HERMENEUS jrg 64-1992 nummer 1 - Tresoar
HERMENEUS jrg 64-1992 nummer 1 - Tresoar
HERMENEUS jrg 64-1992 nummer 1 - Tresoar
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
In de eerste zang wordt de muze verzocht het hexametrisch gerochel der helden te<br />
bezingen. De dichter hoopt de alziende blinde te worden, zodat hij de gruwelen van de<br />
oorlog kan beschrijven. Tevens hoopt hij de kracht te hebben zich het oog uit te rukken<br />
dat zag / hoe de luizen als mensen verkoolden. De laatste strofe begint aldus: zing mij<br />
o muze de ovens die onder zeus’ blinddoek / de tinnen soldaten als vlees deden smelten’, in<br />
plaats van dat, zoals in de Ilias, de ∆ι�ς ��υλή alles bestiert, voltrekt de ellende zich<br />
zonder dat iemand er iets aan kan doen: zelfs Zeus kan het niet langer aanzien. Hier<br />
verwijst Kouwenaar uiteraard naar de bekende theologische crux, of het bestaan van<br />
concentratiekampen en atoomwapens wel te verenigen is met het geloof in een god.<br />
Bovendien wordt er een verband gelegd tussen de verteller, die blind wil worden, en<br />
Zeus: allebei scheppen ze een bepaalde werkelijkheid waarop ze verder geen wezenlijke<br />
invloed hebben. De oorlog is even autonoom als de poëzie. De laatste twee strofen<br />
van de eerste zang zijn overigens grotendeels dactylisch.<br />
De tweede zang vangt aan met een zestal hexameters, waarin we een held horen<br />
sneuvelen:<br />
Pezen en ijzeren botten verbrijzelde zonder erbarmen<br />
hem de trefzekere dumdum, zodat ruglings hij neersloeg<br />
ademloos licht happend / daar naderde reeds die hem velde,<br />
borend de bajonet in de buik hem. en glanzend als slangen<br />
warmden zijn darmen het zonlicht, en nacht steeg op uit zijn ogen<br />
nacht steeg op uit zijn ogen: maar dan wel een ongewoon soort nacht! Het woord geeft<br />
Kouwenaar aanleiding de vloed van dactylen te stremmen en in een pciar korte regels<br />
te filosoferen over de taal. In zulke weerzinwekkende omstandigheden verliezen<br />
woorden hun normale betekenis; je zou je zelfs kunnen afvragen of het überhaupt nog<br />
wel zinvol is een poging te doen zo iets ergs in taal te beschrijven. Een woord als ‘nacht’<br />
is uitsluitend betekenisvol als er ook een toestand van ‘niet-nachf bestaat: en dat is in<br />
de dood nu juist niet het geval:<br />
in de taal staat er<br />
dat de taal ophield met noemen<br />
dat er iets naderde dat de taal<br />
nacht placht te noemen toen de taal<br />
nog van licht sprak<br />
In de daarop volgende hexameters worden krijgsman en kunstenaar met elkaar geïdentificeerd.<br />
In het werk van Kouwenaar is het beeld van de dichter als doodmaker<br />
niet ongebruikelijk: door de werkelijkheid te fixeren, ontdoe je haar in feite van haar<br />
meest kenmerkende eigenschappen, tijd en verandering:<br />
nooit had een krijgsman de geur van de aarde zo heerlijk gesnoven:<br />
onbereikbaar voor staal, want gedekt door pallas maria,<br />
liefde doorgloeide zijn handwerk, kunstenaar werd hij en minnaar<br />
De zang eindigt met het beeld van een offer:<br />
30<br />
o hoe ontelbaar stegen de zielen als duiven ten hemel<br />
smaaklijk gebraden voor hogere tafels en scheidden hun afval<br />
af in het boek onder ‘t muzische oor van de stokblinde taalman