17.01.2013 Views

hoofdstukoverzicht - Pearson Education

hoofdstukoverzicht - Pearson Education

hoofdstukoverzicht - Pearson Education

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

6<br />

156<br />

het beenderstelsel<br />

6<br />

het beenderstelsel<br />

Op deze röntgenfoto van het bovenlichaam is de beschermende functie van het beenderstelsel te zien. Op de<br />

foto zien we de ribben, die de longen beschermen en de normale ligging van de twee gebogen sleutelbeenderen<br />

(claviculae) in relatie tot de ribben en de schouders. Ons beenderstelsel bestaat uit beenweefsel, een opmerkelijk<br />

weefsel dat sterk is en zichzelf kan herstellen, zelfs na ernstige verwondingen.


<strong>hoofdstukoverzicht</strong><br />

6.1 De structuur van beenweefsel 158<br />

Macroscopische kenmerken van beenderen 158<br />

Microscopische kenmerken van beenweefsel 160<br />

6.2 Botvorming en groei 162<br />

Intramembraneuze verbening 162<br />

Enchondrale verbening 162<br />

Botgroei en lichaamsverhoudingen 164<br />

Behoeften voor een normale botgroei 164<br />

6.3 Botremodellering en homeostatische mechanismen 165<br />

De rol van remodellering bij de stevigheid 165<br />

Homeostase en mineraalopslag 165<br />

Verwonding en herstel 166<br />

6.4 Veroudering en het beenderstelsel 167<br />

6.5 Een overzicht van het skelet 168<br />

Botmarkeringen (uitwendige kenmerken) 168<br />

Indeling skelet 168<br />

6.6 Het axiale skelet 168<br />

De schedel 168<br />

De wervelkolom en de borstkas 178<br />

6.7 Het skelet van de ledematen 182<br />

De schoudergordel 184<br />

De armen 184<br />

De bekkengordel 187<br />

De benen 189<br />

6.8 Botverbindingen 191<br />

De indeling van botverbindingen 192<br />

Synoviale gewrichten: beweging en bouw 194<br />

Voorbeelden van gewrichten 200<br />

6.9 Integratie met andere stelsels 203<br />

terminologie<br />

ab- vanaf; abductie<br />

acetabulum een azijnkom;<br />

acetabulum van het heupgewricht<br />

(gewrichtskom)<br />

ad- naar toe; adductie<br />

amfi- aan beide zijden; amfiartrose<br />

arthros gewricht; synartrose<br />

blast voorloper; osteoblast<br />

circum rondom; circumductie<br />

clast afbraak; osteoclast<br />

clavius kleine sleutel; claviculum<br />

leerdoelen<br />

(sleutelbeen)<br />

concha schelp; concha auriculae<br />

(oorschelp)<br />

corona kroon; sutura coronalis<br />

(kroonnaad)<br />

cranio schedel; cranium<br />

cribrum zeef; lamina cribrosa<br />

(zeefplaat)<br />

dens tand; dens<br />

dia- door; diartrose<br />

duco leiden; adductie<br />

1. De functies van het beenderstelsel beschrijven.<br />

2. De structuur en functie van compact en spongieus<br />

beenweefsel vergelijken.<br />

3. De groei en ontwikkeling van beenderen bespreken en<br />

de verschillen van de inwendige structuur van specifieke<br />

beenderen verklaren.<br />

4. De remodellering en het herstel van het skelet<br />

beschrijven en homeostatische mechanismen bespreken<br />

die verantwoordelijk zijn voor het reguleren van de<br />

mineraalafzetting en de turn-over.<br />

5. De onderdelen en functies van het skelet van het axiale en<br />

het skelet van de ledematen benoemen.<br />

6. De beenderen van de schedel herkennen.<br />

7. De verschillen in structuur en functie van de verschillende<br />

wervels bespreken.<br />

8. De verschillen in bouw tussen de schouder- en<br />

bekkengordel in verband brengen met de verschillen in<br />

functie.<br />

9. Onderscheid maken tussen verschillende typen<br />

botverbindingen en de bouw in verband brengen met de<br />

functies van deze botverbindingen.<br />

10. De dynamische bewegingen van het skelet en de structuur<br />

van de belangrijkste gewrichten beschrijven.<br />

11. De relatie tussen structuur en beweeglijkheid van<br />

gewrichten verklaren aan de hand van specifieke<br />

voorbeelden.<br />

12. De functionele relaties tussen het beenderstelsel en<br />

andere orgaanstelsels bespreken.<br />

e- uit; eversie<br />

gennan vormen; osteogenese<br />

gomphosis tezamen vergroeid<br />

zijn; gomphosis (onbeweeglijke<br />

botverbinding)<br />

in- erin; inversie<br />

infra- onder; infraspineuze fossa<br />

lacrimae tranen; lacrimale<br />

beenderen (traanbeenderen)<br />

lamella dunne plaat; botlamellen<br />

malleolus hamertje; mediale<br />

157<br />

6


6<br />

Het skelet heeft veel functies, maar de belangrijkste is<br />

de ondersteuning van het lichaamsgewicht. Deze ondersteuning<br />

wordt geboden door beenderen, structuren<br />

die zo sterk zijn als gewapend beton, maar aanzienlijk<br />

lichter. In tegenstelling tot beton kunnen beenderen<br />

worden geremodelleerd en de vorm kan worden<br />

gewijzigd om aan veranderende stofwisselings- en activiteitsbehoeften<br />

te voldoen. Beenderen werken samen<br />

met spieren om de lichaamshouding te handhaven en<br />

om nauwkeurige, gereguleerde bewegingen mogelijk<br />

te maken. Doordat de spieren aan skeletdelen trekken,<br />

kunnen we dankzij het samentrekken van spieren zitten,<br />

staan, wandelen of rennen.<br />

Het beenderstelsel bestaat uit de beenderen van het<br />

skelet en het kraakbeen, de botverbindingen, banden<br />

en andere bindweefsels die de beenderen stabiliseren<br />

of verbinden. Dit stelsel heeft vijf primaire functies:<br />

1. Ondersteuning. Het beenderstelsel biedt structurele<br />

ondersteuning voor het gehele lichaam. Afzonderlijke<br />

beenderen of beendergroepen bieden een<br />

raamwerk voor de aanhechting van zachte weefsels<br />

en organen.<br />

2. Opslag. De calciumzouten van het beenweefsel vormen<br />

een waardevolle mineraalreserve met behulp<br />

waarvan de normale concentraties van calcium en<br />

fosfaat in de lichaamsvloeistoffen kan worden gehandhaafd.<br />

Daarnaast zijn in beenderen energiereserves<br />

opgeslagen in de vorm van vetten in delen<br />

die met geel beenmerg zijn gevuld.<br />

3. Vorming bloedcellen. Rode bloedcellen, witte bloedcellen<br />

en andere onderdelen van bloed worden in<br />

het rode beenmerg gevormd; de inwendige holten<br />

van veel beenderen zijn met rood beenmerg gevuld.<br />

De rol van het beenmerg bij de vorming van<br />

bloedcellen zal worden besproken wanneer we het<br />

bloed- en lymfestelsel gaan onderzoeken (hoofdstuk<br />

11 en 14).<br />

158<br />

ontwikkeling en erfelijkheid<br />

malleolus<br />

meniscus halve maan; menisci<br />

osteon been; osteocyten<br />

penia ontbrekend; osteopenie<br />

planta voetzool; plantair<br />

porosus poreus; osteoporose<br />

septum wand; neusseptum<br />

stylos pilaar; processus styloideus<br />

supra- boven; supraspineuze fossa<br />

sutura aan elkaar hechten; sutura<br />

cranii (schedelnaden)<br />

teres cilindervormig; ligamentum<br />

teres<br />

trabecula wand; botbalkjes in<br />

spongieus beenweefsel (trabeculae)<br />

trochlea katrol; trochlea<br />

vertere draaien; inversie<br />

4. Bescherming. Zachte weefsels en organen zijn vaak<br />

omgeven door onderdelen van het skelet. De ribben<br />

bieden bescherming aan hart en longen, de schedel<br />

omgeeft de hersenen, de wervels beschermen het<br />

ruggenmerg en het bekken omgeeft de kwetsbare<br />

spijsverterings- en voortplantingsorganen.<br />

5. Hefboomwerking. Veel beenderen fungeren als hefbomen<br />

waardoor de grootte en de richting van de<br />

krachten die de spieren uitoefenen, worden gewijzigd.<br />

De resulterende bewegingen lopen uiteen van<br />

de nauwkeurige beweging van een vingertop tot<br />

omvangrijke veranderingen van de positie van het<br />

gehele lichaam.<br />

6.1 De structuur van beenweefsel<br />

Beenweefsel is een steunweefsel dat gespecialiseerde<br />

cellen en een matrix bevat. De matrix bestaat uit extracellulaire<br />

eiwitvezels en een grondsubstantie. Zie pagina<br />

121. De kenmerkende structuur van beenweefsel<br />

is het gevolg van de afzetting van calciumzouten in de<br />

matrix. Bijna twee derde van het gewicht van beenweefsel<br />

wordt gevormd door calciumfosfaat Ca 3 (PO 4 ) 2 . Het<br />

overige derde deel bestaat voornamelijk uit collagene<br />

vezels; botcellen en andere celtypen vormen slechts<br />

circa twee procent van het gewicht van een bot.<br />

6.1.1 Macroscopische kenmerken van beenderen<br />

Wat vorm betreft zijn er grofweg vier typen beenderen<br />

in het skelet van de mens: lang, kort, plat, en onregelmatig<br />

(figuur 6-1•). Lange beenderen zijn langer dan<br />

breed, terwijl deze afmetingen bij de korte beenderen<br />

ongeveer gelijk zijn. Voorbeelden van lange beenderen<br />

zijn de beenderen van de ledematen zoals de beenderen<br />

van de arm (humerus of opperarmbeen) en dij (fe


��� ���� ���<br />

�������<br />

Figuur 6-1 Vormen van beenderen<br />

��� ���� ���<br />

�� ���������<br />

mur of dijbeen). Korte beenderen zijn de beenderen van<br />

de pols (handwortelbeentjes) en enkels (tarsale beenderen<br />

(voetwortelbeentjes)). De platte beenderen, zoals de<br />

ossa parietale van de schedel, de ribben en de schouderbladen<br />

(scapulae), zijn dun en in verhouding breed.<br />

Onregelmatige beenderen hebben een ingewikkelde<br />

vorm die niet gemakkelijk in een andere categorie past.<br />

Een voorbeeld is een van de wervels van de wervelkolom.<br />

De typische kenmerken van een lang bot zoals de humerus<br />

zijn te vinden in figuur 6-2•. Een lang bot heeft<br />

een centrale schacht of diafyse die een centraal gelegen<br />

mergholte omgeeft. Deze holte bevat beenmerg, een<br />

vorm van los bindweefsel. De verbrede gedeelten aan<br />

beide uiteinden, de zogenoemde epifysen, zijn met gewrichtskraakbeen<br />

bedekt. Elke epifyse van een lang bot<br />

is bij een gewricht met een aangrenzend bot verbonden.<br />

Zoals verderop zal worden besproken, groeit een<br />

onvolwassen lang bot op de plaats waar de epifyse in<br />

de diafyse overgaat.<br />

De twee typen beenweefsel zijn zichtbaar in figuur 6-<br />

2•. Compact beenweefsel is vrijwel massief, terwijl<br />

spongieus beenweefsel eruit ziet als een netwerk van<br />

6.1 De structuur van beenweefsel<br />

��� ������������ ���<br />

������<br />

�����<br />

�������<br />

��������<br />

���������<br />

�������<br />

�������<br />

�������<br />

�������<br />

��� ����� ���������<br />

Figuur 6-2 De structuur van een lang bot<br />

����������<br />

���������<br />

���������<br />

�����������<br />

����������<br />

����������<br />

�������<br />

���������<br />

������<br />

�������<br />

�����������<br />

�������<br />

159<br />

6


6<br />

160<br />

het beenderstelsel<br />

benige staafjes of stutten, die door holten van elkaar<br />

gescheiden zijn. Zowel compact beenweefsel als spongieus<br />

beenweefsel zijn in de humerus aanwezig; de diafyse<br />

bestaat uit compact beenweefsel en de epifysen<br />

zijn met spongieus beenweefsel gevuld.<br />

Het buitenste oppervlak van het bot is met een periost<br />

of buitenste beenvlies bedekt (zie figuur 6-2•).<br />

De vezels van pezen en gewrichtsbanden zijn vermengd<br />

met die van het periost, waardoor skeletspieren met de<br />

beenderen zijn verbonden en waardoor beenderen onderling<br />

worden verbonden. Het periost isoleert het bot<br />

van de aangrenzende weefsels, biedt plaats aan de verbinding<br />

met bloedvaten en zenuwen en speelt een rol<br />

bij de groei en het herstel van beenderen. Binnen het<br />

bot bekleedt een uit cellen bestaand endost de mergholte<br />

en andere binnenste oppervlakken. Het endost is<br />

beenvlies aan de zijde van de mergholte. Het endost is<br />

actief tijdens de botgroei en telkens wanneer herstel of<br />

remodellering plaatsvindt.<br />

6.1.2 Microscopische kenmerken van beenweefsel<br />

Een inleiding tot de algemene histologie van beenweefsel<br />

is in hoofdstuk 4 gegeven. In figuur 6-3• is<br />

de microscopische structuur van beenweefsel in detail<br />

weergegeven. Histologisch gezien bestaat het periost<br />

uit een vezelige buitenlaag en een uit cellen bestaande<br />

binnenste laag of endost (figuur 6-3a•). Compact en<br />

spongieus beenweefsel bevatten botcellen of osteocyten<br />

(osteon, been) in kleine groepjes, de zogenoemde<br />

lacunen (figuur 6-3b•). Lacunen zijn te vinden tussen<br />

dunne laagjes gecalcificeerde matrix die lamellen worden<br />

genoemd (lamella, dunne plaat). Kleine kanalen,<br />

zogenoemde canaliculi, lopen straalsgewijs door de<br />

matrix en vormen een onderlinge verbinding van de<br />

lacunen en verbinden deze met nabij gelegen bloedvaten.<br />

De canaliculi bevatten cytoplasma-uitlopers van<br />

de botcellen. Voedingsstoffen vanuit het bloed en afvalstoffen<br />

vanuit de botcellen diffunderen door de extracellulaire<br />

vloeistof die deze cellen omgeeft, evenals<br />

door de cytoplasma-uitlopers.<br />

Compact en spongieus beenweefsel<br />

De basale functionele eenheid van compact beenweefsel,<br />

het osteon of systeem van Havers, is afgebeeld in<br />

figuur 6-3•. Binnen een osteon zijn de botcellen in<br />

concentrische lagen rond een centraal kanaal of ka-<br />

naal van Havers gelegen; dit kanaal bevat een of meer<br />

bloedvaten. De lamellen zijn cilindervormig, en liggen<br />

evenwijdig aan de lange as van het centrale kanaal.<br />

Verbindingskanalen (volkmann-kanalen) bieden<br />

doorgangen; hier lopen de bloedvaten doorheen die de<br />

centrale kanalen met die van het periost en de mergholte<br />

verbinden.<br />

In spongieus beenweefsel zijn de lamellen anders gerangschikt<br />

en het weefsel bevat geen osteonen. In<br />

plaats daarvan vormen de lamellen staafjes of platen<br />

die botbalkjes (of trabeculae) worden genoemd (trabecula,<br />

wand). Door veel vertakkingen van de dunne<br />

botbalkjes ontstaat een open netwerk. Canaliculi, die<br />

straalsgewijs uitlopen vanaf de lacunen van spongieus<br />

beenweefsel, eindigen aan de uiteinden van de botbalkjes.<br />

Daar diffunderen voedingsstoffen en afvalstoffen<br />

tussen het merg en de botcellen.<br />

Behalve in de gewrichtskapsels is het gehele botoppervlak<br />

met een laag compact beenweefsel bedekt.<br />

In de kapsels worden de tegenover elkaar gelegen<br />

oppervlakken door gewrichtskraakbeen beschermd.<br />

Compact beenweefsel wordt meestal aangetroffen op<br />

plaatsen waar de belasting slechts uit een beperkt aantal<br />

richtingen komt. De beenderen van de ledematen<br />

zijn bijvoorbeeld zo gebouwd dat ze krachten kunnen<br />

weerstaan die aan de uiteinden worden uitgeoefend.<br />

Doordat osteonen evenwijdig liggen aan de lange as<br />

van de schacht, buigt een bot van de ledematen niet<br />

door wanneer op één van beide uiteinden een kracht<br />

wordt uitgeoefend (zelfs niet als dit een grote kracht<br />

is). Het bot kan echter wel breken wanneer een veel<br />

kleinere kracht op de zijkant wordt uitgeoefend.<br />

Spongieus beenweefsel wordt echter aangetroffen op<br />

plaatsen waar beenderen niet zwaar worden belast,<br />

of waar de krachten uit uiteenlopende richtingen afkomstig<br />

zijn. Spongieus beenweefsel is bijvoorbeeld<br />

aanwezig bij de epifysen van lange beenderen, waar<br />

krachten via gewrichten worden overgebracht. Spongieus<br />

beenweefsel is ook veel lichter dan compact beenweefsel.<br />

Hierdoor wordt voorkomen dat het skelet te<br />

zwaar wordt en kunnen de beenderen gemakkelijker<br />

door de spieren worden bewogen. Uiteindelijk verleent<br />

het netwerk van botbalkjes van spongieus beenweefsel<br />

stevigheid en bescherming aan de cellen van het rode<br />

beenmerg; dit is een plaats waar een groot deel van de<br />

bloedcellen wordt gevormd.


���������<br />

�����������<br />

��������� r<br />

�������<br />

�����������<br />

���������<br />

������ ����<br />

��������<br />

���������� ���<br />

��������� �����������<br />

������<br />

���<br />

��������<br />

������������<br />

������<br />

Figuur 6-3 De structuur van een kenmerkend bot<br />

(a) Op dit schematische aanzicht is de structuur van een kenmerkend lang bot te zien. (b) Op deze dunne doorsnede door compact beenweefsel lijken de<br />

intacte matrix en centrale kanalen wit en de lacunen en canaliculi zwart. (LM x 272)<br />

Cellen in beenweefsel<br />

Hoewel botcellen het meest talrijk zijn in beenweefsel,<br />

komen ook andere celtypen voor. Deze cellen, de zogenoemde<br />

osteoclasten en osteoblasten, maken deel uit<br />

van het endost, dat de binnenste holten van compact<br />

en spongieus beenweefsel bekleedt; deze cellen komen<br />

ook voor in de laag van het periost die uit cellen bestaat.<br />

In beenweefsel komen drie primaire celtypen voor:<br />

1. Osteocyten zijn volwassen botcellen. Botcellen<br />

handhaven de normale botstructuur door de calciumzouten<br />

in de botmatrix rondom zichzelf opnieuw<br />

te gebruiken en door bij herstel te helpen.<br />

2. Osteoclasten (clast, afbreken) zijn reusachtige cellen<br />

met vijftig of meer celkernen. Zuren en enzymen<br />

die door de osteoclasten worden afgegeven, lossen<br />

de botmatrix op en geven de opgeslagen mineralen<br />

af via osteolyse of resorptie. Dit proces speelt een rol<br />

bij de regulering van de calcium- en fosfaatconcentraties<br />

in de lichaamsvloeistoffen.<br />

3. Osteoblasten zijn de cellen die verantwoordelijk<br />

��������<br />

������<br />

����<br />

�������<br />

6.1 De structuur van beenweefsel<br />

��� ������ ���������<br />

���� ��� ��� ���������<br />

�������� ���� ���<br />

��� ���������<br />

zijn voor de vorming van nieuw beenweefsel, een<br />

proces dat osteogenese wordt genoemd (gennan,<br />

vormen). Osteoblasten vormen nieuwe botmatrix<br />

en bevorderen de afzetting van calciumzouten in<br />

de organische matrix. Op elk willekeurig moment<br />

wordt een deel van de matrix door osteoclasten verwijderd<br />

en wordt door osteoblasten nieuwe matrix<br />

gevormd. Als een osteoblast volledig omgeven raakt<br />

door gecalcificeerde matrix, differentieert deze tot<br />

botcel.<br />

inzichtvragen<br />

����������<br />

1. Hoe wordt de sterkte van een bot beïnvloed als in<br />

verhouding meer collageen dan calcium aanwezig<br />

zou zijn?<br />

2. In een monster van beenweefsel is te zien dat concentrische<br />

lagen een centraal kanaal omgeven. Is dit<br />

monster afkomstig van de schacht of van het uiteinde<br />

van een lang bot?<br />

���<br />

�������������<br />

��������<br />

������� �������� �������<br />

161<br />

6


6<br />

162<br />

het beenderstelsel<br />

3. Hoe zal de massa van een bot worden beïnvloed<br />

wanneer de osteoclasten in dat bot actiever worden<br />

dan de osteoblasten?<br />

Antwoorden zijn te vinden vanaf pagina B1-1.<br />

6.2 Botvorming en groei<br />

De groei van het skelet bepaalt hoe lang iemand wordt<br />

en het bepaalt ook de lichaamsverhoudingen. De skeletgroei<br />

begint ongeveer zes weken na de bevruchting,<br />

wanneer een embryo ongeveer 12 mm lang is. (Op dat<br />

moment bestaan alle onderdelen van het skelet nog uit<br />

kraakbeen.) De botgroei gaat tijdens de puberteit door<br />

en meestal blijven delen van het skelet groeien tot een<br />

leeftijd van circa 25 jaar. In deze paragraaf wordt het<br />

proces van de botvorming en groei bestudeerd. In de<br />

volgende paragraaf worden het onderhoud en de turnover<br />

van de mineraalreserves in het volwassen skelet<br />

bestudeerd.<br />

Tijdens de ontwikkeling worden kraakbeen of andere<br />

typen bindweefsel door beenweefsel vervangen. Het<br />

proces waarbij andere weefseltypen door beenweefsel<br />

worden vervangen, wordt verbening genoemd. (Het<br />

proces van calcificatie, de afzetting van calciumzouten,<br />

treedt tijdens de verbening op, maar dit kan zich<br />

ook in andere weefsels voordoen.) Er zijn twee belangrijke<br />

soorten verbening. Bij intramembraneuze verbening<br />

ontstaat beenweefsel binnen bladen of vliezen van<br />

bindweefsel. Bij enchondrale verbening wordt bestaand<br />

kraakbeen door beenweefsel vervangen. In figuur 6-4•<br />

zijn enkele van de beenderen te zien die via deze twee<br />

processen worden gevormd bij een foetus van 16 weken<br />

oud.<br />

6.2.1 Intramembraneuze verbening<br />

Intramembraneuze botvorming begint wanneer osteoblasten<br />

zich binnen embryonaal of foetaal vezelig<br />

bindweefsel differentiëren. Dit type verbening vindt<br />

normaal gesproken plaats in de diepere lagen van de<br />

lederhuid. De osteoblasten differentiëren zich vanuit<br />

de stamcellen in bindweefsel, nadat de organische onderdelen<br />

van de matrix die door de stamcellen is afgescheiden,<br />

worden gecalcificeerd. De plaats waar voor<br />

het eerst verbening optreedt, wordt een beenkern genoemd.<br />

Naarmate de verbening verder gaat en nieuw<br />

����������������<br />

���������<br />

����������� ���������<br />

Figuur 6-4 Botvorming bij een foetus van 16 weken<br />

oud<br />

beenweefsel in buitenwaartse richting verder groeit,<br />

raken sommige osteoblasten in verbeende gebieden<br />

gevangen en veranderen in botcellen.<br />

Botgroei is een actief proces en osteoblasten hebben<br />

zuurstof en een voortdurende aanvoer van voedingsstoffen<br />

nodig. Bloedvaten beginnen het gebied in te<br />

groeien om in deze behoeften te voorzien en raken in<br />

de loop van de tijd in het zich ontwikkelende bot gevangen.<br />

Eerst lijkt het intramembraneuze beenweefsel<br />

op spongieus beenweefsel. Door verdere remodellering<br />

rond de gevangen bloedvaten kunnen osteonen ontstaan<br />

die kenmerkend zijn voor compact beenweefsel.<br />

De platte beenderen van de schedel, de mandibula (onderkaak)<br />

en de claviculae (sleutelbeenderen) ontstaan op<br />

deze manier.<br />

6.2.2 Enchondrale verbening<br />

De meeste beenderen van het skelet ontstaan via enchondrale<br />

verbening (endo-, binnen + chondros,<br />

kraakbeen) van hyalien kraakbeen. Eerst ontstaat een<br />

klein kraakbeenmodel van de toekomstige beenderen.<br />

Tegen de tijd dat een embryo zes weken oud is, begint<br />

de vervanging van het kraakbeen van de toekomstige<br />

beenderen van de ledematen; dan ontstaat daar het eerste<br />

echte beenweefsel. De stappen van de groei en ver-


ening van een bot van de ledematen zijn schematisch<br />

in figuur 6-5• weergegeven.<br />

Stap 1: De enchondrale verbening begint wanneer<br />

kraakbeencellen in het kraakbeenmodel zich vergroten<br />

en in de omringende matrix kalk wordt afgezet (calcificatie).<br />

De kraakbeencellen sterven af, doordat de diffusie<br />

van voedingsstoffen door de gecalcificeerde matrix<br />

wordt vertraagd.<br />

Stap 2: De botvorming begint op het oppervlak van de<br />

schacht. Bloedvaten dringen het kraakbeenvlies binnen<br />

en cellen van de binnenste laag daarvan differentiëren<br />

zich tot osteoblasten die botmatrix beginnen te<br />

vormen. Zie pagina 119.<br />

Stap 3: Bloedvaten dringen het binnenste gedeelte<br />

van het kraakbeen binnen en nieuw gedifferentieerde<br />

osteoblasten vormen spongieus beenweefsel in het<br />

centrum van de schacht bij een primaire beenkern. De<br />

ontwikkeling van beenweefsel gaat door in de richting<br />

van de uiteinden, waardoor de schacht met spongieus<br />

beenweefsel wordt opgevuld.<br />

Stap 4: Naarmate het bot groter wordt, breken osteoclasten<br />

een deel van het spongieuze beenweefsel af en<br />

vormen een mergholte. Het kraakbeenmodel raakt niet<br />

volledig met beenweefsel opgevuld, doordat het epify-<br />

sekraakbeen of de epifysairschijven aan de uiteinden<br />

blijven groeien, waardoor het zich ontwikkelende bot<br />

langer wordt. Hoewel osteoblasten vanuit de schacht<br />

voortdurend in de epifysairschijven binnendringen,<br />

wordt het bot toch langer, doordat voortdurend nieuw<br />

kraakbeen wordt toegevoegd, voor de oprukkende osteoblasten<br />

uit. Deze situatie is als een paar hardlopers,<br />

waarbij de een voor de andere uit rent: zolang ze met<br />

dezelfde snelheid blijven rennen, zal de achterste de<br />

voorste nooit inhalen, hoe ver ze ook lopen.<br />

Stap 5: De centra van de epifysen beginnen te calcificeren.<br />

Wanneer bloedvaten en osteoblasten deze<br />

gebieden binnendringen, ontstaan secundaire beenkernen;<br />

de epifysen raken uiteindelijk met spongieus<br />

beenweefsel opgevuld. Aan het uiteinde van het bot,<br />

bij de gewrichtsholte blijft een dunne laag van het oorspronkelijke<br />

kraakbeenmodel over; dit vormt het gewrichtskraakbeen.<br />

In dit stadium is het beenweefsel<br />

van de schacht nog steeds door epifysekraakbeen van<br />

het beenweefsel van de epifysen gescheiden. Zolang de<br />

snelheid van de kraakbeengroei even groot blijft als de<br />

snelheid waarmee osteoblasten binnendringen, blijft<br />

het kraakbeen van de epifyse bestaan en blijft het bot<br />

in de lengte groeien.<br />

����� ����� �����<br />

����� �����<br />

���������������<br />

�� ��� ������ ���<br />

��� ���������<br />

��������������<br />

������ ������ ��<br />

������� ����������<br />

�� ������� ��<br />

������ ���������<br />

������ ��������<br />

��������������� �� ��<br />

����������� ������<br />

����������<br />

�����<br />

������ ��������<br />

������������<br />

�������� �� �������<br />

��� ��� ���������<br />

��� ��� ��� ������<br />

������������<br />

����<br />

�������<br />

�������<br />

�������<br />

Figuur 6-5 Enchondrale verbening<br />

���������� �������<br />

��� ���������<br />

������� ������<br />

������������<br />

������ ���<br />

�������� ���������<br />

���������<br />

��������<br />

��������<br />

��������<br />

��� ����������� ��� ��<br />

������� ����� ������ ��<br />

��� ��������� ���� ���<br />

����� �������� �����<br />

���� ��� ������� ���<br />

����������� ����������<br />

�����<br />

�����<br />

������<br />

���<br />

6.2 Botvorming en groei<br />

���������� ������� ��<br />

�������� ������ ��<br />

������������ ������<br />

���������� �����������<br />

����������<br />

���������<br />

���������<br />

��� ��<br />

�������<br />

����������<br />

��������<br />

163<br />

6


6<br />

164<br />

het beenderstelsel<br />

Wanneer de productie van geslachtshormonen tijdens<br />

de puberteit toeneemt, wordt de botgroei drastisch versneld<br />

en verloopt de vorming van beenweefsel door de<br />

osteoblasten sneller dan de groei van het epifysekraakbeen.<br />

Als gevolg daarvan worden de epifysaire kraakbeenschijven<br />

aan beide uiteinden steeds smaller, totdat<br />

ze verdwijnen. Bij volwassenen is de plaats waar zich<br />

eerder het epifysekraakbeen bevond nog altijd duidelijk<br />

te zien (zie figuur 6-2•). Ook nadat de groei vanuit<br />

de epifysen is voltooid, blijft deze lijn op röntgenfoto's<br />

duidelijk zichtbaar. Het einde van de groei vanuit de<br />

epifysen wordt het sluiten van de epifysen genoemd.<br />

Terwijl het bot langer wordt, wordt de diameter bij de<br />

buitenste omtrek ook groter. Dit groeiproces, de zogenoemde<br />

appositionele groei, treedt op naarmate cellen<br />

van het periost zich tot osteoblasten ontwikkelen en<br />

additionele botmatrix vormen (figuur 6-6•). Naarmate<br />

nieuw beenweefsel wordt afgezet op het buitenste oppervlak<br />

van de schacht, wordt het binnenste oppervlak<br />

door osteoclasten afgebroken en wordt de mergholte<br />

geleidelijk groter.<br />

6.2.3 Botgroei en lichaamsverhoudingen<br />

Het tijdstip waarop de epifysairschijven sluiten, varieert<br />

van bot tot bot en van persoon tot persoon. De verbening<br />

van de tenen is meestal rond het elfde levensjaar<br />

voltooid, terwijl delen van het bekken of de pols wel<br />

tot het vijfentwintigste jaar kunnen doorgroeien. Het<br />

epifysekraakbeen in de armen en benen sluit meestal<br />

rond het achttiende (vrouwen) of twintigste (mannen)<br />

levensjaar. Verschillen in geslachtshormonen vormen<br />

een verklaring voor variaties in de lichaamsomvang en<br />

lichaamsverhoudingen tussen mannen en vrouwen.<br />

6.2.4 Behoeften voor een normale botgroei<br />

De normale groei en het normale onderhoud van het<br />

bot kunnen niet plaatsvinden zonder een voortdurende<br />

aanvoer van mineralen, vooral calciumzouten. Tijdens<br />

de prenatale ontwikkeling worden deze mineralen uit<br />

het bloed van de moeder opgenomen. De behoefte is<br />

zo groot dat het skelet van de moeder tijdens de zwangerschap<br />

vaak botmassa verliest. Vanaf de jeugd tot de<br />

volwassenheid moet de voeding voldoende calcium en<br />

fosfaat bevatten en het lichaam moet in staat zijn deze<br />

mineralen op te nemen en naar de plaatsen van botvorming<br />

te transporteren.<br />

Vitamine D 3 speelt een belangrijke rol bij een gezonde<br />

calciumstofwisseling. Deze vitamine kan worden opgenomen<br />

uit voedingssupplementen of door opperhuidcellen<br />

worden gevormd wanneer deze aan uv-straling<br />

worden blootgesteld. Zie pagina 140. Nadat vitamine<br />

D 3 in de lever is omgezet, zetten de nieren een derivaat<br />

van dit vitamine om in calcitriol, een hormoon<br />

dat de opname van calcium- en fosfaationen vanuit<br />

het spijsverteringskanaal stimuleert. De aandoening<br />

rachitis (Engelse ziekte) wordt gekenmerkt doordat de<br />

beenderen van kinderen in de groei zacht worden en<br />

doorbuigen als gevolg van een tekort aan deze vitamine<br />

D 3 . Doordat er minder calciumzouten in het skelet<br />

aanwezig zijn, worden de beenderen erg buigzaam en<br />

mensen met deze aandoening krijgen O-benen, doordat<br />

de beenderen van de benen onder het gewicht van<br />

het lichaam doorbuigen.<br />

Vitamine A en vitamine C zijn ook noodzakelijk voor<br />

een normale groei en onderhoud van de beenderen.<br />

Een tekort aan vitamine C kan bijvoorbeeld tot scheurbuik<br />

leiden. Een van de primaire kenmerken van deze<br />

aandoening is een vermindering van de activiteit van<br />

osteoblasten, waardoor de beenderen zwak en broos<br />

worden. Behalve vitaminen zijn verschillende hormonen<br />

(waaronder groeihormoon, schildklierhormonen,<br />

geslachtshormonen en hormonen die betrokken zijn<br />

bij de calciumstofwisseling) noodzakelijk voor een<br />

normale groei en ontwikkeling van het skelet.<br />

inzichtvragen<br />

1. Welk type weefsel wordt tijdens intramembraneuze<br />

verbening door beenweefsel vervangen?<br />

2. Hoe zouden röntgenfoto’s van het femur kunnen<br />

worden gebruikt om te onderzoeken of iemand al is<br />

volgroeid?<br />

3. In de middeleeuwen werden koorknapen voor de puberteit<br />

soms gecastreerd (waarbij hun testes werden<br />

verwijderd) om te voorkomen dat ze een zware stem<br />

kregen. Welke invloed zou castratie op hun lengte<br />

hebben gehad?<br />

4. Waarom krijgen zwangere vrouwen calciumsupplementen<br />

en wordt hen aangeraden melk te drinken<br />

ondanks het feit dat hun skelet al volledig is volgroeid?<br />

Antwoorden zijn te vinden vanaf pagina B1-1.


���� ����<br />

Figuur 6-6 Appositionele botgroei<br />

����������� �������<br />

���� ������������<br />

6.3 Botremodellering en homeostatische<br />

mechanismen<br />

Van de vijf belangrijke functies van het skelet die eerder<br />

in dit hoofdstuk zijn besproken, hangen de stevigheid<br />

en de opslag van mineralen samen met de dynamische<br />

aard van beenweefsel. Bij volwassenen houden de botcellen<br />

in de lacunen de omringende matrix in stand;<br />

hierbij worden de omringende calciumzouten voortdurend<br />

verwijderd en vervangen. Maar osteoclasten en<br />

osteoblasten blijven ook actief nadat de epifysairschijven<br />

al zijn gesloten. Normaal gesproken zijn hun activiteiten<br />

in evenwicht: terwijl het ene osteon door de<br />

activiteit van osteoblasten ontstaat, wordt een ander osteon<br />

door osteoclasten afgebroken. De turn-over-snelheid<br />

van bot is tamelijk hoog en bij volwassenen wordt<br />

elk jaar ongeveer achttien procent van het eiwit en de<br />

mineralen verwijderd en via het proces van remodellering<br />

vervangen. Niet elk deel van elk bot is hierbij<br />

betrokken: de turn-over-snelheid verschilt, afhankelijk<br />

van de plaats. Het spongieuze beenweefsel in de kop<br />

van het femur wordt bijvoorbeeld twee of drie keer per<br />

jaar vervangen, terwijl het compacte beenweefsel langs<br />

de schacht grotendeels onveranderd blijft.<br />

6.3.1 De rol van remodellering bij de stevigheid<br />

Door een regelmatige turn-over van de mineralen<br />

heeft elk bot het vermogen zich aan nieuwe vormen<br />

van belasting aan te passen. Zwaar belaste beenderen<br />

worden dikker en sterker en ontwikkelen opvallender<br />

benige oppervlakteranden: beenderen die niet aan normale<br />

belasting onderhevig zijn, worden dun en broos.<br />

Regelmatige lichaamsbeweging is dus een belangrijke<br />

6.3 Botremodellering en homeostatische mechanismen<br />

����<br />

�����������<br />

��������� ����<br />

������������<br />

prikkel voor het handhaven van een gezonde botstructuur.<br />

In het skelet treden degeneratieve veranderingen op,<br />

zelfs al na een korte periode van inactiviteit. Door het<br />

gebruik van krukken als een been in het gips zit, wordt<br />

het gewonde been niet langer belast. Na enkele weken<br />

heeft het onbelaste been tot circa een derde van zijn<br />

botmassa verloren. Zodra de beenderen weer normaal<br />

worden belast, herstellen ze zich weer even snel.<br />

belangrijk<br />

����������<br />

Wat niet wordt gebruikt, gaat verloren. De belasting<br />

waaraan beenderen tijdens lichaamsbeweging<br />

onderhevig zijn, is noodzakelijk om de botsterkte en<br />

botmassa te handhaven.<br />

6.3.2 Homeostase en mineraalopslag<br />

De beenderen van het skelet zijn meer dan een rek<br />

waaraan de spieren hangen. Het zijn belangrijke mineralenreservoirs,<br />

vooral voor calcium, het mineraal dat<br />

in het menselijk lichaam het meest voorkomt. Meestal<br />

bevat het menselijk lichaam 1 tot 2 kilo calcium, waarvan<br />

99 procent in het skelet is afgezet.<br />

Calciumionen spelen een rol bij veel fysiologische<br />

processen, dus dient de concentratie van deze ionen<br />

nauwkeurig te worden gereguleerd. Zelfs kleine afwijkingen<br />

van de normale concentratie zijn van invloed<br />

op de werking van cellen, en grotere veranderingen<br />

kunnen een klinische crisis teweegbrengen. Neuronen<br />

en spiercellen zijn bijzonder gevoelig voor veranderingen<br />

van de concentratie calciumionen. Als de calciumconcentratie<br />

in de lichaamsvloeistoffen met 30 pro-<br />

165<br />

6


6<br />

166<br />

het beenderstelsel<br />

cent toeneemt, houden zenuw- en spiercellen vrijwel<br />

op met reageren. Als de calciumconcentratie met 35<br />

procent daalt, worden ze zo prikkelbaar dat stuiptrekkingen<br />

kunnen voorkomen. Een daling van 50 procent<br />

van de calciumconcentratie leidt meestal tot de dood.<br />

Dergelijke effecten zijn echter betrekkelijk zeldzaam,<br />

doordat de calciumconcentratie zo nauwkeurig wordt<br />

gereguleerd dat dagelijkse fluctuaties van meer dan 10<br />

procent heel ongewoon zijn.<br />

De hormonen parathyroïdaal hormoon (PTH) en calcitriol<br />

hebben beide een verhogend effect op de calciumconcentratie<br />

in lichaamsvloeistoffen. Hun werking<br />

wordt tegengegaan door calcitonine, een hormoon dat<br />

de calciumconcentratie in lichaamsvloeistoffen verlaagt.<br />

Deze hormonen en hun regulatie worden verder<br />

in hoofdstuk 10 besproken.<br />

Doordat het skelet als calciumreservoir fungeert, speelt<br />

het een rol bij het constant houden van de calciumconcentratie<br />

in lichaamsvloeistoffen. Deze functie kan<br />

direct van invloed zijn op de vorm en de sterkte van<br />

de beenderen van het skelet. Wanneer grote hoeveelheden<br />

calciumionen worden gemobiliseerd, worden de<br />

beenderen zwakker; wanneer calciumzouten worden<br />

afgezet, worden beenderen groter en zwaarder.<br />

6.3.3 Verwonding en herstel<br />

Hoewel beenderen sterk zijn, kunnen ze scheuren of<br />

zelfs breken wanneer ze worden blootgesteld aan extreme<br />

belasting, plotselinge schokken of aan krachten uit<br />

een ongebruikelijke richting. Al die scheurtjes of breuken<br />

in een bot vormen een fractuur. Fracturen worden<br />

ingedeeld aan de hand van veel kenmerken, waaronder<br />

het uitwendige uiterlijk, de plaats van de fractuur en de<br />

aard van de breuk. (Zie ‘Klinische aantekening: Typen<br />

fracturen’ op pagina 167.)<br />

Meestal genezen beenderen zelfs nadat ze ernstig zijn<br />

beschadigd, zolang de bloedtoevoer gehandhaafd blijft<br />

en de celonderdelen van het endost en het periost in<br />

leven blijven. De stappen van het genezingsproces van<br />

een fractuur, dat vier maanden tot langer dan een jaar<br />

in beslag kan nemen, zijn schematisch afgebeeld in figuur<br />

6-7•:<br />

Stap 1: Zelfs bij een kleine fractuur worden veel bloedvaten<br />

beschadigd en treden hevige bloedingen op. Een<br />

����� ����� ����� �����<br />

������������ �� �� �������� ������ ���<br />

������ �������� ��� ��������� ������<br />

���� �������� ��� ����� ������������� ���<br />

�����������������<br />

����<br />

����������<br />

����<br />

�����������<br />

���������<br />

��������<br />

��� ��������� ������ ��������<br />

������� ��� ������� ���<br />

��������� ����������� ��<br />

��������� ������ ��������� ��<br />

��������� ������ ������<br />

�������������� ���� ���<br />

���������� ������ ��� ���������<br />

�� ������������<br />

���������<br />

��������������<br />

���������������<br />

Figuur 6-7 Stappen bij het herstel van een botbreuk<br />

���������<br />

��� ����������<br />

������<br />

�����<br />

�����<br />

�������<br />

�������<br />

��� ��������� ��� ��<br />

���������� ������ �� ���������<br />

���� ������������ ������������<br />

��� ��������� �����������<br />

��������� �� �� ��������<br />

���������� ���������� ���<br />

���� ����������� �� ��<br />

�������� ��� ��� ��� ��� ���<br />

������� ��� �� ����� ������� ����<br />

���������� �� ����������<br />

���������<br />

������<br />

����������<br />

������<br />

������������<br />

�������� ���<br />

�������� �� ������<br />

��� �� ��������� ��<br />

�� ���� ��� �� ����<br />

��� ��� ������<br />

������ ����������<br />

����� �� ��� �� ���<br />

���� ������ ��� ��<br />

����� �� ���� �����<br />

����������<br />

������


groot bloedstolsel, een zogenoemd fractuurhematoom<br />

(hemato, bloed + tumere, opzwellen), ontstaat al snel en<br />

sluit de beschadigde bloedvaten af. Doordat de bloedtoevoer<br />

nu is verminderd, sterven botcellen af en steekt<br />

dood bot in beide richtingen van de breuk uit.<br />

Stap 2: Cellen van periost en endost ondergaan mitose<br />

en de dochtercellen migreren de fractuurzone in.<br />

Hier vormen ze plaatselijke verdikkingen, respectievelijk<br />

een periostale callus (aan de buitenkant) (callum,<br />

harde huid) en een myelogene callus (aan de binnenkant).<br />

Bij het midden van de periostale callus differentiëren<br />

de cellen zich tot kraakbeencellen en vormen<br />

hyalien kraakbeen.<br />

Stap 3: Osteoblasten vervangen het nieuwe centrale<br />

kraakbeen van de periostale callus door spongieus<br />

beenweefsel. Als dit proces is voltooid, vormen de periostale<br />

en myelogene callus één doorlopende spalk van<br />

spongieus beenweefsel op de plaats van de breuk. De<br />

uiteinden van de botfragmenten worden nu stevig op<br />

hun plaats gehouden en zijn bestand tegen een normale<br />

belasting door spiercontracties.<br />

Stap 4: De remodellering van spongieus beenweefsel<br />

bij de fractuurplaats kan gedurende een periode van<br />

vier maanden tot langer dan een jaar doorgaan. Als de<br />

remodellering is voltooid, verdwijnen de fragmenten<br />

van dood beenweefsel evenals het spongieuze beenweefsel<br />

van de callussen. Het herstel kan ‘zo goed als<br />

nieuw’ zijn, zonder enig teken dat er ooit een breuk<br />

heeft plaatsgehad, maar soms is het bot op de plaats<br />

van de breuk iets dikker dan normaal.<br />

klinische aantekening<br />

Typen fracturen<br />

Fracturen worden benoemd aan de hand van verschillende<br />

criteria, waaronder het uitwendige uiterlijk (open<br />

of gesloten) en de plaats en de aard van de scheur<br />

of breuk in het bot. Gesloten (eenvoudige) fracturen<br />

zijn volledig inwendig, de huid blijft hierbij intact. Bij<br />

open (complexe) fracturen steken botfragmenten door<br />

de huid naar buiten; deze fracturen zijn gevaarlijker<br />

vanwege de mogelijkheid van infectie of ongeremde<br />

bloedingen. Voorbeelden van fracturen die naar de<br />

plaats worden ingedeeld, zijn de Pott-fractuur, die<br />

voorkomt bij de enkel en waarbij beide beenderen van<br />

het onderbeen zijn betrokken en de Colles-fractuur, een<br />

6.4 Veroudering en het beenderstelsel<br />

breuk van het distale gedeelte van de radius (spaakbeen,<br />

het dunne bot van de onderarm). De laatste fractuur is<br />

vaak het gevolg van het strekken van de arm om een val<br />

te breken. Voorbeelden van fracturen die naar de aard<br />

van de breuk worden ingedeeld, zijn: transversale fracturen,<br />

waarbij een schacht van een bot langs zijn lengteas<br />

is gebroken; spiraalvormige fracturen, die ontstaan door<br />

draaiende krachten in de lengterichting van het bot<br />

en comminutieve fracturen, waarbij het gebied in veel<br />

kleine fragmenten is versplinterd. Veel fracturen vallen<br />

in meer dan één categorie. Een Colles-fractuur is bijvoorbeeld<br />

een transversale fractuur, maar kan, afhankelijk<br />

van de verwonding, ook een comminutieve (gefragmenteerde)<br />

fractuur zijn die open of gesloten kan zijn.<br />

6.4 Veroudering en het beenderstelsel<br />

Het is normaal dat de beenderen tijdens het ouder<br />

worden dunner en relatief zwakker worden. Onvoldoende<br />

verbening wordt osteopenie genoemd (penia,<br />

ontbreken) en alle ouderen krijgen lichte osteopenie.<br />

De afname van de botmassa begint tussen het dertigste<br />

en veertigste levensjaar, wanneer de activiteit van<br />

de osteoblasten begint af te nemen, terwijl de activiteit<br />

van de osteoclasten normaal blijft doorgaan. Zodra de<br />

afname begint, verliezen vrouwen elke tien jaar ongeveer<br />

acht procent van hun botmassa terwijl het skelet<br />

bij de man per tien jaar met ongeveer drie procent afneemt.<br />

Niet alle delen van het skelet worden in gelijke<br />

mate beïnvloed. Bij epifysen, wervels en kaken is het<br />

botverlies groter, waardoor de ledematen kwetsbaar<br />

worden, het lichaam korter wordt en tanden en kiezen<br />

verloren gaan.<br />

klinische aantekening<br />

Osteoporose<br />

Osteoporose (porosis, poreus) is een aandoening waarbij<br />

zoveel botmassa verloren gaat dat het normale functioneren<br />

wordt belemmerd. Het verschil tussen de ‘normale’<br />

osteopenie bij het ouder worden en de klinische<br />

aandoening osteoporose is gradueel.<br />

Geslachtshormonen zijn belangrijk bij het handhaven<br />

van een normale snelheid van botafzetting. Boven het<br />

167<br />

6


6<br />

168<br />

het beenderstelsel<br />

45ste levensjaar heeft naar schatting 29 procent van<br />

de vrouwen en 18 procent van de mannen osteoporose.<br />

Bij vrouwen wordt de toename van het aantal<br />

gevallen na de menopauze wel in verband gebracht<br />

met een afgenomen oestrogeenproductie (vrouwelijk<br />

geslachtshormoon). Doordat bij mannen de productie<br />

van androgenen (mannelijke geslachtshormonen) tot<br />

relatief hoge leeftijd doorgaat, komt ernstige osteoporose<br />

bij mannen jonger dan 60 minder vaak voor dan bij<br />

vrouwen in dezelfde leeftijdsgroep.<br />

Doordat de beenderen bij osteoporose kwetsbaarder<br />

zijn, breken ze gemakkelijk en herstellen ze niet goed.<br />

Wervels kunnen in elkaar worden gedrukt met als<br />

gevolg dat de wervelkolom niet goed meer kan buigen<br />

en de ruggenmergzenuwen worden bekneld. Behandelingen<br />

waarbij de oestrogeenconcentratie bij vrouwen<br />

wordt verhoogd, veranderingen in het dieet waarbij de<br />

calciumconcentratie van het bloed stijgt, en lichaamsbeweging<br />

waarbij de beenderen worden belast en de<br />

activiteit van de osteoblasten wordt gestimuleerd, lijken<br />

het ontstaan van osteoporose te vertragen, maar niet<br />

volledig te voorkomen.<br />

inzichtvragen<br />

1. Waardoor is te verwachten dat de beenderen van de<br />

armen van een gewichtheffer dikker en zwaarder zijn<br />

dan die van een hardloper?<br />

2. Wat is het verschil tussen een eenvoudige en een<br />

complexe fractuur?<br />

3. Waardoor komt osteoporose bij vrouwen van 45 jaar<br />

en ouder meer voor dan bij mannen in dezelfde leeftijdsgroep?<br />

Antwoorden zijn te vinden vanaf pagina B1-1.<br />

6.5 Een overzicht van het skelet<br />

6.5.1 Botmarkeringen (uitwendige kenmerken)<br />

Elk bot in het menselijk skelet heeft niet alleen een<br />

duidelijke vorm, maar ook karakteristieke uitwendige<br />

en inwendige kenmerken. Verhogingen of uitstulpingen<br />

ontstaan bijvoorbeeld waar pezen en banden zijn<br />

aangehecht en waar aangrenzende beenderen door een<br />

gewricht zijn verbonden. Instulpingen en openingen<br />

geven plaatsen aan waar bloedvaten en zenuwen langs<br />

het bot lopen of er in binnendringen. Deze kenmerken<br />

worden botmarkeringen of uitwendige kenmerken genoemd.<br />

De meest voorkomende termen die worden gebruikt<br />

voor het beschrijven van botmarkeringen, zijn<br />

in tabel 6-1 vermeld en getekend.<br />

6.5.2 Indeling skelet<br />

Het beenderstelsel bestaat uit 206 afzonderlijke beenderen<br />

(figuur 6-8•) plus talrijke daarmee verbonden<br />

kraakbeengedeelten. Dit stelsel is verdeeld in een axiaal<br />

skelet en een skelet van de ledematen (figuur 6-9•).<br />

Het axiale skelet vormt de lengteas van het lichaam.<br />

De 80 beenderen van dit gedeelte van het skelet kunnen<br />

worden onderverdeeld in (1) de 22 beenderen van<br />

de schedel, plus 7 daarbij behorende beenderen (6<br />

gehoorbeentjes en het os hyoideum (tongbeen)); (2)<br />

de thorax (ribbenkast), die uit 24 ribben en het sternum<br />

(borstbeen) bestaat; en (3) de 26 beenderen van<br />

de wervelkolom.<br />

Het skelet van de ledematen (of appendiculair skelet)<br />

bestaat uit de beenderen van de ledematen en die van<br />

de schouder- en bekkengordel, waarmee de ledematen<br />

aan de romp zijn aangehecht. Alles bij elkaar zijn<br />

er 126 appendiculaire beenderen, 32 in elke arm en 31<br />

in elk been.<br />

6.6 Het axiale skelet<br />

Het axiale skelet vormt een raamwerk dat orgaanstelsels<br />

in de hersenen en de wervelgaten en de ventrale<br />

lichaamsholten stevigheid geeft en beschermt. Daarbij<br />

biedt het een groot oppervlak voor de aanhechting van<br />

spieren die (1) de bewegingen van hoofd, hals en romp<br />

aansturen; (2) de ademhalingsbewegingen uitvoeren;<br />

en (3) elementen van het skelet van de ledematen stabiliseren<br />

of positioneren.<br />

6.6.1 De schedel<br />

De beenderen van de schedel beschermen de hersenen<br />

en ondersteunen kwetsbare zintuigen die betrokken<br />

zijn bij het zien, horen, het evenwicht en de reuk en<br />

smaak. De schedel bestaat uit 22 beenderen; 8 daarvan<br />

vormen het cranium (de hersenschedel) en 14 zijn<br />

aanwezig in het gelaat. Bij de schedel behoren zeven


Tabel 6-1 Een inleiding tot de uitwendige kenmerken van beenderen<br />

ALGEMENE BESCHRIJVING ANATOMISCHE TERM OMSCHRIJVING<br />

Verhogingen en uitsteeksels<br />

(algemeen)<br />

Uitsteeksels die ontstaan<br />

waar pezen of banden zijn<br />

aangehecht<br />

Uitsteeksels die ontstaan<br />

voor gewrichtwerking met<br />

aangrenzende beenderen<br />

Processus<br />

Ramus<br />

Trochanter<br />

Tuberositas<br />

Tuberculum<br />

Crista<br />

Linea<br />

Spina<br />

Kop<br />

Hals<br />

Condylus<br />

Trochlea<br />

Facet<br />

Instulpingen Fossa<br />

Sulcus<br />

Openingen Foramen<br />

Kanaal<br />

Fissuur<br />

Sinus<br />

Tr��������<br />

�����<br />

���<br />

����<br />

������<br />

�������������������<br />

�������������<br />

����������������<br />

����� �������������<br />

������ ��� ����<br />

�������<br />

Een uitsteeksel of bobbel<br />

Een verlenging van een bot dat een hoek vormt met de rest van de structuur<br />

Een groot, ruw uitsteeksel<br />

Een kleiner, ruw uitsteeksel<br />

Een klein, afgerond uitsteeksel<br />

Een opvallende rand<br />

Een lage rand<br />

Een puntig uitsteeksel<br />

Het uitgestrekte gewrichtsuiteinde van een epifyse, dat door een hals<br />

van de schacht is gescheiden<br />

Een smalle verbinding tussen de epifyse en de diafyse<br />

Een bolvormig glad gewrichtsuitsteeksel<br />

Een glad, gegroefd gewrichtsuitsteeksel in de vorm van een katrol<br />

Een klein, vlak gewrichtsoppervlak<br />

Een ondiepe instulping<br />

Een smalle groeve<br />

Een ronde doorgang voor bloedvaten of zenuwen<br />

Een doorgang door de substantie van een bot<br />

Een langwerpige spleet<br />

Een afgesloten ruimte binnen een bot, normaal gevuld met lucht<br />

�������<br />

�������<br />

���������<br />

�������������������<br />

���<br />

������<br />

����<br />

����������<br />

���������<br />

����<br />

����������������<br />

�������<br />

�����<br />

��������<br />

������<br />

�����<br />

�����<br />

�����<br />

6.6 Het axiale stelsel<br />

�����<br />

������<br />

169<br />

6


6<br />

170<br />

het beenderstelsel<br />

Figuur 6-8 Het skelet<br />

�� �����<br />

��������<br />

������������<br />

���������<br />

�������<br />

��������<br />

���������<br />

�������<br />

������<br />

���������<br />

�����<br />

�����<br />

������<br />

������������<br />

���������<br />

�������<br />

�������<br />

������<br />

����<br />

������<br />

��������<br />

��� �������� �������� ��� ������� ��������


������ ������<br />

���������<br />

������������<br />

���������<br />

������<br />

29<br />

��<br />

�������������<br />

������� ����<br />

������� �<br />

������ ��<br />

������������<br />

��������� ���<br />

�������<br />

��������<br />

�<br />

��<br />

��������<br />

�<br />

�������<br />

������<br />

additionele beenderen: 6 gehoorbeentjes, kleine beenderen<br />

die betrokken zijn bij het horen, liggen in de ossa<br />

temporali van het cranium; het tongbeen is via ligamenten<br />

met de onderkant van de schedel verbonden.<br />

Het cranium omsluit de schedelholte, een met vloeistof<br />

gevulde ruimte die de hersenen tegen schokken<br />

beschermt en ondersteunt. Het buitenste oppervlak<br />

van het cranium vormt een uitgebreid oppervlak voor<br />

de aanhechting van de spieren waarmee de ogen, de<br />

kaken en het hoofd worden bewogen.<br />

De beenderen van het cranium<br />

Os frontale Het os frontale (voorhoofdsbeen) van<br />

�<br />

��<br />

��������� ��<br />

������<br />

��������<br />

Figuur 6-9 Het axiale en appendiculaire<br />

gedeelte van het skelet<br />

�� ������������� ������ ���<br />

�<br />

�<br />

���������<br />

�������<br />

�������<br />

������<br />

����<br />

6.6 Het axiale stelsel<br />

��������<br />

het cranium vormt het voorhoofd en het dak van de<br />

oogkassen, de benige holten die de ogen omgeven (figuur<br />

6-10• en 6-11•). Een supraorbitaal foramen is<br />

een opening die de benige rand boven beide oogkassen<br />

doorboort en die een doorgang voor bloedvaten en<br />

zenuwen vormt die van en naar de wenkbrauwen en<br />

oogleden lopen (zie figuur 6-10•). (Soms heeft deze<br />

rand een diepe groeve, de zogenoemde supraorbitale<br />

groeve in plaats van een foramen, maar deze heeft dezelfde<br />

functie.) Boven de oogkas bevat het os frontale<br />

met lucht gevulde inwendige compartimenten die met<br />

de neusholte in verbinding staan. Deze voorhoofdsholten<br />

maken het bot lichter en vormen slijm dat de<br />

�<br />

�<br />

�<br />

�<br />

�<br />

��<br />

������������ ��<br />

���������<br />

�����������<br />

���������������<br />

��<br />

�� �����<br />

�����<br />

�������<br />

�����<br />

������<br />

��������<br />

�<br />

�<br />

�<br />

�<br />

�<br />

��<br />

������������ ��<br />

���������<br />

��<br />

���������<br />

������<br />

��������<br />

���������<br />

������<br />

��������<br />

���������<br />

�<br />

��<br />

�<br />

��<br />

171<br />

6


6<br />

172<br />

het beenderstelsel<br />

neusholten reinigt en bevochtigt (figuur 6-12b•). Het<br />

foramen infraorbitale is een opening voor een grote<br />

gevoelszenuw vanuit het gezicht (zie figuur 6-10 en 6-<br />

11•).<br />

Ossa parietali Aan beide zijden van de schedel ligt<br />

een os parietale (wandbeen) achter het os frontale (zie<br />

figuur 6-11 a en 6-12a•). Samen vormen de ossa parietali<br />

het dak en de bovenste wanden van de schedel.<br />

De ossa parietali zijn met elkaar vergroeid langs de pijlnaad<br />

die langs de middenlijn van het cranium loopt<br />

(zie figuur 6-11a•). Aan de achterkant zijn de twee<br />

ossa parietali langs de sutura coronalis (kroonnaad)<br />

met het os frontale verbonden (zie figuur 6-10•).<br />

Os occipitale Het os occipitale (achterhoofdsbeen)<br />

vormt de achterste en onderste gedeelten van het cranium<br />

(zie figuur 6-10 en 6-11b•). Langs de bovenste<br />

rand is het os occipitale bij de sutura lambdoidea met<br />

de twee ossa parietali verbonden. Het foramen magnum<br />

verbindt de hersenholte met de ruimte in de wer-<br />

������<br />

��������<br />

������<br />

����������<br />

����������<br />

����������<br />

���������<br />

����������<br />

��<br />

����������<br />

�� ���������<br />

Figuur 6-10 De volwassen schedel, deel I<br />

De volwassen schedel is vanaf de zijkant afgebeeld.<br />

��������� ����������<br />

����� �����������<br />

��������� �����������<br />

������ ���������<br />

�� ���������<br />

vels, die door de wervelkolom is omgeven. Het ruggenmerg<br />

loopt door het foramen magnum en staat in<br />

verbinding met het onderste gedeelte van de hersenen.<br />

Aan beide zijden van het foramen magnum bevinden<br />

zich de achterhoofdsknobbels (condylus occipitalis),<br />

de plaatsen waar de schedel met de wervelkolom is<br />

verbonden.<br />

Os temporale Onder de ossa parietali bevinden zich<br />

de ossa temporali (slaapbeenderen) die deel uitmaken<br />

van de zijkanten en de basis van de schedel. De ossa<br />

temporali verbinden de ossa parietali langs de fonticulus<br />

mastoideus aan beide zijden (zie figuur 6-10•).<br />

De ossa temporali vertonen een aantal kenmerkende<br />

anatomische eigenschappen. Een daarvan, de uitwendige<br />

gehoorgang, leidt naar het trommelvlies of<br />

tympanum. Het trommelvlies scheidt de uitwendige<br />

gehoorgang van de holte van het middenoor, die de<br />

gehoorbeentjes bevat. De structuur en functie van het<br />

trommelvlies, de holte van het middenoor en van de<br />

gehoorbeentjes worden in hoofdstuk 9 besproken.<br />

�� ��������<br />

���������<br />

��<br />

�����������<br />

�� �����������<br />

������������� �������<br />

�� ������<br />

�� ���������<br />

�� ����������<br />

������������� �������<br />

�������


�� ���������<br />

�� �����������<br />

�� ���������<br />

�� ����������<br />

�� ���������<br />

�� �����������<br />

�������<br />

��������<br />

����������<br />

���������<br />

�� ��������<br />

�� �����������<br />

�� �����<br />

�� �����������<br />

��������� ����������<br />

������������ �����<br />

���������� ����������<br />

������ ����������<br />

�� ����������<br />

��������� ����������� ��� ���<br />

����������������<br />

Figuur 6-11 De volwassen schedel, deel II<br />

�� ��������<br />

��� ������������<br />

��� �������������<br />

�� �����<br />

��������<br />

������ ���������<br />

������� ������<br />

�������� �������� �������<br />

�� ������<br />

��������� ���������<br />

��� �������<br />

���������<br />

����������<br />

������������� �������<br />

��������� ����������<br />

����� ��� �� �����������<br />

���������� �����<br />

��� ��� �� ����������<br />

6.6 Het axiale stelsel<br />

�������<br />

�������<br />

����� �����������<br />

�� ���������<br />

��������� ����������<br />

�������� �����������<br />

������� ������<br />

�����<br />

���������������<br />

173<br />

6


6<br />

174<br />

het beenderstelsel<br />

�� ���������<br />

OS FRONTALE<br />

�� �����������<br />

�����������<br />

�����<br />

�� ������<br />

�� ����������<br />

OS VOMER<br />

�������<br />

�������<br />

���������<br />

•<br />

�� ��������<br />

�� ����������<br />

�� �����������<br />

��� ��������� ���������<br />

�� ���������<br />

�� ���������<br />

�� ����������<br />

���������<br />

����������<br />

����� �������<br />

����������<br />

�����<br />

Figuur 6-12 Anatomie van de schedel op doorsnede<br />

(a) Deze horizontale doorsnede door de schedel is een bovenaanzicht van<br />

de bodem van de schedelholte. (b) Op deze sagittale doorsnede is de binnenkant<br />

van de rechterzijde van de schedel te zien. (c) Op deze sagittale<br />

doorsnede is de laterale wand van de rechterneusholte afgebeeld.<br />

��<br />

����������<br />

�� ������<br />

�������<br />

������<br />

����������<br />

�������<br />

������<br />

��� ����������� ���������<br />

�� ���������<br />

�� ����������<br />

�� ��������<br />

�����������<br />

��������<br />

��� ��������� ���������<br />

������ �����<br />

���������<br />

����������<br />

��������<br />

�� �����������<br />

��������<br />

����� �������<br />

��������� �����<br />

������<br />

�������� ���<br />

�������<br />

������ ����������


Achter de uitwendige gehoorgang bevindt zich een<br />

transversale instulping, de mandibulaire fossa, die de<br />

verbinding met de mandibula (onderkaak) markeert<br />

(zie figuur 6-11b•). De opvallende uitpuiling juist achter<br />

en onder de ingang van de uitwendige gehoorgang<br />

is de processus mastoideus, die plaats biedt voor de<br />

aanhechting van spieren waarmee het hoofd kan worden<br />

gedraaid of naar voren of omhoog kan worden<br />

bewogen. Naast de basis van de processus mastoideus<br />

bevindt zich de lange, scherpe processus styloideus<br />

(stylos, pilaar). De processus styloideus is verbonden<br />

met banden die het tongbeen ondersteunen en waarmee<br />

spieren van de tong en de keel zijn aangehecht.<br />

Os sphenoidale Het os sphenoidale (wiggenbeen)<br />

vormt een deel van de bodem van het cranium (zie figuur<br />

6-12b•). Het werkt ook als een brug en verbindt<br />

de beenderen van de schedel met die van het aangezicht<br />

en het verstevigt de zijkanten van de schedel.<br />

De algemene vorm van het os sphenoidale wordt wel<br />

vergeleken met die van een reusachtige vleermuis met<br />

uitgespreide vleugels; de vleugels zijn op het bovenste<br />

oppervlak het duidelijkst te zien (zie figuur 6-12a•).<br />

Vanaf de voorkant (zie figuur 6-11a•) of de zijkant (zie<br />

figuur 6-10•) is het bot door andere beenderen bedekt.<br />

Net als het os frontale bevat het os sphenoidale ook een<br />

paar holten, de zogenoemde sfenoïdale sinussen (zie<br />

figuur 6-12b, c•).<br />

De laterale 'vleugels' van het os sphenoidale strekken<br />

zich naar beide zijden uit vanuit een centrale instulping<br />

die de sella turcica (Turks zadel) wordt genoemd<br />

(zie figuur 6-12a•). Dit omsluit de hypofyse, een endocriene<br />

klier die door een smalle steel van zenuwweefsel<br />

met het onderste oppervlak van de hersenen<br />

is verbonden.<br />

Os ethmoidale Het os ethmoidale (zeefbeen) ligt<br />

voor het os sphenoidale. Het os ethmoidale bestaat uit<br />

twee honingraatvormige massa’s van beenweefsel. Het<br />

vormt een deel van de bodem van de schedel, maakt<br />

deel uit van de mediale oppervlakken van de oogkassen<br />

van beide ogen en vormt het dak en de zijkanten<br />

van de neusholte (zie figuur 6-11a en 6-12b•). Een<br />

opvallende rand, de crista galli, of ‘hanenkam’ steekt<br />

boven het bovenste oppervlak van het os ethmoidale<br />

uit (zie figuur 6-12a•). De reukzenuwen, die impulsen<br />

vanuit het reukorgaan geleiden, lopen door gaten in de<br />

zeefplaat (lamina cribrosa; cribrum, zeef). Deze zenuwen<br />

geleiden de reukzin.<br />

De laterale gedeelten van het os ethmoidale bevatten<br />

de etmoïdale sinussen, die vocht naar de neusholte<br />

afvoeren. Uitsteeksels, de zogenoemde bovenste en<br />

middelste neusschelpen (concha, schelp) lopen in de<br />

neusholte door in de richting van het neustussenschot<br />

(of septum nasi, septum, wand), dat de neusholte in een<br />

linker- en rechtergedeelte verdeelt (zie figuur 6-11a en<br />

6-12 b,c•). Door de beenderen van de onderste neusschelp<br />

en door de bovenste en middelste neusschelp<br />

wordt de luchtstroom door de neusholte vertraagd en<br />

verspreid. Hierdoor krijgt de ingeademde lucht voldoende<br />

tijd om gereinigd, bevochtigd en verwarmd te<br />

worden voordat deze de kwetsbare gedeelten van de<br />

luchtwegen bereikt. Ook komt de lucht daardoor in<br />

contact met de reukzintuigen in de bovenste gedeelten<br />

van de neusholte. De loodrechte plaat van het os<br />

ethmoidale loopt vanaf de crista galli naar onderen en<br />

tussen de neusschelpen door; deze plaat maakt deel uit<br />

van het neustussenschot (zie figuur 6-11a•).<br />

inzichtvragen<br />

6.6 Het axiale stelsel<br />

1. Op welke schedelbeenderen bevinden zich de processus<br />

mastoideus en de processus styloideus?<br />

2. Welk bot bevat de instulping die de sella turcica<br />

wordt genoemd? Wat bevindt zich in deze instulping?<br />

3. Welk bot van de hersenen staat direct met de wervelkolom<br />

in verbinding?<br />

Antwoorden zijn te vinden vanaf pagina B1-1.<br />

De beenderen van het aangezicht<br />

De aangezichtsbeenderen beschermen en ondersteunen<br />

de toegang tot het spijsverteringskanaal en de<br />

luchtwegen. Ze bieden ook plaats voor de aanhechting<br />

van spieren waarmee we gelaatsuitdrukkingen regelen<br />

en waarmee we ons voedsel bewerken. Van de veertien<br />

aangezichtsbeenderen kan alleen de mandibula (onderkaak)<br />

ofwel het mandibulum bewegen.<br />

De maxillae De maxillae (bovenkaakbeenderen;<br />

enkelvoud: maxilla) zijn met alle andere aangezichtsbeenderen<br />

verbonden, behalve met de mandibula. De<br />

maxillae vormen (1) de bodem en het mediale gedeelte<br />

175<br />

6


6<br />

176<br />

het beenderstelsel<br />

van de rand van de oogkassen (zie figuur 6-11a•); (2)<br />

de wanden van de neusholte; en (3) het voorste deel<br />

van het monddak of harde gehemelte (palatum durum)<br />

(zie figuur 6-12b•). De maxillae bevatten grote maxillaire<br />

sinussen (bovenkaakholten), waardoor het gedeelte<br />

van de maxillae boven de ingebedde tanden en<br />

kiezen lichter is. Infecties van tandvlees of gebitselementen<br />

verspreiden zich soms naar de sinussen van de<br />

maxilla, waardoor de pijn verergert en de behandeling<br />

wordt bemoeilijkt.<br />

Ossa palatinum (gehemeltebeenderen) De gepaarde<br />

gehemeltebeenderen vormen het achterste oppervlak<br />

van het benig gehemelte of harde gehemelte, het ‘monddak’<br />

(zie figuur 6-11b en 6-12b•). De bovenste oppervlakken<br />

van het horizontale gedeelte van elk van beide<br />

gehemeltebeenderen maken deel uit van de bodem van<br />

de neusholte. Het bovenste uiteinde van het verticale<br />

gedeelte van elk van beide gehemeltebeenderen maakt<br />

deel uit van de bodem van beide oogkassen.<br />

Os vomer De onderste rand van het os vomer (ploegschaarbeen)<br />

is verbonden met de gepaarde gehemeltebeenderen<br />

(zie figuur 6-11b en 6-12b•). Het os<br />

vomer ondersteunt een belangrijke scheiding die deel<br />

uitmaakt van het neustussenschot, samen met het os<br />

ethmoidale (zie figuur 6-11a en 6-12b•).<br />

Os zygomaticum Aan beide zijden van de schedel is<br />

een os zygomaticum (jukbeen) met het os frontale en<br />

de maxilla verbonden, en vormt daarmee het laatste<br />

gedeelte van de laterale wand van de oogkas (zie figuur<br />

6-10 en 6-11a•). Langs de laterale rand loopt elk van<br />

beide jukbeenderen over in een dunne, benige uitloper<br />

die zich lateraal en achterwaarts buigt en doorloopt tegen<br />

een uitloper van het os temporale aan. Samen vormen<br />

deze uitlopers de arcus zygomaticus (jukboog)<br />

of jukbeenderen.<br />

Ossa nasalia De ossa nasalia (neusbeenderen) vormen<br />

de brug van de neus, in het midden tussen de<br />

oogkassen. Ze zijn met het os frontale en de beenderen<br />

van de maxilla verbonden (zie figuur 6-10 en 6-<br />

11a•).<br />

Ossa lacrimalia De ossa lacrimalia (lacrimae, tranen;<br />

traanbeenderen) bevinden zich in de oogkas op het<br />

mediale oppervlak. Ze zijn verbonden met het os frontale,<br />

het os ethmoidale en de beenderen van de maxilla<br />

(zie figuur 6-10 en 6-11a•).<br />

De onderste neusschelpen De gepaarde onderste<br />

neusschelpen steken vanaf de laterale wanden van de<br />

neusholte naar buiten uit (zie figuur 6-11a en 6-12c•).<br />

Door hun vorm vertragen ze de luchtstroming en buigen<br />

ze de binnenkomende lucht af in de richting van<br />

de reukzintuigen die zich bovenin de neusholte bevinden.<br />

De neus De neus bestaat uit de beenderen die de bovenste<br />

en laterale wanden van de neusholten vormen en<br />

de holten die daarin uitmonden. Het os ethmoidale en<br />

het os vomer vormen het benige gedeelte van het septum<br />

nasi (neustussenschot), dat het linker en rechter<br />

gedeelte van de neusholte scheidt (zie figuur 6-11a•).<br />

Het os frontale, het os sphenoidale, het os ethmoidale,<br />

het palatum en de beenderen van de maxilla bevatten<br />

met lucht gevulde compartimenten, die samen de<br />

neusbijholten (paranasale sinussen) worden genoemd<br />

(figuur 6-13•). (De kleine holten in het palatum, niet<br />

afgebeeld, monden uit in de holten van het os ethmoidale.)<br />

Door de neusbijholten wordt niet alleen het gewicht<br />

van de schedel verminderd, deze holten helpen<br />

ook de luchtwegen beschermen. De neusbijholten zijn<br />

met de neusholten verbonden en met een slijmvlies bekleed.<br />

Het slijm wordt in de neusholte afgegeven en het<br />

trilhaarepitheel voert het slijm terug naar de keel, waar<br />

het uiteindelijk wordt ingeslikt of door hoesten uitgestoten.<br />

De binnenkomende lucht wordt bevochtigd<br />

en verwarmd terwijl deze over de slijmlaag stroomt.<br />

Vreemde deeltjes zoals stof en bacteriën raken in het<br />

kleverige slijm gevangen en worden ingeslikt of uitgestoten.<br />

Met behulp van dit mechanisme worden de<br />

kwetsbare delen van de luchtwegen beschermd.<br />

De mandibula De brede mandibula is het bot van de<br />

onderkaak. Dit bot vormt een brede, horizontale boog<br />

met verticale uitsteeksels aan beide zijden. Elk verticaal<br />

uitsteeksel of ramus draagt twee uitsteeksels. Het<br />

voorste knobbelige uitsteeksel eindigt bij de processus<br />

condylaris, een gebogen oppervlak dat met de fossa<br />

mandibularis van het os temporale aan die zijde is<br />

verbonden. Deze verbinding is tamelijk beweeglijk en<br />

het nadeel van een dergelijke beweeglijkheid is dat de


Figuur 6-13 De neusbijholten<br />

kaak vrij gemakkelijk kan worden ontwricht. De voorste<br />

processus coroniodeus (zie figuur 6-10•) is het<br />

aanhechtingspunt van de musculus temporalis (temporaalspier),<br />

een sterke spier waarmee de kaken kunnen<br />

worden gesloten.<br />

Os hyoideum<br />

Het kleine, u-vormige os hyoideum (tongbeen) bevindt<br />

zich onder de schedel (figuur 6-14•). Aan beide<br />

zijden lopen banden vanaf de processus styloideus van<br />

het os temporale naar de cornu minus (klein hoornvormig<br />

uitsteeksel ter weerszijden op het tongbeen). Het<br />

tongbeen (1) dient als aanhechtingsplaats voor spieren<br />

die verbonden zijn met het strottenhoofd (larynx), tong<br />

en keelholte en (2) ondersteunt en stabiliseert de positie<br />

van het strottenhoofd.<br />

inzichtvragen<br />

���������������<br />

����������<br />

�����<br />

����������<br />

�����<br />

�����<br />

���������<br />

1. Tijdens een hockeywedstrijd krijgt Peter een bal op<br />

zijn oog en breekt hij de beenderen direct boven en<br />

onder de oogkas. Welke beenderen zijn gebroken?<br />

2. Wat zijn de functies van de neusbijholten?<br />

3. Als de processus coronoideus van de mandibula is<br />

gebroken, kan de mond moeilijk worden gesloten?<br />

Hoe komt dit?<br />

����� �����<br />

����� �����<br />

6.6 Het axiale stelsel<br />

�������<br />

Figuur 6-14 Os hyoideum<br />

De banden tussen de processus styloideus (niet afgebeeld) en het os<br />

hyoideum (tongbeen) verbinden de cornu minus van het tongbeen met<br />

de processus styloideus van de ossa temporali.<br />

4. Welke symptomen zijn te verwachten bij iemand die<br />

een gebroken tongbeen heeft?<br />

Antwoorden zijn te vinden vanaf pagina B1-1.<br />

De schedels van jonge en oudere kinderen<br />

Bij de vorming van de schedel zijn veel verbeningscentra<br />

betrokken. Bij de ontwikkeling van een foetus beginnen<br />

de afzonderlijke centra te vergroeien. Het aantal<br />

samengestelde beenderen dat als gevolg van deze<br />

vergroeiing ontstaat, is kleiner dan het oorspronkelijke<br />

aantal. Het os sphenoidale begint bijvoorbeeld als veertien<br />

afzonderlijke verbeningscentra, maar eindigt als<br />

slechts één bot. Bij de geboorte is de vergroeiing nog<br />

niet voltooid en zijn er twee frontale beenderen, vier<br />

occipitale beenderen, en verschillende onderdelen van<br />

het os ethmoidale en de ossa temporali.<br />

De zich ontwikkelende schedel organiseert zich rond<br />

de hersenen in ontwikkeling en naarmate het tijdstip<br />

van de geboorte dichterbij komt, nemen de hersenen<br />

snel in omvang toe. Hoewel de beenderen van de schedel<br />

ook groeien, kunnen ze de groei van de hersenen<br />

niet bijhouden. Bij de geboorte zijn de schedelbeenderen<br />

verbonden door gebieden van vezelig bindweefsel;<br />

deze worden fontanellen genoemd. De fontanellen,<br />

‘zachte plaatsen’, zijn tamelijk buigzaam, waardoor de<br />

177<br />

6


6<br />

178<br />

het beenderstelsel<br />

schedel zonder schadelijke effecten kan worden vervormd.<br />

Tijdens de geboorte verschuiven de schedelbeenderen<br />

meestal ten opzichte van elkaar en doordat<br />

deze beenderen flexibel zijn, kan het kind zich makkelijker<br />

door het geboortekanaal verplaatsen. In figuur<br />

6-15• is het uiterlijk van de schedel bij de geboorte<br />

weergegeven, met inbegrip van de opvallende fontanellen.<br />

6.6.2 De wervelkolom en de borstkas<br />

Het overige deel van het axiale skelet bestaat uit de thorax<br />

die we straks zullen bespreken en de wervelkolom<br />

die we eerst aan de orde komt.<br />

De wervelkolom (columna vertebralis) bestaat uit 26<br />

beenderen, de 24 wervels (vertebrae), het heiligbeen<br />

(os sacrum) en het staartbeen (os coccygis). De wervelkolom<br />

wordt onderverdeeld op basis van de bouw<br />

van de wervels (figuur 6-16•). Het cervicale gedeelte<br />

van de wervelkolom bestaat uit de 7 halswervels<br />

(afgekort als C 1 tot en met C 7 ). Het cervicale gedeelte<br />

begint bij het gewricht van C 1 met de achterhoofdsknobbels<br />

van de schedel en loopt naar onderen door<br />

tot het gewricht van C 7 met de eerste borstwervels. Het<br />

thoracale gedeelte bestaat uit de 12 borstwervels (T 1<br />

tot en met T 12 ), die elk met één of meer paren ribben<br />

zijn verbonden. Het lumbale gedeelte bestaat uit de<br />

����������<br />

������������<br />

��<br />

������<br />

��<br />

�����������<br />

�������<br />

��<br />

��������<br />

������ ���������<br />

��������� �� ���������<br />

�� ���������<br />

��� �������� ��������<br />

����������<br />

����������<br />

������<br />

��������<br />

5 lendenwervels (L 1 tot en met L 5 ). De eerste lendenwervel<br />

is verbonden met T 12 en de vijfde lendenwervel<br />

is verbonden met het os sacrum. Het os sacrum is een<br />

enkel bot dat is ontstaan door de vergroeiing van de vijf<br />

embryonale wervels van het gebied van het sacrum.<br />

Het gebied van het coccygis bestaat uit het kleine coccygis<br />

dat ook uit vergroeide wervels bestaat. De totale<br />

lengte van de volwassen wervelkolom bedraagt gemiddeld<br />

71 centimeter.<br />

Kromming van de wervelkolom<br />

De wervelkolom is niet recht en stijf. Op een zijaanzicht<br />

van de wervelkolom in figuur 6-16• zijn vier krommingen<br />

van de wervelkolom te zien. De thoracale<br />

en sacrale kromming worden primaire krommingen<br />

genoemd, omdat ze laat tijdens de ontwikkeling van<br />

de foetus ontstaan, tijdens de groei van de organen in<br />

borst- en buikholte. De cervicale en lumbale krommingen,<br />

die secundaire krommingen worden genoemd,<br />

ontstaan pas maanden na de geboorte. De cervicale<br />

kromming ontstaat als een kind het hoofd rechtop in<br />

evenwicht leert houden en de lumbale kromming ontstaat<br />

als het kind leert staan. Als iemand staat, moet het<br />

lichaamsgewicht via de wervelkolom op de bekkengordel<br />

worden overgebracht en uiteindelijk op de benen.<br />

Maar het grootste deel van het lichaamsgewicht ligt vóór<br />

������<br />

����������<br />

�� ����������<br />

����� �������� ��������� ������ ���������� ��������<br />

�� ��������<br />

�� ���������<br />

�� ����������<br />

������ ��������� ������<br />

����������<br />

��� �������������<br />

Figuur 6-15 De schedel van een pasgeborene<br />

Een kinderschedel bevat meer afzonderlijke beenderen dan een volwassen schedel. Veel van deze beenderen vergroeien uiteindelijk, zodat de volwassen<br />

schedel ontstaat. De vlakke beenderen van de schedel zijn gescheiden door delen van vezelig bindweefsel, de zogenoemde fontanellen, waardoor de<br />

hersenen kunnen groeien en de schedel tijdens de geboorte van vorm kan veranderen. Tegen het vierde jaar verdwijnen deze gebieden en is de groei van<br />

de schedel voltooid.


���������� ���<br />

�� �����������<br />

���������<br />

�������<br />

�������<br />

���������<br />

C1<br />

C2 C3<br />

C4 C5<br />

C6<br />

C7 T1<br />

T2 T3 T4<br />

T5<br />

T6<br />

T7<br />

T8<br />

T9<br />

T10 T11<br />

T12 L 5<br />

de wervelkolom. De secundaire krommingen brengen<br />

dat gewicht in één lijn met de lichaamsas. Tegen de tijd<br />

dat een kind tien jaar oud is, zijn al deze krommingen<br />

van de wervelkolom volledig ontwikkeld.<br />

Tijdens de jeugd en de puberteit kunnen verschillende<br />

afwijkende krommingen van de wervelkolom ontstaan.<br />

Voorbeelden zijn kyfose (kromming van de wervelkolom<br />

naar voren), lordose (kromming van de wervelkolom<br />

naar achteren) en scoliose (een afwijkende zijdelingse<br />

kromming van de wervelkolom).<br />

Anatomie van de wervels<br />

In figuur 6-17• zijn representatieve wervels uit drie<br />

verschillende delen van de wervelkolom afgebeeld.<br />

Alle wervels bestaan uit een wervellichaam, een wervel-<br />

L1<br />

L2<br />

L3<br />

L 4<br />

�������� �����������<br />

���������<br />

���������<br />

�������<br />

�������<br />

����������<br />

Figuur 6-16 De wervelkolom<br />

In dit zijaanzicht zijn de belangrijkste gebieden van de wervelkolom en<br />

de vier krommingen van de wervelkolom te zien.<br />

6.6 Het axiale stelsel<br />

boog en gewrichtsuitsteeksels. Het massieve gedeelte van<br />

een wervel, waarop het gewicht rust, wordt het wervellichaam<br />

(corpus vertebrae) genoemd. De benige vlakken<br />

van de wervellichamen maken gewoonlijk geen<br />

contact met elkaar, doordat ze gescheiden zijn door<br />

een tussenwervelschijf (discus intervertebralis) van<br />

vezelig kraakbeen. Tussenwervelschijven worden niet<br />

aangetroffen in het os sacrum en coccygis; daar zijn<br />

de wervels vergroeid. Ook tussen de eerste en tweede<br />

halswervel ontbreekt een tussenwervelschijf.<br />

De wervelboog (arcus vertebrae) vormt de achterste<br />

begrenzing van elk van de wervelgaten (foramen vertebrale,<br />

meervoud foramina). Samen vormen de wervelgaten<br />

van opeenvolgende wervels het wervelkanaal<br />

(canalis vertebralis) dat het ruggenmerg omsluit. De<br />

wervelboog heeft wanden, de zogenoemde pediculi, en<br />

een dak dat uit vlakke lagen bestaat, de zogenoemde<br />

laminae (enkelvoud lamina, een dunne plaat). Vanaf<br />

de pediculi steken dwarsuitsteeksels (processus transversus)<br />

naar opzij of zijdelings naar achteren uit; deze<br />

uitsteeksels bieden een aanhechtingsplaats voor spieren.<br />

Een doornvormig uitsteeksel (of processus spinosus)<br />

steekt naar achteren uit vanuit de plaats waar de beide<br />

laminae zijn vergroeid. Het doornvormig uitsteeksel<br />

vormt de bobbeltjes die langs de middellijn van de rug<br />

voelbaar zijn.<br />

De gewrichtsuitsteeksels (processus articularis) rijzen<br />

op bij de verbinding tussen de pediculi en de laminae.<br />

Elke zijde van een wervel heeft een bovenste en een onderste<br />

gewrichtsuitsteeksel. De gewrichtsuitsteeksels van<br />

twee opeenvolgende wervels maken contact bij de gewrichtsvlakken<br />

(facies articularis). Door openingen<br />

tussen de pediculi van achtereenvolgende wervels, de<br />

tussenwervelgaten, wordt ruimte geboden aan zenuwen<br />

die naar of vanuit het ingesloten ruggenmerg lopen.<br />

Hoewel alle wervels veel overeenkomstige kenmerken<br />

hebben, weerspiegelen plaatselijke verschillen in bouw<br />

de verschillen in functie. Hierna worden de verschillen<br />

in bouw tussen de wervels besproken.<br />

De cervicale wervels<br />

De zeven halswervels lopen vanaf het hoofd naar de<br />

borst. In figuur 6-17a• is een typische halswervel<br />

weergegeven. Merk op dat het wervellichaam niet veel<br />

groter is dan het foramen vertebrale. Vanaf de eerste<br />

borstwervels tot aan het heiligbeen neemt de diameter<br />

van het ruggenmerg af en dat geldt ook voor de<br />

179<br />

6


6<br />

180<br />

het beenderstelsel<br />

�������<br />

����������<br />

���������<br />

���������<br />

�����������<br />

����� ���������<br />

������� ����������<br />

������<br />

���������<br />

���������<br />

�����������<br />

�������<br />

����������<br />

������ ���������<br />

��� �������� ����������<br />

Figuur 6-17 Typische wervels van het hals-, borst- en lendengebied<br />

Elke wervel is van bovenaf gezien.<br />

•<br />

������ ���������<br />

��� �������� �����������<br />

������<br />

������ ���������<br />

���������<br />

��������<br />

���������<br />

��������<br />

��� �������� ������������<br />

������<br />

��������<br />

����������<br />

�����������<br />

��������<br />

����������<br />

����<br />

�������<br />

���������<br />

������<br />

���������<br />

��������<br />

����������<br />

���� ��� ���<br />

���������<br />

�����������<br />

��������<br />

����������<br />

����<br />

����������<br />

���� ��� ���<br />

��������<br />

����������<br />

����<br />

��������<br />

����������<br />

�����������<br />

���������<br />

omvang van het foramen vertebrale. Tegelijkertijd<br />

worden de wervellichamen geleidelijk<br />

groter, omdat ze meer gewicht moeten<br />

dragen.<br />

Kenmerkende eigenschappen van een typische<br />

halswervel zijn (1) een ovaal, ingestulpt<br />

wervellichaam; (2) een relatief groot foramen<br />

vertebrale; (3) een stompe processus spinosus<br />

meestal met een ingekerfd uiteinde; en<br />

(4) een rond foramen transversarium binnen<br />

de dwarsuitsteeksels. Deze foramina beschermen<br />

belangrijke bloedvaten die naar de<br />

hersenen lopen.<br />

De eerste twee halswervels hebben unieke<br />

kenmerken die gespecialiseerde bewegingen<br />

mogelijk maken. De atlas (C 1 ) houdt het<br />

hoofd rechtop en scharniert met de achterhoofdsknobbels<br />

van de schedel. Deze wervel<br />

is naar Atlas vernoemd, die, volgens de<br />

Griekse mythe, het gewicht van de wereld op<br />

zijn schouders draagt. Dankzij het gewricht<br />

tussen de achterhoofdsknobbels en de atlas<br />

kunnen we knikken (wanneer we ‘ja’ zeggen).<br />

De atlas vormt op zijn beurt een draaipunt<br />

met de axis (draaier) (C 2 ) via een verlenging<br />

op de axis die de dens (dens, tand) of<br />

de processus odontoideus wordt genoemd. Dit<br />

gewricht, dat rotatie mogelijk maakt (zoals<br />

wanneer we het hoofd schudden, om ‘nee’ te<br />

zeggen), is afgebeeld in figuur 6-18•.<br />

De thoracale wervels<br />

Er zijn twaalf thoracale wervels (figuur 6-<br />

17b•). Kenmerkende eigenschappen van<br />

een borstwervel zijn (1) een karakteristiek<br />

hartvormig wervellichaam dat groter is dan<br />

dat van een halswervel; (2) een groot, dun<br />

doornvormig uitsteeksel dat omlaag wijst; en<br />

(3) gewrichtsvlakken met de ribben op het wervellichaam<br />

(en in de meeste gevallen op de<br />

dwarsuitsteeksels) voor scharniering met de<br />

kop van één of twee paar ribben.<br />

De lumbale wervels<br />

De kenmerkende eigenschappen van lendenwervels<br />

(figuur 6-17c•) zijn onder meer<br />

(1) een wervellichaam dat dikker en ovaler


is dan dat van een borstwervel; (2) een relatief grote,<br />

stompe processus spinosus dat dorsaal uitsteekt, waardoor<br />

de spieren van de onderrug een groot aanhechtingsoppervlak<br />

hebben; en (3) platte dwarsuitsteeksels<br />

waaraan geen verbindingen voor ribben zitten.<br />

De lumbale wervels zijn het grootst en het minst beweeglijk,<br />

want zij dragen het grootste deel van het li-<br />

����� ����<br />

����������� ���<br />

�������������<br />

��������<br />

������� ����<br />

����������� ���<br />

�����<br />

����<br />

���������� ������������ ����<br />

��� �������������������<br />

Figuur 6-18 De atlas en de axis<br />

De pijlen in deze tekening geven de rotatierichting aan bij het gewricht<br />

tussen de atlas (C ) en de axis (C ).<br />

1 2<br />

������� ������<br />

����������<br />

������������<br />

����� �����<br />

����������<br />

�����������<br />

������� �������<br />

���<br />

������� ������<br />

chaamsgewicht. Naarmate de wervels met een groter<br />

gewicht zijn belast, wordt de rol van de tussenwervelschijven<br />

als schokdemper belangrijker. De tussenwervelschijven<br />

in de lendenstreek, die onderhevig zijn<br />

aan de grootste druk, zijn de dikste van allemaal. De<br />

lumbale wervels zijn zodanig met elkaar verbonden<br />

dat deze wervels slechts beperkte bewegingsmogelijkheden<br />

hebben, zodat de tussenwervelschijven niet te<br />

sterk worden belast.<br />

Het os sacrum en het os coccygis<br />

Het os sacrum (heiligbeen) bestaat uit de vergroeide<br />

onderdelen van vijf sacrale wervels. Het beschermt de<br />

voortplantings-, spijsverterings- en uitscheidingsorganen<br />

en verbindt het axiale skelet met het skelet van<br />

de ledematen door middel van gepaarde verbindingen<br />

met de bekkengordel. Het brede oppervlak van het heiligbeen<br />

vormt een groot aanhechtingsoppervlak voor<br />

spieren, vooral voor de spieren die verantwoordelijk<br />

zijn voor de beweging van de benen. In figuur 6-19• is<br />

een achter- en vooraanzicht van het heiligbeen te zien.<br />

Omdat het heiligbeen op een driehoek lijkt, wordt het<br />

smalle, onderste gedeelte de apex (top) genoemd, en<br />

het brede bovenste oppervlak is de basis. De bovenste<br />

gewrichtsuitsteeksels van de eerste sacrale wervels<br />

scharnieren met de onderste lendenwervels. Het sa-<br />

�������<br />

��������<br />

�����<br />

����<br />

��� ��������� ��������� ��� ������� ���������<br />

Figuur 6-19 Het os sacrum en het os coccygis<br />

6.6 Het axiale stelsel<br />

181<br />

6


6<br />

182<br />

het beenderstelsel<br />

crale kanaal is een doorgang die tussen deze uitsteeksels<br />

begint en over de hele lengte van het heiligbeen<br />

doorloopt. Door de gehele lengte van het sacrale kanaal<br />

lopen vliezen die het wervelkanaal bekleden en zenuwen.<br />

Het onderste uiteinde, de sacrale hiatus, is met<br />

bindweefsel bedekt. De voorkant, die in de bekkenring<br />

naar voren uitsteekt, het zogenoemde promontorium<br />

ossis sacri, is een belangrijk kenmerk bij vrouwen<br />

tijdens onderzoekingen van het bekken en tijdens de<br />

bevalling en geboorte.<br />

De sacrale wervels beginnen kort na de puberteit te vergroeien<br />

en zijn meestal tussen het 25e en 30e levensjaar<br />

volledig vergroeid. Hun vergroeide doornvormige<br />

uitsteeksels vormen een reeks uitstulpingen langs de<br />

mediane sacrale kam. Aan weerszijden van de mediane<br />

sacrale kam bevinden zich vier paar sacrale foramina<br />

(openingen).<br />

Het os coccygis (staartbeen) biedt een aanhechtingsplaats<br />

voor een spier waarmee de anale opening wordt<br />

gesloten. De vergroeiing van deze drie tot vijf (meestal<br />

vier) staartwervels is pas laat tijdens het volwassen leven<br />

voltooid. Bij ouderen is het os coccygis soms ook<br />

met het os sacrum vergroeid.<br />

De thorax<br />

Het skelet van de borst, ofwel de thorax (borstkas)<br />

bestaat uit de borstwervels, de ribben en het sternum<br />

(borstbeen) (figuur 6-20•). De thorax vormt een benige<br />

versteviging voor de wanden van de borstholte.<br />

De ribben en het sternum vormen de ribbenkast. De<br />

thorax beschermt het hart, de longen en andere inwendige<br />

organen en dient als aanhechtingsplaats voor de<br />

spieren die bij de ademhaling betrokken zijn.<br />

Ribben of costae zijn langwerpige, vlakke beenderen<br />

die aan of tussen de borstwervels ontspringen en in de<br />

wand van de borstholte eindigen. Er zijn 12 paar ribben.<br />

De eerste 7 paren worden ware ribben genoemd.<br />

Deze ribben lopen door tot de voorste lichaamswand<br />

en zijn via afzonderlijke kraakbeenstukken, het ribkraakbeen,<br />

met het sternum verbonden. Ribben 8-12<br />

worden valse ribben genoemd, omdat ze niet direct<br />

met het sternum zijn verbonden. Het ribkraakbeen van<br />

de ribben 8-10 is vergroeid. Dit vergroeide kraakbeen<br />

is verbonden met het ribkraakbeen van rib 7 voordat<br />

dit het sternum bereikt. De laatste 2 paar ribben worden<br />

zwevende ribben genoemd, omdat ze niet met het<br />

sternum zijn verbonden.<br />

Het volwassen sternum heeft drie delen. Het brede,<br />

driehoekige manubrium is verbonden met de claviculae<br />

van het skelet van de ledematen en met het kraakbeen<br />

van het eerste paar ribben. De incisura jugularis<br />

sterni is een ondiepe instulping van het bovenste oppervlak<br />

van het manubrium. Het langwerpige lichaam<br />

(corpus) eindigt bij de smalle processus xiphoideus.<br />

De verbening van het sternum begint in zes tot tien<br />

verschillende centra en de vergroeiing is op zijn vroegst<br />

pas op het 25e levensjaar voltooid. De processus xiphoideus<br />

is meestal het laatste onderdeel van het sternum<br />

dat verbeent en vergroeit. Door schokken of hoge druk<br />

kan dit bot in de lever worden gedrukt, waardoor ernstig<br />

letsel ontstaat. Bij de opleiding voor cardiopulmonale<br />

resuscitatie (hartmassage) wordt er grote nadruk<br />

op gelegd dat de hand juist moet worden geplaatst, om<br />

de kans te verkleinen dat de processus xiphoideus of<br />

de ribben worden gebroken.<br />

Dankzij hun complexe musculatuur, dubbele scharnierwerking<br />

bij de wervels en beweegbare verbinding<br />

aan het sternum hebben de ribben vrij veel bewegingsmogelijkheden.<br />

Doordat de ribben gebogen zijn,<br />

veranderen de breedte en de diepte van de borstkas<br />

wanneer ze bewegen, waardoor de borstkas groter of<br />

kleiner wordt.<br />

inzichtvragen<br />

1. Joost heeft een botscheurtje aan de basis van de<br />

dens. Welk bot is beschadigd en waar bevindt dit bot<br />

zich?<br />

2. Welke enkelvoudige structuur is bij volwassenen<br />

ontstaan door de vergroeiing van vijf grote wervels?<br />

3. De wervellichamen van de lendenwervels zijn groot.<br />

Wat is hier de functie van?<br />

4. Wat zijn de verschillen tussen ware ribben en valse<br />

ribben?<br />

5. Welk bot kan breken wanneer een hartmassage onjuist<br />

wordt uitgevoerd?<br />

Antwoorden zijn te vinden vanaf pagina B1-1.<br />

6.7 Het skelet van de ledematen<br />

Het skelet van de ledematen (ook wel het appendiculaire<br />

skelet genoemd) bestaat uit de beenderen van


Figuur 6-20 De thorax<br />

�������<br />

�������� ���������<br />

������<br />

�������������<br />

��� ���������<br />

���������<br />

�������<br />

���������<br />

����������<br />

������������<br />

�������<br />

���������<br />

�������<br />

���������<br />

����������<br />

������������<br />

��������<br />

������<br />

T1<br />

T 11<br />

���<br />

T 12<br />

��������<br />

������<br />

���<br />

6.7 Het skelet van de ledematen<br />

Een vooraanzicht van de ribben, het sternum en het ribkraakbeen is afgebeeld in (a) een foto van een skelet en (b) schematisch.<br />

12<br />

1<br />

2<br />

3<br />

10<br />

11<br />

4<br />

5<br />

6<br />

7<br />

8<br />

9<br />

���� ������<br />

�� � ��<br />

����� ������<br />

�� � ���<br />

���� ������<br />

�� � ��<br />

����� ������<br />

�� � ���<br />

183<br />

6


6<br />

184<br />

het beenderstelsel<br />

ledematen en de ondersteunende beenderen van de<br />

schouder- en bekkengordel waarmee de ledematen met<br />

de romp zijn verbonden.<br />

6.7.1 De schoudergordel<br />

Beide armen zijn bij de schoudergordel met de romp<br />

verbonden. De schoudergordel bestaat uit twee brede,<br />

vlakke scapulae (enkelvoud scapula, schouderbladen)<br />

en twee dunne, gebogen claviculae (enkelvoud clavicula,<br />

sleutelbeen) (zie figuur 6-9•). Elk clavicula is met<br />

het manubrium van het sternum verbonden; dit zijn de<br />

enige directe verbindingen tussen de schoudergordel<br />

en het axiale skelet. De beide scapulae worden door<br />

skeletspieren ondersteund en gepositioneerd; de scapulae<br />

zijn niet via beenderen of banden met de borstkas<br />

verbonden.<br />

Door bewegingen van claviculae en scapulae wordt de<br />

positie van het schoudergewricht bepaald; deze bewegingen<br />

vormen ook een uitgangspunt voor de bewegingen<br />

van de armen. Zodra het schoudergewricht in<br />

positie is, sturen spieren die hun oorsprong hebben bij<br />

de schoudergordel de bewegingen van de arm aan. De<br />

oppervlakken van scapulae en claviculae zijn daarom<br />

buitengewoon belangrijk als plaatsen voor spieraanhechting.<br />

De clavicula<br />

De S-vormige clavicula (sleutelbeen), afgebeeld in figuur<br />

6-21•, is bij het sternale uiteinde met het manubrium<br />

van het sternum verbonden en bij het acromiale<br />

uiteinde met het acromion, een uitsteeksel van de clavicula.<br />

Het gladde bovenste oppervlak van de clavicula<br />

ligt juist onder de huid. Het ruwe onderste oppervlak<br />

van het acromiale uiteinde is gemarkeerd door opvallende<br />

lijnen en knobbeltjes, aanhechtingsplaatsen voor<br />

spieren en banden.<br />

De claviculae zijn betrekkelijk klein en kwetsbaar, dus<br />

breuken komen vrij veel voor. Iemand die bij een val<br />

met gestrekte arm op zijn hand landt, kan bijvoorbeeld<br />

zijn clavicula breken. Gelukkig genezen de meeste<br />

breuken van de clavicula snel zonder gips.<br />

De scapula<br />

Het voorste oppervlak van het lichaam van elk van<br />

beide scapulae (schouderbladen) vormt een brede<br />

driehoek die door de bovenste, mediale en laterale<br />

randen wordt begrensd (figuur 6-22•). Spieren die de<br />

positie van de scapula bepalen, zijn langs deze randen<br />

aangehecht. De kop van de scapula bij de kruising van<br />

de laterale en de bovenste rand vormt een breed uitsteeksel<br />

dat een holle, komvormige holte heeft, die de<br />

schouderkom of cavitas glenoidalis wordt genoemd.<br />

Zie pagina 169. Bij de schouderkom is de scapula verbonden<br />

met het proximale uiteinde van de humerus.<br />

Deze structuren vormen samen het schoudergewricht.<br />

De instulping in het voorste oppervlak van het lichaam<br />

van de scapula wordt de fossa subscapularis<br />

genoemd. Hier is de onderschouderbladspier (m. subscapularis)<br />

aangehecht; deze spier verbindt de scapula met<br />

de humerus, het proximale bot van de arm.<br />

In figuur 6-22b• is een lateraal aanzicht weergegeven<br />

van de scapula en de twee grote uitsteeksels die<br />

zich over de schouderkom uitstrekken. Het kleinere,<br />

voorste uitsteeksel is de processus coracoideus. Het<br />

acromion is het grootste, achterste uitsteeksel. Als we<br />

met de vingers langs het bovenste oppervlak van het<br />

schoudergewricht strijken, is dit uitsteeksel voelbaar.<br />

Het acromion is met het distale uiteinde van de clavicula<br />

verbonden.<br />

De spina scapulae (schoudergraat) verdeelt het achterste<br />

oppervlak van de scapula in twee gedeelten (figuur<br />

6-22c•). Het gebied boven dit uitsteeksel is de supraspineuze<br />

fossa (supra, boven); hier is de bovendoornspier<br />

(m. supraspinatus) aangehecht. Het gebied onder<br />

dit uitsteeksel is de infraspineuze fossa (infra, onder),<br />

waar de onderdoornspier (m. infraspinatus) is aangehecht.<br />

Beide spieren zijn ook aan de humerus aangehecht.<br />

6.7.2 De armen<br />

Het skelet van de armen bestaat uit de beenderen van<br />

de bovenarm, onderarm, pols en hand. Anatomisch gezien<br />

heeft de term bovenarm alleen betrekking op het<br />

proximale gedeelte van de bovenste ledematen (van de<br />

schouder tot en met de elleboog), niet op de gehele<br />

arm. Zie pagina 18. De bovenarm, of brachium, bevat<br />

een enkel bot, de humerus (opperarmbeen), die loopt<br />

vanaf de scapula tot aan de elleboog.<br />

De humerus<br />

Aan het proximale uiteinde is de ronde kop van de<br />

humerus met de scapula verbonden. De opvallende<br />

tuberculum majus humeri van de humerus is een afgeronde<br />

verdikking nabij het laterale oppervlak van<br />

de kop (figuur 6-23•). Deze vormt de laterale omtrek


������������� ���� ����������<br />

��� ��������<br />

Figuur 6-21 De clavicula<br />

De rechterclavicula is in bovenaanzicht afgebeeld.<br />

��������<br />

���<br />

���������<br />

�����������<br />

��������<br />

����<br />

��������<br />

����<br />

�����<br />

�������������<br />

�������<br />

��������� ��������<br />

��������<br />

�����<br />

��������<br />

�������<br />

����<br />

��������<br />

����<br />

van de schouder. De tuberculum minus humeri ligt<br />

meer naar voren, afgescheiden van de tuberculum majus<br />

humeri door een diepe sulcus intertubercularis, een<br />

groef in het bot. Aan beide verdikkingen zijn spieren<br />

aangehecht en langs de groef loopt een grote pees. De<br />

anatomische hals ligt tussen de verdikkingen en onder<br />

het oppervlak van de kop. Distaal ten opzichte van<br />

de verdikkingen komt het smalle collum chirurgicum<br />

humeri overeen met het gebied van het groeiende<br />

beenweefsel, het epifysekraakbeen. Zie pagina 163. Het<br />

collum chirurgicum humeri heeft zijn naam gekregen<br />

���������<br />

�����������<br />

���������<br />

���<br />

�������<br />

����<br />

�������� ���������<br />

������������� ����<br />

���������� ��� �������<br />

�����<br />

������������<br />

��������<br />

����<br />

�������<br />

��������������� �������������� �����������������<br />

Figuur 6-22 De scapula<br />

Op deze foto zijn de belangrijkste oriëntatiepunten van de rechterscapula te zien.<br />

6.7 Het skelet van de ledematen<br />

���������<br />

����������� ��������<br />

��������<br />

����<br />

����<br />

�����<br />

��������<br />

�����<br />

������������<br />

omdat het een veelvoorkomende fractuurplaats is.<br />

De proximale schacht van de humerus is op doorsnede<br />

rond. Het verhoogde tuberositas deltoidea, dat langs<br />

de laterale rand van de schacht loopt, is naar de musculus<br />

deltoideus genoemd, die daaraan is aangehecht.<br />

Distaal wordt het achterste oppervlak van de schacht<br />

vlakker en de humerus wordt naar beide zijden breder<br />

en vormt een brede driehoek. Naar beide zijden steken<br />

mediale en laterale gewrichtsknobbels uit, waardoor<br />

het aanhechtingsoppervlak van spieren wordt vergroot<br />

en aan de onderkant bestaat de humerus voorname-<br />

185<br />

6


6<br />

186<br />

het beenderstelsel<br />

lijk uit de gladde gewrichtsknobbel. Bij de gewrichtsknobbel<br />

is de humerus verbonden met de beenderen<br />

van de onderarm, de radius (spaakbeen) en de ulna<br />

(ellepijp).<br />

Een lage rand kruist de gewrichtsknobbel, waardoor<br />

deze in twee duidelijk onderscheiden gebieden wordt<br />

verdeeld. De trochlea is het grote, mediale gedeelte dat<br />

als een spoel of katrol is gevormd (trochlea, katrol). De<br />

trochlea loopt vanaf de basis van de fossa coronoidea<br />

(corona, kroon) op het voorste oppervlak naar de fossa<br />

olecrani op het achterste oppervlak. Deze instulpingen<br />

bieden plaats voor de uitsteeksels van het oppervlak<br />

van de ulna wanneer de elleboog maximaal is gestrekt.<br />

Een ondiepe radiale fossa proximaal ten opzichte van<br />

���������� �����<br />

������<br />

�������<br />

������ �����������������<br />

����������<br />

�����<br />

������<br />

���<br />

�����������<br />

����<br />

������<br />

�����������<br />

������<br />

�����������<br />

���������<br />

����������<br />

��������������<br />

���������� �����<br />

������<br />

��������<br />

����������<br />

�������<br />

�����<br />

��������<br />

�������<br />

�����<br />

����������<br />

�����<br />

�������<br />

������������ �������� ���������������� ��������<br />

����������������<br />

��� ������� ��������� ��� ��������� ���������<br />

Figuur 6-23 De humerus<br />

Belangrijke onderdelen van de humerus van de rechterarm zijn benoemd.<br />

het humeruskopje huisvest een klein uitsteeksel van de<br />

radius.<br />

Radius en ulna<br />

De radius (spaakbeen) en de ulna (ellepijp) zijn de<br />

beenderen van de onderarm (figuur 6-24•). In de<br />

anatomische positie ligt de radius langs de laterale<br />

(duim)zijde van de onderarm, terwijl de ulna de onderarm<br />

in mediale richting verstevigt (figuur 6-24a•).<br />

Het olecranon (olecranon) van de ulna is de punt van<br />

de elleboog. Op het voorste oppervlak daarvan is de<br />

incisura trochlearis (inkerving van de trochlea) bij het<br />

ellebooggewricht met de trochlea van de humerus verbonden.<br />

Het olecranon vormt het bovenste uitsteeksel<br />

van deze inkerving en de processus coronoideus<br />

vormt het onderste uitsteeksel. Wanneer de arm maximaal<br />

gestrekt is, en boven- en onderarm een rechte lijn<br />

vormen, draait het olecranon in de fossa olecrani aan<br />

het achterste oppervlak van de humerus. Bij maximale<br />

buiging van de arm, wanneer boven- en onderarm een<br />

V vormen, bevindt de processus coronoideus zich in<br />

de fossa coronoidea aan het voorste oppervlak van de<br />

humerus. Lateraal ten opzichte van de processus coronoideus<br />

biedt een gladde, radiale inkeping plaats voor<br />

de kop van de radius.<br />

Een vezelige plaat verbindt de laterale rand van de ulna<br />

in de lengterichting met de radius. Vlak bij de pols eindigt<br />

de schacht van de ulna in een schijfvormige kop<br />

waarvan de achterste rand een korte processus styloideus<br />

ulnae draagt. Het distale uiteinde van de ulna<br />

is door een kraakbeenkussen van het polsgewricht<br />

gescheiden en alleen het grote distale gedeelte van de<br />

radius maakt deel uit van het polsgewricht. De processus<br />

styloideus radii speelt een rol bij de stabilisering<br />

van dit gewricht, doordat dit uitsteeksel een laterale<br />

beweging van de beenderen van de pols tegengaat (carpale<br />

beenderen).<br />

Een smalle hals strekt zich uit vanaf de kop van de<br />

radius naar de radiale verdikking die de aanhechtingsplaats<br />

van de m. biceps brachii markeert, een grote<br />

spier op het voorste oppervlak van de arm waarmee<br />

de onderarm wordt gebogen. De schijfvormige kop<br />

van de radius is bij het ellebooggewricht verbonden<br />

met het humeruskopje en bij de incisura radialis (radiale<br />

inkeping) met de ulna. Dankzij deze proximale<br />

scharnierwerking met de ulna kan de radius rond de<br />

ulna draaien, waardoor de handpalm wordt geroteerd


in een beweging die pronatie (vooroverkantelen) wordt<br />

genoemd (figuur 6-24b•). De omgekeerde beweging,<br />

waarbij de onderarm in de anatomische positie wordt<br />

teruggebracht, wordt supinatie (achteroverkantelen)<br />

genoemd.<br />

Beenderen van de pols en hand<br />

De pols, handpalm en vingers worden door 27 beenderen<br />

ondersteund (figuur 6-25•). De 8 handwortelbeentjes<br />

van de pols of carpus vormen 2 rijen. Er zijn 4<br />

proximale handwortelbeentjes: (1) het os scaphoideum,<br />

(2) het os lunatum, (3) het os triquetrum en (4) het os pisiforme.<br />

Er zijn ook vier distale middenhandsbeentjes:<br />

(1) het os trapezium, (2) het os trapezoideum, (3) het os<br />

capitatum en (4) het os hamatum. Dankzij gewrichten<br />

tussen de carpale beenderen is een beperkte mate van<br />

glijden en draaien mogelijk.<br />

Vijf middenhandsbeentjes (metacarpale beenderen)<br />

���������<br />

•<br />

•<br />

•<br />

��������<br />

�����������<br />

���<br />

•<br />

•<br />

•<br />

���������<br />

�����������<br />

����<br />

������<br />

��������<br />

�������<br />

���������<br />

����������<br />

�����<br />

•<br />

•<br />

•<br />

•<br />

•<br />

•<br />

•<br />

•<br />

•<br />

•<br />

��� ������������<br />

����������������<br />

�����������<br />

�����<br />

�����������<br />

�����<br />

����<br />

��� ��� ����<br />

���������<br />

����������<br />

�����<br />

����������<br />

���������<br />

���� • • ������<br />

��� ���������<br />

������������<br />

Figuur 6-24 De radius en de ulna<br />

(a) Deze foto biedt een vooraanzicht van de beenderen van de rechteronderarm.<br />

(b) Let op de veranderingen die optreden tijdens proneren.<br />

6.7 Het skelet van de ledematen<br />

zijn met de distale handwortelbeentjes verbonden en<br />

vormen de palm van de hand. De middenhandsbeentjes<br />

zijn op hun beurt verbonden met de beenderen<br />

in de vingers of phalanges (enkelvoud phalanx, kootjes).<br />

Elke hand heeft 14 kootjes. 4 vingers hebben elk<br />

3 kootjes (proximaal, midden en distaal), maar de<br />

duim of pollex heeft slechts 2 kootjes (proximaal en<br />

distaal).<br />

inzichtvragen<br />

1. Waarom heeft een gebroken clavicula een negatieve<br />

invloed op de beweeglijkheid van de scapula?<br />

2. Van welk bot zijn de afgeronde uitsteeksels aan beide<br />

zijden van de elleboog een onderdeel?<br />

3. Welk bot van de onderarm bevindt zich in de anatomische<br />

positie lateraal ten opzichte van de romp?<br />

Antwoorden zijn te vinden vanaf pagina B1-1.<br />

6.7.3 De bekkengordel<br />

De bekkengordel is verbonden met de femora<br />

(dijbeenderen) (zie figuur 6-9•). Doordat<br />

de benen en de bekkengordel het lichaamsgewicht<br />

moeten dragen en verplaatsen, zijn<br />

de beenderen van de bekkengordel en benen<br />

steviger dan die van de schoudergordel en<br />

armen. De bekkengordel is ook veel steviger<br />

met het axiale skelet verbonden.<br />

De bekkengordel bestaat uit twee ossa coxae<br />

(grote heupbeenderen). Elk os coxae ontstaat<br />

door de vergroeiing van drie beenderen: een<br />

os ilium (darmbeen) een os ischium (zitbeen)<br />

en een os pubis (schaambeen) (figuur<br />

6-26a, b•). Aan de achterkant zijn de ossa<br />

coxae met het os sacrum verbonden bij het<br />

articulatio sacroiliaca (figuur 6-26c•). Aan<br />

de voorzijde zijn de twee ossa coxae bij de<br />

symphysis pubica, een kussentje van vezelig<br />

kraakbeen, met elkaar verbonden. Bij het<br />

heupgewricht is de kop van het femur verbonden<br />

met het komvormige oppervlak van<br />

de heupkom of het acetabulum (gewrichtskom;<br />

acetabulum, een azijnkop).<br />

Het os coxae<br />

Het os ilium (darmbeen) is het bovenste en<br />

187<br />

6


6<br />

188<br />

het beenderstelsel<br />

���������<br />

����������<br />

�����<br />

�� �������<br />

�� ����������<br />

�� ���������<br />

���������<br />

•<br />

•<br />

•<br />

•<br />

•<br />

•<br />

V IV III II<br />

•<br />

Figuur 6-25 Beenderen van pols en hand<br />

Hier is een achteraanzicht van de hand afgebeeld.<br />

��<br />

�����<br />

�������<br />

������<br />

��������<br />

��<br />

�����<br />

��<br />

�������<br />

��<br />

�����<br />

��<br />

�����<br />

��<br />

�����<br />

��<br />

�������<br />

��<br />

�����<br />

•<br />

•<br />

•<br />

•<br />

•<br />

�� ������<br />

���<br />

•<br />

•<br />

•<br />

I<br />

���������<br />

������<br />

�������<br />

��<br />

��������<br />

���<br />

���������<br />

����������<br />

�����<br />

�������������<br />

�� ���������<br />

��������������<br />

�� ���������<br />

����<br />

������<br />

������ ������<br />

������������<br />

��������<br />

��� ��<br />

�����<br />

��������<br />

��� ��� ���<br />

�� �������<br />

grootste onderdeel van het os coxae (heupbeen) (zie<br />

figuur 6-26 a, b•). Boven de heupkom is het ilium<br />

breed en gebogen en heeft het een enorm oppervlak<br />

voor de aanhechting van spieren, pezen en banden. De<br />

bovenste rand van het ilium, de crista iliaca (crista,<br />

kam), vormt een aanhechtingsplaats van banden en<br />

spieren (zie figuur 6-26c•). Nabij de bovenste en achterste<br />

rand van het acetabulum is het os ilium met het<br />

os ischium (zitbeen) vergroeid. Het onderste oppervlak<br />

van het ischium, de tuber ischiadicum (niet afgebeeld)<br />

draagt een deel van het lichaamsgewicht bij het zitten.<br />

Doordat een smalle tak van het ischium met een tak<br />

van os pubis is vergroeid, is het foramen obturatum<br />

volledig door bot omgeven. Deze ruimte wordt afgesloten<br />

door een blad van collagene vezels waarvan het<br />

binnenste en buitenste oppervlak een basis vormen<br />

voor de aanhechting van spieren en ingewanden.<br />

Het voorste en mediale oppervlak en van het os pubis<br />

heeft een ruw gedeelte dat de vergroeiing van de<br />

schaambeenderen (symphysis pubica) vormt, een<br />

kraakbeenverbinding met het os pubis aan de andere<br />

�������� ��� ���<br />

��� �� �����<br />

Figuur 6-26 Het bekken<br />

De verschillende kleuren geven de onderdelen aan van (a) het bekken in vooraanzicht en (b) het rechter heupbeen van opzij gezien. Op de foto bij (c) is<br />

een vooraanzicht van het bekken van een volwassen man te zien.<br />

L 5<br />

�� ������<br />

��� ������������<br />

����������<br />

�������<br />

���������<br />

���������������


zijde. De symphysis pubica beperkt de bewegingsmogelijkheden<br />

van de twee schaambeenderen ten opzichte<br />

van elkaar.<br />

Het bekken (pelvis)<br />

Het bekken bestaat uit de twee ossa coxae, het os sacrum<br />

en het coccygis (zie figuur 6-26a•). Het is dus<br />

een samengestelde structuur die zowel bestaat uit gedeelten<br />

van het appendiculaire als van het axiale skelet.<br />

Een uitgebreid netwerk van banden verbindt het os<br />

sacrum met de cristae iliaca met beide zitbeenderen en<br />

met de schaambeenderen. Andere banden verbinden<br />

beide darmbeenderen met de achterzijde van de lendenwervels.<br />

Door deze onderlinge verbindingen wordt<br />

het bekken verstevigd.<br />

Bij de vrouw is het bekken iets anders gevormd dan<br />

bij de man (figuur 6-27•). Enkele van deze verschillen<br />

zijn het gevolg van verschillen in lichaamsomvang en<br />

spiermassa. Bij vrouwen is het bekken meestal gladder,<br />

lichter van gewicht en heeft het minder opvallende<br />

markeringen. Andere verschillen zijn aanpassingen aan<br />

het dragen van kinderen en zijn noodzakelijk om het<br />

gewicht van de groeiende foetus te ondersteunen en de<br />

doorgang van de pasgeborene door de onderste bekkenopening<br />

tijdens de baring te vergemakkelijken. De<br />

onderste bekkenopening wordt begrensd door het os coccygis,<br />

de ossa ischii en de symphysis pubica. Vergeleken<br />

met mannen hebben vrouwen een betrekkelijk breed,<br />

laag bekken, een grotere bekkenopening en is bij vrou-<br />

���<br />

����������<br />

��� �� ������<br />

�������������<br />

�������� ����<br />

wen de hoek tussen de schaambeenderen groter.<br />

6.7.4 De benen<br />

Het skelet van elk van beide benen bestaat uit een<br />

femur of dijbeen, een patella of knieschijf, een tibia of<br />

scheenbeen en een fibula of kuitbeen; de beenderen van<br />

het onderbeen en de beenderen van enkel en voet.<br />

Het femur<br />

Het femur (dijbeen) is het langste en zwaarste bot in<br />

het lichaam (figuur 6-28•). De afgeronde epifyse, of<br />

kop van het femur is bij de heupkom met het bekken<br />

verbonden (de gewrichtskom). De trochanter major<br />

en trochanter minor (respectievelijk grote en kleine<br />

rolheuvel) zijn grote, ruwe uitsteeksels die vanaf de<br />

verbinding van de kop en de schacht in laterale richting<br />

uitsteken. Beide trochanters bevinden zich op plaatsen<br />

waar grote pezen aan het femur zijn aangehecht. Op<br />

het achterste oppervlak van het femur markeert een<br />

opvallende verhoging, de linea aspera de aanhechting<br />

van krachtige spieren die de schacht van het femur in<br />

de richting van de middenlijn trekken, een beweging<br />

die adductie wordt genoemd (ad, in de richting van +<br />

duco, leiden).<br />

De proximale schacht van het femur is op dwarsdoorsnede<br />

rond. Verder distaal wordt de schacht vlakker en<br />

eindigt in twee grote epicondyles (gewrichtsknobbels<br />

op de beenderen, lateraal en mediaal). De onderste<br />

oppervlakken van de epicondyles vormen de laterale<br />

�����<br />

Figuur 6-27 Verschillen in de anatomie van het bekken bij mannen en vrouwen<br />

6.7 Het skelet van de ledematen<br />

���������� ����<br />

�� ����<br />

�������������<br />

�������� �����<br />

189<br />

6


6<br />

190<br />

het beenderstelsel<br />

en mediale gewrichtsknobbels. De laterale en mediale<br />

gewrichtsknobbels maken deel uit van het kniegewricht.<br />

De patella (knieschijf) glijdt over het gladde voorste oppervlak<br />

tussen de laterale en mediale gewrichtsknobbels<br />

ofwel de facies patellaris femoris. Zie pagina 171.<br />

De patella ontspringt binnen de pees van de m. quadriceps<br />

femoris (vierhoofdige dijspier), een groep spieren<br />

waarmee de knie wordt gestrekt.<br />

De tibia en fibula<br />

De tibia (scheenbeen) is het grote mediale bot van het<br />

onderbeen (figuur 6-29•). De laterale en mediale gewrichtsknobbels<br />

van het femur zijn met de laterale en<br />

mediale gewrichtsknobbels van de tibia verbonden.<br />

Het ligamentum patellae verbindt de patella met de tuberositas<br />

tibiae juist onder het kniegewricht.<br />

Een uitstekende voorste kam (margo anterior) loopt<br />

bijna over de gehele lengte van het voorste oppervlak<br />

van de fibula door. Aan het distale uiteinde verbreedt<br />

de tibia zich tot een groot uitsteeksel, de malleolus<br />

medialis (malleolus, hamer). Het onderste oppervlak<br />

van de fibula vormt een gewricht met het proximale<br />

enkelbeen, de malleolus medialis ondersteunt de enkel<br />

��������<br />

��� �����<br />

��������<br />

�����������<br />

��������<br />

����������<br />

�������<br />

������������������<br />

��� ���<br />

����<br />

��������<br />

��������<br />

������<br />

�������<br />

�������<br />

�����������<br />

��������<br />

��� �����<br />

�����<br />

������<br />

��������<br />

�����������<br />

��������<br />

����������<br />

�������<br />

�������<br />

����������<br />

�������<br />

��� ������� ��������� ��� ��������� ���������<br />

Figuur 6-28 Het femur<br />

De bijschriften geven de verschillende botmarkeringen op het rechter<br />

femur aan.<br />

aan de binnenkant van opzij.<br />

De dunne fibula (kuitbeen) loopt evenwijdig aan de<br />

laterale grens van het scheenbeen. De fibula is met het<br />

onderste deel van het scheenbeen verbonden bij de laterale<br />

gewrichtsknobbel van het scheenbeen. De fibula<br />

is niet met het femur verbonden en speelt geen rol bij<br />

het overdragen van het gewicht op enkel en voet. Het<br />

vormt echter een belangrijk oppervlak voor de aanhechting<br />

van spieren en de distale malleolus lateralis<br />

ondersteunt de enkel aan de buitenkant van opzij. Een<br />

vezelig vlies dat tussen fibula en tibia doorloopt, speelt<br />

een rol bij de stabilisering van de onderlinge posities<br />

van deze twee beenderen en biedt een extra oppervlak<br />

voor de aanhechting van spieren.<br />

Beenderen van enkel en voet<br />

De enkel of tarsus, bestaat uit zeven afzonderlijke tarsale<br />

beenderen (ossa tarsi, voetwortelbeentjes) (figuur<br />

6-30a•): (1) het sprongbeen (talus), (2) het hielbeen<br />

(calcaneus), (3) het os naviculare, (4) het teerlingbeen of<br />

os cuboideum en (5-7) het eerste, tweede en derde os<br />

cuneiforme. Alleen het proximale voetwortelbeen, de<br />

��������<br />

����������������<br />

��������<br />

���������<br />

������ �����<br />

��������<br />

���������<br />

�������<br />

����������������<br />

���������<br />

�����������<br />

������<br />

������� ���<br />

�������<br />

���������<br />

����������<br />

���������<br />

Figuur 6-29 Tibia en fibula van het rechterbeen<br />

Vooraanzicht van fibula en tibia.


�<br />

��<br />

���<br />

���<br />

��<br />

���<br />

� ���<br />

�������<br />

������ ���������<br />

���������<br />

��� �������������� �����������<br />

�<br />

���������<br />

�����<br />

�� ����������<br />

�� ���������<br />

����<br />

�����������<br />

����� ��� ����������<br />

����������� ��������<br />

�����<br />

��� ��� ������<br />

����������� �������<br />

���������<br />

������<br />

�������<br />

������<br />

����� ����<br />

talus is met de fibula en tibia verbonden. Via de beenderen<br />

van de voet draagt de talus het lichaamsgewicht<br />

op de grond over.<br />

Als iemand normaal rechtop staat, wordt het grootste<br />

deel van het gewicht via de talus naar het grote os calcaneus<br />

of hielbeen op de grond overgedragen (figuur<br />

6-30b•). Het achterste uitsteeksel van het hielbeen is<br />

de aanhechtingsplaats voor de achillespees of tendo calcaneus,<br />

die met de kuitspieren is verbonden. Deze spieren<br />

tillen de hiel op en drukken de voetzool omlaag,<br />

zoals bij iemand die op zijn tenen staat. De rest van<br />

het lichaamsgewicht wordt via het os cuboideum en de<br />

ossa cuneiformia overgedragen op de tarsale beenderen<br />

die de voetzool verstevigen.<br />

Het bouwplan van de tarsale beenderen en teenkootjes<br />

lijkt op dat van de hand. De metatarsale beentjes<br />

(middenvoetsbeentjes) zijn vanaf mediaal tot lateraal<br />

���������<br />

��<br />

����������<br />

�����������<br />

��������<br />

����<br />

met de Romeinse cijfers I tot en met V genummerd en<br />

hun distale uiteinden vormen de bal van de voet. Net<br />

als de duim heeft de grote teen (of hallux) twee kootjes;<br />

evenals de vingers bevatten de andere tenen drie<br />

kootjes.<br />

inzichtvragen<br />

�������<br />

���������<br />

��<br />

����������<br />

��� ������������ �����������<br />

1. Uit welke drie beenderen bestaat de heup?<br />

2. De fibula maakt geen deel uit van het kniegewricht<br />

en het draagt ook geen gewicht. Maar als het gebroken<br />

is, wordt het lopen toch bemoeilijkt. Waarom?<br />

3. Cesar van tien springt thuis van de trap. Hij landt op<br />

zijn rechterhiel en breekt zijn voet. Welk bot is waarschijnlijk<br />

gebroken?<br />

Antwoorden zijn te vinden vanaf pagina B1-1.<br />

6.8 Botverbindingen<br />

6.8 Botverbindingen<br />

�����<br />

�����<br />

���������<br />

Figuur 6-30 De beenderen van enkel en voet<br />

(a) Op deze foto zijn de beenderen van de rechtervoet van bovenaf afgebeeld.<br />

(b) Op dit zijaanzicht zijn de onderlinge posities van de voetwortel-<br />

en middenvoetsbeentjes te zien. Merk op hoe het lichaamsgewicht<br />

op de hiel en de voetzool wordt overgedragen als gevolg van de ligging<br />

van de tarsale beenderen.<br />

Botverbindingen of articulaties bestaan op alle plaatsen<br />

waar twee beenderen tegen elkaar aan liggen. De<br />

structuur van een botverbinding is bepalend voor het<br />

type beweging dat kan plaatsvinden. Elke botverbinding<br />

vormt een compromis tussen de behoefte aan stevigheid<br />

en stabiliteit en de behoefte aan beweging. Als<br />

191<br />

6


6<br />

192<br />

het beenderstelsel<br />

beweging niet nodig is, of wanneer beweging gevaarlijk<br />

zou kunnen zijn, kunnen botverbindingen heel sterk<br />

zijn. De naden van de schedel zijn bijvoorbeeld zo<br />

complex en uitgebreid dat ze de onderdelen zodanig<br />

sterk verbinden alsof het één enkel bot was. Bij andere<br />

botverbindingen is beweeglijkheid van groter belang<br />

dan stevigheid. De botverbinding bij de schouder laat<br />

uitgebreide bewegingen van de arm toe, die meer door<br />

de omringende spieren worden beperkt dan door de<br />

bouw van het gewricht. Het gewricht zelf is betrekkelijk<br />

zwak en daardoor komen verwondingen van de<br />

schouder vrij vaak voor.<br />

6.8.1 De indeling van botverbindingen<br />

Botverbindingen kunnen worden ingedeeld aan de<br />

hand van hun bouw of functie. De indeling aan de<br />

hand van de bouw is gebaseerd op de anatomie van<br />

het gewricht. Wat dit betreft, worden botverbindingen<br />

als volgt ingedeeld: junctura fibrosa, een verbinding<br />

die bestaat uit bindweefsel; de kraakbeenverbinding<br />

en de junctura synovialis, wat in het dagelijks leven<br />

een gewricht wordt genoemd. De eerste twee botverbindingen<br />

worden door bindweefsel bij elkaar gehouden.<br />

Dergelijke botverbindingen laten weinig of geen<br />

beweging toe. Een junctura synovialis is omgeven door<br />

Tabel 6-2 Een functionele indeling van botverbindingen<br />

vezelig weefsel en de uiteinden van de beenderen zijn<br />

met kraakbeen bedekt. Daardoor wordt voorkomen<br />

dat de beenderen direct met elkaar in contact komen.<br />

Bij dergelijke gewrichten is vrije beweging mogelijk.<br />

Bij de indeling naar functie worden gewrichten ingedeeld<br />

aan de hand van de mate van beweging die ze<br />

toelaten. Een onbeweeglijke botverbinding is een synartrose<br />

(syn, samen + arthros, verbinding); een gewricht<br />

met zeer beperkte beweging is een amfiartrose<br />

(amphi-, aan beide zijden); een botverbinding waarbij<br />

de beenderen vrij kunnen bewegen, is een diartrose<br />

(dia-, door) of synoviaal gewricht. In tabel 6-2 staat een<br />

functionele indeling van botverbindingen waarbij een<br />

relatie wordt gelegd met de bouw. Ook zijn enkele<br />

voorbeelden vermeld.<br />

Onbeweeglijke botverbindingen (synartrosen)<br />

Bij een synartrose bevinden de benige randen zich tamelijk<br />

dicht bij elkaar en kunnen zelfs in elkaar grijpen.<br />

Een synartrose kan vezelig of kraakbenig zijn.<br />

Twee voorbeelden van vezelige onbeweeglijke botverbindingen<br />

zijn in de schedel te vinden. Bij een naadverbinding<br />

(sutuur, sutura, aan elkaar naaien), grijpen<br />

de beenderen van de schedel in elkaar en worden ze<br />

door dicht bindweefsel bijeengehouden. Bij een spij-<br />

FUNCTIONELE GROEP STRUCTURELE GROEP BESCHRIJVING VOORBEELD<br />

Synartrose<br />

(geen beweging)<br />

Amfiartrose<br />

(weinig beweging)<br />

Diartrose<br />

(vrije beweging)<br />

Vezelig<br />

Naad<br />

Spijkergewricht of<br />

gomphosis<br />

Kraakbeen<br />

Synchondrose<br />

Vezelig<br />

Syndesmose<br />

Kraakbeen<br />

Symfyse<br />

Vezelige verbindingen plus in elkaar<br />

grijpende oppervlakken<br />

Vezelige verbindingen plus inplanting<br />

in benige holte (tandkas)<br />

Tussengelegen kraakbeenplaat<br />

Verbinding met banden<br />

Verbinding door een kussentje van<br />

vezelig kraakbeen<br />

Synoviaal Complex gewricht omgeven door gewrichtskapsel<br />

die gewrichtsvloeistof<br />

bevat<br />

Tussen de beenderen van de schedel<br />

Tussen de gebitselementen en de<br />

kaken<br />

Epifysekraakbeen<br />

Tussen de fibula en tibia<br />

Tussen de rechter- en linkerhelft van<br />

het os pubis; tussen aangrenzende<br />

wervels van de wervelkolom<br />

Talrijke; ingedeeld aan de hand van de<br />

bewegingsmogelijkheden (zie figuur<br />

6-35•)


kergewricht (gomphosis) is elk gebitselement in de<br />

mond door een band in een benige instulping (tandkas)<br />

gehecht.<br />

Een stijve, kraakbeenverbinding wordt een synchondrose<br />

genoemd (syn, samen + chondros, kraakbeen). De<br />

verbinding tussen het eerste paar ribben en het sternum<br />

is een synchondrose. Een ander voorbeeld is het<br />

epifysekraakbeen waarmee diafyse en epifyse in een<br />

groeiend lang bot zijn verbonden (zie pagina 163).<br />

Enigszins beweeglijke gewrichten (amfiartrosen)<br />

Een amfiartrose heeft een zeer beperkte bewegingsmogelijkheid<br />

en de beenderen liggen meestal verder uiteen<br />

dan bij een synartrose. Wat bouw betreft kan een<br />

amfiartrose vezelig of kraakbenig zijn.<br />

Een syndesmose (desmos, een band of pees) is een<br />

vezelig gewricht dat door een band is verbonden. De<br />

distale verbinding tussen de twee beenderen van het<br />

onderbeen, de fibula en de tibia, is een voorbeeld.<br />

Een symfyse is een kraakbeenverbinding; hier zijn de<br />

beenderen namelijk door een brede schijf of kussen<br />

van vezelig kraakbeen gescheiden. De botverbindingen<br />

tussen de wervels (bij een tussenwervelschijf) en de<br />

voorste verbinding tussen de twee schaambeenderen<br />

zijn voorbeelden van een symfyse.<br />

���������<br />

���������<br />

�����������<br />

�������<br />

����������<br />

�����<br />

����������<br />

���������<br />

��������������<br />

���� �������������������<br />

���������������<br />

�������<br />

�����������<br />

�������� ������<br />

��� ����������<br />

������<br />

��� ���<br />

Figuur 6-31 De structuur van synoviale gewrichten<br />

Op deze schematische doorsneden is te zien: (a) een representatief eenvoudig gewricht en (b) het kniegewricht.<br />

6.8 Botverbindingen<br />

Vrij beweeglijke gewrichten (diartrosen)<br />

Bij diartrosen of synoviale gewrichten lopen de bewegingsmogelijkheden<br />

sterk uiteen. De basale structuur<br />

van een synoviaal gewricht werd in hoofdstuk 4 geïntroduceerd<br />

bij de bespreking van de synoviaalvliezen.<br />

Zie pagina 123. In figuur 6-31a• is de opbouw van een<br />

karakteristiek synoviaal gewricht te zien.<br />

Synoviale gewrichten bevinden zich meestal aan de<br />

uiteinden van lange beenderen, zoals de beenderen<br />

van armen en benen. Onder normale omstandigheden<br />

komen de botoppervlakken niet met elkaar in contact,<br />

omdat ze met speciaal gewrichtskraakbeen zijn<br />

bedekt. Het gewricht is omgeven door een vezelig gewrichtskapsel<br />

en het oppervlak van de gewrichtsholte<br />

is aan de binnenkant met een synoviaalvlies bekleed.<br />

Het gewricht wordt gesmeerd door gewrichtsvloeistof<br />

(synoviaalvocht) binnen de gewrichtsholte; daardoor<br />

wordt de wrijving tussen de bewegende oppervlakken<br />

in het gewricht verminderd.<br />

In sommige complexe gewrichten zijn de tegenover<br />

elkaar liggende gewrichtsoppervlakken van extra kussentjes<br />

voorzien. Een voorbeeld van dergelijke schokbrekende<br />

vezelige kussentjes van vezelig kraakbeen<br />

zijn de menisci (meniscus, halve maan) in de knie, die<br />

in figuur 6-31b• te zien zijn. In dergelijke gewrichten<br />

zijn ook vetkussentjes aanwezig die het gewrichts-<br />

�����<br />

������������<br />

����������<br />

������<br />

��������<br />

��������������<br />

�������� ������<br />

��� ����������<br />

������<br />

193<br />

6


6<br />

194<br />

het beenderstelsel<br />

kraakbeen beschermen en als verpakkingsmateriaal<br />

werken. Als de beenderen bewegen, vullen de vetkussentjes<br />

de ruimten op die ontstaan als de gewrichtsholte<br />

van vorm verandert.<br />

Het gewrichtskapsel dat het gehele gewricht omgeeft,<br />

loopt door in de beenvliezen van de verbonden beenderen.<br />

Daarbij zijn buiten het gewrichtskapsel soms<br />

ligamenten (banden) te vinden die de beenderen met<br />

elkaar verbinden. Waar een pees of band tegen andere<br />

weefsels wrijft, ontstaan slijmbeurzen of bursae (enkelvoud<br />

bursa, beurs), kleine pakketjes van bindweefsel<br />

die gewrichtsvloeistof bevatten; de slijmbeurzen<br />

verminderen de wrijving en fungeren als schokdemper.<br />

Slijmbeurzen zijn kenmerkend voor veel synoviale<br />

gewrichten en zijn soms ook rond pezen aanwezig in<br />

de vorm van een buisvormige schacht waarmee een bot<br />

is bedekt. Ook bevinden ze zich soms in andere bindweefsels<br />

die aan wrijving of druk blootstaan.<br />

klinische aantekening<br />

Reuma en artritis<br />

Reuma is een algemene term waarmee pijn en stijfheid<br />

worden aangeduid die zich kunnen voordoen in het<br />

beender- of spierstelsel, of in beide. Er zijn verschillende<br />

vormen van reuma. Onder artritis worden alle reumatische<br />

aandoeningen van synoviale gewrichten verstaan.<br />

Artritis gaat altijd gepaard met beschadiging van het<br />

gewrichtskraakbeen, maar de oorzaak kan verschillen.<br />

Artritis kan het gevolg zijn van een bacteriële of virale<br />

infectie, een beschadiging van het gewricht of van stofwisselingsproblemen.<br />

Osteoartrose, ook wel degeneratieve gewrichtsaandoeningen<br />

genoemd, treft meestal patiënten van 60 jaar<br />

of ouder. Deze aandoening kan het gevolg zijn van de<br />

cumulatieve slijtage van de gewrichtsoppervlakken of<br />

van genetische factoren die van invloed zijn op de collageenvorming.<br />

Ruim 1,2 miljoen Nederlanders hebben<br />

symptomen van deze aandoening, waaronder 25.000<br />

jonge patiënten (25-44 jaar). Reumatoïde artritis is<br />

een ontstekingsziekte die bij ongeveer 2,5 procent van<br />

de volwassen bevolking voorkomt. In enkele gevallen<br />

is deze aandoening het gevolg van een aanval van de<br />

weefsels van het gewricht door het immuunstelsel.<br />

Aangenomen wordt dat deze destructieve ontsteking<br />

door allergieën, bacteriën, virussen en genetische factoren<br />

wordt veroorzaakt of verergerd.<br />

Door regelmatige lichaamsbeweging, fysiotherapie, en<br />

geneesmiddelen die ontstekingen remmen (zoals aspirine),<br />

kan de progressie van de ziekte worden vertraagd.<br />

Door een chirurgische ingreep kan de bouw van het<br />

aangedane gewricht weer worden hersteld of wordt het<br />

gewricht opnieuw gevormd en in extreme gevallen kan<br />

het aangedane gewricht door een kunstmatig gewricht<br />

worden vervangen. Dit gebeurt soms bij de heup, knie,<br />

elleboog of schouder.<br />

6.8.2 Synoviale gewrichten: beweging en<br />

bouw<br />

Synoviale gewrichten spelen een rol bij al onze dagelijkse<br />

activiteiten. Bij het beschrijven van de beweging<br />

van een synoviaal gewricht zijn termen zoals ‘buig het<br />

been’, of ‘til een arm op’, niet voldoende nauwkeurig.<br />

Anatomen gebruiken beschrijvende termen met een<br />

specifieke betekenis.<br />

Typen beweging<br />

Glijbeweging Bij een glijbeweging glijden twee tegenovergestelde<br />

oppervlakken langs elkaar. Glijbewegingen<br />

vinden plaats tussen de oppervlakken van verbonden<br />

carpale beentjes en tarsale beentjes en tussen<br />

de claviculae en het sternum. De beweging kan vrijwel<br />

in elke richting plaatsvinden, maar de mate van<br />

beweging is beperkt. Rotatie wordt meestal door het<br />

gewrichtskapsel en de daarmee verbonden banden verhinderd.<br />

Hoekbeweging<br />

Voorbeelden van hoekbewegingen zijn flexie, extensie,<br />

adductie, abductie, en circumductie. Bij de beschrijving<br />

van al deze bewegingen wordt uitgegaan van iemand<br />

die in de anatomische positie staat.<br />

Flexie (buigen) is een beweging in het dorso-ventrale<br />

vlak, waardoor de hoek tussen de verbonden elementen<br />

kleiner wordt gemaakt (figuur 6-32a•). Extensie<br />

(strekken) gebeurt in hetzelfde vlak, maar deze beweging<br />

maakt de hoek tussen de verbonden elementen<br />

groter. Wanneer we het hoofd naar de borst brengen,<br />

vertonen de gewrichten tussen de wervels van de hals<br />

flexie. Als we ons omlaag bewegen om onze tenen aan<br />

te raken, vertoont de gehele wervelkolom flexie. Bij extensie<br />

worden deze bewegingen omgekeerd.<br />

Door flexie bij het schoudergewricht of het heupge-


������<br />

������<br />

������<br />

��������<br />

��������<br />

���<br />

�������������<br />

������ �������������<br />

��������<br />

��������<br />

�������������<br />

wricht worden de ledematen naar voren bewogen (ventraal),<br />

terwijl ze door extensie terug worden bewogen<br />

(dorsaal). Door flexie van het polsgewricht beweegt de<br />

hand zich naar voren, en door extensie naar achteren.<br />

Bij elk van deze voorbeelden kan extensie voorbij de<br />

anatomische positie worden voortgezet; in dat geval<br />

��������<br />

��������<br />

��������<br />

��������<br />

�������� �������� ������������<br />

���<br />

���<br />

6.8 Botverbindingen<br />

Figuur 6-32 Hoekbewegingen<br />

De rode stipjes markeren de plaatsen van de gewrichten die bij de bewegingen<br />

betrokken zijn.<br />

���<br />

��������<br />

��������<br />

195<br />

6


6<br />

196<br />

het beenderstelsel<br />

treedt hyperextensie op. Ook de nek kan via hyperextensie<br />

worden bewogen, door deze beweging kunnen<br />

we naar het plafond kijken. Bij andere gewrichten<br />

wordt hyperextensie onmogelijk gemaakt door banden,<br />

botuitsteeksels of zachte weefsels.<br />

Abductie (ab- vanaf) is beweging van de mediaanlijn<br />

van het lichaam af in het frontale vlak. Het zijwaarts naar<br />

buiten uitstrekken van de arm is een voorbeeld van<br />

abductie van de arm (figuur 6-32b•). Als de arm in<br />

de anatomische positie wordt teruggebracht, is dit adductie<br />

(naar de mediaanlijn toe in het frontale vlak; ad,<br />

naar toe). Door adductie van de hand wordt de hiel van<br />

de hand in de richting van het lichaam gebracht, terwijl<br />

deze door abductie verder van het lichaam wordt bewogen.<br />

Het spreiden van vingers of tenen is een voorbeeld<br />

van abductie, omdat ze zich weg verplaatsen van<br />

de middelste vinger of teen zoals in figuur 6-32c•. Als<br />

we de vingers of tenen naar elkaar toe brengen, is dat<br />

adductie. Abductie en adductie hebben altijd betrekking<br />

op bewegingen van het skelet van de ledematen,<br />

niet op die van het axiale skelet.<br />

Circumductie (circum, rond) is een ander type hoekbeweging.<br />

Een voorbeeld van circumductie is het bewegen<br />

van de arm in een lus, zoals wanneer iemand<br />

een grote cirkel op een schoolbord tekent (figuur 6-<br />

��������<br />

�������<br />

�������<br />

������<br />

Figuur 6-33 Rotatiebewegingen<br />

�������<br />

�����<br />

�������<br />

�������<br />

���<br />

�������<br />

�����<br />

32d•). De arm als geheel beschrijft hierbij een kegeloppervlak.<br />

Rotatie Rotatiebewegingen worden ook beschreven<br />

met betrekking tot iemand in de anatomische positie.<br />

Rotatie betekent het draaien rond de lengteas van het<br />

lichaam of van een arm of been. We kunnen het hoofd<br />

bijvoorbeeld roteren om naar links of rechts te kijken<br />

of de arm roteren om een gloeilamp in te draaien. Rotatiebewegingen<br />

zijn in figuur 6-33• afgebeeld.<br />

Bij de botverbindingen tussen radius en ulna is rotatie<br />

mogelijk van het distale uiteinde van de radius over<br />

het voorste oppervlak van de ulna. Door deze rotatie<br />

worden de pols en hand zodanig bewogen dat de<br />

handpalm naar achteren wordt gedraaid. Deze beweging<br />

wordt pronatie (vooroverkantelen) genoemd. De<br />

tegengestelde beweging, waarbij de handpalm naar voren<br />

wordt gedraaid, wordt supinatie (achteroverkantelen)<br />

genoemd. Zie pagina 187.<br />

Speciale bewegingen<br />

Voor het beschrijven van ongewone of speciale typen<br />

bewegingen worden bepaalde specifieke termen gebruikt<br />

(figuur 6-34•).<br />

���������<br />

��������<br />

���


• Inversie (in, erin + vertere, draaien) is een draaiende<br />

beweging van de voet waarbij de voetzool naar<br />

binnen wordt gedraaid, waardoor de mediale rand<br />

van de voet omhoog komt. De omgekeerde beweging<br />

wordt eversie genoemd (e, uit).<br />

• Dorsiflexie is buiging van het enkelgewricht en<br />

een beweging omhoog van de voet, zoals wanneer<br />

iemand zijn hakken in het zand zet. Bij plantaire<br />

flexie (planta, zool), de omgekeerde beweging,<br />

wordt het enkelgewricht gestrekt en komt de hiel<br />

omhoog, zoals wanneer iemand op zijn tenen<br />

staat.<br />

• Oppositie is de beweging van de duim in de richting<br />

van de handpalm of vingertoppen, waardoor<br />

we voorwerpen kunnen oppakken en vasthouden.<br />

• Protractie vindt plaats wanneer iemand een deel<br />

van het lichaam in het horizontale vlak naar voren<br />

beweegt. Retractie is de omgekeerde beweging.<br />

Protractie treedt op in de kaak wanneer iemand<br />

zijn bovenlip met zijn ondertanden pakt en bij de<br />

claviculae wanneer iemand zijn armen kruist.<br />

• Elevatie en depressie treden op wanneer een<br />

structuur respectievelijk omhoog of omlaag wordt<br />

bewogen. Depressie van de mandibula treedt op<br />

wanneer iemand zijn mond opent en elevatie wanneer<br />

de mond wordt gesloten.<br />

Een structurele indeling van synoviale gewrichten<br />

Op basis van de vorm van de gewrichtsoppervlakken<br />

kunnen synoviale gewrichten als volgt worden ingedeeld:<br />

glijdend gewricht, scharniergewricht, draaigewricht,<br />

ellipsoïd gewricht, zadelgewricht of kogelgewricht (figuur<br />

6-35•). Elk type gewricht laat een ander soort en een<br />

andere mate van beweging toe:<br />

• Glijdende gewrichten hebben vlakke of licht gebogen<br />

oppervlakken (figuur 6-35a•). De betrekkelijk<br />

vlakke gewrichtsoppervlakken glijden langs<br />

elkaar, maar er is slechts een geringe mate van<br />

beweging. Hoewel bij dit type gewricht rotatie in<br />

theorie mogelijk is, wordt een dergelijke beweging<br />

meestal door banden verhinderd of beperkt. Glijdende<br />

gewrichten zijn te vinden aan de uiteinden<br />

van de claviculae, tussen de carpale beentjes, tussen<br />

de tarsale beentjes en tussen de gewrichtsvlak-<br />

������� �������� ���������<br />

��������� ��������� ��������� ��������<br />

������������<br />

������� ������<br />

��������� ������<br />

��������� ������<br />

6.8 Botverbindingen<br />

Figuur 6-34 Speciale bewegingen<br />

197<br />

6


6<br />

198<br />

het beenderstelsel<br />

���������<br />

III<br />

II<br />

���������<br />

•<br />

��� �������� ��������<br />

•<br />

•<br />

I<br />

�����<br />

����<br />

��� �������������<br />

•<br />

�������<br />

������������<br />

��� ����<br />

�� ���������<br />

�������<br />

����<br />

•<br />

������ ����<br />

•<br />

•<br />

��� �����������������<br />

��� ��������� ��������<br />

��� ������������� ��� �������������<br />

Figuur 6-35 Een functionele indeling van synoviale gewrichten<br />

�������<br />

��<br />

�����������<br />

�������


ken van aangrenzende wervels.<br />

• Scharniergewrichten laten een hoekbeweging toe<br />

in een enkel vlak, zoals bij het openen en sluiten<br />

van een deur (figuur 6-35b•). Voorbeelden zijn het<br />

gewricht tussen het achterhoofdsbot en de atlas (in<br />

het axiale skelet); voorbeelden in het appendiculaire<br />

skelet zijn elleboog, knie en enkel en de gewrichten<br />

tussen de kootjes van vingers en tenen.<br />

• Draaigewrichten laten alleen rotatie toe (figuur 6-<br />

35c•). Dankzij het draaigewricht tussen de atlas en<br />

de draaier kunnen we het hoofd naar beide zijden<br />

roteren, en dankzij een ander draaigewricht tussen<br />

de kop van de radius en de proximale schacht van<br />

de ulna zijn pronatie en supinatie van de handpalm<br />

mogelijk.<br />

• In een ellipsoïd gewricht is een ovaal gewrichtsvlak<br />

binnen een instulping aan het tegenovergelegen<br />

oppervlak genesteld (figuur 6-35d•). Een<br />

hoekbeweging vindt plaats in twee vlakken, in de<br />

lengterichting van of dwars op het ovaal. Ellipsoïde<br />

gewrichten verbinden de radius met de proximale<br />

handwortelbeentjes, de vingerkootjes met de metacarpale<br />

beentjes en de kootjes van de tenen met de<br />

metatarsale beentjes.<br />

�������<br />

������<br />

�� �������<br />

�������<br />

����������<br />

��������<br />

����������<br />

�����������<br />

��������<br />

����������<br />

�����������<br />

��������� ���� �������<br />

���������<br />

���������<br />

����������� ����<br />

Figuur 6-36 Gewrichten tussen de wervels<br />

������<br />

�������������<br />

�������<br />

����<br />

�����������<br />

�����<br />

��������<br />

��������<br />

• Zadelgewrichten hebben gewrichtsvlakken die in<br />

elkaar passen zoals een ruiter in een zadel (figuur<br />

6-35e•). Het ene gewrichtsvlak is hol en het andere<br />

bol en de tegenover elkaar gelegen vlakken passen<br />

in elkaar. Door deze bouw is hoekbeweging mogelijk,<br />

met inbegrip van circumductie, maar wordt<br />

rotatie verhinderd. Het gewricht tussen het eerste<br />

metacarpale beentje en het os trapezium aan de<br />

basis van de duim is het beste voorbeeld van een<br />

zadelgewricht en wanneer iemand met zijn duimen<br />

draait zijn, de bewegingsmogelijkheden zichtbaar.<br />

• Bij een kogelgewricht rust de ronde kop van het<br />

ene bot in een komvormige instulping van een ander<br />

bot (figuur 6-35f•). Bij kogelgewrichten kunnen<br />

alle combinaties van bewegingen, met inbegrip<br />

van circumductie en rotatie worden uitgevoerd.<br />

belangrijk<br />

Een gewricht kan niet tegelijkertijd heel beweeglijk<br />

en heel sterk zijn. Hoe groter de beweeglijkheid, hoe<br />

zwakker het gewricht. Dit komt doordat beweeglijke<br />

gewrichten afhankelijk zijn van de stevigheid van<br />

spieren en banden en niet van stevige verbindingen<br />

tussen beenderen onderling.<br />

inzichtvragen<br />

6.8 Botverbindingen<br />

1. Bij een pasgeborene zijn de grote beenderen van de<br />

schedel door vezelig bindweefsel verbonden. Welk<br />

type botverbinding is dit? Later worden deze schedelbeenderen<br />

groter, vergroeien en vormen onbeweeglijke<br />

botverbindingen. Welk type botverbinding<br />

is dit?<br />

2. Geef de juiste benaming voor elk van de volgende bewegingen:<br />

(a) het verplaatsen van de humerus weg<br />

van de lengteas van het lichaam, (b) het draaien van<br />

de handpalmen zodat ze naar voren wijzen, en (c) het<br />

buigen van de elleboog.<br />

3. Welke bewegingen zijn normaal mogelijk in scharniergewrichten?<br />

Antwoorden zijn te vinden vanaf pagina B1-1.<br />

199<br />

6


6<br />

200<br />

het beenderstelsel<br />

6.8.3 Voorbeelden van gewrichten<br />

In deze paragraaf worden voorbeelden van gewrichten<br />

besproken waarmee belangrijke functionele principes<br />

worden geïllustreerd. Eerst zullen we de gewrichten tussen<br />

de wervels van het axiale skelet bespreken. Daarna<br />

gaan we vier synoviale gewrichten van het skelet van de<br />

ledematen bespreken: in de arm, de schouder en de elleboog<br />

en in het been, de heup en de knie.<br />

Gewrichten tussen de wervels<br />

Vanaf de axis tot aan het os sacrum scharnieren de<br />

wervels op twee manieren met elkaar: (1) bij glijdende<br />

gewrichten tussen de bovenste en onderste gewrichtsuitsteeksels,<br />

en (2) bij vezelige kraakbeenkussens tussen<br />

de wervellichamen (figuur 6-36•). Bij de gewrichten<br />

tussen de bovenste en onderste gewrichtsuitsteeksels<br />

van aangrenzende wervels is een geringe mate van beweging<br />

mogelijk die gepaard gaat met flexie en rotatie<br />

van de wervelkolom. De aangrenzende wervellichamen<br />

kunnen enigszins over elkaar heen glijden.<br />

Behalve de eerste halswervels zijn de wervels gescheiden<br />

en beschermd door kussentjes, de zogenoemde<br />

tussenwervelschijven (enkelvoud: discus intervertebralis).<br />

Elke tussenwervelschijf bestaat uit een stevige buitenste<br />

laag van vezelig kraakbeen. De schijven zijn<br />

via de collagene vezels van de buitenste laag aan de<br />

aangrenzende wervels gehecht. Het vezelige kraakbeen<br />

omgeeft een zachte, elastische en gelatineuze kern,<br />

waardoor de tussenwervelschijven veerkrachtig zijn<br />

en als schokdempers kunnen werken die bij belasting<br />

worden ingedrukt en vervormd. Door deze elasticiteit<br />

wordt voorkomen dat wervels onderling in contact komen;<br />

dit zou ertoe kunnen leiden dat de wervels of<br />

het ruggenmerg beschadigd raken of dat de hersenen<br />

mechanische schokken ondervinden.<br />

Kort na het bereiken van de lichamelijke volwassenheid<br />

begint de gelatineuze massa binnen alle schijven<br />

te degenereren en wordt de schokdempende werking<br />

minder effectief. Tegelijkertijd wordt het buitenste<br />

vezelige kraakbeen minder elastisch. Als de belasting<br />

voldoende groot is, kan de binnenste massa door het<br />

omringende vezelige kraakbeen heen breken en buiten<br />

de ruimte tussen de wervels uitsteken. Deze aandoening<br />

wordt een gehernieerde schijf genoemd. Hierdoor<br />

wordt de functie van de schijven verder verminderd.<br />

Vaak wordt de term hernia gebruikt om dit probleem<br />

aan te duiden. De tussenwervelschijven dragen ook in<br />

belangrijke mate bij aan iemands lengte; ze vormen ongeveer<br />

een kwart van de lengte van de wervelkolom boven<br />

het heiligbeen. Naarmate we ouder worden, neemt<br />

het watergehalte van de schijven af; dit verlies verklaart<br />

het kenmerkende ‘krimpen’ bij het ouder worden.<br />

Gewrichten van de armen<br />

De schouder, de elleboog en de pols zijn verantwoordelijk<br />

voor het positioneren van de hand die nauwkeurig<br />

bestuurde bewegingen uitvoert. De schouder heeft een<br />

grote mobiliteit, de elleboog is heel sterk en de pols past<br />

de oriëntatie van handpalm en vingers nauwkeurig aan.<br />

Het schoudergewricht Van alle gewrichten in het<br />

lichaam heeft het schoudergewricht de grootste bewegingsmogelijkheden.<br />

Omdat dit gewricht ook het<br />

vaakst uit de kom raakt, is dit een schoolvoorbeeld van<br />

de stelling dat beweeglijkheid ten koste gaat van stabiliteit.<br />

In figuur 6-37• is te zien dat het schoudergewricht een<br />

kogelgewricht is. Het betrekkelijk losse gewrichtskapsel<br />

loopt van de hals van de scapula naar de humerus<br />

en dankzij dit te ruime kapsel is een aanzienlijke mate<br />

van beweging mogelijk. Evenals bij andere gewrichten<br />

wordt de wrijving bij het schoudergewricht verminderd<br />

door bursae of slijmbeurzen; deze bevinden zich daar<br />

waar grote spieren en pezen over het gewrichtskapsel<br />

lopen. Met name bij het schoudergewricht liggen bijzonder<br />

veel grote slijmbeurzen. Bij het kapsel, bij de<br />

uitsteeksels van de scapula en bij de grote schouderspieren<br />

liggen verscheidene slijmbeurzen. Ontsteking<br />

van een van deze bursa, een aandoening die bursitis<br />

wordt genoemd, beperkt de bewegingsmogelijkheden<br />

en is pijnlijk.<br />

De spieren die de humerus bewegen, spelen een grotere<br />

rol bij de stabilisatie van het schoudergewricht<br />

dan alle banden en vezels van het kapsel bij elkaar.<br />

Krachtige spieren, die aan de romp, de schoudergordel<br />

en de humerus ontspringen, overdekken het voorste,<br />

bovenste en achterste oppervlak van het kapsel. Deze<br />

spieren vormen de rotatorenmanchet (‘rotator cuff)’, een<br />

groep spieren die sterk uiteenlopende bewegingen van<br />

de arm mogelijk maakt.<br />

Het ellebooggewricht Het ellebooggewricht bestaat<br />

uit twee gewrichten: tussen de humerus en de ulna en<br />

tussen de humerus en de radius (figuur 6-38•). Het


���� ��� ��������<br />

�������������<br />

��������<br />

�����<br />

����<br />

���������<br />

����������<br />

������<br />

����������<br />

�����<br />

�������<br />

grootste en sterkste gewricht is dat tussen de humerus<br />

en de ulna. Dit scharniergewricht is stevig en beperkt de<br />

bewegingsmogelijkheden van het ellebooggewricht.<br />

Het ellebooggewricht is buitengewoon stabiel, doordat<br />

(1) de benige oppervlakken van de humerus en de ulna<br />

in elkaar grijpen; (2) het gewrichtskapsel heel dik is; en<br />

(3) het kapsel door stevige banden wordt verstevigd.<br />

Toch kan het gewricht door ernstige schokken of ongewone<br />

belasting beschadigd raken. Wanneer iemand<br />

met een gedeeltelijk gebogen elleboog op zijn hand<br />

valt, kan de ulna bij het centrum van de inkeping van<br />

de trochlea breken als gevolg van krachtige samentrekkingen<br />

van de strekspieren van de elleboog.<br />

inzichtvragen<br />

���������� ��� ��������� ��<br />

������� ��������� ���������<br />

����������<br />

������<br />

���������<br />

�������<br />

���������<br />

�����������<br />

����������<br />

���������<br />

����������<br />

�����<br />

Figuur 6-37 Het schoudergewricht<br />

In dit ventrale aanzicht van een frontale doorsnede is de structuur van<br />

het rechter schoudergewricht zichtbaar.<br />

1. Wie heeft de grootste kans een ontsteking van de<br />

bursa subdeltoidea te krijgen: een hardloper of een<br />

tennisspeler? Waarom?<br />

2. Daphne valt op haar hand met haar ellebogen licht<br />

gebogen. Na de val kan ze haar linkerarm bij de elleboog<br />

niet langer bewegen. Aangenomen dat er een<br />

bot is gebroken, welk bot is dat dan waarschijnlijk?<br />

Antwoorden zijn te vinden vanaf pagina B1-1.<br />

���������<br />

�����������<br />

���� ���<br />

������ �������<br />

������<br />

����������<br />

�����<br />

6.8 Botverbindingen<br />

���������� ����� ������� �����<br />

������ ���������� ��������<br />

����������<br />

������<br />

���� ���<br />

�������<br />

��������<br />

���������<br />

���� ������������������<br />

�����<br />

Figuur 6-38 Het ellebooggewricht<br />

Op deze lengtedoorsnede is de anatomie van het rechter ellebooggewricht<br />

te zien.<br />

Gewrichten van de benen<br />

De gewrichten van de heup, enkel en voet zijn steviger<br />

dan die op de overeenkomstige plaatsen bij de arm en<br />

de bewegingsmogelijkheden zijn geringer. De bewegingsmogelijkheden<br />

van de knie zijn vergelijkbaar met<br />

die van de elleboog, maar de knie staat aan veel grotere<br />

krachten bloot en is daardoor minder stabiel.<br />

Het heupgewricht In figuur 6-39• is de structuur van<br />

het heupgewricht te zien, het kogelgewricht en een diartrose.<br />

Langs de randen heeft het gewrichtsvlak van<br />

het acetabulum een kussentje van vezelig kraakbeen;<br />

in het centrale gedeelte ligt een vetkussentje dat met<br />

een synoviaalvlies is bedekt en in het midden ligt een<br />

zeer stevig centraal ligament. Door deze combinatie van<br />

deklagen en vliezen kan het gewricht niet gemakkelijk<br />

worden ineengedrukt. De structuren werken samen als<br />

schokbreker en kunnen zonder beschadiging worden<br />

uitgerekt en vervormd.<br />

In vergelijking met het gewrichtskapsel van de schouder<br />

is dat van het heupgewricht dichter en sterker. Het<br />

loopt van de laterale en binnenste oppervlakken van<br />

de bekkengordel naar het femur en omsluit zowel de<br />

kop als de hals van het femur. Door deze bouw wordt<br />

voorkomen dat de kop uit de kom schiet. Drie brede<br />

banden verstevigen het gewrichtskapsel, terwijl een<br />

vierde, het ligament van de femurkop (het ligamentum teres),<br />

zich binnen de gewrichtskom bevindt en met het<br />

midden van de femurkop is verbonden. Additionele<br />

stabilisering is afkomstig van de grote massa van de<br />

omringende spieren.<br />

Door de combinatie van een vrijwel volledige benige<br />

201<br />

6


6<br />

202<br />

het beenderstelsel<br />

����������<br />

�����<br />

��� ������������<br />

����������<br />

������<br />

����������<br />

������������������<br />

���������������<br />

�������������<br />

����������<br />

�������� ���<br />

��������<br />

������������<br />

���������������<br />

�����<br />

��� ���������������<br />

Figuur 6-39 Het heupgewricht<br />

(a) Het heupgewricht is buitengewoon sterk en stabiel, gedeeltelijk<br />

vanwege het grote kapsel en de omringende ligamenten. (b) Op deze<br />

doorsnede van de rechterheup is de bouw van het gewricht te zien.<br />

kom, een sterk gewrichtskapsel, verstevigende ligamenten<br />

en opvulling met spieren is dit een buitengewoon<br />

stabiel gewricht. Breuken van de femurkop of<br />

tussen de trochanters komen feitelijk vaker voor dan<br />

ontwrichtingen van het heupgewricht. Hoewel flexie,<br />

extensie, adductie, abductie en rotatie mogelijk zijn,<br />

zijn de totale bewegingsmogelijkheden aanzienlijk geringer<br />

dan die van de schouder. Flexie is de belangrijkste<br />

normale heupbeweging en de mate van flexie wordt<br />

voornamelijk door de omringende spieren beperkt.<br />

Andere bewegingsrichtingen worden beperkt door ligamenten<br />

en het kapsel.<br />

klinische aantekening<br />

Heupfracturen<br />

Heupfracturen komen het meest voor bij mensen<br />

ouder dan 60, wanneer de femora door osteoporose<br />

zijn verzwakt. Deze verwondingen kunnen gepaard<br />

gaan met luxatie (ontwrichting) van de heup of met<br />

bekkenfracturen. Bij mensen met osteoporose genezen<br />

dergelijke fracturen zeer traag. Daarbij kunnen de krachtige<br />

spieren die het gewricht omgeven, er gemakkelijk<br />

voor zorgen dat de botfragmenten ten opzichte van<br />

elkaar verschoven raken. Fracturen van de trochanter<br />

genezen gewoonlijk goed als het gewricht kan worden<br />

gestabiliseerd; stalen frames, pennen, schroeven of een<br />

combinatie van deze instrumenten kan of kunnen nodig<br />

zijn om de botfragmenten onderling in de juiste positie<br />

te houden en een normale genezing mogelijk te maken.<br />

Het kniegewricht Het heupgewricht draagt het lichaamsgewicht<br />

over op het femur en bij het kniegewricht<br />

wordt het gewricht door het femur op de tibia<br />

overgedragen. Hoewel de knie als een scharniergewricht<br />

werkt, is de gewrichtswerking veel complexer<br />

dan bij de elleboog of zelfs de enkel. De afgeronde condylen<br />

van het femur rollen over de bovenkant van de<br />

tibia, zodat de contactpunten voortdurend veranderen.<br />

Belangrijke kenmerken van het kniegewricht zijn in figuur<br />

6-40• te zien.<br />

Wat bouw betreft, zijn in de knie drie afzonderlijke gewrichten<br />

gecombineerd: twee tussen het femur en de<br />

tibia (mediale gewrichtsknobbel tot mediale gewrichtsknobbel<br />

en laterale gewrichtsknobbel tot laterale gewrichtsknobbel)<br />

en een tussen de patella en het femur.<br />

Er is niet één enkelvoudig, gezamenlijk gewrichtskapsel<br />

en ook geen gezamenlijke synoviaalholte. Twee kussentjes<br />

van vezelig kraakbeen, de mediale en laterale<br />

menisci, liggen tussen de oppervlakken van het femur<br />

en de tibia (zie figuur 6-40a•). Ze werken als schokbrekers<br />

en nemen de vorm aan van de gewrichtsoppervlakken<br />

wanneer de houding van het femur verandert.<br />

Opvallende vetkussentjes werken als schokbrekers<br />

rond de randen van het gewricht en verminderen, samen<br />

met de slijmbeurzen, de wrijving tussen de patella<br />

en andere weefsels (figuur 6-40b•).<br />

Ligamenten stabiliseren de ventrale, dorsale, mediale<br />

en laterale oppervlakken van dit gewricht en een volledige<br />

ontwrichting van de knie komt buitengewoon


��������<br />

��������<br />

��������<br />

��������<br />

������������<br />

����<br />

������<br />

����������<br />

�����<br />

����������<br />

������<br />

�������� �������<br />

���������������� ���������<br />

�����<br />

��� ������������� , ��������<br />

��� ����������� ��� ���������<br />

��������� ���� �����������<br />

���������<br />

������� ���������<br />

���������<br />

�������<br />

����������<br />

�������<br />

�������<br />

��������<br />

�������<br />

��������<br />

�����������<br />

����<br />

�����<br />

�����<br />

����<br />

�������<br />

�����<br />

�������<br />

���������<br />

������������<br />

��������<br />

��������<br />

��������<br />

�������<br />

�����<br />

�����������<br />

������<br />

�����<br />

Figuur 6-40 Het kniegewricht<br />

(a) Op dit vooraanzicht is de rechterknie in gebogen toestand te zien. (b)<br />

Op deze sagittale doorsnede is de inwendige anatomie van de gestrekte<br />

rechterknie te zien.<br />

zelden voor. De pees van de strekspieren van de knie<br />

loopt over het voorste oppervlak van het gewricht. De<br />

patella ligt binnen deze pees en de pees is via het ligamentum<br />

patellae ook aan het voorste oppervlak van<br />

de tibia aangehecht. Dit ligament verstevigt de voorkant<br />

van het kniegewricht. Dorsale ligamenten tussen<br />

6.9 Integratie met andere stelsels<br />

het femur en de koppen van de tibia en fibula verstevigen<br />

de achterkant van het kniegewricht. De laterale<br />

en mediale oppervlakken van het kniegewricht worden<br />

door een ander paar ligamenten verstevigd. Deze ligamenten<br />

verstevigen de knie wanneer deze maximaal is<br />

gestrekt.<br />

In het gewrichtskapsel bevinden zich additionele ligamenten<br />

(zie figuur 6-40b•). Binnen het gewricht<br />

kruist een paar ligamenten, de voorste kruisband en de<br />

achterste kruisband elkaar en verbinden de tibia aan het<br />

femur (zie figuur 6-40b•). Deze ligamenten beperken<br />

de voor- en achterwaartse beweging van het femur<br />

inzichtvragen<br />

1. Waardoor komt een volledige ontwrichting van een<br />

kniegewricht niet vaak voor?<br />

2. Welke symptomen zijn te verwachten bij iemand<br />

bij wie de meniscus van het kniegewricht is beschadigd?<br />

Antwoorden zijn te vinden vanaf pagina B1-1.<br />

6.9 Integratie met andere stelsels<br />

Hoewel beenderen inactief lijken, hebben we nu gezien<br />

dat het tamelijk dynamische structuren zijn. Het<br />

gehele beenderstelsel staat in nauwe relatie tot andere<br />

orgaanstelsels. Beenderen bieden bijvoorbeeld aanhechtingsplaatsen<br />

voor het spierstelsel en ze hebben<br />

uitgebreide verbindingen met het bloedvaat- en lymfestelsel<br />

en worden grotendeels door het hormoonstelsel<br />

gereguleerd. Deze functionele relaties zijn samengevat<br />

in figuur 6-41•, Het beenderstelsel in perspectief (zie<br />

pagina 211).<br />

inzichtvraag<br />

1. De beenderen van het beenderstelsel bevatten 99<br />

procent van het calcium in het lichaam. Welke andere<br />

orgaanstelsels zijn van deze calciumreserves<br />

afhankelijk om normaal te kunnen functioneren?<br />

Antwoorden zijn te vinden vanaf pagina B1-1.<br />

203<br />

6


6<br />

het beenderstelsel<br />

<strong>hoofdstukoverzicht</strong><br />

belangrijke termen<br />

amfiartrose 192<br />

articulatie 191<br />

axiaal skelet 168<br />

compact beenweefsel 159<br />

diafyse 159<br />

diartrose 159<br />

epifyse 159<br />

verwante klinische termen<br />

ankylose: Gewrichtsverstijving,<br />

een afwijkende vergroeiing tussen<br />

verbonden beenderen in reactie<br />

op verwonding en wrijving binnen<br />

een gewricht.<br />

artritis: Gewrichtsontsteking,<br />

reumatische aandoening die van<br />

invloed is op synoviale gewrichten.<br />

Artritis gaat gepaard met aantasting<br />

van het gewrichtskraakbeen.<br />

artroscopische chirurgie: Een<br />

chirurgische ingreep in een<br />

gewricht met een artroscoop<br />

(een instrument waarmee de<br />

binnenkant van een gewricht kan<br />

worden bekeken en dat werkt via<br />

glasvezeltechniek).<br />

bursitis: Ontsteking van een bursa<br />

(slijmbeurs) die pijn veroorzaakt,<br />

telkens wanneer de pees of band<br />

die met de bursa verbonden is,<br />

wordt bewogen.<br />

carpaletunnelsyndroom:<br />

Ontsteking van de weefsels<br />

van het voorste gedeelte van de<br />

pols, waardoor aangrenzende<br />

pezen en zenuwen bekneld<br />

raken. Symptomen zijn pijn<br />

en een vermindering van de<br />

204<br />

fractuur 166<br />

gewrichtsvloeistof 193<br />

ligament 194<br />

meniscus 202<br />

merg 159<br />

osteoblast 161<br />

osteoclast 161<br />

bewegingsmogelijkheden van de<br />

pols.<br />

fractuur: Een scheur of breuk in<br />

een bot.<br />

gigantisme: Een aandoening<br />

waarbij de lichaamslengte<br />

extreem is, als gevolg van een<br />

overproductie van groeihormoon<br />

voorafgaand aan de puberteit.<br />

hernia: Een aandoening die wordt<br />

veroorzaakt door een beknelling<br />

van een tussenwervelschijf die<br />

ernstig genoeg is om de buitenste<br />

laag van vezelig kraakbeen te<br />

scheuren; daardoor komt de<br />

binnenste, zachte, gelatineuze kern<br />

naar buiten. De kern kan buiten de<br />

ruimte tussen de wervels uitsteken.<br />

kyfose: Een afwijkende kromming<br />

van de wervelkolom naar voren,<br />

waardoor een gebocheld uiterlijk<br />

ontstaat.<br />

lordose: Een afwijkende<br />

kromming van de wervelkolom<br />

naar achteren, waardoor een holle<br />

rug ontstaat.<br />

luxatie: Een ontwrichting,<br />

een aandoening waarbij de<br />

gewrichtsoppervlakken uit hun<br />

osteon 160<br />

periost 160<br />

skelet van de ledematen 168<br />

slijmbeurs 194<br />

spongieus beenweefsel 159<br />

synartrose 192<br />

verbening 162<br />

normale positie worden gedrukt.<br />

orthopedie: Een tak van de<br />

chirurgie die zich bezighoudt met<br />

aandoeningen van beenderen en<br />

gewrichten en hun bijbehorende<br />

spieren, pezen en ligamenten.<br />

osteomyelitis: Een pijnlijke<br />

infectie in een bot, meestal<br />

veroorzaakt door bacteriën.<br />

osteopenie: Onvoldoende<br />

verbening, waardoor de beenderen<br />

dun en zwak zijn.<br />

osteoporose: Een afname van<br />

de botmassa in die mate dat het<br />

normale functioneren wordt<br />

belemmerd.<br />

rachitis: Een jeugdaandoening<br />

waarbij de hoeveelheid<br />

calciumzouten in het skelet is<br />

verminderd, meestal gekenmerkt<br />

door O-benen, doordat de<br />

beenderen van de benen onder het<br />

lichaamsgewicht doorbuigen.<br />

reuma: Een algemene term<br />

waarmee pijn en stijfheid van het<br />

beenderstelsel, het spierstelsel of<br />

beide wordt aangeduid.<br />

scheurbuik: Een aandoening<br />

waarbij de beenderen zwak en


oos zijn als gevolg van een tekort<br />

aan vitamine C.<br />

scoliose: Een afwijkende laterale<br />

kromming van de wervelkolom.<br />

spina bifida: Open rugje, een<br />

aandoening die het gevolg is<br />

van een onvolledige sluiting<br />

van de wervelbogen tijdens de<br />

samenvatting<br />

1. Het beenderstelsel bestaat uit de beenderen van het<br />

skelet en het kraakbeen, de banden en andere bindweefsels<br />

die de beenderen stabiliseren of onderling<br />

verbinden. De functies zijn: versteviging, opslag,<br />

productie bloedcellen, bescherming en aanhechting<br />

spieren, waardoor een hefboomwerking mogelijk<br />

is.<br />

6.1 De structuur van beenweefsel 158<br />

1. Beenweefsel is een steunweefsel met een vaste matrix.<br />

Macroscopische kenmerken van beenderen 158<br />

2. Beenderen kunnen grofweg worden ingedeeld in<br />

lange beenderen, korte beenderen, platte beenderen<br />

en onregelmatige beenderen (figuur 6-1).<br />

3. De kenmerken van lange beenderen zijn: een diafyse,<br />

twee epifysen en een centrale mergholte (figuur<br />

6-2).<br />

4. De twee typen beenweefsel zijn compact (dicht)<br />

beenweefsel en spongieus beenweefsel.<br />

5. Een bot is omgeven door een periost en van binnen<br />

bekleed met een endost.<br />

Microscopische kenmerken van beenweefsel 160<br />

6. Beide typen beenweefsel bevatten botcellen in lacunen<br />

(holten). Lamellen zijn lagen verkalkte matrix,<br />

onderling verbonden door canaliculi (figuur<br />

6-3).<br />

7. De eenvoudigste functionele eenheid van compact<br />

beenweefsel is het osteon, dat botcellen bevat die<br />

rond een centraal kanaal zijn gelegen.<br />

8. Spongieus beenweefsel bevat botbalkjes, vaak in<br />

een open netwerk.<br />

ontwikkeling; gaat meestal gepaard<br />

met ontwikkelingsstoornissen van<br />

hersenen en ruggenmerg.<br />

verstuiking: Een aandoening<br />

waarbij een ligament zo ver<br />

is uitgerekt dat enkele van de<br />

collagene vezels worden gescheurd.<br />

Het ligament blijft functioneel en<br />

Samenvatting<br />

de structuur van het gewricht is<br />

niet aangetast.<br />

whiplash: Een verwonding die<br />

ontstaat wanneer de halswervels<br />

worden beschadigd door een<br />

plotselinge verandering van de<br />

lichaamshouding.<br />

9. Compact beenweefsel bevindt zich daar waar belasting<br />

uit slechts weinig verschillende richtingen<br />

afkomstig is; spongieus beenweefsel bevindt zich<br />

daar waar het bot weinig wordt belast of waar het<br />

vanuit veel verschillende richtingen wordt belast.<br />

10. In beenweefsel bevinden zich ook andere cellen dan<br />

botcellen. Osteoclasten lossen de benige matrix op<br />

via het proces van osteolyse. Osteoblasten vormen<br />

de matrix bij het proces van osteogenese.<br />

6.2 Botvorming en groei 162<br />

1. Verbening is het proces waarbij andere weefsels in<br />

beenweefsel worden omgezet.<br />

Intramembraneuze verbening 162<br />

2. Intramembraneuze verbening begint wanneer<br />

stamcellen in bindweefsel zich tot osteoblasten<br />

gaan differentiëren en spongieus of compact beenweefsel<br />

gaan vormen (figuur 6-4).<br />

Enchondrale verbening 162<br />

3. Enchondrale verbening begint met de vorming<br />

van een kraakbeenmodel van een bot dat geleidelijk<br />

door beenweefsel wordt vervangen (figuur 6-5).<br />

4. De botdiameter neemt toe via appositionele groei<br />

(figuur 6-6).<br />

Botgroei en lichaamsverhoudingen 164<br />

5. Bij verschillende beenderen en bij verschillende<br />

mensen sluit de epifyse zich op verschillende tijdstippen.<br />

Behoeften voor een normale botgroei 164<br />

6. Voor een normale botvorming is een voortdurende<br />

aanvoer van mineralen, vitaminen en hormonen<br />

nodig.<br />

205<br />

6


6<br />

206<br />

het beenderstelsel<br />

6.3 Botremodellering en homeostatische<br />

mechanismen 165<br />

1. De organische en minerale onderdelen van beenweefsel<br />

worden voortdurend gerecycled en vernieuwd<br />

via het proces van botremodellering.<br />

De rol van remodellering bij de stevigheid 165<br />

2. De vorm en de dikte van beenderen zijn afhankelijk<br />

van de belasting die op de beenderen wordt uitgeoefend.<br />

Door turn-over van mineralen kunnen<br />

beenderen zich aan nieuwe vormen van belasting<br />

aanpassen.<br />

Belangrijk 165<br />

Homeostase en mineraalopslag 165<br />

3. Calcium is het meest voorkomende mineraal in het<br />

menselijk lichaam. Ongeveer 99 procent van het<br />

calcium bevindt zich in het skelet. Het skelet werkt<br />

als calciumreserve.<br />

Verwonding en herstel 166<br />

4. Een fractuur is een scheur of breuk in een bot. Bij<br />

het herstel van een fractuur worden een fractuurhematoom<br />

en een periostale callus en een myelogene<br />

callus gevormd (figuur 6-7).<br />

6.4 Veroudering en het beenderstelsel<br />

167<br />

1. De effecten van veroudering op het skelet bestaan<br />

onder meer uit osteopenie en osteoporose.<br />

6.5 Een overzicht van het skelet 168<br />

Botmarkeringen (uitwendige kenmerken) 168<br />

1. Botmarkeringen zijn uitwendige kenmerken die<br />

kunnen worden gebruikt om bepaalde beenderen<br />

te beschrijven en te herkennen (tabel 6-1).<br />

Indeling skelet 168<br />

2. Het axiale skelet kan worden onderverdeeld in de<br />

schedel met de accessoire beenderen (waaronder<br />

de gehoorbeentjes en het os hyoideum (tongbeen);<br />

de thorax, die bestaat uit de ribben en het<br />

sternum en de borstwervels; en de wervelkolom<br />

(figuur 6-8, 6-9).<br />

3. Het skelet van de ledematen bestaat uit de bovenste<br />

en onderste ledematen en de schouder- en<br />

bekkengordel.<br />

6.6 Het axiale skelet 168<br />

De schedel 168<br />

1. Het cranium (de hersenschedel) bestaat uit de<br />

schedelholte die de hersenen omgeeft.<br />

2. Het os frontale vormt het voorhoofd en het bovenste<br />

oppervlak van beide oogkassen (orbita) (figuur<br />

6-10, 6-11, 6-12).<br />

3. De ossa parietali vormen de bovenkanten en het<br />

dak van het cranium (figuur 6-10, 6-12).<br />

4. Het os occipitale omgeeft het foramen magnum<br />

en is verbonden met het os sphenoidale, de ossa<br />

temporali en de ossa parietali en vormt zo de achterzijde<br />

van het cranium (figuur 6-10, 6-11, 6-12).<br />

5. De ossa temporali maken deel uit van de zijden en<br />

basis van het cranium en zijn vergroeid met de ossa<br />

parietali langs de sutura squamosa (figuur 6-10, 6-<br />

11, 6-12).<br />

6. Het os sphenoidale werkt als een brug die de beenderen<br />

van cranium en aangezicht verbindt (figuur 6-<br />

10, 6-11, 6-12).<br />

7. Het os ethmoidale stabiliseert de hersenen en<br />

vormt het dak en de zijkanten van de neusholte. De<br />

zeefplaat bevat perforaties voor reukzenuwen en<br />

de lamina perpendicularis maakt deel uit van het<br />

benige neustussenschot (figuur 6-10, 6-11, 6-12).<br />

8. De linker en rechter maxillae of bovenkaakbeenderen,<br />

zijn verbonden met alle andere aangezichtsbeenderen,<br />

behalve met de mandibula (figuur 6-10,<br />

6-11, 6-12).<br />

9. De gehemeltebeenderen vormen het dorsale gedeelte<br />

van het harde verhemelte en maken deel uit<br />

van de wanden van de neusholte en van de bodem<br />

van beide oogkassen (figuur 6-11, 6-12).<br />

10. Het os vomer vormt het onderste gedeelte van het<br />

benige neustussenschot (figuur 6-11, 6-12).<br />

11. Het os zygomaticum vormt het laatste deel van de<br />

oogkas en vormt samen met het os temporale de<br />

arcus zygomaticus (figuur 6-10, 6-11).<br />

12. De ossa nasalia zijn verbonden met het os frontale<br />

en de beenderen van de maxilla (figuur 6-10, 6-11,<br />

6-12).<br />

13. De ossa lacrimalia bevinden zich binnen de oogkas<br />

op het mediale oppervlak (figuur 6-10, 6-11).<br />

14. De onderste neusschelpen binnen de neusholte<br />

en de bovenste en de middelste neusschelp van<br />

het os ethmoidale spelen een rol bij het vertragen<br />

van de binnenkomende luchtstroom (figuur 6-11a,<br />

6-12c).


15. De neus bestaat uit de beenderen die de bovenste<br />

en laterale wanden van de neusholte vormen en de<br />

holten die daarin uitmonden. Het neustussenschot<br />

(septum nasi) verdeelt de neusholten. Samen vormen<br />

de holten van os frontale, os sphenoidale,<br />

os ethmoidale, palatum en maxilla de neusbijholten<br />

(figuur 6-11, 6-12, 6-13).<br />

16. De mandibula is het bot van de onderkaak (figuur<br />

6-10, 6-11, 6-12).<br />

17. Het os hyoideum (tongbeen) hangt onder de schedel<br />

aan ligamenten vanuit de processus styloideus<br />

van de ossa temporali (figuur 6-14).<br />

18. Dankzij verbindingen van vezelige weefsels, de<br />

zogenoemde fontanellen kunnen de schedels van<br />

jonge en oudere kinderen blijven groeien (figuur 6-<br />

15).<br />

De wervelkolom en de borstkas 178<br />

19. Er zijn zeven halswervels, twaalf borstwervels<br />

(die met ribben verbonden zijn) en vijf lendenwervels<br />

(waarvan de laatste met het heiligbeen is<br />

verbonden). Het os sacrum (heiligbeen) en het os<br />

coccygis (staartbeen) bestaan uit vergroeide wervels<br />

(figuur 6-16).<br />

20. De wervelkolom heeft vier krommingen die zijn<br />

aangepast aan de ongelijke verdeling van het lichaamsgewicht<br />

en waardoor de wervelkolom evenwijdig<br />

blijft aan de lichaamsas (figuur 6-16).<br />

21. Een typische wervel heeft een wervellichaam en<br />

een wervelboog; deze is bij het gewrichtsuitsteeksel<br />

met andere wervels verbonden. Aangrenzende<br />

wervels zijn door tussenwervelschijven van elkaar<br />

gescheiden (figuur 6-17).<br />

22. Halswervels zijn te herkennen aan het ovale wervellichaam<br />

en een foramen transversarium aan<br />

beide zijden (figuur 6-17, 6-18).<br />

23. Borstwervels hebben duidelijk herkenbare, hartvormige<br />

wervellichamen (figuur 6-17).<br />

24. De lendenwervels zijn het grootst, het minst beweeglijk<br />

en dragen het meeste gewicht (figuur 6-<br />

17).<br />

25. Het os sacrum beschermt voortplantings-, spijsverterings-<br />

en uitscheidingsorganen. Bij de apex (top)<br />

is het os sacrum met het os coccygis verbonden.<br />

Aan de basis is het os sacrum met de laatste lendenwervels<br />

verbonden (figuur 6-19).<br />

26. Het skelet van de borst, of borstkas, bestaat uit de<br />

Samenvatting<br />

borstwervels, de ribben en het sternum. De ribben<br />

en het sternum vormen de ribbenkast (figuur 6-<br />

20).<br />

27. De eerste zeven ribben zijn ware ribben. De ribben<br />

8 tot en met 12 zijn niet direct met het sternum<br />

verbonden en worden valse ribben genoemd; zij<br />

bestaan uit twee paar zwevende ribben. Het mediale<br />

uiteinde van elk van de ribben is met een borstwervel<br />

verbonden (figuur 6-20).<br />

28. Het sternum bestaat uit een manubrium, een lichaam<br />

en een processus xiphoideus (figuur 6-20).<br />

6.7 Het skelet van de ledematen 182<br />

De schoudergordel 184<br />

1. Beide armen zijn bij de schoudergordel met de<br />

romp verbonden; de schoudergordel bestaat uit de<br />

scapulae (schouderbladen) en claviculae (sleutelbeenderen)<br />

figuur 6-8, 6-9, 6-21, 6-22).<br />

2. De clavicula en de scapula positioneren het schoudergewricht,<br />

vormen een uitgangspunt voor bewegingen<br />

van de arm en dient voor de aanhechting<br />

van spieren (figuur 6-21, 6,22).<br />

3. Zowel de processus coracoideus als het acromion<br />

zijn aan ligamenten en pezen verbonden. De<br />

schoudergraat kruist het dorsale oppervlak van<br />

het lichaam van de scapula (figuur 6-22).<br />

De armen 184<br />

4. De humerus is bij het schoudergewricht met de<br />

scapula verbonden. De tuberculum majus humeri<br />

en tuberculum minus humeri zijn belangrijke<br />

plaatsen voor spieraanhechting. Andere opvallende<br />

kenmerken zijn onder meer de tuberositas deltoidea,<br />

de mediale en laterale epicondyles en de gewrichtsknobbel<br />

(figuur 6-23).<br />

5. Distaal is de humerus met de radius en de ulna verbonden.<br />

De mediale trochlea loopt van de fossa<br />

coronoidea naar de fossa olecrani (figuur 6-23).<br />

6. De radius en de ulna zijn beenderen van de onderarm.<br />

De fossa olecrani biedt ruimte aan het olecranon<br />

tijdens het strekken van de arm. De fossae<br />

coronoidea en olecrani bieden ruimte aan de processus<br />

coronoideus van de ulna (figuur 6-24).<br />

7. De beenderen van de pols vormen twee rijen carpale<br />

beenderen. De distale handwortelbeentjes zijn<br />

verbonden met de metacarpale beentjes van de<br />

handpalm. De middenhandsbeentjes zijn verbon-<br />

207<br />

6


6<br />

208<br />

het beenderstelsel<br />

den met de proximale kootjes. Vier van de vingers<br />

bevatten drie kootjes; de pollex of duim heeft er<br />

slechts twee (figuur 6-25).<br />

De bekkengordel 187<br />

8. De bekkengordel bestaat uit twee ossa coxae (figuur<br />

6-8, 6-9, 6-26).<br />

9. Het grootste deel van het os coxae, het os ilium<br />

(darmbeen) is vergroeid met het os ischium (zitbeen)<br />

dat op zijn beurt met het os pubis (schaambeen)<br />

is vergroeid. De symphysis pubica beperkt<br />

de bewegingsmogelijkheden van de schaambeenderen<br />

ten opzichte van elkaar (figuur 6-26).<br />

10. Het bekken bestaat uit de ossa coxae, het os sacrum<br />

en het os coccygis (figuur 6-26, 27).<br />

De benen 189<br />

11. Het femur (dijbeen) is het langste bot in het lichaam.<br />

Het is bij het kniegewricht met het tibia<br />

verbonden. Een ligament vanaf de patella (de knieschijf)<br />

is aan de tuberositas tibiae aangehecht (figuur<br />

6-28, 6-29).<br />

12. Andere oriëntatiepunten op de tibia zijn onder<br />

meer de ventrale kam en de mediale malleolus.<br />

De kop van de fibula is onder de knie met de tibia<br />

verbonden en de laterale malleolus stabiliseert de<br />

enkel (figuur 6-29).<br />

13. De enkel bestaat uit zeven tarsale beenderen; alleen<br />

de talus is verbonden met tibia en fibula. Als<br />

we normaal staan, wordt het grootste deel van ons<br />

gewicht overgebracht op de calcaneus of het hielbeen;<br />

het overige deel van het gewicht wordt op de<br />

metatarsale beentjes overgedragen (figuur 6-30).<br />

14. Het bouwplan van de metatarsale beentjes en kootjes<br />

van de voet lijkt op dat van de hand.<br />

6.8 Botverbindingen 191<br />

De indeling van botverbindingen 192<br />

1. Botverbindingen bestaan overal waar twee beenderen<br />

aan elkaar grenzen. Onbeweeglijke botverbindingen<br />

zijn synartrosen, enigszins beweeglijke<br />

botverbindingen worden amfiatrosen genoemd en<br />

botverbindingen die vrij kunnen bewegen, worden<br />

diartrosen genoemd (Tabel 6-2).<br />

2. Voorbeelden van synartrosen zijn: een beennaad,<br />

een gomphosis (spijkergewricht) en een synchondrose<br />

(beenstukken verbonden door kraakbeen).<br />

3. Voorbeelden van amfiartrosen zijn een syndesmo-<br />

se en een symfyse.<br />

4. De benige oppervlakken bij diartrosen of synoviale<br />

gewrichten zijn met gewrichtskraakbeen bedekt,<br />

worden door synoviaalvocht gesmeerd en<br />

zijn door een gewrichtskapsel omgeven. Andere<br />

onderdelen van een gewricht zijn onder meer de<br />

meniscus, vetkussentjes en verschillende banden<br />

(ligamenten) (figuur 6-31).<br />

Synoviale gewrichten: beweging en bouw 194<br />

5. Belangrijke termen waarmee dynamische bewegingen<br />

bij synoviale gewrichten worden aangeduid,<br />

zijn: flexie, extensie, hyperextensie, abductie,<br />

adductie, circumductie en rotatie (figuur 6-32, 6-<br />

33).<br />

6. De beenderen in de onderarm laten pronatie en supinatie<br />

toe (figuur 6-33).<br />

7. Bewegingen van de voet zijn onder meer inversie<br />

en eversie. De enkel ondergaat dorsiflexie en<br />

plantaire flexie. Oppositie is de beweging van de<br />

duim naar de handpalm, waardoor we voorwerpen<br />

kunnen oppakken en vasthouden (figuur 6-34).<br />

8. Bij protractie wordt een deel van het lichaam<br />

naar voren bewogen; bij retractie naar achteren.<br />

Depressie en elevatie treden op wanneer we een<br />

lichaamsdeel respectievelijk omlaag of omhoog bewegen<br />

(figuur 6-34).<br />

9. Belangrijke typen synoviale gewrichten zijn onder<br />

meer glijdende gewrichten, scharniergewrichten,<br />

draaigewrichten, ellipsoïde gewrichten, zadelgewrichten<br />

en kogelgewrichten (figuur 6-35).<br />

Belangrijk 199<br />

Voorbeelden van gewrichten 200<br />

10. De gewrichtsuitsteeksels van aangrenzende wervels<br />

vormen glijdende gewrichten. Aangrenzende<br />

wervellichamen zijn door kraakbeen verbonden en<br />

worden gescheiden door kussentjes die tussenwervelschijven<br />

worden genoemd (figuur 6-36).<br />

11. Het schoudergewricht wordt gevormd door de<br />

schouderkom en de kop van de humerus. Dit gewricht<br />

is buitengewoon beweeglijk; hierdoor is het<br />

gewricht ook instabiel, waardoor het gemakkelijk<br />

ontwricht raakt (figuur 6-37).<br />

12. Slijmbeurzen bij het schoudergewricht verminderen<br />

de wrijving van spieren en pezen tijdens bewegingen<br />

(figuur 6-37).<br />

13. Het ellebooggewricht laat alleen flexie en extensie


toe. Het is buitengewoon stabiel vanwege uitgebreide<br />

banden en door de vorm van de scharnierende<br />

elementen (figuur 6-38).<br />

14. Het heupgewricht wordt gevormd door de eenheid<br />

van het acetabulum met de kop van het femur. Bij<br />

deze diartrose, een kogelgewricht, zijn flexie en extensie,<br />

adductie en abductie, circumductie en rotatie<br />

mogelijk (figuur 6-39).<br />

15. Het kniegewricht is een complex scharniergewricht.<br />

Bij het gewricht zijn flexie en extensie en een beperkte<br />

mate van rotatie mogelijk (figuur 6-40).<br />

6.9 Integratie met andere stelsels 203<br />

1. Het beenderstelsel heeft een dynamische relatie met<br />

andere stelsels (figuur 6-41).<br />

herhalingsvragen<br />

Niveau 1: Feiten en termen herhalen<br />

Combineer elk van de woorden in kolom A op juiste<br />

wijze met de term uit kolom B die daar het beste bij<br />

past. Plaats de letters voor het antwoord in de geboden<br />

ruimte.<br />

KOLOM A KOLOM B<br />

— 1. osteocyten<br />

— 2. diafyse<br />

— 3. gehoorbeentjes<br />

— 4. zeefplaat<br />

— 5. osteoblasten<br />

— 6. C 1<br />

— 7. C 2<br />

— 8. heup en schouder<br />

— 9. patella<br />

— 10. calcaneus<br />

— 11. synartrose<br />

— 12. een zodanige beweging<br />

van de hand dat<br />

de palm naar voren<br />

komt<br />

— 13. osteoclasten<br />

— 14. laterale opheffing<br />

van de arm<br />

— 15. elleboog en knie<br />

a. abductie<br />

b. hielbeen<br />

c. kogelgewrichten<br />

d. cellen die beenweefsel<br />

oplossen<br />

e. scharniergewrichten<br />

f. axis<br />

g. onbeweeglijke verbinding<br />

h. beenschacht<br />

i. volwassen botcellen<br />

j. botvormende cellen<br />

k. atlas<br />

l. reukzenuwen<br />

m. gehoorbeentjes<br />

n. supinatie<br />

o. patella<br />

16. In de beenderen zijn energiereserves opgeslagen in<br />

de vorm van vetten in gedeelten met<br />

(a) rood beenmerg<br />

(b) geel beenmerg<br />

Herhalingsvragen<br />

(c) de matrix van beenweefsel<br />

(d) de grondsubstantie<br />

17. De twee typen beenweefsel zijn<br />

(a) compact beenweefsel en spongieus beenweefsel<br />

(b) dicht beenweefsel en compact beenweefsel<br />

(c) spongieus beenweefsel en substantia spongiosa<br />

(d) a, b en c zijn juist<br />

18. De basale functionele eenheden van volwassen<br />

compact beenweefsel zijn<br />

(a) lacunen (b) botcellen<br />

(c) osteonen (d) canaliculi<br />

19. Het axiale skelet bestaat uit beenderen van de<br />

(a) schouder- en bekkengordel<br />

(b) schedel, borst en wervelkolom<br />

(c) arm, benen, hand en voeten<br />

(d) ledematen, schoudergordel en bekkengordel<br />

20. Het skelet van de ledematen bestaat uit de beenderen<br />

van de<br />

(a) schouder- en bekkengordel<br />

(b) schedel, borst en wervelkolom<br />

(c) armen, benen, handen en voeten<br />

(d) ledematen, schoudergordel en bekkengordel<br />

21. Bij welk van de volgende alternatieven zijn alleen<br />

beenderen van het cranium vermeld?<br />

(a) os frontale, os parietale, os occipitale,<br />

os sphenoidale<br />

(b) os frontale, os occipitale, os zygomaticum, os<br />

parietale<br />

(c) os occipitale, os sphenoidale, os temporale,<br />

palatum<br />

(d) mandibula, maxilla, os nasale, os zygomaticum<br />

22. Welk van de volgende beenderen is niet gepaard?<br />

(a) os vomer (b) maxilla<br />

(c) palatum (d) os nasale<br />

23. De scapula is bij de schouderkom verbonden met<br />

het proximale uiteinde van<br />

(a) de humerus (b) de radius<br />

(c) de ulna (d) het femur<br />

24. Als iemand in de anatomische positie ligt, ligt de<br />

ulna<br />

(a) mediaal ten opzichte van de radius<br />

(b) lateraal ten opzichte van de radius<br />

(c) onder de radius<br />

(d) boven de radius<br />

25. Elk van beide ossa coxae van de bekkengordel bestaat<br />

uit de volgende drie vergroeide beenderen:<br />

209<br />

6


6<br />

210<br />

het beenderstelsel<br />

(a) ulna, radius, humerus<br />

(b) os ilium, os ischium, os pubis<br />

(c) femur, tibia, fibula<br />

(d) os hamatum, os capitatum, os trapezium<br />

26. Gewrichten die zich meestal aan het einde van lange<br />

beenderen bevinden, zijn<br />

(a) synartrosen (b) amfiartrosen<br />

(c) diartrosen (d) naden<br />

27. De functie van synoviaalvocht is<br />

(a) voeding van kraakbeencellen<br />

(b) smering<br />

(c) schokken opvangen<br />

(d) a, b en c zijn juist<br />

28. Abductie en adductie hebben altijd betrekking op<br />

bewegingen van<br />

(a) het axiale skelet<br />

(b) het skelet van de ledematen<br />

(c) de schedel<br />

(d) de wervelkolom<br />

29. Op de tenen staan is een voorbeeld van een beweging<br />

die wordt genoemd:<br />

(a) elevatie (b) dorsiflexie<br />

(c) plantaire flexie (d) retractie<br />

30. Wat zijn de vijf belangrijkste functies van het beenderstelsel?<br />

31. Wat is het belangrijkste verschil tussen intramembraneuze<br />

verbening en enchondrale verbening?<br />

32. Door welke unieke kenmerken verschilt het os hyoideum<br />

van alle andere beenderen in het lichaam?<br />

33. Welke twee belangrijke functies worden door de<br />

borstkas uitgevoerd?<br />

34. Welke twee grote uitsteeksels van de scapula zijn<br />

verbonden met het schoudergewricht?<br />

Niveau 2: Begrippen herhalen<br />

35. Waarom is een belasting of schok aan de zijkant<br />

van de schacht van een lang bot gevaarlijker dan<br />

druk die langs de lange as van de schacht wordt<br />

uitgeoefend?<br />

36. Hoe wordt de epifyse verder van de schacht geduwd<br />

tijdens de groei van een lang bot?<br />

37. Waardoor komen bij lendenwervels vaker gescheurde<br />

tussenwervelschijven voor en bij halswervels<br />

vaker ontwrichtingen en fracturen?<br />

38. Waardoor komen verwondingen van de clavicula<br />

vaak voor?<br />

39. Wat is het verschil tussen de bekkengordel en het<br />

bekken?<br />

40. Wat is het verschil tussen gewrichtskraakbeen en<br />

alle andere vormen van kraakbeen in het lichaam?<br />

41. Waarom is het van belang dat de symphysis pubica<br />

een enigszins beweeglijke botverbinding is?<br />

Niveau 3: Kritisch denken en klinische toepassingen<br />

42. Tijdens het schommelen valt de tienjarige Yasmin en<br />

breekt ze haar rechterbeen. Bij de eerste hulp vertelt<br />

de arts aan haar ouders dat het proximale uiteinde<br />

van de tibia waar de epifyse tegen de diafyse aanligt,<br />

gebroken is. De breuk wordt gezet en geneest ten<br />

slotte. Tijdens een lichamelijk onderzoek op haar<br />

achttiende jaar verneemt Yasmin dat haar rechterbeen<br />

2 centimeter korter is dan haar linkerbeen,<br />

waarschijnlijk als gevolg van dit ongeluk. Hoe zou<br />

dit lengteverschil kunnen worden verklaard?<br />

43. Tess krijgt te horen dat ze een ziekte heeft die de<br />

vliezen rond de hersenen aantast. De arts vertelt de<br />

ouders van Tess dat deze ziekte wordt veroorzaakt<br />

door een virus dat via de lucht wordt overgedragen.<br />

Verklaar hoe dit virus in de schedel kan zijn binnengedrongen.<br />

44. Terwijl een archeologe aan een opgraving werkt,<br />

vindt zij verschillende kleine schedelbeenderen. Ze<br />

onderzoekt het os frontale, os parietale en de ossa<br />

occipitali en concludeert dat de schedels afkomstig<br />

zijn van kinderen van nog geen jaar oud. Op welke<br />

wijze kan ze de leeftijd afleiden uit de vorm van de<br />

beenderen?<br />

45. Frank Fireman is een brand aan het blussen als een<br />

deel van het plafond instort en zijn linker schouder<br />

door een balk wordt getroffen. Hij wordt door<br />

zijn vrienden gered, maar hij heeft veel pijn in zijn<br />

schouder en kan zijn arm niet goed bewegen, vooral<br />

niet naar voren. Zijn clavicula is niet gebroken<br />

en zijn humerus ook niet. Wat is waarschijnlijk de<br />

aard van de verwonding van Frank?<br />

46. Ed ‘verdraait’ zijn enkel bij het tennissen. De enkel<br />

zwelt op en is pijnlijk, maar na onderzoek wordt<br />

hem verteld dat er geen pezen zijn gescheurd en dat<br />

de structuur van de enkel niet is beschadigd. Wat is<br />

er, uitgaande van deze symptomen, waarschijnlijk<br />

met zijn enkel gebeurd?


Het beenderstelsel<br />

in perspectief<br />

Voor alle stelsels<br />

Biedt mechanische<br />

stevigheid; opslag<br />

energiereserves; opslag<br />

calcium- en fosfaatreserves<br />

Figuur 6-41 Functionele relaties<br />

tussen het beenderstelsel en andere<br />

stelsels<br />

De huid<br />

•<br />

•<br />

Synthese vitamine D3, noodzakelijk voor de opname van calcium en<br />

fosfor (botonderhoud en -groei)<br />

Biedt structurele ondersteuning<br />

Het spierstelsel<br />

•<br />

•<br />

Stabiliseert botposities; door spanning in pezen wordt botgroei en<br />

-onderhoud gestimuleerd<br />

Samenvatting<br />

Levert calcium dat nodig is voor normale spiercontracties; beenderen werken als<br />

hefboom om bewegingen van het lichaam mogelijk te maken<br />

Het zenuwstelsel<br />

•<br />

•<br />

Aansturing positie beenderen door de spieren tot contractie aan te zetten<br />

Levert calcium voor functioneren zenuwstelsel; beschermt hersenen, ruggenmerg;<br />

receptoren bij gewrichten leveren informatie omtrent lichaamshouding<br />

Het hormoonstelsel<br />

•<br />

•<br />

Het cardiovasculaire stelsel<br />

•<br />

•<br />

Het lymfestelsel<br />

•<br />

•<br />

•<br />

•<br />

•<br />

•<br />

Lymfocyten helpen bij de verdediging van beenweefsel na verwondingen<br />

Lymfocyten en andere cellen van het immuunstelsel worden in beenmerg<br />

gevormd en opgeslagen<br />

Het spijsverteringsstelsel<br />

Het urinair stelsel<br />

•<br />

•<br />

•<br />

•<br />

Skeletgroei gereguleerd door groeihormoon, schildklierhormonen en<br />

geslachtshormonen; mobilisatie calcium gereguleerd door parathyroïdaal<br />

hormoon en calcitonine<br />

Beschermt hormoonklieren, vooral in hersenen, borstkas en bekkenholte<br />

Levert zuurstof, voedingsstoffen, hormonen, bloedcellen; verwijdert<br />

afvalstoffen en koolstofdioxide<br />

Levert calcium dat nodig is voor samentrekking hartspier; productie<br />

bloedcellen in beenmerg<br />

Het ademhalingsstelsel<br />

Levert zuurstof en verwijdert koolstofdioxide<br />

Bewegingen van de ribben belangrijk voor ademhaling; axiaal skelet omgeeft<br />

en beschermt longen<br />

Levert voedingsstoffen, calcium en fosfaat<br />

Ribben beschermen delen van lever, maag en darmen<br />

Voorkomt uitscheiding calcium en fosfaat dat nodig is voor botgroei;<br />

verwijdert afvalstoffen<br />

Axiaal skelet biedt enige bescherming voor nieren en urineleiders; bekken<br />

beschermt urineblaas en proximale urinebuis<br />

Het voortplantingsstelsel<br />

Geslachtshormonen bevorderen groei en onderhoud van beenderen;<br />

plotselinge piek in de productie van geslachtshormonen bij begin puberteit<br />

veroorzaakt een versnelling van de groei en sluiting van het epifysekraakbeen<br />

Bekken beschermt voortplantingsorganen van de vrouw, beschermt delen van de<br />

zaadleiders en geslachtsklieren van de man<br />

211<br />

6


6<br />

Andy Walshe is manager<br />

bij het atletische programma<br />

van de Amerikaanse<br />

Ski and Snowboard As-<br />

Sporttrainer<br />

sociation. Hij werkt nauw<br />

Andy Walshe<br />

samen met meer dan 150<br />

atleten die voor het Olympische<br />

kampioenschap<br />

trainen. Andy staat aan het hoofd van een groep fysiologen,<br />

diëtisten, biomechanici en sportpsychologen.<br />

Voor trainers op dit niveau is geen dag hetzelfde. ‘Dit<br />

beroep is vol variatie. De ene dag heb je de leiding van<br />

een trainingskamp en de volgende dag ben je in de<br />

sneeuw in Zuid-Amerika, en neem je video’s op voor<br />

bewegingsanalyse.’<br />

Toptraining<br />

Behalve dat Andy de leiding heeft van het trainingsteam,<br />

ontwikkelt hij prestatiemodellen voor topsporten,<br />

schema’s waarmee een trainer een<br />

atleet kan analyseren met betrekking<br />

tot zijn sport om zijn sterke en zwakke<br />

punten te bepalen. Hij is gespecialiseerd<br />

in biomechanische en fysiologische analyse.<br />

Hiervoor is een gedegen achtergrondkennis<br />

van anatomie en fysiologie<br />

nodig. ‘Je moet bewegingspatronen begrijpen<br />

en analyseren en dat is onmogelijk<br />

zonder een goed inzicht in spieren<br />

en beenderen. En je moet ook inzicht<br />

hebben in energiesystemen, dus het fysiologische<br />

element is heel belangrijk.’<br />

In feite zegt Andy voor zijn hele personeel:<br />

‘Anatomie en fysiologie zijn noodzakelijk. Deze<br />

vakken geven kennis over de onderdelen van de machine<br />

die je probeert te verbeteren en het is de basis<br />

waarop alle sportdisciplines zijn gebaseerd.’<br />

Andy maakt deel uit van een kleine groep topsporttrainers<br />

die met de beste atleten ter wereld werken. De<br />

bijdrage van toptrainers bestaat uit een combinatie van<br />

academisch werk van hoog niveau en praktische ervaring.<br />

Voor dit type werk is een academische opleiding<br />

nodig.<br />

Andy werkte eerst vrijwillig als assistent-fysioloog, en<br />

reisde in een onbetaalde baan met de teams mee. Van<br />

daaruit werkte hij zich omhoog tot zijn huidige baan,<br />

212<br />

professioneel profiel<br />

‘Anatomie en fysiologie<br />

zijn noodzakelijk.<br />

Deze vakken geven<br />

kennis over de onderdelen<br />

van de machine<br />

die je probeert<br />

te verbeteren en het<br />

is de basis waarop<br />

alle sportdisciplines<br />

zijn gebaseerd.’<br />

die hij al zeven jaar heeft. ‘Ik was altijd al geïnteresseerd<br />

in sport en prestaties. Ik wilde mijn belangstelling<br />

op het hoogste niveau toepassen. Ik begon met<br />

zomersporten, met surfen en ging daarna over naar<br />

snowboarden en skiën.’<br />

‘Voor een sporttrainer is het een goed idee zoveel mogelijk<br />

praktische training te hebben in verschillende<br />

sporten waarbij je met atleten en coaches werkt. Ga<br />

als vrijwilliger werken. Doe wat nodig is om binnen<br />

te komen.’<br />

Carrièremogelijkheden<br />

Sporttrainers kunnen op verschillende niveaus werken.<br />

Er zijn kansen om in andere landen te werken.<br />

Op het topniveau begin je meestal op een onbetaalde<br />

stageplaats, waar je de kans hebt om te leren, terwijl je<br />

de trainers kunt laten zien wat je kunt.<br />

Andy is dol op zijn werk in de wereld van de topsport<br />

ondanks dat het tempo intensief is. ‘Dit werk vult je<br />

hele leven. Je bent voortdurend op-<br />

roepbaar, en doet van alles en nog wat<br />

dat nodig is om topsporters voor te<br />

bereiden. In een baan als deze ben je<br />

een manusje-van-alles. Het is belangrijk<br />

dat je flexibel bent en bereid bent<br />

je leven gedeeltelijk opzij te zetten. Per<br />

jaar ben ik meer dan 200 dagen op reis<br />

en ik werk zeven dagen per week.’<br />

Maar de beloning is geweldig. ‘De atleten<br />

en de coaches vormen het beste<br />

deel van het werk. Het is fantastisch<br />

om deel uit te maken van het team dat<br />

atleten helpt hun dromen te realiseren.<br />

Tijdens het werk sluit je fantastische vriendschappen.’<br />

En er is een nog belangrijker doel. ‘Onze belangrijkste<br />

doelstelling is meer kinderen bij sport te betrekken.<br />

Natuurlijk zijn we hier om te zorgen dat onze sporters<br />

medailles winnen, maar het effect van deze medailles is<br />

dat we meer kinderen bij sport betrekken.’

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!