Chirurgische behandeling van ooglidafwijkingen
Chirurgische behandeling van ooglidafwijkingen Chirurgische behandeling van ooglidafwijkingen
Afb. 13. Twee naalden, rond op doorsnede van de zelfde firma en met de zelfde nummering, maar geproduceerd in verschillende landen. Bovenste met stomp conische punt. Onder met naald met spits toelopende punt, die zeer gemakkelijk door de weefsels gaat. met behulp van kleine en lichte doekklemmen, bijvoorbeeld volgens Jones (4-5 cm; Afb. 10). 2.8. Hechttechniek en hechtmateriaal Bij oogchirurgie wordt uitsluitend atraumatisch hechtmateriaal gebruik. In verband met de grote stugheid van het ooglid, speciaal bij de kat, is een 15-20 mm lange, 3/8 of 4/8 ge- Afb. 14. Chirurgische naald en draad en hun gedrag in het weefsel. A. V.l.n.r.: ronde, driekant snijdende, omgekeerd snijdende, en spatelvormige naalddoorsnede. B. Traumata die deze naaldpunten in het weefsel maken. C. De doorsnede van de hechtdraad in het door de naald gemaakte gat. Bijvoorbeeld bij C2 is de kans groot dat de draad bij aanspanning door het weefsel snijdt. D.M. 56e jaargang - No. 1 blz. 18 bogen, stevige naald met zeer spits toelopende ronde punt (Afb. 13). of een omgekeerd (revers) snijdende of micropuntige naald noodzakelijk (Afb. 14). Voor het hechten van de conjunctiva wordt gebruik gemaakt van spatelvormige, snijdende “micronaalden”. Tijdens het hechten dient men zich te realiseren dat, alhoewel de naam “atraumatisch” anders suggereert, de naald dat bepaald niet is. De diameter van de achterzijde van de naald is bijna altijd ca. 2 x de dikte van de hechtdraad. De hechtdraad wordt in de achterzijde van de naald gelijmd of geklemd. Op deze plaats is de naald rond op doorsnede en kan in de bek van de naaldvoerder gaan rollen. De naaldpunt verloopt conisch naar de schacht van de naald. Dit conische deel van de naald mag alleen in nood worden vastgepakt (bijvoorbeeld op een slecht bereikbare plaats) in de naaldvoerderbek, omdat deze is voorzien van een “wafelijzer-” of ribbelprofiel en de hardheid veel groter is dan die van de naald. Hierdoor ontstaan krasjes op dit deel van de naald, waardoor het uiteendrukken van en de passage door de weefsels moeilijker gaat. De bek van de kleine, cornea uitvoering van de Castroviejo naaldvoerder en de fixatie vlakjes achter de tandjes van de hechtpincet volgens Castroviejo, zijn vlakgepolijst en beschadigen het oppervlak van de draad of naald nagenoeg niet. Achter de conische punt, ongeveer bij het midden van de naald tot aan het ronde deel waar de draad in is gefixeerd, is de schacht afgeplat (Afb. 15) en in sommige gevallen in de leng- Afb. 15. Chirurgische naald met de doorsneden ervan en het afgeplatte (groene) deel om de naaldvoerder op te fixeren. De hardstalen bek van de naaldvoerder op het (rode) conische deel leidt tot botheid van de naaldpunt. Plaatsing op de ronde achterzijde laat rotatie van de naald toe.
Afb. 16. Afbuigen of breken van de naald, direct achter de naaldvoerderbek door, bij het hechten, het roteren rond de as van de naaldvoerder i.p.v. de denkbeeldige cirkel van de naald te volgen (gestippeld). terichting geribbeld. De naaldvoerder dient steeds op dit gedeelte te worden gefixeerd en bij voorkeur direct achter het conische deel, ongeveer in het midden van de naald. Wordt de naald verder naar achter gefixeerd, dan bestaat meer risico op wegbuigen (Afb. 16) of erger, breken van de naald. Indien men desondanks veelvuldig met dit probleem worstelt, dan is dit meestal te wijten aan een roterende beweging met de naaldvoerder bij het doorvoeren door het weefsel, in plaats van de denkbeeldige cirkel van de naaldkromming, of een cirkel met een nog iets grotere straal te volgen. Met name bij stug weefsel (bijvoorbeeld huid van het ooglid van oude katers en in bindweefsel) leidt het gemakkelijk tot breken van de naald. Met name bij de laatste steken van een doorlopende hechting kan dit tot veel tijdverlies en (dus) kostenverhoging leiden. Indien er kans bestaat op irritatie van de cornea door het hechtmateriaal, kan het beste gebruik worden gemaakt van zacht materiaal, zoals zijde 5-0 tot 6-0 (bijvoorbeeld entropion). Is grote sterkte nodig, dan kan mono- of polyfilament nylon 5-0 tot 6-0 (bijvoorbeeld tijdelijke tarsorraphie, m. nictitans overhechting) worden gebruikt. Ook als de kans op contaminatie groot is, kan het best gebruik worden gemaakt van niet resorbeerbaar, monofilament materiaal (bijvoorbeeld nylon, Ethilon ® ; blepharoplastieken 5-0 of 6-0). Dient het materiaal ”op te lossen”, zoals bij slecht bereikbare plaatsen of lastig hanteerbare dieren, dan kan gebruik worden gemaakt van polyglactin 910 of polyglycolzuur (bijvoorbeeld bij en- of ectropion: 6-0; bij conjunctiva: 8-0). Hierbij dient men zich te realiseren dat het oplosproces een ontstekingsreactie met zich meebrengt en dit tot meer zwelling en irritatie (dus jeukprikkel) kan leiden. Daarnaast zijn de uiteinden scherp en ontknoopt het gemakkelijk. De eindjes van de hechtingen worden daarom steeds relatief lang gelaten. Zij zijn hierdoor gemakkelijk te verwijderen en zullen eerder “slepen” dan prikken. Korte eindjes zullen meer prikken en dus irritatie kunnen veroorzaken, bijvoorbeeld van de cornea. Daarnaast kan de knoop sneller ontknopen, waardoor de wond spontaan of na wat wrijven door de patiënt, kan opengaan. Lange hechtingseindjes aan het bovenooglid, of bij de canthus worden in een hechting op 10-15 mm van de lidrand bijeengehaald en vastgezet (Afb. 17). De einden aan het onderooglid kunnen worden weggeplakt met de oogzalf, die als nabehandeling wordt gebruikt. Bij het leggen van de chirurgische knoop dient er voor te worden gewaakt dat geen “glijers” worden gelegd. Glijers ontstaan indien het ene (in het algemeen het korte) einde eerder wordt aangetrokken dan het andere. Hierdoor worden de slagen als lusjes rond een “paal” gelegd. Chirurgen die zich hiervan bedienen weten dat vaak onbewust wel en leggen dan Afb. 17. De lang gelaten einden van de hechtingen in het bovenooglid worden in een hechting op 10-15 mm van de lidrand bijeengehaald en vastgezet zodat zij de cornea niet kunnen irriteren. D.M. 56e jaargang - No. 1 blz. 19
- Page 1 and 2: PERIODIEK TIJDSCHRIFT ZES EN VIJFTI
- Page 3 and 4: Van de Redactie Iedere redactie van
- Page 5 and 6: Inhoudsopgave Van de redactie pag.
- Page 7 and 8: D.M. 56e jaargang - No. 1 blz. 5
- Page 9 and 10: Michael Boevé Michael Boevé Diere
- Page 11 and 12: Afb. 4. Lidslag en het “trekken
- Page 13 and 14: lidrand (Afb. 6; en niet op het oms
- Page 15 and 16: 2. Algemene aspecten van ooglidchir
- Page 17 and 18: de hemostase dient te worden bereik
- Page 19: Voor de chirurgie aan ooglid en con
- Page 23 and 24: 3. Ooglidafwijkingen 3.1 Trauma Ver
- Page 25 and 26: A B C Afb. 23. Ca. drie weken oude,
- Page 27 and 28: factor er een rol bij speelt, niet
- Page 29 and 30: Prognose/preventie: Bij kleine defe
- Page 31 and 32: der anesthesie moeten geschieden en
- Page 33 and 34: Afb. 35. Ectopische cilie (pijl) in
- Page 35 and 36: in de hand gewerkt door factoren al
- Page 37 and 38: de loop de jaren zo uit, dat secund
- Page 39 and 40: Afb. 39. Veld (bedekt met mucopurul
- Page 41 and 42: A B Afb. 42. A. Correctie van media
- Page 43 and 44: te Amsterdam) en er bij de eigenaar
- Page 45: eeld met vitamine A) na de wandelin
- Page 48 and 49: voorbeeld een Z-plastiek, zie Afb.
- Page 50 and 51: Afb. 52. Eenvoudige permanente late
- Page 52 and 53: 3.7.4. Permanente, laterale verkort
- Page 54 and 55: Ouderdieren en nestgenoten moeten w
- Page 56 and 57: Afb. 61. Het pre- en postoperatieve
- Page 58 and 59: A D.M. 56e jaargang - No. 1 blz. 56
- Page 60 and 61: dat na enkele maanden pigmenteert.
- Page 62 and 63: het plaatsen van tractiehechtingen.
- Page 64 and 65: Afb. 72. Granulomateuze ontsteking
- Page 66 and 67: Afb. 76. Carcinoom aan de ooglidran
- Page 68 and 69: tenminste bewaard in 5% formaline,
Afb. 16. Afbuigen of breken <strong>van</strong> de naald, direct<br />
achter de naaldvoerderbek door, bij het<br />
hechten, het roteren rond de as <strong>van</strong> de naaldvoerder<br />
i.p.v. de denkbeeldige cirkel <strong>van</strong> de<br />
naald te volgen (gestippeld).<br />
terichting geribbeld. De naaldvoerder dient<br />
steeds op dit gedeelte te worden gefixeerd en<br />
bij voorkeur direct achter het conische deel,<br />
ongeveer in het midden <strong>van</strong> de naald. Wordt de<br />
naald verder naar achter gefixeerd, dan bestaat<br />
meer risico op wegbuigen (Afb. 16) of erger,<br />
breken <strong>van</strong> de naald. Indien men desondanks<br />
veelvuldig met dit probleem worstelt, dan is<br />
dit meestal te wijten aan een roterende beweging<br />
met de naaldvoerder bij het doorvoeren<br />
door het weefsel, in plaats <strong>van</strong> de denkbeeldige<br />
cirkel <strong>van</strong> de naaldkromming, of een cirkel<br />
met een nog iets grotere straal te volgen. Met<br />
name bij stug weefsel (bijvoorbeeld huid <strong>van</strong><br />
het ooglid <strong>van</strong> oude katers en in bindweefsel)<br />
leidt het gemakkelijk tot breken <strong>van</strong> de naald.<br />
Met name bij de laatste steken <strong>van</strong> een doorlopende<br />
hechting kan dit tot veel tijdverlies en<br />
(dus) kostenverhoging leiden.<br />
Indien er kans bestaat op irritatie <strong>van</strong> de cornea<br />
door het hechtmateriaal, kan het beste<br />
gebruik worden gemaakt <strong>van</strong> zacht materiaal,<br />
zoals zijde 5-0 tot 6-0 (bijvoorbeeld entropion).<br />
Is grote sterkte nodig, dan kan mono- of<br />
polyfilament nylon 5-0 tot 6-0 (bijvoorbeeld<br />
tijdelijke tarsorraphie, m. nictitans overhechting)<br />
worden gebruikt. Ook als de kans op<br />
contaminatie groot is, kan het best gebruik<br />
worden gemaakt <strong>van</strong> niet resorbeerbaar, monofilament<br />
materiaal (bijvoorbeeld nylon,<br />
Ethilon ® ; blepharoplastieken 5-0 of 6-0).<br />
Dient het materiaal ”op te lossen”, zoals bij<br />
slecht bereikbare plaatsen of lastig hanteerbare<br />
dieren, dan kan gebruik worden gemaakt <strong>van</strong><br />
polyglactin 910 of polyglycolzuur (bijvoorbeeld<br />
bij en- of ectropion: 6-0; bij conjunctiva:<br />
8-0). Hierbij dient men zich te realiseren dat<br />
het oplosproces een ontstekingsreactie met<br />
zich meebrengt en dit tot meer zwelling en irritatie<br />
(dus jeukprikkel) kan leiden. Daarnaast<br />
zijn de uiteinden scherp en ontknoopt het<br />
gemakkelijk. De eindjes <strong>van</strong> de hechtingen<br />
worden daarom steeds relatief lang gelaten.<br />
Zij zijn hierdoor gemakkelijk te verwijderen<br />
en zullen eerder “slepen” dan prikken. Korte<br />
eindjes zullen meer prikken en dus irritatie<br />
kunnen veroorzaken, bijvoorbeeld <strong>van</strong> de<br />
cornea. Daarnaast kan de knoop sneller ontknopen,<br />
waardoor de wond spontaan of na wat<br />
wrijven door de patiënt, kan opengaan. Lange<br />
hechtingseindjes aan het bovenooglid, of bij<br />
de canthus worden in een hechting op 10-15<br />
mm <strong>van</strong> de lidrand bijeengehaald en vastgezet<br />
(Afb. 17). De einden aan het onderooglid kunnen<br />
worden weggeplakt met de oogzalf, die<br />
als na<strong>behandeling</strong> wordt gebruikt.<br />
Bij het leggen <strong>van</strong> de chirurgische knoop dient<br />
er voor te worden gewaakt dat geen “glijers”<br />
worden gelegd. Glijers ontstaan indien het<br />
ene (in het algemeen het korte) einde eerder<br />
wordt aangetrokken dan het andere. Hierdoor<br />
worden de slagen als lusjes rond een “paal”<br />
gelegd. Chirurgen die zich hier<strong>van</strong> bedienen<br />
weten dat vaak onbewust wel en leggen dan<br />
Afb. 17. De lang gelaten einden <strong>van</strong> de hechtingen<br />
in het bovenooglid worden in een hechting<br />
op 10-15 mm <strong>van</strong> de lidrand bijeengehaald en<br />
vastgezet zodat zij de cornea niet kunnen irriteren.<br />
D.M. 56e jaargang - No. 1 blz. 19