Aan: dr. Ate C. Nievaard - Maatschappijwetenschappen ...

Aan: dr. Ate C. Nievaard - Maatschappijwetenschappen ... Aan: dr. Ate C. Nievaard - Maatschappijwetenschappen ...

16.01.2013 Views

148 Anne-Mei The Fisher-Rijn tegen de muur van de polikliniek longenoncologie stond aangeleund en na de brief van mevrouw Wiersema, begreep ik dat ik ook niets hoefde te zeggen of doen. Gewoon er zijn was voldoende. Meer dan momenten samen delen was niet mogelijk. Observeren versus participeren Het gebeurde geleidelijk. Eerst had ik het nauwelijks in de gaten, dan zag ik het als incidenten, maar vervolgens moest ik onder ogen zien dat het onmogelijk was louter te observeren. Ik kreeg langzaam een rol toebedeeld. Al in een vroeg stadium van het onderzoek begonnen informanten mij vragen te stellen. Over hun medische situatie, wat de dokter ook alweer in een bepaald consult had gezegd (’Mijn vrouw zegt dat de dokter bedoelde...ik denk zelf dat hij...’) of wat ik vond dat ze in een bepaalde situatie moesten doen. Vervolgens werd ik steeds vaker thuis gebeld, met name in het weekend. Meestal door ongeruste echtgenotes van patiënten. Dit kon ik allemaal nog betrekkelijk ongemerkt aan de artsen voorbij laten gaan. Maar niet lang daarna werd ook in het ziekenhuis een direct appèl op me gedaan. Of ik nu wilde of niet, ik had een zodanige relatie met de informanten opgebouwd dat ik speler werd in het schouwspel wat ik bestudeerde. Op een ochtend voor de polikliniek begon ging de pieper van de longarts. Hij knikte: ’Ze zit tegenover me’, en gaf de telefoon aan me. De secretaresse van de verpleegafdeling kondigde aan dat ze me doorverbond met mevrouw Dekker. Vanaf gisteravond had ze me tevergeefs proberen te bereiken. Ze was overstuur en zei van schrik weer ’u’ tegen me. Ze had de hele nacht niet geslapen. ’Vertellen ze me wel alles?’ vroeg ze me wanhopig na een stortvloed van woorden. ’Wordt hij nu wel of niet beter? Aan de dokter durf ik het niet te vragen.’ Ik keek naar de andere kant van de tafel naar het niets vermoedende onderwerp van het gesprek. De longarts bladerde ter voorbereiding van zijn poliklinische spreekuur gehaast door zijn paperassen. Op de tafel lag al een stapel met patiënten-formulieren op hem te wachten. ’Zal ik de telefoon aan hem teruggeven?’ schoot door mijn hoofd. ’Zou dat mevrouw Dekker helpen?’ En daarna vroeg ik me af: ’Hoe zal de arts mijn contact met zijn patiënten en hun partners opvatten? Zou het consequenties hebben voor mijn onderzoek?’ Ik was gast. Ik mocht kijken, maar ik moest uiterst

Op zoek naar de juiste balans 149 voorzichtig zijn om de gang van zaken niet te verstoren. ’Wat vervelend allemaal,’ zei ik toen. ’Ik kan me uw ongerustheid goed voorstellen. Het spijt me, ik weet het ook niet. U weet dat ik geen dokter ben,’ probeerde ik me eruit te redden. Later die ochtend, toen de polikliniek was afgelopen, belde ik terug naar mevrouw Dekker om uitgebreider te praten. Ze was wat rustiger. Ik bewoog haar ertoe om een afspraak met de longarts te maken en aan hem haar vragen voor te leggen. Een week later kwam de hele familie Dekker naar de polikliniek longenoncologie. Mevrouw keek het hele consult hulpzoekend naar me als ze haar vragen stelde. Ik knikte haar iedere keer bemoedigend toe. De arts praatte lang met hen en maakte een einde aan haar onzekerheid. Soms hoor ik haar nog huilen. Eerst uit boosheid. Later dat uur klonk alleen nog maar verdriet. Op sommige momenten werd ik ongevraagd in het proces betrokken. Op andere momenten moest ik moeite doen om me er niet mee te bemoeien. Bijvoorbeeld op een ochtend in maart toen mijnheer en mevrouw Van der Berg me vertelden over hun onenigheid. Ze waren nog nooit op vakantie geweest met het hele gezin. Het was een plan dat steeds werd uitgesteld. Mijnheer wilde graag deze zomer: ’Wat we gehad hebben kunnen ze ons niet meer afnemen.’ Mevrouw wilde liever wachten tot volgende zomer: ’Dan zijn we dertig jaar getrouwd. Dan is hij klaar met de chemokuren en vast meer aangesterkt.’ Met andere woorden: dan is het verdiender, en dus, een nog groter feest. Ik wilde heel hard roepen: ’Doe het nu! Doe het alsjeblieft nu! Er komt helemaal geen volgend jaar voor u samen.’ Ik twijfelde. Wie was ik om hun hun laatste kans op een vakantie samen te ontnemen door schijnheilig mijn mond te houden? Wat was het alternatief? Zeggen: ’Weet u wel dat u volgend jaar dood bent?’ Zo zou ik het proces dat ik bestudeerde verstoren. Ik zag het al voor me dat mevrouw Van der Berg in de spreekkamer aan de arts zou vragen: ’Anne-Mei zegt dat we dit jaar op vakantie moeten gaan, omdat mijn man volgend jaar dood is. Is dat zo?’ En toen bedacht ik: ’Klinkt niet uit de woorden van mijnheer Van der Berg dat hij wel weet hoe het zit en deze manier van handelen verkiest?’ Uiteindelijk zei ik niets. Mijnheer Van der Berg kreeg in september een recidief, in november opnieuw en overleed vlak voor de kerstdagen. Als ik aan die vakantie denk die de familie Van der Berg nooit meer samen kan doorbrengen voel ik me nog steeds schuldig.

148 Anne-Mei The<br />

Fisher-Rijn tegen de muur van de polikliniek longenoncologie stond<br />

aangeleund en na de brief van mevrouw Wiersema, begreep ik dat ik ook<br />

niets hoefde te zeggen of doen. Gewoon er zijn was voldoende. Meer dan<br />

momenten samen delen was niet mogelijk.<br />

Observeren versus participeren<br />

Het gebeurde geleidelijk. Eerst had ik het nauwelijks in de gaten, dan zag<br />

ik het als incidenten, maar vervolgens moest ik onder ogen zien dat het<br />

onmogelijk was louter te observeren. Ik kreeg langzaam een rol toebedeeld.<br />

Al in een vroeg stadium van het onderzoek begonnen informanten<br />

mij vragen te stellen. Over hun medische situatie, wat de dokter ook<br />

alweer in een bepaald consult had gezegd (’Mijn vrouw zegt dat de dokter<br />

bedoelde...ik denk zelf dat hij...’) of wat ik vond dat ze in een bepaalde<br />

situatie moesten doen. Vervolgens werd ik steeds vaker thuis gebeld, met<br />

name in het weekend. Meestal door ongeruste echtgenotes van patiënten.<br />

Dit kon ik allemaal nog betrekkelijk ongemerkt aan de artsen voorbij laten<br />

gaan. Maar niet lang daarna werd ook in het ziekenhuis een direct appèl<br />

op me gedaan. Of ik nu wilde of niet, ik had een zodanige relatie met de<br />

informanten opgebouwd dat ik speler werd in het schouwspel wat ik<br />

bestudeerde.<br />

Op een ochtend voor de polikliniek begon ging de pieper van de longarts.<br />

Hij knikte: ’Ze zit tegenover me’, en gaf de telefoon aan me. De secretaresse<br />

van de verpleegafdeling kondigde aan dat ze me doorverbond met<br />

mevrouw Dekker. Vanaf gisteravond had ze me tevergeefs proberen te<br />

bereiken. Ze was overstuur en zei van schrik weer ’u’ tegen me. Ze had de<br />

hele nacht niet geslapen.<br />

’Vertellen ze me wel alles?’ vroeg ze me wanhopig na een stortvloed van<br />

woorden. ’Wordt hij nu wel of niet beter? <strong>Aan</strong> de dokter durf ik het niet te<br />

vragen.’ Ik keek naar de andere kant van de tafel naar het niets vermoedende<br />

onderwerp van het gesprek. De longarts bladerde ter voorbereiding<br />

van zijn poliklinische spreekuur gehaast door zijn paperassen. Op de tafel<br />

lag al een stapel met patiënten-formulieren op hem te wachten. ’Zal ik de<br />

telefoon aan hem teruggeven?’ schoot door mijn hoofd. ’Zou dat mevrouw<br />

Dekker helpen?’ En daarna vroeg ik me af: ’Hoe zal de arts mijn contact<br />

met zijn patiënten en hun partners opvatten? Zou het consequenties hebben<br />

voor mijn onderzoek?’ Ik was gast. Ik mocht kijken, maar ik moest uiterst

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!