ZWENTIBOLD, HISTORIE EN FICTIE - IVN

ZWENTIBOLD, HISTORIE EN FICTIE - IVN ZWENTIBOLD, HISTORIE EN FICTIE - IVN

11.01.2013 Views

ZWENTIBOLD, HISTORIE EN FICTIE A.M.P.P. JANSSEN Het gebied rond de Graetheide heet in de volksmond het Land van Zwentibold. De naam Zwentibold ontmoet men in deze omgeving echter meer: straten, sportclubs, automobielbedrijven, een weekblad zijn naar hem genoemd en in de variant Sanderbout o.a. een Sittards bastion en een stadswijk. Wie was deze Zwentibold en wat betekent hij voor onze regio? LEVEN Zwentibold werd rond 870 als onwettige zoon van Arnulf, de latere keizer van het Duitse rijk, geboren 1 ). Hij werd genoemd naar zijn peetvader Swatopluk, de vorst van Bohemen 2 ). In 894 trachtte Arnulf zijn zoon als koning van Lotharingen aan te stellen, om enigszins tegemoet te komen aan het verlangen naar zelfstandigheid van de Lotharingers. Na aanvankelijk verzet – vermoedelijk had de Lotharingse adel moeite met de onwettige zoon – werd in 895 te Worms Zwentibold als koning geaccepteerd. De aartsbisschop van Trier, zijn kanselier, had zijn gewicht in de schaal gelegd. Zwentibold bemoeide zich na zijn troonsbestijging prompt met de Franse troonstrijd tussen Odo en Karel de Eenvoudige. Aangezien zijn feitelijke doel gebiedsuitbreiding was, maakte hij zich beiden tot vijand. Bij zijn krijgsverrichtingen kreeg hij de steun van Reinier, graaf van Beeld van Zwentibold in Bad Münstereifel Henegouwen en Haspengouw, 70

<strong>ZW<strong>EN</strong>TIBOLD</strong>, <strong>HISTORIE</strong> <strong>EN</strong> <strong>FICTIE</strong><br />

A.M.P.P. JANSS<strong>EN</strong><br />

Het gebied rond de Graetheide heet in de volksmond het Land van Zwentibold.<br />

De naam Zwentibold ontmoet men in deze omgeving echter meer: straten, sportclubs,<br />

automobielbedrijven, een weekblad zijn naar hem genoemd en in de variant<br />

Sanderbout o.a. een Sittards bastion en een stadswijk. Wie was deze Zwentibold<br />

en wat betekent hij voor onze regio?<br />

LEV<strong>EN</strong><br />

Zwentibold werd rond 870 als onwettige zoon van Arnulf, de latere keizer van<br />

het Duitse rijk, geboren 1 ). Hij werd genoemd naar zijn peetvader Swatopluk, de<br />

vorst van Bohemen 2 ). In 894<br />

trachtte Arnulf zijn zoon als<br />

koning van Lotharingen aan te<br />

stellen, om enigszins tegemoet<br />

te komen aan het verlangen<br />

naar zelfstandigheid<br />

van de Lotharingers. Na aanvankelijk<br />

verzet – vermoedelijk<br />

had de Lotharingse adel<br />

moeite met de onwettige zoon<br />

– werd in 895 te Worms<br />

Zwentibold als koning geaccepteerd.<br />

De aartsbisschop<br />

van Trier, zijn kanselier, had<br />

zijn gewicht in de schaal<br />

gelegd.<br />

Zwentibold bemoeide zich<br />

na zijn troonsbestijging prompt<br />

met de Franse troonstrijd tussen<br />

Odo en Karel de Eenvoudige.<br />

Aangezien zijn feitelijke<br />

doel gebiedsuitbreiding<br />

was, maakte hij zich beiden<br />

tot vijand. Bij zijn krijgsverrichtingen<br />

kreeg hij de steun<br />

van Reinier, graaf van<br />

Beeld van Zwentibold in Bad Münstereifel<br />

Henegouwen en Haspengouw,<br />

70


die hij beloonde met de Servaasabdij van Maastricht. Omdat zijn vader deze abdij<br />

aan Trier geschonken had, werden hierdoor de relaties met de aartsbisschop<br />

aldaar verstoord. Ook met enkele inheemse adellijke families (o.a. de Matfriedingers)<br />

ontstonden conflicten, die door keizer Arnulf werden gesust. Arnulf<br />

arrangeerde voor zijn zoon een huwelijk met Oda, dochter van de hertog van Saksen,<br />

einde maart 897. Een jaar later was de politieke situatie gewijzigd. Zwentibold<br />

had zich verzoend met de aartsbisschop van Trier, maar was in conflict geraakt<br />

met graaf Reinier, waarschijnlijk omdat deze tot samenwerking met Karel de<br />

Eenvoudige van West-Francië besloten had. De Servaasabdij kwam weer in handen<br />

van Trier en Reinier werd verbannen. Deze laatste verschanste zich in Durfos<br />

(Furfooz bij Namen?). Karel de Eenvoudige en Reinier gingen daarna tot de aanval<br />

over. Zwentibold, gesteund door onder andere bisschop Franco van Luik, wist<br />

het gevaar op het nippertje te bezweren: er kwam vrede. Deze vrede was echter<br />

van korte duur. Na de dood van de keizer (899) merkte Zwentibold bij de<br />

belegering van Reinier bij Durfos, dat de aartsbisschop van Trier hem in de steek<br />

liet. Zijn opponenten benoemden Lodewijk het Kind, de wettige zoon van Arnulf,<br />

tot koning. Door de Matfriedingers werd Zwentibold uiteindelijk verslagen, niet<br />

ver van de Maas, op 13 augustus 900.<br />

DRIE DOCHTERS <strong>EN</strong> TWEE VROUW<strong>EN</strong><br />

In de Notae Aureaevallenses van Egidius van Orval uit de dertiende eeuw worden<br />

twee dochters van Zwentibold genoemd, Benedicta en Caecilia, die onderricht<br />

zijn door de abdis van Susteren Amelberga en haar in die functie opgevolgd<br />

hebben. Een derde dochter, Relindis, zou ingetreden zijn in het klooster Flémalle,<br />

dat door Zwentibold gesticht heet te zijn 3 ).<br />

Hier stoot men op een probleem, aangezien volgens bepaalde overleveringen<br />

Zwentibolds dochters het lijk van hun vader geborgen en naar Susteren gebracht<br />

zouden hebben. Indien de drie dochters stammen van Oda, met wie Zwentibold in<br />

897 huwde, was de oudste dochter twee of drie jaar oud, toen Zwentibold stierf.<br />

Ongetwijfeld zijn de jonge dochtertjes – zoals ook Hlawitschka beweert – in Susteren<br />

(en Flémalle) ondergebracht, toen Oda na Zwentibolds dood huwde met diens<br />

rivaal graaf Gerard. Op deze wijze was het nageslacht van Zwentibold gedoemd<br />

uit te sterven 4 ).<br />

De legende vond een andere oplossing: Zwentibold zou vóór Oda nog een andere<br />

vrouw gehad hebben: Sophia (de wijsheid!) 5 ). Het probleem van de twee<br />

vrouwen duikt ook merkwaardigerwijs op in een volksverhaal dat door Russel<br />

overgeleverd is, maar nauwelijks bekend is: 6 )<br />

Volgens dit verhaal ondernam Zwentibold eene reis naar het H. Land, zijne vrouw, rijk, bezittingen<br />

en rijkdommen verlatende, om boete te doen voor zijne zonden en een vergramden<br />

God vergeving te vragen. Ongelukkig viel hij op deze reis in de handen der Turken, die hem<br />

medevoerden en in slavenkleederen staken, om hem voor de vernederendste verrigtingen te<br />

gebruiken. Onder het slavenkleed verried zich echter de hooge afkomst, door<br />

71


zijne fiere houding, zijn voorkomen en omgang dermate, dat de dochter des Konings geneigdheid,<br />

eerbied, ja liefde voor den edelen slaaf opvatte; en zij, toen ze op haren verjaardag eene<br />

gunst van haren Koninklijken vader mogt vragen, de verlossing niet alleen maar zelfs de hand<br />

van haren begunstigden slaaf eischte. Dewijl haar, volgens de gebruiken des lands, geene<br />

gunst kon geweigerd worden, moest de Koning, hoe onbezonnen hem ook het verzoek zijner<br />

dochter toescheen, toegeven, en Zwentibold verkreeg zijne vrijheid. Daarbij kon hij de hand<br />

zijner verlosseres niet weigeren, en was verpligt, ofschoon gehuwd, eene tweede vrouw ten<br />

huwelijk te nemen. Doch toen hij, kort daarna, zijne ware afkomst geopenbaard had, ging hij<br />

met zijne tweede vrouw, die daarin bewilligde, op reis, om naar zijn vaderland terug te keeren<br />

en zijne betrekkingen en al wat hem dierbaar was weder te zien. Op die reis zong en speelde<br />

zijne echtgenoote de harp in de plaatsen welke zij doortrokken, om op die wijze in hun onderhoud<br />

te voorzien en de kosten voor dien verren togt te goed te maken. Zoo naderde hij den<br />

erfgrond, waarnaar hij zoo zeer haakte. Hij spoedde dan zijne turksche gemalin een paar dagreizen<br />

vooruit, om zijne familie te omhelzen. Doch weldra bespeurde zijne wettige vrouw op<br />

zijn gelaat, dat na eene zoo lange afwezendheid van vreugde moest schitteren, iets sombers,<br />

een geheime droefgeestigheid, en zij waagde het haren echtgenoot naar de oorzaak daarvan te<br />

vragen. Toen verhaalde Zwentibold haar, hoe hij in de handen der Turken was gevallen; hoe<br />

hij in slavenketenen gezucht had, en verlost was door eene prinses, welke hij uit dankbaarheid<br />

verpligt was geweest te huwen en die zich over een paar dagen bij hem zou bevinden. Er rees<br />

echter in het hart zijner vrouw geene afgunst, geen haat of kwade drift op; maar zij sprak:<br />

”Zwentibold, troost u, stel die droefgeestigheid ter zijde, uwe vrouwen zullen als zuster leven”.<br />

Toen trokken zij zich in het sticht te Susteren terug, terwijl Zwentibold zich te Grasbroek<br />

ging vestigen.<br />

Russel acht dit verhaal ongeloofwaardig, omdat het volgens hem laakbaar was,<br />

wanneer Zwentibold met een andere vrouw gehuwd zou zijn, zonder dat het<br />

eerste huwelijk ontbonden was. Aannemelijker is het te veronderstellen dat<br />

Zwentibold geen tweede vrouw gehad heeft. De naam Sophia verschijnt namelijk<br />

alleen in de late overlevering die samenhangt met de legendarische schenking<br />

van de Graet 7 ).<br />

<strong>ZW<strong>EN</strong>TIBOLD</strong> <strong>EN</strong> HET LAND VAN <strong>ZW<strong>EN</strong>TIBOLD</strong><br />

We belanden nu bij de relaties van Zwentibold met onze regio. Hier dienen wij<br />

enkele zaken te onderscheiden:<br />

– de oorkonde van Zwentibold betreffende Susteren<br />

– de intrede van zijn dochters in de abdij van Susteren<br />

– het graf en de verering van Zwentibold in Susteren<br />

– het Bescheid van de Graet en de residentie te Born.<br />

Van Zwentibold is slechts één document uit zijn eigen tijd bekend, waarin een<br />

relatie met onze streek terug te vinden is: de oorkonde van 5 juni 895, waarvan de<br />

beste editie in 1960 verzorgd werd door Schieffer. In deze oorkonde bekrachtigde<br />

Zwentibold de toestemming van zijn vader voor de priester Siginand, die de abdij<br />

van Susteren bezat en wenste dat deze na zijn dood overging naar de abdij van<br />

Prüm 8 ). Volgens Egidius van Orval zou Zwentibold de kerk (NB niet de abdij!)<br />

72


gesticht hebben. Deze overdrijving werd op advies van Jacob Kritzraedt in 1647<br />

reeds gecorrigeerd door B. Fisen, die schreef: Hij heeft dus de kerk vanaf de onderste<br />

fundamenten zo vernieuwd, dat sommigen geloofd hebben dat hij ze gesticht<br />

zou hebben. Na de Noormannenstorm van 881, die ook aan Susteren niet<br />

voorbij zal zijn gegaan, werd de kerk ongetwijfeld onder keizer Arnulf en zijn<br />

zoon Zwentibold herbouwd. Bij recent archeologisch onderzoek is vastgesteld<br />

dat de eerste steenbouwfase van de abdij dateert uit de negende of tiende eeuw 9 ).<br />

Over de dochters Benedicta en Cecilia, die in Susteren ondergebracht werden,<br />

is reeds gesproken. De reliekhouders voor de stoffelijke resten van deze dames,<br />

gemaakt door Jan van Steffesweert, dateren van het begin van de zestiende eeuw.<br />

Het aangrijpende verhaal, waarin de dochters hun gesneuvelde 30-jarige vader<br />

naar de abdij van Susteren zouden hebben gebracht, non è vero, ma bene trovato<br />

10 ).<br />

We komen dan op het punt van de begraving van de koning in Susteren. Dit<br />

wordt meestal in verband gebracht met zijn gewelddadige dood. De eigentijdse<br />

bron is hier de kroniek van Regino van Prüm, die bij het jaar 900 (13 augustus)<br />

noteert, dat Zwentibold door de graven Stephanus, Gerardus en Matfridus in een<br />

gevecht gedood is circa Mosam, in de buurt van de Maas 11 ). Het vermoeden dat<br />

Zwentibold in de abdijkerk van Susteren begraven is, is gebaseerd op:<br />

– een mededeling van Egidius van Orval: Corpus autem beati regis Ceinderboldi<br />

sepelitur in ecclesia Sustrensi, quam ipse fundaverat in honorem Dei: het<br />

lichaam van de zalige koning Ceinderbold wordt evenwel begraven in de kerk<br />

van Susteren, die hij zelf had gesticht ter ere Gods;<br />

– het feit, dat ook zijn dochters in deze abdij ondergebracht werden;<br />

– de verering van koning Zwentibold in Susteren en omgeving en de aanwezigheid<br />

van zijn relieken.<br />

De mededeling van Egidius van Orval wordt in onze streek het eerst weer<br />

opgenomen door Jacob Kritzraedt in 1642. Deze uit Gangelt afkomstige jezuïet<br />

schrijft, dat hij onder de nagelaten papieren van de in 1584 gestorven Sittardse<br />

voogd Joannes Heister een stuk gevonden heeft over Zwentibold. Vervolgens<br />

geeft hij een vertaling (”verteutschet”) van deze tekst, waaruit blijkt dat het de<br />

passage over Zwentibold uit het werk van Egidius van Orval betreft. Wij lezen er<br />

onder meer: Das Leib des seligen Königs Synderboldi ist in der Kirchen zu<br />

Süsteren, welche er fundiert hatt zur Ehren Salvatoris, begraben worden 12 ).<br />

Toen de kerkhistoricus Knippenbergh kort na 1700 de kerk in Susteren bezocht,<br />

werd hem een grote steen getoond, die het graf van Zwentibold bedekte 13 ).<br />

Russel schreef in 1862 dat in 1836 het graf geopend en de grafsteen van Naamse<br />

steen in de crypte geplaatst was; de steen mat twee bij één Nederlandse el. Men<br />

zou ook een degen gevonden hebben, die door onvoorzichtigheid gebroken werd<br />

en verloren is gegaan 14 ). Schaepkens wist eveneens in 1862 te melden, dat men<br />

dit graf aangetroffen had onder de vloer van een oude kapel, die in de vorm van<br />

73


een apsis aan de oostzijde aan<br />

de koorapsis aangebouwd was.<br />

De arbeiders zouden destijds<br />

het gouden zwaard voor de<br />

prijs van het goud verhandeld<br />

hebben 15 ). Volgens Roozen<br />

daarentegen werd Zwentibolds<br />

graf in 1890 voor het priesterkoor<br />

gevonden door architect<br />

Von Fisenne bij de verbouwing<br />

van de kerk. Men constateerde<br />

dat ten behoeve van de<br />

aanleg van dit gemetselde<br />

graf, dat aan de binnenzijde<br />

bepleisterd en rood geverfd<br />

was, een oudere sarcofaag (zevende<br />

eeuw) verplaatst was.<br />

Roozen gebruikt als argument<br />

voor de authenticiteit van het<br />

graf het feit dat het gemaakt<br />

was van dezelfde materialen<br />

die ook voor de kerk zijn gebruikt.<br />

Hij ging er van uit dat<br />

de kerk rond 900 gebouwd<br />

was en in 1050 verbouwd. In<br />

feite werd er echter in het derde<br />

kwart van de elfde eeuw<br />

een nieuwe kerk gebouwd op<br />

de fundamenten van haar voorgangster.<br />

Roozen wilde dus<br />

het graf, dat hij nooit met<br />

eigen ogen gezien had, rond<br />

900 dateren door een vergelijking<br />

te maken met bouwmateriaal<br />

waarvan men nu<br />

aanneemt dat het uit de elfde<br />

eeuw stamt 16 ). Het graf vertoonde overigens veel overeenkomst met een achter<br />

het hoogaltaar gevonden tombe. Deze laatste werd zeker vanaf het derde kwart<br />

van de elfde eeuw, toen ook de crypte werd gebouwd, gebruikt als confessio, een<br />

voor de pelgrims zichtbaar heiligengraf 17 ). Op dezelfde wijze zou ook het zogenaamde<br />

graf van Zwentibold de functie van confessio gehad kunnen hebben.<br />

Een volgende reconstructie is dan denkbaar: tegen 900 werd in Susteren een<br />

nieuwe, stenen kerk gebouwd. Bij die gelegenheid werden de stoffelijke resten<br />

74<br />

Koor van de Amelbergakerk te Susteren,<br />

prent van A. Willemyns (1862)


B<br />

A<br />

Koor en crypte Amelbergakerk Susteren:<br />

A: het zogenaamde ’graf van Zwentibold’<br />

B: confessio<br />

van de oudere Susterense<br />

heiligen verheven (elevatie of<br />

translatie) en in twee confessiones<br />

geplaatst, zichtbaar<br />

voor de pelgrims: vóór het<br />

priesterkoor en achter op het<br />

priesterkoor 18 ). In deze kerk<br />

werd in augustus 900 Zwentibold<br />

begraven, zoals zijn<br />

oudoom keizer Lotharius I in<br />

855 voor het hoofdaltaar van<br />

de abdijkerk van Prüm zijn<br />

laatste rustplaats vond 19 ). In<br />

het derde kwart van de elfde<br />

eeuw volgde de nieuwbouw<br />

van de kerk en de aanleg van<br />

de buitencrypte, die vooral diende<br />

om de pelgrims<br />

gemakkelijker toegang tot de confessio te verschaffen, zonder dat daardoor de<br />

koorgebeden in de kerk gestoord hoefden te worden 20 ). De confessio vóór het<br />

koor verloor hierdoor haar betekenis en die achter op het koor werd – nu toegankelijk<br />

vanuit de crypte – de voornaamste bewaarplaats van de relieken. Bij<br />

deze gelegenheid werden de relieken van de recentere heiligen (Zwentibold,<br />

Amelberga, Benedicta, Cecilia) verheven.<br />

In het voorgaande was al sprake van de translatie, de verheffing van de relieken.<br />

Volgens Egidius van Orval was dit in de loop der tijden onder diverse<br />

Luikse bisschoppen gebeurd en waren de stoffelijke resten van de heiligen, onder<br />

wie Zwentibold, in sarcofagen en vergulde schrijnen geplaatst. De schrijver vermeldt<br />

voorts dat de nagedachtenis van Zwentibold werd gevierd op 13 augustus,<br />

de dag die Zwentibolds tijdgenoot Regino van Prüm in zijn kroniek had genoteerd<br />

als de sterfdatum van de koning 21 )! In een inventaris uit 1174 worden de<br />

Zwentiboldrelieken weliswaar niet expliciet genoemd, maar er is wel sprake van:<br />

decem et septem capse reliquias continentes: 17 houders/schrijnen met relikwieën.<br />

Na de aanduiding bij Egidius van Orval dateert de eerste vermelding van<br />

de Zwentiboldrelieken uit 1688: een in fijn goud gevatte relikwie van ’Sanderbold’,<br />

het hoofd van de koning en twee gewaden 22 ). Deze relieken werden kort<br />

voor 1700 uitvoerig beschreven door Arnoldus Hertzworm, die van 1671 tot<br />

1691 prior van de kruisheren van Maaseik is geweest en meer geschriften op zijn<br />

naam heeft staan 23 ). Zijn in de volkstaal geschreven manuscript Susterenensis<br />

historia hebben wij helaas (nog?) niet kunnen terugvinden.<br />

Hertzworm sprak ook van de geneeskrachtige werking van Zwentibolds tand.<br />

Wanneer men met de tand van de heilige de zieke tand aanraakte, verdween de<br />

75


de Graet is toegenomen.<br />

DE SCH<strong>EN</strong>KING VAN DE GRAET<br />

tandpijn. In Hertzworms tijd<br />

leefden nog zeer veel personen<br />

die dit ervaren hadden. Is<br />

dit wellicht dezelfde tand, die<br />

nu voor een van Apollonia, de<br />

traditionele patrones tegen<br />

kiespijn, gesleten wordt 24 )? In<br />

de schatkamer van Susteren<br />

bevinden zich tegenwoordig<br />

verder nog de schedels van<br />

Zwentibold en zijn vrouw<br />

’Odegundis’, geplaatst in witgeschilderde<br />

houten kastjes<br />

uit de zeventiende of achttiende<br />

eeuw, en zijn wapenrok<br />

van groen fluweel, die evenwel<br />

uit het begin van de veertiende<br />

eeuw stamt 25 ). Ook van<br />

de dochters Benedicta en Cecilia<br />

zijn relieken bewaard.<br />

Natuurlijk is het moeilijk<br />

uit te maken of de relieken authentiek<br />

zijn. Het kan best zijn<br />

dat men van de vele beenderen<br />

en schedels die Susteren bezat<br />

er enkele is gaan toeschrijven<br />

aan Zwentibold, toen diens devotie<br />

onder invloed van het<br />

verhaal van de schenking van<br />

Door het verhaal van de schenking van de Graet is Zwentibold in onze streken<br />

het meest bekend. Het schenkingsverhaal is het eerst als historisch document gebruikt<br />

door Jacob Kritzraedt rond 1642. Kritzraedt maakte, evenals alle onderzoekers<br />

na hem, gebruik van een van de vele afschriften van een manuscript uit<br />

1534, dat zelf ook weer een afschrift was van een document in het archief van het<br />

ambt Born 26 ).<br />

Van belang voor ons onderwerp is vooral het eerste deel van de tekst: Zwentibold<br />

kreeg in een droom een aansporing van God om met zijn vrouw te overleggen<br />

over een gift aan de arme mensen, die hij door roof en brandschatting dikwijls<br />

in nood had gebracht. Hij was van plan hen het bos genaamd Die Graedt<br />

76<br />

Reliekhouder Zwentibold<br />

in de schatkamer van Susteren


met heide en weiden te schenken. Na de mis liet de koning een ruiter zijn paard<br />

bestijgen en na de handwassing voor de maaltijd gaf hij hem opdracht zoveel mogelijk<br />

plaatsen rond de Graet te umbrijden. De route van de ruiter was: Born,<br />

Guttekoven, Limborch, Sitterdt, Munstergeleen, Opgeleen, Beeck, Elsloo, Steijn;<br />

te Huijeren (Houserlinde) wisselde hij van paard; vandaar ging het naar Urmondt,<br />

Berg, Beecht, Papenhoven, Buchten; te Holtum liet een wijff hem niet<br />

door het valderen, hetgeen voor de ruiter een teken was om terug te keren naar<br />

Born, waar hij op tijd arriveerde, voordat de heren weer water namen na de<br />

maaltijd. Koning Zwentibold ging vervolgens zitten en gaf de rechten op de<br />

Graet, maar bepaalde ook dat de heren van Born overheren zouden blijven. Dan<br />

volgen de bepalingen van het bosrecht, waarbij interessant is, dat Holtum uitgesloten<br />

werd en ook de priesters van de parochiekerken hun deel kregen, mits ze<br />

iedere zondag zouden bidden voor Zwentibold en zijn vrouw.<br />

<strong>ZW<strong>EN</strong>TIBOLD</strong>-PROMOTIE<br />

Vooral Jacob Kritzraedt, die rond 1640 in Sittard vertoefde, heeft een grote rol<br />

gespeeld bij de herwaardering van Zwentibold. Zo was hij het met name, die de<br />

enigszins aarzelende Bollandisten, de beroemde hagiografen, definitief wist te<br />

overtuigen van de heiligheid van de vorst van Lotharingen. Kritzraedt verschafte<br />

op 10 februari 1642 aan Bollandus persoonlijk alle informatie, die hij destijds<br />

kon bemachtigen over de verering van Zwentibold. Ook de beroemde hagiograaf<br />

van het Maasland, Fisen, werd door Kritzraedt met succes benaderd: het resultaat<br />

leest men in diens Flores ecclesiae Leodiensis. Deze tekst werd door de Bollandisten<br />

grotendeels overgenomen voor hun reeks van de Acta Sanctorum 27 ). Fisen<br />

werd ook de bron voor de eerste kunstzinnige verwerking van de Zwentiboldstof:<br />

een dramaproductie van de Sittardse dominicanen, die in 1759 werd opgevoerd.<br />

Het programmaboekje voor de voorstelling Sanderboldus Rex is teruggevonden<br />

in het Hauptstaatsarchiv te Düsseldorf. Opvallend is, dat zowel Fisen als de Bollandisten<br />

in hun tekst niet spreken van de schenking van de Graet, maar de dominicanen<br />

van Sittard wel: de eerste helft van het derde deel van het toneelstuk<br />

was er zelfs geheel aan gewijd 28 )!<br />

Toen in 1819 door de Gedeputeerde Staten van Limburg besloten werd de<br />

Graetheide te verdelen, kreeg ook de schenking weer aandacht. J.J. Sassen maakte<br />

er in die tijd melding van in zijn geschrift Précis des faits relatifs au partage de<br />

la Bruyère dite Graetheide en kort daarna, in 1822, verscheen een overigens niet<br />

zo beste teksteditie van Dunckel in de Sittarder Stadts und Kreises kalender 29 ).<br />

In 1841 verscheen in het Belgisch Museum vervolgens de uitgave van Ecrevisse<br />

en Willems en daarna zorgde een van Limburgs grootste geleerden Jos Habets in<br />

zijn Limburgsche Wijsdommen (1891) voor de standaardtekst, die nog heden ten<br />

dage dienst doet 30 ). In Habets’ uitgave horen we ook reeds enige kritische geluiden,<br />

en wel ten aanzien van de authenticiteit van de tekst, niet zozeer met betrekking<br />

tot de schenking. Voor de historiciteit van deze voert Habets zelfs een<br />

77


drietal argumenten aan, die na hem nog dikwijls door anderen zijn gebruikt: voor<br />

de symbolische wijze van het schenken van grond zocht hij parallellen in heiligenlegenden<br />

en zelfs in de oudheid; de ouderdom van de schenking bleek uit het<br />

feit dat deze plaatsvond toen het hele gebied onder één heer stond; het bidden<br />

voor Zwentibold en diens vrouw Sophia gebeurde in de vorige eeuw nog steeds.<br />

Tot in de jaren zestig van onze eeuw werd in Limburg aan deze opvatting<br />

nauwelijks getornd. Men meende zelfs nog voorwerpen of lokaties met de koning<br />

in verband te kunnen brengen. Zo bewaarde men op kasteel Born een ’stoel van<br />

Zwentibold’ en werd deze benaming ook gebruikt voor de motte aan de Veerse<br />

Weg te Guttecoven. De historiciteit van het verhaal van de schenking werd nog<br />

verdedigd door onder meer pater Roozen en Frans Smeets 31 ).<br />

Naast de interesse uit de historische hoek kreeg Zwentibold in de vorige eeuw<br />

ook de belangstelling van schrijvers en dichters. Ook hier speelde Ecrevisse weer<br />

een rol. De in Obbicht geboren romancier schreef namelijk in 1846 het verhaal<br />

Koning Zwintebold, waarin hij binnen het historische kader de fantasie de vrije<br />

loop liet. Hoofdpersoon bij Ecrevisse is niet Zwentibold, maar jonkheer Johan,<br />

die aan het hof van de koning te Grasbroek vertoefde, maar in ongenade viel. Na<br />

zijn bestraffing besloot Johan in het Graetbos nabij Urmond als kluizenaar te<br />

gaan leven. Volgens het verhaal zou zich hier de beslissende veldslag hebben<br />

afgespeeld, waarin Zwentibold zijn leven verloor. De fatale slag zou Zwentibold<br />

zijn toegebracht door een onbekende ridder, die daarna kluizenaar Johan bleek te<br />

zijn. Johan, die op deze wijze wraak genomen had, wist het lichaam van de dode<br />

koning te bemachtigen en begroef het nabij zijn kluis, waar het dertig jaar later<br />

teruggevonden werd 32 ).<br />

Russel kwam in 1862 met het reeds besproken volksverhaal over de twee<br />

vrouwen.<br />

Kort daarop ontdekten ook de dichters Zwentibold: in 1875 verscheen in de<br />

Volksverhalen van Welters het gedicht van Jacques Vrancken: De dochters van<br />

Zwentibold 33 ). De eerste strofen luiden:<br />

Relindis, droeve weeze,<br />

Sta op, en kom met spoed,<br />

De koning ligt verslagen<br />

En badend in zijn bloed!<br />

De koning ligt verslagen<br />

Door ’s vijands hand vermoord;<br />

Zijn pantser is verpletterd,<br />

Zijn edel hart doorboord!<br />

Het gedicht handelt over het bergen van het lichaam van de gesneuvelde koning<br />

door zijn drie dochters. Ongetwijfeld vormde het de inspiratiebron voor pater<br />

Jacques Schreurs’ Swentibold of de dode ridder (1940), waarin hetzelfde thema<br />

behandeld wordt 34 ). De eerste strofen:<br />

78


Prent van Cuno van den Steene,<br />

bij: Swentibold of de dode ridder (1940),<br />

gedicht van pater Jacques Schreurs<br />

De avond is gevallen,<br />

De weide rookt van bloed;<br />

Dan gaan de horens schallen,<br />

De trommen slaan ten groet<br />

En met triomf beladen<br />

Trekt stom de vijand af;<br />

De krijg kent geen genade,<br />

Hij graaft zo menig graf.<br />

Doch aan het slagveld later<br />

Verrijst een man en wast<br />

Zijn wonden in een water<br />

En draagt zijn droeven last<br />

Door beemden en door hagen<br />

Naar ’t Susterens convent:<br />

Vorst Swentibold verslagen<br />

Ligt ginds in groot torment.<br />

Pater Schreurs voerde in<br />

1937 – men zou haast zeggen<br />

als navolger van de Sittardse<br />

dominicanen in de achttiende<br />

eeuw – Zwentibold ten tonele<br />

in het tweede deel van zijn<br />

spel der Heiligdomsvaart, dat<br />

nog om de zeven jaar in Susteren wordt opgevoerd 35 ).<br />

Door Herman Strategier werd op tekst van pater Schreurs zelfs een oratorium<br />

Koning Swentibold gecomponeerd, dat in augustus 1948 bij gelegenheid van Wilhelmina’s<br />

regeringsjubileum in het Maastrichter Staargebouw ten gehore werd<br />

gebracht. De KRO zond het destijds uit 36 ).<br />

Bij Schreurs missen we overigens het element van de schenking van de Graet.<br />

In 1952 werd zelfs een carnavalslied aan Zwentibold gewijd. Het lied van de<br />

hand van Piet en Evert Zits wordt heden ten dage nog steeds gezongen in Susteren<br />

en nagenoeg beschouwd als het Susterens volkslied. Wij geven hier de beginstrofe<br />

en het refrein:<br />

De pap van òs waor Zwentibold Blauw is oos blood.<br />

De mam ein graasboerin. Onthat det mer good!<br />

En weer zeen dao de kènjer van. Want de Graasburgers, alaaf,<br />

Alaaf, waat ei gezin! Die sjtamme van ’ne keuning aaf!<br />

KRITISCHE KANTTEK<strong>EN</strong>ING<strong>EN</strong><br />

79


Tafereel uit de Heiligdomsvaart te Susteren (1993)<br />

haal:<br />

Schitterde Zwentibold volop<br />

in de poëzie en de muziek, in<br />

de historiografie dromden donkere<br />

wolken boven zijn persoon<br />

samen. In Limburgs Verleden<br />

(1967) gaf Boeren de<br />

Graetheideschenking het predicaat<br />

’sage’ en dit oordeel<br />

werd in de volgende jaren<br />

door kritische onderzoekers<br />

onderbouwd 37 ). Van groot belang<br />

is het boek van Wilfried<br />

Krings (1976) over de Allmenden,<br />

de gemene gronden<br />

38 ). Op de eerste pagina<br />

van zijn boek laat Krings<br />

weliswaar een boer uit Schalbruch<br />

nog eens zeggen:<br />

Sanderbout dä gowe Küning, däm<br />

han se begraven en dr Berg va Bor,<br />

en enen driedobbele Särk, ene<br />

gowe, ene selvere on enen iesere.<br />

Doa hät nach genen aa gerohrt.<br />

Sanderbout, dä hät de Buren de<br />

Graat Heej gegäve. Dät höb ich<br />

junkseinde nach beläft in de<br />

Kirchen op het Spaansch, dat se<br />

bäde vür Sanderbout dä gowe<br />

Küning 39 )!<br />

Maar in zijn tweede voetnoot<br />

rekent hij af met dit ver-<br />

Ob dies als historisches Faktum angesehen werden kann steht nicht fest. Die berufung auf<br />

einen königlichen Stiftungsakt ist vielleicht besser als Versuch zu deuten, die gewohnheitsmäßige<br />

Nutzung des betreffenden Areals nachträglich formal zu legitimieren.<br />

Deze opvatting werd hierna ook verkondigd door Venner, Munsters en Schrijnemakers<br />

40 ). De argumenten van Habets zijn inmiddels achterhaald. Zijn parallellen<br />

stammen uit de wereld van de legenden en de sagen; het argument van de<br />

politieke eenheid van het gebied is te zeer gebaseerd op de idee van de territoriaalstaat<br />

en niet op het feodale denken van de Middeleeuwen; en bij het gebed<br />

voor Zwentibold figureert vreemd genoeg niet zijn historische echtgenote Oda,<br />

maar Sophia. Zeer waarschijnlijk is Zwentibold een rol gaan spelen, toen men het<br />

bestaande gewoonterecht trachtte te legitimeren. Voor de hertog van Gulik was<br />

80


CD Clouseau: Swentibold, 1995<br />

dit niet ongunstig. Hij zag zichzelf immers als de opvolger van de heren van<br />

Born. Zijn presentatierecht voor kanunniken bij de kapittels van Susteren en Sittard<br />

en voor de pastoor van Berg aan de Maas bezat hij ook uitdrukkelijk als heer<br />

van Born 41 ). Op deze wijze kon hij zelfs aanspraak maken op de soevereiniteit<br />

van de Graetheide, ondanks het protest van Geleen, Beek, Elsloo, Stein en Obbicht,<br />

die niet tot het Guliks territorium behoorden. Hierbij zag de Gulikse hertog<br />

zich gesteund door de geestelijkheid in het Land van Zwentibold: hij droeg immers<br />

Sittardse en Susterense kanunniken voor, hij had een dikke vinger in de pap<br />

bij de benoeming van nieuwe landdekens in het landdekenaat Susteren, en vele<br />

Sittardse dominicanen, maar ook Kritzraedt waren van Gulikse bodem 42 )!<br />

81


<strong>ZW<strong>EN</strong>TIBOLD</strong> ANNO 1997<br />

Moeten wij nu, zoals de spelleider van de Heiligdomsvaart van Susteren,<br />

zeggen: Geschiedenis, gij kunt gaan en ook gij, Legende, hebt uw werk gedaan?<br />

Naar mijn mening niet! Wij dienen ons bij het historisch onderzoek naar het<br />

verleden van onze streek te baseren op feiten en duidelijk onderscheid te maken<br />

tussen werkelijkheid en fictie. De Muze heeft echter haar eigen wetten en waarde<br />

op zichzelf. Zwentibold is muzisch gemeengoed en een deel van het cultuurpatrimonium<br />

van het naar hem genoemde Land geworden.<br />

Hoe de persoon van Zwentibold ook tegenwoordig nog inspirerend werken<br />

kan, blijkt wel uit het feit dat de Sittardse organist Hub Geurts rond deze koning<br />

in 1991 een ’orgel-dialoog’ heeft gecomponeerd: de inhoud van aan de historie<br />

en de fictie ontleende teksten wordt geëvoceerd in orgelmuziek. Deze voordrachten<br />

en orgelklanken worden regelmatig ten gehore gebracht tijdens de openstellingen<br />

van de Limbrichtse oude St.-Salviuskerk. Maar ook in de moderne<br />

muziek is Zwentibold doorgedrongen.<br />

Toen de leden van<br />

de Belgische muziekgroep<br />

Clouseau, die ook in Nederland<br />

een grote bekendheid geniet,<br />

een optreden hadden verzorgd<br />

in Susteren, werden ze<br />

op hun thuisreis tussen Born<br />

en Urmond getroffen door een<br />

bordje met het opschrift<br />

’Swentibold’. Door de tot de<br />

verbeelding sprekende naam<br />

geïnspireerd, componeerden<br />

Bob Savenberg en Yannick<br />

Fonderie het lied Swentibold,<br />

dat in 1995 op CD is uitgebracht<br />

43 ).<br />

Merkwaardig is een aan<br />

Zwentibold gewijd kunstwerk,<br />

dat op 18 april 1997 in Einighausen<br />

werd onthuld. Beeldend<br />

kunstenares Francis von<br />

Wahlde vervaardigde uit Cortenstaal<br />

een reeks van beeldenduo’s,<br />

gebaseerd op de lokale<br />

gebruiken en historie. Op ad-<br />

vies van een zekere Queis<br />

maakte ze een afbeelding van<br />

82<br />

Tweemaal koning Zwentibold in Einighausen (1997)<br />

kunstwerk van Francis von Wahlde


’koning Sanderbout, die omstreeks het jaar 1000 heeft geleefd’, die ze de hand<br />

laat schudden van ’koning Swentibold’, die volgens de toelichting ’koning van<br />

Lorraine’ (= Lotharingen) was en op kasteel Grasbroek geresideerd zou<br />

hebben 44 ). Terecht prees provinciaal museumconsulent drs. P. Fransman bij de<br />

onthulling van het kunstwerk het feit dat de kunstenares haar thematiek ontleend<br />

heeft aan de plaatselijke gemeenschap, en wijselijk ging hij niet nader in op de<br />

thematiek zelf. Het is jammer, dat de kunstenares na het raadplegen van de autoriteit<br />

’Queis’ niet elders een ’second opinion’ heeft gezocht, waardoor koning<br />

Zwentibold nu op de hoek van de Einighauserweg en de Boschweg zijn eigen<br />

hand staat te schudden. Dit artikel biedt misschien een oplossing voor het dilemma.<br />

Laten wij het er maar op houden, dat de kunstenares twee aspecten van één<br />

en dezelfde persoon heeft willen vastleggen: enerzijds de historische Zwentibold,<br />

koning van Lotharingen, die in augustus 900 met een aan zekerheid grenzende<br />

waarschijnlijkheid zijn laatste rustplaats heeft gevonden in de stiftskerk van Susteren,<br />

en anderzijds de Zwentibold, die voortleeft in de volksverhalen van het<br />

naar hem genoemde Land van Zwentibold en zo een onuitwisbaar stempel heeft<br />

gedrukt op deze streek.<br />

* Dit artikel is de uitwerking van een voordracht, die gehouden werd op 19 oktober 1991 bij<br />

gelegenheid van de internationale contactdag van LGOG kring Sittard.<br />

Noten:<br />

1. Th. Schieffer, Die Urkunden der deutschen Karolinger IV: die Urkunden Zwentibolds und Ludwigs des Kindes,<br />

Berlin 1960, 3-4; E. Hlawitschka, Lotharingien und das Reich an der Schwelle der deutschen Geschichte,<br />

Stuttgart 1968, 158-184; C.A.A. Linssen, Historische opstellen over Lotharingen en Maastricht in de Middeleeuwen,<br />

Assen/Maastricht 1985, 8-14. Zwentibold als heilige: B. Fisen, Flores ecclesiae Leodiensis, Leodii<br />

1647, 369; J.B. Sollerius, De S. Suentiboldo rege confessore, in: Acta Sanctorum Augustus III, Antverpiae 1737,<br />

138-139; M. Coens, Saints et saintes honorés à l’abbaye de Susteren dans l’ancien diocèse de Liège, Analecta<br />

Bollandiana 80 (1962), 327-344; J. Choux, Sventiboldo, in: Bibliotheca Sanctorum XII, Roma 1969, 89-90<br />

(overigens met onjuiste sterfdatum).<br />

2. J. Schaeken, Over de herkomst van de naam Zwentibold, in: Historisch Jaarboek voor het Land van Zwentibold<br />

13 (1992), 152-154.<br />

3. Aegidii Aureaevallensis gesta episcoporum Leodiensium, II, 38, in: I. Heller, MGH, Scriptorum XXV, Hannover<br />

1880, 50-51. Voor de waarde van de Notae Aureaevallenses als bron zie: S. Balau, Étude critique des sources de<br />

l’histoire du pays de Liége au Moyen Age, Bruxelles 1902-1903, 465, J. Coenen, De drie munsters der Maasgouw<br />

II: Susteren, PSHAL 57 (1921), 21-76, vooral p. 47, noot 2, en Coens (zie noot 1) 331-332; J. Knippenbergh<br />

(Historia ecclesiastica ducatus Geldriae, Bruxellis 1719, 50) schrijft dat volgens de historische traditie<br />

Amelberga of Amelberta de oudste dochter van Zwentibold zou zijn geweest. Aan deze mededeling kan men<br />

evenveel waarde hechten als aan Knippenberghs opmerking dat Zwentibold op instigatie van zijn dochters tot de<br />

restauratie van Susteren overgegaan zou zijn. Amelberga van Susteren mag men niet verwarren, laat staan identificeren<br />

met Amelberga van Temse, van wie de relieken zich al vóór 870 in de<br />

St.-Pietersabdij van Gent bevonden (elevatio 1073): A. d’Haenens, Amalberga, in: Bibliotheca Sanctorum I,<br />

Roma 1961, 913-914; G.B. Proja, Amalberga di Susteren, in: Bibliotheca Sanctorum I, Roma 1961, 914; over de<br />

onbetrouwbaarheid van de biografie van Amelberga van Temse o.a.: A. Poncelet, Les biographies de Ste Amelberge,<br />

Analecta Bollandiana 31 (1912), 401-409.<br />

4. Hlawitschka (zie noot 1) 61.<br />

5. J. Habets, Bijdragen tot de geschiedenis van de voormalige stad Susteren en van de adellijke vrouwenabdij Sint-<br />

Salvator aldaar, PSHAL 6 (1860), 441-567, p. 463.<br />

6. J. Russel, Kronijk of geschiedkundige beschrijving der stad en voormalige heerlijkheid Sittard, met aanhangsel<br />

over koning Zwentibold en de heerlijkheid Born, Maastricht 1862, 168-169.<br />

83


7. Coenen (zie noot 3) identificeert op p. 52 Sophia met Oda (hij beschouwt de schenking van de Graet als historisch).<br />

Coens sluit zich hierbij aan (zie noot 1, p. 341, noot 2); hij beschouwt het verhaal van de schenking wel<br />

als legendarisch.<br />

8. Schieffer (zie noot 1) nr. 2, pp. 18-20.<br />

9. Egidius van Orval (zie noot 3): in ecclesia Sustrensi, quam ipse fundaverat; Fisen (zie noot 1): Ab imis ergo fundamentis<br />

sic instauravit, ut a nonnullis creditus sit condidisse. Voor de Noormannen: J.G.C. Venner en J.H.M.<br />

Verlinden, Keizer Karel de Dikke en de Noormannen te Asselt 881-882, regionale geschiedenis in een Europees<br />

kader, PSHAL 132 (1996), 7-45. Voor de datering van de steenbouw: H. Stoepker, Archeologisch onderzoek<br />

van de Salvatorabdij te Susteren, HJLZ 13 (1992), 130-136.<br />

10. Voor de reliekbustes zie: A.M. Koldeweij e.a., Schatkamers uit het Zuiden, Utrecht 1985, 165-167; J. van<br />

Cauteren, De kerk en kerkschat van het kapittel van St.-Salvator te Susteren, Susteren/Sittard 1993, 42-43. Fisen<br />

(zie noot 1) 372-373 wekt de indruk dat de meisjes zelf ervoor gekozen zouden hebben om in het klooster te<br />

gaan. Volgens hem zou Zwentibold zelfs te Flemalle voor zijn jongste dochter Relindis op haar verzoek een<br />

Mariakerk gebouwd hebben.<br />

11. G.H. Pertz, Reginonis chronicon, MGH Scriptores I, Hannover 1826, 609: ... a comitibus Stephano, Gerardo et<br />

Matfrido circa Mosam isdem Zuentibold in proelio interficitur, Idibus Augusti. Eodem anno Gerardus comes<br />

Odam, uxorem eiusdem Zuentiboldi regis, sibi in matrimonium copulat.<br />

12. Jacob Kritzraedt, Chronik Gangelt, p. 85 (fotokopie in Gem. Archief Sittard pp. 308-309).<br />

13. Knippenbergh (zie noot 3) 39.<br />

14. Russel (zie noot 6) 167.<br />

15. A. Schaepkens, Zuentibold, Messager des sciences historiques de Belgique 1862, 42-48.<br />

16. Roozen, Susteren, Susteren 1980, 312-316.<br />

17. Van Cauteren (zie noot 10) 11.<br />

18. Een dergelijke constructie kende men ook in de proosdijkerk van Essen-Werden bij het graf van de H. Liudger.<br />

Voor de resten van deze in 809 vóór het koor begraven heilige werd kort daarna een kleine ’kamer’ gemetseld;<br />

vgl. R. Günter, Kunsthistorischer Wanderführer Rheinland, Herrsching 1984, 283-284.<br />

19. F.J. Faas, Basilika St. Salvator Prüm/Eifel, München/Zürich 1977 (2de druk), 2. Ook nadien was de ruimte voor<br />

het priesterkoor een favoriete laatste rustplaats voor graven en hertogen, zoals in de O.L. Vrouwe-Munsterkerk<br />

in Roermond en de abdijkerk van Rolduc.<br />

20. Zo ook in Fosses, vgl. L.F. Genicot, Fosses, voormalige collegiale kerk Saint-Feuillen, in: Rijn en Maas, kunst<br />

en cultuur 800-1400, Keulen-Brussel 1972, 118.<br />

21. Egidius van Orval: Predicti sancti et sancte processu temporis translati sunt de terra sub episcopis diversis Leodiensibus<br />

et in sarcophagis et feretris deauratis eorum corpora decenter relocata. Beati siquidem Xeindeboldi<br />

regis memoria celebratur id. augusti.<br />

22. Roozen (zie noot 16) 194 en 267.<br />

23. Sollerius (zie noot 1) 138. Voor Hertzworms, die in 1693 als prior van de kruisheren van Venlo overleden is:<br />

L. Heere, Het Kruisherenklooster te Maaseik vóór de Franse Revolutie, in: De Kruisheren te Maaseik 1476-<br />

1797, 1855-1955, Diest 1955, 9-112, vooral p. 60 en p. 70.<br />

24. Zo ook Van Cauteren (zie noot 10) 28.<br />

25. Van Cauteren (zie noot 10) 46; Herzworm sprak – volgens Sollerius (zie noot 1) – van twee zijden gewaden,<br />

rood en groen, in de vorm van een dalmatiek, zoals vroeger koningen en keizers plachten te dragen: Monstrantur<br />

praeterea in ipso sacro cubiculo vestes binae holosericae praedicti S. Regis rubei et viridis coloris, auro<br />

pretiosisque lapidibus distinctae in hodiernae dalmaticae formam, qualibus olim reges & Caesares indui solebant,<br />

...<br />

26. Jacob Kritzraedt, Chronik Gangelt, kopie Gem. Archief Sittard pp. 294-307 [= pp. 79-85 in originali]; van de<br />

oorspronkelijke tekst werd het afschrift vervaardigd op 6 juni 1534; dit jaartal vindt men ook bij A. Dunckel,<br />

Sittarder Stadts und Kreises Kalender auf das Jahr 1823, Sittard [1822], pp. 34-35, en bij Jos Habets, De<br />

Graatheide bij Born, PSHAL 12 (1875), 394-402; later geeft Jos Habets abusievelijk het jaartal 1533 in: Limburgsche<br />

Wijsdommen, ’s-Gravenhage 1891, 382-397.<br />

27. Sollerius (zie noot 1).<br />

28. A.M.P.P. Janssen, Toneelopvoeringen bij de Sittardse dominicanen, HJLZ 11 (1990), 16-25.<br />

29. J.J. Sassen, Précis des faits relatifs au partage de la Bruyère dite Graetheide, z. p. 1821. Dunckel (zie noot 26)<br />

22-35.<br />

30. J.F. Willems en P. Ecrevisse, Oud record wegens een leengoed, gelegen bij Borne, in de provincie Limburg,<br />

Belgisch Museum 5 (1841), 424-435; Habets: zie noot 26.<br />

31. Roozen (zie noot 16) 273 (uitgegeven in 1960); F. Smeets in: Born, een koninklijk domein met een boeiend<br />

verleden, Born 1978, vooral pp. 19-43.<br />

32. P. Ecrevisse, Koning Zwintebolt (Sanderbout), oorspronkelijk verschenen in het Nederduits Letterkundig Jaerboekje<br />

van 1846, later herdrukt in: Pieter Ecrevisse, Vier verhalen uit het Land van Zwentibold, Maastricht<br />

1979, 137-147.<br />

33. H. Welters, Limburgsche legenden, sagen, sprookjes en volksverhalen, deel 1, Venlo 1875, 138-141.<br />

34. J. Schreurs, Swentibold of de dode ridder, De Windroos 1940, 171-179.<br />

35. Jacques Schreurs, Spel der Heiligdomsvaart, Susteren-Sittard 1937.<br />

36. Libretto ’Koning Swentibold’, Maastricht 1948; Katholieke Radio Gids 1948, nr. 1048. Kopieën werden mij verschaft<br />

door de heer E. Zits uit Susteren.<br />

37. P.C. Boeren, Frankische tijd en vroege middeleeuwen, in: Limburgs Verleden II, Maastricht 1967, 16: Om de<br />

figuur van Sanderbout (...) weefde zich de sage van de Graatheide.<br />

84


38. W. Krings, Wertung und Umwertung von Allmenden im Rhein-Maasgebiet vom Spätmittelalter bis zur Mitte des<br />

19. Jahrhunderts, Assen 1976.<br />

39. Sanderbout die goede koning, die hebben ze begraven in de berg van Born [motte?] in een driedubbele zerk, een<br />

gouden, een zilveren en een ijzeren. Nog niemand heeft die aangeraakt. Sanderbout, die heeft de boeren de<br />

Graetheide gegeven. Dat heb ik als kind nog meegemaakt in de kerken in het Spaanse gebied, dat ze baden voor<br />

Sanderbout, die goede koning.<br />

40. G.H.A. Venner, De Meinweg, onderzoek naar rechten op gemene gronden in het voormalige Gelders-Gulikse<br />

grensgebied circa 1400-1822, Assen 1985; A.J. Munsters, De soevereiniteit van de Graetheide, HJLZ 7 (1986),<br />

58-88; M.J.H.A. Schrijnemakers, Nogmaals koning Zwentibold en het ”Bescheyt van den Graet”, HJLZ 9<br />

(1988), 105-123.<br />

41. HSAD, Jülich-Berg II, 373-375, Liber Praesentationis, passim.<br />

42. A.J. Munsters, De verkiezing der landdekenen in het aartsdiakenaat Kempenland in de 17e en 18e eeuw,<br />

PSHAL 85 (1949), 413-448; A.J. Munsters, De kerkelijk-politieke conflictsituatie in het Guliks-Luikse kerkdistrict<br />

sinds de vijftiende eeuw, in: Van der Nyersen upwaert, Maastricht 1981, 69-83.<br />

43. CD Swentibold van Clouseau (1995, nr. 7243 8 731832 8), ook te beluisteren op de CD Oker (1995, nr. 7243<br />

8323362 5).<br />

44. De toelichting op de kunstwerken van Francis von Wahlde vindt men op de achterzijde van de omslag van:<br />

Louis Heylighen, Kroniek van een 125-jarige, fanfare Concordia Einighausen (1872-1997), Einighausen/<br />

Sittard 1997.<br />

Bijlage:<br />

Voorbeelden van het voortleven van Zwentibold in het Land van Zwentibold:<br />

– Automobielbedrijf Swentibold, Susteren<br />

– Swentibold BV Plaatbewerkingsbedrijf, Susteren<br />

– RK Basisschool Swentibold, Putstraat, Born<br />

– Swenty-Milk BV, Heirweg, Born<br />

– Swentiboldstraat Susteren, Sittard<br />

– Swentiboldlaan, Urmond<br />

– Sanderboutlaan, Stein<br />

– Fort Sanderbout, Sittard<br />

– Wijk Sanderbout, Sittard<br />

– Swentibold-fietsroute, ANWB<br />

– Weekblad Swentibold, Born<br />

– Bloemenzaak Swentifleur, Buchten<br />

– rubriek King Swenty in weekblad De Trompetter (jaren ’80)<br />

– Stichting voor Maatschappelijke Dienstverlening Swentibold, Sittard<br />

– Accordeonvereniging Swentibold, Born<br />

– Gymnastiekvereniging Swentibold, Sittard<br />

– Modelvliegclub Swentibold, Born<br />

– Volleybalclub Swentibold, Buchten<br />

– Voetbalvereniging Sanderbout, Sittard<br />

– Schietsportvereniging Sanderbout, Sittard<br />

– Ponyclub Swentibold, Sittard<br />

– Turnaccommodatie Swentiboldzaal<br />

– Benzinestation Swentibold - Rijksweg A2<br />

– Boerenbond Swentibold, Einighausen-Limbricht<br />

– Juniorkamer Swentibold, Sittard-Geleen.<br />

85

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!