Jaarboek no. 89. 2010/2011 - Koninklijke Maatschappij voor ...
Jaarboek no. 89. 2010/2011 - Koninklijke Maatschappij voor ...
Jaarboek no. 89. 2010/2011 - Koninklijke Maatschappij voor ...
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
Natuurkundige <strong>voor</strong>drachten I Nieuwe reeks 89<br />
Gammaflitsen: extreem nieuws uit de oertijd<br />
38<br />
merkt. Gammastraling is straling die uit zeer ener-<br />
gierijke lichtdeeltjes (fotonen) bestaat. De naam<br />
gammastraling omvat een vrij groot bereik aan fotonenergieën.<br />
Om binnen dit bereik <strong>no</strong>g wat onderscheid<br />
te maken, spreken we van zachte en harde<br />
gammastraling als de fotonen respectievelijk weinig<br />
of veel energie hebben.<br />
Jets, zwarte gaten en hyper<strong>no</strong>vae<br />
Sommige van de eerste waarge<strong>no</strong>men gammaflitsen<br />
waren zo helder dat de hoeveelheid energie die ze<br />
(op grond van hun afstand en helderheid) moesten<br />
hebben uitgestraald, onwaarschijnlijk groot werd. Zó<br />
groot dat een hele zonsmassa in zuivere energie zou<br />
moeten worden omgezet (volgens Einsteins E=mc2 ;<br />
zie kader) om een gammaflits te produceren. Volgens<br />
alle theorieën die we konden verzinnen, was dat toch<br />
net iets te veel van het goede.<br />
De oplossing lag in een misverstand: wanneer we<br />
uitrekenen hoeveel energie een gammaflits moet<br />
hebben bevat, doen we alsof de flits in alle richtingen<br />
even sterk straalt. Wij wonen immers niet op<br />
een bijzondere plaats in het heelal, dus waarom zou<br />
de flits in onze richting anders zijn? Dat blijkt echter<br />
toch niet juist te zijn, want de energie van een gammaflits<br />
blijkt gebundeld, net zoals de lichtbundel<br />
van een vuurtoren, en bestrijkt maar iets van één<br />
procent van de hemel (dat kunnen we afleiden uit<br />
gedetailleerd onderzoek van hoe de nagloeier in<br />
helderheid afneemt). Door hier geen rekening mee<br />
te houden, hebben we de energie van de flits in<br />
eerste instantie dus met een factor honderd overschat.<br />
In werkelijkheid bedraagt de energie van de<br />
flits ‘slechts’ één procent van de massa-energie van<br />
de zon en dat is maar net iets meer dan de energie<br />
die de zon in de loop van haar leven met kernfusie<br />
produceert en uitstraalt.<br />
Natuurlijk weten gammaflitsen niet waar wij<br />
wonen en richten ze hun bundels niet op ons. Voor<br />
elke bundel die onze kant op wijst, zijn er dus honderd<br />
die dat niet doen. Met andere woorden: er zijn<br />
honderd keer zo veel gammaflitsen als wij zien.<br />
Desondanks zijn gammaflitsen erg zeldzaam: in een<br />
melkwegstelsel als het onze treedt er maar één per<br />
honderdduizend jaar op. Vergelijk dit eens met het<br />
aantal super<strong>no</strong>vae – ook al heel bijzonder – waarvan<br />
er in elk melkwegstelsel gemiddeld een paar<br />
per eeuw optreden.<br />
Nu zitten we met een interessant probleem:<br />
zowel gewone super<strong>no</strong>vae als gammaflitsen zijn<br />
afkomstig van zware sterren die aan het eind van<br />
hun leven ontploffen, maar gammaflitsen zijn duizend<br />
keer zo zeldzaam. Wat is er bijzonder aan een<br />
ster die een gammaflits én een super<strong>no</strong>va oplevert,<br />
in plaats van alleen een super<strong>no</strong>va? Welnu, ten eerste<br />
zijn de super<strong>no</strong>vae die we bij gammaflitsen zien<br />
heel speciaal: ze zijn extra energierijk en behoren<br />
tot het zeldzame type Ic. Dat laatste betekent dat<br />
de ster al vóór de ontploffing al zijn buitenlagen<br />
van waterstof, en zelfs die van helium grotendeels,<br />
heeft weggeblazen in de vorm van een hevige sterrenwind.<br />
Alleen de kern van de ster, waar materiaal<br />
al minstens tot koolstof is gefuseerd, is over. Dat<br />
gebeurt alleen bij de zwaarste sterren.<br />
Er is <strong>no</strong>g iets bijzonders aan de hand. Als de ster<br />
ontploft, komt er een e<strong>no</strong>rme energiestoot vanuit<br />
het binnenste, daar waar de kern instort. Je zou<br />
denken dat die energie gelijkelijk over de hele stermantel<br />
wordt verdeeld. Deze mantel bevat minstens<br />
evenveel massa als de zon, zodat hij <strong>no</strong>rmaal gesproken<br />
met een snelheid van 5000 km/s uiteenvliegt;<br />
bij een gewone super<strong>no</strong>va gebeurt dat ook precies<br />
zo. Bij het ontstaan van een gammaflits vliegt echter<br />
slechts een klein beetje massa, ongeveer een aardmassa,<br />
met bijna de lichtsnelheid weg – de energie<br />
wordt dus heel oneerlijk verdeeld. Een manier om<br />
dat <strong>voor</strong> elkaar te krijgen, is te veronderstellen dat<br />
de kern van de ster heel snel ronddraait en zwaar<br />
ge<strong>no</strong>eg is om een zwart gat te produceren. Na het<br />
instorten van de kern zit er dan midden in de ster<br />
een zwart gat met een schijf van gas eromheen. Zo’n<br />
zwart gat met omringende gasschijf lijkt veel op<br />
een kleine versie van een quasar, waarvan we weten<br />
dat een flink deel van het gas met heel grote snelheid<br />
in bundels of jets langs de draaiingsas van de<br />
schijf kan worden weggeblazen. Die bundels kunnen<br />
zich door de ster heen een weg boren en dan<br />
de gammaflits veroorzaken. Dit scenario klopt heel<br />
aardig met het feit dat we al hadden vastgesteld<br />
dat gammaflitsen inderdaad jets zijn in plaats van