oorkondenboek Abdij kloosterrade - Historici.nl

oorkondenboek Abdij kloosterrade - Historici.nl oorkondenboek Abdij kloosterrade - Historici.nl

31.01.2013 Views

nr. 3 a. 1127 lijst, p. 22, nr. 11 (1118-1124). – Thesaurus diplomaticus 1997, W 7418 (1124). – Bous en Klein, Quellen Ahrweiler, p. 38, nr. 13 (1126 na 1 augustus). Datering De ongedateerde oorkonde is door Franquinet en door Wauters ten onrechte toegeschreven aan aartsbisschop Frederik II en met vraagtekens gedateerd in 1159. Op grond van het optreden van de geestelijke getuigen dateerde Knipping (REK II, zie onder Regesten) de oorkonde op 1118-1126. De poging van Boeren (Oudste oorkonden, p. 79-80) om deze datering nader te specificeren door de terminus ante quem op 1124 te bepalen, is door Gärtner (Chorherrenstift Klosterrath, p. 72-73) terecht verworpen. In de Annales Rodenses wordt vermeld dat Embrico in 1115 ten behoeve van het klooster een wijngaard had aangeplant; onmiddellijk daarna wordt de inhoud van onderhavige oorkonde weergegeven (Annales Rodenses, ed. Augustus en Jamar, p. 106). Gezien de wijze waarop de annalist zijn gegevens placht te verwerken, kan dit niet als een bewijs dienen voor de datering van de oorkonde. In Cartularium III heeft Heyendal het stuk als ouder dan 1122 vóór hiervóór nr. 2 geplaatst. In navolging van Dereine (Chanoines, p. 209) achtte Gärtner (Chorherrenstift Klosterrath, p. 73) het waarschijnlijk dat de schenking van de novale tienden door de aartsbisschop, op verzoek van Kloosterrade, in dit specifieke geval tot stand is gekomen na het pauselijke privilege van 1122 maart 24 (hiervóór nr. 2), waarin Kloosterrade in het algemeen werd vrijgesteld van het betalen van tienden over de vruchten die door de eigen inspanning van de abdij gekweekt waren. Aangezien Gärtner meende dat in de periode na 1122 het abbatiaat van Borno het meest in aanmerking kwam, dateerde hij de oorkonde op 1124-1126. Deze steeds terugkerende terminus ante quem 1126, die aan Knipping ontleend wordt, is echter onjuist. De jongste zekere vermelding van domproost Hendrik en domdeken Egbert, dateert van 1 augustus 1126 (REK II, p. 34-35, nr. 228); hun opvolgers, domproost Arnold en domdeken Hugo komen voor het eerst voor in een oorkonde gedateerd op 1127 (REK II, p. 36, nr. 236), die dus uit het gehele jaar 1127 zou kunnen dateren. De juiste terminus ante quem ligt in het voorjaar van 1127, op het niet precies bekende moment dat Egbert tot bisschop van Münster verkozen werd; zijn voorganger als bisschop van Münster stierf op 28 februari (Groten, Priorenkolleg, p. 242, noot 7). Frick (Quellen Neuenahr, p. 12, nr. 59) heeft al gewezen op de consequenties van het optreden van graaf Lotharius van Are voor de terminus post quem: in de eerder genoemde oorkonde van 1 augustus 1126 (REK II, p. 34-35, nr. 228) komt nog graaf Diederik van Are voor. Deze datering bevestigt de aangehaalde veronderstelling van Gärtner omtrent de relatie tussen hiervóór nr. 2 en dit nr. 3 en de rol van abt Borno. Echtheid Terwijl Oppermann (Urkundenstudien, p. 296-297; Oorkonden Kloosterrade, p. 20-21) de onderhavige oorkonde voor onbetwistbaar echt hield, beschouwde Boeren het stuk om drie redenen als onecht (Oudste oorkonden, p. 79-80). Volgens Boeren wees het dictaat op ‘mundering in Rolduc’, wat in zijn ogen blijkbaar een aanwijzing voor onechtheid was. Bovendien vond hij het feit dat in de in zijn ogen onechte oorkonden hierna nr. 8 en nr. 13 aan de onderhavige oorkonde gerefereerd werd, verdacht. Tenslotte wees hij 13

a. 1127 nr. 4 zijn ‘schoolhand A’, die ook hiervóór nr. 1 en hierna nr. 48 zou hebben gemundeerd, aan als vervaardiger van deze ‘natekening’ (Boeren, Oudste oorkonden, p. 15). Stiennon (Écriture diplomatique, p. 254) noemde Boerens identificatie van de hand die dit stuk mundeerde met de schrijver van nr. 48 ‘tout à fait arbitraire’ (vgl. hiervóór nr. 1 onder Echtheid en ontstaan. Peters (Studien, p. 193-200 en p. 249-251) beschouwde de oorkonde, zowel op grond van het schrift als van het dictaat als een product van de Keulse aartsbisschoppelijke kanselarij. Er is geen reden aan de echtheid van de oorkonde te twijfelen. (C) In nomine sanctπ et individuπ Trinitatis. Ego Fridericus sanctπ Coloniensis πcclesiπ Dei gratia archiepiscopus. Cum ad omnes fidei domesticos bonum operari iubeamur, maxime tamen eorum memores esse debemus qui sua relinquentes et pauperem Christum nudi sequentes vere et confidenter dicunt cum psalmista: ‘Dominus pars hereditatis meπ’. Quod ego, prout Dominus donavit, in animum dimittens fratribus meis regularibus videlicet canonicis de Rode in villa Arwilere a quasdam mei iuris decimas ob animπ meπ remedium perenniter tradidi. Siquidem infra terminos prefatπ villπ in suis novalibus vineas plantantes, ipsarum vinearum, quia meo tempore novatπ sunt, decimam, sicut a me suppliciter petiverunt, ita efficaciter obtinuerunt. Hanc tam legaliter et pie factam traditionem ne quis inposterum calumpniari possit vel audeat, banno confirmavimus. Presenti etiam cartula cum sigilli nostri impressione sanximus subscriptis testibus quorum hπc sunt nomina: clerici Heinricus b maioris πcclesiπ prepositus, Ekebertus Sancti Petri decanus, Herimannus Sancti Gereonis prepositus, Godefridus Sancti Severini prepositus, Tiedericus Sanctπ Mariπ ad Gradus prepositus, liberi Adolfus c comes de Saphenberch d , Lvtherus e comes de Are, Cvnradus comes de Bunna, Gerardus comes de Hohstade f , ministeriales Almerus advocatus, Herimannus advocatus, Heinricus g , Amelricus, Hartwicus. [1126 december 25 -] 1127 [december 24] 4 Paus Honorius II beveelt Borno, overste van Kloosterrade, zich te voegen naar de meerderheid van de broeders of Kloosterrade te verlaten zonder het statuut van de abdij te wijzigen. Vermelding Deze oorkonde, waarvan de tekst verloren is, is bekend uit een vermelding in de Annales Rodenses (zie Annales Rodenses, ed. Augustus en Jamar, p. 142). De passage waaruit 3 a Arwilre B. – b Henricus B. – c Adolphus B. – d Saphinberg B. – e misschien door later bovengeschreven i Livtherus A; Lutherus B. – f Hohstaden B. – g Henricus B. 14

nr. 3 a. 1127<br />

lijst, p. 22, nr. 11 (1118-1124). – Thesaurus diplomaticus 1997, W 7418 (1124). – Bous<br />

en Klein, Quellen Ahrweiler, p. 38, nr. 13 (1126 na 1 augustus).<br />

Datering<br />

De ongedateerde oorkonde is door Franquinet en door Wauters ten onrechte toegeschreven<br />

aan aartsbisschop Frederik II en met vraagtekens gedateerd in 1159. Op grond van<br />

het optreden van de geestelijke getuigen dateerde Knipping (REK II, zie onder Regesten)<br />

de oorkonde op 1118-1126. De poging van Boeren (Oudste oorkonden, p. 79-80) om deze<br />

datering nader te specificeren door de terminus ante quem op 1124 te bepalen, is door<br />

Gärtner (Chorherrenstift Klosterrath, p. 72-73) terecht verworpen. In de Annales Rodenses<br />

wordt vermeld dat Embrico in 1115 ten behoeve van het klooster een wijngaard had<br />

aangeplant; onmiddellijk daarna wordt de inhoud van onderhavige oorkonde weergegeven<br />

(Annales Rodenses, ed. Augustus en Jamar, p. 106). Gezien de wijze waarop de<br />

annalist zijn gegevens placht te verwerken, kan dit niet als een bewijs dienen voor de<br />

datering van de oorkonde. In Cartularium III heeft Heyendal het stuk als ouder dan 1122<br />

vóór hiervóór nr. 2 geplaatst. In navolging van Dereine (Chanoines, p. 209) achtte Gärtner<br />

(Chorherrenstift Klosterrath, p. 73) het waarschij<strong>nl</strong>ijk dat de schenking van de novale<br />

tienden door de aartsbisschop, op verzoek van Kloosterrade, in dit specifieke geval tot<br />

stand is gekomen na het pauselijke privilege van 1122 maart 24 (hiervóór nr. 2), waarin<br />

Kloosterrade in het algemeen werd vrijgesteld van het betalen van tienden over de vruchten<br />

die door de eigen inspanning van de abdij gekweekt waren. Aangezien Gärtner meende<br />

dat in de periode na 1122 het abbatiaat van Borno het meest in aanmerking kwam,<br />

dateerde hij de oorkonde op 1124-1126.<br />

Deze steeds terugkerende terminus ante quem 1126, die aan Knipping ontleend wordt,<br />

is echter onjuist. De jongste zekere vermelding van domproost Hendrik en domdeken<br />

Egbert, dateert van 1 augustus 1126 (REK II, p. 34-35, nr. 228); hun opvolgers, domproost<br />

Arnold en domdeken Hugo komen voor het eerst voor in een oorkonde gedateerd<br />

op 1127 (REK II, p. 36, nr. 236), die dus uit het gehele jaar 1127 zou kunnen dateren.<br />

De juiste terminus ante quem ligt in het voorjaar van 1127, op het niet precies bekende<br />

moment dat Egbert tot bisschop van Münster verkozen werd; zijn voorganger als bisschop<br />

van Münster stierf op 28 februari (Groten, Priorenkolleg, p. 242, noot 7). Frick (Quellen<br />

Neuenahr, p. 12, nr. 59) heeft al gewezen op de consequenties van het optreden van<br />

graaf Lotharius van Are voor de terminus post quem: in de eerder genoemde oorkonde<br />

van 1 augustus 1126 (REK II, p. 34-35, nr. 228) komt nog graaf Diederik van Are voor.<br />

Deze datering bevestigt de aangehaalde veronderstelling van Gärtner omtrent de relatie<br />

tussen hiervóór nr. 2 en dit nr. 3 en de rol van abt Borno.<br />

Echtheid<br />

Terwijl Oppermann (Urkundenstudien, p. 296-297; Oorkonden Kloosterrade, p. 20-21)<br />

de onderhavige oorkonde voor onbetwistbaar echt hield, beschouwde Boeren het stuk om<br />

drie redenen als onecht (Oudste oorkonden, p. 79-80). Volgens Boeren wees het dictaat<br />

op ‘mundering in Rolduc’, wat in zijn ogen blijkbaar een aanwijzing voor onechtheid<br />

was. Bovendien vond hij het feit dat in de in zijn ogen onechte oorkonden hierna nr. 8<br />

en nr. 13 aan de onderhavige oorkonde gerefereerd werd, verdacht. Tenslotte wees hij<br />

13

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!