antwoorden leerboek

Auteur:
Maeike Kiers
Eindredacteur:
Marcel Lemmens
Taal
blokken
Leerwerkboek
antwoorden

Taalblokken Engels
Ontwerp en vormgeving:
Buro de Kuijper grafi sch ontwerp
www.burodekuijper.nl
Omslag
Getty Images
Bronvermelding:
Buro de Kuijper
ISBN: 978 90 345 6717 8
Eerste druk, eerste oplage
Alle rechten voorbehouden. Niets van deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige
vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de
uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16b Auteurswet 1912 j° het besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd
bij het besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting
Reprorecht (Postbus 3051, 2130 KB Hoofddorp). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel
16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden.
© Malmberg ’s-Hertogenbosch

Inhoud
Woord vooraf 5
Hoofdstuk 1 7
Grammatica A1. Wat zijn de regels?
1 Woorden 8
1 Mensen en dingen 8
2 Zijn, Hebben en dingen doen 11
3 Woorden voor personen 21
4 Mensen en dingen beschrijven 23
5 Dichtbij of veraf? 25
6 Hoeveel? 26
2 Zinnen 29
1 Hoe maak je een zin? 29
2 Hoe maak je een vraag? 30
Hoofdstuk 2 33
Spelling A1. Hoe schrijf je dat?
1 Woorden 34
1 Het meervoud van zelfstandige naamwoorden 34
2 Voluit of kort? 35
2 Letters 39
1 Hoofdletters 39
Hoofdstuk 3 41
Functionele theorie A1. Hoe doe je dat?
1 Lezen 42
1 Correspondentie 42
2 Informatie begrijpen 50
2 Schrijven 59
1 Correspondentie 59
2 Formulieren en aantekeningen 65
3 Luisteren 71
1 Instructies en waarschuwingen 71
2 Getallen 72
4 Gesprekken voeren 75
1 Informele gesprekken 75
2 Zaken regelen 78
3 Vragen en antwoorden 80
5 Spreken 84
1 Je praat over jezelf 84
2 Je spreekt voor een publiek 85
Hoofdstuk 4 87
Grammatica A2. Wat zijn de regels?
1 Woorden 88
1 Mensen en dingen 88
2 Dingen doen 92
3 Mensen en dingen beschrijven 111
4 Hoe of hoe vaak? 115
5 Verwijzen naar mensen of dingen 116
6 Hoeveel? 121
2 Zinnen 123
1 Hoe maak je een zin? 123
2 Op welke plaats in de zin? 124
3 Hoe maak je een vraag 126
4 Hoe geef je een bevel of instructie? 128
Hoofdstuk 5 129
Spelling A2. Hoe schrijf je dat?
1 Letters en woorden 130
1 Letters aan het eind van een woord 130
Inhoud

Taalblokken Engels
2 Telwoorden 138
3 Moeilijke woorden 140
2 Voluit of kort? 142
3 Leestekens 144
Hoofdstuk 6 147
Functionele theorie A2. Hoe doe je dat?
1 Lezen 148
1 Correspondentie 148
2 Schrijven 151
1 Correspondentie 151
2 Formulieren en aantekeningen 157
3 Luisteren 164
4 Gesprekken voeren 165
1 Informele gesprekken 165
2 Bijeenkomsten en vergaderingen 170
3 Zaken regelen 169
4 Vragen en antwoorden 177
5 Spreken 178
1 Je spreekt voor een publiek 178
Hoofdstuk 7 179
Grammatica B1. Wat zijn de regels?
1 Woorden 180
1 Dingen doen 180
2 De man die… 192
3 Hoeveel? 193
4 Waar, hoe, wanneer? 196
2 Zinnen 201
1 Hoe maak je een zin? 201
2 Wat vindt de ander ervan? 204
3 De directe en de indirecte rede 205
Hoofdstuk 8 209
Spelling B1. Hoe schrijf je dat?
1 Onregelmatige werkwoorden 210
2 Los, vast of met een streepje? 218
1 Los 218
2 Vast 218
3 Met een streepje 219
3 Verwarrende woorden 220
4 Verschillen tussen Brits-Engels en Amerikaans-Engels 222
Hoofdstuk 9 223
Functionele theorie B1. Hoe doe je dat?
1 Lezen 224
1 Correspondentie 224
2 Schrijven 228
1 Correspondentie 228
2 Verslagen 233
3 Luisteren 236
4 Gesprekken voeren 239
1 Informele gesprekken 239
2 Bijeenkomsten en vergaderingen 240
3 Zaken regelen 240
4 Informatie uitwisselen 243
5 Spreken 245
1 Spreken voor een publiek 245
Trefwoorden 249

Woord vooraf
Wat is het Leerwerkboek?
In dit Leerwerkboek staat theorie waarmee je direct kunt oefenen. Het bevat de volgende onderdelen:
• Grammatica. Wat zijn de regels?
• Spelling. Hoe schrijf je dat?
• Functionele theorie. Hoe doe je dat?
Hoe werk je met het Leerwerkboek?
Je gebruikt dit Leerwerkboek naast de website. Op de website staan veel praktische oefeningen en taaltaken. Het
Leerwerkboek bevat theorie en oefeningen. Door te oefenen in dit Leerwerkboek kun je de oefeningen en de taaltaken van de
website beter maken. Jouw docent bespreekt met je wat je het beste kunt doen in dit Leerwerkboek.
Per hoofdstuk wordt alle theorie bij een bepaald niveau behandeld. In elk hoofdstuk staan 3 paragrafen.
In de eerste paragraaf staat bijvoorbeeld alles over het voltooid deelwoord en het bijvoeglijk naamwoord.
In de tweede paragraaf vind je informatie over spelling, bijvoorbeeld over wat je aaneen schrijft of los en over het gebruik van
hoofdletters.
De laatste paragraaf, paragraaf 3, geeft je veel houvast als je met taaltaken aan de slag gaat. In deze paragraaf vind je onder
andere voorbeeldbrieven en hulp bij maken van een notitie of een verslag.
Het Leerwerkboek is bedoeld voor leerlingen van alle sectoren en alle leerjaren. Je gebruikt dit boek dus tijdens je hele
opleiding op het mbo.
Wat is de relatie tussen de website van Taalblokken 2 en dit Leerwerkboek?
Op de website staan zowel blokken als theorielessen.
De uitleg bij de theorielessen en de uitleg in dit Leerwerkboek komen overeen. Aan de theorielessen op de website zijn extra
oefeningen toegevoegd. Op de website kun je dus verder oefenen met de stof uit dit Leerwerkboek.
In sommige blokken op de website vind je ook theorie. Je zult ook die theorie herkennen uit dit Leerwerkboek.
Oefenen met theorie kan dus zowel op de website van Taalblokken 2 als in dit Leerwerkboek.
Veel succes met Taalblokken.
Het Taalblokken team
Inhoud
5

Hoofdstuk 1
Grammatica A1
Wat zijn de regels?

8
Taalblokken Engels
1 Woorden
1 Mensen en dingen. Het zelfstandig naamwoord –
book, baby, man
Wat is een zelfstandig naamwoord?
Een zelfstandig naamwoord is een woord voor:
een mens teacher, man, child
een dier of een plant fly, fish, tree, tulip
een ding computer, building, calendar
een begrip love, respect
OEFENING 1
Is het woord een zelfstandig naamwoord of niet? Zet een kruisje in de goede kolom.
Zelfstandig naamwoord Geen zelfstandig naamwoord
1 floor □ □
2 bread □ □
3 feel □ □
4 friend □ □
5 weekend □ □
6 the □ □
7 beautiful □ □
8 kitchen □ □
9 yellow □ □
10 idea □ □
11 be □ □
12 silent □ □
13 city □ □
14 time □ □
15 shop □ □
OEFENING 2
Onderstreep de zelfstandig naamwoorden in de zinnen.
Let op! Meestal staan er twee of drie zelfstandige naamwoorden in een zin.
1 These students always go to school by bike .
2 My girlfriend goes to the gym twice a w eek.
3 Our teacher did not know the name of every student.
4 Many people go to the beach in summer.
5 Our school is in Eindhoven.
6 We always drink coffee with our classmates after class.
7 My alarm rings at seven in the morning.
8 The red car drove very slowly.

9 My boss thinks I am wonderful.
10 This receptionist always tries to help our customers.
Het lidwoord – a, the
De Engelse lidwoorden zijn a, an en the .
• A en an betekenen allebei een.
Je gebruikt an voor een woord dat begint met een klinker (a, e, i, o of u):
an a unt een tante
an u ncle een oom
an o ld book een oud boek
Je gebruikt a voor een woord dat begint met een medeklinker (b, d, f, g, enzovoorts):
a t eacher een leraar
a j ob een baan
Let op! Het gaat om de uitspraak van het eerste woord na a of an :
Uitspraak
a u ser [joeser] een gebruiker
a Eu ropean country [joeropiejen] een Europees land
a o ne-way street [wan] een eenrichtingsweg
an h our [auwer] een uur
Hoofdstuk 1 Grammatica A1 Wat zijn de regels?
De uitspraak van user en European begint met de medeklinker [j]. Daarom moet je a gebruiken. Bij one
spreek je eerst een [w] uit. Dus dan krijg je ook a . Bij hour zeg je geen [h] maar begin je met een klinker.
Daarom zeg je an hour .
• The betekent de of het:
the street de straat
the beach het strand
the exercises de oefeningen
OEFENING 3
Wat is het goede lidwoord? Streep het foute lidwoord door.
Let op! Soms moet je in een zin twee keer een lidwoord kiezen.
1 I really need a / an drink.
2 Where is the / an school?
3 There is an / a new baby elephant in the zoo.
4 I have a / an date with Sam on Friday.
5 I don’t want to be late for the / a appointment with the director.
6 The / An meeting starts at 8 o’clock tomorrow morning.
7 They are going to buy a / an new house.
8 I have a / an uncle who lives in Portugal.
9 There is a / an group of students waiting outside.
10 Schoolchildren in Britain have to wear a / an uniform.
11 There is the / a university in Eindhoven and one in Tilburg.
12 A / The evening programme starts at 7 p.m.
9

10
Taalblokken Engels
Het meervoud – book – books, house – houses
▶ Regelmatig – books, houses, bills
Als je een Engels zelfstandig naamwoord in het meervoud schrijft, zet je er –s achter. Die –s staat altijd
vast aan het woord:
one book two book s
one house two house s
one bill two bill s
one kilo two kilo s
Als het enkelvoud van het woord eindigt op s, ss, ch, sh, z of x zet je er in het meervoud –es achter:
one bu s two bus es
one wa tch two watch es
one ki ss two kiss es
OEFENING 4
Staat het woord in het enkelvoud of in het meervoud? Zet een kruisje in de goede kolom.
Enkelvoud Meervoud
1 group □ □
2 bus □ □
3 sandwiches □ □
4 witch □ □
5 kiss □ □
6 seasons □ □
7 schools □ □
8 glasses □ □
9 phone □ □
10 taxis □ □
OEFENING 5
Welk woord past in de zin? Kruis het goede woord aan.
1 I have got two big … for all my books.
□ box
□ boxes
2 Tess never has time to eat her …
□ lunch
□ lunches
3 Do you believe in …?
□ witch
□ witches
4 I always give my grandmother a … when I see her.
□ kiss
□ kisses
5 I have got a green … and a blue one.
□ bag
□ bags
6 Hey, that’s a falling star! Now I can make a …!
□ wish
□ wishes
7 We’re going to a football … on Saturday afternoon.

□ match
□ matches
8 How many … have you got?
□ CD
□ CDs
9 Those … are very rude.
□ boy
□ boys
10 Don is my best ….
□ friend
□ friends
OEFENING 6
Schrijf de woorden tussen haakjes in het meervoud.
1 (car) Don Ritchie has three cars !
2 (computer) Argh! Computers never do what I want them to do!
3 (sandwich) How many sandwiches do you have for lunch?
4 (photo) You can put your photos on the Internet.
Hoofdstuk 1 Grammatica A1 Wat zijn de regels?
5 (river) The Nile, the Amazon and the Mississippi are three very long rivers .
6 (bottle) Can I have three bottles of mineral water, please?
7 (crash) There were two big car crashes on the A2 this morning.
8 (glass) Has he broken many glasses this week?
9 (shoe) I’ve got some really nice shoes !
10 (key) Do you know where my keys are?
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taalblokken 2
2 Zijn, hebben en dingen doen. Het werkwoord –
I am, you have, she talks
Het werkwoord be – am – are – is, was – were
Be betekent zijn . De vormen van be zijn: am , are en is.
I am at school. Ik ben op school.
You are at school. Jij / u bent op school.
He is at school. Hij is op school.
Nadia is at school. Nadia is op school.
Our teacher is at school. Onze leraar is op school.
We are at school. Wij zijn op school.
You are at school. Jullie zijn op school.
They are at school. Zij zijn op school.
The students are at school. De studenten zijn op school.
11

12
Taalblokken Engels
OEFENING 7
Vul de goede vorm in. Kies uit: am, is of are .
1 You are always late!
2 Tom is 16 years old.
3 The books are on the table.
4 We are in France.
5 That dog is very dangerous!
6 Tim and Chris are in the same group.
7 She is never lazy.
8 They are proud of their football team.
9 It is a beautiful day.
10 I am ready.
Als je een vraag maakt, zet je am , is of are vooraan in de zin:
Am I the youngest in this group? Ben ik de jongste in deze groep?
Are you happy with this? Ben je hier tevreden over?
Is that OK? Is dat goed?
OEFENING 8
Vul de goede vorm in. Kies uit: am , is of are .
1 Are you happy?
2 Is that your cat?
3 Are we the first group to do a presentation?
4 Are you hungry?
5 Am I dreaming?
6 Is she Dutch?
7 Are they late again?
8 Is Tim at school?
Als je wilt zeggen dat iets niet zo is, gebruik je not . Not betekent niet:
I am not the right person to do this. Ik ben hier niet de juiste persoon voor.
You are not like me. Jij bent niet zoals ik.
We are not ready for the test. Wij zijn niet klaar voor de toets.

OEFENING 9
Beantwoord de vragen met nee. Gebruik not .
1 Are you angry with me? No, I am not angry with you.
2 Is he your brother? No, he is not my brother.
3 Am I your best friend? No, you are not my best friend.
4 Are they in Amsterdam today? No, they are not in Amsterdam today.
5 Are we in time? No, you are not in time.
6 Are you a good tennis player? No, I am not a good tennis player.
Het werkwoord have – has – have
Have betekent hebben. De vormen van have zijn have en has :
I have a job. Ik heb een baan.
You have a job. Jij / u hebt een baan.
He has a job. Hij heeft een baan.
Alice has a job. Alice heeft een baan.
My cousin has a job. Mijn neef heeft een baan.
We have a job. Wij hebben een baan.
You have a job. Jullie hebben een baan.
They have a job. Zij hebben een baan.
My parents have a house in Spain. Mijn ouders hebben een huis in Spanje.
OEFENING 10
Have of has ? Streep de foute vorm door.
1 Ahmed have / has a lot of friends.
2 They have / has no idea what is wrong.
3 I have / has two Bond films.
4 You have / has five minutes to do this.
5 Kelly have / has ten pounds.
6 You have / has no choice.
7 We have / has a present for you.
8 My friend have / has two bicycles.
9 Sandy have / has a new chair.
10 We have / has the key in our pocket.
Hoofdstuk 1 Grammatica A1 Wat zijn de regels?
Het werkwoord have got – I have got a sister.
Voor hebben kun je ook have got of has got gebruiken. Have got en has got betekenen bezitten:
I have got a new laptop. Ik heb een nieuwe laptop.
You have got a new laptop. Jij / u hebt een nieuwe laptop.
He has got a new laptop. Hij heeft een nieuwe laptop.
Anisa has got a new laptop. Anisa heeft een nieuwe laptop.
We have got a new laptop. Wij hebben een nieuwe laptop.
You have got a new laptop. Jullie hebben een nieuwe laptop.
They have got a new laptop. Zij hebben een nieuwe laptop.
Those kids have got a new laptop. Die kinderen hebben een nieuwe laptop.
13

14
Taalblokken Engels
OEFENING 11
Vul de goede vorm in. Kies uit: have got of has got .
1 You have got a beautiful car.
2 They have got their own swimming pool.
3 I have got new shoes.
4 She has got blue eyes.
5 You have got a very busy job.
6 The director has got a large office.
7 His parents have got three children.
8 That company has got a lot of money.
9 Luc has got a very expensive computer.
10 We have got two nephews.
Als je een vraag maakt met have got, zet je have of has vooraan, dan het onderwerp en dan got :
Have you got a car? Heb jij een auto?
Has she got her own room? Heeft zij haar eigen kamer?
Have we go t time for this? Hebben we hier tijd voor?
OEFENING 12
Maak vragen van de zinnen.
1 You have got nice friends. Have you got nice friends?
2 He has got the best bike. Has he got the best bike?
3 They have got a good feeling about it. Have they got a good feeling about it?
4 Dave has got a red backpack. Has Dave got a red backpack?
5 I have got new clothes. Have I/you got new clothes?
6 You have got a pen for me. Have you got a pen for me?
Als je een ontkenning maakt, zet je not tussen have of has en got :
I have not got an MP3 player. Ik heb geen mp3-speler.
She has not got her own room. Zij heeft geen eigen kamer.
We have not got much time this week. We hebben deze week niet veel tijd.
OEFENING 13
Vul de goede vorm in. Kies uit: have not got of has not got .
1 I have not got a TV in my room.
2 We have not got laptop computers at our school.

3 Marc has not got a two dogs and a cat.
4 I have not got anything to wear.
5 She says her parents have not got enough money to help her.
6 They have not got anything to write.
7 You have not got money for that.
8 I have not got a digital camera.
Hoofdstuk 1 Grammatica A1 Wat zijn de regels?
Dingen die nu, vaak of altijd gebeuren – present simple en
present continuous – I talk – I am talking
▶ Present simple - I talk, you watch, she works
Als je iets zegt over dingen die vaak of altijd gebeuren, gebruik je de present simple :
I work every weekend. Ik werk elk weekend.
Michel lives in London. Michel woont in Londen.
We often talk about our problems. We praten vaak over onze problemen.
De present simple is het hele werkwoord. Bij he, she en it zet je er een – s achter:
I always wear black clothes. Ik draag altijd zwarte kleding.
You always wear black clothes. Jij / u draagt altijd zwarte kleding.
William always wears black clothes. William draagt altijd zwarte kleding.
She always wears black clothes. Zij draagt altijd zwarte kleding.
Teresa always wears black clothes. Teresa draagt altijd zwarte kleding.
We always wear black clothes. Wij dragen altijd zwarte kleding.
You always wear black clothes. Jullie dragen altijd zwarte kleding.
They always wear black clothes. Zij dragen altijd zwarte kleding.
Theses nurses always wear black clothes. Deze verpleegkundigen dragen altijd zwarte kleding.
Bij do en go zet je bij he, she en it niet –s maar –es achter het hele werkwoord:
He always does his homework at school. She never goes to school by train.
She always does her homework at school. Abel never goes to school by train.
My brother always does his homework at school. My friend never goes to school by train.
OEFENING 14
Streep de foute vorm van het werkwoord door.
1 I always drink / drinks coffee after school.
2 Ali's younger sister work / works in the supermarket.
3 The teachers usually listens / listen to us.
4 We writes / write emails almost every day.
5 Chris does / do his homework in the morning.
6 We visit / visits our grandparents every Sunday.
7 Your homework look / looks good.
8 Tony plays / play the guitar in a rock band.
9 The French speak / speaks very fast.
10 I never cooks / cook .
11 The children likes / like the playground.
12 Our neighbours go / goes to England every year.
15

16
Taalblokken Engels
OEFENING 15
Schrijf de werkwoorden tussen haakjes in de goede vorm. Gebruik de present simple .
1 (sleep) I never sleep more than eight hours.
2 (say) Rick always says hello to her.
3 (know) I hope he knows my name.
4 (need) This computer needs a special network card.
5 (sound) Her voice sounds very good.
6 (drink) We drink tea every afternoon.
7 (want) She wants to stay in a hotel.
8 (call) My friends call me Ike.
9 (make) That washing machine makes a lot of noise.
10 (work) His colleagues work very hard.
11 (think) The farmer thinks that the costs are too high.
12 (go) I go to the gym every day.
13 (smile) My grandfather always smiles .
14 (do) Tatiana always does the cooking when we have guests.
15 (surf) Is it true that you surf the Internet for three hours every day?
Een vraag maak je meestal door do of does vooraan in de zin te zetten. Verderop in de zin gebruik je het
werkwoord zonder –s :
Do you sleep a lot? Slaap jij veel?
Does he know me? Kent hij mij?
Do they like fishing? Gaan zij graag vissen?
Een ontkenning maak je met do not of does not :
I do not sleep a lot. Ik slaap niet veel.
He does not know you. Hij kent jou niet.
They do not like fishing. Zij gaan niet graag vissen.
OEFENING 16
Maak van de zinnen hieronder een vraagzin en een ontkennende zin met not . Kijk goed naar het
voorbeeld.
Vraag Zin met not
1 You like playing tennis. Do you like playing
tennis?
2 Kasper works in Leeds. Does Kasper work in
Leeds?
You do not like playing
tennis.
Kasper does not work in
Leeds.

Vraag Zin met not
Hoofdstuk 1 Grammatica A1 Wat zijn de regels?
3 They want me to help Do they want me to help They do not want me to
them.
them?
help them.
4 Eddy goes to the gym Does Eddy go to the gym Eddy does not go to the
every day.
every day?
gym every day.
5 Afshan plays the piano. Does Afshan play the Afshan does not play the
piano?
piano.
6 I share a room with my Do I share a room with I do not share a room with
sister.
my sister?
my sister.
7 Nadeem lives in Utrecht. Does Nadeem live in Nadeem does not live in
Utrecht?
Utrecht.
8 We hate swimming! Do we hate swimming? We do not hate swimming.
▶ Present continuous – I am talking, you are watching, she is working
Als je iets zegt over dingen die op dit moment bezig zijn, gebruik je de present continuous . In het
Nederlands kun je dan ook zeggen: aan het ...
I am helping Irene, so I have no time today. Ik ben Irene aan het helpen, dus ik heb vandaag geen tijd.
They are walking to the railway station. Ze lopen naar het station.
Where is Stephen? - He is talking to his boss. Waar is Stephen? - Hij staat te praten met zijn baas.
Kim is working on her school project. Kim is bezig met haar project voor school.
Je maakt de present continuous met am, is of are + een werkwoord eindigend op –ing :
I am watching TV. Ik ben tv aan het kijken.
You are watching TV. Jij / u bent tv aan het kijken.
He is watching TV. Hij is tv aan het kijken.
She is watching TV. Zij is tv aan het kijken.
Simone is watching TV. Simone is tv aan het kijken.
The dog is watching TV. De hond is tv aan het kijken.
We are watching TV. Wij zijn tv aan het kijken.
You are watching TV. Jullie zijn tv aan het kijken.
They are watching TV. Zij zijn tv aan het kijken.
My parents are watching TV. Mijn ouders zijn tv aan het kijken.
OEFENING 17
Schrijf de werkwoorden tussen haakjes in de goede vorm. Gebruik de present continuous .
1 (sleep) Tess and Zoe are sleeping in my parents’ bed.
2 (play) Freddy is playing football with his friends.
3 (boil) The water is boiling . Can you make some tea?
4 (read) Can you switch off the TV, please? I am reading .
5 (rain) Oh, no. It is raining !
6 (try) Stop shouting at me! I am trying to help you!
7 (eat) I cannot talk now. I am eating .
17

18
Taalblokken Engels
8 (wait) Bjorn is waiting outside.
Houd het volgende verschil goed in de gaten:
• Je gebruikt de present simple als iets vaak, altijd of nooit gebeurt.
• Je gebruikt de present continuous als iets op dit moment gebeurt.
It rains a lot in England. It is raining now.
I write my friend an email every Sunday. I am writing an email to my friend.
She works in a supermarket every Saturday morning. She is not at home. She is working .
OEFENING 18
Schrijf de woorden tussen haakjes in de present simple (PS) of de present continuous (PC).
1 (talk, PC) Quiet, please! I am talking on the phone!
2 (watch, PC) Sorry, Paul is not here. He is watching a film with his friends.
3 (go, PS) I always go to school by bike.
4 (have, PC) Can you come to my place now? We are having a party.
5 (live, PS) I live in Amsterdam. What about you?
6 (have, PS) Mandy has two brothers, Patrick and Tom.
7 (study, PC) The students are very quiet. They are studying for their exams.
8 (have, PS) Most teenagers have their own computer.
9 (read, PS) She reads the newspaper every morning.
10 (want, PS) I want to visit my friends in Brussels next weekend.
Een vraag maak je door am, is of are vooraan te zetten:
Are you watching TV? Ben jij televisie aan het kijken?
Is he playing the guitar? Is hij gitaar aan het spelen?
Am I doing this right? Doe ik dit goed?
Een ontkenning maak je met not : am / is / are + not + werkwoord op –ing :
I am not watching TV. Ik ben niet tv aan het kijken.
He is not playing the guitar. Hij is niet gitaar aan het spelen.
I am not doing this right. Ik doe dit niet goed.
OEFENING 19
Maak van de zinnen hieronder een vraagzin en een ontkennende zin met not . Kijk goed naar het
voorbeeld.
Vraag Zin met not
1 She is having breakfast. Is she having breakfast? She is not having breakfast.
2 Nathalie is watching a
film.
Is Nathalie watching a
film?
Nathalie is not watching a
film.

Vraag Zin met not
Hoofdstuk 1 Grammatica A1 Wat zijn de regels?
3 They are trying to call Are they trying to call They are not trying to call
her.
her?
her.
4 I am talking too loud. Am I talking too loud? I am not talking too loud.
5 You are staying home. Are you staying home? You are not staying home.
6 Ahmed is trying to call Is Ahmed trying to call Ahmed is not trying to call
you.
you?
you.
7 I am talking to you. Am I talking to you? I am not talking to you.
8 We are leaving. Are we leaving? We are not leaving.
Zeggen dat iets niet zo is – de ontkenning – I don’t know, you
aren’t, she hasn’t got
Als je zegt dat iets niet gebeurt, noem je dat een ontkenning . In Engelse ontkenningen gebruik je meestal not .
• Je zet not na de persoonsvorm.
• Je kunt not ook verkorten tot n’t .
Let op! I am not kun je alleen verkorten tot I’m not .
Lange vorm Korte vorm
I am angry. I am not angry. I ’m not angry
You are angry. You are not angry. You aren’t angry.
She is angry. She is not angry. She isn’t angry.
We are angry. We are not angry. We aren’t angry.
Lange vorm Korte vorm
I have got a car. I have not got a car. I haven’t got a car.
You have got a car. You have not got a car. You haven’t got a car.
She has got a car. She has not got a car. She hasn’t got a car.
We have got a car. We have not got a car. We haven’t got a car.
Bij be en have got kun je not gewoon achter am, is, are, have of has zetten. Bij werkwoorden als walk,
drive, drink en wait gaat dat niet. Dan moet je do not of does not gebruiken. De verkorte vormen zijn
don’t of doesn’t .
Lange vorm Korte vorm
I walk . I do not walk. I don’t walk.
You go . You do not go. You don’t go.
He talks . He does not talk. He doesn’t talk.
She drinks milk. She does not drink milk. She doesn’t drink milk.
My friend drives a Golf. My friend does not drive a Golf. My friend doesn’t drive a Golf.
We study very hard. We do not study very hard. We don’t study very hard.
You scream . You do not scream. You don’t scream.
They watch TV They do not watch TV. They don’t watch TV.
Petra and Irene wait . Petra and Irene do not wait. Petra and Irene don’t wait.
19

20
Taalblokken Engels
OEFENING 20
Is de zin een ontkenning of niet? Zet een kruisje in de goede kolom.
Ontkenning Geen ontkenning
1 Noah doesn’t want to leave. □ □
2 Most people like the sun. □ □
3 You don’t look very nervous. □ □
4 I haven’t got a boyfriend. □ □
5 Sue is hungry. □ □
6 We don’t sing love songs. □ □
7 Ali’s mother doesn’t like cake. □ □
8 The school will be closed next month. □ □
9 You aren’t invited to the party. □ □
10 That book isn’t very interesting. □ □
11 Are you going to school today? □ □
12 Tara doesn’t answer the questions. □ □
OEFENING 21
Maak de volgende zinnen ontkennend met not . Je mag de ontkenning voluit of verkort schrijven.
1 (be) This is not / isn’t fair.
2 (wear) This is very dirty work, so please do not wear / don’t wear
your best clothes.
3 (eat) Laura does not eat / doesn’t eat meat.
4 (have got) We have not got / haven’t got any rooms available today.
5 (be) I am not / ’m not hungry.
6 (have got) She has not got / hasn’t got many ideas.
7 (be) My hands are not / aren’t cold.
8 (work) The new shop assistant does not work / doesn’t work very fast.
9 (understand) Sorry? I do not understand / don’t understand what you mean.
10 (drink) You do not drink / don’t drink enough water.
11 (know) Please help me. I do not know / don’t know what to do.
12 (have got) Gerard has not got / hasn’t got a girlfriend.
OEFENING 22
Maak de volgende zinnen ontkennend. Je mag de lange of de verkorte vorm gebruiken.
Kies uit: am, is, are, do, does, have got of has got + not.
1 I’m afraid Brenda is not / isn’t ready to go.
2 I do not / don’t like coffee. I prefer tea.
3 I am not / 'm not going to pay for that.

4 Vincent is not / isn’t going to play tennis this weekend.
5 They do not / don’t have a garage.
6 Lydia does not / doesn’t need a new computer.
7 The towel is not / isn’t dry yet.
8 You are not / aren’t going to take the bus.
9 Mathew does not / doesn’t have a sister.
10 We do not / don’t understand what you are saying.
11 The apple does not / doesn’t fall far from the tree.
12 I am not / ’m not going to wear those jeans.
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taalblokken 2
Hoofdstuk 1 Grammatica A1 Wat zijn de regels?
3 Woorden voor personen – I, you, he – me, you, him
Wie of wat? Het persoonlijk voornaamwoord – I, you, he – me,
you, him
▶ Het persoonlijk voornaamwoord als onderwerp – I, you, he
Als je naar iets of iemand verwijst, kun je een persoonlijk voornaamwoord gebruiken:
ik I go fishing.
jij / je You are friendly.
u You are my best friend.
hij He loves football.
zij / ze She is at home.
het It is on the floor.
wij We work a lot.
jullie You are late.
zij / ze They can come to the party.
Let op!
• I (ik) schrijf je altijd met een hoofdletter.
• You gebruik je voor jij / je , u of jullie . Aan de rest van de zin kun je zien wie er met you bedoeld wordt.
OEFENING 23
Met welk persoonlijk voornaamwoord verwijs je naar de dikgedrukte woorden? Vul het goede woord in.
1 Michelle is fixing the lights. she
2 My friend’s dad is the leader of a rock band. he
3 Freddie and I are going to New York next year! we
4 Can you help me find my mobile phone ? it
21

22
Taalblokken Engels
5 Dave is ill. he
6 Carla Bruni is the French president’s wife. she
7 Our neighbours always make a lot of noise. they
8 Where is your boyfriend ? he
9 My sister works in a lunchroom. she
10 My classmates and I think this is too much work. we
▶ Het persoonlijk voornaamwoord als voorwerp – me, you, him
Je gebruikt I , you , he enzovoort. als ze het onderwerp van een zin zijn.
Als ze geen onderwerp zijn, gebruik je me, you, him, her, it, us, you en them .
I like Denise. Denise likes me .
Would you like a cup of coffee? I will bring you a cup of coffee.
He needs help. I will help him .
She loves her dog. The dog bites her .
Where is my mobile? - It is on the table. I need it now.
We can see you. Can you see us ?
Where are you going? Can I help you ?
They love thrillers. Surya tells them a romantic story.
OEFENING 24
Welk persoonlijk voornaamwoord is goed? Streep het foute persoonlijke voornaamwoord door.
1 I don’t understand him / he .
2 Cas writes she / her an email.
3 That jacket looks good on you / I .
4 Tamara is looking for us / we .
5 My mother loves me / I .
6 Where do all these flies come from! I hate they / them .
7 Why does Miss Henderson always greet you / we ?
8 Ashley always buys a sandwich for we / us when we / us have lunch.
9 Here is an orange. You can eat it / him now if you like.
10 I don’t know she / her .
OEFENING 25
Welke persoonlijke voornaamwoorden passen in de zin?
Let op: Er is meestal meer dan één mogelijkheid! Kruis dan alle mogelijkheden aan.
1 … work at the library.
□ We
□ Them
□ I
□ Him
2 Is Steven going to give … his email address?
□ me
□ you
□ she
□ her
3 Do … want to eat pizza tonight?
□ she
□ you
□ I
□ we

4 Marcel talked to …
□ her
□ you
□ we
□ us
5 The children want to play with …
□ I
□ you
□ they
□ we
6 Stop that now. Dean is talking to …
□ he
□ you
□ I
□ me
7 … are enjoying the sun.
□ They
□ Us
□ We
□ Me
8 Dyna phones … every week.
□ we
□ us
□ me
□ he
9 … never drink coffee.
□ I
□ We
□ Them
□ Us
10 The girl is smiling at …
□ you
□ I
□ him
□ she
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taalblokken 2
Hoofdstuk 1 Grammatica A1 Wat zijn de regels?
4 Mensen en dingen beschrijven. Het bijvoeglijk
naamwoord – long, beautiful
Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een persoon, een dier of een ding:
I carry a plastic bag. Ik draag een plastic tas.
You have blue eyes. Je hebt blauwe ogen.
That car is fast . Die auto is snel.
Chris looks tired . Chris ziet er moe uit.
The wall is orange . De muur is oranje.
I like strong coffee. Ik houd van sterke koffie.
We’re young . Wij zijn jong.
The Mont Blanc is very high . De Mont Blanc is erg hoog.
23

24
Taalblokken Engels
De plaats van het bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord kan op twee plaatsen staan:
1. Vóór het zelfstandig naamwoord:
That’s a cheap meal. Dat is een goedkope maaltijd.
She’s got long hair. Zij heeft lang haar.
That’s a very high building. Dat is een heel hoog gebouw.
Nicky is a nice girl. Nicky is een aardig meisje.
It’s a difficult exam. Het is een moeilijk examen.
This is great music. Dit is geweldige muziek.
2. Na een werkwoord en zonder zelfstandig naamwoord:
The meal is cheap . De maaltijd is goedkoop.
Her hair is long . Haar haar is lang.
The building looks high . Dat gebouw ziet er hoog uit.
Petra is nice . Petra is aardig.
This exam is difficult . Dit examen is moeilijk.
The music sounds wonderful . De muziek klinkt prachtig.
OEFENING 26
Is het vetgedrukte woord een bijvoeglijk naamwoord of niet? Zet een kruisje in de goede kolom.
Bijvoeglijk
naamwoord
1 Your kitchen is clean . □ □
2 Zena is a careful driver. □ □
3 We will have to be in time tomorrow. □ □
4 We are having an early meeting. □ □
5 My room is a mess . □ □
6 Ron is visiting his sick colleague. □ □
7 I work in a supermarket . □ □
8 The dog doesn’t bite . □ □
9 Sal is very jealous . □ □
10 That’s a good idea! □ □
O EFENING 27
Onderstreep de 16 bijvoeglijke naamwoorden in de volgende tekst.
Geen bijvoeglijk
naamwoord
I live In The Hague, a beautiful town in the west of the Netherlands. I like The Hague, because it has a
great beach, a famous theatre and a wonderful shopping centre. My house is in a really nice neighbourhood.
The house is old, but clean. My room is small, but the ceiling is high. I have a bed, a large table and
a comfortable chair and, of course, a big wardrobe for my clothes and a bookcase for my books. One wall
is purple and one is white. I also have coloured candles and a few big plants.
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taalblokken 2

Hoofdstuk 1 Grammatica A1 Wat zijn de regels?
5 Dichtbij of veraf? Het aanwijzend voornaamwoord
– this, that, these, those
Met this, that, these en those kun je duidelijk maken over wie of wat je het hebt:
This book is very interesting, but that book isn’t. Dit boek is interessant, maar dat boek niet .
These people are waiting for help, but those people are
ready.
Er zijn vier aanwijzende voornaamwoorden : this , that , these en those .
Deze mensen wachten op hulp, maar die mensen zijn klaar.
This en that . Het aanwijzend voornaamwoord: enkelvoud
Met this en that verwijs je naar een persoon, dier of ding. This gebruik je voor dichtbij en that voor verder weg:
Alwin has a new bike. – Is it this one over here? – No, it is
that one over there.
Alwin heeft een nieuwe fiets. – Bedoel je deze hier? – Nee,
het is die daar.
I will take this chair and you can take that chair over there. Ik pak deze stoel en jij kunt die stoel daar pakken.
OEFENING 28
Wat is het goede aanwijzend voornaamwoord? Streep het foute woord door.
1 I don’t like this / that shirt. It is too small. What about this / that yellow shirt in the window?
2 Hey, this / that is a really funny show. What do you think of it?
3 Who is this / that man across the street?
4 Can you see the Ferrari in the showroom? This / That is a really nice car!
5 I think I will have this / that sweater. It looks great on me. Don’t you agree?
6 Can you please take this / that book from the shelf? It is too high up for me.
7 You can sit over there if you like. This / That seat is free I think.
8 Hey, Ted. Look out of the window! This / That is the longest car I have ever seen!
These en those . Het aanwijzend voornaamwoord: meervoud
Met these en those verwijs je naar meer mensen, dieren of dingen. These gebruik je voor dichtbij en those
voor ver weg :
These pictures are great. Those pictures are too dark. Deze foto’s zijn prima. Die foto’s zijn te donker.
Those flowers are almost dead, but these flowers are fresh. Die bloemen zijn bijna dood, maar deze bloemen zijn vers.
OEFENING 29
Schrijf de volgende zinnen in het meervoud.
1 That house is very old. Those houses are very old.
2 This car is new. These cars are new.
3 Bill likes this plan. Bill likes these plans.
4 That clock is ticking. Those clocks are ticking.
5 Can you help me with this question? Can you help me with these questions?
6 This girl is crying. These girls are crying.
7 Can I have that book, please? Can I have those books, please?
8 This plate doesn’t break. These plates don’t break.
25

26
Taalblokken Engels
OEFENING 30
Schrijf de volgende zinnen in het enkelvoud.
1 These exercises are very easy. This exercise is very easy.
2 I know those boys. I know that boy.
3 Those pictures are really nice. That picture is really nice.
4 These French words are very difficult. This French word is very difficult.
5 Those plants grow fast. That plant grows fast.
6 These pencils are red. This pencil is red.
7 Are these your birthday presents? Is this your birthday present?
OEFENING 31
Kies het beste aanwijzend voornaamwoord .
1 Do you know that / those Brazilian girl from Maassluis?
2 This magazine is good, but these / that one is boring.
3 Do you know the answer to this / those question?
4 Can you help me with this / that website? I can’t open it.
5 That / Those black shirt is really nice. Can I try it on, please?
6 I wear that / these shoes every day.
7 Just press that / this button. See! It’s easy.
8 This / These songs are all good.
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taalblokken 2
6 Hoeveel? – many, much, a lot of
In het Engels zijn een paar woorden die veel betekenen: many , much en a lot of .
many
Je gebruikt many als je het woord erna kunt tellen:
I have many friends. one friend, two friends
Elly doesn’t know many Italian songs. one song, two songs
How many emails do you write every day? one email, two emails
There are many bees in our garden. one bee, two bees
much
Je gebruikt much als je het woord erna niet kunt tellen:
How much milk do you drink every day? Hoeveel melk drink jij elke dag?
These people don’t have much money. Deze mensen hebben niet veel geld.
I don’t read much . Ik lees niet veel.
We don’t need much sleep. Wij hebben niet veel slaap nodig.

Hoofdstuk 1 Grammatica A1 Wat zijn de regels?
A lot of
Als je veel wilt zeggen, gebruik je meestal a lot of . Je kunt a lot of niet gebruiken in vragen of ontkenningen:
The children make a lot of noise. De kinderen maken veel lawaai.
I usually have a lot of fun at school. Ik heb meestal veel plezier op school.
There are a lot of things that I like. Er zijn veel dingen die ik leuk vind.
We know a lot of English words. We kennen veel Engelse woorden.
Joelle watches a lot of TV. Joelle kijkt veel tv.
In vragen en zinnen met not (ontkenningen) moe t je many en much gebruiken:
The children don’t make much noise. De kinderen maken niet veel lawaai.
Do you have much fun at school? Heb je veel plezier op school?
There aren’t many things that I like. Er zijn niet veel dingen die ik leuk vind.
Do you know many English words? Ken jij veel Engelse woorden?
Does Joelle watch many TV shows? Kijkt Joelle naar veel tv-programma’s?
Als je zegt dat iets te veel is, kun je a lot of ook niet gebruiken. Dan moet je many of much gebruiken:
In July there are too many tourists in the city. In juli zijn er te veel toeristen in de stad.
There are too many things that I like. Er zijn te veel dingen die ik leuk vind.
Evy drinks too much milk. Evy drinkt te veel melk.
The children make too much noise. De kinderen maken te veel lawaai.
OEFENING 32
Much, many, a lot of ? Streep door wat niet in de zin past.
1 We don’t understand much / many German at school.
2 I always spend many / a lot of time on my hairstyle.
3 Jeff has got a lot of / much games.
4 He doesn’t have much / many money.
5 There aren’t many / much jobs available.
6 I’ve got much / a lot of English comic books.
7 She had too many / much ideas. She couldn’t choose.
8 How much / many time do we have?
9 We always do much / a lot of things together.
10 You eat too much / many junk food.
11 We don’t know much / many people around here.
12 Does this restaurant have a lot of / many vegetarian dishes?
13 I don’t eat many / much cheese.
14 There are too many / a lot of cars in this car park.
15 Do you drink a lot of / many coffee?
OEFENING 33
Wat vul je in op de puntjes? Zet telkens een kruisje in de goede kolom.
a lot of many much
1 We’re having … fun! □ □ □
2 Do you read … books? □ □ □
3 Lizzy doesn’t have … close friends. □ □ □
4 There are … German students at this school. □ □ □
5 We don’t have … time. □ □ □
6 Do you know … Canadian bands? □ □ □
27

28
Taalblokken Engels
a lot of many much
7 He takes … pictures when he is on holiday. □ □ □
8 I don’t drink … water. □ □ □
9 Do you have … work to do? □ □ □
10 My iPod contains … songs. □ □ □
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taalblokken 2

2 Zinnen
1 Hoe maak je een zin? – I make a sentence.
Woordvolgorde – I read a book.
Een Engelse zin heeft meestal dezelfde volgorde als een Nederlandse zin:
onderwerp – persoonsvorm – rest van de zin :
I am tired. Ik ben moe.
She studies computer science. Ze studeert informatica.
Hoofdstuk 1 Grammatica A1 Wat zijn de regels?
We will meet our friends in the restaurant. We ontmoeten onze vrienden in het restaurant.
The guests are eating their soup. De gasten eten hun soep.
Patrick goes to school by bus. Patrick gaat met de bus naar school.
Woorden zoals always, never, often en sometimes komen vóór de persoonsvorm:
I never eat breakfast. Ik ontbijt nooit.
Brian always wears sunglasses. Brian draagt altijd een zonnebril.
I often dream of going to South America. Ik droom er vaak van dat ik naar Zuid-Amerika ga.
She sometimes cleans her own room. Ze poetst soms haar eigen kamer.
Woorden als always, never, often en sometimes staan altijd áchter de vorm van be ( am, is, are, was en
were ):
Tim is always late. Tim is altijd te laat.
They are never ready when we get home. Zij zijn nooit klaar als we thuis komen.
OEFENING 1
Zet de stukken zin in de goede volgorde.
1 a letter / type / I I type a letter.
2 love / I / summer I love summer.
3 says / hello / Peter / to his neighbours / always Peter always says hello to his neighbours.
4 the noise / very loud / is The noise is very loud.
5 have / a new mobile phone / I I have a new mobile phone.
6 are / dancing / they They are dancing.
7 wear / I / black clothes / never I never wear black clothes.
8 always / you / your own lunch / bring You always bring your own lunch.
9 My parents / moving / are / to Rotterdam My parents are moving to Rotterdam.
29

30
Taalblokken Engels
10 usually / good grades / gets / Patty Patty usually gets good grades.
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taalblokken 2
2 Hoe maak je een vraag?
Vragen zonder vraagwoord – Do you like it?
Als je een vraag wilt maken met het werkwoord be ( am , are of is ), dan zet je dat werkwoord vooraan in de
zin:
Are you happy? Ben je gelukkig?
Is your grandma home? Is je oma thuis?
Am I ready for it? Ben ik er klaar voor?
Bij het werkwoord have got of has got gebruik je volgende volgorde:
have / has – onderwerp (degene die het doet) – got
Have you got the tickets? Heb je de kaartjes?
Has she got enough money? Heeft ze genoeg geld?
Have we got all the things we need? Hebben we alles wat we nodig hebben?
Bij andere werkwoorden gebruik je do of does :
do / does – onderwerp – werkwoord – rest van de zin
Do you speak English? Spreekt u Engels?
Does Masha understand the question? Begrijpt Masha de vraag?
Do the managers talk to their employees? Spreken de managers met hun medewerkers?
Does the ice melt fast? Smelt het ijs snel?
Do we have a deal? Hebben we een deal?
De –s achter het werkwoord bij he, she en it verdwijnt. Daarvoor in de plaats schrijf je does .
She go es to school four days a week. Does she go to school four days a week?
Brian want s to buy a new iPod. Does Brian want to buy a new iPod?
The train leave s from platform 2. Does the train leave from platform 2?
OEFENING 2
Maak van de volgende zinnen een vraag.
1 Tom eats fish and chips. Does Tom eat fish and chips?
2 Mr Brane reads the newspaper. Does Mr Brane read the newspaper?
3 We look like clowns! Do we look like clowns?
4 Nancy is working tonight. Is Nancy working tonight?
5 The waiter is ready to take our order. Is the waiter ready to take our order?
6 Your sister wears glasses. Does your sister wear glasses?

7 This training is very useful. Is this training very useful?
Hoofdstuk 1 Grammatica A1 Wat zijn de regels?
8 I’m trying to learn Italian. Am I / Are you trying to learn Italian?
Who, what, when, why, how, where? Het vragend voornaamwoord
– Who reads what?
Je kunt een vraag ook beginnen met who , what , when , why , how en where :
Who are you? Wie ben jij?
Where do you live? Waar woon je?
When is Mike coming? Wanneer komt Mike?
What have you got in your right hand? Wat heb je in je rechterhand?
Why is your room such a mess? Waarom is het zo’n rotzooi op jouw kamer?
How does Tom feel about this? Hoe denkt Tom hierover?
Kijk nog eens goed naar de vorige paragraaf om te zien wanneer je do en does moet gebruiken in dit
soort vragen.
OEFENING 3
Wat is het beste vragende voornaamwoord? Kruis het goede woord aan.
1 … is that new student?
□ When
□ What
□ Who
□ Why
2 … do you want to do?
□ How
□ What
□ Why
□ When
3 … are you leaving for Spain?
□ What
□ Who
□ When
□ Where
4 … are you doing?
□ When
□ Why
□ How
□ Where
5 … is my laptop?
□ Where
□ When
□ How
□ Why
6 … is the soup?
□ Why
□ Who
□ How
□ When
7 … is going on?
□ What
□ How
□ Who
□ Where
8 … is your birthday?
□ Why
31

32
Taalblokken Engels
□ When
□ Who
□ What
9 … knows the answer?
□ Who
□ What
□ When
□ How
10 … is that smell?
□ Why
□ When
□ How
□ What
OEFENING 4
Maak vragen van de volgende zinnen. Vraag naar het vetgedrukte woord.
Kies uit: how, when, where, what, who of why .
1 I’m watching the new Bond film . What am I / are you watching?
2 She wants a Coke . What does she want?
3 We live in Chester Road . Where do you / we live?
4 I turn on the heating because it is cold . Why do I / you turn on the heating?
5 They go to Turkey by plane . How do they go to Turkey?
6 Roy and Brad are giving a party tonight. Who are giving a party tonight?
7 Bart works in a restaurant . Where does Bart work?
8 The clients are happy with the service. Who are happy with the service?
9 My aunt goes to Leeds every Wednesday . When does my / your aunt go to Leeds?
10 He stays at home because he is ill . Why does he stay at home?
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taalblokken 2

Hoofdstuk 2
Spelling A1
Hoe schrijf je dat?

34
Taalblokken Engels
1 Woorden
1 Het meervoud van zelfstandig naamwoorden –
book – books, taxi – taxis
Je zet iets in het meervoud als het om meer dan één mens, dier of ding gaat.
Als je een Engels woord in het meervoud schrijft, zet je er een – s achter. Die – s schrijf je altijd vast aan
het woord:
book book s
house house s
taxi taxi s
OEFENING 1
Welke woorden staan in het meervoud? Onderstreep ze.
Football is a team sport with two teams of eleven players and a ball. The game is played on a grass field.
There are two goals ; one for each team. The players try to get the ball into the other team’s goal. The
goalkeepers are the only players that can touch the ball with their hands or arms . The team which scores
the most goals wins.
OEFENING 2
Schrijf de woorden tussen haakjes in het meervoud.
1 (shoe) What do you think of my new shoes ?
2 (song) I love all songs on the new Bright Animals CD.
3 (game) What video games do you usually play?
4 (kilo) My bag weighs twenty kilos !
5 (laptop) Raymond has two laptops .
6 (apple) I need five apples for my pie.
7 (eye) I like the colour of your eyes .
8 (dog) Marit has two dogs and a cat.
9 (car) How many cars has your Dad got?
10 (taxi) There are seven of us, so we will need two taxis .
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taalblokken 2

2 Voluit of kort? – I am – I’m, I have – I’ve
Sommige vormen van be , have en do kun je korter opschrijven. Een paar voorbeelden:
I’m too shy.
You’ve got mail.
She doesn’t like cats.
Vooral in spreektaal en in persoonlijke e-mails kun je korte vormen gebruiken.
In officiële brieven of e-mails schrijf je alles voluit.
Be – am – I’m
Als je am , are of is schrijft, kun je die woorden op de volgende manier korter opschrijven:
Lange vorm Korte vorm
I am ready. I ’m ready.
You are ready. You ’re ready.
He is ready. He ’s ready.
She is ready. She ’s ready.
It is ready. It ’s ready.
Sam is ready. Sam ’s ready.
Dinner is ready. Dinner ’s ready.
We are ready. We’ re ready.
You are ready. You’ re ready.
They are ready. They ’re ready.
OEFENING 3
Schrijf de zinnen over in de verkorte vorm.
1 We are very tired. We’re very tired.
2 You are going on holiday. You’re going on holiday.
3 I am ready to go. I’m ready to go.
4 They are waiting for us. They’re waiting for us.
5 Kathy is not feeling well. Kathy’s not feeling well.
6 You are watching a film. You’re watching a film.
7 I am happy to see you. I’m happy to see you.
8 He is a really nice person. He’s a really nice person.
9 We are going home. We’re going home.
10 It is unbelievable! It’s unbelievable!
Als je een zin hebt met not , kun je de korte vorm op twee manieren schrijven:
• óf je verkort am, are of is tot ’m , ’re of ’s
• óf je verkort not tot n’t.
Let op! Je schrijft n’t vast aan het werkwoord dat ervoor staat!
Hoofdstuk 2 Spelling A1 Hoe schrijf je dat?
35

36
Taalblokken Engels
Voluit Verkort werkwoord Verkort not
I am not ready. I ’m not ready.
You are not ready. You ’re not ready. You aren’t ready.
He is not ready. He ’s not ready. He isn’t ready.
She is not ready. She ’s not ready. She isn’t ready.
It is not ready. It ’s not ready. It isn’t ready.
Sam is not ready. Sam ’s not ready. Sam isn’t ready.
Dinner is not ready. Dinner ’s not ready. Dinner isn’t ready.
We are not ready. We ’re not ready. We aren’t ready.
You are not ready. You ’re not ready. You aren’t ready.
They are not ready. They ’re not ready. They aren’t ready.
Let op! Bij I am not kun je not niet in een korte vorm schrijven!
OEFENING 4
Gebruik not in de volgende zinnen. Schrijf de korte vorm n’t als dat mogelijk is.
1 The dog is in the garden. The dog isn't in the garden.
2 You are alone. You aren't alone.
3 Dinner is ready. Dinner isn't ready.
4 I am at Mike's place. I am not at Mike's place.
5 My parents are on holiday. My parents aren't on holiday.
6 I am in love with you. I am not in love with you.
7 Gina is very kind. Gina isn't very kind.
8 We are glad. We aren't glad.
9 Your sister is listening. Your sister isn't listening.
10 They are happy. They aren't happy.
OEFENING 5
Schrijf de volgende zinnen over. Gebruik de verkorte vorm. Je mag zelf kiezen of je een korte vorm
gebruikt van am, are of is of van not .
1 She is not at school. She’ s not / isn’t at school.
2 Ahmed is not at home. Ahmed ’s not / isn’t at home.
3 I am not late. I ’m not late.
4 We are not ready for it. We ’re not / aren’t ready for it.
5 Mo is not here. Mo ’s not/ isn’t here.
6 You are not happy about it. You ’re not / aren’t happy about it.
7 They are not coming. They ’re not/ aren’t coming.
8 It is not fair! It ’s not/ isn’t fair!
9 He is not very nice. He ’s not/ isn’t very nice.

10 I am not tired. I ’m not tired.
Have – I have got – I’ve got
Ook have got en has got kun je verkorten:
Lange vorm Korte vorm
I have got a bike. I ’ve got a bike.
You have got a bike. You ’ve got a bike.
He has got a bike. He ’s got a bike.
She has got a bike. She ’s got a bike.
It has got a black frame. It ’s got a black frame.
Mr King has got a bike. Mr King ’s got a bike.
My manager got has a bike. My manager ’s got a bike.
We have got a bike. We ’ve got a bike.
You have got a bike. You ’ve got a bike.
They have got a bike. They ’ve got a bike.
OEFENING 6
Vul de verkorte vorm van have of has in.
1 We ’ve got tickets for the cinema.
2 She ’s got new shoes.
3 I ’ve got a lot of money.
4 They ’ve got a new car.
5 He ’s got a new girlfriend.
6 A great motorbike, but it ’s got four wheels.
Als je een zin hebt met not , heb je twee manieren om een korte vorm te schrijven:
• óf je verkort have got of has got tot ’ve got of ’s got
• óf je verkort not tot n’t
Hoofdstuk 2 Spelling A1 Hoe schrijf je dat?
Verkorte vorm Ontkenning met not Verkorte vorm met n’t
I have got a meeting today. I ’ve got a meeting today. I have not got a meeting
today.
She has got a meeting today. She ’s got a meeting today. She has not got a meeting
today.
OEFENING 7
Maak de zinnen ontkennend met not . Schrijf de zinnen in de verkorte vorm.
1 We’ve got enough time. We haven’t got enough time.
2 They’ve got a nice car. They haven’t got a nice car.
3 I’ve got a new laptop. I haven’t got a new laptop.
I haven’t got a meeting
today.
She hasn’t got a meeting
today.
4 Sally’s got a brother and a sister. Sally hasn’t got a brother and a sister.
37

38
Taalblokken Engels
5 You’ve got five minutes. You haven’t got five minutes.
6 It’s got four legs. It hasn’t got four legs.
7 We’ve got a wonderful story to tell you. We haven’t got a wonderful story to tell you
8 He’s got a big bedroom. He hasn’t got a big bedroom.
Do not – I do not – I don’t
Je kunt do not en does not verkorten tot don’t en doesn’t :
Lange vorm Korte vorm
I do not play the guitar. I don’t play the guitar.
He does not like this music. He doesn’t like this music.
They do not have a balcony. They don’t have a balcony.
OEFENING 8
Vul in: don’t of doesn’t .
1 This train does not stop in Baarn. This train doesn’t stop in Baarn.
2 This box does not weigh more than a kilo. This box doesn’t weigh more than a kilo.
3 I do not like watching football. I don’t like watching football.
4 We do not want another drink. We don’t want another drink.
5 You do not care. You don’t care.
6 He does not live in Rotterdam. He doesn’t live in Rotterdam.
7 They do not like playing tennis. They don’t like playing tennis.
8 She does not like pizza. She doesn’t like pizza.
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taalblokken 2

2 Letters
1 Hoofdletters
Net als in het Nederlands gebruik je in het Engels hoofdletters en kleine letters .
We are travelling to China in August.
Next Tuesday I will see Daryl again.
Let op! Je schrijft I (ik) altijd met een hoofdletter.
Danny thinks I am his friend.
When will I see you again?
Hoofdstuk 2 Spelling A1 Hoe schrijf je dat?
Veel hoofdletterregels zijn in het Engels hetzelfde als in het Nederlands. Sommige regels zijn anders.
Eigennamen – Peter, Sally
Namen van personen schrijf je altijd met een hoofdletter.
I know your friend Peter .
Isa and Nicky are sisters.
Mr Grant works on the first floor.
Ook andere namen schrijf je altijd met een hoofdletter:
• plaatsen:
Amsterdam, New York, Venray
• landen, volkeren en talen:
the Netherlands, Australian, South African, Dutch
• rivieren, bergen, zeeën, woestijnen enzovoorts:
the Mississippi, the Alps, the Atlantic, the Gobi Desert
• merken en bedrijven:
Coca Cola, Apple, BMW, KLM
• titels:
Bohemian Rhapsody, Top Gear, The Titanic
• religieuze figuren en boeken:
God, Allah, the Torah
OEFENING 1
Streep de verkeerd geschreven woorden door.
1 I have a date with Emily / emily next Week / week .
2 Have / have you got The / the Coldplay album Viva La Vida / vida ?
3 Most people in Peru / peru speak Spanish / spanish .
4 We Love / love the new Volkswagen / volkswagen Beetle!
5 Joshua / joshua goes to Antwerp / antwerp with his Parents / parents every summer.
6 Do you believe in god / God ?
7 We watched top gear / Top Gear last night / Night .
8 My brother and I / i are going to fly to london / London with Easyjet / easyjet in the summer / Summer .
9 She wants to go shopping in Maastricht / maastricht .
10 Laila speaks two languages: Dutch / dutch and arabic / Arabic .
39

40
Taalblokken Engels
Het begin van een zin – She goes home.
Net als in het Nederlands schrijf je in het Engels altijd een hoofdletter aan het begin van een zin.
She wants us to follow her.
The trip to Berlin was great!
De dagen van de week – Monday, Tuesday
In het Engels schrijf je de dagen van de week altijd met een hoofdletter.
Let’s have dinner together next Monday .
I always see my friends on Tuesday afternoon.
You looked very unhappy last Wednesday .
Our shop is open on Thursday nights.
Today is Friday the thirteenth.
Can you come on Saturday ?
See you on Sunday !
De maanden – January, February
In het Engels schrijf je de namen van de maanden altijd met een hoofdletter.
Most people go on holiday in July or August . I usually go in October .
April, June, September and November have 30 days. All the other months have 31 days, except for February , which has 28
or 29 days.
In December everybody eats too much and in January everybody is on a diet.
My birthday is on 1 March , and hers is on 4 May .
OEFENING 2
Schrijf de namen van de dagen en maanden tussen haakjes in de zinnen.
1 (dinsdag) I always have piano lessons on Tuesday .
2 (januari, februari) She doesn’t like January and February .
She hates the cold weather.
3 (oktober, september) October comes after September .
4 (zaterdag, zondag) He doesn’t work on Saturday and Sunday .
5 (mei) His birthday is in May .
6 (maart, april) March comes before April .
7 (donderdag) I play tennis every Thursday evening.
8 (woensdag, vrijdag) I take dance lessons on Wednesday and Friday .
9 (juni) Daan is going on holiday in June .
10 (maandag) Monday is the first day of the week.
11 (december) I like December .
12 (juli, augustus) We don’t have school in July and August .
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taalblokken 2

Hoofdstuk 3
Functionele
theorie A1
Hoe doe je dat?

42
Taalblokken Engels
1 Lezen
1 Correspondentie
Verschillende berichten voor verschillende mensen
Een schrijver van een bericht kan jou op verschillende manieren aanspreken. Dat hangt af van het soort
bericht, of het persoonlijk of onpersoonlijk is. Het hangt ook af van hoe goed jullie elkaar kennen.
In een sms’je word je meestal met je voornaam aangesproken, of met je bijnaam. Soms staat er alleen
maar Hi!
In een officiële brief word je aangeschreven met je achternaam, bijvoorbeeld Mr Smith . Een bedrijf dat
een bericht in de krant zet voor al haar klanten omdat er een productiefout is gemaakt, spreekt je aan met
Dear customer .
In Engelse brieven, folders, sms’jes of e-mails word je altijd aangesproken met you . Dat betekent u of jij
en kan dus heel beleefd en formeel zijn of juist heel vriendschappelijk, losjes en informeel.
▶ Persoonlijke berichten
Er zijn veel verschillende soorten geschreven persoonlijke berichten, zoals e-mail, brieven, briefkaarten of
sms’jes.
bron 1
2nd May
Dear John,
Thanks for your email and the nice photos you sent to me. It was good to
see that you’re planning to travel to Europe as well! Let me know when you’re
leaving, so we can try and meet somewhere.
Hope to hear from you soon.
Best wishes,
Peter
bron 2
Hey Josh, How R U?
Have a drink tonight
with the whole group,
8PM my place? Let
me know! Cas

on 3
Dr Ben L. White
London Bank
1550 Church Lane
London EC2
United Kingdom
Burgstraat 3
1591 ZZ SCHIEDAM
The Netherlands
E-mail: mmmm_jansen@home.nl
3 December 2010
Hoofdstuk 3 Functionele theorie A1 Hoe doe je dat?
▶ Onpersoonlijke berichten
Je hebt ook teksten die niet speciaal voor jou zijn geschreven, maar voor heel veel mensen tegelijkertijd.
Zo heb je ingezonden brieven in kranten en tijdschriften of reclameposters in winkels of langs de weg.
bron 5
bron 4
Capricorn December 22 - January 20
This is going to be a great week for you. Everything will be going really well at
work or at school. And you might even fall in love!
Be careful not to spend too much money.
Your lucky day: Thursday.
43

44
Taalblokken Engels
OEFENING 1
Wat voor teksten staan in de volgende bronnen? Maak de volgende zinnen af. Kies uit:
nieuwsbrief via e-mail - forum op internet - een persoonlijke sms - een e-mail van een vriend.
1 Bron 6 komt uit een nieuwsbrief via e-mail .
2 Bron 7 komt uit een forum op internet .
3 Bron 8 komt tekst komt uit een persoonlijke sms .
4 Bron 9 komt uit een e-mail van een vriend .
bron 6
bron 7

Taalblokken Engels
bron 8
Hi Irmy, I think it is a
great idea to go to the
cinema tonight. What
time do I pick
you up? xxx
bron 9
OEFENING 2
Hi Kate,
Thanks for your e-mail. I’m glad to hear you’re well. Your holiday to France
sounds great!
You asked me about my holiday to Greece. Well, I had a great time.
Voor wie zijn de volgende berichten bedoeld?
Onderstreep het woord of de woorden waaruit blijkt wie de lezer is.
bron 10
Hi mum ,
How was the appointment at the doctor’s? Is your finger broken or not?
Good news: I passed Economics! I’m going to Jared now, to celebrate :)
I’ll be home at 7, OK?
Hug, Es
bron 11
456 College Hall
Normal, IL 67890
February 16, 2010
Ms Sally Doe
Big Public Accounting, Inc.
123 N. Michigan Ave.
Chicago, IL 12345
Dear Ms Doe ,
I was referred to you by Mr Dave Zbecki, a partner with your New York office.
He informed me that the Chicago office of Big Public Accounting is looking
for a secretary.
I have over two years of experience as a secretary
Hoofdstuk 3 Functionele theorie A1 Hoe doe je dat?
45

46
Taalblokken Engels
bron 12
From: Facebook
Send: Monday 9 November 2009 23:57:39
To: Mieke de Vries (mieke_devries_@hotmail.com)
Hayley Jones commented on Mieke de Vries ’ post:
˜I’m sorry that you’re ill! Get well soon!˝
To see the comment thread, follow the link below:
http://www.facebook.com/2d5G37
Thanks,
The Facebook Team
bron 13
Electronic Services Support
Cambridge Library
West Road 5
Cambridge, CB4 8GJ
PRINT DATE 03/07/2010
To:
The book you have reserved is now Carrier, Ashton
available. You can collect it within Glebe Road 2
a week from today. Please bring your CB1 7SZ Cambridge
library card.
Title: A framework for task-based learning
Author: Willis, Jane
Bar code: i600 10.203 H33
Datum en tijd
Er zijn verschillende manieren om te zien wanneer een brief, briefkaart, e-mail of sms is geschreven of
verstuurd. Bij een e-mail of sms komt de datum en het tijdstip van versturen automatisch bij het bericht te
staan.
bron 14

on 15
Bart Mob
27–Oct–09 23:19
Hi T, Where are you?
I'm on my way tot the
city centre! Want to
join me?
Reply More
Hoofdstuk 3 Functionele theorie A1 Hoe doe je dat?
De naam van de maand kan ook met een afkorting geschreven worden, zoals in het sms’je hierboven.
Voluit Afkorting
January Jan
February Feb
March Mar
April Apr
May May
June Jun
July Jul
August Aug
September Sep
October Oct
November Nov
December Dec
Let op! De volgorde van dag en maand is in het Amerikaans-Engels anders dan in het Nederlands of het
Brits-Engels. Amerikanen schrijven eerst de maand en dan pas de dag. Soms staat ook het jaartal erbij.
In een brief schrijf je de maand altijd voluit. Maar ergens anders staat de datum soms helemaal in cijfers.
In deze tabel zie je op welke manieren je de datum 6 november 2009 in cijfers schrijft.
Brits-Engels Amerikaans-Engels Nederlands
06/11/09 11/06/09 06-11-09
06/11/2009 11/06/2009 06-11-2009
06-Nov-2009 06-Nov-2009
OEFENING 3
Welke datum wordt bedoeld? Schrijf de volledige datum in het Nederlands op.
1 20-Jul-2013 (AmE) 20 juli 2013
2 11/04/09 (BrE) 11 april 2009
3 02/02/08 (BrE/AmE) 2 februari 2008
4 12/24/2011 (AmE) 24 december 2011
5 04/11/12 (BrE) 4 november 2012
6 07/08/73 (AmE) 8 juli 1973
7 31/10/10 (BrE) 31 oktober 2010
8 11/11/09 (BrE/AmE) 11 november 2009
47

48
Taalblokken Engels
OEFENING 4
Bekijk de berichten hieronder. Wanneer is het bericht geschreven? Schrijf de datum in het
Nederlands op.
1 De datum van bron 16 is: 4 oktober 2009
2 De datum van bron 17 is: 25 augustus
3 De datum van bron 18 is: 30 mei 2009
bron 17
bron 16
MICHAEL WARRENS LTD
78 Court Street
Nottingham
UK
Mrs Sara Fisher
Manager
18 St. James Avenue
Bournemouth HB3 4LN 4th October 2009
bron 18
Travel blog
United Kingdom
Maeike, 30 / 05 / 2009
United Kingdom, Liverpool
A little bit sad
Hello everyone,
My last travel blog from Liverpool! I am going home tomorrow. I had a great year
in Liverpool. I made really good friends and I learned a lot.
...
Wensen
Als je iemand wilt feliciteren, kun je natuurlijk een sms of e-mail sturen. Maar veel mensen vinden het
veel leuker om een kaart te krijgen. Er zijn een paar gebeurtenissen waarbij mensen nog steeds vaak een
kaartje sturen:
• Als iemand jarig is :
Happy birthday!
A very happy birthday to you!

• Als er een baby geboren is :
Congratulations on the birth of your baby!
Congratulations and best wishes to you and your baby!
Many congratulations and lots of happiness!
• Als mensen gaan trouwen :
Congratulations on your wedding!
Lots of love, luck and happiness together!
Congratulations on this special day!
• Als iemand geslaagd is :
You did it! Congratulations!
Congratulations! Well done!
• Als er iemand overleden is :
With deepest sympathy.
We’re very sorry for your loss.
Please accept my sincere condolences.
• Met Kerstmis en / of Oud en Nieuw :
Happy New Year
New Year Greetings
Merry Christmas and a Happy New Year!
I wish you a great New Year!
OEFENING 5
Hoofdstuk 3 Functionele theorie A1 Hoe doe je dat?
Schrijf op wanneer je een kaart met de volgende boodschap krijgt. Kies uit de gebeurtenissen
hierboven.
1 Congratulations! You’ve finished school! Als iemand geslaagd is
2 Best wishes for 2011! Met Oud en Nieuw
3 21 years old! Enjoy a very special day. Als iemand jarig is
4 Season’s greetings. Have a great 2010! Met Oud en Nieuw
5 Our deepest sympathy is with you. Als er iemand overleden is
6 Wishing you a great Christmas! Met Kerst
7 Happy birthday! Hope you have a good one! Als iemand jarig is
8 Our thoughts and prayers are with you. Als er iemand overleden is
9 Congratulations! On your new arrival. Als er een baby geboren is
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taablokken 2
49

50
Taalblokken Engels
2 Informatie begrijpen
Veelvoorkomende mededelingen
▶ Gevaar
De volgende teksten waarschuwen je voor mogelijk gevaar:
Danger Gevaar
Caution Pas op / voorzichtig
Poison Gif
Wet floor Natte vloer
bron 19
De volgende teksten geven aan waar iets is voor jouw of andermans veiligheid:
Emergency exit Nooduitgang
Fire alarm Brandalarm
Fire extinguisher Brandblusser
First aid kit EHBO-kistje
bron 20
▶ Verboden
De volgende teksten betekenen dat je iets niet mag:
Do not enter verboden toegang
Restricted area verboden toegang voor onbevoegden
No smoking area Ruimte waar niet gerookt mag worden
Smoking prohibited Verboden te roken
Do not touch Niet aanraken / verboden aan te raken
No parking Niet parkeren / verboden te parkeren
Quiet please Stilte aub

on 21
OEFENING 6
Hoofdstuk 3 Functionele theorie A1 Hoe doe je dat?
Schrijf op wat de volgende teksten betekenen: waar waarschuwen ze voor, wat is verboden, of wat
vind je op die plaats.
1 No smoking area Je mag hier niet roken. / Verboden te roken.
2 Fire alarm Hier hangt een brandalarm.
3 Do not enter Hier mag je niet naar binnen / Verboden toegang.
4 No parking Niet parkeren. / Verboden te parkeren.
5 First aid kit Dit is een EHBO-kistje. / Hier is een EHBO-kistje.
6 Quiet please Stilte a.u.b. / Hier mag je niet hardop praten.
7 Restricted area Verboden toegang voor onbevoegden.
8 Emergency exit Nooduitgang.
9 Caution Pas op. / Voorzichtig.
10 Wet floor Natte vloer.
Informatie opzoeken
Je kunt op verschillende manieren zoeken naar informatie. De manier waarop je zoekt, hangt af van wat
en waar je zoekt.
▶ Lijsten
In een lijst moet je meestal iets kiezen. Denk aan een menu in een restaurant, een inhoudsopgave in een
boek of een informatiebord in een warenhuis.
Er zijn verschillende manieren waarop dingen in een lijst kunnen staan. Bijvoorbeeld op onderwerp, op
nummer of op alfabet, zoals in de lijst van attracties in Londen hieronder.
bron 22
Ivory House
Kensington Palace
KOKO Camden
London Coliseum
London Dungeon
London Palladium
London Zoo
Lyceum Theatre
Lyric Theatre Shaftesbury Avenue
Madame Tussauds
Tower of London
http://www.londononline.co.uk/venues
51

52
Taalblokken Engels
OEFENING 7
Bekijk bron 23 en beantwoord de vragen.
1 Wat zoek je als je deze lijst bekijkt? Een hotel in Edinburgh
2 Welk hotel is het duurst? Agenda Hotel .
3 Welk hotel heeft de slechtste beoordeling? Acorn Lodge .
4 Welke hotels hebben de beste beoordeling? Albany Ballantrae en Alexander
5 Is het hotel met de slechtste beoordeling ook
het goedkoopste? Nee.
bron 23
Guest House.

OEFENING 8
Kijk naar de lijst hieronder en beantwoord de vragen.
Coffee Regular Large
Americano £1.30 £1.90
Espresso £1.30 £1.90
Cappuccino £1.60 £1.90
Latte £1.70 n/a
Baileys Latte £2.95 n/a
Macchiato £1.45 n/a
Mocha £1.90 n/a
Flavoured syrups £0.30 £0.30
For decaffeinated options please add 20p
Hot Chocolate £1.50
Whipped cream £0.20
Tea Cup Pot
Breakfast Tea £1.00 £2.00
Camomile £1.50 £2.50
Ceylon £1.10 £2.20
Earl Grey £1.10 £2.20
Darjeeling £1.10 £2.20
Peppermint £1.50 £2.50
Other fruit infusions (please ask) £1.50 £2.50
1 Hoe duur is een grote cappuccino? £1.90
2 Hoe duur is een warme chocomel met slagroom? £1.70
3 Hoe duur is een pot pepermuntthee? £2.50
4 Hoe duur is een kopje kamillethee? £1.50
Hoofdstuk 3 Functionele theorie A1 Hoe doe je dat?
5 Je hebt maar £1.20. Wat kun je dan allemaal bestellen? Een kop thee (maar geen
kamillethee)
6 Stel je hebt nu zin om iets te drinken.
Wat zou je dan bestellen van deze lijst? Eigen antwoord
▶ Schema’s en dienstregelingen
In een schema staan verschillende gegevens overzichtelijk bij elkaar. Je kunt dan makkelijk iets vinden.
In bron 24 zie je een schema met de openingstijden van een pretpark. Bijvoorbeeld op donderdag 1
oktober 2009 was het park open van 10.00 uur tot 17.00 uur.
53

54
Taalblokken Engels
bron 24
OEFENING 9
Bekijk het schema met de openingstijden en beantwoord de vragen.
1 Vanaf hoe laat is het park ’s ochtends geopend? Vanaf 10 uur.
2 Op welke twee dagen sluit het park om half 6? Zaterdag 3 en 10 oktober.
3 Vanaf welke datum is het park ’s avonds langer open? Vanaf 17 oktober 2009.
4 Wat voor dag is 14 oktober 2009? Een woensdag.
5 Naast het schema voor het pretpark, zijn er nog drie schema’s. Waarvoor zijn deze schema’s? (Je mag
de antwoorden in het Engels opschrijven). Water Park, Spa, Extraordinary Golf.
Aankondigingen
Ook op aankondigingen zoals posters, folders en berichten op een mededelingenbord kun je informatie
opzoeken. Bijvoorbeeld op de poster ZAMBOANGA op in bron 25. Daar kun je zien waar het is (Yardley
Hall – Carlsen Center) en wie er optreedt.

Hoofdstuk 3 Functionele theorie A1 Hoe doe je dat?
Op dit soort posters zoek je meestal:
• Wanneer? : Je zoekt een datum of data.
• Waar? : Je zoekt een plaatsnaam of een locatie.
• Wie? : Je zoekt de namen van de optredende artiesten.
• Hoeveel? : Je zoekt een bedrag of je zoekt het woordje tickets
• Meer informatie? : Je zoekt contactgegevens (telefoonnummer, e-mailadres of website).
OEFENING 10
Bekijk de poster van ZAMBOANGA en beantwoord de vragen.
1 Wie treedt er op? Barclay Martin Ensemble
2 In welke stad treden ze op? Kansas city
3 Hoe duur zijn de kaartjes? Gratis
4 Hoe laat begint het? 5 PM (=17.00 uur)
bron 25
55

56
Taalblokken Engels
OEFENING 11
Lees het volgende bericht in bron 26. Het komt van een mededelingenbord in een supermarkt.
Beantwoord de vragen.
1 Waar gaat dit bericht over? Een poesje dat vermist wordt.
2 Hoe ziet het eruit? Wit met zwarte vlekken.
3 Hoe zwaar is het? Ongeveer 5 pond.
4 Waar is het kwijtgeraakt? Bij Advance Car Parts (Covington Highway,
vlakbij I-28).
5 Wat moet je doen als je het vindt? Bellen naar 771-711-711
bron 26
My name is Precious and I was lost on Saturday, October 10th.
I was last seen at Advance Car Parts on Covington Highway near I-28.
I’m a 4-month-old very lovely kitten. I’m mostly white with three black spots
on my back and some black on my head. I weigh around 5 pounds.
I've never been outside and am very scared and don't know what to do.
Please call my family at Altered Feral State so they can bring me home.
If you find me, please call
771 - 711 - 711
Instructies lezen
Instructies zijn teksten die je vertellen hoe je iets moet doen. Instructies vind je bijvoorbeeld op een pak
rijst, op je scherm als je je computer opstart, bij het in elkaar zetten van een nieuwe kast, of bij een
bordspel.
Een instructie is meestal een uitleg in stappen. Soms staan er plaatjes bij ter verduidelijking:
bron 27
Instructies staan in de gebiedende wijs, dus als een bevel.
bron 28
Before using the sticker, make sure the
surface is clean. Then press this sticker
firmly on the articles.
Do not wash it. Do not twist it.

Hoofdstuk 3 Functionele theorie A1 Hoe doe je dat?
▶ Instructies bij lesmateriaal
Oefeningen voor school bevatten vaak standaardinstructies. Ook die instructies staan in de gebiedende wijs:
Read the text and answer the questions below.
Write your answers on the answer sheet.
Use the past simple.
Read the sentences and fill in the missing words.
Choose the correct answer.
OEFENING 12
Wat moet je doen? Vertaal de zinnen in het Nederlands.
1 Fill in the blank spots in the sentence. Vul de lege plekken in de zin in.
2 Choose the correct translation. Kies de juiste vertaling.
3 Read the text and answer the questions. Lees de tekst en beantwoord de vragen.
4 Fill in the answers. Use the present simple. Vul de antwoorden in. Gebruik de present
simple.
5 Write a letter to a friend. Schrijf een brief aan een vriend.
▶ Instructies bij computerprogramma's
Als je met de computer werkt, krijg je ook vaak instructies. Als je met een Engelstalig programma werkt,
kun je de volgende woorden tegenkomen:
Copy the text to your database.
Paste the image into your Word document.
Select the text, cut it and paste it into your email.
Delete the messages from the spam folder.
Cancel downloading.
Press to select the text.
Save your document every 5 to 10 minutes.
Open the file.
Select the object you want to copy.
OEFENING 13
Schrijf de vertaling van de woorden tussen haakjes in de zin ernaast.
1 (plakken) Paste the selected text into your Word document.
2 (verwijderen) Always delete spam messages when you receive them.
3 (selecteren) First select the picture you want to use.
4 (drukken op) Then press .
5 (kopieren) Copy the picture to your Word document.
6 (openen) Never open spam messages.
7 (opslaan) Save the picture to My Documents.
8 (knippen) Cut and paste the text to your Word document.
57

58
Taalblokken Engels
▶ Tijdsvolgorde
Woorden als first , second en then geven aan in welke volgorde je iets moet doen.
first eerst
second als tweede
third als derde
then dan / vervolgens
next daarna
finally ten slotte
Bron 29 gaat erover hoe je het beste kauwgom van een leren autostoel kunt verwijderen.
bron 29
To remove gum from leather car seats, first remove as much as you can
with your fingers, gently, so you don't spread it out more. Then get clear
Scotch tape and use it to pick up the remaining gum. Works like a champ.
bron 30
OEFENING 14
The Best Hot Chocolate
Ingredients:
• 200 ml o f milk
• 2 spoonfuls of cocoa
• 1 spoonful of sugar
• a little bit of chili powder
• whipped cream
Instructions:
First heat up the milk in a pan.
Meanwhile mix the cocoa, the sugar, and the chili powder.
Then add a little bit of milk and stir really well.
Finally pour the hot milk into your cup, stir, add the whipped cream, and
enjoy.
Zet de volgende handelingen in de juiste volgorde. Geef elke handeling een nummer.
3 Next, go to a search engine.
1 First, start the computer.
4 Finally, type in what you are looking for.
2 Then open Internet Explorer.
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taablokken 2

2 Schrijven
1 Correspondentie
Hoofdstuk 3 Functionele theorie A1 Hoe doe je dat?
Een briefkaart schrijven
Er zijn veel momenten waarop het leuk is een kaartje te sturen. Bijvoorbeeld als je op vakantie bent,
maar ook om iemand ergens mee te feliciteren of geluk te wensen.
Je hebt briefkaarten en kaarten die je in een envelop doet. Een briefkaart is een kaart zoals die aan Ben
hieronder, met aan de ene kant van de kaart een voorgedrukte afbeelding. Als je de kaart omdraait, heb je
ruimte voor jouw bericht, het adres en de postzegel.
De naam en het adres zet je (net als in het Nederlands) aan de rechterkant van de kaart. Links schrijf je
jouw bericht.
bron 1
Dear Ben
Congratulations on your 22nd
birthday! Hope you will enjoy
your party and that you will
have, lots of cake and
presents.:) We’ll come and Ben Green
visit you next month. I’ll call 11 Kings Road
you to fix a date. Liverpool, LI75 3T
United Kingdom
Love and hugs,
Anissa & Will
Een dubbele kaart is een gevouwen, meestal voorgedrukte kaart die je
in een envelop doet. Je
boodschap schrijf je op de kaart en de naam en het adres zet je op de
envelop. Dat doe je op dezelfde manier als op een briefkaart.
bron 2
Ben Green
11 Kings Road
Liverpool, LI75 3T
United Kingdom
Hoe schrijf je een bericht op een kaart?
• Je kunt iedereen aanspreken met Dear … Daarna schrijf je de naam van die persoon.
• Dan komt jouw eigen tekst: je felicitaties, je wens of iets anders waarvoor je de kaart stuurt.
• Je sluit af met een groet en jouw naam.
Een paar standaardzinnetjes die je op zo’n kaartje kunt zetten:
Happy birthday! Gefeliciteerd met je verjaardag!
Congratulations on the birth of your son / daughter Gefeliciteerd met de geboorte van je zoon / dochter
Congratulations on your marriage! Gefeliciteerd met jullie huwelijk!
Congratulations on your 20th wedding anniversary Gefeliciteerd met jullie 20-jarig huwelijk
59

60
Taalblokken Engels
Happy New Year Gelukkig Nieuwjaar
Merry Christmas Vrolijk Kerstfeest
Get well soon Beterschap
Hope you’ll be better soon Hopelijk ben je snel beter
Best of luck! Succes!
Good luck in your new job Succes met je nieuwe baan
With deepest sympathy Met innige deelneming
Our sincere condolences Met oprechte deelneming
OEFENING 1
1 Je stuurt een briefkaart naar je tante die 50 wordt. Schrijf de kaart. Schrijf een aanhef, een boodschap
en een afsluitende groet. Verzin zelf een naam en adres.
bron 3
Dear aunt [Naam],
Congratulations on your
50th birthday!
Best wishes,
[Naam]
[Naam]
[Adres]
[Plaats]
[Land]
2 Schrijf op dezelfde manier een briefkaart voor een Engelse teamgenoot die in het ziekenhuis ligt.
bron 4
Dear [Naam],
Get well soon!
Best wishes,
[Naam]
[Naam]
[Adres]
[Plaats]
[Land]

3 Schrijf ook een briefkaart aan je collega om haar een gelukkig Nieuwjaar te wensen.
bron 5
Dear [Naam],
...
Best wishes,
[Naam]
[Naam]
[Adres]
[Plaats]
[Land]
Hoofdstuk 3 Functionele theorie A1 Hoe doe je dat?
Een sms of e-mail schrijven
Een sms gebruik je meestal voor korte, snelle berichten aan vrienden of bekenden. Ook steeds meer
bedrijven gebruiken sms, bijvoorbeeld om een afspraak of een bestelling te bevestigen. Dan begin je ook
met Dear + de naam van de persoon die je sms’t, net als bij een brief of kaart.
Als je iemand niet goed kent, schrijf je:
Dear Mr Grout Geachte meneer / heer Grout
Dear Ms / Mrs Ali Geachte mevrouw Ali
bron 6
Dear Ms Bone,
Please remember your
appointment at the
Town Hall tomorrow at
2:10 p.m. Please bring
your passport.
Sincerely,
E-mail is een heel handige manier om afspraken te maken of informatie uit te wisselen. E-mailen gaat
sneller dan een brief en is vaak gemakkelijker dan een telefoontje. Een Engelse e-mail ziet er hetzelfde uit
als in het Nederlands. Je kunt in je e-mailprogramma vaak instellen welke taal je wilt gebruiken. Vergelijk
de schermen in bron 7 maar eens met elkaar.
61

62
Taalblokken Engels
bron 7
Denk eraan dat je bij een e-mail altijd een onderwerp invult en je naam onder het bericht zet.
Bij een zakelijke e-mail blijf je beleefd en houd je je aan de regels:
• Je begint de e-mail met Dear…
• Je sluit de e-mail af met Yours sincerely / faithfully .
Als je een e-mail stuurt naar vrienden of familie, dan kun je je bericht opfleuren door woorden in hoofdletters
of dikgedrukt te schrijven en verschillende kleuren, leuke afkortingen en emoticons te gebruiken,
zoals ☺ of ;-). In een zakelijk bericht mag je dat absoluut nooit doen!
OEFENING 2
Schrijf een passende aanhef en afsluiting bij het volgende sms’je:
bron 8
Dear Mrs Hobbes,
You have a job interview at
2 p.m. today, at Mary Street
46, Nottingham.
Yours sincerely,
Hilton Nottingham Hotel

OEFENING 3
Hoofdstuk 3 Functionele theorie A1 Hoe doe je dat?
De e-mail hieronder is niet zakelijk genoeg. Herschrijf de e-mail in een zakelijke stijl.
bron 9
Hi Mr Newton!
Your appointment has been rescheduled to 5th April, at 3 p.m.
If you are unable to come, please contact my assistant as soon as possible .☺
Cu later!!!
Bye!
Sarah Aldridge
Dentist
Dear Mr Newton ,
Your appointment has been rescheduled to 5th April, at 3 p.m.
If you are unable to come, please contact my assistant as soon as possible.
Yours sincerely / Yours faithfully,
Sarah Aldridge
Dentist
▶ De datum en tijd schrijven
Hieronder zie je de maanden van het jaar, de dagen van de week en de afkortingen die erbij horen. Die
afkortingen gebruik je vaak in niet-zakelijke e-mails en sms’jes als je een afspraak wilt maken. In zakelijke
berichten mag je geen afkortingen gebruiken.
Let op! Je schrijft de namen van de maanden en dagen in het Engels altijd met een hoofdletter!
Maanden Afkorting
January Jan
February Feb
March Mar
April Apr
May May
June Jun
July Jul
August Aug
September Sep
October Oct
November Nov
December Dec
63

64
Taalblokken Engels
Dagen van de week Afkorting
Monday Mon
Tuesday Tue
Wednesday Wed
Thursday Thu
Friday Fri
Saturday Sat
Sunday Sun
Can we meet on January 2nd?
It’s usually cold in February .
Let's go shopping on Sunday .
Would you like to have dinner with me this Friday ?
OEFENING 4
Schrijf de dag tussen haakjes in het Engels.
1 (zondag) See you on Sunday !
2 (woensdag) Arsenal play Barcelona next Wednesday .
3 (donderdag) She visits her grandparents every Thursday .
4 (vrijdag, zaterdag) Friday comes before Saturday .
5 (dinsdag, maandag) Tuesday comes after Monday .
Als je een brief of kaart schrijft, zet je de datum er meestal boven. Als je de datum op de verkorte manier
schrijft, gebruik je in het Engels een schuine streep (/) in plaats van een liggend streepje (-).
Brits-Engels Amerikaans-Engels Nederlands
6 November 2009 November 6, 2009 6 november 2009
6th November 2009 November 6th, 2009
06/11/09 11/06/09 06-11-09
06/11/2009 11/06/2009 06-11-2009
06-Nov-2009 06-Nov-2009
OEFENING 5
Schrijf de data in het Brits-Engels. Schrijf telkens een korte en een lange vorm op.
1 (3 augustus 2011) 03/08/2011 / 3 August 2011 / 3rd August 2011
2 (14-07-09) 14/07/09 / 14 July 2009 / 14th July 2009
3 (27-12-1989) 27/12/1989 / 27-Dec-1989 / 27 December 1989
OEFENING 6
Schrijf de data in het Amerikaans-Engels. Schrijf telkens een korte en een lange vorm op.
1 (11 juli 2010) July 11, 2010 / July 11th, 2010 / 07/11/2010
2 (07-09-11) 09/07/11 / September 7th, 2011 / September 7, 2011
3 (12-09-2012) 09/12/2012 / 12-Sep-2012 / September 12, 2011

Ook de tijd schrijf je in het Engels soms anders dan in het Nederlands.
In Engels gebruik je vaak a.m. en p.m .:
• a.m. betekent vóór de middag: 9.00 uur ’s ochtends schrijf je in het Engels als 9 a.m.
• p.m. betekent na de middag: 15.00 uur (3 uur ’s middags) schrijf je als 3 p.m.
OEFENING 7
Schrijf de tijd in het Brits-Engels. Gebruik a.m. en p.m.
1 14.15 uur 2.15 p.m.
2 05.30 uur 5.30 a.m.
3 17.12 uur 5.12 p.m.
4 13.45 uur 1.45 p.m.
5 02.03 uur 2.03 a.m.
6 10.00 uur 10 a.m.
7 23.00 uur 11 p.m.
8 16.50 uur 4.50 p.m.
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taablokken 2
2 Formulieren en aantekeningen
Hoofdstuk 3 Functionele theorie A1 Hoe doe je dat?
Een formulier invullen
Als je iets wilt bestellen of reserveren of als je een kamer, ticket of reis wilt boeken, moet je meestal een
formulier invullen.
Bron 10 is bijvoorbeeld een formulier dat je moet invullen om je op te geven voor een dansles.
65

66
Taalblokken Engels
bron 10
RESERVATION FORM
Please speak to us first to confirm availability and your choice of class before
filling in this form.
Please use this form if you wish to reserve a class placing two or more weeks in
advance of the date you wish to start. Once completed please return to the
address on the attached leaflet with your reservation fee.
Pupil’s name ..........................................................................................................
If pupil below 18 years of age please provide:
Age,.......... date of birth.......................and parents’ name:.....................................
...............................................................................................................................
Address..................................................................................................................
...............................................................................................................................
............................................................................Postcode....................................
Phone No.............................................Mobile......................................................
I wish to reserve a place in the following class/es as agreed with the Dance
Centre
Class..............................................Day..........................................Time...............
Class..............................................Day..........................................Time...............
Start Date..............................................................................................................
I enclose £15 per class reservation fee, cheques payable to Chichester Dance
Centre.
I understand that the reservation fee is non-refundable or transferable but it can
be deducted from the first terms fees. If without notification I do not take up the
place offered on the agreed date, I understand that the place will no longer be
guaranteed.
Signature..............................................................................................................
Gegevens die je vaak moet invullen op formulieren:
name naam
first name voornaam
last name / family name / surname achternaam
address adres
full address volledig adres
post code / zip code postcode
country land
phone number telefoonnummer
mobile number mobiel nummer
email address e-mailadres

OEFENING 8
Vul je eigen gegevens in op het formuliertje hieronder.
bron 11
Hoofdstuk 3 Functionele theorie A1 Hoe doe je dat?
Een vragenlijst invullen
Soms moet je een vragenlijst invullen, zodat mensen meer over je te weten kunnen komen. Daarop moet
je vaak je naam- en adresgegevens invullen, maar ook andere informatie. Bron 12 is een vragenlijst voor
mensen die gastgezin voor buitenlandse bezoekers willen zijn.
67

68
Taalblokken Engels
bron 12

OEFENING 9
Vul de volgende vragenlijst in.
Name:
Age:
Nationality:
Home town:
Hobbies / sports / activities:
School:
Job:
Favourite music:
Favourite movie:
Favourite colour:
Favourite food:
Hoofdstuk 3 Functionele theorie A1 Hoe doe je dat?
Aantekeningen maken
Je maakt aantekeningen ( notes ) van dingen die belangrijk zijn. Als je aantekeningen maakt, schrijf je
alleen de belangrijkste woorden op. Je hoeft dus geen mooie zinnen te maken.
Je kunt bijvoorbeeld aantekeningen maken als je een afspraak maakt met iemand. Je schrijft dan alleen
de datum, tijd en plaats van de afspraak op. En met wie je de afspraak hebt natuurlijk.
Stel, je hebt met je collega Kiki afgesproken dat jullie vrijdag 6 november samen naar het personeelsetentje
in de stad gaan. Zij heeft namelijk op vrijdag vrij en kan dus niet met de rest van de collega’s
vanuit het werk mee. Je hebt beloofd dat je haar om half 6 zal ophalen op het station. Ze zal bovenaan
bij de roltrappen op jou wachten. Als er iets tussenkomt, zal ze jou bellen, maar je hebt ook haar mobiele
nummer gekregen (voor het geval dat nodig is). Daarna lopen jullie samen naar de stad.
Je moet deze aantekeningen in het Engels in je agenda zetten, omdat jouw Engelssprekende collega’s
ook in je agenda moeten kunnen kijken om te zien waar jij bent.
De aantekeningen die je maakt, kunnen er zo uitzien:
bron 13
Dinner: Fri 6/11 5:30 pick up Kiki station stairs (06-99988877)
Ook op school moet je vaak aantekeningen maken als je je huiswerk in je agenda zet. Als je leraar het
huiswerk in het Engels opgeeft, kun je dat huiswerk ook het best in het Engels in je agenda zetten.
69

70
Taalblokken Engels
OEFENING 10
Hieronder zie je wat je lerares Engels zegt over het huiswerk. Schrijf het huiswerk in het Engels in je
schoolagenda.
“For next week, that is Thursday the tenth of March, you have to read Chapter three in your textbook,
that is pages thirty-five to fifty-two. Then also do exercises one to six on page fifty-seven. You can skip
exercises five B and six C, because we will do those in class. OK, then we’ll see each other next week.
Remember that we will be in a different classroom, H4.”
bron 14
week 10
Monday 07/03
Tuesday 08/03
Eco: read p 21-34
do ex p 35, 36
Wednesday 09/03
prac: bring reader!
Thursday 10/03
EN: read Ch3 (pp. 35-52)
Do exs. 1-6 (p. 57) NOT: 5B & 6C
Classroom: H4!
Friday 11/03
No internship! Meeting 13.00 school
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taablokken 2

3 Luisteren
1 Instructies en waarschuwingen
Hoofdstuk 3 Functionele theorie A1 Hoe doe je dat?
Op bijvoorbeeld stations of vliegvelden hoor je vaak omroepberichten. Het is belangrijk dat je dan weet
wat er precies gezegd wordt. Hieronder zie je een paar veelvoorkomende berichten:
Watch out! Kijk uit!
Mind your step! Pas op waar je loopt!
Mind the gap! Let op de opening!
Please step back. Een stapje achteruit alstublieft.
Mr Peterson, please come to the check-in desk. Meneer Peterson, komt u alstublieft naar de check-in balie.
The train to Arlington will leave from platform 3B. De trein naar Arlington zal vertrekken van spoor 3B.
Ladies and gentlemen, this store is about to close. Please
proceed to the cash desk.
OEFENING 1
Dames en heren, de winkel gaat sluiten. Gelieve af te rekenen
bij de kassa.
In welke situatie kun je de volgende zinnetjes horen? Kies uit:
op het station - in de trein - in de winkel - op het vliegveld - in het zwembad
1 Help, I’m drowning! In het zwembad.
2 This is a message for Mr Sanders. Mr Sanders, please go to gate 15 as quickly as possible. You’re
delaying the flight. Op het vliegveld.
3 The train to London will arrive in five minutes on platform two. Op het station.
4 This store is closing in 10 minutes. Please proceed to the checkout counter. In de winkel.
5 Stand clear of the doors, please. In de trein. / Op het station.
6 Mind your step! Op het vliegveld. / Op het station.
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taablokken 2
Het is vaak lastig omroepberichten goed te verstaan. Een paar tips:
• Let goed op als je dingdong hoort. Wat voor informatie zou voor jou belangrijk kunnen zijn? Als je op
een station bent, bedenk dan welke trein je moet hebben en luister goed of je die plaatsnaam hoort.
Ben je misschien net iets verloren, zoals je treinkaartje of je portemonnee? Luister dan of je lost ticket
of lost wallet hoort. Let ook goed op of je je eigen naam hoort of die van iemand die bij jou is.
• Vaak worden berichten twee keer omgeroepen. Let dus de tweede keer extra goed op als je het de
eerste keer niet hebt verstaan.
• Belangrijke informatie op vliegvelden of stations staat vaak ook aangegeven op beeldschermen of
elektronische borden. Als je het bericht niet hebt verstaan, kijk dan even op zo’n bord om te zien of er
voor jou iets is veranderd.
• Als je twijfelt: vraag het aan iemand!
• Als je op een plaats bent waar gevaar kan zijn, zoals op een bouwplaats, kijk dan goed om je heen als
iemand iets roept en reageer meteen. Als je het bericht niet hebt verstaan, maar je ziet dat iedereen
een bepaalde kant oploopt, loop dan mee en vraag wat er aan de hand is.
71

72
Taalblokken Engels
2 Getallen
Cijfers
Omroepberichten op stations of vliegvelden gaan vaak over nummers: een trein vertrekt van een ander
perron of er is een gate-wijziging. Het is dus belangrijk dat je de cijfers goed herkent.
This is the final call for flight BA111 to Amsterdam. Dit is de laatste oproep voor vlucht BA111 naar Amsterdam.
Flight UA666 has been cancelled. Vlucht UA666 is geannuleerd.
Mr Adams, please make your way to Gate 99. Meneer Adams, komt u alstublieft naar Gate 99.
Hieronder zie je de uitspraak van de cijfers 1 tot 20. Spreek ze eens voor jezelf uit. Vraag ook eens of
iemand anders een paar cijfers in het Engels uit te spreken. Dan kun jij horen of je ze herkent.
1 one 11 eleven
2 two 12 twelve
3 three 13 thirteen
4 four 14 fourteen
5 five 15 fifteen
6 six 16 sixteen
7 seven 17 seventeen
8 eight 18 eighteen
9 nine 19 nineteen
10 ten 20 twenty
Het is ook handig als je de tijd kunt herkennen als die omgeroepen wordt, of als je aan iemand vraagt hoe
laat het is:
Engels Nederlands
four o’clock vier uur
It’s one o’clock. Het is een uur.
It’s six o’clock. Het is zes uur.
half (past) five half zes
It’s half (past) eight. Het is half negen.
It’s half (past) two. Het is half drie.
a quarter past six. kwart over zes
It’s a quarter past three. Het is kwart over drie.
a quarter to seven kwart voor zeven
It’s a quarter to ten. Het is kwart voor tien.
Let op!
Als we in het Nederlands half 8 zeggen, bedoelen we een half uur vóór 8 uur. Als ze in het Engels half
(past) 8 zeggen, bedoelen ze een half uur ná 8 uur, dus half negen.
In het Engels gebruik je past + het hele uur of to + het hele uur:
Engels Nederlands
It’s five to eight. Het is vijf voor acht.
It’s ten to seven. Het is tien voor zeven.
It’s twenty to nine. Het is tien over half negen.
It’s twenty-five to three. Het is vijf over half vier.
It’s five past one. Het is vijf over één.
It’s twenty past four. Het is tien voor half vijf.
It’s twenty-five past five. Het is vijf voor half zes.

Je kunt past en to soms ook helemaal weglaten:
It’s ten fifteen. Het is kwart over tien.
It’s five twenty-five. Het is vijf voor half zes.
Voor 12 uur ’s middags en 12 uur ’s nachts zijn aparte benamingen:
Engels Nederlands
It’s midnight. Het is middernacht.
It’s noon. Het is twaalf uur ’s middags.
OEFENING 2
Schrijf de tijd digitaal in de rechthoekige klokken
1 two o’clock 02:00 / 14:00
2 a quarter past nine 09:15 / 21:15
3 half past five 05:30 / 17:30
4 ten fifteen 10:15 / 22:15
5 four thirty 04:30 / 16:30
6 noon 12:00
7 three thirty-eight 03:38 / 15:38
8 half seven 07:30 / 19:30
Hoofdstuk 3 Functionele theorie A1 Hoe doe je dat?
Het is ook belangrijk dat je de caissière in een winkel kan verstaan. Bij het afrekenen noemen ze vaak het
bedrag, gevolgd door please.
That’s 5.20, please .
That’s 6 pound 40, please .
In Engeland betaal je met het pond. In het Engels heet het pond the pound. In Engeland kennen ze geen
‘centen’. Eén pond bestaat uit honderd pence. Pence is het meervoud van penny (one penny, two pence).
That’s 5 pounds and 6 pence, please.
That’s 10 pound 4 pence, please.
That’s 2 pounds and a penny, please.
73

74
Taalblokken Engels
OEFENING 3
Schrijf de ontbrekende woorden op.
1 That is 5 pounds 60 pence, please .
2 That’s 1.50, please .
3 That’s 2 pounds and 9 pence , please.
4 That’s 9 pounds and a penny , please.
5 That is 4 pounds 80, please.
Rangtelwoorden
Rangtelwoorden zijn woorden zoals eerste , tweede en derde . Ook die kunnen voorkomen in omroepberichten
of bij bijvoorbeeld een sportwedstrijd:
The first train to Manhattan will leave in twenty minutes.
And the second best player was …
This is already his third goal!
I expect you all to be there on the tenth of August!
Hieronder zie je de uitspraak van de rangtelwoorden 1 tot 10. Spreek ze eens voor jezelf uit. Vraag ook
eens of iemand anders een paar rangtelwoorden in het Engels kan uitspreken, zodat jij kan horen of je ze
herkent.
first eerste
second tweede
third derde
four vierde
fifth vijfde
sixth zesde
seventh zevende
eighth achtste
ninth negende
tenth tiende
OEFENING 4
Vul de juiste rangtelwoorden in.
1 Maartje was the fastest of us all. She won the first prize.
2 Gwen has two older brothers and two older sisters. She is the fifth child.
3 Remco won the bronze medal. He won the third prize.
4 I already warned you once, I will not warn you a second time.
5 Rene is leaving on the sixth of August and will be staying for two nights.
He will be back on the eighth .
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taablokken 2

4 Gesprekken voeren
Hoofdstuk 3 Functionele theorie A1 Hoe doe je dat?
Voor verschillende soorten gesprekken zijn er nuttige woorden en zinnetjes die je kunnen helpen.
1 Informele gesprekken
De woorden en zinnetjes hieronder gebruik je in situaties die niet direct met werk of zaken te maken
hebben. Je kunt ze natuurlijk wel gebruiken in gesprekken met collega’s, je baas of andere mensen op je
werk.
Je begint een gesprek
Hello! Hallo!
Hi! Hoi!
Good morning, Sheila! Goedemorgen, Sheila!
Good afternoon, Mr Dijkstra. Goedemiddag, meneer Dijkstra.
Nice to meet you. Leuk je / u te ontmoeten.
Nice to meet you too. Ook leuk jou / u te ontmoeten. / Insgelijks.
Pleased to meet you. Aangenaam kennis te maken.
Welcome to our company. Welkom bij ons bedrijf.
How are you? Hoe gaat het?
How do you do? Hoe maakt u het?
How are you doing? Hoe gaat het?
I’m fine, thanks. Het gaat prima, dank je / u.
And how are you? En hoe gaat het met jou / u?
Not too bad. How about you? Ik mag niet klagen. En met jou / u?
I’m okay, thanks. Het gaat goed, dank je / u.
OEFENING 1
Maak de volgende gesprekjes af met passende zinnen.
A: Hi!
B: Hi!
A: How are you?
B: I’m fine, thanks. How are you?
A: I’m fine.
A: Good afternoon , Jerry!
B: Good afternoon, Cheryll.
A: How are you? / How are you doing?
B: Not too bad. How about you ?
A: I’m okay, thanks.
75

76
Taalblokken Engels
A: Good morning.
B: Good morning , Mr Wright. Nice to meet you.
A: Nice to meet you too.
B: Welcome to our company !
Oefen de gesprekjes hierboven met een medeleerling. Je kunt natuurlijk ook je eigen gesprekjes
verzinnen!
Je stelt jezelf of iemand anders voor
I’m Frank. Ik ben Frank.
My name’s Dan. Mijn naam is Dan.
My first name is Rose. Mijn voornaam is Rose.
My last name is Dickens. Mijn achternaam is Dickens.
My surname is Dickens. Mijn achternaam is Dickens.
Excuse me. What’s your name? Sorry, hoe heet jij / u?
This is my friend Rick. Dit is mijn vriend Rick.
This is my mother, Ms Harris. Dit is mijn moeder, mevrouw Harris.
This is Claire. She’s from Canada. Dit is Claire. Ze komt uit Canada.
This is Gail. He is a photographer. Dit is Gail. Hij is fotograaf.
OEFENING 2
Hoe zeg je de volgende dingen in het Engels? Schrijf de Engelse zinnen op.
Nederlands Engels
1 Mijn achternaam is Heslam. My surname / last name is Heslam.
2 Dit is mijn vriendin Anke. This is my friend Anke.
3 Sorry, hoe heet u? Excuse me. What’s your name?
4 Ik heet Robin. I’m Robin. / My name’s Robin.
5 Dit is Jasmine. Ze komt uit Engeland. This is Jasmine. She’s from England.
6 Mijn voornaam is Melissa. My first name is Melissa.
Je beëindigt een gesprek en neemt afscheid
Thanks for your time. Bedankt voor je / uw / jullie tijd.
Thank you for coming. Bedankt voor je / uw / jullie komst.
Nice talking to you. Leuk je te hebben gesproken.
Bye bye. Tot ziens.
Goodbye, Ms Clancy. Tot ziens mevrouw Clancy.
See you soon. Tot snel.
See you later. Tot later.
Hope to see you again soon. Hopelijk zie ik je / u snel weer.
We’ll be in touch. We houden contact.
Have a nice day. Fijne dag verder.
OEFENING 3
Vul de ontbrekende woorden in.
1 Thank you for coming .

2 It was nice talking to you.
3 See you soon.
4 Hope to see you again soon.
5 Have a nice day.
6 We’ll be in touch .
Je bent het ergens mee eens of oneens
Yes, I think so too. Ja, dat denk ik ook.
I don’t think so. Dat vind ik niet.
I agree. Ik ben het ermee eens.
I disagree. Ik ben het er niet mee eens.
That sounds like a good idea. Dat lijkt me een goed idee.
That’s OK. Dat is goed.
You’re right. Je hebt gelijk.
I think you are wrong there. Ik denk dat dat niet klopt.
OEFENING 4
Wat zeg je in de volgende situaties? Schrijf de Engelse zinnen op.
Hoofdstuk 3 Functionele theorie A1 Hoe doe je dat?
Nederlands Engels
1 Je bent het ergens niet mee eens. I disagree. / I don’t agree.
2 Je vindt het een goed idee. That sounds like a good idea.
3 Je vindt het goed. That’s OK. / I agree.
4 Je denkt dat iemand iets zegt wat niet klopt. I think you are wrong there.
5 Jij vindt van niet. I don’t think so.
6 Jij denkt ook dat het zo is. Yes, I think so too.
Je zegt dat je iets niet begrijpt
I beg your pardon? Sorry? Wat bedoelt u?
Sorry. What do you mean? Sorry, wat bedoel je?
Could you repeat that, please? Zou je / u dat kunnen herhalen alstublieft?
Could you say that again, please? Zou je / u dat nog een keer kunnen zeggen?
I’m afraid I don’t understand what you mean. Ik niet snap helaas niet wat je / u bedoelt.
Can you explain that to me, please? Kun je mij dat uitleggen?
Could you speak more slowly, please? Kunt u alstublieft wat langzamer praten?
You’re talking too fast. Could you slow down a bit, please? Je / u praat te snel. Zou je / u wat langzamer kunnen praten?
It’s not clear to me yet. Het is me nog niet duidelijk.
OEFENING 5
Vul de ontbrekende woorden in.
1 I beg your pardon? What did you say?
2 It’s not clear to me . Can you explain it one more time, please?
77

78
Taalblokken Engels
3 I don’t understand. Could you repeat that, please?
4 Sorry. What do you mean?
5 I’m afraid I don’t understand what you mean.
6 Could you slow down a bit , please? You’re speaking too fast.
7 Could you explain that to me, please?
8 Could you say that again , please?
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taablokken 2
2 Zaken regelen
Je voert een gesprek in een winkel of aan een loket
Nuttige zinnetjes voor de verkoper :
Can I help you? Kan ik u helpen?
May I help you? Kan ik u helpen?
What can I do for you? Wat kan ik voor u doen?
Will that be all? Is dat alles?
Anything else? Verder nog iets?
Nuttige zinnetjes voor de klant :
Excuse me, do you work here? Pardon, werkt u hier?
Could you help me, please? Kunt u mij alstublieft helpen?
Can I ask you something? Mag ik u iets vragen?
I’m looking for the shoes department. Ik ben op zoek naar de schoenafdeling.
Do you have any Dutch newspapers? Heeft u Nederlandse kranten?
Can you tell me where the coffee pads are? Kunt u mij vertellen waar de koffiepads liggen?
Where can I find the books? Waar kan ik de boeken vinden?
Are there any seats available for tonight’s match? Zijn er nog stoelen vrij voor de wedstrijd van vanavond?
Do you sell stamps? Verkoopt u postzegels?
Can I have two tickets to Barcelona, please? Mag ik twee tickets naar Barcelona?
OEFENING 6
Hoe zeg je de volgende dingen in het Engels? Schrijf de Engelse zinnen op.
Nederlands Engels
1 Verder nog iets? Anything else?
2 Wat kan ik voor u doen? What can I do for you? / How can I
help you?
3 Kan ik u helpen? May / Can I help you?
4 Sorry, kunt u mij helpen? Sorry, could you help me, please?

Hoofdstuk 3 Functionele theorie A1 Hoe doe je dat?
Nederlands Engels
5 Waar kan ik de schoenen vinden? Where can I find the shoes?
6 Kunt u mij vertellen waar de boeken zijn? Can you tell me where the books are?
7 Mag ik een kaartje naar London? Could I have a ticket to London,
please?
8 Verkoopt u postzegels? Do you sell stamps?
9 Mag ik u iets vragen? Can I ask you something?
Je bestelt iets in een restaurant of café
Nuttige zinnetjes voor de ober :
Can I take your order, please? Kan ik uw bestelling opnemen?
Can I help you? Kan ik u helpen?
Would you like a drink? Wilt u iets drinken?
What would you like? Wat zou u willen?
Anything else? Verder nog iets?
Here you are. Alstublieft.
Enjoy your meal. Eet smakelijk.
Nuttige zinnetjes voor de klant :
Could you bring me a diet Coke, please? Kunt u mij een cola light brengen?
Can I have an espresso, please? Mag ik een espresso, alstublieft?
I’d like the soup of the day, please. Ik wil graag de soep van de dag.
The salmon for me, please. Voor mij graag de zalm.
OEFENING 7
Wat zeg je in de volgende situaties? Schrijf de Engelse zinnen op.
Nederlands Engels
1 Je vraagt een klant of hij iets wil drinken. Would you like a drink / something
to drink?
2 Je vraagt of de klant nog iets anders wil. Anything else?
3 Je vraagt een klant of je kunt helpen. Can I help you?
4 Je wilt de bestelling van een klant opnemen. Can I take your order, please?
5 Je vraagt een ober of zij je een cola kan brengen. Could you bring me a Coke, please?
6 Je wilt de zalm. The salmon for me, please./ I’d like
the salmon, please.
7 Je vraagt of je een cappuccino mag. Can I have a cappuccino, please?
79

80
Taalblokken Engels
8 Je wilt graag een kopje thee. I’d like a cup of tea, please.
Oefen de zinnetjes met een medeleerling. Speel om de beurt de ober en de klant.
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taablokken 2
3 Vragen en antwoorden
Je vraagt of vertelt iemand de weg
De weg vragen :
Excuse me. Do you know where the bus station is? Pardon. Weet u waar het busstation is?
Where can I find East Street? Waar kan ik East Street vinden?
Excuse me. Is East Street near here? Pardon. Is East Street hier vlakbij?
Can you tell me the way to East Street, please? Kunt u mij vertellen waar East Street is?
De weg uitleggen :
It’s up the street. Het is verderop in de straat.
Follow the signs. Volg de wegwijzers.
Go straight on. Ga rechtdoor.
Go past the church. Ga voorbij de kerk.
Turn right at the traffic lights. Ga rechtsaf bij de stoplichten.
It’s the second street on the left. Het is de tweede straat links.
It’s opposite the railway station. Het is tegenover het station.
It’s over there. Het is daar.
It’s on your right. Het is aan je rechterkant.
It’s on your left. Het is aan je linkerkant.
It’s just around the corner. Het is om de hoek.
I’ll show you where it is. Ik laat u wel even zien waar het is.
OEFENING 8
Maak de volgende twee korte gesprekken af.
1 A: Excuse me. Where is the railway station?
B: (Die is verderop in de straat, rechtdoor, voorbij de kerk. Het is aan de linkerkant.)
It’s up the street. Go straight on, past the church. The railway station is
on your left.
A: Thank you!
2 A: (Pardon, kun u mij vertellen waar West Road is?)
Excuse me. Can you tell me the way to West Road?
B: Yes, sure. It’s just around the corner. Just follow the signs.

A: (dank u wel)
Thank you!
Hoofdstuk 3 Functionele theorie A1 Hoe doe je dat?
Oefen de gesprekjes hierboven met een medeleerling. Maak daarna je eigen gesprekjes met de
zinnen hierboven.
Je vraagt of geeft een prijs
How much is it? Hoeveel kost het?
How much are these? Hoeveel kosten deze?
How much is that in euros? Hoeveel is dat in euro’s?
How much do you charge? Hoeveel vraagt u ervoor?
They are 100 euros each. Ze zijn 100 euro per stuk.
It’s 50 euros per person. Het kost 50 euro per person.
OEFENING 9
Schrijf de juiste zinnen op. Kies uit de zinnen hierboven.
Vraag Antwoord
1 How much is it per person? It’s 50 euros per person.
2 How much are these? They are 10 pounds each.
3 How much is that in euros? That is 40 euros.
4 How much do you charge? It’s 5 pounds per person.
5 How much does each of these cost? They’re 100 euros each.
Je vraagt een naam en adres
What’s your name? Wat is jouw / uw naam?
What’s your surname / last name? Wat is je / uw achternaam?
Where do you live? Waar woon je? / Waar woont u?
Can you give me your address, please? Kun je mij je adres geven, alsjeblieft? / Kunt u mij uw adres
geven, alstublieft?
Could you spell your name and address for me, please? Kun je je naam en adres voor me spellen, alsjeblieft? / Kunt u
uw naam en adres voor me spellen, alstublieft?
Can you spell that, please? Kun je / Kunt u dat spellen, alsjeblieft?
OEFENING 10
Schrijf bij elk antwoord de juiste vraag op.
Vraag Antwoord
1 What’s your surname / last
name?
My surname is Bottema.
2 Can you spell that, please? My name is Lorena, L-o-r-e-n-a.
81

82
Taalblokken Engels
Vraag Antwoord
3 Can you give me your address, It’s Glebe Road 15, Cambridge, CB1
please?
7SZ
4 Where do you live? I live in Kent.
5 What is your name? My name is Dina.
Je praat over jezelf en toont interesse in een ander
What do you do? Wat doe je (voor werk)?
What’s your job? Wat voor werk heb je?
Where do you work? Waar werk je?
I’m a student. Ik ben student.
I work in a supermarket. Ik werk in een supermarkt.
I’m an electrician. Ik ben elektricien.
Are you a news reporter? Ben je verslaggever?
Where are you from? Waar kom je vandaan?
I’m from Ireland. Ik kom uit Ierland.
Oh, really? My grandfather is Irish! Echt waar? Mijn opa is Iers!
Where do you live? Waar woon je?
I live in Tokyo. Ik woon in Tokyo.
Do you have brothers and sisters? Heb je broers en zussen?
I have two sisters and no brothers. Ik heb twee zussen en geen broers.
Do you have any hobbies? Heb je hobby’s?
Do you play a musical instrument? Speel je een instrument?
I play the trumpet. Ik speel trompet.
Do you ski? Kun je skiën?
I love to play baseball. Ik hou van honkballen.
OEFENING 11
Maak de volgende korte gesprekken af.
1 A: Hello.
B: Hello.
A: Where are you from?
B: I’m from The Netherlands.
A: Oh, really? I have a friend who’s Dutch!
A: Really? And where do you live?
B: I live in Rotterdam.
2 A: What’s your job? / What do you do?
B: I’m a chef.
A: Where do you work?

B: I work in a restaurant in Oxford. And what do you do?
A: I’m a student.
3 A: Do you have any hobbies?
B: Yes, I like playing tennis. Do you have any hobbies?
A: Yes, I like music.
B: Do you play a musical instrument?
A: Yes, I play the guitar.
Oefen de gesprekjes hierboven met een medeleerling. Stel daarna elkaar vragen.
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taablokken 2
Hoofdstuk 3 Functionele theorie A1 Hoe doe je dat?
83

84
Taalblokken Engels
5 Spreken
Soms praat je niet met één persoon, maar spreek je tegen meer mensen tegelijkertijd. Bijvoorbeeld als
je je op je werk moet voorstellen aan je nieuwe collega’s. Je moet dan iets over jezelf kunnen vertellen.
Maar andersom kan het ook: dat jij iemand anders moet voorstellen aan een groep mensen.
1 Je praat over jezelf
I’m Alexa. Ik ben Alexa.
My name’s Tim. Mijn naam is Tim.
I live in Boston. Ik woon in Boston.
We’re English. Wij zijn Engels.
I’m from Australia. Ik kom uit Australië.
I’m twenty years old. Ik ben twintig jaar (oud).
I have a brother and a sister. Ik heb een broer en een zus.
I have two sisters, but no brothers. Ik heb twee zussen, maar geen broers.
My brother’s name is Eric. Mijn broer heet Eric.
My sister is younger than I. Mijn zus is jonger dan ik.
This is my dog. Dit is mijn hond.
I’m a student. Ik ben student.
I go to school in Amersfoort. Ik ga naar school in Amersfoort.
I travel by train every day. Ik reis elke dag met de trein.
I have my own car. Ik heb zelf een auto.
I like playing football. Ik vind voetballen leuk.
I love dancing. Ik hou van dansen.
I sing in a band. Ik zing in een band.
My hobbies are shopping and sports. Mijn hobby’s zijn shoppen en sporten.
I work in a restaurant. Ik werk in een restaurant.
In the weekends I work in a clothes shop. In het weekend werk ik in een kledingwinkel.
I’m a waitress. Ik ben serveerster.
I sell mobile phones. Ik verkoop mobiele telefoons.
I work as a cashier in a supermarket. Ik werk als cassière in een supermarkt.
OEFENING 1
Vertel iets over jezelf. Als je een woord niet kent, zoek het dan op in het woordenboek.
1 My name is naam .
2 I’m leeftijd years old.
3 I live in plaats .
4 My mother’s name is naam .
5 My father’s name is naam .
6 I have aantal/ no brothers and aantal / no sisters.
7 I always go to school by vervoermiddel .
8 My school’s in plaats .

9 I study naam. .
10 I work as a functie .
11 I work aantal hours a week.
12 My hobbies are hobby’s .
13 My favourite meal is gerecht .
Hoofdstuk 3 Functionele theorie A1 Hoe doe je dat?
Vertel je medeleerling iets over jezelf. Je kunt de oefening hierboven gebruiken om je te helpen.
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taablokken 2
2 Je spreekt voor een publiek
Good morning / afternoon, ladies and gentlemen. Goedemorgen / Goedemiddag, dames en heren.
Good evening everybody. Goedenavond allemaal.
Thank you all for coming. Bedankt allemaal voor het komen.
Today’s guest speaker is Robin Stark. De gastspreker van vandaag is Robin Stark.
Tonight we’re going to talk about the future of our company. Vanavond gaan we het hebben over de toekomst van ons
bedrijf.
I’m happy to present to you Dick Connors. Ik ben blij Dick Connors aan u voor te stellen.
Mr Connors is the manager of the financial department. Meneer Connors is de manager van de financiële afdeling.
Dick works at a bank. Dick werkt bij een bank.
Mr Connors owns a hotel in The Hague. Meneer Connors is eigenaar van een hotel in Den Haag.
Dick knows everything about job searching. Dick weet alles over het zoeken naar werk.
You can ask questions after the talk. U kunt / jullie kunnen vragen stellen na de presentatie / het
praatje.
Please save your questions for afterwards. Bewaar uw / jullie vragen alstublieft voor naderhand.
So please welcome Mr Dick Connors. Dus een hartelijk welkom voor meneer Dick Connors.
OEFENING 2
Je bent in gesprek met een internationale student op jouw school. Jullie hebben het over beroemde
mensen. Jij noemt een naam, maar de student weet niet over wie je het hebt. Bedenk wat je over
deze beroemdheid kan vertellen: zijn / haar naam, beroep, waarom hij / zij beroemd is, waar hij / zij
vandaan komt of woont enzovoort. Zet alles wat je kunt bedenken in de ballonnen in bron 1.
bron 1
sport: team:
country: name:
champion:
85

86
Taalblokken Engels
Maak nu van de informatie in de ballonnen een verhaaltje en vertel het aan je medeleerling. Schrijf
het verhaaltje niet op.
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taablokken 2

Hoofdstuk 4
Grammatica A2
Wat zijn de regels?

88
Taalblokken Engels
1 Woorden
1 Mensen en dingen. Het zelfstandig naamwoord –
book, baby, man
Het lidwoord; wel of geen a of the ? – He is a carpenter.
Soms gebruik je in het Nederlands geen lidwoord maar in het Engels wel:
• bij beroepen of andere dagelijkse bezigheden:
He is a carpenter . Hij is timmerman .
She is a student . Zij is studente .
I am a housewife . Ik ben huisvrouw.
I play the violin . Ik speel viool.
• als je in het Nederlands per gebruikt:
I drive 60 kilometers an hour . Ik rij 60 kilometer per uur .
Take this medicine four times a day . Neem dit medicijn vier keer per dag .
• na as en without :
She works as a teacher. Zij werkt als lerares .
I never leave without a mobile phone. Ik ga nooit weg zonder mobiele telefoon .
• in sommige uitdrukkingen:
I do it with the help of my friends. Ik doe het met hulp van mijn vrienden .
She is in a hurry . Zij heeft haast .
Doreen has a cold . Doreen is verkouden .
Take a seat , please. Neem plaats, alstublieft .
Let op! Bij een beroep dat maar door één persoon tegelijkertijd kan worden uitgeoefend, gebruik je wel the :
Obama is the president of the USA. Obama is de president van de VS
Chris Davies is the chairman of the committee. Chris Davies is (de) voorzitter van de commissie.
OEFENING 1
Met of zonder lidwoord? Vul in: a, an, the of niets.
1 Laura is a nurse.
2 We are all hairdressers.
3 Do you play the piano?
4 An apple a day keeps the doctor away.
5 Ashley babysits three times a week.
6 He works as a painter.

7 Sandra never drives faster than 120 kilometres an hour.
8 Beatrix is the queen of the Netherlands.
9 She did it with the help of her friends.
10 Did Frerik study to be an electrician or a car mechanic?
Soms gebruik je juist in het Nederlands wel een lidwoord en in het Engels niet:
• Als het niet om een specifiek ding gaat:
He has to go to hospital . Hij moet naar het ziekenhuis .
Het gaat niet over één specifiek ziekenhuis .
Life is hard. Het leven is zwaar .
De zin gaat over het leven in het algemeen, niet over het leven van één specifiek persoon.
He went to prison . Hij ging naar de gevangenis.
Hoofdstuk 4 Grammatica A2 Wat zijn de regels?
Het doet er niet naar welke gevangenis hij is gegaan. Het gaat er al alleen om dat hij is opgesloten.
I hate winter . Ik haat de winter.
De zin gaat over elke winter, en niet over één winter in een bepaald jaar.
Sanjeet usually takes a shower before breakfast . Sanjeet neemt meestal een douche voor het ontbijt .
De zin gaat niet over het ontbijt op één bepaalde dag, maar over het ontbijt elke dag.
• In sommige uitdrukkingen:
He is at work . Hij is aan het werk.
We are going by car . We gaan met de auto .
Learn these words by heart ! Leer deze woorden uit het/je hoofd!
OEFENING 2
Met of zonder the ? Vul in: the of niets.
1 They brought her to the new hospital just outside Cambridge.
2 He was guilty and had to go to prison.
3 Where did you go in the summer of 2008?
4 She has broken her ankle. She should go to hospital!
5 We are going on holiday by train.
6 Ruby bought the flowers in the hospital’s flower shop.
7 Would like to have dinner now or is it too early?
8 I like the smell and the colours of autumn.
89

90
Taalblokken Engels
9 We will take the 9 o’clock bus to Norwich.
10 Everybody knows that water boils at 100°C.
Het meervoud – books, babies, men
▶ Hoofdregel: book – books, kilo – kilos
Het meervoud in het Engels maak je door –s achter het woord te zetten:
one book two book s
one house two hous es
one piano two piano s
Als een woord op een s-klank eindigt, zet je er in het meervoud – es achter:
one bu s two bus es
one cra sh two crash es
Als een woord in het enkelvoud op –y eindigt, krijg je in het meervoud –ies :
one bab y two bab ies
one stud y two stud ies
Als een woord in het enkelvoud op –f of –fe eindigt, dan wordt dat in het meervoud –ves :
one shel f two shel ves
one kni fe two kni ves
OEFENING 3
Schrijf de woorden tussen haakjes in de goede meervoudsvorm.
1 (glass) Bob drinks two glasses of orange juice every morning.
2 (job) I have three jobs .
3 (battery) I need four batteries for this flashlight.
4 (picture) Can you show me your holiday pictures ?
5 (hobby) My hobbies are going out and shopping.
6 (taxi) There are seven of us so we need two taxis .
7 (sister) Gül has two sisters and one brother.
8 (bus) The buses never leave on time.
9 (life) They say that cats have nine lives .
10 (toy) Nicky says she wants more toys .
11 (cherry) Do you like cherries ?
12 (thief) The police arrested the three thieves !
13 (wish) Give her my best wishes !

14 (time) She goes to school four times a week.
15 (type) What types of music do you like?
▶ Onregelmatig: woman – women, child – children, sheep – sheep
Sommige meervoudsvormen zijn onregelmatig . Die moet je uit je hoofd leren:
one woman two women
one child two children
one man two men
one person two people
one foot two feet
one tooth two teeth
one mouse two mice
one potato two potatoes
Hoofdstuk 4 Grammatica A2 Wat zijn de regels?
Sommige woorden zijn in het enkelvoud en in het meervoud hetzelfde. Ook die moet je uit je hoofd leren:
one sheep two sheep
one series two series
one fish two fish
Als je twijfelt, kun je het meervoud in het woordenboek opzoeken:
bron 1
OEFENING 4
Schrijf de woorden tussen haakjes in de goede meervoudsvorm.
1 (tooth) I want to see a dentist. My teeth hurt!
2 (country, woman) In some countries men are allowed to marry two or more women .
3 (shelf, book) Lisa needs two shelves for her books .
4 (fish) Arlon is a good fisherman. He always catches many fish .
5 (company) Jerry is a freelancer and works for different companies .
6 (lady) Come on ladies . It’s time to go!
7 (calf) The cow had two calves .
8 (kiss) My cousin always gives me lots of kisses .
9 (man) This product is for men only.
10 (toothbrush) I have two toothbrushes : one at home and one in my bag.
11 (policeman) There were two policemen at the door.
12 (headquarters) KLM’s headquarters are located in Amstelveen.
13 (foot) Myrthe has blisters on her feet .
91

92
Taalblokken Engels
14 (watch) Do you have one or two watches ?
15 (diary) I have kept all my old diaries .
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taalblokken 2
2 Dingen doen. Het werkwoord
Dingen die nu, vaak of altijd gebeuren: present simple en present
continuous – I help, I am helping
▶ Present simple: I help, you talk, she works
De present simple is het hele werkwoord. Bij he / she / it (of woorden die ervoor in de plaats komen)
gebruik je het hele werkwoord + –s :
I always help the customers. Ik help de klanten altijd.
She always helps the customers. Zij helpt de klanten altijd.
The flower grows . De bloem groeit.
My parents grow potatoes. Mijn ouders verbouwen aardappelen.
OEFENING 5
Schrijf de werkwoorden tussen haakjes in de goede vorm. Gebruik de present simple .
1 (work) I always work very hard.
2 (talk) She talks very loudly.
3 (help) Who helps you?
4 (snore) Do I snore when I sleep?
5 (play) Radna plays tennis very well.
6 (do) We always do our best.
7 (rain) It usually rains a lot in October.
8 (clean) Juriaan cleans his car every week.
9 (buy) They buy the same food every Saturday.
10 (give) Victor always gives us a hand.
Bij he / she / it gebruik je dus een werkwoord + –s . Maar soms gebeurt er bij deze vorm nog iets anders.
Er zijn een paar dingen waar je op moet letten:
• Do wordt does en go wordt goes :
I do the dishes every night. She do es the dishes every night.
I always go to school by bus. He always go es to school by bus.

• Bij een werkwoord dat eindigt op een s-klank, krijg je –es in plaats van –s :
I wash my dad’s car every Saturday. He wash es his dad’s car every Saturday.
Hoofdstuk 4 Grammatica A2 Wat zijn de regels?
I always watch a film on Saturday night. She always watch es a film on Saturday night.
• Bij een werkwoord op –y krijg je –ies (en dus NIET –ys ):
I study hard every day. She stud ies hard every day.
I always carry her bags. She always carr ies my bags.
• Als –y na een klinker komt, verandert de y niet:
I play the piano. Our teacher pla ys the piano.
I buy fruit at the market every week. He bu ys fruit at the market every week.
OEFENING 6
Schrijf de werkwoorden tussen haakjes in de goede vorm. Gebruik de present simple .
1 (miss) Richard never misses an appointment.
2 (do) Maggie never does her homework in front of the TV.
3 (hurry) Berber always hurries to school.
4 (kiss) At the end of the film, the prince kisses the princess.
5 (go) She goes to the cinema every week.
6 (buys) Nathan buys a chocolate bar almost every day.
7 (worry) Jay always worries too much about everything.
8 (catch) Johnson catches the ball and ... it’s a goal!
Je gebruikt de present simple om aan te geven dat iets vaak of altijd gebeurt:
• Bij een gewoonte:
I always go to school by bike. Ik ga altijd op de fiets naar school.
She works during the weekend. Ze werkt in het weekend.
• Bij een feit:
Water freezes at zero degrees Celsius. Water bevriest bij nul graden Celsius.
Ice floats on water. IJs drijft op water.
Bij gewoontes staan vaak woorden die aangeven hoe vaak iets gebeurt, zoals always , usually , never en
every weekend :
She studies every weekend . Zij studeert elk weekend.
I play basketball twice a week . Ik speel twee keer per week basketbal.
Je gebruikt de present simple meestal ook bij woorden die met je zintuigen te maken hebben: see , hear ,
smell en taste :
I see that it’s raining. Ik zie dat het regent.
We hear the engine of a car. We horen de motor van een auto.
93

94
Taalblokken Engels
She smells something sweet. Ze ruikt iets zoets.
This fruit tastes very nice. Dit fruit smaakt erg goed.
OEFENING 7
Welke vorm is goed? Streep het foute woord door.
1 I never leaves / leave before 7 p.m.
2 Sandra works / work in The Hague.
3 Brian read / reads his email every morning.
4 Is it true that you often help / helps your little brother with his homework?
5 You talk / talks too much.
6 My friends always orders / order the same pizzas.
7 We goes / go to Turkey twice a year.
8 I live / lives nearby.
9 Christopher sing / sings in a band.
10 The match start / starts in an hour.
OEFENING 8
Schrijf de werkwoorden tussen haakjes in de goede vorm. Gebruik de present simple .
1 (play) Shirani plays the drums.
2 (study) David studies English.
3 (wear) I always wear this perfume.
4 (make) Tim always makes a lot of noise when he is in the bath.
5 (grow) This type of rose grows very fast.
6 (travel) I normally travel to work by train.
7 (arrive) The train from Hexham usually arrives on platform 4.
8 (watch) My brother and I watch the news every evening.
9 (write) I normally write very short emails.
10 (try) He tries to stop the car but he is too late.
11 (wash) Shirley washes her hair every day.
12 (lie) Our cat always lies in the sun.
13 (stay) Reynold often stays at school to chat with his friends.
14 (drive) Kim always drives home at 6 p.m.
15 (watch) Shirley watches her favourite soap opera almost every day.
▶ Present continuous: I am helping, you are talking, she is working
De present continuous bestaat uit am / is / are + een werkwoord eindigend op – ing :
I am helping my sister with her homework. Ik help mijn zus met haar huiswerk.
Are you working on that project? Werk jij aan dat project?
She is taking photos of the snow. Ze neemt foto’s van de sneeuw.

Hoofdstuk 4 Grammatica A2 Wat zijn de regels?
Je gebruikt de present continuous om aan te geven dat iets bezig is op het moment dat je spreekt of
schrijft:
Kate is not at home. She is visiting her grandparents. Kate is niet thuis. Ze is op bezoek bij haar grootouders.
Where is Brian? - In the kitchen. He is cooking dinner. Waar is Brian? - In de keuken. Hij is bezig met het avondeten.
It is raining . Het regent.
I am reading a book by J.K. Rowling. Ik ben een boek van J.K. Rowling aan het lezen.
OEFENING 9
Schrijf de werkwoorden tussen haakjes in de goede vorm. Gebruik de present continuous .
1 (read) I am reading a very good book.
2 (walk) She is walking to school, because her bike has a flat tyre.
3 (wear) Look over there! Those two men are wearing pink hats!
4 (dance) As you can see, the people in the photo are dancing the tango!
5 (try) Please do not disturb. We are trying to sleep!
6 (do) What are you doing ?
7 (talk) Do you know what they are talking about?
8 (paint) Don’t come in! I am painting the door.
OEFENING 10
Is het een present simple of een present continuous ? Zet een kruisje in de goede kolom.
Present
simple
1 The dog is playing with a bone. □ □
2 We understand the problem. □ □
3 Do you like this class? □ □
4 I am studying for tomorrow’s exam. □ □
5 It is important to tell the truth. □ □
6 I never know the correct spelling of the word colleague . □ □
7 Marsha always buys her clothes at Debenhams. □ □
8 They are inspecting the house at the end of the street. □ □
9 We are proud to work here. □ □
10 The manager is talking to his secretary. □ □
11 Hannah studies English at the University of Birmingham. □ □
12 I am looking at it right now! □ □
13 Sandra knows where we are. □ □
14 I love my pet snake. □ □
15 Our friends are travelling through Asia. □ □
Present
continuous
95

96
Taalblokken Engels
OEFENING 11
Schrijf de werkwoorden tussen haakjes in de goede vorm. Gebruik de present simple of de present
continuous .
1 (try) Look at that dog! It is trying to bite its own tail!
2 (watch) Steven watches the 8 o’clock news every morning.
3 (drink) I’m sorry, but I can’t come now. I am drinking tea with my friends.
4 (have) She usually has only one sandwich for lunch.
5 (go) My brother never goes to bed before 12 o’clock.
6 (play) Wesley plays football every Sunday.
7 (read) I am reading a Harry Potter book and it’s great fun.
8 (walk) Look! Mr Evans is walking his dog again. That’s the fifth time today.
9 (celebrate) Nienke always celebrates her birthday in style.
10 (do) Sander can’t answer the phone right now. He is doing his homework.
Het verleden: past simple en present perfect – I helped, I have
helped
▶ Past simple: I helped, you talked, she worked
Als je wilt zeggen dat iets in het verleden is gebeurd, gebruik je de past simple .
Je maakt de past simple meestal door –ed achter het werkwoord te zetten:
I talk ed to her yesterday.
You help ed me yesterday.
He clean ed his room yesterday.
She cook ed a great meal yesterday.
The nurse walk ed home yesterday.
We stay ed at school yesterday.
You work ed at home yesterday.
They paint ed their house yesterday.
Our bosses listen ed to us yesterday.
OEFENING 12
Staat het dikgedrukte woord in de present simple of in de past simple ?
Present simple Past simple
1 I visited my friend in England. □ □
2 We danced the tango last night. □ □
3 Amy phones her best friend almost every day. □ □
4 Sarah watched television all night. □ □
5 What happened to you last weekend? □ □
6 They walk to school every day. □ □

7 The doctor used a new medicine. □ □
8 The girls want a pizza. □ □
9 Mathew believed my story. □ □
10 My teacher loves difficult questions. □ □
Als een werkwoord op –y eindigt, eindigt de past simple op – ied :
I try I tr ied
Als de – y na een andere klinker komt (a, e, i, o, u), eindigt de past simple gewoon op –ed :
I stay I stay ed
OEFENING 13
Schrijf de woorden tussen haakjes in de goede vorm. Gebruik de past simple .
1 (enjoy) We really enjoyed last night’s concert.
2 (like, play) The coach liked the way the team played .
3 (ask) John asked me about my holiday in Greece.
4 (turn) The car turned right at the crossing.
5 (wash) I washed my hair twice this morning.
6 (rain) It rained all day yesterday.
Hoofdstuk 4 Grammatica A2 Wat zijn de regels?
7 (start, finish) Charlotte and I started at the same time, but Charlotte finished first.
8 (wait) I waited for your phone call all morning.
9 (offer) The waiter offered us a cup of coffee on the house.
10 (work) Kathy worked from 8 a.m. to 8 p.m. last Saturday.
De past simple van be maak je met was en were :
I was at school.
You were at school.
She was at school.
Eric was at school.
The doctor was at school.
We were at school.
You were at school.
They were at school.
The children were at school.
De past simple van have is altijd had :
I had a job.
She had a job.
They had a job.
97

98
Taalblokken Engels
De past simple van do is altijd did :
I did something.
She did something.
We did something.
They did something.
OEFENING 14
Schrijf de woorden tussen haakjes in de goede vorm. Gebruik de past simple .
1 (be) Keira was not at school yesterday.
2 (have) I had a meeting this morning.
3 (be) They were happy to be there.
4 (do) I did the test in 45 seconds.
5 (have) Rob and Elin had a party last weekend.
6 (do) Who did these paintings?
Veel werkwoorden hebben een onregelmatige verleden tijd.
begin began
come came
drink drank
eat ate
find found
give gave
go went
know knew
make made
read read
say said
see saw
sit sat
take took
tell told
write wrote
De vorm is voor alle personen hetzelfde:
I went
you went
he / she / it went
we went
you went
they went

Hoofdstuk 4 Grammatica A2 Wat zijn de regels?
Als je niet weet hoe je de past simple van een werkwoord moet maken, kun je dat opzoeken in een
woordenboek. In het woordenboek staan twee vormen. De eerste is de past simple :
bron 2
OEFENING 15
Schrijf de werkwoorden tussen haakjes in de past simple .
1 (take) I took the train to Breda on Monday.
2 (tell) Sandy told us a great story last night.
3 (begin) The meeting on Monday began at 9 a.m.
4 (go) My dad went to school in Manchester.
5 (know) I knew you were feeling sad.
6 (say) The politicians said they needed more money.
7 (make) You made a lot of noise this morning.
8 (eat) We ate Chinese food last night.
9 (give) We gave you the answer a few days ago!
10 (sit) Raoul sat on a new chair.
OEFENING 16
Schrijf de werkwoorden tussen haakjes in de past simple .
1 (help) I helped Stephen clean up his room last night.
2 (want) Cas wanted a new sweater. A green one!
3 (listen) I listened to the radio all day yesterday.
4 (are) The children were at the playground.
5 (take) Eva took a shower at 6 a.m.
6 (drink) You drank very little at the party. Why?
7 (drive) We drove all the way to Belgium to buy some waffles.
OEFENING 17
Schrijf de werkwoorden tussen haakjes in de past simple . De zinnen vormen samen een verhaaltje.
1 (be) Last summer we were in Spain.
2 (want) I normally go to Switzerland during the summer holidays, but this time I wanted
to see Barcelona.
3 (be, go) My friend Edith loves tapas, so she was also glad that we went to Spain.
99

100
Taalblokken Engels
4 (admire) In Barcelona we admired the Sagrada Familia and a few other famous buildings.
5 (do) We did a city tour in a open-top bus.
6 (walk, have) We also walked along the beach and had fun on the Ramblas.
▶ Present perfect: I have helped, you have talked, she has worked
In het Nederlands gebruik je vaak een vorm van hebben + een voltooid deelwoord. Die vorm gebruik je
als je praat of schrijft over iets wat al is gebeurd:
Ik heb meegeholpen bij dat feestje.
Gertjan heeft zijn kamer opgeruimd .
In het Engels kan dat ook. Je gebruikt dan de present perfect .
De present perfect bestaat uit have + een voltooid deelwoord.
Het voltooid deelwoord maak je meestal met het hele werkwoord + – ed .
I have talk ed to him.
You have help ed me.
He has clean ed his car.
She has cook ed dinner.
The nurse has walk ed home.
We have stay ed at school all day.
You have work ed hard.
They have paint ed their house.
Our bosses have listen ed to us.
Als een werkwoord op –y eindigt, eindigt het voltooid deelwoord op –ied :
I try I have tr ied
Als de –y na een andere klinker komt (a, e, i, o, u), verandert hij niet. Dan komt er gewoon –ed achter het
voltooid deelwoord:
I stay I have stay ed
Soms gebruik je in het Nederlands de tegenwoordige tijd en in het Engels de present perfect . Dit is zo als
je in het Nederlands het woordje al gebruikt:
Ik woon hier al 3 jaar. I have lived here for 3 years.
OEFENING 18
Schrijf de werkwoorden tussen haakjes in de present perfect .
1 (watch) Nan has watched a horror film and now she can’t sleep.
2 (play) I have played rugby for twelve years.
3 (open) Why have you opened the window? It’s cold.
4 (turn) We have turned on the radio.
5 (listen) I hope you have listened very carefully. Now you will have to do it yourselves.
6 (call) I know you have called me three times this week, but I don’t want to see
you anymore.

7 (walk) I have never walked this far! I’m really tired.
8 (learn) We have learned how to use Windows.
9 (wash) Patrick has finally washed his car.
10 (move) We have moved all your stuff to the garage.
Veel werkwoorden hebben een onregelmatig voltooid deelwoord:
be have been
begin have begun
come have come
do have done
drink have drunk
eat have eaten
find have found
give have given
go have gone
have have had
know have known
make have made
read have read
say have said
see have seen
sit have sat
take have taken
tell have told
write have written
Hoofdstuk 4 Grammatica A2 Wat zijn de regels?
Je kunt het voltooid deelwoord van onregelmatige werkwoorden in het woordenboek opzoeken. Je vindt
dan twee vormen. De eerste is de past simple en de tweede is het voltooid deelwoord:
bron 3
OEFENING 19
Schrijf de werkwoorden tussen haakjes in de present perfect .
1 (tell) So you have told everybody about my secret?
2 (give) We have given them the right advice.
3 (know) I have always known that!
4 (take) Rory has taken the wrong bus.
5 (make) They have made a big mistake.
6 (come) Peggy has not come to school today. Where is she?
101

102
Taalblokken Engels
OEFENING 20
Schrijf de werkwoorden tussen haakjes in de present perfect .
1 (paint) Jules has painted his house white.
2 (drink) I have drunk a cup of coffee and I feel very energetic.
3 (attend) Do you know if Tara has attended the meeting?
4 (write) You have written a very long email to your colleague. Why?
5 (go) They have gone for a run in the park.
6 (be) Where have you been all day?
7 (put) Ben has put on two different socks.
8 (work) She has worked at the cheesecake factory since 2009.
Je gebruikt de present perfect om over het verleden te praten, net als de past simple ( I talked) . Wanneer
gebruik je de past simple en wanneer gebruik je de present perfect ? Daar zijn een paar regels voor:
Past simple :
• Als in de zin duidelijk staat wanneer iets in het verleden gebeurde: yesterday , last week , in 2005 , of als
er gevraagd wordt naar dat moment met when .
I sent you an email yesterday . Ik heb je gisteren een e-mail gestuurd.
The king died in 1456 . De koning stierf in 1456.
When was the last time they were here? Wanneer was je hier voor het laatst?
Present perfect :
• Als iets nog steeds bezig is. Je gebruikt dan in de zin vaak de woorden als since , for , from , until now ,
so far , ever , yet of how long .
I have lived in Hilversum for six months. Ik woon al zes maanden in Hilversum.
She has worked there since 2000. Zij werkt daar al sinds 2000.
• Als je het resultaat nog kunt zien. In het Nederlands gebruik je dan ook hebben.
We have painted the house. We hebben het huis geschilderd.
Carrie has read the book. Carrie heeft het boek gelezen.
I have broken my leg. Ik heb mijn been gebroken.
• Als in de zin een van de volgende woorden staat: ever , never , already , since , before , for en just .
I have never been to Africa. Ik ben nog nooit in Afrika geweest.
Have you ever done this before? Heb je dit wel eens eerder gedaan?
OEFENING 21
Past simple of present perfect ? Zet een kruisje in de goede kolom.
Past simple Present perfect
1 Did you have enough time to have something to eat? □ □
2 We had a very good time last night. □ □

Hoofdstuk 4 Grammatica A2 Wat zijn de regels?
3 They haven’t met the new coach yet. □ □
4 Yes, I have seen that film before. □ □
5 Have you ever organised a sleepover party? □ □
6 Sacha went to Russia last year. □ □
OEFENING 22
Kies de goede vorm: past simple of present perfect . Zet een kruisje bij het goede antwoord.
1 He … never … full-time before. He loves working part-time too much.
□ worked
□ has worked
2 I … to the dentist at 8.30 this morning.
□ have gone
□ went
3 I … much last Friday.
□ didn’t eat
□ haven’t eaten
4 We … the Citroen for almost six years now. It’s a great car.
□ had
□ have had
5 Eline … in Breda all her life.
□ has lived
□ lived
6 I … the doctor three times this month and it still hurts.
□ have visited
□ visited
7 When I was young, I … a lot.
□ have danced
□ danced
8 My aunt and uncle … in Ghana for three years and they still love the country.
□ worked
□ have worked
9 Yesterday I was so bored that I … all the bricks in the wall.
□ have counted
□ counted
10 Christy … her first boyfriend when she was 16.
□ had
□ has had
OEFENING 23
Wat zijn de goede woorden? Zet een kruisje voor het stukje zin dat je in kunt vullen.
1 … to him last week.
□ We speak
□ We spoke
□ We have spoken
□ We didn’t spoke
2 … to Australia?
□ Have you were
□ Were you ever
□ Didn’t you have ever been
□ Have you ever been
3 That is the most beautiful song ….
□ I have never heard.
□ I have ever heard.
□ I ever heard.
□ I didn’t hear.
4 World War II … in 1945.
□ ended
103

104
Taalblokken Engels
□ has ended
□ haven’t ended
□ ends
5 I … you an email yesterday.
□ I sent
□ I’ve send
□ I send
□ I’ve sent
OEFENING 24
Zet de werkoorden tussen haakjes in de goede vorm: past simple of present perfect .
1 (learn) Bas hasn’t learned his homework so he will probably fail the test.
2 (be) I was also in the gym last night, but I didn’t see you!
3 (sink) The Titanic sank in 1912.
4 (finish) Have you finished reading the newspaper yet?
5 (work) Julie has worked very hard and now she has enough money to buy an iPod!
6 (miss) I missed you and I’m glad you’re back!
7 (play) Marion played in a band when she was 18.
8 (bump) Argh! I have bumped my head against the wall. It really hurts.
9 (clean) We cleaned our rooms twice a week when we were in Paris.
10 (begin) Ah, you’re finally here. We have already begun . I hope you don’t mind.
11 (break) Gaia has broken her ankle, so she can’t go on holiday.
12 (not - call) I haven’t called her since last summer.
13 (find) We found your sunglasses in the pool yesterday morning.
14 (miss) I have missed the last train, so can you please pick me up from the railway
station?
15 (lose) Mr Geller has lost his wallet. This means he will have to go to the police station.
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taalblokken 2
De toekomst: will, shall en going to – I will help, I shall help, I am
going to help
Als je wilt zeggen dat iets nog gaat gebeuren, gebruik je de toekomende tijd .
Er zijn twee manieren om dat te doen: met will en met am / is / are going to .
▶ Will: I will help, you will talk, she will work
Als je iets zegt over de toekomst, gebruik je will + het hele werkwoord:
I will help. Ik zal helpen.
You will go. Jij / u zal gaan.
Boris will stay. Boris zal blijven.

She will eat. Zij zal eten.
The tree will grow. De boom zal groeien..
We will be sad. Wij zullen verdrietig zijn.
You will study. Jullie zullen studeren.
They will succeed. Zij zullen slagen.
The people will listen. De mensen zullen luisteren.
OEFENING 25
Schrijf de goede vorm van will + het werkwoord op.
1 (be) The weather will be horrible.
2 (live) I hope I will live in San Francisco one day.
3 (be) These flowers will be very colourful in summer.
4 (cook) I think Amy will cook a lovely meal for us.
5 (drive) Ron says he will drive very slowly, because the roads are icy.
6 (move) We will move to the south of France.
7 (love) I am sure you will love that restaurant!
Hoofdstuk 4 Grammatica A2 Wat zijn de regels?
8 (win) I hope Manchester United will win the Champions League next year.
▶ Shall: Shall I help you?, Shall we help you?
In vragen met I en we gebruik je geen will, maar shall :
I will help you. Shall I help you?
You will go away. Will you go away?
We will send her an email. Shall we send her an email?
They will know the truth. Will they know the truth?
OEFENING 26
Will of shall ? Zet een kruisje in de goede kolom.
will shall
1 We … see each other next week. □ □
2 The plane … arrive on time. □ □
3 … we rent a DVD tonight? □ □
4 Where … I put this? □ □
5 … I tell you a story? □ □
6 I … be there around noon. □ □
7 Do you think they … cut down these trees as well? □ □
8 Who … buy the tickets? □ □
9 … we play one more game? Only one! □ □
10 What … I wear tonight? □ □
105

106
Taalblokken Engels
▶ Going to: I am going to help, you are going to talk, she is going to work
Als je iets zegt over de toekomst kun je ook am / is / are going to + hele werkwoord gebruiken. In het
Nederlands gebruik je dan vaak: ik ga / wij gaan. Ik ga mijn vriend bellen.
Je gebruikt am / is / are going to :
• Als je duidelijk wilt maken dat je iets van plan bent: I am going to eat this sandwich.
• Als je een voorspelling doet die gebaseerd is op feiten: Look at the sky. It is going to rain.
I am going to call my friend. Ik ga mijn vriend bellen.
You are going to lose this game. Jij / u gaat dit spel verliezen.
Boris is going to stay at my place tonight. Boris zal vannacht bij mij slapen.
She is going to eat that pudding. Zij gaat die pudding eten.
That plane is going to crash. Het vliegtuig gaat neerstorten.
We are going to buy some food. Wij gaan wat eten kopen.
You are going to study tonight. Jullie gaan vanavond studeren.
They are going to succeed. Zij zullen slagen.
OEFENING 27
Schrijf de goede vorm van is / am / are going to + het werkwoord op.
1 (celebrate) Claire is going to celebrate her birthday tomorrow.
2 (visit) When are you going to visit the dentist?
3 (work) Dan is going to work at the reception desk this weekend.
4 (read) I am going to read all my email messages this afternoon.
5 (write) Lara is going to write an email to all her classmates.
6 (text) Andy is going to text Caroline about the meeting.
7 (use) We are going to use the Internet for this assignment.
8 (buy) My brother says he is going to buy me a new laptop today.
9 (be) Ferry is going to be a hairdresser.
10 (play) Ronda is going to play football this afternoon.
Wat is het verschil tussen will en am / is / are going to ?
Je gebruikt am / is / are going to als je (vrij) zeker weet dat iets zal gebeuren. Er is al een plan, er zijn er
duidelijke aanwijzingen, of de voorbereidingen zijn al getroffen.
Je gebruikt will in alle andere gevallen.
OEFENING 28
Vul in: will of am / is / are going to .
1 I am going to have pizza for dinner. I’ve just put one in the oven.
2 I haven’t heard from Sophie for a while. I think I will give her a call now.
3 I hope they will be good friends again.
4 Look! He is going to kiss her!

5 Tara is going to live on her own for the first time.
6 Will you please listen to me?
7 Please hurry. We are going to miss our flight!
8 I am going to give Dave a wonderful present for his birthday. It’s this iPod.
9 We are going to Spain this summer. The tickets have just arrived.
10 I will let you know as soon as possible.
Hoofdstuk 4 Grammatica A2 Wat zijn de regels?
Mogen, kunnen of moeten. Hulpwerkwoorden – I can, you could,
he may, she should, it would, we must, they have to
In het Nederlands heb je woorden zoals mogen, kunnen en moeten . Dit noemen we hulpwerkwoorden . In
het Engels heb je ook hulpwerkwoorden.
Een hulpwerkwoord gebruik je samen met een ander werkwoord, het hoofdwerkwoord:
Can I help you? Kan ik je helpen?
It may go wrong. Het kan verkeerd gaan.
Could I offer you a drink? Kan ik je een drankje aanbieden?
May I ask you a question? Mag ik je een vraag stellen?
You should go home. Je zou naar huis moeten gaan.
She must stop now! Zij moet nu stoppen!
They have to do it. Ze moeten het doen.
De vorm van deze werkwoorden is altijd hetzelfde (dus geen –s bij he / she / it ).
▶ Mogen
Om te zeggen dat iets mag of om te vragen of iets mag, gebruik je can , could of may :
You can borrow my car. Je mag mijn auto lenen.
Could we leave earlier today? Mogen we vandaag misschien eerder weg?
May I take your coat? Mag ik je jas aannemen?
▶ Kunnen
Om te zeggen dat iets kan of zou kunnen, gebruik je can , could, of may :
Can you tell me what time it is? Kun je me vertellen hoe laat het is?
It may be true. Het zou waar kunnen zijn.
I could join you for a drink after work. Ik zou na het werk met jullie mee kunnen gaan voor een
drankje.
▶ Moeten
Om te zeggen dat iets moet of zou moeten, gebruik je must , should of have to .
• Should gebruik je als je iemand een advies geeft.
• Must gebruik je in de betekenis het kan niet anders.
• Have to gebruik je in alle andere gevallen.
That box is heavy! You must be very strong! Jij moet wel heel erg sterk zijn!
You should go to the police. Je zou naar de politie moeten gaan!
We have to work very hard to finish the project. We moeten hard werken om het project af te krijgen.
107

108
Taalblokken Engels
OEFENING 29
Welke zin is het beste? Zet daar een kruisje voor.
1 □ I forgot my pen. Should I borrow yours?
□ I forgot my pen. Could I borrow yours?
□ I forgot my pen. Must I borrow yours?
2 □ There’s a girl in the water! - Don’t worry, she may swim.
□ There’s a girl in the water! - Don’t worry, she could swim.
□ There’s a girl in the water! - Don’t worry, she can swim.
3 □ Let’s not wait for Bryan. He may arrive a bit later.
□ Let’s not wait for Bryan. He should arrive a bit later.
□ Let’s not wait for Bryan. He arrives a bit later.
4 □ You may read these instructions very carefully.
□ You could read these instructions very carefully.
□ You should read these instructions very carefully.
5 □ We may be home before 6 p.m. because we have a meeting with our landlord.
□ We have to be home before 6 p.m. because we have a meeting with our landlord.
□ We can be home before 6 p.m. because we have a meeting with our landlord.
6 □ Are you thirsty? Can I get you a drink?
□ Are you thirsty? Must I get you a drink?
□ Are you thirsty? Do I get you a drink?
OEFENING 30
Schrijf het goede werkwoord op. Kies een van de twee woorden tussen haakjes.
1 (should / must) If you are too tired to watch the film, you should go to bed.
2 (can / should) Can I borrow one of your pens?
3 (must / may) To whom it may concern.
4 (have to / must) You have worked really hard today. You must be exhausted!
5 (have to / must) Do you have to keep singing that song? It’s really annoying.
6 (should / could) I could go out tonight, if I wanted to.
Zeggen dat iets niet zo is. De ontkenning – I cannot, he may not,
she shouldn’t
Een ontkenning maak je met not (niet). Vaak gebruik je do / does / did + not + het hele werkwoord. De
korte vormen van do not, does not en did not zijn don’t , doesn’t en didn’t .
Lange vorm Korte vorm
I like apples. I do not like apples. I don’t like apples.
Tracey likes football. Tracey does not like football. Tracey doesn’t like football.
We watched a video clip on YouTube. We did not watch a video clip on
YouTube.
We didn’t watch a video clip on
YouTube.
Let op!
Bij de vormen van he, she, it haal je in de zin met not de –s of –ed achter het werkwoord weg.
Bij be en have got gebruik je geen do / does / did. Bij deze werkwoorden zet je not gewoon achter de
vorm van be of have.
Lange vorm Korte vorm
We are tired. We are not tired. We aren’t tired.
They have got a big house. They have not got a big house. They haven’t got a big house.

Ook bij hulpwerkwoorden zoals can , may , must , will zet je not er gewoon achter.
Let op! Je kunt cannot schrijven of can’t .
Lange vorm Korte vorm
Hoofdstuk 4 Grammatica A2 Wat zijn de regels?
He can go to the supermarket later. He cannot go to the supermarket later. He can’t go to the supermarket later.
This may be very expensive. This may not be very expensive.
I will pick you up. I will not pick you up. I won’t pick you up.
Let op!
• De korte vorm van will not is won’t.
• May not kun je niet verkorten.
Bij een ontkenning in de present perfect (met een voltooid deelwoord) komt not na have of has :
Lange vorm Korte vorm
I have seen him. I have not seen him. I haven’t seen him.
The car has just turned around the
corner.
OEFENING 31
The car has not just turned around the
corner.
Maak de zinnen ontkennend. Je mag de ontkenning voluit of verkort schrijven.
The car hasn’t just turned around the
corner.
1 I have two sisters. I do not / don’t have two sisters.
2 Mr Jacobs will give a demonstration. Mr Jacobs will not / won’t give a
demonstration.
3 You can visit us at the address given below. You cannot / can’t visit us at the
address given below.
4 Susan is complaining about the organisation. Susan is not / isn’t complaining about
the organisation.
5 You are the best player of the team. You are not / aren’t the best player of
the team.
6 Pascal has got a new car. Pascal has not / hasn’t got a new car.
7 Loes wants to go swimming today. Loes does not / doesn’t want to go
swimming today.
8 I know where we are. I do not / don’t know where we are.
9 Did you go to the cinema yesterday? Didn’t you/ Did you not go to the
cinema yesterday?
10 We have designed our own house. We have not / haven’t designed our own
house.
11 Use this button to switch on the DVD player. Don’t / Do not use this button to switch
on the DVD player.
12 I watched TV all night. I did not/ didn’t watch TV all night.
109

110
Taalblokken Engels
OEFENING 32
Schrijf de werkwoorden tussen haakjes ontkennend (met not ) en zet ze in de verleden tijd. Je mag
de vormen voluit of verkort schrijven.
1 (could) It was dark, so I could not / couldn’t see him.
2 (walk) We did not walk / didn’t walk to the station.
4 (be) I was not / wasn’t at the party so I didn’t see him.
5 (want) Robert did not want / didn’t want to go fishing. He wanted to watch
football.
7 (be allowed to) We were not / weren’t allowed to use a dictionary in last week’s
test.
8 (use) She did not use / didn’t use a dictionary.
9 (have to) The thief did not have to / didn’t have to go to prison.
10 (could) I could not / couldn’t pay for my own clothes.
11 (be) Chris and Zoë were not / weren’t good enough to go through to
the finals.
12 (send) We did not send / didn’t send him an email.
13 (have) He did not have / didn’t have the money to buy a new car.
14 (go) They did not go / didn’t go by boat.
15 (should) It should not / shouldn’t happen again.
OEFENING 33
Beantwoord de vragen. Gebruik de ontkenning. Let op de tijd!
1 Did Thomas use glue to repair the shelves? No, Thomas did not / didn’t use
glue to repair the shelves.
2 Were you at my party last year? No, I was not / wasn’t at your party
last year.
3 Can I borrow your shoes tomorrow? No, you cannot / can’t borrow my
shoes tomorrow.
4 Does she look like me? No, she does not / doesn’t look like
you.
5 Were you ill yesterday? No, I was not / wasn’t ill yesterday.
6 Would you move to Norway for him? No, I would not / wouldn’t move to
Norway for him.
7 Will Ally do the Excel course this afternoon? No, Ally will not / won’t do the
Excel course this afternoon.
8 Have you cleaned the windows? No, I have not / haven’t cleaned
the windows.

Hoofdstuk 4 Grammatica A2 Wat zijn de regels?
1 Did Thomas use glue to repair the shelves? No, Thomas did not / didn’t use
glue to repair the shelves.
9 Should we use all these ingredients? No, you should not / shouldn’t use
all these ingredients.
10 Do we have to finish the exercises today? No, you do not / don’t have to
finish the exercises today.
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taalblokken 2
3 Mensen en dingen beschrijven. Het bijvoeglijk
naamwoord – long, beautiful
Lang, langer, langst. De trappen van vergelijking – long – longer –
longest
Met een bijvoeglijk naamwoord zeg je iets over het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort:
I carry a plastic bag. Ik draag een plastic tas.
That car is fast . Die auto is snel.
Net als in het Nederlands kun je die eigenschappen ook met elkaar vergelijken:
• Zeggen dat iets mooier, groter, of beter is, noem je de vergrotende trap .
• Zeggen dat iets het mooiste, het grootste of het beste is, noem je de overtreffende trap .
My car is faster than your car, but your car is more beautiful
than mine.
Nicky’s car is the fastest, but Ramon’s car is definitely the
most beautiful in the street.
Na de vergrotende trap, gebruik je vaak than:
Mijn auto is sneller dan jouw auto, maar jouw auto is mooier
dan de mijne.
Nicky’s auto is de snelste, maar Ramons auto is echt de
mooiste van de straat.
My hair is longer than yours. Mijn haar is langer dan het jouwe.
Bij de overtreffende trap, gebruik je the ... :
Anthony is the best cook there is. Anthony is de beste kok die er is.
Sandra’s drawing is the most beautiful of all. Sandra’s tekening is de mooiste van allemaal.
Om te weten hoe je de vergrotende en overtreffende trap moet maken, kijk je eerst of het bijvoeglijk
naamwoord een kort of een lang woord is.
▶ Korte woorden: long, longer, longest
Bij korte woorden maak je de vergrotende trap door –(e)r achter het woord te zetten: long er , fast er .
De overtreffende trap maak je door –(e)st achter het woord te zetten: long est , fast est .
My hair is long. Your hair is long er than mine. She has the long est hair I have ever seen.
Dit geldt voor:
• alle woorden van één lettergreep;
• woorden met twee lettergrepen die eindigen op – er , – ow , – le of – some .
111

112
Taalblokken Engels
She is clever er than Einstein! Zij is slimmer dan Einstein.
That’s the narrow est street I’ve ever seen. Dat is de smalste straat die ik ooit heb gezien.
We could make this instruction much simple r . We zouden deze instructie veel eenvoudiger kunnen maken.
Who do you think is the handsome st student? Wie is volgens je knapste student?
OEFENING 34
Gebruik je de vergelijkende of overtreffende trap? Streep het verkeerde woord door.
1 Sue is taller / tallest than her sister.
2 These must have been the longer / longest five minutes in my life.
3 I can’t hear you. Can you speak a bit loudest / louder , please?
4 That’s the smallest / smaller building in the city.
5 Whiter / Whitest teeth with this new toothpaste!
6 She is the smarter / smartest kid in town.
7 Could a dog be cleverest / cleverer than a two-year old child?
8 How old is the oldest / older man in the world?
9 I need these trousers in a largest / larger size.
10 We are the coolest / cooler class ever!
OEFENING 35
Schrijf de woorden tussen haakjes in de vergrotende trap.
1 (clean) My room is cleaner than yours.
2 (light) Your bag is lighter than mine.
3 (cold) His hands are colder than mine.
4 (green) This tree is greener than that one.
5 (late) My train leaves half an hour later than yours.
6 (narrow) Cross-country skis are narrower than downhill skis.
OEFENING 36
Schrijf de woorden tussen haakjes in de overtreffende trap.
1 (warm) My hands are warm, but your hands are the warmest .
2 (fast) This is the fastest car in the world .
3 (strong) Katie is the strongest girl I have ever met.
4 (high) What is the highest building in town?
5 (cheap) Bozz is the cheapest shampoo in this shop.
6 (simple) That is the simplest program I have ever worked with.
Sommige bijvoeglijke naamwoorden eindigen op –y. Deze –y verandert in de vergrotende en overtreffende
trap in een –i :
Your bag is heav y . My bag is heav ier .
Als een bijvoeglijk naamwoord eindigt op een korte klinker + een medeklinker, dan moet je de
medeklinker verdubbelen:

My dog is b ig . Your dog is bi gger .
Your cat is f at . My cat is the fa ttest .
OEFENING 37
Vul de goede vorm in.
1 It is very busy in the car park, but in the supermarket it is even busier.
2 My house is big, but Andrew’s house is the biggest in the street.
3 Rixt is very happy, but Meryem is even happier.
4 Your books are heavy, but mine are the heaviest.
5 Rachid’s drink is hot, but Kate’s drink is much hotter.
▶ Lange woorden: beautiful, more beautiful, most beautiful
Bij lange woorden maak je de vergrotende en overtreffende trap met more of most :
Hoofdstuk 4 Grammatica A2 Wat zijn de regels?
My watch is expensive . Your watch is more expensive . My dad’s watch is the most expensive .
Lisa thinks ballet is difficult . Samir thinks surfing is more difficult
OEFENING 38
than ballet.
Schrijf de woorden tussen haakjes in de vergrotende trap.
1 (beautiful) Hannah is more beautiful than Jane.
2 (difficult) Maths is more difficult than science.
3 (interesting) History is more interesting than geography.
4 (modern) This outfit is more modern than that one.
5 (successful) Fatima is more successful in sports than I am.
OEFENING 39
Schrijf de woorden tussen haakjes in de overtreffende trap
Dagmar thinks karate is the most
difficult sport there is.
1 (popular) The drummer is the most popular member of the band.
2 (awful) What is the most awful video game you have ever played?
3 (boring) You’ve got mail is the most boring film I have ever seen!
4 (expensive) Avenue Princesse Grace in Monaco is the most expensive street in
the world.
5 (interesting) Whose story is the most interesting ? Anke’s or Patrick’s?
OEFENING 40
Schrijf de woorden tussen haakjes in de goede vorm van de overtreffende trap.
Kies uit: most of –est.
1 (sweet) The Sugardrop is the sweetest tomato there is.
113

114
Taalblokken Engels
2 (elegant) Frida is the most elegant dancer of our school.
3 (handsome) Do you think Michael is the handsomest boy in our school?
4 (smart) Mandy is the smartest girl in our class.
5 (delicious) I found the most delicious chocolate cake recipes!
6 (pretty) Who is the prettiest girl at your college?
7 (comfortable) This is the most comfortable bed I have ever slept in!
8 (big) Is this the biggest rat you have ever seen?
9 (narrow) Parliament Street in Exeter is the narrowest street in the world.
10 (colourful) Whose painting is the most colourful ?
▶ Onregelmatige woorden: good, better, best
Sommige bijvoeglijke naamwoorden hebben een onregelmatige vergrotende en overtreffende trap. Deze
moet je uit je hoofd leren.
good better best
bad worse worst
much / many more most
little less least
far further furthest
OEFENING 41
Schrijf de woorden tussen haakjes in de vergrotende of overtreffende trap.
1 (good) Sam is a better pool player than Harry, but Selina is the best .
2 (far) Liverpool is further away than London, but Edinburgh is the furthest
away.
3 (old) Anna’s grandmother is older than Bente’s grandmother, but Veerle’s grandmother is the
oldest woman in the home.
4 (little) Peter has little money. Malika has even less money, but Lora has the least
money of us all.
5 (many) Ebru eats more sweets than Tom, but Santos eats the most sweets of us all.
6 (bad) The weather is worse than yesterday, but tomorrow will be the worst
day of the week.
7 (far) Did you get any further information?
▶ Even groot: Tom is as tall as you.
Je kunt ook zeggen dat twee mensen of dingen hetzelfde zijn. Je gebruikt dan (not) as … as :
Tom is as tall as you. Tom is net zo lang als jij.

In het Nederlands gebruik je dan net / niet zo .. als of even …als :
Tom is as tall as you. Tom is net zo groot als jij.
Britt is as smart as I. Britt is even slim als ik.
Thomas is not as smart as Britt. Thomas is niet zo slim als Britt.
OEFENING 42
Vertaal de volgende zinnen in het Engels.
1 Onze hond is groter dan onze kat. Our dog is bigger than our cat.
Hoofdstuk 4 Grammatica A2 Wat zijn de regels?
2 Dinesh is net zo knap als Boris. Dinesh is (just) as handsome as Boris.
3 Murat is veel grappiger dan Omar. Murat is much funnier than Omar.
4 Eva is even groot als Yasmine. Eva is (just) as tall as Yasmine.
5 Ben jij jonger dan ik? Are you younger than I?
6 Is zij net zo goed in wiskunde als Kara? Is she (just) as good at maths as Kara?
7 Nadia woont verder weg dan Rixt. Nadia lives further away than Rixt.
8 Wesley kan net zo snel rennen als Rob. Wesley can run (just) as fast as Rob.
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taalblokken 2
4 Hoe of hoe vaak? Het bijwoord – slowly, carefully
Een bijwoord zegt iets over een werkwoord, een bijvoeglijk naamwoord of een ander bijwoord.
Een bijwoord geeft ook antwoord op vragen zoals Hoe? :
She eats slowly . Zij eet langzaam.
That is a very nice book. Dat is een heel leuk boek.
The game is downloading very slowly . Het spel downloadt erg langzaam.
De meeste bijwoorden eindigen op –ly.
Meestal vorm je deze bijwoorden door –ly achter een bijvoeglijk naamwoord te zetten:
Bijvoeglijk naamwoord Bijwoord
slow slow ly
careful careful ly
nice nice ly
Soms verandert er nog iets anders.
Bijvoeglijk naamwoord Bijwoord
–y -> –ily happ y happ ily
–le -> –ly simp le simp ly
–ic -> –ically enthusiast ic enthusiastic ally
115

116
Taalblokken Engels
Er zijn ook bijwoorden die niet op –ly eindigen. Veel van deze bijwoorden geven antwoord op de vraag
‘Hoe vaak?’ Een paar voorbeelden: always, already, also, ever, now, often, only, quite, rather, sometimes,
then, too, very, even, never, rather, so, still en yet.
OEFENING 43
Streep het verkeerde woord door.
1 She was speaking so soft / softly that nobody could hear what she was saying.
2 Andrew is reading a really nice / nicely book.
3 We need the computer up and running very quick / quickly .
4 Warwick Castle is an extreme / extremely beautiful castle.
5 Hassan looked great / greatly in his new outfit.
6 Sophie plays the violin beautiful / beautifully .
7 Roderick and Susan are a happy / happily married.
8 My laptop is extremely slow / slowly !
OEFENING 44
Schrijf de woorden tussen haakjes in de goede vorm: met of zonder -ly .
1 (beautiful) Susan sings beautifully .
2 (terrible) The story was terribly sad.
3 (loud) Karen was shouting loudly .
4 (happy) They lived happily ever after.
5 (often) I often call my best friend.
6 (drastic) They changed their plans drastically .
7 (careful) It was very dark but Sven drove carefully .
8 (incredible) Travelling by train is incredibly expensive!
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taalblokken 2
5 Verwijzen naar mensen of dingen – mine, Sarah’s,
which
Van wie of wat? (1) Het bezittelijk voornaamwoord – my, your, his
Als je wilt zeggen dat iets van iemand is, kun je een bezittelijk voornaamwoord gebruiken.
my room mijn kamer
your room jouw / uw kamer
his room zijn kamer
her room haar kamer
our room onze kamer
your room jullie kamer
their room hun kamer
In het Engels heb je ook nog het bezittelijk voornaamwoord its.
Je gebruikt its om te verwijzen naar dieren of dingen:

The house is old. Its roof is leaking. Het huis is oud. Het dak lekt.
The dog wants its bone. De hond wil zijn bot.
Je gebruikt its ook als je verwijst naar een baby of kind:
a child and its parents een kind en haar / zijn ouders
The baby wants its toy . De baby wil haar / zijn speelgoed.
OEFENING 45
Vul het goede bezittelijke voornaamwoord in.
1 (jouw) Is that your book?
2 (mijn) Where is my coat?
3 (jouw) I don’t know your brother, do I?
4 (zijn) Where is Chris? And where is his bicycle?
5 (onze) We love our dog.
6 (hun) It is their choice.
7 (zijn) This shop opened its doors in 2010.
8 (haar) This is Zoe’s mother and that is her father.
9 (ons) This is our plan.
10 (hun) What is their answer?
11 (zijn) The horse is in its stable.
12 (mijn) She needs my help.
OEFENING 46
Vul in: their, your (2x), my, our, her, his.
1 My parents live in this house. It is their house.
2 Maaike bought a new coat. It is her coat.
3 Jay and I bought a car. It is our car.
4 This present is for you. It is your present.
5 I received a letter. It is my letter.
6 Abdalla has a new bike. It is his bike.
7 These crisps are for you and Sanne. They are your crisps.
Hoofdstuk 4 Grammatica A2 Wat zijn de regels?
Van wie of wat? (2) Het bezittelijk voornaamwoord – mine, yours
Er zijn ook nog andere bezittelijke voornaamwoorden.
Deze woorden staan alleen, zonder zelfstandig naamwoord erachter:
117

118
Taalblokken Engels
This is my room This room is mine.
This is your room This room is yours .
This is his room. This room is his .
This is her room This room is hers.
This is our room. This room is ours.
This is your room. This room is yours.
This is their room. This room is theirs.
OEFENING 47
Streep het foute woord door.
1 I live here. This is my / mine house.
2 Lotte went shopping yesterday. This is her / hers new coat.
3 Whose car is this? - It is their / theirs .
4 Are these concert tickets your / yours ?
5 We bought this boat a few years ago. It is our / ours .
OEFENING 48
Vul het goede bezittelijke voornaamwoord in.
1 I bought a new phone. It is mine .
2 Ab and Jody live in this house. It is theirs .
3 This is your book. The book is yours .
4 This is Peter’s bike. The bike is his .
5 We bought this house a few years ago. The house is ours .
6 I found a mobile phone under the table. Is it yours ?
7 Femke won the lottery. The money is hers .
Van wie of wat? (3) De bezits- ’s – Sarah’s, the dog’s
Je hebt net geleerd dat je bezit kunt aangeven met een bezittelijk voornaamwoord.
Je kunt bezit ook aangeven met de bezits- ’s :
It is John ’s bike. Het is Johns fiets. Het is de fiets van John.
That is Laura ’s bag. Dat is Laura’s tas. Dat is de tas van Laura.
The cat’ s toy. De kat zijn speelgoed. Het speelgoed van de kat.
Zoals je ziet, schrijf je eerst een apostrof ( ’ ) en dan een s .
Soms eindigt een woord al op een – s. Als dat zo is, kijk je eerst of het enkelvoud of meervoud is.
• Bij woorden in het meervoud op –s schrijf je alleen een apostrof na die –s :
the students ’ luggage de bagage van de studenten
• Bij woorden in het enkelvoud op –s schrijf je ’s achter het woord :
the waitress ’s tips de fooien van de serveerster

Hoofdstuk 4 Grammatica A2 Wat zijn de regels?
• Bij namen die op een –s eindigen (of op een andere sisklank), mag je kiezen tussen ‘ en ’s :
This is Dennis ’ room. This is Dennis ’s room.
This is Mrs Jones ’ office. This is Mrs Jones ’s office.
OEFENING 49
Schrijf de woorden tussen haakjes in de goede vorm: alleen ’ of ’s ?
1 (Anna) This is Anna’s hat.
2 (dog) Where is the dog’s bone?
3 (Mr Williams) Where is Mr Williams’ / Mr Williams’s room?
3 (cousins) Is this your cousins’ house?
5 (hostess) This is the hostess’s phone.
6 (Lies) Is this Lies’ / Lies’s laptop?
7 (children) Sainsbury’s also sells children’s toys.
Zelf. Het wederkerend voornaamwoord – myself, yourself,
ourselves
Een wederkerend voornaamwoord is een woord dat naar iets of iemand terug verwijst.
Een wederkerend voornaamwoord eindigt altijd op –self (voor het enkelvoud) of –selves (voor het meervoud):
Please help yourself . Bedien uzelf.
The guests can help themselves . De gasten kunnen zichzelf bedienen.
Hieronder staan alle wederkerende voornaamwoorden:
I am enjoying myself . Ik vermaak me.
Do it yourself Doe het zelf.
He knows himself. Hij kent zichzelf.
She introduces herself. Ze stelt zichzelf voor.
This program checks itself. Dit programma controleert zichzelf.
We help ourselves . We helpen onszelf.
Did you hurt yourselves ? Hebben jullie jezelf bezeerd?
They present themselves. Ze presenteren zichzelf.
Let op! Bij sommige woorden gebruik je in het Nederlands zich, maar in het Engels geen –self of –selves :
They have to hurry . Zij moeten zich haasten .
I am worried . Ik maak me zorgen .
Voorbeelden van zulke werkwoorden zijn:
feel zich voelen
hurry zich haasten
realise zich realiseren
remember zich herinneren
wonder zich afvragen
worry zich zorgen maken
119

120
Taalblokken Engels
OEFENING 50
Vul in: myself , yourself , himself , herself , itself , ourselves , themselves of yourselves .
1 I can’t help William with his homework. He will have to do it himself .
2 I cut myself with a knife.
3 My parents are enjoying themselves .
4 Why is Kathy not enjoying herself ?
5 Nuray and Aisha, please look after yourselves !
6 This toilet flushes itself . It is fully automatic.
7 Why do you blame yourself ? It’s not your fault.
8 Don’t worry. Jildau and I can look after ourselves .
OEFENING 51
Wel of geen wederkerend voornaamwoord? Vul in: myself , yourself , himself , herself , itself , ourselves
, themselves , yourselves , of niets.
1 You’ll have to hurry if you want to be there on time!
2 The problem will solve itself .
3 I was wondering if you can help me.
4 Did they hurt themselves ?
5 Lotte will have to do it herself . I can’t help her.
6 Annelien realised she had been wrong all along.
7 I am enjoying myself . What about you?
8 Andrew and I introduced ourselves to the other team members.
Vragen naar wie of wat? Het vragend voornaamwoord – who,
what, which, whose
In het Engels heb je vier vraagwoorden waarmee je vraagt naar wie of naar wat: who, what, which en
whose :
Who is that? Wie is dat?
What are you doing? Wat doe je?
Which pizza would you like? Welke pizza wil je?
Whose phone number is that? Wiens nummer is dat?
• Who is het Engelse woord voor wie .
• What is het Engelse woord voor wat .
• Which is het Engelse woord voor wat of welke .
• Whose betekent van wie .
What of which?
• What gebruik je bij een open vraag. Het antwoord kan van alles zijn.
• Which gebruik je als je de keuze hebt uit een beperkt aantal antwoorden.

What colour do you like? Welke kleur vind jij mooi?
Which pizza would you like? This one or that one? Welke pizza wil je? Deze of die?
OEFENING 52
Vul in: what , who , which , whose .
1 Who are you talking to?
2 What are you doing tonight?
3 Which T-shirt do you want? The pink one or the blue one?
4 What time will you arrive?
5 Whose bag is this?
OEFENING 53
Welk vragend voornaamwoord is goed? Zet een kruisje in de goede kolom.
Hoofdstuk 4 Grammatica A2 Wat zijn de regels?
who what which whose
1 … did you talk to yesterday? □ □ □ □
2 … car is that? □ □ □ □
3 … do you want for dinner? □ □ □ □
4 … one do you want? □ □ □ □
5 … would you like to drink? □ □ □ □
6 … top do you like best? This one or that one? □ □ □ □
7 … speaks English fluently? □ □ □ □
8 … book is this? □ □ □ □
6 Hoeveel? – some en any
Any gebruik je in vragen en in zinnen met not :
Do you have any questions? Heb je vragen?
I have n’t got any money. Ik heb geen geld.
Some gebruik je in alle andere zinnen:
I would like some more information, please. Ik wil graag wat meer informatie.
Je gebruikt some ook in vragen waarop je het antwoord ja verwacht:
Would you like some more tea? Wil je nog wat thee?
OEFENING 54
Streep het verkeerde antwoord door.
1 There are some / any girls at my college I really like.
2 I’m afraid I don’t have some / any coffee left. Would you like some / any tea instead?
3 Is there some / any apple pie left?
121

122
Taalblokken Engels
4 Is there some / any chance you will change your mind?
5 Can you see some / any differences between these two groups?
6 These are some / any of our best products.
7 Wesley didn’t ask some / any questions.
8 The box is too heavy. Would you like some / any help?
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taalblokken 2

2 Zinnen
Hoofdstuk 4 Grammatica A2 Wat zijn de regels?
1 Hoe maak je een zin? Zinnen verbinden – and, but, or,
because
Je kunt van twee zinnen één langere zin maken. Je gebruikt dan een voegwoord zoals and (en) , but
(maar) , or (of) en because (want):
I went to the supermarket and I bought some food. Ik ging naar de supermarkt en ik kocht wat eten.
I wanted to buy some food, but the supermarket was closed. Ik wilde wat eten kopen, maar de supermarkt was dicht.
You can cook a meal yourself or you can go out for dinner. Je kunt zelf eten koken, of je kunt uit eten gaan.
I wanted to buy some food, because I was hungry. Ik wilde eten kopen, want ik had honger.
OEFENING 1
Maak van twee zinnen één zin. Gebruik and, but, or of because .
1 I am going home. I am tired. I am going home, because I am tired.
2 She loves her mum. She loves her dad. She loves her mum and she loves her dad./
She loves her mum and her dad.
3 I bought a sandwich. I was hungry. I bought a sandwich, because I was hungry.
4 Do you want a pizza? Do you want Do you want a pizza or do you want kebab?
kebab?
/ Do you want pizza or kebab?
5 He wants to go out. He is ill. He wants to go out, but he is ill.
6 Nilesh orders some fries. He also orders
a Coke.
7 Rashida will buy a new dress. Rashida
will wear her sister’s dress.
8 I want to buy a car. I don’t have the
money.
9 My parents will take the train. Their car
broke down.
10 Linda wants to come to the party. She
can’t make it.
Nilesh orders some fries and he also orders
a Coke. / Nilesh orders some fries and a
Coke.
Rashida will buy a new dress or she will
wear her sister’s (dress).
I want to buy a car, but I don’t have the
money.
My parents will take the train, because
their car broke down.
Linda wants to come to the party, but she
can’t make it.
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taalblokken 2
123

124
Taalblokken Engels
2 Op welke plaats in de zin?
Het hulpwerkwoord – I could never do that.
In het Nederlands heb je woorden zoals mogen , kunnen en moeten . Dit noemen we hulpwerkwoorden .
Hulpwerkwoorden gebruik je vaak samen met een ander werkwoord. Dat andere werkwoord is het hoofdwerkwoord.
In het Engels heb je ook hulpwerkwoorden:
Can I help you? Kan ik u helpen?
It may go wrong. Het gaat misschien mis.
In een vraagzin staan deze werkwoorden aan het begin van de zin. In andere zinnen staan ze direct na
het onderwerp.
Het hulpwerkwoord en het hoofdwerkwoord staan altijd zo dicht mogelijk bij elkaar:
I will keep you posted. Ik zal je op de hoogte houden.
Should I talk to her ? Moet ik met haar gaan praten?
OEFENING 2
Zet de woorden in de goede volgorde.
1 my homework / do / I / should I should do my homework.
2 you / call / did / me / last night ? Did you call me last night?
3 later / will / to you / I / talk I will talk to you later.
4 a drink / will / you / buy/ me / ? Will you buy me a drink?
5 do not / I / want / to go I do not want to go.
6 you / did / her / see / ? Did you see her?
7 may / go / wrong / it It may go wrong.
8 I / you / help / may / ? May I help you?
9 a lot / me / you / have / taught You have taught me a lot.
10 a letter / you / write / him / could / ? Could you write him a letter?
Waar en Wanneer: plaats en tijd – It is much too cold here. I am
leaving tomorrow.
Een plaatsbepaling geeft aan waar iets is:
Harriet is at school . Harriet is op school.
It is very cold in Alaska . Het is erg koud in Alaska.
I left my bag at Kate’s house . Ik heb mijn tas bij Kate thuis gelaten.
Een plaatsbepaling is het antwoord op de vraag waar?: Waar is Harriet?, Waar is het heel koud? en Waar
heb ik mijn tas gelaten?.
Je zet een plaatsbepaling aan het einde van de zin.

Een tijdsbepaling geeft aan wanneer iets is:
She will arrive tomorrow . Ze komt morgen aan.
She graduated last year. Ze is vorig jaar afgestudeerd.
I will finish work in an hour. Ik ben over een uur klaar met werken.
I did all my homework yesterday. Ik heb al mijn huiswerk gisteren gedaan.
Hoofdstuk 4 Grammatica A2 Wat zijn de regels?
Een tijdsbepaling geeft antwoord op de vraag wanneer?: Wanneer komt zij aan?, Wanneer studeert zij af?
enzovoorts.
Je zet een tijdsbepaling meestal aan het einde van de zin.
Je zet een tijdsbepaling alleen aan het begin van de zin als je er veel nadruk aan wilt geven:
Yesterday , I went to the cinema. Gisteren ben ik naar de bioscoop geweest.
Als je plaats en tijd naast elkaar zet, komt altijd eerst plaats en dan tijd. Dus: eerst waar, dan wanneer.
Dat is precies andersom dan in het Nederlands:
I will arrive in Alaska tomorrow . Ik kom morgen aan in Alaska.
I didn’t go to school yesterday . Ik ben gisteren niet naar school geweest.
We went on holiday to Italy last year . Ik ben vorig jaar naar Italië op vakantie geweest.
She stayed at her parents’ house last weekend . Zij logeerde vorige weekend bij haar ouders.
OEFENING 3
Zet de zinsdelen in de goede volgorde.
1 to Britain / tomorrow/ flying / I am / home I am flying home to Britain
tomorrow.
2 I will / tomorrow evening / call you / at home I will call you at home tomorrow
evening.
3 from France / I will write / to you / next week I will write to you from France next
week./ Next week, I will write to
you from France.
4 the cinema / Lars / yesterday / went to Lars went to the cinema yesterday. /
Yesterday, Lars went to the cinema.
5 go to / I will / this summer / to America I will go to America this summer. /
This summer, I will go to America.
6 is / at the office / dad / today Dad is at the office today.
7 on holiday / in September / Amanda went / in Spain Amanda went on holiday in Spain in
September.
8 tomorrow evening / are you going / Are you going to the new musical in
in the National Theatre / to the new musical / ? the National Theatre tomorrow
evening?
125

126
Taalblokken Engels
9 all the way / Iris / to Portugal / last summer / drove Iris drove all the way to Portugal
last summer.
10 two weeks ago / Berber and Hinke / in Berlin / Berber and Hinke went shopping in
went shopping Berlin two weeks ago.
Hoe? Bijwoord – I work hard.
Sommige bijwoorden geven aan hoe iets wordt gedaan. Deze bijwoorden zeggen iets over een werkwoord:
She is walking slowly . Zij loopt langzaam.
I work hard . Ik werk hard.
Een bijwoord dat aangeeft hoe iets gedaan wordt, staat meestal aan het einde van de zin:
She hugged me tightly . Ze gaf me een stevige knuffel.
Please open the box very carefully . Maak de doos voorzichtig open alstublieft.
OEFENING 4
Zet de zinsdelen in de goede volgorde.
1 beautifully / danced / Lise Lise danced beautifully.
2 was talking / Ramon / very quietly Ramon was talking very quietly.
3 very hard / her dad / works Her dad works very hard.
4 picked up / carefully / Asha / the broken glass Asha picked up the broken glass
carefully.
5 Sander / very loudly / laughs Sander laughs very loudly.
6 terribly / wrong / went / everything Everything went terribly wrong.
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taalblokken 2
3 Hoe maak je een vraag?
Woordvolgorde – What? Whose? Can you help me?
Je kunt een vraag beginnen met who, what, which, where, why of whose :
What are you doing? Wat ben je aan het doen? / Wat doe je?
Whose bag is this? Wiens tas is dit? / Van wie is deze tas?
Je kunt een vraag ook beginnen met een werkwoord:
Am I your friend? Ben ik jouw vriend?
Can I help you? Kan ik je helpen?
Will you do this? Zou jij dit willen doen?
Has she done that before? Heeft zij dat eerder gedaan?

Hoofdstuk 4 Grammatica A2 Wat zijn de regels?
Je kunt een Engelse vraag nooit beginnen met werkwoorden zoals like, buy, want, eat . Je moet dan altijd
do, does of did toevoegen. Je begint de vraag dan dus met do, does of did:
I like him very much. Do you like him very much?
Karen likes him. Does Karen like him?
Vera bought a new top. Did Vera buy a new top?
Let op! Na does en did komt altijd het hele werkwoord, dus zonder –s of –ed .
OEFENING 5
Schrijf het goede vraagwoord op. Kies uit: who, what, which, where, why en whose.
1 Where can I find the cereal, please?
2 Whose shoes are those? They aren’t mine.
3 Which jumper do you like best? The green one or the blue one?
4 You’re really late! Why aren’t you here yet?
5 What is the best way to learn how to drive?
6 Who ate the last piece of cake?
OEFENING 6
Maak van de volgende zinnen een vraagzin waarop je ‘ja’of ‘nee’ kan beantwoorden.
1 You will go to school today. Will you go to school today?
2 I should give her a call. Should I give her a call?
3 He painted his house red. Did he paint his house red?
4 I look silly. Do I look silly?
5 Hamid can give you a ride home. Can Hamid give you a ride home?
6 I have broken my leg. Have I broken my leg?
7 He likes his new shoes. Does he like his new shoes?
8 Vera needs to see a doctor. Does Vera need to see a doctor?
9 You could give me a hand. Could you give me a hand?
10 She has written many books. Has she written many books?
11 Lena received my email. Did Lena receive my email?
12 Joey loves me. Does Joey love me?
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taalblokken 2
127

128
Taalblokken Engels
4 Hoe geef je een bevel of instructie?
Het werkwoord in de gebiedende wijs – Give it to me, please!
Als je iemand een opdracht of verbod geeft, gebruik je de gebiedende wijs .
Je gebruikt de gebiedende wijs dus om te zeggen dat iemand iets wel of niet moet doen:
Leave your sister alone! Laat je zus met rust!
Don’t leave anything behind. Laat niks achter.
Close the door behind you, please. Doe de deur alsjeblieft achter je dicht.
Voor een opdracht gebruik je het hele werkwoord aan het begin van de zin.
Voor een verbod gebruik je don’t + het hele werkwoord.
Als je iets beleefder wilt zijn, gebruik je please :
Open the door, please . Doe de deur open, alsjeblieft.
OEFENING 7
Schrijf het goede werkwoord in de zinnen. Kies uit: leave , clean up , do , help , take , tidy up , post ,
make , show , read , watch , bring .
1 Tidy up / Clean up your room, please!
2 Post this letter for me, please.
3 Clean up / Tidy up this mess!
4 Show me your card, please.
5 Take your sister upstairs. Now, please.
6 Don’t leave anything behind.
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taalblokken 2

Hoofdstuk 5
Spelling A2
Hoe schrijf je dat?

130
Taalblokken Engels
1 Letters en woorden
1 Letters aan het eind van een woord
Woorden hebben vaak meer dan één vorm. Je hebt bijvoorbeeld enkelvoud en meervoud, en je hebt
tegenwoordige tijd en verleden tijd. Die verschillende vormen betekenen dat je iets verandert aan het
basiswoord. Je plakt er iets aan vast.
Bij het meervoud plak je de –s vast aan een zelfstandig naamwoord:
one book two book s
one card two card s
Bij de present simple plak je de –s na he, she en it vast aan het werkwoord:
I read she read s
I talk he talk s
Bij de past simple en het voltooid deelwoord plak je –ed vast aan het werkwoord:
I work I work ed I have work ed
I visit I visit ed I have visit ed
Bij de present continuous plak je –ing vast aan het werkwoord:
I help I am help ing
I watch I am watch ing
Bij de vergrotende en overtreffende trap plak je –er of –est vast aan het bijvoeglijk naamwoord:
high high er high est
long long er long est
Als je iets verandert aan het einde van een woord, veranderen soms ook letters op andere plaatsen in dat
woord. Daar gaan de volgende paragrafen over.
Woorden op –y – try – tries, city – cities, funny – funnier
▶ + s
Als een zelfstandig naamwoord in het enkelvoud eindigt op –y, dan eindigt dat in het meervoud op –ies :
one cit y two cit ies
one hobb y two hobb ies
Datzelfde gebeurt bij werkwoorden op –y . Als een werkwoord eindigt op –y , dan eindigt dat na he, she en
it op –ies:
I tr y he tr ies
I hurr y she hurr ies
Let op! Als de -y na een klinker komt, dan verandert hij niet:
one da y two da ys
one wa y two wa ys

I bu y she bu ys
I pla y the kid pla ys
OEFENING 1
Hoofdstuk 5 Spelling A2 Hoe schrijf je dat?
Schrijf de woorden tussen haakjes in de goede vorm. Plak er –s achter en verander de –y als dat
nodig is.
1 (country) How many European countries do you know?
2 (pay) My sister never pays me back if I lend her money.
3 (lady) Welcome, ladies and gentlemen.
4 (fly) There are too many flies in the kitchen.
5 (try) She always tries her best.
6 (carry) He always carries a USB stick in his pocket.
7 (essay) I have to write two essays .
8 (play) Remco always plays video games.
9 (hobby) What are your hobbies ?
10 (say) My mum always says I shouldn’t worry.
▶ + ed
Als het werkwoord eindigt op –y en je zet er –ed achter, dan krijg je –ied :
I tr y I tr ied I have tr ied
I hurr y I hurr ied I have hurr ied
Let op! Als een werkwoord eindigt op een klinker + -y en je zet er -ed achter, dan verandert de –y niet.
I enjo y I enjo yed I have enjo yed
I pla y I pla yed I have pla yed
OEFENING 2
Schrijf de werkwoorden tussen haakjes in de goede vorm. Kies uit: past simple of het voltooid
deelwoord.
1 (cry) I cried for days when our dog died.
2 (stay) We stayed in a hotel in Barcelona.
3 (obey) Have you obeyed all the rules?
4 (try) We tried to make her feel better.
5 (worry) I was really worried !
6 (play) Have you ever played games on your mobile?
7 (carry) Johan carried her daughter to bed.
8 (delay) Nynke delayed her visit to the dentist as long as she could.
9 (dry) I did the washing up and Ben dried the dishes.
131

132
Taalblokken Engels
10 (marry) Matt married the love of his life.
▶ + ing
Als een werkwoord eindigt op –y en je zet er –ing achter, dan verandert er niks:
I tr y I am tr ying
I bu y I am bu ying
▶ + er / est
De vergrotende en overtreffende trap van veel bijvoeglijke naamwoorden maak je door er –er of –est
achter te zetten.
Als het bijvoeglijk naamwoord eindigt op –y, dan verandert de –y in –ie :
I have a funn y joke My joke is funn ier . This is the funn iest joke I have ever heard.
This box is heav y . That box is heav ier . That is the heav iest box in the shop.
OEFENING 3
Vul de vergrotende of overtreffende trap van de woorden tussen haakjes in.
1 (silly) The Eurovision Song Contest is getting sillier every year.
2 (happy) I’m the happiest person in the world!
3 (busy) I’m busier than I have ever been, but I am happy.
4 (funny) That is the funniest stand-up comedian I have ever seen!
5 (lazy) My brother is lazier than I am, but my sister is the laziest person on earth!
6 (lucky) Beth is the luckiest girl in the world.
7 (heavy) My bag is heavier than yours.
8 (dirty) His shoes are dirtier than mine, but yours are the dirtiest .
Woorden op – e – arrive – arriving, house – houses
▶ + s
Als een zelfstandig naamwoord in het enkelvoud eindigt op –e, dan schrijf je in het meervoud de – s eraan
vast:
one hous e two hous es
one figur e two figur es
Als een werkwoord eindigt op –e, dan schrijf je na he, she en it de –s eraan vast:
I com e she com es
I mak e he mak es
Let op: Als de letter voor de –e een f is, dan verandert die f in het meervoud in een v .
one kni fe two kni ves
one li fe two li ves

OEFENING 4
Schrijf de woorden tussen haakjes in de goede s -vorm.
1 (type) There are different types of jobs.
2 (hope) Andrew hopes he will win.
3 (care) Bushra cares for her husband, her mother and her sister.
4 (drive) Dad drives to work every day.
5 (fire) There were two fires in the woods last night.
6 (stripe) How many stripes are there on the American flag?
7 (house) Diana’s parents have two houses .
8 (wife) Turkana men have five or more wives .
9 (life) War takes many lives .
10 (live) She lives a healthy life.
Hoofdstuk 5 Spelling A2 Hoe schrijf je dat?
▶ + ed
Als een werkwoord eindigt op –e , dan schrijf je in de past simple en bij het voltooid deelwoord alleen –d
eraan vast:
I agre e I agree d I have agree d
I doubl e I double d I have double d
OEFENING 5
Schrijf de werkwoorden tussen haakjes in de goede ed -vorm.
1 (die) John F. Kennedy died in 1963.
2 (phone) I phoned my girlfriend five times this morning.
3 (taste) The chicken tasted really good.
4 (agree) We agreed to do the dishes together.
5 (like) Wendy liked her new bag very much.
6 (change) Manuel changed his shoes before he left.
7 (dance) Ron danced with Ciska last night.
8 (live) Michael Jackson lived in Franklin Lakes for a while.
▶ + ing
Als je –ing schrijft achter een werkwoord dat eindigt op –e , dan verdwijnt de –e :
I arriv e I am arriv ing
I mak e I am mak ing
Let op!
• Als een werkwoord eindigt op –ee, dan schrijf je –ing er gewoon aan vast.
• Als een werkwoord eindigt op –ie, dan schrijf je –ying.
133

134
Taalblokken Engels
I agr ee agr ee ing
I l ie I am l y ing
OEFENING 6
Schrijf de werkwoorden tussen haakjes in de goede ing -vorm.
1 (die) I feel like I’m dying .
2 (see) Carry is seeing a man from work.
3 (live) We are living in a rapidly changing world.
4 (come) Ted! Are you coming ?
5 (flee) The criminal is fleeing the country.
6 (tie) The police were tying his hands and feet so that he could not run away.
7 (chase) Look! Bruce is chasing our neighbour’s cat.
8 (take) You are not taking me seriously!
▶ + er / est
Als een woord eindigt op –e, dan zet je er in de vergrotende en overtreffende trap –r en –st achter:
a larg e swimming pool a larg er swimming pool the world’s larg est swimming pool
She is nic e . He is nic er . You are the nic est person ever!
OEFENING 7
Vul de vergrotende of overtreffende trap van de woorden tussen haakjes in.
1 (strange) This is the strangest place I’ve ever visited.
2 (simple) This exercise is simpler than the first one.
3 (wise) I am not sure if the oldest man is always the wisest man.
4 (brave) I am braver than you are.
5 (safe) What is the safest place on earth?
6 (white) Your teeth are whiter than snow.
Woorden op een s-klank – I watch – he watches, kiss – kisses
▶ + s
Als een zelfstandig naamwoord in het enkelvoud eindigt op een s-klank ( –s, –ss, –sh, –ch of –x ), dan
schrijf je in het meervoud –es.
Als een werkwoord eindigt op een s-klank, dan schrijf je na he, she en it niet –s maar –es :
one ki ss two kiss es
one bu s two bus es
I wat ch she watch es
I mi ss he miss es

OEFENING 8
Schrijf de werkwoorden tussen haakjes in de goede vorm.
1 (fix) This update fixes your problem immediately.
2 (wash) He washes his car every Wednesday.
3 (miss) Itske misses her boyfriend.
4 (guess) Jeffrey always guesses wrong!
5 (catch) When someone in the other team catches the ball, the game is over.
OEFENING 9
Schrijf de zelfstandige naamwoorden tussen haakjes in de goede vorm.
1 (class) This school offers short courses and evening classes .
2 (address) I need both your addresses .
3 (dress) Corinne bought two new dresses .
4 (box) Please buy me two boxes of chocolates.
5 (couch) My parents have two leather couches .
Hoofdstuk 5 Spelling A2 Hoe schrijf je dat?
Enkel of dubbel? (1) Dubbele medeklinkers bij werkwoorden –
stop – stopped
Als je –ed of –ing achter een werkwoord zet, moet je de laatste medeklinker van het werkwoord soms
verdubbelen.
Je verdubbelt de medeklinker (bijvoorbeeld b, d, p, t):
• als een werkwoord van één lettergreep eindigt op een korte klinker (a, e, i, o, u, y) + een medeklinker;
• als het werkwoord meer dan één lettergreep heeft en de klemtoon op de laatste lettergreep ligt (korte
klinker + medeklinker).
sto p sto pped sto pping
admi t admi tted admi tting
Bij werkwoorden die eindigen op –l maakt het niet uit waar de klemtoon ligt: als de klinker kort klinkt,
verdubbel je de l altijd. Dat geldt trouwens alleen voor het Brits-Engels. In het Amerikaans-Engels schrijf
je altijd maar één l .
Brits-Engels:
I trave l to Arnhem every week. I trave lled to Arnhem last week. I am trave lling to Arnhem.
I dia l that number almost every day. I dia lled that number yesterday. I am dia lling that number.
Amerikaans-Engels:
I trave l to Arnhem every week. I trave led to Arnhem last week. I am trave ling to Arnhem.
I dia l that number almost every day. I dia led that number yesterday. I am dia ling that number.
135

136
Taalblokken Engels
OEFENING 10
Schrijf de werkwoorden tussen haakjes in de goede vorm.
1 (run) Stop running !
2 (yell) Michael was yelling at his dog.
3 (unplug) Janita did not want to talk to anyone and unplugged the telephone.
4 (signal) She was signalling us to wait.
5 (beg) He begged her to stay.
6 (hit) Please stop hitting the ball that hard!
7 (rob) The burglar robbed an 85-year-old woman.
8 (happen) What happened at the party yesterday?
9 (swim) I went swimming this afternoon.
10 (fit) She is fitting in well at her new school in Newbury.
Enkel of dubbel? (2) Dubbele medeklinkers bij bijvoeglijk
naamwoorden – fat – fatter – fattest
Ook bij de vergrotende en overtreffende trap van sommige bijvoeglijke naamwoorden krijg je dubbele
medeklinkers. Dit geldt alleen voor bijvoeglijke naamwoorden die eindigen op een korte klinker + een
medeklinker.
Vergrotende trap Overtreffende trap
fa t fa tt er fa tt est
thi n thi nn er thi nn est
Eigenlijk is het dus net als in het Nederlands: ge k – ge kk er.
OEFENING 11
Schrijf de woorden tussen haakjes in de goede vorm. Kies uit: de vergrotende of overtreffende trap.
1 (big) The world’s biggest burger weighs 84 kg.
2 (tall) Andrea is taller than I am.
3 (high) What is the highest building in the world?
4 (wet) August is often wetter than December.
5 (deep) Loch Ness is deeper than the North Sea.
6 (hot) Today was the hottest day of the year.
7 (fun) What is the funniest TV show you have ever seen?
8 (sad) This book is sadder than any other ever written.
9 (small) My laptop is smaller than yours.
10 (cold) Is the South Pole colder than the North Pole?

De bezits-’s
Als je zegt dat iets van iemand is, gebruik je ’s :
Sara ’s coat Sara’s jas
Bart ’s email address Barts e-mailadres / het e-mailadres van Bart
my friend ’s MP3 player de mp3 van mijn vriend
Je schrijft ook ’s als het woord op een s-klank eindigt:
the princess ’s castle het kasteel van de prinses
the dog ’s bone het bot van de hond
Na woorden in het meervoud schrijf je alleen ’ (apostrof):
the boy s’ pens de pennen van de jongens
the traveller s’ luggage de bagage van de reizigers
my parent s’ car de auto van mijn ouders
Als een naam op een s-klank eindigt, mag je kiezen:
• ’s
• ’ (alleen de apostrof)
Dennis ’s car Dennis ’ car de auto van Dennis
Max ’s sister Max ’ car de zus van Max
OEFENING 12
Hoofdstuk 5 Spelling A2 Hoe schrijf je dat?
Schrijf je ’s of alleen ’? Zet een kruisje in de goede kolom. Als het allebei kan, mag je in allebei de
kolommen een kruisje zetten.
’s ’
1 My uncle ... car is very fast. □ □
2 This is Nick ... report. □ □
3 Lies ... mother is always worried about her. □ □
4 The kids ... toys are still outside. □ □
5 Mrs Jones … assistent called. □ □
6 The prince … horse is called Snow White. □ □
7 All of the hotel … rooms have Internet access. □ □
8 Who is going to clean the students … rooms? □ □
9 Mitch … laptop was stolen last night. □ □
10 Today … weather is really great. □ □
OEFENING 13
Schrijf de woorden tussen haakjes in de goede vorm.
1 (Alex) Is that Alex’ / Alex’s girlfriend?
2 (boss) That is my boss’s office.
3 (parents) Is this your parents’ car?
4 (policeman) Who is going to tell this to the policeman’s wife?
137

138
Taalblokken Engels
5 (Kees) Where are Kees’/ Kees’s shoes?
6 (girls) St Mary’s is an all- girls’ school.
7 (children) The children’s clothes are in the closet.
8 (eagles) Did you see the eagles’ nest?
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taalblokken 2
2 Telwoorden – one – fi rst, four – fourth
Net als in het Nederlands heb je in het Engels hoofdtelwoorden ( one, two, three ) en rangtelwoorden
( first, second, third ).
Hoofdtelwoorden Rangtelwoorden
1 one first
2 two second
3 three third
4 four four th
5 five fifth
6 six six th
7 seven seven th
8 eight eighth
9 nine ninth
10 ten ten th
11 eleven eleven th
12 twelve twelfth
13 thirteen thirteen th
14 fourteen fourteen th
15 fifteen fifteen th
16 sixteen sixteen th
17 seventeen seventeen th
18 eighteen eighteen th
19 nineteen nineteen th
20 twenty twentieth
21 twenty-one twenty-first
22 twenty-two twenty-second
30 thirty thirtieth
31 thirty-one thirty-first
40 forty fortieth
50 fifty fiftieth
60 sixty sixtieth
70 seventy seventieth
80 eighty eightieth
90 ninety ninetieth
100 a / one hundred a / one hundred th
101 a / one hundred and one a / one hundred and first
136 a / one hundred and thirty-six a / one hundred and thirty-six th
200 two hundred two hundred th
299 two hundred and ninety-nine two hundred and ninety-ninth

Hoofdtelwoorden Rangtelwoorden
300 three hundred three hundred th
400 four hundred four hundred th
1,000 a / one thousand a / one thousand th
1,001 a / one thousand and one a / one thousand and first
1,058 a / one thousand and fifty-eight a / one thousand and fifty-eighth
Hoofdstuk 5 Spelling A2 Hoe schrijf je dat?
1,204 a / one thousand two hundred and four a / one thousand two hundred and four th
2,000 two thousand two thousand th
11,472 eleven thousand four hundred and seventytwo
1,000.000 a / one million a / one million th
eleven thousand four hundred and seventysecond
1,000.001 a / one million and one a / one million and first
46,300,113 forty-six million three hundred thousand one
hundred and thirteen
1,000,000,000 a / one billion a / one billionth
forty-six million three hundred thousand one hundred
and thirteen th
De spelling van de meeste rangtelwoorden is logisch als je het hoofdtelwoord weet: je zet –th achter het
hoofdtelwoord.
Let op! Er zijn uitzonderingen. Die zijn vetgedrukt in het overzicht hierboven. Daarvan moet je de spelling
uit je hoofd leren of opzoeken.
Als je in het Engels een datum schrijft, doe je dat met rangtelwoorden. Deze rangtelwoorden kort je af.
Je kort een datum af door –th achter het getal te zetten .
5th June 2010 (Brits-Engels)
June 5th , 2010 (Amerikaans-Engels)
Let’s have dinner on 26th March!
Uitzonderingen zijn 1 (fir st ), 2 (seco nd ) en 3 (thi rd ) .
1 st December 2011
2 nd January 2010
3 rd August 2012
OEFENING 14
Schrijf de volgende getallen voluit op als hoofdtelwoord.
9 nine
17 seventeen
22 twenty-two
48 forty-eight
354 three hundred and fifty-four
896 eight hundred and ninety-six
3,001 three thousand and one
9,511 nine thousand five hundred and eleven
13,630 thirteen thousand six hundred and thirty
1,000,020 a / one million and twenty
139

140
Taalblokken Engels
OEFENING 15
Schrijf het getal voluit op als rangtelwoord.
1 first
32 thirty-second
64 sixty-fourth
159 a / one hundred and fifty-ninth
697 six hundred and ninety-seventh
275 two hundred and seventy-fifth
5,846 five thousand eight hundred and forty-sixth
10,723 ten thousand seven hundred and twenty-third
43,412 forty-three thousand four hundred and twelfth
OEFENING 16
Schrijf de getallen tussen haakjes voluit in de zinnen. Zet ze in de goede vorm.
1 (73) Our house is number seventy-three .
2 (3) This is the third / 3rd time this year that my computer crashes!
3 (7) The new game is available from the seventh of / 7th October.
4 (25) I was number twenty-five on the list.
5 (1) My sister won the first / 1st prize in gymnastics.
6 (80) It is my grandma’s eightieth / 80th birthday.
7 (21) My brother is turning twenty-one tomorrow.
8 (2) I won’t ask you a second / 2nd time.
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taalblokken 2
3 Moeilijke woorden – your – you’re
Sommige Engelse woorden zijn verwarrend, omdat je ze op dezelfde manier uitspreekt maar anders
schrijft. Hier zie je een paar woorden die je goed uit elkaar moet houden.
your jouw I met your brother yesterday.
you’re jij bent You’re my best friend!
their hun Their house is a real mess.
they’re zij zijn They’re playing a game of tennis.
there er, daar There is a man at the door.
its van het Iraq and its oil.
Put those books over there , please.
it’s het is It’s the coldest winter in years.

live leven (werkwoord) We live in Nunspeet.
live ‘live’ uitgezonden You can see the concert live in a webcast.
life leven (zelfstandig naamwoord) I’ve never seen anything like this in all my life .
save redden There are many ways to save the planet.
save ( be)sparen Do you want to save money on your phone bills?
Hoofdstuk 5 Spelling A2 Hoe schrijf je dat?
save bewaren You should save your documents if you don’t want to lose them.
safe kluis Put all your jewellery in the safe !
safe veilig I never feel safe in old buildings.
then dan (toen) First you have to do the test and then we’ll talk about the result.
Back then nobody had a phone.
than dan (in vergelijkingen) My room is smaller than yours.
to (bij het hele werkwoord) I think it is going to rain today.
to naar Next month I am travelling to Argentina and then to Australia.
two twee Emmy has got two good friends: Colene and Donald.
too te I'm not buying this DVD. It is far too expensive.
OEFENING 17
Welk woord hoort in de zin? Streep het verkeerde woord door.
Let op: Soms moet je in één zin twee woorden doorstrepen.
1 The fireman saved / safed the little boy’s live / life .
2 They're / their waiting for you in the interview room.
3 It was raining far to / too heavily for the cricket match.
4 Brenda is taller then / than you are.
5 It’s / its a tricky question.
6 There / their are enough presents for everyone.
7 Your / you’re very nervous, aren’t you?
8 Ivan bought too / two new shirts.
9 Is this your / you’re bag?
10 Is this there / their house?
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taalblokken 2
141

142
Taalblokken Engels
2 Voluit of kort?
De werkwoorden be, have en do not kun je voluit schrijven, maar vaak ook verkort:
Lang Kort
I am I’m
we have got we’ve got
he does not he doesn’t
Net als be , have en do zijn er nog andere werkwoorden die je kunt verkorten. Daar gaan de volgende
paragrafen over.
Will en shall – I will go – I’ll go
Je kunt will verkorten tot ’ll :
I will never do it again. I ’ll never do it again.
You will never do it again. You ’ll never do it again.
He will never do it again. He ’ll never do it again.
She will never do it again. She ’ll never do it again.
We will never do it again. We ’ll never do it again.
You will never do it again. You ’ll never do it again.
They will never do it again. They ’ll never do it again.
Je kunt will not verkorten tot won’t:
He will not do it again. He won’t do it again.
We will not do it again. We won’t do it again.
Would – I would go – I’d go
Je kunt would verkorten tot ’d :
I would like to work in China. I’d like to work in China.
You would like to work in China. You’d like to work in China.
He would like to work in China. He’d like to work in China.
She would like to work in China. She’d like to work in China.
We would like to work in China. We’d like to work in China.
You would like to work in China. You’d like to work in China.
They would like to work in China. They’d like to work in China.
OEFENING 1
Schrijf de woorden tussen haakjes in de verkorte vorm.
1 (would) I ‘d really like to see you again soon!
2 (have) We ’ve got lots of problems.
3 (am 2x) I ’m really tired, I ’m going to bed.
4 (are) You ’re my best friend.
5 (will) I ’ll call you back as soon as possible.

6 (has) He ’s got plenty of room for a party.
7 (would) She ’d love to stay, but has to go home.
8 (will) They ’ll arrange a meeting next week.
9 (is) It ’s too good to be true!
10 (has) It ’s got four legs and a tail.
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taalblokken 2
Hoofdstuk 5 Spelling A2 Hoe schrijf je dat?
143

144
Taalblokken Engels
3 Leestekens
De punt
In het Engels schrijf je een punt in de volgende gevallen:
• Aan het eind van een zin.
The dog was barking.
The comedian made me laugh.
• In sommige afkortingen.
a.m. ’s morgens
p.m. ’s middags
e.g. bijvoorbeeld
ca. ongeveer
etc. enzovoorts
Afkortingen als Mr , Mrs , Ms en Dr schrijf je in het Amerikaans-Engels met een punt, maar in het Brits-
Engels zonder punt.
Let op! In bekende afkortingen zoals BBC , NATO , VIP , UNESCO en DVD zet je geen punt.
• In getallen waar je in het Nederlands een komma gebruikt.
She is 5.8 feet tall.
A cup of coffee costs £1.60.
OEFENING 1
Schrijf een punt waar dat nodig is.
1 Roxanne didn’t go to school yesterday .
2 I have a meeting at 2 p.m. tomorrow .
3 Karst is 1 . 78 meters long .
4 Will you offer Mr and Mrs Summers a drink?
5 My sister always watches the B B C news at eight a . m .
De komma
In het Engels schrijf je een komma in de volgende gevallen:
• Als je een pauze hoort binnen een zin.
My favourite sports are football, tennis, and swimming.
I could tell you the truth, but I will not.
I like this shop, because it is cheap.
Jill, my boss, is 28 years old.
Although it was cold, we didn’t wear our coats.

Hoofdstuk 5 Spelling A2 Hoe schrijf je dat?
• In getallen. Je schrijft in Engelse getallen en bedragen een komma op de plaats waar je in het
Nederlands een punt gebruikt.
The village has 3,023 inhabitants.
It costs almost 1,000,000 dollars!
OEFENING 2
Zet een komma waar dat nodig is.
1 She wore a purple dress , a woolly hat (,) and Wellington boots.
2 I love eating cake and biscuits , not vegetables.
3 The recipe needed jam , flour , sugar , fruit , eggs , ketchup (,) and baking powder.
4 India, a truly beautiful , interesting and exotic country , is now a popular holiday destination.
5 Paul said he had seen Jim and John at the party last night.
6 Margo Phelps , a talented woman in the world of business , decided to run for president.
7 They won 5 , 0 0 0 pounds in the lottery!
8 I really like playing tennis , but I like basketball better.
Het vraagteken
Je zet een vraagteken aan het eind van een vraag:
Do you understand this rule?
Who was that?
You’re leaving already?
Have you hurt yourself?
Het uitroepteken
Je schrijft een uitroepteken als je een sterke emotie uitdrukt of een bevel geeft:
What a wonderful surprise!
What a pity!
It’s a goal!
Oh dear!
Get out!
Stop making me laugh!
145

146
Taalblokken Engels
OEFENING 3
Schrijf een uitroepteken of een vraagteken achter iedere zin.
1 What were you doing last night ?
2 Stop making fun of me !
3 Are you free this weekend ?
4 Isn’t that great news ?
5 John, get over here now !
6 Careful !
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taalblokken 2

Hoofdstuk 6
Functionele
theorie A2
Hoe doe je dat?

148
Taalblokken Engels
1 Lezen
1 Correspondentie
Mensen kunnen verschillende redenen hebben om jou een e-mail, brief, kaart of sms te sturen. Je kunt
correspondentie onderverdelen in informeel en formeel. Informeel betekent persoonlijk, of niet-zakelijk.
Formeel betekent zakelijk. Het is handig als je een paar standaardzinnen herkent, zodat je weet wat
de bedoeling van de schrijver is. De standaardzinnen hieronder staan gerangschikt van informeel naar
formeel.
Een verzoek
Als mensen jou schrijven omdat ze willen dat jij iets voor hen doet, kun je de volgende dikgedrukte
woorden en zinnen tegenkomen. Het is belangrijk dat je kunt bepalen hoe dringend of hoe vriendelijk
een verzoek is, zodat je er goed op kunt reageren. Met de volgende zinnen maken mensen heel beleefd
duidelijk dat wat erna komt een verzoek is. Vaak geldt: hoe langer de zin, hoe lastiger (en hoe vriendelijker)
het verzoek:
Can you send me the documents, please? Kunt u mij de documenten toesturen?
Can I ask you a favour? Mag ik je om een gunst vragen?
Would you be able to pick me up tomorrow? Zou je me morgen op kunnen halen?
Could you bring your laptop tomorrow if it’s not too much trouble ? Zou je morgen je laptop willen meebrengen als het
niet te veel moeite is?
Could you please text me your address? Zou je me je adres kunnen sms’en?
I was wondering if you could take me to the dentist tomorrow. Ik vroeg me af of je me morgen naar de tandarts
kunt brengen.
Would you mind giving me the details of your project? Zou je me de details van je project willen geven?
Would it be too much to ask you to print the article and bring it to
me tonight?
Is het te veel gevraagd om dat artikel te printen en
vanavond naar me toe te brengen?
Please send me your invoice as soon as possible. Gelieve de factuur zo snel mogelijk op te sturen.
I would appreciate it if you would not disturb me tonight. Ik zou het op prijs stellen als je me vanavond niet
zou storen.
I would like to request that you bring your curriculum vitae. Ik zou u willen verzoeken uw cv mee te brengen.
OEFENING 1
Wat bedoelt de schrijver? Zet een kruisje bij de goede omschrijving van het doel van de zin.
1 Would you like to join us for dinner tomorrow?
□ een uitnodiging
□ een dringend verzoek
2 I would appreciate it if you would turn off the television.
□ een voorzichtig verzoek om een gunst
□ een dringend verzoek
3 If it is not too much trouble, could you please take me to the airport tomorrow?
□ een voorzichtig verzoek om een gunst
□ een formeel verzoek om een gunst
4 I would like to request a paper copy of the report.
□ een zakelijk verzoek
□ een informeel verzoek

Hoofdstuk 6 Functionele theorie A2 Hoe doe je dat?
Een afspraak
Als iemand in een e-mail of een brief een afspraak met jou wil maken, kun je de volgende dikgedrukte
uitdrukkingen tegenkomen:
How about next weekend? Volgend weekend misschien?
Why not do it tomorrow? Zullen we het morgen doen?
Let’s meet November 3rd to discuss these things. Laten we 3 november afspreken om deze dingen te
bespreken.
Would a Sunday be convenient for you ? Zou een zondag jou goed uitkomen?
We should make an appointment soon. We moeten snel een afspraak maken.
I propose / suggest we meet next Friday. Ik stel voor dat we volgende week vrijdag afspreken.
OEFENING 2
Waar en wanneer is de afspraak? Schrijf de datum, de tijd en eventueel de locatie op in het
Nederlands.
bron 1
I would like to confirm our appointment on Friday 2nd August at 3 p.m. The meeting will take place in my
office on the third floor.
Yours sincerely,
Ben Evans.
1 Wanneer?: Vrijdag 2 augustus om 3 uur ’s middags.
Waar?: Op het kantoor van Ben Evans.
bron 2
23 December 2010
Let’s meet tomorrow at
five. How about a coffee
at Ron’s?
2 Wanneer?: 24 december 2010 om 5 uur ’s middags.
Waar?: Ron’s.
bron 3
Saturday 2 p.m. is fine.
I’ll meet you at the bus
stop and we can go into
town together. See you
then!
3 Wanneer?: Zaterdag om 2 uur ’s middags.
Waar?: Bij de bushalte.
OEFENING 3
Zet een kruisje bij de goede betekenis.
1 Would next Friday be convenient for you? Say 3 p.m. at my office?
□ Zullen we afspreken op vrijdag?
□ Denk je nog aan onze afspraak vrijdag?
149

150
Taalblokken Engels
2 How about tomorrow?
□ Wat doe je morgen?
□ Zullen we morgen afspreken?
3 I suggest we meet on 21st at 10 a.m.
□ Ik stel voor dat we op de 21ste om 10 uur een afspraak met elkaar maken.
□ Ik stel voor dat we afspreken op de 21ste om 10 uur ‘s ochtends.
Een uitnodiging
Als iemand jou uitnodigt, kun je de volgende zinnen tegenkomen. Let vooral op de vetgedrukte gedeelten:
How about watching a film at my house tonight? Wat zou je ervan zeggen om vanavond bij mij thuis een film
te gaan kijken?
Would you like to come to my party tonight? Heb je zin om vanavond naar mijn feestje te komen?
Let’s have dinner at my place tomorrow. Laten we morgenavond bij mij thuis eten.
Why don’t you come and visit us in England? Waarom kom je ons niet opzoeken in Engeland?
We hope you can come to the Open Day next week. We hopen dat je volgende week naar de Open Dag kunt
komen.
You’re welcome to join us tonight for some drinks. Je bent van harte welkom om vanavond iets met ons te
drinken.
I would like to invite you over for dinner tonight. Ik zou u graag willen uitnodigen om vanavond bij ons te
komen eten.
Als je iemand hebt uitgenodigd, kan die persoon ook een bericht terugsturen om te zeggen of hij wel of
niet kan komen:
Count me in! Je kunt op me rekenen!
I’ll come. Ik kom.
Sorry, I cannot make it. Sorry, ik kan niet komen.
I’m afraid I won’t be able to come. Ik kan helaas niet komen.
Thanks for the invitation. I’ll definitely be there. Bedankt voor de uitnodiging. Ik zal er zeker zijn.
I’m really sorry, but I won’t be able to come. Het spijt me heel erg, maar ik kan niet komen.
I regret that I will have to decline this time. Ik vrees dat ik dit keer ‘nee’ moet zeggen.
OEFENING 4
Wat wil de schrijver van je? Heeft hij een verzoek, wil hij een afspraak met je maken of wil hij je
uitnodigen?
1 We would like to invite you to our annual Christmas
party on 22nd December.
Verzoek Afspraak Uitnodiging
□ □ □
2 Could you please help me to install Word on my laptop? □ □ □
3 I was wondering if you could tell me more about the
course programme?
□ □ □
4 How about meeting up for a coffee tomorrow at noon? □ □ □
5 I would like to invite you to my 21 st birthday party. □ □ □
6 Would it be too much trouble for you to post my letter
on your way into town?
□ □ □
7 Can I ask you a favour? □ □ □
8 I suggest we meet in the Irish pub at around 9 p.m. □ □ □
9 You’re more than welcome to join us for a drink after
work.
□ □ □
10 Would another day be more convenient for you? □ □ □

2 Schrijven
1 Correspondentie
De persoonlijke brief
Hoofdstuk 6 Functionele theorie A2 Hoe doe je dat?
▶ Aanhef en afsluiting
Een persoonlijke brief is een brief die je stuurt naar iemand die je kent. Je kunt iemand zo’n brief sturen
omdat je iets te vertellen hebt of omdat je graag iets van die persoon terug wilt horen.
In het Nederlands begin je een persoonlijke brief vaak met Beste …, Lieve …, Hé, Hoi enzovoorts. Dit heet
de aanhef van een brief. Je kiest zelf wat het beste past bij jouw lezer. In het Engels kun je ook kiezen
wat je boven een persoonlijke brief zet:
Je kunt altijd Dear … schrijven, ook naar mensen die je niet zo heel goed kent.
Als je naar vrienden, goede bekenden of familie schrijft, gebruik je Hi en Hello :
Hi Jessica!
Hi there, mate,
Hello Anwar!
Dear Millie,
Je eindigt een brief met een afsluiting :
• Als je iemand niet zo goed kent of als het iemand is tegen wie je graag beleefd bent, schrijf je: Yours
sincerely of Kind regards.
• Als je iemand goed kent, gebruik je bijvoorbeeld Best wishes, Best regards, All the best .
• Als je iemand heel goed kent, gebruik je Love .
De afsluiting moet goed passen bij de aanhef: je zegt in het Nederlands ook niet: Hé Jeroen, en dan in je
afsluiting Hoogachtend.
OEFENING 1
Wat voor begroeting en afsluiting gebruik je in een brief aan …
Zet een kruisje voor de beste combinaties.
1 Een brief aan je kleine nichtje in Engeland.
□ Hi Laura! … Hugs and kisses
□ Hi Laura! … Sincerely
□ Dear Laura, … Best regards
2 Een brief aan je oma.
□ Dear grandma, … CU!
□ Dear grandma, … Love
□ Hi grandma, … See ya
3 Een brief aan een uitwisselingsstudent die volgende week naar Nederland komt. Jij bent gevraagd om
de student welkom te heten en wegwijs te maken.
□ Hello Ronaldo, …Kind regards
□ Hi Ron! … Love
□ Dear Ronaldo, … Kisses!
▶ Kern
De kern van een brief is alles tussen de aanhef en de afsluiting. De kern bestaat meestal uit verschillende
alinea’s.
Na de aanhef schrijf je een inleidende alinea . Daarin vraag je gewoonlijk eerst hoe het met de ander gaat
of schrijf je dat je hoopt dat het goed gaat:
151

152
Taalblokken Engels
How are you? Hoe gaat het met je?
How are things in Manchester? Hoe is het in Manchester?
How’s life? I hope everything is fine. Hoe staat het ermee? Ik hoop dat alles goed is.
Hope you are well. Ik hoop dat het goed met je gaat.
Je kunt ook iets zeggen over een brief of e-mail die je hebt gehad. Of je kunt zeggen dat het alweer lang
geleden is dat jullie elkaar gesproken hebben:
Long time no see. Lang niet gezien.
It was so nice to hear from you. Het was erg fijn om wat van je te horen.
I was glad to hear from you. Ik was blij om wat van je te horen.
It was great meeting you last week! Het was geweldig om je vorige week te zien!
I really like the gift you sent me, thanks! Ik vond het cadeautje dat je hebt opgestuurd erg leuk. Dank je wel!
Thank you for the invitation. Bedankt voor de uitnodiging.
Thanks for writing me! Bedankt voor je brief.
Thanks for the photos you sent me on Sunday. Bedankt voor de foto’s die je me zondag gestuurd hebt.
In het middelste deel van je brief zet je wat je wil vertellen of vragen.
I’d like to invite you to … Ik nodig je graag uit om …
Last week I went to Ireland … Vorige week ben ik naar Ierland geweest …
I’m so sorry to hear about … Ik vind het spijtig om te horen dat …
In de slotalinea sluit je je brief of e-mail op een goede manier af. Je kunt je lezer bijvoorbeeld succes
wensen, een tip geven of vragen iets te doen:
Good luck with the test. Succes met de toets.
Study hard. Studeer hard.
Let me know how it goes. Laat me weten hoe het gaat.
Say hi to Jeffrey for me. Doe Jeffrey de groetjes van me.
Please let me know what you think. Laat me maar horen wat je ervan vindt.
I’ll send another email soon. Ik zal je binnenkort weer mailen.
I’ll phone you next week. Ik bel je volgende week.
Look forward to hearing from you. Ik hoor graag weer van je.
Hope to see you again soon. Ik hoop je snel weer te zien.
All the best. Het ga je goed.
That’s all for now. Meer heb ik nu niet te vertellen.
Stay in touch. Laten we contact houden.
Bye for now. Doei.
Hieronder zie je hoe je een persoonlijke brief het beste kunt indelen.
Je mag je adres, de datum, de afsluitende groet en je naam ook aan de rechterkant van de pagina zetten,
als je dat mooier vint.
Griegstraat 20
5216 KE Boxtel
The Netherlands
Jouw adres
Je zet je naam er niet bij.
1 witregel
10 February 2010 Datum
Let op de goede schrijfwijze van de datum (Brits of
Amerikaans)!
1 witregel

Dear Uncle Jeff, Aanhef
How are you? I heard from Aunt Amalia that you will finally
visit us next month!
I just wanted to let you know that we have just painted our
guest room and that everything is now ready to receive you.
We painted the walls red and we also have new carpets and
curtains. Red is your favourite colour, isn’t it? As you can see,
we will do everything to make you happy!
…
Anyway, I really look forward to seeing you and I can’t wait to
hear your stories about South Africa.
Hoofdstuk 6 Functionele theorie A2 Hoe doe je dat?
De naam van degene aan wie je schrijft.
1 witregel
Inleidende alinea
Begin met een vraag om interesse te tonen en vertel in één
zin waarom je schrijft.
1 witregel
Inhoud van de brief
Alinea’s scheiden door witregels.
Elk onderwerp een nieuwe alinea.
1 witregel
Afsluitende alinea
Groet, wat verwacht je van de ander?
1 witregel
Best wishes, Afsluitende groet
1 witregel
Sam Naam en/of handtekening
1 witregel
PS Please say hi to Mary! Als je nog iets ‘extra’s’ wilt zeggen, kan dat met een P.S.
bron 1
506 Country Lane
North Baysville, CA 53286
July 16, 2010
Dear Susan
It feels like a very long time since I last saw you, but it has only been two
weeks! Can you believe that?
So far my summer has been great! I spent all my mornings at the beach and
I’m getting a nice tan. I’m sure I’ll finally be more tanned than you are!
In the afternoons I work in a café. It’s near the beach, so it’s lots of fun. I get
a lot of tips and my colleagues are really great. We often go out together after
work.
I hope the summer's been going well for you, too. There's only a month and a
half left of our summer vacation and after that it's back to school. Would you
like to meet up some time before school starts?
Love,
Mandy
153

154
Taalblokken Engels
OEFENING 2
Bekijk de brief hierboven en beantwoord de vragen.
1 Wat is de aanhef? Dear Susan
2 Waar woont Mandy? 506 Country Lane, North Baysville, CA 53286
3 Wanneer is de brief geschreven? 16 juli 2010
4 Hoe sluit Mandy de brief af? Love, Mandy
OEFENING 3
De volgende onderdelen van een brief staan in de verkeerde volgorde. Zet ze in de goede volgorde.
Gebruik de cijfers 1 – 8.
Dear Michael, 3
I had a great Christmas holiday. I spent Christmas with my family and it was great fun, with lots of
good food! After Christmas, I went away for a weekend with Mark. We have been together for a
year now, but this was our first weekend abroad. We went to Paris, the city of love, and we had an
amazing time!
In February I will start school again, just like you. School finishes at the end of June, so if you want
to come and visit in July or August, you’re more than welcome to!
72 Princess Road
Oxford OX2 6DF
Take care!
Love,
Please say hi to you sister for me. And don’t forget, I’ll be waiting for your letter! 6
6-3-2010 2
Hanneke 8
Thank you for your letter. It was really nice to hear from you! 4
De e-mail
Een e-mail is een snellere manier van communiceren dan een brief. Als je een e-mail stuurt, zijn er een
paar dingen die je moet invullen voordat je het echte bericht kunt sturen.
From: bhvclesh@hbsproducts.ag E-mailadres van de afzender Verschijnt automatisch
To: wwachoner@co.uk E-mailadres van de ontvanger Verplicht
CC: jba123@home.co.uk E-mailadres van persoon die
een kopie van de mail ontvangt.
Bijvoorbeeld collega’s die ook
moeten weten dat jij een e-mail
naar een bedrijf hebt gestuurd.
BCC: shrwerk@co.cz E-mailadres van persoon die een
kopie van de de mail ontvangt. De
ontvanger van het bericht kan het
e-mailadres bij BCC niet zien en
weet dus niet dat jij de mail ook
naar iemand anders hebt gestuurd.
Niet verplicht
Niet verplicht
Subject: Meeting Onderwerp van de e-mail Verplicht
Attachment: agenda.doc Bijlage Niet verplicht
5
1
7

Hoofdstuk 6 Functionele theorie A2 Hoe doe je dat?
Er zijn een paar dingen waar je goed op moet letten bij het schrijven van een e-mail:
• Let op dat je geen type- of spelfouten maakt in het adres van de ontvanger.
• Bedenk een passend onderwerp bij het bericht, zodat de ontvanger weet waar het bericht over gaat
voordat hij of zij het bericht opent. Dit is vooral belangrijk bij zakelijke mailtjes of mailtjes naar mensen
die je niet zo goed kent.
• Lees de e-mail altijd nog een keer goed door voordat je hem verstuurt.
• Reageer je op een e-mail? Stuur dan geen overhaaste reactie.
OEFENING 4
Welke onderwerptitel past het beste bij de inhoud van de volgende e-mails? Zet telkens een kruisje
voor het goede antwoord.
1 From: k.reyman@stud.uk
To: scottie34@goen.uk
Sent: Thursday, September 30, 2010 9:08:44 AM
□ Subject: Thanks
□ Subject: No reply from Selmar
□ Subject: Reply
Hi Scott
Thanks for your email. I have not received a reply from Selmar yet. Let's wait and hope we can meet
him next week.
I'll keep you informed!
Best wishes,
Kate
2 From: sharonjohnson@house.uk
To: gjwh.brown@stud.la.uk
Sent: Thursday, 10 March 2010
□ Subject: Project plan for internship at Prints BV
□ Subject: Reply
□ Subject: Phone call
Hi George
Thanks for your reply. You are always so quick!
I sent an email to Mr Imai of Prints BV yesterday and he just phoned me to say he wants us to send a
'project plan'. If they like our plan, we can do our internship with them!
So let’s meet tomorrow or the day after tomorrow to see what we need to do in order to make a good
plan. Okay?
Good news, isn’t it? Can you let me know when you will be at college so that we can talk about the
plan?
All the best
Sharon
3 From: janeypaney@hotmail.uk
To: p.a.b.lauer@out.nl
Sent: June 6, 2009, 11:23:11 PM
□ Subject: The US is great
□ Subject: Group presentation
□ Subject: Arrange school
155

156
Taalblokken Engels
Dear Professor Lauer
I hope you are fine and that you enjoyed your summer holidays.
As you may remember, I am now in the US and will be back in Haarlem in two weeks’ time. This means
I won’t be in Haarlem when the new school year starts and that I will miss your instruction for the
group presentation in the fourth week of the semester.
Could you please let me know what I should to do, who I should email or what I should arrange to be
also part of a group?
Yours sincerely
Jane
4 From: timbrown999@hotmail.uk
To: s.o.m.beager@har.com
Sent: June 6, 2009, 11:23:11 PM
□ Subject: Linda’s web page
□ Subject: Talking at the bus stop
□ Subject: All well?
Dear Sacha
I hope you are well and that you like your new college. Can I ask you a quick question?
The other day, when we were talking at the bus stop, you mentioned a web page on which Linda
Richardson writes about her adventures in New Zealand. Could you send me the URL for that web
page if you still have it? I would really like to know more about her.
Thanks a lot.
Best wishes
Tim
▶ Aanhef, kern en afsluiting
Net als een brief heeft een e-mail een aanhef, een kern, en een afsluiting. Wat voor aanhef of afsluiting je
gebruikt, hangt af van de lezer. Net als bij een persoonlijke brief dus.
OEFENING 5
Zet een kruisje in de goede kolom.
Aanhef Inleidende
zin
Conclusie Afsluitende
groet
1 Lots of love. x
2 Amy sends her love too. x
3 Thanks for your email. x
4 I hope to hear from you soon. x
5 I look forward to hearing from you. x
6 Dear Mr Black x
7 It was great to hear from you. x
8 Give my regards to your brother. x
9 Well, that’s all my news for now. x
10 Love x

11 I have some good news. I’m writing to tell you
about my new job.
Aanhef Inleidende
zin
Hoofdstuk 6 Functionele theorie A2 Hoe doe je dat?
Conclusie Afsluitende
groet
12 How is your family? x
13 Regards x
14 Please write to me soon! x
15 We look forward to hearing from you. x
16 Please give my love to your parents. x
17 Dear Herman x
18 I hope you’re well. x
19 Thanks for your email. x
20 Best wishes x
21 Yours x
22 Thank you very much for your letter of June 4th. x
23 That’s all for now. x
24 How are you? I’m fine. x
25 Hi Sarah x
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taalblokken 2
2 Formulieren en aantekeningen
Een formulier invullen
Als je je bijvoorbeeld inschrijft voor een cursus, als je iets wilt reserveren of bestellen, als je geld wilt
geven aan een goed doel, of als je een klacht wilt indienen, moet je een formulier invullen. Je moet dan
gegevens over jezelf invullen. Soms moet je ook een kruisje in een hokje zetten om aan te geven wat je
bijvoorbeeld wilt bestellen.
In bron 2 moet je een kruisje zetten om aan te geven wanneer je komt overnachten in het hotel en wat
voor kamer je wilt. Je kunt ook nog aangeven of je een extra luxe kamer wilt.
bron 2
x
157

158
Taalblokken Engels
Behalve je naam en adres moet je vaak ook nog andere dingen invullen.
Personal details Persoonlijke gegevens
first name voornaam
surname / last name achternaam
date of birth geboortedatum
place of birth geboorteplaats
address adres
postal code postcode
country land
gender geslacht
signature handtekening
Payment information Betalingsgegevens
credit card number creditcardnummer
valid from geldig vanaf
expiry date vervaldatum
bank account bankrekeningnummer
bron 3
OEFENING 6
Je wilt geld geven aan een goed doel. Je moet hiervoor het formulier van bron 3 invullen. De creditcardgegevens
mag je verzinnen. Vul het formulier in.
Andere dingen waarmee je rekening moet houden als je een Engels formulier invult:
• Werk een formulier altijd van boven naar beneden door. Het is belangrijk dat je geen dingen vergeet.
• Kijk altijd goed wat je wel en wat je niet moet invullen. Vaak hoef je niet alles in te vullen. Vaak zie je
een * bij dingen staan. Dat zijn de verplichte velden ( required fields ). De andere velden zijn dan niet-
verplicht ( optional ).
• Op papieren formulieren staat vaak niet aangegeven wat verplicht is. Je hoeft je e-mailadres
bijvoorbeeld meestal niet verplicht in te vullen. Doe dat dan ook niet als je geen e-mails van het bedrijf
of de organisatie wilt ontvangen.
• Let bij formulieren op internet ook altijd op hokjes die al voor je zijn aangevinkt. Vaak staat er dan
zoiets als Please send me more information by email . Als je geen informatie (vaak reclame) van het
bedrijf wilt ontvangen, moet je het vinkje verwijderen.

Hoofdstuk 6 Functionele theorie A2 Hoe doe je dat?
• Soms staat er op een formulier dat je het in moet vullen met block capitals, met blokletters dus. Ook
als dit er niet bij staat, is het belangrijk dat je handschrift goed leesbaar is voor anderen. Soms staat er
Please print . Dat betekent ook ‘met blokletters schrijven’.
• Lees een ingevuld formulier altijd nog een keer goed na. Zorg ervoor dat je geen belangrijke dingen
vergeet in te vullen en dat je geen schrijffouten maakt.
Kijk dus altijd goed wat je moet invullen. Vul alleen het hoogstnoodzakelijke in.
bron 4
OEFENING 7
Met het formulier van bron 4 kun je een brief schrijven aan een tijdschrift. Bekijk het formulier en
beantwoord de vragen.
1 Welke velden hoef je niet verplicht in te vullen? Title en URL.
2 Hoe kun je dat zien? Daar staat geen * bij.
3 Dit is een formulier voor general feedback. Er staat immers een vinkje bij general feedback. Stel dat je
een brief naar de editor wilt schrijven. Wat moet je dan doen? ‘Letter to editor’ aanvinken.
Aantekeningen maken
▶ Telefoonnotitie
Een telefoonnotitie maak je als je een boodschap moet doorgeven aan iemand die zelf niet aan de
telefoon kon komen.
Lees de telefoonnotitie die Geeta voor haar moeder maakt na dit telefoongesprek:
Geeta: Hello.
Mrs Seth: Hi, Geeta. It’s Mrs Seth.
159

160
Taalblokken Engels
Geeta: Oh, hi, Mrs Seth.
Mrs Seth: Can I speak to your mother, please?
Geeta: I’m afraid she’s gone out, but she said she’ll be back by 6.30.
Mrs Seth: Do you know when she will be going to Amsterdam?
Geeta: Tomorrow. Tomorrow morning at 11, I believe.
Mrs Seth: Right. Could you ask her to call me today? I’m going out at 6 but I should be back by 7.
I would like to ask her to bring me something from Amsterdam.
Geeta: Certainly, Mrs Seth. I’ll tell her.
Mrs Seth: Thanks. Bye, Geeta.
Geeta: Bye, Mrs Seth.
bron 5
5 PM
Hi Mum
Mrs Seth called and would like you to call her today. She will be out from
6 to 7. She would like you to bring something from Amsterdam.
Geeta
Een telefoonnotitie heeft altijd dezelfde opzet:
(datum) tijd
Begroeting
Inhoud:
– wie belde er
– waarom
– instructie: wat moet degene voor wie het bericht is doen, bijvoorbeeld terugbellen, een afspraak verzetten, iemand
ophalen, iets regelen
Je eigen naam
OEFENING 8
Lees het telefoongesprek hieronder en schrijf een bericht voor Max.
Victor: Hello! Is this 564293? Could I speak to Max Pine from the sales department, please?
Receptionist: I’m afraid Mr Pine is not in yet.
Victor: I’m his brother, Victor Pine, calling from London. Could you tell Max that his mother is
seriously ill and has been admitted to hospital?
Receptionist: I’m sorry to hear that. I’ll let Max know as soon as he has arrived. Is there anything else you
would like me to tell him?
Victor: Yes, please tell him that he should catch the 7 o’clock flight to London and that I’ll pick him
up from Gatwick.
Receptionist: Certainly, Sir. I’ll leave him a message and I’ll book the 7 o’clock flight to London for him
myself.
Victor: Thank you very much. I really appreciate your help.

on 6
Hoofdstuk 6 Functionele theorie A2 Hoe doe je dat?
▶ Memo
Een memo is een zakelijk bericht aan een of meer collega’s of medewerkers binnen een bedrijf of organisatie.
Bijvoorbeeld een e-mailbericht aan een hele afdeling over werkzaamheden aan het computernetwerk.
bron 7
From: IT department
To: All staff members
Sent: Tuesday, 21 August 2010, 14:13:05
Subject: Computer updates
Please remember to not switch off your computer when you leave tonight. As
you know, we are going to update the IT system tonight and this means that
all computers in the network should be left switched on.
Thanks.
Ben
Een memo ziet er altijd als volgt uit:
FROM: [jouw naam]
TO: [de mensen voor wie het bedoeld is]
DATE: [de datum]
SUBJECT: [het onderwerp]
[Je boodschap]
[Eventueel je naam nog een keer]
161

162
Taalblokken Engels
OEFENING 9
Schrijf een memo voor je (internationale) huisgenoten om te zeggen dat je er volgende week de hele
week niet bent. Je gaat op vakantie en je bent volgende week zondag weer terug.
bron 8
▶ Prikbordnotitie
Als je iets wilt verkopen of als je bijvoorbeeld een kamer zoekt, kun je in een winkel, in een café of op
school een briefje op een prikbord hangen. Daarop schrijf je altijd:
• een duidelijke titel
• de datum
• wat je zoekt of verkoopt (kort en duidelijk)
• je naam en contactgegevens
bron 9
Spanish lessons 05-11-2011
Are you looking for a personal tutor to practise and improve your Spanish?
Search no longer!
I am a native speaker of Spanish ready to help you out!
£10 an hour
Interested? Please give me a call!
07-726899605
Eduardo Jamon
OEFENING 10
Je loopt stage bij een bedrijf in Engeland en zoekt een kamer in Oxford van minimaal 15 m². Je hebt
maximaal £ 250 per maand te besteden. Schrijf een briefje dat je kunt kopiëren om op verschillende
plaatsen in de stad op te hangen. Denk aan je contactgegevens (telefoonnummer of e-mailadres).

Room wanted in Oxford [datum]
I am looking for a room in Oxford, 15 m² minimum.
I will pay up to £250 a month. Who can help me out?
Please contact me on 06-82737590
[ n a a m ]
Hoofdstuk 6 Functionele theorie A2 Hoe doe je dat?
Tegenwoordig heb je ook veel ‘prikborden’ op internet waar je korte advertenties en berichtjes achter
kunt laten. In zo’n advertentie zet je dezelfde informatie als in een prikbordnotitie. Een voorbeeld:
bron 10
OEFENING 11
Singstar Legends + 2 Microphones. PS2
Sinstar Legends for PlayStation 2, complete with 2 microphones and adaptor
for connection to PS2.
Yours for only 12 pounds! Good working order. Happy to post.
Please contact me on 07-736388750.
Rachel
Je wilt je oude PlayStation 2 verkopen, inclusief 10 spellen. Stel een duidelijk bericht op dat je op
een Engelse Markplaatssite kunt zetten. Hoeveel geld wil je ervoor hebben, welke spellen heb je
erbij?
Playstation 2 for sale!
I would like to sell my PlayStation 2 and ten games
that go with it. It’s all yours for 80 pounds!
The games include racing games and fighting games. If
you’re interested, send me an email.
Laurens
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taalblokken 2
163

164
Taalblokken Engels
3 Luisteren
Het telefoonalfabet
In telefoongesprekken hoor je vaak namen of e-mailadressen die worden gespeld. Wil je die goed kunnen
verstaan, dan moet je weten hoe je de letters uitspreekt. Verder heeft elke taal een telefoonalfabet.
Dit alfabet bestaat uit namen; een naam die begint met de letter A, een naam die begint met de letter B,
enzovoort. Als een naam gespeld wordt, hoor je soms deze namen in plaats van alleen letters.
Stel de naam is Taylor. Dat klinkt dan als volgt:
Tommy – Alfred – Yellow – London – Oliver – Robert: Taylor
Hieronder staat het volledige Engelse telefoonalfabet:
Letter Uitspraak Telefoonalfabet
A ee Alfred
B bie Benjamin
C sie Charles
D die David
E ie Edward
F ef Frederick
G dzjie George
H eetsj Harry
I ai Isaac
J dzjee Jack
K kee King
L el London
M em Mary
N en Nellie
O oo Oliver
P pie Peter
Q kjoe Queen
R aah Robert
S es Samuel
T tie Tommy
U joe Uncle
V vie Victor
W dabl joe William
X ex X-ray
Y wai Yellow
Z zed / zie Zebra
OEFENING 1
Schrijf de namen op die hier gespeld staan.
1 William – Isaac – London – Samuel – Oliver – Nellie Wilson
2 David – Alfred – Victor – Isaac – Edward – Samuel Davies
3 Benjamin – Alfred – Isaac – London – Edward – Yellow Bailey
4 Frederick – Isaac – Samuel – Harry – Edward – Robert Fisher

4 Gesprekken voeren
1 Informele gesprekken
Je vraagt iemand de weg
Excuse me. Do you know the way around here? Pardon. Bent u hier bekend?
Could you show me the way, please? Kunt u mij de weg wijzen, alstublieft?
I’ve lost my way. Could you help me out, please? Ik ben de weg kwijt. Kunt u mij helpen?
Where is the Tourist Information Office? Waar is de VVV?
Where is the railway station? Waar is het treinstation?
Where’s the ticket office? Waar is het loket?
How do I get to the city centre? Hoe kom ik in het centrum van de stad?
Hoofdstuk 6 Functionele theorie A2 Hoe doe je dat?
Can you tell me how to get to the music hall, please? Kunt u mij vertellen hoe ik bij de muziekzaal kom?
Can you tell me where the nearest bus stop is, please? Kunt u mij vertellen waar de dichtstbijzijnde bushalte is?
Could you tell me where the nearest police station is? Zou u mij kunnen vertellen waar het dichtstbijzijnde politiebureau is?
Thank you. Dank u wel.
Thanks a lot! Heel erg bedankt.
Ook als je aan iemand de weg wilt vragen, is het beleefd om te beginnen met een verontschuldiging:
Excuse me, …?
Engelsen zijn beleefd en gebruiken vaak please (alstublieft).
Vergeet niet te bedanken als iemand je de weg heeft gewezen!
OEFENING 1
Schrijf een passende Engelse zin op:
1 Je wilt graag weten waar de dichtstbijzijnde bushalte is.
Can you tell me where the nearest bus stop is, please?
2 Je wilt graag weten hoe je bij de muziekzaal moet komen.
Can you tell me how to get to the music hall, please?
3 Je bent verdwaald en hebt hulp nodig bij het vinden van de weg.
I’ve lost my way. Could you help me out, please?
4 Je spreekt iemand aan en vraagt of hij / zij bekend is.
Excuse me. Do you know the way around here?
5 Je bent geholpen door een mevrouw. Je sluit het gesprek af.
Thank you / Thanks a lot!
Je geeft je mening of voorkeur
I really like Chinese food. Ik hou erg van Chinees. / Ik vind Chinees erg lekker.
I really don’t like my new boss. Ik vind mijn nieuwe baas echt niet leuk.
I would like (to) go out tonight. Ik zou graag uit willen vanavond.
165

166
Taalblokken Engels
I would really like to join you. Ik zou graag met jullie mee willen (doen).
I don’t want to go to that Indian restaurant again. Ik wil niet weer naar dat Indische restaurant.
I want to stay in tonight. Ik wil vanavond thuis blijven.
I wish your were here! Ik zou willen dat je hier was!
I prefer to stay at home. Ik blijf liever thuis.
I think I'd prefer a netbook computer. Ik denk dat ik liever een netbookcomputer heb.
OEFENING 2
Vertaal de zinnen in het Engels
1 Ik vind pizza erg lekker.
I really like pizza.
2 Ik zou graag een nieuwe auto willen.
I would like a new car.
3 Ik wil niet naar de bioscoop vanavond.
I don’t want to go to the cinema tonight.
4 Ik vind je nieuwe tas erg leuk.
I really like your new bag.
5 Ik zou willen dat je me zou helpen!
I wish you would help me!
Je biedt je excuses aan
I’m sorry. Het spijt me
I’m really sorry. Het spijt me echt.
I apologise. Ik bied mijn excuses aan.
I’m sorry. I didn’t mean to scare you. Het spijt me. Het was niet mijn bedoeling je bang te maken.
My sincere apologies. Mijn oprechte excuses.
OEFENING 3
Schrijf een passende Engelse zin op.
1 Jouw telefoontje heeft de baby van een vriendin wakker gemaakt. Het was niet je bedoeling om de
baby aan het huilen te maken.
I’m sorry. I didn’t mean to make the baby cry.
2 Je botst in de supermarkt tegen iemand aan. Er is niets aan de hand, maar je biedt wel even je
excuses aan.
I’m sorry.
3 Je bent op een feestje en gooit per ongeluk een glas wijn om, over de broek van een vriendin. Het spijt
je natuurlijk heel erg.
I’m really sorry.

Je praat over het weekend
How was your weekend? Hoe was je weekend?
Did you have a good weekend? Heb je een goed weekend gehad?
What did you do last Friday? Wat heb je afgelopen vrijdag gedaan?
Where did you go last night? Waar ben je gisteravond geweest?
What are your plans for the weekend? Wat zijn je plannen voor dit weekend?
What are you doing this Saturday? Wat ga je komende zaterdag doen?
It was brilliant. Het was geweldig.
Nothing special. Niks bijzonders.
Not much. Niet veel.
We went to the beach. We zijn naar het strand geweest.
We saw a very good film. We hebben een heel goede film gezien.
OEFENING 4
Schrijf een passende vraag op.
A: How was your weekend?
B: My weekend was great, thanks.
A: What are you doing this Saturday?
B: This Saturday? I am going to the beach. Do you want to come along?
A: What did you do last Friday?
B: Nothing special. I had to work all day.
A: Where did you go last night?
B: I went to the cinema.
Je praat over het weer
How was the weather? Hoe was het weer?
The weather was fine. Het weer was goed.
It was sunny all day. Het was de hele dag zonnig.
What’s the weather like over there? Hoe is het weer daar?
Hoofdstuk 6 Functionele theorie A2 Hoe doe je dat?
Don’t you think the weather is nice today? Vind jij het ook geen lekker weer vandaag?
I really don’t like rain. Ik hou echt niet van regen.
Look! It’s snowing! Kijk! Het sneeuwt!
Do you think it’s going to be windy tonight? Denk dat het vanavond hard zal waaien?
The temperature was below zero last night! De temperatuur was onder nul vannacht!
It’s freezing! Het is erg koud. / Het vriest .
167

168
Taalblokken Engels
OEFENING 5
Schrijf een passend antwoord op.
1 Zeg dat je echt niet van sneeuw houdt.
I really don’t like snow.
2 Zeg dat je het erg koud vindt.
It’s freezing!
3 Wijs iemand anders erop dat het sneeuwt.
Look! It’s snowing!
4 Zeg dat het de hele dag zonnig was.
It was sunny all day.
5 Vertel dat je goed weer hebt gehad.
The weather was fine.
6 Vraag of je vriendin denkt dat het vannacht gaat regenen.
Do you think it’s going to rain tonight?
Je ontvangt een bezoeker
Good morning. How can I help you? Goedemorgen. Hoe kan ik u helpen?
One moment, please. Een momentje, alstublieft.
Did you have a good trip? Heeft u een goede reis gehad?
Did you have any trouble finding us? Had u moeite ons te vinden?
You’re a bit early. Would you mind waiting for 10 minutes? U bent wat vroeg . Vindt u het erg 10 minuten te wachten?
Would you like to wait over there? Zou u daar even willen wachten?
Please have a seat. Gaat u even zitten.
Please sit down. Neemt u plaats .
Can I get you something to drink? Kan ik iets te drinken voor u halen?
Would you like some coffee or tea? Zou u koffie of thee willen?
Follow me, please. Volgt u mij maar.
OEFENING 6
Schrijf de ontbrekende woorden op.
1 Follow me , please.
2 Would you like to wait over there?
3 Did you have any trouble finding us?
4 You’re a bit early. Would you mind waiting for 10 minutes?
5 Can I get you something to drink?
6 Good morning. How can I help you?
7 Did you have a good trip?

8 Please have a seat.
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taalblokken 2
2 Bijeenkomsten en vergaderingen
Je geeft je mening
▶
In een discussie
I agree with you on that. Ik ben het wat dat betreft met je eens.
I think (that) it’s a great idea. Ik vind het een geweldig idee.
I believe (that) you are wrong. Ik vind / denk dat jij fout zit.
I don’t think (that) we should do that. Ik vind / denk niet dat we dat moeten doen.
I don’t see what you mean. Ik begrijp niet wat u bedoelt.
I’m afraid we disagree. Ik ben bang dat we het niet eens zijn.
OEFENING 7
Schrijf een passende Engelse zin op.
1 Je bent het met iemand eens over een bepaalde kwestie.
I agree with you on that.
2 Jij vindt dat het een goed plan is.
I think / believe (that) it’s a good plan.
3 Je bent van mening dat jullie niet langer moeten wachten.
I don’t think (that) we should wait any longer.
4 Je zegt tegen een collega dat je het helaas niet met hem eens bent.
I’m afraid we disagree.
5 Je snapt niet wat je collega bedoelt.
I don't see what you mean.
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taalblokken 2
Hoofdstuk 6 Functionele theorie A2 Hoe doe je dat?
169

170
Taalblokken Engels
3 Zaken regelen
Je bestelt of reserveert iets
▶
Je reserveert een tafel in een restaurant
I would like to make a reservation, please. Ik wil graag een reservering maken.
Can I book a table for two, please? Kan ik een tafel voor twee personen reserveren?
Have you got a table for four? Hebt u een tafel voor vier personen?
I would like to book a table for 7 o’clock. Ik zou graag een tafel voor 7 uur reserveren.
Does the menu include vegetarian dishes? Staan er ook vegetarische gerechten op het menu?
OEFENING 8
Schrijf een passende Engelse zin op.
1 Je wilt een reservering voor morgen maken.
I would like to make a reservation for tomorrow, please.
2 Je wilt graag een tafel reserveren voor twaalf personen.
I would like to book a table for twelve persons, please.
3 Je wilt weten of er ook vegetarische gerechten zijn.
Does the menu also include vegetarian dishes?
4 Je wilt een reservering maken voor acht uur.
▶
I would like to make a reservation for eight o’clock, please.
Je doet een bestelling in een restaurant of café
Can I see the menu, please? Mag ik de kaart zien?
Can you recommend anything? Kunt u iets aanbevelen?
Excuse me, I’d like to order something. Pardon, ik zou iets willen bestellen.
We’re ready to order. Wij zijn klaar om te bestellen.
I would like to have the lasagne, please. Ik wil graag de lasagne.
Can I have the salmon, please? Mag ik de zalm, alstublieft?
Could you bring me a diet Coke, please? Kunt u mij een cola light brengen?
Can I have an espresso, please? Mag ik een espresso?
I’d like the soup of the day, please. Ik wil graag de soep van de dag.
The pizza margarita for me, please. Voor mij de pizza margarita, alstublieft.
Do you have any desserts? Hebt u ook nagerechten?
May I see the wine list, please? Mag ik de wijnkaart zien, alstublieft?
Can I have the bill, please? Mag ik de rekening?
Als je in een restaurant de bediening wilt aanspreken, kun je op een beleefde manier hun aandacht trekken
door je zin te beginnen met: Excuse me, …
OEFENING 9
Maak de volgende twee gesprekjes af.
1 You: Excuse me, Could I see the menu, please?

Waiter: Certainly. I will bring you the menu right away.
You: Can you recommend anything?
Hoofdstuk 6 Functionele theorie A2 Hoe doe je dat?
Waiter: I can recommend the ‘fish of the day’. Maybe you would like to order some drinks first?
You: Could you bring me a diet Coke, please? And may I see the wine
list, please?
Waiter: One coke. And the wine list. Certainly, Sir / Madam.
2 You: Excuse me, I’d like to order something. / We’re ready to order.
▶
Waiter: What would you like to order?
You: I would like to have the lasagne, please.
Waiter: One lasagne coming up. Anything else?
You: Could you bring me a diet Coke, please?
Waiter: A lasagne and a diet Coke. Certainly. Thank you.
Je reserveert een hotelkamer
I would like to make a reservation, please. Ik wil graag een reservering maken.
I would like to make a reservation for tonight, please. Ik wil graag een reservering maken voor vanavond.
I would like to book a double room, please. Ik wil graag een tweepersoonskamer reserveren.
We would like a double room. We willen graag een tweepersoonskamer .
I would like a room with a bath and a shower. Ik wil graag een kamer met bad en douche.
I will arrive on the second of July and will leave the next
day.
I will arrive at around five o’clock. Ik kom rond vijf uur aan.
Ik kom twee juli aan en vertrek de volgende dag.
Does the price include breakfast? Is de prijs inclusief ontbijt?
Could you send me directions, please? Kunt u mij een routebeschrijving sturen, alstublieft?
OEFENING 10
Maak het volgende gesprek af.
Receptionist: Good afternoon. How can I help you?
Customer: Hello, (je wilt een reservering maken voor morgen) I would like to make a
reservation for tomorrow, please.
Receptionist: For how many persons?
Customer: (Alleen voor jou) Just for me.
Receptionist: Would you like a single or a double room?
Customer: (Je wilt een eenpersoonskamer. Je wilt ook graag een douche) I would like a
single room with a shower.
Receptionist: That’s fine. What time will you arrive?
171

172
Taalblokken Engels
Customer: (Je komt rond 4 uur aan) I will arrive at around four o’clock.
Receptionist: And your name was?
Customer: [Je eigen naam].
▶
Je bestelt een product
I would like to order two photocopiers, please. Ik wil graag twee kopieerapparaten bestellen.
Can you send me a hundred blue ballpoints, please? Kunt u mij alstublieft honderd blauwe balpennen sturen?
When can you deliver it? Wanneer kunt u het leveren?
Will it cost extra to have it delivered? Zijn er extra kosten voor de levering?
How much is home delivery? Hoe duur is levering aan huis?
Shall I give you my client number? Zal ik u mijn klantnummer geven?
OEFENING 11
Schrijf de ontbrekende woorden op.
1 I would like to order (bestellen) five printers, please.
2 Can you send me (kunt u mij sturen) five boxes of paperclips, please?
3 Will it cost extra to have (kost het extra om) the chairs delivered?
4 When can you deliver (leveren)?
5 I would like to order (wil graag bestellen) lunch for tomorrow, please.
Je doet een voorstel of je reageert erop
▶
▶
Je doet een voorstel
Can I make a suggestion? Mag ik een voorstel doen?
Let’s rent a car. Laten we een auto huren.
Shall we go to the beach? Zullen we naar het strand gaan?
Would you like to go the cinema? Heb je zin om mee naar de bioscoop te gaan?
How about a trip to Amsterdam? Wat dacht je van een reisje naar Amsterdam?
I suggest we go out for a meal. Ik stel voor dat we gaan uit eten.
Could we stay till Sunday? Zouden we tot zondag kunnen blijven?
Wouldn’t it be a great idea to ask her? Zou het geen geweldig idee zijn om het haar te vragen?
Je reageert op een voorstel
Yes, please. Ja, graag.
Sure. Thanks. Natuurlijk. Bedankt.
Okay. Thank you Oké. Dank je / u.
No, thank you. Nee, dank je wel / dank u wel.
I’d better not. Beter van niet.
No, but thanks for the offer. Nee, maar bedankt voor het aanbod.
Okay. Sounds good. Oké. Klinkt goed.
Sure. I’d love to. Natuurlijk. Dat zou ik heel leuk vinden.
Yeah. Great idea. Ja! Prima idee .
Great. What time? Leuk. Hoe laat?

Sounds like fun. Klinkt leuk.
Sorry. I’m busy this weekend. Helaas. Ik heb het druk dit weekend.
No, I’d rather not. Nee, liever niet.
I’m sorry, but I can’t. Het spijt me, maar ik kan niet.
No, but thanks for inviting me. Nee, maar bedankt dat je / u me uitnodigt.
I don’t think I can make it. Ik denk niet dat ik kan .
OEFENING 12
Schrijf een passende vraag of een passend antwoord op.
1 A: Would you like a drink?
B: Yes, please. I will have some coffee.
2 A: How about going to the cinema tonight?
B: Sorry, I’m busy tonight.
A: Too bad. It's a really good film!
3 A: How about some more ice cream?
B: Yes, please. I love ice cream.
Hoofdstuk 6 Functionele theorie A2 Hoe doe je dat?
4 A: Would you like to go out tonight?/ How about an evening out?
B: Sure, I’d love to go out tonight.
5 A: Would you like to go to the gym with me tomorrow?
B: Sure . What time?
A: Around noon okay for you?
B: Sure .
Data en tijden
▶
De datum
Do you know what date it is? Weet u welke datum het is?
Could you tell me the date, please? Kunt u mij vertellen welke datum het is?
What day is it today? Wat voor dag is het vandaag?
What’s the date? Wat is de datum?
It’s the fourth of July. Het is vier juli.
Today is Friday. Het is vandaag vrijdag.
It’s the twenty-second. Het is de tweeëntwintigste.
OEFENING 13
Schrijf een passende vraag of een passend antwoord op.
1 A: Do you know what date it is?
B: Yes, it's the second of February.
173

174
Taalblokken Engels
2 A: What day is it today?
B: Today is Thursday.
3 A: What's the date?
▶
B: (05-12) It is the fifth of December.
De tijd
What time is it? Hoe laat is het?
What’s the time? Hoe laat is het?
Do you know what time it is? Weet jij / u hoe laat het is?
Could you tell me the time, please? Kunt u mij alstublieft vertellen hoe laat het is?
It’s three o’clock. Het is drie uur.
It’s half past one. Het is half twee.
It’s half three. Het is half vier.
It’s ten to four. Het is tien voor vier.
It’s almost noon. Het is bijna twaalf uur ’s middags.
OEFENING 14
Schrijf het goede antwoord op.
Do you know what time it is?
1 (11.30) It’s eleven thirty
2 (2.55) It’s five to two.
3 (bijna 12 uur ’s middags) It’s almost noon.
4 (5.30) It’s half (past) five.
5 bijna 6 uur) It’s almost six o’clock.
Je reist met het openbaar vervoer
▶
▶
Je vraagt naar vertrek- en aankomsttijden
Excuse me, when's the next train to Liverpool? Pardon, wanneer vertrekt de volgende trein naar Liverpool?
When does the last train to Glasgow leave? Wanneer vertrekt de laatste trein naar Glasgow?
At what time does the train arrive in Chester? Hoe laat komt de trein in Chester aan?
Where can I find the timetable? Waar kan ik de aankomst- en vertrektijden vinden?
Where can I find information on departures and arrivals? Waar kan ik informatie over vertrek- en aankomsttijden vinden?
Je koopt een kaartje
Single ticket to London, please. Enkeltje Londen graag .
How much is a return ticket to Amsterdam? Hoe duur is een retourtje naar Amsterdam?
How much is a one-day Travelcard? Hoeveel kost een dagkaart?
I’d like an open return ticket, please. Graag een open retour.
Can I have a one-day ticket, please? Mag ik een dagkaart alstublieft?
What is the cheapest single ticket to Liverpool? Wat is het goedkoopste enkeltje naar Liverpool?
When does the next train leave? Wanneer vertrekt de volgende trein?

▶
Je reserveert een plaats
Do I need to book a seat? Moet ik een plaats reserveren?
I would like to book a seat, please. Ik wil graag een stoel reserveren.
I need to go from Liverpool to York on the
fifth of October.
Ik moet op 5 oktober van Liverpool naar York,.
I need to be in Bath at 4 p.m. Ik moet om 4 uur ’s middags in Bath zijn.
OEFENING 15
Schrijf de Engelse vertalingen op.
Hoofdstuk 6 Functionele theorie A2 Hoe doe je dat?
1 Ik wil graag twee stoelen reserveren. I would like to book two seats, please.
2 Mag ik een dagkaart alstublieft? Can I have a one-day ticket, please?
3 Hoe laat vertrekt de trein naar Nottingham? At what time does the train to
Nottingham leave?
4 Hoeveel kost een retourtje Peterborough? How much is a return ticket to
Peterborough?
5 Pardon. Waar kan ik de aankomst- en Excuse me. Where can I find the
vertrektijden vinden? timetable?
6 Ik wil graag een enkeltje naar Londen. I would like a single ticket to London,
please.
Je voert een telefoongesprek
▶
▶
Je belt iemand op
Hello. This is John Simpson speaking. Hallo. U spreekt met John Simpson.
I’d like to speak to Mrs King please. Ik zou graag met mevrouw King willen spreken.
May I speak to Mr Dobson, please? Mag ik meneer Dobson misschien even spreken?
I’d like to speak to the manager. Ik zou graag de manager willen spreken.
Hello, is Steve there? Hallo, is Steve er ook?
Hi Deb, I promised to call you back. Hoi Deb, ik had beloofd je terug te bellen .
Je neemt de telefoon aan
Good morning, DTI. Mary speaking. Goedemorgen, DTI. Met Mary.
Hello, this is Bianca speaking. Hallo, u spreekt met Bianca.
Tyler residence. Met de familie Tyler.
Who’s calling? Met wie spreek ik?
May I ask you what company you’re calling
from?
Mag ik u vragen namens welk bedrijf u belt?
Sorry, you’ve got the wrong number. Het spijt me. U hebt het verkeerde nummer.
175

176
Taalblokken Engels
▶
▶
▶
▶
Je begint een gesprek
How may I help you? Waarmee kan ik u van dienst zijn?
What is the reason for your call? Wat is de reden van uw telefoontje?
I’m calling about a problem. Ik bel over een probleem .
I’m calling to confirm our appointment. Ik bel om onze afspraak te bevestigen.
Je verbindt iemand door
Who would you like to speak to? Wie had u willen spreken?
I’m putting you through now. Ik verbind u nu door.
I’ll put you through to Customer Service. Ik zal u doorverbinden met de klantenservice.
Hold the line, please. Een momentje, alstublieft.
Sorry, nobody is answering. Sorry, er neemt niemand op.
I’m afraid I can’t put you through. Ik vrees dat ik u niet kan doorverbinden.
The line was disconnected. De verbinding werd verbroken.
The line is engaged. Het toestel is in gesprek.
Je geeft een bericht door
I’m sorry. He is not in right now. Het spijt me. Hij is er nu niet.
I’m afraid my colleague is out. Mijn collega is helaas afwezig.
Can I take a message? Kan ik een boodschap aannemen?
I’ll tell him you called. Ik zal zeggen dat u hebt gebeld.
I’ll pass it on to my colleague. Ik zal het doorgeven aan mijn collega.
I’ll make a note of that. Ik zal het noteren.
The line is engaged. Can I give her a message? Het toestel is in gesprek. Kan ik haar een bericht doorgeven?
Je beëindigt een gesprek
Thanks for calling. Bedankt voor het bellen.
I’ll call you back later. Ik bel u nog terug.
You will be hearing from us as soon as
possible.
U hoort zo spoedig mogelijk van ons.
Please call again next week. Belt u volgende week nog eens terug.
OEFENING 16
Maak de volgende twee gesprekjes af.
1 Receptionist: Good morning, Rachel speaking. How may I help you?
Caller: (Je zegt dat de heer Rogers wilt spreken.) Good morning, I’d like to
speak to Mr Rogers, please.
Receptionist: I’ll put you through. Hold the line, please.
2 Receptionist: (Groet de beller. Je werkt voor Hardman & Sons. Noem ook je eigen naam.)
Good morning, Hardman & Sons, [eigen naam] speaking.
Caller: Hello, this is Kenneth Bell.
Receptionist: (Je vraagt hoe je van dienst kunt zijn.) How may I help you?

Caller: I’d like to speak to Miss Fitzgerald, please.
Hoofdstuk 6 Functionele theorie A2 Hoe doe je dat?
Receptionist: (Je zegt dat je collega er niet is. Je stelt voor een boodschap aan te nemen.) I’m
afraid my colleague is out. Can I take a message?
Caller: Yes please. Could you let her know I’ll be home late?
Receptionist: (Je zegt dat het opschrijft.) I’ll make a note of that.
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taalblokken 2
4 Vragen en antwoorden
Je geeft instructies
First, (you) apply the glue. Eerst breng je de lijm aan.
Before you begin, (you should ...) clean the surface. Voordat je begint, moet je het oppervlak schoonmaken.
The first thing you do is mix the flour and the sugar. Je moet eerst het meel en de suiker mengen .
I suggest you start by chopping the vegetables. Ik stel voor dat je begint met het snijden van de groenten.
Then, (you) add the eggs. Dan / Daarna voeg je de eieren toe.
Next, (you) put on the handles. Daarna plaats je de handvatten.
After that, you turn right. Daarna sla je rechts af.
The next step is to connect the two parts. De volgende stap is het verbinden van de twee delen.
Make sure you stir well. Denk erom / zorg ervoor dat je goed roert!
Once you’ve done that you’re finished. Wanneer je dat gedaan hebt, ben je klaar.
When you’ve finished that, you put it in the oven. Wanneer je daarmee klaar bent, stop je het in de oven.
Finally, wait for the paint to dry. Wacht ten slotte tot de verf droog is.
When you’ve finished, you should clean the oven. Wanneer je klaar bent, moet je de oven schoonmaken.
When you’ve completed all the steps, you can enjoy
your cake!
OEFENING 17
Maak de instructie in het Engels hieronder compleet.
Wanneer je deze stappen hebt afgerond, kun je genieten van je taart!
(Voor je begint) Before you begin , make sure the tables and the floor are clean.
(Wanneer je dat gedaan hebt) Once you’ve done that , you start with the table cover.
(Daarna) Next / Then/ After that , you put the plates and cutlery on the table.
(De laatste stap) The last step is putting the glasses in the right places.
(Denk erom) Make sure you do everything according to etiquette!
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taalblokken 2
177

178
Taalblokken Engels
5 Spreken
1 Je spreekt voor een publiek
Als je een praatje moet houden voor een publiek is het handig als je van tevoren bedenkt wat je wilt gaan
zeggen. Hieronder zie je een paar voorbeeldzinnen voor een presentatie over je hobby.
My name is Anna de Wit. Mijn naam is Anna de Wit.
My presentation will be about my hobby rugby. Mijn presentatie zal gaan over mijn hobby rugby.
Today I will talk to you about rugby. Ik ga jullie vandaag iets vertellen over rugby.
I will start with the history of rugby. Ik begin met geschiedenis van rugby.
Then I will talk about rules and clothes. Daar praat ik over regels en kleding
Now I will tell you something about rugby clothes. Nu zal ik jullie iets vertellen over rugbykleding.
First of all, you need to wear special shoes. Ten eerste heb je speciale schoenen nodig.
You are not allowed to wear any jewellery. Je mag geen sieraden dragen.
Finally, I will talk to you about the rules. Als laatste ga ik het over de spelregels hebben.
That brings me to the end of my presentation. Daarmee kom ik aan het einde van mijn presentatie.
Are there any questions? Zijn er vragen?
OEFENING 1
Stel je moet een presentatie geven over jouw hobby. Waar zou je het over hebben? Maak het
volgende begin van een presentatie af.
Good morning everybody. My name is [naam]. My presentation will be about [hobby]. First I will tell you
something about [onderwerp 1], then I will talk to you about [onderwerp 2], and finally I will discuss
[onderwerp 3].
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taalblokken 2

Hoofdstuk 7
Grammatica B1
Wat zijn de regels?

180
Taalblokken Engels
1 Woorden
1 Dingen doen. Het werkwoord
Het verleden - past simple, present perfect, past continuous en
past perfect – I helped, I have helped, I was helping, I had helped
▶ Wel of niet in het verleden afgerond? – Past simple of present perfect
I helped, I have helped
Als je wilt zeggen dat iets in het verleden is gebeurd, gebruik je de past simple .
Bij de past simple van regelmatige werkwoorden zet je –ed achter het werkwoord.
Onregelmatige werkwoorden hebben andere vormen voor de past simple . Die moet je uit je
hoofd leren.
I asked my brother for help. Ik vroeg mijn broer om hulp.
I bought those flowers yesterday. Ik heb die bloemen gisteren gekocht.
Je gebruikt de past simple :
• voor gebeurtenissen in het verleden die al zijn afgerond. Meestal staat in de zin zelf wanneer de
gebeurtenis is afgerond, bijvoorbeeld yesterday, last weekend, in 1989 :
She called him yesterday. Zij heeft hem gisteren gebeld.
Ze heeft gisteren gebeld. Dat gebeurde allemaal in het verleden.
• voor een periode in het verleden die nu helemaal voorbij of afgerond is:
She lived in England for two years. Ze heeft twee jaar in Engeland gewoond.
Ze woont nu niet meer in Engeland.
Als je wilt zeggen dat iets in het verleden is begonnen of gebeurd en nu nog bezig of merkbaar is, gebruik
je de present perfect .
De present perfect bestaat uit have / has + een voltooid deelwoord. Het voltooid deelwoord maak je
meestal met het hele werkwoord + – ed , tenzij het een onregelmatig werkwoord is.
I have lived here for twelve years. Ik woon hier al twaalf jaar.
I have broken my leg. Ik heb mijn been gebroken.
Je gebruikt de present perfect :
• voor gebeurtenissen die in het verleden zijn begonnen en nu nog steeds bezig zijn:
She has worked here for 5 years. Zij werkt hier al 5 jaar.
Ze is vijf jaar geleden hier komen werken en werkt er nog steeds.
• voor gebeurtenissen die in het verleden zijn gebeurd, waarvan het resultaat nu nog steeds merkbaar is:
He has broken his leg. Hij heeft zijn been gebroken.
Zijn been brak in het verleden, maar is nog steeds niet genezen. Het been zit bijvoorbeeld nog in het gips
of hij heeft nog moeite met lopen.

We have painted our house blue. We hebben ons huis blauw geschilderd.
We hebben het huis blauw geschilderd en het is nog steeds blauw.
Hoofdstuk 7 Grammatica B1 Wat zijn de regels?
Let op! Als in een zin duidelijke verwijzingen naar het verleden staan ( yesterday, last week, in 2008, early
this morning enzovoorts), dan moet je altijd een past simple gebruiken.
OEFENING 1
Past simple of present perfect ? Zet een kruisje bij het goede antwoord.
1 I … my leg once, many years ago.
□ have broken
□ broke
2 Janet … here for twelve years. She is the best employee we’ve got!
□ has worked
□ worked
3 Rick … to Greece last year.
□ has gone
□ went
4 Tamara … in England for a year when she was little.
□ has lived
□ lived
5 Someone … my bicycle! I will have to take the bus home instead.
□ has stolen
□ stole
OEFENING 2
Schrijf de werkwoorden tussen haakjes in de goede vorm. Kies uit: past simple of present perfect .
1 (study) My dad studied medicine before he became a lawyer.
2 (cut) Look! I have cut my finger!
3 (go) I’m afraid they’re not at home. They have gone on holiday to Egypt.
4 (visit) We visited Brussels twice last year.
5 (try) I have tried to call her three times today, but I can’t reach her!
6 (clean) Dan cleaned his car yesterday.
7 (see) This is the best film I have ever seen !
8 (speak) Kenneth spoke to me last week.
9 (work) Meryem worked at the supermarket for three years, but now she has a much better job!
10 (live) Aisha has lived in England for two months. Do you think she will ever come back?
▶ Wel of niet bezig in het verleden? – Past simple of past continuous
I helped, I was helping
Als je wilt zeggen dat iets in het verleden is gebeurd en afgerond, gebruik je de past simple .
Je gebruikt de past simple :
• voor gebeurtenissen in het verleden die al zijn afgerond:
She called him yesterday. Zij heeft hem gisteren gebeld.
181

182
Taalblokken Engels
• voor een periode in het verleden die nu voorbij of afgesloten is:
She lived in England for two years. Zij heeft twee jaar in Engeland gewoond.
Ze woont nu niet meer in Engeland. Ze woont nu in een ander land.
Er is nog een andere Engelse tijd waarmee je naar het verleden kunt verwijzen: de past continuous .
Je maakt de past continuous met was / were + stam van het werkwoord + –ing :
I was waiting for you. Ik stond op jou te wachten.
She was waiting for him. Zij stond op hem te wachten.
It was raining . Het regende.
They were waiting for us. Ze stonden op ons te wachten.
Je gebruikt de past continuous :
• om te benadrukken dat een gebeurtenis in het verleden een tijdje aan de gang was:
Reshma was waiting for you. Reshma stond op je te wachten.
Het wachten is nu voorbij, maar ze heeft wel een tijdje staan wachten.
• voor een gebeurtenis in het verleden die aan de gang was toen er iets anders gebeurde:
It was still raining when the game started. Het regende nog toen de wedstrijd begon.
De twee gebeurtenissen in de zin – de regen en het begin van de wedstrijd – vonden allebei in het
verleden plaats. Je gebruikt de past continuous voor de gebeurtenis die al bezig was (de regen), toen de
andere (de wedstrijd) begon. De tweede gebeurtenis staat in de past simple.
OEFENING 3
Past simple of past continuous ? Streep de foute woorden door.
1 What did you do / were you doing when Matthew phoned / was phoning ?
2 Bart fixed / was fixing his computer when the doorbell rang / was ringing .
3 When I came / was coming in, they kissed / were kissing ! Can you believe that?
4 Beyonce read / was reading a book when her sister came / was coming home.
5 When Frida’s mum arrived / was arriving , Frida cleaned / was cleaning the house.
OEFENING 4
Schrijf de werkwoorden tussen haakjes in de goede vorm. Kies uit: past simple of past continuous .
1 (have, ring) I was having a bath when my phone rang .
2 (snow, leave) It was snowing when I left for school.
3 (drive, run out) We were driving on the motorway when we ran out of petrol.
4 (go, shine) We went for a walk and the sun was shining .
5 (watch, start) Patty was watching a film when the baby started to cry.
▶ Nog verder terug in het verleden? – Past simple en past perfect
I helped, I had helped
Als je wilt zeggen dat iets in het verleden is gebeurd, gebruik je de past simple :
She called him yesterday. Ze heeft hem gisteren gebeld.
She lived in England for two years. Ze heeft twee jaar in Engeland gewoond.

Hoofdstuk 7 Grammatica B1 Wat zijn de regels?
Een andere verleden tijd is de past perfect . Je maakt de past perfect met had + voltooid deelwoord.
Je gebruikt de past perfect voor gebeurtenissen in verleden die vóór iets anders in het verleden gebeurden:
He had worked all day when he finally went home. Hij had de hele dag gewerkt toen hij eindelijk naar huis ging.
She left after she had finished her work. Ze vertrok nadat haar werk had afgemaakt.
He told me Diana had left . Hij vertelde me dat Diana was vertrokken.
De gebeurtenissen zijn na elkaar gebeurd, allemaal in het verleden. De gebeurtenis die het eerst gebeurde
(het werken, het klaar zijn met werken en het vertrek van Diana) staat in de past perfect. De gebeurtenis
die daarna gebeurde (het naar huis gaan, het weggaan en het vertellen) staat in de past simple.
OEFENING 5
Past simple of past perfect ? Streep de foute woorden door.
1 After Marlene had finished / finished her homework, she had gone / went out with some friends.
2 The teacher had become / became really angry, because Dennis had forgotten / forgot to bring his
books again.
3 Shirley had come / went to school after she had finished / finished her breakfast.
4 After Randy had read / read the book, he had gone / went out to rent a video.
5 Damon had told / told Emma that he had started / started painting his bedroom.
OEFENING 6
Schrijf de woorden tussen haakjes in de goede vorm. Kies uit: past simple of past perfect.
1 (move) Had Janna ever been to Peru before she moved to Lima?
2 (clean) I had cleaned the kitchen by the time Darren came home.
3 (work, go) I had worked all day when I finally went home.
4 (tell, leave) Chris told me that Marina had left for work.
5 (go, finish) By the time I went to bed, I had finished all my assignments.
Onregelmatige werkwoorden – I go – I went – I’ve gone
Bij een regelmatig werkwoord zet je bij de past simple en het voltooid deelwoord –ed achter de stam van
het werkwoord;.
Stam werkwoord Past simple Voltooid deelwoord
work work ed work ed
study studi ed studi ed
play play ed play ed
Bij een onregelmatig werkwoord kun je geen –ed achter de stam zetten. Je moet de past simple en het
voltooid deelwoord van onregelmatige werkwoorden uit je hoofd leren.
Als je niet meer weet wat de past simple of het voltooid deelwoord van een onregelmatig werkwoord is,
kun je die vormen ook altijd opzoeken in het woordenboek. In het woordenboek staan twee vormen. De
eerste is de past simple en de tweede is het voltooid deelwoord.
bron 1
183

184
Taalblokken Engels
OEFENING 7
Zoek van de volgende werkwoorden de past simple en het voltooid deelwoord op in het woordenboek.
1 do did done
2 go went gone
3 be was been
4 find found found
5 come came come
6 know knew known
7 say said said
8 buy bought bought
Je kunt een lijst met onregelmatige werkwoorden vinden in het hoofdstuk spelling B1, of achterin een
woordenboek.
OEFENING 8
Schrijf de werkwoorden tussen haakjes in de goede vorm. Kies uit: past simple of voltooid
deelwoord.
1 (go) I went to the cinema last night. It was great.
2 (begin) The film has just begun .
3 (forget) She forgot to bring her camera to the concert.
4 (hurt) Veronique has hurt her knee during the football match.
5 (hear) Have you ever heard of Charles Darwin?
6 (take) Who took part in the quiz yesterday?
7 (wear) They both wore the same dress that night.
8 (begin) This is where it all began .
9 (ring) The phone had rung three times when someone picked it up.
10 (see) Have you ever seen a beach this white?
De toekomst – going to, will, shall, present continuous en present
simple – I am going to help, I will help, I shall help, I am helping, I
help
Als je wilt zeggen dat iets nog gaat gebeuren, gebruik je de toekomende tijd . Er zijn vier manieren om dat
te doen:
• am / is / are going to
• will / shall
• present continuous: I am helping
• present simple: I help

Hoofdstuk 7 Grammatica B1 Wat zijn de regels?
▶ Am / is / are going to – I am going to help, you are going to talk, she is going to work
Je gebruikt am / is / are going to + hele werkwoord als je zeker weet dat iets zal gebeuren.
• Als er al een plan is of als er al voorbereidingen zijn getroffen:
I am going to eat this sandwich. Ik ga deze boterham opeten.
• Als je een voorspelling doet die gebaseerd is op feiten:
Look at the sky. It is going to rain . Kijk naar de lucht. Het gaat regenen.
▶ Will – I will help, you will talk, she will work
Je gebruikt will + het hele werkwoord als je verwijst naar iets wat in de toekomst gebeurt. Het gaat om
dingen die niet van tevoren gepland zijn:
I will call you back as soon as possible. Ik zal je zo snel mogelijk terugbellen.
Don’t worry. Inge will help you. Maak je geen zorgen. Inge zal je wel helpen.
▶ Shall – I shall help, we shall talk
Je gebruikt shall alleen in vragen met I en we . Het zijn altijd vragen waarin je iemand iets voorstelt of
spontaan iets vraagt:
Shall I help you? Zal ik je helpen?
Shall we send her an email? Zullen we haar een e-mail sturen ?
OEFENING 9
Zet een kruisje bij het goede antwoord.
1 … you give her a hand?
□ Shall
□ Will
2 That’s the doorbell. I … open the door.
□ am going to
□ will
3 My brother … a mechanic. He’s almost finished his training.
□ is going to be
□ will be
4 … I invite her or not?
□ Shall
□ Will
5 She doesn’t look well. I’m sure she … be sick!
□ will be
□ is going to
OEFENING 10
Schrijf het goede antwoord op. Kies uit: will, shall en is / am / are going to.
1 Will you call me when you get home?
2 Rachel is going to watch a film tonight.
3 Shall we go home now?
4 We are going to have a pizza for dinner. I’ve just ordered two.
5 I will let you know as soon as possible.
6 Don’t worry about your homework. I will help you.
185

186
Taalblokken Engels
▶ Present continuous – I am helping, you are talking, she is working
Als je wilt zeggen dat iets in de nabije toekomst gaat gebeuren en je weet zeker dat het ook echt gebeurt,
gebruik je de present continuous ( am / is / are + werkwoord op –ing ):
Put your coat on. We are leaving . Doe je jas aan. We gaan.
We ’re taking dad to the airport tomorrow. We brengen vader morgen naar het vliegveld.
In het eerste voorbeeld staan de mensen al klaar om te vertrekken. Het is zeker dat ze gaan vertrekken.
In het tweede voorbeeld gaat het om een afspraak die vaststaat. In het tweede voorbeeld kun je ook are
going to take gebruiken. Dat betekent hetzelfde.
▶ Present simple – I help, you talk, she works
Als iets in de toekomst gebeurt omdat het in een dienstregeling, een rooster of een schema staat, dan
gebruik je de present simple :
The first train leaves at 6 a.m. tomorrow. De eerste trein vertrekt morgenochtend om zes uur.
School starts at 8 o’clock on Monday. Op maandag begint de school om acht uur.
The film starts in an hour. De film begint over een uur.
OEFENING 11
Schrijf de werkwoorden tussen haakjes in de goede vorm. Kies uit: de present continuous en de
present simple.
1 (meet) I am meeting Fatima and Iris for lunch today.
2 (close) Shops close at five on Saturdays.
3 (start) Ayshell just found out that she is starting her new job next week.
4 (leave) Hurry up! My train leaves/is leaving in ten minutes!
5 (leave) When are they leaving ? Tomorrow?
OEFENING 12
Schrijf de werkwoorden tussen haakjes in de goede vorm. Kies uit: am / is / are going to , will / shall ,
de present continuous en de present simple .
1 (paint) I am going to paint my bedroom. Look. This is the paint I’ve bought.
2 (close) The shops close at five on Saturday.
3 (go) Shall we go now? I’m tired.
4 (leave) Mind the doors! The train is leaving .
5 (watch) Jeff and Steve are going to watch the Champions League final tonight.
That’s why they’ve got so much Coke and loads of crisps.
6 (leave) When are we leaving ? It’s already half past seven!
7 (tell) Will you tell me as soon as you know?
8 (start) The news starts at eight o’clock.

De ‘dader’ is onbekend - De lijdende vorm ( passive )
Hoofdstuk 7 Grammatica B1 Wat zijn de regels?
Many people are fired
Als het niet belangrijk is wie iets heeft gedaan of als je het niet weet, gebruik je de lijdende vorm
( passive ).
De passive bestaat altijd minstens uit een vorm van be + een voltooid deelwoord:
Breakfast is served between 7 and 10 a.m. Het ontbijt wordt geserveerd van 7 tot 9 uur.
The thief was arrested early this morning. De dief werd vanochtend vroeg gearresteerd.
Soms wordt degene die het doet of gedaan heeft, wel genoemd:
The thief was arrested by the police early this morning. De dief werd vanochtend vroeg door de politie gearresteerd.
De lijdende vorm kan in verschillende tijden staan:
present simple am / are / is + voltooid deelwoord The letter box is emptied every day.
past simple was / were + voltooid deelwoord The shops were closed yesterday.
present perfect has / have been + voltooid deelwoord The letters have been posted .
future will be + voltooid deelwoord His laptop will be fixed soon.
OEFENING 13
Staan de zinnen wel of niet in de lijdende vorm? Zet een kruisje in de goede kolom.
Geen lijdende vorm Wel lijdende vorm
1 My bike was stolen yesterday. □ □
2 Nynke bought a new MP3 player in Hong Kong. □ □
3 Daan wrote his friend an email. □ □
4 A serious mistake has been made. □ □
5 The money is counted every morning. □ □
6 She will have sold her car by next week. □ □
OEFENING 14
Zet de volgende zinnen in de lijdende vorm.
1 I have painted my bedroom red and blue. My bedroom has been painted red and
blue.
2 She made that pie this afternoon. That pie was made (by her) this
afternoon.
3 Simon feeds his snake every day. The snake is fed (by Simon) every day.
4 Will the gardener cut the grass tomorrow? Will the grass be cut (by the gardener)
tomorrow?
5 Sam will install the program on Tim’s laptop. The program will be installed on Tim’s
laptop (by Sam).
6 Eva walks the dog three times every day. The dog is walked (by Eva) three times
187

188
Taalblokken Engels
every day.
7 The cleaner broke the window yesterday. The window was broken (by the cleaner)
yesterday.
8 We have not paid the bill yet. The bill has not been paid yet
Het werkwoord als zelfstandig naamwoord – Singing and dancing
In het Engels heb je zelfstandig naamwoorden die eindigen op –ing :
Dancing is my favourite sport. Dansen is mijn favoriete sport.
Finding a job is hard these days. Werk vinden is moeilijk tegenwoordig.
She hates reading. Ze heeft een hekel aan lezen.
Will you stop pushing me? Wil je ermee ophouden mij te duwen?
I look forward to hearing from you. Ik hoor graag van je.
Some things are worth fighting for! Sommige dingen zijn de moeite van het vechten waard!
De woorden op –ing zijn eigenlijk werkwoorden die je als een zelfstandig naamwoord gebruikt.
OEFENING 15
Onderstreep de werkwoorden op –ing die als zelfstandig naamwoord zijn gebruikt.
1 I like cycling better than walking .
2 I saw you in town yesterday. Who were you waiting for?
3 She doesn’t like swimming at all!
4 Smoking is bad for your lungs.
5 Sven is not trying very hard today, is he?
6 Lars is talking to the teacher about his project.
7 Is talking not allowed in here?
8 Please stop crying .
9 What are you doing? – I’m writing Sandra an email.
10 I’m tired and I should have gone running .
–ing of to ? – De goede vorm na een werkwoord – Start running,
start to run
In het Engels moet je vaak kiezen of je na een werkwoord een –ing- vorm gebruikt of een to -vorm.
Je gebruikt de –ing- vorm:
• als onderwerp van de zin:
Smoking is prohibited. Roken is verboden.
• na werkwoorden die te maken hebben met beginnen, doorgaan en stoppen, zoals start, begin,
continue, keep, stop, end, finish:
I started dancing when I was five years old. Ik begon met dansen toen ik vijf jaar oud was.
• na werkwoorden die te maken hebben met houden van en een hekel hebben aan, zoals like, love,
enjoy, prefer, hate, dislike. Het gaat hier om: in het algemeen .
I love painting . Ik hou van schilderen.

• na een voorzetsel ( on, in, from, by, with, to, about enzovoorts):
She left without saying goodbye to us. Zij ging weg zonder gedag te zeggen.
• na worth, mind, no good, no use, en busy :
Hoofdstuk 7 Grammatica B1 Wat zijn de regels?
I don’t mind cleaning my room. Ik vind het niet erg om mijn kamer schoon te maken.
Je gebruikt to + hele werkwoord na:
• would love en would like :
I would love to paint my girlfriend.
• bijvoeglijke naamwoorden.
He was very happy to see her.
Soms is er geen verschil tussen het gebruik van de to- vorm of de –ing vorm. Beide vormen zijn dan
mogelijk, zonder betekenisverschil:
It started raining.
It started to rain.
Voorbeelden van zulke werkwoorden zijn: begin en continue.
Het kan ook zo zijn dat je beide vormen mag gebruiken, maar dat de zinnen dan wel een andere betekenis
hebben. Kijk maar eens naar de volgende twee zinnen:
Stop reading the article.
Stop to read the article.
In de eerste zin ben je het artikel al aan het lezen, en moet je daarmee stoppen.
In de tweede zin moet je stoppen waar je mee bezig bent, en eerst het artikel gaan lezen.
Voorbeelden van zulke werkwoorden zijn: come, forget, go on, mean, regret, remember, stop.
OEFENING 16
Welke uitleg is goed? Zet een kruisje bij het goede antwoord.
1 He came running across the field.
□ Hij kwam naar me toe en rende daarna over het veld.
□ Hij kwam over het veld naar mij toe rennen.
2 I will never forget meeting Chuck Wilson in Chicago.
□ Ik zal nooit vergeten om Chuck Wilson in Chicago te ontmoeten.
□ Ik zal mijn ontmoeting met Chuck Wilson in Chicago nooit vergeten.
3 She remembered to buy milk.
□ Ze had eraan gedacht dat ze melk moest kopen.
□ Ze herinnerde zich dat ze melk had gekocht.
4 I stopped to take a look at the map.
□ Ik stopte met op de kaart kijken en ging iets anders doen.
□ Ik stopte om op de kaart te kijken.
5 We stopped telling her our plans.
□ We vertelde haar niet langer meer over onze plannen.
□ We stopten met werken om haar onze plannen te vertellen.
OEFENING 17
Schrijf de werkwoorden tussen haakjes in de goede vorm. Kies uit: –ing of to -vorm.
1 (sing) Judith really likes singing .
2 (go) I would love to go on holiday to France this year!
189

190
Taalblokken Engels
3 (exercise) Exercising is very healthy.
4 (play) He kept playing hockey until he was 21.
5 (teach) Ellen stopped teaching and went back to school herself.
6 (be) Would you like to be my date for tonight’s party?
7 (feed) I always forget to feed my cat before I go to work.
8 (say) It is no use saying it didn’t happen. I know it did.
9 (meet) Jan was very excited to meet her new colleague.
10 (phone) Can you remember phoning Mo last Sunday? What did you tell him?
Mogen, kunnen of moeten – Hulpwerkwoorden – I can, you may,
she might, we could, you are able to, they are allowed to
In het Nederlands heb je woorden zoals mogen , kunnen en moeten. Dit noemen we hulpwerkwoorden .
Een hulpwerkwoord gebruik je samen met een ander werkwoord, het hoofdwerkwoord:
Can I help you? Kan ik je helpen?
Enkele veelvoorkomende Engelse hulpwerkwoorden zijn: can, may, might, could en must.
De vorm van deze werkwoorden is altijd hetzelfde (dus geen –s bij he / she / it ).
▶ Mogen
Om te zeggen of vragen dat iets mag, gebruik je can , could, of may.
• May en can gebruik je voor de tegenwoordige tijd:
You can borrow my car. Je mag mijn auto lenen.
May I take your coat? Mag ik je jas aannemen?
• Could gebruik je voor de verleden tijd:
I asked hem if I could have a drink. Ik vroeg hem of ik iets mocht drinken.
Let op!
In de betekenis toestemming hebben gebruik je een vorm van be + allowed to :
You are allowed to go to the party. Je mag naar het feestje toe.
Brian won’t be allowed to go the party. Brian zal niet naar het feestje mogen gaan.
Steffie would be allowed to go if she had enough money. Steffie zou mogen gaan als ze genoeg geld had.
▶ Kunnen
Om te zeggen dat iets kan of zou kunnen, gebruik je can , could, may of might .
• Can of may gebruik je als je bijna zeker weet dat iets kan of mogelijk is:
Can I offer you a drink? Kan ik je iets te drinken aanbieden?
We can help you if you like. Wij kunnen je helpen als je wilt.
Een vraag die je met can stelt, kun je ook met may stellen. De betekenis is hetzelfde:
May I help you? Kan ik je helpen?

• Could en may gebruik je als er minder zekerheid is:
It could be true. Het zou kunnen.
It may be true. Misschien is het waar.
Hoofdstuk 7 Grammatica B1 Wat zijn de regels?
Als je een vraag stelt met could ben je nog vriendelijker en voorzichtiger dan met can of may.
Could you hand me my coat, please? Zou je me mijn jas aan kunnen geven?
• Might gebruik je als je nog minder zekerheid hebt:
This might be our last chance! Dit zou weleens onze laatste kans kunnen zijn.
He might be right. Hij zou weleens gelijk kunnen hebben.
Let op!
Als je praat over kunnen in de toekomst (in de betekenis in staat zijn iets te doen), dan gebruik je will be
able to:
Will you be able to be there tonight? Kun jij er vanavond bij zijn?
I won’t be able to help you tomorrow. Ik kan je morgen niet helpen. / Ik ben morgen niet in staat om
je te helpen.
▶ Moeten
Om te zeggen dat iets moet of zou moeten gebruik je must , should of have to .
• Should gebruik je als je iemand een advies geeft:
You should go to the police. Je zou naar de politie moeten gaan!
What should I do? Wat moet ik doen?
• Must gebruik je in de betekenis het kan niet anders:
You must be strong if you can carry that box! Jij moet wel sterk zijn als je die doos kunt dragen!
My keys must be here somewhere. Mijn sleutels moeten hier ergens zijn.
• Have to gebruik je in alle andere gevallen:
We have to work hard to finish the project. We moeten hard werken om het project af te krijgen.
I have to go now. Ik moet nu gaan.
OEFENING 18
Welke uitleg is goed? Zet een kruisje bij het goede antwoord.
1 Your face has gone pale. You must be ill!
□ Je ziet een beetje bleekjes. Volgens mij ben je ziek.
□ Je ziet een beetje bleekjes. Misschien ben je ziek.
2 Will she be able to meet us tonight?
□ Mag zij er vanavond bij zijn?
□ Kan zij er vanavond bij zijn?
3. Could you hand me that newspaper?
□ Zou je me die krant aan kunnen geven alsjeblieft?
□ Had je me die krant niet eerder kunnen aangeven?
4 You may borrow up to four books a week.
□ Het is toegestaan om elke week vier boeken te lenen.
□ Misschien mag je wel vier boeken per week lenen.
5 You should see a doctor.
□ De enige oplossing is dat je naar de dokter gaat.
□ Ik adviseer je om naar de dokter te gaan.
191

192
Taalblokken Engels
OEFENING 19
Schrijf het goede werkwoord op. Kies uit: can, could, may might, should, have to, must, will be able
to, of be allowed to .
1 May/Can I have another cup of coffee?
2 It’s late and I should go home. I don’t like taking the bus after 11 o’clock.
3 Could/Can you tell me where I can find a supermarket, please?
4 I’m really sorry but you can not borrow my car.
5 It may/could go wrong, but I don’t think it will.
6 Cameron did not know that she was allowed to use a dictionary during the test.
7 A miracle might just happen. You never know!
8 I can/could lend you some money if you like.
9 Julian will not be able to come tomorrow.
10 Do you want to know what I think you should do?
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taalblokken 2
2 De man die… Het betrekkelijk voornaamwoord –
The man who…, The child whose...
Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst terug naar het zelfstandig naamwoord dat ervoor staat. In het
Nederlands hebben we deze woorden ook: die en dat:
De man die daar loopt.
Dit is het huis dat mijn ouders hebben gekocht.
Die verwijst terug naar het woord man en dat verwijst naar huis.
Belangrijke Engelse betrekkelijke voornaamwoorden zijn: who (die, dat) , whose (wiens, wier, van wie),
which (dat, wat) en that (die, dat).
• Who gebruik je voor mensen:
My friend, who is 18 years old, has got a new car . Mijn vriend, die 18 is, heeft een nieuwe auto.
• Which gebruik je voor dieren en dingen:
The CD which I bought yesterday is on the table. De cd die ik gisteren heb gekocht, ligt op tafel.
• Which kun je ook gebruiken om naar een hele zin terug te verwijzen. In het Nederlands gebruik je dan
wat:
He didn’t like the film, which I understand. Hij vond de film niet leuk, wat ik wel begrijp.

Hoofdstuk 7 Grammatica B1 Wat zijn de regels?
• That kun je gebruiken in plaats van who of which . Dat kan alleen als er geen leespauze (en dus geen
komma) voor that komt:
Is this the girl that / who met Kenny in London? Is dit het meisje dat Kenny in Londen heeft ontmoet?
Where is the U2 CD that / which I bought yesterday? Waar is de cd van U2 die ik gisteren heb gekocht?
• Whose gebruik je om bezit aan te geven. Je kunt whose gebruiken voor mensen, dieren en dingen:
That is the boy whose bike was stolen. Dat is de jongen van wie de fiets werd gestolen.
The car whose nose is first over the finish line is the winner. De auto die het eerst met de neus over de finish is, is de
winnaar.
OEFENING 20
Naar welk woord verwijst het schuingedrukte betrekkelijk voornaamwoord terug? Onderstreep de
goede woorden.
1 The girl who won Idols is also at my school.
2 My cat , which is only four months old, ran away last night.
3 These are the trainers that I bought yesterday with a fifty percent discount!
4 Is that the girl whose phone was stolen last week?
5 He said that he wanted to meet me at seven , which is fine by me.
6 Delany really liked the new video game that her parents bought for her.
OEFENING 21
Vul het goede betrekkelijk voornaamwoord in.
1 The person whose dog finishes first is the winner.
2 Everyone who is ready may leave.
3 Is this the book that/which we are supposed to read for next week?
4 Those apples, which I bought at the market, are sour.
5 My uncle, who is a painter, repainted our house this summer.
6 I got a new laptop for my birthday, which is exactly what I wanted.
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taalblokken 2
3 Hoeveel? – little milk, every weekend
Little en few – little money, few costumers
In het Nederlands zeg je een beetje melk en een paar flessen melk. Je gebruikt een beetje voor dingen
die je niet kunt tellen (zoals melk). Je gebruikt een paar voor dingen die je wel kunt tellen (zoals flessen
melk). In het Engels is dit net zo.
▶ little en a little
Je gebruikt little en a little voor dingen die je niet kunt tellen.
Little betekent weinig:
She had very little money. Ze had erg weinig geld.
There was little milk left. Er was weinig melk over.
193

194
Taalblokken Engels
A little betekent een beetje of wat:
He had a little money left. Hij had wat geld over.
There was only a little milk left. Er was maar een beetje melk over.
OEFENING 22
Vul in: a little of little .
Nederlands Engels
1 Er was nog een beetje water over. There was a little water left.
2 Ze had erg weinig geld. She had very little money.
3 Ik heb een beetje hulp nodig. I need a little help.
4 Het is hier een beetje warm. It’s a little warm in here.
5 Er is maar weinig wat ik kan doen. There’s little I can do.
▶ few en a few
Je gebruikt few en a few voor dingen die je wel kunt tellen.
Few betekent weinig:
He received very few cards for his birthday. Hij kreeg maar heel weinig kaarten voor zijn verjaardag.
There are few cars faster than a Ferrari. Er zijn weinig auto’s sneller dan een Ferrari.
A few betekent een paar:
I am trying to take a few photos. Ik probeer een paar foto’s te maken.
Shall I give you a few hints? Zal ik je een paar hints geven?
OEFENING 23
Vul in: a few of few.
Nederlands Engels
1 Er waren weinig reacties. There were few reactions.
2 Hij heeft maar een paar drankjes gehad. He only had a few drinks.
3 Er waren erg weinig klanten over. There were very few customers left.
4 Waarom worden zo weinig mensen rijk? Why do so few people become rich?
5 Over een paar weken is het klaar. It will be finished in a few weeks.
OEFENING 24
Vul in: a little, a few, little en few. Soms is er meer dan één antwoord mogelijk.
1 We have very little time to find the answer.
2 I need a few people to help me out.
3 Can you give me a few dollars? I really need some money.
4 Would you like a little more time to finish the job?
5 There are very few things worse than the smell of feet!
6 I have few/ a few options for you to choose from.
7 She shows little respect for her parents!

8 If it snows you can put a little food out for the birds.
Hoofdstuk 7 Grammatica B1 Wat zijn de regels?
All, every, each en any – all students, each person
Soms is het moeilijk te bepalen welk woord je moet gebruiken: all, every, each of any. De betekenis van
deze woorden ligt dicht bij elkaar. Toch betekenen ze net even iets anders.
▶ All
All betekent allemaal, alles, iedereen, alle(n) of (ge)hele. Als je all gebruikt, heb je het over een groep als
geheel:
Is that all there is? Is dat alles wat er is?
All were present at the meeting. Iedereen was aanwezig op de vergadering.
All students sat the exam. Alle studenten deden het examen.
Als je all gebruikt, heb je het dus altijd over meer mensen of dingen. Als er een woord na all komt, staat
het altijd in het meervoud.
▶ Every
Every betekent elk(e), iedere, alle. Als je every gebruikt, leg je de nadruk op alle leden of alle delen van
een groep:
There will be a laptop for every pupil. Er zal voor elke leerling een laptop zijn.
Every member of the club has to pay £30. Ieder lid van de club moet £ 30 betalen.
Na every komt altijd een woord in het enkelvoud.
▶ Each
Each betekent elk(e). Als je each gebruikt, leg je de nadruk op elk lid van een groep apart. Each en
every lijken heel veel op elkaar, maar met each leg je meer nadruk op elke afzonderlijke persoon of elk
afzonderlijk ding:
You have to pay £10 each month. Je moet elke maand tien pond betalen.
The tickets cost ten pounds each. De kaartjes kosten tien pond per stuk.
Als er een woord na each komt, dan staat dat altijd in het enkelvoud.
▶ Any
Als je any gebruikt, bedoel je niet specifiek één iemand of iets. Het maakt niet uit wie, wat of welke. Kijk
maar eens goed naar de volgende voorbeelden:
Any colour will do. Elke kleur is goed. (De kleur maakt niet uit.)
Any person could have done this! Iedereen kan dit gedaan hebben!
I don’t want any trouble. Ik wil geen problemen.
OEFENING 25
Streep het foute woord door.
1 Each / all match will last 50 minutes.
2 There are lots of phone numbers, but she knows every / all of them.
3 Please show me every / all dress you’ve got.
4 Are there any / all questions?
5 I have got big plans for every / each of you.
OEFENING 26
Vul in: all , every , each of any .
1 That doesn’t make any difference to me!
195

196
Taalblokken Engels
2 There’s a shuttle bus that leaves every hour.
3 She carried a suitcase in each hand.
4 All things end well in this story.
5 I have a cup of coffee here every single day.
6 Is that all there is?
7 You can come over any time you like.
8 They will get two train tickets each .
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taalblokken 2
4 Waar, hoe, wanneer? Het voorzetsel – Ask for a glass
of wine
Wat is een voorzetsel?
Voorzetsels zijn woordjes als op, aan, met en onder. Voorbeelden van Engelse voorzetsels zijn at , in en
on .
I’ll have to leave at five o’clock. Ik moet om vijf uur vertrekken.
My book is on the table. Mijn boek ligt op de tafel.
Er zijn drie soorten voorzetsels. Voorzetsels van tijd, van plaats en van beweging. In de volgende tabellen
zie je enkele belangrijke voorzetsels in groepjes staan.
Tijd
at one o’clock om één uur
after midnight na middernacht
around five o´clock. rond vijf uur
before dinner voor het eten
by four o´clock tegen / om vier uur
during the afternoon gedurende de middag
for two days voor twee dagen
from eight o’clock vanaf acht uur
on Monday op maandag
past five na vijf uur
since 2008 sinds 2008
five to ten vijf voor tien
until / till Saturday tot zaterdag
Plaats
above sea level boven zeeniveau
among the trees onder de bomen
at school / at the store op school / in de winkel
behind the door achter de deur
below the water onder water
beside the sea naast de zee

Plaats
between us tussen ons
in England in Engeland
in front of the TV voor de tv
in the middle of the road in het midden van de straat
next to our house naast ons huis
on the roof op het dak
over the fire boven het vuur
under the table onder de tafel
Beweging
arrive at the platform 1 aankomen op perron 1
walk by the river langs de rivier lopen
come down the stairs naar beneden komen
walk into the room de kamer in lopen
get off the bus uit de bus stappen
drive on the road rijden op de weg
step out of the car uit de auto stappen
go to Spain naar Spanje gaan
go up the stairs de trap op lopen
OEFENING 27
Vul het goede voorzetsel in.
1 (rond) Can you be here around five?
2 (naar) Would you like to go to the cinema with me?
3 (uitstappen) We need to get off at King’s Cross.
4 (uit) Get out of the car. Now!
5 (voor) Sonja sits in front of the television all day.
6 (onder) Water freezes below zero degrees.
Hoofdstuk 7 Grammatica B1 Wat zijn de regels?
7 (onder) There were two snakes and four wild horses among the animals we saw.
8 (tot) Samir could hardly wait until Saturday to see his girlfriend again.
9 (voor) Winona always washes her hands before dinner.
10 (naast) Nadia’s house is next to ours.
Wanneer gebruik je welk voorzetsel? – on Monday, at school, a
glass of wine
Soms is het niet meteen duidelijk welk voorzetsel je gebruiken moet. Hieronder staan een paar lastige
voorzetsels.
• across gebruik je in de betekenis dwars overheen:
Mathew walked across the street. Mathew stak de straat over.
Draw a line across the floor. Trek een streep over de vloer.
197

198
Taalblokken Engels
• at gebruik je:
– voor specifieke tijden:
at five o’clock, at three thirty. om vijf uur, om half vier.
– voor gebouwen en huisnummers:
at school, at number 16, at the office. op school, op nummer 16, op kantoor.
• into gebruik je voor bewegingen van de ene ruimte naar de andere ruimte:
He walked into the kitchen. Hij liep de keuken in .
Beth looked into my eyes. Beth keek mij in de ogen.
• of gebruik je in :
– hoeveelheden: gewicht, grootte, inhoud, oppervlakte, lengte of tijdsduur. Je krijgt dan a / telwoord
+ hoeveelheid + of + zelfstandig naamwoord:
a glass of wine een glas wijn
a pair of shoes een paar schoenen
two kilos of tomatoes twee kilo tomaten
– sommige aardrijkskundige verwijzingen:
the city of London de stad Londen
in the centre of New York in hartje New York
• on gebruik je voor in de betekenis op:
– data en dagen:
on Tuesday, on 3 November op dinsdag, op 3 november
– oppervlakten en wegen:
on the floor, on the street, on the motorway op de verdieping, in de straat, op de snelweg.
• over gebruik je :
– in de betekenis boven:
There are no night flights over Londen. Er zijn geen nachtvluchten boven Londen.
– in de betekenis hoger dan; na over staat een getal:
There were over 2,000 visitors. Er waren meer dan 2000 bezoekers.
OEFENING 28
Vul in: across , at , into , of , on en over .
1 Khalid is travelling across Europe.
2 I was still at the supermarket when you called.
3 Flora has guitar lessons on Mondays.
4 Do you know that joke about five men who walk into a bar?
5 Shall we meet at eight?
6 Please step into my office.

7 Entrance is free for people over 65.
8 Get down on the ground! Quick!
9 She shouted at him across the room.
10 Would you like a piece of cake?
Hoofdstuk 7 Grammatica B1 Wat zijn de regels?
Werkwoorden met een voorzetsel – look after, look at, look for
Bij sommige Nederlandse werkwoorden hoort een vast voorzetsel:
Ik ga akkoord met jouw voorstel.
Zij is dol op haar vriendin.
Jij lijkt op die bekende actrice!
Bij zulke werkwoorden is het voorzetsel onderdeel van de betekenis. Soms kan één werkwoord meer dan
één vast voorzetsel hebben. De betekenis verandert dan ook. Vergelijk de volgende twee zinnen maar
eens:
Ik ben boos op jou.
Ik ben boos over wat er gebeurd is.
Boos zijn op betekent iets anders dan boos zijn over.
In het Engels heb je zulke werkwoorden ook. Hieronder staan een paar Engelse voorbeelden van look met
een vast voorzetsel.
Werkwoord Betekenis Voorbeeldzin
look after zorgen voor He is looking after the baby.
look for zoeken naar I am looking for my watch.
look at kijken naar She is looking at a soap opera.
Je kunt een vast voorzetsel ook altijd opzoeken in het woordenboek:
bron 2
bron 3
199

200
Taalblokken Engels
Als je een verkeerd voorzetsel gebruikt, kan de zin een hele andere, foute betekenis krijgen:
I am looking for your dog. Ik ben op zoek naar je hond. (Je bent de hond kwijt)
I am looking after your dog . Ik zorg voor je hond. (Je past op).
Sommige werkwoorden met een vast voorzetsel betekenen met voorzetsel iets heel anders dan zónder
voorzetsel. Kijk maar eens naar het voorbeeld van pick :
bron 4
context
Pick me!
Kies mij!
Don’t pick on me!
Heb geen commentaar op mij! / Vit niet zo op mij!
OEFENING 29
Welke vertaling is goed? Zet een kruisje bij het goede antwoord. Je mag je woordenboek gebruiken.
1 Lars turned up / out ten minutes late!
2 I was cleaning my room and came across / against some old pictures.
3 She couldn’t put in / up with it any longer.
4 Maud takes after / at her father.
5 He put his hand in / into his pocket and took out / off some money.
6 What are you waiting for / on ? Please help.
7 Please fasten your seatbelts. The plane will take off / up in five minutes.
OEFENING 30
Schrijf het goede voorzetsel op. Als je het niet weet, zoek het dan op in het woordenboek.
1 Do you think we should wait for her?
2 Please turn around and face each other.
3 I am looking for my watch. It must be around here somewhere!
4 Would you like to talk about it?
5 Don’t dive off that cliff!
6 Do you care about money?
7 She talked me into going to the party and I’m glad she did. It was great fun.
8 May I ask you a question about your work?
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taalblokken 2

2 Zinnen
1 Hoe maak je een zin? Zinnen verbinden
Hoofdstuk 7 Grammatica B1 Wat zijn de regels?
Hoofdzin en bijzin
Een korte, simpele zin bestaat alleen uit een hoofdzin. Een hoofdzin heeft een onderwerp en een persoonsvorm:
I was watching a French film. Ik zat naar een Franse film te kijken.
Het onderwerp (wie doet er wat?) is I . De persoonsvorm is was (gevolgd door watching ).
Soms bestaat een zin uit twee hoofdzinnen. De zinnen zijn dan aan elkaar vastgemaakt met een voegwoord:
and, but, or, for, nor, so, yet :
I was watching a French film but I did not like it. Ik keek naar een Franse film, maar ik vond er niets aan.
Soms heeft een hoofdzin één of meer bijzinnen. Een bijzin zegt iets over de hoofdzin. Je kunt een bijzin
vaak weglaten. Je houdt dan alleen een hoofdzin over. De hoofdzin kun je niet weglaten. Dan snap je de
zin niet meer:
hoofdzin + bijzin: I was watching a film , when Steffie phoned me.
bijzin + hoofdzin: Before I go to school, I always say goodbye to my parents.
OEFENING 1
Zoek de goede zinsdelen bij elkaar.
1 She opened the door A because my brother pushed me. 1 D
2 I was just making tea, B yet she did not pass the exam. 2 E
3 Irene studied really hard C I won’t be able to go on holiday. 3 B
4 My cup fell on the floor D when the doorbell rang. 4 A
5 I just met Jamal, E because I was thirsty. 5 F
6 Unless I find a job soon, F who is my sister’s boyfriend. 6 C
Voegwoorden – since – for – although
Een voegwoord ( and, but, or, since enzovoort) gebruik je om twee zinnen of twee delen van zinnen met
elkaar te verbinden. Je hebt twee soorten voegwoorden: voegwoorden om twee hoofdzinnen met elkaar
te verbinden, en voegwoorden om een hoofdzin en een bijzin met elkaar te verbinden.
▶ Twee hoofdzinnen
Er zijn maar een paar voegwoorden waarmee je twee hoofdzinnen aan elkaar verbindt. De belangrijkste
zijn: and (en) , but (maar) , or (of) , so (dus) en yet (maar) :
She went to the cinema and bought some ice cream. Ze ging naar de bioscoop en kocht een ijsje.
Erin wanted to go shopping, but he didn’t have enough
money.
Kerim hadn’t decided yet. Should he go to the party or
should he stay at home?
Erin wilde gaan winkelen, maar had niet genoeg geld.
Kerim had nog geen besluit genomen. Zou hij naar het feestje
gaan of zou hij thuis blijven?
201

202
Taalblokken Engels
I had run out of food, so I went to the supermarket. Ik had geen eten meer, dus ik ging naar de supermarkt.
Frederik is very good at tennis, yet his favourite sport is
rugby.
OEFENING 2
Vul in: but , or , yet , and en so .
1 Coby bought a new CD but / yet she didn’t like it.
2 Hicham really wanted to go, but / yet he didn’t.
Frederik is erg goed in tennis, maar zijn favoriete sport is
rugby.
3 Leonie will have to study really hard or she will fail her exams.
4 She called him up and told him the truth.
5 I was really ill so / and I had to stay in bed all day.
6 She knew it would be difficult, but / yet she still wanted to do it.
Je kunt and en or ook gebruiken om woorden met elkaar te verbinden:
football and rugby voetbal en rugby
black or white zwart of wit
Er zijn ook nog paar andere voegwoorden die je als and en or kunt gebruiken: de combinaties either ... or
en neither ... nor .
▶ either …or
either … or betekent of ... of of gewoon of:
We can watch either this film or that one. We kunnen of deze film of die film zien.
You can either come to the party or stay at home alone. Je kunt of naar het feestje komen of alleen thuisblijven.
▶ neither … nor
neither … nor betekent noch ... noch of en (ook) niet:
He enjoyed neither the French film nor the Italian one. Hij vond de Franse film niet leuk en de Italiaanse ook niet.
Neither Chris nor Debby attended the meeting. Noch Chris noch Debby was bij de vergadering
OEFENING 3
Vul in: and , or , either … or of neither … nor .
1 Joanna plays both volleyball and netball.
2 We can either order a pizza or go out for dinner.
3 Kurt neither agreed nor disagreed. He just had not made up his mind yet.
4 You can either have it delivered at home or pick it up yourself.
5 Which one do you like best: the chocolate pie or the brownie?

Hoofdstuk 7 Grammatica B1 Wat zijn de regels?
▶ Een hoofdzin en een bijzin
Er zijn veel meer voegwoorden om een hoofdzin en een bijzin met elkaar te verbinden, bijvoorbeeld:
although (ondanks dat) , as (toen / omdat) , because (omdat, want) , if (als) , since (sinds / aangezien) ,
though (desondanks) , unless (tenzij) en when (wanneer):
I haven’t seen a Disney film since I was little. Ik heb sinds ik klein was geen Disneyfilm meer gezien.
Although she was tired, she went to the party. Ondanks dat ze moe was, ging ze naar het feest
She took a taxi, because it was raining. Ze nam een taxi, omdat het regende.
I was reading when the phone rang. Ik zat te lezen, toen de telefoon ging.
OEFENING 4
Zoek de zinnen bij elkaar.
1 Wesley hasn’t been on holiday A when the postman rang the doorbell? 1 D
2 Bibian bought the car B it is still very popular. 2 C
3 You can’t come in C even though it was very expensive. 3 E
4 What were you doing D since he was ten years old. 4 A
5 Although Pride and Prejudice was written in 1813, E unless you take off your hat. 5 B
OEFENING 5
Kies het goede voegwoord en vul het in.
1 (and / though) They came to visit us and brought us some flowers.
2 (so / when) Carmen was walking the dog when I called.
3 (but / because) The schools are closed today because there is too much snow!
4 (yet / though) At 5 feet he is the smallest police officer in the UK yet he has arrested a lot
of people!
5 (or / unless) I will have to sell my motorbike unless I find a job real soon!
Zinnen met if – If I had money, I would buy a car.
Een zin met if (als, indien) betekent: Als dit gebeurt, dan .... In de if -zin beschrijf je onder welke voorwaarde
iets kan of had kunnen gebeuren:
If you wait any longer, you will be late. Als je nog langer wacht, (dan) kom je te laat.
If you buy something, you always get a receipt. Als je iets koopt, krijg je altijd een bonnetje.
If I had enough money, I would buy a car. Als ik genoeg geld zou hebben, dan kocht ik een auto.
Let op! In het stuk zin met if gebruik je géén will of would .
OEFENING 6
Schrijf het goede woord. Kies een van de twee werkwoorden tussen haakjes.
1 (would / will) Will you go to the party if I lend you some money?
2 (would call / called) I would call her right now, if I had her number!
3 (would come / came) Yasmin said she would come, if Edward came too.
203

204
Taalblokken Engels
4 (would freeze / freeze) If you freeze water, it turns into ice.
5 (find / will find) Give me a call if you find the book. Okay?
6 (would feel / feel) You’d better go and see a doctor if you feel that ill!
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taalblokken 2
2 Wat vindt de ander ervan? Tag questions –
It’s cold, isn’t it?
Een tag question is een korte vraag aan het einde van een zin:
You’re Dutch, aren’t you? Jij bent Nederlands, toch?
You don’t like it, do you? Je vindt het niet mooi, of wel?
Met een tag question vraag je of iemand het met je eens is. Je vraagt om bevestiging. In het Nederlands
zeg je dan toch?, hè?, nietwaar?, of wel?, of niet? of vind je ook niet?:
Thomas liked the idea, didn’t he ? Thomas vond het een goed idée, hè?
I’m not late, am I? Ik ben toch niet te laat, of wel?
In een tag question herhaal je eerst de vorm van be ( is, are, was, were ) of van het hulpwerkwoord ( can,
will, should, could, may, would) uit het eerste deel van de zin en daarna gebruik je I, you, he, she, it, we of
they :
He is late, isn’t he? Hij is laat, hè?
You didn’t do that, did you? Jij hebt dat niet gedaan, of wel?
Als er geen hulpwerkwoord in een zin staat, gebruik je in de tag question altijd do, does of did :
You love her very much, don’t you? Je houdt heel veel van haar of niet?
Gary lives in Bristol, doesn’t he ? Gary woont in Bristol, of niet?
I gave you a present, didn’t I? Ik heb je toch een cadeautje gegeven, of niet?
Een tag question is altijd het tegenovergestelde van het eerste deel van de zin. Als in het eerste deel geen
not staat, moet je in de tag question wel not gebruiken. Als er in het eerste deel van de zin wel not staat,
mag je in de tag question geen not gebruiken:
You can always give me a call, can’t you ? Je kunt me toch altijd even bellen!
You don’t mind, do you? Je vindt het toch niet erg of wel?
OEFENING 7
Schrijf de ontbrekende woorden op.
1 You really like swimming, don’t you ?
2 You wouldn’t do that, would you?
3 Sanjay is very clever, isn’t she?
4 They are Swedish, aren’t they?
5 I am late, aren’t I?

6 Tarik and Sanna live here, don’t they?
7 They will do it, won’t they?
8 Werner and I took the wrong turning, didn’t we ?
OEFENING 8
Schrijf de goede tag question achter elke zin .
1 Will didn’t text you yet, did he ?
2 You like playing the guitar, don’t you ?
3 They left early, didn’t they ?
4 You and I are very busy, aren’t we ?
5 They will always stay together, won’t they ?
6 She won’t do it, will she ?
7 Yelmer should have been here by now, shouldn’t he ?
8 Zamira needs to wear glasses, doesn’t she ?
9 Nannette and Anna don’t really like me, do they ?
10 Peter doesn’t like flying, does he ?
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taalblokken 2
Hoofdstuk 7 Grammatica B1 Wat zijn de regels?
3 De directe en de indirecte rede – He said: ‘I am tired.’
He said he was tired.
Als je wilt vertellen wat iemand anders gezegd heeft, kun je dat op twee manieren doen:
▶ De directe rede.
In de directe rede herhaal je iemands woorden letterlijk. Als je het opschrijft, gebruik je dan gewoonlijk
aanhalingstekens (‘...’ of “...”):
‘I want a new mobile phone.’ ‘Ik wil een nieuw mobieltje.’
▶ De indirecte rede.
In de indirecte rede omschrijf je wat iemand heeft gezegd. Je gebruikt He said...., She told me ...
enzovoorts:
She said she wanted a new mobile phone. Ze zei dat ze een nieuw mobieltje wil.
Als je van een zin in de directe rede een zin in de indirecte zin maakt met he said, she told me enzovoorts,
verandert de tijd van het werkwoord.
205

206
Taalblokken Engels
Directe rede Indirecte rede
‘I am late,’ he said. He said he was late.
Hannah said, ‘I am trying to call Ann’. Hannah said she was trying to call Ann.
Paul said, ‘I have finished my homework’. Paul said he had finished his homework.
‘I did it yesterday,’ she explained. She explained she had done it the day before.
‘I will help you,’ Brian said. Brian said he would help me.
Als je van een zin in de directe rede een zin in de indirecte zin maakt, veranderen er ook andere dingen:
Directe rede Indirecte rede
‘ I never watch television,’ Ed said. Ed said he never watched television.
‘I will see you tomorrow ,’ said Remy. Remy said he would see him the next day.
Melanie shouted: ‘I am over here !’ Melanie shouted she was over there.
‘I will call you this afternoon,’ Sanne told Nancy. Sanne told Nancy she would call her that afternoon.
In de eerste zin verandert I in he.
In de tweede zin verandert tomorrow in the next day.
In de derde zin verandert here in there.
In de vierde zin verandert you in her en this afternoon wordt that afternoon .
OEFENING 9
Staan de volgende zinnen in de directe of de indirecte rede? Zet een kruisje in de goede kolom.
Directe
rede
1 ‘Be quiet. The baby is asleep!’ □ □
2 She said she was running late. □ □
3 I love you. □ □
4 Alette told him she had to work all night. □ □
5 Cecile shouted she had to go. □ □
6 ‘We will let you know asap,’ she said. □ □
OEFENING 10
Zet volgende zinnen in de directe rede of indirecte rede.
Directe rede Indirecte rede
1 Harry told me: ‘You are late’ . Harry told me I was late.
Indirecte
rede
2 ‘I never stay out late,’ Elsemieke said. Elsemieke said she never stays/
stayed out late.
3 Daniel shouted: ‘I am over here!’ Daniel shouted he was over there.
4 ‘They did it yesterday,’ Ron said two days later. Two days later Ron said they had
done it the day before.
5 ‘We will talk tomorrow,’ Victor
said last Friday.
Last Friday, Victor said we would talk the next day.
6 Hedwig said: ‘I am trying to find a good recipe’. Hedwig said she was trying to find
a good recipe.

7 ‘I will see you soon,’ Froukje told
me.
Froukje told me she would see me soon.
8 Jaimy said: ‘I have finished all my assignments’. Jaimy said she had finished all her
assignments.
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taalblokken 2
Hoofdstuk 7 Grammatica B1 Wat zijn de regels?
207

Hoofdstuk 8
Spelling B1
Hoe schrijf je dat?

210
Taalblokken Engels
1 Onregelmatige werkwoorden –
I went, I sang, I bought
Spelling in het Engels is best moeilijk. Vaak schrijf je Engelse woorden anders dan dat je ze uitspreekt.
Soms is er voor de spelling van een Engels woord ook geen duidelijke regel. Bijvoorbeeld bij
onregelmatige werkwoorden.
De past simple en het voltooid deelwoord van veel werkwoorden maak je door –ed achter het werkwoord
te zetten:
Present simple Past simple Voltooid deelwoord
I start the car. I start ed the car. I have start ed the car.
I wash my face. I wash ed my face. I have wash ed my face.
I never lie to you. You lie d to me. You have lie d to me.
Maar er zijn ook veel werkwoorden met een onregelmatige past simple en een onregelmatig voltooid
deelwoord. Daar zet je dus niet zo maar –ed achter, maar er gebeurt iets anders. Soms veranderen letters
en soms hebben de past simple en het voltooid deelwoord dezelfde vorm.
De belangrijkste onregelmatige werkwoorden moet je uit je hoofd leren. Als je twijfelt kun je ze ook
opzoeken in een woordenboek.
bron 1
make 4 (overgankelijk werkwoord; made, made)
In sommige woordenboeken staat achterin een lijst met alle onregelmatige werkwoorden.
Enkele belangrijke onregelmatige werkwoorden staan hieronder:
Werkwoord Past simple Voltooid deelwoord Nederlandse betekenis
be was / were been zijn
do did done doen
go went gone gaan
have had had hebben
make made made maken
see saw seen zien
OEFENING 1
Schrijf de werkwoorden tussen haakjes in de past simple .
1 (be) She was very proud to be American.
2 (have) I had two meetings yesterday.
3 (see) We saw him kissing a girl.
4 (go) My brother went on holiday with his girlfriend.
5 (do) Sevim did what he could to help me.
6 (make) She made a mistake.

OEFENING 2
Schrijf het voltooid deelwoord op van de werkwoorden tussen haakjes.
1 (go) I have gone deaf in one ear.
2 (have) Have you ever had an accident?
3 (be) Where have you been ?
4 (see) I have seen a lot of misery in Africa.
5 (make) You have made a delicious apple pie!
6 (do) I think you’ve done a very good job.
Hoofdstuk 8 Spelling B1 Hoe schrijf je dat?
Hieronder staan onregelmatige werkwoorden in groepjes bij elkaar. Van alle werkwoorden uit zo’n groepje
maak je de past simple en het voltooid deelwoord op dezelfde manier. Als je de werkwoorden uit de
groepjes tegelijk leert, kun je ze misschien beter onthouden.
▶ Regelmatig én onregelmatig
Er zijn een paar woorden die zowel regelmatig als onregelmatig zijn. Je mag dan kiezen welke vorm je
gebruikt.
Werkwoord Past simple Voltooid deelwoord Nederlandse betekenis
burn burned OF burnt burned OF burnt (ver)branden
dream dreamed OF dreamt dreamed OF dreamt dromen
learn learned OF learnt learned OF learnt leren
OEFENING 3
Schrijf de werkwoorden tussen haakjes in de goede vorm.
1 (burn) I have burned/ burnt my finger on the stove.
2 (dream) She dreamed / dreamt about Zac Efron last night.
3 (learn) I learned/ learnt how to cook from my cousin Rita.
▶ Hele werkwoord = past simple = voltooid deelwoord
Sommige werkwoorden hebben dezelfde vorm voor het hele werkwoord, de past simple en het voltooid
deelwoord.
Werkwoord Past simple Voltooid deelwoord Nederlandse betekenis
bet bet bet wedden
broadcast broadcast broadcast uitzenden
cost cost cost kosten
cut cut cut snijden
hit hit hit raken, slaan
hurt hurt hurt pijn doen
let let let laten
put put put zetten
quit quit quit stoppen
read read read lezen
set set set leggen
shut shut shut dichtdoen
spread spread spread (ver)spreiden
211

212
Taalblokken Engels
Let op! De past simple en het voltooid deelwoord van read spreek je uit als [red].
OEFENING 4
Schrijf de werkwoorden tussen haakjes in de goede vorm.
1 (cut) She has cut herself by accident.
2 (read) Joris read my letter immediately.
3 (broadcast) The BBC broadcast a special report about the accident last night.
4 (bet) I bet on the wrong person. He lost the game.
5 (put) They put their coats on before they left.
6 (set) Usain Bolt set a new world record in Beijing in 2008.
7 (cost) Those shoes cost me a lot of money!
8 (quit) Kevin quit his job last week.
9 (hurt) Have you hurt your knee?
10 (shut) Are you sure you have shut the door behind you?
▶ Past simple = voltooid deelwoord
Bij sommige werkwoorden hebben de past simple en het voltooid deelwoord dezelfde vorm. Het hele
werkwoord is dan wel anders.
De werkwoorden hieronder staan in groepjes bij elkaar. Dan kun je ze gemakkelijker leren.
Werkwoord Past simple Voltooid deelwoord Nederlandse betekenis
bleed bled bled bloeden
breed bred bred broeden
feed fed fed voeden
lead led led leiden
hold held held vasthouden
get got got krijgen
bind bound bound binden
find found found vinden
dig dug dug graven
hang hung hung hangen
spin spun spun draaien
stick stuck stuck plakken, blijven steden
sting stung stung prikken
strike struck struck staken
swing swung swung slingeren, zwaaien
shine shone shone schijnen
win won won winnen
light lit lit verlichten
lose lost lost verliezen

Hoofdstuk 8 Spelling B1 Hoe schrijf je dat?
Werkwoord Past simple Voltooid deelwoord Nederlandse betekenis
meet met met ontmoeten
shoot shot shot schieten
sit sat sat zitten
slide slid slid glijden
bend bent bent buigen
build built built bouwen
deal dealt dealt handelen
hear heard heard horen
lend lent lent (uit)lenen
mean meant meant bedoelen
send sent sent sturen
spend spent spent besteden
feel felt felt voelen
keep kept kept houden
leave left left weggaan
sleep slept slept slapen
sweep swept swept vegen
pay paid paid betalen
say said said zeggen
stand stood stood staan
understand understood understood begrijpen
sell sold sold verkopen
tell told told vertellen
bring brought brought brengen
buy bought bought kopen
fight fought fought vechten
think thought thought denken
catch caught caught vangen
teach taught taught onderwijzen , leren
Let op! Get – got – got is Brits-Engels. Amerikaans-Engels is get – got – gotten.
OEFENING 5
Schrijf de werkwoorden tussen haakjes in de goede vorm. Kies uit: past simple of voltooid
deelwoord.
1 (sit) Rose sat behind her desk when the doorbell rang.
2 (hold) Feiko held a talk about safety when he was in New York.
5 (say) I have never said that to anyone.
5 (lead) She led us down the corridor to a big conference room.
6 (win) Who has won the European cup?
213

214
Taalblokken Engels
7 (send) Marlotte sent a postcard to her grandparents.
8 (teach) Who taught her how to drive?
9 (think) We thought about going to Spain but decided to go to France again.
10 (sting) Have you ever been stung by a wasp?
11 (stand) They stood there for ages waiting for you!
12 (catch) She has caught the flu.
OEFENING 6
Schrijf de werkwoorden tussen haakjes in de goede vorm. Kies uit: past simple of voltooid
deelwoord.
1 (spend) We spent our summer holidays in Germany when I was young.
2 (meet) They met five years ago.
3 (find) Carla has finally found her watch. It was under her desk.
4 (get) You have got a letter from the bank.
5 (lose) Clara has lost her engagement ring.
6 (sleep) I hardly slept last night.
7 (light) It was very dark until Barry lit the candles.
8 (mean) I meant to call you back but I forgot.
9 (tell) Sarah just told me her biggest secret.
10 (hear) I heard about it from someone else.
11 (feel) I have never felt this nervous before!
12 (bring) We have brought some friends with us.
▶ Past simple en voltooid deelwoord zijn anders
Er zijn veel werkwoorden waarbij het voltooid deelwoord anders is dan de past simple .
Werkwoord Past simple Voltooid deelwoord Nederlandse betekenis
become became become worden
come came come komen
begin began begun beginnen
drink drank drunk drinken
ring rang rung bellen
sing sang sung zingen
sink sank sunk zinken
swim swam swum zwemmen
fall fell fallen vallen
drive drove driven rijden
ride rode ridden rijden

Hoofdstuk 8 Spelling B1 Hoe schrijf je dat?
Werkwoord Past simple Voltooid deelwoord Nederlandse betekenis
rise rose risen opstaan, opkomen
write wrote written schrijven
bite bit bitten bijten
hide hid hidden verstoppen
forbid forbade forbidden verbieden
forgive forgave forgiven vergeven
give gave given geven
forget forgot forgotten vergeten
get got gotten krijgen
eat ate eaten eten
break broke broken breken
choose chose chosen kiezen
freeze froze frozen bevriezen
speak spoke spoken spreken
steal stole stolen stelen
wake woke woken wakker maken
shake shook shaken schudden
take took taken nemen
blow blew blown blazen
fly flew flown vliegen
grow grew grown groeien
know knew known weten
throw threw thrown gooien
draw drew drawn tekenen
withdraw withdrew withdrawn terugtrekken
swear swore sworn zweren, vloeken
tear tore torn scheuren
wear wore worn dragen (kleding)
beat beat beaten verslaan
lay laid lain leggen
lie lay lain liggen
run ran run rennen
show showed shown laten zien
Let op! Get – got – gotten is Amerikaans-Engels. Brits-Engels is get – got – got.
OEFENING 7
Schrijf de werkwoorden tussen haakjes in de past simple.
1 (become) Brad became a father a few years ago.
2 (give) Tamara gave Lisanne a cinema voucher for her birthday.
3 (eat) Together they ate the whole box of chocolates.
215

216
Taalblokken Engels
4 (choose) We chose to go to the pool instead of the lake.
5 (write) Yavuz wrote a letter to his uncle and aunt this morning.
6 (fall) I broke my ankle when I fell down the stairs.
7 (take) They took their dog with them when they went on holiday.
8 (know) Naima knew she had failed her exam.
9 (sing) Sabine sang the baby a song.
10 (speak) I spoke to my teacher about my book report.
11 (wear) Femke wore a really nice jumper yesterday.
12 (fly) We flew all the way to Australia to meet you.
OEFENING 8
Schrijf de werkwoorden tussen haakjes als voltooid.
1 (forget) I have forgotten my password.
2 (choose) What have you chosen and why?
3 (fall) Debby has fallen ill.
4 (know) If I had known about this, I would have stayed at home.
5 (forbid) He has forbidden me to go to the party.
6 (begin) I am so glad the winter has begun !
7 (grow) You have grown quite a bit since I last saw you.
8 (beat) The poor dog has been beaten by its owner.
9 (hide) Marcel has hidden my keys somewhere.
10 (tear) I have torn my trousers.
11 (run) Anouk has run out of money.
12 (shake) James Bond likes his Martini shaken , not stirred.
OEFENING 9
Schrijf de werkwoorden tussen haakjes in de goede vorm. Kies uit: past simple of voltooid
deelwoord.
1 (write) J.K. Rowling has written many books.
2 (begin) She began to wonder where he was.
3 (lay) Chris laid down his book to answer the phone.
4 (lie) I lay down on the grass.
5 (wake) I was woken up by my alarm.
6 (rise) The sun has risen . It’s time to get up.

7 (drive) Isa drove all the way to Austria and back.
8 (steal) My bike was stolen last night.
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taalblokken 2
Hoofdstuk 8 Spelling B1 Hoe schrijf je dat?
217

218
Taalblokken Engels
2 Los, vast of met een streepje?
Net als in het Nederlands kun je in het Engels woorden aan elkaar plakken en zo samenstellingen maken.
In het Nederlands doe je dat door woorden aan elkaar vast te schrijven of er een streepje tussen te
zetten, maar in het Engels schrijf je de woorden vaak los van elkaar.
Als je niet weet of je een samenstelling los, vast of met een streepje schrijft, kun je dat het beste opzoeken
in het woordenboek. Als het daar niet in staat of als je geen woordenboek bij de hand hebt, kun je het
beste kiezen voor los schrijven (met een spatie tussen de woorden): dat komt het meest voor.
bron 1
postkantoor post office
bron 2
parttime (bijvoeglijk naamwoord) part-time
1 Los – summer school
Als je in het Engels van twee woorden één woord maakt, doe je dat meestal door er een spatie tussen te
zetten. Het eerste deel geeft vaak extra informatie over het tweede deel.
post office
high school
peanut butter
New Year's Day
science fiction
school dinner
2 Vast – teacup
Sommige combinaties schrijf je aan elkaar vast. Welke combinaties dat zijn, moet je uit je hoofd leren of
opzoeken in een woordenboek. Een paar voorbeelden:
copyright
makeup
keyboard
notebook
newspaper
airplane
blackboard
grasshopper
highlight
football
grandmother
database

3 Met een streepje – forty-four, well-known
Soms schrijf je een streepje tussen twee woorden. Dat doe je in de volgende gevallen:
Hoofdstuk 8 Spelling B1 Hoe schrijf je dat?
• bij getallen tussen de 20 en de 100 als je ze voluit schrijft; twenty-four , fifty-seven. Dit geldt niet voor
de tientallen: thirty, forty, enzovoort;
• bij leeftijden, gewichten, tijden en afstanden voor een zelfstandig naamwoord : a 12-year-old boy,
a 10-tonne lorry, a 12-hour flight, a 5-mile race;
• om te voorkomen dat een woord verkeerd gelezen wordt: pre-existing,
Twijfel je? Zoek het woord dan op in je woordenboek.
Hieronder staan een paar veelvoorkomende woorden met een streepje:
brother - in - law
English - speaking person
ex - wife
first - class
last - minute
good - looking
part - time
so - called
well - known
OEFENING 1
Welke vorm is goed? Kijk naar de regels hierboven of zoek de goede spelling in je woordenboek.
Streep de fout geschreven woorden door.
1 takeaway meal / take-away meal
2 make-up / makeup
3 a diningtable / a dining table
4 a middle-aged man / a middle aged man
5 a police-man / a policeman
6 an office-manager / an office manager
7 a four-wheel drive SUV / a fourwheel-drive SUV
8 a rain coat / a raincoat
9 a lady-bird / a ladybird
10 a Dutch-speaking tourist guide / a Dutch speaking touristguide
11 a 19th-century painting / a 19th century painting
12 a sportsman / a sports man
13 an English man / an Englishman
14 a creditcard / a credit card
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taalblokken 2
219

220
Taalblokken Engels
3 Verwarrende woorden
Sommige woorden lijken heel veel op elkaar, maar betekenen iets heel anders.
desert woestijn Summer extremes reach as high as + 40 °C in the Gobi Desert .
dessert toetje What’s you favourite dessert ?
diner restaurant (Amerikaans) Let’s go to the diner around the corner.
dinner diner (avondmaaltijd) Dinner ’s ready!
weather weer What’s the weather going to be like tomorrow?
whether of I'm not sure whether I should stay at home or not.
allowed toegestaan You’re not allowed to smoke here.
aloud hardop Reading aloud can help you understand a text.
week week I work seven days a week .
weak zwak He was too weak to play the whole match.
which welk(e) Which present would he like?
witch heks Did you know that a witch can fly on broomstick?
whole heel, helemaal Two halves make a whole .
hole gat There was a hole in the ground.
we're wij zijn We're going on holiday tomorrow.
were was / waren They were tired.
who's = who is / who has Who's got the newspaper?
whose van wie, wiens Whose book is this?
quiet stil, rustig Please be quiet or you’ll wake up the baby.
quite behoorlijk He ate quite a large pizza.
choose kies, kiezen Choose the right answer.
chose koos, kozen (verleden tijd van ‘kiezen’) I chose a very good meal.
lose verliezen I’ll try not to lose my money.
loose los All my front teeth were loose .
accept accepteren I can't accept this gift. It's too expensive.
except behalve Everyone was there except Kay.
OEFENING 1
Welk woord past in de zin? Streep het foute woord door.
1 I swear I will tell you the whole / hole truth and nothing but the truth.
2 Do you know how hot the sand in the desert / dessert can get?
3 Does that shop except / accept credit cards?
4 She chose / choose to wear her new shoes.
5 Would you like to go out for dinner / diner ?
6 Who’s / Whose bag is this?
7 I have quite / quiet a lot of work to do.
8 I am not allowed / aloud to go out tonight.

9 Witch / Which colour is your favourite? Red or blue?
10 Janna is too week / weak to walk.
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taalblokken 2
Hoofdstuk 8 Spelling B1 Hoe schrijf je dat?
221

222
Taalblokken Engels
4 Verschillen tussen Brits-Engels
en Amerikaans-Engels
Er zijn enkele opvallende verschillen tussen de spelling van bepaalde Brits-Engelse en Amerikaans-
Engelse woorden.
UK USA
–our –or
colour color
flavour flavor
–ise / –ize –ize
organise / organize organize
memorise / memorize memorize
–ce –se
defence defense
offence offense
–re –er
centre center
kilometre kilometer
dubbele –l– enkele –l–
traveller traveler
dialling dialing
Let op! Practice en practise zijn een geval apart.
• In het Brits-Engels is practice het zelfstandig naamwoord en practise het werkwoord.
• In het Amerikaans-Engels is het precies andersom: het werkwoord schrijf je met een –c– ( practice ) en
het zelfstandig naamwoord met een –s– ( practise ).
OEFENING 1
Komen de zinnen uit een Engelse of een Amerikaanse tekst? Zet een kruisje in de goede kolom.
Brits-Engels Amerikaans-Engels
1 My neighbors are French. □ □
2 Many people criticise the government. □ □
3 I travelled to Italy by train. □ □
4 He did it for the honor. □ □
5 She went to the city centre. □ □
6 Dan works in the Department of Defense. □ □
7 Is your brother practicing for the talent show? □ □
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taalblokken 2

Hoofdstuk 9
Functionele
theorie B1
Hoe doe je dat?

224
Taalblokken Engels
1 Lezen
1 Correspondentie
Een brief of e-mail bevat soms ingewikkelde zinnen om iets heel simpels te zeggen. Dit is meestal zo in
formele brieven. Hieronder staan enkele standaardzinnen met een verzoek om informatie, voor bevestiging
van een afspraak, en uit een klachtenbrief. De standaardzinnen staan gerangschikt van informeel
naar formeel.
Een verzoek om informatie
I have no information about that. Do you? Ik heb daar geen informatie over. U wel?
Please tell me more about it! Vertelt u me er alstublieft meer over!
Please let me know when I can expect the
documents.
Laat u me even weten wanneer ik de documenten kan verwachten?
I would like to know how to get there. Ik zou graag willen weten hoe ik daar komen moet.
Could you please let me kno w how everything
goes?
I would like to ask you to send me more information
on the shipment .
Would you be so kind as to send me information
about public transport in England?
I was wondering whether you could provide me
with some information on housing.
I would like to request information on the internship
you are offering.
OEFENING 1
Zou u me kunnen laten weten hoe alles gaat?
Ik zou u willen vragen mij meer informatie te sturen over de zending.
Zou u zo aardig willen zijn mij informatie te sturen over het openbaar
vervoer in Engeland?
Ik vroeg me af of u me wat informatie zou kunnen geven over huisvesting.
Ik zou u willen verzoeken om informatie over de stageplek die u
aanbiedt.
Onderstreep de woorden waaraan je kunt zien dat het om een verzoek gaat.
1 Hi, Helen. Could you please tell me where you got the mobile phone from? Cheers!
2 I would appreciate being provided with more detailed information held by Merseyside police, part of
which may be relevant to my personal situation.
3 I am working on a project related to the closure of the glass factory and I was wondering if you could
send me some information on the year 2005.
4 I am still on the budget committee but I have not received any documentation for the next meeting.
That is why I would like to request information related to the proposed budget cuts. Since I am no
longer on the mailing list, you can perhaps send me a printed version of the proposal.
Bevestiging van een afspraak
It’s a date ! Afgesproken!
I will (be able to attend ) the meeting on 5th
October.
I would like to accept your invitation to the annual
dinner party.
I confirm that our next appointment will be o n
January 7 th at 2 p.m.
This is to confirm that our next appointment will
be on the second of May.
Ik zal aanwezig zijn bij de vergadering op 5 oktober.
Ik neem uw uitnodiging voor het jaarlijkse diner graag aan.
Hierbij bevestig ik dat onze volgende afspraak zal zijn op 7 januari
om 14.00 uur.
Dit is om te bevestigen dat onze volgende afspraak zal zijn op twee
mei.
I would like to confirm our appointment . Bij dezen bevestig ik onze afspraak.

OEFENING 2
Lees de volgende bronnen en beantwoord de vragen.
1 Op welke datum vindt de afspraak plaats? 29 mei 2010
bron 1
2 Hoe was de afspraak in de eerste instantie gemaakt? Via de telefoon.
3 Op welke datum vindt de afspraak plaats? 12 juni.
4 Hoe laat vindt de afspraak plaats? 11 uur ’s morgens.
bron 2
Dear Mr Hornby,
I would like to confirm the appointment we made over the telephone earlier
this morning. I will be at your office on 12 June at 11 o’clock. During the
meeting, we will discuss the library project in further detail.
I look forward to discussing the project with you.
Kind regards,
Trudy Clarke
5 Waar gaat dit bericht over? Bevestiging van een afspraak.
Hoofdstuk 9 Functionele theorie B1 Hoe doe je dat?
6 Wanneer vindt de afspraak plaats en hoe laat? Op 25 augustus om half drie ’s middags.
225

226
Taalblokken Engels
bron 3
Klachten
Dear Mr and Ms Turner,
Denise was recently referred to me by Ms Edwards because of concerns with
her school development. As discussed, we will meet on August 25th at 2.30
p.m. to begin the intake process. I can be reached at 020 5678 5678 90.
I look forward to meeting you and your child.
Sincerely,
Service Coordinator
I have a complaint . Ik heb een klacht.
I want to complain about my purchase. Ik wil een klacht indienen over mijn aankoop.
Use this form if you need to make a complaint . Gebruik dit formulier als u een klacht wilt indienen.
There has been a problem with the delivery. Er is een probleem met de levering.
I would like to make a complaint about your policy on
refunds.
I would like to report a problem with the printer you
installed for us.
Ik wil graag een klacht indienen betreffende uw beleid
aangaande het teruggeven van geld.
Ik wil graag een probleem rapporteren over de printer die jullie
voor ons hebben geïnstalleerd.
Een klacht heeft vaak de vorm van een brief. Soms bevat een klachtenbrief helemaal geen standaardzinnen.
Vaak wordt het woord klacht ( complaint ) niet eens genoemd. Waaraan kun je dan zien dat het om
een klacht gaat?
• De schrijver schrijft wat er is misgegaan, of waarover hij of zij boos of teleurgesteld is.
• De schrijver maakt duidelijk wat er gedaan moet worden om een probleem op te lossen.
Bekijk het voorbeeld van een klachtenbrief:
• In de eerste zin staat de klacht: de ontvangen levering was niet in orde.
• In de tweede alinea wordt de klacht nog iets verder uitgelegd: er zijn te weinig bekers geleverd.
• Daarna zegt de schrijver wat het gevolg was van de verkeerde levering: ze moesten nog
snel meer bekers kopen, om hun beloften aan hun klanten na te kunnen komen.
• In de laatste alinea zegt de schrijver wat hij van Mr Waters verwacht: hij wil zo snel mogelijk de rest
van de bekers en hij wil dat de onkosten worden vergoed.
bron 4
Dear Mr Waters,
Re. Order No. 768197
I am writing to inform you there has been a problem with the delivery of the
Jubilee cups we ordered.
On 11 December we placed an order for 12,000 Jubilee cups. The shipment
arrived yesterday, but it turned out there were only 1,200 cups. Since the cups
were for two very important customers of ours, we had to buy extra cups from
a different supplier.

I am writing to ask you to send the rest of the cups immediately and to com-
pensate the additional costs we have incurred.
I look forward to hearing from you.
Yours sincerely,
J. Ellis
Purchasing Officer
bron 5
OEFENING 3
Dear Sir or Madam,
I have recently ordered a new pair of UGG boots (item #24685519) from your
website on the second of February. I received the boots last week, on
February 25th. When I took them out of the box, I saw that the boots do not
have the same colour. Unfortunately, the left one is clearly a lighter shade of
brown than the right one.
I have returned the UGG boots via the post office. My order number is
H11658994. Instead of a refund, I would like you to send me another pair of
UGG boots as soon as possible.
Sincerely,
Jennifer Chase.
Lees de brief in bron 5 en beantwoord de vragen.
Hoofdstuk 9 Functionele theorie B1 Hoe doe je dat?
1 Wat is het probleem? Er zijn laarzen geleverd, maar de ene laars is
lichter van kleur dan de andere.
2 Welke oplossing stelt Jennifer voor? Ze wil zo snel mogelijk nieuwe laarzen
toegestuurd krijgen.
bron 6
OEFENING 4
I would like to complain about the 496 buses. They arrive late most evenings
being that they are supposed to arrive every 15 minutes. This evening I was
kept waiting for over 40 minutes and when I asked the driver why there had
been no buses he said he did not know.
Lees bron 6 en b eantwoord de vragen.
1 Waarover gaat de klacht? Over bus 496.
2 Wat is er precies aan de hand? De bus is bijna elke avond te laat. Die zou elke
kwartier moeten komen, maar vanavond heeft
de schrijver 40 minuten staan wachten.
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taablokken 2
227

228
Taalblokken Engels
2 Schrijven
1 Correspondentie
De zakelijke brief
Een zakelijke brief ziet er anders uit dan een persoonlijke brief. De aanhef en afsluiting zijn anders, en de
inhoud en toon van de brief ook. Een zakelijke brief is bijvoorbeeld een sollicitatiebrief. Hieronder zie je
hoe een zakelijke brief is opgebouwd.
Hoogakkers 4
7983 BE ZAANDAM
The Netherlands
Adres afzender
Jouw adres zonder je naam:
• Straat + huisnummer
• Postcode + 2 spaties + WOONPLAATS
• Land (eventueel)
1 witregel
2 January 2010 Datum
Ms Michelle Johnson
Perfect Shoes
Centre Road 75b
NG16 4AD Nottingham
UNITED KINGDOM
• Brits-Engels: dag + maand + jaar
• Amerikaans-Engels: maand + dag + komma + jaar
1 witregel
Ontvanger/geadresseerde
• Mr / Ms / Mrs / Dr + voornaam + achternaam
• Functie + komma + naam bedrijf
• Volledig adres
1 witregel
Dear Ms Johnson, Aanhef
I am writing to apply for the position of shop assistant that
was advertised in The Times on 24 June. My name is Mark
de Vries and I do retail studies at a vocational college in The
Netherlands.
I am a Dutch student and I have studied retail for two years.
I am looking for a summer job in Nottingham as I will be
staying with family in Nottingham all summer.
I am the right person to fill your vacancy, as I am available
all summer for four days a week and I think I would really
enjoy the work. I already have some experience in the retail
business. Last year I did an internship as a shop assistant at
a clothes store. In addition, I work at my uncle’s store every
summer. Enclosed you will find my CV.
I am a real team player and know my responsibilities. I am
very good with customers and I am always on time. Also, I
have experience with administrative work.
I am looking forward to hearing from you. You can contact me
via markdevries@hotmail.com or on my postal address.
Dear Mr / Ms / Mrs + achternaam + komma
1 witregel
Inleidende alinea
Maak in een paar zinnen duidelijk wie je bent en waarom je
schrijft.
1 witregel
Inhoud van de brief
• Houd de brief kort en bondig.
• Beschrijf elke onderwerp in een aparte alinea.
• Scheid alinea’s door een witregel.
• Gebruik geen korte vormen in een zakelijke brief, dus “ I
am. ..” en niet “ I'm ...”).
1 witregel
Afsluitende alinea
• Maak duidelijk wat je van de ander verwacht (of hoopt).
• Geef aan dat je voor vragen te bereiken bent.

1 witregel
Yours sincerely, Afsluitende groet
Hoofdstuk 9 Functionele theorie B1 Hoe doe je dat?
• Yours sincerely / Yours truly + komma (als je de naam van
de ontvanger kent)
• Yours faithfully + komma (als je de naam van de ontvanger
niet kent)
Ondertekening
4 witregels voor je handtekening
Mark de Vries Naam afzender
• Jouw voornaam + achternaam
• Eventueel: functie + komma + naam bedrijf
1 witregel
Enclosures (1) Bijlagen
In een zakelijke brief moet je de naam van de maand altijd voluit schrijven.
Geef met een getal aan hoeveel bijlagen er bij de brief zitten
Brits-Engels Amerikaans-Engels Nederlands
6 November 2009 November 6, 2009 6 november 2009
6th November 2009 November 6th, 2009
De aanhef van een zakelijke brief hangt af van de ontvanger:
• Als je niet weet aan wie je de brief precies schrijft, bijvoorbeeld als je naar een bedrijf schrijft, gebruik
je Dear Sir / Madam of Dear Sir or Madam of To whom it may concern.
• Als je aan een vrouw schrijft van wie je de naam niet weet, dan schrijf je Dear Madam.
• Als je aan een man schrijft van wie je de naam niet weet, dan schrijf je Dear Sir.
• Als je de naam wel noemt, schrijf je Dear Mr Adams, Dear Mrs Jones, Dear Ms Fisher.
Je gebruikt Mr voor een man, Mrs voor een getrouwde vrouw, en Ms voor getrouwde en niet-getrouwde
vrouwen.
De afsluiting van een zakelijke brief hangt ook af van de ontvanger:
• Als je de naam van de ontvanger niet weet, dan gebruik je Yours faithfully .
• Als je de naam van de ontvanger wel weet, dan gebruik je Yours sincerely of Yours truly.
Ook de toon van een zakelijke brief is anders dan de toon van een persoonlijke brief. In een zakelijke brief
ben je heel beleefd. Hieronder staan voorbeeldzinnen die je kunt gebruiken in een zakelijke brief.
Openingszinnen
Thank you for your letter of 2 June. Hartelijk dank voor uw brief van 2 juni.
I am replying to your letter of 23 January. Ik reageer op uw brief van 23 januari.
I am writing to you in reply to your letter of 5 January. Ik schrijf u in antwoord op uw brief van 5 januari.
I am writing about the delivery of 4 September. Ik schrijf in verband met de levering op 4 september.
I am sorry to hear about your complaint. Het spijt me te horen dat u een klacht hebt.
Thank you very much for your kind invitation. Hartelijk dank voor uw vriendelijke uitnodiging.
Unfortunately, we have still not received your answer. Jammer genoeg hebben we nog steeds geen antwoord van
u ontvangen.
Could you please let me know, whether you agree with ... Zou u mij alstublieft kunnen laten weten, of u het eens bent
met …
229

230
Taalblokken Engels
Afsluitingszinnen
I hope this has been of help to you. Ik hoop dat u hier wat aan hebt.
I look forward to hearing from you. Ik zie uw antwoord met belangstelling tegemoet.
If you have any further questions, please do not hesitate to
contact us.
Thank you very much. Hartelijk bedankt.
Thanking you in advance. Bij voorbaat dank.
Mocht u verdere vragen hebben, aarzel dan niet om met ons
contact op te nemen.
▶ De sollicitatiebrief
Hieronder zie je een paar zinnen die je kunt gebruiken in een sollicitatiebrief. Een sollicitatiebrief is opgebouwd
uit een:
• Openingsparagraaf: hierin verwijs je naar de vacature.
• Middenstuk: waarom je geschikt bent voor de baan.
• Slotalinea: hierin verwijs je naar je cv en geef je aan hoe je te bereiken bent.
Openingsparagraaf
I am applying for the position of assistant manager as advertised
in The Times on 6 March.
I would like to apply for the position of assistant hairdresser,
as advertised in The Independent of July 7th.
Ik solliciteer naar de functie van assistent-manager zoals op
6 maart geadverteerd in The Times .
Ik zou graag solliciteren naar de functie van assistent-kapper
zoals op 7 juli geadverteerd in The Independent .
I wish to apply for the post of Account Manager. Ik wil graag solliciteren naar de functie van accountmanager.
Your advertisement in the January issue of Food Magazine
caught my attention.
Middenstuk
Uw advertentie in het januarinummer van Food Magazine trok
mijn aandacht.
The position you offer appeals to me very much. De door u aangeboden functie spreekt me bijzonder aan.
I am very interested in the job. Ik ben zeer geïnteresseerd in de baan.
I am fluent in English. Ik spreek vloeiend Engels.
I have adequate knowledge of German. Mijn kennis van Duits is toereikend.
I worked as a trainee at your company. Ik heb bij uw bedrijf stage gelopen.
I have got a lot of experience working with Excel. Ik heb veel ervaring met Excel.
I have done a international correspondence course. Ik heb een cursus buitenlandse correspondentie gevolgd.
I have graduated from a school for Senior Secondary
Vocational Education.
Ik heb een mbo-diploma.
I took examinations in the following subjects. Ik heb examen gedaan in de volgende vakken.
I did the job to my employer’s full satisfaction. Ik heb het werk tot volle tevredenheid van mijn werkgever
gedaan.
At present, I work as an electrician for a Dutch company. Momenteel werk ik als elektricien voor een Nederlands bedrijf.
Slotalinea
You will find further details in my CV. Verdere gegevens vindt u in mijn cv.
I have enclosed a copy of my resume. Als bijlage stuur ik u mijn cv.
Please find enclosed my CV. Bijgaand ontvangt u mijn cv.
I would appreciate the opportunity to discuss my application
with you.
If you wish to contact me, please do so at the address above
or phone me on 0031 68 2997756.
Graag zou ik in de gelegenheid worden gesteld mijn sollicitatie
met u te bespreken.
Als u contact wilt opnemen met mij, kunt u mij bereiken op
bovenstaand adres of bellen op 0031 68 2997756.
I look forward to hearing from you. Ik zie uw antwoord met belangstelling tegemoet.

OEFENING 1
Schrijf de juiste aanhef en afsluiting op.
Aanhef Afsluiting
Hoofdstuk 9 Functionele theorie B1 Hoe doe je dat?
1 Mevrouw Hughes, niet Dear Ms Hughes, Yours sincerely, / Yours
getrouwd.
truly,
2 Ontvanger onbekend. Dear Sir / Madam, / Dear
Sir or Madam,
Yours faithfully,
3 Man, naam onbekend. Dear Sir, Yours faithfully,
4 De heer Hill Dear Mr Hill, Yours sincerely, / Yours
truly,
5 Mevrouw Foster, Dear Ms Foster, Yours sincerely, / Yours
onbekend of ze is
truly,
getrouwd.
OEFENING 2
Schrijf een passende Engelse zin op.
1 Bijgaand ontvangt u mijn cv.
Please find enclosed my CV.
2 Jammer genoeg heb ik nog steeds geen antwoord van u ontvangen.
Unfortunately, I have still not received an answer from
y o u .
3 Ik solliciteer naar de functie van elektricien zoals op 14 mei geadverteerd in The Independent.
I am applying for the position of assistant manager as
advertised in The Independent on 14 May.
4 Ik zie uw antwoord met belangstelling tegemoet.
I look forward to hearing from you.
Het cv
Als je een sollicitatiebrief verstuurt, voeg je daar meestal een cv aan toe. Met een cv geef je op een
beknopte en overzichtelijke manier informatie over jezelf:
• contactgegevens
• persoonsgegevens
• werkervaring
• gevolgde opleiding(en)
• bijzondere vaardigheden
• referenties
In bron 1 zie je een voorbeeldopzet van een Engels cv.
231

232
Taalblokken Engels
bron 1
OEFENING 3
Curriculum Vitae
Contact Information
Name [naam]
Address [adres]
Telephone [telefoonnummer]
Mobile phone [mobiele telefoon nummer]
Email [emailadres]
Personal Information
Date of birth [geboortedatum]
Place of birth [geboorteplaats]
Nationality [nationaliteit: bijvoorbeeld Dutch]
Gender [geslacht: male/ female]
Marital status [huwelijkse staat: single, married, divorced]
Employment History
[Werkervaring: je werkervaring in chronologische volgorde. Vermeld ook je
functie en taken.]
Education
[Opleiding: opleiding in chronologische volgorde. Je middelbare school en
verdere opleiding(en)]
Skills
[Vaardigheden: zoals computervaardigheden of een rijbewijs.]
Referees
[Referenties: contactgegevens van vroegere werkgevers of docenten van je
opleiding die iets over jou kunnen vertellen.]
Vul het onderstaande cv over jezelf in.
Curriculum Vitae
Contact Information
Name
Address
Telephone
Mobile phone
Email
Personal Information
Date of birth
Place of birth
Nationality
Gender
Marital status
Employment History

Education
Skills
Referees
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taablokken 2
2 Verslagen
Een kort verslag schrijven
Hoofdstuk 9 Functionele theorie B1 Hoe doe je dat?
▶ Notulen
Als je een vergadering bijwoont, is er meestal één persoon die aantekeningen maakt en deze verwerkt
tot een verslag van de vergadering. In het Nederlands noemen we die persoon de notulist, en de aantekeningen
noemen we notulen. In het Engels heet een notulist een minutes secretary en heten de notulen
minutes . Minutes geven een beknopt overzicht van wat er allemaal besproken is, wat er besloten is, en
natuurlijk wie er aanwezig waren, de datum en het tijdstip.
Notulen hebben de volgende algemene kenmerken:
• Ze zijn altijd zo kort mogelijk.
• Ze beginnen altijd met feitelijke informatie: waarover ging de vergadering, wanneer vond die plaats, wie
waren er aanwezig en wie waren er afwezig.
• De volgorde van de onderwerpen in de notulen sluit gewoonlijk aan bij de volgorde van de
onderwerpen in de agenda.
• Engelse notulen staan altijd in de verleden tijd. Dat is anders dan in het Nederlands.
In bron 2 zie je een voorbeeldopzet:
bron 2
Minutes of a meeting of [hier schrijf je op wat voor vergadering het is,
bijvoorbeeld: Student Board meeting]
Time and date: [datum en tijd]
Chair: [de naam van de voorzitter van de vergadering]
Present: [de namen van de aanwezigen]
Absent: [de namen van eventuele afwezigen]
233

234
Taalblokken Engels
Action [te ondernemen actie] and person responsible [verantwoordelijke
persoon]
...
1 Announcements [aankondigingen]
...
2 [Kopje bij elk onderwerp dat wordt besproken]
...
[Nr.] Any other business [rondvraag: vragen aan het einde van een
vergadering]
...
Meeting ended at [tijd dat de vergadering werd gesloten].
OEFENING 4
Vul de onderstaande informatie in, in de notulen opzet hieronder.
Je hebt op 3 maart een vergadering bijgewoond van de studentencommissie en jij was de notulist. De
vergadering werd geopend om 2 uur ’s middags en gesloten om tien voor half 3. De voorzitster was
Maartje de Groot, andere aanwezigen waren Ron Stone, Hillary Camden, Rosa Waters en jij. Lotte van der
Meer was afwezig. Maartje heet iedereen welkom. Ron kondigt aan dat hij uiterlijk om kwart over twee weg
moet. Vervolgens worden twee onderwerpen besproken. Ten eerste de introductie voor de nieuwe eerstejaars.
Er wordt afgesproken dat Rosa de eerstejaars e-mailt over de geplande introductie. Ten tweede
praten jullie over de presentatie van de uitslagen van de toetsen. De cijfers vielen erg tegen en er was veel
ophef over. Jullie spreken af dat Ron met de docent gaat praten. Tijdens de rondvraag stelt Hillary voor om
over een maand weer te vergaderen. Jullie spreken af voor 5 april om 11 uur ’s ochtends.

Hoofdstuk 9 Functionele theorie B1 Hoe doe je dat?
▶ Andere verslagen
Voor stage of werk zul je soms ook verslagen moeten schrijven. Voorbeelden zijn verslagen over een
excursie, een stageplek, een voorval op je stage of werk, of werkzaamheden die je hebt uitgevoerd. In
het Engels heet zo’n verslag een report . Hoe zo’n report eruit ziet, hangt af van het onderwerp, maar de
opzet is hetzelfde:
• Je vermeldt wat voor verslag het is.
• Je schrijft de datum op (wanneer de excursie / stage / het voorval plaatsvond).
• Je vermeldt de locatie (waar ging de excursie heen / waar liep je stage).
• Vervolgens geef je een korte beschrijving. In een stageverslag kun je bijvoorbeeld vertellen wat je taken
waren, of het goed ging, wat je leuk en minder leuk vond, en wat je hebt geleerd.
• Werk met duidelijke kopjes, zodat de lezer snel kan zien waarover je schrijft.
• Vergeet niet je naam te vermelden.
OEFENING 5
Verwerk de onderstaande informatie over de excursie tot een verslag.
Je bent op 16 november samen met twee medeleerlingen op excursie ( field trip) geweest naar Sunny Spell,
een verzorgingstehuis voor bejaarde mensen ( residential home for the elderly) in Doncaster. Een verpleegster
liet jullie het tehuis zien en legde dingen uit. Eerst gingen jullie naar de kantine voor de verpleegsters,
daar vertelde ze jullie over haar werk. Ze liet ook zien waar de verpleegsters sliepen als ze nachtdienst
hebben. Daarna liet ze de rest van het tehuis zien: de woonkamer waar de mensen overdag samen kunnen
zitten, de tuin, en de kamer van één van de bewoners ( residents ). Je vond het een leuke dag en je hebt
veel geleerd.
Report
Field trip report
16 November
Field trip to a residential home for the elderly
Matthew Prince, Sarah King and I went to Sunny Spell,
a residential home for the elderly in Doncaster. A nurse
showed us the home and explained things to us. First
she showed us the cafeteria for the nurses and told us
about her work. Then she showed us where the nurses
sleep, if they are on a night shift. Next she showed us
the rest of the house: the living room where the residents
can sit together, the garden, and the room of one
of the residents. It was a fun day and I learned a lot.
[name]
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taablokken 2
235

236
Taalblokken Engels
3 Luisteren
Als je in het buitenland bent, zul je geregeld naar weer- of verkeersberichten kijken en luisteren. Die gaan
vaak vrij snel. Hieronder vind je een aantal tips en veelvoorkomende woorden en uitdrukkingen in weer-
en verkeersberichten.
Verkeersinformatie
Een paar luister- en kijktips:
• Als je op een snelweg zit, kun je vaak inschakelen op een speciale zender met verkeersberichten. De
frequentie van die zender staat aangegeven op borden langs de weg. Zet je radio aan, zodat je goed
op de hoogte blijft van de verkeerssituatie.
• Verkeers- en weerberichten op de radio worden gewoonlijk duidelijk aangekondigd. Spits je oren als
je in de auto zit en een speciaal deuntje hoort. Verkeersberichten worden vaak aangekondigd met
Traffic news, Travel news, Traffic updates, Traffic reports, Traffic and travel news of Traffic information .
• Luister of je het wegnummer hoort waarop jij rijdt, of de trein of het vliegtuig die jij moet nemen.
Meestal hoor je eerst het wegnummer of de trein of het vliegtuig en daarna de informatie die je nodig
hebt.
Hier is de uitgeschreven tekst van een typisch Brits verkeersbericht :
On the A1 northbound between the junctions with the A47 and the A606, there are currently delays
of 40 minutes caused by congestion due to an accident closing the road between the junctions with
the A606 and the A607. Normal traffic conditions expected from 4:00 p.m.
On the A50 eastbound between the junctions with the A520 and the A518, there are currently delays
of 15 minutes due to heavy traffic. Normal traffic conditions expected from 1:45 p.m.
On the M62 eastbound entry slip at junction J34, there are currently delays of 10 mins due to a
broken down vehicle closing one lane. Normal traffic conditions expected from 2:00 pm
On the M1 northbound between junctions J28 and J29, delays due to a broken down vehicle have
now cleared.
Enkele veelvoorkomende woorden en zinnen in verkeersberichten:
congestion verkeersopstopping
crash barrier vangrail
current delays of 30 minutes op dit moment vertragingen van 30 minuten
delays due to an accident ... vertragingen vanwege een ongeluk
diversion / diverted traffic omleiding
Expect disruption until … Verwacht oponthoud tot …
hard shoulder vluchtstrook
Heavy traffic on the M25. Het is druk op de M25.
in both directions in beide richtingen
junction afslag
lane closure gesloten rijbaan
motorway snelweg
Normal traffic expected from … Normaal verkeer verwacht vanaf …
northbound traffic / southbound traffic verkeer in noordelijke / zuidelijke richting
one lane closed één rijbaan gesloten
queueing traffic file
roadworks wegwerkzaamheden
tailback file, langzaam rijdend en stilstaand verkeer

OEFENING 1
Hoofdstuk 9 Functionele theorie B1 Hoe doe je dat?
Zet een kruisje bij de goede betekenis.
1 A200 London – One lane closed on Jamaica Road eastbound due to roadworks.
□ Er is een rijbaan afgesloten vanwege wegwerkzaamheden.
□ De A200 is afgesloten omdat er wegwerkzaamheden zijn.
2 A308 London – Queueing traffic on King’s Road at Hortensia Road, congestion to A217 Wandsworth
Bridge Road, in Chelsea.
□ Er staat een file van King’s Road tot Wandsworth.
□ Er staat een file op de A217 tot aan Wandsworth Road.
3 On the A421 northbound between the junctions with the M1 and the A5134 Bedford West, there are
currently delays of 15 minutes due to heavy traffic. Normal traffic conditions expected from 1:15 p.m.
□ De opstoppingen op de A421 zijn opgelost.
□ Op de A421 moet je rekenen met een vertraging van een kwartier.
Weerbericht
Een paar luister- en kijktips:
• Kijk bij weerberichten op tv goed naar de weerkaart. De plaatjes vertellen je net zo veel als het verhaal
van de weerman of weervrouw.
• Concentreer je op het gebied waar jij zit of heen gaat. De rest is toch niet direct interessant voor je.
Hier is de uitgeschreven tekst van een typisch Brits verkeersbericht:
On the whole, few if any winter weather hazards are expected on England's major roads today.
There will be some rain or sleet for a mile or so, but this will not last for long with dry weather soon
returning. The visibility will be mainly good, although patchy mist may affect higher level routes in
the north.
It will stay cold with frost for many, but much of the night will be fine and dry. However, a few fog
patches are possible later, chiefly around Merseyside.
Traffic Wales is advising motorists to take extra care while out and about on the roads due to the
extreme weather conditions. High winds and rain are expected across the country in the next 12
hours. Force 10 winds are forecast with wind and sea surges at 05:00 and high water at 07:00.
Enkele veel voorkomende woorden en zinnen in weerberichten:
black ice ijzel
bright and sunny day heldere en zonnige dag
degrees Celsius graden Celsius
frost vorst
hail hagel
heavy snow heftige sneeuwval
The roads are iced over. bevroren, met een glad wegdek
icy roads glad op de weg
outbreaks of rain regenbuien
patchy fog hier en daar mist
severe weather hevig / slecht weer
severe conditions barre omstandigheden
sleet natte sneeuw
storm storm
sunny spells perioden met zon
sub-zero temperatures temperaturen onder nul
The temperature dropped from minus 1 to minus 4. De temperatuur daalde van min 1 tot min 4.
Temperatures below freezing. Temperaturen onder nul.
Temperatures will remain low. De temperaturen blijven laag.
thunderstorm onweersbui
weather forecast weersvoorspelling
wintry showers winterse buien
237

238
Taalblokken Engels
OEFENING 2
Zet een kruisje bij de juiste betekenis.
1 There is a moderate risk of severe weather affecting Northern Ireland on Wednesday. Heavy snow on
Wednesday morning will turn to rain in the afternoon.
□ Er is een redelijke kans op slecht weer woensdag.
□ Er is een grote kans op mooi weer woensdag.
2 Accumulations of around 2 cm of snow are possible quite widely, locally 5 cm especially over high
ground.
□ Het gaat sneeuwen en er valt overal 2 tot 5 cm sneeuw.
□ Het gaat sneeuwen en in de hooggelegen gebieden valt plaatselijk tot 5 cm.
3 The average temperature will be around 21 degrees during the day. There might be some outbreaks of
rain in the late afternoon.
□ Het wordt gemiddeld 21 graden en het gaat flink regenen.
□ Het wordt gemiddeld 21 graden en hier en daar valt een bui.
4 Severe weather conditions expected with outbreaks of snow and hail. The roads might ice over during
the night. Be careful to expect black ice.
□ Het gaat misschien ijzelen en de wegen kunnen glad zijn.
□ Het wordt slecht weer, maar het wordt uitstekend ijs.
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taablokken 2

4 Gesprekken voeren
1 Informele gesprekken
Je uit je gevoelens of reageert op iets
That’s great! Dat is geweldig!
That sounds awful! Dat klinkt vreselijk!
That’s terrible! Dat is verschrikkelijk!
Poor you! Arme jij!
Lucky you! Wat een geluk voor jou!
You shouldn’t worry so much. Je moet je niet zo veel zorgen maken.
I’m very happy for you! Ik vind het erg leuk voor je!
I’m sure everything will turn out fine / okay. Ik weet zeker dat alles goed komt.
Apology accepted. Excuses aanvaard.
I’m not very happy about this. Ik ben hier niet erg blij mee.
I’m not very pleased with your plan of action. Ik ben niet erg blij met wat je van plan bent.
I’m sorry to hear about that. Ik vind het spijtig om dat te horen.
Hoofdstuk 9 Functionele theorie B1 Hoe doe je dat?
I’m glad to hear that you’re okay. Ik ben blij om te horen dat het goed met je gaat.
I’m glad / sorry to hear that. Ik ben blij / vind het spijtig om dat te horen.
OEFENING 1
Schrijf een gepaste reactie op.
1 Je staat op het treinstation en de trein heeft vertraging. Je collega begint zich grote zorgen te maken,
straks komen jullie nog te laat. Wat zeg jij om haar gerust te stellen?
You shouldn’t worry worry so much! / I’m sure everything
will turn out fine / ok.
2 Op stage vertelt je collega dat jullie baas ziek is en voorlopig niet komt werken. Je vindt het jammer
om dat te horen. Hoe reageer je?
I’m sorry to hear that (our boss is ill).
3 Je collega biedt jou haar excuses aan. Hij deed gisteren nogal onaardig tegen je toen je hem een vraag
stelde. Jij was het voorval alweer vergeten, maar stelt zijn excuses op prijs. Wat zeg je?
Apology accepted.
4 Een vriendin belt je op om te vertellen dat ze promotie heeft gemaakt. Hoe reageer je?
That's great! / Lucky you! / I’m very happy for you!
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taablokken 2
239

240
Taalblokken Engels
2 Bijeenkomsten en vergaderingen
Je mening geven en reageren op een mening
I have to say I disagree. Ik moet zeggen dat ik het er niet mee eens.
I’m afraid I disagree. Ik ben het er helaas niet mee eens.
I don’t see what you mean. Ik begrijp niet wat u bedoelt.
I would like to point out that I told this before. Ik zou graag willen opmerken dat ik dit al eerder heb gezegd.
I’d say you’re wrong. Ik zou zeggen dat je het bij het verkeerde eind hebt.
In my opinion, that isn’t true. Naar mijn mening is dat niet waar.
You’re quite right. U hebt helemaal gelijk.
I cannot agree with you on that. Ik ben het wat dat betreft niet met u eens.
I feel we should send Brian to London. Ik vind dat we Brian naar Londen moeten sturen.
I think we should buy a new server. Ik vind dat we een nieuwe server moeten kopen.
OEFENING 2
Maak de volgende mini-gesprekken af.
1 A: I think we should change the rules: School should start at 10 a.m.
B: (Ik ben het er niet mee eens) (I have to say) I disagree / I cannot agree with you
on that . Starting school at 10 a.m. would also mean we don’t finish until late in the afternoon.
2 A: (Ik ben van mening) In my opinion, the US should abolish the death penalty.
B: I think (dat je gelijk hebt) you’re right.
3 A: That’s my opinion.
B: Well, (ik denk dat u fout zit), I’d say you’re wrong.
4 A: I (zou graag willen opmerken dat) would like to point out that not
everyone has the same background.
B: I’m sorry, (ik begrijp uw punt niet) I don’t see what you mean. Could you
explain that please?
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taablokken 2
3 Zaken regelen
Je geeft advies
Maybe you should give it a try. Misschien moet je het een keer proberen.
You can always try. Je kunt het altijd proberen.
I would recommend you to take this one. Ik zou je aanraden deze te nemen.
I would advise you to buy that one. Ik zou je adviseren om die te kopen.
I’d say we go out tonight. Laten we vanavond uitgaan.

Let’s do that. Laten we dat doen.
Maybe we can ask her to come. Misschien kunnen we haar mee vragen.
May I suggest this one? Mag ik deze aanbevelen?
OEFENING 3
Maak de volgende mini-gesprekken af.
1 A: I need a new laptop. Which one would you recommend? This one or that one?
Hoofdstuk 9 Functionele theorie B1 Hoe doe je dat?
B: I would recommend this one . It’s much better quality for the same price.
2 A: What do you want to do tomorrow?
B: I’d say we/ Let’s go to the zoo.
3 A: Maybe I should talk to her. What do you think?
B: You can always try.
Je dient een klacht in of reageert op een klacht
Can I make a complaint? Kan ik een klacht indienen?
I would like to complain about a commercial I have seen
on TV.
Ik wil graag een klacht indienen over een reclameboodschap die
ik op tv heb gezien.
Can I speak to / see the manager, please? Mag ik de manager even spreken?
Could you see to it at once, please? Zou u er meteen voor kunnen zorgen?
Can I get a refund? Kan ik mijn geld terugkrijgen?
I’m not satisfied with your customer service. Ik ben niet tevreden over uw klantenservice.
What is the problem? Wat is het probleem?
Exactly what’s wrong with it? Wat is er precies mis mee?
Sorry to hear that. It shouldn’t have happened. Vervelend om te horen. Het had niet mogen gebeuren.
Of course you will get your money back. Natuurlijk krijgt u uw geld terug.
I will make a note of your complaint. Ik zal uw klacht noteren.
Your complaint is being dealt with. Uw klacht is in behandeling.
I’ll just fill in a complaints form. Ik zal even een klachtenformulier invullen.
You will receive a response within 24 hours. U ontvangt binnen 24 uur antwoord.
OEFENING 4
Schrijf een passende Engelse zin op.
1 Wat is het probleem? What is the problem?
2 Ik wil graag een klacht indienen over het eten. I would like to complain/make a
complaint about the food.
3 Mag ik de manager even spreken? Can I speak to / see the manager,
please?
4 Ik vind het vervelend om te horen. I’m sorry to hear that.
5 Kan ik mijn geld terug krijgen? Can I get a refund?
241

242
Taalblokken Engels
Je regelt zaken op reis
I would like to change my reservation, please. Ik wil graag mijn reservering veranderen.
How can I change my profile? Hoe kan ik mijn profiel veranderen?
I would like to cancel my flight. Ik wil mijn vlucht annuleren.
Where is the nearest police station? Waar is het dichtstbijzijnde politiebureau?
I would like to report a crime. Ik wil graag een misdaad melden.
My passport has been stolen. Mijn paspoort is gestolen.
I have lost my wallet. Ik ben mijn portemonnee verloren.
Could you tell me where I can find the Dutch embassy? Kunt u mij vertellen waar ik de Nederlandse ambassade kan
vinden?
OEFENING 5
Maak het volgende gesprek af.
You: (Je groet een politieman en zeg dat je een misdaad wilt melden.)
would like to report a crime.
Hello, I
Police officer: Okay. Let me just get the right documents. Could you tell me what crime please?
You: (Je portemonnee is gestolen.) My wallet has been stolen.
Police officer: Are you sure you didn’t lose it?
You: Yes, I am sure. Someone took it from my bag while I was on the Underground.
Police officer: Could you tell me what was in it, please?
You: (Je paspoort, 100 pond contant geld, je treinkaartje, je rijbewijs en je pinpas.) My
passport, 100 pounds cash, my train ticket, my driving licence,
and my debit card.
Police officer: Okay. We will let you know if we hear anything but don’t get your hopes up.
You: What should I do next? I need my passport to fly home.
Police officer: You need to go to the Dutch embassy and ask for an emergency passport.
You: (Je vraagt waar de ambassade is.)
the Dutch embassy?
Could you tell me where I can find
Police officer: Yes, I will show you on your map.
You: (Je bedankt de agent.) Thank you.
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taablokken 2

4 Informatie uitwisselen
Je zoekt informatie
Hoofdstuk 9 Functionele theorie B1 Hoe doe je dat?
I would like some information about this laptop. Ik zou graag wat informatie willen over deze laptop.
Can you give me some information on public transport in
England?
Kunt u mij wat informatie geven over openbaar vervoer in
Engeland?
I’m looking for information on accommodation. Ik ben op zoek naar informatie over huisvesting.
Could you tell me where I can find more information? Zou u mij kunnen vertellen waar ik meer informatie kan vinden?
Can you tell me a bit more about this castle? Kunt u mij wat meer vertellen over dit kasteel?
What is the best / easiest / cheapest way to get there? Wat is de beste / makkelijkste / goedkoopste manier om daar te
komen?
I have a few questions about the house. Ik heb een paar vragen over het huis.
OEFENING 6
Schrijf een passende Engelse zin op.
1 Je wilt graag wat informatie over Central Hotel in London.
I would like some information about Central Hotel in
London.
2 Je hebt op een website gezocht naar informatie over toeristische attracties in Londen. Je wilt graag
naar Madam Tussauds. Je hoopt dat de telefoniste van Madam Tussauds je er meer over kan vertellen.
Can you tell me more about Madam Tussauds?
3 Je wilt zo goedkoop mogelijk van Londen naar Oxford reizen. Wat vraag je aan de medewerker van de
VVV?
What is the cheapest way to get from London to Oxford?
Je voert een sollicitatiegesprek
I found the vacancy on your website. Ik vond de vacature op uw website.
I’m looking for a new challenge. Ik ben op zoek naar een nieuwe uitdaging.
I applied for the job because it appealed to me. Ik heb naar de baan gesolliciteerd omdat het me leuk werk
leek.
I’m interested in retail. Ik ben geïnteresseerd in detailhandel.
Before that, I worked at an optician. Daarvoor heb ik bij een opticien gewerkt.
I like meeting new people. Ik vind het leuk nieuwe mensen te ontmoeten.
I’m a real team player. Ik ben een echte teamspeler.
I have a driving licence. Ik heb een rijbewijs.
My strong points are that I perform well under pressure and
I have good communication skills.
My weak points are that I’m not very well-organized and that
I am a perfectionist.
Mijn sterke kanten zijn dat ik stressbestendig ben en dat ik
goede communicatieve vaardigheden bezit.
Mijn zwakke kanten zijn dat ik niet zo goed georganiseerd ben
en dat ik erg perfectionistisch ben.
I have a lot of experience with customers. Ik heb veel ervaring met klanten.
I’m an experienced waiter. Ik ben een ervaren ober.
I’m very good with customers. Ik ben erg goed met klanten.
I’m not very good at spelling. Ik ben niet zo goed in spellen.
I know how to use Word, Excel and PowerPoint. Ik ben bekend met Word, Excel en PowerPoint.
243

244
Taalblokken Engels
OEFENING 7
Hieronder staat een voorbeeld van een sollicitatiegesprek voor een winkelmedewerker. Schrijf
passende antwoorden op. Kies uit de voorbeeldzinnen hierboven, en maak ze waar nodig zelf af.
A: Good morning. My name is Gerald Tyler.
B: I am [name]. Nice to meet you.
A: Please take a seat. So, where did you find the vacancy?
B: I found the vacancy on your website.
A: Right. And why did you apply for it?
B: I'm looking for a new challenge.
A: Where did you work before you came to England?
B: Before I came to England, I worked at a supermarket.
A: Okay. And why do you think you are the right person for the job?
B: I am a real team player. Also, I like meeting new people.
A: Ok, thank you very much. You will hear from us soon.
B: Thank you. Bye.
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taablokken 2

5 Spreken
1 Spreken voor publiek
Hoofdstuk 9 Functionele theorie B1 Hoe doe je dat?
Je geeft een presentatie over stage of werk
Als je een praatje moet houden voor een publiek is het handig als je van tevoren bedenkt wat je ongeveer
wilt gaan zeggen. Bereid je presentatie dus goed voor. Een paar andere tips:
• Gebruik tijdens je presentatie PowerPoint of een spiekbriefje. Je raakt dan de draad van je verhaal niet
kwijt.
• Gebruik je PowerPoint? Zet dan alles van tevoren klaar en controleer of alles werkt.
• Lees niet alles op. Dat is saai voor het publiek. Probeer echt te praten en niet te lezen.
• Kijk je publiek aan. Praat dus niet tegen het scherm. En ga niet met je rug naar het publiek staan.
• Praat rustig en duidelijk.
• Geef je publiek de kans vragen te stellen. Dan luisteren ze ook aandachtiger naar je.
• Vat af en toe dingen samen. Je kunt ook gerust sommige dingen herhalen. Je publiek kan namelijk niet
alles meteen onthouden.
Hieronder staan een paar voorbeeldzinnen die je kunt gebruiken als je een presentatie geeft over je stage,
een taalcursus, of over je werk.
Begin van de presentatie:
Welcome everybody. Welkom allemaal.
Good morning, ladies and gentlemen. Goedemorgen, dames en heren.
My name is Ron Veerman. Mijn naam is Ron Veerman.
My presentation will be about my internship. Mijn presentatie gaat over mijn stage.
Today I’m going to talk about my internship. Vandaag spreek ik over mijn stage.
The presentation will take about 10 minutes. De presentatie duurt ongeveer 10 minuten.
I would like to talk to you about my college. Ik zou graag iets zeggen over mijn school.
Please interrupt me if you have any questions. Onderbreek me gerust als je vragen hebt.
Don’t hesitate to interrupt me if you have any questions. Onderbreekt u mij gerust als u vragen hebt.
Middelste deel van de presentatie:
As you can see on the screen, I’ll first talk to you about the
company, and then about my tasks.
Zoals jullie kunnen zien op het scherm, ga ik jullie eerst iets
vertellen over het bedrijf en daarna over mijn taken.
I’lll first tell you something about the company. Ik zal jullie eerst iets vertellen over het bedrijf.
The company was established in 1961. Het bedrijf is opgezet in 1961.
The company employs over 500 people. Het bedrijf heeft meer dan 500 mensen in dienst.
Have you got any questions so far? Hebt u tot dusverre al vragen?
Thanks for asking this interesting question. Bedankt voor deze interessante vraag.
I hope that answers your question. Ik hoop dat ik hiermee uw vraag heb beantwoord.
Could you repeat the question, please? Kunt u de vraag alstublieft herhalen?
Secondly, I will talk to you about my tasks. Ten tweede zal ik jullie iets vertellen over mijn taken.
My tasks include administrative work as well as answering the
phone and helping customers.
Mijn taken bestaan onder andere uit administratief werk,
maar ook uit het beantwoorden van de telefoon en het helpen
van klanten.
245

246
Taalblokken Engels
Einde van de presentatie :
Finally, I would like to say that I have enjoyed
my internship.
Tot slot wil ik zeggen dat ik mijn stage heel erg leuk heb gevonden.
That concludes my presentation. Daarmee kom ik aan het einde van mijn presentatie.
Let me sum up. Laat ik het even samenvatten.
To sum up, I told you about the company and
about my tasks.
Are there any questions? Zijn er vragen?
Do you have any other questions? Hebt u nog meer vragen?
Thank you for your attention. Bedankt voor uw aandacht.
Thanks for listening. Bedankt voor jullie aandacht.
OEFENING 1
Schrijf passende Engelse zinnen op.
1 Je heet iedereen welkom en stelt jezelf voor.
Samengevat, ik heb jullie verteld over het bedrijf en mijn taken.
Welcome everybody. / Good morning. My name is
[naam].
2 Je vertelt dat je presentatie gaat over een talencursus die je gevolgd hebt in Londen.
My presentation will be about the language course I
took in London. / Today, I'm going to talk about a
language course I did in London.
3 Op de hand-out kunnen ze zien dat je het eerst gaat hebben over de cursus en de lessen. Dat zeg je
iets over waar je woonde. En tot slot leg je uit wat je hebt geleerd.
As you can see on the hand-out, I will first talk to you
about the course and the lessons. Then I will sasy
something about where I lived. And finally I will
explain what I have learned.
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taablokken 2

Leerwerkboek Engels
A
A lot of 26
A, lidwoord 9, 88
Aankondigingen 54
Aantekeningen maken 69, 159
Aanwijzend voornaamwoord, that, this,
these, those 25
Accept, except, verwarrende woorden 220
Advies geven 240
Afsluitingszinnen, zakelijke brief 230
Afspraak 148
All 195
Allowed to, hulpwerkwoord 190
Allowed, aloud, verwarrende woorden 220
Although, voegwoord 201
Amerikaans-Engels 222
And 123
Andere verslagen 235
Any 121, 195
Are able to, hulpwerkwoord 190
B
Be, Werkwoord 11
Because 123
Begin van een zin 40
Bericht doorgeven 176
Bestelling doen in een restaurant of
café 79, 170
Betrekkelijk voornaamwoord 192
Bevestiging van een afspraak 224
Bezits-’s 118, 137
Bezittelijk voornaamwoord 111, 116, 117
Bezoeker ontvangen 168
Bijvoeglijk naamwoord 23
Bijwoord 115, 126
Briefkaart schrijven 59
Brits-Engels 222
But 123
C
Can, hulpwerkwoord 107, 190
Choose, chose, verwarrende woorden 220
Cijfers 72
Could, hulpwerkwoord 107, 190
Cv 231
D
Dagen van de week 40
Datum 173
Datum en tijd 46, 173
Datum en tijd schrijven 63
Desert, dessert, verwarrende woorden 220
Diner, dinner, verwarrende woorden 220
Directe rede 205
Do not, voluit of kort? 38
Dubbele medeklinkers bij bijvoeglijk
naamwoord 136
Dubbele medeklinkers bij werkwoord 135
E
Each 195
Eigennamen 39
Either…or 202
E-mail 61, 154
Ergens mee eens of oneens zijn 77
Even groot, trappen van vergelijking 114
Every 195
Excuses aanbieden 166
F
Few 193
Few en a few 194
For, voegwoord 201
Formulier invullen 65, 157
G
Gebiedende wijs 128
Gesprek beëindigen en afscheid nemen 176
Gesprek beginnen 75, 176
Gesprek voeren in een winkel of aan
een loket 78
Gevoelens uiten en op gevoelens
reageren 239
Going to, de toekomst 104, 106, 184
H
Has – have 13
Have got, voluit of kort? 35
Have got, Werkwoord 13
Have to, hulpwerkwoord 107
Have, werkwoord 13
Hebben, werkwoord 11
Hole, whole, verwarrende woorden 220
Hoofdletters 39
Hoofdzin en bijzin 201
Hotelkamer reserveren 171
How, vragend voornaamwoord 31
Hulpwerkwoord, allowed to, are able to,
can, could, kunnen, may, might, moeten,
mogen, must, should 190
I
Iemand de weg vragen of vertellen 80, 165
Iemand doorverbinden 176
Iemand opbellen 175
Indirecte rede 205
Informatie opzoeken 51
Informatie zoeken 243
Ing of to? – De goede vorm van een
werkwoord 188
Instructies bij computerprogramma’s 57
Instructies bij lesmateriaal 57
Instructies en waarschuwingen 71
Instructies geven 177
Instructies lezen 56
It’s, moeilijke woorden 140
J
Jezelf of iemand anders voorstellen 76
K
Kaartje kopen 174
Klachten 226
Komma 144
Korte woorden, trappen van vergelijking 111
Kunnen, hulpwerkwoord 107
L
Lange woorden, trappen van vergelijking 113
Lidwoord, a, the 9
Life, live, moeilijke woorden 140
Lijdende vorm (passive) 187
Lijsten 51
Little 193
Little en a little 193
Loose, lose, verwarrende woorden 220
Los, vast of met een streepje? 218
M
Maanden 40
Many 26
May, hulpwerkwoord 107, 190
Meervoud 10, 34, 90
Memo 161
Mening geven en reageren op een
mening 169, 240
Mening geven in een discussie 169
Mening of voorkeur geven 165
Middenstuk, zakelijke brief 230
Might, hulpwerkwoord 190
Moeilijke woorden, it’s, life, live, safe,
Trefwoorden
save, than, there, they’re, to, too, two 140
Moeten, hulpwerkwoord 107
Mogen, hulpwerkwoord 107
Much 26
Must, hulpwerkwoord 107
N
Naam en adres vragen 81
Neither…nor 202
Notulen 233
O
Onpersoonlijke berichten 43
Onregelmatige verleden tijd 97
Onregelmatige werkwoorden 114, 183, 210
Onregelmatige woorden, trappen van
vergelijking 114
Ontkenning 19, 108
Openingsparagraaf, zakelijke brief 230
Openingszinnen, zakelijke brief 229
Or 202
Over het weekend praten 167
Over het weer praten 167
Over jezelf praten en interesse tonen in
een ander 82, 84
P
Past continuous 180, 181
Past perfect 180, 182
Past simple 180, 181, 182
Persoonlijk voornaamwoord 21
Persoonlijke berichten 42
Persoonlijke brief 151
Plaats 124
Plaats reserveren 171, 175
Plaats van het bijvoeglijk naamwoord 24
Present continuous 15, 17, 92, 94, 184, 186
Present perfect 96, 100, 180
Present simple 15, 92, 96, 184, 186
Presentatie over stage of werk 245
Prijs vragen of geven 81
Prikbordnotitie 162
Product bestellen 172
Punt 144
Q
Quiet, quite, verwarrende woorden 220
R
Rangtelwoorden 74
Reageren op een klacht of een klacht
doen 241
Reageren op een voorstel 172
Reizen met het openbaar vervoer 174
S
Safe, save, moeilijke woorden 140
Schema’s en dienstregelingen 53
Shall, de toekomst 104, 105, 184
Shall, voluit of kort? 142
Should, hulpwerkwoord 107
Since, voegwoord 201
Slotalinea, zakelijke brief 230
Sms of e-mail schrijven 61
Sollicitatiegesprek voeren 243
Some 121
Spreken voor een publiek 85, 178
T
Tafel reserveren in een restaurant 170
Tag questions 204
Telefoon aannemen 175
Telefoonalfabet 164
Telefoongesprek beëindigen 176
Telefoongesprek voeren 175
Telefoonnotitie 159
249

250
Taalblokken Engels
Telwoorden 138
Than, moeilijke woorden 140
That, aanwijzend voornaamwoord:
enkelvoud 25
The, lidwoord 88
There, they’re, moeilijke woorden 140
These, aanwijzend voornaamwoord:
meervoud 25
This, aanwijzend voornaamwoord:
enkelvoud 25
Those, aanwijzend voornaamwoord:
meervoud 25
Tijd 124, 174
To, too, two, moeilijke woorden 140
Toekomst, going to, shall, will 104, 184
Trappen van vergelijking 111
Trappen van vergelijking, even groot 111
Trappen van vergelijking, korte woorden 111
Trappen van vergelijking, lange woorden 113
Trappen van vergelijking, onregelmatige
woorden 114
U
Uitnodiging 150
Uitroepteken 145
V
Veelvoorkomende mededelingen 50
Verkeersinformatie 236
Verwarrende woorden, accept, allowed,
aloud, choose, chose, diner, dinner,
desert, dessert, except, hole, loose, lose,
quiet, quite, weather, whether, weak,
week, were, we’re, which, whole, who’s,
whose, witch 220
Verzoek 148
Verzoek om informatie 224
Voegwoord, although, for, since 201
Voluit of kort?, have got, do not, shall,
will, would 35
Voorstel doen 172
Voorzetsel 196
Vraagteken 145
Vragen naar vertrek- en aankomsttijden 174
Vragen zonder vraagwoord 30
Vragend voornaamwoord, how, what,
when, where, who, why 31, 120
Vragenlijst invullen 67
W
We’re, were, verwarrende woorden 220
Weak, week, verwarrende woorden 220
Weather, whether, verwarrende woorden 220
Wederkerend voornaamwoord 119
Weerbericht 237
Wel of geen a of the, lidwoord 88
Wensen 48
Werkwoord als zelfstandig naamwoord 188
Werkwoord, be, have, have got 6, 11, 13
Werkwoorden met een voorzetsel 197
What, vragend voornaamwoord 31, 120
When, vragend voornaamwoord 31
Where, vragend voornaamwoord 31
Which, witch, verwarrende woorden 220
Who, vragend voornaamwoord 31, 120
Who’s, whose, verwarrende woorden 220
Why, vragend voornaamwoord 31
Will, de toekomst 104, 184
Will, voluit of kort? 142
Woorden op –e 132
Woorden op een s-klank 134
Woorden op –y 130
Woordvolgorde 29, 126
Would, voluit of kort? 142
Z
Zakelijke brief, afsluitingszinnen,
middenstuk, openingsparagraaf,
slotalinea 228
Zaken regelen op reis 242
Zeggen dat je iets niet begrijpt 77
Zelfstandig naamwoord 8
Zijn, werkwoord 11
Zinnen met if 203
Zinnen verbinden 201

Trefwoorden
251