18.01.2013 Views

Vel 389. 1475 Tweede Kamer.

Vel 389. 1475 Tweede Kamer.

Vel 389. 1475 Tweede Kamer.

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

<strong>Vel</strong> 386. 1463 <strong>Tweede</strong> <strong>Kamer</strong>.<br />

95STE ZITTING. — 19 MEI.<br />

Mededeeling van ingekomen «lukken. — Verslag uitgébragt door de Commissie voor de Verzoekschriften.<br />

95ste ZITTING.<br />

ZITTIXG VAN DOXDERDAG 19 MEI.<br />

(GEOPEND TEN 11 URE.)<br />

Ingekomen verzoekschriften. — Verslag uitgébragt door<br />

de Commissie voor de Verzoekschriften. — Voort­<br />

zetting der beraadslaging over het wets-ontwerp<br />

tot afschaffing der doodstraf.<br />

Voorzitter: de heer Dullert.<br />

Tegenwoordig, met den Voorzitter, 78 leden, te weten<br />

de heeren:<br />

Heemskerk Bz., Jonckbloet, Insinger, Hoydonrijck, KalfF,<br />

Lenting, Knoop, Oldenhuis Gratama, de Casembroot, de<br />

Roo van Alderwerelt, Hasselman, van Reenen , du Marchie<br />

van Voorthuysen, Blussé van Oud-Alblas, van Kerkwijk,<br />

Kerstens, van Akerlaken, Smitz, Borret, Cornelis, van<br />

Kek, Westerhoff, de Bieberstein, Fokker, Heemskerk Az.,<br />

Dam, Pyls, Nierstrasz, van Loon, van Blom, Sandberg,<br />

Cremers, van Sypesteyn, Luyben, van Zinnicq Bergmann,<br />

de Brauw, van Lynden van Sandonburg, Hingst, Hoffman ,<br />

Dumbar, van der Linden, Rombach, van Beyma thoe<br />

Kingma, Taets van Amerongen, de Ruiter Zylker, van<br />

Goltstein, van der Hucht, de Lange, van Houten , van<br />

Kuyk, Mirandolle, Moens, Fransen van de Putte, van<br />

Wassenaer van Catwijck, van Naamen van Eemnes,<br />

Guljé, Begram, Bots, Blom, 'sJacob, van Nispen van<br />

Jjevenaer, Kien, Sloet van de Beele, de Bruyn Kops,<br />

Verheijen, Idzerda, Wybenga, Storm van 's Gravesande,<br />

van Delden, Bichon van IJsselmonde, van der Maesen de<br />

Sombreff, Viruly Verbrugge, Thorbecke, Stieltjes, Haffmans,<br />

Saaymans Vader en Rutgers van Rozenburg;<br />

en de heeren Ministers van Justitie, van Oorlog, van<br />

Marine en van Finantien.<br />

De notulen van het verhandelde in de vorige zitting<br />

worden gelezen en goedgekeurd.<br />

Bijblad van de Nederlandsche Staats-Courant. — 1869—1870. II.<br />

Do Voorzitter deelt medo dat zijn ingekomen de navolgende<br />

adressen, als:<br />

twee houdende adhaesie aan het wets-ontwerp op de<br />

calnmiteuso polders in Zeeland , van het bestuur van den<br />

polder Maire; L. van Dixhoorn en andere stembevoegde<br />

ingelanden van den Zaamslagpolder;<br />

twee van de kamers van koophandel en fabrieken te<br />

Vlissingen en te Winschoten , betrekkelijk het wets-ontwerp<br />

tot herziening der wetten regelende het briefport;<br />

van J. Hoogendoorn , landeigenaar te Broek , houdende<br />

bedenkingen tegen het wets-ontwerp tot vereeniging der<br />

gemeenten Noord- en Zuid-Waddinxveen, met opheffing<br />

der gemeente Broek.<br />

Deze adressen zullen worden verzonden naar de<br />

Commissie voor de Verzoekschriften.<br />

De Commissie voor de Verzoekschriften brengt hot<br />

navolgend verslag uit:<br />

De heer Oldenhuis Gratama, lid der Commissie:<br />

De Vereeniging ter verbreiding der waarheid te Amsterdam<br />

wendt zich tot de <strong>Kamer</strong> en verklaart geheel in te<br />

stemmen met het adres van don kerkeraad der Christelijk<br />

Gereformeerde gemeente te Amsterdam in Januarij dezes<br />

jaars bij de <strong>Kamer</strong> ingediend tegen de afschaffing dor<br />

doodstraf; dio Vereeniging vereenigt zich daarbij met hot<br />

door den kerkeraad gedaan verzoek en uitgedrukt protest.<br />

Uwe Commissie stelt voor dat adres ter inzage voor de<br />

leden ter griffie te deponeren.<br />

De Vergadering vereenigt zich met de voorgestelde<br />

conclusie.<br />

Aan de orde is de voortzetting der beraadslaging over<br />

het WETS-ONTWERP TOT AFSCHAFFING VAN DE DOODSTRAF.<br />

De algemeene beraadslaging wordt hervat.<br />

De heer van der Linden: Mijnheer de Voorzitter,<br />

er is over dit onderwerp zeer weinig meer te zeggen;<br />

maar geheel en al onbeantwoord mag ik niet laten hetgeen<br />

in de laatste helft; van do zitting van gisteren is aangevoerd.<br />

Wie ontkent de pligt van den Staat om bescherming te<br />

geven; om alle middelen in het werk te stellen om het<br />

leven on den eigendom te beveiligen ? Niemand. Maar<br />

daarom moet men ook niet zeggen: gij, afschaffers van de<br />

doodstraf, gij hebt geen medelijden met de slagtoffers,<br />

maar alleen met de boosdoeners ; gij wilt de maatschappij<br />

onbeschermd laten, en geeft de schuldeloozon in handen<br />

der booven. Neen, wij allen, zij die voor, en zij die tegen<br />

de afschaffing zijn , beiden willen wij de veiligheid van<br />

do maatschappij. Maar wij verschillen over de middelen.<br />

Het gaat met dit onderwerp even als niet de vestingen.<br />

Men beweerdo ook dat die behouden moesten worden, en<br />

roerend was het gejammer hoe men het land open en weerloos<br />

voor den vijand wilde laten , en hoo onverantwoordelijk<br />

het was zóó de verdediging van het land prijs te geven.<br />

Evenwel, allen wildon wij het land verdedigen maar verschilden<br />

in do keus van de middelen. En nu die vestingen<br />

afgebroken worden, verheft zich geen stem meer daartegen.<br />

Zoo zal het ook nu gaan. Wanneer do doodstraf zal zijn<br />

afgeschaft, zal zich geen stem meer doen hooren. Do grootste<br />

moeite is altijd maar om hetgeen is, los te laten; want<br />

hot ligt in den aard en het wezon van het echt conservatisme,<br />

om goed te vinden wat is. Een echte conservatief'<br />

zou het, als hij kou, om zoo te zeggen, geen half een willen<br />

laten worden omdat het twaalf ure is. — Neen! wij willen<br />

niets te kort doen aan den pligt van den Staat om te beschermen<br />

; doch ons beschuldigende ziet men over het hoofd ,<br />

dat wij de misdaad niet straffeloos verklaren , maar de eene<br />

straf slechts door eene andere straf' willen vervangen.<br />

En nu het regt om te dooden; ik betwist dat niet, noch aan


den Staat, noch aan het individu; maar ik erken dat regt<br />

alleen voor zoover de dood volstrekt noodig is; niet verder<br />

dan in geval van noodweer. Ik geloof, dat de heer<br />

Heemskerk daarmede volkomen genoegen zal nemen. Ik<br />

ben het dus volkomen met hem eens, dat wanneer het<br />

land wordt aangevallen, wij ons moeten verdedigen en er<br />

zoo ernstig mogelijk op moeten losschieten. Maar wanneer<br />

de aanval is afgeslagen; als het veld zucht onder den last<br />

van gedooden en verminkten; wat moeten wij dan doen<br />

met hen, die wij op heeterdaad, nog met het zwaard in<br />

de hand, hebben gevangen genomen ? Doodschieten ? Daartegen<br />

zou elk eerlijk gemoed opkomen. Wie zal het dan<br />

niet als een pligt rekenen om hen te beschermen tegen de<br />

bitterheid van de slagtoffers van hun aanval? Wie zal<br />

den gevangen, den weerloozen mandooden? — Is het anders<br />

met een boosdoenor? Wanneer hij gevangen is, zorg dat<br />

hij niet wegloope; hij heeft gemoord en geplunderd, maar<br />

hij is nu een gevangen man; en die een gebonden man in<br />

koelen bloede doodt, begaat in mijn oog moord met voorbedachten<br />

rade.<br />

Hebt gij den misdadiger in uwen magt, dan is het niet<br />

noodig hem met statie naar de markt te voeren , en op de<br />

planken te brengen, om te doen zien hoe men iemand ophangt.<br />

Zorgt er voor dat die man onschadelijk blijve, sluit hem<br />

goed op; maar hem dood te maken is onnoodig.<br />

Wanneer nu de heer de Brauw vraagt: »is de afschaffing<br />

noodig ? " — dan antwoord ik: » bewijs dat het behoud<br />

noodig is." — Zoodra zulk een uiterst middel als om<br />

iemand het leven te benemen, niet boven alle bedenking<br />

noodig is, dan mag men het niet aanwenden; en moet het<br />

dus niet in de wet worden bohouden.<br />

Wanneer gij iemand het leven beneemt, dan bedrijft gij<br />

iets onherstelbaars. Ik wenschto dat alle leden dezer <strong>Kamer</strong><br />

er even als ik mede bekend waren, hoe de annalen van<br />

do criminele regtspleging wemelen van dwalingen en verkeerde<br />

vonnissen. Men moet niet denken dat dit eeno uitzondering<br />

is, die nu en dan, die maar zeer zelden voorkomt.<br />

Dit argument tegen de doodstraf is niet weg te praten<br />

door het met den heer de Brauw te wijten aan die ■ booze<br />

jury in Frankrijk en België", want het gebeurt overal.<br />

Het kost geen moeite ook van elders voorbeelden aan te<br />

halen. Wanneer ik ze aanhaalde uit Noord-Amerika of uit<br />

Hannover, dan zou men zeggen: » ook daar isofwaseene<br />

jury". Maar in 1843 was er te Leipzig geen jury, toen<br />

daar drie onschuldigen werden veroordeeld; in . . ., maar<br />

ik blijf bij ons land.<br />

Ik spreek niet van Dirkje, Mijnheer de Voorzitter, maar<br />

ik herinner hoe de regtbank te Middelburg, al was dit dan<br />

ook geen veroordeeling ter dood — eerst bij verstek, en<br />

ten tweeden male op het verzet iemand veroordeeldo voor<br />

eon feit, waarvan bij eene derde beslissing een andor schuldig<br />

word geoordeeld.<br />

Dat was geen jury, die dat deed, en het feit is nog<br />

niet oud, het dateert uit 1868.<br />

En de Hooge Raad — ook geen jury — heeft zich toch<br />

ook vergist.<br />

Daar komen zelfs dwalingen voor, die niet te wijten zijn<br />

aan rogter of aan jury, maar aan de getuigen, ter goeder<br />

trouw of ter kwader; zelfs aan de beschuldigden zelven,<br />

die om do eene of andere reden onware bekentenissen afleggen<br />

, verkeerde aanwijzingen doen. Bij voorbeeld Dirkje<br />

<strong>Vel</strong>dhuizen; bij voorbeeld do vrouw , eenige jaren geleden<br />

wegens vadermoord veroordeeld op hare eigene bekentenis,<br />

terwijl zij die bekentenis alleen had gedaan om te ontkomen<br />

aan de folteringen van de preventive gevangenis. En die<br />

andere vrouw, veroordeeld wegens den moord van het<br />

kind , waarvan zij op den dag der veroordeeling nog zwanger<br />

was.<br />

In alle die gevallen, of jury's of vaste regters, getuigen<br />

of anderen, oorzaak zijn van het verkeerde oordeel, brengt<br />

gij den verkeerd veroordeelde ter dood, dan pleegt gij een<br />

kwaad dat onherstelbaar is.<br />

» Maar dan zullen wij betere waarborgen geven" zegt<br />

men; »is onze regtspleging niet voldoende, dan zullen wij<br />

ze veranderen en meer zekerheid schenken". Welnu, begin<br />

daarmede, en laten wij ondertusschen die straf uit ons<br />

1464<br />

95STE ZITTING. — 19 MEI.<br />

80. Afschaffing der doodstraf.<br />

wetboek schrappen, zoo lang gij zelf erkent dat er geen<br />

voldoende waarborgen bestaan, dat er goed regt gedaan<br />

zal worden. Het is geen geringe zaak een mensch ter<br />

dood te brengen; en gij, Mijne Heeren, moogt daartoe<br />

niét medewerken, zoolang gij niet de innige overtuiging hebt,<br />

dat dwaling niet meer mogelijk is; behoudt gy de straf<br />

zonder die overtuiging nog, dan zijt gij zelf schuldig aan<br />

den dood van onschuldige personen.<br />

»Het regt van gratie kan dan toch te hulp komen";<br />

heeft men gezegd. Het is een magere troost. Neen, wg<br />

mogen eene straf niet behouden, met de gedachte dat het<br />

regt van gratie altijd do toepassing zal beletten. Neen,<br />

de afschaffing der doodstraf is noodig, opdat niet een of<br />

ander Minister, die anders denkt dan thans sinds tien<br />

jaren is geschied, den Koning zal aanraden om niet van<br />

dat regt van gratie gebruik te maken. Wanneer ons het<br />

ongeluk overkwam eens een Minister van Justitie te krijgen ,<br />

die het zoo erg niet vond iemand maar eens te doen ophangen,<br />

die geen voorstel zou doen aan den Koning om<br />

gratie te verleenen, die, zoo als men dat dan noemt, aan<br />

de justitie haar loop zou laten, dan is het daarvoor noodig<br />

dat de doodstraf afgeschaft zij. Wij moeten waken tegon<br />

de indrukken van het oogenblik; wij zijn allen feilbare<br />

menschen, wij zijn alle zwakke menschen; en het ligt in<br />

het menschelijk gemoed, dat de gruwelijke feiten ons diep<br />

bewegen, het bloed doen opbruischen, en in die hevige<br />

opwelling van het geschokt gevoel men geneigd zou zijn,<br />

den boosdoener het kwaad terug te doen dat hij aan een<br />

ander heeft doen lijden.<br />

Tegen die wraakzucht, die menschelijke zwakheid, moet<br />

de wetgever waken. Wij hebben er een groot bewijs van<br />

hoe de meening kan keeren; en hoe de zaken anders worden<br />

beoordeeld, als de eerste opwinding voorbij is. Herinner<br />

u wat met Jefferson Davis, den president der<br />

Zuidelijke Staten, gebeurd is. In den aanvang zouden de<br />

Noordelijken hem wel hebben willen verscheuren; maar<br />

de wijsheid van den regent heeft do behandeling der zaak<br />

aanhoudend doen uitstellen en na eenigen tijd heeft men,<br />

zonder dat er iemand iets tegen zeide, Jefferson Davis<br />

losgelaten en is hij weder in de maatschappij opgenomen.<br />

Indien men daar niet wijzer ware geweest, men zou , gehoor<br />

gevende aan don indruk van het oogenblik, onnoodig<br />

bloed hebben gestort. Nu was uitstel noodig, omdat de<br />

doodstraf bestond.<br />

Zoo is het ook met de groote misdaden. Als er twee<br />

of drie jaren over heen zijn gedaan, dan tart ik den<br />

ijverigsten voorstander der doodstraf, don moed te hebben,<br />

dien man uit zijne gevangenis te halen en in koelen bloede<br />

ter dood te gaan brengen. Al zij men dan ook nog zoo<br />

gesteld op het systeem van expiatie.<br />

Maar hot » volksgeweten", komt dat er niet tegen op?<br />

Het volksgeweten? Hoe er dat over denkt, meet dat af,<br />

Mijnheer de Voorzitter, aan de hoogte, waarop de beul,<br />

die uitvoerder van het » heilig" bevel, staat aangeschreven;<br />

— meet aan de waarde van het » galgeberouw",<br />

hoeveel men aan die bekeoringen hecht. Neen, laat ons<br />

liever voortgaan op het spoor van het geregt te Amsterdam,<br />

dat zich reeds in 1598 bezwaard gevoelde de doodstraf<br />

uit te spreken over de dieven; en waaraan het raspen<br />

tuchthuis aldaar grootendeels zijn ontstaan te danken<br />

heeft.<br />

De geachte spreker uit Gouda meent \order, dat niet<br />

eene subjective meening genoegzaam, maar eene objective<br />

waarheid vereischt wordt, dat die straf niet meer noodig<br />

is. Ik keer het argument om. Om tot zulk een uiterste<br />

te komen als is het doodmaken, moeten wij hebben een<br />

onomstootelijk bewijs, dat die doodstraf niet kan gemist<br />

worden; dat zij wel afschrikt; — en dat bewijs heeft de<br />

geachte spreker niet geleverd.<br />

Wanneer hij nu zoo zeer aandringt op het leveren van<br />

het bewijs dat de doodstraf kan gemist worden, dan sommeer<br />

ik hem het bewijs te leveren dat het doodmaken<br />

noodig is.<br />

Mijnheer de Voorzitter, waar de doodstraf wordt uitgevoerd,<br />

zien wij moorden met menigte plaats grijpen.<br />

Pas is Tropraann geëxecuteerd, of een andere moord heeft


plaats te Parys, en het is de laatste niet geweest. Bewijst<br />

dat voor don afschrik? Wanneer de geachte spreker uit<br />

Nymegen over de spoorwegmoorden spreekt, om or het<br />

noodige van de doodstraf mede te betoogen, dan herinner<br />

ik hem dat die spoorwegmisdaden niet zijn ontstaan doordien<br />

de doodstraf is afgeschaft, maar dat zij juist daar<br />

zy'n gepleegd waar de doodstraf werkt, en er niet voor<br />

heeft afgeschrikt.<br />

Ik laat verder de voorbeelden uit andere landen daar.<br />

Wij hebben hier niet te doen met eene absolute theorie,<br />

maar alléén met ons land. En ik meen dat in ons land die<br />

straf niet volstrekt onmisbaar is; en dat alleen wanneer<br />

men do volstrekte onmisbaarheid bewijzen kan, het geoorloofd<br />

zon wezen om de doodstraf' te behouden. Wanneer<br />

men zegt: in dezen tijd zou het nog wel kunnen, maar er<br />

kan gift en onkruid overwaaijen, dan kunnen weer gruwelen<br />

gebeuren; dan, Mijnheer de Voorzitter, erkent men<br />

dat zij op dit oogenblik onnoodig is. Wij handelen voor dit<br />

oogenblik; komen die booze tijden terug, rigt dan uw wetgeving<br />

in naar die tijden; maar op dit oogenblik hebben<br />

wij het niet noodig, en bij twijfel... abstine. Bij den minsten<br />

twijfel mag men geen doodstraf uitoefenen; veel min in de<br />

wet bevelen.<br />

Ten slotte een woord tot geruststelling van hen die over<br />

Genesis gesproken hebben.<br />

Wij schaffen Genesis IX : 6 niet af, maar wij handelen<br />

alleen over de afschaffing van bepalingen van het Code<br />

Napoleon. En als wij die bepalingen afgeschaft hebben,<br />

dan zal Genesis IX : 6 blijven , evenzeer als Exodus XXII:<br />

18. Daar staat de doodstraf op een feit, waartegen wij —<br />

en dat schijnt de heeron zelfs niet met al te verontrusten,<br />

— in ons wetboek geenerlei straf belreigd hebben,<br />

namelijk op het tooveren. Tot geruststelling herinner ik<br />

alleen, dat wij reeds in 1854 doodstraf hebben afgeschaft<br />

Toen stond doodstraf op het dooden van personen, bij<br />

gelegenheid dat er een andore misdaad gepleegd werd. Toch<br />

hebben wij toen — ik niet, ik was toen uitgevallen, —<br />

besloten, dat die doodstraf niet meer toegepast, en veranderd<br />

zou worden in govangenisstraf, — niettegenstaande<br />

Genesis IX vers 6; dat toen toch even goed van kracht<br />

was als nu; — toch heeft de wetgever het gedaan, en<br />

toen hebben daar voor gestemd èn de heeren de Urauw<br />

en van Nispen, èn de heeren Mackay en Elout.<br />

En dus daaruit blijkt dat men zonder aan iemands belijdenis<br />

te kort te doen , zeer goed de strafwetgeving van<br />

dit land kan regelen, en de teksten en geboden buiten<br />

beschouwing kan laten, waarvan de heeren hebben gesproken.<br />

Wanneer men thans zegt: men moet de overheid<br />

het zwaard niet uit de handen nemen, men moet de<br />

maatschappij niet ongewapend, niet onbeschermd laten,<br />

dan zeg ik : al die argumenten hadden dan ook vroeger<br />

bij die doodstraf op dat bloedvergieten moeten gelden,<br />

waarom moeten ze alleen nu golden ? Te bewijzen dat wat<br />

men vroeger veilig kon doen, nu niet meer veilig kan geschieden,<br />

zal voor de heeren zeer moeyelijk zijn.<br />

De heer du Marehle van Voorfhuysen : Do vorige<br />

spreker heeft er te regt op gewezen, dat het onderwerp,<br />

dat wij hier behandelon, een hoogst ernstig onderwerp is,<br />

on elke glimlach bij deze gelegenheid ongeoorloofd mag<br />

worden geacht. Of het hem gelukt is het onderwerp zoo<br />

te behandelen, dat elke glimlach in deze <strong>Kamer</strong> werd<br />

voorkomen, zal ik niet verder onderzoeken.<br />

Bij eene zaak van dit gewigt heb ik dan ook gemeend<br />

niet geheel het stilzwijgen te mogen bewaren, al is er ook<br />

reeds veel gezegd. Inderdaad, vele sprekers hebben zich<br />

reeds doen hooren, en welligt hebt gij, Mijnheer de Voorzittor,<br />

wanneer gij mij hebt gadegeslagen, en gezien, dat<br />

ik veel van de vorige redenaars heb opgeteekend, met<br />

eenige ongerustheid mij zien opstaan. Misschien verwacht<br />

gij van mij eene zeer lange redevoering. Stel u gerust.<br />

Ik geloof, dat in dezen kortheid pligt is, bij uitnemendheid<br />

voor mij , als afgevaardigde uit Utrecht. In mijne stad zetelt<br />

het Utrechtsch genootschap, en voor weinige weken nog<br />

hebben wij van die geleerde vereeniging een verzoekschrift<br />

tot ondersteuning van dit wets-ontwerp ontvangen, waarin<br />

1465<br />

95STE ZITTING. — 19 MEI.<br />

80. Afschaffing der doodstraf.<br />

gezegd wordt, dat het onderwerp is uitgeput. Is het uitgeput<br />

voor eene vereeniging van geleerde mannen, ijdel<br />

zou hot dan van mij zijn hier eene wetenschappelijke verhandeling<br />

te willen houden. Ik heb dan ook geen arsenaal<br />

van geleerdheid medegebragt. Mijn eenige wapen is<br />

het oproepingsbriefje, waarmede wij ter vergadering zijn<br />

genoodigd en waarop ik slechts weinige woorden heb opgeteekend.<br />

Een kort antwoord slechts op eenige nieuwe<br />

opmerkingen, die gisteren zijn gemaakt.<br />

De eerste opmerking is, dat bij de behandeling van dit<br />

wets-ontwerp het voordeel aan de zijde der voorstemmers<br />

zou zijn, omdat men daardoor een Europeschen naam zou<br />

verkrijgen. Ik geloof integendeel dat het voordeel is aan<br />

de zijde van hen, die tegenstemmen, want zij zijn van alle<br />

verantwoordelykheid af. De gevolgen van dit wets-ontwerp,<br />

zoo zij schadelijk zijn, hebben zij niet te verantwoorden.<br />

Maar aan het gevaar dat zij vreezen te zullen loopen zijn<br />

de voorstanders evenzeer blootgesteld. En dit gevaar is,<br />

volgens hunne schildering, niet gering. Wanneer ik mij<br />

herinner wat gezegd is dat men zijn loven niet zeker is,<br />

zoodra men een gouden ketting draagt of'een gevulde beurs<br />

bij zich heeft, ja zelfs, wat nog veel erger is, dat een<br />

meisje niet meer ongedeerd over straat zal kunnen gaan,<br />

daar allen, die iets begeerlijks bezitten, zullen gevaar loopen<br />

vermoord te worden, dan is er inderdaad zelfopoffering<br />

noodig om vóór dit wets-ontwerp te stemmen.<br />

Er is zelfs in het behoud der doodstraf'iets verleidelijks.<br />

Welligt zal men zich over dat woord verwonderen, en toch<br />

meen ik regt te hebben het hier te mogen gebruiken. Die<br />

doodstraf is zoo weinig kostbaar, en zoo uitnemend praktisch;<br />

een strop, een zwaard, een stuk hout, zes planken slechts<br />

om den doodo te begraven — ziedaar de eenige kosten;<br />

de man zinkt in de aarde, in zes weken is hy vergeten,<br />

en men is van alle zorg af. Men heeft geone bezorgdheid<br />

te koesteren voor de gevangenbewaarders, geen gevaar<br />

voor moord in de gevangenis zelve; men heeft hot moeijelijke<br />

punt of er eenzame dan wel gemeenzame opsluiting<br />

moet worden toegepast voor den veroordeelde, niet to<br />

onderzoeken, en geene kostbare cellen van f 5000 voor<br />

hem te bouwen; men heeft zich niet te vermoeijen met de<br />

lastige vraag hoe de booswicht in de maatschappij zal<br />

terugkeeren , en onder welke voorzorgen hij daarin weder<br />

kan worden opgenomen al die mooijelijkheden zijn<br />

geweken; de booswicht is uit do voeten, want hij is dood.<br />

Ik kan begrijpen dat iemand als Strauss waaraan wij<br />

voor eon paar dagen zijn herinnerd, en die alloen aan dit<br />

leven gelooft, dan ook zeer gunstig gestemd kan zijn voor<br />

do toepassing van de doodstraf. Maar voor hem die iet3<br />

verder denkt, wordt het mooijelijker.<br />

Eene andere, meer gewigtige opmerking was het gisteren<br />

gezegde, dat men bij do toepassing van straf vooral het<br />

oog moet hebben op de gemoedsstemming, op de overtuiging<br />

van onze landgenooten. Ik erken dit, maar dan heb ik mij<br />

juist afgevraagd of' de doodstraf inderdaad wel geschikt is<br />

voor ons land bij de hier bestaande overtuiging op godsdienstig<br />

gebied. En welke is deze ? Zij is gehechtheid aai»<br />

de leer van een volgend leven,gegrond op het Christendom,<br />

waaraan ook ik zoozeer gehecht ben, welligt vooral daarom<br />

dat zij mij de hoop geeft van diegene eens weder te<br />

vinden die mij in mijne kindschheid ontviel, en dio de<br />

eerste zaden dier godsdienst in mijn hart stortte waardoor<br />

ik mij thans nog gelukkig mag heeten. De overtuiging van<br />

een voortdurend bestaan, gegrond op het Christendom, is<br />

in ons land zeer algemeen, ja ik durf bijna zeggen dat bij<br />

het geheele volk de zekerheid bestaat van een volgend leven.<br />

Men denke echter niet dat ik mij zal begeven op het<br />

voor mij gevaarlijke en moeijelijke gebied — daarop zal ik<br />

mij hier niet wagen — der theologie. Ik zou een dergelijk<br />

onderwerp ook slechts kunnen bespreken in een gezelschap<br />

waar de hoogste ernst en de diepste eerbied heersenen, en<br />

ik mag die van deze Vergadering, waar de verschillende<br />

gevoelens reeds uitvoerig zijn behandeld ten behoeve<br />

van mijne rede nu niet meer vorderen. Ik acht<br />

die zaak in deze zaal dan ook nu reeds genoeg besproken.<br />

Buiten deze <strong>Kamer</strong> is de theologische zijde van<br />

het vraagstuk uitvoerig door godgeleerden behandeld, en.


de vraag zou kunnon zijn of het wenschelijk was dat wij<br />

dit voorbeeld hier volgden. Voor onze eigene inlichting<br />

schijnt het ton minste niet uoodig, daar de zaak uitvoerig<br />

is besproken in de ons toegezonden werkjes van den heer<br />

van kliijn die het eene, en van den heer v. d. W. die het<br />

andere gevoelen voorstaat, aan welk laatste ook naar het<br />

schijnt de geachte afgevaardigde uit Sneek, deheerMoens,<br />

de meeste bijzonderheden ontleende, die hij ons mededeelde.<br />

Ik noem het feit slechts aan dat in ons land gelukkig schier bij<br />

allen du overtuiging van een leven na dit leven nog bestaat,<br />

en met bot oog hierop vraag ik of de doodstraf<br />

dan geschikt is voor onzen Staat. Twee gevallen kunnen<br />

zich in verband hiermede voordoen: dat de misdadiger niet<br />

bekeerd is vóór de volvoering der doodstraf, of wel dat<br />

hij vóór het verlaten van dit leven reeds tot inkeer is gekomen.<br />

Neem ik het eerste geval aan, dan vraag ik u allen,<br />

voorstanders der doodstraf die zich hier deden hooren, of<br />

een uwer zoude medewerken om die te doen uitvoeren,<br />

zoolang de veroordeelde nog niet voor een volgend leven<br />

zich had voorbereid ? En zoo gij die wilt uitstellen tot de<br />

misdadiger bekeerd is, zoudt gij dan meenen dat de bekeering<br />

spoedig zoudo volgen, of zoude niet juist voor hem<br />

dat uitstel eene beweegreden zijn om zijne voorbereiding<br />

zoo lang mogelijk te verschuiven ? Is niet juist dat herhaalde<br />

zeggen dat gij zooveel hecht aan het schoone sieraad<br />

der Kroon en aan die ruime toepassing van het regt van<br />

gratie, het bewijs, dat gij toch, zoo het er op aankomt,<br />

huiverig zijt toe te passen wat gij in beginsel aanneemt ?<br />

Maar zoo gij hetzelve hoogst ongaarne zoudt doen, wilt<br />

gij het dan vergen van een ander? En zoo het nu den misdadiger<br />

meer en meer bekend wordt, dat de Koning van het regt<br />

van gratie bij het doodvonnis steeds gebruik maakt, ener<br />

geen Minister te vinden is , die hem zulks ontraadt, zal<br />

dan do misdadiger niet langzamerhand met de wet gaan<br />

spotten, gelijk de geachte afgevaardigde uit Gouda, de heer<br />

de Brauw , reeds gezegd heeft ? De misdadiger is toch reeds<br />

slim genoeg om te begrijpen dat de Minister, die den Vorst<br />

zou ontraden om gebruik te maken van zijn regt van gratie,<br />

nadat gedurende 10 jaren niemand tor dood gebragt is,en<br />

het schavot op nieuw in eene onzer steden deed verrijzen,<br />

eene rilling door het land zou doen gaan.<br />

Het andere geval, dat de misdadiger zich schijnbaar of<br />

werkelijk bekeert vóór de toepassing van de doodstraf geeft<br />

niet minder twijfel omtrent hare doelmatigheid. Hij wordt<br />

dan het voorwerp van deelneming, en waar blijft dan de<br />

afschrikwekkende indruk, die men daarvan verwacht?<br />

De verhalen omtrent hen die zich in de laatste dagen<br />

vóór de teregtstelling bekeerd hebben zijn dikwijls aandoenlijk.<br />

Ik herinner u slechts aan een verhaal, voor<br />

eenigo jaren in de dagbladen betreffende een ter dood veroordeelde<br />

medegedeeld. Hij besteeg, volgens deze , het schavot<br />

in eene stemming, die, zoo zij opregt was, niet dan<br />

belangstellingen deelneming kon opwekken. De voorstelling<br />

die er van gegeven werd was zoodanig, dat men hem in<br />

zijno godsdienstige gemoedsstemming bijna benijdde. Naar<br />

de aandoenlijk beschrijving, welke men daarvan gaf, was<br />

h^t niet als of' hij de trappen van het schavot beklom,<br />

maar als besteeg hij de treden van het » huis des Vaders".<br />

Bij zulke omstandigheden , welke is dan de afschrik die de<br />

doodstraf aan het algemeen moet geven?<br />

De doodstraf zou een middel zijn , zegt men, om te leiden<br />

tot dio zodelijke omkeering welke men zoo zeer wenscht.<br />

Men meent dat juist die vrees voor het voltrekken van de<br />

doodstraf en het zeker vooruitzigt op den [overgang in een<br />

volgend leven bewerken zal dat men zich spoediger bekeert.<br />

Ik geloof het tegendeel. Door de omstandigheden waarin<br />

de ter dood veroordeelde in de laatste dagen heeft verkeerd,<br />

is hij tot eone zoodanige verbetering juist minder geschikt<br />

geworden. Hij heeft geen tijd gehad om zijne misdaad te overdenken<br />

, de gelegenheid om tot inkeer te komen, is hem veeleer<br />

benomen geworden door het streven om tegen eiken prys<br />

de straf te ontgaan. Slechts op middelen om haar te verbergon<br />

heeft hij gedacht, en wanneer hij gedurende het<br />

geh ele geding tot het laatste toe heeft ontkend, is het dan i<br />

van hem te wachten dat hij op eens zal veranderen? Het j<br />

is inderdaad opmerkelyk hoe de misdadiger dikwijls fijn­<br />

1466<br />

95STK ZITTING. — 19 MEI.<br />

80. Afschaffing der doodstraf.<br />

gevoeliger is op het punt van » consequentie" dan de meest<br />

geachte staatslieden. Hij gaat naar het schavot, hy wil moed<br />

toonen; hij weet dat het zal geschieden ten aanzien van zijne<br />

makkers. Tegenover die makkers is er voor hem eene zekere<br />

zelfvoldoening in gelegen te kunnen toonen dat hij voor den<br />

dood niet vreest. Soms verzet hij zich en beleedigt den<br />

beul. Men denke daarbij aan dien vreeselijken waan, die<br />

somtijds bij het volk wordt verspreid, dat hij het niet gemakkelijk<br />

zal hebben omdat do beul een hekel aan hem<br />

heeft. Vreesselijko tooneelen hebben dikwijls plaats gehad,<br />

maar waartoe hebben zij geleid? Leidden die tot afschrik<br />

voor de misdaad ? of veeleer tot een afgrijzen voor hen die<br />

de straf toepasten ?<br />

ik erken dat dit slechts het geval is wanneer de straf<br />

in het openbaar geschiedt en men zal misschien zeggen,<br />

dat dit hier niet gebeurt. Maar zoo het in het geheim geschiedt,<br />

dan vraag ik weder: waar blijft dan de leer van<br />

het afschrikwekkend voorbeeld, die u aan de doodstraf de<br />

voorkeur doet geven?<br />

Vier duizend jaren lang, om de gewone tijdrekening aan<br />

te nemen, heeft de doodstraf bestaan , zonder een voldoenden<br />

waarborg voor het leven in onze maatschappij te kunnen<br />

opleveren. Vier duizend jaren geleden werd, zoo als men<br />

gezegd heeft, de wet die deze voorschreef bij deNoachiden<br />

ngepromulgeerd": heeft zij na die langdurige proefneming<br />

de moorden doen verdwijnen? Hebben de vreesselijkste<br />

folteringen, waarvan men haar dikwijls vergezeld deed<br />

gaan, zelfs gebaat ? Hebben de gruwelijke folteringen van<br />

lialthasar Gerards een Kavaillac teruggehouden? Straks is<br />

er reeds op gewezen dat de uitvoering van het doodvonnis<br />

aan Tropmann onmiddellijk door een tweeden moord werd<br />

gevolgd. Ja bijna gelijktijdig met het betreden van het schavot<br />

door Tropmann werd eone meesteres door den huisknecht,<br />

die haar diende, vermoord.<br />

Gedurende do twintig jaren nadat ik de beginselen van<br />

het strafregt had leeren kennen heb ik mij afgevraagd bij<br />

elke gewigtige zaak die zich voordoed , of ik in de omstandigheden<br />

dio haar vergezelde eeno enkele aanleiding kon<br />

vinden om de voortduring der doodstraf te wenschen.<br />

Nooit heb ik die kunnen vinden, maar telkens ontmoette<br />

ik juist nieuwe bewijzen tegen de doelmatigheid van de<br />

toepassing dier straf.<br />

Men meene niet dat het ook bij mij eene soort van<br />

weekhartigheid is die mij drijft; de reden is dat ik de straf<br />

ongeschikt acht. Ik behoor niet tot hen die zulk een<br />

buitengewoon medelijden hebbeu met gevallenen ; meermalen<br />

ben ik er tegen opgekomen dat men dikwerf in de gevangenissen<br />

het lot van den misdadiger te zacht maakte.<br />

Dikwijls heb ik er aan herinnerd dat men bij de inrigtinw<br />

van onze gevangenissen nimmer mogt voorbijzien dat de<br />

kosten door de onschuldigen worden gedragen, die die lasten<br />

met moeite dragen. Ik ben zelfs voorstander van eene<br />

strenge straf waar zij tot verbetering kan leiden. Ik verlang<br />

slochts eene betore straf. De straf beter dan die van<br />

den dood, welke ik wensch, is de eenzame opsluiting. Wat<br />

beteekent toch eigenlijk de vrees voor den dood waarvan<br />

men zoo veel verwacnt ? Hoe s preekt soms de misdadiger<br />

bij de gedachte van ter dood te kunnen worden gebragt?<br />

Spreken sommigen er niet onverschillig over ? Men moet<br />

toch eens sterven, zegt de een; men kan mij niet meer<br />

doen dan ophangen , zegt weer een ander. Maar de eenzaamheid<br />

is voor den misdadiger zoo verschrikkelijk, te meer daar<br />

zelfs hem de gedachte niet kan worden afgewend dat het<br />

ook in de gevangenis geldt: Einsam bin ich jiiclU alleiné.<br />

Die gedachte aan dien Onzigtbare, die steeds nabij is, die<br />

hem niet foltert en toch door hom zoo gevreesd is, die hem<br />

nooit verlaat en dien hij niet vermoorden kan, is zoo ontzettend.<br />

Men doodo den mensch niet, maar den moordenaar,<br />

dat wil zeggen men verbetcro hem, en de misdadiger als<br />

zoodanig is niet meer.<br />

Uit dat enkele woord zal het u reeds blijken, Mijnheer<br />

de Voorzitter, dat ik, hoewel ik met de hoofdzaak ingenomen<br />

ben, toch niet geheel dezelfde denkbeelden koester<br />

als de Minister van Justitie, Ik erken dat er in dit wetsontwerp<br />

verbeteringen zijn te brengen, en op dit punt


<strong>Vel</strong> 387. 1467 <strong>Tweede</strong> <strong>Kamer</strong>.<br />

deel ik grootendeels in het gevoelen van een onzer hooggeplaatste<br />

regtsgeleordon, die ons nog voor eenigo dagen<br />

zijne meening heeft medegedeeld. Het zou mij dus aangenaam<br />

zijn, indien door dezen ol genen eene poging aangewend<br />

wierd om het wets-ontwerp in zijnen geest te verbeteren,<br />

maar mogt dit het geval niet zijn, dan zal dit mij<br />

niet weerhouden om mijne stem aan dit wets-ontwerp te<br />

geven. Wanneer dit wets-ontwerp wordt aangenomen is er<br />

reeds een grooto stap gedaan op den goeden weg; de gebreken<br />

die daarin overblijven zijn te herstellen; maar wat<br />

niet te herstellen zoude zijn, was indien er ten gevolge van<br />

hot behoud van de doodstraf een onschuldige, al was het<br />

slechts e'e'n, het leven verloor. Het levan, dat men don<br />

mensch ontneemt, is niet weder te geven.<br />

Het spreekt van zelf, dat wanneer mijne meening later<br />

ingang mogt vinden, vele ook van de bezwaren die nu bij<br />

sommigen tegen dit ontwerp van wet bestaan vervallen<br />

moeten. De vrees bij voorbeeld van den geachten afgevaardigde<br />

uit Gorichem , den heer Heemskerk , voor<br />

moord in do gevangenis zelve, zou toch veei geringer zijn<br />

wanneer de misdadigers oenzaam wierden opgesloten, dewijl<br />

het dan gemakkelijk is daartegen te waken. Men is dan<br />

ook meer in de gelegenheid om bij aanhoudend verzet door<br />

zoogenaamde straffen van discipline, hetzij door het onthouden<br />

van afleidende bezigheid, of door het ontnemen van<br />

elke toespraak, den misdadiger tot rede te brengen.<br />

Eene derde opmerking die gemaakt is. Waartoe, heelt<br />

men gezegd, toch al die haast; waarom moeten wij al<br />

weder een der eersten zijn om do doodstraf af te schaffen ?<br />

Is zij in Frankrijk, in Italië, in Duitschland reeds afgeschaft?<br />

Nederland, Mijnheer de Voorzitter, heeft eene<br />

eigenaardige roeping; naar het schijnt het geven van een<br />

voorbeeld op den weg der beschaving. Het is waar, in<br />

Frankrijk zet do beul nog altijd zijn bloedig bedrijf voort.<br />

In Duitschland heeft er zelfs eenige terugwerking plaats,<br />

en geen wonder in het land waar de man van grooten<br />

invloed zich niet ontziet om zelfs de doodstraf op geheele<br />

volken toe te passen door zo te vernietigen. Italië weifelt:<br />

het is dan ook het land waar de roover inhoumsch is. Onze<br />

roeping is echter steeds geweest om een voorbeeld te geven<br />

op den weg der beschaving. Nederland gaf het voorbeeld,<br />

waar het gold do vrijheid van de godsdienst, waar het er<br />

op aan kwam om den handel te verlossen van banden die<br />

hem knelden, waar het noodig werd geacht om door onderwijs<br />

het volk te ontwikkelen, waar . . . Maar waar zou<br />

het einde zijn zoo ik u al de goode zaken wilde vermelden<br />

waarin Nederland een voorbeeld heeft gegeven ? En inderdaad<br />

is ook hierin weder door ons land reeds eenigermate<br />

het voorbeeld gegeven. Sedert ruim 10 jaren heeft hier<br />

geen uitvoering van een doodvonnis plaats gehad.<br />

In dit opzigt zijn wij bij vele landen, zelfs België en<br />

Baden naar ik meen , reeds vooruit. Tc regt is het in het<br />

stuk door het Utrechtsche genootschap medegedeeld, opgemerkt<br />

dat het hier eigenlijk slechts geldt de goedkeuring<br />

van hetgeun bestaat. Het is algemeen bekend, dat het<br />

moeijolijk zou zijn een Minister van Justitie te vinden, die<br />

aan onzen Vorst zou ontraden van het regt van gratie gebruik<br />

te maken. Het wordt bijna eone vraag van ■ redactie ,"<br />

van pen en inkt; do werkelijke toestand blijft dezelfde. En<br />

toch is in beginsel die enkele pennestreek van zoo ontzaggelijk<br />

veel belang.<br />

Wij zijn het bij wie do beslissing zal geschieden. Is het<br />

wets-ontwerp hier aangenomen , dan kan ik mij niet voorstellen<br />

dat de Eerste <strong>Kamer</strong> dit zoude verwerpen. Zij is<br />

geen lloogerhuis, tuk op oude regten; zij bestaat niet uit<br />

senatoren, gedienstig uit hunnen aard; zij bestaat uit de<br />

uitverkorenen van het volk. En onze Koning, die in geen<br />

tien jaren geduld heeft dat een doodvonnis zoudo worden<br />

uitgevoerd , zal deze zich niet gelukkig achten op den dag<br />

waarop hij hot heeft ondcrteekend ?<br />

Nederland is een kleine Staat; door kracht kunnen wij<br />

te midden van magtige Staten geen roem meor verwerven.<br />

Maar wij kunnen ons stellen, in de voorhoede, aan de<br />

spits van hen die beschaving bevorderen. Daardoor kan<br />

Nederland zich nog vereeuwigen , en voor altijd de bewering<br />

logenstraffen que la Hollande est une nation éteinte!<br />

95STE ZITTING. — 19 MEI.<br />

80. Afschaffing der doodstraf.<br />

Bijblad van de Nederlandsche gtaats-Courant. — 1869—1870. II.<br />

Zou in deze zaak de politiek ook oenigzins gomoeid zijn,<br />

hoeft men eindelijk gevraagd.<br />

Ja , eenigzins ; namelijk in dien zin , dat de aanneming van<br />

dit ontwerp voor deze Regering eene belangrijke zegepraal<br />

zx\ zijn.<br />

Men zal zich dan misschien verwonderen dat ik de<br />

Regering met warmte ondersteun. Waar het de eer geldt<br />

van mijn land, het heil van de menschheid, daar bestaat<br />

bij mij geen staatkundige naijver. Het is mij zelfs aangenaam<br />

hier te kunnen toonen, nadat ik wel eens door<br />

vrienden van dit Bewind ben miskend en bestreden met<br />

wapenen die ik niet had verwacht, dat waar ik het<br />

denkbeeld van wraak verwerp in de leer van het strafregt,<br />

ik evenzoo elke gedachte van mij zelven te willen wreken<br />

onbestaanbaar acht met mijne politiek.<br />

De heer van 5.Haar, Minister van Justitie: Er zijn<br />

vragen, Mijnheer de Voorzitter, die men gemakkelijker<br />

kan oplossen door vele, dan door weinige woorden. Het<br />

veld van beschouwingen dat over de vraag van de afschaffing<br />

der doodstraf is geopend, is zóó ruim, dat het gemakkelijker<br />

is daarover lang dan kort te spreken. .Maar<br />

de Regering meent dat het haar pligt is de kortheid te<br />

betrachten, nadat zulke uitgebreide schrifturen tusschen<br />

de <strong>Kamer</strong> en de Regering zijn gewisseld, en niet minder<br />

na de langdurige discussie, welko dit ontworp heeft uitgelokt.<br />

De Regering meent zich dus te kunnen en te mogen<br />

bepalen tot het in het licht stellen van den ouhoudbaren<br />

toestand van Nederland met betrekking tot de doodstraf,<br />

om vervolgens na te gaan welke weg de beste zijn zal<br />

om uit dien toestand te geraken.<br />

Vooraf een enkel woord over de letterkundige historie,<br />

want het rchijnt door velen euvel te worden geduid, dat<br />

de Memorie van Toelichting aanvangt met den naam eens<br />

vreemdelings : Beccaria. Deze behoefde in ons land niet<br />

het eerst te worden genoemd; reeds lang vóór hem, in<br />

de 17de eeuw verhief een Hoogerboets zijne stem tegen<br />

de doodstraf', en omstreeks de helft der 18de eeuw deed<br />

de Utrechtsche professor Wieling hutzelfde.<br />

Deze schrijvers behandelden echter de quasstie niet met<br />

het oog op eeno'afschaffing der doodstraf; zij gaven slechts<br />

hunne afkeuring van die straf' te kennen. Ook Beccaria<br />

hoeft geen werk geschreven alle'e'n ter bestrijding van de<br />

doodstraf, maar hij begon met al de gruwelen, in zijn tijd<br />

in strafregt en regtspleging bestaande, te bestrijden. Voornamelijk<br />

bestreed hij het gruwelijkste aller gruwelen: de<br />

pijnbank om tot bewijs te komen. Hij hetft dan ook deze<br />

groote verdienste, aanleiding te hebben gegeven, dat men<br />

is begonnen zich af te vragen: heeft het strafregt grenzen<br />

en welko zijn die?<br />

Wij, voorstanders van de afschaffing van de doodstraf,<br />

worden uitgemaakt voor: » ziekelijke philanthropen". Maar<br />

waarom past men dien naam dan ook niet toe op Beccaria,<br />

die do pijnbank, en op die velen met hem die het radbraken<br />

, het verbranden, het vierendeelen uit de rij der<br />

straffen hebben doen verdwijnen ? Waarom past men dien<br />

naam niet toe op onze land- en tijdgenooten, die in 1854,<br />

God zij dank! de geeselpaal, het brandmerken on de tepronkstelling<br />

uit onze wet schrapten ?<br />

Het woord: ziekelijke jjhilantliroop, hun toegevoegd die<br />

uit overtuiging do doodstraf willen doen verdwijnen, zal<br />

menigeen met mij zich tot eeretitel rekenen.<br />

Al die gruwelen zijn verdwenen, en is na dien tijd de<br />

do orde en de veiligheid in ons land algeuomon ot toegenomen<br />

? Hebben zelfs niet onderscheidene tegenstanders van<br />

dit wets-ontwerp moeten bekennen dat zij zijn vermeerderd,<br />

in plaats van verminderd ? Laten wij ons bepalen bij de<br />

wet van 1854; daaromtrent hebben wij geon statistieken<br />

noodig, want het is van algemoone bekendheid, dat alle<br />

misdaden, die vroeger met geoseling, brandmerk en te<br />

pronkstelling gestraft worden , oneindig verminderd zijn. En<br />

toch, na het afschaffen van al die gruwelen, zijn wij nog<br />

blijven staan voor een der ergste der schavotstraffen.<br />

Hoe is nu de toestand verder met betrekking tot ons<br />

strafstelsel? Ook deze wet heb ik een greep in dat strafstelsel<br />

hooron noemen, maar bij die beschuldiging verliest


men uit het oog, dat het niet de eerste greep is. Het Code<br />

Pénal, zoo als dit in 1810 werd ingevoerd, hield eene<br />

gradatie van straffen in; doch reeds in 1813 werd een der<br />

schakels daar uit geligt door de afschaffing onder anderen<br />

van den oeuwigdurenden en den tijdelijken dwangarbeid. De<br />

vrijheidsstraf werd toen beperkt tot oen maximum van 20<br />

jaren, en alzoo ontstond de oneindig groote klove tusschen<br />

de doodstraf en de straffe naast die des doods.<br />

<strong>Vel</strong>e sprekers hebben het reeds gezegd: sedert tien<br />

jaren is geen doodvonnis meer uitgevoerd, en lieten daarop<br />

volgen: Ga aldus voort! Maar kan en mag men het er<br />

op wagen , dat aan dien wensch altijd gehoor zal worden<br />

gegeven ? Het gevaar is groot (ik heb daarop nog niet<br />

hooren wijzen), dat zelfs iemand, die geen voorstander<br />

van de doodstraf is, den Koning zou adviseren om de<br />

doodstraf ten uitvoer te doen leggen. op grond dat er<br />

tegenwoordig bij het verleonen van gratie geen behoorlijk<br />

aequivalent bestaat, want de hoogste subintrerende straf is<br />

slechts 20 jaar tuchthuis; en is er nu geen onregtvaardigheid<br />

in gelegen, het individu , dat den moord bedreven<br />

heeft, slechts met dezelfde straf te treffen die opgelegd<br />

wordt aan dongene die alleen schuldig is aan poging tot<br />

moord ? Is het niet onregtvaardig dengeen, die een moord<br />

begaan heeft, dezelfde straf te geven als aan een brandstichter<br />

zonder dat er menschenlevens bij in gevaar worden<br />

gebragt ? Het gebrek aan een aequivalent zou oorzaak kunnen<br />

zijn dat de gratie niet verleend werd.<br />

Verder wordt door hen , die niet direct maar dan toch<br />

indirect het meest deze Regering en alle liberale regeringen<br />

beschuldigen, er op gewezen, dat van het regt van gratie<br />

niet gebruik , maar misbruik wordt gemaakt. Ik trek mij<br />

die beschuldiging niet aan , vooral niet wanneer ik dat<br />

tiental jaren naga en bedenk dat gedurondo anderhalf<br />

jaar de portefeuille van Justitie is geweest in handen van<br />

een bekend voorstander van hot behoud der doodstraf. En<br />

nu zegge men niet dat er welligt in die jaren geen afschuwelijke<br />

misdaden hebben plaats gehad. Ik zal slechts<br />

twee gevallen noemen. Eene vrouw had haron man door<br />

vergift gedood, ten einde met een ander man ongeoorloofde<br />

gemeenschap te kunnen hebben. Een dief', die<br />

met alle verzwarende omstandigheden gestolen had, bespeurt<br />

bij het heengaan dat de oude vrouw die hij<br />

bestolen had, wakker wordt, en hij slaat haar dood.<br />

Wanneer nu in die beide govallen onder een Minister, als<br />

voorstander van het behoud der doodstraf bekend, gratie<br />

is verleend, dan kan men het niet ten kwade duiden,<br />

wanneer een Minister, die geen voorstander van het behmd<br />

is, gaarne in ieder geval tot gratie adviseert.<br />

Uit dit laatste blijkt tevens voldoende, dat do toestand<br />

in ons land onhoudbaar is, voornamelijk — en al ware<br />

dit de éénige roden — omdat er geen behoorlijke aequivalerende<br />

straf bestaat.<br />

Maar die toestand is, als men verder nadenkt, nog te<br />

meer onhoudbaar, omdat de wet eene waarheid moet zijn,<br />

terwijl de wet, waarin doodstraf wordt bedreigd die nooit<br />

wordt uitgevoerd , eene onwaarheid is. Zoo als reeds door<br />

onderscheidene sprekers is aangetoond, gaat het prestige<br />

van de regtorlijko magt verloren, wanneer de doodvonnissen,<br />

die zij uitspreekt, nimmer worden uitgevoerd. Indien<br />

toestand is, gelijk ik straks reeds zeido, elke gradatie van<br />

straf verdwenen.<br />

Er moet dus een einde aan dien toestand komen, en dat<br />

is de overtuiging zoowel van de voor- als van de tegenstanders<br />

dezer wet.<br />

Om nu tot dat einde te komen, zijn drie denkbeelden<br />

aangegeven. Vooreerst het denkbeeld van don Groningschen<br />

hoogleeraar Gratama, waaraan zich, gelijk ik later zal<br />

aantoonen , aansluit het denkbeeld van den heer de Brauw ,<br />

vervolgens het denkbeeld van don heer Heemskerk en eindelijk<br />

het voorstel der Regering.<br />

Professor Gratama verlangt de doodstraf alleen voor<br />

moord, maar met de bevoegdheid des regtors om op verzachtende<br />

omstandigheden te letton en, wanneer die aanwezig<br />

zijn, tuchthuisstraf op te leggen, niet te boven gaande<br />

den tijd van twintig jaren.<br />

Dat denkbeeld rust op het beginsel, dat de straf het<br />

1468<br />

95STE ZITTING. — 19 MEI.<br />

80. Afschaffing der doodstraf.<br />

herstel moet zijn van het intellectueel nadeel door het<br />

misdryf toegebragt, en van hot gekrenkt vertrouwen op<br />

het regt; welk herstel in geval van moord niet anders<br />

denkbaar is dan door den dood. Dit herstel van het geschokt<br />

vertrouwen op het regt rust kennelijk op de volksovertuiging,<br />

die alleen in geval van moord de doodstraf zou<br />

vorderen.<br />

Maar onderscheidt die volksovertuiging dan bepaaldelijk<br />

tusschen moord, manslag en gevaarlijke brandstichting ?<br />

Ik geloof het niet, en om die stelling des hoogleeraars<br />

goed te maken, zou daarvan toch in ieder geval het bewijs<br />

moeten geleverd zijn.<br />

De heer Gratama verlangt dat do regter zal beoordeelen<br />

of er verzachtende omstandigheden aanwezig zijn, om daarvan<br />

de al of niet toepassing van do doodstraf afhankelijk<br />

te maken. Maar is dat niet reeds direct in strijd met zija<br />

uitgangspunt, de volksovertuiging? Of gelooft hij dat die><br />

volksovertuiging in elk concreet geval zoo juist onderscheidt,<br />

dat zij bij alle zware misdrijven die verzachtende omstandigheden<br />

zoo juist waardeert? Ik betwijfel het.<br />

Eene tweede fout bestaat hierin, dat de verantwoordelijkheid<br />

voor de straf, die op den wetgever rusten moet.<br />

door den wetgever geschoven wordt op de schouders van<br />

den regter.<br />

Een derde gevolg is, dat de misdaden, hoe zwai


ij verzachtende omstandigheden haar to veranderen in<br />

levenslange tuchthuisstraf. Hij brengt dus in den schakel<br />

der straffen nog eene andere, in plaats van voort te gaan<br />

op den in 1854 ingeslagen weg, en ons strafstelsel te<br />

verzachten.<br />

Het gezegde omtrent de verzachtende omstandigheden<br />

bij de behandeling van het denkbeeld Gratama, slaat ook<br />

op dat van den heer Heemskerk, maar het weegt nog<br />

zwaarder bij dit laatste. Immers brengt die geachte afgevaardigde<br />

nog in ruimer mate de verantwoordelijkheid<br />

van den wetgever over op den regter. Hiervan zal het gevolg<br />

zijn dat do doodstraf in naam zal blijven bestaan, en<br />

steeds verzachtende omstandigheden zullen worden aanwezig<br />

bevonden, zoodat altijd levenslange tuchthuisstral zal<br />

worden opgelegd.<br />

De gedachte van den heer Heemskerk heeft nog het bezwaar<br />

dat de tegenwoordige gelijkstelling van ongelijke<br />

misdrijven, die de Regering in dit wets-ontwerp tracht te<br />

voorkomen, blijft bestaan; de gradatie vervalt en de regter<br />

zal even als nu buiten de gelegenheid blijven om de straf<br />

af te meten naar elk concreet geval; in plaats van eene<br />

absolute straf (de doodstraf) zal hij alleen eene andere absolute<br />

straf (de levenslange tuchthuisstraf) kunnen toepassen.<br />

De Regering blijft bij de overtuiging dat haar voorstel<br />

het meest aannemelijke is. Reeds door andere sprekers is<br />

aangetoond dat op dit voorstel de beschuldiging van overhaasting<br />

niet toepasselijk is, want men kan het geen overhaasting<br />

noemen wanneer een tijdperk van tien jaren als<br />

proeftijd is voorafgegaan. Ook wordt het voorstel der<br />

Regering begroet met do beschuldiging dat het inbreuk<br />

maakt op het regt van gratie; ik zou daarop kunnen antwoorden<br />

met de vraag, waarop ik gaarne het antwoord van<br />

den heer Heydenrijck zal vernemen: moet dan de straf<br />

blijven bestaan ten einde de Kroon in de gelegenheid te<br />

stellen gratie te verleenen ? Maar bovendien, Mijnheer de<br />

Voorzitter, kan die beschuldiging niet welgemeend zijn ;<br />

want wanneer zal de uitoefening van hot regt van gratie<br />

schoonor zijn, op dit oogenblik, nu er bijna dagelijks van<br />

dat regt gebruik wordt gemaakt, of dan, wanneer het<br />

slechts zeldzaam behoeft toegepast te worden ? Zal het<br />

schooner zijn nu het wordt toegepast op den misdadiger<br />

van wien men hoopt dat hij zich zal verbeteren, maar<br />

waarvan men volstrekt niet zeker is, dan wel wanneer het<br />

wordt uitgeoeiend op den misdadiger die tot inkeer is gekomen<br />

en die men met een gerust geweten aan de maatschappij<br />

en de zijnen kan teruggeven ?<br />

Ook heb ik de beschuldiging vernomen dat de Nederlandsche<br />

Regering de eerste regering is die in dit opzigt<br />

het initiatief neemt. Ik wil niet van andere kleinere Staten<br />

spreken , maar in Saksen en Portugal is het voorstel tot<br />

afschaffing van de doodstraf van de Regering uitgegaan.<br />

Wel waren in den boezem der Volksvertegenwoordiging<br />

daartoe strekkende voorstellen gedaan, maar deze waren<br />

steeds gevallen, waarna eindelijk door de Regeringen in<br />

die landen het voorstel bij het Parlement is aanhangig<br />

gemaakt.<br />

Bovendien, Mijnheer de Voorzitter, dit voorstel doet<br />

niet anders dan den bestaanden toestand door de wet bekrachtigen<br />

en bevestigen. Maar nu zegt men : hoe durft<br />

de Regering een dusdanig voorstel doen, terwijl afschuwelijke<br />

misdrijven dag bij dag toenemen. Die voorbeelden<br />

schijnen dan gezocht te moeten worden in het buitenland,<br />

want zij zijn met betrekking tot ons land aan de Regering<br />

niet bekend.<br />

Do heer Heemskerk heeft zich ten bewijze daarvan<br />

beroepen op de statistiek, en gezegd dat het getal misdrijven<br />

in 1867 zoo zeer was toegenomen. Die toeneming<br />

heeft grootendeels hare oorzaak gevonden in misdrijven<br />

tegen den eigendom en niet tegen den persoon.<br />

De geachte spreker gewaagt van 1867, maar in 1868 is<br />

het getal verminderd, en wel van 695 tot 664; in 1869 is<br />

het zelfs tot 616 gedaald.<br />

Gaat men nu de vermeerdering der misdrijven na volgens<br />

de statistische tabel, overgelegd onder lit. A, dan blijkt<br />

daaruit, dat die toeneming volstrekt niet te wijten is aan<br />

■zoogenaamde hals-misdaden, maar vealeer aan brandstich­<br />

1469<br />

■- ' ■ ■ '<br />

95STE ZITTING. — 19 MEI.<br />

80. Afsc/tafjing der doodstraf.<br />

tingen. Die vermeerdering schuift men op de wet van 1854»<br />

doch wanneer men de statistiek nagaat, dan ziet men dat<br />

die vermeerdering van brandstichtingen voortdurend heeft<br />

plaats gehad van 1811 af.<br />

Ik wil hier tevens een woord met betrekking tot de<br />

kindermoorden zeggen. Uit' hetgeen voorkomt in den staat<br />

lit. B blijkt dat, indien men alleen redeneert uit de bloote<br />

cijfers van de statistiek, men gevaar loopt zeer onjuist te<br />

redeneren, daar men dan een ontzaggelijk verschil tusschen<br />

het eene jaar en het andere vindt. In 1854 vindt<br />

men 3 kindermoorden, in 1855, 6, in 1856, 1 en voorts<br />

5, enz., tot eindelijk in 1862 het cijfer begint te klimmen<br />

om in 1868 van 6 tot 3 te dalen. Moet nu de vermeerdering<br />

van die kindermoorden geschoven worden op rekening<br />

van de wet van 1854, of moet men daarvoor andere redenen<br />

aannemen? Dit laatste meen ik te kunnen bewijzen door<br />

het feit, dat sedert 1811 slechts 3 kindermoordenaressen<br />

op het schp.vot zijn gekomen en aan al de overigen gratie<br />

is verleend.<br />

De wet van 1854 behoefde dus niet in het leven te worden<br />

geroepen om de ongehuwde moeder te doen gelooven,<br />

dat zij haar kind kan vermoorden zonder op het schavot<br />

te komen.<br />

Heeft nu de afschaffing van de doodstraf in andere<br />

landen het gevolg gehad dat de misdaden vermeerderd zijn?<br />

Het bewijs is nietge leverd. In Portugal, waar men 20 proefjaren<br />

gehad heeft, had men zeker den moed niet gehad om<br />

do doodstraf af te schaffen, indien gedurende dien tijd de<br />

misdaden vermeerderd waren. Wil men zich niet alleen tot<br />

Portugal bepalen, dan letto men op Anhalt, Oldenburg en<br />

Nassau, waur sedert jaren de doodstraf' is afgeschaft en<br />

waar het aantal misdrijven niot vermeerderd is. Wilde men<br />

nu nog wachten op den uitslag van de ondervinding in<br />

Portugal en Saksen, waar de doodstraf eerst sedert drie<br />

en twee jaren bij de wet is afgeschaft, dan zou men de<br />

afschaffing der doodstraf wel altijd kunnen verschuiven;<br />

er zijn toch steeds dilatoire exceptien te vinden.<br />

Een der voorbeelden, die doodend zouden moeten zijn<br />

voor het stelsel der Regering, is dat van het kanton Freiburg,<br />

waar de vermeerdering van misdrijven aanleiding<br />

gegeven zou hebben dat de doodstraf op nieuw word ingevoerd.<br />

Maar men moet niet uit het oog verliezen, dat de<br />

eenige gevangenis in dat kanton zoo slecht was, dat zij<br />

geene voldoende waarborgen opleverde voor de opsluiting<br />

van tot levenslange tuchthuisstraf veroordeelden.<br />

Ook in Wurtemberg zouden de misdrijven sedert de afschaffing<br />

zijn toegenomen. Men schijnt dus niet te weten<br />

dat volgens sommige statistici de opgaven daaromtrent<br />

onjuist zijn. Onder anderen is dat het oordeel van den procureur-generaal<br />

Schwarze uit Dresden.<br />

De heer Heemskerk beweerde dat in Frankrijk in<br />

1853 de doodstraf op politieke misdaden op nieuw was<br />

ingevoerd. Dat beweren is onjuist. De wet van 1853 is<br />

niets anders dan eene explicative wet. De doodstraf in<br />

Frankrijk was en is niet meer van toepassing op politieke<br />

misdrijven.<br />

Er had een aanslag op het leven van den Keizer plaats<br />

gehad. De verdediger van den beschuldigde wilde dien<br />

aanslag als politiek misdrijf doen qualificeren. Om dit<br />

beweren te logenstraffen, kwam de explicative wet van<br />

1853, waarbij gezegd werd, dat een aanslag op het leven<br />

des Keizers viel onder het gewone strafregt.<br />

De vele voorbeelden door den heer Heemskerk aangehaald<br />

— dit verlient wel de aandacht — zyn gekozen uit<br />

het einde der vorige of het begin dezer eeuw of uit een<br />

revolutionair tijdperk.<br />

De heer Heemskerk heeft beweerd dat de misdaden onder<br />

Keizerin Elisabeth in Rusland zijn toegenomen, omdat de<br />

doodstraf was afgeschaft. Hij heeft er evenwel bijgevoegd<br />

dat de doodstraf door veel onmenschelijker en gruwelijker<br />

straffen word vervangen. Zou niet veeleer daaraan de<br />

vermeerdering der misdaden te wijten zijn geweest, dan<br />

aan de afschaffing der doodstraf?<br />

De heer Heemskerk heeft ook op Toscane gewezen.<br />

Daar is, zeide hij, de doodstraf op nieuw ingevoerd om<br />

vermeerdering van misdrijven, maar de heer Cornelis heeft


• 1470<br />

er reeds te regt op gewezen, dat dit hoeft plaats gehad om<br />

politieke redenen, en dat zij later weder uit de rij der<br />

straffen is verdwenen. In dat land heelt de Rogering later<br />

voorgesteld de doodstraf' weder in te voeren, maar de<br />

Volksvertegenwoordiging heeft daartoe niet willen medewerken.<br />

Men kau dus aannemen dat in Toscane de<br />

volksovertuiging, die door de Volksvertegenwoordiging<br />

wordt uitgedrukt, de wederinvoering der doodstraf niet<br />

vordert. In Oostenrijk, zeide de heer Heemskerk, is, om het<br />

toenemen der misdaden, de doodstraf weder moeten worden<br />

ingevoerd; maar het decreet van Keizer Frans van 2'J<br />

October 1803, doet zien dat zo niet is ingevoerd om die<br />

reden.<br />

Tegenover het feit door den heer Heemskerk aangehaald<br />

met betrekking tot Lodewijk XVI, stel ik dat tot 1840<br />

talrijke aanslagen op het leven van Louis Philippe hebben<br />

plaats gehad, terwijl telkens de misdadiger het leven moest<br />

verliezen op het schavot, maar dat toen in 1810 de Koning<br />

gratie schonk aan een misdadiger die het op zijn leven gemunt<br />

had, geen nieuwe aanslagen zijn voorgekomen.<br />

De heer Heemskerk heeft ook gezegd, dat alle grooto<br />

riminalisten tegen de afschaffing van de doodstraf waren.<br />

Hij voegde daarbij, dat de groote Mittermaier in zijne<br />

goede dagen was toen hij het behoud van do doodstraf<br />

voorstond. Deze geleerde moet dus in zijne slechte dagen<br />

geweest zijn, toen hij do doodstraf bestreed.<br />

Indien ik nu oon onzer Hollandsche rogtsgeleerden noemen<br />

f^ag , die waarschijnlijk ook in zijn goede dagen was, want<br />

hij was toen jong , dan wijs ik op mr. W. B. Donker Curtius,<br />

die in lt>27 eene brochure uitgaf, waarin hij do doodstraf<br />

afkeurde.<br />

Maar wat is er verder van dat beweren van den heer<br />

Heemskerk? Zijn dan Holzendorff, John, Berner, Geyer,<br />

Kötslien , Haus, Thonisseu, Nypels, Helie, Ortolan , Lucas,<br />

— zijn die allen dan ook voor het behoud van de doodstraf?<br />

Het tegendeel is bekend.<br />

De heer Heemskerk heeft ook gezegd dat onze Minister<br />

van Justitie de Jonge van Campens Nieuwlund een voorstander<br />

van de doodstraf was. Als lid van de Commissie<br />

van wetgeving zegt de heer de Jonge iutusschen, dat het<br />

altijd een zijner vurijisle wonschen was geweest eenmaal<br />

te mogen medewerken tot de gehoele afschaffing van dat<br />

verschrikkelijk uitersto van alle maatschappelijk vermogen,<br />

en dat hij het als de eerekroon van zijn vaderland zou<br />

beschouwen , indien het da arin het voorbeeld mogt kunnen<br />

geven.<br />

Spreekt zoo een voorstander of wel een tegenstander<br />

van de doodstraf ?<br />

De Minister van Justitie Dirk Donker Curtius was ook<br />

voor het behoud van de doodstraf, zegt de heer Heemskerk.<br />

Intusschen zijn de woorden van dien gewezen<br />

Minister van Justitie aangehaald in de Memorie van Toelichting<br />

: i) de Regering, zij is van die straf gaen voorstander".<br />

Wanneer een Minister van Justitie dit zegt,<br />

dan kan men dit toch moeijelijk anders opvatten, dan dat<br />

hij verlangt de doodstraf, zoodra zij niet meer dringend<br />

noodzakelijk is , uit de rij der straffen te zien verdwijnen.<br />

En hoo dacht de gewezen Minister van Binnenlandsche<br />

Zaken, do heer de Kempenaer, er over ? Men heeft<br />

slechts zijne redevoering in de Staatscourant van 24 Julij<br />

1817 na te lezen, om te zien dat ook hij voor do afschaffing<br />

was.<br />

En is het zoo vreemd dat onze juristen voorstanders<br />

waren van de afschaffing der doodstraf? Een geloofwaardig<br />

man, tegenwoordig lid van den Hoogen Raad, deelde mij<br />

mede, dat hij in 1807 onder professor Kemper niet diens<br />

goedkeuring He thesis heeft verdedigd: » al moge de tegenwoordige<br />

toestand der maatschappij welligt de opheffing<br />

der doodstraf niet gedoogen, volstrekt noodzakelijk is zij<br />

uit een maatschappelijk oogpunt niet." Kemper achtte dus<br />

ook de doodstraf niet noodzakelijk.<br />

En nu Zweden. Daar, zegt men, zijn de misdaden toegenomen<br />

; maar dan is dit zeer zeker niet het gevolg van<br />

do afschaffing der doodstraf, want zij is er nooit afgeschaft<br />

en bestaat daar nog.<br />

Eigenlijk zou het bewijs hierop moeten nederkomen (en<br />

95STE ZITTING. — 19 MEI.<br />

80. Afschaffing der doodstraf.<br />

de levering van het bewijs van het tegendeel kan niet van<br />

de Rogoring gevorderd worden) post hoc, ergo propter koe:<br />

door dat de doodstraf is afgeschaft, zijn de misdaden toegenomen.<br />

Wanneer dus het behoud van de doodstraf niet noodzakelijk<br />

is, wie zal dan nog beweren dat het wen schelijk is?<br />

Thans verlang ik de doodstraf' nog een oogenblik te beschouwen<br />

met betrekking tot het strafstelsel, om te onderzoeken<br />

of zij aan de eischen daarvan voldoet.<br />

De Voorzitter: Ik geef dan don heer Minister in<br />

bedenking zijne rede te vervolgen na de schorsing der<br />

zitting.<br />

De zitting wordt voor een kwartieruurs geschorst.<br />

Do zitting hervat zijnde wordt de beraadslaging over het<br />

wets-ontwerp tot afschaffing der doodstraf voortgezet.<br />

De heer van Lf laar, Minister van Justitie, zet zijne<br />

rede voort en zegt: Wij hebben thans nog de vraag te<br />

behandelen of de doodstraf aan de vereischten van een behoorlijk<br />

strafstelsel voldoet. Hierbij kunnen wij kort zijn.<br />

De ondeelbaarheid. De meeste leden dezer Vergadering<br />

hebbon die erkend ; slechts door twee is zij betwist. De<br />

hoer liichon heeft gezegd, dat do ondeelbaarheid goedgemaakt<br />

werd door het regt van gratie, doch daarbij kennelijk<br />

uit het oog verloren , dat het regt van gratie niet aan de<br />

doodstraf do deelbaarheid geeft, maar dat door het regt<br />

van gratie eone straf er voor in de plaats komt die deelbaar<br />

is. De heer van Loon heeft de ondeelbaarheid tegengesproken<br />

op grond van de cumulatie van straf. Cumulatie<br />

van straf in dezen is mij niet regt duidelijk, want die behoort<br />

niet te huis bij het stratregt, maar bij de strafvordering.<br />

De onherroepelijkheid. Verscheidene sprekers hebben<br />

daarop gewezen, en nog dezen ochtend heeft de heer van<br />

der Linden er krachtig de stom tegen verheven. Ik moet<br />

het een zwak argument noemen , wanneer men de onherroepelijkheid<br />

wil bestrijden of ter zijde schuiven door te<br />

zeggen : dit is eveneens het geval bij de vrijheidsstraffen.<br />

Wanneer eenmaal aan een mensch het leven bonomen is,<br />

bestaat er geen middel om het hem terug te geven, maaibij<br />

vrijheidsstraffen is er middel om hem de vrijheid terug<br />

te schenken en zijn er aardsche middelen om hem zooveel<br />

mogelijk schadeloos te stellen voor den tijd , dat hij zijne<br />

vrijheid gemist heelt.<br />

Aan de leden die argumenten van godsdienstigen aard<br />

hebben bijgebragt, zou ik, indien de zaak niet zoo ernstig<br />

ware, willen vragen, of zij het wel ernstig meenden. Hem,<br />

zeggen zij, die onschuldig ter dood wordt gebragt, wordt<br />

dit hier uamaals in rekening gebragt. Maar in welke gemoedsstemming<br />

zal hij, die onschuldig veroordeeld is, het<br />

schavot beklimmen? Overtuigd van zijne onschuld zal hij,<br />

wanneor hem het hoofd wordt algeslagen, haat in liet hart,<br />

vervloekingen tegen de maatschappij op de lippen hebben.<br />

Dat de doodstraf afkeurenswaardig is, omdat zij zondigt<br />

tegen het stelsel van zedelijke verbetering, wordt door<br />

sommigen bestreden met de hypothese, dat zware misdadigers<br />

onverbeterlijk zijn. Sommigen gaan zelfs zoo ver<br />

van te beweren dat, zoo zij al verbeterlijk waren, het<br />

verblijf in de gevangenis toch zoo slecht op hen werkt,<br />

dat zij er , in plaats van verbeterd, slechter zullen uitkomen.<br />

Daartegen mag ik mij beroepen op den reeds vroeger<br />

door mij genoemden heer Schwarze, procureur-generaal<br />

in Saksen, die menig voorbeeld van verbetering heeft<br />

aangehaald. Die voorbeelden vindt men ook in het werk<br />

van den heer Lucas. Dio man, het doet mij leed, dat ik<br />

den eersten keer dat ik zijn naam noemde, daarop niet<br />

reeds gewezen heb — is hier genoemd demokiaat, revolutionair.<br />

Het is een man, dio zijn leven lang niet<br />

anders gedaan heeft dan het schavot bestrijden; een<br />

man, die 33 jaren lang eerste inspecteur der gevangenissen<br />

in Frankrijk is geweest en daaraan zijn eansche


<strong>Vel</strong> 388. 1471 <strong>Tweede</strong> <strong>Kamer</strong>.<br />

leven heeft gewijd; een man van 67jarigen leeftijd en<br />

blind; een man, aan wien de schrijvers van zijne biographien<br />

zelfs ten kwade duiden dat men niet weet tot<br />

welke politieke partij hij bohoort, en dat hij steeds een zetel<br />

in het Wetgevend Ligchaam heeft geweigerd, — die man<br />

wordt in Nederland genoemd demokraat, revolutionair!<br />

Ook bij Haus vindt men voorbeelden van verbetering<br />

van groote misdadigers.<br />

De heer van Nispen heeft van Haus gezegd, dat hij<br />

geen voorstander van de afschaffing was. Maar hij heeft<br />

over het hoofd gezien, dat juist Haus Nederland aanhaalt<br />

als het land waar in de eerste plaats het schavot kan afgeschaft<br />

worden. omdat wij hier geen levenslangen dwangarbeid<br />

of tuchthuisstraf hebben, en dezo straf dus de<br />

doodstraf kan vervangen.<br />

Het voorbeeld van den heer van Nispen met betrekking<br />

tot de vermeerdering van de misdaden in de Rhijnprovincien<br />

is mij niet regt duidelijk, of het mout dagteekenen<br />

van vóór 1851. Om te bewijzen dat men voorzigtig moet<br />

zijn met te ligte straffen, heeft de geachte spreker in het<br />

midden gebraprt dat de strafwet in de Rhijnprovinciën oneindig<br />

veel ligter is dan in de overige provinciën van<br />

Pruissen. Maar, Mijnheer de Voorzitter, het Code Pénal,<br />

wanneer dit dan zulke ligte straffen bedreigt, is niet<br />

meer van kracht in de Rhijnprovincien ; den lstenJulij 1851<br />

is een strafwetboek ingevoerd dat voor geheel Pruissen<br />

geldig is.<br />

Nu wordt de doodstraf nog verdedigd door bijbelsche<br />

argumenten. Ik zeg hot echter den hoogleeraar Gratama<br />

na : bezig die argumenten niet bij de behandeling van zulk<br />

eene zaak op wetgevend gebied. Eene vraag slechts. De<br />

heeren Bichon en van Loon zeggen, dat do doodstraf niet<br />

alleen geoorloofd is, maar dat do Staat zelfs verpligt is<br />

haar uit te voeren wanneer er bloed vergoten is. Hebben<br />

wij nu van die heeren het initiatief'te wachten om art. 304,<br />

alinea 2, Code Pénal, dat de doodstraf in geval van moedwilligen<br />

manslag niet bedreigt, to vervangen door eene<br />

andere bepaling ?<br />

Nog een woord aan den heer Heemskerk, die zeide dat<br />

Lucas dit wets-ontwerp niet gekend heeft, toen hij den<br />

bekenden brief' schreef. De heor Lucas is in het bezit geweest<br />

van eene Fransche vertaling van het wets-ontwerp<br />

en van een zeer uitvoerig resumé van de Memorie van<br />

Toelichting.<br />

Het oorlogsargument. Ik wil alleen daarvan zeggen, dat<br />

de doodstraf, vergeleken met het voeren van oorlog, eene<br />

vergelijking is van twee ongelijke grootheden, die niet te<br />

vergelijken zijn. Wolk volk, dat prijs stelt op zijne onafhankelijkheid<br />

en vrijheid, zou eenzijdig het regt om oorlog<br />

te willen voeren, willen afschaffen ? Dergelijko dwaasheid<br />

zou gelijk staan met het verzoek aan den buurman: wil<br />

zoo vriendelijk zijn ons te annexeren.<br />

Hoe bij deze quaestie de onschendbaarheid des Konings<br />

te pas gebragt kan worden, is mij niet duidelijk. Wat zal<br />

het gevolg zijn wanneer de doodstraf uit de rij der straffen<br />

in Nederland is verdwenen? Dat aanslagen op het leven<br />

van den geëorbiedigden Vorst gestraft zullen worden, even<br />

als thans, met de zwaarste straf, namelijk levenslange tuchthuisstraf,<br />

want het onderscheid, hetwelk vroeger bestond,<br />

bestaat niet meer sedert do wet van 1854, waarvan art. 1<br />

art. 13 van het Code Pénal heeft ingetrokken.<br />

Do absolute strafregtstheorie, die vorderen zou dat de<br />

doodstraf moet blijven bestaan, is niet ten onregte dooiden<br />

heer Schwarze genoemd: »Die verfeinerto Talionstheorie",<br />

want hebben wij niet gehoord van den heor<br />

Heemskerk, dat, wanneer de maatschappij het zwaard<br />

■wegwerpt, de misdadiger sterker zal zijn dan de Staat ?<br />

Dia verfijnde talio zou dus meebrengen, dat wij terug<br />

moeten keeren tot het oude en tegenover eene gruwelijke<br />

misdaad eene nog gruwelijker straf stellen. Het is zeer<br />

merkwaardig dat diezelfde theorie, onder het inroepen dor<br />

volksovertuiging, aanleiding heeft gegeven aan de ontwerpers<br />

van het Wetboek van Strafregt voor den Noord-Duitschen<br />

Bond, om nog in drie gevallen de doodstraf te belouden.<br />

Merkwaardiger nog is het dat diezelfde ontwerpers<br />

95STE ZITTING. — 19 MEI.<br />

80. Afschaffing der doodstraf.<br />

Bijblad van de Nederlandsche Staats-Courant. — 1869—1870. II.<br />

in de Memorie van Toelichting niets ter verdediging van<br />

die thoorio hebben weten aan to voeren.<br />

De volksovertuiging vordert de doodstraf. Waaruit is<br />

die volksovertuiging gebleken ? Hebben wij in do tien verloopen<br />

jaren hier te lande, even als in Engeland, uit den<br />

boezem van het volk requesten aan de Kroon zien indienen<br />

om iemand te schavoteren , dan wel dezen of' genen misdadiger<br />

niet to executeren? Het volk heeft er zich niet<br />

mede bemoeid. Het volk zal zich uitspreken wanneer<br />

binnen weinige uren of dagen de Volksvertegenwoordiging<br />

uitspraak zal gedaan hebben omtrent de afschaffing van de<br />

doodstraf. Is het volk zoo zeer ingenomen mot het schavot ?<br />

Zijdelings hebben wij bewijzen van het tegendeel. Do heer<br />

van der Linden heeft gewezen op den maatschappelijken<br />

toestand van den beul, die door ieder veracht wordt. Toen<br />

de laatste maal hier te lande het schavot moest opgerigt<br />

worden, moest het van Amsterdam vervoerd worden, en<br />

men heeft driemaal 2-1 uren gezocht om een schipper in<br />

•Amsterdam te vinden, die zich met dat vervoer wilde belasten.<br />

Eindelijk verklaarde een zandvaarder zich tot het<br />

transport bereid met zijne slechte en wrakke schuit; en hij<br />

eischte daarvoor zoo veel geld als zijn gansche vaartuig<br />

waard was; ten einde na dat transport niet meer met die<br />

schuit te moeten varen en zich eene nieuwe te kunnen<br />

aanschaffen.<br />

Als wij spreken over de volksovertuiging, moeten wij<br />

ook letten op het meer beschaafde deel der bevolking; en<br />

hoe spreekt zich die overtuiging nu uit in het Utrechtsch,<br />

in het Zeeuwsch genootschap en in dat tot Nut van 't Algemeen?<br />

Deze allen verlangen de geheele afschaffing deidoodstraf.<br />

Nog oen enkel woord over de afschrikkings-theorie. In<br />

zoo verre die theorie medebrengt, dat eene straf beter is<br />

naar mato zij meer afschrikt zonder dat hare innerlijke waarde<br />

moet worden onderzocht, wordt zij door de wetenschap afgekeurd;<br />

maar dai de schrik voor de straf moet mede<br />

werken om terug te houden van het misdrijf' en afschrikking<br />

dus eene der vereischten van eene goede straf is, wordt<br />

in het strafregt gehuldigd. En dan is de vraag, waaromtrent<br />

hot antwoord niet door stellige bewijzen te staven<br />

is, wat meer afschrikken zal, de dood op het schavot,<br />

dan wel levenslange tuchthuisstraf'. Er zijn voorbeelden to<br />

over om aan to nemen dat deze laatste zeer zeker niet<br />

minder afschrikt da;i de doodstraf.<br />

Men zegt, dat in elk geval de doodstraf het voordeel<br />

heeft dat zij den misdadiger onschadelijk maakt. Gaat dit<br />

op, dan moeten wij torugkeeren tot het stelsel der voorvaderen<br />

, en niet alleen den moordenaar, maar ook den<br />

dief, vooral den gevaarlijken dief, van het leven beroo ven.<br />

Het is bekend dat het, althans bij ons te lande, minstens<br />

tot de uitzonderingen behoort, dat de moordenaar na het<br />

ondergaan van zijne gevangenisstraf op nieuw een moord<br />

pleegt; terwijl het dagelijks voorkomt dat dieven , vooral die<br />

onder verzwarende omstandigheden stalen, zich op nieuw<br />

aan misdrijven schuldig maken.<br />

Verder zegt men: levenslange tuchthuisstraf maakt den<br />

misdadiger niet voldoende onschadelijk: hij kan ontvlugten<br />

en op nieuw misdaden plegen; hij kan zijne bewaarders<br />

vermoorden. Dit is echter bij behoorlijke tucht in eene<br />

govangenis schier ondenkbaar. Bovendien bestaan er strenge<br />

disciplinaire straffen, uitzigt op belooning en zelfs op gratie<br />

bij goed gedrag. Eindelijk geldt hetzelfde bezwaar,<br />

dat juist door don heer Heemskerk is aangedrongen , ook<br />

in zijn stelsel, voor alle misdaden, zelfs poging tot moord<br />

en moodwilligen manslag, waartegen de doodstraf niet is<br />

bedreigd.<br />

Wat betreft het onschadelijk maken in de govangenis,<br />

bestaat er dan, ik herhaal het, in do gevangenissen geen<br />

tucht en orde? Hoo stronger deze gehandhaafd worden,<br />

hoe meer rust in de gevangenis en des te minder gevaar.<br />

Op dit oogonblik — en dit strekke tevens tot antwoord<br />

aan den heer 's Jacob — is het de bedoeling van de Regering<br />

om in plaats van do doodstraf te stellen tuchthuisstraf,<br />

zoo als die bepaald is in het Wetboek van Strafregt. Do,<br />

wijze, waarop die straf moet worden uitgevoerd, is niet<br />

bij de wet geregeld, maar bij reglementen; natuurlijk zal,


wanneer levenslange tuchthuisstraf in plaats zal treden voor<br />

de doodstraf, daardoor voor de Regering de verpligting<br />

ontstaan om die reglementen te herzien en te zorgen, dat<br />

die levenslang veroordeelden aan de strengst mogelijke<br />

tucht en orde worden onderworpen; het voornemen bestaat<br />

om van die veroordeelden eene afzonderlijke kategorie<br />

van gevangenen te maken. Dat die tucht en orde tan dag<br />

tot dag beter en strenger zal kunnen gehandhaafd worden<br />

is zeker, want ware dit het geval niet, dan zou het jammer<br />

zijn van de tonnen scbats, die door de Vertegenwoordiging<br />

reeds zijn toegestaan tot verbetering en uitbreiding van<br />

onze groote gevangenissen. Ter bevordering daarvan zal<br />

ook niet weinig medewerken de inrigting van alcove-gebouwen<br />

voor nachtelijke afzondering.<br />

Nog beweert men, dat het behoud van de doodstraf voor<br />

de militairen in tijden van oorlqg en voor muiterij op<br />

schepen buitengaats eene inconsequentie is. Dit zou zoo zijn ,<br />

wanneer de Regering uitging van het standpunt, dat het<br />

den Staat niet geoorloofd is om de doodstraf' op te leggen<br />

en uit te voeren, maar zoo ver gaat de Regering niet; zij<br />

acht den Staat, wanneer nooddwang het gebiedt, wel degelijk<br />

bevoegd om die straf toe te passen. Volgens hot wetboek<br />

op de regtspleging bij do landmagt is in tijd van oorlog de<br />

krijgsraad steeds op het veld, in eene vesting of berende<br />

plaats aanwezig, en heeft de bevoegdheid om een doodvonnis<br />

uit te spreken en onmiddellijk uit te voeren zonder<br />

nadere goedkeuring van het hoog militair goregtshof. Ook<br />

op een oorlogsschip kan steeds de krijgsraad belegd worden ,<br />

welke een doodvonnis evenzeer zonder nadere approbatie<br />

kan doen ten uitvoer leggen, wanneer het individu niet<br />

zonder verstoring der orde kan medegevoerd worden.<br />

De bewering dat hot niet billijk zoude zijn om de doodstraf<br />

voor het moederland af te schaffen en voor de koloniën<br />

te laten bestaan, is eene zaak die nu niet aan de orde<br />

is. Is die doodstraf eenmaal in het moederland afgeschaft,<br />

dan zal het aan de bevoegde magt ter beoordeeling staan,<br />

of men, voor de gelijkheid van wetgeving, die ook in de<br />

koloniën zal afschaffen.<br />

Een enkel woord over de dilatoire exceptie, namelijk do<br />

partiele wijziging.<br />

Ik heb resds "heddii morgen gezegd, dat deze wijziging<br />

in het Nederlandsche strafstelsel vóór het vaststellen van<br />

een nieuw Wetboek van Strafregt, niet de eerste is, maar<br />

waarschijnlijk de laatste zijn zal. De Regering acht het<br />

bovendien wenschelijk, dat het vraagstuk tot afschaffing<br />

der doodstraf afzonderlijk worde uitgemaakt.<br />

Wij hebben het voorbeeld in België. Daar staat tot heden<br />

nog in het Strafwetboek de doodstraf bedreigd. Toen men<br />

in 1867 de laatste hand legde aan het algemeene deel van<br />

het nieuwe wetboek, was men welligt daarop teruggekomen<br />

indien niet met het oog op het voortbestaan der doodstraf<br />

dat Wetboek was zamengesteld, en men, door de doodstraf<br />

er uit te ligten, vreesde dat do invoering van het nieuwe<br />

Wetboek nog eenigen tijd verschoven zoude worden. Dit<br />

was ook in Noord-Duitschland het geval, waar het Wetboek<br />

van Strafregt geheel gereed was met behoud van de<br />

doodstraf. De Volksvertegenwoordiging was tegen dat behoud,<br />

en de invoering van dat Wetboek zal daardoor welligt<br />

verschoven worden tot in eene verre toekomst. Mag men<br />

niet verwachten, dat zij die het Code Pénal zoo gaarne<br />

zouden zien verdwijnen, door voor dit wets-ontwerp te<br />

stemmen, de Regering in staat zullen stellen de hand te<br />

leggen aan een ontwerp van een nationaal Strafwetboek ?<br />

Een enkel woord van dank aan allen die de Regering<br />

hebben bijgestaan om dit wets-ontwerp zoo krachtig te<br />

verdedigen. Ik eerbiedig de overtuiging van hen die het<br />

wets-ontwerp bestreden hebben; maar de heer van der Linden<br />

heeft het reeds gezegd: wanneer zij, door hunne stem,<br />

het schavot laten bestaan, nemen zij de verantwoordelijkheid<br />

op zich van alle verdere uitvoering der doodstraf.<br />

De heer Heemskerk Ai: Mijnheer de Voorzitter,<br />

ik gevoel mij verpligt om geen lucht te geven aan al de<br />

gevoelens, die de zooeven gehoorde rede van den Minister<br />

bij mij heeft opgewekt, maar één mag ik niet verzwijgen.<br />

Ik heb dien staatsdienaar gekend in de hoofdstad als een<br />

1472<br />

95STE ZITTING. — 19 MEI.<br />

80. Afschaffing der doodstraf.<br />

gemoedelijk, naauwgezet, menschlievend, aan zijne pligtea<br />

gehecht regterlijk ambtenaar, gevoelende de roeping der<br />

overheid om de goeden te beschermen tegen de boozen<br />

en aan den anderen kant consciëntieus doordrongen van<br />

de overtuiging, dat nooit iemand van eenig wettelijk of*<br />

zedelijk middel van defensie zou worden beroofd. Met het<br />

diepst en innigst gevoel van leedwezen ontwaar ik dat<br />

zijne rede thans geheel beheerscht wordt door sympathie<br />

voor misdadigers en bemerkte ik daarin geen woord, geen<br />

lettergreep, van medegevoel voor de slagtoffers en voor<br />

degenen, die voor misdadige aanslagen blootstaan. Maar<br />

de Ministor moet weten hoe hij zijne pligten opvat, en wij<br />

moeten trachten de onze te vervullen; wij moeten hier de<br />

verantwoordelijkheid dragen, wij moeten weten aan welke<br />

zijde van de weegschaal wij onze stem leggen zullen.<br />

Ik heb het voorregt gehad, of de schade, als men het<br />

zoo wil opvatten, dat de Nota, die ik heb ingediend en de<br />

rede, die ik heb uitgesproken, aan kritiek hebben bloot<br />

gestaan van de zyde van mijne geachte medeleden. Enkele<br />

heeren hebben, waarschijnlijk uit misverstand, mij woorden<br />

in den mond gelegd, die ik niet gezegd heb. De heer<br />

Gratama meende, dat ik voorstander van gequalificeerde<br />

doodstraffen zou zyn. Ik zal dit niet wederleggen; niemand<br />

zal dat van my vergen.<br />

Ik wilde alleen niet den indruk bij de Vergadering laten<br />

bestaan, als of ik bij de behandeling van zulk een gewigtig<br />

onderwerp als dit, andere gronden zou aanvoeren, dan<br />

gegrond op welbewezen feiten.<br />

De heer Lenting en andere heeren hebben goedgevonden<br />

te zeggen, dat ik een somber tafereel had opgehangen van<br />

buitenlandsche ervaring, om hier af te schrikken. Dat is<br />

op verre na mijne bedoeling niet geweest. Welligt heb ik<br />

wat warm gesproken, ik zal het thans zoo koud en droog<br />

mogelijk doen.<br />

Het schijnt dien geachten afgevaardigden gekrenkt te<br />

hebben, dat ik gezegd heb dat de voorstanders der afschaffing<br />

van de doodstraf hier te lande, kunnen rekenen op<br />

de sympathie der barrikade-helden. Iedereen weet toch dat<br />

de gemoedelijke philanthropen in deze zaak de hand reiken<br />

aan en steun vindon bij diegenen, die er op uit zijn, om<br />

door de meest gewelddadige middelen de maatschappij te<br />

verstoren. In de meest opgewonden en gevaarlijke vergaderingen<br />

dor demokraten wordt de afschaffing der doodstraf<br />

gëischt. Van niet zooveel gewigt natuurlijk is de opmerking<br />

van dtn heer Lenting, dat ik Keizer Josef II<br />

zou hebben onregt godaan. Ware het zoo, ik zoude het<br />

gaarne erkennen.<br />

Het is niettemin waar dat in 1787 in Oostenrijk de doodstraf<br />

afgeschaft is, en het is ook waar dat hij in 1787 de<br />

heerschappij der Oostenrijksche Nederlanden verloor. Ik<br />

dacht dat iedereen dit feit voor d6n geest zou staan, toen<br />

ik er op zinspeelde. Het is ook tegengesproken dat onder<br />

Jozef II geen afschuwelijke straf, die men torture zou<br />

kunnen noemen, is toegepast op tot tuchthuisstraf veroordeelden.<br />

Welnu, de straf die toegepast werd heet lebenslangliche<br />

Anschmiedung in unterirdischen Gemachern. Dat kan<br />

men toch wel torture noemen !<br />

Maar voornamelijk heeft men de voorbeelden uit deza<br />

eeuw als niet ter zake afdoende beschouwd.<br />

Ik heb er nog vergeten die niet minder gewigtig zyn.<br />

Men lette op hetgeen eigenlijk mijn betoog was.<br />

Twee gevaren ontstaan: minachting van het gezag, en<br />

vermindering van afschuw voor moord.<br />

Hoe sterk de werking van deze beide zal zyn, kan men<br />

niet weten , men is geen profeet. Maar dat zij zullen werken<br />

bij de afschaffing van de doodstraf is ontwijfelbaar, omdat<br />

ieder land waar dit gebeurd is, daarvan voorbeelden heeft<br />

opgeleverd. Eenigen hechten er niet aan, dat de doodstraf<br />

zoo dikwijls weder is ingevoerd, maar men denke toch<br />

aan de verantwoordelijkheid van den wetgever; die zal de<br />

doodstraf niet weder invoeren voor zijn genoegen, maar<br />

omdat daartoe goede motiven bestaan.<br />

Ik heb hieromtrent Freiburg en Wurtemberg genoemd.<br />

De Minister spreekt tegen, dat in het kanton Freiburg<br />

het getal misdaden aanzienlijk is toegenomen na da<br />

afschaffing der doodstraf, ofschoon dit feit zelfs door voor-


standers van de afschaffing wordt erkend. Nu zou, zegt<br />

de Minister, daar de doodstraf hersteld zijn, omdat mon<br />

geen goede gevangenis had om do misdadigers op te sluiten.<br />

Als dit zoo ware, welke Abderieten en Schildburgers zijn<br />

dan wel die Freiburgers, dat zij de afgeschafte doodstraf<br />

herstellen in plaats van een metselaar te nemen om de<br />

gevangenis te verbouwen. Maar het is zoo niet. Volgens<br />

de bijlage van het bekende EDgelsche verslag, verklaren de<br />

overheid te Freiburg en de federale staatsdienaar Dubs, had<br />

vóór het herstel der doodstraf, wel degelijk vermeerdering<br />

der misdaden plaats. De heer Dubs verklaarde, dat,<br />

sedert in Freiburg de doodstraf is afgeschaft en in de omliggende<br />

kantons niet, een doel der misdadigers van buiten<br />

het kanton kwamen; juist zoo als de heer van Nispen<br />

gezegd heeft.<br />

Het gezegde omtrent het herstel der doodstraf in Wurtemberg<br />

wordt ook tegengesproken. Het is waar dat dr.<br />

Schwarze in zijn boekje gezegd heeft, dat de statistiek van<br />

Wurtemberg niet naauwkourig zou zijn. Maar de Minister<br />

heeft niet gelet op de discussie in den Noord-Duitschen<br />

Rijksdag, want daar heeft de afgevaardigde Reichensperger<br />

de feiten opgegeven zoo als de heer Vader die hier heeft<br />

herhaald. Daaruit blijkt dat het cijfer is geweest na de<br />

afschaffing der doodstraf: in 1850 10 beschuldigden van<br />

moord, in 1851 en 1852 ieder 6, in 1853 28 en zoodra<br />

in 1853 de doodstraf weder was ingevoerd, is er vermindering,<br />

in hot volgend jaar 11, en het daaropvolgende 6,<br />

daarna 3 en toen weder 5 geweest. En wat heeft de afgevaardigde<br />

Schwarze in den Rijksdag hierop geantwoord?<br />

dat hij eens van een Wurtombergschen magistraat had<br />

gehoord, dat er voor weinige jaren één zeer erge moord<br />

was gepleegd. Zie bladz. 6 en 13 van de Verkandlungen<br />

des lieichstayes.<br />

De cijfers , aangevoerd door den afgevaardigde Reigensperger,<br />

zijn dus niet wederlegd.<br />

Er zijn niet vele landen, waarin de wetgever niet terug<br />

gekomen is op de afschaffing van de doodstraf. En hoe is<br />

het daar geloopen ? Ik beken, men kan altijd zeggen : non<br />

post hoc, non ergo proptei' hoc; maar toch: de Frankfbrter<br />

Vergadering schafte in 1848 de doodstraf af en was in<br />

1849 van haar gezag beroofd. In welk eene minachting<br />

is het gezag in Nassau geraakt, allang vóór 1866, en waar<br />

is de Hertog thans ?<br />

Heeft de Groothertog van Toscane tot het einde zijner<br />

dagen geregeerd, of heeft hij zijn kroon verloren.<br />

Men beweert, dat de bevolking van Toscane er geen<br />

hinder van ondervonden heeft. In de bijlagen van het<br />

Engelsche verslag komt een brief voor van den Minister<br />

Vacca, die erkent dat de onveiligheid in Toscane groot<br />

is; en uit de laatste berigten in dagbladen van alle kleur<br />

blijkt dat er gruwelijke misdaden worden gepleegd, dat<br />

regters en getuigen onder den schrik zijn.<br />

De heer van der Maesen heeft mij een groote dienst gedaan<br />

met mij te herinneren aan Wallachije. Hij zegt dat<br />

de doodstraf daar door onbruik is afgeschaft.<br />

Dit is niet geheel juist; zij is er in 1864 door eene wet<br />

afgeschaft. Toen regeerde prins Couza over Wallachije,<br />

en nog geen twee jaren later, in het begin van 1866,<br />

kon hij dat land, waar hij niets meer te zeggen had, verlaten.<br />

Dat is toch zeer toevallig! En hoe is nu de goede<br />

orde in dat land ?<br />

Na de revolutie in Spanje hebben de Cortes in beginsel<br />

de doodstraf afgeschaft. Ik erken dat dit in een land,<br />

door de omwenteling beroerd, nog bedenkelijker is dan<br />

in een rustig land. Na zeer weinig tijd stonden de meeste<br />

Spaansche provinciën in vlam en waren moord, doodslag<br />

en standregt er aan de orde van den dag.<br />

Omtrent Zweden is de naauwkeurigheid myner mededeeling<br />

geloof ik niet weersproken. Maar de Minister zeide,<br />

dat daar de misdrijven niot vermeerderd zijn door de afschaffing<br />

van de doodstraf, aangezien die afschaffing er<br />

niet in werking kwam. Ik heb het voorbeeld van Zweden<br />

dan ook alleen aangehaald, om aan te toonen dat men ook<br />

daar op de afschaffing is teruggekomen, omdat men zag<br />

■de doodstraf voor vreesselijke misdaden noodig te hebben.<br />

Veel vreemder nog is de objectie van den Minister, dat<br />

1473<br />

95STE ZITTING. — 19 MEI.<br />

80. Afschaffing der doodstraf.<br />

ik in mijne nota verkeerdelijk zou hebben gezegd, dat bij<br />

de Fransche wet van 1853 de doodstraf op nieuw is ingevoerd<br />

voor aanslagen togen den Keizer. Zio hier den<br />

tekst: ii L'attentat contre la vie ou contre la personne de<br />

1'Empereur est puni de la peine du parricide. L'attentat<br />

contre les membres de la familie impériale est puni de la<br />

la peine de mort."<br />

De Minister, die er op uit schijnt onnaauwkeurigheden<br />

in de door mij aangehaalde feiten te willen vinden, zegt<br />

zelfs dat ik den heer Lucas onregt zou hebbon gedaan.<br />

Het zij verre van mij iets ten nadeele van dien geachten<br />

vreemdeling te willen zeggen; doch dat hy deze wet en<br />

toelichting niet gelezen heeft, blijkt uit zijne eigene woorden:<br />

ii En recevant 1'envoi, dont je vous suis bien reconnaissant,<br />

d'un exemplaire du projet de loi et de son exposé<br />

des motifs, avec d'intéressantes annotations de M. Ie rófórendaire<br />

de Pinto, j'ai vivement regretté de ne pas savoir<br />

votre langue. Cette ignorance ne m'a donc pas permis<br />

d'apprócier jusqu'ici eet important travail, et de vous<br />

soumettre mes impressions; muis puisque vous voulez bien<br />

m'en promettre une prochaine traduction en francais, je la<br />

lirai avec Ie haut intérêt que commande un pareil document,<br />

et m'empresserai d'en faire 1'objet d'une coramunication<br />

è. 1'Institut. " De brief is dus geschreven zonder dat<br />

de heer Lucas de wet en de Memorie van Toelichting<br />

gelezen heeft. En in de Observations staat niets over het wetsontwerp<br />

zelf.<br />

Ik zou het gevoelen van den heer de Jonge van Campens<br />

Nieuwland verkeerd hebben aangehaald. Deze heeft in de<br />

mij welbekende redevoering, waarmede hij in 1846 het<br />

eerste boek van het ontwerp-Wetboek van Strafregt toelichtte,<br />

de flosculi over de doodstraf gebruikt, die door<br />

den Minister zijn aangehaald; maar dat beteekent weinig;<br />

ik heb bedoeld wat in het ontwerp zelf staat. Daar is de<br />

doodstraf in behouden , en het is bekend dat hij die straf<br />

ook heeft doen uitvoeren, zelfs wegens diefstal met verzwarende<br />

omstandigheden.<br />

Met den heer D. Donker Curtius is hetzelfde het geval<br />

Het moge zijn dat ook deze eenige flosculi gebezigd heeft<br />

(hetgeen er toen misschien door kon, maar nu is de zaak<br />

veel te ernstig en komt het er te naauw op aan); praktisch<br />

heeft hij in de wet van 1854 het behoud der doodstraf<br />

voorgesteld en de <strong>Kamer</strong>s hebben zich daarmede<br />

vereenigd.<br />

Waarom ik den heer Donker Curtius van Tienhoven<br />

heb aangehaald, hetgeen ik wel wist dat verwondering<br />

zou baren, heb ik reeds in mijne eerste rede gezegd,<br />

zoodat ik het thans niet zal herhalen.<br />

Ik kan nu afstappen van de verdrietige taak om mij te<br />

verdedigen tegen beschuldigingen van onnaauwkeurigheid,<br />

die ongegrond zijn en die ik geheel op de beschuldigers<br />

terugwerp.<br />

Ik ga thans over tot enkele beschouwingen over de zaak<br />

zelve, doch zal daarbij de kortheid betrachten.<br />

Eéne zaak heaft mij in de algemeene discussie zeer getroffen.<br />

Wij hebben namelijk welsprekende betoogen voor<br />

de afschaffing gehoord — dit zal ik volstrekt niet ontkennen<br />

— maar niemand heb ik ook maar in de vorte<br />

hooren aanvoeren het óénige argument dat Beccaria tegen<br />

de doodstraf heeft gebezigd, terwijl ook niemand het surrogaat<br />

heeft aanbevolen dat hij in de plaats van de doodstraf<br />

wilde stellen, dat is de arbeid van de misdadigers<br />

in hot openbaar, met ketenen beladen, en met behandeling<br />

als lastdieren. Dit heeft mij getroffen, omdat de gansche<br />

beweging, waarin wij zijn, van dien schrijver is uitgegaan.<br />

Ja, ik heb niets tegen den lof, die aan Hoogerbeets is toegezwaaid<br />

; men kan nog wel hooger opklimmen en zolfs<br />

Julius Caesar citeren, die, in zijn pleidooi voor de modepligtigen<br />

van Catilina, zeer aardig heeft betoogd, dat de<br />

gevangenisstraf eigenlijk meer geschikt en zwaarder is dan<br />

de doodstraf; maar dit neemt niet weg, dat de tegenwoordige<br />

beweging tegen de doodstraf van Beccaria is uitgegaan.<br />

Een tweede punt, dat mij getroffen heeft, inzonderheid<br />

in de redevoeringen van de hoeren Dumbar, van der Linden<br />

en van Voorthuyson, is do aard der objectien , door dia<br />

leden gemaakt tegen de doodstraf. Die objectien gelden.


.1474<br />

95STE ZITTING. — 19 MEE.<br />

80. Afschaffing der doodstraf.<br />

wanneer men gezond doorredeneert, zonder zich op te Laten wij de zaken noemen bij haar waren naam. Men<br />

houden bij redenen van conveniontie, tegen iedere straf. beschouwde die misdaden wel ernstig , maar niet zóó ernstig<br />

Is toch de doodstraf een kwaad, dat de mensch , en dus dat ze met den dood moesten gestraft worden. Men had<br />

ook de Staat, niet aan oen mensch mag doen, dan geldt niet den moed eene ongelukkige, hoewel misdadige moeder<br />

dit evenzeer voor opsluiting; de mensch mag den monsch voor dat feit met den dood te straffen. Dit gevoel heerscht<br />

niet van zijne vrijheid berooven.<br />

nog en de reden daarvan behoef ik niet aan te wijzen,<br />

De doodstraf zou niet afschrikkend zijn! Beweert men<br />

dit in ernst ? Dat de mensch een instinctmatigen schrik<br />

heeft voor den dood is niette betwisten, maar*, zegt men,<br />

de mensch heeft ook een instinctmatigen schrik voor ander<br />

want ieder kent die. Na dien tijd is eene soort van kindermoord<br />

in zwang gekomen voor geld en bij aanneming;<br />

daaromtrent heerscht niet dat meewarig gevoel, en volgens<br />

de bestaande wet is die daad met den dood strafbaar.<br />

leed, en de doodstraf schrikt hom niet altijd af. Het is Nu wil men echter niet langer den dood toepassen op<br />

waar , zij schrikt niet zóó zeer af, dat er in het geheel misdaden, die tot nu toe ieder weldenkend mensch als<br />

geen misdrijven meer gepleegd worden, Maar is dit eene vreesselijk zwaar heeft beschouwd, op misdaden die het<br />

reden om do doodstraf in hot geheel niet meer too te passen ? ergste zijn die de mensch den mensch kan aandoen. Er is<br />

Er wordt dagelijks gestolen; waarom dan de dieven naar geen overeenkomst tusschen hetgeen nu voorgesteld wordt<br />

de gevangenis gezonden ? Met hetzelfde argument kan men en het voorstel van 1854. Er is nog minder overoenkomst<br />

zeggen: het helpt toch niet. Maar het gezond verstand tusschen het nu voorgestelde en de afschaffing van bar-<br />

komt boven en ieder bedenkt dat, zoo men do dieven vrijbaarsche en gruwelijke straffen in de vorige eeuw.<br />

liet , er veel meer zou gestolen worden.<br />

Men zegt: in ons land is het getal misdadigers niet groot.<br />

De doodstraf, zegt men, is niet herstelbaar. Maar eene Dikwijls wordt Frankrijk genoemd als het land van zware<br />

andere straf is, zoodra zij uitgevoerd is, even zeer onher­ criminaliteit. Ik weet dat de leden afkeer hebben van<br />

stelbaar , inzonderheid de levenslange gevangenisstraf; als statistiek en ik zal daarom weinig cijfers noemen. Het jaar<br />

die ondergaan is is de veroordeelde ook dood.<br />

1866 behoort, in dit opzigt, tot do voordeelige jaren voor<br />

De heor van der Linden heeft daar iets bijgevoegd, dat Nederland. En wat vindt men nu ? Één beschuldigde op<br />

iedereen zal toestemmen , maar hij heeft er eene conclusie de 5619 inwoners werd in dat jaar hier te lande naar de<br />

uit getrokken , waarvan ik schrikte. Bij den minsten<br />

twijfel, zegt hij , mag men de doodstraf niet toepassen. —<br />

Voorzeker ; en ook dit geldt evenzeer ten aanzien van andere<br />

straffen. Geen regter mag bij den minsten twijfel eeno straf<br />

uitspreken; hij moet, zoover een monsch dit wezen kan ,<br />

volkomen zeker zijn van de schuld en van de toepasselijkheid<br />

der wet, alvorens straf op te leggen. Maar de heer<br />

van der Linden past die leer op den wetgever toe ; als er<br />

de minste twijfel is aan regtmatige toepassing, mag de<br />

wetgever de straf niet bedreigen. Als dat waar is , schrap<br />

dan de ganscho strafwet en strafregtspleging weg, want<br />

er is geen enkele wet die absoluut zekerheid kan geven dat<br />

provinciale geregtshoven verwezen , en in hetzelfde jaar vind<br />

ik in Frankrijk éón beschuldigde op 8365 inwoners verwezen<br />

naar de hoven van assises. De criminaliteit was<br />

dus in dat jaar in Nederland vrij wat zwaarder dan in<br />

Frankrijk. Maar in den laatsten tijd leven wij misschien<br />

in eene soort van Eden! — Ik heb hier een blad dat in<br />

Noordbrabant verschijnt, waarin do redacteur bijeen heeft<br />

gezameld wat hem in het vak van moorden in eene enkele<br />

maand (Maart 1870) in ééne Noderlandscho en ééne Belgische<br />

courant is voorgekomen. Ik zal het blad gaarne aan<br />

ieder in handen geven, want ik waag het niet die reeks<br />

van gruwelen voor te lezen.<br />

er geen verkeerde beslissing zal zijn. In Oostenrijk en Wat ons land betreft vinden wij, dat »niet minder dan<br />

Zweden heeft men drie instantien, en toch is het nog 27 misdrijven van moord, doodslag, of' poging daartoe,<br />

mogelijk dat er dwalingen begaan worden. De mal-jugés | kindermoord en moedwillige brandstichting, waarbij gevaar<br />

waarvan men gesproken hoeft, zouden ten aanzien van de voor menschenlevens was te voorzien, in de 2 eerste maan­<br />

doodstraf alleen dan iets beteekenen , wanneer men aanwijst i den van dit jaar hier to lande zijn gepleegd. Er bevinden<br />

dat daardoor aan onschuldigen de doodstraf voltrokken is. zich in de gevangenis te Leeuwarden 65 mannen, die gratie<br />

Ik wil thans niet in al die bijzonderheden treden. Ik wil | van do doodstraf hebben ontvangen."<br />

alleen horinneren , dat 70 jaar lang alle schrijvers elkander Dan volgen eenige zaken die in Maart zijn voorgekomen,<br />

hébben nageschrevcn dat Lesurquos , in 1797 ter dood ver- ! onder andere dat volgens een dagblad van Autworpen<br />

oordeeld wegens moord en diefstal op een postillon , on- ' de bedrijver van den moord op de dames van der Poel te<br />

schuldig is ter dood veroordeeld; terwijl later na het ernstig- Brussel een Nederlander is. Waaruit blijkt nu de nood­<br />

■te onderzoek is gebleken dat die bewering geen grond had. zakelijkheid om zulk eene aanmerkelijke verzachting in te<br />

De heer Cornelis heeft gezegd dat, toon in Nederland | voeren ten aanzien van de straf op moord ?<br />

zijn afgeschaft de pijnbank en do gequalificeerde doodstraf, Maar — zegt men — de doodstraf' is in Nederland<br />

daartegen stemmeu zijn opgegaan die met groote kracht feitelijk afgeschaft: al wat gij dus zegt is vergeefsche moeite.<br />

beweerd hebben dat daardoor de publieke veiligheid in de De heer Cornelis zeido en do Minister zeido het ook, —<br />

waagschaal gesteld zou worden. Ik geloof dat dit over- | dat sedert 10 jaren de doodstraf niet is uitgevoerd bij wijze<br />

dreven is. De verbetering in de regtspleging heeft in de ! van ï>roef. — Dit zou juist zijn, wanneer die proef' vooraf<br />

vorige eeuw hier to lande zeer geringen tegenstand ontmoet. ware aangekondigd, doch dit is niet geschied. Zij is ook<br />

Keeds in 17C8 hebben de schepenen van Amsterdam wijzi- j nooit bedoeld. In het eerste jaar van het bestuur van den<br />

ginggebragt in de wijze van procederen, met het doel vooral Minister Godefroi werd niet altijd gratie verleend; wel<br />

om aan de verdediging meer ruimte te geven. Het gebruik onder dat van den heer Olivier.<br />

van de pijnbank was reeds zeer zeldzaam, toen zij in 1798,<br />

BMt applaus van allen, door de Nationale Vergadering werd<br />

afgeschaft.<br />

Het is moeijelijk steeds to beoordoelen of' het regt van<br />

gratie al dan niet ten onregte werd verleend, en tegen<br />

die gestadige gratie, zegt de heer Cornelis, is nooit de<br />

Diezelfde geachte afgevaardigde zeido, dat ook tegen de stem vorheven door een lid der Vertegenwoordiging. Dit<br />

wet van 1854 grooto bedenking was gemaakt. Maar de is echter niet juist: in de zitting der Eerste <strong>Kamer</strong> van<br />

wet van 1854 is met groote meerderheid aangenomen. De 2.5 December 1805 vroeg de heer Schimmelpenninck van der<br />

afschaffing van sommige schavotstraffen, door het initiatief Oije hoe het kwam, dat in twee gevallen gratie was ver­<br />

van den Minister Donker Curtius, heeft ontzaggelijk weinig leend; het eene betrof den moord op een pastoor te Neede,<br />

tegenstand ontmoet.<br />

het andere een vadermoord, op welk geval, naar ik meen,<br />

Maar nu wordt het eene heel andere zaak. Bij do wet ook de heer Cornelis heeft gezinspeeld. De heer Schimmel-<br />

van 1854 werd de doodstraf niet meer toegepast op eenigo penninck vroeg of bet plan was altijd gratie te verleenen,<br />

misdrijven, ten aanzien waarvan men algemeen van ge­ waarop do Minister Olivier antwoordde: »De geachte<br />

voelen was, dat zij niet meer toegepast moest worden spreker heeft gezegd, dat men hier voor het oogenblik do<br />

op misdaden tegen eigendom. Zij werd ook niet meer toe­ doodstraf feitelijk had afgeschaft; ik meen evenwel te mogen<br />

passelijk verklaard op brandstichting zonder govaar voor vragen naar het bewijs voor die stelling. In elk geval is er<br />

menschenlevens en op kindermoord , gepleegd voor de eerste nooit eone verklaring gegeven, waaruit blijken zou dat<br />

maal door eene ongehuwde moeder. Waarom deed men dit? men do doodstraf nooit meer zou toepassen, wanneer de


<strong>Vel</strong> <strong>389.</strong> <strong>1475</strong> <strong>Tweede</strong> <strong>Kamer</strong>.<br />

Minister meende dat anders zijne verantwoordelijkheid<br />

niet godekt zoude zijn." De heer Olivier beloofde toen<br />

dat hij welligt oen wets-ontwerp na onderzoek bij den Raad<br />

van State zou indienen.<br />

De heer Schimmelpenninck van der Oije gaf het nog niet<br />

op, en zeide dat vorige Ministers in gevallen waarin do<br />

heer Olivier tot gratie geadviseerd had, dit niet zouden<br />

gedaan hebben. Daarop antwoordde de heer Olivier: » Mijne<br />

voorgangers hebben wel aan den Koning voorgedragen de<br />

executie te laten doorgaan", zegt do geachte spreker; maar<br />

kan hij aantoonen »dat die gevallen gelijk stonden met<br />

die in welke ik gratie voordroeg? Die gevallen kunnen<br />

geheel anders geweest zijn, en ik goloof dat mijne voorgangers<br />

alleen daarom geen gratie hebben voorgesteld."<br />

Het is dus onbetwistbaar dat do meening van do toenmalige<br />

Eegering, dat is gedurendo vier van de tien jaren,<br />

niet was om in alle gevallen gratio te verleenen en op die<br />

wijze de wet te veranderen. Maar, zegt do Ministor en ik<br />

vind het natuurlijk dat mon zoo argumenteert, mijn voorganger<br />

Borret heeft ook tot gratie geadviseerd. Dit is waar,<br />

voor zoover mij bekend is, dacht de heer Bonst over de<br />

zaak oven als de heer Olivier, om namelijk in de meeste<br />

gevallen gratio te verleenen, maar dit van de omstandigheden<br />

te laten afhangen. Doch tot afschaffing der straf<br />

voor goed zou de heer Borret nooit zijn gekomen. Ik woot<br />

dat hij in twaalf gevallen tot het verleenen van gratie adviseerde;<br />

hot doet mij loed dat de mond van dien wanrdigen<br />

en geachten vriend voor altijd gesloten is, en hij niet kan<br />

mededeelen welke aanleiding hij tot dio adviesen gevonden<br />

had; ik moet echter doen opmerken dat hij in do'n goval<br />

tot de executie heeft geadviseerd; het advies is van 18 Julij<br />

1866, en ten gevolge daarvan is een man ter dood gcbragt op<br />

de Kust van Guinea wegens moord. Nu zegt mon welligt:<br />

» dat was aan do Kust van Guinca", maar dit doet niets<br />

ter wereld tot hot beginsel. Had de heer Borret gewild dat<br />

de doodstraf alleen op liet papier zou bestaan , dan had hij die<br />

executie niet laten plaats hebbon. Waarop komt dus eigenlijk<br />

de geheele zaak neer? Op de individuelo mcening van twee of<br />

drie Ministers dio godurendo tien jaren aan do Kroon hebben<br />

geadviseerd. Twee jaren moet men echter stellig aftrekken,<br />

want de heer Godofroi heeft moer dan eene executio laten<br />

plaats hebben. Staat nu dat niet laten uitvoeren gedurende<br />

acht jaren gelijk met eeno wezonlijko afschaffing van de doodstraf<br />

? Is daardoor de publieko opinie voorbereid ? Neen ,<br />

dat is eene illusie. Men moet zich wel rekenschap geven<br />

van het effect dat dezo wet zal maken, wanneer zij goed<br />

in alle klassen der maatschappij zal bokend geworden zijn;<br />

en dit gaat niet spoedig , want niet velen lezen het Staatsblad,<br />

De indruk zal geen andore zijn dan: wij leven onder<br />

eene Regering die een moord niet zwaar telt. Welke do<br />

gevolgen daarvan zullen zijn, de gave is mij niet gegeven<br />

dit te bepalen; maar welke die kunnen zijn, is gemakkelijk<br />

te berekenen.<br />

Nu zou ik moeten komen op de antwoorden , mij door<br />

den Minister gegeven op do door my gosteldo vragen.<br />

Helaas! het zijn geen antwoorden. Ik heb vol vernomen<br />

, dat de Ministor zoo goed is gowoest om kennis van<br />

mijne antwoorden to nemen; maar iots dat mon eene poging<br />

tot oplossing zou kunnon noemen, is weggeblevon.<br />

De Minister zegt, dat wanneer wij verzachtendo omstandigheden<br />

invoeron en niots in het Wetboek van Strafregt<br />

veranderen dan alleen de vernieuwing van levenslange<br />

tuchthuisstraf, dan verzwaart men do wet; dan komt men<br />

terug tot 1810. Noen , maar dan komt men tot hot stelsel dor<br />

Franscho wet van 1832, en vermindert do kapitale gevallen.<br />

Maar dan laadt men al do verantwoordelijkheid op den<br />

regter, zegt do Minister.<br />

Neen, Mijnheer de Voorzitter, die verantwoordelijkheid<br />

is oene geheel andere dan dio van de wetgovondo magt.<br />

De verantwoordelijkheid van don regtor bestaat hierin,<br />

om in concreto te beoordeelen of er verzachtende omstandigheden<br />

zijn; die van de wetgevende magt is, te bepalen<br />

welke straf de misdaden in het hoogste geval verdienen;<br />

altoos behoudens de magt bij regter en Koning om te verzachten.<br />

De wetgevende magt moet zich altijd do ergste gevallen<br />

95STE ZITTING. — 19 MEI.<br />

80. Afschaffing der doodstraf.<br />

Bijblad van de Nederlandsche Staats-Cournnt. — 1869—1870. II.<br />

voorstellen, maar dan moet, gelijk onzo voorouders hot<br />

uitdrukten, genade voor regt kunnen gelden.<br />

Maar dit betreft een voorstel dat ik subsidiair aan de<br />

aandacht der <strong>Kamer</strong> onderwierp voor hot geval van verwerping<br />

van het wets-ontwerp. Immers, hoewel iedereen<br />

dit niet hardop erkent, men gevoelt echtor dat zij, met<br />

hot behandelen van dit wets-ontwerp, bezig zijn het<br />

Code Pénal, — ik kan er geen ander woord voor vinden<br />

— te verknoeijen. Iedereen vindt wenschelijk een<br />

eigen Strafwetboek: in afwachting daarvan ware het dus<br />

het besto, het Code Pe'nal in zijn gohoel te laten, on de<br />

verzachtende omstandigheden daaraan toe te voegen, die<br />

toch al in zoo vele gevallen zijn aangenomen.<br />

De Minister sprak van mijno bedenkingen over het rogt<br />

om oorlog te vooron on te dooden.<br />

Denger.e, dio in het land komt branden en moorden,<br />

moogt gij, volgens den Minister, niet dooden al kwam hij<br />

de geheele Regering gewapend omverwerpen of den Koning<br />

vermoorden; maar draagt hij een militairen rok, dan moogt<br />

gij op hora schieten. Het hoofdstuk van do defensie in do<br />

Grondwot kan op den duur niet blijven bestaan, wannoer<br />

mon aanneemt dat de Regering voor altijd de magt aflegt<br />

om den misdadiger to dooden.<br />

Omtrent do onschendbaarheid des Konings heeft men mij<br />

ongeioofelijke objoclien gemaakt. Ik herinner mijne geachte<br />

medeleden aan de meest bekende zaken uit do herziening<br />

der Grondwet.<br />

Toen do Grondwet werd voorgedragen stond or in: » do<br />

persoon des Konings is onschendbaar ". De <strong>Kamer</strong> verlangde<br />

«lat dit veranderd wierd om er meer in te brengen, om èn<br />

den persoon dos Konings, èn hot koningschap onschendbaar<br />

te maken. Daarom staat er: » do Koning is onschendbaar".<br />

En nu zou men gering tellen, dat een onverlaat dio een<br />

aanslag op het leven des Konings doet, niet meer zijn leven<br />

v!)!i{Tt ? /.nu nie«


doorslag gegeven heelt togen het voorstel tot afschaffing van<br />

de doodstraf, de vraag: hoe moet er gehandeld worden<br />

ter beteugeling van de tot levenslange tuchthuisstraf veroordeelden<br />

op wie goen zwaarder straf kan worden toegepast,<br />

wanneer die zich schuldig maken aan moord op hunne bewakers<br />

of aan brandbtichting in de gevangenis? — do vraag ,<br />

die do heer Tesch gesteld berft in de Belgische <strong>Kamer</strong> on<br />

die do kundige Minister 15,-ira niot hooft kunnen beantwoorden<br />

— ook hier de Regering goen solutie kan geven.<br />

Indien de Minister, coo als hij zegt, door reglementen,<br />

door maatregelen binnen do gevangenis te nemen, dat<br />

grooto gevaar wist to verlijden , dan had hij het niet alleen<br />

kunnen zeggen , maar ook in do wet brengen. Maar<br />

het is uiet mogelijk , on hot is van groot gewigt dat, vóór<br />

de beraadslaging gesloten wordo, dit bezwaar worde weggenomen<br />

of geconstateerd dat het niet weg to nemen is.<br />

De heer Ileydeiirjjok : Zoo ik wol verstond, heeft de<br />

Ministor zijne rede geëindigd met do verdedigers van het<br />

wets-ontwerp dank to zoggen. Daarvoor inderdaad had hij<br />

reden; ik althans gevoel mij meer opgewekt om nog eene<br />

enkele opmerking aan het oordeel der verdedigers dan aan<br />

dat des Ministers te onderwerpen.<br />

Enkelen mijner medeleden hebbon mij de eer eener gedeeltelijke<br />

refutatie gegund; allen met humaniteit; de hoeren<br />

van der Maesen en Cornelis tevens met zekere animositeit.<br />

Wel opmerkelijk!<br />

Do heer Gratama hoeft met genoegen, maar mot zekere<br />

bevreemding geconstateerd, dat ik zoo ingenomen ben met<br />

de verantwoordelijkheid der Regering voor het uitoefenen<br />

van het regt van gratie! lntusschen de geachte spreker<br />

uit Asson is met de geschiedenis der laatste jaren niet geheel<br />

onbekend, en, naar ik meen, zal hij zich herinneren,<br />

hoe ik der natie ook daadwerkelijk bewees, dat ik het<br />

consuimloiieol regt (tor Verlegen wuoidigïug /.oei ruim<br />

wensch.<br />

<strong>Tweede</strong> punt. Gij, lleydonrijck. spraakt van zekerodelegatie<br />

Gods op de maatschappij om de doodstraf uit te<br />

spreken en too te passen. Niet bewezon, zegt de spreker.<br />

Gij begrijpt, Mijnheer de Voorzitter, dat ik op dit uur,<br />

in deze omstandigheden , volstrekt niet in do noodige uitweiding<br />

omtient dit geschilpunt kan treden. Maar ik stel<br />

mij de zaak zóó voor, om hot met een enkel woord ta<br />

zeggen. Naar mijn overtuiging heeft God den mensch, dus<br />

tevens de maatschappij, dus tevens den Staat geschapen en<br />

daargosteld. Een nood«akelijk, door alle tijden heen, en<br />

door alle volken als noodzakelijk erkend middel ter handhaving<br />

der maatschappelijke en staatkundige orde, dat is:<br />

de doodstraf, de magt daartoe, werd dien ten gevolge, zeer<br />

natuurlijk, reeds ipso facto, aan den Staat gedelegeerd.<br />

De heer Moeus — oti hier voegden zich bij: do hoeren<br />

Cornelis en van der Maesen, beweordo dat ik geheel verkeerdelijk<br />

de politioK in deze quaestie had betrokken<br />

Of ik dat nu overigens te regt of ten onregto heb godaan,<br />

is voor 'toogenblik niet meer tusschen ons in hot<br />

debat. Maar zeker gaat het argument dat de drie geachte<br />

sprekers er tegen doden gelden, volstrekt niet op: »gij<br />

vindt den conservativen Thonissen in hot kamp dor voorstanders<br />

van de afschaffing, en omgekeerd, erkende liberalen<br />

iu do rijen der tegenstanders: Een bewijs, zoo redeneren<br />

die hoeron , dat de politiek er niets mede te makon heelt." —<br />

Tegenover dit argument moot ik stollen, — met allen eerbied<br />

voor den heer Thonisson en ook voor een paar geachto<br />

afgevaardigde conservativo leden dezer Vergadering: de<br />

heeren van Voorthuysen en 's Jacob , welke zich afschaffers<br />

toonden — dat de speciale handelwijze van een individu , of<br />

eeuige individu's, hoe achtonswaardig en uitstokend ook,<br />

toch wol nimmer opweegt tegen do kracht van eeno rigting,<br />

van beginselen, door de logica, door de foitou bewezen!<br />

Wanneer door feiten, zoo als ze in mijne eerste rede geconstateerd<br />

worden, blijkt, dat het hier vooral oen zedelijk ,<br />

maatschappol ijk, staatkundig principe geldt, een principo<br />

ten duidelijkste gekenschetst als dat der revolutie, wat<br />

doet dan een enkel beroep op de handelwijzo van sommige<br />

individuen af, van individuen, die niet t'huis hooren waar<br />

zij in casu staan?<br />

1476<br />

VDSTE ZETTING. — 1? ME{,<br />

80. Af schaffmj der doodstiaf<br />

Mijn vriend Cornelis beweerde ook, dat ik op zekere<br />

gezindheden had gezinspeeld, sprekende van Victor Emmanuel.<br />

Onjuist. Ik had het oog op do revolutionaire tendenzen,<br />

wolke zich in Europa doen gelden, on welke een voorstel<br />

als dit zoo gaarne zien. Nu is in de laatste jaren de Italiaansche<br />

politiek bij uitnemendheid de représentante dier<br />

omwentelingsgozindhoid geweest: niet slechts op eenigo<br />

godsdienstige gezindheid was hot daarbij gemunt, maar op<br />

het waro conservatisme in 't algemeen, op het gezag, op<br />

I do grondslagen der maatschappij. En nu heb ik tot mijn<br />

| leedwezen don Ministor van Justitie voorspeld, dat hem<br />

I van revolutionaire zijde, on in de eersto plaats van den<br />

| uitnemenden vertegenwoordiger dor omwontelingsgezinden,<br />

j oeuo distinctie stond te wachten; dat vond ik treurig.<br />

Do hoer Moens zoide ook, dat togen de beweging voor<br />

' de afschaffing van do doodstraf in den laatsten tijd zich<br />

| geen reactie vertoonde. Haar do Observations van den uit-<br />

| neinonden Lucas dan|? hebben deze niet juist van de vrees<br />

j voor, on hot constateren van die reactie haar ontstaan to<br />

; danken ?<br />

In die Observations, mon leze zo dan toch, wordt mot<br />

zoo vele woordon op die reactie gewezen en Nederland ook<br />

daarom gesmeekt en gebeden de zaak ter hand te nemen<br />

en ze to redden.<br />

De heer Lenting eindelijk beweerde , dat er geene overhaasting<br />

bij do indiening van dit wets-ontwerp was geweest<br />

; vermits -vele andere Staten ons vóór zijn gegaan.<br />

Met allen eerbied voor dien geachten afgevaardigde vermeet<br />

ik me, dat argument al zeer zwak te vinden. Is het<br />

een bewijs dat wij, Nederlanders, in onzen specialen toestand<br />

enz. niet mot overhaasting gaan, omdat anderen,<br />

velen misschien , ons voorgingen ?<br />

Waarlijk, ik had nog veel te zeggen; maar lettende op<br />

het vergevorderde uur en op do vermoeidheid dor <strong>Kamer</strong>,<br />

zie ik er van af.<br />

Daarenboven, lites finiri oportet. Wio nu nog niet overtuigd<br />

is, zal het wel niet worden. Ik kan dus volstaan<br />

met het resumeren en nogmaals constateren van mijn gevoelen.<br />

Op hen die. ons komen voorstellen de geheele afschaffing<br />

eener straf, welke ten allen tijde en bij alle volken heeft gegolden<br />

, eene afschaffing die steeds gevolgd is door bewegingen<br />

als die der revolutien van 1793, 1


Vergadering des lands kwam erkennen, zou dat schande<br />

zijn ? Ik geloof het niet. Heb ik dan gedwaald ? In één<br />

opzigt ja, namelijk, de toets, welke, in de krisis van het<br />

stervensuur des vorigen Ministerie's, der liberale partij<br />

werd aangelegd, heeft zooveel illusien omtrent die partij<br />

bij mij doen verdwijnen, dat ik van gene zijde der zaal<br />

ben verhuisd naar deze. Maar dan nog. Ik ben dus in zoover<br />

veranderd. Maar is die verandering, gevolgd door deze mijne<br />

ridderlijke verklaring, in elk geval niet beter dan zekere<br />

consequentie, van een eigenaardig vasthouden, een volgen van<br />

denzelfden weg? Gesteld eens, ik ware, bij veranderde<br />

overtuiging en trots al mijne bevindingen, zoo wat tusschen<br />

de conservative, de Katholieke en de liberale partijen geklemd<br />

rakende, ginds blijven zitten: gestejld, ik zou daarbij<br />

tijdens iedere verkiezing mij hebben weten te hullen iu een<br />

dubbelzinnig licht, zou dan die consequentie nietveel slimmer<br />

dan thans mijne verandering zijn geweest ?<br />

De verdere beraadslaging wordt verdaagd tot den volgenden<br />

morgen , ton elf ure.<br />

Daarna wordt de vergadering gescheiden.<br />

1477<br />

95STE ZITTING. — 19 MEI.<br />

80. Afschaffing der doodstraf.<br />

VERBETERINGEN.<br />

In do rede van don heor Heemskerk Az., voorkomende op:<br />

bladz. 1421, kol. 1, reg. 25 v. o., staat; haar pligt;<br />

lees: » zijn pligt";<br />

bladz. 1423, kol. 1, reg. 8 v. o., staat: Filangirie;<br />

lees: ■ Filangieri";<br />

bladz. 1423, kol. 2, reg. 23 v. o., staat: 1863 en 1864;<br />

lees: » 1863";<br />

bladz. 1424, kol. 1, reg. 16 v. o., staat: eene medegevangene<br />

; lees: » eenen medegevangene ";<br />

bladz. 1424, kol. 1, reg. 32 v. o., staat: vergeten;<br />

lees: » vergen ";<br />

bladz. 1424, kol. 2, reg. 35 v. o., staat: une caractère;<br />

lees: » un caractère";<br />

bladz. 1425, kol. 2, reg. 10 v, o., staat: in zijne bekende<br />

Aphorismen; lees: » zijn bekend aphorisme ".

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!