hoofdstukoverzicht - Pearson Education
hoofdstukoverzicht - Pearson Education
hoofdstukoverzicht - Pearson Education
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
6<br />
156<br />
het beenderstelsel<br />
6<br />
het beenderstelsel<br />
Op deze röntgenfoto van het bovenlichaam is de beschermende functie van het beenderstelsel te zien. Op de<br />
foto zien we de ribben, die de longen beschermen en de normale ligging van de twee gebogen sleutelbeenderen<br />
(claviculae) in relatie tot de ribben en de schouders. Ons beenderstelsel bestaat uit beenweefsel, een opmerkelijk<br />
weefsel dat sterk is en zichzelf kan herstellen, zelfs na ernstige verwondingen.
<strong>hoofdstukoverzicht</strong><br />
6.1 De structuur van beenweefsel 158<br />
Macroscopische kenmerken van beenderen 158<br />
Microscopische kenmerken van beenweefsel 160<br />
6.2 Botvorming en groei 162<br />
Intramembraneuze verbening 162<br />
Enchondrale verbening 162<br />
Botgroei en lichaamsverhoudingen 164<br />
Behoeften voor een normale botgroei 164<br />
6.3 Botremodellering en homeostatische mechanismen 165<br />
De rol van remodellering bij de stevigheid 165<br />
Homeostase en mineraalopslag 165<br />
Verwonding en herstel 166<br />
6.4 Veroudering en het beenderstelsel 167<br />
6.5 Een overzicht van het skelet 168<br />
Botmarkeringen (uitwendige kenmerken) 168<br />
Indeling skelet 168<br />
6.6 Het axiale skelet 168<br />
De schedel 168<br />
De wervelkolom en de borstkas 178<br />
6.7 Het skelet van de ledematen 182<br />
De schoudergordel 184<br />
De armen 184<br />
De bekkengordel 187<br />
De benen 189<br />
6.8 Botverbindingen 191<br />
De indeling van botverbindingen 192<br />
Synoviale gewrichten: beweging en bouw 194<br />
Voorbeelden van gewrichten 200<br />
6.9 Integratie met andere stelsels 203<br />
terminologie<br />
ab- vanaf; abductie<br />
acetabulum een azijnkom;<br />
acetabulum van het heupgewricht<br />
(gewrichtskom)<br />
ad- naar toe; adductie<br />
amfi- aan beide zijden; amfiartrose<br />
arthros gewricht; synartrose<br />
blast voorloper; osteoblast<br />
circum rondom; circumductie<br />
clast afbraak; osteoclast<br />
clavius kleine sleutel; claviculum<br />
leerdoelen<br />
(sleutelbeen)<br />
concha schelp; concha auriculae<br />
(oorschelp)<br />
corona kroon; sutura coronalis<br />
(kroonnaad)<br />
cranio schedel; cranium<br />
cribrum zeef; lamina cribrosa<br />
(zeefplaat)<br />
dens tand; dens<br />
dia- door; diartrose<br />
duco leiden; adductie<br />
1. De functies van het beenderstelsel beschrijven.<br />
2. De structuur en functie van compact en spongieus<br />
beenweefsel vergelijken.<br />
3. De groei en ontwikkeling van beenderen bespreken en<br />
de verschillen van de inwendige structuur van specifieke<br />
beenderen verklaren.<br />
4. De remodellering en het herstel van het skelet<br />
beschrijven en homeostatische mechanismen bespreken<br />
die verantwoordelijk zijn voor het reguleren van de<br />
mineraalafzetting en de turn-over.<br />
5. De onderdelen en functies van het skelet van het axiale en<br />
het skelet van de ledematen benoemen.<br />
6. De beenderen van de schedel herkennen.<br />
7. De verschillen in structuur en functie van de verschillende<br />
wervels bespreken.<br />
8. De verschillen in bouw tussen de schouder- en<br />
bekkengordel in verband brengen met de verschillen in<br />
functie.<br />
9. Onderscheid maken tussen verschillende typen<br />
botverbindingen en de bouw in verband brengen met de<br />
functies van deze botverbindingen.<br />
10. De dynamische bewegingen van het skelet en de structuur<br />
van de belangrijkste gewrichten beschrijven.<br />
11. De relatie tussen structuur en beweeglijkheid van<br />
gewrichten verklaren aan de hand van specifieke<br />
voorbeelden.<br />
12. De functionele relaties tussen het beenderstelsel en<br />
andere orgaanstelsels bespreken.<br />
e- uit; eversie<br />
gennan vormen; osteogenese<br />
gomphosis tezamen vergroeid<br />
zijn; gomphosis (onbeweeglijke<br />
botverbinding)<br />
in- erin; inversie<br />
infra- onder; infraspineuze fossa<br />
lacrimae tranen; lacrimale<br />
beenderen (traanbeenderen)<br />
lamella dunne plaat; botlamellen<br />
malleolus hamertje; mediale<br />
157<br />
6
6<br />
Het skelet heeft veel functies, maar de belangrijkste is<br />
de ondersteuning van het lichaamsgewicht. Deze ondersteuning<br />
wordt geboden door beenderen, structuren<br />
die zo sterk zijn als gewapend beton, maar aanzienlijk<br />
lichter. In tegenstelling tot beton kunnen beenderen<br />
worden geremodelleerd en de vorm kan worden<br />
gewijzigd om aan veranderende stofwisselings- en activiteitsbehoeften<br />
te voldoen. Beenderen werken samen<br />
met spieren om de lichaamshouding te handhaven en<br />
om nauwkeurige, gereguleerde bewegingen mogelijk<br />
te maken. Doordat de spieren aan skeletdelen trekken,<br />
kunnen we dankzij het samentrekken van spieren zitten,<br />
staan, wandelen of rennen.<br />
Het beenderstelsel bestaat uit de beenderen van het<br />
skelet en het kraakbeen, de botverbindingen, banden<br />
en andere bindweefsels die de beenderen stabiliseren<br />
of verbinden. Dit stelsel heeft vijf primaire functies:<br />
1. Ondersteuning. Het beenderstelsel biedt structurele<br />
ondersteuning voor het gehele lichaam. Afzonderlijke<br />
beenderen of beendergroepen bieden een<br />
raamwerk voor de aanhechting van zachte weefsels<br />
en organen.<br />
2. Opslag. De calciumzouten van het beenweefsel vormen<br />
een waardevolle mineraalreserve met behulp<br />
waarvan de normale concentraties van calcium en<br />
fosfaat in de lichaamsvloeistoffen kan worden gehandhaafd.<br />
Daarnaast zijn in beenderen energiereserves<br />
opgeslagen in de vorm van vetten in delen<br />
die met geel beenmerg zijn gevuld.<br />
3. Vorming bloedcellen. Rode bloedcellen, witte bloedcellen<br />
en andere onderdelen van bloed worden in<br />
het rode beenmerg gevormd; de inwendige holten<br />
van veel beenderen zijn met rood beenmerg gevuld.<br />
De rol van het beenmerg bij de vorming van<br />
bloedcellen zal worden besproken wanneer we het<br />
bloed- en lymfestelsel gaan onderzoeken (hoofdstuk<br />
11 en 14).<br />
158<br />
ontwikkeling en erfelijkheid<br />
malleolus<br />
meniscus halve maan; menisci<br />
osteon been; osteocyten<br />
penia ontbrekend; osteopenie<br />
planta voetzool; plantair<br />
porosus poreus; osteoporose<br />
septum wand; neusseptum<br />
stylos pilaar; processus styloideus<br />
supra- boven; supraspineuze fossa<br />
sutura aan elkaar hechten; sutura<br />
cranii (schedelnaden)<br />
teres cilindervormig; ligamentum<br />
teres<br />
trabecula wand; botbalkjes in<br />
spongieus beenweefsel (trabeculae)<br />
trochlea katrol; trochlea<br />
vertere draaien; inversie<br />
4. Bescherming. Zachte weefsels en organen zijn vaak<br />
omgeven door onderdelen van het skelet. De ribben<br />
bieden bescherming aan hart en longen, de schedel<br />
omgeeft de hersenen, de wervels beschermen het<br />
ruggenmerg en het bekken omgeeft de kwetsbare<br />
spijsverterings- en voortplantingsorganen.<br />
5. Hefboomwerking. Veel beenderen fungeren als hefbomen<br />
waardoor de grootte en de richting van de<br />
krachten die de spieren uitoefenen, worden gewijzigd.<br />
De resulterende bewegingen lopen uiteen van<br />
de nauwkeurige beweging van een vingertop tot<br />
omvangrijke veranderingen van de positie van het<br />
gehele lichaam.<br />
6.1 De structuur van beenweefsel<br />
Beenweefsel is een steunweefsel dat gespecialiseerde<br />
cellen en een matrix bevat. De matrix bestaat uit extracellulaire<br />
eiwitvezels en een grondsubstantie. Zie pagina<br />
121. De kenmerkende structuur van beenweefsel<br />
is het gevolg van de afzetting van calciumzouten in de<br />
matrix. Bijna twee derde van het gewicht van beenweefsel<br />
wordt gevormd door calciumfosfaat Ca 3 (PO 4 ) 2 . Het<br />
overige derde deel bestaat voornamelijk uit collagene<br />
vezels; botcellen en andere celtypen vormen slechts<br />
circa twee procent van het gewicht van een bot.<br />
6.1.1 Macroscopische kenmerken van beenderen<br />
Wat vorm betreft zijn er grofweg vier typen beenderen<br />
in het skelet van de mens: lang, kort, plat, en onregelmatig<br />
(figuur 6-1•). Lange beenderen zijn langer dan<br />
breed, terwijl deze afmetingen bij de korte beenderen<br />
ongeveer gelijk zijn. Voorbeelden van lange beenderen<br />
zijn de beenderen van de ledematen zoals de beenderen<br />
van de arm (humerus of opperarmbeen) en dij (fe
��� ���� ���<br />
�������<br />
Figuur 6-1 Vormen van beenderen<br />
��� ���� ���<br />
�� ���������<br />
mur of dijbeen). Korte beenderen zijn de beenderen van<br />
de pols (handwortelbeentjes) en enkels (tarsale beenderen<br />
(voetwortelbeentjes)). De platte beenderen, zoals de<br />
ossa parietale van de schedel, de ribben en de schouderbladen<br />
(scapulae), zijn dun en in verhouding breed.<br />
Onregelmatige beenderen hebben een ingewikkelde<br />
vorm die niet gemakkelijk in een andere categorie past.<br />
Een voorbeeld is een van de wervels van de wervelkolom.<br />
De typische kenmerken van een lang bot zoals de humerus<br />
zijn te vinden in figuur 6-2•. Een lang bot heeft<br />
een centrale schacht of diafyse die een centraal gelegen<br />
mergholte omgeeft. Deze holte bevat beenmerg, een<br />
vorm van los bindweefsel. De verbrede gedeelten aan<br />
beide uiteinden, de zogenoemde epifysen, zijn met gewrichtskraakbeen<br />
bedekt. Elke epifyse van een lang bot<br />
is bij een gewricht met een aangrenzend bot verbonden.<br />
Zoals verderop zal worden besproken, groeit een<br />
onvolwassen lang bot op de plaats waar de epifyse in<br />
de diafyse overgaat.<br />
De twee typen beenweefsel zijn zichtbaar in figuur 6-<br />
2•. Compact beenweefsel is vrijwel massief, terwijl<br />
spongieus beenweefsel eruit ziet als een netwerk van<br />
6.1 De structuur van beenweefsel<br />
��� ������������ ���<br />
������<br />
�����<br />
�������<br />
��������<br />
���������<br />
�������<br />
�������<br />
�������<br />
�������<br />
��� ����� ���������<br />
Figuur 6-2 De structuur van een lang bot<br />
����������<br />
���������<br />
���������<br />
�����������<br />
����������<br />
����������<br />
�������<br />
���������<br />
������<br />
�������<br />
�����������<br />
�������<br />
159<br />
6
6<br />
160<br />
het beenderstelsel<br />
benige staafjes of stutten, die door holten van elkaar<br />
gescheiden zijn. Zowel compact beenweefsel als spongieus<br />
beenweefsel zijn in de humerus aanwezig; de diafyse<br />
bestaat uit compact beenweefsel en de epifysen<br />
zijn met spongieus beenweefsel gevuld.<br />
Het buitenste oppervlak van het bot is met een periost<br />
of buitenste beenvlies bedekt (zie figuur 6-2•).<br />
De vezels van pezen en gewrichtsbanden zijn vermengd<br />
met die van het periost, waardoor skeletspieren met de<br />
beenderen zijn verbonden en waardoor beenderen onderling<br />
worden verbonden. Het periost isoleert het bot<br />
van de aangrenzende weefsels, biedt plaats aan de verbinding<br />
met bloedvaten en zenuwen en speelt een rol<br />
bij de groei en het herstel van beenderen. Binnen het<br />
bot bekleedt een uit cellen bestaand endost de mergholte<br />
en andere binnenste oppervlakken. Het endost is<br />
beenvlies aan de zijde van de mergholte. Het endost is<br />
actief tijdens de botgroei en telkens wanneer herstel of<br />
remodellering plaatsvindt.<br />
6.1.2 Microscopische kenmerken van beenweefsel<br />
Een inleiding tot de algemene histologie van beenweefsel<br />
is in hoofdstuk 4 gegeven. In figuur 6-3• is<br />
de microscopische structuur van beenweefsel in detail<br />
weergegeven. Histologisch gezien bestaat het periost<br />
uit een vezelige buitenlaag en een uit cellen bestaande<br />
binnenste laag of endost (figuur 6-3a•). Compact en<br />
spongieus beenweefsel bevatten botcellen of osteocyten<br />
(osteon, been) in kleine groepjes, de zogenoemde<br />
lacunen (figuur 6-3b•). Lacunen zijn te vinden tussen<br />
dunne laagjes gecalcificeerde matrix die lamellen worden<br />
genoemd (lamella, dunne plaat). Kleine kanalen,<br />
zogenoemde canaliculi, lopen straalsgewijs door de<br />
matrix en vormen een onderlinge verbinding van de<br />
lacunen en verbinden deze met nabij gelegen bloedvaten.<br />
De canaliculi bevatten cytoplasma-uitlopers van<br />
de botcellen. Voedingsstoffen vanuit het bloed en afvalstoffen<br />
vanuit de botcellen diffunderen door de extracellulaire<br />
vloeistof die deze cellen omgeeft, evenals<br />
door de cytoplasma-uitlopers.<br />
Compact en spongieus beenweefsel<br />
De basale functionele eenheid van compact beenweefsel,<br />
het osteon of systeem van Havers, is afgebeeld in<br />
figuur 6-3•. Binnen een osteon zijn de botcellen in<br />
concentrische lagen rond een centraal kanaal of ka-<br />
naal van Havers gelegen; dit kanaal bevat een of meer<br />
bloedvaten. De lamellen zijn cilindervormig, en liggen<br />
evenwijdig aan de lange as van het centrale kanaal.<br />
Verbindingskanalen (volkmann-kanalen) bieden<br />
doorgangen; hier lopen de bloedvaten doorheen die de<br />
centrale kanalen met die van het periost en de mergholte<br />
verbinden.<br />
In spongieus beenweefsel zijn de lamellen anders gerangschikt<br />
en het weefsel bevat geen osteonen. In<br />
plaats daarvan vormen de lamellen staafjes of platen<br />
die botbalkjes (of trabeculae) worden genoemd (trabecula,<br />
wand). Door veel vertakkingen van de dunne<br />
botbalkjes ontstaat een open netwerk. Canaliculi, die<br />
straalsgewijs uitlopen vanaf de lacunen van spongieus<br />
beenweefsel, eindigen aan de uiteinden van de botbalkjes.<br />
Daar diffunderen voedingsstoffen en afvalstoffen<br />
tussen het merg en de botcellen.<br />
Behalve in de gewrichtskapsels is het gehele botoppervlak<br />
met een laag compact beenweefsel bedekt.<br />
In de kapsels worden de tegenover elkaar gelegen<br />
oppervlakken door gewrichtskraakbeen beschermd.<br />
Compact beenweefsel wordt meestal aangetroffen op<br />
plaatsen waar de belasting slechts uit een beperkt aantal<br />
richtingen komt. De beenderen van de ledematen<br />
zijn bijvoorbeeld zo gebouwd dat ze krachten kunnen<br />
weerstaan die aan de uiteinden worden uitgeoefend.<br />
Doordat osteonen evenwijdig liggen aan de lange as<br />
van de schacht, buigt een bot van de ledematen niet<br />
door wanneer op één van beide uiteinden een kracht<br />
wordt uitgeoefend (zelfs niet als dit een grote kracht<br />
is). Het bot kan echter wel breken wanneer een veel<br />
kleinere kracht op de zijkant wordt uitgeoefend.<br />
Spongieus beenweefsel wordt echter aangetroffen op<br />
plaatsen waar beenderen niet zwaar worden belast,<br />
of waar de krachten uit uiteenlopende richtingen afkomstig<br />
zijn. Spongieus beenweefsel is bijvoorbeeld<br />
aanwezig bij de epifysen van lange beenderen, waar<br />
krachten via gewrichten worden overgebracht. Spongieus<br />
beenweefsel is ook veel lichter dan compact beenweefsel.<br />
Hierdoor wordt voorkomen dat het skelet te<br />
zwaar wordt en kunnen de beenderen gemakkelijker<br />
door de spieren worden bewogen. Uiteindelijk verleent<br />
het netwerk van botbalkjes van spongieus beenweefsel<br />
stevigheid en bescherming aan de cellen van het rode<br />
beenmerg; dit is een plaats waar een groot deel van de<br />
bloedcellen wordt gevormd.
���������<br />
�����������<br />
��������� r<br />
�������<br />
�����������<br />
���������<br />
������ ����<br />
��������<br />
���������� ���<br />
��������� �����������<br />
������<br />
���<br />
��������<br />
������������<br />
������<br />
Figuur 6-3 De structuur van een kenmerkend bot<br />
(a) Op dit schematische aanzicht is de structuur van een kenmerkend lang bot te zien. (b) Op deze dunne doorsnede door compact beenweefsel lijken de<br />
intacte matrix en centrale kanalen wit en de lacunen en canaliculi zwart. (LM x 272)<br />
Cellen in beenweefsel<br />
Hoewel botcellen het meest talrijk zijn in beenweefsel,<br />
komen ook andere celtypen voor. Deze cellen, de zogenoemde<br />
osteoclasten en osteoblasten, maken deel uit<br />
van het endost, dat de binnenste holten van compact<br />
en spongieus beenweefsel bekleedt; deze cellen komen<br />
ook voor in de laag van het periost die uit cellen bestaat.<br />
In beenweefsel komen drie primaire celtypen voor:<br />
1. Osteocyten zijn volwassen botcellen. Botcellen<br />
handhaven de normale botstructuur door de calciumzouten<br />
in de botmatrix rondom zichzelf opnieuw<br />
te gebruiken en door bij herstel te helpen.<br />
2. Osteoclasten (clast, afbreken) zijn reusachtige cellen<br />
met vijftig of meer celkernen. Zuren en enzymen<br />
die door de osteoclasten worden afgegeven, lossen<br />
de botmatrix op en geven de opgeslagen mineralen<br />
af via osteolyse of resorptie. Dit proces speelt een rol<br />
bij de regulering van de calcium- en fosfaatconcentraties<br />
in de lichaamsvloeistoffen.<br />
3. Osteoblasten zijn de cellen die verantwoordelijk<br />
��������<br />
������<br />
����<br />
�������<br />
6.1 De structuur van beenweefsel<br />
��� ������ ���������<br />
���� ��� ��� ���������<br />
�������� ���� ���<br />
��� ���������<br />
zijn voor de vorming van nieuw beenweefsel, een<br />
proces dat osteogenese wordt genoemd (gennan,<br />
vormen). Osteoblasten vormen nieuwe botmatrix<br />
en bevorderen de afzetting van calciumzouten in<br />
de organische matrix. Op elk willekeurig moment<br />
wordt een deel van de matrix door osteoclasten verwijderd<br />
en wordt door osteoblasten nieuwe matrix<br />
gevormd. Als een osteoblast volledig omgeven raakt<br />
door gecalcificeerde matrix, differentieert deze tot<br />
botcel.<br />
inzichtvragen<br />
����������<br />
1. Hoe wordt de sterkte van een bot beïnvloed als in<br />
verhouding meer collageen dan calcium aanwezig<br />
zou zijn?<br />
2. In een monster van beenweefsel is te zien dat concentrische<br />
lagen een centraal kanaal omgeven. Is dit<br />
monster afkomstig van de schacht of van het uiteinde<br />
van een lang bot?<br />
���<br />
�������������<br />
��������<br />
������� �������� �������<br />
161<br />
6
6<br />
162<br />
het beenderstelsel<br />
3. Hoe zal de massa van een bot worden beïnvloed<br />
wanneer de osteoclasten in dat bot actiever worden<br />
dan de osteoblasten?<br />
Antwoorden zijn te vinden vanaf pagina B1-1.<br />
6.2 Botvorming en groei<br />
De groei van het skelet bepaalt hoe lang iemand wordt<br />
en het bepaalt ook de lichaamsverhoudingen. De skeletgroei<br />
begint ongeveer zes weken na de bevruchting,<br />
wanneer een embryo ongeveer 12 mm lang is. (Op dat<br />
moment bestaan alle onderdelen van het skelet nog uit<br />
kraakbeen.) De botgroei gaat tijdens de puberteit door<br />
en meestal blijven delen van het skelet groeien tot een<br />
leeftijd van circa 25 jaar. In deze paragraaf wordt het<br />
proces van de botvorming en groei bestudeerd. In de<br />
volgende paragraaf worden het onderhoud en de turnover<br />
van de mineraalreserves in het volwassen skelet<br />
bestudeerd.<br />
Tijdens de ontwikkeling worden kraakbeen of andere<br />
typen bindweefsel door beenweefsel vervangen. Het<br />
proces waarbij andere weefseltypen door beenweefsel<br />
worden vervangen, wordt verbening genoemd. (Het<br />
proces van calcificatie, de afzetting van calciumzouten,<br />
treedt tijdens de verbening op, maar dit kan zich<br />
ook in andere weefsels voordoen.) Er zijn twee belangrijke<br />
soorten verbening. Bij intramembraneuze verbening<br />
ontstaat beenweefsel binnen bladen of vliezen van<br />
bindweefsel. Bij enchondrale verbening wordt bestaand<br />
kraakbeen door beenweefsel vervangen. In figuur 6-4•<br />
zijn enkele van de beenderen te zien die via deze twee<br />
processen worden gevormd bij een foetus van 16 weken<br />
oud.<br />
6.2.1 Intramembraneuze verbening<br />
Intramembraneuze botvorming begint wanneer osteoblasten<br />
zich binnen embryonaal of foetaal vezelig<br />
bindweefsel differentiëren. Dit type verbening vindt<br />
normaal gesproken plaats in de diepere lagen van de<br />
lederhuid. De osteoblasten differentiëren zich vanuit<br />
de stamcellen in bindweefsel, nadat de organische onderdelen<br />
van de matrix die door de stamcellen is afgescheiden,<br />
worden gecalcificeerd. De plaats waar voor<br />
het eerst verbening optreedt, wordt een beenkern genoemd.<br />
Naarmate de verbening verder gaat en nieuw<br />
����������������<br />
���������<br />
����������� ���������<br />
Figuur 6-4 Botvorming bij een foetus van 16 weken<br />
oud<br />
beenweefsel in buitenwaartse richting verder groeit,<br />
raken sommige osteoblasten in verbeende gebieden<br />
gevangen en veranderen in botcellen.<br />
Botgroei is een actief proces en osteoblasten hebben<br />
zuurstof en een voortdurende aanvoer van voedingsstoffen<br />
nodig. Bloedvaten beginnen het gebied in te<br />
groeien om in deze behoeften te voorzien en raken in<br />
de loop van de tijd in het zich ontwikkelende bot gevangen.<br />
Eerst lijkt het intramembraneuze beenweefsel<br />
op spongieus beenweefsel. Door verdere remodellering<br />
rond de gevangen bloedvaten kunnen osteonen ontstaan<br />
die kenmerkend zijn voor compact beenweefsel.<br />
De platte beenderen van de schedel, de mandibula (onderkaak)<br />
en de claviculae (sleutelbeenderen) ontstaan op<br />
deze manier.<br />
6.2.2 Enchondrale verbening<br />
De meeste beenderen van het skelet ontstaan via enchondrale<br />
verbening (endo-, binnen + chondros,<br />
kraakbeen) van hyalien kraakbeen. Eerst ontstaat een<br />
klein kraakbeenmodel van de toekomstige beenderen.<br />
Tegen de tijd dat een embryo zes weken oud is, begint<br />
de vervanging van het kraakbeen van de toekomstige<br />
beenderen van de ledematen; dan ontstaat daar het eerste<br />
echte beenweefsel. De stappen van de groei en ver-
ening van een bot van de ledematen zijn schematisch<br />
in figuur 6-5• weergegeven.<br />
Stap 1: De enchondrale verbening begint wanneer<br />
kraakbeencellen in het kraakbeenmodel zich vergroten<br />
en in de omringende matrix kalk wordt afgezet (calcificatie).<br />
De kraakbeencellen sterven af, doordat de diffusie<br />
van voedingsstoffen door de gecalcificeerde matrix<br />
wordt vertraagd.<br />
Stap 2: De botvorming begint op het oppervlak van de<br />
schacht. Bloedvaten dringen het kraakbeenvlies binnen<br />
en cellen van de binnenste laag daarvan differentiëren<br />
zich tot osteoblasten die botmatrix beginnen te<br />
vormen. Zie pagina 119.<br />
Stap 3: Bloedvaten dringen het binnenste gedeelte<br />
van het kraakbeen binnen en nieuw gedifferentieerde<br />
osteoblasten vormen spongieus beenweefsel in het<br />
centrum van de schacht bij een primaire beenkern. De<br />
ontwikkeling van beenweefsel gaat door in de richting<br />
van de uiteinden, waardoor de schacht met spongieus<br />
beenweefsel wordt opgevuld.<br />
Stap 4: Naarmate het bot groter wordt, breken osteoclasten<br />
een deel van het spongieuze beenweefsel af en<br />
vormen een mergholte. Het kraakbeenmodel raakt niet<br />
volledig met beenweefsel opgevuld, doordat het epify-<br />
sekraakbeen of de epifysairschijven aan de uiteinden<br />
blijven groeien, waardoor het zich ontwikkelende bot<br />
langer wordt. Hoewel osteoblasten vanuit de schacht<br />
voortdurend in de epifysairschijven binnendringen,<br />
wordt het bot toch langer, doordat voortdurend nieuw<br />
kraakbeen wordt toegevoegd, voor de oprukkende osteoblasten<br />
uit. Deze situatie is als een paar hardlopers,<br />
waarbij de een voor de andere uit rent: zolang ze met<br />
dezelfde snelheid blijven rennen, zal de achterste de<br />
voorste nooit inhalen, hoe ver ze ook lopen.<br />
Stap 5: De centra van de epifysen beginnen te calcificeren.<br />
Wanneer bloedvaten en osteoblasten deze<br />
gebieden binnendringen, ontstaan secundaire beenkernen;<br />
de epifysen raken uiteindelijk met spongieus<br />
beenweefsel opgevuld. Aan het uiteinde van het bot,<br />
bij de gewrichtsholte blijft een dunne laag van het oorspronkelijke<br />
kraakbeenmodel over; dit vormt het gewrichtskraakbeen.<br />
In dit stadium is het beenweefsel<br />
van de schacht nog steeds door epifysekraakbeen van<br />
het beenweefsel van de epifysen gescheiden. Zolang de<br />
snelheid van de kraakbeengroei even groot blijft als de<br />
snelheid waarmee osteoblasten binnendringen, blijft<br />
het kraakbeen van de epifyse bestaan en blijft het bot<br />
in de lengte groeien.<br />
����� ����� �����<br />
����� �����<br />
���������������<br />
�� ��� ������ ���<br />
��� ���������<br />
��������������<br />
������ ������ ��<br />
������� ����������<br />
�� ������� ��<br />
������ ���������<br />
������ ��������<br />
��������������� �� ��<br />
����������� ������<br />
����������<br />
�����<br />
������ ��������<br />
������������<br />
�������� �� �������<br />
��� ��� ���������<br />
��� ��� ��� ������<br />
������������<br />
����<br />
�������<br />
�������<br />
�������<br />
Figuur 6-5 Enchondrale verbening<br />
���������� �������<br />
��� ���������<br />
������� ������<br />
������������<br />
������ ���<br />
�������� ���������<br />
���������<br />
��������<br />
��������<br />
��������<br />
��� ����������� ��� ��<br />
������� ����� ������ ��<br />
��� ��������� ���� ���<br />
����� �������� �����<br />
���� ��� ������� ���<br />
����������� ����������<br />
�����<br />
�����<br />
������<br />
���<br />
6.2 Botvorming en groei<br />
���������� ������� ��<br />
�������� ������ ��<br />
������������ ������<br />
���������� �����������<br />
����������<br />
���������<br />
���������<br />
��� ��<br />
�������<br />
����������<br />
��������<br />
163<br />
6
6<br />
164<br />
het beenderstelsel<br />
Wanneer de productie van geslachtshormonen tijdens<br />
de puberteit toeneemt, wordt de botgroei drastisch versneld<br />
en verloopt de vorming van beenweefsel door de<br />
osteoblasten sneller dan de groei van het epifysekraakbeen.<br />
Als gevolg daarvan worden de epifysaire kraakbeenschijven<br />
aan beide uiteinden steeds smaller, totdat<br />
ze verdwijnen. Bij volwassenen is de plaats waar zich<br />
eerder het epifysekraakbeen bevond nog altijd duidelijk<br />
te zien (zie figuur 6-2•). Ook nadat de groei vanuit<br />
de epifysen is voltooid, blijft deze lijn op röntgenfoto's<br />
duidelijk zichtbaar. Het einde van de groei vanuit de<br />
epifysen wordt het sluiten van de epifysen genoemd.<br />
Terwijl het bot langer wordt, wordt de diameter bij de<br />
buitenste omtrek ook groter. Dit groeiproces, de zogenoemde<br />
appositionele groei, treedt op naarmate cellen<br />
van het periost zich tot osteoblasten ontwikkelen en<br />
additionele botmatrix vormen (figuur 6-6•). Naarmate<br />
nieuw beenweefsel wordt afgezet op het buitenste oppervlak<br />
van de schacht, wordt het binnenste oppervlak<br />
door osteoclasten afgebroken en wordt de mergholte<br />
geleidelijk groter.<br />
6.2.3 Botgroei en lichaamsverhoudingen<br />
Het tijdstip waarop de epifysairschijven sluiten, varieert<br />
van bot tot bot en van persoon tot persoon. De verbening<br />
van de tenen is meestal rond het elfde levensjaar<br />
voltooid, terwijl delen van het bekken of de pols wel<br />
tot het vijfentwintigste jaar kunnen doorgroeien. Het<br />
epifysekraakbeen in de armen en benen sluit meestal<br />
rond het achttiende (vrouwen) of twintigste (mannen)<br />
levensjaar. Verschillen in geslachtshormonen vormen<br />
een verklaring voor variaties in de lichaamsomvang en<br />
lichaamsverhoudingen tussen mannen en vrouwen.<br />
6.2.4 Behoeften voor een normale botgroei<br />
De normale groei en het normale onderhoud van het<br />
bot kunnen niet plaatsvinden zonder een voortdurende<br />
aanvoer van mineralen, vooral calciumzouten. Tijdens<br />
de prenatale ontwikkeling worden deze mineralen uit<br />
het bloed van de moeder opgenomen. De behoefte is<br />
zo groot dat het skelet van de moeder tijdens de zwangerschap<br />
vaak botmassa verliest. Vanaf de jeugd tot de<br />
volwassenheid moet de voeding voldoende calcium en<br />
fosfaat bevatten en het lichaam moet in staat zijn deze<br />
mineralen op te nemen en naar de plaatsen van botvorming<br />
te transporteren.<br />
Vitamine D 3 speelt een belangrijke rol bij een gezonde<br />
calciumstofwisseling. Deze vitamine kan worden opgenomen<br />
uit voedingssupplementen of door opperhuidcellen<br />
worden gevormd wanneer deze aan uv-straling<br />
worden blootgesteld. Zie pagina 140. Nadat vitamine<br />
D 3 in de lever is omgezet, zetten de nieren een derivaat<br />
van dit vitamine om in calcitriol, een hormoon<br />
dat de opname van calcium- en fosfaationen vanuit<br />
het spijsverteringskanaal stimuleert. De aandoening<br />
rachitis (Engelse ziekte) wordt gekenmerkt doordat de<br />
beenderen van kinderen in de groei zacht worden en<br />
doorbuigen als gevolg van een tekort aan deze vitamine<br />
D 3 . Doordat er minder calciumzouten in het skelet<br />
aanwezig zijn, worden de beenderen erg buigzaam en<br />
mensen met deze aandoening krijgen O-benen, doordat<br />
de beenderen van de benen onder het gewicht van<br />
het lichaam doorbuigen.<br />
Vitamine A en vitamine C zijn ook noodzakelijk voor<br />
een normale groei en onderhoud van de beenderen.<br />
Een tekort aan vitamine C kan bijvoorbeeld tot scheurbuik<br />
leiden. Een van de primaire kenmerken van deze<br />
aandoening is een vermindering van de activiteit van<br />
osteoblasten, waardoor de beenderen zwak en broos<br />
worden. Behalve vitaminen zijn verschillende hormonen<br />
(waaronder groeihormoon, schildklierhormonen,<br />
geslachtshormonen en hormonen die betrokken zijn<br />
bij de calciumstofwisseling) noodzakelijk voor een<br />
normale groei en ontwikkeling van het skelet.<br />
inzichtvragen<br />
1. Welk type weefsel wordt tijdens intramembraneuze<br />
verbening door beenweefsel vervangen?<br />
2. Hoe zouden röntgenfoto’s van het femur kunnen<br />
worden gebruikt om te onderzoeken of iemand al is<br />
volgroeid?<br />
3. In de middeleeuwen werden koorknapen voor de puberteit<br />
soms gecastreerd (waarbij hun testes werden<br />
verwijderd) om te voorkomen dat ze een zware stem<br />
kregen. Welke invloed zou castratie op hun lengte<br />
hebben gehad?<br />
4. Waarom krijgen zwangere vrouwen calciumsupplementen<br />
en wordt hen aangeraden melk te drinken<br />
ondanks het feit dat hun skelet al volledig is volgroeid?<br />
Antwoorden zijn te vinden vanaf pagina B1-1.
���� ����<br />
Figuur 6-6 Appositionele botgroei<br />
����������� �������<br />
���� ������������<br />
6.3 Botremodellering en homeostatische<br />
mechanismen<br />
Van de vijf belangrijke functies van het skelet die eerder<br />
in dit hoofdstuk zijn besproken, hangen de stevigheid<br />
en de opslag van mineralen samen met de dynamische<br />
aard van beenweefsel. Bij volwassenen houden de botcellen<br />
in de lacunen de omringende matrix in stand;<br />
hierbij worden de omringende calciumzouten voortdurend<br />
verwijderd en vervangen. Maar osteoclasten en<br />
osteoblasten blijven ook actief nadat de epifysairschijven<br />
al zijn gesloten. Normaal gesproken zijn hun activiteiten<br />
in evenwicht: terwijl het ene osteon door de<br />
activiteit van osteoblasten ontstaat, wordt een ander osteon<br />
door osteoclasten afgebroken. De turn-over-snelheid<br />
van bot is tamelijk hoog en bij volwassenen wordt<br />
elk jaar ongeveer achttien procent van het eiwit en de<br />
mineralen verwijderd en via het proces van remodellering<br />
vervangen. Niet elk deel van elk bot is hierbij<br />
betrokken: de turn-over-snelheid verschilt, afhankelijk<br />
van de plaats. Het spongieuze beenweefsel in de kop<br />
van het femur wordt bijvoorbeeld twee of drie keer per<br />
jaar vervangen, terwijl het compacte beenweefsel langs<br />
de schacht grotendeels onveranderd blijft.<br />
6.3.1 De rol van remodellering bij de stevigheid<br />
Door een regelmatige turn-over van de mineralen<br />
heeft elk bot het vermogen zich aan nieuwe vormen<br />
van belasting aan te passen. Zwaar belaste beenderen<br />
worden dikker en sterker en ontwikkelen opvallender<br />
benige oppervlakteranden: beenderen die niet aan normale<br />
belasting onderhevig zijn, worden dun en broos.<br />
Regelmatige lichaamsbeweging is dus een belangrijke<br />
6.3 Botremodellering en homeostatische mechanismen<br />
����<br />
�����������<br />
��������� ����<br />
������������<br />
prikkel voor het handhaven van een gezonde botstructuur.<br />
In het skelet treden degeneratieve veranderingen op,<br />
zelfs al na een korte periode van inactiviteit. Door het<br />
gebruik van krukken als een been in het gips zit, wordt<br />
het gewonde been niet langer belast. Na enkele weken<br />
heeft het onbelaste been tot circa een derde van zijn<br />
botmassa verloren. Zodra de beenderen weer normaal<br />
worden belast, herstellen ze zich weer even snel.<br />
belangrijk<br />
����������<br />
Wat niet wordt gebruikt, gaat verloren. De belasting<br />
waaraan beenderen tijdens lichaamsbeweging<br />
onderhevig zijn, is noodzakelijk om de botsterkte en<br />
botmassa te handhaven.<br />
6.3.2 Homeostase en mineraalopslag<br />
De beenderen van het skelet zijn meer dan een rek<br />
waaraan de spieren hangen. Het zijn belangrijke mineralenreservoirs,<br />
vooral voor calcium, het mineraal dat<br />
in het menselijk lichaam het meest voorkomt. Meestal<br />
bevat het menselijk lichaam 1 tot 2 kilo calcium, waarvan<br />
99 procent in het skelet is afgezet.<br />
Calciumionen spelen een rol bij veel fysiologische<br />
processen, dus dient de concentratie van deze ionen<br />
nauwkeurig te worden gereguleerd. Zelfs kleine afwijkingen<br />
van de normale concentratie zijn van invloed<br />
op de werking van cellen, en grotere veranderingen<br />
kunnen een klinische crisis teweegbrengen. Neuronen<br />
en spiercellen zijn bijzonder gevoelig voor veranderingen<br />
van de concentratie calciumionen. Als de calciumconcentratie<br />
in de lichaamsvloeistoffen met 30 pro-<br />
165<br />
6
6<br />
166<br />
het beenderstelsel<br />
cent toeneemt, houden zenuw- en spiercellen vrijwel<br />
op met reageren. Als de calciumconcentratie met 35<br />
procent daalt, worden ze zo prikkelbaar dat stuiptrekkingen<br />
kunnen voorkomen. Een daling van 50 procent<br />
van de calciumconcentratie leidt meestal tot de dood.<br />
Dergelijke effecten zijn echter betrekkelijk zeldzaam,<br />
doordat de calciumconcentratie zo nauwkeurig wordt<br />
gereguleerd dat dagelijkse fluctuaties van meer dan 10<br />
procent heel ongewoon zijn.<br />
De hormonen parathyroïdaal hormoon (PTH) en calcitriol<br />
hebben beide een verhogend effect op de calciumconcentratie<br />
in lichaamsvloeistoffen. Hun werking<br />
wordt tegengegaan door calcitonine, een hormoon dat<br />
de calciumconcentratie in lichaamsvloeistoffen verlaagt.<br />
Deze hormonen en hun regulatie worden verder<br />
in hoofdstuk 10 besproken.<br />
Doordat het skelet als calciumreservoir fungeert, speelt<br />
het een rol bij het constant houden van de calciumconcentratie<br />
in lichaamsvloeistoffen. Deze functie kan<br />
direct van invloed zijn op de vorm en de sterkte van<br />
de beenderen van het skelet. Wanneer grote hoeveelheden<br />
calciumionen worden gemobiliseerd, worden de<br />
beenderen zwakker; wanneer calciumzouten worden<br />
afgezet, worden beenderen groter en zwaarder.<br />
6.3.3 Verwonding en herstel<br />
Hoewel beenderen sterk zijn, kunnen ze scheuren of<br />
zelfs breken wanneer ze worden blootgesteld aan extreme<br />
belasting, plotselinge schokken of aan krachten uit<br />
een ongebruikelijke richting. Al die scheurtjes of breuken<br />
in een bot vormen een fractuur. Fracturen worden<br />
ingedeeld aan de hand van veel kenmerken, waaronder<br />
het uitwendige uiterlijk, de plaats van de fractuur en de<br />
aard van de breuk. (Zie ‘Klinische aantekening: Typen<br />
fracturen’ op pagina 167.)<br />
Meestal genezen beenderen zelfs nadat ze ernstig zijn<br />
beschadigd, zolang de bloedtoevoer gehandhaafd blijft<br />
en de celonderdelen van het endost en het periost in<br />
leven blijven. De stappen van het genezingsproces van<br />
een fractuur, dat vier maanden tot langer dan een jaar<br />
in beslag kan nemen, zijn schematisch afgebeeld in figuur<br />
6-7•:<br />
Stap 1: Zelfs bij een kleine fractuur worden veel bloedvaten<br />
beschadigd en treden hevige bloedingen op. Een<br />
����� ����� ����� �����<br />
������������ �� �� �������� ������ ���<br />
������ �������� ��� ��������� ������<br />
���� �������� ��� ����� ������������� ���<br />
�����������������<br />
����<br />
����������<br />
����<br />
�����������<br />
���������<br />
��������<br />
��� ��������� ������ ��������<br />
������� ��� ������� ���<br />
��������� ����������� ��<br />
��������� ������ ��������� ��<br />
��������� ������ ������<br />
�������������� ���� ���<br />
���������� ������ ��� ���������<br />
�� ������������<br />
���������<br />
��������������<br />
���������������<br />
Figuur 6-7 Stappen bij het herstel van een botbreuk<br />
���������<br />
��� ����������<br />
������<br />
�����<br />
�����<br />
�������<br />
�������<br />
��� ��������� ��� ��<br />
���������� ������ �� ���������<br />
���� ������������ ������������<br />
��� ��������� �����������<br />
��������� �� �� ��������<br />
���������� ���������� ���<br />
���� ����������� �� ��<br />
�������� ��� ��� ��� ��� ���<br />
������� ��� �� ����� ������� ����<br />
���������� �� ����������<br />
���������<br />
������<br />
����������<br />
������<br />
������������<br />
�������� ���<br />
�������� �� ������<br />
��� �� ��������� ��<br />
�� ���� ��� �� ����<br />
��� ��� ������<br />
������ ����������<br />
����� �� ��� �� ���<br />
���� ������ ��� ��<br />
����� �� ���� �����<br />
����������<br />
������
groot bloedstolsel, een zogenoemd fractuurhematoom<br />
(hemato, bloed + tumere, opzwellen), ontstaat al snel en<br />
sluit de beschadigde bloedvaten af. Doordat de bloedtoevoer<br />
nu is verminderd, sterven botcellen af en steekt<br />
dood bot in beide richtingen van de breuk uit.<br />
Stap 2: Cellen van periost en endost ondergaan mitose<br />
en de dochtercellen migreren de fractuurzone in.<br />
Hier vormen ze plaatselijke verdikkingen, respectievelijk<br />
een periostale callus (aan de buitenkant) (callum,<br />
harde huid) en een myelogene callus (aan de binnenkant).<br />
Bij het midden van de periostale callus differentiëren<br />
de cellen zich tot kraakbeencellen en vormen<br />
hyalien kraakbeen.<br />
Stap 3: Osteoblasten vervangen het nieuwe centrale<br />
kraakbeen van de periostale callus door spongieus<br />
beenweefsel. Als dit proces is voltooid, vormen de periostale<br />
en myelogene callus één doorlopende spalk van<br />
spongieus beenweefsel op de plaats van de breuk. De<br />
uiteinden van de botfragmenten worden nu stevig op<br />
hun plaats gehouden en zijn bestand tegen een normale<br />
belasting door spiercontracties.<br />
Stap 4: De remodellering van spongieus beenweefsel<br />
bij de fractuurplaats kan gedurende een periode van<br />
vier maanden tot langer dan een jaar doorgaan. Als de<br />
remodellering is voltooid, verdwijnen de fragmenten<br />
van dood beenweefsel evenals het spongieuze beenweefsel<br />
van de callussen. Het herstel kan ‘zo goed als<br />
nieuw’ zijn, zonder enig teken dat er ooit een breuk<br />
heeft plaatsgehad, maar soms is het bot op de plaats<br />
van de breuk iets dikker dan normaal.<br />
klinische aantekening<br />
Typen fracturen<br />
Fracturen worden benoemd aan de hand van verschillende<br />
criteria, waaronder het uitwendige uiterlijk (open<br />
of gesloten) en de plaats en de aard van de scheur<br />
of breuk in het bot. Gesloten (eenvoudige) fracturen<br />
zijn volledig inwendig, de huid blijft hierbij intact. Bij<br />
open (complexe) fracturen steken botfragmenten door<br />
de huid naar buiten; deze fracturen zijn gevaarlijker<br />
vanwege de mogelijkheid van infectie of ongeremde<br />
bloedingen. Voorbeelden van fracturen die naar de<br />
plaats worden ingedeeld, zijn de Pott-fractuur, die<br />
voorkomt bij de enkel en waarbij beide beenderen van<br />
het onderbeen zijn betrokken en de Colles-fractuur, een<br />
6.4 Veroudering en het beenderstelsel<br />
breuk van het distale gedeelte van de radius (spaakbeen,<br />
het dunne bot van de onderarm). De laatste fractuur is<br />
vaak het gevolg van het strekken van de arm om een val<br />
te breken. Voorbeelden van fracturen die naar de aard<br />
van de breuk worden ingedeeld, zijn: transversale fracturen,<br />
waarbij een schacht van een bot langs zijn lengteas<br />
is gebroken; spiraalvormige fracturen, die ontstaan door<br />
draaiende krachten in de lengterichting van het bot<br />
en comminutieve fracturen, waarbij het gebied in veel<br />
kleine fragmenten is versplinterd. Veel fracturen vallen<br />
in meer dan één categorie. Een Colles-fractuur is bijvoorbeeld<br />
een transversale fractuur, maar kan, afhankelijk<br />
van de verwonding, ook een comminutieve (gefragmenteerde)<br />
fractuur zijn die open of gesloten kan zijn.<br />
6.4 Veroudering en het beenderstelsel<br />
Het is normaal dat de beenderen tijdens het ouder<br />
worden dunner en relatief zwakker worden. Onvoldoende<br />
verbening wordt osteopenie genoemd (penia,<br />
ontbreken) en alle ouderen krijgen lichte osteopenie.<br />
De afname van de botmassa begint tussen het dertigste<br />
en veertigste levensjaar, wanneer de activiteit van<br />
de osteoblasten begint af te nemen, terwijl de activiteit<br />
van de osteoclasten normaal blijft doorgaan. Zodra de<br />
afname begint, verliezen vrouwen elke tien jaar ongeveer<br />
acht procent van hun botmassa terwijl het skelet<br />
bij de man per tien jaar met ongeveer drie procent afneemt.<br />
Niet alle delen van het skelet worden in gelijke<br />
mate beïnvloed. Bij epifysen, wervels en kaken is het<br />
botverlies groter, waardoor de ledematen kwetsbaar<br />
worden, het lichaam korter wordt en tanden en kiezen<br />
verloren gaan.<br />
klinische aantekening<br />
Osteoporose<br />
Osteoporose (porosis, poreus) is een aandoening waarbij<br />
zoveel botmassa verloren gaat dat het normale functioneren<br />
wordt belemmerd. Het verschil tussen de ‘normale’<br />
osteopenie bij het ouder worden en de klinische<br />
aandoening osteoporose is gradueel.<br />
Geslachtshormonen zijn belangrijk bij het handhaven<br />
van een normale snelheid van botafzetting. Boven het<br />
167<br />
6
6<br />
168<br />
het beenderstelsel<br />
45ste levensjaar heeft naar schatting 29 procent van<br />
de vrouwen en 18 procent van de mannen osteoporose.<br />
Bij vrouwen wordt de toename van het aantal<br />
gevallen na de menopauze wel in verband gebracht<br />
met een afgenomen oestrogeenproductie (vrouwelijk<br />
geslachtshormoon). Doordat bij mannen de productie<br />
van androgenen (mannelijke geslachtshormonen) tot<br />
relatief hoge leeftijd doorgaat, komt ernstige osteoporose<br />
bij mannen jonger dan 60 minder vaak voor dan bij<br />
vrouwen in dezelfde leeftijdsgroep.<br />
Doordat de beenderen bij osteoporose kwetsbaarder<br />
zijn, breken ze gemakkelijk en herstellen ze niet goed.<br />
Wervels kunnen in elkaar worden gedrukt met als<br />
gevolg dat de wervelkolom niet goed meer kan buigen<br />
en de ruggenmergzenuwen worden bekneld. Behandelingen<br />
waarbij de oestrogeenconcentratie bij vrouwen<br />
wordt verhoogd, veranderingen in het dieet waarbij de<br />
calciumconcentratie van het bloed stijgt, en lichaamsbeweging<br />
waarbij de beenderen worden belast en de<br />
activiteit van de osteoblasten wordt gestimuleerd, lijken<br />
het ontstaan van osteoporose te vertragen, maar niet<br />
volledig te voorkomen.<br />
inzichtvragen<br />
1. Waardoor is te verwachten dat de beenderen van de<br />
armen van een gewichtheffer dikker en zwaarder zijn<br />
dan die van een hardloper?<br />
2. Wat is het verschil tussen een eenvoudige en een<br />
complexe fractuur?<br />
3. Waardoor komt osteoporose bij vrouwen van 45 jaar<br />
en ouder meer voor dan bij mannen in dezelfde leeftijdsgroep?<br />
Antwoorden zijn te vinden vanaf pagina B1-1.<br />
6.5 Een overzicht van het skelet<br />
6.5.1 Botmarkeringen (uitwendige kenmerken)<br />
Elk bot in het menselijk skelet heeft niet alleen een<br />
duidelijke vorm, maar ook karakteristieke uitwendige<br />
en inwendige kenmerken. Verhogingen of uitstulpingen<br />
ontstaan bijvoorbeeld waar pezen en banden zijn<br />
aangehecht en waar aangrenzende beenderen door een<br />
gewricht zijn verbonden. Instulpingen en openingen<br />
geven plaatsen aan waar bloedvaten en zenuwen langs<br />
het bot lopen of er in binnendringen. Deze kenmerken<br />
worden botmarkeringen of uitwendige kenmerken genoemd.<br />
De meest voorkomende termen die worden gebruikt<br />
voor het beschrijven van botmarkeringen, zijn<br />
in tabel 6-1 vermeld en getekend.<br />
6.5.2 Indeling skelet<br />
Het beenderstelsel bestaat uit 206 afzonderlijke beenderen<br />
(figuur 6-8•) plus talrijke daarmee verbonden<br />
kraakbeengedeelten. Dit stelsel is verdeeld in een axiaal<br />
skelet en een skelet van de ledematen (figuur 6-9•).<br />
Het axiale skelet vormt de lengteas van het lichaam.<br />
De 80 beenderen van dit gedeelte van het skelet kunnen<br />
worden onderverdeeld in (1) de 22 beenderen van<br />
de schedel, plus 7 daarbij behorende beenderen (6<br />
gehoorbeentjes en het os hyoideum (tongbeen)); (2)<br />
de thorax (ribbenkast), die uit 24 ribben en het sternum<br />
(borstbeen) bestaat; en (3) de 26 beenderen van<br />
de wervelkolom.<br />
Het skelet van de ledematen (of appendiculair skelet)<br />
bestaat uit de beenderen van de ledematen en die van<br />
de schouder- en bekkengordel, waarmee de ledematen<br />
aan de romp zijn aangehecht. Alles bij elkaar zijn<br />
er 126 appendiculaire beenderen, 32 in elke arm en 31<br />
in elk been.<br />
6.6 Het axiale skelet<br />
Het axiale skelet vormt een raamwerk dat orgaanstelsels<br />
in de hersenen en de wervelgaten en de ventrale<br />
lichaamsholten stevigheid geeft en beschermt. Daarbij<br />
biedt het een groot oppervlak voor de aanhechting van<br />
spieren die (1) de bewegingen van hoofd, hals en romp<br />
aansturen; (2) de ademhalingsbewegingen uitvoeren;<br />
en (3) elementen van het skelet van de ledematen stabiliseren<br />
of positioneren.<br />
6.6.1 De schedel<br />
De beenderen van de schedel beschermen de hersenen<br />
en ondersteunen kwetsbare zintuigen die betrokken<br />
zijn bij het zien, horen, het evenwicht en de reuk en<br />
smaak. De schedel bestaat uit 22 beenderen; 8 daarvan<br />
vormen het cranium (de hersenschedel) en 14 zijn<br />
aanwezig in het gelaat. Bij de schedel behoren zeven
Tabel 6-1 Een inleiding tot de uitwendige kenmerken van beenderen<br />
ALGEMENE BESCHRIJVING ANATOMISCHE TERM OMSCHRIJVING<br />
Verhogingen en uitsteeksels<br />
(algemeen)<br />
Uitsteeksels die ontstaan<br />
waar pezen of banden zijn<br />
aangehecht<br />
Uitsteeksels die ontstaan<br />
voor gewrichtwerking met<br />
aangrenzende beenderen<br />
Processus<br />
Ramus<br />
Trochanter<br />
Tuberositas<br />
Tuberculum<br />
Crista<br />
Linea<br />
Spina<br />
Kop<br />
Hals<br />
Condylus<br />
Trochlea<br />
Facet<br />
Instulpingen Fossa<br />
Sulcus<br />
Openingen Foramen<br />
Kanaal<br />
Fissuur<br />
Sinus<br />
Tr��������<br />
�����<br />
���<br />
����<br />
������<br />
�������������������<br />
�������������<br />
����������������<br />
����� �������������<br />
������ ��� ����<br />
�������<br />
Een uitsteeksel of bobbel<br />
Een verlenging van een bot dat een hoek vormt met de rest van de structuur<br />
Een groot, ruw uitsteeksel<br />
Een kleiner, ruw uitsteeksel<br />
Een klein, afgerond uitsteeksel<br />
Een opvallende rand<br />
Een lage rand<br />
Een puntig uitsteeksel<br />
Het uitgestrekte gewrichtsuiteinde van een epifyse, dat door een hals<br />
van de schacht is gescheiden<br />
Een smalle verbinding tussen de epifyse en de diafyse<br />
Een bolvormig glad gewrichtsuitsteeksel<br />
Een glad, gegroefd gewrichtsuitsteeksel in de vorm van een katrol<br />
Een klein, vlak gewrichtsoppervlak<br />
Een ondiepe instulping<br />
Een smalle groeve<br />
Een ronde doorgang voor bloedvaten of zenuwen<br />
Een doorgang door de substantie van een bot<br />
Een langwerpige spleet<br />
Een afgesloten ruimte binnen een bot, normaal gevuld met lucht<br />
�������<br />
�������<br />
���������<br />
�������������������<br />
���<br />
������<br />
����<br />
����������<br />
���������<br />
����<br />
����������������<br />
�������<br />
�����<br />
��������<br />
������<br />
�����<br />
�����<br />
�����<br />
6.6 Het axiale stelsel<br />
�����<br />
������<br />
169<br />
6
6<br />
170<br />
het beenderstelsel<br />
Figuur 6-8 Het skelet<br />
�� �����<br />
��������<br />
������������<br />
���������<br />
�������<br />
��������<br />
���������<br />
�������<br />
������<br />
���������<br />
�����<br />
�����<br />
������<br />
������������<br />
���������<br />
�������<br />
�������<br />
������<br />
����<br />
������<br />
��������<br />
��� �������� �������� ��� ������� ��������
������ ������<br />
���������<br />
������������<br />
���������<br />
������<br />
29<br />
��<br />
�������������<br />
������� ����<br />
������� �<br />
������ ��<br />
������������<br />
��������� ���<br />
�������<br />
��������<br />
�<br />
��<br />
��������<br />
�<br />
�������<br />
������<br />
additionele beenderen: 6 gehoorbeentjes, kleine beenderen<br />
die betrokken zijn bij het horen, liggen in de ossa<br />
temporali van het cranium; het tongbeen is via ligamenten<br />
met de onderkant van de schedel verbonden.<br />
Het cranium omsluit de schedelholte, een met vloeistof<br />
gevulde ruimte die de hersenen tegen schokken<br />
beschermt en ondersteunt. Het buitenste oppervlak<br />
van het cranium vormt een uitgebreid oppervlak voor<br />
de aanhechting van de spieren waarmee de ogen, de<br />
kaken en het hoofd worden bewogen.<br />
De beenderen van het cranium<br />
Os frontale Het os frontale (voorhoofdsbeen) van<br />
�<br />
��<br />
��������� ��<br />
������<br />
��������<br />
Figuur 6-9 Het axiale en appendiculaire<br />
gedeelte van het skelet<br />
�� ������������� ������ ���<br />
�<br />
�<br />
���������<br />
�������<br />
�������<br />
������<br />
����<br />
6.6 Het axiale stelsel<br />
��������<br />
het cranium vormt het voorhoofd en het dak van de<br />
oogkassen, de benige holten die de ogen omgeven (figuur<br />
6-10• en 6-11•). Een supraorbitaal foramen is<br />
een opening die de benige rand boven beide oogkassen<br />
doorboort en die een doorgang voor bloedvaten en<br />
zenuwen vormt die van en naar de wenkbrauwen en<br />
oogleden lopen (zie figuur 6-10•). (Soms heeft deze<br />
rand een diepe groeve, de zogenoemde supraorbitale<br />
groeve in plaats van een foramen, maar deze heeft dezelfde<br />
functie.) Boven de oogkas bevat het os frontale<br />
met lucht gevulde inwendige compartimenten die met<br />
de neusholte in verbinding staan. Deze voorhoofdsholten<br />
maken het bot lichter en vormen slijm dat de<br />
�<br />
�<br />
�<br />
�<br />
�<br />
��<br />
������������ ��<br />
���������<br />
�����������<br />
���������������<br />
��<br />
�� �����<br />
�����<br />
�������<br />
�����<br />
������<br />
��������<br />
�<br />
�<br />
�<br />
�<br />
�<br />
��<br />
������������ ��<br />
���������<br />
��<br />
���������<br />
������<br />
��������<br />
���������<br />
������<br />
��������<br />
���������<br />
�<br />
��<br />
�<br />
��<br />
171<br />
6
6<br />
172<br />
het beenderstelsel<br />
neusholten reinigt en bevochtigt (figuur 6-12b•). Het<br />
foramen infraorbitale is een opening voor een grote<br />
gevoelszenuw vanuit het gezicht (zie figuur 6-10 en 6-<br />
11•).<br />
Ossa parietali Aan beide zijden van de schedel ligt<br />
een os parietale (wandbeen) achter het os frontale (zie<br />
figuur 6-11 a en 6-12a•). Samen vormen de ossa parietali<br />
het dak en de bovenste wanden van de schedel.<br />
De ossa parietali zijn met elkaar vergroeid langs de pijlnaad<br />
die langs de middenlijn van het cranium loopt<br />
(zie figuur 6-11a•). Aan de achterkant zijn de twee<br />
ossa parietali langs de sutura coronalis (kroonnaad)<br />
met het os frontale verbonden (zie figuur 6-10•).<br />
Os occipitale Het os occipitale (achterhoofdsbeen)<br />
vormt de achterste en onderste gedeelten van het cranium<br />
(zie figuur 6-10 en 6-11b•). Langs de bovenste<br />
rand is het os occipitale bij de sutura lambdoidea met<br />
de twee ossa parietali verbonden. Het foramen magnum<br />
verbindt de hersenholte met de ruimte in de wer-<br />
������<br />
��������<br />
������<br />
����������<br />
����������<br />
����������<br />
���������<br />
����������<br />
��<br />
����������<br />
�� ���������<br />
Figuur 6-10 De volwassen schedel, deel I<br />
De volwassen schedel is vanaf de zijkant afgebeeld.<br />
��������� ����������<br />
����� �����������<br />
��������� �����������<br />
������ ���������<br />
�� ���������<br />
vels, die door de wervelkolom is omgeven. Het ruggenmerg<br />
loopt door het foramen magnum en staat in<br />
verbinding met het onderste gedeelte van de hersenen.<br />
Aan beide zijden van het foramen magnum bevinden<br />
zich de achterhoofdsknobbels (condylus occipitalis),<br />
de plaatsen waar de schedel met de wervelkolom is<br />
verbonden.<br />
Os temporale Onder de ossa parietali bevinden zich<br />
de ossa temporali (slaapbeenderen) die deel uitmaken<br />
van de zijkanten en de basis van de schedel. De ossa<br />
temporali verbinden de ossa parietali langs de fonticulus<br />
mastoideus aan beide zijden (zie figuur 6-10•).<br />
De ossa temporali vertonen een aantal kenmerkende<br />
anatomische eigenschappen. Een daarvan, de uitwendige<br />
gehoorgang, leidt naar het trommelvlies of<br />
tympanum. Het trommelvlies scheidt de uitwendige<br />
gehoorgang van de holte van het middenoor, die de<br />
gehoorbeentjes bevat. De structuur en functie van het<br />
trommelvlies, de holte van het middenoor en van de<br />
gehoorbeentjes worden in hoofdstuk 9 besproken.<br />
�� ��������<br />
���������<br />
��<br />
�����������<br />
�� �����������<br />
������������� �������<br />
�� ������<br />
�� ���������<br />
�� ����������<br />
������������� �������<br />
�������
�� ���������<br />
�� �����������<br />
�� ���������<br />
�� ����������<br />
�� ���������<br />
�� �����������<br />
�������<br />
��������<br />
����������<br />
���������<br />
�� ��������<br />
�� �����������<br />
�� �����<br />
�� �����������<br />
��������� ����������<br />
������������ �����<br />
���������� ����������<br />
������ ����������<br />
�� ����������<br />
��������� ����������� ��� ���<br />
����������������<br />
Figuur 6-11 De volwassen schedel, deel II<br />
�� ��������<br />
��� ������������<br />
��� �������������<br />
�� �����<br />
��������<br />
������ ���������<br />
������� ������<br />
�������� �������� �������<br />
�� ������<br />
��������� ���������<br />
��� �������<br />
���������<br />
����������<br />
������������� �������<br />
��������� ����������<br />
����� ��� �� �����������<br />
���������� �����<br />
��� ��� �� ����������<br />
6.6 Het axiale stelsel<br />
�������<br />
�������<br />
����� �����������<br />
�� ���������<br />
��������� ����������<br />
�������� �����������<br />
������� ������<br />
�����<br />
���������������<br />
173<br />
6
6<br />
174<br />
het beenderstelsel<br />
�� ���������<br />
OS FRONTALE<br />
�� �����������<br />
�����������<br />
�����<br />
�� ������<br />
�� ����������<br />
OS VOMER<br />
�������<br />
�������<br />
���������<br />
•<br />
�� ��������<br />
�� ����������<br />
�� �����������<br />
��� ��������� ���������<br />
�� ���������<br />
�� ���������<br />
�� ����������<br />
���������<br />
����������<br />
����� �������<br />
����������<br />
�����<br />
Figuur 6-12 Anatomie van de schedel op doorsnede<br />
(a) Deze horizontale doorsnede door de schedel is een bovenaanzicht van<br />
de bodem van de schedelholte. (b) Op deze sagittale doorsnede is de binnenkant<br />
van de rechterzijde van de schedel te zien. (c) Op deze sagittale<br />
doorsnede is de laterale wand van de rechterneusholte afgebeeld.<br />
��<br />
����������<br />
�� ������<br />
�������<br />
������<br />
����������<br />
�������<br />
������<br />
��� ����������� ���������<br />
�� ���������<br />
�� ����������<br />
�� ��������<br />
�����������<br />
��������<br />
��� ��������� ���������<br />
������ �����<br />
���������<br />
����������<br />
��������<br />
�� �����������<br />
��������<br />
����� �������<br />
��������� �����<br />
������<br />
�������� ���<br />
�������<br />
������ ����������
Achter de uitwendige gehoorgang bevindt zich een<br />
transversale instulping, de mandibulaire fossa, die de<br />
verbinding met de mandibula (onderkaak) markeert<br />
(zie figuur 6-11b•). De opvallende uitpuiling juist achter<br />
en onder de ingang van de uitwendige gehoorgang<br />
is de processus mastoideus, die plaats biedt voor de<br />
aanhechting van spieren waarmee het hoofd kan worden<br />
gedraaid of naar voren of omhoog kan worden<br />
bewogen. Naast de basis van de processus mastoideus<br />
bevindt zich de lange, scherpe processus styloideus<br />
(stylos, pilaar). De processus styloideus is verbonden<br />
met banden die het tongbeen ondersteunen en waarmee<br />
spieren van de tong en de keel zijn aangehecht.<br />
Os sphenoidale Het os sphenoidale (wiggenbeen)<br />
vormt een deel van de bodem van het cranium (zie figuur<br />
6-12b•). Het werkt ook als een brug en verbindt<br />
de beenderen van de schedel met die van het aangezicht<br />
en het verstevigt de zijkanten van de schedel.<br />
De algemene vorm van het os sphenoidale wordt wel<br />
vergeleken met die van een reusachtige vleermuis met<br />
uitgespreide vleugels; de vleugels zijn op het bovenste<br />
oppervlak het duidelijkst te zien (zie figuur 6-12a•).<br />
Vanaf de voorkant (zie figuur 6-11a•) of de zijkant (zie<br />
figuur 6-10•) is het bot door andere beenderen bedekt.<br />
Net als het os frontale bevat het os sphenoidale ook een<br />
paar holten, de zogenoemde sfenoïdale sinussen (zie<br />
figuur 6-12b, c•).<br />
De laterale 'vleugels' van het os sphenoidale strekken<br />
zich naar beide zijden uit vanuit een centrale instulping<br />
die de sella turcica (Turks zadel) wordt genoemd<br />
(zie figuur 6-12a•). Dit omsluit de hypofyse, een endocriene<br />
klier die door een smalle steel van zenuwweefsel<br />
met het onderste oppervlak van de hersenen<br />
is verbonden.<br />
Os ethmoidale Het os ethmoidale (zeefbeen) ligt<br />
voor het os sphenoidale. Het os ethmoidale bestaat uit<br />
twee honingraatvormige massa’s van beenweefsel. Het<br />
vormt een deel van de bodem van de schedel, maakt<br />
deel uit van de mediale oppervlakken van de oogkassen<br />
van beide ogen en vormt het dak en de zijkanten<br />
van de neusholte (zie figuur 6-11a en 6-12b•). Een<br />
opvallende rand, de crista galli, of ‘hanenkam’ steekt<br />
boven het bovenste oppervlak van het os ethmoidale<br />
uit (zie figuur 6-12a•). De reukzenuwen, die impulsen<br />
vanuit het reukorgaan geleiden, lopen door gaten in de<br />
zeefplaat (lamina cribrosa; cribrum, zeef). Deze zenuwen<br />
geleiden de reukzin.<br />
De laterale gedeelten van het os ethmoidale bevatten<br />
de etmoïdale sinussen, die vocht naar de neusholte<br />
afvoeren. Uitsteeksels, de zogenoemde bovenste en<br />
middelste neusschelpen (concha, schelp) lopen in de<br />
neusholte door in de richting van het neustussenschot<br />
(of septum nasi, septum, wand), dat de neusholte in een<br />
linker- en rechtergedeelte verdeelt (zie figuur 6-11a en<br />
6-12 b,c•). Door de beenderen van de onderste neusschelp<br />
en door de bovenste en middelste neusschelp<br />
wordt de luchtstroom door de neusholte vertraagd en<br />
verspreid. Hierdoor krijgt de ingeademde lucht voldoende<br />
tijd om gereinigd, bevochtigd en verwarmd te<br />
worden voordat deze de kwetsbare gedeelten van de<br />
luchtwegen bereikt. Ook komt de lucht daardoor in<br />
contact met de reukzintuigen in de bovenste gedeelten<br />
van de neusholte. De loodrechte plaat van het os<br />
ethmoidale loopt vanaf de crista galli naar onderen en<br />
tussen de neusschelpen door; deze plaat maakt deel uit<br />
van het neustussenschot (zie figuur 6-11a•).<br />
inzichtvragen<br />
6.6 Het axiale stelsel<br />
1. Op welke schedelbeenderen bevinden zich de processus<br />
mastoideus en de processus styloideus?<br />
2. Welk bot bevat de instulping die de sella turcica<br />
wordt genoemd? Wat bevindt zich in deze instulping?<br />
3. Welk bot van de hersenen staat direct met de wervelkolom<br />
in verbinding?<br />
Antwoorden zijn te vinden vanaf pagina B1-1.<br />
De beenderen van het aangezicht<br />
De aangezichtsbeenderen beschermen en ondersteunen<br />
de toegang tot het spijsverteringskanaal en de<br />
luchtwegen. Ze bieden ook plaats voor de aanhechting<br />
van spieren waarmee we gelaatsuitdrukkingen regelen<br />
en waarmee we ons voedsel bewerken. Van de veertien<br />
aangezichtsbeenderen kan alleen de mandibula (onderkaak)<br />
ofwel het mandibulum bewegen.<br />
De maxillae De maxillae (bovenkaakbeenderen;<br />
enkelvoud: maxilla) zijn met alle andere aangezichtsbeenderen<br />
verbonden, behalve met de mandibula. De<br />
maxillae vormen (1) de bodem en het mediale gedeelte<br />
175<br />
6
6<br />
176<br />
het beenderstelsel<br />
van de rand van de oogkassen (zie figuur 6-11a•); (2)<br />
de wanden van de neusholte; en (3) het voorste deel<br />
van het monddak of harde gehemelte (palatum durum)<br />
(zie figuur 6-12b•). De maxillae bevatten grote maxillaire<br />
sinussen (bovenkaakholten), waardoor het gedeelte<br />
van de maxillae boven de ingebedde tanden en<br />
kiezen lichter is. Infecties van tandvlees of gebitselementen<br />
verspreiden zich soms naar de sinussen van de<br />
maxilla, waardoor de pijn verergert en de behandeling<br />
wordt bemoeilijkt.<br />
Ossa palatinum (gehemeltebeenderen) De gepaarde<br />
gehemeltebeenderen vormen het achterste oppervlak<br />
van het benig gehemelte of harde gehemelte, het ‘monddak’<br />
(zie figuur 6-11b en 6-12b•). De bovenste oppervlakken<br />
van het horizontale gedeelte van elk van beide<br />
gehemeltebeenderen maken deel uit van de bodem van<br />
de neusholte. Het bovenste uiteinde van het verticale<br />
gedeelte van elk van beide gehemeltebeenderen maakt<br />
deel uit van de bodem van beide oogkassen.<br />
Os vomer De onderste rand van het os vomer (ploegschaarbeen)<br />
is verbonden met de gepaarde gehemeltebeenderen<br />
(zie figuur 6-11b en 6-12b•). Het os<br />
vomer ondersteunt een belangrijke scheiding die deel<br />
uitmaakt van het neustussenschot, samen met het os<br />
ethmoidale (zie figuur 6-11a en 6-12b•).<br />
Os zygomaticum Aan beide zijden van de schedel is<br />
een os zygomaticum (jukbeen) met het os frontale en<br />
de maxilla verbonden, en vormt daarmee het laatste<br />
gedeelte van de laterale wand van de oogkas (zie figuur<br />
6-10 en 6-11a•). Langs de laterale rand loopt elk van<br />
beide jukbeenderen over in een dunne, benige uitloper<br />
die zich lateraal en achterwaarts buigt en doorloopt tegen<br />
een uitloper van het os temporale aan. Samen vormen<br />
deze uitlopers de arcus zygomaticus (jukboog)<br />
of jukbeenderen.<br />
Ossa nasalia De ossa nasalia (neusbeenderen) vormen<br />
de brug van de neus, in het midden tussen de<br />
oogkassen. Ze zijn met het os frontale en de beenderen<br />
van de maxilla verbonden (zie figuur 6-10 en 6-<br />
11a•).<br />
Ossa lacrimalia De ossa lacrimalia (lacrimae, tranen;<br />
traanbeenderen) bevinden zich in de oogkas op het<br />
mediale oppervlak. Ze zijn verbonden met het os frontale,<br />
het os ethmoidale en de beenderen van de maxilla<br />
(zie figuur 6-10 en 6-11a•).<br />
De onderste neusschelpen De gepaarde onderste<br />
neusschelpen steken vanaf de laterale wanden van de<br />
neusholte naar buiten uit (zie figuur 6-11a en 6-12c•).<br />
Door hun vorm vertragen ze de luchtstroming en buigen<br />
ze de binnenkomende lucht af in de richting van<br />
de reukzintuigen die zich bovenin de neusholte bevinden.<br />
De neus De neus bestaat uit de beenderen die de bovenste<br />
en laterale wanden van de neusholten vormen en<br />
de holten die daarin uitmonden. Het os ethmoidale en<br />
het os vomer vormen het benige gedeelte van het septum<br />
nasi (neustussenschot), dat het linker en rechter<br />
gedeelte van de neusholte scheidt (zie figuur 6-11a•).<br />
Het os frontale, het os sphenoidale, het os ethmoidale,<br />
het palatum en de beenderen van de maxilla bevatten<br />
met lucht gevulde compartimenten, die samen de<br />
neusbijholten (paranasale sinussen) worden genoemd<br />
(figuur 6-13•). (De kleine holten in het palatum, niet<br />
afgebeeld, monden uit in de holten van het os ethmoidale.)<br />
Door de neusbijholten wordt niet alleen het gewicht<br />
van de schedel verminderd, deze holten helpen<br />
ook de luchtwegen beschermen. De neusbijholten zijn<br />
met de neusholten verbonden en met een slijmvlies bekleed.<br />
Het slijm wordt in de neusholte afgegeven en het<br />
trilhaarepitheel voert het slijm terug naar de keel, waar<br />
het uiteindelijk wordt ingeslikt of door hoesten uitgestoten.<br />
De binnenkomende lucht wordt bevochtigd<br />
en verwarmd terwijl deze over de slijmlaag stroomt.<br />
Vreemde deeltjes zoals stof en bacteriën raken in het<br />
kleverige slijm gevangen en worden ingeslikt of uitgestoten.<br />
Met behulp van dit mechanisme worden de<br />
kwetsbare delen van de luchtwegen beschermd.<br />
De mandibula De brede mandibula is het bot van de<br />
onderkaak. Dit bot vormt een brede, horizontale boog<br />
met verticale uitsteeksels aan beide zijden. Elk verticaal<br />
uitsteeksel of ramus draagt twee uitsteeksels. Het<br />
voorste knobbelige uitsteeksel eindigt bij de processus<br />
condylaris, een gebogen oppervlak dat met de fossa<br />
mandibularis van het os temporale aan die zijde is<br />
verbonden. Deze verbinding is tamelijk beweeglijk en<br />
het nadeel van een dergelijke beweeglijkheid is dat de
Figuur 6-13 De neusbijholten<br />
kaak vrij gemakkelijk kan worden ontwricht. De voorste<br />
processus coroniodeus (zie figuur 6-10•) is het<br />
aanhechtingspunt van de musculus temporalis (temporaalspier),<br />
een sterke spier waarmee de kaken kunnen<br />
worden gesloten.<br />
Os hyoideum<br />
Het kleine, u-vormige os hyoideum (tongbeen) bevindt<br />
zich onder de schedel (figuur 6-14•). Aan beide<br />
zijden lopen banden vanaf de processus styloideus van<br />
het os temporale naar de cornu minus (klein hoornvormig<br />
uitsteeksel ter weerszijden op het tongbeen). Het<br />
tongbeen (1) dient als aanhechtingsplaats voor spieren<br />
die verbonden zijn met het strottenhoofd (larynx), tong<br />
en keelholte en (2) ondersteunt en stabiliseert de positie<br />
van het strottenhoofd.<br />
inzichtvragen<br />
���������������<br />
����������<br />
�����<br />
����������<br />
�����<br />
�����<br />
���������<br />
1. Tijdens een hockeywedstrijd krijgt Peter een bal op<br />
zijn oog en breekt hij de beenderen direct boven en<br />
onder de oogkas. Welke beenderen zijn gebroken?<br />
2. Wat zijn de functies van de neusbijholten?<br />
3. Als de processus coronoideus van de mandibula is<br />
gebroken, kan de mond moeilijk worden gesloten?<br />
Hoe komt dit?<br />
����� �����<br />
����� �����<br />
6.6 Het axiale stelsel<br />
�������<br />
Figuur 6-14 Os hyoideum<br />
De banden tussen de processus styloideus (niet afgebeeld) en het os<br />
hyoideum (tongbeen) verbinden de cornu minus van het tongbeen met<br />
de processus styloideus van de ossa temporali.<br />
4. Welke symptomen zijn te verwachten bij iemand die<br />
een gebroken tongbeen heeft?<br />
Antwoorden zijn te vinden vanaf pagina B1-1.<br />
De schedels van jonge en oudere kinderen<br />
Bij de vorming van de schedel zijn veel verbeningscentra<br />
betrokken. Bij de ontwikkeling van een foetus beginnen<br />
de afzonderlijke centra te vergroeien. Het aantal<br />
samengestelde beenderen dat als gevolg van deze<br />
vergroeiing ontstaat, is kleiner dan het oorspronkelijke<br />
aantal. Het os sphenoidale begint bijvoorbeeld als veertien<br />
afzonderlijke verbeningscentra, maar eindigt als<br />
slechts één bot. Bij de geboorte is de vergroeiing nog<br />
niet voltooid en zijn er twee frontale beenderen, vier<br />
occipitale beenderen, en verschillende onderdelen van<br />
het os ethmoidale en de ossa temporali.<br />
De zich ontwikkelende schedel organiseert zich rond<br />
de hersenen in ontwikkeling en naarmate het tijdstip<br />
van de geboorte dichterbij komt, nemen de hersenen<br />
snel in omvang toe. Hoewel de beenderen van de schedel<br />
ook groeien, kunnen ze de groei van de hersenen<br />
niet bijhouden. Bij de geboorte zijn de schedelbeenderen<br />
verbonden door gebieden van vezelig bindweefsel;<br />
deze worden fontanellen genoemd. De fontanellen,<br />
‘zachte plaatsen’, zijn tamelijk buigzaam, waardoor de<br />
177<br />
6
6<br />
178<br />
het beenderstelsel<br />
schedel zonder schadelijke effecten kan worden vervormd.<br />
Tijdens de geboorte verschuiven de schedelbeenderen<br />
meestal ten opzichte van elkaar en doordat<br />
deze beenderen flexibel zijn, kan het kind zich makkelijker<br />
door het geboortekanaal verplaatsen. In figuur<br />
6-15• is het uiterlijk van de schedel bij de geboorte<br />
weergegeven, met inbegrip van de opvallende fontanellen.<br />
6.6.2 De wervelkolom en de borstkas<br />
Het overige deel van het axiale skelet bestaat uit de thorax<br />
die we straks zullen bespreken en de wervelkolom<br />
die we eerst aan de orde komt.<br />
De wervelkolom (columna vertebralis) bestaat uit 26<br />
beenderen, de 24 wervels (vertebrae), het heiligbeen<br />
(os sacrum) en het staartbeen (os coccygis). De wervelkolom<br />
wordt onderverdeeld op basis van de bouw<br />
van de wervels (figuur 6-16•). Het cervicale gedeelte<br />
van de wervelkolom bestaat uit de 7 halswervels<br />
(afgekort als C 1 tot en met C 7 ). Het cervicale gedeelte<br />
begint bij het gewricht van C 1 met de achterhoofdsknobbels<br />
van de schedel en loopt naar onderen door<br />
tot het gewricht van C 7 met de eerste borstwervels. Het<br />
thoracale gedeelte bestaat uit de 12 borstwervels (T 1<br />
tot en met T 12 ), die elk met één of meer paren ribben<br />
zijn verbonden. Het lumbale gedeelte bestaat uit de<br />
����������<br />
������������<br />
��<br />
������<br />
��<br />
�����������<br />
�������<br />
��<br />
��������<br />
������ ���������<br />
��������� �� ���������<br />
�� ���������<br />
��� �������� ��������<br />
����������<br />
����������<br />
������<br />
��������<br />
5 lendenwervels (L 1 tot en met L 5 ). De eerste lendenwervel<br />
is verbonden met T 12 en de vijfde lendenwervel<br />
is verbonden met het os sacrum. Het os sacrum is een<br />
enkel bot dat is ontstaan door de vergroeiing van de vijf<br />
embryonale wervels van het gebied van het sacrum.<br />
Het gebied van het coccygis bestaat uit het kleine coccygis<br />
dat ook uit vergroeide wervels bestaat. De totale<br />
lengte van de volwassen wervelkolom bedraagt gemiddeld<br />
71 centimeter.<br />
Kromming van de wervelkolom<br />
De wervelkolom is niet recht en stijf. Op een zijaanzicht<br />
van de wervelkolom in figuur 6-16• zijn vier krommingen<br />
van de wervelkolom te zien. De thoracale<br />
en sacrale kromming worden primaire krommingen<br />
genoemd, omdat ze laat tijdens de ontwikkeling van<br />
de foetus ontstaan, tijdens de groei van de organen in<br />
borst- en buikholte. De cervicale en lumbale krommingen,<br />
die secundaire krommingen worden genoemd,<br />
ontstaan pas maanden na de geboorte. De cervicale<br />
kromming ontstaat als een kind het hoofd rechtop in<br />
evenwicht leert houden en de lumbale kromming ontstaat<br />
als het kind leert staan. Als iemand staat, moet het<br />
lichaamsgewicht via de wervelkolom op de bekkengordel<br />
worden overgebracht en uiteindelijk op de benen.<br />
Maar het grootste deel van het lichaamsgewicht ligt vóór<br />
������<br />
����������<br />
�� ����������<br />
����� �������� ��������� ������ ���������� ��������<br />
�� ��������<br />
�� ���������<br />
�� ����������<br />
������ ��������� ������<br />
����������<br />
��� �������������<br />
Figuur 6-15 De schedel van een pasgeborene<br />
Een kinderschedel bevat meer afzonderlijke beenderen dan een volwassen schedel. Veel van deze beenderen vergroeien uiteindelijk, zodat de volwassen<br />
schedel ontstaat. De vlakke beenderen van de schedel zijn gescheiden door delen van vezelig bindweefsel, de zogenoemde fontanellen, waardoor de<br />
hersenen kunnen groeien en de schedel tijdens de geboorte van vorm kan veranderen. Tegen het vierde jaar verdwijnen deze gebieden en is de groei van<br />
de schedel voltooid.
���������� ���<br />
�� �����������<br />
���������<br />
�������<br />
�������<br />
���������<br />
C1<br />
C2 C3<br />
C4 C5<br />
C6<br />
C7 T1<br />
T2 T3 T4<br />
T5<br />
T6<br />
T7<br />
T8<br />
T9<br />
T10 T11<br />
T12 L 5<br />
de wervelkolom. De secundaire krommingen brengen<br />
dat gewicht in één lijn met de lichaamsas. Tegen de tijd<br />
dat een kind tien jaar oud is, zijn al deze krommingen<br />
van de wervelkolom volledig ontwikkeld.<br />
Tijdens de jeugd en de puberteit kunnen verschillende<br />
afwijkende krommingen van de wervelkolom ontstaan.<br />
Voorbeelden zijn kyfose (kromming van de wervelkolom<br />
naar voren), lordose (kromming van de wervelkolom<br />
naar achteren) en scoliose (een afwijkende zijdelingse<br />
kromming van de wervelkolom).<br />
Anatomie van de wervels<br />
In figuur 6-17• zijn representatieve wervels uit drie<br />
verschillende delen van de wervelkolom afgebeeld.<br />
Alle wervels bestaan uit een wervellichaam, een wervel-<br />
L1<br />
L2<br />
L3<br />
L 4<br />
�������� �����������<br />
���������<br />
���������<br />
�������<br />
�������<br />
����������<br />
Figuur 6-16 De wervelkolom<br />
In dit zijaanzicht zijn de belangrijkste gebieden van de wervelkolom en<br />
de vier krommingen van de wervelkolom te zien.<br />
6.6 Het axiale stelsel<br />
boog en gewrichtsuitsteeksels. Het massieve gedeelte van<br />
een wervel, waarop het gewicht rust, wordt het wervellichaam<br />
(corpus vertebrae) genoemd. De benige vlakken<br />
van de wervellichamen maken gewoonlijk geen<br />
contact met elkaar, doordat ze gescheiden zijn door<br />
een tussenwervelschijf (discus intervertebralis) van<br />
vezelig kraakbeen. Tussenwervelschijven worden niet<br />
aangetroffen in het os sacrum en coccygis; daar zijn<br />
de wervels vergroeid. Ook tussen de eerste en tweede<br />
halswervel ontbreekt een tussenwervelschijf.<br />
De wervelboog (arcus vertebrae) vormt de achterste<br />
begrenzing van elk van de wervelgaten (foramen vertebrale,<br />
meervoud foramina). Samen vormen de wervelgaten<br />
van opeenvolgende wervels het wervelkanaal<br />
(canalis vertebralis) dat het ruggenmerg omsluit. De<br />
wervelboog heeft wanden, de zogenoemde pediculi, en<br />
een dak dat uit vlakke lagen bestaat, de zogenoemde<br />
laminae (enkelvoud lamina, een dunne plaat). Vanaf<br />
de pediculi steken dwarsuitsteeksels (processus transversus)<br />
naar opzij of zijdelings naar achteren uit; deze<br />
uitsteeksels bieden een aanhechtingsplaats voor spieren.<br />
Een doornvormig uitsteeksel (of processus spinosus)<br />
steekt naar achteren uit vanuit de plaats waar de beide<br />
laminae zijn vergroeid. Het doornvormig uitsteeksel<br />
vormt de bobbeltjes die langs de middellijn van de rug<br />
voelbaar zijn.<br />
De gewrichtsuitsteeksels (processus articularis) rijzen<br />
op bij de verbinding tussen de pediculi en de laminae.<br />
Elke zijde van een wervel heeft een bovenste en een onderste<br />
gewrichtsuitsteeksel. De gewrichtsuitsteeksels van<br />
twee opeenvolgende wervels maken contact bij de gewrichtsvlakken<br />
(facies articularis). Door openingen<br />
tussen de pediculi van achtereenvolgende wervels, de<br />
tussenwervelgaten, wordt ruimte geboden aan zenuwen<br />
die naar of vanuit het ingesloten ruggenmerg lopen.<br />
Hoewel alle wervels veel overeenkomstige kenmerken<br />
hebben, weerspiegelen plaatselijke verschillen in bouw<br />
de verschillen in functie. Hierna worden de verschillen<br />
in bouw tussen de wervels besproken.<br />
De cervicale wervels<br />
De zeven halswervels lopen vanaf het hoofd naar de<br />
borst. In figuur 6-17a• is een typische halswervel<br />
weergegeven. Merk op dat het wervellichaam niet veel<br />
groter is dan het foramen vertebrale. Vanaf de eerste<br />
borstwervels tot aan het heiligbeen neemt de diameter<br />
van het ruggenmerg af en dat geldt ook voor de<br />
179<br />
6
6<br />
180<br />
het beenderstelsel<br />
�������<br />
����������<br />
���������<br />
���������<br />
�����������<br />
����� ���������<br />
������� ����������<br />
������<br />
���������<br />
���������<br />
�����������<br />
�������<br />
����������<br />
������ ���������<br />
��� �������� ����������<br />
Figuur 6-17 Typische wervels van het hals-, borst- en lendengebied<br />
Elke wervel is van bovenaf gezien.<br />
•<br />
������ ���������<br />
��� �������� �����������<br />
������<br />
������ ���������<br />
���������<br />
��������<br />
���������<br />
��������<br />
��� �������� ������������<br />
������<br />
��������<br />
����������<br />
�����������<br />
��������<br />
����������<br />
����<br />
�������<br />
���������<br />
������<br />
���������<br />
��������<br />
����������<br />
���� ��� ���<br />
���������<br />
�����������<br />
��������<br />
����������<br />
����<br />
����������<br />
���� ��� ���<br />
��������<br />
����������<br />
����<br />
��������<br />
����������<br />
�����������<br />
���������<br />
omvang van het foramen vertebrale. Tegelijkertijd<br />
worden de wervellichamen geleidelijk<br />
groter, omdat ze meer gewicht moeten<br />
dragen.<br />
Kenmerkende eigenschappen van een typische<br />
halswervel zijn (1) een ovaal, ingestulpt<br />
wervellichaam; (2) een relatief groot foramen<br />
vertebrale; (3) een stompe processus spinosus<br />
meestal met een ingekerfd uiteinde; en<br />
(4) een rond foramen transversarium binnen<br />
de dwarsuitsteeksels. Deze foramina beschermen<br />
belangrijke bloedvaten die naar de<br />
hersenen lopen.<br />
De eerste twee halswervels hebben unieke<br />
kenmerken die gespecialiseerde bewegingen<br />
mogelijk maken. De atlas (C 1 ) houdt het<br />
hoofd rechtop en scharniert met de achterhoofdsknobbels<br />
van de schedel. Deze wervel<br />
is naar Atlas vernoemd, die, volgens de<br />
Griekse mythe, het gewicht van de wereld op<br />
zijn schouders draagt. Dankzij het gewricht<br />
tussen de achterhoofdsknobbels en de atlas<br />
kunnen we knikken (wanneer we ‘ja’ zeggen).<br />
De atlas vormt op zijn beurt een draaipunt<br />
met de axis (draaier) (C 2 ) via een verlenging<br />
op de axis die de dens (dens, tand) of<br />
de processus odontoideus wordt genoemd. Dit<br />
gewricht, dat rotatie mogelijk maakt (zoals<br />
wanneer we het hoofd schudden, om ‘nee’ te<br />
zeggen), is afgebeeld in figuur 6-18•.<br />
De thoracale wervels<br />
Er zijn twaalf thoracale wervels (figuur 6-<br />
17b•). Kenmerkende eigenschappen van<br />
een borstwervel zijn (1) een karakteristiek<br />
hartvormig wervellichaam dat groter is dan<br />
dat van een halswervel; (2) een groot, dun<br />
doornvormig uitsteeksel dat omlaag wijst; en<br />
(3) gewrichtsvlakken met de ribben op het wervellichaam<br />
(en in de meeste gevallen op de<br />
dwarsuitsteeksels) voor scharniering met de<br />
kop van één of twee paar ribben.<br />
De lumbale wervels<br />
De kenmerkende eigenschappen van lendenwervels<br />
(figuur 6-17c•) zijn onder meer<br />
(1) een wervellichaam dat dikker en ovaler
is dan dat van een borstwervel; (2) een relatief grote,<br />
stompe processus spinosus dat dorsaal uitsteekt, waardoor<br />
de spieren van de onderrug een groot aanhechtingsoppervlak<br />
hebben; en (3) platte dwarsuitsteeksels<br />
waaraan geen verbindingen voor ribben zitten.<br />
De lumbale wervels zijn het grootst en het minst beweeglijk,<br />
want zij dragen het grootste deel van het li-<br />
����� ����<br />
����������� ���<br />
�������������<br />
��������<br />
������� ����<br />
����������� ���<br />
�����<br />
����<br />
���������� ������������ ����<br />
��� �������������������<br />
Figuur 6-18 De atlas en de axis<br />
De pijlen in deze tekening geven de rotatierichting aan bij het gewricht<br />
tussen de atlas (C ) en de axis (C ).<br />
1 2<br />
������� ������<br />
����������<br />
������������<br />
����� �����<br />
����������<br />
�����������<br />
������� �������<br />
���<br />
������� ������<br />
chaamsgewicht. Naarmate de wervels met een groter<br />
gewicht zijn belast, wordt de rol van de tussenwervelschijven<br />
als schokdemper belangrijker. De tussenwervelschijven<br />
in de lendenstreek, die onderhevig zijn<br />
aan de grootste druk, zijn de dikste van allemaal. De<br />
lumbale wervels zijn zodanig met elkaar verbonden<br />
dat deze wervels slechts beperkte bewegingsmogelijkheden<br />
hebben, zodat de tussenwervelschijven niet te<br />
sterk worden belast.<br />
Het os sacrum en het os coccygis<br />
Het os sacrum (heiligbeen) bestaat uit de vergroeide<br />
onderdelen van vijf sacrale wervels. Het beschermt de<br />
voortplantings-, spijsverterings- en uitscheidingsorganen<br />
en verbindt het axiale skelet met het skelet van<br />
de ledematen door middel van gepaarde verbindingen<br />
met de bekkengordel. Het brede oppervlak van het heiligbeen<br />
vormt een groot aanhechtingsoppervlak voor<br />
spieren, vooral voor de spieren die verantwoordelijk<br />
zijn voor de beweging van de benen. In figuur 6-19• is<br />
een achter- en vooraanzicht van het heiligbeen te zien.<br />
Omdat het heiligbeen op een driehoek lijkt, wordt het<br />
smalle, onderste gedeelte de apex (top) genoemd, en<br />
het brede bovenste oppervlak is de basis. De bovenste<br />
gewrichtsuitsteeksels van de eerste sacrale wervels<br />
scharnieren met de onderste lendenwervels. Het sa-<br />
�������<br />
��������<br />
�����<br />
����<br />
��� ��������� ��������� ��� ������� ���������<br />
Figuur 6-19 Het os sacrum en het os coccygis<br />
6.6 Het axiale stelsel<br />
181<br />
6
6<br />
182<br />
het beenderstelsel<br />
crale kanaal is een doorgang die tussen deze uitsteeksels<br />
begint en over de hele lengte van het heiligbeen<br />
doorloopt. Door de gehele lengte van het sacrale kanaal<br />
lopen vliezen die het wervelkanaal bekleden en zenuwen.<br />
Het onderste uiteinde, de sacrale hiatus, is met<br />
bindweefsel bedekt. De voorkant, die in de bekkenring<br />
naar voren uitsteekt, het zogenoemde promontorium<br />
ossis sacri, is een belangrijk kenmerk bij vrouwen<br />
tijdens onderzoekingen van het bekken en tijdens de<br />
bevalling en geboorte.<br />
De sacrale wervels beginnen kort na de puberteit te vergroeien<br />
en zijn meestal tussen het 25e en 30e levensjaar<br />
volledig vergroeid. Hun vergroeide doornvormige<br />
uitsteeksels vormen een reeks uitstulpingen langs de<br />
mediane sacrale kam. Aan weerszijden van de mediane<br />
sacrale kam bevinden zich vier paar sacrale foramina<br />
(openingen).<br />
Het os coccygis (staartbeen) biedt een aanhechtingsplaats<br />
voor een spier waarmee de anale opening wordt<br />
gesloten. De vergroeiing van deze drie tot vijf (meestal<br />
vier) staartwervels is pas laat tijdens het volwassen leven<br />
voltooid. Bij ouderen is het os coccygis soms ook<br />
met het os sacrum vergroeid.<br />
De thorax<br />
Het skelet van de borst, ofwel de thorax (borstkas)<br />
bestaat uit de borstwervels, de ribben en het sternum<br />
(borstbeen) (figuur 6-20•). De thorax vormt een benige<br />
versteviging voor de wanden van de borstholte.<br />
De ribben en het sternum vormen de ribbenkast. De<br />
thorax beschermt het hart, de longen en andere inwendige<br />
organen en dient als aanhechtingsplaats voor de<br />
spieren die bij de ademhaling betrokken zijn.<br />
Ribben of costae zijn langwerpige, vlakke beenderen<br />
die aan of tussen de borstwervels ontspringen en in de<br />
wand van de borstholte eindigen. Er zijn 12 paar ribben.<br />
De eerste 7 paren worden ware ribben genoemd.<br />
Deze ribben lopen door tot de voorste lichaamswand<br />
en zijn via afzonderlijke kraakbeenstukken, het ribkraakbeen,<br />
met het sternum verbonden. Ribben 8-12<br />
worden valse ribben genoemd, omdat ze niet direct<br />
met het sternum zijn verbonden. Het ribkraakbeen van<br />
de ribben 8-10 is vergroeid. Dit vergroeide kraakbeen<br />
is verbonden met het ribkraakbeen van rib 7 voordat<br />
dit het sternum bereikt. De laatste 2 paar ribben worden<br />
zwevende ribben genoemd, omdat ze niet met het<br />
sternum zijn verbonden.<br />
Het volwassen sternum heeft drie delen. Het brede,<br />
driehoekige manubrium is verbonden met de claviculae<br />
van het skelet van de ledematen en met het kraakbeen<br />
van het eerste paar ribben. De incisura jugularis<br />
sterni is een ondiepe instulping van het bovenste oppervlak<br />
van het manubrium. Het langwerpige lichaam<br />
(corpus) eindigt bij de smalle processus xiphoideus.<br />
De verbening van het sternum begint in zes tot tien<br />
verschillende centra en de vergroeiing is op zijn vroegst<br />
pas op het 25e levensjaar voltooid. De processus xiphoideus<br />
is meestal het laatste onderdeel van het sternum<br />
dat verbeent en vergroeit. Door schokken of hoge druk<br />
kan dit bot in de lever worden gedrukt, waardoor ernstig<br />
letsel ontstaat. Bij de opleiding voor cardiopulmonale<br />
resuscitatie (hartmassage) wordt er grote nadruk<br />
op gelegd dat de hand juist moet worden geplaatst, om<br />
de kans te verkleinen dat de processus xiphoideus of<br />
de ribben worden gebroken.<br />
Dankzij hun complexe musculatuur, dubbele scharnierwerking<br />
bij de wervels en beweegbare verbinding<br />
aan het sternum hebben de ribben vrij veel bewegingsmogelijkheden.<br />
Doordat de ribben gebogen zijn,<br />
veranderen de breedte en de diepte van de borstkas<br />
wanneer ze bewegen, waardoor de borstkas groter of<br />
kleiner wordt.<br />
inzichtvragen<br />
1. Joost heeft een botscheurtje aan de basis van de<br />
dens. Welk bot is beschadigd en waar bevindt dit bot<br />
zich?<br />
2. Welke enkelvoudige structuur is bij volwassenen<br />
ontstaan door de vergroeiing van vijf grote wervels?<br />
3. De wervellichamen van de lendenwervels zijn groot.<br />
Wat is hier de functie van?<br />
4. Wat zijn de verschillen tussen ware ribben en valse<br />
ribben?<br />
5. Welk bot kan breken wanneer een hartmassage onjuist<br />
wordt uitgevoerd?<br />
Antwoorden zijn te vinden vanaf pagina B1-1.<br />
6.7 Het skelet van de ledematen<br />
Het skelet van de ledematen (ook wel het appendiculaire<br />
skelet genoemd) bestaat uit de beenderen van
Figuur 6-20 De thorax<br />
�������<br />
�������� ���������<br />
������<br />
�������������<br />
��� ���������<br />
���������<br />
�������<br />
���������<br />
����������<br />
������������<br />
�������<br />
���������<br />
�������<br />
���������<br />
����������<br />
������������<br />
��������<br />
������<br />
T1<br />
T 11<br />
���<br />
T 12<br />
��������<br />
������<br />
���<br />
6.7 Het skelet van de ledematen<br />
Een vooraanzicht van de ribben, het sternum en het ribkraakbeen is afgebeeld in (a) een foto van een skelet en (b) schematisch.<br />
12<br />
1<br />
2<br />
3<br />
10<br />
11<br />
4<br />
5<br />
6<br />
7<br />
8<br />
9<br />
���� ������<br />
�� � ��<br />
����� ������<br />
�� � ���<br />
���� ������<br />
�� � ��<br />
����� ������<br />
�� � ���<br />
183<br />
6
6<br />
184<br />
het beenderstelsel<br />
ledematen en de ondersteunende beenderen van de<br />
schouder- en bekkengordel waarmee de ledematen met<br />
de romp zijn verbonden.<br />
6.7.1 De schoudergordel<br />
Beide armen zijn bij de schoudergordel met de romp<br />
verbonden. De schoudergordel bestaat uit twee brede,<br />
vlakke scapulae (enkelvoud scapula, schouderbladen)<br />
en twee dunne, gebogen claviculae (enkelvoud clavicula,<br />
sleutelbeen) (zie figuur 6-9•). Elk clavicula is met<br />
het manubrium van het sternum verbonden; dit zijn de<br />
enige directe verbindingen tussen de schoudergordel<br />
en het axiale skelet. De beide scapulae worden door<br />
skeletspieren ondersteund en gepositioneerd; de scapulae<br />
zijn niet via beenderen of banden met de borstkas<br />
verbonden.<br />
Door bewegingen van claviculae en scapulae wordt de<br />
positie van het schoudergewricht bepaald; deze bewegingen<br />
vormen ook een uitgangspunt voor de bewegingen<br />
van de armen. Zodra het schoudergewricht in<br />
positie is, sturen spieren die hun oorsprong hebben bij<br />
de schoudergordel de bewegingen van de arm aan. De<br />
oppervlakken van scapulae en claviculae zijn daarom<br />
buitengewoon belangrijk als plaatsen voor spieraanhechting.<br />
De clavicula<br />
De S-vormige clavicula (sleutelbeen), afgebeeld in figuur<br />
6-21•, is bij het sternale uiteinde met het manubrium<br />
van het sternum verbonden en bij het acromiale<br />
uiteinde met het acromion, een uitsteeksel van de clavicula.<br />
Het gladde bovenste oppervlak van de clavicula<br />
ligt juist onder de huid. Het ruwe onderste oppervlak<br />
van het acromiale uiteinde is gemarkeerd door opvallende<br />
lijnen en knobbeltjes, aanhechtingsplaatsen voor<br />
spieren en banden.<br />
De claviculae zijn betrekkelijk klein en kwetsbaar, dus<br />
breuken komen vrij veel voor. Iemand die bij een val<br />
met gestrekte arm op zijn hand landt, kan bijvoorbeeld<br />
zijn clavicula breken. Gelukkig genezen de meeste<br />
breuken van de clavicula snel zonder gips.<br />
De scapula<br />
Het voorste oppervlak van het lichaam van elk van<br />
beide scapulae (schouderbladen) vormt een brede<br />
driehoek die door de bovenste, mediale en laterale<br />
randen wordt begrensd (figuur 6-22•). Spieren die de<br />
positie van de scapula bepalen, zijn langs deze randen<br />
aangehecht. De kop van de scapula bij de kruising van<br />
de laterale en de bovenste rand vormt een breed uitsteeksel<br />
dat een holle, komvormige holte heeft, die de<br />
schouderkom of cavitas glenoidalis wordt genoemd.<br />
Zie pagina 169. Bij de schouderkom is de scapula verbonden<br />
met het proximale uiteinde van de humerus.<br />
Deze structuren vormen samen het schoudergewricht.<br />
De instulping in het voorste oppervlak van het lichaam<br />
van de scapula wordt de fossa subscapularis<br />
genoemd. Hier is de onderschouderbladspier (m. subscapularis)<br />
aangehecht; deze spier verbindt de scapula met<br />
de humerus, het proximale bot van de arm.<br />
In figuur 6-22b• is een lateraal aanzicht weergegeven<br />
van de scapula en de twee grote uitsteeksels die<br />
zich over de schouderkom uitstrekken. Het kleinere,<br />
voorste uitsteeksel is de processus coracoideus. Het<br />
acromion is het grootste, achterste uitsteeksel. Als we<br />
met de vingers langs het bovenste oppervlak van het<br />
schoudergewricht strijken, is dit uitsteeksel voelbaar.<br />
Het acromion is met het distale uiteinde van de clavicula<br />
verbonden.<br />
De spina scapulae (schoudergraat) verdeelt het achterste<br />
oppervlak van de scapula in twee gedeelten (figuur<br />
6-22c•). Het gebied boven dit uitsteeksel is de supraspineuze<br />
fossa (supra, boven); hier is de bovendoornspier<br />
(m. supraspinatus) aangehecht. Het gebied onder<br />
dit uitsteeksel is de infraspineuze fossa (infra, onder),<br />
waar de onderdoornspier (m. infraspinatus) is aangehecht.<br />
Beide spieren zijn ook aan de humerus aangehecht.<br />
6.7.2 De armen<br />
Het skelet van de armen bestaat uit de beenderen van<br />
de bovenarm, onderarm, pols en hand. Anatomisch gezien<br />
heeft de term bovenarm alleen betrekking op het<br />
proximale gedeelte van de bovenste ledematen (van de<br />
schouder tot en met de elleboog), niet op de gehele<br />
arm. Zie pagina 18. De bovenarm, of brachium, bevat<br />
een enkel bot, de humerus (opperarmbeen), die loopt<br />
vanaf de scapula tot aan de elleboog.<br />
De humerus<br />
Aan het proximale uiteinde is de ronde kop van de<br />
humerus met de scapula verbonden. De opvallende<br />
tuberculum majus humeri van de humerus is een afgeronde<br />
verdikking nabij het laterale oppervlak van<br />
de kop (figuur 6-23•). Deze vormt de laterale omtrek
������������� ���� ����������<br />
��� ��������<br />
Figuur 6-21 De clavicula<br />
De rechterclavicula is in bovenaanzicht afgebeeld.<br />
��������<br />
���<br />
���������<br />
�����������<br />
��������<br />
����<br />
��������<br />
����<br />
�����<br />
�������������<br />
�������<br />
��������� ��������<br />
��������<br />
�����<br />
��������<br />
�������<br />
����<br />
��������<br />
����<br />
van de schouder. De tuberculum minus humeri ligt<br />
meer naar voren, afgescheiden van de tuberculum majus<br />
humeri door een diepe sulcus intertubercularis, een<br />
groef in het bot. Aan beide verdikkingen zijn spieren<br />
aangehecht en langs de groef loopt een grote pees. De<br />
anatomische hals ligt tussen de verdikkingen en onder<br />
het oppervlak van de kop. Distaal ten opzichte van<br />
de verdikkingen komt het smalle collum chirurgicum<br />
humeri overeen met het gebied van het groeiende<br />
beenweefsel, het epifysekraakbeen. Zie pagina 163. Het<br />
collum chirurgicum humeri heeft zijn naam gekregen<br />
���������<br />
�����������<br />
���������<br />
���<br />
�������<br />
����<br />
�������� ���������<br />
������������� ����<br />
���������� ��� �������<br />
�����<br />
������������<br />
��������<br />
����<br />
�������<br />
��������������� �������������� �����������������<br />
Figuur 6-22 De scapula<br />
Op deze foto zijn de belangrijkste oriëntatiepunten van de rechterscapula te zien.<br />
6.7 Het skelet van de ledematen<br />
���������<br />
����������� ��������<br />
��������<br />
����<br />
����<br />
�����<br />
��������<br />
�����<br />
������������<br />
omdat het een veelvoorkomende fractuurplaats is.<br />
De proximale schacht van de humerus is op doorsnede<br />
rond. Het verhoogde tuberositas deltoidea, dat langs<br />
de laterale rand van de schacht loopt, is naar de musculus<br />
deltoideus genoemd, die daaraan is aangehecht.<br />
Distaal wordt het achterste oppervlak van de schacht<br />
vlakker en de humerus wordt naar beide zijden breder<br />
en vormt een brede driehoek. Naar beide zijden steken<br />
mediale en laterale gewrichtsknobbels uit, waardoor<br />
het aanhechtingsoppervlak van spieren wordt vergroot<br />
en aan de onderkant bestaat de humerus voorname-<br />
185<br />
6
6<br />
186<br />
het beenderstelsel<br />
lijk uit de gladde gewrichtsknobbel. Bij de gewrichtsknobbel<br />
is de humerus verbonden met de beenderen<br />
van de onderarm, de radius (spaakbeen) en de ulna<br />
(ellepijp).<br />
Een lage rand kruist de gewrichtsknobbel, waardoor<br />
deze in twee duidelijk onderscheiden gebieden wordt<br />
verdeeld. De trochlea is het grote, mediale gedeelte dat<br />
als een spoel of katrol is gevormd (trochlea, katrol). De<br />
trochlea loopt vanaf de basis van de fossa coronoidea<br />
(corona, kroon) op het voorste oppervlak naar de fossa<br />
olecrani op het achterste oppervlak. Deze instulpingen<br />
bieden plaats voor de uitsteeksels van het oppervlak<br />
van de ulna wanneer de elleboog maximaal is gestrekt.<br />
Een ondiepe radiale fossa proximaal ten opzichte van<br />
���������� �����<br />
������<br />
�������<br />
������ �����������������<br />
����������<br />
�����<br />
������<br />
���<br />
�����������<br />
����<br />
������<br />
�����������<br />
������<br />
�����������<br />
���������<br />
����������<br />
��������������<br />
���������� �����<br />
������<br />
��������<br />
����������<br />
�������<br />
�����<br />
��������<br />
�������<br />
�����<br />
����������<br />
�����<br />
�������<br />
������������ �������� ���������������� ��������<br />
����������������<br />
��� ������� ��������� ��� ��������� ���������<br />
Figuur 6-23 De humerus<br />
Belangrijke onderdelen van de humerus van de rechterarm zijn benoemd.<br />
het humeruskopje huisvest een klein uitsteeksel van de<br />
radius.<br />
Radius en ulna<br />
De radius (spaakbeen) en de ulna (ellepijp) zijn de<br />
beenderen van de onderarm (figuur 6-24•). In de<br />
anatomische positie ligt de radius langs de laterale<br />
(duim)zijde van de onderarm, terwijl de ulna de onderarm<br />
in mediale richting verstevigt (figuur 6-24a•).<br />
Het olecranon (olecranon) van de ulna is de punt van<br />
de elleboog. Op het voorste oppervlak daarvan is de<br />
incisura trochlearis (inkerving van de trochlea) bij het<br />
ellebooggewricht met de trochlea van de humerus verbonden.<br />
Het olecranon vormt het bovenste uitsteeksel<br />
van deze inkerving en de processus coronoideus<br />
vormt het onderste uitsteeksel. Wanneer de arm maximaal<br />
gestrekt is, en boven- en onderarm een rechte lijn<br />
vormen, draait het olecranon in de fossa olecrani aan<br />
het achterste oppervlak van de humerus. Bij maximale<br />
buiging van de arm, wanneer boven- en onderarm een<br />
V vormen, bevindt de processus coronoideus zich in<br />
de fossa coronoidea aan het voorste oppervlak van de<br />
humerus. Lateraal ten opzichte van de processus coronoideus<br />
biedt een gladde, radiale inkeping plaats voor<br />
de kop van de radius.<br />
Een vezelige plaat verbindt de laterale rand van de ulna<br />
in de lengterichting met de radius. Vlak bij de pols eindigt<br />
de schacht van de ulna in een schijfvormige kop<br />
waarvan de achterste rand een korte processus styloideus<br />
ulnae draagt. Het distale uiteinde van de ulna<br />
is door een kraakbeenkussen van het polsgewricht<br />
gescheiden en alleen het grote distale gedeelte van de<br />
radius maakt deel uit van het polsgewricht. De processus<br />
styloideus radii speelt een rol bij de stabilisering<br />
van dit gewricht, doordat dit uitsteeksel een laterale<br />
beweging van de beenderen van de pols tegengaat (carpale<br />
beenderen).<br />
Een smalle hals strekt zich uit vanaf de kop van de<br />
radius naar de radiale verdikking die de aanhechtingsplaats<br />
van de m. biceps brachii markeert, een grote<br />
spier op het voorste oppervlak van de arm waarmee<br />
de onderarm wordt gebogen. De schijfvormige kop<br />
van de radius is bij het ellebooggewricht verbonden<br />
met het humeruskopje en bij de incisura radialis (radiale<br />
inkeping) met de ulna. Dankzij deze proximale<br />
scharnierwerking met de ulna kan de radius rond de<br />
ulna draaien, waardoor de handpalm wordt geroteerd
in een beweging die pronatie (vooroverkantelen) wordt<br />
genoemd (figuur 6-24b•). De omgekeerde beweging,<br />
waarbij de onderarm in de anatomische positie wordt<br />
teruggebracht, wordt supinatie (achteroverkantelen)<br />
genoemd.<br />
Beenderen van de pols en hand<br />
De pols, handpalm en vingers worden door 27 beenderen<br />
ondersteund (figuur 6-25•). De 8 handwortelbeentjes<br />
van de pols of carpus vormen 2 rijen. Er zijn 4<br />
proximale handwortelbeentjes: (1) het os scaphoideum,<br />
(2) het os lunatum, (3) het os triquetrum en (4) het os pisiforme.<br />
Er zijn ook vier distale middenhandsbeentjes:<br />
(1) het os trapezium, (2) het os trapezoideum, (3) het os<br />
capitatum en (4) het os hamatum. Dankzij gewrichten<br />
tussen de carpale beenderen is een beperkte mate van<br />
glijden en draaien mogelijk.<br />
Vijf middenhandsbeentjes (metacarpale beenderen)<br />
���������<br />
•<br />
•<br />
•<br />
��������<br />
�����������<br />
���<br />
•<br />
•<br />
•<br />
���������<br />
�����������<br />
����<br />
������<br />
��������<br />
�������<br />
���������<br />
����������<br />
�����<br />
•<br />
•<br />
•<br />
•<br />
•<br />
•<br />
•<br />
•<br />
•<br />
•<br />
��� ������������<br />
����������������<br />
�����������<br />
�����<br />
�����������<br />
�����<br />
����<br />
��� ��� ����<br />
���������<br />
����������<br />
�����<br />
����������<br />
���������<br />
���� • • ������<br />
��� ���������<br />
������������<br />
Figuur 6-24 De radius en de ulna<br />
(a) Deze foto biedt een vooraanzicht van de beenderen van de rechteronderarm.<br />
(b) Let op de veranderingen die optreden tijdens proneren.<br />
6.7 Het skelet van de ledematen<br />
zijn met de distale handwortelbeentjes verbonden en<br />
vormen de palm van de hand. De middenhandsbeentjes<br />
zijn op hun beurt verbonden met de beenderen<br />
in de vingers of phalanges (enkelvoud phalanx, kootjes).<br />
Elke hand heeft 14 kootjes. 4 vingers hebben elk<br />
3 kootjes (proximaal, midden en distaal), maar de<br />
duim of pollex heeft slechts 2 kootjes (proximaal en<br />
distaal).<br />
inzichtvragen<br />
1. Waarom heeft een gebroken clavicula een negatieve<br />
invloed op de beweeglijkheid van de scapula?<br />
2. Van welk bot zijn de afgeronde uitsteeksels aan beide<br />
zijden van de elleboog een onderdeel?<br />
3. Welk bot van de onderarm bevindt zich in de anatomische<br />
positie lateraal ten opzichte van de romp?<br />
Antwoorden zijn te vinden vanaf pagina B1-1.<br />
6.7.3 De bekkengordel<br />
De bekkengordel is verbonden met de femora<br />
(dijbeenderen) (zie figuur 6-9•). Doordat<br />
de benen en de bekkengordel het lichaamsgewicht<br />
moeten dragen en verplaatsen, zijn<br />
de beenderen van de bekkengordel en benen<br />
steviger dan die van de schoudergordel en<br />
armen. De bekkengordel is ook veel steviger<br />
met het axiale skelet verbonden.<br />
De bekkengordel bestaat uit twee ossa coxae<br />
(grote heupbeenderen). Elk os coxae ontstaat<br />
door de vergroeiing van drie beenderen: een<br />
os ilium (darmbeen) een os ischium (zitbeen)<br />
en een os pubis (schaambeen) (figuur<br />
6-26a, b•). Aan de achterkant zijn de ossa<br />
coxae met het os sacrum verbonden bij het<br />
articulatio sacroiliaca (figuur 6-26c•). Aan<br />
de voorzijde zijn de twee ossa coxae bij de<br />
symphysis pubica, een kussentje van vezelig<br />
kraakbeen, met elkaar verbonden. Bij het<br />
heupgewricht is de kop van het femur verbonden<br />
met het komvormige oppervlak van<br />
de heupkom of het acetabulum (gewrichtskom;<br />
acetabulum, een azijnkop).<br />
Het os coxae<br />
Het os ilium (darmbeen) is het bovenste en<br />
187<br />
6
6<br />
188<br />
het beenderstelsel<br />
���������<br />
����������<br />
�����<br />
�� �������<br />
�� ����������<br />
�� ���������<br />
���������<br />
•<br />
•<br />
•<br />
•<br />
•<br />
•<br />
V IV III II<br />
•<br />
Figuur 6-25 Beenderen van pols en hand<br />
Hier is een achteraanzicht van de hand afgebeeld.<br />
��<br />
�����<br />
�������<br />
������<br />
��������<br />
��<br />
�����<br />
��<br />
�������<br />
��<br />
�����<br />
��<br />
�����<br />
��<br />
�����<br />
��<br />
�������<br />
��<br />
�����<br />
•<br />
•<br />
•<br />
•<br />
•<br />
�� ������<br />
���<br />
•<br />
•<br />
•<br />
I<br />
���������<br />
������<br />
�������<br />
��<br />
��������<br />
���<br />
���������<br />
����������<br />
�����<br />
�������������<br />
�� ���������<br />
��������������<br />
�� ���������<br />
����<br />
������<br />
������ ������<br />
������������<br />
��������<br />
��� ��<br />
�����<br />
��������<br />
��� ��� ���<br />
�� �������<br />
grootste onderdeel van het os coxae (heupbeen) (zie<br />
figuur 6-26 a, b•). Boven de heupkom is het ilium<br />
breed en gebogen en heeft het een enorm oppervlak<br />
voor de aanhechting van spieren, pezen en banden. De<br />
bovenste rand van het ilium, de crista iliaca (crista,<br />
kam), vormt een aanhechtingsplaats van banden en<br />
spieren (zie figuur 6-26c•). Nabij de bovenste en achterste<br />
rand van het acetabulum is het os ilium met het<br />
os ischium (zitbeen) vergroeid. Het onderste oppervlak<br />
van het ischium, de tuber ischiadicum (niet afgebeeld)<br />
draagt een deel van het lichaamsgewicht bij het zitten.<br />
Doordat een smalle tak van het ischium met een tak<br />
van os pubis is vergroeid, is het foramen obturatum<br />
volledig door bot omgeven. Deze ruimte wordt afgesloten<br />
door een blad van collagene vezels waarvan het<br />
binnenste en buitenste oppervlak een basis vormen<br />
voor de aanhechting van spieren en ingewanden.<br />
Het voorste en mediale oppervlak en van het os pubis<br />
heeft een ruw gedeelte dat de vergroeiing van de<br />
schaambeenderen (symphysis pubica) vormt, een<br />
kraakbeenverbinding met het os pubis aan de andere<br />
�������� ��� ���<br />
��� �� �����<br />
Figuur 6-26 Het bekken<br />
De verschillende kleuren geven de onderdelen aan van (a) het bekken in vooraanzicht en (b) het rechter heupbeen van opzij gezien. Op de foto bij (c) is<br />
een vooraanzicht van het bekken van een volwassen man te zien.<br />
L 5<br />
�� ������<br />
��� ������������<br />
����������<br />
�������<br />
���������<br />
���������������
zijde. De symphysis pubica beperkt de bewegingsmogelijkheden<br />
van de twee schaambeenderen ten opzichte<br />
van elkaar.<br />
Het bekken (pelvis)<br />
Het bekken bestaat uit de twee ossa coxae, het os sacrum<br />
en het coccygis (zie figuur 6-26a•). Het is dus<br />
een samengestelde structuur die zowel bestaat uit gedeelten<br />
van het appendiculaire als van het axiale skelet.<br />
Een uitgebreid netwerk van banden verbindt het os<br />
sacrum met de cristae iliaca met beide zitbeenderen en<br />
met de schaambeenderen. Andere banden verbinden<br />
beide darmbeenderen met de achterzijde van de lendenwervels.<br />
Door deze onderlinge verbindingen wordt<br />
het bekken verstevigd.<br />
Bij de vrouw is het bekken iets anders gevormd dan<br />
bij de man (figuur 6-27•). Enkele van deze verschillen<br />
zijn het gevolg van verschillen in lichaamsomvang en<br />
spiermassa. Bij vrouwen is het bekken meestal gladder,<br />
lichter van gewicht en heeft het minder opvallende<br />
markeringen. Andere verschillen zijn aanpassingen aan<br />
het dragen van kinderen en zijn noodzakelijk om het<br />
gewicht van de groeiende foetus te ondersteunen en de<br />
doorgang van de pasgeborene door de onderste bekkenopening<br />
tijdens de baring te vergemakkelijken. De<br />
onderste bekkenopening wordt begrensd door het os coccygis,<br />
de ossa ischii en de symphysis pubica. Vergeleken<br />
met mannen hebben vrouwen een betrekkelijk breed,<br />
laag bekken, een grotere bekkenopening en is bij vrou-<br />
���<br />
����������<br />
��� �� ������<br />
�������������<br />
�������� ����<br />
wen de hoek tussen de schaambeenderen groter.<br />
6.7.4 De benen<br />
Het skelet van elk van beide benen bestaat uit een<br />
femur of dijbeen, een patella of knieschijf, een tibia of<br />
scheenbeen en een fibula of kuitbeen; de beenderen van<br />
het onderbeen en de beenderen van enkel en voet.<br />
Het femur<br />
Het femur (dijbeen) is het langste en zwaarste bot in<br />
het lichaam (figuur 6-28•). De afgeronde epifyse, of<br />
kop van het femur is bij de heupkom met het bekken<br />
verbonden (de gewrichtskom). De trochanter major<br />
en trochanter minor (respectievelijk grote en kleine<br />
rolheuvel) zijn grote, ruwe uitsteeksels die vanaf de<br />
verbinding van de kop en de schacht in laterale richting<br />
uitsteken. Beide trochanters bevinden zich op plaatsen<br />
waar grote pezen aan het femur zijn aangehecht. Op<br />
het achterste oppervlak van het femur markeert een<br />
opvallende verhoging, de linea aspera de aanhechting<br />
van krachtige spieren die de schacht van het femur in<br />
de richting van de middenlijn trekken, een beweging<br />
die adductie wordt genoemd (ad, in de richting van +<br />
duco, leiden).<br />
De proximale schacht van het femur is op dwarsdoorsnede<br />
rond. Verder distaal wordt de schacht vlakker en<br />
eindigt in twee grote epicondyles (gewrichtsknobbels<br />
op de beenderen, lateraal en mediaal). De onderste<br />
oppervlakken van de epicondyles vormen de laterale<br />
�����<br />
Figuur 6-27 Verschillen in de anatomie van het bekken bij mannen en vrouwen<br />
6.7 Het skelet van de ledematen<br />
���������� ����<br />
�� ����<br />
�������������<br />
�������� �����<br />
189<br />
6
6<br />
190<br />
het beenderstelsel<br />
en mediale gewrichtsknobbels. De laterale en mediale<br />
gewrichtsknobbels maken deel uit van het kniegewricht.<br />
De patella (knieschijf) glijdt over het gladde voorste oppervlak<br />
tussen de laterale en mediale gewrichtsknobbels<br />
ofwel de facies patellaris femoris. Zie pagina 171.<br />
De patella ontspringt binnen de pees van de m. quadriceps<br />
femoris (vierhoofdige dijspier), een groep spieren<br />
waarmee de knie wordt gestrekt.<br />
De tibia en fibula<br />
De tibia (scheenbeen) is het grote mediale bot van het<br />
onderbeen (figuur 6-29•). De laterale en mediale gewrichtsknobbels<br />
van het femur zijn met de laterale en<br />
mediale gewrichtsknobbels van de tibia verbonden.<br />
Het ligamentum patellae verbindt de patella met de tuberositas<br />
tibiae juist onder het kniegewricht.<br />
Een uitstekende voorste kam (margo anterior) loopt<br />
bijna over de gehele lengte van het voorste oppervlak<br />
van de fibula door. Aan het distale uiteinde verbreedt<br />
de tibia zich tot een groot uitsteeksel, de malleolus<br />
medialis (malleolus, hamer). Het onderste oppervlak<br />
van de fibula vormt een gewricht met het proximale<br />
enkelbeen, de malleolus medialis ondersteunt de enkel<br />
��������<br />
��� �����<br />
��������<br />
�����������<br />
��������<br />
����������<br />
�������<br />
������������������<br />
��� ���<br />
����<br />
��������<br />
��������<br />
������<br />
�������<br />
�������<br />
�����������<br />
��������<br />
��� �����<br />
�����<br />
������<br />
��������<br />
�����������<br />
��������<br />
����������<br />
�������<br />
�������<br />
����������<br />
�������<br />
��� ������� ��������� ��� ��������� ���������<br />
Figuur 6-28 Het femur<br />
De bijschriften geven de verschillende botmarkeringen op het rechter<br />
femur aan.<br />
aan de binnenkant van opzij.<br />
De dunne fibula (kuitbeen) loopt evenwijdig aan de<br />
laterale grens van het scheenbeen. De fibula is met het<br />
onderste deel van het scheenbeen verbonden bij de laterale<br />
gewrichtsknobbel van het scheenbeen. De fibula<br />
is niet met het femur verbonden en speelt geen rol bij<br />
het overdragen van het gewicht op enkel en voet. Het<br />
vormt echter een belangrijk oppervlak voor de aanhechting<br />
van spieren en de distale malleolus lateralis<br />
ondersteunt de enkel aan de buitenkant van opzij. Een<br />
vezelig vlies dat tussen fibula en tibia doorloopt, speelt<br />
een rol bij de stabilisering van de onderlinge posities<br />
van deze twee beenderen en biedt een extra oppervlak<br />
voor de aanhechting van spieren.<br />
Beenderen van enkel en voet<br />
De enkel of tarsus, bestaat uit zeven afzonderlijke tarsale<br />
beenderen (ossa tarsi, voetwortelbeentjes) (figuur<br />
6-30a•): (1) het sprongbeen (talus), (2) het hielbeen<br />
(calcaneus), (3) het os naviculare, (4) het teerlingbeen of<br />
os cuboideum en (5-7) het eerste, tweede en derde os<br />
cuneiforme. Alleen het proximale voetwortelbeen, de<br />
��������<br />
����������������<br />
��������<br />
���������<br />
������ �����<br />
��������<br />
���������<br />
�������<br />
����������������<br />
���������<br />
�����������<br />
������<br />
������� ���<br />
�������<br />
���������<br />
����������<br />
���������<br />
Figuur 6-29 Tibia en fibula van het rechterbeen<br />
Vooraanzicht van fibula en tibia.
�<br />
��<br />
���<br />
���<br />
��<br />
���<br />
� ���<br />
�������<br />
������ ���������<br />
���������<br />
��� �������������� �����������<br />
�<br />
���������<br />
�����<br />
�� ����������<br />
�� ���������<br />
����<br />
�����������<br />
����� ��� ����������<br />
����������� ��������<br />
�����<br />
��� ��� ������<br />
����������� �������<br />
���������<br />
������<br />
�������<br />
������<br />
����� ����<br />
talus is met de fibula en tibia verbonden. Via de beenderen<br />
van de voet draagt de talus het lichaamsgewicht<br />
op de grond over.<br />
Als iemand normaal rechtop staat, wordt het grootste<br />
deel van het gewicht via de talus naar het grote os calcaneus<br />
of hielbeen op de grond overgedragen (figuur<br />
6-30b•). Het achterste uitsteeksel van het hielbeen is<br />
de aanhechtingsplaats voor de achillespees of tendo calcaneus,<br />
die met de kuitspieren is verbonden. Deze spieren<br />
tillen de hiel op en drukken de voetzool omlaag,<br />
zoals bij iemand die op zijn tenen staat. De rest van<br />
het lichaamsgewicht wordt via het os cuboideum en de<br />
ossa cuneiformia overgedragen op de tarsale beenderen<br />
die de voetzool verstevigen.<br />
Het bouwplan van de tarsale beenderen en teenkootjes<br />
lijkt op dat van de hand. De metatarsale beentjes<br />
(middenvoetsbeentjes) zijn vanaf mediaal tot lateraal<br />
���������<br />
��<br />
����������<br />
�����������<br />
��������<br />
����<br />
met de Romeinse cijfers I tot en met V genummerd en<br />
hun distale uiteinden vormen de bal van de voet. Net<br />
als de duim heeft de grote teen (of hallux) twee kootjes;<br />
evenals de vingers bevatten de andere tenen drie<br />
kootjes.<br />
inzichtvragen<br />
�������<br />
���������<br />
��<br />
����������<br />
��� ������������ �����������<br />
1. Uit welke drie beenderen bestaat de heup?<br />
2. De fibula maakt geen deel uit van het kniegewricht<br />
en het draagt ook geen gewicht. Maar als het gebroken<br />
is, wordt het lopen toch bemoeilijkt. Waarom?<br />
3. Cesar van tien springt thuis van de trap. Hij landt op<br />
zijn rechterhiel en breekt zijn voet. Welk bot is waarschijnlijk<br />
gebroken?<br />
Antwoorden zijn te vinden vanaf pagina B1-1.<br />
6.8 Botverbindingen<br />
6.8 Botverbindingen<br />
�����<br />
�����<br />
���������<br />
Figuur 6-30 De beenderen van enkel en voet<br />
(a) Op deze foto zijn de beenderen van de rechtervoet van bovenaf afgebeeld.<br />
(b) Op dit zijaanzicht zijn de onderlinge posities van de voetwortel-<br />
en middenvoetsbeentjes te zien. Merk op hoe het lichaamsgewicht<br />
op de hiel en de voetzool wordt overgedragen als gevolg van de ligging<br />
van de tarsale beenderen.<br />
Botverbindingen of articulaties bestaan op alle plaatsen<br />
waar twee beenderen tegen elkaar aan liggen. De<br />
structuur van een botverbinding is bepalend voor het<br />
type beweging dat kan plaatsvinden. Elke botverbinding<br />
vormt een compromis tussen de behoefte aan stevigheid<br />
en stabiliteit en de behoefte aan beweging. Als<br />
191<br />
6
6<br />
192<br />
het beenderstelsel<br />
beweging niet nodig is, of wanneer beweging gevaarlijk<br />
zou kunnen zijn, kunnen botverbindingen heel sterk<br />
zijn. De naden van de schedel zijn bijvoorbeeld zo<br />
complex en uitgebreid dat ze de onderdelen zodanig<br />
sterk verbinden alsof het één enkel bot was. Bij andere<br />
botverbindingen is beweeglijkheid van groter belang<br />
dan stevigheid. De botverbinding bij de schouder laat<br />
uitgebreide bewegingen van de arm toe, die meer door<br />
de omringende spieren worden beperkt dan door de<br />
bouw van het gewricht. Het gewricht zelf is betrekkelijk<br />
zwak en daardoor komen verwondingen van de<br />
schouder vrij vaak voor.<br />
6.8.1 De indeling van botverbindingen<br />
Botverbindingen kunnen worden ingedeeld aan de<br />
hand van hun bouw of functie. De indeling aan de<br />
hand van de bouw is gebaseerd op de anatomie van<br />
het gewricht. Wat dit betreft, worden botverbindingen<br />
als volgt ingedeeld: junctura fibrosa, een verbinding<br />
die bestaat uit bindweefsel; de kraakbeenverbinding<br />
en de junctura synovialis, wat in het dagelijks leven<br />
een gewricht wordt genoemd. De eerste twee botverbindingen<br />
worden door bindweefsel bij elkaar gehouden.<br />
Dergelijke botverbindingen laten weinig of geen<br />
beweging toe. Een junctura synovialis is omgeven door<br />
Tabel 6-2 Een functionele indeling van botverbindingen<br />
vezelig weefsel en de uiteinden van de beenderen zijn<br />
met kraakbeen bedekt. Daardoor wordt voorkomen<br />
dat de beenderen direct met elkaar in contact komen.<br />
Bij dergelijke gewrichten is vrije beweging mogelijk.<br />
Bij de indeling naar functie worden gewrichten ingedeeld<br />
aan de hand van de mate van beweging die ze<br />
toelaten. Een onbeweeglijke botverbinding is een synartrose<br />
(syn, samen + arthros, verbinding); een gewricht<br />
met zeer beperkte beweging is een amfiartrose<br />
(amphi-, aan beide zijden); een botverbinding waarbij<br />
de beenderen vrij kunnen bewegen, is een diartrose<br />
(dia-, door) of synoviaal gewricht. In tabel 6-2 staat een<br />
functionele indeling van botverbindingen waarbij een<br />
relatie wordt gelegd met de bouw. Ook zijn enkele<br />
voorbeelden vermeld.<br />
Onbeweeglijke botverbindingen (synartrosen)<br />
Bij een synartrose bevinden de benige randen zich tamelijk<br />
dicht bij elkaar en kunnen zelfs in elkaar grijpen.<br />
Een synartrose kan vezelig of kraakbenig zijn.<br />
Twee voorbeelden van vezelige onbeweeglijke botverbindingen<br />
zijn in de schedel te vinden. Bij een naadverbinding<br />
(sutuur, sutura, aan elkaar naaien), grijpen<br />
de beenderen van de schedel in elkaar en worden ze<br />
door dicht bindweefsel bijeengehouden. Bij een spij-<br />
FUNCTIONELE GROEP STRUCTURELE GROEP BESCHRIJVING VOORBEELD<br />
Synartrose<br />
(geen beweging)<br />
Amfiartrose<br />
(weinig beweging)<br />
Diartrose<br />
(vrije beweging)<br />
Vezelig<br />
Naad<br />
Spijkergewricht of<br />
gomphosis<br />
Kraakbeen<br />
Synchondrose<br />
Vezelig<br />
Syndesmose<br />
Kraakbeen<br />
Symfyse<br />
Vezelige verbindingen plus in elkaar<br />
grijpende oppervlakken<br />
Vezelige verbindingen plus inplanting<br />
in benige holte (tandkas)<br />
Tussengelegen kraakbeenplaat<br />
Verbinding met banden<br />
Verbinding door een kussentje van<br />
vezelig kraakbeen<br />
Synoviaal Complex gewricht omgeven door gewrichtskapsel<br />
die gewrichtsvloeistof<br />
bevat<br />
Tussen de beenderen van de schedel<br />
Tussen de gebitselementen en de<br />
kaken<br />
Epifysekraakbeen<br />
Tussen de fibula en tibia<br />
Tussen de rechter- en linkerhelft van<br />
het os pubis; tussen aangrenzende<br />
wervels van de wervelkolom<br />
Talrijke; ingedeeld aan de hand van de<br />
bewegingsmogelijkheden (zie figuur<br />
6-35•)
kergewricht (gomphosis) is elk gebitselement in de<br />
mond door een band in een benige instulping (tandkas)<br />
gehecht.<br />
Een stijve, kraakbeenverbinding wordt een synchondrose<br />
genoemd (syn, samen + chondros, kraakbeen). De<br />
verbinding tussen het eerste paar ribben en het sternum<br />
is een synchondrose. Een ander voorbeeld is het<br />
epifysekraakbeen waarmee diafyse en epifyse in een<br />
groeiend lang bot zijn verbonden (zie pagina 163).<br />
Enigszins beweeglijke gewrichten (amfiartrosen)<br />
Een amfiartrose heeft een zeer beperkte bewegingsmogelijkheid<br />
en de beenderen liggen meestal verder uiteen<br />
dan bij een synartrose. Wat bouw betreft kan een<br />
amfiartrose vezelig of kraakbenig zijn.<br />
Een syndesmose (desmos, een band of pees) is een<br />
vezelig gewricht dat door een band is verbonden. De<br />
distale verbinding tussen de twee beenderen van het<br />
onderbeen, de fibula en de tibia, is een voorbeeld.<br />
Een symfyse is een kraakbeenverbinding; hier zijn de<br />
beenderen namelijk door een brede schijf of kussen<br />
van vezelig kraakbeen gescheiden. De botverbindingen<br />
tussen de wervels (bij een tussenwervelschijf) en de<br />
voorste verbinding tussen de twee schaambeenderen<br />
zijn voorbeelden van een symfyse.<br />
���������<br />
���������<br />
�����������<br />
�������<br />
����������<br />
�����<br />
����������<br />
���������<br />
��������������<br />
���� �������������������<br />
���������������<br />
�������<br />
�����������<br />
�������� ������<br />
��� ����������<br />
������<br />
��� ���<br />
Figuur 6-31 De structuur van synoviale gewrichten<br />
Op deze schematische doorsneden is te zien: (a) een representatief eenvoudig gewricht en (b) het kniegewricht.<br />
6.8 Botverbindingen<br />
Vrij beweeglijke gewrichten (diartrosen)<br />
Bij diartrosen of synoviale gewrichten lopen de bewegingsmogelijkheden<br />
sterk uiteen. De basale structuur<br />
van een synoviaal gewricht werd in hoofdstuk 4 geïntroduceerd<br />
bij de bespreking van de synoviaalvliezen.<br />
Zie pagina 123. In figuur 6-31a• is de opbouw van een<br />
karakteristiek synoviaal gewricht te zien.<br />
Synoviale gewrichten bevinden zich meestal aan de<br />
uiteinden van lange beenderen, zoals de beenderen<br />
van armen en benen. Onder normale omstandigheden<br />
komen de botoppervlakken niet met elkaar in contact,<br />
omdat ze met speciaal gewrichtskraakbeen zijn<br />
bedekt. Het gewricht is omgeven door een vezelig gewrichtskapsel<br />
en het oppervlak van de gewrichtsholte<br />
is aan de binnenkant met een synoviaalvlies bekleed.<br />
Het gewricht wordt gesmeerd door gewrichtsvloeistof<br />
(synoviaalvocht) binnen de gewrichtsholte; daardoor<br />
wordt de wrijving tussen de bewegende oppervlakken<br />
in het gewricht verminderd.<br />
In sommige complexe gewrichten zijn de tegenover<br />
elkaar liggende gewrichtsoppervlakken van extra kussentjes<br />
voorzien. Een voorbeeld van dergelijke schokbrekende<br />
vezelige kussentjes van vezelig kraakbeen<br />
zijn de menisci (meniscus, halve maan) in de knie, die<br />
in figuur 6-31b• te zien zijn. In dergelijke gewrichten<br />
zijn ook vetkussentjes aanwezig die het gewrichts-<br />
�����<br />
������������<br />
����������<br />
������<br />
��������<br />
��������������<br />
�������� ������<br />
��� ����������<br />
������<br />
193<br />
6
6<br />
194<br />
het beenderstelsel<br />
kraakbeen beschermen en als verpakkingsmateriaal<br />
werken. Als de beenderen bewegen, vullen de vetkussentjes<br />
de ruimten op die ontstaan als de gewrichtsholte<br />
van vorm verandert.<br />
Het gewrichtskapsel dat het gehele gewricht omgeeft,<br />
loopt door in de beenvliezen van de verbonden beenderen.<br />
Daarbij zijn buiten het gewrichtskapsel soms<br />
ligamenten (banden) te vinden die de beenderen met<br />
elkaar verbinden. Waar een pees of band tegen andere<br />
weefsels wrijft, ontstaan slijmbeurzen of bursae (enkelvoud<br />
bursa, beurs), kleine pakketjes van bindweefsel<br />
die gewrichtsvloeistof bevatten; de slijmbeurzen<br />
verminderen de wrijving en fungeren als schokdemper.<br />
Slijmbeurzen zijn kenmerkend voor veel synoviale<br />
gewrichten en zijn soms ook rond pezen aanwezig in<br />
de vorm van een buisvormige schacht waarmee een bot<br />
is bedekt. Ook bevinden ze zich soms in andere bindweefsels<br />
die aan wrijving of druk blootstaan.<br />
klinische aantekening<br />
Reuma en artritis<br />
Reuma is een algemene term waarmee pijn en stijfheid<br />
worden aangeduid die zich kunnen voordoen in het<br />
beender- of spierstelsel, of in beide. Er zijn verschillende<br />
vormen van reuma. Onder artritis worden alle reumatische<br />
aandoeningen van synoviale gewrichten verstaan.<br />
Artritis gaat altijd gepaard met beschadiging van het<br />
gewrichtskraakbeen, maar de oorzaak kan verschillen.<br />
Artritis kan het gevolg zijn van een bacteriële of virale<br />
infectie, een beschadiging van het gewricht of van stofwisselingsproblemen.<br />
Osteoartrose, ook wel degeneratieve gewrichtsaandoeningen<br />
genoemd, treft meestal patiënten van 60 jaar<br />
of ouder. Deze aandoening kan het gevolg zijn van de<br />
cumulatieve slijtage van de gewrichtsoppervlakken of<br />
van genetische factoren die van invloed zijn op de collageenvorming.<br />
Ruim 1,2 miljoen Nederlanders hebben<br />
symptomen van deze aandoening, waaronder 25.000<br />
jonge patiënten (25-44 jaar). Reumatoïde artritis is<br />
een ontstekingsziekte die bij ongeveer 2,5 procent van<br />
de volwassen bevolking voorkomt. In enkele gevallen<br />
is deze aandoening het gevolg van een aanval van de<br />
weefsels van het gewricht door het immuunstelsel.<br />
Aangenomen wordt dat deze destructieve ontsteking<br />
door allergieën, bacteriën, virussen en genetische factoren<br />
wordt veroorzaakt of verergerd.<br />
Door regelmatige lichaamsbeweging, fysiotherapie, en<br />
geneesmiddelen die ontstekingen remmen (zoals aspirine),<br />
kan de progressie van de ziekte worden vertraagd.<br />
Door een chirurgische ingreep kan de bouw van het<br />
aangedane gewricht weer worden hersteld of wordt het<br />
gewricht opnieuw gevormd en in extreme gevallen kan<br />
het aangedane gewricht door een kunstmatig gewricht<br />
worden vervangen. Dit gebeurt soms bij de heup, knie,<br />
elleboog of schouder.<br />
6.8.2 Synoviale gewrichten: beweging en<br />
bouw<br />
Synoviale gewrichten spelen een rol bij al onze dagelijkse<br />
activiteiten. Bij het beschrijven van de beweging<br />
van een synoviaal gewricht zijn termen zoals ‘buig het<br />
been’, of ‘til een arm op’, niet voldoende nauwkeurig.<br />
Anatomen gebruiken beschrijvende termen met een<br />
specifieke betekenis.<br />
Typen beweging<br />
Glijbeweging Bij een glijbeweging glijden twee tegenovergestelde<br />
oppervlakken langs elkaar. Glijbewegingen<br />
vinden plaats tussen de oppervlakken van verbonden<br />
carpale beentjes en tarsale beentjes en tussen<br />
de claviculae en het sternum. De beweging kan vrijwel<br />
in elke richting plaatsvinden, maar de mate van<br />
beweging is beperkt. Rotatie wordt meestal door het<br />
gewrichtskapsel en de daarmee verbonden banden verhinderd.<br />
Hoekbeweging<br />
Voorbeelden van hoekbewegingen zijn flexie, extensie,<br />
adductie, abductie, en circumductie. Bij de beschrijving<br />
van al deze bewegingen wordt uitgegaan van iemand<br />
die in de anatomische positie staat.<br />
Flexie (buigen) is een beweging in het dorso-ventrale<br />
vlak, waardoor de hoek tussen de verbonden elementen<br />
kleiner wordt gemaakt (figuur 6-32a•). Extensie<br />
(strekken) gebeurt in hetzelfde vlak, maar deze beweging<br />
maakt de hoek tussen de verbonden elementen<br />
groter. Wanneer we het hoofd naar de borst brengen,<br />
vertonen de gewrichten tussen de wervels van de hals<br />
flexie. Als we ons omlaag bewegen om onze tenen aan<br />
te raken, vertoont de gehele wervelkolom flexie. Bij extensie<br />
worden deze bewegingen omgekeerd.<br />
Door flexie bij het schoudergewricht of het heupge-
������<br />
������<br />
������<br />
��������<br />
��������<br />
���<br />
�������������<br />
������ �������������<br />
��������<br />
��������<br />
�������������<br />
wricht worden de ledematen naar voren bewogen (ventraal),<br />
terwijl ze door extensie terug worden bewogen<br />
(dorsaal). Door flexie van het polsgewricht beweegt de<br />
hand zich naar voren, en door extensie naar achteren.<br />
Bij elk van deze voorbeelden kan extensie voorbij de<br />
anatomische positie worden voortgezet; in dat geval<br />
��������<br />
��������<br />
��������<br />
��������<br />
�������� �������� ������������<br />
���<br />
���<br />
6.8 Botverbindingen<br />
Figuur 6-32 Hoekbewegingen<br />
De rode stipjes markeren de plaatsen van de gewrichten die bij de bewegingen<br />
betrokken zijn.<br />
���<br />
��������<br />
��������<br />
195<br />
6
6<br />
196<br />
het beenderstelsel<br />
treedt hyperextensie op. Ook de nek kan via hyperextensie<br />
worden bewogen, door deze beweging kunnen<br />
we naar het plafond kijken. Bij andere gewrichten<br />
wordt hyperextensie onmogelijk gemaakt door banden,<br />
botuitsteeksels of zachte weefsels.<br />
Abductie (ab- vanaf) is beweging van de mediaanlijn<br />
van het lichaam af in het frontale vlak. Het zijwaarts naar<br />
buiten uitstrekken van de arm is een voorbeeld van<br />
abductie van de arm (figuur 6-32b•). Als de arm in<br />
de anatomische positie wordt teruggebracht, is dit adductie<br />
(naar de mediaanlijn toe in het frontale vlak; ad,<br />
naar toe). Door adductie van de hand wordt de hiel van<br />
de hand in de richting van het lichaam gebracht, terwijl<br />
deze door abductie verder van het lichaam wordt bewogen.<br />
Het spreiden van vingers of tenen is een voorbeeld<br />
van abductie, omdat ze zich weg verplaatsen van<br />
de middelste vinger of teen zoals in figuur 6-32c•. Als<br />
we de vingers of tenen naar elkaar toe brengen, is dat<br />
adductie. Abductie en adductie hebben altijd betrekking<br />
op bewegingen van het skelet van de ledematen,<br />
niet op die van het axiale skelet.<br />
Circumductie (circum, rond) is een ander type hoekbeweging.<br />
Een voorbeeld van circumductie is het bewegen<br />
van de arm in een lus, zoals wanneer iemand<br />
een grote cirkel op een schoolbord tekent (figuur 6-<br />
��������<br />
�������<br />
�������<br />
������<br />
Figuur 6-33 Rotatiebewegingen<br />
�������<br />
�����<br />
�������<br />
�������<br />
���<br />
�������<br />
�����<br />
32d•). De arm als geheel beschrijft hierbij een kegeloppervlak.<br />
Rotatie Rotatiebewegingen worden ook beschreven<br />
met betrekking tot iemand in de anatomische positie.<br />
Rotatie betekent het draaien rond de lengteas van het<br />
lichaam of van een arm of been. We kunnen het hoofd<br />
bijvoorbeeld roteren om naar links of rechts te kijken<br />
of de arm roteren om een gloeilamp in te draaien. Rotatiebewegingen<br />
zijn in figuur 6-33• afgebeeld.<br />
Bij de botverbindingen tussen radius en ulna is rotatie<br />
mogelijk van het distale uiteinde van de radius over<br />
het voorste oppervlak van de ulna. Door deze rotatie<br />
worden de pols en hand zodanig bewogen dat de<br />
handpalm naar achteren wordt gedraaid. Deze beweging<br />
wordt pronatie (vooroverkantelen) genoemd. De<br />
tegengestelde beweging, waarbij de handpalm naar voren<br />
wordt gedraaid, wordt supinatie (achteroverkantelen)<br />
genoemd. Zie pagina 187.<br />
Speciale bewegingen<br />
Voor het beschrijven van ongewone of speciale typen<br />
bewegingen worden bepaalde specifieke termen gebruikt<br />
(figuur 6-34•).<br />
���������<br />
��������<br />
���
• Inversie (in, erin + vertere, draaien) is een draaiende<br />
beweging van de voet waarbij de voetzool naar<br />
binnen wordt gedraaid, waardoor de mediale rand<br />
van de voet omhoog komt. De omgekeerde beweging<br />
wordt eversie genoemd (e, uit).<br />
• Dorsiflexie is buiging van het enkelgewricht en<br />
een beweging omhoog van de voet, zoals wanneer<br />
iemand zijn hakken in het zand zet. Bij plantaire<br />
flexie (planta, zool), de omgekeerde beweging,<br />
wordt het enkelgewricht gestrekt en komt de hiel<br />
omhoog, zoals wanneer iemand op zijn tenen<br />
staat.<br />
• Oppositie is de beweging van de duim in de richting<br />
van de handpalm of vingertoppen, waardoor<br />
we voorwerpen kunnen oppakken en vasthouden.<br />
• Protractie vindt plaats wanneer iemand een deel<br />
van het lichaam in het horizontale vlak naar voren<br />
beweegt. Retractie is de omgekeerde beweging.<br />
Protractie treedt op in de kaak wanneer iemand<br />
zijn bovenlip met zijn ondertanden pakt en bij de<br />
claviculae wanneer iemand zijn armen kruist.<br />
• Elevatie en depressie treden op wanneer een<br />
structuur respectievelijk omhoog of omlaag wordt<br />
bewogen. Depressie van de mandibula treedt op<br />
wanneer iemand zijn mond opent en elevatie wanneer<br />
de mond wordt gesloten.<br />
Een structurele indeling van synoviale gewrichten<br />
Op basis van de vorm van de gewrichtsoppervlakken<br />
kunnen synoviale gewrichten als volgt worden ingedeeld:<br />
glijdend gewricht, scharniergewricht, draaigewricht,<br />
ellipsoïd gewricht, zadelgewricht of kogelgewricht (figuur<br />
6-35•). Elk type gewricht laat een ander soort en een<br />
andere mate van beweging toe:<br />
• Glijdende gewrichten hebben vlakke of licht gebogen<br />
oppervlakken (figuur 6-35a•). De betrekkelijk<br />
vlakke gewrichtsoppervlakken glijden langs<br />
elkaar, maar er is slechts een geringe mate van<br />
beweging. Hoewel bij dit type gewricht rotatie in<br />
theorie mogelijk is, wordt een dergelijke beweging<br />
meestal door banden verhinderd of beperkt. Glijdende<br />
gewrichten zijn te vinden aan de uiteinden<br />
van de claviculae, tussen de carpale beentjes, tussen<br />
de tarsale beentjes en tussen de gewrichtsvlak-<br />
������� �������� ���������<br />
��������� ��������� ��������� ��������<br />
������������<br />
������� ������<br />
��������� ������<br />
��������� ������<br />
6.8 Botverbindingen<br />
Figuur 6-34 Speciale bewegingen<br />
197<br />
6
6<br />
198<br />
het beenderstelsel<br />
���������<br />
III<br />
II<br />
���������<br />
•<br />
��� �������� ��������<br />
•<br />
•<br />
I<br />
�����<br />
����<br />
��� �������������<br />
•<br />
�������<br />
������������<br />
��� ����<br />
�� ���������<br />
�������<br />
����<br />
•<br />
������ ����<br />
•<br />
•<br />
��� �����������������<br />
��� ��������� ��������<br />
��� ������������� ��� �������������<br />
Figuur 6-35 Een functionele indeling van synoviale gewrichten<br />
�������<br />
��<br />
�����������<br />
�������
ken van aangrenzende wervels.<br />
• Scharniergewrichten laten een hoekbeweging toe<br />
in een enkel vlak, zoals bij het openen en sluiten<br />
van een deur (figuur 6-35b•). Voorbeelden zijn het<br />
gewricht tussen het achterhoofdsbot en de atlas (in<br />
het axiale skelet); voorbeelden in het appendiculaire<br />
skelet zijn elleboog, knie en enkel en de gewrichten<br />
tussen de kootjes van vingers en tenen.<br />
• Draaigewrichten laten alleen rotatie toe (figuur 6-<br />
35c•). Dankzij het draaigewricht tussen de atlas en<br />
de draaier kunnen we het hoofd naar beide zijden<br />
roteren, en dankzij een ander draaigewricht tussen<br />
de kop van de radius en de proximale schacht van<br />
de ulna zijn pronatie en supinatie van de handpalm<br />
mogelijk.<br />
• In een ellipsoïd gewricht is een ovaal gewrichtsvlak<br />
binnen een instulping aan het tegenovergelegen<br />
oppervlak genesteld (figuur 6-35d•). Een<br />
hoekbeweging vindt plaats in twee vlakken, in de<br />
lengterichting van of dwars op het ovaal. Ellipsoïde<br />
gewrichten verbinden de radius met de proximale<br />
handwortelbeentjes, de vingerkootjes met de metacarpale<br />
beentjes en de kootjes van de tenen met de<br />
metatarsale beentjes.<br />
�������<br />
������<br />
�� �������<br />
�������<br />
����������<br />
��������<br />
����������<br />
�����������<br />
��������<br />
����������<br />
�����������<br />
��������� ���� �������<br />
���������<br />
���������<br />
����������� ����<br />
Figuur 6-36 Gewrichten tussen de wervels<br />
������<br />
�������������<br />
�������<br />
����<br />
�����������<br />
�����<br />
��������<br />
��������<br />
• Zadelgewrichten hebben gewrichtsvlakken die in<br />
elkaar passen zoals een ruiter in een zadel (figuur<br />
6-35e•). Het ene gewrichtsvlak is hol en het andere<br />
bol en de tegenover elkaar gelegen vlakken passen<br />
in elkaar. Door deze bouw is hoekbeweging mogelijk,<br />
met inbegrip van circumductie, maar wordt<br />
rotatie verhinderd. Het gewricht tussen het eerste<br />
metacarpale beentje en het os trapezium aan de<br />
basis van de duim is het beste voorbeeld van een<br />
zadelgewricht en wanneer iemand met zijn duimen<br />
draait zijn, de bewegingsmogelijkheden zichtbaar.<br />
• Bij een kogelgewricht rust de ronde kop van het<br />
ene bot in een komvormige instulping van een ander<br />
bot (figuur 6-35f•). Bij kogelgewrichten kunnen<br />
alle combinaties van bewegingen, met inbegrip<br />
van circumductie en rotatie worden uitgevoerd.<br />
belangrijk<br />
Een gewricht kan niet tegelijkertijd heel beweeglijk<br />
en heel sterk zijn. Hoe groter de beweeglijkheid, hoe<br />
zwakker het gewricht. Dit komt doordat beweeglijke<br />
gewrichten afhankelijk zijn van de stevigheid van<br />
spieren en banden en niet van stevige verbindingen<br />
tussen beenderen onderling.<br />
inzichtvragen<br />
6.8 Botverbindingen<br />
1. Bij een pasgeborene zijn de grote beenderen van de<br />
schedel door vezelig bindweefsel verbonden. Welk<br />
type botverbinding is dit? Later worden deze schedelbeenderen<br />
groter, vergroeien en vormen onbeweeglijke<br />
botverbindingen. Welk type botverbinding<br />
is dit?<br />
2. Geef de juiste benaming voor elk van de volgende bewegingen:<br />
(a) het verplaatsen van de humerus weg<br />
van de lengteas van het lichaam, (b) het draaien van<br />
de handpalmen zodat ze naar voren wijzen, en (c) het<br />
buigen van de elleboog.<br />
3. Welke bewegingen zijn normaal mogelijk in scharniergewrichten?<br />
Antwoorden zijn te vinden vanaf pagina B1-1.<br />
199<br />
6
6<br />
200<br />
het beenderstelsel<br />
6.8.3 Voorbeelden van gewrichten<br />
In deze paragraaf worden voorbeelden van gewrichten<br />
besproken waarmee belangrijke functionele principes<br />
worden geïllustreerd. Eerst zullen we de gewrichten tussen<br />
de wervels van het axiale skelet bespreken. Daarna<br />
gaan we vier synoviale gewrichten van het skelet van de<br />
ledematen bespreken: in de arm, de schouder en de elleboog<br />
en in het been, de heup en de knie.<br />
Gewrichten tussen de wervels<br />
Vanaf de axis tot aan het os sacrum scharnieren de<br />
wervels op twee manieren met elkaar: (1) bij glijdende<br />
gewrichten tussen de bovenste en onderste gewrichtsuitsteeksels,<br />
en (2) bij vezelige kraakbeenkussens tussen<br />
de wervellichamen (figuur 6-36•). Bij de gewrichten<br />
tussen de bovenste en onderste gewrichtsuitsteeksels<br />
van aangrenzende wervels is een geringe mate van beweging<br />
mogelijk die gepaard gaat met flexie en rotatie<br />
van de wervelkolom. De aangrenzende wervellichamen<br />
kunnen enigszins over elkaar heen glijden.<br />
Behalve de eerste halswervels zijn de wervels gescheiden<br />
en beschermd door kussentjes, de zogenoemde<br />
tussenwervelschijven (enkelvoud: discus intervertebralis).<br />
Elke tussenwervelschijf bestaat uit een stevige buitenste<br />
laag van vezelig kraakbeen. De schijven zijn<br />
via de collagene vezels van de buitenste laag aan de<br />
aangrenzende wervels gehecht. Het vezelige kraakbeen<br />
omgeeft een zachte, elastische en gelatineuze kern,<br />
waardoor de tussenwervelschijven veerkrachtig zijn<br />
en als schokdempers kunnen werken die bij belasting<br />
worden ingedrukt en vervormd. Door deze elasticiteit<br />
wordt voorkomen dat wervels onderling in contact komen;<br />
dit zou ertoe kunnen leiden dat de wervels of<br />
het ruggenmerg beschadigd raken of dat de hersenen<br />
mechanische schokken ondervinden.<br />
Kort na het bereiken van de lichamelijke volwassenheid<br />
begint de gelatineuze massa binnen alle schijven<br />
te degenereren en wordt de schokdempende werking<br />
minder effectief. Tegelijkertijd wordt het buitenste<br />
vezelige kraakbeen minder elastisch. Als de belasting<br />
voldoende groot is, kan de binnenste massa door het<br />
omringende vezelige kraakbeen heen breken en buiten<br />
de ruimte tussen de wervels uitsteken. Deze aandoening<br />
wordt een gehernieerde schijf genoemd. Hierdoor<br />
wordt de functie van de schijven verder verminderd.<br />
Vaak wordt de term hernia gebruikt om dit probleem<br />
aan te duiden. De tussenwervelschijven dragen ook in<br />
belangrijke mate bij aan iemands lengte; ze vormen ongeveer<br />
een kwart van de lengte van de wervelkolom boven<br />
het heiligbeen. Naarmate we ouder worden, neemt<br />
het watergehalte van de schijven af; dit verlies verklaart<br />
het kenmerkende ‘krimpen’ bij het ouder worden.<br />
Gewrichten van de armen<br />
De schouder, de elleboog en de pols zijn verantwoordelijk<br />
voor het positioneren van de hand die nauwkeurig<br />
bestuurde bewegingen uitvoert. De schouder heeft een<br />
grote mobiliteit, de elleboog is heel sterk en de pols past<br />
de oriëntatie van handpalm en vingers nauwkeurig aan.<br />
Het schoudergewricht Van alle gewrichten in het<br />
lichaam heeft het schoudergewricht de grootste bewegingsmogelijkheden.<br />
Omdat dit gewricht ook het<br />
vaakst uit de kom raakt, is dit een schoolvoorbeeld van<br />
de stelling dat beweeglijkheid ten koste gaat van stabiliteit.<br />
In figuur 6-37• is te zien dat het schoudergewricht een<br />
kogelgewricht is. Het betrekkelijk losse gewrichtskapsel<br />
loopt van de hals van de scapula naar de humerus<br />
en dankzij dit te ruime kapsel is een aanzienlijke mate<br />
van beweging mogelijk. Evenals bij andere gewrichten<br />
wordt de wrijving bij het schoudergewricht verminderd<br />
door bursae of slijmbeurzen; deze bevinden zich daar<br />
waar grote spieren en pezen over het gewrichtskapsel<br />
lopen. Met name bij het schoudergewricht liggen bijzonder<br />
veel grote slijmbeurzen. Bij het kapsel, bij de<br />
uitsteeksels van de scapula en bij de grote schouderspieren<br />
liggen verscheidene slijmbeurzen. Ontsteking<br />
van een van deze bursa, een aandoening die bursitis<br />
wordt genoemd, beperkt de bewegingsmogelijkheden<br />
en is pijnlijk.<br />
De spieren die de humerus bewegen, spelen een grotere<br />
rol bij de stabilisatie van het schoudergewricht<br />
dan alle banden en vezels van het kapsel bij elkaar.<br />
Krachtige spieren, die aan de romp, de schoudergordel<br />
en de humerus ontspringen, overdekken het voorste,<br />
bovenste en achterste oppervlak van het kapsel. Deze<br />
spieren vormen de rotatorenmanchet (‘rotator cuff)’, een<br />
groep spieren die sterk uiteenlopende bewegingen van<br />
de arm mogelijk maakt.<br />
Het ellebooggewricht Het ellebooggewricht bestaat<br />
uit twee gewrichten: tussen de humerus en de ulna en<br />
tussen de humerus en de radius (figuur 6-38•). Het
���� ��� ��������<br />
�������������<br />
��������<br />
�����<br />
����<br />
���������<br />
����������<br />
������<br />
����������<br />
�����<br />
�������<br />
grootste en sterkste gewricht is dat tussen de humerus<br />
en de ulna. Dit scharniergewricht is stevig en beperkt de<br />
bewegingsmogelijkheden van het ellebooggewricht.<br />
Het ellebooggewricht is buitengewoon stabiel, doordat<br />
(1) de benige oppervlakken van de humerus en de ulna<br />
in elkaar grijpen; (2) het gewrichtskapsel heel dik is; en<br />
(3) het kapsel door stevige banden wordt verstevigd.<br />
Toch kan het gewricht door ernstige schokken of ongewone<br />
belasting beschadigd raken. Wanneer iemand<br />
met een gedeeltelijk gebogen elleboog op zijn hand<br />
valt, kan de ulna bij het centrum van de inkeping van<br />
de trochlea breken als gevolg van krachtige samentrekkingen<br />
van de strekspieren van de elleboog.<br />
inzichtvragen<br />
���������� ��� ��������� ��<br />
������� ��������� ���������<br />
����������<br />
������<br />
���������<br />
�������<br />
���������<br />
�����������<br />
����������<br />
���������<br />
����������<br />
�����<br />
Figuur 6-37 Het schoudergewricht<br />
In dit ventrale aanzicht van een frontale doorsnede is de structuur van<br />
het rechter schoudergewricht zichtbaar.<br />
1. Wie heeft de grootste kans een ontsteking van de<br />
bursa subdeltoidea te krijgen: een hardloper of een<br />
tennisspeler? Waarom?<br />
2. Daphne valt op haar hand met haar ellebogen licht<br />
gebogen. Na de val kan ze haar linkerarm bij de elleboog<br />
niet langer bewegen. Aangenomen dat er een<br />
bot is gebroken, welk bot is dat dan waarschijnlijk?<br />
Antwoorden zijn te vinden vanaf pagina B1-1.<br />
���������<br />
�����������<br />
���� ���<br />
������ �������<br />
������<br />
����������<br />
�����<br />
6.8 Botverbindingen<br />
���������� ����� ������� �����<br />
������ ���������� ��������<br />
����������<br />
������<br />
���� ���<br />
�������<br />
��������<br />
���������<br />
���� ������������������<br />
�����<br />
Figuur 6-38 Het ellebooggewricht<br />
Op deze lengtedoorsnede is de anatomie van het rechter ellebooggewricht<br />
te zien.<br />
Gewrichten van de benen<br />
De gewrichten van de heup, enkel en voet zijn steviger<br />
dan die op de overeenkomstige plaatsen bij de arm en<br />
de bewegingsmogelijkheden zijn geringer. De bewegingsmogelijkheden<br />
van de knie zijn vergelijkbaar met<br />
die van de elleboog, maar de knie staat aan veel grotere<br />
krachten bloot en is daardoor minder stabiel.<br />
Het heupgewricht In figuur 6-39• is de structuur van<br />
het heupgewricht te zien, het kogelgewricht en een diartrose.<br />
Langs de randen heeft het gewrichtsvlak van<br />
het acetabulum een kussentje van vezelig kraakbeen;<br />
in het centrale gedeelte ligt een vetkussentje dat met<br />
een synoviaalvlies is bedekt en in het midden ligt een<br />
zeer stevig centraal ligament. Door deze combinatie van<br />
deklagen en vliezen kan het gewricht niet gemakkelijk<br />
worden ineengedrukt. De structuren werken samen als<br />
schokbreker en kunnen zonder beschadiging worden<br />
uitgerekt en vervormd.<br />
In vergelijking met het gewrichtskapsel van de schouder<br />
is dat van het heupgewricht dichter en sterker. Het<br />
loopt van de laterale en binnenste oppervlakken van<br />
de bekkengordel naar het femur en omsluit zowel de<br />
kop als de hals van het femur. Door deze bouw wordt<br />
voorkomen dat de kop uit de kom schiet. Drie brede<br />
banden verstevigen het gewrichtskapsel, terwijl een<br />
vierde, het ligament van de femurkop (het ligamentum teres),<br />
zich binnen de gewrichtskom bevindt en met het<br />
midden van de femurkop is verbonden. Additionele<br />
stabilisering is afkomstig van de grote massa van de<br />
omringende spieren.<br />
Door de combinatie van een vrijwel volledige benige<br />
201<br />
6
6<br />
202<br />
het beenderstelsel<br />
����������<br />
�����<br />
��� ������������<br />
����������<br />
������<br />
����������<br />
������������������<br />
���������������<br />
�������������<br />
����������<br />
�������� ���<br />
��������<br />
������������<br />
���������������<br />
�����<br />
��� ���������������<br />
Figuur 6-39 Het heupgewricht<br />
(a) Het heupgewricht is buitengewoon sterk en stabiel, gedeeltelijk<br />
vanwege het grote kapsel en de omringende ligamenten. (b) Op deze<br />
doorsnede van de rechterheup is de bouw van het gewricht te zien.<br />
kom, een sterk gewrichtskapsel, verstevigende ligamenten<br />
en opvulling met spieren is dit een buitengewoon<br />
stabiel gewricht. Breuken van de femurkop of<br />
tussen de trochanters komen feitelijk vaker voor dan<br />
ontwrichtingen van het heupgewricht. Hoewel flexie,<br />
extensie, adductie, abductie en rotatie mogelijk zijn,<br />
zijn de totale bewegingsmogelijkheden aanzienlijk geringer<br />
dan die van de schouder. Flexie is de belangrijkste<br />
normale heupbeweging en de mate van flexie wordt<br />
voornamelijk door de omringende spieren beperkt.<br />
Andere bewegingsrichtingen worden beperkt door ligamenten<br />
en het kapsel.<br />
klinische aantekening<br />
Heupfracturen<br />
Heupfracturen komen het meest voor bij mensen<br />
ouder dan 60, wanneer de femora door osteoporose<br />
zijn verzwakt. Deze verwondingen kunnen gepaard<br />
gaan met luxatie (ontwrichting) van de heup of met<br />
bekkenfracturen. Bij mensen met osteoporose genezen<br />
dergelijke fracturen zeer traag. Daarbij kunnen de krachtige<br />
spieren die het gewricht omgeven, er gemakkelijk<br />
voor zorgen dat de botfragmenten ten opzichte van<br />
elkaar verschoven raken. Fracturen van de trochanter<br />
genezen gewoonlijk goed als het gewricht kan worden<br />
gestabiliseerd; stalen frames, pennen, schroeven of een<br />
combinatie van deze instrumenten kan of kunnen nodig<br />
zijn om de botfragmenten onderling in de juiste positie<br />
te houden en een normale genezing mogelijk te maken.<br />
Het kniegewricht Het heupgewricht draagt het lichaamsgewicht<br />
over op het femur en bij het kniegewricht<br />
wordt het gewricht door het femur op de tibia<br />
overgedragen. Hoewel de knie als een scharniergewricht<br />
werkt, is de gewrichtswerking veel complexer<br />
dan bij de elleboog of zelfs de enkel. De afgeronde condylen<br />
van het femur rollen over de bovenkant van de<br />
tibia, zodat de contactpunten voortdurend veranderen.<br />
Belangrijke kenmerken van het kniegewricht zijn in figuur<br />
6-40• te zien.<br />
Wat bouw betreft, zijn in de knie drie afzonderlijke gewrichten<br />
gecombineerd: twee tussen het femur en de<br />
tibia (mediale gewrichtsknobbel tot mediale gewrichtsknobbel<br />
en laterale gewrichtsknobbel tot laterale gewrichtsknobbel)<br />
en een tussen de patella en het femur.<br />
Er is niet één enkelvoudig, gezamenlijk gewrichtskapsel<br />
en ook geen gezamenlijke synoviaalholte. Twee kussentjes<br />
van vezelig kraakbeen, de mediale en laterale<br />
menisci, liggen tussen de oppervlakken van het femur<br />
en de tibia (zie figuur 6-40a•). Ze werken als schokbrekers<br />
en nemen de vorm aan van de gewrichtsoppervlakken<br />
wanneer de houding van het femur verandert.<br />
Opvallende vetkussentjes werken als schokbrekers<br />
rond de randen van het gewricht en verminderen, samen<br />
met de slijmbeurzen, de wrijving tussen de patella<br />
en andere weefsels (figuur 6-40b•).<br />
Ligamenten stabiliseren de ventrale, dorsale, mediale<br />
en laterale oppervlakken van dit gewricht en een volledige<br />
ontwrichting van de knie komt buitengewoon
��������<br />
��������<br />
��������<br />
��������<br />
������������<br />
����<br />
������<br />
����������<br />
�����<br />
����������<br />
������<br />
�������� �������<br />
���������������� ���������<br />
�����<br />
��� ������������� , ��������<br />
��� ����������� ��� ���������<br />
��������� ���� �����������<br />
���������<br />
������� ���������<br />
���������<br />
�������<br />
����������<br />
�������<br />
�������<br />
��������<br />
�������<br />
��������<br />
�����������<br />
����<br />
�����<br />
�����<br />
����<br />
�������<br />
�����<br />
�������<br />
���������<br />
������������<br />
��������<br />
��������<br />
��������<br />
�������<br />
�����<br />
�����������<br />
������<br />
�����<br />
Figuur 6-40 Het kniegewricht<br />
(a) Op dit vooraanzicht is de rechterknie in gebogen toestand te zien. (b)<br />
Op deze sagittale doorsnede is de inwendige anatomie van de gestrekte<br />
rechterknie te zien.<br />
zelden voor. De pees van de strekspieren van de knie<br />
loopt over het voorste oppervlak van het gewricht. De<br />
patella ligt binnen deze pees en de pees is via het ligamentum<br />
patellae ook aan het voorste oppervlak van<br />
de tibia aangehecht. Dit ligament verstevigt de voorkant<br />
van het kniegewricht. Dorsale ligamenten tussen<br />
6.9 Integratie met andere stelsels<br />
het femur en de koppen van de tibia en fibula verstevigen<br />
de achterkant van het kniegewricht. De laterale<br />
en mediale oppervlakken van het kniegewricht worden<br />
door een ander paar ligamenten verstevigd. Deze ligamenten<br />
verstevigen de knie wanneer deze maximaal is<br />
gestrekt.<br />
In het gewrichtskapsel bevinden zich additionele ligamenten<br />
(zie figuur 6-40b•). Binnen het gewricht<br />
kruist een paar ligamenten, de voorste kruisband en de<br />
achterste kruisband elkaar en verbinden de tibia aan het<br />
femur (zie figuur 6-40b•). Deze ligamenten beperken<br />
de voor- en achterwaartse beweging van het femur<br />
inzichtvragen<br />
1. Waardoor komt een volledige ontwrichting van een<br />
kniegewricht niet vaak voor?<br />
2. Welke symptomen zijn te verwachten bij iemand<br />
bij wie de meniscus van het kniegewricht is beschadigd?<br />
Antwoorden zijn te vinden vanaf pagina B1-1.<br />
6.9 Integratie met andere stelsels<br />
Hoewel beenderen inactief lijken, hebben we nu gezien<br />
dat het tamelijk dynamische structuren zijn. Het<br />
gehele beenderstelsel staat in nauwe relatie tot andere<br />
orgaanstelsels. Beenderen bieden bijvoorbeeld aanhechtingsplaatsen<br />
voor het spierstelsel en ze hebben<br />
uitgebreide verbindingen met het bloedvaat- en lymfestelsel<br />
en worden grotendeels door het hormoonstelsel<br />
gereguleerd. Deze functionele relaties zijn samengevat<br />
in figuur 6-41•, Het beenderstelsel in perspectief (zie<br />
pagina 211).<br />
inzichtvraag<br />
1. De beenderen van het beenderstelsel bevatten 99<br />
procent van het calcium in het lichaam. Welke andere<br />
orgaanstelsels zijn van deze calciumreserves<br />
afhankelijk om normaal te kunnen functioneren?<br />
Antwoorden zijn te vinden vanaf pagina B1-1.<br />
203<br />
6
6<br />
het beenderstelsel<br />
<strong>hoofdstukoverzicht</strong><br />
belangrijke termen<br />
amfiartrose 192<br />
articulatie 191<br />
axiaal skelet 168<br />
compact beenweefsel 159<br />
diafyse 159<br />
diartrose 159<br />
epifyse 159<br />
verwante klinische termen<br />
ankylose: Gewrichtsverstijving,<br />
een afwijkende vergroeiing tussen<br />
verbonden beenderen in reactie<br />
op verwonding en wrijving binnen<br />
een gewricht.<br />
artritis: Gewrichtsontsteking,<br />
reumatische aandoening die van<br />
invloed is op synoviale gewrichten.<br />
Artritis gaat gepaard met aantasting<br />
van het gewrichtskraakbeen.<br />
artroscopische chirurgie: Een<br />
chirurgische ingreep in een<br />
gewricht met een artroscoop<br />
(een instrument waarmee de<br />
binnenkant van een gewricht kan<br />
worden bekeken en dat werkt via<br />
glasvezeltechniek).<br />
bursitis: Ontsteking van een bursa<br />
(slijmbeurs) die pijn veroorzaakt,<br />
telkens wanneer de pees of band<br />
die met de bursa verbonden is,<br />
wordt bewogen.<br />
carpaletunnelsyndroom:<br />
Ontsteking van de weefsels<br />
van het voorste gedeelte van de<br />
pols, waardoor aangrenzende<br />
pezen en zenuwen bekneld<br />
raken. Symptomen zijn pijn<br />
en een vermindering van de<br />
204<br />
fractuur 166<br />
gewrichtsvloeistof 193<br />
ligament 194<br />
meniscus 202<br />
merg 159<br />
osteoblast 161<br />
osteoclast 161<br />
bewegingsmogelijkheden van de<br />
pols.<br />
fractuur: Een scheur of breuk in<br />
een bot.<br />
gigantisme: Een aandoening<br />
waarbij de lichaamslengte<br />
extreem is, als gevolg van een<br />
overproductie van groeihormoon<br />
voorafgaand aan de puberteit.<br />
hernia: Een aandoening die wordt<br />
veroorzaakt door een beknelling<br />
van een tussenwervelschijf die<br />
ernstig genoeg is om de buitenste<br />
laag van vezelig kraakbeen te<br />
scheuren; daardoor komt de<br />
binnenste, zachte, gelatineuze kern<br />
naar buiten. De kern kan buiten de<br />
ruimte tussen de wervels uitsteken.<br />
kyfose: Een afwijkende kromming<br />
van de wervelkolom naar voren,<br />
waardoor een gebocheld uiterlijk<br />
ontstaat.<br />
lordose: Een afwijkende<br />
kromming van de wervelkolom<br />
naar achteren, waardoor een holle<br />
rug ontstaat.<br />
luxatie: Een ontwrichting,<br />
een aandoening waarbij de<br />
gewrichtsoppervlakken uit hun<br />
osteon 160<br />
periost 160<br />
skelet van de ledematen 168<br />
slijmbeurs 194<br />
spongieus beenweefsel 159<br />
synartrose 192<br />
verbening 162<br />
normale positie worden gedrukt.<br />
orthopedie: Een tak van de<br />
chirurgie die zich bezighoudt met<br />
aandoeningen van beenderen en<br />
gewrichten en hun bijbehorende<br />
spieren, pezen en ligamenten.<br />
osteomyelitis: Een pijnlijke<br />
infectie in een bot, meestal<br />
veroorzaakt door bacteriën.<br />
osteopenie: Onvoldoende<br />
verbening, waardoor de beenderen<br />
dun en zwak zijn.<br />
osteoporose: Een afname van<br />
de botmassa in die mate dat het<br />
normale functioneren wordt<br />
belemmerd.<br />
rachitis: Een jeugdaandoening<br />
waarbij de hoeveelheid<br />
calciumzouten in het skelet is<br />
verminderd, meestal gekenmerkt<br />
door O-benen, doordat de<br />
beenderen van de benen onder het<br />
lichaamsgewicht doorbuigen.<br />
reuma: Een algemene term<br />
waarmee pijn en stijfheid van het<br />
beenderstelsel, het spierstelsel of<br />
beide wordt aangeduid.<br />
scheurbuik: Een aandoening<br />
waarbij de beenderen zwak en
oos zijn als gevolg van een tekort<br />
aan vitamine C.<br />
scoliose: Een afwijkende laterale<br />
kromming van de wervelkolom.<br />
spina bifida: Open rugje, een<br />
aandoening die het gevolg is<br />
van een onvolledige sluiting<br />
van de wervelbogen tijdens de<br />
samenvatting<br />
1. Het beenderstelsel bestaat uit de beenderen van het<br />
skelet en het kraakbeen, de banden en andere bindweefsels<br />
die de beenderen stabiliseren of onderling<br />
verbinden. De functies zijn: versteviging, opslag,<br />
productie bloedcellen, bescherming en aanhechting<br />
spieren, waardoor een hefboomwerking mogelijk<br />
is.<br />
6.1 De structuur van beenweefsel 158<br />
1. Beenweefsel is een steunweefsel met een vaste matrix.<br />
Macroscopische kenmerken van beenderen 158<br />
2. Beenderen kunnen grofweg worden ingedeeld in<br />
lange beenderen, korte beenderen, platte beenderen<br />
en onregelmatige beenderen (figuur 6-1).<br />
3. De kenmerken van lange beenderen zijn: een diafyse,<br />
twee epifysen en een centrale mergholte (figuur<br />
6-2).<br />
4. De twee typen beenweefsel zijn compact (dicht)<br />
beenweefsel en spongieus beenweefsel.<br />
5. Een bot is omgeven door een periost en van binnen<br />
bekleed met een endost.<br />
Microscopische kenmerken van beenweefsel 160<br />
6. Beide typen beenweefsel bevatten botcellen in lacunen<br />
(holten). Lamellen zijn lagen verkalkte matrix,<br />
onderling verbonden door canaliculi (figuur<br />
6-3).<br />
7. De eenvoudigste functionele eenheid van compact<br />
beenweefsel is het osteon, dat botcellen bevat die<br />
rond een centraal kanaal zijn gelegen.<br />
8. Spongieus beenweefsel bevat botbalkjes, vaak in<br />
een open netwerk.<br />
ontwikkeling; gaat meestal gepaard<br />
met ontwikkelingsstoornissen van<br />
hersenen en ruggenmerg.<br />
verstuiking: Een aandoening<br />
waarbij een ligament zo ver<br />
is uitgerekt dat enkele van de<br />
collagene vezels worden gescheurd.<br />
Het ligament blijft functioneel en<br />
Samenvatting<br />
de structuur van het gewricht is<br />
niet aangetast.<br />
whiplash: Een verwonding die<br />
ontstaat wanneer de halswervels<br />
worden beschadigd door een<br />
plotselinge verandering van de<br />
lichaamshouding.<br />
9. Compact beenweefsel bevindt zich daar waar belasting<br />
uit slechts weinig verschillende richtingen<br />
afkomstig is; spongieus beenweefsel bevindt zich<br />
daar waar het bot weinig wordt belast of waar het<br />
vanuit veel verschillende richtingen wordt belast.<br />
10. In beenweefsel bevinden zich ook andere cellen dan<br />
botcellen. Osteoclasten lossen de benige matrix op<br />
via het proces van osteolyse. Osteoblasten vormen<br />
de matrix bij het proces van osteogenese.<br />
6.2 Botvorming en groei 162<br />
1. Verbening is het proces waarbij andere weefsels in<br />
beenweefsel worden omgezet.<br />
Intramembraneuze verbening 162<br />
2. Intramembraneuze verbening begint wanneer<br />
stamcellen in bindweefsel zich tot osteoblasten<br />
gaan differentiëren en spongieus of compact beenweefsel<br />
gaan vormen (figuur 6-4).<br />
Enchondrale verbening 162<br />
3. Enchondrale verbening begint met de vorming<br />
van een kraakbeenmodel van een bot dat geleidelijk<br />
door beenweefsel wordt vervangen (figuur 6-5).<br />
4. De botdiameter neemt toe via appositionele groei<br />
(figuur 6-6).<br />
Botgroei en lichaamsverhoudingen 164<br />
5. Bij verschillende beenderen en bij verschillende<br />
mensen sluit de epifyse zich op verschillende tijdstippen.<br />
Behoeften voor een normale botgroei 164<br />
6. Voor een normale botvorming is een voortdurende<br />
aanvoer van mineralen, vitaminen en hormonen<br />
nodig.<br />
205<br />
6
6<br />
206<br />
het beenderstelsel<br />
6.3 Botremodellering en homeostatische<br />
mechanismen 165<br />
1. De organische en minerale onderdelen van beenweefsel<br />
worden voortdurend gerecycled en vernieuwd<br />
via het proces van botremodellering.<br />
De rol van remodellering bij de stevigheid 165<br />
2. De vorm en de dikte van beenderen zijn afhankelijk<br />
van de belasting die op de beenderen wordt uitgeoefend.<br />
Door turn-over van mineralen kunnen<br />
beenderen zich aan nieuwe vormen van belasting<br />
aanpassen.<br />
Belangrijk 165<br />
Homeostase en mineraalopslag 165<br />
3. Calcium is het meest voorkomende mineraal in het<br />
menselijk lichaam. Ongeveer 99 procent van het<br />
calcium bevindt zich in het skelet. Het skelet werkt<br />
als calciumreserve.<br />
Verwonding en herstel 166<br />
4. Een fractuur is een scheur of breuk in een bot. Bij<br />
het herstel van een fractuur worden een fractuurhematoom<br />
en een periostale callus en een myelogene<br />
callus gevormd (figuur 6-7).<br />
6.4 Veroudering en het beenderstelsel<br />
167<br />
1. De effecten van veroudering op het skelet bestaan<br />
onder meer uit osteopenie en osteoporose.<br />
6.5 Een overzicht van het skelet 168<br />
Botmarkeringen (uitwendige kenmerken) 168<br />
1. Botmarkeringen zijn uitwendige kenmerken die<br />
kunnen worden gebruikt om bepaalde beenderen<br />
te beschrijven en te herkennen (tabel 6-1).<br />
Indeling skelet 168<br />
2. Het axiale skelet kan worden onderverdeeld in de<br />
schedel met de accessoire beenderen (waaronder<br />
de gehoorbeentjes en het os hyoideum (tongbeen);<br />
de thorax, die bestaat uit de ribben en het<br />
sternum en de borstwervels; en de wervelkolom<br />
(figuur 6-8, 6-9).<br />
3. Het skelet van de ledematen bestaat uit de bovenste<br />
en onderste ledematen en de schouder- en<br />
bekkengordel.<br />
6.6 Het axiale skelet 168<br />
De schedel 168<br />
1. Het cranium (de hersenschedel) bestaat uit de<br />
schedelholte die de hersenen omgeeft.<br />
2. Het os frontale vormt het voorhoofd en het bovenste<br />
oppervlak van beide oogkassen (orbita) (figuur<br />
6-10, 6-11, 6-12).<br />
3. De ossa parietali vormen de bovenkanten en het<br />
dak van het cranium (figuur 6-10, 6-12).<br />
4. Het os occipitale omgeeft het foramen magnum<br />
en is verbonden met het os sphenoidale, de ossa<br />
temporali en de ossa parietali en vormt zo de achterzijde<br />
van het cranium (figuur 6-10, 6-11, 6-12).<br />
5. De ossa temporali maken deel uit van de zijden en<br />
basis van het cranium en zijn vergroeid met de ossa<br />
parietali langs de sutura squamosa (figuur 6-10, 6-<br />
11, 6-12).<br />
6. Het os sphenoidale werkt als een brug die de beenderen<br />
van cranium en aangezicht verbindt (figuur 6-<br />
10, 6-11, 6-12).<br />
7. Het os ethmoidale stabiliseert de hersenen en<br />
vormt het dak en de zijkanten van de neusholte. De<br />
zeefplaat bevat perforaties voor reukzenuwen en<br />
de lamina perpendicularis maakt deel uit van het<br />
benige neustussenschot (figuur 6-10, 6-11, 6-12).<br />
8. De linker en rechter maxillae of bovenkaakbeenderen,<br />
zijn verbonden met alle andere aangezichtsbeenderen,<br />
behalve met de mandibula (figuur 6-10,<br />
6-11, 6-12).<br />
9. De gehemeltebeenderen vormen het dorsale gedeelte<br />
van het harde verhemelte en maken deel uit<br />
van de wanden van de neusholte en van de bodem<br />
van beide oogkassen (figuur 6-11, 6-12).<br />
10. Het os vomer vormt het onderste gedeelte van het<br />
benige neustussenschot (figuur 6-11, 6-12).<br />
11. Het os zygomaticum vormt het laatste deel van de<br />
oogkas en vormt samen met het os temporale de<br />
arcus zygomaticus (figuur 6-10, 6-11).<br />
12. De ossa nasalia zijn verbonden met het os frontale<br />
en de beenderen van de maxilla (figuur 6-10, 6-11,<br />
6-12).<br />
13. De ossa lacrimalia bevinden zich binnen de oogkas<br />
op het mediale oppervlak (figuur 6-10, 6-11).<br />
14. De onderste neusschelpen binnen de neusholte<br />
en de bovenste en de middelste neusschelp van<br />
het os ethmoidale spelen een rol bij het vertragen<br />
van de binnenkomende luchtstroom (figuur 6-11a,<br />
6-12c).
15. De neus bestaat uit de beenderen die de bovenste<br />
en laterale wanden van de neusholte vormen en de<br />
holten die daarin uitmonden. Het neustussenschot<br />
(septum nasi) verdeelt de neusholten. Samen vormen<br />
de holten van os frontale, os sphenoidale,<br />
os ethmoidale, palatum en maxilla de neusbijholten<br />
(figuur 6-11, 6-12, 6-13).<br />
16. De mandibula is het bot van de onderkaak (figuur<br />
6-10, 6-11, 6-12).<br />
17. Het os hyoideum (tongbeen) hangt onder de schedel<br />
aan ligamenten vanuit de processus styloideus<br />
van de ossa temporali (figuur 6-14).<br />
18. Dankzij verbindingen van vezelige weefsels, de<br />
zogenoemde fontanellen kunnen de schedels van<br />
jonge en oudere kinderen blijven groeien (figuur 6-<br />
15).<br />
De wervelkolom en de borstkas 178<br />
19. Er zijn zeven halswervels, twaalf borstwervels<br />
(die met ribben verbonden zijn) en vijf lendenwervels<br />
(waarvan de laatste met het heiligbeen is<br />
verbonden). Het os sacrum (heiligbeen) en het os<br />
coccygis (staartbeen) bestaan uit vergroeide wervels<br />
(figuur 6-16).<br />
20. De wervelkolom heeft vier krommingen die zijn<br />
aangepast aan de ongelijke verdeling van het lichaamsgewicht<br />
en waardoor de wervelkolom evenwijdig<br />
blijft aan de lichaamsas (figuur 6-16).<br />
21. Een typische wervel heeft een wervellichaam en<br />
een wervelboog; deze is bij het gewrichtsuitsteeksel<br />
met andere wervels verbonden. Aangrenzende<br />
wervels zijn door tussenwervelschijven van elkaar<br />
gescheiden (figuur 6-17).<br />
22. Halswervels zijn te herkennen aan het ovale wervellichaam<br />
en een foramen transversarium aan<br />
beide zijden (figuur 6-17, 6-18).<br />
23. Borstwervels hebben duidelijk herkenbare, hartvormige<br />
wervellichamen (figuur 6-17).<br />
24. De lendenwervels zijn het grootst, het minst beweeglijk<br />
en dragen het meeste gewicht (figuur 6-<br />
17).<br />
25. Het os sacrum beschermt voortplantings-, spijsverterings-<br />
en uitscheidingsorganen. Bij de apex (top)<br />
is het os sacrum met het os coccygis verbonden.<br />
Aan de basis is het os sacrum met de laatste lendenwervels<br />
verbonden (figuur 6-19).<br />
26. Het skelet van de borst, of borstkas, bestaat uit de<br />
Samenvatting<br />
borstwervels, de ribben en het sternum. De ribben<br />
en het sternum vormen de ribbenkast (figuur 6-<br />
20).<br />
27. De eerste zeven ribben zijn ware ribben. De ribben<br />
8 tot en met 12 zijn niet direct met het sternum<br />
verbonden en worden valse ribben genoemd; zij<br />
bestaan uit twee paar zwevende ribben. Het mediale<br />
uiteinde van elk van de ribben is met een borstwervel<br />
verbonden (figuur 6-20).<br />
28. Het sternum bestaat uit een manubrium, een lichaam<br />
en een processus xiphoideus (figuur 6-20).<br />
6.7 Het skelet van de ledematen 182<br />
De schoudergordel 184<br />
1. Beide armen zijn bij de schoudergordel met de<br />
romp verbonden; de schoudergordel bestaat uit de<br />
scapulae (schouderbladen) en claviculae (sleutelbeenderen)<br />
figuur 6-8, 6-9, 6-21, 6-22).<br />
2. De clavicula en de scapula positioneren het schoudergewricht,<br />
vormen een uitgangspunt voor bewegingen<br />
van de arm en dient voor de aanhechting<br />
van spieren (figuur 6-21, 6,22).<br />
3. Zowel de processus coracoideus als het acromion<br />
zijn aan ligamenten en pezen verbonden. De<br />
schoudergraat kruist het dorsale oppervlak van<br />
het lichaam van de scapula (figuur 6-22).<br />
De armen 184<br />
4. De humerus is bij het schoudergewricht met de<br />
scapula verbonden. De tuberculum majus humeri<br />
en tuberculum minus humeri zijn belangrijke<br />
plaatsen voor spieraanhechting. Andere opvallende<br />
kenmerken zijn onder meer de tuberositas deltoidea,<br />
de mediale en laterale epicondyles en de gewrichtsknobbel<br />
(figuur 6-23).<br />
5. Distaal is de humerus met de radius en de ulna verbonden.<br />
De mediale trochlea loopt van de fossa<br />
coronoidea naar de fossa olecrani (figuur 6-23).<br />
6. De radius en de ulna zijn beenderen van de onderarm.<br />
De fossa olecrani biedt ruimte aan het olecranon<br />
tijdens het strekken van de arm. De fossae<br />
coronoidea en olecrani bieden ruimte aan de processus<br />
coronoideus van de ulna (figuur 6-24).<br />
7. De beenderen van de pols vormen twee rijen carpale<br />
beenderen. De distale handwortelbeentjes zijn<br />
verbonden met de metacarpale beentjes van de<br />
handpalm. De middenhandsbeentjes zijn verbon-<br />
207<br />
6
6<br />
208<br />
het beenderstelsel<br />
den met de proximale kootjes. Vier van de vingers<br />
bevatten drie kootjes; de pollex of duim heeft er<br />
slechts twee (figuur 6-25).<br />
De bekkengordel 187<br />
8. De bekkengordel bestaat uit twee ossa coxae (figuur<br />
6-8, 6-9, 6-26).<br />
9. Het grootste deel van het os coxae, het os ilium<br />
(darmbeen) is vergroeid met het os ischium (zitbeen)<br />
dat op zijn beurt met het os pubis (schaambeen)<br />
is vergroeid. De symphysis pubica beperkt<br />
de bewegingsmogelijkheden van de schaambeenderen<br />
ten opzichte van elkaar (figuur 6-26).<br />
10. Het bekken bestaat uit de ossa coxae, het os sacrum<br />
en het os coccygis (figuur 6-26, 27).<br />
De benen 189<br />
11. Het femur (dijbeen) is het langste bot in het lichaam.<br />
Het is bij het kniegewricht met het tibia<br />
verbonden. Een ligament vanaf de patella (de knieschijf)<br />
is aan de tuberositas tibiae aangehecht (figuur<br />
6-28, 6-29).<br />
12. Andere oriëntatiepunten op de tibia zijn onder<br />
meer de ventrale kam en de mediale malleolus.<br />
De kop van de fibula is onder de knie met de tibia<br />
verbonden en de laterale malleolus stabiliseert de<br />
enkel (figuur 6-29).<br />
13. De enkel bestaat uit zeven tarsale beenderen; alleen<br />
de talus is verbonden met tibia en fibula. Als<br />
we normaal staan, wordt het grootste deel van ons<br />
gewicht overgebracht op de calcaneus of het hielbeen;<br />
het overige deel van het gewicht wordt op de<br />
metatarsale beentjes overgedragen (figuur 6-30).<br />
14. Het bouwplan van de metatarsale beentjes en kootjes<br />
van de voet lijkt op dat van de hand.<br />
6.8 Botverbindingen 191<br />
De indeling van botverbindingen 192<br />
1. Botverbindingen bestaan overal waar twee beenderen<br />
aan elkaar grenzen. Onbeweeglijke botverbindingen<br />
zijn synartrosen, enigszins beweeglijke<br />
botverbindingen worden amfiatrosen genoemd en<br />
botverbindingen die vrij kunnen bewegen, worden<br />
diartrosen genoemd (Tabel 6-2).<br />
2. Voorbeelden van synartrosen zijn: een beennaad,<br />
een gomphosis (spijkergewricht) en een synchondrose<br />
(beenstukken verbonden door kraakbeen).<br />
3. Voorbeelden van amfiartrosen zijn een syndesmo-<br />
se en een symfyse.<br />
4. De benige oppervlakken bij diartrosen of synoviale<br />
gewrichten zijn met gewrichtskraakbeen bedekt,<br />
worden door synoviaalvocht gesmeerd en<br />
zijn door een gewrichtskapsel omgeven. Andere<br />
onderdelen van een gewricht zijn onder meer de<br />
meniscus, vetkussentjes en verschillende banden<br />
(ligamenten) (figuur 6-31).<br />
Synoviale gewrichten: beweging en bouw 194<br />
5. Belangrijke termen waarmee dynamische bewegingen<br />
bij synoviale gewrichten worden aangeduid,<br />
zijn: flexie, extensie, hyperextensie, abductie,<br />
adductie, circumductie en rotatie (figuur 6-32, 6-<br />
33).<br />
6. De beenderen in de onderarm laten pronatie en supinatie<br />
toe (figuur 6-33).<br />
7. Bewegingen van de voet zijn onder meer inversie<br />
en eversie. De enkel ondergaat dorsiflexie en<br />
plantaire flexie. Oppositie is de beweging van de<br />
duim naar de handpalm, waardoor we voorwerpen<br />
kunnen oppakken en vasthouden (figuur 6-34).<br />
8. Bij protractie wordt een deel van het lichaam<br />
naar voren bewogen; bij retractie naar achteren.<br />
Depressie en elevatie treden op wanneer we een<br />
lichaamsdeel respectievelijk omlaag of omhoog bewegen<br />
(figuur 6-34).<br />
9. Belangrijke typen synoviale gewrichten zijn onder<br />
meer glijdende gewrichten, scharniergewrichten,<br />
draaigewrichten, ellipsoïde gewrichten, zadelgewrichten<br />
en kogelgewrichten (figuur 6-35).<br />
Belangrijk 199<br />
Voorbeelden van gewrichten 200<br />
10. De gewrichtsuitsteeksels van aangrenzende wervels<br />
vormen glijdende gewrichten. Aangrenzende<br />
wervellichamen zijn door kraakbeen verbonden en<br />
worden gescheiden door kussentjes die tussenwervelschijven<br />
worden genoemd (figuur 6-36).<br />
11. Het schoudergewricht wordt gevormd door de<br />
schouderkom en de kop van de humerus. Dit gewricht<br />
is buitengewoon beweeglijk; hierdoor is het<br />
gewricht ook instabiel, waardoor het gemakkelijk<br />
ontwricht raakt (figuur 6-37).<br />
12. Slijmbeurzen bij het schoudergewricht verminderen<br />
de wrijving van spieren en pezen tijdens bewegingen<br />
(figuur 6-37).<br />
13. Het ellebooggewricht laat alleen flexie en extensie
toe. Het is buitengewoon stabiel vanwege uitgebreide<br />
banden en door de vorm van de scharnierende<br />
elementen (figuur 6-38).<br />
14. Het heupgewricht wordt gevormd door de eenheid<br />
van het acetabulum met de kop van het femur. Bij<br />
deze diartrose, een kogelgewricht, zijn flexie en extensie,<br />
adductie en abductie, circumductie en rotatie<br />
mogelijk (figuur 6-39).<br />
15. Het kniegewricht is een complex scharniergewricht.<br />
Bij het gewricht zijn flexie en extensie en een beperkte<br />
mate van rotatie mogelijk (figuur 6-40).<br />
6.9 Integratie met andere stelsels 203<br />
1. Het beenderstelsel heeft een dynamische relatie met<br />
andere stelsels (figuur 6-41).<br />
herhalingsvragen<br />
Niveau 1: Feiten en termen herhalen<br />
Combineer elk van de woorden in kolom A op juiste<br />
wijze met de term uit kolom B die daar het beste bij<br />
past. Plaats de letters voor het antwoord in de geboden<br />
ruimte.<br />
KOLOM A KOLOM B<br />
— 1. osteocyten<br />
— 2. diafyse<br />
— 3. gehoorbeentjes<br />
— 4. zeefplaat<br />
— 5. osteoblasten<br />
— 6. C 1<br />
— 7. C 2<br />
— 8. heup en schouder<br />
— 9. patella<br />
— 10. calcaneus<br />
— 11. synartrose<br />
— 12. een zodanige beweging<br />
van de hand dat<br />
de palm naar voren<br />
komt<br />
— 13. osteoclasten<br />
— 14. laterale opheffing<br />
van de arm<br />
— 15. elleboog en knie<br />
a. abductie<br />
b. hielbeen<br />
c. kogelgewrichten<br />
d. cellen die beenweefsel<br />
oplossen<br />
e. scharniergewrichten<br />
f. axis<br />
g. onbeweeglijke verbinding<br />
h. beenschacht<br />
i. volwassen botcellen<br />
j. botvormende cellen<br />
k. atlas<br />
l. reukzenuwen<br />
m. gehoorbeentjes<br />
n. supinatie<br />
o. patella<br />
16. In de beenderen zijn energiereserves opgeslagen in<br />
de vorm van vetten in gedeelten met<br />
(a) rood beenmerg<br />
(b) geel beenmerg<br />
Herhalingsvragen<br />
(c) de matrix van beenweefsel<br />
(d) de grondsubstantie<br />
17. De twee typen beenweefsel zijn<br />
(a) compact beenweefsel en spongieus beenweefsel<br />
(b) dicht beenweefsel en compact beenweefsel<br />
(c) spongieus beenweefsel en substantia spongiosa<br />
(d) a, b en c zijn juist<br />
18. De basale functionele eenheden van volwassen<br />
compact beenweefsel zijn<br />
(a) lacunen (b) botcellen<br />
(c) osteonen (d) canaliculi<br />
19. Het axiale skelet bestaat uit beenderen van de<br />
(a) schouder- en bekkengordel<br />
(b) schedel, borst en wervelkolom<br />
(c) arm, benen, hand en voeten<br />
(d) ledematen, schoudergordel en bekkengordel<br />
20. Het skelet van de ledematen bestaat uit de beenderen<br />
van de<br />
(a) schouder- en bekkengordel<br />
(b) schedel, borst en wervelkolom<br />
(c) armen, benen, handen en voeten<br />
(d) ledematen, schoudergordel en bekkengordel<br />
21. Bij welk van de volgende alternatieven zijn alleen<br />
beenderen van het cranium vermeld?<br />
(a) os frontale, os parietale, os occipitale,<br />
os sphenoidale<br />
(b) os frontale, os occipitale, os zygomaticum, os<br />
parietale<br />
(c) os occipitale, os sphenoidale, os temporale,<br />
palatum<br />
(d) mandibula, maxilla, os nasale, os zygomaticum<br />
22. Welk van de volgende beenderen is niet gepaard?<br />
(a) os vomer (b) maxilla<br />
(c) palatum (d) os nasale<br />
23. De scapula is bij de schouderkom verbonden met<br />
het proximale uiteinde van<br />
(a) de humerus (b) de radius<br />
(c) de ulna (d) het femur<br />
24. Als iemand in de anatomische positie ligt, ligt de<br />
ulna<br />
(a) mediaal ten opzichte van de radius<br />
(b) lateraal ten opzichte van de radius<br />
(c) onder de radius<br />
(d) boven de radius<br />
25. Elk van beide ossa coxae van de bekkengordel bestaat<br />
uit de volgende drie vergroeide beenderen:<br />
209<br />
6
6<br />
210<br />
het beenderstelsel<br />
(a) ulna, radius, humerus<br />
(b) os ilium, os ischium, os pubis<br />
(c) femur, tibia, fibula<br />
(d) os hamatum, os capitatum, os trapezium<br />
26. Gewrichten die zich meestal aan het einde van lange<br />
beenderen bevinden, zijn<br />
(a) synartrosen (b) amfiartrosen<br />
(c) diartrosen (d) naden<br />
27. De functie van synoviaalvocht is<br />
(a) voeding van kraakbeencellen<br />
(b) smering<br />
(c) schokken opvangen<br />
(d) a, b en c zijn juist<br />
28. Abductie en adductie hebben altijd betrekking op<br />
bewegingen van<br />
(a) het axiale skelet<br />
(b) het skelet van de ledematen<br />
(c) de schedel<br />
(d) de wervelkolom<br />
29. Op de tenen staan is een voorbeeld van een beweging<br />
die wordt genoemd:<br />
(a) elevatie (b) dorsiflexie<br />
(c) plantaire flexie (d) retractie<br />
30. Wat zijn de vijf belangrijkste functies van het beenderstelsel?<br />
31. Wat is het belangrijkste verschil tussen intramembraneuze<br />
verbening en enchondrale verbening?<br />
32. Door welke unieke kenmerken verschilt het os hyoideum<br />
van alle andere beenderen in het lichaam?<br />
33. Welke twee belangrijke functies worden door de<br />
borstkas uitgevoerd?<br />
34. Welke twee grote uitsteeksels van de scapula zijn<br />
verbonden met het schoudergewricht?<br />
Niveau 2: Begrippen herhalen<br />
35. Waarom is een belasting of schok aan de zijkant<br />
van de schacht van een lang bot gevaarlijker dan<br />
druk die langs de lange as van de schacht wordt<br />
uitgeoefend?<br />
36. Hoe wordt de epifyse verder van de schacht geduwd<br />
tijdens de groei van een lang bot?<br />
37. Waardoor komen bij lendenwervels vaker gescheurde<br />
tussenwervelschijven voor en bij halswervels<br />
vaker ontwrichtingen en fracturen?<br />
38. Waardoor komen verwondingen van de clavicula<br />
vaak voor?<br />
39. Wat is het verschil tussen de bekkengordel en het<br />
bekken?<br />
40. Wat is het verschil tussen gewrichtskraakbeen en<br />
alle andere vormen van kraakbeen in het lichaam?<br />
41. Waarom is het van belang dat de symphysis pubica<br />
een enigszins beweeglijke botverbinding is?<br />
Niveau 3: Kritisch denken en klinische toepassingen<br />
42. Tijdens het schommelen valt de tienjarige Yasmin en<br />
breekt ze haar rechterbeen. Bij de eerste hulp vertelt<br />
de arts aan haar ouders dat het proximale uiteinde<br />
van de tibia waar de epifyse tegen de diafyse aanligt,<br />
gebroken is. De breuk wordt gezet en geneest ten<br />
slotte. Tijdens een lichamelijk onderzoek op haar<br />
achttiende jaar verneemt Yasmin dat haar rechterbeen<br />
2 centimeter korter is dan haar linkerbeen,<br />
waarschijnlijk als gevolg van dit ongeluk. Hoe zou<br />
dit lengteverschil kunnen worden verklaard?<br />
43. Tess krijgt te horen dat ze een ziekte heeft die de<br />
vliezen rond de hersenen aantast. De arts vertelt de<br />
ouders van Tess dat deze ziekte wordt veroorzaakt<br />
door een virus dat via de lucht wordt overgedragen.<br />
Verklaar hoe dit virus in de schedel kan zijn binnengedrongen.<br />
44. Terwijl een archeologe aan een opgraving werkt,<br />
vindt zij verschillende kleine schedelbeenderen. Ze<br />
onderzoekt het os frontale, os parietale en de ossa<br />
occipitali en concludeert dat de schedels afkomstig<br />
zijn van kinderen van nog geen jaar oud. Op welke<br />
wijze kan ze de leeftijd afleiden uit de vorm van de<br />
beenderen?<br />
45. Frank Fireman is een brand aan het blussen als een<br />
deel van het plafond instort en zijn linker schouder<br />
door een balk wordt getroffen. Hij wordt door<br />
zijn vrienden gered, maar hij heeft veel pijn in zijn<br />
schouder en kan zijn arm niet goed bewegen, vooral<br />
niet naar voren. Zijn clavicula is niet gebroken<br />
en zijn humerus ook niet. Wat is waarschijnlijk de<br />
aard van de verwonding van Frank?<br />
46. Ed ‘verdraait’ zijn enkel bij het tennissen. De enkel<br />
zwelt op en is pijnlijk, maar na onderzoek wordt<br />
hem verteld dat er geen pezen zijn gescheurd en dat<br />
de structuur van de enkel niet is beschadigd. Wat is<br />
er, uitgaande van deze symptomen, waarschijnlijk<br />
met zijn enkel gebeurd?
Het beenderstelsel<br />
in perspectief<br />
Voor alle stelsels<br />
Biedt mechanische<br />
stevigheid; opslag<br />
energiereserves; opslag<br />
calcium- en fosfaatreserves<br />
Figuur 6-41 Functionele relaties<br />
tussen het beenderstelsel en andere<br />
stelsels<br />
De huid<br />
•<br />
•<br />
Synthese vitamine D3, noodzakelijk voor de opname van calcium en<br />
fosfor (botonderhoud en -groei)<br />
Biedt structurele ondersteuning<br />
Het spierstelsel<br />
•<br />
•<br />
Stabiliseert botposities; door spanning in pezen wordt botgroei en<br />
-onderhoud gestimuleerd<br />
Samenvatting<br />
Levert calcium dat nodig is voor normale spiercontracties; beenderen werken als<br />
hefboom om bewegingen van het lichaam mogelijk te maken<br />
Het zenuwstelsel<br />
•<br />
•<br />
Aansturing positie beenderen door de spieren tot contractie aan te zetten<br />
Levert calcium voor functioneren zenuwstelsel; beschermt hersenen, ruggenmerg;<br />
receptoren bij gewrichten leveren informatie omtrent lichaamshouding<br />
Het hormoonstelsel<br />
•<br />
•<br />
Het cardiovasculaire stelsel<br />
•<br />
•<br />
Het lymfestelsel<br />
•<br />
•<br />
•<br />
•<br />
•<br />
•<br />
Lymfocyten helpen bij de verdediging van beenweefsel na verwondingen<br />
Lymfocyten en andere cellen van het immuunstelsel worden in beenmerg<br />
gevormd en opgeslagen<br />
Het spijsverteringsstelsel<br />
Het urinair stelsel<br />
•<br />
•<br />
•<br />
•<br />
Skeletgroei gereguleerd door groeihormoon, schildklierhormonen en<br />
geslachtshormonen; mobilisatie calcium gereguleerd door parathyroïdaal<br />
hormoon en calcitonine<br />
Beschermt hormoonklieren, vooral in hersenen, borstkas en bekkenholte<br />
Levert zuurstof, voedingsstoffen, hormonen, bloedcellen; verwijdert<br />
afvalstoffen en koolstofdioxide<br />
Levert calcium dat nodig is voor samentrekking hartspier; productie<br />
bloedcellen in beenmerg<br />
Het ademhalingsstelsel<br />
Levert zuurstof en verwijdert koolstofdioxide<br />
Bewegingen van de ribben belangrijk voor ademhaling; axiaal skelet omgeeft<br />
en beschermt longen<br />
Levert voedingsstoffen, calcium en fosfaat<br />
Ribben beschermen delen van lever, maag en darmen<br />
Voorkomt uitscheiding calcium en fosfaat dat nodig is voor botgroei;<br />
verwijdert afvalstoffen<br />
Axiaal skelet biedt enige bescherming voor nieren en urineleiders; bekken<br />
beschermt urineblaas en proximale urinebuis<br />
Het voortplantingsstelsel<br />
Geslachtshormonen bevorderen groei en onderhoud van beenderen;<br />
plotselinge piek in de productie van geslachtshormonen bij begin puberteit<br />
veroorzaakt een versnelling van de groei en sluiting van het epifysekraakbeen<br />
Bekken beschermt voortplantingsorganen van de vrouw, beschermt delen van de<br />
zaadleiders en geslachtsklieren van de man<br />
211<br />
6
6<br />
Andy Walshe is manager<br />
bij het atletische programma<br />
van de Amerikaanse<br />
Ski and Snowboard As-<br />
Sporttrainer<br />
sociation. Hij werkt nauw<br />
Andy Walshe<br />
samen met meer dan 150<br />
atleten die voor het Olympische<br />
kampioenschap<br />
trainen. Andy staat aan het hoofd van een groep fysiologen,<br />
diëtisten, biomechanici en sportpsychologen.<br />
Voor trainers op dit niveau is geen dag hetzelfde. ‘Dit<br />
beroep is vol variatie. De ene dag heb je de leiding van<br />
een trainingskamp en de volgende dag ben je in de<br />
sneeuw in Zuid-Amerika, en neem je video’s op voor<br />
bewegingsanalyse.’<br />
Toptraining<br />
Behalve dat Andy de leiding heeft van het trainingsteam,<br />
ontwikkelt hij prestatiemodellen voor topsporten,<br />
schema’s waarmee een trainer een<br />
atleet kan analyseren met betrekking<br />
tot zijn sport om zijn sterke en zwakke<br />
punten te bepalen. Hij is gespecialiseerd<br />
in biomechanische en fysiologische analyse.<br />
Hiervoor is een gedegen achtergrondkennis<br />
van anatomie en fysiologie<br />
nodig. ‘Je moet bewegingspatronen begrijpen<br />
en analyseren en dat is onmogelijk<br />
zonder een goed inzicht in spieren<br />
en beenderen. En je moet ook inzicht<br />
hebben in energiesystemen, dus het fysiologische<br />
element is heel belangrijk.’<br />
In feite zegt Andy voor zijn hele personeel:<br />
‘Anatomie en fysiologie zijn noodzakelijk. Deze<br />
vakken geven kennis over de onderdelen van de machine<br />
die je probeert te verbeteren en het is de basis<br />
waarop alle sportdisciplines zijn gebaseerd.’<br />
Andy maakt deel uit van een kleine groep topsporttrainers<br />
die met de beste atleten ter wereld werken. De<br />
bijdrage van toptrainers bestaat uit een combinatie van<br />
academisch werk van hoog niveau en praktische ervaring.<br />
Voor dit type werk is een academische opleiding<br />
nodig.<br />
Andy werkte eerst vrijwillig als assistent-fysioloog, en<br />
reisde in een onbetaalde baan met de teams mee. Van<br />
daaruit werkte hij zich omhoog tot zijn huidige baan,<br />
212<br />
professioneel profiel<br />
‘Anatomie en fysiologie<br />
zijn noodzakelijk.<br />
Deze vakken geven<br />
kennis over de onderdelen<br />
van de machine<br />
die je probeert<br />
te verbeteren en het<br />
is de basis waarop<br />
alle sportdisciplines<br />
zijn gebaseerd.’<br />
die hij al zeven jaar heeft. ‘Ik was altijd al geïnteresseerd<br />
in sport en prestaties. Ik wilde mijn belangstelling<br />
op het hoogste niveau toepassen. Ik begon met<br />
zomersporten, met surfen en ging daarna over naar<br />
snowboarden en skiën.’<br />
‘Voor een sporttrainer is het een goed idee zoveel mogelijk<br />
praktische training te hebben in verschillende<br />
sporten waarbij je met atleten en coaches werkt. Ga<br />
als vrijwilliger werken. Doe wat nodig is om binnen<br />
te komen.’<br />
Carrièremogelijkheden<br />
Sporttrainers kunnen op verschillende niveaus werken.<br />
Er zijn kansen om in andere landen te werken.<br />
Op het topniveau begin je meestal op een onbetaalde<br />
stageplaats, waar je de kans hebt om te leren, terwijl je<br />
de trainers kunt laten zien wat je kunt.<br />
Andy is dol op zijn werk in de wereld van de topsport<br />
ondanks dat het tempo intensief is. ‘Dit werk vult je<br />
hele leven. Je bent voortdurend op-<br />
roepbaar, en doet van alles en nog wat<br />
dat nodig is om topsporters voor te<br />
bereiden. In een baan als deze ben je<br />
een manusje-van-alles. Het is belangrijk<br />
dat je flexibel bent en bereid bent<br />
je leven gedeeltelijk opzij te zetten. Per<br />
jaar ben ik meer dan 200 dagen op reis<br />
en ik werk zeven dagen per week.’<br />
Maar de beloning is geweldig. ‘De atleten<br />
en de coaches vormen het beste<br />
deel van het werk. Het is fantastisch<br />
om deel uit te maken van het team dat<br />
atleten helpt hun dromen te realiseren.<br />
Tijdens het werk sluit je fantastische vriendschappen.’<br />
En er is een nog belangrijker doel. ‘Onze belangrijkste<br />
doelstelling is meer kinderen bij sport te betrekken.<br />
Natuurlijk zijn we hier om te zorgen dat onze sporters<br />
medailles winnen, maar het effect van deze medailles is<br />
dat we meer kinderen bij sport betrekken.’