You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
A L G E M E E N<br />
M A G A Z Y N a<br />
V A N<br />
WETENSCHAP, KONST EN SMAAK.<br />
lVde Deel, Ifte Stuk.
A L G E M E E N<br />
M A G A Z Y N,<br />
V A N<br />
WETENSCHAP, KONST EN SMAAK.<br />
B E H E L Z E N D E :<br />
L WYSBEGEERTE EN ZEDEKUNDE.<br />
II. NATUURKUNDE EN NATUURLYKE HISTORIE.<br />
III. H I S T O R I E K U N D E .<br />
IV. BESCHAAFDE LETTEREN, FRAAIJE KUNSTEN,<br />
EN MENGELWERK.<br />
VIERDE DEEL, EERSTE STUK.<br />
TE AMSTERDAM,<br />
By D'ERVEN P. MEIJER en G. WARNARS,<br />
M D C C X C.
ï.<br />
A L G E M E E N<br />
M A G A Z Y N.<br />
WYSBEGEERTE EN ZEDEKUNDE.<br />
WYSEEG. IV. D. A
DE INVLOED VAN DE GEDACHTE AAN GOD<br />
0 1' ONZE DEUGD.<br />
w ie heeft meer genot van het glansryke zonnelicht<br />
, de heldere lucht , het zacht-ftraalende avondlicht<br />
, eene weide met alle de fchoonheden van hst<br />
voorjaar vcrfierd ; wie geniet , zeg ik , dit meer<br />
clan hy , die in dit alles eenen grooten, boven alles<br />
vcrheevenen , vriend befchouwt , die hem aanlacht,<br />
geluk verkondigt, en hetzelve, van tyd tot tyd, als<br />
een" onderpand van eene nog betere toekomst, verfchaft?<br />
En wie gevoelt zich niet, wanneer de natuur<br />
hem in zulk eene foort van aandoening brengt, meer<br />
geflcrkt tot alles goeds , en bckvvaamer om zelfs de<br />
zwaarlle plichten te vervullen ? Wie drukt niet , in<br />
zulk een oogenblik , zyne moeder , zynen vriend tederer<br />
aan het hart ? Wie denkt dan niet met meer<br />
gelaatenheid aan de moeijelykheden van het leven, aan<br />
de beledigingen, hem door zyne cvenmenfchen aangedaan<br />
, en aan de verdrukking , welke hy van zyne<br />
meerderen moet verdraagen? En is dit niet die toelland<br />
der ziele, welke meer en meer der volkomenheid<br />
nadert , welke ons ter oeffening der deugd als<br />
voorbereidt ? En was dit niet een gevolg van het levendig<br />
geworden denkbeeld van God?<br />
Deeze toeftand der ziele, welke voor de deugd zoo<br />
gunstig is , of die veel meer, indien ze onveranderd<br />
bleef voortduuren, deugd zou weezen; deeze toeftand<br />
is , wanneer men hem naauwkeuriger ontleedt , gerustheid<br />
des gemoeds en liefde , te vredenheid met<br />
onze lotgevallen , en met onze medemenfehen. Wie<br />
geraakt echter wel ooit tot het eea of tot het andere ,<br />
As die<br />
3
4 DE INVLOED VAN DE GEDACHTE<br />
die nimmer verder gezien beeft dan op de menfchen,<br />
en de dingen , die onmiddelbaar op hem werken ,<br />
en hem dikwerf onvermydelyk moeten tegenwerken ?<br />
Onmooglyk kan hy, daar hy in den kring van kleine<br />
bezigheden en het opfpooren van geringe voordeelen<br />
wordt omgedrceven , vry zyn van bekommering<br />
en verdriet, en dus ook even min van haat en weerzin.<br />
Dan alleen is dit voor hem mooglyk, wanneer<br />
hy zich boven zyncn gewoonlyken toeftand verheft,<br />
om de aanvallen , het geduurig tergen van kleine ,<br />
verydelde wenfehen, van geweigerde reebten, of van<br />
te leurgeftelde ontwerpen te verdraagen. En hoe zal<br />
hy zich boven dcezcu kring van kleinigheden verheiTen,<br />
wanneer hy buiten dezelve niets dan een louter ydel<br />
vindt ? Waaraan kan zyn geest zich vast houden,<br />
wanneer 'er geen God noch toekomend leven is ? Waarmede<br />
zal hy zig bezig houden, dan met even deeze<br />
geneugten , deeze voordeden , welker najaaging bem<br />
zodanig kwelt ? Hy kan dus van deeze angstige ,<br />
vermoeijende en zoo dikwerf verydelde poogingen nimmer<br />
uitrusten. Nooit kan hy tot die ftilte en opge-.<br />
ruimdbeid van ziel geraaken, zonder dewelke het onmooglyk<br />
is , om alle menfchen als zyne broederen<br />
te befchouwen, en in zich zclven gelukkig genoeg te<br />
zyn , om over het geluk van anderen nimmer wan~<br />
gunstig te worden.<br />
De Godsdienst is eene drangreden , welke altyd<br />
werkt: alle andere werken Hechts op zekere tyden en<br />
onder zekere omftandigheden. De eerfte heeft alleenlyk<br />
betrekking op den mensch als mensch : alle andere<br />
daarentegen op zekere verbindtenisfen. De Godsdienst<br />
omvat het geheele beftaan van den mensch; alle
AAN GOD OP ONZE DEUGD. 5<br />
andere bcginfelen integendeel bepaalen zich flechts tot<br />
een gedeelte van zyn beltaan , of vooronderflellen<br />
hem reeds in byzondere omftandighcden. Wil men<br />
hem, by voorbeeld ^ door eere en fchande beweegen<br />
? Daar zyn menfchen , die zoo onbekend<br />
en in het verborgen leevcn, dat zy geen van beiden<br />
te vreezen of te wachten hebben; daar zyn handelingen<br />
van elk mensch in 't byzonder , zoo onbekeud,<br />
dat ze die belooning misfen, of deeze ftraf ontgaan.<br />
••• Wil men hem door yver voor het algemeene<br />
best , aanfpooien ? In hoe veele betrekkingen<br />
komt de mensch zonder geboorte , zonder ampt ,<br />
waarin hy niets , of ten minden niets aanmerkelyks<br />
voor den Staat kan doen? Wil men hem door<br />
den invloed , dien zyne daaden op de verbetering of<br />
Op de verergering van zyn eigen gemoed moeten hebben<br />
, van het kwaad affchrikken , en tot zynen.<br />
pligt aanlokken ? . Behalven dat deeze befpiegeling<br />
voor veelen te fyn is, en eenen reeds gevörmden<br />
en befchaafden geest vooronderftélt ,- brengt dezelve<br />
ons ook natuurlyfc op het denkbeeld van God<br />
en een toekomend leven , zonder welken onze inwendige<br />
volmaaktheid iets hersfenfehimmigs of onverfchilligs<br />
weezen zou.<br />
Maar is 'er een God , zoo beftaat hy altoos ; zo<br />
heeft hy op den mensch in elk tydpunt van zyn beltaan<br />
invloed ,• en elke handeling , die in de waereld<br />
gefchiedt , heeft betrekking op God.<br />
Hem , die geen Godsdienst bezit , geeft het gezicht<br />
van de geheele groote natuur , het gevoel vaè<br />
zyn beftaan , de daaglykfche leevenlooze voorwerpen<br />
, waarvan hy evenwel zoo veele duizenden,<br />
en dikwerf geheel alléén voor oogen heeft, « ......<br />
A 3 wet-
6 DE INVLOED VAN DE GEDACHTE<br />
weinig te denken , en altoos geen aandrift tot het<br />
goede. Slechts dan , wanneer hy in gezeltchap is ,<br />
wanneer hy de menfchen ziet, die hem kunnen pryzen<br />
of kaken, beminnen of haaten; wanneer hy de<br />
rechterftoelen , de overheden , de inrichtingen der<br />
burgerlyke maatfchappy in 't oog heeft : dan alléén<br />
wordt hy aangefpoord, om aan iets zedelyks te denken.<br />
Zyn hart , zyn verftand blyft in veclerlei omftandigheden<br />
, by het zien van verfcheiden voorwerpen<br />
, ledig , waardoor de geest , van eenen verftandigen<br />
Godvreezende tot nadenken wordt aangefpoord<br />
, en zyn hart met de edelitc aandoeningen vervuld.<br />
Het is op de ondervinding gegrond, dat zulke menfchen<br />
, wier natuurlyke neiging zich meest tot het<br />
zedelyke uitltrekt ; dat zy , die tot aandoeningen<br />
of tot befchouwingen van deczcn aart, het meest<br />
gefchikt zyn ; ook te gelyk eene neiging tot Godsdienffige<br />
befpiegelingen bezitten. Het is één en de<br />
zelfde richting der ziel, welke hen tot opmerkzaamheid<br />
op zich zeiven , en op het zedelyke goede van<br />
hunne handelingen , en die , welke hen tot het denken<br />
aan God opleidt. Li?fi.ie tot de deugd en<br />
verlangen naar God, de eerfte grond ter overtuiging<br />
van zyn beftaan in een menschlyk hart , groeijen op<br />
denzelfden grond, en uit hetzelfde zaad. Hun fcheiding<br />
is iets onnatuurlyks en zeldzaams.<br />
Hoe meer men zich met het geluk van andere menfchen<br />
bezig houdt, zoo veel te meer moet men natuurlyker<br />
wyze wenfehen, dat 'er een weldoend wezen<br />
van hoogere inzichten en grootere vermogens ge-<br />
Vonden wordt, om onze welmeenende, maar meestal<br />
zwak-
AAN GOD OP ONZE DEUGD. f<br />
zwakke, poogingen te onderfteunen j om onze goede,<br />
maar krachtelooze , wenfchen ter uitvoer te brengen.<br />
Hoe meer genoegen men vindt in de orde en fchoonheid<br />
der natuur, en in de handelingen der menfchen<br />
; zoo veel te meer moet 'er zich onze geest<br />
naar uïtftrekken , om de bron van alle' natuurlyke<br />
Orde, en het verhevenfte voorbeeld van alle zedelyke<br />
voortreflykheid, ergens te vinden ett té leeren kennen.<br />
Zo derhalven de Godsdienst ook niet de grond<br />
van alle zedelyke neigingen ware; zou men denzelvert<br />
evenwel als een gids en gezellinne van dezelve moetert<br />
aanmerken.<br />
A4<br />
IN*
DE INVLOED VAN DEN GODSDIENST Op<br />
ONS GELUK.<br />
J3y alle drydvraagen , waaronder behoort, of de<br />
Godsdienst voor de deugd en het geluk der menfchen,<br />
noodzaaklyk of nuttig zy , (by welke geene<br />
ftrenge bewyzen plaats vinden, en de ondervindingen,<br />
of waarnceminge-n noch geheel volledig door eenig<br />
mensch kunnen opgezameld worden , noch, in zoo<br />
Verre dezelve bekend zyn , ten vollen met eikanderen<br />
overeendemmen $ is eene billyke en onpartydige beflisftng<br />
niet anders mooglyk , dan door eene vergelyking<br />
en afweeging van de wederzydfche gronden , inzonderheid<br />
van de bewyzen door elke party opgeleverd.<br />
Dat de Godsdienst veele menfchen beter en gelukkiger<br />
heeft gemaakt, is onbetwistbaar: dat uit zekere<br />
Godsdienstige begrippen , en uit eenen vallenen yver<br />
voor den Godsdienst in het algemeen , kwaad en ongeluk<br />
'in de waereld zyn ontdaan, is even zeker. Maar<br />
is het kwaad, of het goed grooter, dat door den Godsdienst<br />
is veroorzaakt? En welk van beiden is eene uitwerking<br />
van den Godsdienst zeiven, welk een gevolg<br />
van andere begrippen, waarmede hy toevalliger wyzs.<br />
in de menschlyke gemoederen te gelyk plaats vondt?<br />
Om dit gedeelte van het onderzoek niet geheel over<br />
te Happen , zal ik Hechts door eenige voorbeelden<br />
toonen, van welke natuur de verwarringen in de zedeleer<br />
zyn , welke uit Godsdienstige begrippen kunnen<br />
ontdaan , en in hoe verre de verwyf-n gegrond zyn,<br />
welke men hierom den Godsdienst in het algemeen<br />
heeft gedaan.<br />
De eerde grond van veele dergelyke verwarringen ,<br />
"•• I | • lag
DE INVLOED VAN DEN GODSD. OP ONS GELUK. 9<br />
lag in het algemeen aangenomen gevoelen , dat 'er<br />
eene byzondere klasfe van pligten jegens God zou<br />
plaats hebben , en aan deezen de eerlte rang onder<br />
de pligten toekomen. Vermits het voor den<br />
mensch onmooglyk is , met zyne bedryven op God<br />
te werken , en het denken aan Hem, waarin de verftandige<br />
Godsdienst beftaat, Hechts een klein gedeelte<br />
van het leven kan bezig houden: was het een noodzaaklyk<br />
gevolg , dat men deeze tusfchenruimte van<br />
waare pligten , door willekeurige handelingen zocht<br />
aan te vullen, waaraan men , als aan zinnebeelden,<br />
die het onzichtbaare betekenen , als aan oeffeningen,<br />
welke daartoe zouden voorbereiden, zekere betrekking<br />
op God toefchreef. Hieruit ontltonden plechtigheden<br />
en kastydingen. Beide konden , vermits ze geenen<br />
bepaalden grond in de natuur der zaake zelve , geen<br />
duidlyk ingezien oogmerk, hadden, tot in het oneindige<br />
vermenigvuldigd worden. Aan beiden echter zette<br />
de eerbied voor het Wezen , met welks aandenken<br />
ze verknocht wierden, en het geheimzinnige, daaraan<br />
byzonder eigen, een gewigt by, dat zy op zich zeiven<br />
niet verdienden. Uit de plechtigheden ontftondt<br />
bygeloof', wanneer men of het onzichtbaare daaruit<br />
volledig wilde verklaaren, of, wanneer men die zinnebeeldige<br />
handelingen zelve, welker betekenis men niet<br />
meer wist, voor iets Godlyks aanzag.<br />
1<br />
Uit de<br />
kastydingen ontftondt het verzuim van gewigtiger<br />
pligten , en de hoop om zich van dezelven te kunnen<br />
los koopen.<br />
In zulke Godsdienften , die nog het minfle met<br />
bloote plechtigheden wierden overlaaden, of die zich<br />
het meest van dezelve hebben gezuiverd, is nog de aanleiding<br />
tot eene andere dwaaling overig gebleeven.<br />
A 5 Men
IO • DE INVLOED VAN DEN GODSDIENST<br />
Men zag aan den cenen kant in , dat alleenlyk onze<br />
gedachten , en niet onze bedryven , eene onmiddel-<br />
baare betrekking op God hebben ; en dat dus de<br />
Godsdienst een werk van ons verftand , en niet van<br />
onze handen weezen moest. Aan de andere zyde bleef<br />
men evenwel by de voorllelling, dat 'er nogtans ze<br />
kere byzondere plichten jegens God plaats hebben ,<br />
en dat deezen den voorrang boven allen verdienen.<br />
Men rekende dus die bezigheden van het verltand<br />
zelve, of veel meer het uitwerkfel daarvan, de over<br />
tuiging, dat zekere begrippen omtrent God en God-<br />
lyke dingen, de eenige gegronde en wezenlyke waren,<br />
tot zodanige pligten. Het aanneemen van zekere<br />
leerltukken, of de gehechtheid aan dezclven, met één<br />
woord, het geloof', is als de eenige waare pligt van<br />
den Godsdienst, in een zo veel te hoogcr aanzien<br />
gekomen , naarmaatc de verpligting tot het waar-<br />
neemen van zekere plechtigheden of gebruiken, van<br />
haar aanzien verlooren.<br />
Daaruit onritond nu noodzaaklyk een nieuwe pligt,<br />
om alle middelen in het werk te Hellen, ten einde an<br />
deren gebragt wier den tot de overtuiging die men zelf<br />
hadt; vermits daardoor de Godsdienst , welke juist<br />
in dit geloof belfond , wierdt uitgebreid. Hieruit<br />
volgde verder, dat die geenen, welke zich tegen deeze<br />
proeven aankantten , of hiermede ftrydende gevoelens<br />
hardnekkig verdedigden , als overtreeders der groothV<br />
en heiligde pligten , met aflchuuw wierden aange<br />
zien. De menscblievendheid gelastte om dee<br />
zen tegenfhmd op de best mooa;lyke wyze te over<br />
winnen : de gerechtigheid veroorloofde dien te be-<br />
ftraifen. In dit gevolg van gevoelens en neigingen ,<br />
trad
OP O N S O E L U K . 11<br />
trad de geest van vervolging met alle zyne fchriklyke<br />
waapenen ten tooneele.<br />
Het geloof dicrhalven , de overtuiging van zekere<br />
waarheden , als een pligt jegens God befchouwd ,<br />
heeft met de daad veel onheil in de wacreld veroorzaakt.<br />
Een ander gevolg van het boven befchreven denkbeeld<br />
is geweest , dat men ook onder de andere<br />
deugden zekere verkiezing heeft gemaakt ; dat men<br />
cenigen derzelven,gelyk nederigheid, gehoorzaamheid,<br />
toegeeflykheid , zelfsverloochening , ingetogenheid ,<br />
meer als geestelyke deugden, en anderen daarentegen,<br />
gelyk zelfvertrouwen, wysheid, moed, vlyt, meer als<br />
waereldlyke voorrechten heeft aangemerkt, en daarom<br />
de eerften In het onderwys van den Godsdienst, en<br />
in de opvoeding, welke gemeenlyk door de Leeraaren<br />
van den Godsdienst wordt beftierd, geheel alleen, of<br />
ten minften met te veel uitzondering, heeft ingefcherpt.<br />
Het fchynt, als of men zodanige pligten, welke reeds<br />
in dit leven hunne zichtbaare belooning vinden, als<br />
merkelyk minder met den Godsdienst verknogt heeft<br />
aangemerkt , dan zulken , welke hier Hechts opofferingen<br />
eisfchen, en hun loon eerst in het toekomende<br />
verwachten. Ten deele heeft men ook alles, wat<br />
fmartlyk en zwaar is, mede onder de kastydingen gerekend<br />
; of het geen ons deeze wereld onfmaaklyk<br />
maakt , als eene voorbereiding tot de toekomende<br />
waereld aangezien. Dit is echter zeker , dat door<br />
zulk eene afzondering , die voorgetrokkene deugden ,<br />
wyl zy dan te verre getrokken worden, de volmaaktheid<br />
, welke haar tot deugden maakt, verliezen ; de<br />
meer verwaarloosde daarentegen aanleiding geeven tot<br />
een aanmerklyk gebrek in het karakter van den anderszins<br />
goeden mensch , of, wanneer natuurlyke bekwaam-
12 DE INVLOED VAN DEN GODSDIENST<br />
fcwaaïfflieden en gunstige omftandigheden daartoe voorhanden<br />
zyn , zonder de behoorlyke aanwyzing blyven<br />
, en dus ontüar len.<br />
Maar is het de Godsdienst zelf, of iict misbruik<br />
van den Godsdienst , het welk deeze zedelyke dwalingen<br />
heeft voortgebracht ? En is dit misbruik on~<br />
vermydelyk ?<br />
i) De reden waarom menfchen hunnen medemenfchen<br />
hebben getracht te dwingen , om hunne Godsdienftjge<br />
begrippen aan te necmen , of waarom zy<br />
hen, wegens het verwerpen daarvan geftraft hebben,<br />
ligt in twee zaaken: voor eerst, dcwyl zy het voor<br />
onmogelyk hielden, dat, buiten eene opzettelyk en dus<br />
ftrafbaare tegenkanting, andere menfchen die grondllcllingen<br />
, welke hen als uitgemaakte waarheden voorkwamen<br />
niet zouden aanneemen; ten tweeden , dewyl<br />
zy het voor even zoo onmooglyk hielden, dat iemand<br />
een burgcrlyk braaf man kou weezen, die deeze waarheden<br />
niet omhelsde.<br />
Het ccrite is de gewoone dwaaling van alle onverlichte<br />
menfchen , en ten opzichte van alle zodanige<br />
begrippen , waarvan zy wel vastelyk overtuigd zyn.<br />
Zoo lang zy over den oorfprong van dezelven en<br />
over de redenen van hunne zekerheid niet ernstig<br />
hebben nagedacht , klaagen zy altyd over den kwaaden<br />
wil van die geenen, welke niet met hen overeenftemmen.<br />
Hiermede verbindt zich eene even zoo algemeene<br />
hartstocht van eerzuchtige menfchen , dat<br />
zy naamlyk gaarne anderen tot aanhangeren van hunne<br />
gevoelens maaken , en vergramd worden op zodanigen,<br />
welken zich niet onder hun vaandel willen begeeven.<br />
Daarom zyn ook de zucht tot het maaken<br />
van bekeerelingen en de daarmede verknochte geest<br />
van
OP O N S G E L U K . 13<br />
van vervolging, niet flechts eigen aan de yverïge aankleevers<br />
van dcezcn of geenen Godsdienst, maar zy<br />
zyn gemeen aan allen , die eene fterke verkleefdheid<br />
aan zekere (tellingen bezitten : men vindt ze by de<br />
tegenpartyders van den Godsdienst zoo wel , als by<br />
de verdeedigers van denzelven.<br />
Het tweede is een gevolg der valfche begrippen van<br />
den Godsdienst , en wordt opgeheven zodra deeze<br />
begrippen worden opgeklaard en gezuiverd. Alle<br />
drangredenen , welke de waare Godsdienst oplevert,<br />
hoe fterk en nuttig zy hen ook mogten toefchynen ,<br />
die den Godsdienst gelooven, noodzaaken ons echterom<br />
natuurlyke bekwaamheden ter deugd in den mensch,<br />
natuurlyke drangredenen tot dezelve in de tegenwoordige<br />
gesteldheid en inrichting der Wereld , te vooronderfrellcn.<br />
Want alles, wat de Godsdienst doet, is,<br />
gelyk wy gezien hebben , alleenlyk dat geene te verfterken,<br />
wat 'er reeds van goede neigingen aanwezig<br />
is ; geenszins die voorttebrengen , waar zy in 't geheel<br />
niet voorhanden zyn ; wel de regelen , door de<br />
kennis der natuur aan de hand gegeeven . zekerer te<br />
maaken, en tegen uitzonderingen te beveiligen, maar<br />
geenszins om geheel nieuwe voor te fchryven. Het<br />
is dus onmooglyk den Godsdienst en zynen invloed<br />
op de zedelykheid der menfchen in zyn waar licht te<br />
zien , zonder te gelyk eene zekere goedheid van de<br />
menschlyke natuur te erkennen , die ook zelve van<br />
den Godsdienst onafhanglyk is, en die, wanneer zy<br />
door de opvoeding en een goede Regeeringsvorm befchaafd<br />
wordt , voor de burgerlyke braafheid toereikend<br />
kan weezen.<br />
Het gaat in dit opzicht den Leeraar van den Godsdienst<br />
, even gelyk den Wysgeer. Beiden , zoo<br />
lang
14<br />
DE INVLOED VAN DEN GODSDIENST<br />
lang zy zich nog met de beginfelen hunner kundigheden<br />
bezig houden, befchouwcn zich zeiven als onontbeerlyk<br />
, en denken, dat alle menfchen zotten of<br />
booswichten zyn , die hunne wysheid, en hunne<br />
grondfrellingen van deugd niet hebben ingezoogen.<br />
Wanneer zy echter verder komen , en werklyk de<br />
waarde en het gewigt van hun onderwerp leeren<br />
kennen , beginnen zy in te zien, dat de Schepper<br />
voor elk menschlyk fcliepfel , zoo wel ten opzichte<br />
van zyn verlland als van zyn hart, zelfs heeft zorge<br />
gedraagen: en fchoon zy het nog altyd voor hunnen<br />
pligt achten , om alles , wat zy voor waar en goed<br />
houden, door hun onderwys en voorbeeld uit te breiden,<br />
hoeden zy zich evenwel , om den yver daar<br />
voor zoo fterk te laaten worden, dat zy de zulken<br />
voor verwaarloosd of verlooren zouden houden, op<br />
welken geen van beiden indruk heeft gemaakt.<br />
2. Op de zelfde wyze is het ook gefteld ten opzichte<br />
van de vcrpligtingen', door willekeur verkoozen<br />
, of zonder reden voorgetrokken. De waare Godsdienst,<br />
dat is, de zuiverftc kennis van de natuur van<br />
God en van onze betrekkingen tot hem, zegt ons,<br />
dat eigenlyk gecne handeling een Godsdienst is, of<br />
dat alle goede handelingen zodanig zyn; dat elke<br />
zaak, die ons beter, wyzer en volkomener maakt,<br />
op den Godsdienst betrekking heeft , en zich met<br />
denzelven laat veré'enigen , wyl God onze hoogfte<br />
volmaaktheid wil. Gebed en Godsdienftige oefFeningen<br />
van «andacht, behooren 'er meede toe, in zoo<br />
verre het levendig denken aan God , en alle inrichtingen<br />
, die hetzelve ligtcr maaken , tot de verbetering<br />
van den mensch het hunne toebrengen. Maar<br />
pp God zefven hebben zy geene nadere betrekking;<br />
op
OP ONS G E L U K . 15<br />
op zyn welbehagen geenen grooter invloed, dan elke<br />
verftandige en algemeen nuttige handeling. De waare<br />
Godsdienst ftoort noch de rangorde der deugden ,<br />
noch die der pligten. Hy brengt gecne nieuwe<br />
voort, welke niet reeds uit onze natuur en uit onze<br />
betrekkingen in de waereld ontftonden: hy fchenkt aan<br />
gecne van dezelven eene byzondere waardy, welke haar<br />
niet reeds wegens haare inwendige voortrefiykheid en<br />
nuttigheid toekwam. Hy verflerkt flechts den aandrang<br />
tot allen, hy veredelt het oogmerk van allen;<br />
hy verfterkt den moed , ter bereiking van dat oogmerk,<br />
terwyl hy ons de mooglykhcid vertoont , dat<br />
die volmaaktheid eerlang eens tot rypheid kan geraaken,<br />
welke wy hier zoo langzaam zien aangroeijen,<br />
dat wy , zonder dit uitzicht , het dikwerf uit wanhoop<br />
zouden opgeeven die af te wachten.-<br />
S E-
\6<br />
& E L I M ,<br />
OF DE BEIDE<br />
O E V E R S .<br />
Een Vertelfel.<br />
{Uit het Hoogduitsch van GISEKE.)<br />
SELIM, inde Oostcrfche Wyshcid opgevoed, had<br />
reeds vroeg zynen geest met de verhevene Leer van<br />
de Zendaresta, de Schaster en Fedam gevoed, doch<br />
de Natuur , die hem omringde, was de bron waaruit<br />
hy het lieffte fchepte. Daarom beminde hy de<br />
gangen der eenzaamheid in de velden van Bagdad ,<br />
en wandelde dikwils, in zich zeiven gekeerd, onder<br />
de palmen aan den lagen oever van den Tiger. Hier<br />
vorschte hy de natuur van zyn eigen wezen na, en<br />
byzonder of de mensch reeds hier zyne geheele, hem<br />
roogclyke , beftetnming bereikte. Hy wierd gekweld<br />
door droefgeestige twyfelingen omtrent het voortduuren<br />
van zyn wezen na den dood , doch hy verloor<br />
den moed niet, maar^ werkte onvermoeid aan de vermeerdering<br />
zyner kundigheden , om , door ieder nieuwe<br />
vordering in dezelve, het vrolyke voorgevoel der onfterfelykhcid<br />
in zich te verfterken.<br />
Jn de hoop om uit de Arabifche Wysheid nieuwe<br />
kundigheden op te doen, befloot hy met de groote<br />
hoop der Moslem in kruisvaart trekken naar de<br />
Inei-
SELIM, OF DE BEIDE OEVERS. 17<br />
heilige Stad_ van Mohammed. Het gewoel der menfchen<br />
, de algemeene werkzaamheid, en de vlakte die<br />
met kameelen en dromedarisfen bedekt was 4 verheugden<br />
het hart van SELIM. Wel ras verlooren zich de<br />
platte daken van Bagdad met de wooningen der daarop<br />
nestelende ooyevaaren en de toorens van Nimrod<br />
uit het oog , en verdweenen in het Zuid-Oosten aan<br />
den boog van Khosroë.<br />
Dan het ging met deeze reis even als met. alle<br />
kruisvaarders. De minften dagten aan het Godsdienftig<br />
oogmerk dcrzelvc, leefden alleen volgens hunne<br />
zinlyke lusten , en zogteu in het verborgen de ongeregelde<br />
neigingen van hun hart te volgen. Doch wanneer<br />
zy des avonds , na den ondergang der zonne ,<br />
hun gemeenfchaplyk gebed verrichtten , en de Iman<br />
zyn kleed naar Mccca uitfpreidde , dan waren zy<br />
vol yver , om zich met hun gelaat naar deeze heilige<br />
hemelftreek op den grond ter neder te werpen.<br />
SELIM kwam met hen in de heilige ftad , en zag den<br />
blinden eerdienst zyner broederen aan kostbaare kleinigheden<br />
bewezen. Hoe beestachtiger zy te voren geleefd<br />
hadden , deste meer bleven zy aan de uiterlyke<br />
tekenen der dingen hangen, en waren deste yveriger<br />
om zich tot de nooit opdroogende bronnen der Kaba<br />
te wenden.<br />
Hierover bedroefde zich de arme SELIM op nieuwe.<br />
Niets konde de ledige ruimte van zyn hart aanvullen<br />
, en, daar hy nergens rust noch vreugde vond,<br />
liep hy gevaar van zich aan ligchaam en ziel te krenken.<br />
Hy zonderde zich meer dan ooit van de menfchen<br />
af, en zocht de eenzaamheid, om zynen geest<br />
ongeftoord ki de ondoorkomelyke doolhoven der twyfelaary<br />
te laaten omdwaaien.<br />
WYSBEG. IV. D. B Hiar
l8 S E L I M OF<br />
Hier wendde zyn gang zich eerst tot een kluizenaar<br />
, die verre van de Had zyn leven in bcfpiegelingen<br />
doorbragt; en daar de avond den jongeling overvallen<br />
had, en de grysaart, bekoord door den ernst,<br />
die zich op het jeugdig gelaat van den vreemdeling<br />
gezet had , hem in zyne wooning nodigde , bragt<br />
hy den nacht in deeze kleine hut door.<br />
Zielen van gelyke ftemming en bekwaamheid gevoelen<br />
reeds in de eerfte oogenblikken haare verwandfchap.<br />
Zy erkennen eikanderen aan kleine, voor anderen<br />
onmerkbaare, uiterlykhedcu, gelyk twee medeleden<br />
van een groot eerwaardig gezelfchap, onder de<br />
niets beteekenende hoop van menfehelyke aangezichten,<br />
de een den anderen weeten uittcvinden, als broeders<br />
erkennen , en zonder eenigen dwang of terughouding<br />
met eikanderen fpreeken en handelen. Driemaal gezegend<br />
zy alles wat den mensch met den mensch<br />
nader verbindt, en zyne eerlte oorfpronglyke betrekkingen'<br />
eenigermaate weder herftelt!<br />
Ras ontmoetten de zielen van den jongeling en<br />
grysaart eikanderen, SELIM ontvouwde zyn geheel<br />
hart jegens hem , en toonde hein de bronnen zyner<br />
twyfeling en onrust. Ik kan het u niet verbergen ,<br />
wyze grysaart, fprak hy , dat myn geest gekweld<br />
wordt door twyfelingen aan de onfterfelykheid. Zy<br />
knagen het vergenoegen van myn leven en verbitteren<br />
my het genot van alle vreugde. Myn Godsdienst<br />
beveelt my een leven na den dood te gelooven,<br />
doch zy verzwygt myne eigenlyke verordening. De<br />
groote hoop der Moslem hoopt alleen op genot; maar<br />
wat is genot zonder arbeid ? Zulk een leven zou ik<br />
niet kunnen doorftaan. Voor Mohammed vanmy begeeren<br />
, dat ik zyne zinnebeeldige bcklccdfelcn , waarvan<br />
by
DE EÈI&E OEVERS. 19<br />
hy zich bediende, om den gcmeeneri hoop tot het aanhcemen<br />
van eenen Godsdienst, waardoor zy gebeterd<br />
moest v/orden , te ftoodzaakcn , naar de letter neemen<br />
moet? Wat moet ik toch'daarby denken, dat zy, welker<br />
harten God niet gekend hebben, in het vuur woonen<br />
en met ziedend water gedrenkt worden? Wat<br />
beduiden die tuinen met ftroomen van melk en wyn,<br />
met rivieren van den zuiverden honig ? O! waarom<br />
geeft dat boek aller boeken my niet meer gronden<br />
aan de hand, waarom het redelyk zy een ander leven<br />
te hoopen; en waarom beveelt het my meer zulks te<br />
geloovch, dan dat het my hiervan een behoorlyk onderricht<br />
geeft? — Wat is het dat [in my denkt,<br />
en wat maakt myn eigenlyk ik uit ? Is het iets ftofFeïyks<br />
? Kunnen ondeelbaare gedachten met de natuur<br />
der deelbaare ftoffe verbonden, en onverdeeld in de<br />
gantfchc masfa der ftoiTe voorhanden zyn, zo dat zy van<br />
haar, door een eigen inwendig zintuig \ met bewustheid<br />
worden vöofgefteld ? Of moest ieder deel van het denkend<br />
onderwerp , wanneer het fainengefteld , dat is ,<br />
ligchaamlyk ware , flegts een deel der gedachten bevatten<br />
, zo dat ieder deel van het denkend onderwerp<br />
zich ook flegts een gedeelte van het gegeeven voorwerp,<br />
voorftelt ? En wanneer myn ik iets ftoiTelyks is, kan<br />
het dan als zodanig altyd voortduwen? Wordt het niet<br />
reeds hier in dit leven verlieten, en fterft het ook niet<br />
met hetzelve weg? Doch zo myn ik liiets ligchaamlyks<br />
is, moet het iets zyn dat op zich zeiven beftaat.<br />
Alle gewaarwordingen myner ziele moeten dan in<br />
één en dezelfde zelfftandigheid liggen , zo dat ik ze<br />
wegens den famenhang van haare krachtoefeningen<br />
voor een eenvoudig wezen houden moet, welker gewaarwordingen<br />
door eikanderen gewyzigd zyn. De zelfbij<br />
3 de
ao S E L I M OF<br />
de kracht, die in ons denkt, moet ook gewaarworden;<br />
en alle onze verfcheidene krachten moeten als in één<br />
zclfftandigheid woonen. — Wie helpt my door alle deeze<br />
doolhoven, waarin myn eigen nafpooringen my geleid<br />
hebben ? Wee my, wanneer myn, aan my zei ven<br />
zo onbekend en dubbelzinnig, ik niet oniterfelyk is!<br />
Dan ware my de reden tot kwelling gegeven ; dan<br />
zou my deeze edele eigenfchap der menfchen niet<br />
meer aanlaehgen; zy wierd myn pynbank, en ik had<br />
geen vergenoegden dag meer. O waarom heeft de<br />
Godheid, die in alles zo wys en goed is, my niet<br />
één enkele plooi meer van den ondoordringbaaren<br />
lluijer van het toekomstige ontdekt , my niet meer<br />
zekerheid van ons volgend bcllaan gegeven ?<br />
Hier zweeg SELIM , in diep gepeins verzonken.<br />
Langen tyd liet hem de grysaart aan zyne eigene gewaarwordingen<br />
over, beurde hem vervolgens op, en<br />
bragt hem buiten de hut. Hier waren balfemftruiken<br />
geplant, door welken de avondlucht fpeelde; de wasfeude<br />
maan ging in het Westen onder , en de lichtende<br />
fterren aan den Hemel, en de ftille plegtigheid<br />
van den nacht, fcheenen de menfchen te nodigen tot<br />
gedachten vol van verhevene waarde. Beiden plaatlteu<br />
zy zich op een bank van zooden voor de hut.<br />
Nog zweeg de grysaart; dan neergezeten zyndc, vong<br />
hy dus aan :<br />
Zoon! Volhard niet langer in uw ongenoegen, en<br />
zoek toch geen dingen te willen uitvorfchen , die<br />
zich nu nog niet laaten ophelderen. Wanneer uw<br />
bloed eefst wat verkoeld is, zult gy by een bedaard<br />
nadenken in de meeste van uwe twyfelingcn zelfs de<br />
wederlegging vinden. Hoop en geloof de onfterflykhcid<br />
van uw ik ,. doch begeer niet te doorgronden of<br />
het
DE BEIDE OEVERS. 2X<br />
hei iets ftoffelyks zy, en na het vertrek van deeze<br />
aarde nog kan voortduuren. Gy kunt voor u<br />
zelvcn een inwendige zekerheid en overtuiging daarvan<br />
erlangen ; maar 'er zullen altyd menfchen zyn, wien<br />
uwe gronden niets minder dan voldoende zullen zyn.<br />
Laat u dit niet ftooren$ want welke zedelyke waarheid<br />
is 'er, die van geen mensch wederfproken wierd ?<br />
Genoeg dat uw ik zal voortduuren. Hoe het voortduuren<br />
zal, deswegen moet gy u niet bekommeren, maar<br />
hem daar voor laaten zorgen, die u den adem des levens<br />
gegeeven heeft, zonder dat gy weet hoe gy denzelven<br />
gekregen hebt. Het is verftandig de onfterfelykheid<br />
te hoopen en te gelooven. Men kan 'er zich<br />
zo zeker van overtuigen , als men een toekomftige<br />
gebeurtenis , die nog niemand beleefd heeft , weeten<br />
kan. Wees niet onvergenoegd dat het hoogfte Wezen<br />
ons niet meer van het toekomende geopenbaard heeft.<br />
Een kind kan immers niet weeten het geen een man<br />
klaar , duidelyk en verftaanbaav is ; gevolgelyk kan<br />
het ook die foort van weetenfehap niet hebben, welke<br />
voor den man gefchikt is. Wie weet, of wy in onzen<br />
tegenwoordige toeftand meer daarvan zouden kunnen<br />
begrypen dan wy daarvan weeten? Mogelyk worden<br />
wy door de gantfche gefteldheid onzer tegenwoordige<br />
natuur , en de wyze hoe wy tot voorftellingen<br />
en begrippen komen , daarin gehinderd. Doch wie<br />
weet hoe verre het inwendig vermogen der menschlyke<br />
denkingskragt het eens daarheen brengen zal ?<br />
Wie zou dan perken zetten aan het geen van God<br />
komt , en bepaalen hoe ver hy gaan kan ? Ik zelf<br />
heb my eens met die twyfelingen gekweld , welke u<br />
nu ontrusten , doch een grysaart genas my daarvan<br />
in myne jeugd.<br />
B 3 Be
£2 S E L I M OF<br />
Ik zag eens, zeide hy, als in een droom, een gczlgt<br />
, en myne oogen waren gevestigd op een breede<br />
rivier , die van verre glinderde en twee landen van<br />
eikanderen fcheidde. Aan den linker oever der rivier<br />
was een gedrang van menfchen ,, die daar door elkander<br />
wemelden , hutten bouwden , yrolyk waren en<br />
toedcl maakten , als of zy ecuwig aan dien oever<br />
zouden willen blyven woonen. Het was 'er indedaad<br />
ook aangenaam en licflyk om te lccven. By alle onvolkomenheid<br />
van het land, was echter overal gelegenheid<br />
tot vreugde en blymoedigheid. Het waren de<br />
menfchen alleen , die elkander hinderlyk waren om<br />
vergenoegd te keven; daarom zag men zo veele wrecvelige<br />
aangezichten en ziekclyke gedaanten. Zy ftaken<br />
elkanders huizen in brand , verdreven elkandereia<br />
daaruit, of bragten elkandcren om het leven. Dan ten<br />
Jaatften zag ik dat alle de bewooners yan deezen oever,<br />
fchoon .zy ook nog zo veele omwegen namen en uitkomden<br />
zogten , echter eindelyk aan een donkere<br />
brug kwamen, over welke zy gaan moesten, om aan<br />
den anderen oever te komen. De minden dachten aan<br />
deezen gewigtigen overgang eerder dan zy hem doen<br />
moesten. Zy konden zelfs den overzydfehen oever<br />
met hun zwak gezigt niet ontdekken, of ten minden<br />
geene voorwerpen aldaar duidclyk en met zekerheid<br />
enderfcheiden. Doch eensklaps, als of het hen nuttig<br />
ware, wanneer zy den anderen oever, ajs hunne toekomdige<br />
verordening , duidclyk kenden , was het ,<br />
als of de digte droombcdekkende nevel verdween.<br />
'Er kwam een nieuwe dag te voorfchyn, en een flon-:<br />
kerende glans lichtte van de overzyde van den oever..<br />
De fchoonhcid van de velden was hemelsch en<br />
cnuitfpreekelyk, even als al het hcmelfche. Geen men-<br />
fche-
D E B E I D E O E V E R S . 23<br />
fchelyk oog had iets diergelyks gezien , geen oor<br />
zulke yrolyke gezangen van gelukzalige wezens gehoord.<br />
Alle die braave menfchen , welke deugdzaam<br />
aan den eerften oever geleefd hadden , zag men daar<br />
weder; doch de ondeugenden waren ook wel over de<br />
donkere brug gegaan, doch zy moesten nog een' tyd<br />
lang van de wooningen der gelukzaligen blyven afgezonderd.<br />
Re glans van geluk en vergenoegen in het<br />
gelaat van de menfchen aldaar was verblindend en onbcfchryfiyk.<br />
Hierop ontftond onder de bewooners van den eerften<br />
oever , die 'er over heen konden zien , zulk een<br />
gewoel, dat alles in wanorde geraakte. Altyd vestigden<br />
zy hun oog op den overzydfchen oever , zagen<br />
hoe gelukkig alles daar was ,, vergeleken 'er hunne tegenwoordige<br />
woonplaats mede, en verlooren daardoor<br />
alle vergenoegen met hun ftaat.<br />
Niets koude hen meer vermaaken , of hunne werkzaamheid<br />
weder in beweging brengen. Zwaarmoedig<br />
en wrevelig, wandelden zy rond. Een deel wilde zich<br />
alleen bezig houden met de befchouwing van den overzydfchen<br />
oever, en waanden hier geen ander beroep te<br />
hebben. Anderen zogten met geweld aan den beteren<br />
oever te komen, ftortten zich blindeling in de rivier,<br />
en wierden door de baaren weggefleept, zonder dat<br />
men zien konde of zy aangeland dan of zy verdronken<br />
waren. , . , Z<br />
Plotfeling was het als of het voorhangfel weder wegzonk.<br />
Niemand kon den overzydfchen oever of de bewooners<br />
van denzelven meer zien. 'Er , bleef .ilegts- een<br />
duister voorgevoel van over ; en de wyzen onder de menfchen<br />
behielden het bewust zyn dat zy voor een anderen<br />
gelukkiger en vojkoinener toeitand gefchikt waren, waar-<br />
B 4 toe
*4 SELIM, O F<br />
loe zy zich moesten voorbereiden. Zy zagen wel ,<br />
dat het hen niet goed was meer van hunne ómftahdigheden<br />
te weeten , en vonden nu, dat ook hunne<br />
tegenwoordige woonplaats fraai, en waardig was oni<br />
'er vergenoegd te leéven. Ik wilde nog myn oog laaten<br />
gaan over de vrolyke aanzichten van deeze vergenoegde<br />
menfchen, toen alles eensklaps voor my verdween.<br />
Zo eindigde de grysaart tegen my , nog Jongeling<br />
zynde, en ik ben nu zelf grys geworden, doch hoor<br />
nog den welluidende klank zyncr ftemme in mync ooren.<br />
Hy zeide my nog: ,, Gy moet nimmermeer gelooven<br />
dat deeze beeldfpraak een ingceving der Godheid<br />
zy ! Ik fpreeke alleen met u door zulke beelden<br />
, opdat uw geest de daarin opgefloten leer deste<br />
beter mogt bevatten. Het is hoog tyd de waarheid<br />
van de zinnelyke bekleedfels te ontdoen , en de laafde<br />
niet meer voor een wezenlyke gefebicdenis te houden."<br />
Zedert deezen tyd ben ik gerust, doch<br />
de neiging tot een befpiegelend leven en afzondering<br />
van alle menfchen is reeds zo fterk in my geworden,<br />
dat ik my niet meer van deszelfs banden kan losmaaken.<br />
Öck gy, jongeling, loopt dit gevaar; keer daarom<br />
tot de menfchen weder. Leef en'handel met hen, en<br />
wanneer gy u by hen zo nuttig maakt als mogelyk<br />
is , bereikt gy het doel uwer verordening , en gy<br />
zult vrede en rust in uw hart vinden. Bepaal uwe<br />
wysbegeerte ilegts tot zulke dingen, die ons hier vergund<br />
zyn te weeten ; en geloof niet dat het moge-<br />
Ivk ïy met de geesten van de andere waereld in onderhandeling<br />
te treeden. Deeze waan leidt u op<br />
fchriklyke afwegen, bederft uw gejond verftand, en<br />
maakt
DE B E I D E O E V E R S . 25<br />
maakt u tot een fpeclbal van bedriegende huichelaars.<br />
Zeg niet dat gy door den omgang met geesten hoogere<br />
wectenfchappen zoekt te erlangen, om u by uwen<br />
medemensch daardoor nog nuttiger te maaken. Gy<br />
kunt hen reeds nu nuttig genoeg worden , wanneer<br />
gy een goed gebruik maakt van uwe zielsvermogens<br />
en den toeftand, waarin God u geplaatst heeft. Denk<br />
niet dat de gemeenzaame omgang met hooger geesten<br />
ten loon van byzondcre vroomheid vergund is, of<br />
door een wondergeloof kan bewerkt worden. Hoed u<br />
toch voor het laatfte , want van een zwak figtgcloovig<br />
mensch kan men alles maaken ; doch vergeet<br />
ook niet dat 'er even weinig verftand toe behoort<br />
niets , als alles te gelooven. Ik heb u voor beide<br />
uiterlten gewaarfchouwd , omdat men zeer ligt van<br />
het eene tot het andere overflaat. Wees mensch, en<br />
handel als mensch, en zoek nooit de paaien te overtreden<br />
, die de Godheid uit wyze inzichten ons hier<br />
gefteld heeft. Hier zweeg de eerwaardige grysaart ,<br />
en SELIM gevoelde de rust in zyn hart herleeven s<br />
terwyl zyn verftand de behoorlyke leiding kreeg.<br />
De nacht was onder deeze gefprekken verdweenen,<br />
en de morgenfter ging op. Met traanen in de oogen<br />
fcheidde SELIM van dien grysaart, die hem zegenend<br />
naoogde; en van dien tyd af leefde SELIM voor de<br />
menfchen, en vond in eene verftandige werkzaamheid<br />
de rust van zyn hart, en dien gelukkigen toeftand ,<br />
welken niets anders ham had kunnen geeven.<br />
BS<br />
WAT
20<br />
WA"T IS W A A R H E I D ?<br />
{Uit het Hoogduitsch van WIELAND.)<br />
D ceze vraag, fchoon reeds verfcheiden maaien door<br />
den mond van meer dan dén Pilatus gegaan, is juist<br />
bierdoor niet erger geworden. Wiens oogen fchemeren<br />
niet, wanneer hy door deeze vraage verrascht wordt?<br />
Reeds duizend en tienduizendmaal bcflist, zal zy altyd<br />
als een raadfelweder opgeworpen worden, en in<br />
tienduizendmaal duizend gevallen onoplosbaar blyven.<br />
Maar indien dit zeker is , gelyk het is , wee dan<br />
die geencn, die 'er een kwaadaartigc vreugde in vinden<br />
de zwakheid van ons gezicht te wijlen verhelpen ,<br />
door ons volkomen blind te maaken ! Het waarachtlgiti<br />
van allen , wat ooit waar genaamd kan worden ,<br />
is , dat midden onder alle de bcdriegeryen van verfchyningcn<br />
, fpooken en droombeelden , waarvan wy<br />
omgeven zyn, ieder fterveling juist zo veel waarheid<br />
bevatten kan, als hy tot zyn eigen nooddruft van doen<br />
heeft.<br />
De waarheid is , gelyk alles goeds , iets betrekkclyks.<br />
'Er kan veel voor het'menschlyk geflacht waar<br />
zyn , wat het voor hoogere of laagere wezens niet<br />
is : en even zo kan iets van den eenen mensch met<br />
een inwendige overtuiging als waar gevoeld en gekend<br />
worden , wat een ander met een even fterke<br />
overtuiging voor dwaaling en vooroordeelen aanziet.<br />
De overeenftemming van een gevoel of voorftelling<br />
met de algemeen erkende grondwaarheden der reden, is<br />
even zo weinig , als de famenhang van één voorftel-<br />
T A V7<br />
l i n<br />
S
W A T IS W A A R II F I D ? *7<br />
ling met alle de overigen , welke de tegenwoordige<br />
inwendige gefteldheid van een mensch uitmaaken, een<br />
zeker kenteeken der waarheid. De eene laat ons verder<br />
niets dan de mogelykheid der zaake erkennen ,<br />
en de andere kan zo wel by dq waarachtigde voorftelling<br />
haperen , als by de bedriegclykfte tegenwoordig<br />
zyn. Ontmoet iedereen niet dikwils iets wat hy<br />
voor onmogelyk hield ? En hoe dikwils bedriegt de<br />
hoogde waarfchynlykheid ? Verwydcrt zich de kring<br />
van de Natuur niet met den aanwas van onze ondervinding<br />
? Vanhier , gcdceltclyk , die ligtgelovighcid,<br />
die een karakteristieke eigenfehap van den hoogen ouderdom<br />
is , en , wat zeldfaam fchynen moet , met<br />
het ongeloof gepaard gaat , die het niet minder is.<br />
Kinderen zyn ligtgeloovig uit onwectendheid van het<br />
geen mogelyk of onmogelyk is. Oude lieden zyn het,<br />
dewyl zy zo dikwils ongelooflykc dingen hebben zien<br />
gebeuren , dat hen niets meer ongcloofiyk voorkomt.<br />
De eerden gclooven alles , omdat zy het wantrouwen<br />
nog niet kennen; by de laatdcn is het mistrouwen een<br />
der bitterde vrugten van het leven, en maakt hen even<br />
zo geneigd om aan alles te twyfelen , als de ondervinding<br />
aan de andere zyde, om alles voor mogelyk<br />
te houden.<br />
Het fcherpzinnigdc en bedaardfte verftand heeft van<br />
oudsher den fchcrpzinnigften twyfclaar voortgebragt.<br />
CARNEADES , PYRRIIO , SEXTUS , LE VAIJER , BAYLE ,<br />
IIUME waren mannen van groot verftand en<br />
ik vraag een ieder, die niet zedert gisteren in de<br />
waereld gekomen is, wat men denken moet, als zelfs<br />
het bedaardfte, fcherpzinnigde , altyd achterhoudende,<br />
altyd wantrouwende , altyd vooruitziende , altyd redeneerende<br />
vernuft, van ouds af het allerwerkzaamde<br />
ge-
a8 W A T IS W A A R H E I D ?<br />
geweest is, om geloof en liefde, die eenige fchooren<br />
van ons ellendig leven hierop aarde, te ondermynen en<br />
omvertcwerpen ? Ik ben zeer dankbaar voor<br />
al het goede, wat de mensch aan die bezielende ftraal<br />
der Godheid , welke wy den zo zeer gemisbruikten<br />
naam van reden geeven, te danken heeft: het is haar<br />
fchuld niet dat Sophisten en vernuftclingen, van oudsher<br />
, het natuurlyk gebruik van haar in een onnatuurlyk<br />
veranderd hebben; doch daar de mensch nu eenmaal<br />
deeze ongelukkige neiging heeft, wee dan hem wien<br />
zyn rede de eenigfte leidsvrouw zynes levens is !<br />
Men heeft reeds voor langen tyd zich fterk uitgelaaten<br />
tegen die menfchen, die een onverklaarbaar inwendig<br />
licht tot de lciditar van hun geloof en leven<br />
maaken. Men heeft ze lpottend en ernstig beftreden,<br />
en echter hebben toch onloochenbaar alle mënfcneiï<br />
iets, dat de plaats van zulk een inwendig gevoel bekleedt<br />
, en dat is het inwendig bewust zyn van<br />
het geen wy gevoelen. Onder alle kenteekenen der<br />
waarheid is dit onloochenbaar het zekerlle : vooronderiield<br />
dat een mensch gezond is, en bewustheid heelt<br />
van het onderfcheid zyner gewaarwordingen en verbeeldingen.<br />
Bevvyst een mensch dat zyn reden een toveresfe<br />
is, die hem alle oogenblikken betovert en doet<br />
dwaalen — dit zal hem nog niet in de war brengen<br />
: bewyst hem dat hy zyn zinnen, zyn inwendig<br />
gevoel, niet mag vertrouwen —— dit doet hem aarleien<br />
; en indien het mogelyk ware dat uw bewys zyn<br />
volle werking op dit mensch deed, zo was 'er uiers<br />
overig, dan hem ftaande voets naar het dolhuis te<br />
brengen. Gelukkig is het geloof aan zyn eigen gevoel<br />
juist dat, wat een mensch zich het moeijelykst<br />
en zeldzaamst laat betwisten • en dat zich be<br />
zwaar-
W A T IS W A A R H E I D ? 20<br />
zWaarlyk een mensch , zo zwak hy ook zyn mogt,<br />
in eenigen gevalle zal laaten ontneemen, als hy zich inwendig<br />
bewust is, dat hy zulks gevoeld heeft. Het<br />
eenigfte, waardoor men hem aan de waarheid'van zyn<br />
eigen gevoel, dat is aan zich zclven en zyn eigen beftaan<br />
zou kunnen doen twyfclcn, zou het geval zyn uit<br />
een der Arabifche vertellingen, die de Heer GALLARD<br />
den naam geeft van le Dormeur eveillè, waar de Calif<br />
Harun Alnüehid den armen Koopman Abou-Hasfan door<br />
een bedriegcry, welke deeze onmogelyk ontdekken kon,<br />
van zyn ftuk bragt ; doch die ook, onvermydelyker<br />
wyze, dit gevolg had,-dat Abou-tlasfan daarover in<br />
razerny verviel, en door niet anders dan door de ontdekking<br />
van het bedrog weder herfteld kon worden.<br />
Maar , zegt men , hoe meenigvuldig zyn de gevallen<br />
, waarin een mensch door zyn zinnen, door zyn<br />
inwendig gevoel , bedrogen wordt ? waar hy , zonder<br />
daarom geheel krankzinnig te zyn , voor gevoel<br />
neemt, wat'bloote inbeelding is? waar hy de voorwerpen<br />
door het bedricglyk glas der driften of vooroordeelen<br />
ziet? enz.<br />
Deeze gevallen zyn, buiten tcgenfpraak, menigvuldig<br />
En even zo dikwils gebeurt het, dat van twee,<br />
die elkander door hun gevoel wederleggen , beiden<br />
bedrogen worden; dat, geduurende de eene jupitcr<br />
is en de zondige waereld met het vuur wil verdelgen<br />
. de andere ons daarentegen van zyn genadige<br />
befcherming verzekert , omdat hy Neptunus<br />
is die door zyn water den brand zeer ligt blusfehen<br />
kan. Doch alle deeze gevallen kunnen echter niets<br />
gelden tegen de gronden van het algemeene menfchenverftand<br />
; en het geloof, dat een ieder aan zyn<br />
eigen gevoel flaat, blyft des niettemin in zyn volle<br />
kracht.
30 WAT IS WAARHEID?<br />
kracht. Ik kan van de Natuur, van onzichtbaare mach.<br />
ten , in 't kort , van oorzaaken die ik niet kenne ,<br />
begoocheld worden; doch zo lang ik my zeiven bewust<br />
ben, dat ik iets gevoeld, gezien, betast heb —<br />
zo geloof ik myn gevoel meer dan een ga'ntfche waéreld<br />
die daartegen getuigt , en als alle Wysgeeren ,<br />
die a priori bewyzen willen, dat ik droome of raaskal.<br />
Zekerlyk is het een verdacht teeken , als een mensch,<br />
in zaaken van gevoel, een gantfche waereld, of, dat<br />
niet veel beter is , de verltandigfte lieden in de<br />
waereld , tegen zich heeft ; of in zeer famengeftelde<br />
en ingewikkelde dingen , in zaaken , die van<br />
een fyne ontlecding, en van de famenvoeging ecner<br />
menigte van begrippen afhangen, die zelfs weder gevolgen<br />
van een menigte anderen zyn; liet<br />
komt , zeg ik, verdagt voor, als iemand in zaaken<br />
van die foort, van het gemeene menfchenverltand afwykt,<br />
en zich alleen op ZYN gevoel, of ONS gevoel<br />
beroept. Doch wat zullen wy met hem aanvangen,<br />
wanneer hy met ons niet tot onderzoek wil komen?<br />
en wanneer wy hem ook daartoe al konden nodigen<br />
, wie zal tusfehen zyn en ons gevoel, of liever<br />
tusfehen onze reden en zyn gejoel of geloof rechter<br />
zyn? Waar is de Areopagus, waar zyn de Amphictyonen<br />
, welker uitfpraak men in zulke gevallen zich<br />
onderwerpen kan, wil, moet?<br />
In Metaphyfifche en Aesthetifche dingen, dat is irt<br />
zaaken waar het meeste op verbeelding en de zinnen<br />
aankomt , zou het billyker zyn , ieder in het bezit<br />
cn het genot van het geen hy voor waarheid houdt,<br />
gerust en ongefloord te laaten , zo lang hy anderen<br />
met rast laat. Wie heeft regt om in zyn buurmans<br />
tuh)
W A T I S W A A R H E I D ? gt<br />
tuin te komen, en den vrede zyner Huisgoden te<br />
ftooren? Laat zyne Melufine de ftaart van een visch<br />
onder haare rokken draagen; wat raakt dat een ander<br />
? Maar zo dra de man overal heen en weer zwerft,<br />
en allen, die gerust hun weg gaan, aanhoudt en met<br />
den lans op de borst dwingen wil te bekennen, dat<br />
zyne Dulcinea fchooner is dan alle anderen, of wel<br />
dat zy alleen fchoon is , en ieder ander gelaat een<br />
meerkatten-tronie is —— dit is iets zeer onaangenaam<br />
voor menfchen die geen lust hebben om te<br />
twisten; en fchoon die dwaalende Ridders, welke zulke<br />
daaden doen, in de oogen van fchrandere lieden<br />
hunne ontfchuldiging onder den hoed draagen, moeten<br />
zy het echter zich zelfs wytcn , wanneer zy nu en<br />
dan in handen van ezeldryvers en opftuiters vallen,<br />
die niet zo balfamick met hun lecven zouden.<br />
De waarheid, (indien wy nog een oogenblik met<br />
gelykenisfen mogen fpeelcn,) vliedt voor de heete vervolging<br />
van haare vuurigfte minnaars, om in de armen<br />
van hem te loopen , die haar noch zocht, noch<br />
verwachtte. Het eenvoudiglte menfchenverltand vindt<br />
haar het eerften, en geniet haar, even gelyk de lucht<br />
die hy inademt, zonder 'er aan te denken. De hairkloover,<br />
die haar overal zocht, vindt haar nergens,<br />
omdat hy zich niet verbeelden kan , dat zy zo digt<br />
by hem is. En zo ras 'er twee eikanderen over haar<br />
uitfluitend bezit by 't hair krygen, dan mag men vast<br />
befiuiten, dat zy hen even zo behandelt, als Angelica<br />
de beide Ridders by ARIOSTO ; terwyl de dappere<br />
mannen eikanderen by de kop vatten, ftrykt de Dame<br />
heen en lacht hen beiden uit.<br />
Is dit beeld te komiek ? • Wel nu, hier is<br />
een ander, dat even goed ter zaake dient. De WAAR<br />
HEID
34 W A T IS W A A R H E I D ?<br />
HEID is noch hier , noch daar. Zy is , sis<br />
de Godheid, en het licht waarin zy woont, overal;<br />
haar tempel is de Natuur, en wie ilegts voelen, en<br />
zyn gevoel tot gedachten kan verheffen, en zyn gevoel<br />
in een geheel kan doen famenvatten en hooren ,<br />
is haar Priester , haar getuigen, haar zintuig. Zy<br />
Openbaart zich aan niemand geheel en al; ieder ziet<br />
haar Ilegts ftukswyze , flegts van agteren, of in de<br />
vouwen van haar gewaad; uit een verfchillend oogpunt<br />
; in een ander licht; ieder verneemt flegts eenige<br />
toonen van haaren Godlyken mond, doch niemand dezelfde.<br />
In plaats van met eikanderen te twisten waar de<br />
waarheid is? wie ze bezit? wie haar in haar fehoonft'e<br />
licht gezien heeft ? de meeste en duidelykfte toonen<br />
van haar gehoord heeft ? In plaats, zeg<br />
ik, van dit alles, laat ons in vrede fainen wandelen ,<br />
of, wanneer wy van het wandelen moede worden, onder<br />
den eerften boom den besten gaan zitten, en eikanderen<br />
openhartig vcrhaalen, wat ieder van ons gezien<br />
en gehoord heeft, of gelooft heeft gezien te hebben;<br />
en 'er niet kwaad over worden , wanneer het zich<br />
toevallig ontdekt, dat wy verkeerd gezien of gehoord<br />
hebben, of zelfs , (gelyk het hitfige liefhebbers, die<br />
haar wat te na willen komen, dikwils bejegent,) een<br />
wolk voor de Godin omarmd hebben.<br />
Doch, lieve broeders, laatcn wy ons toch voor alles<br />
wachten voor de dwaasheid , om onze gevoelens , voor<br />
ftelregels en onomftootelyke waarheden aan te zien,<br />
en aan anderen als zodanig voortedragen. De toon<br />
der onfeilbaarheid is een fchriklyk harde toon ; doch<br />
'er is 'er een , die nog onverdraaglyker is de<br />
toon van een Energumene, die op een heiligen drievoet<br />
ge,
W A T IS W A A R H E I D ? 33<br />
gezeten, alle zyne redenen als Godfpraaken wil doen<br />
gelden. .- . •—• Befcheidenheid kan ons voor liet een<br />
en ander beveiligen.<br />
Schoon iemand ook zo oud ware als NESTOR ,<br />
en zo wys , als zevenmaal zeven wyzen te famengenomen<br />
, .moest hy toch juist omdat hy zo<br />
oud en wys was hebben leeren inzien, dat<br />
men altyd minder van de dingen begrypt hoe meer<br />
men daarvan weet: dat tegen een lichte plaats , die<br />
wy in den onmeetbaaren nacht der Natuur mogen opmerken,,<br />
tienduizend in de fchemering , en tienmaal<br />
tienduizend in het duister voor ons liggen ; en dat,<br />
wanneer wy ook van .dit ons aardklompje, dat «als een<br />
ontzaggclyk waercldtal voor ons ligt, tot de Zon opklimmen,<br />
en in haar licht het gantlche planeetgeftel,<br />
met al zyn inhoud en toebehooren, duidclyk kunnen<br />
overzien , gelyk een man van de fpits eener terras<br />
zyn .tuin overziet — dit zelfde planeetg-eflel alsdan<br />
siets meer voor- ons zyn zoude, dan een lichte plaats<br />
in den onmeetbaaren nacht der Natuur ; en wanneer<br />
dan de wyze man in zulk een langen leeftyd ook nog<br />
geleerd had, dat even deeze onmeetbaarheid en onbegryplykheid<br />
, die voor ons, als bewooners der aarde,<br />
;eezi ejgenfehap der gantfche Natuur is , zich ook in<br />
ieder enkel Mofje bevindt, dat in ieder enkel punt der<br />
Natuur ftraalen uit alle de overige famenvloeijen, —<br />
en hoe onbegrypelyk alle deeze ftraalen, betrekkingen<br />
.uit- en invloeden van alle dingen op ieder , en van<br />
ieder ding op alles, eikanderen doorfnyden en doorkruis <<br />
•fen , • en hoe onmogelyk het dus is , flegts<br />
een enkele verfchyning, een enkele beweging of werking<br />
, een enkel deeltje der Natuur regt te leeren<br />
kennen , zonder tevens de gantfche Natuur even zo<br />
Wïiï£G. IV. D. € goed
34 W A T IS W A A R II E I Ü ?<br />
goed doortczien , als hy die in dezelve leefr , zich<br />
beweegt en is: -~ Goede God! Ik denk dat dit den<br />
man moet befcheiden gemaakt hebben; en het zou my<br />
niet Verwonderen, wanneer hy alle zyne gevoelens<br />
en oordeelvellingen in een toon voortbragt, dien een<br />
man als ELIIIU , de zoon van BARACHIEL VAN BUS ,<br />
van het gejlachte Ram met het gefronst gelaat van<br />
een eerlyk overtuigd Dogmatist , voor zuiver Scepticismus<br />
houden moest.<br />
Het is iets anders , wanneer een EZEL , wien de<br />
Heer den mond entfluit , met betlisfenheid fpreekt ;<br />
hiervoor moet men allen eerbied hebben , want bet is<br />
niet de Ezel, maar een God (wien het evenveel is ,<br />
door welke Orgaancn hy zich doet hooren) die door<br />
den Ezcï fpreekt. Doch een mensch , — het zy<br />
dan dat hy ook bewyzen konde dat hy zich in het<br />
geval van den gemeldeu Ezel bevond — betaamt het,<br />
niettegenftaande zyn opgerichte geltal te en naar den<br />
hemel gekeerd gelaat, dat hem gegeevcn is, van tyd<br />
tot tyd naar zyne voeten te zien en befcheiden te zyn.<br />
II. AL-
II.<br />
A L G E M E E N<br />
M A G A Z Y N.<br />
NATUURKUNDE EN NATUURLYKE HISTORIE.<br />
C z
V E R H A N D E L I N G<br />
OVER DE<br />
L U C H T V E R H E V E L I N G E f l j<br />
DOOR<br />
WILLEM VAN Ê ARNÊVELD t<br />
A P O T H E C A R .<br />
3#<br />
(Vervolg van III Deel, bladz. 810.)<br />
lilde H O O F D S T U K .<br />
BESCIIRYVING VAN EEN WOLK , MET PROEVEN EPf<br />
GEVOLGTREKKINGEN OPGEHELDERD , TOT VER*<br />
KLAARING DER VERSCHYNZELS VAN HET<br />
VOORGAANDE HOOFDSTUK*<br />
Dat het watèr eene^ wölk Zich onder de gedaantd<br />
van waasfetn in dezelve bevindt, is iets, dat alle Na*<br />
tuurkundigen met my erkennen ; oök Helle ik vast *<br />
dat deeze waa'sfem , langs luchtweégkundige Wetten *<br />
door de opgeklommene dampen van Aarde' en Zee 4<br />
rnet eene genoegzaame hoeveelheid Eleélriciteit voor*<br />
zieri , trapswyze byeen vergaderd, of, binnen weiniger<br />
tyds , als enkel water , door middel' der hoozen*<br />
opwaarts gevoerd is ; dat dit water , door hét aantrekkend<br />
en voorts verwyderend vermoogen derElectridteit,<br />
onmiddelyk uitgebreid tot waasfem,zich tevens<br />
met de opgereezene dampen aldaar bevindt , en zd<br />
door de Elektriciteit, als door de natuurlyke aantrek-<br />
C 3 king
V E R H A N D E L I N G<br />
kingr ,of zwaarte -kragt, welke de ftof eigen is , onderhouden'<br />
word.<br />
De befchouwing van deze aantrekkingskragt, zo van<br />
Elektriciteit , als van de eigene , die in de ftof gegrond<br />
is , gevoegd by de koude, die in het wolkge-r<br />
West heerscht , moet ons van zelf tot de gedagten<br />
brengen , dat de vogtên moeten verdikken tot waterdroppelen<br />
welke , weegens haare zoortelyke zwaarte<br />
, door de Lucht zouden moeten heen vallert , en<br />
die wy als dan , zo dit gebeurt , Regen noemen ;<br />
dit zoude ook inderdaad altoos gebeuren, en 'er zouden<br />
geene vogten tot wolken worden , of die wolken<br />
zouden haar beftaan alras weder verliezen , naauwlyks<br />
vóór dat,) de wolk gevormd waare , indien niet de<br />
Elektriciteit' , die in de wolk aanwezig is , en door<br />
aantrekking van nieuwe deelen grooter wordende en<br />
meer Eledriek vermogen verkrygende , tevens de<br />
eigenfehap bezat, om de verkreegene Conductors ,<br />
welke de Elektriciteit geftadig aanneemen, uittebreiden ,<br />
afteftooten, en daardoor te beletten , dat deeze vcreeniging<br />
van deelen geen plaats had. Maar even zo moeten<br />
wy ook yastftellen, dat de onderlinge verwydering*<br />
der deeltjes , die zeer zeeker door de Elektriciteit tot<br />
den verst mogelyken afftand zouden gebragt worden ,<br />
op haar beurt verhindert word door de zwaarte-kragt<br />
aller lichaamen, en dus ons voorftellen de bepaaling<br />
van deeze vogtdceltjes, welke onderling op elkander<br />
weegen, waaruit derhalven volgen moet, dat 'er eene<br />
wederzydfche werking, tot in ftandhouding der wolk,<br />
vereischt word.<br />
Volgens deeze redeneering, en om my nader te verklaaxen<br />
omtrent de wording en het beftaan eener<br />
wolk .<br />
13
OVER DE LUC II TV ER HEVELINGEN. 39><br />
wolk, zal ik de cigënfchappen van dezelve opgeeven,<br />
hierin beftaande :<br />
L Dat de wolk befiaat uit vogtdéelen -en Elektrici- '<br />
teit.<br />
II. Dat de Elektriciteit, door aantrekking der vogt-:<br />
deelen, de vorming der wolk veroorzaakt, of dat de<br />
wolk de vogtdéelen door de hoozen ontvangt , of<br />
door beiden te gelyk.<br />
III. Dat de zwaarte-kragt der ftofdeelen ook haar.<br />
aandeel heeft tot de vorming der wolk.<br />
IV. Dat de koude in de bovenfte gewesten een volftrekte<br />
vereischte is, om deeze waasfem te verdikken'<br />
tot reegen , ert mogelyk ook wel tot het beftaan deiwolk<br />
iets toebrengt.<br />
V. Dat de Elektriciteit alleen de oorzaak van uitbreiding<br />
van het vogt in de wolk is.<br />
VI. Dat aan dit verwyderend vermogen der Elcctriciteit<br />
een perk gefield is , door eene andere evenwichtige<br />
werking , te weeteh door de zwaarte - kragt<br />
in de vogtdéelen , riatuurlyk op elkander weegende ,<br />
om de zamenftclling der wolk te onderhouden.<br />
Deeze zes veronderftelde eigenfehappen zal ik dóór<br />
proeven ophelderen , bewyzen , of wcegens deszelfs<br />
ónbetwistbaarheid , voor beweezen houden.<br />
De eerfte was , dat de wolk beftaat uit vogtdéelen<br />
ën Elektriciteit.<br />
Het is overbekend , dat men , in het oplaatcn der<br />
Elektrieke vliegers , nimmer eene wolk aantreft die<br />
geene Elektriciteit bezit , en, hoe verre nog van de<br />
vlieger afzyrkle, door de uitgebreidheid, van Athmospheer<br />
dit ondervindt, en telkens, by de nadering deiwolk<br />
, eene vermeerdering van Elektriciteit gewaar<br />
Word. Getuige hiervan zo veel uitmuntende Mannen,<br />
-USB C 4 als
4°' V E R H A N D E L I N G<br />
als thans onder myne hoorderen aanweczig zyn err<br />
dit ftuk ondervonden hebben ! Dat 'er vogten in de<br />
wolken zyn, zal geenzins eenig nader betoog behoeven<br />
; dit leert de dagelykfehe ondervinding aan ons<br />
allen.<br />
De tweede eigenfehap TOS , dat de Elektriciteit,<br />
door aantrekking der vogtdéelen, de vorming der wolk<br />
veroorzaakt ; en de vyfde eigenfehap was , dat de<br />
Elektriciteit da vogtdéelen in de wolk vervvyderd hield.<br />
Deeze beide eigenfehappen zyn zeer klaar in'Hè aantrekkende<br />
en afftootende kragt der Elektriciteit gelecgen,<br />
en-het zoude geheel onnoodig zyn, dit met eene<br />
of meer bekende proeven te bewyzen, indien ik, in<br />
alle myne Hoorderen , zo veel ondervinding van de<br />
Elektriciteit veronderftellen koude, dat zy met de eerfte<br />
beginzelen in die weetenfehap gemeenzaam waaren,-<br />
Ik zal dan voor geheel onkundigen deeze twee volgende<br />
proeven opgeeven.<br />
Eerfte proef. Doet eene beklceds vies van 40<br />
duim of daaromtrent met Elcktrieke Hof laaden ,<br />
houd die aan het buitcnbekleedzel in de hand , zo<br />
dat de knop naar boven gekeerd is; laat dan eene<br />
zeer ligte donsveedcr in de lucht vallen ; de knop<br />
der bekleedde vies zal dien aantrekken , en , na<br />
de aantrekking, afltooten , en boven de knop, zo<br />
lang die geëlektriceerd is , zwecvendc blyven in do<br />
lucht; hierin is een bewys voor de aantrekking en<br />
afitooting der Elektriciteit..<br />
Tweede proef. Hang aan een zyden-draad een zeer<br />
ligt langwerpig gerond vlierpit-balletje ; ftel , als<br />
dit- regtftaiidig nederhangt , hier eene met Elektriciteit<br />
geiaaden vlês by, van welke de knop tegen<br />
over ait balletje hangt ; deze vies zal dit balletje<br />
aan»
OVER r/E LUC H T VERIIEVELIKGEK. 41<br />
riantrekken en voorts afftooten; neemt men van dit<br />
balletje, in deszelfs verwydering, met den vinger de<br />
Elektriciteit af, dan zal het, en eerder niet, naar<br />
de gelaaden vies toegaan , om zich wederom van<br />
Eleclriciteit te voorzien. Deeze proef bcwy-st hetzelfde.<br />
Alle lichaamen , zelf het gcringfte ftofdeeltje der-zeiven,<br />
hebben eene ingefchapen geneigtheid van aantrekking;<br />
was dit zo niet, 'er zoiide dan ook niets<br />
beftaan. Door deeze natuurlyke eigenfehap der dingen<br />
beftaan alle deelen van elk byzonder lichaam , en<br />
maaken een geheel lichaam uit. Door deeze zwaartckragt<br />
beftaan ook de lichaamen tot eikanderen en maaken<br />
het GEHEEL AL uit; uk duizenden van waarneemingen<br />
is dit beweezen, fchoon de wyze hoe , voor<br />
ons verborgen is.<br />
Men kan de uitkomst van deeze geneigdheid der<br />
lichaamen oveituigend ondervinden , door de bekende?<br />
en zeer eenvoudige proef, met eenige ftukjes kurk op<br />
een fchoofcl met water te leggen , welke alle , zo<br />
ze digt genoeg by elkander dry ven, tot één klompje<br />
zullen zamentrekken, zelfs met eenige fnelheid , tot<br />
dat zy door de fchootel, of derzelver rand, alle te'<br />
zaamen vervolgens zullen aangetrokken worden.<br />
De vierde eigenfehap, te wecten dat de koude deuitgezette<br />
dampen verdikt, zien wy dagclyks, vooral,<br />
's winters, in onze warme vertrekken gebeuren, als<br />
men kouder lichaamen , gelyk kelken , wynvlesfen ,<br />
borden , enz. van buiten daar inbrengt; waardooa<br />
het vogt 'er wel eens afdruipt , zo het onderfcheid<br />
tusfehen de warmte der Lucht en de kouder lichaamen<br />
wat groot is.<br />
Hiermeede achtte ik de vastgeftelde eigenfehappen<br />
C 5 eener
42 V E R H A N D E L I N G<br />
cencr welk genoegzaam te hebben opgehelderd ; dan<br />
bm onze denkbeelden bepaalder bezig te houden omtrent<br />
de werking der Eleclriciteit in de wolk , ten<br />
bewyze tévens , dat dezelve een voornaam en zelfs<br />
volllrckt inmengzel van de wolk is , zo heb ik een<br />
toeltel uitgedagt, welke ons daarin kan te gemoet komen.<br />
Zie de nevensgaande figuur. Dezelve beftaat<br />
uit verfchcide ringen, die in elkander pasfen,en dus,<br />
niet meer dan de plaats van eenen hoepel behoeven<br />
te beflaan ; alle de ringen aaaa , zo als ze in elkander<br />
met de koperen knoppen bbbb fluiten, zyn, van<br />
binnen eü buiten, met een ftrookje van bladtin, het<br />
gewoone beklcedzel , overtoogen , en wanneer ik ze<br />
uit elkanderfcn draai , moeten zy te zaamen een<br />
wolk afbeelden: Door de aan- en inhangende balletjes<br />
cc, tragt Ik dé ligte waterdeclen aftebceldén, dié zich<br />
door de Eleclriciteit uitbreiden, wanneer zy geëleétrifeerd<br />
worden.<br />
Deeze dunne bekleedde hoepels aa , door de koperen<br />
knoppen bb vereenigd, zyn voorzien van koper draaden<br />
cc , welke met zeer ligte vlierpit-balletjes voorzien<br />
zyn , eh zo hangen aan elk der zyden van alle<br />
de hoepels , twee balletjes , fchoon ze maar op een<br />
eenige plaats aangeduid zyn ; de vier hoepels zyn<br />
dus voorzien van agt paar balletjes, de geheele toellcl<br />
hangt aan een zyden koord , van drie voet lengtte ,<br />
en ik vereenig, door middel van een cyther- of gouddraad<br />
, een der knoppen bb met de Electriceer Ma-<br />
Chiene , om de wolk te Electriceeren.<br />
Derde proef. "Wanneer men de Macliiene Iaat<br />
werken , zullen alle ballen van deeze kunstwolk<br />
zich openen , en zich in de lucht van dezelve<br />
verwyderen: diergelyke balletjes in den omtrek van<br />
deeze
OVER BE LUCHTVERHEVÉLINGEN. 43<br />
deeze wolk , en dus buiten dezelve hangende, zullen<br />
op eenen verren afftand worden aangetrokken.<br />
Uit deeze proef blykt beide , hoe eene wolk de<br />
Conductors , met eenige Eleclriciteit voorzien , aantrekt<br />
, en daardoor haare masfa van Eleclriciteit en<br />
vogtdéelen vermeerdert, als ook hoe de aangetrokkene<br />
geëlectriceerde Conductors worden verwyderd en afgeftooten;<br />
in welk laaste geval, de ingefehapene zwaartekragt<br />
der ftof, en dus hier der vogtdéelen, door cese<br />
evenwichtige wederwerking , de wolk deszelfs beftaan<br />
doet behouden.<br />
Als wy nu in aanmerking neemen, dat eene wolk,<br />
in de Lucht zweevende , altoos een gedeelte Eleariciteit<br />
verliest, iets dat met de Electrieke vliegers dikwerf<br />
word ondervonden , terwyl ze, gclyktydig, van<br />
elders wederom de verboren ftoffe beftendig aanwint,<br />
blyft in dezelve alles in zyn geheel 5 maar wanneer<br />
deeze aanwinning der Electrieke ftof in de wolk ,<br />
geen plaats heeft,en nochtans deszelfs verlies voorvalt,<br />
dan moet het zagtelyk regenen; want .wanneer ik ophoude<br />
, met de Machiene te draajen , waardoor de<br />
Eleclriciteit begint te verminderen, zullen de opene ballen<br />
meer en meer toevallen; omdat de oorzaak ophoud<br />
van uitbreiding en afftooting der deeltjes, waardoor,<br />
de zwaartekragt en de verdikkende eigenfehap der<br />
koude, op de vogtdéelen der wolken alleen werkende,<br />
ee^en moet veroorzaakt worden^<br />
Indien 't hier de plaats waare over den reegen in<br />
onderfcheiden betrekkingen te fpreeken, zoude dit fteifel<br />
nader opgeheldert worden ; dan , daar dit hierna<br />
zal volgen, hebben wy ons alleen nog voorteftellen,<br />
dat in Onweêrswolken dit vermogen van Eleclriciteit<br />
zo veel grooter. en uitgebreider werkzaam is ,<br />
als
44 V B R H A N D' E L I N Ó ><br />
als de grootte derzelver wolken van dit afbeeldze!<br />
ecncr wolke verfchilt , en welk verfchil mogelyk te<br />
vinden zoude zyn in de vergelyking van een erwt<br />
by een grooten berg. Wanneer wy ons eens voor"ftellen<br />
» dar een eenige Eleétrieke Onweerswolk een<br />
è ja i uur in de doorihede groot is, en welke wolk<br />
van haare hoeveelheid Eleclriciteit op eenmaal beroofd<br />
wierd , waardoor zich de uitgebreide dampen<br />
door koude en door de zwaartekragt verdikken moeten<br />
, waardoor eensdeels een ontzachlyk vacuüm moet<br />
ontdaan , die dwarlwinden , Orcaanen en groote onduimigheid<br />
kunnen vcroorzaaken , en anderdeels een<br />
yfelyke en verhaaste uitdorting van water ten gevolge<br />
hebben , welke wy wolkbreuken zouden noemen,<br />
dan kunnen wy ons gemakkelyk vertegenwoordigen<br />
die plotzclyk-e verwisfelingeu in den dampkring, waarvan<br />
wy , by de betchoawing der Electrieke dorimbuijen<br />
, zo even gefprookeu hebben.<br />
Zie hier eene proef, welke het bewys daarvan<br />
zeer duidclyk opleevert, eir doöè eene fchielyke wegneeming<br />
der Elektriciteit aantoont* zal, dat de wolk<br />
haar Efecrriek vermogen geheel \-eiiiest.<br />
Pierde proef. Wanneer men deeze konstwolk landende<br />
y tevens onder de laading daarby voegt eene<br />
bekleedde leidfehe vies, zullen de ballen opengaan,<br />
als te vooren , en open blyven , zolang de v i e s<br />
gelaaden is; maar- wanneer men deeze vies een*.'<br />
klaps van Eleétrieke dof door eene ontlaading berooft<br />
, dan zullen de balletjes terdond digtvalien.<br />
Behalven dat deeze uitkomst by wolkbreuken plaats<br />
heeft, by welke gelegendheid het verlies der Elecmciteit<br />
vry algemeen is, zo is dit altyd het geval<br />
by ieder blikfemflag, na een gedeeltelyk verlies van<br />
Elec-
OVER. DE LU C HT VER HE VELIX GE N. 43<br />
Electrieke ftof uit (ie wolk, en by de ontmoeting<br />
van twee tegenftrydige wolken ; en veroorzaakt de<br />
daarop volgende ftortreegen , gelyk in het vervolg ,<br />
wanneer ik bepaald over den blikfem handele , dit<br />
ftuk nader zal verklaard worden.<br />
Dan een verfchynzel , het welk na de ontlaading<br />
der wolken plaats heeft, en het welk ook by ieder<br />
blikfemflag in den dampkring zich vertoont, ook daarenboven,<br />
by het aftrekken van Onweêrsbuijen en Orcaanen<br />
, zeer gemeen is, is dit, dat de lichaamen in<br />
de Athmospheer gedompelt, eene omgekeerde Eleclriciteit<br />
aanneemen, onderfcheiden van die, welke zy<br />
te voorcn bezaten. Dit verfchynzel gebeurt ook by<br />
deeze konstwolk , en herinnert my myne belofte ,<br />
dat ik verklaaren zoude, waarom de lichtkwasten van<br />
Cafior, Po/lux en Hektta, by het einde van eencn<br />
onweêrigen ftormwind of Orcaan, wierden gezien en<br />
ftilftand voorfpelden. (Zie algemeen Magazyn III. Deel<br />
No. V. pag. 806.) Wy zullen, om hier aan te voldoen<br />
, eerst de daartoe nodige proef opgeven, en dan<br />
deeze dwaallichtjes verklaaren.<br />
Vyfde proef. Ziet de Electrieke laading der wolk,<br />
zo als in de voorige vierde proef gefchied ; houd<br />
met laaden een a twee minuuten aan , ontlaad alsdan<br />
de gelaadene vies, welke 'er aan ftaat met een<br />
ontlaadftaf, dan zullen de balletjes terftond digt<br />
vallen , en zich vervolgens wederom zagtelyk openen<br />
, in welke laatfte geval de balletjes eene omgekeerde<br />
Electrieke hoedanigheid hebben aangenomen<br />
: dat is te zeggen , zy zullen negatief zyn ,<br />
daar ze te vooren, toen de gelaadene vies 'er aan<br />
ftond , pofitief waaren.<br />
pit deeze proef blykt , dat de richting der Electrieke
46 V E R H A N D E L I N G l<br />
trieke ftof door de ontlaading word omgekeerd; vóór<br />
de ontlaading der vies ging de Electrieke ftof uit- of vande<br />
balletjes naar de lucht, en na de ontlaading (welke<br />
aan een ontlasting van den blikfem gelyk is,) itreeft<br />
de Electrieke ftof uit de lucht naar de balletjes toe ,<br />
en deeze verfchrllende uitkomst en werking der Electriciteit<br />
ondervind men by elk onweeder.<br />
Inderdaad , men zal in eene Electrieke ftorm , het<br />
einde van een heftig onweeder 't best ónderfcheiden ••<br />
aan de dvvaaïligtjes , of Electrieke lichtkwasten, by welkegelegenheid<br />
, de lucht niet meer , als onder het onsÉ<br />
weeder, pofiticf geëlectriccerd is; neen: men zal on-,<br />
dervinden , dat dezelve nu negatief is , dat is , dat<br />
nu de dampkring , met opzicht tot de aardfche lichaamen<br />
, minder heeft , dan de aarde , en dat dcrhalven<br />
de ftof, met drift , uit fpitzen en punten ia<br />
den dampkring overgaat. In dit geval kunnen deeze<br />
luchtkwastjes zelfs verre en duidclyk gezien worden ,<br />
tcnvyl ze in 't tegenovergeftclde geval naauwclyks gekend<br />
zouden worden; want déne uit een punt toe- of<br />
uitvloeijcnde Eleclriciteit word verfchilleud waargenomen<br />
; zie hier de proef.<br />
Zesde proef. Plaats twee groote bekleedde vlcsfen<br />
op de tafel , doet de eene pofiticf en de in-<br />
" dcre negatief laaden , nader voorts tot beide met<br />
een punt, als wanneer men ondervinden zal, dat de<br />
politicvc vies een flipje, en de negatieve een luchtkwast<br />
zal veroorzaaken.<br />
In dcezc beide proeven word het evénwigt derr<br />
Eleclriciteit in de vlcsfen herfteld ; de politicvc vies<br />
gaf aan de punt de Electrieke ftof, en de negatieve<br />
vies nam van de punt die ftof over. Vodr elk<br />
onweeder heeft het eerfte , en na elk onweèder<br />
het
OVER DE L U C H ï V £ R H E V E L I N p E N. 47<br />
bet laatfte plaats , vooral by het uiteinde van een<br />
Orcaan.<br />
Dat nu inderdaad het openen en weder digtvallen<br />
der balletjes , in de vyfde proef, alleen van de rigting<br />
der Electrieke Itoflè afhangt , blykt aan de volgende<br />
proef.<br />
Zevende proef. Herhaal de vyfde proef, zo als.<br />
dezelve befchreeven is, en , nadat de balletjes zich<br />
zagtelyk geopend hebben , begin weder langzaam<br />
te draajen, waardoor de balletjes zullen digt vallen<br />
en zich vervolgens weder openen.<br />
De oorzaak, waarom de balletjes digt gaan , en zich ,<br />
door een nieuwe draajing der Machiene, weder openen<br />
, hangt af van de verfchillcnde Electrieke betrekkingen.<br />
De overvloed der wolk in de vyfde proef,<br />
weggenomen zvnde, moest de lucht hier meerdere<br />
Eleclriciteit op de ballen doen werken , en met eene<br />
nieuwe laading, in de zevende proef aangewend, moesten<br />
de ballen weder meerder krygert dan de lucht.<br />
Wy zullen in eene proef toonen , dat inderdaad in<br />
beide gevallen de Eleclriciteit van dit wolkje onder.<br />
Jcheidcn is. Dit kan onderzocht worden door andere<br />
geëleclriccerde lichaamen in het eene en andere geval,<br />
op de balletjes te beproeven , gelyk by voorbeeld ,<br />
met een lakpyp.<br />
Agtfte proef. Herhaal de zevende proef, en onderzoek<br />
, zo menigmaal de balletjes geëlectricecrd zyn ,<br />
en van Eleclriciteit veranderen , den Haat der ballen<br />
, wanneer dan de vies nog gclaaden aan de<br />
• wolk Haat, zullen de balletjes pofitief zyn; als de<br />
i vies ontlaaden is , zullen zy negatief worden, en,<br />
na eene zagte aangewende laading, zullen zy digt<br />
V a l l È n<br />
« • 5 zich wederom openen, en pofitief worden.<br />
1 1 De
V E R H A N D E L I N G<br />
De manier om dit met eene lakpyp te beproeven ,<br />
agtte ik onnodig hier aanteduiden.<br />
't Bleek dan klaar , dat, vóór de ontlaading , de<br />
wolk eene Electrieke hoedanigheid hadde , regtftrydig<br />
met die , welke na de ontlaading gezien wierd; dus<br />
is de werking omgekeert , en dit is het geval van<br />
den dampkring , nadat het onweêr bezig is aftetrekken<br />
, en nadat het afgetrokken is. Hiervan daan de<br />
lichtkwasten van Ca/lor en Pollux ; ik herinner my<br />
dat ik voor 3 a 4 Jaaren, op eenen donkeren avond,<br />
onmiddelyk na een hevig , en genoegzaam bedaard<br />
onweeder , niet eencn myncr vrienden over de ftraat<br />
wandelende , aan elf of twaalf fchoorlteenen , en aan<br />
yzere pennen of fpykers aan de toppen der huizen ,<br />
deeze lichtkwasten telde; aan de fpits van eenen geplaasten<br />
Conductor, op myn bocre-wooning aan Diemerdam,<br />
en dus aan de Zuider Zecdyk geleegen, is<br />
dit verfchynzel of dwaallicht , reeds eenige maaien<br />
waargenomen ; uit dit alles nu blykt duidclyk , dat<br />
de Electriciteit een onaflcheidbaar beftaandeel der wolken<br />
zy.<br />
Daar ik dan meene , dat dit ftuk geen verder betoog<br />
noodig hebben zal , en de zaamenflclling der<br />
wolken , zo wel als haare voortduuring en beftaan ,<br />
ten vollen opgehelderd is , zal ik alleen nog nader<br />
aantooncn , hoe twee verfchillende geèiectriceerde wolken<br />
, door eikanderen aan te raaken, eene Exhydrias<br />
(wolkbreuk ,) kunnen te weeg brengen ; door dcrzelvcr<br />
kragten , die haar ieder afzonderlyk deeden beftaan<br />
, en aan een fmelten , om daardoor de oorzaak<br />
van uitbreiding der waterdeelen wegteneemen en<br />
deeze beide wolken te vernietigen.<br />
Negende proef. Neem twee bekleedde vlesfen ,<br />
evcu
O V E R D E L U C I I T V E R H E V E L I N G E N. 4Xf<br />
even groot, voorzien met een dwarsdraad, van dctl<br />
knop afgaande, èrt voorzien van' eeriigé vlierfJit<br />
balletjes. Zo deeze verfchillend gelaaden worden ,<br />
zullen ze elkanders Eleclriciteit door aanraaking geheel<br />
vernietigen : o'm dit te doen maakt men eert<br />
gemeenfehap aan den buitenkant , en doet dan de<br />
knoppen van beide tot eikanderen naderen j waardoor<br />
de vlesfen ontlaaden worden.<br />
Hieruit volgt van zelf de uitkomst , welke twee<br />
•verfchillend gcelectriceerde wolken moeten hebben, als'<br />
zy door zulke een ontlaading plotzelyk van Eleclriciteit<br />
beroofd worden, 't Is klaar, dat de oorzaakvan<br />
uitbreiding der waterdeelen ophoudende , een,<br />
wolkbreuk moet veroorzaakt worden.<br />
Ei zoude hier meer natuurlyke voorbeelden kunnen<br />
bybrengen , om myn ftelzel , wegens de wyze van<br />
beftaan eener wolk, te wettigen , was het niet, dat.<br />
ik te omflagtig en overtollig zoude worden, 't Is genoeg<br />
dat het blykt , dat onder de algemeene oorzaak<br />
ken der onweerige ftormen, Orcaanen, d-warlvvinden<br />
houmouwen, en waterhoozen, de werking der Eleetriciteit<br />
voornaamenlyk te tellen i.s.<br />
Ik heb met opzet tot hiertoe geen verklaaring van.<br />
de waterhoos gegeven ; dit Luchtverfchynzel is van<br />
te veel belang, om 'er overheen te flappen, 'er hangen<br />
te veel omftandigheden , die in den dampkring<br />
voorvallen, van af, en het verfchynzel zelve is van zulk<br />
een zonderlingen aart, dat het een juiste overweging,<br />
vordert , te meer omdat wy in 't gemeen van hetzelve<br />
flegts- een oppervlakkig denkbeeld hebben, en,<br />
voornaame Natuurkundigen zeer verfchillen over der*,<br />
zeiver wording en beftaan. Een volledige verklaaring.van<br />
de waterhoos hebbe men derhalveu in een volgende<br />
verhandeling te wagten.<br />
K A T U U R K , IV. D" DÉ'
5»<br />
DE NATUURLYKE HISTORIÉ DER GEMSEH.<br />
(Uit het Hoogduitsch,')<br />
Gems, van een zeer fyn zenuwgeftel voorzien , is<br />
uit zyn aart hitzig, fchuuw, en zo fnel in het loopen,<br />
dat geen jager of hond in ftaat is om hem intehaalen.<br />
Hy zwerft gerust op de hoogfte toppen<br />
der bergen , alwaar het gewapend oog van den Jager<br />
hem naauwlyks kan ontdekken. Zyn fcherp gezicht<br />
en fyne reuk zyn hem behulpzaam om jager, kruid<br />
en loot op een vierendeel uur affland te ontdekken.<br />
Gezellig en verdraagzaam getroost hy zich gewillig<br />
ieder moeijelyke plicht, die hem de zekerheid en het<br />
welzyn van zyn maatfchappy opleggen. Te vreden<br />
met de zachte en fmaakelyke kruiden , die hem de<br />
hoogde Alpen, op veele plaatzen fpaarzaam genoeg,<br />
aanbieden , behelpt hy zich in den drihgendften nood<br />
met wortelen en pynappelcn, en Tertrhaad zelfs de<br />
fteenfchilfers niet , om zyn hard en moeijelyk leven<br />
doortebrengen. Van veelerlei vyanden en gevaaren omringd<br />
, en tevens zyner weerloosheid bewust, is hy<br />
fchuuw en bevreesd, en even daarom omzichtig, om<br />
ze reeds van verre te ontdekken , en dezelve of behoedzaam<br />
te ontwyken , of flirn genoeg , om zyne<br />
vyanden op byna ontoeganglyke en gevaarlyke plaatfen<br />
te lokken, waar zy genoeg te doen hebben , om<br />
zich zeiven te redden. Slegts de dringendfte nood of<br />
de beangfte moederlyke tederheid kan zyne natuurlyke<br />
vreesachtigheid in een gevaarverachtenden moed<br />
veranderen , zyne vyanden heldhaftig doen weder-<br />
ftaan
DE NATUURLYKE HISTORIE DÉR GRMSEN» £fl*<br />
ftaan of dezelve , waar het mogelyk is , door een<br />
fcherpgemikte waagfprong woedend van den rand der<br />
rotze afwerpen. Dit is het merkwaardigfte dier der<br />
Alpen, welker natuurgefchiedenis , uit de zuiverde<br />
bronnen gefchept, Wy hier onzen leczeren zullen voordraagen.<br />
Het vaderland van de Europeefche Gems<br />
zyn de bergen in Savoijen , Styermark , Tyrol en<br />
voornaamelyk in Zwitzerland, alwaar'zy genoegzaam<br />
in alle Cantous , die zich op hooge Alpen beroemen<br />
kunnen, in menigte gevonden' worden. Volgens<br />
het fyftema telt men ze onder het ryk der viervoetige<br />
dierên, onder de klasfe met gefpleeten klaauwen ,<br />
én wel tot het gedicht der bokken, wien zy, ten'<br />
aanzien van hun uiterlyke gedaante , het meest gclyken<br />
, en zich van dezelven alleen onderfcheïden door'<br />
gebrek van baart, hoogcr beencn , grootcr lichaamsgeftalte<br />
en verwisfelende gedaante van hoornen.<br />
Deeze zwarte hoornen, die eerst in- het vierde jaar,<br />
nadat de Gemfen hunnen vollen wasdom gekrcegen hebben,<br />
volkomen uitgcloopen zyn, en de lengte van<br />
negen of tien -duim breedte beflaan, zyn van buiten<br />
houtachtig, doch inwendig wit en fteenachtig. Zy zitten<br />
over het agterfte deel der oogleeden , klimmen<br />
vandaar in de hoogte , en hebben kromme , agterwaards<br />
gebogen en als bylen gevormde punten , die<br />
zo fcherp zyn, dat zy zich fomtyds, wanneer zy al<br />
te overhaastend zich den rug willen krabben , zelfs<br />
daarmede bloedige wonden toebrengen. Van den wortel<br />
der hoornen loopt aan beide zyden', recht c 4cr<br />
haar roode levendige oogen , tot aan . den mond een<br />
zwarte ffreep , en eindigt by de lip, die van boven<br />
iets gefpleeten is. Haar voorhoofd is grootendecls<br />
met een fter geteekend , én haare ooren zyn iets lan-<br />
02 gex
5* DE NATUURLYKE HISTORIE<br />
gcr dan die van den ram, en, even gelyk de gantfehff<br />
kop, donkergeel. De kleur op den rug tot aan de<br />
ftaart , welker bovendeel zwart t dikhairig , en yj»<br />
de iangte als die vair het Hert is, is gemeenlyk don<br />
kerrood ; aan de keel daarentegen en aan het onder-'<br />
lyf heeft zy een graauwachtige kleur , die van de<br />
fchenkelen tot aan de klaauvveu allengs in het zwar<br />
te loopt. Doch met de jaaren verandert ook deeze<br />
hoofdkleur. In den zomer is zy donkergeel, aan de<br />
keel iets lichter, waar dan ook de hairen glad en kort<br />
zyn. In den winter daarentegen zyn de gemfen don<br />
kerbruin , ja byna zwart, en krygeu , gelyk een don<br />
kerbruine beer, een lange, ruige en dikke pels , die<br />
ze byna onkenbaar maakt. Men vindt zeer weinige<br />
gemfen, die wit en zwart, of met verfchciden kleu<br />
ren geplekt, en nog zeldzaamer, die geheel wit zyn.<br />
Doch in den laatstleden winter heeft een Jager van<br />
een der ervarende en fchrattderde Natuurkenners, wien<br />
wy het voornaamfte en gewigtigde in deeze befchry-<br />
ving te danken hebben, een witte gems, als een on<br />
gehoorde zeldzaamheid, te huis gebragt. Men had ze<br />
reeds voor meer, jaaren aan de, met fuceuw en Alpen<br />
weiden aartig. afwisielende, toppen van den zogenaam-<br />
den Hennen- of Engelberg gezien, en herhaalde maa<br />
ien te vergeefs op het fpoor vervolgd , totdat men<br />
ze eindelyk, bygeval,. gelukkig betrapte. Anders was<br />
zy in alles de roodkleurde gems volkomen gelyk, en<br />
het bleef nog onbcflist , of fpel , natuur , toeval of<br />
ouderdom deeze kleur te voor-fchyn bragt.<br />
Deeze gemfen bewoonen de hoogde bergen, welker<br />
fpitzen alleen de deenbokken beklimmen , doch waa-<br />
gen geene zo fterke en verre fprongen , als deeze ,<br />
maar
SER GEMSEN. 53<br />
tór laaten zich dikwils tot in de laagfte dalen neder.<br />
Men vindt 'er twee byzondere foorten onder, die, ten<br />
opzichte van wooning , fpys en ligchaamsgrootte<br />
merkelyk van elkander verfcheiden zyn. De eerlte<br />
foort noemt men Bergdieren, omdat zy op de toppen<br />
der Bergen , en den rug derzelven woonen, waar de<br />
ftoutlle Jaager niet dan met het grootfte levensgevaar<br />
by hen komen kan. Zy zyn wegens fchraaler weiden<br />
iets kleiner van ligchaam , doch in den zomer<br />
roodachtiger, en in den winter zwarter dan die van de<br />
tweede foort. Zeldfaam bezoeken zy de daalen, maar<br />
hlyven het grootfte "gedeelte van het jaar op haare<br />
hooge en woeste bergen; en wanneer zy in den herfst<br />
en winter geen dor kruid of gras meer vinden, weet<br />
men , volgens zekere waarneemingen, dat zy van fteenblaadjes<br />
leeven , die zy van fchilferlteenen , door regen<br />
en fneeuw losgemaakt, als een falpeterachtige en<br />
vette foort van aarde, affchuuren en verteeren, zodat<br />
men deeze fteenblaadjes, op deezen tyd van het jaar,<br />
onvermengd in hun maag vinden kan. Zekerlyk worden<br />
zy van deeze foort van fteenvoeder niet zeer vet,<br />
en leveren dan aan den Jager, die goedvindt om hen<br />
te fchieten , niet dan een met huid overtrokken geraamte.<br />
De tweede foort van gemfen is iets grooter,<br />
bruinachtiger, en wegens beter foort van weide<br />
vetter en lyviger; men heetze Wouddieren, omdat zy<br />
zich meer in de bosfehen en wouden midden in de<br />
Alpen ophouden. Het voedfel van beide foorten van<br />
gemfen , in 't algemeen befchouwd , is buitengemeen<br />
eenvoudig. Het beltaat of uit de zagte fmaakelyke<br />
kruiden van de Alpen , die zy op de fneeuwgronden<br />
•met de voortlte rechterpoot, gelyk de rendieren, opkrabben,<br />
en met hun tong ontdooijen; of zy brecken<br />
I •" D 3 daar
g$ BE NATUURLYKE «ÏSTORIE<br />
daar zy door de menigvuldige fucemv niet tot op het<br />
gras kunnen doordringen , van de Dennen de jongde<br />
zagtfle takjes af, en vergenoegen zich daarmede,<br />
totdat zy aan een milder weide komen. By de aannaderende<br />
lente weiden zy aan de Zonzyde der bergen<br />
, en wel altyd voor den op- en ondergang der Zon T<br />
Doch zo ras het aardryk cn de lucht tegen het midden<br />
van den zomer verwarmd wordt , gevoelen zich<br />
ook de gemfen weder warm genoeg, om die zonryke<br />
dreeken te verhaten, en de koelte te zoeken in de<br />
fchaduwen der rotzen en wouden , of zich op de<br />
fneeuwlegers te verfrisfchen. Met den aanbreekenden<br />
winter trekken zy gezamenlyk naar de daalcn<br />
toe , alwaar zy midden in de Alpen , onder de<br />
hooge uitdeckende rotzen , een toeylugt en fchuilplaats<br />
uitzoeken. Een gantsch byzonder foort van<br />
voedfel vinden deeze dieren , ten tyde der volle of<br />
nieuwe maan , • by de zogenaamde pekelmeiren, waar<br />
heen zy zich , dikwils veele uuren ver, byzonder in<br />
den zomer , wanneer een drooge Zuidc-Wind waait,<br />
des avonds , of in den nacht , zich begeven , om<br />
aldaar van zekere zandige rotzen , met den grootfteu<br />
trek , cn met ter zyde fbïÜjng van alle ander voedfel<br />
, het zand te likken, en van dezelve zeker vocht<br />
intezuigen, dat hen waarfchynlyk even zo aangenaam<br />
als met hunne gezondheid beflaanbaar is. Deeze natuurdrift<br />
der gemfen, die zy gewoonlyk drie of vier.<br />
dagen achter elkandercn, en wel met zulk een greetigheid,<br />
voldoen, dat menze zelfs door herhaalde fnaphaanfehooten,<br />
en met verhes van eenige dieren, niet<br />
vandaar dryven kan , laat zich zeer ligt. verklaaren ,<br />
wanneer men flegts opmerkt dat by de huislyke veeteelt<br />
, het hoornvee ten minden , zo tot oplosfing<br />
van
DER GEMSEW. 5$<br />
van het flyrn en zuivering van hun maag, als tot bevordering<br />
van den eetlust en verteering, van tyd tot<br />
tyd ein gedeelte zout buitengemeen dienstig , ja byna<br />
onontbecrlyk is , in welks plaats de gemfen , buiten<br />
twyfel , het zandlikken dezelfde dienften doet.<br />
De gemfen leevcn gezellig, cn men treft ze, byzonder<br />
de Geiten , gelyk de Herten en Rheeën, meerendeels<br />
by troepen of koppels , doch zelden 'alleen of<br />
verftrooid aan. Daarentegen leeven de bokken genoegzaam<br />
altyd alleen , en zelfs zeer ftil, tot den<br />
bronstyd toe. Doch met het einde der AVynmaand<br />
zoeken zy hunne wyfjes op , dryven ze in een 'troep<br />
te faam en, en bcwaaken ze, geduurende den dekkings^<br />
tyd , - zo zorgvuldig , dat zich geen een van haar uit<br />
de troep vcrwyderen kan. Dan zo 'er zich meerder<br />
mannetjes by de troep laaten vinden, ontftaat 'er een<br />
hevig 1<br />
gevecht tusfehen de verliefden , en de fterkfte<br />
houdt den zwakkeren tot op twintig cn meer fchreden<br />
van de troep verwyderd.cn wil niet gedoogen dat een<br />
of ander belust geitje den zwakken bok genaakc. Hoe<br />
wys en goedertieren de Natuur ook voor deeze foort<br />
van fchcpzelen zorg draage, doet zich reeds by haare<br />
geboorte zien, Naauwlyks gevoelt de zwangere geit,<br />
dat haar tyd nadert, of zy verlaat den troep , cn zoekt<br />
een afgelegen plaats uit, alwaar zy zich voor alle gevaar<br />
veilig acht , en waar het byna onmooglyk is by<br />
haar te komen. Wanneer nu de tyd voorhanden is,<br />
zo werpt of ligt zy haar-jong op de fneeuw, belekt bet<br />
ccnigen tyd , ftelt het met haare hoornen op de pooten<br />
, gaat het voor, en-in korten tyd loopt het jong<br />
met zyn moeder over alle rotzen en klippen heen , en<br />
wel zo gezwind , dat men het niet eerder zal kunnen<br />
krygeri voordat men de moeder gevangen heeft. Na haar<br />
D 4 dood,
f6 DE NATUURLYKE HISTORIE<br />
dood laat het hulplooze diertje zich dan gcmakkelyk<br />
vangen , doch zo ras men het wil aantasten , zal het<br />
zich, onder een erbarmelyk gefchrccuw, zo veel het<br />
jn zyn vermoogcn is , verzetten -en venyeercn , en<br />
het is byna ongeloollyk ,. wat het naauwlyks geworpen<br />
gemsje al moeds en krachten tot wederftand heeft.<br />
Ook zal men het levendig gevangen diertje, fchoon<br />
•men het zelfs door een tamme geit groot gezoogen<br />
heeft, flegts korten tyd zo tam kunnen houden ,<br />
maar de zugt voor de vryheid zal het reeds vroeg<br />
of op de vlugt naar de bergen lokken , of , zo het<br />
vlugten hem onmogelyk is, zal het vóór den tyd van<br />
hartzeer en dwang verteeren en derven.<br />
De gemfen vermenigvuldigen niet zo derk als de<br />
andere dieren. Want men heeft nog nooit gezien dat<br />
een geit in één jaar twee jongen geworpen heeft; ook<br />
zyn zy eerst in het tweede jaar yatbaar voor het<br />
paaren, cn men vindt hierom by ieder moeder onder<br />
de gemfen niet meer dan twee jongen , namelyk een<br />
jaarig, en een jonger, die zy zorgvuldig naar alle plaatfen<br />
heenleiden , en ze vóór haare manbaarheid zelden of<br />
nooit verlaaten. Deeze nioederiyke tederheid erkennen<br />
zy ook , even als braavc kinderen hunne bedaagde<br />
onderen onderdennen, met onvermoeide zorg en oppasfing,<br />
jegens hunne van ouderdom verzwakte moeders.<br />
Zo verhaalt men , dat de gems.haare ouders,<br />
wier tanden reeds domp en wier zenuwen reeds verflapt<br />
zyn , afgekaauwd gras en uit de rivier gefchept<br />
water in hun leger brengen , hun de kaalgeworden<br />
huid glad lekken, cn hun liever met hen aan den Jager<br />
, die hen veryolgt , prys geeven , dan dat zy<br />
haare bulpelooze moeders lafhartig verlaaten zouden.<br />
Een opmerking , die, fchoon zy een ieder van onz$<br />
C f r <<br />
i (1 l
DER GEMS EN, 57<br />
Jeezers niet waarfchynlyk, of ten minden gegrond genoeg<br />
mogt voorkomen, echter by een gevoelig mensch<br />
de wensch moet doen ontdaan, dat een edelaartig bewooner<br />
der Alpen, of een kundig waarheidminnend Jager<br />
gelegenheid mag krygen, om volgens juiste waarnemingen<br />
dezelve als waarheid te kunnen bevestigen.<br />
Van ziekten heeft men tot hiertoe by deeze dieren ,<br />
zo lang zy in vryheid leeycn , niets anders kunnen<br />
bemerken, dan het fchurft by zeer hoogen ouderdom,<br />
en de wervelziekte en waterzucht , die in den jaare<br />
1706 onder de Glarner gemfen een aamnerkelyke ver-,<br />
woesting heeft aangericht, waarvan men tot hiertoe<br />
nog zeer onzekere cn geheel verfcheiden oorzaaken<br />
heeft weeten optegeeven.<br />
Even zo onzeker cn verfcheiden zyn ook de gevoelens<br />
over de oorzaaken , gevolgen en vermogens der<br />
Gemsdeentjes en Gemfeballen die men in de lichaamen<br />
deezer dieren vindt. Van de gemsdeenljes , die wit<br />
van kleur, doch. niet zo hard als een deen zyn, heeft<br />
men tot nog toe gelooid dat zy niet zo zeer uit<br />
aardachtige zoute deelen, als wel uit het vet van het<br />
net , waaraan men ze vindt hangen , bedaan, en dat<br />
zy van een altediiftige bewceging .van dit dier voortkomen<br />
, waarop een fchielyke verkoeling volgt , die<br />
dan het vet , dat door deeze beweeging tot op het<br />
fmelten verwarmd is, in een deenachtig klompje verhardt.<br />
Van de gemsballen daarentegen, of den Duitfchen<br />
Bezoar, die men in een zakje geflooten, en by<br />
de pisblaas aangegroeid vindt , en die ook van de<br />
gewoone hairballcn by het hoornvee wel te onderfcheiden<br />
zyn , kan men omtrent het volgende met genocgzaamen<br />
grond bcweeren. De gemfeballen zyn van<br />
gedaante langrond , van de grootte van een hoendero<br />
f<br />
D 5
$3 DE NATUURLYKE HISTORIE<br />
of ganzenei , en zwart of kastanjebruin" van kleur *<br />
geeven een aangenamen aromatieken reuk van zich ;<br />
én hebben eenigzins een bitteren fraaak 5 van buiten<br />
zyn zy met een gladde, van bruin vernis overtogen,<br />
fchaal hedekt, en inwen.üg bevatten zy een drooge<br />
bal van de aderen der bladen en wortelvezelen , om<br />
welke te verteeren de jonge Gemfen waarfchynlyk nog<br />
geen kracht genoeg hebben. Men vindt ze niet in<br />
alle gemfen, en 'er zyn zekere bergen, by voorbeeld<br />
de Galanda, welker kruiden cn foorten van gras zo<br />
fyn en ligt verteerbaar zyn , dat men niet dan zeer<br />
zelden dergelyke ballen in de gemfen, die op. dezelve<br />
geteeld zyn , kan ontdekken.<br />
Dan hoe vry deeze dieren ook van ziekclyke dagen,<br />
en eenen door krankte te vroeg verrasfehenden<br />
dood zyn , moeten zy echter hun leven in geftadige zorg<br />
en vrees doorbrengen , daar zy maar zeer zelden gelukkig<br />
genoeg zyn om zich voor hunne hevigttc wanden<br />
te beveiligen. Nu loert de Linx op hen , komt<br />
uit zyncn hinderlaag onverwacht te voorfchyn , cn<br />
richt zulk een flachting onder hen aan , dat binnen<br />
korten tyd gantfche gemsbergei: leeg, cn fchoon uitgeplunderd<br />
zyn. Dan weder vliegt een (lecnarend of<br />
lammergier, ihel ah de blikfem , op hen af, en<br />
draagt hunne jongen hoog in de lucht op een fteenkÜp<br />
weg, alwaar hy zyn buit veilig genieten kan: of,<br />
ziet deeze geduchte vyand uit zyne hoogte een reeds<br />
volwasfen gems op een fteile plaats digt by een diepen<br />
afgrond weiden , dan vliegt hy zo digt mogelyk<br />
dezelve voorby , cn Hort hem in zyne fne'ile vlugt<br />
door zyn welgcfpierde vleugels van deszelfs ftandplaats<br />
af, zo dat hy machteloos in den afgrond nederftort,<br />
en , dus verpletterd, den gulzigen vyand een wcerloozea<br />
roof aanbiedt. Kun onverbiddelykfte vyand ondertus-<br />
fchcq
DER-GE M SE N. g£<br />
fchen -is buiten twyfel de Jager, wiens loosheid, geduld<br />
, moed en ervarenis dit geplaagde dier tot op de<br />
ontoeganglyklte fpitfeu vervolgen. Reeds vóór den<br />
opgang der Zonne vervoegt zich de Jager op de<br />
plaats , alwaar hy de nog weidende gems hoopt te ontdekken<br />
, of de frreek kan opfpooren, waar zich eenigen<br />
van hen, by fterker Zonncfchyn, in de fchaduwe, legeren.<br />
Zyne wapenrusting beftaat uit een enkele of<br />
dubbele fnaphaan , een met yzer beflaagen ftok , een<br />
paar voctyzers, en een herderszak , die voor eenige<br />
dagen met proviant gevuld is, cn die hy zomwylen nog<br />
met een pelszak overtrekt, om daarin op het ys onder<br />
den blooten hemel te flaapen , en dus 's morgens<br />
vroeg genoeg ter behoorlyke plaatze te kunnen zyn,<br />
Op den weg merkt hy zorgvuldig op , of hy den<br />
wind in 't gezicht of achter den rug heeft , dewyl<br />
in het eerfte geval de dieren zyn aankomst te vroeg j<br />
zelfs op een kwartier afllands, kunnen ontwaar worden.<br />
Heefc hy hen eens ontdekt , cn een gevoeglyke<br />
plaats gekozen, zo wacht hy gerust af, tot<br />
dat de Gemfen de weide verlaaten, en zich in hun<br />
leger , of naar eene ter befcherming gefchikte plaats<br />
bcgeeven; dan zoekt hy, fchoon altyd met waarneeming<br />
van den wind , digt by hunne fchuilplaats intefluipen<br />
en met zyn fnaphaan een van hen te fchieten.<br />
Doch de verrasfehing van deeze dieren valt den<br />
Jager zo veel zwaarer , hoe voorzichtiger zy door<br />
eene zorgvuldige Natuurdrift aangevoerd worden om<br />
zich te beveiligen. Want volgens eene bevestigde waarneeming<br />
blyft by ieder troep Gemfen, die menigmaal<br />
uit dertig en meerdere dieren beltaat, een van hen, van<br />
vierendeeluur tot vicrendeeluur elkander afwisfelende,<br />
op eene nabuurige hoogte als fchildwacht ftaan, ter-<br />
wyl
tf® DE NATUURLYKE HÏSTÓRÏE<br />
wyl de overigen gerust hun voeder afkaauwen. Dit'<br />
vrachtdier ziet en keert zich opmerkzaam naar alle<br />
kanten om, en by het geringde verdacht geraas geeft<br />
het zyne makkers, door een knarzend gepiep door de<br />
neus, een teeken, en eensklaps zoeken de verfchrikte<br />
Gemfen , onder aanvoering van een Geleigeit, de<br />
een achter de andere , afc aan een keten , in de<br />
fnelde vlugt hunne redding.<br />
Doch heeft de Jager op zyn plaats het dier niet aan<br />
zyne doodlyke deelen, als in de borst, hals, of kop<br />
getroffen , maar flegts gefchooten , zo zal het gewonde<br />
dier met uithangende ingewanden of flegts met<br />
drie pooten, even fnel, alsof het niet gewond ware,<br />
met de overige gezonde dieren de vlucht neemen en<br />
zynen vyand niets dan een ledig nakyken overlaatcn.<br />
1 N<br />
°S mocijclyker en gevaarlyker wordt de GcmfeJ<br />
jacht , wanneer deczè dieren , gelyk dikwils het geval<br />
is , in een fmalle bergdreek vluchten , waar zy<br />
van drie kanten door onbeklimbaare rotzenmuuren<br />
ingefloten, den fager flegts door den ingang ontfnappen<br />
kunnen. Want nadat hen de Jager, die zich by<br />
den ingang zo zeker als mogelyk podeert, door her-<br />
•haald fchieten in een beflooten dal hopcnloos op en<br />
neder gejaagd heeft, zo zien zich de beangdigde Gemfen<br />
ten laatden gedwongen , of by ontdekking der<br />
kleinde opening tusfehen den rotzenmuur cn den decvig<br />
daaraan geleenden Jager, denzelven door een ge,<br />
waagden fprong van boven neder te dortcn , of<br />
wanhoopend , uit al hun krachten , en doldriftig<br />
genoeg, door diezelfde opening te fpringen , waardoor<br />
zy in woeste ontdcltenis als tot eene fchuilplaats<br />
gevlugt waren. Doch het allergevaariykst is<br />
de Gemfenjacht, wanneer zich de dieren,- iedèr op zich<br />
zelf
D E R f t E M S E W . Dl.<br />
z«lf of verftrooid, na verlies van hunnen geleider of<br />
geleigcit, over gladde en fteile rotzenbladen en ysvelden<br />
vluchten, en dus den hcctvervolgenden Jager op<br />
dergclyke glibberige, en ten uiterfte gevaarlyke plaatzen<br />
lokken, waar hy, zonder oogi'chynelyk levensgevaar<br />
, noch voor noch achterwaards eenige fchrede verder<br />
waagen durft. In deezen ftand blyft dan de Jager<br />
, gelyk zich onlangs een jongen Englcnberger in<br />
dit geval bevondt, geen ander middel van redding overig,<br />
dan dat hy het moedig befluit neemt, zich zeiven<br />
een wonde in de voetzool te fnyden, opdat hem het<br />
kleverig bloed by een gewaagden fprong van rots op<br />
rots , tot eene voetyzcr dictie, en hem op de Zonnenheete<br />
rotzenbladen een gewisfan tred vcrfchaft.<br />
Doch om onzen Leezers eene proeve, deels van<br />
het gevaar , deels van het geduld en ftoutmoedigheid<br />
van den Gemfejager voortedragen, zullen wy hen nog,<br />
een Anccdote vernaaien , voor welker waarheid ons<br />
een der geloofwaardigfte Schryvers, de Zwitferfche<br />
Plinius , SCHEUCHZER , in het tweede deel zyner Bergreizen<br />
een genoegzaame waarborg ftrekt.<br />
DE DANKHAARE GEMSRJAAGER.<br />
Waarom zo ftil'? lieve Grysaart, wat beduidt toch<br />
deeze traan in het oog van eenen anders zo moedigen<br />
Jager ? vroeg laatst een gezelfchap van jonge<br />
Zwitzers aan hunnen leidsman , daar hy hen juist de<br />
padelooze ftraaten over de fteenklippen op den Limmer<br />
Alpen aanwees.<br />
• lk zou ondankbaar jegens God zyn , was het antwoord<br />
, als ik ooit deeze plaats kon voorby gaan ,<br />
zonder my met dankbaarheid zyne, my hier beweezen ,<br />
brachtdaadige hulp te herinneren.<br />
En
D E R C E M SE N. 6$<br />
drukking der lucht byna verflikt, en door de koude<br />
van het ys alle ogenblikken dieper zinkende , niets<br />
anders dan den dood voor oogcn zag.<br />
Na verloop van eenige uurcn hoorde ik myne makkers<br />
my toeroepen, cn op myn antwoord reikten zy<br />
my een aan riemen gelheden beddezak rnet een famengeknooptc<br />
ftrik toe , die ik, na veel moeite, eindelyk<br />
midden onder myn lyf binden kon. Toen trokken zy<br />
my, met vereeuigde krachten, zo verre uit de fteenkloof<br />
op, dat zy my byna de hand konden toereiken,<br />
toen eenklaps de ftrik aan ftukken brak, en ik, zonder<br />
dat zy my konden ophouden, met het eene deel<br />
van de ftrik onder het lyf weder zo diep als voorheen<br />
neerzonk. Nu was de nood nog zo veel grooter ,<br />
niet flegts omdat de ftrik zo veel korter was geworden<br />
, maar , omdat ik nog by deezen tweeden val<br />
een arm gebroken had, cn dus zo veel krachteloozer<br />
geworden was , om zelfs het noodige tot myne redding<br />
toetebrengen. Egter ontviel noch my, noch myne<br />
makkers de moed; onvermoeid fneeden zy de riemen<br />
nog eens door , cn verlangden dus de ftrik,<br />
dien zy my voor de tweedemaal toewierpen, en ik,<br />
door God gefterkt , was ook , na hel brceken van<br />
myn arm, behendig genoeg, om de ftrik om myn lyf<br />
te knoopen, en nog eens myne redding te beproeven.<br />
Nu met deeze nog zwakker riemen waren myne<br />
vrienden eindelyk zo gelukkig , my uit het oogenfehynlyk<br />
doodsgevaar te redden, en uit het bereids geopend<br />
graf weder in het vrolyke daglicht te trekken.<br />
En zou ik dan , myne Heeren ! ooit in myn leven<br />
deeze Godlyke hulp kunnen vergeeten, en niet, zo<br />
dikwils ik deeze plaats voorby ga , den Heer myn<br />
Verlosfer eene dankbaare traan ten oifer brengen ?<br />
De
6i DE KATUfRLÏEE HISTORIE<br />
De jonge Zwitfcrs, getrolFen door dit geval , bék<br />
dankten den vroomen Landman voor zyn verhaal, my<br />
erkenden ook hieruit dat de magtige Godheid dei*<br />
moed van den vroomen en onverfchrokken dienstvaardigheid<br />
van den mcnfchcnvricnd nooit verlaat.<br />
En «oor alle deeze moeiten , zorgen en gevaaren<br />
Vindt zich eindelyk de vergenoegde Jager met de buit!<br />
van een of meerder deezer Alpendieren rykelyk beloond.<br />
Van het midden der Wynmaand tot op het<br />
midden der Wintermaand , als den besten jagttyd 4<br />
waarin het Gemfen-vlecsch van de kostbaare Alpifche<br />
kruiden byzonder fmaakelyk, en hun huid zagt en<br />
glanfig is , leveren zy hem het treflykfre Wildbraat ^<br />
en een vel , dat zo wel wegens zyne cfigtkeid , als<br />
wegens zyne lecnigheid, gemaklyke bewerking en duurzaamheid,<br />
byzonder uitmunt.<br />
Somwylen wint hy van een enkelen Gems , nevens<br />
zeventig tot tachtig ponden vlecsch , nog zeven<br />
of acht pond talk of vet , 't welk gefmolten en<br />
tot kaarfen gegooten, het waschlicht in deugdzaamheid<br />
en helderheid byna niets behoeft toetegeeven, en voor<br />
bevroozen leden den besten dienst doet. liet vlcesch<br />
zelf is een van de kostbaare gerechten, die, zelfs buiten<br />
Zwitferland , voor Vorstclyke tafelen , van wegens'<br />
zyn trellelyken finaak cn tederheid, zeer gezogt<br />
wordt ; cn in het Canton Glaris , waar de Gemfen<br />
zekere Vrybergen bewoonen, en flegts van twaalf beëdigde<br />
Yryfcbutters gejaagd mogen worden, maakt het<br />
Gemfevleesch een hoofdgerecht uit, waarmede de vrye<br />
Glarner zyn trouwmaal hert : want op een bruiloft<br />
zyn de vryfehutters verplicht de verloofden twee dieren<br />
te leveren , waarvoor zy hen de Gemfenhuid als<br />
drinkgeld geeven. Anders laat zich een Jager in de<br />
OXi-
D E R G E M SE N. 6$<br />
overige Cantoris , waarin de jagt voor ieder vryen<br />
landman openftaat, voor een neergeveld dier, al nadat<br />
het oud , groot of vet is , vier r<br />
ot tien florynen,<br />
en voor de huid alleen vier tot acht gulden, betaalen.<br />
Uit het vel, dat als een Wolfshuid behandeld<br />
wordt, bereidt men het eigenlyke gemfenleder ,<br />
waaruit dan laarfen , ruiters - handfehoenen en andere<br />
(lukken van kleedy gemaakt worden, welke dit byzonder<br />
voordeel hebben , dat zy , fchoon van het vocht<br />
doortrokken , egter niet hard of ruuw worden , en<br />
jaar cn dag onverflytbaar blyven. Hnare hoornen gebruikt<br />
men tot kamerverfierfels , handvatzeis of<br />
knoppen op wandelrottingen enz. En wat eindelyk de<br />
eertyds zo zeer beroemde kragt en werking der Gemfenballen<br />
in alle mogelyke foortcn van ziekten betreft,<br />
zo telt men ze hedendaags met regt onder alle<br />
de voorheen bewonderde , of liever beruchte , voor alles<br />
helpende Artzenyen , welker voortreflykheid meer de<br />
beurs van den kwakzalver dan de hulpzoekende nood<br />
van den ligtgeloovigen zieken te ftaade komt.<br />
KATUUS.K. IV. D. E III. AL»
III.<br />
A L G E M E E N<br />
M A G A Z Y N.<br />
HISTORIEKUNDE.<br />
E 2
C H R I S T I N A VAN P I S i Ni<br />
(Uit het Hoogduitsch van WIELAND.)<br />
D e gedachtenis van deeze, in de XlVde' en XVde eeuwe<br />
zo beroemde, vrouw verdient boven duizend anderen,<br />
die in de gefchiedenis vereeuwigd zyn, levendig gehouden<br />
te worden, daar zy door haar karakter, haar<br />
noodlot en den invloed van haaren geest op haaren<br />
tyd nog altyd even zo belangryk is, als zy voorheen<br />
door haare pcrfoonlyke eigenfchappen en Werken voor<br />
haare tydgenooten was.<br />
Zy zag het eerfte levenslicht te Bologne, iri den jaarè<br />
I363. Haar Vader THOMAS PISANI , of van Pifan (gelyk<br />
hem de Franfchen noemen) eene Bologneefchè<br />
edelman, was het geen men toenmaals een Mathematicus<br />
heette:. Het vak , waarin zyn eigenlyke fterkte<br />
lag , was de Aflrologie. Deeze wcctenfchap , die<br />
op willekeurige betrekkingen cn lugtigc vooronderftellingen<br />
gebouwd is , ftond in deeze eeuw , en zelfs<br />
nog in de beide volgende , in ZCer hoog aanzien.<br />
Men hield een Aftrologus voor een man, die het toppunt<br />
der menfehelyke kundigheden bereikt had ; dia<br />
den invloed der fterren niet Ilegts kende, maar ze<br />
zelfs in zyn magt had; die met even zo veel zekerheid<br />
in het binnenfte van 's menfchen hart als in het<br />
toekomstige kon kezen; en de middelen in zyn hand<br />
had om de Helfche geesten aan zich dienstbaar te<br />
maaken. Want,fchoon men onderfcheidtusfehen een Aftrologist<br />
en een toveraar maakte, zo'vermengden zich'<br />
toch deeze beide denkbeelden in de verbeelding-des volks *
7© CHRISTINA VAN PISAN.<br />
en de Grooten waren op dit punt niet veel verlichter"<br />
dan het gemeen. Zy Helden 'er zekere eer in, om<br />
zulke wondermannen aan hun hof te hebben, (a) en,<br />
fchoon zy juist daarvoor niet wilden aangezien wor<br />
den , als of zy alles geloofden, zo ging het hen toch<br />
als veele anderen , die uit verwaandheid voorgeeven<br />
aan geen fpooken te gelooven , doch die 'er echter<br />
gaarne altyd van hooren fpreckcn en vertellen, cn die,<br />
wanneer hun brein des avonds , by de eene of andere<br />
gelegenheid, meteen tamelyk getal van zulke fprookjcs<br />
is aangevuld , voor een onnozelen musfenbol daar dc<br />
maan<br />
(«) Mogelyk is de hoofdgrond, waarom de Anrologie in<br />
de XIV en XVde eeuw , by de Koningen zo hoog in aan<br />
zien was, meer in hunne Staatkunde dan in hun Bygeloof te<br />
zoeken. De Koningen zaten toen nog allen genoegzaam op<br />
zeer wankelende troonen ; hunne voorrechten waren groot K<br />
maar hunne magt klein; zy konden niet veel uitvoeren, zon<br />
der da tocftemming vau hunne onderhoorigen en vafallen, die<br />
2y niet gaarne zo duur wilden koopen , als hunne Voor<br />
vaders gedaan hadden. By de ernftige, doch dikwils nog<br />
krachtelooze poogingen om het Koninglyk gezag uittebrer-<br />
den en te bevesdgen , waren alle middelen goed die flegts<br />
dit oogmerk konden bevorderen; en zodanige Kunftenaryen,<br />
welke dc hedendaagfehe Staatkunde veracht, omdat zy nu niet<br />
meer nodig of gebruikbaar zyn, waaren toenmaals zeer geacht<br />
De grooten en het gemeen geloofden aan de Toverkunst<br />
eii Sterrcwichelary. De Koningen beyverden zich dus om<br />
ftryd, om de grootfte Aftrologisten aan hun Hof te hebben,<br />
omdat de byftand van zulk een man hen een groot ovenvigt<br />
gaf, dat, wel is waar, alleen in dc inbeelding van de groote<br />
hoop beftond, doch echter niet dit alles een zeer goede uit<br />
werking had.
CHRISTINA VAT\f PI SAN» ff„<br />
maan op fchynt, even zo fferfe fchrikken, als of zy'<br />
aan fpooken geloofden.<br />
De roem van de groote wysheid van THOMAS PI-<br />
SANI wierd eindelyk door alle landen verbreid ; erf<br />
twee Koningen, van welken de eene in het Oosten , :<br />
en de andere in het Westen op den troon zat , LO-<br />
DEWYK VAN HUNGARYEN en CAREL DE VYFDE VBH'<br />
Vrankryk, beyverden zich ter gelyker tyd om hem<br />
machtig te worden, CAREL , die zich door zyne Zugt<br />
tot weetenfchappen en boeken (Z>) den bynaam van!<br />
den<br />
(Z>) De Vorften kreegen in deezen tyd voor een zeer goed<br />
koop prysje zeer fchoone bynaamen. CAREL DE VYFDE van<br />
Vrankryk , verdiende den zynen door zyn perfoneel karakter^<br />
en döor eene der weldaadiglte en roemrykiteregeeringen, waar<br />
mede dit Ryk toenmaals begunftigd was, en echter is het no^<br />
de vraag, of hy denzelven zonder zyne byzondere zngt voor<br />
de Wetenfchappen zou verkregen hebben. Zyn Vader, Koning<br />
JOHANNES, had hem een Bibliotheek van omtrent twintig banden<br />
nagelaaten. CAREL DE VYFDE vermeerderde ze met groote moei*<br />
te en kosten , van tyd tot tyd, tot negen honderd, welke aeer<br />
prachtig en kosibaar ingebonden en met verfcheiden teeke-<br />
ningen eii miniatuuren verfierd waren. Aflrologifche, Chiro-<br />
mantifche, Geomantifche, Alchymisrifehe en' Medicynfche Boe.<br />
ken, uit het Arabisch overgezet, maakten, nevens veele Chro-<br />
iryken, Ridderboeken en Verzamelingen van Liederen', den<br />
voornaamften tak daarin uit. De Koning hield zo veel van<br />
derzelver leftuur, dat in alle zynen Paleizen en Lusthuizen<br />
Boeken zyn moesten. Zyn Kamerdienaar GILIS MALLER was<br />
Bibliothecarius over deeze gantfche VerfamelTng. Wie meer<br />
daarvan Weeten wil , vindt het in de Verhandeling van den<br />
Jongen EOIVIN , over de Bibliotheek te Lduvres &c. in het<br />
dertiende Deel van de Mémoires da PAcademie des Belk: •<br />
Lettres.<br />
Ë4
CHRISTINA VAN P I S A N.<br />
den Wyzeq verworven had , kreeg den voorrang,<br />
THOMAS PISANI kwam aan zyn hof en beviel den<br />
Koning zo wel, dat men hem voorflagen deed , om<br />
zich met zyn geheele huisgezin voor altyd in Vrank<br />
ryk nedertezetten. IJy kreeg een plaats in den Raad<br />
van Staaten, en een penfioen van honderd livres maan-<br />
delyks, 't welk, volgens de tegenwoordige tyden, ten<br />
minften zevenmaal zo veel bedroeg en toen een mach<br />
tige fom was. De achting, welke CAREL DE VYFDE<br />
voor zyn Staats- en Cabinets fterrekyker had, was zo groot<br />
als zyn geloof aan die weetenfehap zelve. Want, fchoon<br />
anders CHRISTINA VAN PISAN , in haare gefchicdenis<br />
van deezen Koning , der waarheid zeer getrouw ge<br />
bleven is, ondernam zy echter niets zonder den raad<br />
van zyn Aftrofogist ; ten minften fehynt de goede<br />
vrouw zelfs overtuigd geweest te zyn , dat hy het<br />
geluk zyner wapenen , en de voordeelige wending ,<br />
welke dc belangen van Vrankryk onder zyn regeering<br />
kreegen , grootendeels aan den raad van haar Vader te<br />
danken had. Het is zeer hiogèiyk dat zy hierin niet<br />
te veel zegt. THOMAS VAN PISAN kon , nicttegen-<br />
ftaande zyne Aftrologifche zotskap, tri alle andere din<br />
gen een zeer verftandig man zyn, cn een Koning, als<br />
CAREL DR VYFDH , zou zekerlyk zo veel niet van<br />
hem gehouden hebben, als hy het niet geweest was.<br />
Desnicttegenfbiande was de vooringenomenheid met de<br />
geheime Filofofie in die dagen zo groot , dat noch<br />
CAREL van zyn Vriend THOMAS , noch THOMAS van<br />
zyn eigen verftand, zonder zyn fterkte in de Aftrolo-<br />
gie, zulk een goede gedachte zou gehad hebben.<br />
Zo lang CAREL DE VYFDE leefde , bevond zich de<br />
familie van THOMAS VAN PISAN in de aanzienlykfte<br />
«mftandigheden. CHRISTINA , zyn dochter, wierd, als<br />
een
CHRISTINA VAN PISAN. 73<br />
een Dame van Staat, onder de oogen des Konings en<br />
van haar Vader opgevoed ; en , zoras zy haar vyftiende<br />
jaar bereikt had, dongen verfcheiden Ridders,<br />
Schildknaapen ,en tyfcc CLERQS(C) naar haar hand. De<br />
keus van haar vader (qui reputaji celui le plus valable,<br />
qui le plus fcience avec bonnes mmurs avoit (J) viel op<br />
een jongen 'Prud' Hommz uit Picardyc , met naame<br />
STEPHAN DU CASTEL. KWWlg CAREL gaf de bruiloft<br />
maakte den Bruigom tot een zyner Notarisfen<br />
en Geheimfchryvers, cn verüerde hem met zo veel<br />
toegenegenheid en vertrouwen , dat zulks deeze fa<br />
milie de fchoonlte uitzichten voor het toekomende be<br />
loofde.<br />
Doch deeze gelukkige toeftand veranderde eensklaps<br />
door den dood van- den goeden Koning , die in het<br />
jaar 1380 , veel te vroeg voor het welzyn van zyn<br />
ry'k , en van die gecnen , die in perfoon aan hem<br />
verkleefd waren, voorviel, THOMAS D« PISAN ondervond<br />
het gewoone noodlot van een ouden gunsteling<br />
onder een nieuwe regeering , en wel onder eenen<br />
eerst elfjaarigen troonopvolger. Hy verloor zyn aanzien<br />
met het grootfte gedeelte van zyn inkomen; wat<br />
men hem nog liet behouden , wierd flegt genoeg betaald,<br />
en de zwakheden van ligchaam cn ouderdom,<br />
door hartzeer cn gebrek ongeneesbaar gemaakt, fleepten<br />
hem , weinige jaaren na den dood van zyn verheven<br />
wel-<br />
(0 Zo heette men eertyds alles, wat naar den nieuwen<br />
ftyl tot de NobleJJ'e de Robe behoort.<br />
(d) Die hem voor de waardigften hield, welken de meesje<br />
wetenfchap en d* beste zeden had zyn CURISTINA'S<br />
eigeue woorden.<br />
E 5
'74 C H R I S T I N A V A N P I S A Ni<br />
weldoener , insgdyks in het graf. (e) GASTEL , cli»<br />
nu het hoofd der familie was , hield door zyn'ver-<br />
ftandig gedrag, cn het aanzien dat hem zyn eerambt<br />
gaf, alles nog in tamelyk goede onhandigheden.<br />
Doch ook hem rukte een vroegtydige dood , in den<br />
jaare 13S9, uit de armen cener beminnenswaardige ge<br />
malin , die daardoor , met weinig vermogen en drie<br />
Önvolwasferi kinderen, in een ouderdom van vyfen-<br />
twintig jaaren, Wédtïwé" wierd.<br />
„ Nu was het my wel opgeleid zcide zy , niet<br />
ï, met de handen leeg in de fchooc te zitten , maar<br />
„ ze rustig aan het werk te liaan , en , dat zeker-<br />
„ lyk myne tedere en aanzienlyke hooffche opvoeding<br />
„ my niet geleerd had, namelyk zelfs de ftuurvrouw<br />
„ van een fchip te zyn, dat op een beroerde zee zon-<br />
„ der Huurman gebleeven was, ik meen van een hulp-<br />
„ loos huisgezin in een vreemd land zonder vrienden<br />
„ of maagen. Zorgen cn bekommernisfen drongen<br />
„ zich met geweld op my aan . - Cn wat het ge-<br />
5, woone lot der weduwen is, gelchillen en gedingen<br />
„ van alle kanten ; want dié my iets fchuldig was<br />
i, fpoedde zich om eenige aanfpraak op my te maa-<br />
,, ken ,<br />
0) aqmtm maakt in haare nafve OaAWMfcfe Taal veel<br />
ophef van het voortrcllyk karakter van haaren Vader. Vorfterj<br />
en Heeren eerden hem, zeide zy, niet flegts wegens zyne<br />
kundigheden, waarin hy, i n zvn tyd en lang te vooren, nooit<br />
zyns gelyken gehad had , maar voorfflnnelyk om zyne deugden.'<br />
Hy was een braaf mYn/edef.troaw, oprecht, grootmoedig err<br />
ahyd onberispelyk; alleen zou men hem, (zegt zy) zyr, a!-<br />
tegroote milddadigheid , waardoor By de armen niets weige<br />
ren konde, ten aanzien van z y n eigen familie, tot een gebrek<br />
kunnen aanreekenen.
CHRISTINA VAN PISANG 7 5<br />
j, ken , opdat ik hem met de myne niet zou voorkomen."<br />
De arme vrouw bragt eenige jaaren door,<br />
in allerlei onlusten en bekommeringen , welke de natuurlyke<br />
gevolgen van zulk een toeftand zyn ; en ,<br />
nadat zy onder de handen der praktizyns zo onbarmhartig<br />
geplukt was , dat zy zich dikwils naauwlyks<br />
meer wist te behelpen , dreef haar eindelyk de harde<br />
noodzaakelykheid om een party te kiezen , waarop<br />
zy in gelukkiger omftandighedcn mogelyk nooit zou gedacht<br />
hebben. Zy onttrok zich, geduurende een tydlang<br />
, van de waereld, floot zich in haar kabinet op, en<br />
zogt onder de boeken, welke haar vader en man haar<br />
hadden nagelaaten , de letteroefl'eningen weder op ,<br />
waartoe zy in haar jeugd was opgeleid. Haar neiging<br />
ftrekte zich voornamelyk tot zulke boeken , die de<br />
verbeelding bezighielden, en,nadat zy met dc gefchiedenis,<br />
de Fabelleer en de Dichters gemeenzaam geworden<br />
was , befloot zy de vruchtbaarheid van haar eigen<br />
geest op den toets te Hellen , cn te beproeven , of<br />
zy mogelyk als Dichteres cn Schryfltcr opgang maaken<br />
, en haaren toeftand daardoor verbeteren kon.<br />
Men denke , wegens deeze aanleiding van haar<br />
Poëtisch beroep , daarom niet te flcgter van deeze<br />
goede vrouw. Een der beminnenswaardigfte cn geestrykftc<br />
Schryvers der oudheid , IIORATIUS , had geen<br />
betere, liet is zelfs uitgemaakt , dat niet de alvermogende<br />
aanblaazing der Genie , maar de nooddruft<br />
hem aanfpoorde om vaerfen te maaken.<br />
CRISTINA begon ook met vaerzen te maaken. Zy wastusfehen<br />
de 34 en 35 jaaren oud, toen zy deeze nieuwe<br />
kostwinning by de hand vatte , cn de goede vrouw<br />
leidde 'er zich met hart en ziel zo op toe, dat •<br />
3, ik C't zyn haar eigen woorden) federt 't jaar 1390<br />
„ tot
5* CHRISTINA VAN P I S A K.<br />
„ tot op dit loopende jaar 1405 , daar ik nog friet<br />
„ ophoude , vyfticn groöte banden volgefchreven heb ,<br />
„ bchalven dc andere kleine Dicties (ƒ) , die te fe-<br />
„ men genomen, omtrent zeventig banden in Folio<br />
„ uitmaaken." Men ziet dat de wakkere welmcener?de<br />
Vrouw het ^ haare wel deed. Doch het gevolg<br />
fehecn in den beginne niet aan haare verwachting te<br />
beantwoorden. Ten minden beklaagt zy zich in een<br />
Ballade , dat de Prinfin geen ffor voor haar Mufe<br />
hadden. De Prinfen hadden zekerlyk, gelyk men uit<br />
de gefchiedenis weet , zelfs in deeze tyden, gantsch<br />
wat anders , fchoon zeker niets onfehuldiger , te doen.<br />
Egter liet zich CHRISTINA hierdoor niet affchrikkeu.<br />
Zy maakte Balladen cn Firelays , zo als dc kinderen<br />
in het donker zingen, in den beginne om de zorgen<br />
en het verlies van haaren man eenigzins te verzetten,<br />
daarna tot tydverdryf, en ten laatflen uit wezenlyke<br />
liefhebbery.<br />
Onder de vcrbaazenclc menigte van liederen, die zy<br />
in weinige jaaren by elkander femelde , waren ook<br />
veele Dits amoureux & gays , dat is , liederen van<br />
verliefden inhoud, waarin zy zich, door behulp van<br />
haare verbeeldingskracht, in den ftand van anderen<br />
verplaatftc , cn minnefmarterj bezong , die wel niet<br />
haar eigen waren, doch die echter een zo teder hart,<br />
als het haare , ligt kon nabootzen, zclfs ?.n<br />
ligt,<br />
(ƒ) Zy verrtaat onder Difiies of Dits, de kleine foorten<br />
van gemakkelyke prota, die toen in gebruik waren, als daar<br />
zyn Balladen, Lays, Hrelays en Ronde au x. Het Bngelfche<br />
Dittj,is zekerlyk het zelfde woord als het Franfche,mei een<br />
Engelichen uitgang.
CHRISTINA VAN FISAN. ff<br />
ligt , dat menfchen , wien haar doen en laaten niet<br />
naauwkeurig genoeg bekend was , zeer ligt kwaade<br />
gedachten van haar konden opvatten. Indedaad verfchoonde<br />
haar ook dc laster niet , gelyk zy in het<br />
derde boek van haar zogenaamd VISION met veel<br />
weemoedigheid van zich zelve zegt. „ Wordt my<br />
„ niet zelfs , (dus fpreekt zy) in de gantfche Stad<br />
„ nagegeven, dat ik wezenlyk in ernst verliefd ben ?<br />
,-, Doch ik zweer u , myne ziele , gy kent my niet<br />
„ recht en wist niet wie ik was , die dit zeide of<br />
,-, geloofde! Ook was 'er nooit een mensch of levendig<br />
„ fchepfel, dat my of in openbaarc plaatfen , of in<br />
„ oen burger huis, of ergens waar het zyn mogt,<br />
gezien heeft , gelyk onze lieve Heer myn<br />
„ getuige is ! Hiervan kwam het , dat ik ,<br />
„ wanneer my zo iets gezegd wierd , als eene die<br />
„ haar onfchuld volkomen bewust is, daarover bloos-<br />
„ de ; fomwylen lachte ik 'er ook wel mede , cn<br />
„ zeide alleen : God , en Hy , (namelyk de aange-<br />
„ dichte minnaar) en ik wecten het best dat 'er niets<br />
„ aan is." (g) — Daar de laster gemcenlyk boosaartig<br />
is , zal zy zo wel over den blos der fchaamte<br />
als<br />
(g) N e<br />
f ut<br />
a% d i t<br />
ff P<br />
^ mo ar t o u t e l a v i l l e<br />
y P<br />
e } e<br />
4"<br />
ttmoije par amours? Je te jure, niame, que icellui ne me<br />
cognofcoit ne favoit que je ejloie; ne fut oncques homme,<br />
ne creature tiée, qui me veift en public , ni en privé, en<br />
lieu, ou ilfujl, & de ce me foit Dieu tesmoing que je dis<br />
voir (vraf)..„ Dont, camme celle, qui ignocent me fentoye,<br />
«ucune fois, quand om me le difoit, me trwbloic, & au-<br />
•fune fois me foufrioie , difant: Dieu , & icelluy & moy<br />
Jayens bisn, qu'il n'en efi rieps,
7S C H R I S T I N A V A N PISAN.,<br />
als over het hartige lachgen van de goede CHRISTINA<br />
haar glosfen gemaakt hebben.<br />
Iritusfchen bezorgde haar het noodlot, midden onder<br />
haare menigerlei verdrukkingen, onverhoopt eenen edelen<br />
en beminnenswaardigen befchermheer in den Graaf<br />
van Salisbury , eenen der lievelingen van Koning<br />
RICHARD DEN HDE van Engeland , die , kort nadat<br />
CHRISTINA begonnen had als Dichteres bekend te<br />
worden, hier overkwam om een politieke echtverbintenis<br />
tusfche de zevenjaarige Princcs van Vrankryk,<br />
ÏSABELLE en den Koning zynen Heer te negociecren.<br />
SALISBURY , een jonge Ridder , begaafd met alle de<br />
bevalligheden , was ook een groot liefhebber van<br />
kleine Dichtftukjcs , en maakte zelfs aartige vaersjes.<br />
I.Jy kreeg van CHRISTINA'S Dicties te zien ; zy bevielen<br />
hem ; hy zogt kennis te maaken met dc Dichteres<br />
, cn zy beviel hem mogelyk nog beter dan haare<br />
vaerfen. In 't kort, hy wierd haar Vriend; cn gaf<br />
'er haar een edelmoedig bewys van , tcrvvyl hy zich<br />
aanbood om haaren, teen ter tyd dertienjaarigen, Zoon<br />
met hem naar Engeland te necmen cn met zyne eigene<br />
kinderen te laaten opvoeden, CHRISTINA was een al<br />
te braave Moeder om niet in zulk een fcheiding toeteftemmen<br />
, die haaren Zoon zulke gewigtigc voordeelen<br />
beloofde; cn haare fcluïften zyn met menigvuldige<br />
teekenen van dankbaarheid en hoogachting jegens den<br />
Graaf vervuld.<br />
Ik weet niet , wie den famcnfieller van het artikel<br />
CHRISTINA VAN PISAN, in dc Bibliaiheque Univerfelle<br />
des Romans (Octob. vol. II. p. 119. & fuiv.~) moge<br />
verteld hebben, dat SALISBURY op de fchoone CHRIS»<br />
ÏTINA par amours was verliefd geworden; en waar hy<br />
het gantfche verhaal van de kleine fentimenteele Ra*<br />
mans
CHRISTINA VAN PISAN* 79<br />
mans heeft van daan gehaald, die zy met eikanderen<br />
zouden gefpeeld hebben. Hy moet dan gedacht hebben<br />
, dat hy in een werk, als de Bibliotheek der Romans<br />
is ,, zich alleen van zyn recht mogt bedienen<br />
, om uit zyn eigen vcrbeeldingskragt 'er zo veel<br />
by te verfiereu, als van nooden was om een loutere?<br />
onfchuldigc vriendfehap tot liefde te verhoogen. Onze<br />
Dichteres kan op dien tyd nog een zeer belangryke<br />
vrouw, en zelfs van gedaante (volgens haar al beeldfel<br />
voor de cite des Dames~) zeer beminnenswaardig geweest<br />
zyn. En egter moest men , dunkt ons , zonder<br />
zeer beflisfende en oorfprongkelyke bewyzen, een vrouw<br />
van zes-en-dertig jaaren,. die dc vermaaken van de waereld<br />
vaarwel gezegd, en vcrmoedelyk onder de wederwaardigheden<br />
van eenen tienjaarigen kommerlyken weduwenftand<br />
veel van haar bekoorlykheden verloorcn had,<br />
niet tot een voorwerp van een Romaneske liefde gemaakt<br />
hebben. De tedere wyze, waarop zy zich hier en daar 9<br />
waar in vaerzen of in pro fa van deezen Graaf gefproken<br />
wordt, uitdrukt, heeft verre meer van de dankbaarheid<br />
van een getroffen moederlyk hart, dan van<br />
een geheimblaakende hartstocht in zich. CHRISTINA<br />
was daarenboven een tederminnende ziel, en zy moest<br />
geen Dichteres geweest zyn, indien haar gevoel gecii<br />
levendigheid genoeg gehad had, om fomwylen de kleur<br />
der hartstocht aanteneemen. Doch een groot deel<br />
hiervan moet men ook op rekening van haar taal zetten<br />
, welke, by een groote Naïviteit, nog oneindig verre<br />
af was van de kieschheid en befchaafdheid der hedendaagfehen,<br />
en uit dien hoofde dikwils meer fchynt<br />
.te zeggen, dan de goede vrouw zeggen wil.<br />
CHRISTINA fcheen verordend te zyn, om van haare<br />
-befchermheeren door den dood berooid te worden, eer<br />
wi
8o C H R I S T I N A V A N PIS A^N.<br />
zy dc vrugten van derzclver vriendfehap kon inoogften.<br />
Ieder vriendelyke draal, die het fortuin op haar<br />
vallen liet, fcheen een voorbode te zyn van nieuwe<br />
wederwaardigheden. De Graaf van SALISBURY verloor<br />
op het einde van deeze eeuw zyn hoofd, in<br />
een ongelukkig oproer, dat hy, (gelyk zy zegt) uit<br />
liefde en trouw jegens zynen, (door den Geweldenaar<br />
HENDRIK VAN LANCASTER Vaiï deil trOOll gcftOOten ,<br />
en op een allerwreedfte wyzc vermoorden) Heer, den<br />
Koning RICHARD DEN TWEEDEN, met meer yver dan<br />
verlland verwekt had. Haar Zoon wierd hierdoor van<br />
eene befcherming beroofd , die hy nu in een ouderdom<br />
van zestien of zeventien jaaren het meest no<br />
dig had. De nieuwe Koning HENDRIK DE VIERDE,<br />
wiens karakter het was, zich met de minde kosten zo<br />
veel aanhangers te koopen , als hem degts mogelyk<br />
ware , nam niet alleen den jongen CASTEL tot zich<br />
en bewees hem groote vriendelykheid en gunst , maar<br />
liet zelfs de Moeder door twee herauten, die hy naar<br />
Vrankryk gezonden had , onder groote beloften tót<br />
zich nodigen. Doch CIIRISTINA'S ede! hart kon de<br />
gedachte niet verdragen, van een Vorst, dien zy als<br />
den moordenaar van haaren vriend en zyn wettigen<br />
Koning befchouwde , weldaaden aanteneernen; cn de<br />
ftelregd<br />
Frc lo fpkndor del trone<br />
belle le colpo- fono.<br />
fiond niet in haar zedcleer. Zy doeg dus de uitnodigingen<br />
van den Britfchen Koning, zo beleefd als<br />
haar mogelyk was , af, en rustte niet, voor dat zy,<br />
hoewel niet zonder veel moeite cn verlies , het ontflag
CHRISTINA VAN PISAN; 81<br />
Hag en terugkomst van haaren Zoon bewerkt had.<br />
„ En dus , zegt zy , floeg ik dit fortuin voor my<br />
i•, en myn Zoon den bodem in, en zulks berouwt my<br />
„ niet ; want ik kan niet denken dat het niet een<br />
„ man, die tegen eer en plicht gehandeld heeft, wel<br />
„ kan afloopen."<br />
Kort hierop fchcen het noodlot haar voor het offer,<br />
dat zy , by deeze gelegenheid , aan haare eerlykheid<br />
had toegebragt , door een anderen machtiger bcfchermheer<br />
te willen beloonen. De Hertog van Bourgondiën ,<br />
FILIPS DE STOUTE , nam den jongen DUCASTEL in<br />
zynen dienst , en Helde, zo het fehynt , ook de<br />
moeder in flaat om een tydlang wel te kunnen lecven.<br />
CHRISTINA had van nieuws de beste uitzichten voor<br />
het fortuin van de haaren en de rust van haar eigen<br />
leven. Doch de Hertog ftierf in liet jaar 1404, en zy<br />
Hortte weder in de alle de zorgen en bekommeringen<br />
van haaren voorigen Haat;<br />
Dan, fchoon zy anders al te fchrander was ont<br />
loutere complimenten voor goeden ernst aanteneemen 4<br />
(het welk in een karakter als het haare juist niet onmogelyk<br />
was) fehynt het echter thans alleen aan haar<br />
gedaan te hebben , om aan het Hof van den Hertog van<br />
Milaancn, JOHANNES GALEAZZO VISCONTI , (Vader van<br />
dc beroemde VALENTINE DE MILAN Hertogimie van Orleans)<br />
een zeer aanzienlyke verzorging te vinden. Zy<br />
beroept zich op verfcheidene Milaanfche Heeren, door<br />
welke hy haar groote Lyfrcnten had laaten beloovcn,<br />
indien zy te Milaancn had willen koomen woonen.<br />
Doch zy kon niet belluiten Parys te verlaaten, fehoori<br />
haar beftaan daar zelfs zo onzeker was, en, zy buiten<br />
de geduurige procesfen met ondeugende fchuldenaars<br />
en ongeduldige fohuldeifchers , nog met meni-<br />
. HISTORIEK. IV. Di F £ cr<br />
*
8l CHRISTINA VAN PISAN.<br />
gerlei omftandigheden worstelde, die haar het leven<br />
verbitterden, daar zy een bedaagde moeder , een oubezorgden<br />
zoon , en een paar arme nigten op haar<br />
hals hadde , die allen van de renten van het vernuft<br />
en de vingers van de arme vrouw leeven moeiten. Ongelukkig<br />
was 'er, in den toenmaaligen tyd, geen Hegter<br />
en onzekerder beroep dan de Schryvery. Want<br />
daar de Boekdrukkunst nog niet uitgevonden was ,<br />
zo was 'er geen gelegenheid om zyne handfchriften<br />
aan een boekhandelaar te vcrkoopeu ; en van den nu<br />
zo breed gebaanden weg van ini'ehryving had men<br />
toen nog geen denkbeeld. Het eenige , wat dus een<br />
Schryver in dien tyd met zyne werken winnen kon,<br />
was roem , en de befchermlng dier Grooten ,<br />
die liefhebbery in zulke dingen hadden, of zich gaarne<br />
in vaarzen of zwellend proia boorden pryzen , en<br />
milddaadig genoeg waren om daarvoor te betaalen, of<br />
wel het voor eene foort van verplichting van haaren<br />
ftand aanzagen , de behoeftige bewooners van den, flegts<br />
in bloemen vrugtbaaren, berg der Mufen , weldaaden<br />
te laaten toevloeijcn, die dikwils zuinig genoeg wierden<br />
toegemeeten. Doch de meesten dagtcn nog<br />
te veel te doen , wanneer zy hen een dubbelzinnige<br />
foort van perfooneele achting betoonden , den wierook,<br />
die de Dichters zekerlyk weinig kostte, gunstig<br />
opfnooven , en hen even zo goedkoop met goedkeuring<br />
betaalden. Ilierby moet men echter ook in aanmerking<br />
neemen , dat de Koningen en Vorften van<br />
deeze eeuw, altyd zeer met hunne financiën in de<br />
war waren. Wanneer het dus een vrouw, als CHRIS<br />
TINA VAN PISAN was, gebeurde, met angst en nood,<br />
door aanbevelingen, voorbeden , en de hemel weet<br />
hoe veele Rondeaux en Virelays en forme de Placet,
CHRISTINA VAN PISAWi 8$<br />
eindelyk een klein pcnfiocn te krygen , zö werd het<br />
haar zo ongeregeld betaald, en bleef zelfs zo dikwils<br />
uit , dat zy byna even zo veel angst en nood, aanbevelingen<br />
, opwachtingen, Rondeaux en Virelays be^<br />
hoefde. om ze betaald te krygen, als het gekost had<br />
om de Acte van het peufioen aftebédelenj<br />
Doch de goede CHRISTINA was niet eens in het ge-<br />
Val om dit te ondervinden, hoe veele moeite zy zich<br />
ook daartoe gegeeven had. Intusfchen moet zy echter,<br />
na den dood van den Hertog van Bourgondiën, niet<br />
zonder Vrienden aan het Hof van CAREL DEN VI.,<br />
geweest zyn, omdat het uit de Registers van de Koninglykc<br />
Rekenkamer van het jaar 1411 blykt : dat<br />
„ Juffrouwe CHRISTINA VAN PISAN , nagelaaten We-<br />
,, duwe van meester STEPHAN DU CASTEL , gewezen<br />
,, Koninglyke Notaris en Geheimfchryver, uit hoofde<br />
,, van de goede cn aangenaame dienden , die haar<br />
„ Vader, Meester THOMAS VAN BÖLÖGNA, in lever»<br />
„ Raad en Aftrologist Van Koning CAREL, wien God<br />
de eeuwige rust vergUnne! gCmelden zynen Heet<br />
„ cn Koning bewezen had , als ook uit andere be-<br />
,, weegredenen en oorzaaken , uit krachte van een<br />
„ open brief van den Koning, van 13 May, 1411, de<br />
4, fomma van 200 pond, als een gunstbelooning wierd<br />
4, toegedaan." ——- Een fora die. toen zö veel als<br />
nu 2000 te beduiden had;<br />
Doch alle deeze weldaaden ^ die onze dichteres van<br />
tyd tot tyd toevloeiden, konden echter niet verhinderen<br />
, dat zy niet 'het grootfte deel van haar leven te<br />
ltryden had met de zorgen der opvoeding, die deji<br />
te drukkender voor haar Waren , daar zy, edel<br />
gebooren en edel opgebragt , in haare jeugd de<br />
fchooulre uitzigten gehad had, van natuur .m2ddaadig
84 CHRISTINA VAN PISAN.<br />
en groothartig was, en dc vernederende noodzakelyk-<br />
heid om weldaaden aanteneemen, ja zelfs dikwds te<br />
zoeken, op het fmertelykfte gevoelde. Egter behield<br />
zy, midden in deezen dringenden nood, zekeren prys-<br />
lyken hoogmoed, en wist altyd te verhoeden, dat de<br />
flegte toeftand van haare Financiën niemand in het oog<br />
viel. Zy behielp zich dus met geringe kost ; doch<br />
Hiep op een ryk bed. Zy was altyd met fmaak ge<br />
coiffeerd , en volgens haar ftand gekleed: een Surcot<br />
(h) van fcharlaken, een ryke gordel, een mantel met<br />
fyn peltwerk gevoerd , en eenige paerlen , die zy uit<br />
de fchipbreuk van haar voormaalig fortuin gered had,<br />
gaven haare natuurlyke fraaije gcftaltc zeker aanzien<br />
van welvaaren, dat haar voor de verachting van het<br />
gemeen beveiligde en haar ook by de aanzienlykeii ,<br />
wien haare omftandigheden bekend waren, eer aan<br />
deed , of hen ten minften in de onmogelykheid plaat-<br />
ite om "zich over haar te fchaamen.<br />
Ik heb niet kunnen vinden, wat van haaren Zoem<br />
geworden is , van wiens goede eigenfehappen en ta<br />
lenten zy,op meer dan een plaats, met het vergenoegen<br />
en de tedere geneigdheid eener goede moeder fpreekt.<br />
Haar dochter, de eerfte vrucht van haaren echt ,<br />
was een zeer fchoon en deugdzaam Meisje , 't welk<br />
zy uit een inwendige zucht , van de jeugd af, aan<br />
den kloosterftand wyddc , en onder dc Dames de<br />
foisfy (Benedictyner Ordcns) opgenomen , door haar<br />
ftichtelyk leven , in een gelukkige onweetenheid en<br />
afgefcheiden ftaat van eene aan den Hemel gewydde<br />
Jongkvrouw , naar de begrippen van den toenmaaligen<br />
tyd<br />
(A) Een foort van overkleed, dat tot de Garderobe van<br />
dien tyd behoorde en by beide geflachten gemeen was, ,
CHRISTINA VAN PISAN. «5<br />
tyd , haar moeder veel troost en vreugde gaf. Ook<br />
voert zy dit , in haar VISION , Dame Philofnphie ,<br />
onder die dingen aan , waarover zy zich gelukkig<br />
moet achten. Ton premier fruit , (zegt zy) eft une<br />
fille donnèe a Dieu, par infpiration divine £3? de fa<br />
pure volonté, en tEglife & riobte Religion de Dames<br />
a Poisfy , ou elle, en fleur de jeunesfe & tresgrand<br />
beauté, fe porte tant noblemer.t en vie contemplative es?<br />
derotion, que la foye de la relation de fa belle vie<br />
fouventefois te rend grand coiifort.<br />
Alle tot hiertoe verhaalde omftandigheden en karaktertrekken<br />
zyn uit haar fchriften, byzonder uit haar<br />
Vifion genomen, waarin zy zich zelve en haare belangen<br />
met zekere naïviteit voorftelt, die, hoe fterk zy<br />
ook by onze hedendaagfche zeden affteckt , echter in<br />
een zeer fchoone en gecstryke Gauloife van de 14de<br />
eeuw iets zeer beminnenswaardig is. Meerder omftandigheden<br />
van haar noodlot, en het jaar van haar dood<br />
heb ik niet kunnen vernecmen.<br />
CHRISTINA VAN PISAN verdient zo wel wegens de<br />
menigte en menigvuldigheid, als de wezenlyke waarde<br />
van de voortbrengfels van haar vernuft, buiten tegenfpraak<br />
de eerfte plaats onder alle de Franfche Schryvers<br />
van dc 14de of 15de eeuw; en nog in de 16de<br />
eeuw werd een van haar voornaamfte werken , Le<br />
Chemin de Long etude genaamd, gedrukt, en met het<br />
grootfte genoegen geleezen.<br />
Dit was een foort van Philofophifche Roman, waarin<br />
, naar den fmaak van die tyden , alles Ferfchynfel<br />
en Allegorie is. De Divina Comedia van DA'NTE ,<br />
en de ROMAN DE ROSE hadden deezen trant byzonder<br />
bemind gemaakt en in de mode gebragt. Ten minften<br />
fehynt CHRISTINA in deeze en haare meeste overige<br />
F 3 wer*
8o* C H R I S T I N A V A N P I S A N .<br />
werken de laatfte tot een model genomen te hebben,<br />
Dc SYBILLE VAN CÜMA verfchynt haar in een zeer<br />
«luisteren nacht, plaatst zich op haar bed, en fpteekJ<br />
haar vricndclyk aan : Myne Dochter , zegt zy , ik<br />
heb medelyden met uw droevig noodlot, Alle onbefmette<br />
zielen Maan onder myn befcherming, Ik heb<br />
iENEAS in de onderaardfche ryken gevoerd. Nu wü<br />
ik uwe leidsvrouw op een andere reize zyn. Allerhel*<br />
ligfte vrouwe, antwoord CHRISTINA , ik ben bereid,<br />
om u overal te volgen, Oogenbliklyk ftaat zy op ,<br />
kleedt haar fpoedig aan, en begeeft zich met de SY<br />
BILLE op weg. Het was in May , de lucht zuiver<br />
en zagt. Zy komen aan een aangenaame, met duizend<br />
foorten van Iteflyk riekende bloemen gefchakeerde ,<br />
vlakte. —— Daar zien zy negen fchoone Vrouwen<br />
zich in een kristallyn water baden. Is dit niet het<br />
Paradys der wellust ? roept CHRISTINA uit. Neen<br />
antwoordt de SYBILLE , het is de zetel der Zauggo*dinnen<br />
, de eerfte rustplaats op den weg tot dc geleerdheid<br />
5 een bckoorlyk verblyf voor lieden , die<br />
Ilegts de bloemen derzelve phfkken willen, zonder<br />
'er zich veel moeite om te geeven. De geenen<br />
die in dc diepte der weetenfehappen willen graaven ,<br />
dwaalen dikwils in droefheid om, doch deeze verdoolen<br />
flegts in vreugde. Myn lieve dochter, zyt altyd<br />
vrolyk j de deugd is het ook. Ziet gy hier<br />
niet die negen Jongvrouwen van den Paraas, de Hippoercue,<br />
en de zoonen der Goden, de Dichters , rondom<br />
dezelve gelegerd ? Maar gy zult ze flegts in het<br />
voorbygaan aanfehouwen; wie zich hier ophoudt, kan<br />
zyn weg niet vervorderen , zo aantreklyk en hekoor»<br />
|yk is dit verblyf. De beide Vrouwen zetten hunnen,<br />
weg onder allerleie gefprekken voort, en worden niet<br />
ft*
CHRISTINA VAN PISAN.<br />
gewaar , hoe zy zonder fchip over een groote zee<br />
gekomen zyn. Zy landen aan de tweede rustplaats<br />
der geleerdheid aan , die Geographie genoemd wordt.<br />
Deeze rustplaats is iets groots , want zy bcgrypt<br />
den gantfehen aardbodem in zich. CHRISTINA toont<br />
jn de befchryving der reizen, die zy daarin met elkander<br />
gemaakt hebben, haare kunde van de verafgelegen<br />
deelen van den aardbodem. Zy komen te Condantinopolen;<br />
vandaar ter plaatfc daar eertyds Troye was;<br />
zy doorreizen gantsch Afië, de landen van den grooten<br />
Kan , het ryke land van Catbay , het Vaderland<br />
van de fchoone Angelka , de gelukkige Eilanden,<br />
het land der Bramancn , van den Priester JOHAN-<br />
NES enz, en overal deelt de SYBILLE haare gezellinne<br />
het merkwaardigfte mede , wat men toen van<br />
alle deeze landen wist. Eindelyk landen zy in de<br />
derde rustplaats van de Long-Etude aan, en deeze<br />
is de ASTRONOMIE , die een mededeeling tusfehen de<br />
aarde en den hemel opent. Zy beklimmen een hoogen<br />
berg. De SYLTLLE doet een gebed , waarvan<br />
CHRISTINA niets verdaat , omdat het Grieksch is.<br />
Doch de bewooners van den hemel verdaan deeze<br />
fchoone taal. Want oogcnbliklyk dond een jongeling<br />
van een verrukkelyke fchoonheid voor hen. Vriend ,<br />
zeide de SYBILLE , breng my eene ladder, opdat deeze<br />
vrouwe met my naar den hemel kan opklimmen, en<br />
aldaar de Godlyke geheimen befchouwen. Straks komt<br />
'er een ladder van den hemel afdaalcn. CHRISTINA<br />
mogt van vreeze byna dood zyn , doch zy moest<br />
klimmen. Zy vat eindelyk moed, geeft zich een tecken<br />
met het kruis, en volgt haare onderfiyke leidsvrouw.<br />
Van trap tot trap zyn zy eindelyk zo hoog<br />
gefteegen, dat, wanneer zy naar de aarde omzien, de-<br />
F 4 zei.
KS CHRISTINA VAN PISAN,<br />
zelve hen niet grooter dan een vlieg voorkomt. Nu<br />
kan de arme CHRISTINA het niet langer uithouden.<br />
,, Vrouwe , zegt zy , laaten wy weder afklimmen ,<br />
„ ik kan niet meer ! het hoofd begint my te duizc-<br />
„ len; ik zal vallen; ik zal de itraf van ICARUS on-<br />
„ dervinden. Om Gods wil!" Ach ! ik zie<br />
wel , antwoordt de Prophetesfc lachgend , de verhevene<br />
weetenfchappcn zyn te fterk voor uw gezicht.<br />
•Doch vat moed , u zal geen leed wedervaaren ! De<br />
ftralfe van ICARUS treft Ilegts die gcenen, welke zyn<br />
vermeetenheid hebben. liet verlangen , dat u naar<br />
den hemel dryft, is zuiver; kom, geef my de hand,<br />
en ik.zal u ongekwetst weder naar de armzalige hutten<br />
voeren , aan welke uw harte hangt, Zy<br />
ftygen voorts den hemel van Pttlamiem op ; want<br />
deeze oude Griekfche Filofoof was toen nog de eenige<br />
, die dc fletitel tot het Altronomifche Hemelryk<br />
had. De SYBILLE toont CHRISTINA alle hemelfche lichaamen<br />
, en verklaart haar derzei ver verwarden kring en<br />
bewegingen naar de grondftelliugen van Pt ohm sus. Nadat<br />
zy van het toppunt van het Empxyreum alle deeze<br />
wonderen befchouwd hebben, zien zy aan de vier einden<br />
der waereld vier glansryke troonen, en een in de midden.<br />
Vier Vrouwen zaten op deeze troonen , met naame<br />
Wysheid, Mei, Ridderfchap , (Chevalerie) en Rykdom.<br />
Want het midden had in vroeger tyden, vrouw<br />
VERSTAND ingenomen; maar nu Hond deeze plaats,<br />
helaas ! ledig. Eertyds (o gelukkige tyden !) regeerde<br />
vrouw Verftand de gantfche waereld: Adel, Ridderfchap<br />
, Wysheid en Rykdom waren flegts haare<br />
Vafalinuen. Doch die Vafalinnen wisten zich eindelyk<br />
pnafhangklyk te maaken , Hortten haare Souvereine<br />
-Vh'!,n«xoo -b-'fs -h i*m vx imiuv. t; , r •'- - vaju
CHRISTINA VAN PISAN, ?9<br />
van den troon , en regeerden nu de waereld volgens<br />
hun eigen willekeur , — liegt genoeg'.<br />
Deeze proeve is genoeg om ons een denkbeeld van,<br />
het werk te geeven , dat zekcrlyk voor ons die bekoorlykheid<br />
niet meer hebben kan , welke het voor<br />
het publiek van de vyftiendc eeuw had. Echter kan<br />
jk niet naiaaten nog melding te maaken van eenige<br />
der voornaamfte voonbrcngzels van deeze Dichteresfe.<br />
La Cité des Dames, nog eene der gewigtigfte van<br />
haare werken, is hoo.fdzakelyk tot ondervvys van Koninglyke<br />
en Vorftelyke Vrouwen gefchrevcn, die door<br />
haar vermaand worden zich niet te fchaamen om van<br />
haaren troon afteklimmen, en delesfen der wysheid een<br />
leerzaam oor te lecnen. De Compoütie van dit werk<br />
is ook zeer ryk , en doet , wanneer men op dc barbaarschheid<br />
van haar eeuw acht Haat , het vernuft<br />
van de Dichteres even veel eer aan als haar verftand.<br />
Zy verliert, dat haar drie Vrouwen verfchcenen zyn ,<br />
die haar in eene door haar zelfs geftichtte Stad geleid<br />
hadden, De eerfte trok de muuren op , dc andere<br />
bouwde de huizen, en voorzagze van inwooneren; de<br />
derde voerde het werk der beide anderen ten top.<br />
Alles is hier Allegorisch , zelfs de fteencn van de<br />
Stadsmuuren , die loutere deugden zyn. De bewooneresfen<br />
der Stad zyn alle heldinnen cn modellen van<br />
vrouwlyke volkomenheid , die de Dichteresre in • dc<br />
gefchiedenis gevonden heeft, en die haar tot een menigte<br />
leerryke vertclfels of voorbeelden ftof geeven,<br />
Dat geene , wat zy het toppunt of den hoogftcn<br />
graad &<br />
der volkomenheid deezer Allegorifchc Stad noemt,<br />
is de godsvrucht en heiligheid , en de voorbeelden,<br />
die zy onder deeze rubriek bybrengt, zyn loutere gefthiedenisfen<br />
van heilige Vrouwen en Juffers. Allen<br />
F 5 deeze
90 CHRISTINA VAN PISAN.<br />
deeze fchatten van Mythologie en Gefchiedenis , die<br />
CHRISTINA in dit zeldzaam werk verfpÖt , hadden voor<br />
de Dames van de vyftiende eeuw al dc bekoorlykheid<br />
van nieuwheid, en 'er was geen boek, 't welk haar,<br />
zo tot verfiering van haar geest en vorming van haar<br />
hart en zeden betere dienden had kannen doen , en<br />
waarin het nuttige met het aangenaame, naar den fmaak<br />
en wyze van voortelling der toenmaalige tyden, gelukkiger<br />
was vereenigd . voornamelyk daar ook<br />
de hoogmoed dor Dames daarin haar rekening vond.<br />
Want CHRISTINA fchryft de uitvinding van alle nuttige<br />
en fchoone kunsten aan haar geflacht toe. Ceres,<br />
Minerva , en Araine (Arachne) W8feri die Griekfehe<br />
Princesfcn zegt zy , en mogelyk had zy ge<br />
lyk. Ceres vond alle kunfien uit , waaraan wy het<br />
brood , dat dc hoofdlleun des menfehelyken levens<br />
uitmaakt , te danken hebben. Minerva de<br />
kunst om wol te bewerken , en de werktuigen daartoe<br />
dienftig ; de kunst om olie te maaken ; de werktuigen<br />
des oorlogs , dc wapenen van yzer en ftaal<br />
enz. Arachne de kunst om wol te verwen, en<br />
alle foorten van borduur- en tapytwerk daaruit te<br />
maaken. Een andere Griekfehe Vrouw , met naame<br />
Pamphila, was de uitvindfter der zydeteelt, enz.<br />
In 't kort CHRISTINA vergeet in haar Cite de Dames<br />
niets , wat haar geflacht eer kan aandoen ; doch zy<br />
.verfchoont ook geenszins de gebreken en ondeugden<br />
die de vrouwen van haar tyd tot fchande flrekten.<br />
Onder de trekken , welke tot het Charaéteristicke<br />
van haar tyd bchooren, is my het volgende des te<br />
meer bevallen, omdat men gewoonlyk van deeze ongelukkige<br />
en barbaarfche eeuw gantsch andere denkbeelden<br />
maakt, CHRISTINA fpreekt van de overmatige<br />
prachï
CHRISTINA VAN PISAN. J>*<br />
pracht en zwier , die toen in zwang waren. Zelfs<br />
beyverden zich de burgervrouwen te Parys, om daarin<br />
met de grootfte Vrouwen gelyk te weezen, of hen<br />
zelfs nog den prys aftevvinnen. Zy verhaalt daarvan<br />
een voorbeeld , dat haar byzonder teegen de borst<br />
geftooten had, en waarby zy zich in zeer naïve uitroepingen<br />
laat hooren. Zy leide eens een weeklyks<br />
bezoek af by een Koopmans-Vrouw. Zy werd door<br />
twee fraaijc en prachtig verfierde kamers geleid; de<br />
behangzels waren ryk, en in een der vertrekken pronkte<br />
een Buffet met zilveren vaatwerk opgevuld. De<br />
zaal was met een kostbaar tapytwerk van Cyprifche<br />
ftof opgefchikt, en op het patroon praalde de naam<br />
en het devies van de vrouw van den huize in het fierlykfte<br />
borduurwerk. Het bed was niet minder prachtig.<br />
De beddelakens , die van het feinfte Rheimfe<br />
lynwaad waren, hadden over de driehonderd pond<br />
gekost. De beddefprci was van zilveren ftof, en<br />
zelfs het voettapyt flonkerde, als of het tot getuige<br />
van rykdom diende. De vrouw van den huize pronkte<br />
op haar paradebed in een fierlyk kleed van Kafmofynroode<br />
zyde , en leunde op een hoofdkusfen<br />
dat met dikke kwasten van zuivere paarlen voorzien<br />
w : i s. . o Zeden! roept CHRISTINA, gemelyk uit,<br />
wat blyft de Koningen over, als ryke burgervrouwen<br />
onderftaan durven, om hun in pracht de loef aftefteeken!<br />
Waarom duld de Koning dat ? Waarom legt hy<br />
deeze trotfehen geene nieuwe belastingen op, om hen<br />
het geld aftetappen dat zy te veel hebben? enz. Men<br />
ziet hieruit dat de ongelykheid onder de menfchen,<br />
reeds ten tyde van CAREL DEN ZESDEN, onmatig<br />
moet geweest zyn. Want dat het grootfte deel des<br />
Volks
9 2<br />
CHRISTINA VAN PISAN.'<br />
Volks toen in ellendige omfbndigheden was, is 0nlooclienbaar.<br />
LA VISION DE CIIRISTINE , dat geeiie van haare hoeken,<br />
waaruit byna alles, wat men van baar gefchiedenis<br />
weet, gefchept is, verdeelt zich in drie deelen<br />
Het eerfte behelst een algemeen tafereel van de waereld<br />
en haare wonderen. In het tweede wordt Vrouw<br />
Gevoelen , met haar invloed op het geluk en ongeluk<br />
der menfchen, voorgefteld. In 't derde verfchynt haar<br />
Vrouw Philofophie , als arts en vertroostftcr in alle<br />
menfehelyke ellenden en rampen. Ook hier is alles<br />
verfchyning en allegorie 0m onder dit bekleed<br />
sel, (als de toenmaalige modedracht van Vrouw Philofophie<br />
,) de Zcdeleer te doen bevatten.<br />
Ik moet nog als een van haar voortreflvkfte voortbrengfelcnin<br />
vaerzen bybrengen , de Epifïre d'Othea a<br />
HeStor, of LE ROMA-N D'OTHEA , gelyk het gemeenlyk<br />
genoemd wordt. Het is eigenlyk een Poeëtisch Beelden,<br />
hoek, ten gebruike der oudfte Prinfen van den bekenden<br />
HERTOG VAR ORLEANS, broeders van CARFL DEN<br />
VI., welken de Hertog van IJourgondiën, JÓ'HANNES DE<br />
ONVERTZAAGDE , in 't jaar 1407 vermoorden liet. Alle<br />
ondeugden en gebreken; de mtwerkfelen van toomelooze<br />
hartstochten; de ftclrcgels, die Koninglyke Ridders<br />
nooit uit het oog moesten verliezen, en der-e-<br />
Iyken, worden in dit boek den jonge Prinfen onder<br />
menigerlei gevoeglyke beelden, die meestal uit de Mythologie<br />
cn de Dichters ontleend zyn, voorgedragen,<br />
van welke de vaerzen de verklaaring en toepasfmg<br />
zyn. Zo vertoont zy hen, by voorbeeld, Saturnus<br />
gelyk by met zyn fikkcl alle menfchen en hunne werken<br />
wegmaait, de geleerden daarentegen met welgevallen<br />
befchouwt, en hunn« werken verfchoont, - o m<br />
hen
CHRISTINA VAN PISAN. 93<br />
hen hoogachting voor die gcenen inteboezemen , welker<br />
beroep het is de waereld te verlichten, en zonder<br />
welken de tyd de gedachtenis der helden en hunne<br />
daaden ras verllinden zou. Dat een Ridder altyd bereid<br />
zyn moet, om zyn leven voor de eer eener vrouw<br />
te waagen , wordt hen door het beeld van Perfeus,<br />
,die Andromeda verlost, ingeprent. De voordeden der<br />
minzaamheid werd hen door het beeld van de Godin<br />
der Liefde, die alle harten door de aanvalligheid van<br />
haare lieftallige rede aan zich verbindt, de<br />
verderflyke werkingen van de toorn door de woede<br />
van Athamas , die zyne Gemalin vermoordt,<br />
de ongelukkige gevolgen eener onbezonnen liefde door<br />
het droevig noodlot van Pyramus en Thisbe voorgefteld,<br />
enz. De vaerzen van CHRISTINA zyn niet meer<br />
verdraaglyk, hoe zeer zy ook in haar tyd mogen<br />
bevallen hebben ; doch het Idee om in een jongen<br />
Vorst edele gedachten en gevoelens door fchilderachtige<br />
, en op een zeer bevatbaare wyze allegorifche<br />
voorftellingen optewekken, doet haar vernuft eere aan<br />
en verdient onze aandacht.<br />
CHRISTINA had zich • zo yverig was haar begeerte,<br />
om door haar Schriften iets goeds te fticllicn<br />
zelfs de beruchte Koningin ISABKLLA gaarne<br />
van nut willen weezen. Want onder haar Manufcripten,<br />
die in de Koninglyke Bibliotheek te Parys bewaard<br />
worden, bevindt 'er zich ook eene, dat ten titel<br />
voert: InftruStions des Princcjfes ö 3<br />
Dames de Cour<br />
& autres Lettres a la Reine Ifabelle, en MCCCCV.<br />
Doch het was vergeeffche moeite. Ifabeau van Eeyeren,<br />
en de Dames van haar Hof, die zich met vermaak<br />
naar haare bekoorlyke heerfcheresfe vormden,<br />
kreunden zich niet aan de zedekunde der goede CHRIS<br />
TINA ,
94 CHRISTINA VAN PISAN.<br />
TINA, lachten denkelyk om haar eenvoudigheid, crï<br />
bleeven wat men weet.<br />
Het leven van KONING CAREL DEN VYFDEN te befchryven,<br />
werd haar door haaren begunftiger, den Hertog<br />
FILIPS VAN ÜOTJRGONDIE, opgedragen. Ik kan<br />
niets verder daarvan zeggen , dan dat het denkelyk<br />
meer hffpraak dan gefchiedenis is. CHRISTINA was,<br />
in geen opzicht, gefchikt om een gcfehiedenis te befchryvcn<br />
, die de aandacht der nakomelinglchap verdienen<br />
koude.<br />
Dat eene zo vruchtbaarc Schryffter, die tevens een<br />
zo tedere moeder was, haare kinderen niet zou vergeten<br />
hebben, kan men zich ligt voordellen. Aan<br />
haaren Zoon zyn de Enfeignemem Moraux de Christine<br />
a fon Fils, en aan haaren dochter le Dit de Poisfy<br />
ingericht.<br />
Na^ dat ik zo veel alleen daarom aangevoerd heb,<br />
Om den leezer een duidclyk begrip te doen krygen van<br />
'de ziclshoedanighcid deczer merkwaardige Vrouw ,<br />
zou het byna onvergeellyk zyn , wanneer ik niet<br />
nog een enkel woord van haar uiterlyke gedaante<br />
hier byvocgdc. Wat ons haar eigen befchcidenheid<br />
hiervan kennen doet, is, dat zy van perfoon zonder<br />
eenige misvormigheid, tamelyk vrolyk, van eene goede<br />
gcfteldheid cn niet zieklyk geweest is, (quelle avoit<br />
corps fans mille diformite, affez plaifant, non msladis,<br />
mais bien complexionèP) Dit is, wat haar Vrouw<br />
Philofophic, in het derde deel van haar Vifion, onder'<br />
de weldaaden, waarvoor zy den hemel dankbaar behoort<br />
te zyn, als geen der geringde aanvoert. Wanneer<br />
een zo wakkere Vrouw, als CHRISTINA van Pifan<br />
is, van haare uitwendige gedaante zo veel zegt;<br />
kan men zich zonder bedsnken een zeer voordeelig<br />
denk-
CHRISTINA VAN PISAN. 95<br />
denkbeeld van de bevalligheid van haar perfoon maaken.<br />
Dc Heer BOIVIN geeft ons de bcfchryving van<br />
haar beeldtenis , 't welk, volgens zyn oordeel , het<br />
beste onder de Mignatuurbeeldcn, die in haar werken<br />
zyn, en voor de Cité des Dames, in het Handfchrift<br />
7395 van de Koninglyke Bibliotheek te zien is. ——•<br />
De Schryver van het artikel CHRISTINA VAN PISAN in<br />
de Bibliotheek der Romans, die dit beeld ook gezien<br />
heeft , fehynt de befchryving van den Heer BOIVIN<br />
nog naauwkeuriger ingericht te hebben; waarvan ik<br />
melding maaken moet, om niet befchuldigd te worden,<br />
dat ik 'er iets uit eigen verbeelding heb by gedaan.<br />
Zy verfchynt, zittende , onder een foort van Paviljoen,<br />
met het hoofd tegen de linkerhand cn elleboog op<br />
een fchryftafel geleund. Zy heeft een rond aangezicht,<br />
regelmatige trekken, een fchoone kleur,en is fyn<br />
befneden van gedaante, doch meer gezet dan mager.<br />
Haare oogen zyn geflooten als of zy fluimerde. Haar<br />
Coiffure is een foort van Iliasvcrwigen, hoogen hoed',<br />
met een zeer zagt gaas befchaduwd. Haar hembd, dat<br />
ongemeen fyn, en op de borst een weinig open<br />
is , laat iets van het bovenden deel der fchouderen<br />
bedekt. Haar kleed is blaauw, van onder met<br />
goud geborduurd , en donkergeel gevoerd. Het is<br />
van voren open , gelyk de mantieljes van onze Dames<br />
, zodat men daaronder iets van een violctkleurde<br />
corfet met fmal goud kantwerk bezet, zien kan. De<br />
houding van de zittende Vrouw, en drie andere Dames<br />
die vóór haar daan, fchynen aanteduiden, dat dit<br />
ifbeeldfel CHRISTINA voordek in het oogenblik, toen<br />
zy het Ferfchynfel zag, dat in de Cité dis Dames beïchreven<br />
is.<br />
• *<br />
HET
H E ï<br />
Z E D E L Y K K A R A K T E R<br />
VAN DEN LAATSTEN<br />
GENERAAL DER JESUITEN,<br />
(Uit het Heogduitsch.)<br />
I~ïct plan van de Republiek der Jcfuiten was zodanig<br />
aangelegd, dat zy , tot op den hoogden top van<br />
macht verheven, door niets dan door zich zeiven konden<br />
vernietigd worden. Zy hadden het indedaad zoverre<br />
•gebragt, dat de machtigde Monarchen hunnen wenk gehoorzaamden.<br />
Van den laagden bediende, tot op den<br />
eerden Minister was alles hunne krcatuuren, en wierden<br />
allen door hen belücrd. Van alle groote ontwerpen<br />
trokken zy, om zo te lprceken, de eerde lyncn, en<br />
de uitvoering of verydcling dcrzelven was in hunne<br />
handen. Oorlog cn Vrede der Volken dond in hunne<br />
macht. Tn de Kerk reikte hun hoofd tot aan de darren.<br />
' Paufen , Cardinaalen en Bisfchoppen buigden<br />
zich voor hun geweld , cn de overige Ordens laagen<br />
onder hunne voeten. Zelfs de keuze der Paufen en<br />
hunne regeering was . het werk hunner handen. - Zy<br />
ontzagen de hoogde waardigheden , alleen omdat het<br />
grooter was naar welgevallen daarmede te fpcelen, en<br />
een heimlyke macht meer te duchten is. dan een openbaare.<br />
Hun arm drekte sich uit door alle vier de<br />
Wa*
OVER DEN LAATStÈN GEN. DER JESUITEN 07<br />
wterelddeelen. Hunne Collegien werden in Oost- en<br />
West - Indië naar dezelfde grondregelen geregeerd.<br />
Overal wierden zy door één ziel en één geest beheerscbt.<br />
Rolne was het middelpunt van hunne heer*<br />
fchappy en de zetel der DeSpootên , wien alles blindelings<br />
gehoorzaamde.<br />
Hunne grootheid was op Het misbruik van den<br />
Godsdienst gebouwd , dien zy naar vereisch der tyden,<br />
naar den fmaak Van alle ftanden en perfoonen^<br />
èu , in ieder geval , naar hun eigen belang vervormden.<br />
Hun fyftema was gegrond op de natuurlyke<br />
zwakheid. Zy gebruikten dezelfde middelen , waarvan<br />
zich fterke geesten bedienen om over de zwakker<br />
te heerfchen. Domheid , eenvoudigheid en onkunde<br />
by groot en kléin, was de zekere grond, waarop<br />
zy bouwden: In Landen, Steeden, Hoven en Burgerhuisgezinnen<br />
lluipten zy ongemerkt als buigzaame<br />
Hangen binnen ; begoochelden hunne weldoeners en<br />
vrienden met hun zoet gevlei, en omkronkelden eeri<br />
ieder , als Laocöbn , aan handen en Voeten. De<br />
grootfte en wettigfte Monarchen der waereld waren<br />
hiervan niet uitgezonderd. Zy fidderden voor hen,<br />
en hielden zich niet magtig genoeg , om zich uit<br />
hun net te ontwarren;<br />
Alle raderen van deeze gevaarlyke Machierie kréegén<br />
haare bewceging door de eenige dryfveer van een<br />
blinde gehoorzaamheid aan den Pater Generaal. Zouden<br />
zy naar hunne verordening werken ,' zo moest<br />
deeze alle de eigenfehappen, die tot een Regent van L<br />
die foort behooren, in volkomenheid bezitten; hy moest<br />
fcherpzinnig en llim, zonder hartstochten en Vooroordeelen<br />
, waakzaam , werkzaam en onvermoeid ,- toe-<br />
ÏIISTORIEK.' IV. D. G
98 OVER HET KARAKTER VAN DEN<br />
geevend en buigzaam jegens zyn machtiger , listig £<br />
voorzichtig , fiandvastig en onverfchrokken zyn.<br />
Dc laatfte Generaal, LORENZO RICCI, bezat, buiten<br />
den geest der Intrigucn , waardoor hy zich in<br />
deeze mocijelyke post had wceten intedringen , gcene<br />
der gemelde bekwaamheden. In de gewigtigfte bezig*<br />
heden zou zich de befiierder van elk ander genoot-<br />
1'chap beter gedragen hebben dan hy. Hy fchiktc zich<br />
niet naar grondbeginfelen, maar naar zekere modellen,<br />
die hy zich van de bezigheden gevormd had; cn zelfs<br />
deeze volgde hy nog zeer liegt na. Hy hield zich<br />
niet aan de omftandigheid van tyd, maar aan de opvolging<br />
zyner denkbeelden, die met den tcgenwoordigen<br />
Hand van zaaken zelden ovcreenllemden. In zyne gevoelens<br />
ging hy altyd vooruit, zonder ooit omtczien,<br />
waardoor zyne vyanden in Haat gelleld wierden<br />
Om hem de hardfte en gevaarlyklte Hreeken te fpeelcn.<br />
In zyne dwaalingen en gebreken was hy vour geen<br />
verbetering vatbaar. Liever zag hy de ichadelykfte<br />
gevolgen zyner misHappcn aan, dan in het gezicht<br />
van anderen omtekeeren , of toeteftaan dat hy een<br />
dwaalweg was ingeflagen. .<br />
Aan menfehenkennis , waarop het gantfche fyflema<br />
van zyn Republiek rustte , ontbrak het hem geheel<br />
en al. . Hy vertrouwde zyn verraders, en verwyderde<br />
van zich de wxlgezinden door zyn mistrouwen. Even<br />
#o min kende hy .het belang en het karakter der re- •<br />
geerende Monarchen. Hy Hond in het vaste begrip<br />
dat hun macht gegrond was op het welvaaren en de<br />
grootheid : van zyn Orde , en dat zy het werk hun*<br />
Her handen, met verbryzelen zouden.<br />
Hy kende, door trots.en hoogmoed, noch zich zelvea<br />
Uoeh zyne verordening, en gedroeg zich tegen . de<br />
Gro»»
IAATSTEN PATER GENERAAL DER JBSUITEN.C :$9<br />
'Grooten niet anders dan dé Keizer van China 1<br />
. Kwam<br />
de Zwitzer in zyn kamer, en {prak: Revertndiffimö'.'<br />
'de Kardinaal YORK ftaat beneden voor dé deur en<br />
•wenscht u te fpreekön ; zo antwoordde hy : Heden<br />
geef ik niemand gehoor ; het is van daag algcmcene<br />
postdag in alle de vier Waerelddeelen. Vyf of zes<br />
myncr Vicc- Koningen in Oost- en West-Indiëil wachten<br />
myn bevelen. De ZWITZER.: De Kardinaal<br />
Protector van dc Spaanfche Kroon heeft dépêches van<br />
zyn Hof, die hy tï overhandigen wil: GENERAAL :<br />
neem ze hem af, en beitel hem op morgen; -<br />
ZWITZER : Èen half douzyn Bisfchoppen in partibus,<br />
en even zo veele Monfigiwi in nattifalibiis, willen zich<br />
niet laaten afwyzen. GENERAAL : Dat vee ! Ik ben<br />
niet te Huflft ZWITZER : De Pretendent vart<br />
Engeland begeert binnen tc komen, GEN: Zyne Prafendeerende<br />
Majefteit moet bet zich laaten welgevallenzo<br />
lang te wachten, dat ik eerst aan zyne wezenlyke<br />
Majefteit , den Koning van Spanje , deezen brief"<br />
fchryve. — ZWITZER. Een kléiné gébochgéldèEminentie<br />
ftaat beneden voor het Collegium , en komt u berichten<br />
dat zyné Paustyke Heiligheid gaarne heden<br />
met u een Conferentie wilde houden, GEN, Zvrc<br />
Heiligheid moet zich getroostendat ik eerst de Póst<br />
afvaafdïgë.' ' '<br />
Dit was de taal van den hoogmocdigen man \ In<br />
wien .die dc zwakheden van een kleine ziel êri een<br />
gemeen mensch heerschten. Hy was hoogmoedig en<br />
Opgeblazen', als hy deemoedig en befcheiden muesl<br />
zyn ; laag en kruipend , als hy een edelen trots nar!<br />
moeten tooncn. Dikwils kroop hy voor even dezelfden<br />
, die hy by andere' gelegenheden met zyn fróog^<br />
E:oed beledigde;<br />
' ' G £ Uj
100 OVER HET KARAKTER VAN DEN<br />
Hy was zo zeer met zyn Orde ingenomen , dst<br />
by geloofde dat de Roomfche Kerk zonder derzelver<br />
onderfteunhig moest inflorten , en hierop was zyne<br />
ongelooflyke hardnekkigheid gegrond , om niet de geringde<br />
verandering in derzelver Coiiftitutie voorteneemen<br />
of te gedoogen.<br />
Toen in de laatfle jaaren van de Regeering van<br />
BENEDICTUS DEN XIV., uit alle ftreeken der waereld,<br />
byzonder uit Portugal, klachten tegen dit genootfebap<br />
inkwamen, ftelde hem deeze verlichte en vreedzaame<br />
Paus met de levendigfte kleuren het gevaar voor, dat<br />
zyne Orde te wachten ftond , wanneer hy zich niet<br />
by tyds tot een hervorming fchikte. „ De machtigften<br />
onder de Monarchen , zeide hy , bieden eikanderen<br />
de hand om u te verdelgen , omdat gy de gebreken<br />
en misftappen , waarover zy tegen u gebelgd<br />
zyn , niet verbetert. De waereldlyke macht heeft<br />
reeds het vonnis tegen u uitgefproken. Gy hebt<br />
machtige vyanden in den Schoot der Kerke. De<br />
hoogere geestelykheid haat u. Dc Kardiuaalen Protectors<br />
der krooncn kunnen om de Monarchen, wien<br />
zy dienen , uwe Vrienden niet zyn. Alle Monnikkenordens<br />
zyn uwe geflaagen vyanden. Men zal eindelyk<br />
eens een uit hen op de (loei van Petrus verheffen,<br />
die uw genootfehap vcrbryzelt. Uwe grondflellingen<br />
en de geest die u bezielt , zyn al te zeer<br />
bekend. Alle tegenfland dien gy doet , dient nergens<br />
anders toe, dan om uwe machtige vyanden nog meer<br />
in het harnas te jaagen , dat zy met verdubbelde<br />
fchreden uw verderf voltooijen. Geen Paus zal u<br />
kunnen redden. Ik zelfs zou reeds het werktuig van<br />
uw verderf moeten geweest zyn, zo niet de machtigfte<br />
Monarchen my al te zeer beminden, dan dat zy<br />
met
LAATSTEN PATER GENERAAL DER JESUITEN. 161<br />
met geweld op my zouden aandringen , om de weinige<br />
dager., die ik nog te leven heb, met deeze haatelyke<br />
onderneeming te verbitteren. Ik zelfs bied myne<br />
hand tot eene loflyke hervorming aan. Gy zult<br />
nog altyd boven andere Ordens uitblinken. Doch zo<br />
eenmaal de byl den laatften flag volvoert, zult gy tot<br />
niet worden , en zo veele braaven mannen , die uw<br />
genootfehap tot cere ftrekken , zullen als verloorene<br />
fcliaapen omdwaalen, en van hartzeer vertceren."<br />
Tegen deeze vaderlyke vermaning hield RICCI zich<br />
zo blind en doof als een verftoktc Pharao. Het hielp<br />
zelfs niets tot zyne verbetering , dat de goede Paus<br />
zich op het laatst genoodzaakt zag, op het dringende<br />
aanzoek van het Portugeefche Hof, een Brevet tot<br />
hervorming' der Jefuiten aan den Kardinaal SALDANHA<br />
aftevaardigen , waarby hem het prediken en biegt<br />
hooren aldaar ontzegt wierd. Toen was het hoog<br />
tyd zich vrywillig aan een algemecne hervorming te<br />
onderwerpen. Hy zou hierdoor de vervolgingen van<br />
zyne vyanden de kragt benomen , en, zo niet in<br />
Portugal (alwaar de ondergang van zyn Orde beflooten<br />
fchcen) ten minden in andere Koningryken en Staatcn<br />
de droevigfte gevolgen vermyd hebben. Doch hy<br />
dacht altyd nog vrienden genoeg te hebben , waarmede<br />
hy de openbaare vyanden van het Gezelfchap van<br />
Jefus bedryden kon. En echter had hy uit het voorbeeld<br />
van den Kardinaal SALDANHA , die een Terfiarius<br />
van zyn orde was , moeten leeren , hoe weinig<br />
hy op de vriendfehap der Grooten bouwen konde.<br />
Hun gunst was flegts alleen op de onzekerheid van<br />
het noodlot van zyn genootfehap gegrond. Zoras het<br />
beflist was, trokken zy zich teruh, en keerden hunne<br />
Zbikn naar de wind.<br />
G 3 Was
ÏO*- - -OVER. HET -KARAKTER VAN DEN<br />
Was op BENEDiCTus DEN XIV* , ecu Paus van ge-jyke<br />
gevoelens gevolgd , zou buiten tvvyfel de hervorming<br />
, die het Portugcefche en Rourboniclje Hof zq<br />
zeer verlangden, tot Hand gekomen zyn. Doch daar<br />
de Paus RESSONICO cn zyn Staats-Secretaris TOIIRIeiANi<br />
met den Pater Generaal een gemeene zaak maakten<br />
, om de rechtmaatige vordering der gemelde hoven<br />
te wederftaan , vergenoegden deeze zich nu niet<br />
meer met een hervorming , maar drongen gcfamenlyk<br />
op de geheele verdelging van het Genootfehap<br />
aan. De tegenfland van dit zo blind als zwak driemaufchap,<br />
zette hen aan om de Jefiütcn uit alle<br />
hunne Staaten te verdryven. Schoon nu bierdoor het<br />
genootfehap van Jefus, als 't ware de armen cn beencn<br />
vvierden afgehouwen , cn haar anders zo glansryk<br />
lichhaam uit alle aderen bloedde, volhardde RICGI<br />
echter in zyn dwaazc hardnekkigheid , en tergde de<br />
vertoornde Hoven door Pauslyke brevetten en fmaadfehriften,<br />
om den doodlyken (lag te verdubbelen. Hy<br />
verleidde den Paus tot de troLlcbe Ihilla Apojhlicum „<br />
waardoor zyn Orde , ten trots van alle Monarchen<br />
der waereld, bevestigd , in alle Hukken gerechtvaardigd<br />
, en door loffpraaken tot den hemel verheven,<br />
wierd. Vast verbonden aan zyn Pauslyke Heiligheid,<br />
en vol blinden waan dat de zaak van zyn Orde de<br />
zaak van de Roomfche Kerk zelve was , beging hy<br />
met geflooten oogen de ergerlykfte buitenfpoorigheden.<br />
Hy toonde dat zyn wederbarstigheid niet op liefde<br />
tot zyn Orde, maar op heerschzugt en eigenliefde gegrond<br />
was.<br />
Zyne hulpelooze Qrdcnsbroederen, die uit Portugal<br />
en Spanje 3 uit Oost- en West - Indien, verdreeveiï<br />
v-' . . . w&t
LAATSTEN PATER OENERAAL DER JESÜITEN. ICtJ.<br />
waren, weigerde hy niet flegts een gedeelte der fchat-ten<br />
van zyn Orde , maar gedoogde zelfs niet dat de<br />
oudften en zwakflen onder hen in het Collegium te<br />
Rome en andere Steden van Italië wierden opgeno-men.<br />
Een Keulfche Jcfuit , die in de Americaanfche<br />
Gezandfchappen grys geworden was, een eerbiedwaardig<br />
en deugdzaam man, wiens naam ik vergeten heb;<br />
wierd te Rome niet minder dan broederlyk ontfaugen,;<br />
Zyn ecnigfte rykdom, dien hy in een tyd van vierentwintig<br />
Jaaren in America verzameld had ^ waren zyne<br />
fchriften over de taal en zeden der Peruaanen. Deezen<br />
werden hem, behalvcn eenige Grammaticaale werkjes<br />
over de gemelde taaie , die hy onder zyn kleed<br />
verborg, gcfamenlyk te Rome ontnomen. Ik had het<br />
genoegen hem te Florence het mcrkwaardiglte te laaten<br />
zien , en zyn kort verblyf aldaar aangenaam te<br />
maaken. Zulk een oprecht , • ccrlyk en befcheiden<br />
man, heb ik nooit onder de Jefuitcn gekend. Vrecde en<br />
welvaart zy hem , zo hy nog in leven is ! Iedereen<br />
verwonderde zich over zyne kinderlyke eenvoudigheid,<br />
die hem door zyn lang verblyf onder de Wilden eigen<br />
geworden was. Ily had alle de kerkgezangen in 't<br />
Pcruaansch overgezet , en zelfs nieuwe liederen gedicht<br />
, cn ze in de kerken der Wilden ingevoerd.<br />
In het huis van den Heer Generaal Auditeur VAN<br />
MEURS , die zyn Landsman was , zong hy ze ons<br />
met een verrukkende bevalligheid aan tafel voor : Zo<br />
arm en verlaaten hy was , toonde hy toch een buitengemeene<br />
vrolykheid van geest , en maakte zich<br />
zeer vrolyk op den dag , dat hy het geluk hebben<br />
mogt de vierde prolisfie van de gelofte van zyn Ordé<br />
te doen. Zulk een waardigen en verdienstryken man,<br />
4k zo veele duizend mylen .te water en te land had<br />
G 4 af.
I
LAATSTEN TATER GENERAAL DER JE SUITE N. IQ$<br />
les vermogt , wat tot welzyn van zyn Orde diende ,<br />
dat hy deszelfs verheffing tot het Cardinaaifchap niet<br />
ftremde. Daar,na den dood van RESSONICO , de Cardinaal<br />
GHIGI , een groote devoot van zyn Orde, reeds zo<br />
veele ftennnen in het Conclave had, moest, hy alle zyrje<br />
fchatten geopend, en alle dryfveeren hebben laaten<br />
fpeelen , om zich of van de gunst van den Cardinaal<br />
DE BERNIS , wien het Bourbonfche Hof begunstigde ,<br />
te verzekeren, of zyn party afbreuk te doen. Een<br />
man, die van de laagheid van een armen Abt tot dc<br />
hooge plaats van Staats - Minister en Cardinaal, door<br />
vrouwlyke listen gekomen was , en flegts te Romen<br />
leefde , omdat men hem van het Franfche Hof verwyderen<br />
wilde, zou ligt door den een of anderen weg<br />
omtckoopen geweest zyn. Doch RICCI was door de<br />
alte groote begunstiging van het voorige Pontificaat,<br />
en door het vooroordeel dat de Roomfche ftocl zonder<br />
zyn genootfehap niet beftaan kon , zo zeer vei><br />
blind, dat hy geen buitcngewoo.ne middelen dacht<br />
nodig te hebben , om zyn orde in ftand te houden,<br />
Hy beeldde zich in , dat het belang van het RooniT<br />
fche Hof zo inwendig in de welvaart van hetzelve<br />
was ingeweeven, dat geen Paus, van welke orde hy<br />
ook ware, in ernst bedagt konde zyn om het te<br />
vernietigen.<br />
Het gelukte den Cardinaal DE BERNIS, den Cardinaal<br />
RESSONICO , Neef van den grooten begunstiger der<br />
Jefuiten , van de party van de GHIHI aftefcheiden.<br />
Dit kostte hem niet meer dan een dofis der zoetvloeLjende<br />
welfpreekendheid , waardoor zyne gedichten zo<br />
zeer uitmunten, LORENZO GANGANELLI wierd Paus.<br />
'Er liep toen het gerucht , en veelen willen het<br />
nog hedendaags beweeren., dat GANGANELLI met dit<br />
G 5 l?e-
IOCT O V E R H E T K A R A K T E R V A N D E N ' I<br />
beding verkozen is geworden, dat hy het genootfehap<br />
van JESUS vernietigen zou. Het is wel waar , dat<br />
zeker vertrouwen, dat hy deezen wensch vervullen<br />
zou , de beweegreden der meeste Verkiesheercn was.<br />
Dan dat hy op clïr uitdruklyk beding dier keuze geplaatst<br />
js .geworden , kan even zo' weinig geloof verdienen ,<br />
als dar liet Bourbonfche Hof zich zei ven een hindernis<br />
om tot dit doel te geraaken , in den weg wilde<br />
leggen. Zulk eene bedongen keus cn een Brevet van<br />
zulk een verkooren Paus , waardoor een zo machtig<br />
genootfehap vernietigd moest worden, zou van alle<br />
kanten beftreden en krachteloos gemaakt zyn. De<br />
beproefde denkwyze van GANGANELLI was een veel<br />
zekcrer onderpand dan een formeele belofte ; want<br />
ook SÏ3CTB8 beloofde het , doch hield zyn woord<br />
niet.<br />
GANGANELLI bewees vervolgens, dat hy de (looping<br />
van het genootfehap, niet als een daartoe bedongen<br />
rechter met overylde macht , maar na een ryp en<br />
onpartydig onderzoek, voltooide. Geef my tyd oni<br />
deeze gewigtige zaak , waarover ik het befiisfend<br />
oordeel moet uitfpreeken, te onderzoeken, antwoordde<br />
hy op de dringendlte aanzoeken van liet Bourbonfche<br />
Hof. Ik ben de algemecne vader der rechtgeloovigen<br />
, byzonder der Godsdienftigen , en kan een beroemde<br />
orde niet verdelgen , zonder zulke beweeggronden<br />
, die my voor het oog van God cn de Waereld<br />
rechtvaardigen." Om geen verkeerden (tap te doen ,<br />
maakte hy een deputatie van vyf onpartydigc Cardinaalen,<br />
en eenige geleerde Prelaaten , beitelde bekwaame<br />
Advocaaten voor de zaak der Jefuiten, en maakte een<br />
formeel rechtsgeding, welkers beflisfende uitfpraak hy,<br />
als opperde Rechter, na een lang onderzoek, bekrachtigde.<br />
Dan
LAATS TEN PATER GENERAAL DER. JE SUITE N. ïaj<br />
. Dan alvoorens hy tot dc uitibraak van het vonnis,<br />
overging , vorderde hy van den Pater Generaal RICCI<br />
een algemeene hervorming van zyn orde nog eenmaal<br />
af. Doch deeze bleef by zyn ftclregel: Sint ut fuut ,<br />
nut non fint. Zulk eene hardnekkigheid ging alle paaien<br />
te huiten. Zy had veel gelykheid by de verblinde<br />
ftyfhoofdigheid van een SIMON , by de belegering van<br />
de Stad Jerufalem. De goede TITUS hood hem den<br />
vrede aan, daar Stad, cn Tempel in zyne handen<br />
waren , indien hy zich flegts met het overig gedeelte<br />
zyner Medeburgers aan de gehoorzaamheid der Romeinen<br />
onderwierp; doch hy wilde liever de Stad in<br />
pen puinhoop veranderd, cn het gantfche |oodfche<br />
Volk verdelgd zien , dan de gunst van den Keizer<br />
aauteneemen.<br />
Had RICCI het wclzyn van zyn genootfehap beoogd,<br />
zou hy het, om deszelfs volkomen ondergang afecwenden,<br />
aan eene hervorming, fehoon dezelve ook<br />
met een aaumerkelyk verlies verbonden geweest ware,<br />
onderworpen hebben; gelyk een verffandig Schipper<br />
, die geen bedenking maakt de kostbaarfte fchutten<br />
aan de woede der zee prys te geeven , om zvn<br />
lehip en leven te behouden. De Kerk zelve moet<br />
zich dc hervorming niet onttrekken, als zy van den<br />
rechten weg in de leer is. afgeweken. 'Er zyn aanzienlyke<br />
Ordcns, die zich eener hervorming onderworpen<br />
hebben. Onder deezen dekmantel goü het genootfehap<br />
zyne krachten verjongd, en allengs in het vorige*<br />
ipoor weder zyn ingetreden. Wierd het genootfehap<br />
der Jefuitcn met recht van zekere gebreken belchuldigd,<br />
zo was het billyk, dat het zich, ten minlren<br />
voor het oog van de waereld, tot eene verbetering<br />
fchikte; was het onfchuldig, zou de vrywillige aan-<br />
'' nee-
IoS OVER HET KARAKTER VAN DEN<br />
ceeming eener hervorming, ter bevestiging van de deugdzaamheid<br />
haarer grondflellingen en onfchuld gediend<br />
hebben. Een Orde , die de leiding van het Opperhoofd<br />
der Kerke wederftaat, cn onder de aanvoering<br />
van zyn eigen Overtten op den ouden weg volhardt,<br />
i-ertoont zich eene fecte te zyn , die niets minder<br />
dan het welzyn der Kerke ten doel heeft.<br />
Uit dien hoofde fprak de Pater Generaal zelfs het<br />
vonnis over zich uit, daar by tot geene hervorming<br />
verdaan wilde. Ja hy deed al wat mogelyk was, om<br />
den Paus tot vernietiging van het genootfehap aantehitzen.<br />
Daar de Deputatie der Cardinaalen bezig<br />
was, om de fchreeuwende klachten, die men tegen<br />
de Sociëteit inbragt , te onderzoeken , en deszelfs<br />
noodlot zeer naby de beflisfing was , liet hy de<br />
fchandelykllc lasterfchriften tegen den Paus uitftrooijen.<br />
Men fchilderde hem af, als eenen door Simonie verkoozen<br />
Achterpaus , als een Ticran , die den zoon<br />
van den heiligen IGNATIUS uit geene andere oorzaaken<br />
zo hard vervolgde, dan om zich van hunne goederen<br />
meester te maaken, en de Monarchen, die op<br />
hen gebelgd waren , te behaagen. Diergelykc fmaadfchriften<br />
ftrooiden de Jefuiten zelfs in de Nonnenkloosters<br />
, op dat 'er toch geen klasfe van perfoonen<br />
overig bleef, die zich niet tegen den eerlyken GAN<br />
GANELLI verzette. Om hem van het vonnis aftefchrikken<br />
, zonden zy hem van een onbekende hand een<br />
brief toe , die niets behelsde dan de vier Letters P*.<br />
S. S. V. (Prtefio fara [ede vacante : de ,Pauslyke<br />
ftoel zal ras vacant worden.) welker beteekenis hy by<br />
het eerfte gezicht oplostte.<br />
Door dit vyandelyk gedrag zag zich de Paus gedwongen<br />
, by de bekendmaking van het Brevet, waarby
LAATSTEN PATER GENERAAL DER JESUITEN. I09<br />
by de Sociëteit vernietigd wierd , zich van zulke<br />
middelen te bedienen, van welke men zich anders<br />
flegts by te vreezene opftanden bedient. Men omringde<br />
hunne Collegiën met Soldaaten, en bezette de<br />
ftraatcn met dienaars, om alle oproer voortekomen.<br />
Zulk eene fmaadelyke behandeling moesten zo veele eerlyke<br />
mannen , die als de gevaarlyklte oproermaakers<br />
behandeld wierden , in het binnenfte van hun ziel<br />
grieven. Zy hadden dit harteleed aan hunnen onverftandigen<br />
Generaal te danken. Hy zelfs wierd als een<br />
misdaadige in den Euglenburg opgeflooten, en, naar<br />
maate van zyn gedrag, nu eens ftrenger, dan weder<br />
wat zachter, behandeld.<br />
Toen hem de Bulle van vernietiging wierd voorgeleezen<br />
, verbleekte hy, als een mensch, die een gantsch<br />
onverwacht ongeluk plotsling overvalt, en zeide: een<br />
hervorming had ik wel verwacht , maar geen volkommen<br />
vernietiging. Men heeft reden om de waarheid<br />
van dit voorgeeven in twyffel te trekken. Hoe konde<br />
hy een hervorming vermoeden , waar tegen hy zich<br />
zo dikwils verzet had ? En kan men wel denken, dat<br />
een zo uitgebreide en machtige Orde, welkers aanhang<br />
zich in alle ftanden en klasfen van menfchen uitftrekte<br />
, welkers grondbeginfels diep in de zielen der<br />
medeleden waren ingeworteld, waarin ieder man op<br />
zich zeiven voor allen, en allen voor één Honden<br />
Voor eene hervorming vatbaar ware , wanneer ze nie<<br />
van het Opperhoofd zelve, wien alle medeleden een<br />
blinde gehoorzaamheid gezworen hadden , vrywillig<br />
voorgeflagen, en zo werkzaam als oprecht bevorderd<br />
wierd ? Het verbleeken by de aankondiging van zyrt<br />
noodlot , fehynt veeleer een bewys van inWendigea<br />
wrevel en wanhoop over het plotsling verlies zyner<br />
011-
(IIÖ,,.. OVER HET KARAKTER VAN HEN<br />
onbepaalde en trotfchc hccrschzucht geweest te zyiï,<br />
In één ogenblik wierd by van den hoogen trap vatt<br />
-eene door alle wacrelddeelen verfpreidde despotieke<br />
jnacbt in de diegfte laagte geftprt. Hy, die de grootfte<br />
Monarchen der waereld trotfeerde , en een gezelfchap<br />
van zo veele duizend medeleden en Devooten<br />
wetten voorfchreef, van het machtig lichhaam afgetrokken<br />
, en in de handen van de politieke macht,<br />
die anders hem en zyne Orde gehoorzaamde! Zulk een<br />
verandering, zonder een gantfche huivering door zyii<br />
geheelen ziel te gevoelen •• hiertoe was hy veel<br />
te zwak.<br />
Daar hy van zyn waardigheid ontzet, en alle hoop*<br />
om zyn hoofd ooit weder optehelfen , verloorcn<br />
was, had hy daardoor nog ecnigen fchyn van roem<br />
kunnen verwerven, wanneer hy zich in zyn ongeluk<br />
door de deugden van een gemeen Cecstelyke had<br />
weeten te onderfcheiden. Men zou zyne bcgaaue<br />
mishagen deels aan zyne onbekwaamheid om te regeeren<br />
tocgcfchicven, deels als een noodzakclyk gevolg<br />
van de grondlicilingen zyner orde hebben aangezien.<br />
Dnch zelfs als een gemeen Gecstclyke, vertoonde hy<br />
geen lollyk karakter.-<br />
De Ordensgeestelyken zyn niet anders dan vrugtgebruikers<br />
van tycilyke goederen, die hen van vruoiiu<br />
zielen tot hun onderhoud, of tot Godsdienftig gebruik<br />
zyn toegedeeld geworden. Dc wettige Overigheid, kan<br />
ze niet tot rekeufchap vorderen, maar hen ook, ais<br />
het algemcenc wclzyn zulks vordert, of het doel der<br />
vruome fliebters niet meer bevorderd wordt, het gebruik<br />
en bezit ontneemen. Hierom had de Paus in<br />
zyne Staatcn een volkomen recht, om den Pater Generaal<br />
van de fchatten,, die men. niet zonder reden<br />
i»
LAATSTEN PATER GENERAAL DER JESUITEN. II t<br />
in zyne Collegiën verwachtte, doch niet vond , en<br />
van alle tydlykc bezittingen , fchulden en fchuldvorderingen,<br />
rekenfchap afteëifchen ; byzonder daar hy<br />
verplicht was de Exjefuiten zyner Staaten te onderhouden<br />
, en hen alle de plichten , die met de Godsdienftige<br />
(lichtingen verbonden waren , by voorbeeld van<br />
den Godsdienst cn het ondcrwys der jeugd, te doen<br />
vervullen. Doch hy gedroeg zich in het verhooren<br />
niet anders, dan een reiziger, die, van roovers overvallen<br />
, niets overgeeft dan het geen zy hem met het<br />
piftool op de borst kunnen afperfen. Hy was dus ook<br />
als privaat - burger, een gcvaarlyk lid der Burgerlyke<br />
Maatfchappy, en dc Paus GANGANELLI had het grootfte<br />
recht, wanneer hy de voorftanders der Sociëteit,<br />
die hem om zyn veiiosfing verzogten, antwoordde;<br />
„ Men moet dit gevaarlyk hoofd alle gemeenfehap<br />
met zyn voorige leden ontneemen. Hy had geheime<br />
oorzaaken, om zo ltreng met hem te handelen, en<br />
God, die zyn rechter was, ware het bekend dat geen<br />
haat noch vooroordeel hem hiertoe aanzette."<br />
Toen PIUS DE XVüde den Pauièlyke zetel beklom y<br />
was hy wel genegen om den Pater Generaal met alle<br />
zyne medeleden in vryheid te (tellen, en verzachtte<br />
hun gevangenis. Doch zy misbruikten, door heimlyke<br />
brieven en ongeoorloofde redenen, de goedheid van den<br />
Paus, en noodzaakten hem daardoor, om ze met de<br />
voorige Itrengheid te behandelen, RICCI (lierf in \<br />
jaar 1775 in den Engelsburg, van. niemand, dan vaat<br />
de blindde Devotarisfen betreurd.
112<br />
D E<br />
Ü E R T O G V A N AL BA<br />
OP EEN ONTBYT BY<br />
C A T H A R I N A VAN Z W A R Z E N B E R G J<br />
OP HET SLOT TE RÜDOLST Atf,<br />
IN DEN JAARE 1547.<br />
Een Anecdote.<br />
jTcrwyl ik een oude Chronyk van de zestiende<br />
«euw doorbladere , (Res in Ecclefia et Politica Christiana<br />
gefta ah anno 1500 ad annum 1600 Ant. j. SOF-<br />
FING , Th. D. Rudolftad. 1676.) vinde ik de navolgende<br />
Anecdote, die , om meer dan édne reden t<br />
de vergetelheid verdient onttrokken te worden. In<br />
een Gelchrift, dat ten titel voert: Maufolea manibuS<br />
Metzelii pofita , * Fr, Melch. Dedekindo 1738. vind<br />
ik ze bevestigd: Ook kan men ze in den Addfpiegel<br />
van Spangenberg, 1. D. b. 13. bl. 445. nallaan.<br />
't Was een Duitfche Dame, uit een huis, dat reeds<br />
voorheen door heldenmoed uitgeblonken , en eenen<br />
Keizer aan het Duitfche Ryk gefchonken had , die.<br />
den gedüchten Hertog van AL HA , door haar kloekmoedig<br />
gedrag, byna had doen lidderen. Toen Keizer<br />
KAREL DE V. in den jaare 1547, na den ilag<br />
by Muhlberg, op zyn toeht naar Franken en Swaben<br />
ook door Thuringen kwam, had de Gravinne Weduwe<br />
CAT-"'
ALBA OP EEN ONTBYT BY CATHARI SCHWARSB. Ï I J<br />
CATHARINA VAN SCHWARSBURG, een gcbooren Vorftin<br />
van Hennenberg, een Sauvcgarde-brief van hem'<br />
weeten te verkrygén , dat haare onderdaanen van • dé<br />
doortrekkende Spaanfehe Arméc niets zouden te lydèri<br />
hebben. Daarentegen verborid zy zich brood, bier<br />
cn andere levensmiddelen , tegen een redelyke bctaaling 4<br />
uit Rddolftad aan de Saalbrug te laaten bezorgen,'•<br />
om de Spaanfehe troepen , die daar moesten overgezet<br />
worden , te próviandeeren. Doch zy gebruikte<br />
daarby dc voorzigtigheid , om de brug, welke digt<br />
by dc Stad was, Hl aller yl te laaten afbr'éeken, eri<br />
op een zeer verren afftand over het water te laaten<br />
flaan , opdat de alte groote nabyheid van de ftad<br />
haare roofzuchtige gasten niet iri verzoeking mogt<br />
brengen. Tegelyk wierd aan alle de ihwooners der<br />
nabuurige plaatfen , door Welke de troepen' trekken<br />
moesten , vergund , om niét hun beste huisraad op<br />
het Slot te Rudolltad te komen vluchten.<br />
Ondeftüsfchcn naderde de Spaanfehe Généraal, vergezeld<br />
van den Hertog HENDRIK VAN BRUNSWYK en<br />
deszelfs zooncn , dc ftad , en nodigde zich zelveii<br />
door een Bodê, dien hy vooraf zond, by de Gravin'<br />
Van SCHWARSBURG op een morgenohtbyt. Een zo<br />
befcheiden verzoek , aan het hoofd van een Leger<br />
gedaan , kon niet wel afgeflageit worden. Men zou.<br />
geven, wat hét huis oplèvcrdé, was het antwoord;<br />
Zyne Excellentie kon' komen , en voor lief néenien zo<br />
als hy het vond. Intusfchen vergat men' niet nog<br />
ééns aan de Sauvegarde te herinneren, en den Spaanfchen<br />
Generaal op liet hart te drukken oni dezelve<br />
wel in acht te doen neemen.<br />
De Hertog wierd by zyn komst op het Slot minzaam<br />
ontfangen aan' een welvoorziene tafel. Hy moest'<br />
HISTORIEK. IV. D. H be*
H4 ALBA OP EEN ONTEVT<br />
bekennen dat de Thuringfche Dame een zeer goede,<br />
keuken had , en de eer van het gastrecht wel ophield.<br />
Nauwlyks was men gaan zitten, of 'er kwam<br />
een Bode in aller yl binnen, die de Gravin buiten de<br />
zaal riep. Hy bragt tyding dat in eenige dorpen dc<br />
Spaanfehe Soldaaten onder weg gewekl gebruikt, en<br />
het vee van de boeren weggedreven hadden, CATHA<br />
RINA was een moeder des volks; wat den armften<br />
haarer onderdaauen wedervoer, trok zy zich zelf aan.-<br />
Ten uiterften gebelgd over dit woordbreeken , doch<br />
echter van haare tegenwoordigheid van geest niet verlaaten<br />
, beveelt zy alle haare dicnaaren zich in aller<br />
yl en ftilte te wapenen, en de poorten van het Slot<br />
wel te fluiten ; zy zelve begaf zich weder naar de<br />
zaal , alwaar de Vorften nog aan tafel zaten. Hier<br />
beklaagde zy zich by hen in de bewceglykfte uitdrukkingen<br />
, over het geen haar zo even was aangebragt,<br />
en hoe flegt men het gegeeven Keizerlyk woord gehouden<br />
had. Men beantwoordde haar al lachgende<br />
dat dit flegts een Krygsgebruik was, cn dat men by<br />
een doortocht van Soldaaten dergelyke kleine ongevallen<br />
niet verhoeden kon. „ Dat zullen wy eens zien,<br />
antwoordde zy, vertoornd. Myncn armen onderdaanen.<br />
moet het hunne weergegeeven worden, of,by God! —.<br />
(terwyl zy dreigend haar ftemme verhefte.) Vorfteubloed<br />
voor Osfenbloed!" Met deeze korte doch bondige verklaaring<br />
verliet zy dc kamer , die in weinige ogenblikken<br />
met gewapende lieden vervuld was , welke<br />
met het zwaard in de hand, doch echter met allen<br />
eerbied, zich achter de ftoelen der vorftelyke perfoonaadjen<br />
plaatftcn , cn het ontbyt bedienden. By het<br />
inkomen van deeze ftrydbaare fchaare veranderde de<br />
Hertog van ALBA van kleur; ftom en bedremmeld<br />
0<br />
zagen
BY CATHARINA VAN SCHWARSBTfltC. ttf<br />
sagen zy eikanderen aan. Afgefheden van het leger<br />
en van een overmachtige handvaardige menigte omringd<br />
, bleef hen niets overig, dan het zich te laatent<br />
welgevallen, en de vertoornde Dame op de best mogelyke<br />
wyze te verzoenen, HENDRIK VAN BRUNSWYK<br />
herftelde zich het eerst , en brak in een fchaterende<br />
lach uit. Hy bediende zich van de vernuftige zet<br />
om het gantfche voorval een grappige keer te doen<br />
neemen, en prees de Gravin uittermaate over haare<br />
landmoederlyke zorg en mannelyken moed. Hy verzogt<br />
de Gravin zich verder niet ongerust te maaken,<br />
en nam op zich, den Hertog van ALBA, tot al wat<br />
billyk was, te bewecgen. Ook bragt hy het by den<br />
laatfte indedaad daarheen, dat hy tefftond bevel aarl<br />
het leger afvaardigde, om het geroofde Vee aan dé<br />
eigenaars zonder uitftel weer te gècvcn* Zo ras dé<br />
Gravin van de teruggaave verzekerd was, verontfchul»<br />
digde zy zich op de hoflykfte wyze by haare gasten,<br />
die zeer beleefd van haar affcheid namen.<br />
Zonder twyfel was dit het voorval, dat CATHARI*<br />
NA VAN SCHWARSBURG , den bynaam van de heldhaftige<br />
bezorgde. Men roemt nog hedendaags haare<br />
ftandvastige werkzaamheid, om de hervorming^ dié<br />
reeds in haar land door haar Gemaal den Graave<br />
IIENDRK XXXVII was ingevoerd geworden,te bevorderen<br />
, het Monnikenwezen aftefchaffen, en het Schoolonderwys<br />
te verbeteren. Veele Proteftantfche Predikanten,<br />
die om der Godsdienstwille vervolgingen hadden<br />
uitteftaan, nam zy in haare befcherming, en gaf hen<br />
onderftand. Onder deezert was zekere CASPAR AQUILA ,<br />
Predikant te Saalveld, die in vroeger jaaren de Armee<br />
van den Keizer als Veldprediker naar de Nederlanden<br />
gevolgd was , en omdat hy daar geweigerd<br />
H a had
fl6 ALBA OP EEN ONTBYT BY CHRIST. SCfïWARSB.<br />
had een kanonkogel te doopen , van baldaadige Scfc<br />
daaten in een vuurmorfier geitooten wierd, om in de'<br />
lucht gefchooten tef worden; een noodlot dat hy nog<br />
gelukkig ontkwam, omdat het kruid niet branden wilde.<br />
Nu was hy voor de tweede maal in levensgevaar ,<br />
en 'er ftond een prys van 5000 gulden op zyn hoofd,<br />
omdat de Keizer op hem gebelgd was, wiens Interim<br />
hy op den kanfel fmaadelyk had aangetast, CATHA-<br />
RINA liet hem , op het verzoek der Saalvclders , heimhyk<br />
by zich op het flot brengen, waar zy hem veele<br />
maanden verborgen hield, en met de edelfte menfchenliefde<br />
verzorgde, totdat hy zich weder zonder gevaar<br />
dorst vertoonen. Zy ftierf, van een ieder geëerbiedigd<br />
en betreurd , in het agt-en vyftigfte jaar van haar<br />
leven, en het negen-en twilttigfte van haar regecring.<br />
De Kerk te Rudolftad bewaart haar gebeente.<br />
IV. AL-
IV.<br />
A L G E M E E N<br />
M A G A Z Y N .<br />
BESCHAAFDE LETTEREN, FRAAIJE<br />
KUNSTEN,<br />
E H<br />
M E N G E L W E R K .<br />
0 3
H9<br />
DAT MEN DE SCHILDERKUNST NIET BE<br />
SCHOUWEN MOET ALS EEN BLOOTE NA<br />
VOLGING, DIE DOOR BEGOOCHELING<br />
WE RKT; M A AR DAT ZY,OM NAAUWKEU-<br />
RIG TE SP REEKEN, EN IN VEELE OP<br />
ZICHTEN , IN 'T GEHEEL GEENE<br />
NAVOLGING DER ZICHTBAARE<br />
NATUUR IS, NOCH ZYN MOET;<br />
BETOOGD IN EENE REDENVOE-<br />
RING VAN DEN HEER<br />
J O S U A R E I N O L D S ,<br />
GEHOUDEN OP DE KONINGLYKE TEKEN<br />
ACADEMIE, by de uitdeeling der pryzen, den<br />
llden Dec. 1786,<br />
M Y N E H E E R . E N J<br />
Schoonheden in de werken van beroemde meesters<br />
te ontdekken , of gebreken aantetoonen en de vorderingen<br />
van den eenen kunstenaar met den andere<br />
te vergelyken, is zeker geen gering noch onaanzieniyk<br />
deel der oordeelkunde ; en echter is dit anders<br />
niet , dan de kunst door den kunstenaar te kennen.<br />
Deeze foort van onderzoek moet noodzakelyk twee<br />
hoofdgebreken hebben; zy moet namelyk bepaald en onzeker<br />
zyn. Om de grenzen der Schilderkunst uittebreiden<br />
en haare grondregelen vastteftellen, zal het nodig zyn<br />
deeze kunst en haare grondregelen in derzelver betrekking<br />
tegen de grondregelen van die andere kunsten<br />
H 4 te
J20 REINOLDS RE DEN VOERING<br />
te befchouwen, welke, even gelyk deeze, zich hoofdzaakelyk<br />
en oorfprougkelyk tot de verbeeldingskracht<br />
bepaalen. Wanneer deeze onder eikanderen verbondene<br />
en met eikanderen vermaagfehapte grondregelen,<br />
tot zekere vergclyking famengebragt worden , zal<br />
uit deeze vergclyking een andere ontdaan ; en dit is<br />
de vergclyking van hun allen met de menfchelyke<br />
Natuur, uit welken de kunsten haare ftof ontleenen,<br />
en op welke zy haare werkingen moeten ofefènen.<br />
Wanneer deeze vergelyking der kunst met de<br />
kunst , en van alle kunsten met de menfchelyke Natuur<br />
eens met een goed gevolg gefchied is , zo zyn<br />
dc lynen , die ons' leiden moeten , zo naauwkeurig<br />
getrokken en zo vast bepaald, als zy in dingen van<br />
dien aart zyn kunnen.<br />
'Dit is de hoogde 'rang der oordeelkunde en tevens<br />
ook de zekerde , die betrekking heeft op de eeuwige<br />
en onveranderlyke natuur der dingen.<br />
Gy moet niet denken, dat ik u dit gantfche uitgestrekte<br />
veld der weeténfehappen in zyne géhéële uitgebreidheid<br />
zoek openteieggen of uw onderzoek aantebeveelen.<br />
Hetzelve LC bereiken is geheel buiten myii<br />
vermogen, en fchoon het al niet boven uw vermogen<br />
zyn mogt, hetzelve volkomen te verdaan, wanneer<br />
het u in zyn geheel en volkomen werd voorgelegd; zo<br />
vcreischt toch mogelyk de hoogde graad der oordeelkunde<br />
zekere oefening in doordenken en aftrekken, die<br />
jiiet wel met de bezigheden, waarin een werkend kunstenaar<br />
leeft, noch met de denkwyze, die in hem heerfchen<br />
moLt , bedaan kan. Ik toone u deeze dingen<br />
flegts aan , opdat , wanneer gy kritifeert, (en allen<br />
die naar zeker plan werken, kritifeeren, meer of minder)<br />
het volgens waarc grondbeginselen doen moogt,,
OVER DE SCHILDERKUNST, 121<br />
en dat , offclioon gy niet altyd een groote reize<br />
doet, echter die reize, welke gy doet , ten minlten<br />
volgens den rechten weg doen nioogt.<br />
Ik merk, als een eeuwige grondwet aan, welke aar.<br />
alle kunsten, met die waarvan wy in deeze reden-?<br />
voering fprceken , gemeen is , dat zy alleen op twee<br />
vermogens onzer ziele bepaald werken moeten , de<br />
yerbccldingskragt en het gevoel,<br />
Alle ïhepriën, die het wagen, de kunst te leiden<br />
of te bepaalen naar grondregelen , die wy verkeerd<br />
redelykc noemen, en die wy ons naar eene onderftel-r<br />
ling van dat geene ontwerpen , wat redelykerwyze<br />
het onderwerp of middel der kunst zyn moet, afgefcheiT<br />
den van derzelver bekende eerde werking op de verbeeld<br />
dingskragt, moeten valsch en bedriegelyk zyn. Want<br />
hoe ftoüt dit ook beweerd moge fchynen , de verbeeldingskragt<br />
is hier. de zetel der -waarheid. Wordt<br />
de verbeeldingskragt getroffen, zo is het befluit kort<br />
en goed opgemaakt. Wordt zy niet getroffen , zo is<br />
de redeneering valsch , omdat het oogmerk niet be-^<br />
reikt is ; want de uitwerking zelve is de toetsflccn ,<br />
en de eenigfle toetsflccn der waarheid en van de, werkzaamheid<br />
der middelen.<br />
'Er is in 't gemeeije leven, even gelyk in de kunst,<br />
zekere, fcherpzinnigheid, die het gezond verftand in<br />
geenen deele tegenfpreekt, en welke boven ieder toer<br />
yallige oefening van het vermogen der ziele , welke,<br />
hein deeze richting geeft, verheven is. Deeze fcherpzinnigheid,<br />
of fnelle blik der ziele wacht niet op den<br />
langzaamen tred eener regelmatige opvolging van befluiten<br />
, maar fnelt op eens , door een foort van;<br />
yaardige befchouwing, ten befluite. Een man, die dit<br />
H 5 . «iel-
ÏC2 REINOLDSREDENVOERING<br />
zielvermogen bezit , voelt en erkent de waarheid ,<br />
offchoon het niet altyd in zyn magt ftaat, den grond<br />
daarvoor optegeeven, omdat hy zich niet op alle Moffen<br />
, die zyn gevoelen begunstigen, bezinnen, en dezelve<br />
betoogen kan ; want 'er kunnen zeer veele en<br />
zeer ingewikkelde befchouwingen by elkander zich vereenigen<br />
en eenen grondregel voortbrengen , die wel<br />
uit kleine en niet veel beteckenende deelen ontftaat,<br />
doch in een groot famenftcl van zaaken , van welke<br />
hy afhangt , is ingevlochten; de waare indruk echter<br />
blyft altyd vast verkleefd in onze ziele.<br />
Deeze indruk is het gevolg eener ondervinding, die<br />
wy door ons gantfche leven heen hebben opgedaan ,<br />
die wy bycenbragtcn of inzamelden , zonder dat wy<br />
regt weeten hoe of wanneer. Doch deeze masfa van<br />
enkel. op zich zclven gemaakte befpiegelingen, wy mogen<br />
ze dan verkregen hebben vanwaar het ook zy ,<br />
zal over de reden de overhand behouden , die, hoe<br />
fterk zy ook ergens in eenige byzondere gevallen zyn<br />
mag , vcrmoedelyk echter Ilegts een eenzydigen blik<br />
op het voorwerp werpen zal; en de gang onzes levens<br />
zo wel als der kunst, moet, over het geheel , van<br />
dit vernuft , dat tot een tweede gewoonte geworden<br />
is, geregeerd worden; cn het is een geluk voor ons,<br />
zulk een voorraad van baar geld te hebben , daar wy<br />
ons altyd van bedienen kunnen. Waren wy genoodzaakt<br />
in ieder byzonder geval theoretisch te handelen<br />
, zo zou ons leven ten einde en de kunst een<br />
onding zyn, eer wy tot de uitvoering kwamen.<br />
Hierom dunkt my dat onze eerfte gedachten , dat<br />
is de werking , welke ergens een zaak by haare eerfte<br />
verfchyning op onze ziel heeft , niet vergeten , maar<br />
juist daarom, omdat zy de eerften zyn , zorgvuldig<br />
bc-
OVER. DE SCHILDERKUNST. 12$<br />
bewaard moeten worden. Doet de kunstenaar dit<br />
ïiiet, zal hy ligt gevaar loopen om zich zelvcn te bedriegen<br />
, het zy door een eenzydige beredeneering of<br />
door een koele befchouwing van die eerfte vuurige gedachten<br />
, welke vermoedelyk , niet'uit grilligheid of<br />
jn haast , (gelyk hy zich in 't vervolg zou kunnen<br />
fnbeelden) maar uit de volheid zyner ziel vloeiden ,<br />
welke hy met den gantfche vollen voorraad van menigvuldige<br />
ondervindingen,van het geen fcy gezien heeft,<br />
of die in zyn. gedachten kwamen, verrykt heeft. Deeze<br />
gedachten gaan in zyne tekening over , zonder dat<br />
hy zich ergens eener infpanning bewust is. Doch is<br />
hy niet op zyne hoede , zo kan hyze zo lang weder<br />
overzien en verbeteren , totdat hy het geheel op een<br />
alledaagfche gedachte gebragt heeft.<br />
Dit is fomtyds de uitwerking van dat geene, waarvoor<br />
ik u wenschte te waarfchouwen, namelyk tegen<br />
een ongegrond mistrouwen op onze verbeeldingskracht<br />
en ons gevoel, die wy dikwils aan een kleine partydige<br />
, bepaalde , beredeneerende Theorie en zekere<br />
grondregelen opofferen , die op dc teekening , welke<br />
wy voor ons hebben , toepasfelyk fchynen ; daar wy<br />
daarentegen die algemeene indrukfelen in acht moesten<br />
neemen, welke de verbeeldingskragt ontfangt, en waarin<br />
de waare grondbeginfelen van het gezond verfland<br />
gewikkeld, en , onder de uiterlyke gedaante van een<br />
foort van zeer gemeen gevoel , als verborgen liggen.<br />
Het verftand moet ongetwyffeld op het einde alles<br />
bellisfen; voor het tegenwoordige hebben wy nodig<br />
te weeten, wanneer het verftand voor het gevoel<br />
wyken moet.<br />
Ik heb reeds dikwils gefprooken van die laage gcilachte,welke,<br />
Sommigen van de Kunst hebben,waardoor<br />
zy
Ï24 R E I N O L D S R E D E N V O E R I N &<br />
zy ze tot een bloote navolging bepaalen. Nu-moetik<br />
'er nog byvoegen , dat deeze bepaaling zo ver gaan -<br />
kan, dat zy de kunst tot een bloote proeve, en 011gefchikt<br />
maakt, om als een wetenfchap behandeld te-,<br />
worden , waardoor alleen ieder kunst zekere waarde,<br />
en omvang krygt. Doch een gcpasten grond voor<br />
een wetenfchap te vinden , is geenszins dezelve be-"<br />
paaien of gemeen maaken: en hiervan heeft men eenvoldoend<br />
voorbeeld in dc vorderingen, welke de Proefondervindelyke<br />
Natuurkunde gemaakt heeft. Vooral,<br />
moet ik u waarfchouwen tegen een valsch redeneerend<br />
fyftema, dat zich op een eenzydige befchouwing den<br />
zaaken grondt. En ik doe het deste meer, omdat<br />
deeze bepaalde Theoriën , die met de armhartigfte en<br />
eljendigfte uitvoering zo dikwerf gepaard gaan, en die<br />
men juist daarom zo gaarne aanneemt, haaren oorfprong<br />
niet in bekrompen Verftanden, maar in dwalingen, of<br />
mogelyk in kwalyk begrepen verklaaringen van dat<br />
geene beftaan , wat van groote cn aanzienlyke naamen<br />
komt. In dit geval worden wy niet door ons ge T<br />
voel , maar door een verkeerde befchouwing op den<br />
dwaalweg gebragt.<br />
Wanneer een man als PLATO van de Schilderkunst<br />
als een louter naboozende kunst fpreekt, en beweert,<br />
dat on6 vermaak daarin beftaat, dat wy de waarheid<br />
der navolging opmerken cn erkennen, zo dunkt my<br />
dat hy ons door een eenzydige en partydige Theorie<br />
op ('en dwaalweg brengt. In zulk een bekrompen,<br />
eenzydige en in zo verre valfche befchouwing der<br />
kunst, heeft de Cardinaal EEMBO kunnen goedvinden<br />
zelfs RAPHAEL uittetekenen , wien onze eerbied dea<br />
iaam van Godlyk geeft.<br />
Van hetzelfde gevoelen is POPE in zyn Graffchrift<br />
op
OVER DE SCHILDERKUNST. I25<br />
Op GODFRIED KNELLER , waar alle lof enkel en alleen<br />
op navolging uitloopt, in zo verre zy een lbort van<br />
begoocheling is.<br />
Ik zou myn tyd wel hefteed achten, indien ik, op<br />
de eene of andere Wyze, iets kon de toebrengen, om u<br />
een juist en bepaald begrip te geeven van de voorwerpen<br />
uwer naarfpoortngen werking; want, offchoon<br />
de beste Critici ten allen tyde dit fonderling gevoelen<br />
verworpen hebben, zo weet ik echter, hoe veelcn altyd<br />
zeer geneigd zyn om het weder te omhelzen , omdat<br />
het zo eenvoudig en natuurlyk is, als men het oppervlakkig<br />
befchouwt.<br />
Vergunt my derhalven , u eenige gedachten over<br />
dit onderwerp voortedragen, en u een wenk te geeven<br />
, die u op een gevoelen brengen kan, dat ik voor<br />
het waare houde, namelyk, dat men de Schilderkunst<br />
niet alleen niet als een navolging moet befchouwen ,<br />
die door begoocheling werkt, maar dat zy, om naauwkeurig<br />
te fpreéken , en in veele opzichten, in 't geheel<br />
geene navolging der zichtbaare natuur is , of zyn<br />
moet.<br />
De Schilderkunst moest mogelyk even zo vreemd<br />
zyn van de gemeene begrippen der navolging, als dé<br />
verfynde burgerlyke maatfehappy, waarin wy leeven,<br />
van den ruuwen ftaat der Natuur ; en van dc geenea<br />
die hunne verbeeldingskragt niet gevormd hebben ,<br />
(en dit is zeker het geval van het grootfte deel der<br />
menfchen) kan men zeggen , dat zy, ten opzichte<br />
Van de Kuriften, nog altyd in deezen ftaat der Natuur<br />
leeven. Zulke lieden zullen de nabootzing altyd den<br />
voorrang geeven boven die voortreflykheid, welke in<br />
een ander eene bekwaamheid van ziel vertoont , die<br />
zy niet hebben. Doch aan de zulken moet een Schilder
•izé R EI N O L D S R E D E N V O E R I N, C<br />
der zich even weinig bekreunen , als een Zedenleeraar<br />
de ftrydige pointen der Zedclecr aan de inwooners'<br />
van Nieuw-Holland, of den oever van den Ohio ter<br />
bcflisfing zou voorleggen.<br />
Het is alleen van den laagften fiyl der KumTen, het<br />
zy men van de Schilderkunst, Dichtkunst of Muziek<br />
ipreeke , dat men in een gewoonen zin zeggen kan,<br />
dat zy door het natuurlyke bevalt.<br />
De hooger vlugt deezer Kunst beeft, gelyk wy by<br />
ondervinding wecten, gecne werking op geheel ongevormde<br />
zielen. Deeze verfynde fmaak is het gevolg<br />
van opvoeding cn gewoonte. Van Natuur hebben wy<br />
alleen eene bekwaamheid, om deeze verfyning te ontvangen,<br />
gelyk zy ons eene buigzaamheid gegeeven<br />
heeft , om ons aan dc regelen en inrichtingen der<br />
burgerlyke Maatfchappy te onderwerpen en dezelve<br />
pptevolgen: cn in zo verre, en niet verder, kan men<br />
Zeggen, dat deeze fmaak ons natuurlyk is.<br />
Uit het geene ik gezegd hebbe, kan de Kunftenaar<br />
zien, wanneer hy raad cn oordeel by zyne Vrienden<br />
zoekt, hoe nodig het is, dat hy hun karakter, fmaak,<br />
ondervinding ca geest van waarnceming in de kunst<br />
kennc.<br />
Een onweetend man zonder opvoeding, mag, even<br />
gelyk de bediller van A P E L L E S , de juiste voorüelling<br />
van een fchocn wel verslaan, of, om iets hooger te<br />
klimmen, even als MOLIÈRES meid, over het natuurlyke<br />
in het laage komiek wel oordcelen ; doch ecu<br />
Criticus in den hooger fiyl der Kunst, moet diezelfde<br />
verfynden fmaak hebben, als de Kunftenaar zelve<br />
in zyne werken vertoont.<br />
Om dit door een parallel met andere Kunften optehtlderen<br />
, zal ik door eenige voorbeelden toonen,<br />
dat
OVER DE SCHILDERKUNST» 127<br />
dat zy, zo wel als onze eigen Kunst, de bekrompen<br />
denkbeelden van vertooning der Natuur , en dc<br />
bekrompen Theoriën dié uit deeze kwalyk begreepen<br />
grondbeginfels ontftaan zyn , verwerpen , en dat zy<br />
alleen met het verftand te raadc gaan, 't welk ons<br />
leert, niet wat flegts navolging is, namelyk eene natuurlyke<br />
voorltelling van een gegeven voorwerp, maar<br />
dat geen wat de verbeeldingskragt natuurlyker wyze<br />
verrukken moet, voorteftellen. En mogelyk kan men<br />
geen beteren weg tot deeze wetcnlchappen bewandelen<br />
, dan door deeze foort van Analogie. De een zal<br />
wederkeerig de waarheid op de andere werpen en ze<br />
bevestigen. Dit tegen eikanderen befchouwen kan ook<br />
nog dat voordeel hebben, dat de Kunftenaar, geduurendc<br />
dat hy zich met de befchouwing van andere<br />
Kunften verlustigt, het zich tot een gewoonte maakt,<br />
om de grondftellingen deezer Kunst op zyn eigen overtedragen,<br />
die voor zyn geest altyd tegenwoordig zyn ,<br />
en waarop hy alles kan toepasfen.<br />
De Kunst ontftaat in gecnen decle uit eene eigenlyke<br />
of, iudividueele Natuur als haar model, en is van<br />
een onmiddelbaar verband met dezelve zo zeer verwyderd,<br />
dat 'er verfcheidene Kunften zyn, die, volgens<br />
haaren aart, 'er een volkomen afwyking van<br />
zyn.<br />
Dit is zckerlyk niet zo doorgaans waar in de Schilderkunst<br />
als in de Beeldhouwkunst. Wy noemen onze<br />
eerfte grondbeginfelen in de ruuwe gemeene natuur ;<br />
wy volgen getrouwlyk na wat wy voor ons zien.<br />
Doch zo ras wy in een hooger kring komen , befchouwen<br />
wy deeze bekwaamheid van navolgen , fchoon<br />
zy de eerfte is, die wy ons eigen maaken, in gecnen<br />
deele als den hoogftcn graad der volkomenheid.<br />
De
i£8 KEINOLDS REDEKVOÉRINÓ<br />
De Diclukunst houdt zich aan dat zelfde zielsvermogen,<br />
het zelfde gevoel, als de Schilderkunst, doch verfchilt<br />
alleen van haar in middelen. Beiden komen zy<br />
daarop neder, om zich naar alle de natuurlyken neigingen,<br />
cn naar ieder trek der ziele te richten.<br />
De Natuur der Dichtkunst en haar beftaan zelve<br />
berust op de vryheid, die zy neemt, om van de daadelyke<br />
Natuur aftevvyken , om een natuurlyke trek<br />
door andere middelen te bevredigen, die men door<br />
ondervinding evenzo toereikende gevonden heeft, oni<br />
zulk eene bevrediging te velfchaflêh. Haar taal is iil<br />
den hoogden graad kundig, haare woorden zyn afgemeeten<br />
, in 't kort zodanig als de menfchen niet<br />
fprecken, noch ooit gefproken hebben. Deeze maat<br />
mag dan zyn zo als ze wil, zesvoetig, of eenig ander<br />
foort van Griekfehe of Ilomeinfche , gcrymdc of<br />
rymclooze vacrfen ; zy zyn alle even vreemd van de<br />
Natuur, en een geweld dat wy de gemeene taal aandoen.<br />
Wanneer wy deeze kundige Wyze , om onze<br />
gevoelens medetedeelcn , ingevoerd hebben , vinden<br />
wy nog een ander prineïpiam in de menfchelyke ziel,<br />
naar welke het werk moet ingericht worden, waardoor<br />
het nog kundiger wordt en nog verder van de<br />
gemeene Natuur afwykt; fchoon deeze afwyking het<br />
werk Ilegts nog volkomencr maakt. Dit principium<br />
nu is het gevoel van gevoeglykheid, van famenhang,<br />
van eenheid en zclfdandighcid; een gevoel dat wezenlyk<br />
in de menfchen ligt, en daarom moet bevredigd<br />
worden. Wanneer wy dus eens een taal en maat<br />
hebben aangenomen , die men in de gemeene fpraak<br />
des levens niet vindt, zal het nodig zyn, dat het gevoel<br />
zelf in dezelfde betrekking, boven de gemeene<br />
Natuur verheven is , opdat de deelen onder elkandfren
OVER. DE SCHILDERKUNST*. 120<br />
Ten harmoniecren , en een eenvormig geheel te voor-<br />
fchyn kome.<br />
Om dos met dit algemeene fyftema der afwykiirg<br />
van de Natuur te beftaan , en wel famentehangen,<br />
moest ook de wyze, op welke de Dichtkunst ons oor<br />
bereikt, de toon, waarin zy gefproken wordt , even<br />
zo verre van de gemeene taal vcnvyderd zyn, als de<br />
woorden, waaruit het gedicht is iamengefteld.<br />
Dit brengt ons natuurlyk op de gedachte , cm<br />
onze ftem door de kunst te moduleeren , 't welk, dunkt<br />
my , in het Recitatief van de Opera den hoogden graad<br />
der volkomenheid bereikt heeft ; even gelyk men vermoeden<br />
mag ) dat dit het geval was met het Chorus<br />
van de Tooneelfpelen der Ouden;<br />
En fchoon de hevigfte driften, de vinnrgfte fmart,<br />
ja het gevoel van den dood zelve, dOor het gezang Of<br />
het Recitatief wordt uitgedrukt , zou ik toch den<br />
•^eenen voor een ongefchikten Criticus houden , dre<br />
het daarom verwerpen wilde, omdat het onnatunrlyk<br />
is.<br />
Gezang, Inftrumcntaal-Muzick, Dichtkunst, cn een<br />
goede uitvoering op het tooncel , zyn, fchoon ik ook<br />
ieder byzonder neeme , eigenlyk geenszins natuurlyk.<br />
Wanneer echter onze zinnen en onze vcrbeeldingskragt<br />
op haar vergast worden, dan is 't met i%<br />
ondervinding , en gevolgelyk ook met de reden overeenkomftig,<br />
(vermits de eene met de andere in verband<br />
Haat en op haar betrekking heeft,) dat wy gelykerhand<br />
door deeze vereeniging der Dichtkunst, der Muziek, en<br />
van de voorftelling op 't tooneel kunnen vergast worden ,<br />
wanneer 'er nog daarenboven ook zekere toevallige<br />
pracht en zwier bykomen , ingericht , om de zinnen<br />
iler aanfehouwers te treffen.'<br />
. ,»ESCH. LETT. IV. D. I 7,p
130 R E IN 0 L D 5 REDENVOERING<br />
Zal nu de Reden cns in den weg loopen, en onszeggen<br />
dat wy geen vermaak moeten fcheppen in dat<br />
geen, waarin wy toch weeten dat wy genoegen vinden ,<br />
en ons verhinderen de volle werking van deeze vercenigdc<br />
infpanning der Kunst' te gevoelen ? Dit is, wat ik<br />
onder het Quidlibet audendi &c. van den Dichter en<br />
Schilder verdaan zou ; zy durven alles ftout ondcrneemen<br />
; want wat kan ftouter zyn clan de regels en<br />
het doelwit der kunst door een verecniging van middelen<br />
te bereiken, van welke geen een zyn oorfprong<br />
in de eigenlyke natuur heelt?<br />
Slaaffche navolging is dus ten minden niet nodige<br />
Alles - wat te gemeen is , of op dc een of andere<br />
wyze ons aan dat geene herinnert wat wy dagelyks<br />
zien cn hoorcu, kan men in den hoogeren kring der<br />
Kunst, bet zy Dicht-, of Schilderkunst, niet brengen.<br />
De ziel moet, gelyk SHAKESPEAKE zegt, over de<br />
onwetendheid van het tegenwoordige heen, in voorlcdene<br />
eeuwen gedeept worden. Wy neemen een anderen<br />
cn een hoogeren rang van wezens aan, en met<br />
deeze weezens moet alles, wat wy in ons werk brengen<br />
, famenhangen. Van zulk eene uitvoering, onder<br />
deeze omdandigheden, vinden wy in de Romcinfchc<br />
én Florcntynfche Schooien voorbeelden genoeg. Hun<br />
ityl is door dit middel boven alles verheven , cn dc<br />
omtrek der Kunst zelve is even door deeze middelen<br />
uitgebreid geworden.<br />
Wy ontmoeten dikwils gewigtige en groote voorwerpen<br />
, waaraan zich de Kundenaars van een andere Schooi<br />
gewaagt .hebben. Deeze , fchoon voortreflyk in een langere<br />
klasié, werkten naar dezelfde grondbeginfelen als<br />
hy gemeene voorwerpen , en daar zy niet bcdagten^<br />
of niet wisten, dat zy van een ander vermogen der ziel<br />
•go
OVER DE SCHILDERKUNST» l^i<br />
gebruik moesten maaken, zyn zy ten uiterften in hef<br />
belagchelyke gevallen..<br />
Het Schildery , dat ik thans op het oog hebbe ,<br />
is de Offerande van Iphigenia door JAN STEEN , een<br />
Schilder , van welken ik anders dikwils gelegenheid<br />
gehad hebbe met roem te fpreeken. En zelfs in dit<br />
Schildery , welks voorwerp geenszins voor zyn genie<br />
gefchikt was , is natuur en uitdrukking; maar de<br />
troniën zyn zo alledaags en gevolgdyk zo gemeen ,<br />
en het geheel met zo veel zwier van zyde en fluweel<br />
overlaadcn , dat men byna zou moeten denken , dat<br />
de Schilder het voorwerp opzetlyk een burksque gedaante<br />
had willen geeven.<br />
Voorbeelden van diergeJyk foort vindt men menigvuldig<br />
in dc Dichtkunst. Men hcrinnerc zich zekere<br />
ftukken uit HOBBES overzetting van HOMERUS , en men<br />
onthoudt ze enkel en alleen om de laagc en gemeene<br />
fpreckwyzen , die zo wonderlyk affreeken by dc gedachten,<br />
die hadden moeten uitgedrukt worden, cn,<br />
met den ftyl van het Origineel.<br />
Op de zelfde wyze kan men de andere takken' der<br />
kunst nagaan, die, by vergclyking, van laager foortf<br />
zyn. Men kan in werken van die foort het zelfde<br />
onderfcheid tusfehen den laagcn en hoogen ltyl maaken<br />
; en zy behouden haaren rang in die betrekking,<br />
waarin zy van de gemeene natuur min of meer »£«<br />
wyken en het tot een voorwerp van haar ftudie ge*<br />
maakt hebben , de verbeeldingskragt van den aanfehou-'<br />
wer door zodanige middelen te treilen , welke by<br />
uitneemendheid aan die kunst eigen zya , welke ü|<br />
de fchoolen niet waargenomen , niet geleerd, noch?<br />
geoefend wordt.<br />
Moet ons oordeel door een bepaald, gemeen , on-<br />
I * ge"
*3* RElN'OLDS REDÈNVOERÏtfO<br />
'geleerd , of veeleer kwalyk geleerd, verftand geleid<br />
worden ; dan moeten wy een portrait van DENNER ,<br />
of van iemand anders , die tot zekere hoogte komt,<br />
boven dat van een TITIAAN of VAN DYK den voorrang<br />
geeven , of eerr landfchap van VAN OER HEYDEK<br />
boven dat van TITIAAN of RUBBENS; want deeze zyn zekerlyk<br />
een veel naauwkcuriger voorftelhng der Natuur.<br />
Dat wy (ons een geziclrt verbeelden , dat met alls<br />
mogelyke waaTheid iri een Camera obfcura is voorgeftetd,<br />
en het zelfde gezicht gefchilderd, door een groot<br />
kunstenaar ! Hoe klein en bekrompen' moet het eene<br />
in vergclyking met het andere fchynen , fchoon het<br />
voorwerp hetzelfde is. Het tooneel is hetzelfde ,<br />
maar de wyze van voorftelling is verfchillend. Hoe<br />
veel grooter zal nu diezelfde kunstenaar fchynen ,<br />
wanneer het hem geoorloofd is , zo wel de (tof re<br />
kiezen , als zyn ftyl te verhoogen. Even ge<br />
lyk NICOLAAS POUSSIN, verplaatst Iry ons in de landftreeken<br />
van het Oude Rome , met alle de voorwerpen<br />
, welke ons een geleerde opvoeding zo dierbaar<br />
en belangryk maakt; of hy gelykt een SEBASTIAAN<br />
BOURDON, die ons tot de duistere oudheid der Egyp-<br />
tifche Pyramiden voert, of een CLAUDE LE LORRAIN,<br />
wanneer hy ons tot de zagte rust der Arcadifche toeneclen<br />
of het land der Feëen leidt.<br />
De Landfchapfchilder in deezen ftyl en met zulk<br />
eene uitvoering , zendt , even gelyk de Historifche<br />
Schilder , de verbeeldingskragt te rug naar de tyden<br />
der Oudheid, en noodigt, even gelyk de Dichter, de<br />
^dementen met zyn voorwerp te fympathifeeren ; de<br />
Wolken mogen dan betrokken heenvloeijen , gelyk by<br />
TITIAAN en SALVATOR ROSA; of van de ondergaande<br />
35on verguld worden , gelyk by CLAUDE ; de besgen<br />
:<br />
» mo-
D7ER DE SCIULDERKUNST. I33<br />
-ficgen dan ftyl zyn of zich in een zagte gloojing<br />
verliezen ; de takken zyner boonjen mogen op eens<br />
cn in rechte hoeken uit den ftain voortfpruiten , of<br />
alleen met een zagte afwyking op eikanderen volgen;<br />
aüc deeze omstandigheden brengen het haare toe tot<br />
het algemeene karakter van een werk , het zy dan<br />
van dc üerlyke of verhevene foort.<br />
Hierby kunnen wy nu nog het groote middel van<br />
lieht en fchaduwe voegen , waarover de kunstenaar<br />
een volle macht heeft, die hy veranderen cn verplaatfeu,<br />
verminderen en vermeerderen kan , nadat het<br />
voor zyn hoofdoogmerk het best is , cn zy het<br />
uaauwkeurigst aan het hoofdidée van zyn werk beantwoorden.<br />
Een Landfchap, dus uitgevoerd onder den invloed<br />
van een Dicliteriykeu Geest, moet boven de gewoone<br />
en gemeene gezichten even zo zeer verheven zyn, als<br />
MILTONS Allegro en Ptnferofo boven een koude Profaifche<br />
vertelling of befchryving verheven is. En zulk<br />
een Schildery moet een fterker indruk op de ziel maaken<br />
, dan de weezenlyke tooneelen, wanneer zy voor<br />
ons liggen, maaken zouden.<br />
Wanneer wy andere kunsten befchouwen, zullen wy<br />
hetzelfde onderlcheid, dezelfde verdeeling in twee<br />
klasfen bemerken , waarvan ieder onder den invloed<br />
van twee verfehillende beginzels werkt , waarvan de<br />
eene de Natuur volgt, de andere aan de Natuur eene<br />
afwisfeling geeft , eu fomwylen geheel van haar afwykt.<br />
Het tooneel , waarvan men zegt , dat het ons de<br />
fpiegel der Natuur voorhoudt, bevat beiden in zich.<br />
Hoe natuurlyker het gemeene blyfpel of een klugt<br />
is , des te beter. Even zo is het met den laagea
Ï34 REINOI.DS REDENVOTERING<br />
ftyl der Schilderkunst. Maar het hooger blyfpel<br />
haakt , naar myn gedachte, even zo weinig naar navolging<br />
(in zo verre namclyk navolging een begoocheling<br />
zyn moet) en verwacht even zo weinig, dat de<br />
aanfchöuwer zich verbeelden zal , dat de gebeurtenisfen<br />
, die daar voorgefteld worden, werkelyk voor<br />
hunne oogen geleideden, als RAPHAC'L in zyn Cartons<br />
of POUSSIN in zyn Sacramenten verwachten, dat wy,<br />
ook flegts voor een oogenblik, gelooven zullen , dat<br />
de figuuren , welke zy daar nedergoochclen , wezen^<br />
lyke perfoonen zyn.<br />
13y gebrek van deeze onderfcheiding komen zo veel<br />
verkeerde oordeelvellingen voort. Men pryst RAPHAÜL<br />
wegens natuur cn begoocheling, die hy zekerlyk niet<br />
had , en die hy even zo zeker nooit zogt; en onze<br />
groote Toneelfpeeler GARRICK werd met dezelfde onkunde<br />
door zyn Vriend FIELDING geprezen , dia<br />
denkelyk iets zeer zinryks dacht te doen , als hy in<br />
een zyner Romans (voor het overige een werk van<br />
groote verdienden) een onkundig mensch invoert, die<br />
GARRICKS voorde-ding'in een tooneel van Hamlet voor<br />
wezenlykheid hield.<br />
Een weinig nadenken moet ons overtuigen , dat in<br />
dit gantfche tooneel niet een eenige omdamügheid is,<br />
welke den aart der begoocheling heeft, SIIAKESPEARS<br />
en GARRICKS verdiende in dergclyke tooneelen is van<br />
een geheel anderen en hoogeren aart.<br />
Dan wat de onrechtmaatigheid van dit gewaande<br />
Compliment nog vermeerdert, is dat ook de beste<br />
theatraale voordelling aaironweetende lieden, die nooit<br />
voorheen een tooneelfpel gezien hebben , nog veel<br />
onnatuurlyker voorkomt , dan hen , die gewoon zyn<br />
ssodanigc noodige a'fwykingcn van de Natuur, als da<br />
Kunst
OVER DE SCHILDERKUNST. I35<br />
Kunst noodzakclyk maakt, mede in rekening te brengen<br />
en intefebikken.<br />
In theatraale voorttellingen moeten wy zeer veel<br />
aan de plaats toegceven, waarin de voorltelling ge-<br />
1'chied, de lichten , het gezclfchap, dat wy aan alle<br />
kanten zien , en de tooneelen die open voor onze<br />
oogen veranderd worden. Ilierby komt nog de taal<br />
in rymlooze vaerfen , waarby het gewooue Engelsch<br />
veranderd wórdt, terwyl dit Engelsch zelf nog zeldzaam<br />
voorkomen moet , wanneer Hamlet , wanneer<br />
Deenen , cn het gantfche üeenfche Hof het fpreekt.<br />
Uit alles moeten wy overzien en infehikken; doch<br />
even daarom, dat wy het infehikken, houdt alle begoocheling<br />
op. Nu wceteu wy, dat hoe hagen, onweetender<br />
en gemcener een mensch is, hy deste minder<br />
deeze dingen wil over het hoofd zien , en hoe<br />
minder hy door eene navolging kan begoocheld worden;<br />
die dingen , waarin het tooneel tegen natuur en<br />
.waarfchyulykheid zondigt , en die wy verfchoonen of<br />
over het hoofd zien, liggen juist binnen de kring van<br />
den 011 ge vormden mensch.'<br />
Myn oogmerk is hier niet in alle die gevallen te<br />
trecden , waarin de theatraale voorltelling onnatuurlyk<br />
is ; doch ik moet aanmerken, dat zelfs de uitdrukking<br />
van hevige hartstóchten niet altyd in die<br />
maat voortrcllyk zyn kan , waarin zy natuurlyk is ;<br />
want (le tooneclfpceler kon mogelyk zulk een fchrik<br />
en zulke onaangenaame gewaarwordingen in zyne aanfchouwers<br />
verwekken , dat het cveuwigt verlouren<br />
raakte, waardoor ons vermaak opgehouden wordt, en<br />
dat in onze ziel het overwicht heeft. Gcvolgelyk kun-<br />
-jien geweldige verdraajingen , een ysfelyk gekerm ,<br />
tnz. hoe fterk ook het .gey^hgpi jaogt, en hoe natWJ<br />
I 4 tuur-
ï 3
OVER. DE SCHILDERKUNST. 137<br />
;-yk dc aanleg van een tuin een kunst is, of deeze benoeming<br />
verdient , een afwyking van de Natuur ;<br />
want, zo deeze kunst , gelyk veele denken , daarin<br />
herbond , dat zy alle fchyn van kunst, of ieder fpoor<br />
van menfchelyke handen daaruit verbannen wilde ,<br />
was het niet langer een tuin.<br />
Immers fchoon deeze kunst, als „ een voordeelig<br />
gekleedc Natuur " befchreven wordt , (en in zeker<br />
opzicht is zy dit ook , en veel fchooncr en gefchikter<br />
voor de menfchen dan de rauwe Natuur) is<br />
echter deeze zo gekleedc Natuur niet verder een<br />
voorwerp voor het penfeel van den Schilder , gelyk<br />
dit alle Schilders van Landfchappcn weetcn, die zich<br />
gaarne aan de Natuur zelve houden , en ze volgens<br />
de grondbeginfelen van haar eigen kunst kleeden ,<br />
welke zeer verre van de grondbeginfelen der Tuinkunst<br />
afwyken , en zelfs dan , wanneer zy van dc<br />
beste en meest goedgekeurde foort , ja zodanig zyn,<br />
gelyk ze de Landfchapfchilder zeifin de aanlegging<br />
zyner gronden , en voor zyn liefhebbery , volgen<br />
zou.<br />
Ik heb zo veele voorbeelden byeengebragt , als my<br />
voor de verfcheidene pointen noodig ibheen , die ik<br />
u in deeze redenvoering tot een verdere beoefening<br />
wilde aanbeveelen. Uw eigen gedachten kunnen ze<br />
nu verder leiden , en u het gebruik leeren , dat mea<br />
van dc Analogie der kunsten maaken kan , zo wei<br />
als ï-ui de hepaalingen , die wy by het gebruik deezer<br />
Analogie moeten in acht neemen , cn die een<br />
ieder ,<br />
gen. Wy hebben 'er geen woord voor j het is de kunst van,<br />
een Ktnt s van een Brom enz.<br />
15
IjS REINOLDS REDENVOERING<br />
ieder, welke de verfcheidenheid van veele haarer grond-<br />
ilellingen volkomen vcrlïaat , zelf vinden moet.<br />
Het doelwit van alle deeze kunsten is, indrukfels te<br />
maaken op' het gevoel cn dc verbeeldingskragt. De na-<br />
bootzing der natuur bereikt dikwils dit oogmerk; ibm-<br />
wylen egter valt het kwalyk uit, en iets anders komt<br />
'er in de plaats. Hierom dunkt my, dat de waare toets-<br />
ftecn van alle werken der kunst is, te onderzoeken,<br />
niet alleen of zy een waare navolging der Natuur<br />
zyn , maar of zy aan het doel der kunst beantwoor<br />
den , dat is, of zy een aangenaam gevoel in de ziel<br />
verwekken! ••' >'•'. •'< u*v Ixj
© V E R D E S C H I L D E R K U N S T . 13^<br />
iëïwyzen met een goed gevolg op dc verbeeldingskracht<br />
je werken , dan dc. Bouwkunstenaars gewoonlyk kennen.<br />
Ik zal my niet by dc werking ophouden , welke<br />
een algerneene Symmetrie en juiste betrekking moeten<br />
voortbrengen, door welke het oog vergast wordt, even<br />
geiyk het oor door de .Muziek; maar wil alleen daarby<br />
blyven ftüftaan, dat de Bouwkunst zekerlyk veele<br />
grondftellingen met de Dicht- en Schilderkunst gemeen<br />
heeft. *fcflb*8A M'U B.-.V ïfbner si,y. .f'-fhüfT -*,CI<br />
Onder de eerfte cn gewlcltógfte deezcr grondbeginfelen<br />
rcekene ik dit , dat de Bouwkunst op de verbeeldingskragt<br />
werkt door hulp van aslbciatie der<br />
denkbeelden. Zo vinden wy , by voorbeeld, (daar<br />
wy van natuure zekeren eerbiel hebben voor de<br />
oudheid) zeker vermaak in die foort van gebouwen ,<br />
welke oude zeden en gewoonten in onze gedachten<br />
terug roepen , gelyk dc adelyke Slooten van Ridders<br />
en Loenlieercn zyn. Om deeze reden kiest de Schilder<br />
cn Dichter zo dikwils Toorcns en Daaken (*) in<br />
de compoütie zyner Idcaalifche Landfchappen; en aan<br />
even deeze om Handigheden moeten wy het grooteudeels<br />
toefchryven dat 'er in dc gebouwen van VAN BRUGGEN ,<br />
die zo wel een Dichter als Bouwmeester was , meer<br />
trekken van vcrbeeldingskragt, dan men in de werken<br />
van iémand anders zal aantreden, zich opdoen. En hierin<br />
ligt de grond van die werking , welken veelen zyner<br />
gebouwen op ons hebben, niettegenftaandc de gebreken „<br />
'ieuaasimimm& iwurww , nyi hctn:& :Jc HOS ïstflie<br />
:}iu Jioon lïbliibS sb JJW .nsbaab nsag jr.b HOIVIIHH^.<br />
'*) Towers and Batticments —-— naar het Frangch : des<br />
tours des creneaux.<br />
Toners and Battkinents it fees.<br />
•Bofom'd high in tufied trees.<br />
Milton, l'Allegro.
\jtp RÏINOLDS REDENVOERmo<br />
die men veelen derzelven met recht verwyt. VA?T<br />
BRUGGEN nam , om zyn doelwit te bereiken , verfcheiden<br />
grondftellingen vtn de Gothifche Bouworde<br />
aan, welke, oflchoon niet zo oud als de Griekfehe,<br />
echter voor onze verbeeldingsBacht meer van de oudheid<br />
heeft; en met de verbeeldingskracht heeft de<br />
kunstenaar toch meer te doen, dan met de befliste<br />
waarheid.<br />
De Barbaarfche pracht van die Afiatifche gebouwen,<br />
welke de Heer HODGES heeft uitgegeven, zullen<br />
mogelyk op gelyke wyze den een of ander Bouwkunftenaar<br />
— niet als modellen ter navolging, maar<br />
tot een wenk voor de compolitie en algemeene werking<br />
dienen; gedachten, waarop hy nooit zou gevallen<br />
zyn.<br />
Het is, gelyk ik reeds gezegd heb, een gevaarlyke<br />
en gewaagde zaak , de grondregels van de eene kunst op<br />
een andere toetepasfen; of ook flegts in één voorwerp<br />
de verfcheiden manieren van dezelfde kunst te vereenigeu,<br />
wanneer zy uit vcrfchillende grondregels voort-»<br />
Ipruilen. De gezonde regelen der Griekfehe Bouwkunst<br />
moeten niet ligt vaardig opgeofferd worden. Van dezelven<br />
aftewyken, of 'er iets bytevoegen, is , even als een<br />
afwyking van, of byvoeging tot de regelen van andere<br />
kunsten, flegts aan groote geesten geoorloofd, die de<br />
menfchelyke natuur volkomen kennen, en befliste meesters<br />
in alle combinatiën van hun eigen kunst zyn,<br />
Het zou niet kwaad zyn, wanneer Bouwkunftenaars<br />
fomwylen dat geen deeden, wat de Schilder nooit uit<br />
het oog moest verliezen ; namelyk de toevallen zich<br />
ten nutte te maaken, derzelytr leiding te volgen, ert<br />
ze te bewerken, liever dan altyd aan een ontworpen<br />
plan getrouw te blyven. Her. gebeurt dikwils , dat<br />
men,
OVER DE SCHILDERKUNST» ütï<br />
men, op verfcheiden tyden, van wegens het nut of<br />
vermaak, byvoegzcls aan huizen bouwt. Zulke gebou*<br />
wen verliezen de regelmaatigheid , doch zy krygen<br />
daardoor fomtyds een meer fchildcrachtig aanzien, dat,<br />
naar myn gedachte, ecu Bouwkunitcnaar in een origineel<br />
plan, met goed gevolg kan opnecmen, wanneer<br />
het niet al te zeer met de welvoeglykheid ftrydig is.<br />
Menigvuldigheid en verfchcidenheid is in alle andere<br />
Kunften, die voor de verbeelding werken, een fchoonbeid<br />
en voortreflykheid; waarom ook niet in de<br />
Bouwkunst ?<br />
De gedaante en kromtens van de ftraatcn van Londen<br />
en andere oude fteeden zyn door toeval ontftaan,<br />
zonder plan of oogmerk; doch zy zyn daarom<br />
Voor de geenen die 'er doorgaan of ze beziet, niet<br />
minder aangenaam. Indien integendeel de Stad naar het<br />
regelmaatig ontwerp van CH. WREN gebouwd ware,<br />
zou de werking eer van een onaangenaamen aart geweest<br />
zyn , gelyk het in eenige nieuwe deelen van<br />
London het geval is. De eenvormigheid kon ligt<br />
vermoeijen , en een kleinen graad van weerzin verwekken.<br />
Ik maak geen sanfpraak op de kennis der Bouwkunst<br />
*n haare deelen. Ik oordeel nu van de kunst alleen<br />
als Schilder. Wanneer ik van VAN BRUGGEN in de taai<br />
van een Schilder fpreeke, denk ik in de taal onzer<br />
kunst van hem te fpreeken. Om dus van VAN<br />
«RUGGEN in de taal van den Schilder te fpreeken,<br />
heeft hy de oorfpronglykheid van vinding , verltond<br />
bet licht en fchaduwen wel, en bezat groote bekwaamheid<br />
in de compofitie. Om zyn voorgrond of hoofdvoorwerp<br />
te onderfteunen , plaatfte 'er hy twee of<br />
drie groepen voor; hy verftond volkomen zyn kunst<br />
in
142 KEINOLDS REDliN VOKRINC-<br />
in liet geen zo zwaar in de onze is , de behandeling,<br />
namelyk van den achtergrond, waardoor dc tckeuiug<br />
of vinding zich op het voordceligst opdoet. Wat in<br />
een Schildery dc achtergrond is, is in de Bouwkunst<br />
de grond zelve, waarop het gebouw geplaatst wordt;<br />
en geen Kunftenaar zorgde meer daarvoor dat zvn<br />
werk niet ruuw of hard mogt fchynen; dat wil zeggen<br />
het fprong niet op eens uit den grond op, zonder<br />
verwachting en eenige voorbereiding.<br />
Dit is een tol, welke de Schilder aan den Bouwhunftenaar<br />
fchuldig is , die als een Schilder componeerde,<br />
cn die ter belooning zyner verdienden van<br />
de vernuftigfte geesten zyner tyd gelaakt wierd ,<br />
welke de grondregelen der compofitie in de Dichtkunst<br />
niet beter verilonden dan hy, en die weinig<br />
of niets van dat geen wisten, wat hy volkomen verftond,<br />
de algemccne leidende grondbeginfelen der Bouwen<br />
Schilderkunst»<br />
Zyn noodlot was dat van den grooten PERRAULTV<br />
Beidcn waren voorwerpen van dc moedwillige fpotterny<br />
eener geleerde party, cn beiden hebben eenige<br />
der fchoonfte gedenkreekens nagclaatcn, die tot opden<br />
huidigen dag hun beider vaderland tot fieraad<br />
ftrekken: dc FACADE VAN DE LOUVRE , LIENIIEKM cir<br />
GASTLE HOWARD (*).<br />
Alles te famen genomen, dunkt my, dat het voorwerp<br />
en doel aller kunften is , de natuurlyke onvolkomenheid<br />
der dingen te vergoeden, cn dikwils dc<br />
ziel vermaak te verfchaiTen doer de fchepping en<br />
voorftelling van wezens , die nooit anders dan in de<br />
Verbeeldingskragt haar beftaan hadden.<br />
Ieder<br />
(*) Buitenplaatfea vaa den Hortpg Tan Martborwgk es<br />
Mylord Garlisle.
OVER DE SCHILDERKUNST. 14*<br />
Ieder ftaat toe, dat daaden en gebeurtcnisfen ,hoe zeer<br />
zy ook den gefchiedjchryyer verbanden mogen , geen<br />
macht over den Dichter of Schilder hebben. By ons<br />
moet de gefchiedenis naar deeze hooge begrippen der<br />
kunst zich richten cn vlcijen. En waarom? Om dat<br />
deeze kunften, in haaren hoogften ftyl namelyk , niet<br />
met ruuwe en grove zinnen te doen hebben , maai'<br />
met zekere begeerte, met zekere wensch der ziele, met<br />
zekere vonk der Godheid, die wy hv ons hebben, en<br />
die ongaarne den dwang en bepaaling der waereld<br />
duldt, die ons omringt.<br />
Zo veel als onze kunst van deeze vonken der Godheid<br />
heeft, juist zo veel waarde • • • ik had byna<br />
gezegd, Godlykhcid, vertoont zy; en die gecnen onzer<br />
Kunftcnaarcn , die dit onderfcheidsteeken in den<br />
hoogften graad bezitten , krygen daardoor den heerlyken<br />
bynaam van Godbjk.<br />
QVE 8.
144<br />
OVER DEN TOON DER GEZELLIG? II El D'«<br />
(Uit het Hoogdtiitsch van GARVE.)<br />
CVICERO geeft in zyn boek over de monschlykc plichten<br />
eenige voortreilykc lesfen voor het gefprek. Met<br />
weinige woorden geeft hy het onderfcheid op , het<br />
welk tusfehen hetzelve en de openbaare redevoeringen<br />
plaats hcefté Hy. beweert met recht, dat de regelen ,<br />
welke de grammaticaale zuiverheid der taaie, en het<br />
redenkundige der gedachten bctrelfen, aan beiden gemeen<br />
zyn: dan hy geeft evenwel te gelyk te kennen,<br />
dat dat gecne, wat eigcnlyk welfprcekcndhcid heet j<br />
dat geene, waardoor dc redenvoering van een mensch<br />
moet bchaager. of treilen, in den omgang anders zyn<br />
moet , dan voor de Rechtbank of voor den Raad.<br />
De openbaare redevoering heeft altyd iets van den<br />
Schooltoon (*), het gefprek moet den toon der gezelligheid<br />
hebben. Men begeert den laatften thans ook<br />
in!<br />
(*) Ik wil door bet woerd Schooltoon geen verachtelylc<br />
ïievendenkbeeld uitdrukken. Ik vind maar geen ander woord,<br />
om het onderfcheid duidelyk aantetoonen , hetwelk ik daar.<br />
by denke. Ily is op zyn rechte plaats, daar, waar<br />
het op een grondig en volkomen onderwys aankomt, — de<br />
eenige pasfende ; hy is vatbaar voor eene groote voortreflyk-<br />
heid , hoewel niet Voor dezelfde bevalligheid , als de tegen-<br />
overgeftelde. Hy is eindelyk voor het grootfte gedeelte dö'<br />
myne. Konde het my dus wel invallen , om denzelven ge<br />
heel en al te verwerpen? Het gefprek is niet tot onderzoe<br />
kingen bepaald i en de voordrage, aan hetzelve eigen, ksiï<br />
zeer dikwerf niet beftaan met de grondigheid dte hy ver-<br />
eiseht. T
OVER PÊN TOON DER GEZELLIGHEID. gig<br />
in gefohrifton. Waarin beftaat dezelve , en welken<br />
zyn de voorrechten , die deiizelven zoo aangenaam<br />
maaken?<br />
1. ) De Schooltoon is zwaarmoedig; hy onderzoekt,<br />
doorgrondt alles : de onderwyzer houdt den geencu<br />
waarmede hy fpreekt , voor ouwectenden; hy wil hen<br />
omtrent het geheel onderrichten.' Daarom begint hy<br />
van dc eerde grondbeginfelen af, daat niets over ?<br />
gaat dap voor dap voort, outwykt gecne zwaarigheid ,<br />
houdt den fehakel der denkbeelden vast; De toon'<br />
van' het gefprek is ligt, gemaklyk, yloejjcnde. De<br />
goede gezelfchapper hopdt de perfoonen, die hy aan?<br />
fpreekt , voor ondervveezen; en wil alleenlyk enkele<br />
punten van dc zaak aanroeren , waarover hy byzonderlyk<br />
heeft nagedacht, of waaromtrent hy betefe berichten<br />
heeft; Hy iaat dus het bekende weg , of<br />
roert hetzelve flechts kortlyk aan. Hy blyft by<br />
geen voorwerp tot vermoeijens toe daan; hy vermydt<br />
dat geene , wat eene grootere infpanning vereischt ;<br />
en delt daar tegen dat geene, wat hy zegt, in zulk<br />
een licht, dat het zelfs voor het gemeende verdand<br />
duidelyk is. Hy fpreekt tevens tot de verbeelding,<br />
tot de hartstochten: doch al weder niet, pm dezelve<br />
in hevige duurzaame bewcegingen te brengen , maar<br />
om ze dechts ligtelyk te treffen en aan te doen.<br />
2. ) Gemeen, dichterlyk, geleerd , zie daar de drii*<br />
foorten van dyï , van manier van denken, van redenecringe!<br />
Wat deezen op zekere Wyze verëcnigt,<br />
de vermenging van grondige gedachten, met bevallige<br />
maar niet verre gezochte zinnebeelden, en eene zeer<br />
Verdaanbaare eenvoudige manier Van voordel; dit<br />
maakt den rechten toon uit der goede gezelligheid.<br />
Hy die in gezelfchap noch het verdand, noch dc<br />
ÏESCH, LEIT; IV. D.' K ver*
I46 OVER DEN TOON DÉR GEZELLIGHEID»<br />
verbeelding bezig houdt, is verveelend: wie met opzet<br />
en onafgebrooken fchildercn of onderwyzen wil ,<br />
wordt laf en fmaakloos.<br />
3.) Alles , wat den fehyn heeft, als of het met<br />
móeite is uitgewerkt, en met het oogmerk gekoozen,<br />
om te behaagen of verwondering te verwekken, komt<br />
zeer naby aan de fchoolfche gemaaktheid. Het gefprek<br />
is eigenlyk daartoe beftemd, om over tegenwoordige<br />
belangen of voorvallen van het werklyk leven<br />
te fpreeken. Alles,bygevolg, wat men zegt, moet<br />
fchynen, doof andere dingen veroorzaakt, niet door<br />
ons opgezocht te zyn. Zoo zyn de geestige invallen<br />
alleenlyk alsdan van eenen goeden gezelligen fmaak,<br />
wanneer ze niet zyn voorbereid, maar op hetzelfde<br />
oogenblik , uit het geen anderen gezegd hadden , of<br />
uit het geen in het gezclfchap was voorgevallen, ontdaan.<br />
Op gelyke wyze moet de redeneering , het<br />
verhaal, het leerryke en het bevallige altyd door de<br />
gelegenheid als geroepen worden.<br />
Het gefprek is daardoor onderfcheiden van eene<br />
uitgewerkte redenvoering of gefchrift, dat het zynen<br />
eigen gang gaat , dien niemand der fpreekenden kan<br />
bepaalen of vooruitzien. Aan den eenen kant veröorloft<br />
elk zich, om door gemaklyker aaneenfchakelingen<br />
van de eene ftoffe tot de andere over te gaan, dan hy<br />
in een voordel zich zoude veroorlooven , het welk door<br />
hem opzichzclven gedaan wierd: aan den anderen kant<br />
is de verfcheidenhcid der menfchen van eikanderen, ten<br />
opzichte van het verband , waardoor zy hunne denkbeelden<br />
aan eikanderen knoopen, niet minder groot ,<br />
dan ten aanzien van hunne denkbeelden zeiven; en de<br />
orde in de voorwerpen van het gefprek, welke uit<br />
alle deeze verfehillende aaneenfchakelingen der fpreekenden
OVER DEM TÓÖN DER GE2EU.It.HElD"." I47<br />
keilden is iamengefteld, verkrygt daardoor dus iéts eigen<br />
deftigs en zonderlings. De goede gezelfchapper<br />
zal zich door deezen gang van het gefprek mede laaten<br />
wegfleepefi: overal, waar hetzelve heenen leidt,<br />
eenige bloemen of vruchten wecten te vinden; maar<br />
het èvciiwel niet met opzet, althans niet zoodanig,<br />
dat men het merkt , daa'r heenen trachten te leiden,<br />
waarna hy het reeds gcfchikt had.<br />
4.) Gemaklykheid en vloeibaarheid in de redeneeringe,<br />
een rykdorri van goede , ongezochte uitdrukkingen,<br />
inzonderheid het eigen woord, eh de fnelheid<br />
, em hetzelve op het eerfte öogenblik te treffen,'<br />
dit zyn vereischteh van éeneii góeden gezelligeri re'defiaar.<br />
Alle andere fchoonheden van dén ftyl mist<br />
men in het gefprek niet; eenigen berispt men zelfs,<br />
omdat zy juist te veel voorbereidingé aantoohen :<br />
andere bieden zich van zelve aan, en wel gèduurig<br />
met en by die dcnkbeêldcn, waarby zé pasfen.' Evenwel<br />
is 'ér gepastheid van üitdrukkinge noodzaaklyki<br />
Met deeze is de beknoptheid verknocht; want, wanneer<br />
men het rechte woord gevonden hééft, dan heeft:<br />
men 'er niet meerder nodig , Om' zyne denkbéeldert<br />
duidelyk te maaken : voorts dc eénvoudigheid; wanc<br />
men poogt gcwoonlyk dat géene doof ficraaclen en<br />
bloemen te vervullen , wat 'ér aan dé gepastheid der<br />
tiitdrukkinge ontbreekt: —•— Dit alles nu is een<br />
gevolg van een vaardig geheugen; van eene verbeeldingskracht<br />
, dewelke zich dè beelden der zaaken,<br />
waarover gefprookèn wordt , duidelyk eh leevendig<br />
voorflclt; (want hoe meer aanfchou'wend cn duidelyk<br />
het denkbeeld is , hetwelke Wy willen uitdrukken,<br />
zoo' veel te eerder vallen ons de rechte woorden' daar<br />
K 2 toé
148 OVER DEN TOON DER GE2ELLIGHEID.<br />
toe by;) van eene opmerkzaamheid , welke zich niet<br />
W verftrooijen of in de war brengen; het is einden<br />
lyk een gevolg van oeffeninge en menigvuldigen omgang<br />
met befchaafde.en welfpreekcnde menfchen. Ook<br />
komt hier de vrypostigheid te ftade. Elk mensch<br />
fpreekt vloeijender , wanneer hy zonder befchroomdheid<br />
fpreekt. Zodra dus eenige hartstocht de gevvoone<br />
fchroomvalligheid van een mensch verdryft ,<br />
wordt hy aanftonds welfpreekender, de gang van zyne<br />
denkbeelden rasfer, het voorftel daarvan gepaster,<br />
Hy fehynt met de vrypostigheid nieuwe bekwaamhe<br />
den gekregen te hebben.<br />
5. ) Enkele redeneering zonder voorbeelden , zonder<br />
verhaal van gebeurde zaaken, heeft altoos een<br />
fchools aanzien. Het byzondere en individueelc maakt<br />
bet voorwerp van het gefprek uit, niet het algemcefie.<br />
Zelfs de Schryvers , die deezen toon naavolgen,<br />
fpeclen altoos op Anecdotes en voorvallen vau hunnen<br />
tyd en plaatfe. Niemand deed zulks meer dan<br />
yoLTMRE : en zyne gefchriften hebben een gedeelte<br />
van hunne bevalligheid hieraan te danken. Alles<br />
wordt daardoor treffender , bekwaamer om nieuwsgierigheid<br />
of declnceminge te verwekken, wanneer hetzelve<br />
op den perfoon van den leezer, of van hen,<br />
met dewelken hy zeer bekend is, en wanneer het op<br />
hunnen tcgenwoordigen toelland , eene onmiddeibaare<br />
betrekking heeft.<br />
6. ) Vrolykheid en eene goede luim behooren mede<br />
tDt den aangenaamen toon der gezelligheid : echter<br />
altoos eene zachte , opgeruimde , geenszins gerucht<br />
maakende vrolykheid. Alles , wat te veel gedruis<br />
maakt, wordt laag en gemeen. Doch 'er moet<br />
een
OVER. DEN TOON DER GEZELLIGHEID.<br />
een aanleg tot genoegen in het geheele gefprek doorftraalcn<br />
; en wanneer 'er dan van tyd tot tyd flikkeringen<br />
van fpeelend vernuft en niet beledigende fcherts<br />
doorfchieten: dan is dit de manier van onderhoudinge<br />
, welke den omgang van den mensch voor anderen<br />
het aangenaamfte maakt,<br />
K 3 KORT
15C<br />
KORT BERIGT WEGENS HET L E V E N EN DE<br />
SCHRIFTEN VAN DEN ABT OLIVET.<br />
(Uit het Engelsch.')<br />
"josEPH TIIOULIF.R CLIVET , Mede - Lid van de Franfche<br />
Akadcmic , was op den 13de.11 van Lentemaand<br />
des jaars 1682 te Salins geboren , afdammende van<br />
een waardig en aanzienlyk gedagt. Dc zorg voor<br />
zyne opvoeding trok reeds vroeg zyns vaders oplettendheid<br />
; een voorregt waarvan men fn de deden<br />
yeeltyds verdoken is wegens de beletfels van bezigheden<br />
, of ook wegens eene gewoonte, welke meest<br />
in zwang gaat , van naamlyk de jeugd te laaten onderwyzen<br />
door vreemden, die zelden voorbeelden by<br />
hunne lesfen voegen. Zyne neiging tot de letteroefeningen<br />
ontwikkelde zig fpoedig : hy had naauwljks<br />
zyne eerde loopbaan geëindigd , of hy ging onder<br />
de Jefuiten , onder wier orde hy eenen Oom had ,<br />
die wegens zyne geleerdheid beroemd was. De Republiek<br />
der letteren heeft de vermaardde autcuren te<br />
danken aan deeze gecstlyken , welken het niet voor<br />
laag of beneden hunne waardigheid hielden, dc opvoeding<br />
der jeugd tot een gedeelte hunner bezigheid<br />
te maaken.<br />
Ilier doorliep de jonge OLIVET het tweede perk der<br />
weetenfehappen. De eerde poogingen van zyn vernuft<br />
waren der dichtkunst toegewyd ; maar de Kerklyke<br />
welfnreekendheid beloofde hem gewigtiger roem, weshalven<br />
hy daartoe overging. Dewyl egter zyn fmaak<br />
hier niet volkomen toe neigde , dapte hy 'er weder<br />
af
HET LEVEN EN SCHRIFTEN VAN DEN ABTOLIVET. I5I<br />
af om zig geheel overtegecven aan de befchaafde<br />
letterkunde en wysbegeerte. CICERO was de Schryver<br />
die zynen yver meest bezig hield; hy kon nergens<br />
eene mildere bron van zedekunde en goeden fmaak<br />
vinden.<br />
De bepaalde en levendige trek , dien hy tot de<br />
letterkunde liet blykcn , zou hem t'eenigcr tyd den<br />
Jefuiten dierbaar gemaakt hebben. Met genoegen merkten<br />
zy het aangroeien zyner talenten , die zy vervvachtten<br />
dat met ter tyd hunne orde luister zouden<br />
byzetten. Doch de vermoeienis en de onderwerping<br />
aan de Godsdienftige tugt verveelden OLIVET. In den<br />
ouderdom van drie - en dertig jaaren brak hy de banden<br />
die hem opgeflooten hielden, 't Is egter niet<br />
peer dan billyk te verklaaren, dat geene zugt tot een<br />
wild of weelderig keven ecnig deel bad in 't befluit,<br />
welk hy nam om de Jefuiten te verlaaten. De begeerte<br />
naar onafhanglykheid en rust was het voornaamfte<br />
beweegmiddel , welk hem deed afftappeu van<br />
de ftrengheid en 't bedwang der Monnikcntugt. Dog<br />
zo zedig als afkeerig van baatzugt zynde , had hy ,<br />
eenigen tyd voor dat hy de Jefuiten verliet , geweigerd<br />
, zyne neiging tot de letteren aan eene zeer<br />
vleiende hoop optcölferen. Toen men hem naamlyk<br />
met de opvoeding des Prinfen van Asturië wikle<br />
belasten, wees hy die post van de hand, niettegenftaande<br />
zy hem den weg tot zyn fortuin openzette.<br />
De Republiek der letteren was door burgerlyke oneenigheid<br />
verdeeld , toen de Abt OLIVET te Parys<br />
kwam. Het berugt gefchil wegens den voorrang deroude<br />
of laatere auteuren ten aanzien der verdienden ,<br />
werd indien tyd over en weer wakker bepleit. Elke<br />
party had beroemde mannen voor zig, bekwaam om<br />
K. 4 hun»
t%Z Ê»RÏ&t AVE&feNS HET LEVEN EN<br />
hunii» zaak mét kragt te vérdcedigen. feöiLEftu eit<br />
RACINE, die hét vbrHüft van HOMERUS cn PINDARUS ,<br />
als door èrfnis , verkreégeh hadden , fielden 'er eenè<br />
éér In, hunne meesters voóftefiaan. De geleerde<br />
Mevrouw DACLER deed het zelfde. De berispers dei;<br />
oudheid eh voorftanders van hunne eeuw waren TE-<br />
RASSON , FÓNTENELLE en DE LA MOTTE. ?<br />
t Is ÏCtS<br />
aartttierklyks, dat dc laatflc, fchoon hy geen Grieksch<br />
verftond j egter de .//iade van HOMERUS iii 't<br />
Fransch vertaalde. Onkundig in de oudheid , ontzag<br />
hy zig evenwel niet , haare agtbaare lieraadeh aanteranden,<br />
niet eene foort van woede en r'aazcrny, waarvan<br />
men zelden een voorbeeld gezien heeft. Onbekwaam<br />
om door redekavelingen en bewyzen te overtuigen<br />
, zogt hy door geestige wonderfpreuken en<br />
valfche onderftellingen te verbaazen. De Abt OLIVET<br />
was in Haat , döor zyn goed oordeel cii door de<br />
geleerde yerbindtcnisfen , die hy met JHJET , MAU-<br />
CRÓIX , den Prefideut BOUIIIER en Vader f SOURNEüfftte<br />
had aangegaan , zig voor de befmetting der<br />
twistzugt te behoeden.<br />
De Franfche taal werd thans zyn cenig voorwerp 1<br />
zyne gewoone bezigheid. Ily bevlytigde zig dezelve<br />
in den grond te leeren kennen, door het naarstig doorbladeren<br />
van de beste auteurén. Aan deeze omftandigheid<br />
heeft het publiek te danken, dat hy een vertaaier<br />
geworden is. D c<br />
vertaalingen, uitgekomen op<br />
den naam van M. DE MAUCROIX , waren van zyne<br />
hand. De lof, dien hy verwierf, was zo uitneernend,<br />
dat de Franfche Akademie hem in 't jaar 1723<br />
in haar genootfehap aannam, FATIAN had niets toegebragt<br />
om hem tot deeze eer te Verheffen ; want<br />
bp den tyd zyner bevorderinge was hy niet te Parys,<br />
maar
DE SCHRIFTEN VAN DEN AIST ttMÜÏ, Ï53<br />
maar te Befancon , Werwaards hy vertrokken waS,<br />
om zynen vader de laatfte pligten van kinderlyke liet<br />
de te bewyzen.<br />
By Zyn wederkomst te Parys beviytigde zig de Abt<br />
.-,m een Werk uittegeeven , welk den eertitel , hem<br />
opgedraagen , kon regtvaardigen. Diensvölgens kwam<br />
in 4 jaar 1726 zyne vertaaling van een der Philofophifche<br />
werken van CICERO in 't licht, en was zodra<br />
niet van de pers, of werd erkend voor een groot<br />
meesterftuk, Welk eene zuiverheid! Welk eene fraaiheid<br />
! De vader der oude Romeinfche rederykkunst<br />
kon, indien hy in de Franfche taal gefchreewn had-,<br />
geen keuriger of bekwaamer uitdrukkingen gekoozen<br />
hebben. Deeze uitvoering was niét alleen agtenswaardig<br />
om de zuiverheid van taal , maar tevens om het<br />
oordeel, de geleerdheid en philofophic, doordraaiende<br />
in de noten en aanmerkingen , waarmede het werk verrykt<br />
was.<br />
In 't volgende jaar gaf de Abt zyne vertaaüng van<br />
de Philippica van DEMOSTHENES , en van CICERO'S<br />
Redevoeringen tegen CATILINA uit. Met ongemeen<br />
genoegen werden deeze werken ontvangen , gelyk ze<br />
waarlyk verdienden. Dc manlyke en deftige fmaak<br />
van den Abt lieten hem niet toe te vervallen in die<br />
zugt tot gedwongene ficraaden, welke TOURREIL<br />
oneer aandoet, Nimmer week hy af van de eenvoudige<br />
en onopgepronkte bevalligheden der natuur.<br />
De Historie der Franfche Akademie door PELISSON<br />
wagttc 'naar een vervolg. Deeze taak nam de Abt<br />
OLIVET op zig, beginnende zyn verhaal met het jaar.<br />
1652, en eindigende met het jaar 1700. Hy venneerderde<br />
zyns voorgangers werk ook met byvoegfels en<br />
aanmerkingen , waarin hy de veranderingen, die in<br />
K 5 &
154 BERIGT WEGENS HET LEVEN EN<br />
de Akademifche gebruiken plaats gehad hadden , aanwees<br />
, en eenige byzonderheden , door PELISON uit<br />
onvolmaakte Memoriün befchrceven, ophelderde. Zyn<br />
werk was in twee deelen gefplitst , vervattende het<br />
eerfte dc Historie der Akademie , en 't laatfte die<br />
van haare leden.<br />
Dc fehitterende eeuw van LODEWÏK DEN XIV. ,<br />
zo vrugtbaar in werken van een altoosduurenden<br />
roem , had haare uitmuntendheid nog niet aan den<br />
dag gelegd door een gefchrift, opgefteld tot bepaaling<br />
en nafpeuring van de gronden der Franfche taal, om<br />
tot een gids voor redenaars en dichters te kunnen<br />
ftrekken.<br />
't Was om deeze rede, dat de Abt OLIVET befloot<br />
Zyne landslieden te verryken met eene verhandeling<br />
over de Franfche profodie , waarin hy zeer gelukkig<br />
gedaagd is. IJy he.ft , in dit werk aanwyzing gedaan<br />
van de rykdommcn der Franfche taal , van de<br />
fchoonheden , waarvoor ze gefchikt is , en van de<br />
regelen, die zig van zeiven aan een man van vernuft<br />
opdoen , indien hy door fmaak geleid wordt. Men<br />
kan egter niet ontkennen, dat de fchrandere Abt wel<br />
wat te fterk op zyn eigen taal verliefd was , en dat<br />
'er te veel enthudasmus doordraait in 't geen hy 'er<br />
\an zegt.<br />
Op de verhandeling over de profodie, volgde fpoe-<br />
-fiig eene vertaaling van CICERO'S Tufculan* Disputatlones<br />
; en omtrent dien tyd Melde het Hof van Engeland<br />
den Abt het vervaardigen van eene zwierige<br />
uitgaave der werken van CICERO voor. De hoop op<br />
geldgewin had geen vat op hem ; hy ondernam egter<br />
het nazien van CICERO , maar niet op de aanfpooring<br />
Van 't Engelfche Hof. Hy droeg aan den Dauphin<br />
op
DE SCHRIFTEN VAN DEN ABT OLIVET. I^J<br />
pp 't geen voor den Hertog van Cumberland ontworpen<br />
was.<br />
De grondige kennis , die de Abt van de Romeinfchc<br />
auteuren had, weerhield hem niet van een naauwkeurig<br />
onderzoek der Franfche Schryveren. De werken<br />
van RACINE cn BOILEAU voldeedcn hem in den<br />
hoogften graad. Overtuigd, dat zy, buiten kyf, de<br />
eerfte plaats onder de Franfche clasfici verdienden,<br />
maakte hy 'er aantekeningen op. Zyne aanmerkingen<br />
op RACINE zyn nog bewaard , en vul fnecdigheid en<br />
naauwkeurigheid.<br />
Tegen het invoeren van nieuwigheden in de Franfche<br />
Taal, waartoe dc halfgeleerden zeer genegen waren,<br />
ftelde hy zig yverig te weer: dc brieven-, die<br />
hy over dit onderwerp aan den Prcfident BOUUIEK.<br />
gefchreeven heeft, zyn het laatfte werk, daTuit zyge<br />
pen gevloeid is.<br />
Hy was by eene vergadering der Akadcmisten te-<br />
•genwoordig, toen de eerfte aanvallen der ziekte, waaraan<br />
hy overleed, zig openbaarden. Men kan dus te<br />
regt zeggen, dat hy op het bed van cere ftierf. Hy<br />
was ten volle bereid zig aan de bctluiten der Voorzienigheid<br />
te onderwerpen: zonder zig over het voorlccdene<br />
te bcklaagen of voor, het toekomende bedugt<br />
te zyn, zag hy gerustlyk het gevaar toeneemen , ca<br />
fprak van zyne aannader^-nde ontbinding als van eene<br />
gebeurtenis, die hem, onyerfchillig was. Zyn gemoed<br />
bleef, tot dc laatfte oogenblikkcn toe, zig zelf gelyk.<br />
Geene klagt, geene uitdrukking van gemelykheid om><br />
fhapte hem , terwyl hy kwynde onder de uiterfte<br />
pyn cn foltering. Eindelyk tot zyn vyf-en tachtigfte<br />
jaar geleefd hebbende, verliet hy dit verganglyk tooneel,<br />
om in een zuiverer cn beter leeven te treeden.<br />
Ge-
IJS HET LEVEN EN SCHRIFTEN VAN DEN ABT OLIVET.<br />
Getrouw aan de beginfels van fmaak en Weetenfchap,<br />
welke hem best voorkwamen, hield hy bcftendig een<br />
kragttgen , zuiveren en eenvoudigen fchryftrant. Hy<br />
veragtte alle beuzelaaryen in den ftyl, waarop de laagere<br />
en ongeoefende fchryvers 20 verflingerd zyn.<br />
Geen wonder dan, dat hy den algemeenen loop der<br />
voortbrengfelen van zynen tyd met verfmaading behandelde.<br />
Hy merkteze aan als beneden de regelmaatige<br />
kritiek, en liet 2e over aan de fchande en vergeetelhëid.<br />
Van zyne vroegfie jeugd af verbonden met de beroemdfte<br />
Auteuren, kreeg hy de werken van verfcheirlenen<br />
onder hen in bewaaring. Vader HARDOUIN had<br />
hem by zyn overlyden eenige Manufcripten aanvertrouwd<br />
, waarmede hy de Koningiyke Boekery verrykté.<br />
Oïk was het publiek aan hem eenige Dichtftukken<br />
cn gedagten over verfcheidene onderwerpen , door<br />
den Abt FRAGUIR en M, HUET verfchuldigd.<br />
Het gedrag van den Abt OLIVET in de famenleeving<br />
was zodanig, als men het te verwagten heeft van een<br />
man, die door de natuur begaafd is met eene groote<br />
en verhevene ziel, geoefend in de Zedelcsfen der oudheid<br />
, cn verlicht door de waarheden van het Christendom.<br />
Zonder eenige zugt tot iets , behalven zyne<br />
fludiën; zonder andere begeerten dan naar roem, gaf<br />
hy nimmer het minfte blyk van de grootlyks verfchillende<br />
neiging tot het verzamelen van rykdommcn.<br />
Hy gebruikte nimmer tot bevordering van zyn fortuin<br />
de rente , die hy met den Kardinaal FLEURY bezat,<br />
noch het vertrouwen, waarmede de Heer DE MIREPOIX<br />
hem vereerde. Somtyds fprak hy hem in zynen yver<br />
voor anderen aan, doch nimmer voor zig zeiven. Hy<br />
ftierf belaaden met roem , en met den rouw der geheele<br />
natië. OVER.
9 V E R. DE<br />
S C H O O N H E I D<br />
I N D E<br />
A R C H I T E C T U U R ,<br />
(Uit het Italiaamch.)<br />
157<br />
Het Gezicht van een fchoon gebouw vervult onze<br />
ziel met een verrukkend vermaak. Deeze aangenaame<br />
gewaarwording kan geenszins een louter uitwerkfel der<br />
Symmetrie onder de beftanddeelen zyn. 'Er zyn gebouwen<br />
, waarin de uitgezochtfte proportien even zo<br />
weinig uitwerken, als de fchoonfte conlbnanten in een<br />
nietsbeteekenende Mufiek. Welke is dan de maatftaf,<br />
naar welke de fchoonheid in de Architectuur moet<br />
beoordeeld worden?<br />
Indien wy naauwkeurïg het vonnis, dat wy over'<br />
een fchoon werk der Bouwkunst vellen, onderzoeken ,<br />
vinden wy, dat het niet flegts op een eenvoudige gewaarwording<br />
der uitwendige zinnen, maar veeleer op<br />
zekere te voren verkregen denkbeelden rust. De Heer<br />
van MARMONTEL verklaart de algemeene idéé der<br />
fchoonheid door vier hoofdtrekken, die zeer gefchikt<br />
zyn om den aart der Bouwkundige Schoonheid in 't<br />
byzonder in een helder daglicht te ftellen.<br />
De Schoonheid der Natuur of Kunst treft onze ziel<br />
door de voorftelling van het verftand , door gemoedsbeweegingen,<br />
of alleen door het gevoel der zinnen.<br />
Vanhier ontftaan zo wel in de Natuur als Kunst<br />
drie' foorten van fchoonheid, de geestelykt of verftan.<br />
de'
ï 58 o v ER DE S C H O O N H E I D '<br />
idelyke, de zedelyke en de zinlyki. Een ieder derzefe<br />
Ven kan door drie verfcheiden eigenfchappen op het<br />
verftand en op de zinnen werken ; door de inwendige<br />
kracht en energie der daad, door rykdom en<br />
vruchtbaarheid der middelen , en door een fchranderë<br />
keuze én tocpasfing van dezelven. Hoe meer deeze<br />
drie eigenfchappen in een voorwerp van Natuur of<br />
Kunst vereenigd zyn , hoe fchooncr hetzelve is.<br />
Onder de verftaudelyke Schoonheden rekenen wy,<br />
by voorbeeld, een fchoone oplosfing van een Geometrisch<br />
voorftel, een fchoone ontdekking in dé Phylica,<br />
de uitvinding van een werktuig enz., omdat wy<br />
een hoogen graad vaii de inwendige fterkte des verftands,<br />
het vermogen van uitvinding, de wyze keuze<br />
en fchranderë toepasfmg der middelen > in dezelven<br />
waardeeren. En wat anders is de grond, waarom wy<br />
zekere daaden , by voorbeeld , onze vyanden te vergecven<br />
, een ondankbaaren wcldaaden te bewyzen, het<br />
welzyii van ons vaderland boven ons eigen den voorrang<br />
tc geeven , als zedelyke fchoonheden aaiipryzen,<br />
dan omdat deeze lollyke daaden veel ' zelfsoverwinning<br />
kosten , en een bnitengewoone grootheid en fterkte<br />
van ziel onderftellen ? Men beueeme hen deeze kenteekenen<br />
, het idee van fchoonheid zal ras verdwynen<br />
, cn zy zullen onder de goede daaden van gemeene<br />
münt verloorcn raaken. Menig veroveraar<br />
vaft vreemde Wingewesten en groote Koningryken,<br />
wiens roem vereeuwigd is , zouden wy als een bloedige<br />
geesfel van het menfchelyk geflacht verfoeijen ,<br />
zo niet de glans zyner buitengewoone zielsvermogens,<br />
de haatlyke fchaduwén zyner ongerechtigheden<br />
iiitwischte.<br />
Dat zelfde kan men ook van de zinfyke fchoonheid s .<br />
wel-
I N D E A R C H I T E C T U U R . ï$9<br />
Welke door het oog waargenomen wordt, beweeren,<br />
en wel voor eerst in de werken der Natuur; want<br />
fchoon deeze haare werken als in een fluijer omkleedt,<br />
en een groot deel van haare krachten, haaren rykdora<br />
en oogmerken voor ons oog verbergt, is echter de<br />
flaaüwe fchemering, die zy ons daarvan vergunt, genoegzaam<br />
om ons in verwondering wegterukkén.<br />
Wat zouden wy niet doen, wanneer wy in een ieder<br />
van haare werken haar geheel vermogen , den rykdom<br />
van haare middelen en haar wyze huishouding in volle<br />
licht aanl'chouwden ? En wat dc werken der Kunst<br />
betreft , fehynt het fyftema van den Heer van MAR-<br />
MONTEL voor de Architectuur boven alle anderen<br />
het best te pasfen. In een gebouw is niets, dat zo<br />
zeer in het oog loopt, als grootheid en rykdom. De<br />
grootheid getuigt niet alleen van een ongewoone fterkte<br />
Van ziel van hem die de teekening gevonden , geordoneerd<br />
en uitgevoerd heeft, maar ook van den rykdom<br />
en pracht van gantfche volken. Wanneer de geheele<br />
Gefchiedenis verftomde, zouden de puinhoopen<br />
van Egypte , Griekenland en Rome alleen toereikend<br />
zyn om de oude grootheid deezer Staaten te verkondigen.<br />
By het gezicht van den Vaticaanfchen Tempel<br />
doen zich terftond aan onzen geest op de beelden van<br />
een juxius DEN II. die den grootften tempel, welke<br />
toen in de waereld was, doet bouwen, van een BRAN-<br />
TOME die ze ontwerpt, van MICHEL ANGELO die Ze<br />
'tot een volkomenheid brengt, welke een ieder mensch<br />
doet verbaasd cn verwonderd flaan. Wy gevoelen<br />
ons van de gemeene orde der dingen losgerukt, en<br />
in een hooger kring geplaatst; onze denkbeelden zetten<br />
zich uit, en de geest verzinkt in een grondelooze<br />
zee van gedachten en beelden. De pooging der kunst,<br />
©m den teganftand der Natuur te overwinnen, de wonde
l£)3 O V E R D E S C H O O N H E I D<br />
deren der Werktuigkunde, om verbaazejide lasten tot<br />
een duizelende hoogte optevoeren, ruime gewelven<br />
en hooggetopte toorens, die hoog in de lucht zweeven;<br />
alles draagt de kentcekens van een wonderbar.<br />
Vermogen, cn dwingt ons den lof der fchoonheid af.<br />
Hpe veel verliest dit niet, wanneer datzelfde gebouw,<br />
fchoon met dezelfde proportie» en den zelfden rykdom<br />
Van ftof, in 't klein gebragt wordt? Juist hierom bevalt<br />
ons een groote zuil meer dan een kleine , ecu<br />
geheele meer dan een die uit verfcheiden ftukken h<br />
famcngefreld , een muur van groote fteencn meer<br />
dan een andere die even fterk is. liet gewelf van<br />
de Ilotonda, te Ravenna, die uit een enkel ftuk marmer<br />
bellaat , zal een ieder aanfehouwer meer bcbaagen<br />
dan een ander dat veel grooter is van gebakken<br />
neen, cn de Etrurïfche begraafplaatzen zouden<br />
ons in een koude onverfchiliigheid laaten, zo zy niet<br />
uit ontzaggelykc heenklompen gebouwd waren.<br />
Een andere bron van bouwkundige fchoonheid is<br />
dc rykdom der ftofle. "Wie zou een zuil van marmer<br />
niet hooger febatten dan een van zandllccn ? Wie<br />
fiiet aan een van Forphier of Verde - Antico boven ccn<br />
ander van gemeen marmer den voorrang geeven ? Het<br />
is niet zonder reden dat de Dichters, wanneer zy<br />
een pragtigc Tempel en Koning!yk Paleis befchryven,<br />
dezelve met glansryk goud en marmer vcrlicren. Wanneer<br />
VÏTRUVIUS den tempel der Eere en Deugd als<br />
een meesterfl.uk van c. MUTIUS roemt, voegt hy 'er<br />
hy, dat hy onder de beste werken der bouwkunst<br />
zou verdienen geteld te worden , zo het hem niet<br />
aan pracht en rykdom van ftolfe ontbrak.<br />
Echter kan een gebouw groot, pragtig én ryk zyn,<br />
zonder dat 't het karakter van fchoonheid toekomt ,<br />
wanneer 'er geen fchranderë keuze in alle deszelfs 1<br />
deelen
IN D E A R C H I T E C T U U R . IÖI<br />
len heersCht. Deeze reguleert de fchikking cn fymmerrie<br />
van dezelven, en, wanneer het op zekere vormen<br />
van de Corintifchen en op zodanige proportiën aankomt,<br />
van welke men geen reden kan geeven, waarom zy<br />
meer dan andere bevallen, verkiest zy die geeuen, welke<br />
door dc goedkeuring en het gebruik der grootfte<br />
meesters van oude cn laater tyden bewaard zyn.<br />
De fchranderheid in de keuze der middelen wyst<br />
ieder deel van het gebouw zynen dienst aan. Zy<br />
ohderfcheidt de üeraaden van de wezenlyke deelen,<br />
en verdeelt ze op haare bchoorlykc plaatfen. Daar onze<br />
ziel alleen een welgevallen vindt in klaarheid en<br />
eenvoudigheid, geeft zy de eenvoudigfte cn nuttigde<br />
middelen boven alle anderen den voorrang , cn vermydt<br />
al het overtollige, waarvan zy geen reden geeven<br />
kan, om verveeling en verwarring voortekomen. Zelfs<br />
de iicraaden , die tot verhooging van het idee van<br />
rykdom en vermaak zo veel toebrengen, en minder<br />
dan dc wezenlyke deelen aan een wysgeerige ftrengheid<br />
fchynen onderworpen te zyn , verwekken yervceling en<br />
weerzin, wanneer zy zonde: een fchranderë keuze te<br />
pasfe worden gebragt.<br />
Dc zogenaamde Gothifche Gebouwen verrasfehen ons<br />
op het eerfte gezicht door hunne grootheid, ftouthcid<br />
en rykdom; doch daar men veel v<br />
in dezelven vindt,<br />
waarvan men geen redelyken grond kan opgeeven, of<br />
.waar de keuze der middelen niet dc nuttigde cn eenvoudigde<br />
is , verdwynt , by een nauwkeuriger befchouwing<br />
der deelen , die aangenaame verrasfehing.<br />
Daarentegen zullen de fchoone gebouwen van den besten<br />
tyd der Oudheid, die in grootheid, rykdom, en<br />
geestige ordonnantie uitblinken , nooit ophouden te<br />
behaagen.<br />
BESCH. LETT. IV. D. L BE-
I6Ü<br />
BESCHRYVING EENER ZEER PLECHTIGE<br />
EEGRAVENIS VAN EEN KONING VAN<br />
TUNKIN, IN DEN JAARE ÏÓJS-<br />
(Uit het Hoogduitsch.')<br />
X ha - Tha - Ty - Tuong, Koning VAN TONKIN , ftierf<br />
d e n<br />
den i6 May 1675. Zodra de Erfprins het bericht<br />
van den dood van zyn vader kreeg, nam hy terftond<br />
de in deeze landen zo gewoone diepe rouw aan , en<br />
vervoegde zich met zynen broeder in de groote Ceremoniezaal<br />
van het Koninglyke paleis, in welker midden<br />
het lichhaam van den vcrllorven Koning in een<br />
prachtige lykkist van welriekend hout lag. Deeze kist<br />
was met een ftof verheid, welke uit goud gewerkt was<br />
en welkers uiterfte einden het lichhaam bedekten. De<br />
Prinfen van Koninglyken bloede, de zoonen en kleinzoonen<br />
van den verftorvenen , gelyk in 't gemeen<br />
alle de bloedverwanten van dezelve, hadden zakken<br />
aan, die met (frikken waren opgebonden; ook hadden<br />
zy een kleine Itrik op hun hoofdwrongel. Na veele<br />
buigingen voor het lichhaam van den ontzielde Monarch,<br />
en onder een Droom van traanen, verheften zy allen<br />
met luider ftemme de menigvuldige wcldaaden , die<br />
zy by zynen leeftyd van hem ontvangen hadden.<br />
De Koningin , ook in diepen rouw, welke uit een<br />
wit kleed en grooten fluijer beftaat, wachtte zo lang,<br />
totdat een der voornaamfte Mandarynen vau het Koningryk<br />
den Vorst de hairen had afgefneden, waarop<br />
zy de plechtigheid der aanllaande lykftaatie befchikte,<br />
welke op den 28 fte<br />
" van dezelfde maand bepaald wierd.<br />
On
DE BEGRAVENIS VAN EEN KONING VAN TUNKIN. l6%<br />
Op deezen dag begaf zich de Erfprins nevens de<br />
gantfche Koninglyke Familie weder in de zaal, alwaar<br />
het lyk van den overleeden Koning gezet was , dat men<br />
nu irt een draagbaar huis bragt, 't welk tot de lykftaatia<br />
Verordend was. De kist werd op een zwaar vergulde<br />
tafel gezet , die met een ontelbaare menigte bloemen<br />
bedekt was , welker lucht zo wel als de geur der uitgelezenfls<br />
fpeceryen , die uit meer dan duizend witte<br />
waschkaarfen afftroomde, "de zaal vervulde. Toen werd<br />
de begravenis naar de Provincie Thing-Hoa beftemd,<br />
uit welke de Koninglyke familie afdamde. Drie der<br />
voornaamfte Mandarynen werden benoemd , om het<br />
Koninglyk lichhaam te verzeilen nadat zy te vooren<br />
plegtig moesten zweeren de begraafplaats van hetzelve<br />
Vóór een ieder te geheim te houden.<br />
Zoras deeze plegtigheid voorby was , werd dooiden<br />
doffen toon van bekleedde trommels het teeken<br />
tot den aftocht gegeeven. Eerst verfcheen de Lyfwacht<br />
van den overleeden Koning, in een wyde rok<br />
Van fyn donkerblaauw lynwaad, met een gevouwen<br />
kap van dezelfde ftof en dezelfde kleur gekleed. Vyftienhonderd<br />
man, gedeeltclyk met handgeweer, gedeeltelyk<br />
met hellebaarden gewapend, fielden zich in<br />
twee gelederen aan beide zyden van de ftraat, door<br />
welke de ftaatie gaan moest , om alle wanorde voortekomen.<br />
Een andere witgekleedde hoop foldaaten ,<br />
met groote gefclhlderde roeren in de hand , bezetten<br />
alle toegangen, en lieten niemand doorgaan , dan de<br />
geenen , die wegens het ceremonieel ergens eenige<br />
beveclcn hadden uittevoeren.<br />
Het eerfte figuur , die men uit het paleis zag komen<br />
, was een zuil van zes fpan in het diameter ,<br />
en zestig fpannen hoog, op welker fpitfen drie ronde<br />
L a bol-
1Ó4 DE BEGRAVENIS VAN EEN<br />
bollen waren vastgemaakt. Zy was in ryke ftolFe van<br />
zyde omwonden , op welke men met gouden en zilveren<br />
letteren den ouderdom, de deugden en fchoone<br />
daaden van den overledenen leezen koude. Deeze<br />
machiene wierd op raderen voortgefchoven, en , opdat<br />
zy niet zou omvallen , door verfcheiden perfoonen<br />
, die 'er naast gingen , met Ihïkken vastgehouden.<br />
Achter deeze zuil verfcheen op een van goud<br />
fchitterende wagen een kleine Stad van verheven<br />
werk, met haare muuren en bolwerken. Toen volgde<br />
een derde wagen , op -welke men een Koninglyke<br />
troon van goud cn elpenbeen zag , waarop de Koninglyke<br />
kroon lag. Achter deezen wagen ging met<br />
langzaame fchreien een lange rei Muzikanten , met<br />
verfcheiden foorten van Indrumenten , welker treurtoon<br />
zy , zonder gezang , alleen met hunne traaneu<br />
en zuchten verzelden. Toen volgden dc Prinfen en<br />
Mandarynen van den bloede, ; in Holle van boombasten<br />
en bladen, naar de wyze der boeren van dit land, gekleed.<br />
De geliiedeneu en vpprnaamfte bedienden van<br />
den overleden Koning omringden het draagbaar huis<br />
waarin het lyk lag. Andere Mandarynen en Prinfen van<br />
den bloede gingen voor den wagen , op welke de<br />
Erfprins cn zyn broeder met bloote voeten , witte<br />
hairen , cn een witte nagemaakte baard zaten. Ieder<br />
had een ftaf in de handen , waarop zy, als even zo<br />
veele van ouderdom gebukte grysaarts , fehcenen te<br />
leencn. Duizend Mandarynen van de Koninglyke familie<br />
gingen voor de Koninginne Weduwe, en de<br />
andere Dames van het Paleis. Het getal deezer laafden<br />
beliep op acht- of negen honderd. Eindelyk doten<br />
vierduizend foldaaten in volle wapenrusting, als een<br />
iyfwacht van den Erfprins, deeze daatelyke begravenis ,<br />
die
K O N I N G V A N T Ü N K i N. 165<br />
die langzaam zich vervoegde aan den oever der rivier,<br />
waar het Koninglyk lyk ingefcheept, cn te water ter<br />
plaatze zyner begravenis moest gevoerd worden.<br />
Zoras men aldaar was aangekomen , wierd 'er halte<br />
gehouden, cn het lichhaam op de voor anker liggende<br />
, prachtig verlierde , Koninglyke lyfgalei gebragt.<br />
Dit gefchieddc onder een generaal falvo van alle de<br />
kanonnen en kleine Rukken gefchut. Op de galei<br />
waaide een groote vlag , die overal van goud flonkerde.<br />
De roeibanken waren met ryke Perfifche tapyten<br />
bedekt, en de roeiknechten in 't nieuw en pragtig<br />
gekleed. Twee anderen , in- cn uitwendig vergulde<br />
galeien , namen, dc eene de ftad , en de andere het<br />
Maufolcum aan boort. Zy volgden hierop de grooter<br />
galei , op welke het Koninglyke lichhaam zich bevond<br />
, cn die reeds het anker geligt had. Op een<br />
gegeeven zein greep een ieder de riemen , die men<br />
zeer langzaam beweegde , doch kort hierna weder<br />
vallen liet , om den Erfprins en zyn broeder tyd te<br />
laaten, de plichten der kinderlyke liefde door de laatfte<br />
gedenkteekens van hunne droefheid te volbrengen.<br />
Zy bleven allen aan deeze plaats met de voeten in<br />
het water ftaan, totdat de langzaamc loop der rivier de<br />
galei eindelyk uit het oog deed verliezen. De Erfprins<br />
keerde nu naar het Koninglyke palcis terug, in de dicpfte<br />
zwaarmoedigheid, cn zonder eenig woord met zyne<br />
broeders , of de andere Mandaryneu , die hem vcrzelden<br />
, te fpreeken. Alle de onderdaanen van het<br />
Koningryk TUNKIN moesten zeven-en twingtig dagen<br />
lang de rouw draagen; ook werd hen op het fcherpst<br />
verboden , geen procesfen te voeren , noch bruiloften<br />
of andere feestmaalen aanterechten. Insgelyks<br />
wierd by lyfftralfe verboden drie jaaren lang eenig<br />
L 3 Feest
i66 DE BEGRAVENIS VAN EEN<br />
Feest met Inftrümentaal muzyk, gezangen of danzen<br />
te vieren.<br />
Dan niettegenftaande al de pracht , die met de bo<br />
venbefchreven Lykftaatfie verknogt was, befloot echter<br />
de Erfprins op eene nog meer in het oog vallende<br />
wyze, de gedachtenis van zyn goeden vader te vieren.<br />
Ten dien einde wierd 'er een klein eiland, midden<br />
in de rivier liggende , uitgezogt , dat omtrent<br />
vier Duitfche mylen in den omtrek had. Men ontwierp<br />
daar zelf op het zand een plan van een gedenkteeken<br />
, dat ter eere van den overledenen moest<br />
uitgevoerd worden, en tot welker vervaardiging verfcheiden<br />
werklieden moesten worden aangeftcld. 'Er<br />
moest namelyk een nieuwe ftad en een nieuw hof, geheel<br />
volgens de natuur, worden voorgefteld. Deeze<br />
onderneeming hield tot den 28 Dec. 1675 een ontelbaare<br />
menigte handwerkslieden en kunstenaars bezig ,<br />
die geen andere belooning voor hunnen arbeid begeerden<br />
, dan de eer om hunne kunst ten dienst van hunnen<br />
Koning te hebben uitgeput.<br />
, Zo ras dit groote werk voltooid was> werd de dag<br />
bepaald, op welke de plegtigheid moest voortgang<br />
hebben ; en, om het volk het genot van zulk een<br />
ftaatfieryk Schouwfpcl te geeven , werd de ingang in<br />
deeze nieuwe Stad den dag te vooren aan alle die<br />
geencn vergund, die ze wenschten te zien. Zy was<br />
langs de rivier gebouwd, die haar omringde, en had<br />
vier poorten. Op de zuidzyde ftond een zeer boog?<br />
zuil op een voetftuk, dat met goudblad overtrokken,<br />
en van een verbaazende dikte was. Aan het uiterftc<br />
einde deezer zuil zag men drie gouden bollen, en ,<br />
omze nog glansryker te maaken, bad menze met goud<br />
lynwaad bedekt, en met nog verfcheiden andere ryke<br />
ftof-
K O N I N G V A N T U N K I N . IÓ?<br />
doffen verfierd, die met gouden en zilveren plaaten<br />
behangen waren. Op deeze doffe las men, in doorzichtige<br />
letteren, de fchoonde daaden van den overledenen<br />
Koning. Naast dezelve Honden twee Beelden<br />
, welke Reufen verbeeldden, die met pyl en boog<br />
gewapend waren. Niet verre van daar zag men in<br />
een ftraat verfcheiden hoopen foldaaten , die in dagorde<br />
opgetrokken waren, nevens eenige met kostbaare<br />
dekkleeden omhangen Oliphanten , op welker<br />
rug zich vergulde toorens vol van gewapende en<br />
prachtig gekleede Soldaaten vertoonden. Tegen het<br />
midden der Stad had men aan verfcheiden plaatfeit<br />
twintig toorens opgetrokken , en regt in 't midden<br />
ftond ook een tooren, die alle anderen in hoogte,<br />
dikte, kunst en beeldhouwwerk, en aan fieraaden van<br />
goud en zilver verre overtrof. De gedaante deezer<br />
toorens was vierkant; zy hielden ten minften twaalf<br />
roeden in de hoogte , en ieder voorduk derde half<br />
roede in de breedte. De gantfche famenvoeging deezer<br />
gebouwen beftond flegts in de vereeniging van eenige<br />
balken , die met gefchilderd en ftukswyze gefneeden<br />
papier verfierd waren, dat even zo veel verfcheiden<br />
figüuren vertoonde als 'er (tukken waren. Ieder tooren<br />
had zeven verdiepingen, die aan ieder zyde met groote<br />
venlterkruisfen doorltoken waren, om het biunenfte<br />
gedeelte te verlichten , waardoor men een groote<br />
menigte beelden kon zien, welke de verfcheiden bedienden<br />
verbeelden , die den Koning in zyn Paleis<br />
plagten te bedienen. Zy waren allen met zeer ryke<br />
kleederen omhangen. Aan deeze zyde der tooren zag<br />
men twee paleizen, die zeer in het oog vielen, en welker<br />
fieraaden van verheven arbeid waren. De eene<br />
va.i deeze beide paleizen overtrof de andere in hoog-<br />
L 4 beid
16B DE BEFRAVENIS VAN EEN<br />
heid t» pracht; want het dak W e l als de nuturen<br />
waren aan de uiterftc einden der hoeken met goud<br />
overtrokken, en boven op dezelve vyf groote bollen<br />
- geflagen goud. Het andere paleis, ft-hoon C<br />
en op verre na zo glansryk niet als het eérfte be<br />
hoefde echter i„ fchoonheid van bouwkunst n t<br />
nunst .net voor haar te wyken. In hetzelve zag<br />
men meer dan honderd fchoone en met veel kunst<br />
vervaardtgde figuuren, deels van verguld papier, d<br />
ook van gefchildcrd lymvaad.<br />
Uit de Voorftceden ging m é a door/dfie hoo«e en<br />
groote poorten in de nieuwe Stad, waarin men om<br />
trent vterhonderd huizen vond, allen van hout e l<br />
S.IT V C<br />
" a<br />
" dCI<br />
' C 1 m C t V e r r c h c 5 d e<br />
' » k l<br />
^èn ge-<br />
fchildcrd. Zy waren van elkander afgezonderd, en<br />
eemgen d le op gelyken affland van elkander (tonden,<br />
naakten de hoofdflraat uit, aan welker einde het £<br />
nmglyk Pales w*s. Deeze ftraat gaf voor het oog<br />
een zeer aangenaame vertooning. Andere huizen fort<br />
meerden ecu doolhof van flraaten, welke de verfchei<br />
den afdeehngen van het Ko„i„gi y k Hof, geheel volgens<br />
de natuur vertoonden. Alle deeze huizen waren van<br />
binnen met zyden en andere ryke ftoifcn verfierd. Het<br />
hms van den Erfprins .overtrof alle de anderen in<br />
pracht en fchoonheid; ook had het Opperhoofd der *e-<br />
fnedenen van den Koning, naast het zelve een ander<br />
hms op zyn eigen kosten laaten bouwen, dat zowel<br />
wegens de kostbaare ftofFen, waarmede het behangen<br />
was als wegens andere prachtige verteringen zeer<br />
hoog gefchat wierd. Naast deeze huizen had de CJ<br />
naar binnen een groot affchutfel een ongelooOyke m -<br />
mgt ryst laaten opleggen. De Mandarins! welke Stad<br />
houders m de onderfcheidene Provinciën'van het Ko-<br />
uing»
KONING VAN T U N K I N . I69<br />
. iringryk waren, zonden paarden, osfen en buffels in<br />
menigte naar de nieuwe ftad. Uit het gebergte werden<br />
zy met allerlei wilde dieren en vogelen van allerlei<br />
foort voorzien, die allen levendig waren. Deeze<br />
gefehenken werden gefamenlyk in het Paleis der nieuwe<br />
Had ontfangen , alwaar men ieder foort van dieren<br />
eene byzondere plaats aanwees.<br />
• Dan de vcornaamfte merkwaardigheid , die men in<br />
deeze met zo veel kosten aangelegde Stad zag, was<br />
het groote Paleis, dat de Erfprins, ter gedachtenis<br />
van den overleden Koning , zynen Vader had laaten<br />
ftichten. Het Hond midden op een groote plaats ,<br />
en was met hoogen muuren omringd, tusfehen welken<br />
en het Paleis nog ruimte genoeg overbleef, om al<br />
het volk te bevatten , 't welk door dit Schouwfpel<br />
der waards heen gelokt was.<br />
In den bedekten gang van het Paleis, die een foort<br />
van galery formeerde , zag men een tallooze menigte<br />
zuilen, op welke verfcheiden gedenkfprcuken en zinnebeelden<br />
met Chineefchc letteren ontworpen waren.<br />
In 't midden ftond een tafel, in de gedaante van een<br />
altaar, die met goud bedekt, en met de welriekendfte<br />
'bloemen beftrooid was , welker aromatieke reuk zich<br />
met de geuren der uitgelezcnfte reukwerken verecnigden,<br />
die zonder ophouden brandden. Boven deeze tafel<br />
ftond een Keizerlyke Troon van goud en elpenbeen.<br />
Men zag de Koninglyke mantel , die zeer ryk geborduurd<br />
was, tot over het ichrynwerk uitgefpreid ,<br />
en boven dezelve lag de Kroon. Met één woord,<br />
dit Maufoleum overtrof alles in pracht cn kunstverfpilling,<br />
wat men ooit te vooren in Tunkin gezien<br />
had.<br />
Nadat alles op de boven befchreeven wyze was in-<br />
L<br />
5 ge-
lyö ÈE BEGRAVENIS VAN EEN<br />
gericht, trokken 30,000 man, deels met musketten,<br />
deels met lanzen gewapend , den soften December in<br />
den nacht op, en verdeelden zich , by hunne aankomst ,<br />
voor de nieuwe Stad in verfcheiden hoopen, die de<br />
plaats van alle kanten inflooten. Met het aanbreeken<br />
•Van den dag gingen de Erfprins en zyne vier broeders<br />
, onder prachtig gedikte troonverhemelten van<br />
goud en zyde , die men over hen heen droeg, gezatnenlyk<br />
naar het paleis. Zy wierden gevolgd door alle<br />
de Mandarynen uit de Koninglyke Familie, alle de<br />
gefnedenen van de Serrails, de Koningin en Dames van<br />
het Paleis,en bovendien door nog vierduizend man Soldaaten<br />
van de Lyfwacht met groote zwaarden, welker<br />
hegten van zilver waren. In deeze orde trok men<br />
langzaam over een brug , die zich van het Paleis tot<br />
aan den oever van het eiland uitdrekte. De Prinfen,<br />
de Mandarynen en de Soldaaten formeerden , zo ras*<br />
zy hier over waren, twee lange reien, door welke<br />
de Erfprins ging en tot den voornaamften tooren naderde.<br />
Hy klopte aan de deur , terwyl een zanger<br />
uit zyn gevolg een lied zong. Het was aan den eigenaar<br />
van den tooren ingericht, en van den volgenden<br />
inhoud: ,, Een machtige Koning had dit leven<br />
„ verlaaten om een ander en beter leven der onder-<br />
„ felykheid te genieten. Dan hy was daar heen ge-<br />
„ gaan als een reiziger naar een vreemd land, zonder<br />
foldaaten tot zyn befcherming by zich te heb-<br />
„• ben ; zonder paarden , oliphanten of hofitoet met<br />
,, zich te neemen, om ook daar zyn rang te bewaa-<br />
„ ren; en zonder palcis, waarin hy konde woonen.<br />
, r In hoop van dit gebrek te vergoeden, en door den<br />
,, roem van dit prachtige gebouw bekoord, waren zy-<br />
9, ne getrouwe onderdaanen hier gekomen , om het<br />
voor
K O N I N G V A N T O N K I N . 171<br />
„ voor hem te koopen. Het kwam nu alleen op den<br />
„ eigenaar aan , zich te verklaaren , of hy van zins<br />
„ was het aftellaan , in welke geval zy bereidwillig<br />
waren alles te geeven wat men daarvoor eifchen<br />
„ zoude." Hier zweeg de zanger, en een andere ftem uit<br />
den tooren antwoordde , „ Dat daar de Stad voor den<br />
„ grooten Koning , van wien men fprak , gebouwd<br />
„ was, 'er niets tegen de verkoop van hetzelve was<br />
intebrengen, in zo verre flegts de drie anderen , die<br />
5, aldaar naast" hem Woonden , 'er in bewilligden."<br />
Hierop gingen de Erfprins en zyn broeder by<br />
de drie andere, naar het oosten, zuiden en westen gelegen<br />
poorten , alwaar dezelfde plechtigheden waargenomen<br />
, en de plaats vervolgens plegtig aan de magt<br />
den Erfprins wierd overgegeeven, die zich onder het<br />
gedonder van het groot en klein gefchut naar het<br />
paleis begaf.<br />
Zoras de groote hofpoort geopend was, begaf zich<br />
de Erfprins in de ceremoniezaal, alwaar hy zich<br />
midden tusfehen twee zyner Raaden nederzette , om<br />
daar de voorleezing van he't leeven en de daaden van<br />
zyn overleeden vader aantehooren. Deezen gantfehen<br />
tyd lag hy beftendig op zyn knieën , en ftond niet<br />
eerder op, voor dat de voorleezing geëindigd was.<br />
De Prinfen zyne broeders , en alle de overige Mandarynen<br />
van den bloede, namen genoegzaam dezelfde<br />
plegtigheden in acht. Eindelyk keerde de Erfprins,<br />
om twee uuren des middags naar zyn paleis terug ,<br />
alwaar hy gehoor gaf aan de gezanten van drie Koningen<br />
, welken aan het ryk van TUNKIN cynsbaar<br />
waren, en uit naam van hunne Heeren hem prachtige<br />
gefchenken van goud , zilver en wasch overhandigden<br />
, en tevens hun rouwbeklag afleidden.<br />
Om
tfZ DE CE C R AVE Ni S VAN EEN KONING VAN TUNKIN.<br />
Om agt uuren des avonds , hetzelfde uur waarin<br />
de Koning Tha- Tha- Ty- Tuong geftorven was ,<br />
werd de gantfche machiene van alle kanten in den<br />
brand gedoken. Terwyl dit gefchiedde , hielden de<br />
foldaaten alle toegangen zorgvuldig bezet, om te verhinderen<br />
, dat niemand de plaatfen naderen mogt, die<br />
door het vuur nog niet bcfchadigd of aangegrepen waren<br />
; want dit volk gelooft dat men in een ander leven<br />
dat geene weêr hcrftcllcn kan , wat hier in de<br />
asfche gelegd is. De brand begon met ck toorens, van<br />
welken vier , die de vier Waerclddeelen verbeeldden,<br />
zo kunstig gebouwd waren , dat zy, zoras haar het<br />
vuur flegts aangreep, inftorttcn, en voor het oog van<br />
den aanfehouwer van zelf feheenen intevallen. De<br />
Prins deelde alle de kostbaarheden, die van het vuur<br />
verfchoond bleven, onder zyne foldaaten,, hovelingen<br />
en amtenaars uit. De onkosten, waarop deeze rouwpracht<br />
beliep, wierden pp meer dan een milliocn aao<br />
goud gereekend,
L<br />
A L G E M E E N<br />
M A G A Z Y R<br />
W Y S C Ê G E E li T E £ li ZEDE K TJ N D E.<br />
WY8BE O. IV. D. M
R E D E N V O E R I N G (*)<br />
*75<br />
OVER DE VOORTREFLYKHEID DER STAAT<br />
KUNDE, EN DERZELVER VERBAND MET<br />
DE ZEDE- EN GESCHIEDKUNDE<br />
DOOR<br />
MR. IL C. C R A S.<br />
Ik zal geenszins aanvangen, met , op de wyze der<br />
Schoolgeleerden , eene bepaaling te geven zo van<br />
Staatkunde , als Zede kunde en Gefchiedkunde. Aan<br />
niemand uwer is onbekend , wat die namen aanduiden<br />
: en, dat in een ernstig onderwerp, in eenen<br />
zedelyken zin, STAATKUNDE geenszins de listigheden<br />
van Hovelingen , of anderen , die in Staatsbewind<br />
zyn, te kennen geeft, maar die weetenfehap, welke<br />
zo wel de rechten cn vcrpligtingen, als het beleid eti<br />
wysheid, in het bellier van Burgerftaaten aanwyst: vooral<br />
in het opfpooren en te werk Hellen van die middelen<br />
, welken een Volk beltendig gelukkig maaken.<br />
Doch ik zal de Staatkunde in het algemeen befchouweil<br />
, en geenzins oogen op byzondere Volkeren en<br />
Burgerflaaten. Ik achtte noodig , dit in 't voorbygaan<br />
aantemerken. De omltandigheden van tyden geven<br />
anders zomtyds aanleiding tot toepasfingen , waaraan<br />
noch de Schryver gedagt heeft , noch ook zelfs de<br />
Leezers, in andere tyden , zouden gedagt hebben.<br />
Onder de veelvuldige voorwerpen , welken onze<br />
aandagt en verwondering tot zig trekken, zyn geens-<br />
. zins<br />
(*) Gedaan in 't jaar 1785- i Geen tyd en plaats toen<br />
byzonderlyk vorderden, is thans afgelaten.<br />
M s
176 OVER DE STAATKUNDE EN DBRZ. VERBAND<br />
zins de minden, de uitwerkzels van 's menfchen Ver<br />
nuft , in verfcheiden takken van arbeid , werkzaam<br />
heid en uitvindingen. En onder dezen blinken we<br />
derom boven anderen uit de vorming , iririgting en<br />
bediering der Burger-Maatfchappycn ; in welke de<br />
fchranderheid van het menfchelyk verdand zig zo veel<br />
uitdeekender heeft verheven , als het geluk der men<br />
fchen , die derke fpoordag tot het infpannen onzer<br />
vermogens, van de goede gefleldheid en het wys be-<br />
jdicr der Burgerdaaten, onmiddelyker dan van andere<br />
Oorzaaken afhangt.<br />
Men redentwistc, zo veel men wil, over den oor-<br />
fprong der Burger-Maatfchappycn , cn de Geleerde<br />
PUFENDORFF moge daarin zyne gisfende verbeelding<br />
den ruimen teugel vieren, als of de Huisvaders, die<br />
nog in den natuurdaat afzbndeflyk leefden , eens<br />
klaps als door eene ingeving aangeblazen, eene Bur<br />
ger - Maatfchappy by verdrag hadden aangegaan ; het<br />
gevoelen van den wyzen ARISTOTELES is vry aaimèe-<br />
Ynelyker , dat de mensch van natuur tot de Maat<br />
fchappy geneigd is: en men behoeft flegts die natuur<br />
der menfchen aandagtig te ovenveegen, om overtuigd<br />
te worden, dat uit dezelve de oorfprong der Burger<br />
daaten, buiten alle fpeeling van verbeeldingskragt, bui<br />
ten alle losfe gisfing , eenvoudig , maar zeker , kan<br />
worden afgeleid.<br />
- Dit duidt de welfpreekende CICERO aan , wanneer<br />
hy zegt in het /. Boek over de pligten xjde<br />
'loofr:'. „ De- eerde Maatfchappy is in het hu-<br />
,, wclyk ; de naaste tusfehen ouders en kinderen :<br />
,, daarna één huisgezin , waarin alles gemeen is : en<br />
.,, dit is het beginlel van eene*. Stad, en als de kweek-<br />
„ fchool van een Gemeenebcst." En elders zegt die<br />
zelfde
MET DE ZEDE- EN GESCHIEDKUNDE. 177<br />
zelfde wysgeerige Staatsman en Staatkundige Wysgcer<br />
: „ Gelyk de byën niet met dit opzet zig ver-<br />
„ ecnigen , om lionig te maaken, maar zulks doen,<br />
„ dewyl zy van natuur tot vereeniging geneigd zyn;<br />
,, dat ook zo de menfchen, en nog zelfs veel meer ,<br />
„ van natuur tot vereeniging geneigd , daarby toe*<br />
„ brengen vlugheid in denken en in bandelen." Het<br />
ï-nenschdom , befchouwd zyndc, gelyk het is , cn<br />
met ter zyde ftelling van^alle afgetrokkene befpiege-<br />
Kngen , leeft niet buiten Burger - Maatfchappyen , en<br />
kan ook buiten dezelven niet beftaan.<br />
De vroeg!te opkomsten van meest alle volkeren<br />
zyn onbekend, en in dikke nevelen van onweetendheid<br />
bedolven. De eerfte kennis , die wy daarvan ontdekken<br />
, is niet ongelyk aan een aanblikkend febemerlicbt,<br />
't welk meestal nog zelfs met dampen van<br />
verdichtfckn bewolkt is.' Getuigen zyn'de gefchiedenisfen<br />
van meest alle volkeren : getuigen byzonderlyk<br />
de vroege vernaaien , die de fchranderë cn welfprèekende<br />
LIVIUS ons van de geboorte en eerfte<br />
kindschheid van het Romemfche Volk geboekt heeft.<br />
En geen wonder ; wanneer een Volk pas geboren ,<br />
cf in zyne kindschheid is , alleen van de eerfte<br />
noodwendigheden voorzien , van het bevallige, van<br />
kunsten en weetenfehappen ontbloot ; welke Schryvers<br />
zoude het dan kunnen hebben , die in ftaat<br />
waren , de lotgevallen van dat pas geboren Volk<br />
te boeken , en welk geluk zou dan nog moeten mede<br />
werken, om die vroege gedenkftukken aan de vernieling<br />
des tyds te ontrukken ? Integendeel de natuurlyke<br />
orde is deze , dat men , na de dringendfte<br />
benoodigheden des levens , dan eerst omzie naar<br />
bet nuttige ; en, na dat bereikt te hebben , zig op<br />
M 3 VQor=
X?8 OVER DE STAATKUNDE E N DERZ. VERBAND<br />
voorwerpen van vernuft, en oefening van het verftandsvermogen<br />
toclegge. Dus zyn denkelyk de bezigheden<br />
der eerfte Burgers de Landbouw geweest :<br />
en men treft niet dan zeer laat Schryvers aan , en<br />
meestal in den aanvang niet dan Dichters, die, ontftoken<br />
door bet Goddelyk vuur dier edele konst, door<br />
hartelykc dankbaarheid aangeblazen, de groote daaden<br />
van hunne Helden in dichtmaat opzongen. Men ziet<br />
dan eerst Schryvers, dan eerst Gcfchiedkundigen opgaan<br />
, wanneer de kennis en het geheugen van den<br />
vroegften oorfprong en eerfte bcginfels van een Volk,<br />
reeds door de vergetelheid zyn verzwolgen. Een Volk<br />
weet even weinig zynen aanvang en ftaat in vroeger<br />
tyden, als een volwasfcn mensch zyne geboorte en<br />
kindschheid.<br />
Maar , hoe duister ook de eerfte oorfprongen vart<br />
alle Burgerftaaten zyn , (*) ; dit ftraalt egter nog<br />
door de nevelen der oudheid heen , dat derzelver<br />
grondleggers of eerfte hoofden meestal verhevene vernuften<br />
geweest zyn. Slaan wy dc gewyde bladen<br />
van het Oude Verbond op , dadelyk komt ons voor<br />
oogen een MOSES , een JOSUA , een DAVID , een SA-<br />
LOMON. Vestigen wy het oog op de Heidenlche Schry<br />
vers, aan wien kunnen de namen van eenen ORPHEUS,<br />
AMPIIION , LYCURGUS of SOLON onbekend zyn? (f).<br />
Ook zelfs de Wysgeercn, die buiten Staatsbewind ,<br />
ten nutte der weetenfehappen hunne vlyt befteedden,<br />
hebben de Staatkunde befchouwd als een onderwerp,<br />
hun-<br />
C) Zie «LIAN. VIII. 6. TACIT. de Morib. Cenr.an. c. 2.<br />
X. 1. D. de Cctijïb.<br />
(t) BOKATf Art. Poet. vs. 354,
MET DE ZEDE- EN GESCHIEDKUNDE. 17><br />
hunne beoefening dubbel verdienende, PLATO , dat<br />
licht van Griekenland, boven zyne diepe kundigheden,<br />
met de zoetvloeijendfte welfpreekendheid begaafd, zo<br />
dat, volgens het zeggen der Ouden, de Zanggodinnen<br />
zeiven door zynen mond fcheenen te fpreeken ,<br />
die PLATO, zeg ik, heeft immers de Staatkunde byzonderlyk<br />
behandeld, en ARISTOTELES heeft over dezelve<br />
in verfcheiden boekdeelen gefchreeven.<br />
Wy beklagen ons nog, dat de gedenkfchriften van<br />
den wyzen THEOPHRASTUS en doorzienden CICERO ,<br />
over deze weetenfchap niet tot ons gekomen zyn.<br />
Wat vermogten niet de uitmuntende gaven van eenen<br />
PERICLES , van eenen DEMOSTHENES? Jammer was<br />
het, dat de eerzucht van PERICLES een zo bekwaam<br />
vernuft verlaagde , om het Volk van Athenen te<br />
vleijen en te bederven. Het was DEMOSTHENES, die,<br />
fchoon niet dan redenaar en wysgeer, den opvolger van<br />
PIIILIPPUS , den trotfchen overwinnaar ALEXANDER ,<br />
kon doen fidderen. Het was dan de Staatkunde,<br />
welke de uitmuntendlte Verftanden , van de vroegfte<br />
tyden af, als eene weetenfchap befchouwden, gefchikt<br />
om gantfche geuagten en volkeren gelukkig te<br />
maaken; als eene dienaresfe en medewerkfter der Goddelyke<br />
Voorzienigheid tot heil van het menschdom ;<br />
en dus als een voorwerp , dubbeld waardig, dat Zy<br />
de vermogens van hun vernuft daarop fpitften en te<br />
koste leidden.<br />
Het verdient ook onze opmerking, dat de eerfte<br />
Sineefche Vorftcn uitmuntende Wysgeeren geweest<br />
zyn , die door wyze Staatkunde dat uitgeftrekt Ryk<br />
op zulke vaste gronden hebben gevestigd , dat het ,<br />
wat men ook van deszelfs oudheid voor of tegen gevoele<br />
, en niettegenltaande het wegens zyn gevaarte<br />
M 4 fehynt
HM OVER DB STAATKUNDE E N DERZ. VER KA ND<br />
fehynt van zynen val te moeten zwanger gaan , vceie<br />
eeuwen verduurd heeft; terwyl aiïderè Staaten geboren<br />
worden, grocijen, tot volwasiënc kragt en bloei<br />
komen , verouderen , en eindelyk , even gelyk een<br />
mensch , tot magteloosheid vervallen en fterven (*).<br />
Het zy ons geoorloofd , het belang der STAAT<br />
KUNDE , uit het gewigt der onderwerpen , daarin<br />
voorkomende , nader te betoogen. Immers het zyn<br />
vraagftukken van een allernoodzakelykst onderzoek ,<br />
die in het Staatsrecht worden voorgemeld , ondcrzogt<br />
, overwogen , en uit vaste gronden opgelost.<br />
Daar de onafhanglykheid voor een iegelyk zo aanlokkclyk<br />
is , hoe js het toegekomen , dat de menfchen<br />
thands in Burgerftaaten , aan een Oppergebied onderworpen,<br />
leven? Welke zyn de waare kenteckenen van<br />
dat Oppergebied? Kan de Oppermagt ooit onbepaald<br />
zyn ? Welke zyn de paaien , die haar influiten en<br />
bedwingen ? Welke zyn de rechten , welke de verpligtingen<br />
van een' Oppergebieder? Welke rechten zyn<br />
aan de Oppermagt onaffcheidelyk verknogt , welke<br />
eigendunkelyk aan haar toegevoegd ? Kunnen meer<br />
dan ééne Oppermagt, in eenen welgeVestigden Burgerftaat<br />
zyn? Op hoe vcelerlyc wyzen kan het Oppergebied<br />
worden geoefend ? dat is , hoeveel regeeringswyzen<br />
zyn 'er , cn welke is de beste regeeringsvorm<br />
? Hoe wordt het gebied over een Volk<br />
bekomen ? boe verlooren? Hoedanig is het recht der<br />
Overheid in Godsdienltige zaaken? Welk is het wee-<br />
zeu<br />
(*) sutpic. ad CICER. IV. ad Divers. Ep. 5. OVID. XV.<br />
Metam. vs. 421. p. FABER Semeftr. Lib. I. c. 9. GROT. de<br />
Jur. B. & ft L. II. c. 9. §. 4.
MET DE ZEDE- EN GESCHIEDKUNDE. J8l<br />
zen cn de aart van de wetgevèndë magt? Hoe veel verm<br />
a die ? Hoedanig is het recht van ftraföefening of<br />
dwingende magt ? Welke haar grondflag , doel cn<br />
paaien? Welke magt heeft een Oppergebieder op het<br />
leven , den goeden naam en bezittingen der onderdaanen<br />
? Welke fchattiugen mogen geheven worden ,<br />
en op welke wyze drukken zy het minst? Hoe weckt<br />
dc Oppermagt met opzigt tot den 'uitwendigen toeftand<br />
van den Burgerftaat , en met betrekking tot<br />
andere Volken ? Welk is het recht van oorlog, van<br />
Vrede en Verbonden, van Afgezanten , van Onzydigheid<br />
? en meer andere vraagen , welken alle het<br />
belang der Staatkunde genoegzaam betoogen , en het<br />
nut aanwyzen , om het Staatswerktuig met alle deszelfs<br />
deelen en wyzen van werking van naby , met<br />
aandagt , te befchouwen.<br />
Wy kunnen den rechten prys der weetenfehappen ook<br />
byzonder uit twee oorzaaken fchatten : vooreerst, uit<br />
dc uitgeftrektheid van het nut , dat zy aanbrengen :<br />
ten tweeden, uit de duuring van dat nut. Wat het<br />
eerfte aanbelangt , de voordeden van dc kennis van<br />
het Staatsrecht en beleid in het Staatsbeftier bepaalen<br />
zig geenszins tot een enkel mensch, noch tot<br />
weinige menfchen, maar vloeijen over een geheel Volk<br />
heen , meest al uit duizende, ja uit honderd duizende<br />
, of ook eenige millioenen menfchen beftaande.<br />
Wat de tweede reden der waardye van de Staatkunde<br />
aangaat , hoe dikwyls is de duurzaams bloei van<br />
een Volk niet de vrugt geweest van de kunde en van<br />
het doorzigt van eenen Staatsman , wiens beleid aan<br />
eenen Burgerftaat het beftendig geluk, door veele eeuwen<br />
heen , heeft verzekerd ?<br />
Komen wy nader tot de befchouwing van eenige<br />
M 5<br />
b v<br />
-
iSn OVER DE STAATKUNDE EN DERZ. VERBAND<br />
byzondcrheden; onze (telling zal daar uit eenen nieuwen<br />
toevloed van bewyzen ontkenen.<br />
Het is een bekend zeggen , dat het welzyn des<br />
Volks de hoog ft e wet moet zyn. Ik eerbiedig die les,<br />
houde die zelfs voor een Goddelyk bevel, welk aan<br />
eenen iegelyk Ingezeten moet diep in het hart gegraveerd<br />
zyn. Welk nut, hulp , bytfand, dienst is van hem<br />
te wagten , die zyne eigen belangen boven die van<br />
zyn Vaderland ftelt ? Maar , welke zullen de vrugtcn<br />
van dit uitmuntend voorfchrift zyn , indien hetzelve<br />
niet door het Staatsrecht uitgelegd , bepaald ,<br />
beftierd worde ? Zal een Volk op grond van dit<br />
voorfchrift , in navolging van andere trouwverbreckende<br />
Volkeren , de wettig gemaakte verbonden met<br />
voeten treden , zodra het die met zyne belangen zal<br />
ftrydig oordcelen? Geenszins! De gezonde Staatkunde<br />
kert veeleer , dat zulks nimmer het wclzyn , nimmer<br />
het waar belang van een Volk , maar veeleer<br />
eene fhoodc dwingclandy, eene febandelykc trouwloosheid<br />
is. CICERO getuigt in eenen gemcenzaamen brief<br />
nan eenen Vriend , (*) , dat alks onzeker is , zo<br />
haast men van het heilig recht afwyke. Het recht,<br />
zegt hy elders (i) , is zo noodzaakclyk , dat zelfs<br />
dc ftruikroovers , die ccn fnood verbond van roof<br />
cn moord hebben aangegaan , in het bewind van<br />
hunne Maatfchappy, cn de verdeeling van den feban-<br />
(lelykcn buit , een gedeelte van dit recht volftrckt<br />
noodig hebben. Deze bepaaling cn uitlegging van het<br />
uitmuntend gezegde wordt niet alleen gedaald door<br />
het gezag van oude en laatere Wysgecrcn , maar ook<br />
0) IX. ad Div. i(5.<br />
ffj li. de Offic. 11.<br />
door
MET DE ZEDE- EN GESCHIEDKUNDE. 183<br />
door her veel uitneemender voorfchrift der gewyde<br />
bladen , die ook dan gebieden, zyn woord te houden<br />
, als men tot zyne fchade gezwooren heeft.<br />
Het gaat met Oppergebieders en geheele Volken ,<br />
even als met byzondere menfchen. Geen van beiden<br />
kunnen in de Maatfchappy eene aanzienlyke plaats,<br />
zonder eene zekere waardy , zonder agting, zonder<br />
roem bekleeden. Die roem wordt bekomen , behouden<br />
en vermeerderd , gelyk door wysheid , beleid en<br />
dapperheid , zo ook vooral door rechtvaardigheid cn<br />
heilige nakoming van de wetten der Natuur en 't<br />
Volkeren - recht , zonder welke alle andere lof eh<br />
roem Ilegts ydelc klanken zyn. Welk een' roem verwierf<br />
dc dappere Krygsheld ALEXANÜER , die de onfchuldigfte<br />
Volkeren in de afgclcgcnftc fchuilhocken van den aardbodem<br />
opzogt, om hen de felfte plaagen van zyne onverzadelyke<br />
heerschzucht te doen gevoelen, cn hunne voorheen<br />
vrye halzen in zyn flaaffche juk te knellen ? Welk<br />
een' naam heeft hy by ware Wyzen gemaakt ? De<br />
Wysgeer SENECA noemt hem eenen onbezonnen jongeling<br />
: de dichter LUCANUS een' gelukkig' geweldenaar<br />
; en dc Gefchicdfchryver CURTIUS een' ftruikroover<br />
van het gantfche rnenfchelyk geflagt. Het Staatsrecht<br />
leert ons, dat geene oorlogen rechtmatig zyn,<br />
dan die gevoerd worden tot vernieling van flaaffche<br />
kcetencn , verdcediging van Vryheid , handhaaving<br />
van vryen Godsdienst , befcherming van de rechten<br />
der ingezetenen, en behoudenis van wettige bezittingen<br />
, vooral ook van Vryheid in Zeevaart en Koophandel<br />
, de bronnen van beftaan van veele Volken ,<br />
byzonderlyk van ons dierbaar Vaderland.<br />
. Maar men vergunne my, het nut en belang van het<br />
STAATSRECHT nog door een ander voorbeeld te ftaaven.<br />
Wy
I84 OVER DE STAATKUNDE EN DERZ. VERBAND<br />
Wy kezen in de Gefchiedfchriften , en zien dagelyks<br />
, dat de Vorften , dat ook andere Oppergebieders<br />
, over geheele Landen en Volken , by verdrag ,<br />
gifte , verkoop , verruiling , of by uiterften wille ,<br />
beftel doen , even als over hunne byzonderc eigendommen<br />
en bezittingen, KAKEL DE GROOTE deelde<br />
reeds zyn uitgebreid ryk onder zyne kinderen ; maar<br />
wysfelyk deedt by deze verdeeling door de voornaamften<br />
van het ryk en den Paus bekragtigen. Heeft<br />
niet Koningin ISABELLA over het ryk van Castilic<br />
by laatften wille , beftel gedaan ; hoewel PHIL'IP DE<br />
SCHOONE zig weinig aan die erfftelling kreunde?<br />
JORIS VAN SAXEN vcrkogt • in 't jaar 1515 Friesland<br />
aan KAKEL DEN WEDEN, voor een lom van 300,000<br />
guldens. Dit misbruik ging zo verre, dat veele Volken,<br />
dat ook de Nederlanders, de van ouds Vryheid ademende<br />
Nederlanders , tegen deze onwettige handelwyzen<br />
der Graaven , naar bekwaame hulpmiddelen<br />
uitzagen , en by uitdrukkelyke handvesten , beëedig-'<br />
jde handvesten, bedongen, dat zy nimmer vervreemd,<br />
nimmer van de Graavelykheid zouden afgefcheiden<br />
worden. Het is het STAATSRECHT , het welk ons<br />
ten vollen overtuigt , dat , gelyk het gebied over een<br />
Volk aan eenen Vorst of Raad kan worden opgedraagcn,<br />
dat gebied geenszins zodanige willekeurige magt<br />
en beftelling geeft , maar veeleer die afkeurt en verwerpt<br />
, en door die volk overtuiging den vrye Ingezetenen<br />
moed en yver inboezemt, om zig betamelyk,<br />
hoewel mannelyk, tegen zo fnoodc dwingelandy en overheerfching<br />
te verzetten.<br />
Wat is voortrelfelyker, wat nuttiger voor den Burgerftaat,<br />
dan dat de harten der Burgeren gloeijen van<br />
lipfde voor hgt Vaderland , deszelfs eer en roem be-<br />
har-
MET DE ZEDE- EN GESCHIEDKUNDE. 185<br />
hartigen met die zucht en yver , van welke de oude<br />
Romeinen , de oude Batavieren en onze Voorvaders ,<br />
voor ruim twee eeuwen , blaakten ? Veeltyds is het<br />
een gebrek, dat de Burgers omtrent het bellier, omtrent<br />
hunne rechten , te onverfchillig , te vadfig en<br />
als flaapende zyn. Doch ontwaaken zy eens uit dien<br />
flaap , ontvonkt hen de yver om ingeflopenc misbruiken<br />
te verbeteren , om zig in hunne waarde en<br />
rang van vrye Ingezetenen en Burgers te hertellen<br />
; dan , dan is het een gevaarlyk tydftip.<br />
Geen Volk kan gelukkig zyn , als op gronden van<br />
eer , deugd , rechtvaardigheid , welke ligtelyk verzaakt<br />
worden , wanneer men van het 'eene uiterde<br />
'tot het andere overflaat. De ontwaakte yver kan dan<br />
geen weezenlyk heil, geene duurzaame vrugten voortbrengen<br />
, ten zy ze door de billyke lesfen van het<br />
STAATSRECHT beftierd, en door wyze raadgeevingen<br />
der STAATKUNDE geleid worde. Zonder dit beleid is<br />
die ontwaakte yver veeleer eene heftige ontvlamming<br />
, die door zyn geweld alles, van rondom, verwoest<br />
en haastig weder uitdooft. Q Nog meer. Ontvlamt<br />
eene edele zucht tot herftcl van vergetene voorrechten<br />
; het is noodig , dat men die verdonkerde<br />
voorrechten , uit egte Gcdenkftukken opdelve , voor<br />
het licht brenge, en ontegenzeggelyk betooge. Maar,<br />
hoe zullen die Gedenkdukken , die handvesten verdaan<br />
, uitgelegd , en 's Volk weezenlyke rechten daaruit<br />
aan-<br />
(*) „ Le peuple a toujours trop d'aaion , ou trop peu.<br />
„ Quel.ques fois avec cent mille bras il renverfo tout. Quel-<br />
„ ques fois avec cent mille pièds il ne va que coinrne les<br />
„ infeftes. MOHTESQUIEU."
185 OVER DE STAATKUNDE EN DERZ. VERHAND<br />
aangevveezen kunnen worden , zonder aan valfchelyk<br />
ingebeelde aanfpraaken den teugel te vieren , indien<br />
de kennis van het STAATSRECHT niet voorlichte ?<br />
En deze aanmerking overtuigt ons , dat de Staatkundige<br />
weetenfchap wel bovenal en in de eerfte<br />
plaats voor die geenen nodig en onontbeerlyk is,<br />
die aan het roer der Regeeringe gefteld zyn ; maar<br />
in de tweede plaats is zy ook van veel belang voor<br />
een' iegelyk , die zig boven den laagen (tand van<br />
een blind en llaafsch Volk wil verheffen. Het is een<br />
voornaame pligt , aan het Oppergebied te geven het<br />
geen daaraan toekomt; maar het is ook tevens eene<br />
voornaame pligt , aan alle eigendunkelyke overheerfching,<br />
aan ontembaare heerschzucht paaien tc zetten.<br />
Maar hoe zal een Burger , hoe zullen ingezeetenen<br />
tot dien manmoedigen en rechtvaardigen tegenftand genoopt<br />
worden , die niet weeten , op welke gronden<br />
de Oppermagt fteunt, hoe verre haare grenspaalen zig<br />
wettig uitftrekken; welke de natuur en aart cn daaruit<br />
voortvloeijende verpligtingcn en rechten van het<br />
Staatsbefticr zyn ? De verbreiding dezer kundigheden<br />
door alle de befehaafdc leden van den Staat, is eene<br />
vaste borstweering tegen alle liioode aanvallen en inbreuken<br />
op de dierbaare Vryheid ; terwyl , integendeel<br />
, tic overheerfching en het willekeurig gezag, nergens<br />
meer goede kans heeft den meester tc fpceleu,dan<br />
daar dc onkunde algemeen is nopens de magt , de<br />
rechten en vcrpligringen van dien geenen, aan wien het<br />
ftuur van regeeringe is toebetrouvvd. Hoe zal iemand<br />
met zekerheid kunnen beflisfen , of de Staaten aan<br />
PHILIPS DEN II. het Graavelyk bewind met recht hebben<br />
atgezwooren , indien hy van de grondlcsfen der<br />
gezonde Staatkunde onkundig is? Hoe zal zodanig<br />
een
JUET DE ZEDE- EN GESCHIEDKUNDE. 18?<br />
een met vrugt de gefchiedenisfen der Volkeren opflaan<br />
, en de oorzaaken van hunnen opkomst, bloei,<br />
vermogen , verval of ondergang kunnen nafpooren ,<br />
daar een kundig en omzigtig Staatsbeftier de fpil<br />
is, waarop het rad der lotgevallen van elk Volk voornaamelyk<br />
draait ?<br />
Het is zo; de dapperheid is eene deugd, die blinkender<br />
in de oogen fchittert : het STAATSBELEID is<br />
flegts eene ftille, eene zagte bekwaamheid. Maar,<br />
de dapperheid kan meestal alleen in onftuimige tyden<br />
, in bitfe oorlogen , te ftade komen. Doch dc<br />
wysheid in het Staatsbewind, door rechtvaardigheid<br />
geleid , maakt in alle tyden , ook in die van vreede<br />
en rust, voor tegenwoordige en toekomende eeuwen,<br />
een Volk magtig, aanzienlyk, geroemd. Ja , wat is<br />
zelfs de moedigfte dapperheid , zonder Staatsbeleid ?<br />
Niet, als of wy den heldhaftigen Krygsmoed zouden<br />
willen verkleinen : Geenszins ! De Gefchiedverhaalen<br />
van ons Vaderland zyn vol uitmuntende voorbeelden<br />
van Helden , van grootmoedige DE RUITERS , TROM<br />
PEN , EVERTSENS , WASSENAARS , wier glocij'ende<br />
liefde voor 't Vaderland en dappere vuist meenigmaalen<br />
ons Land uit de kaken van eenen alverwocstenden<br />
vyand verlostte. Maar, dit zeggen wy alleen,<br />
dat het beleid van een uitüxkcnd Staatsman, doorzult<br />
in kennis van Staatsrecht en bewind , dat de<br />
fchranderheid van WILLEM DEN I. van OLDENBARNE-<br />
VELDEN , Van DE GROOTEN , Van DE WITTEN , V311<br />
VAN SLINGELANDEN , vaak niet minder ons dierbaar<br />
Vaderland is te ftade gekomen , en niet zelden de<br />
dreigende woede van eenen norsfen vyand wist te verydelen.<br />
Het aangaan en inrigten van verbonden met<br />
andere Volkeren, is een der voornaamfte middelen, zo<br />
voor
ï8S ÓVER DE STAATKUNDE EN DERZ. VËtCfiANB<br />
'Voor inwendigen bloei en welfland , als voor veiligheid<br />
tegen buitenlands geweld. En wie zal ontkennen<br />
, dat het voorzigtig beleid in het kiezen van zodanige<br />
Bondgenooteu , die ons noch zullen kunnen noch<br />
zullen willen onderdrukken, van hét grootst aanbelang<br />
is; en dat zonder kennis van het Staatsrecht die verbonden<br />
niet zodanig" kunnen worden ingcrigt , dat zy<br />
van een beflrettdfg voordeel Zyn , en alle gelegenheid<br />
tot twisten voorkomen ?<br />
Maar mogelyk werpt my iemand nog tegen : Wat<br />
baat al die keunis van het STAATSRECHT ? Wat nut<br />
heeft het in , 's Volks rechten tc wectcn ; daar immers<br />
het geweld der wapenen , het donderend gefchut<br />
, en overmagt van Krygsbcnden alles beflist ?<br />
Zo hier nog iets buiten Krygsmagt in tel kan komen,<br />
zo zal het die flimheid , die listigheid , die loosheid<br />
inoeten zyn, welke men wel met den fchoonfchynen-*<br />
den naam van STAATKUNDE vernist heeft , cn die<br />
meestal in de Moven der Vorften doorgedrongen ,<br />
in de gewigtigfte onderhandelingen der Mogendheden<br />
den eerftcn rol fpcelt, maar die egter van het STAATS 1<br />
-<br />
RECHT en STAATSBELEID , voor welke thands gepleit<br />
wordt , zo veel verfenilt, dat zy geen de minfte gemetnfehap<br />
met dezelve kan gezegd worden te hebben.<br />
Wat deze tegenwerping aangaat, wy ftaan toe, dat<br />
de loosheid der Hoven , Uemelswydte , van de edele<br />
weetenfchap der STAATKUNDE is afgelegen. Maar<br />
Vooreerst , wy ontkennen het gevolg: wy ontkennen<br />
volledig , dat de listigheid en loosheid die<br />
deugd zouden zyn , welk een Volk Beftèndiglyk<br />
voorfnoedig, inagtig, aanzienlyk, gciigt, cn geroemd<br />
zou maaken. Pseen: onze Voorvaders dagten gantseh<br />
an-
WET DE ZEDÈ- EN GESCHIEDKUNDE. I89<br />
anders. Zy wilden zelfs geen gebruik van hunne<br />
magt, van hunne wapenen maaken, ten zy het recht<br />
en dc billykheid die wettigde. Maar ten anderen,<br />
daar is naauwlyks een Volk, zo fhood , zo verlaagd,<br />
zo van alle gevoel van eer, van alle denkbeelden van<br />
billykheid verbasterd, dat niet aan zyne vuigfte daaden<br />
, cn onregtvaardigst geweld , ten minften een<br />
icbyn, een kleurtje van recht poogt te geeven. Dan<br />
komt de kennis van het STAATSRECHT ter fneede ,<br />
om dc arglistige fpitsvondigheden van de valfche<br />
Staatkunde te ontdekken, de looze drogredenen met<br />
bondige bewyzen te vellen , en de trouwloosheid<br />
naakt en bloot aan den dag cn voor het oog van<br />
alle Volkeren openteleggcn. Dat het niet altyd met<br />
wapenen te doen is, bewyzen de voor- en tegenfehriftcn<br />
der twistende Mogendheden , bewyst ook de<br />
pcnnenftryd , die tusfehen twee magtige Vorften in<br />
Duitschland , voor weinige jaaren, gevoerd wierdt.<br />
Wy gaan over tot het ander gedeelte van onze<br />
Verhandeling , om het Verband der Staatkunde , zo<br />
met de Zede- als Gefchiedkunde kortelyk aantetooncn.<br />
Wat vooreerst de Zcdekunde aangaat, men behoeve<br />
Ilegts te herdenken, dat het hoofddoel der Burgermaatfehappyen<br />
, het geluk is van redclyke wezens ,<br />
en behoeve Ilegts het eeuwig verband te befchouwen,<br />
door het wys Opperweezen tusfehen geluk en deugd<br />
gelegd. Slaan wy een wysgcerig oog op de lotgevallen<br />
der oudere cn laatcre Volkeren , wy worden<br />
overtuigd , dat hunne zeden de oorzaaken van hunnen<br />
bloei of verval geweest zyn. Wat de tugt kan<br />
te weége brengen , toont liet oude, het maatige, het<br />
wïsiiEG. IV. D. N dap-
I^O OVER- DE STAATKUNDE EN DERZ. VERBAND<br />
dappere Lacedemonië aan , van welk CICERO (*) getuigt<br />
, dat het de eenigftc Burgerftaat was, die ten<br />
zyne tyde reeds meer dan zeven honderd jaaren, met<br />
de zelfde zeden , de zelfde gewoonten en onveranderde<br />
wetten gebloeid hadt.<br />
De oorzaaken van het verval of den geheelen ondergang<br />
der Volkeren zyn zeer verfchillende: dan eens natuurlyke<br />
; als watervloeden , aardbevingen en diergelyken<br />
: dan eens zedelyke; waartoe ook de geesfel des<br />
oorlogs gebragt wordt : maar de gedugtfte oorlog ,<br />
de gevaarlykffe vyand , is 't verval van zeden , verbanning<br />
van eerlykheid, toeneeming van weelde, verzuim<br />
van kennis en weetenfehappen, zucht tot gewaande<br />
grootheid, cn daaruit noodzakelyk voortfpruitende<br />
lafheid, en laage kruiping voor de zulken, die geene<br />
andere verdienden hebben, dan of hunne fchatten, of<br />
het lot van geboorte.<br />
De drift van ongetemde begeerten brengt de verwoesting<br />
over het gantfche aardryk; maakt de Regeerders<br />
zeiven tot onze ergde vyanden; vertrapt de<br />
heiligde wetten van het menschdom, cn verdelgt de<br />
ontzachlykde Staatcn. Liggen de onderdaanen in<br />
wellustigheden verzonken , het Staatslichaam kwynt,<br />
even als een natuurlyk lichaam, welks leden ontdooken<br />
, met kanker of ander bederf befmet zyn. Dit<br />
bevestigt de ondervinding overvloedig. Zelden is een<br />
Volk te gronde gegaan, ten zy dan wanneer hetzelve<br />
de deugd eerst verbannen hadt. Hoe veele rampfpoeden<br />
ons Vaderland folteren ; hoe veele bronnen van<br />
welvaart, of door den natuurlyken loop van zaaken<br />
verdroogen, of door den nayver van anderen ons worden<br />
(*J Pro Flacco.
MET DE ZEDE* ÈN GÈSCIIIÈOKUNDÉ* 191<br />
den ontvreemd , cn naar elders afgeleid ; wy zullen<br />
een bloeijend, een geacht en geëerd Volkblyven, zolang<br />
wy by naarftigbeid , ook matigheid , vroomheid ,<br />
rechtvaardigheid, dapperheid voegen, en andere voorouderlyke<br />
deugden bly ven aanklceven. Het vermaard<br />
Laccdemonie heeft zynen bloei en vermogen niet dan<br />
met zyne zeden verloorcn. En is Afië door ALEXAN-<br />
DER overwonnen , de bcdorvene zeden van dit ge-<br />
West zouden hem , hadt hy langer geleefd, ook wederom<br />
heftiglyk aangevallen, zynen roem verduisterd ,<br />
en zyne magt vernield hebben.<br />
Dit is in zo verre zeker, dat dc enkelvoudige rcgeeringswyzcn<br />
om geene andere reden , dan om de<br />
ontoombaarheid der hartstochten en verzaaking der<br />
deugd, zo zeer te dugtcn zyn. Wanneer in de Monarchie<br />
de Alleenheerfcher willekeurig oordeelt over dc<br />
toepasfing der wetten, die hy alleen maakt: wanneer<br />
in de Aristocratie de voornaamltcn en rykften, door<br />
hoogmoed vervoerd , zig alles geoorloofd reekenen ,<br />
en het algemeen belang aan hunne byzondere inzigten<br />
opofferende, de twecfpalt zaaijen, die het Land verfcheurt;<br />
wanneer in de Democratie het Volk blind<br />
in zaaken , onkundig van het omzigtig Staatsbeleid ,<br />
buitenfpoorig in verlangens , wispeltuurig en fteeds<br />
naar nieuwigheden haakende , zynen denkbeeldigen<br />
waan involgt : zodanige ftaat fnelt fpoedig tot zyn<br />
ondergang. Hoe wys ook het zeggen van den Staatkundigen<br />
POLYBIUS is , dat de beste regeerwyze uit<br />
haaren aart nog altyd wankelbaar is; de gemengde regcerwyzen<br />
verdienen nogthans den voorrang, als welken<br />
het meest gefchikt zyn om het gezag der wetten<br />
hoven dat der Regeerders, en van de Regeerders wederom<br />
boven de Ingezetenen te ftellen, de voordeden<br />
N 2 der
192 OVER DE STAATKUNDE EN DERZ. VERBAND<br />
der drie Regeerwyzen vereenigen, en een allezins voegzaam<br />
evenwigt vestigen.<br />
Het is zeker, dat de Burgerlyke Vryheid eene uitmuntende<br />
zaak is ; maar het is tellens zeker, dat<br />
de Vryheid zonder wetten , zonder zeden , zonder<br />
vroomheid der Burgers, niets anders is dan eene loutere<br />
losbandigheid, die, kort van duur, uitfpat, alles<br />
verwart, alles het onderüe boven keert, en eindelyk,<br />
zig zelve verwoestende, in de laagfte flaverny eindigt.<br />
Doch, hoe noodzaakclyk de wetten voor de waare<br />
Vryheid zyn, zy zyn alleen niet genoegzaam. Zonder<br />
zeden , zonder cerlykheid , worden duizende listen<br />
uitgedagt, om het doel der wetten te leur te ftellen.<br />
Ook is het onmogelyk voor alle gevallen wetten<br />
te -maaken. Veele zaaken zyn nuttig en cerlyk , die<br />
nogthans de voorziening der wetten ontwyken. De<br />
overmatige mecnigvuldigheid der wetten duidt ook<br />
een bedorvene Staatsgefteldheid aan , even gelyk de<br />
meenigte van geduurig aangewende geneesmiddelen ,<br />
veeltyds kenteekens van een ziek en kvvynend lichaam<br />
zyn. De overmaat van wetten verkleint ook dc achtbaarheid<br />
van den Wetgever. Daar zyn dikvvyls andere<br />
middelen , om de Ingezetenen tot deugdsbetragting te<br />
noopen. Het bevorderen van werkzaamheid bindt<br />
meer de weelde en overdaad in , dan honderde wetten<br />
, en het verfchaffen van fchuldeloozc uitfpanningen<br />
en vermaaken, beteugelt meer de ongebondenheid ,<br />
dan de llrengite Itra.Ten. Het werkzaam vernuft der<br />
menfchen eischt voorwerpen van bezigheid : het beleid<br />
eener wyze regeering verfchaft die voorwerpen ,<br />
het poogt het Volk door deze heilzaame list van<br />
lchadelyke of nattclooze, tot voordeelige of ten minfte<br />
min fchadclyke werkzaamheden uittélokkem<br />
Zie
I TU&T DE ZEDE- EN GESCHIEDKUNDE. I93<br />
, Zie daar , eenige aanmerkingen over dê betrekking<br />
der Staatkunde tot de Zedekunde. Dit verband moet<br />
edele zielen eene aangenaame aandoening verwekken.<br />
Het leert ons vooreerst , dat een Volk kan gelukkig<br />
zyn, indien het maar wil deugdzaam zyn. Ten au-,<br />
deren , dat geen dwingeland beltendig kan heerfchen.<br />
Hy mag voor eenen tyd in magt opftygen , maai<br />
de bronnen van die magt verdroogen ras , cn zyn<br />
eigen geweld verwoest hem. Verlangt iemand dat ver-'<br />
band tusfehen Zede- en Staatkunde nader te kennen ,<br />
hy leeze een klein , maar uitmuntend, Boekje: Les<br />
Entretiens de Phocion, fur le raport de la JVjorale avec<br />
Ja Politique. De grootschheid van uitdrukkingen, waar<br />
mede dc verhevenfte zaaken in dit werkje op het<br />
kragtigst worden voorgedraagen , verrukt den leezer;<br />
en het is met dubbel recht, in een Nederduitsch ge<br />
waad aan onze mede-ingezetenen gcfchonken-.(*).<br />
Wat nu nog eindelyk de GESCHIEDKUNDE aangaat,<br />
zy is het oog der, STAATKUNDE. Gelyk het in de<br />
Phyfica of Natuurkunde te vergeefs is , zyne be-<br />
fpiegelende denkbeelden den teugel te vieren, van voo-<br />
ren de krachten en wetten van de beweeging en wer<br />
king der Lichaamen te bepaalen , cn daaruit de ver-<br />
fchynfels in de zigtbaare waereld te willen oplosfen,<br />
ten zy men de ondcrftellingen door daadclyke proe<br />
ven bcvestigc en in zekere waarheden verkeere; zo<br />
is het noodig , de beginfels , gronden en voorfchrif-<br />
tcn der Staatkunde , door gebeurtenisfen uit de ge-<br />
fchiedenisfen , als met zo veele proeven, te ftaaven.<br />
Het<br />
(*) In den jaare 17G6. onder den -ytel: Qefprekhen van<br />
Phocion enz.<br />
N 3
194 OVER DE STAATKUNDE EN DERZ. VEREAND<br />
Het is , by voorbeeld , eene opmerkelyke zaak ,<br />
waarom het eigendunkelyk gezag zig veel eerder onder<br />
het een, dan het ander Volk, heeft kunnen vestigen.<br />
De vernuftige MONTESQUIEU poogt dit uit de geaartheid<br />
der Volkeren , en deze geaartheid wederom<br />
uit de lugtsgelfeldhoid optelosfen : waarin hy door<br />
HUME en IIELVETIUS te recht is wederfprooken. MON<br />
TESQUIEU beweert, dat in hectere Luehtftreeken de<br />
Volkeren vadziger zyn van lichhaam, maar levendiger<br />
van verbeelding, fynci' van gewaarwordingen, gevoeliger<br />
voor vermaak , en meer tot wellust overhellende<br />
; dat zy hierom ligtelyk hunne Vryheid verkoopen<br />
voor den prys van zinnelyke geneugten , cn geen<br />
llaverny febroomen , mits maar hunne Vryheid in<br />
vcrguldcne boeijens gekneld zy : dat integendeel in<br />
koudere gewesten , in het Noorden , de Mi-engheid<br />
van lucht , grofheid van fpyze en iterkere lichaamsoefeningen<br />
, de Volkeren fterk , ftout , ftrydbaar, en<br />
voor eigendunkelyk gezag onbuigzaam maaken. Dit<br />
is het gevoelen van dien grooten Staatsman, Doch de<br />
ondervinding , de proeven tut de gefchiedverhaalcn<br />
der Volkeren , fpreeken , die volmondig tegen. Wie zal<br />
ftaandc houden , dat die bodem , welken certyds de<br />
moedige, de dappere Romeinen bewoonden , thans<br />
de zetel der Vryheid isV Welke luchtllreek verdeelde<br />
Athenen en Lacedemonië zo zeer van eikanderen, als<br />
zy in zeden en regeerwyze verfchildcnV Zien wy niet<br />
in het kunde Noorden, in Rusland, in Denemarken<br />
cn andere Landen, het eigendunkelyk gezag veel meer,<br />
dan elders , gevestigd ? Geene verlchynfelen zyn<br />
meer iamcngelleld , dan die der Staatkundige waereld:<br />
zy laaten zig niet altyd uit ééue oorzaak oplosfen.<br />
Wy zouden dit , liet de tyd ons zulks toe , met<br />
voor-
MET DE ZEDE- EN GESCHIEDKUNDE. 195<br />
voorbeelden der verfehillende gevolgen , die de kruistogten<br />
gehad hebben , nader kunnen ophelderen.<br />
Maar hoe veel omzigtigheid ook noodig zy in het<br />
verklaaren der Staatsverfchynfelen , men kan uogthans<br />
den meest ftandvastigen loop der Staatsomwenteling<br />
en andere lotgevallen der Volkeren in de gefchiedenisfen<br />
nagaan, en daaruit nuttige lesfen voor onze weetenfchap<br />
opmaaken. Zo leert ons de ondervinding ,<br />
dat dikwyls uit de misbruiken van de Alleenheerfching<br />
, de Regeering der Voornaamften ; cn uit de<br />
misbruiken van dezen wederom de Volksregcering is<br />
voorgefproten, tot dat ook de Volksregeering wederom<br />
door haare woeste onftuimigheid zig zelfs vernielende,<br />
de voorige Alleenheerfching heeft voortgebragt. Althans<br />
dit zyn dc omwentelingen van het bloeijend,<br />
het magtig Rome geweest. Eerst wierdt dit nieuwe<br />
Volk door Koningen beftierd. De trots en euvelmoed<br />
der Tarquynen misnoegden dermaate dc Romeinen., dat<br />
zy de Tarquynen verjaagden, het Koninglyke bewind<br />
vernietigden , en in deszelfs plaatfe twee jaarlykfchc<br />
Burgemeesters aanhielden , aan welken zy eene byna<br />
Koninglyke magt opdroegen. Thans was het meeste<br />
gezag by de aanzienlykften van het Volk. Maar het<br />
zyn de gefchiedverhaalen , die ons overtuigen , dat<br />
alle magt, die zig gevoelt, in haaren aart eene uitzettende<br />
poging, en als het ware eene veerkragt heeft,<br />
die haar vceltyds buiten haaren behoorlyken kring<br />
dryft. De Aanzienlykften van het Romeinfchc Volk<br />
gaven, niet minder dan de Koningen , de duidelykfte<br />
blyken van heerschzucht en geweld. De gemeene<br />
Burgers klaagden , dat wel de naam van Koninglyk<br />
gezag, maar geenszins het geweld vernietigd<br />
N 4 was.
I9Ö OVER DE STAATKUNDE EN DERZ. VERBAND<br />
was. Getuigen van hun misnoegen zyn de dikwytë•<br />
herhaalde verlaatingen van de Stad, in welke zy niet<br />
eerder konden te rug gelokt worden , dan met het<br />
toeftaan van veele voorrechten, en het aanftellen van<br />
Gemeensmannen, die voor de handhaving van hunne<br />
rechten zouden waaken, doch niet zelden den Staat<br />
beroerden. De voorrechten der Burgers wierden ook<br />
dan eens gade gellagen , dan eens weg gefchooven ,<br />
naar de neigingen der voornaamfte Regeerders, en den,<br />
heeten of liaan wen yver der Gemeensmannen. Hieruit<br />
ontftonden by herbaaling heftige fchokken. Ik behoefde<br />
Burger-oorlogen, de onltuimige tyden van Sulla,<br />
Maritis , Cnina , en anderen, niet optchaalen. • Eenige<br />
magtige cn eerzuchtige Burgers roeiden hier onder,<br />
'ftookten het misnoegen des Volks aan, vleidden<br />
hetzelve , en fpeelden onder den naam van het Volk<br />
hunnen rul. Hiertoe hielp veel de overgrootc magt<br />
van byzondere Burgers. Een Staat kan niet beftaan ,<br />
wiens Burgers magtiger dan den Staat zeiven zyn.<br />
Wat was het gevolg ? Geen ander , dan het geeu<br />
meestal plaats heeft. De Aan/.icnlykcn het Volk, en<br />
het Volk zelve zig wederzyds beftrydende en verzwakkende<br />
, haakten eenige magtige Burgers naar de<br />
Oppermagt: Vanhier geweldige fchuddingen en debloedigfte<br />
Burgeroorlogen , tot dat de uitfteekende bekwaamheden<br />
, krygsbeleid cn dapperheid, aan den eerzugtigen<br />
C/ESAR de overwinning boven zyne mededingers<br />
fehonken; aan C/F.SAR , zeg ik, die de Vryheid<br />
van het eertyds vry , deugdzaam , aanzienlyk ,<br />
moedig en gedugt Rome in kectcnen klonk , en den<br />
grondslag tot eene alleenhecrlching vestigde , waarop<br />
de Keizers, zyne opvolgers , nog cenigen tyd over het<br />
Ro-
MET DE ZEDE- EN GESCHIEDKUNDE<br />
J<br />
9?<br />
Romeinsch Volk het Oppergebied voerden , tot dat<br />
hun eigendunkelyk gezag alle paaien overfchrêedende,<br />
zig zeiven eindelyk vernield heeft.<br />
De GESCHIEDKUNDIGE KENNIS js dan van het groot<br />
fte belang voor de STAATKUNDE , en levert ook de<br />
fchoonfte voorbeelden op van Mannen , die, gelyk<br />
zy de liefde van de Burgery en Ingezetenen verdiend»,<br />
dezelve ook tot belooning van hunne deugd en onftervelyke<br />
daaden verkreegen hebben, en met die helde<br />
en de traanen van hunne Burgers zyn ten grave<br />
gedraagen : voorbeelden van Mannen , welker uitftekend<br />
beleid, onverzettelyke eerlykhcid , onkreukbaare<br />
trouw , doorzigtige Staatskennis, blanke onfchuld ,<br />
aanzienlyk gezr», yver voor Godsdienst, zueht voor<br />
Wetten en Vryheid, onvermoeide arbeid voor s<br />
Lands wclzyn , cn andere loifelyke deugden op het<br />
luisterryklte uitblonken.<br />
Ik cind'ge met dezen hartelykcn wensch, dat de voorouderlyke<br />
deugden in ons dierbaar Vaderland mogen<br />
bewaard of hcrlleld worden ! Dat fteeds eerlykheid ,<br />
trouw en rechtvaardigheid , gevoegd by naarftigheid ,<br />
moed en dapperheid, den roem van het Volk van Nederland<br />
vermeerderen ! Dat in het bewind over dit Volk<br />
zodanige mannen mogen geteld zyn , die in Staats-<br />
Zede- en Gefchiedkunde uitmunten ! Mannen, die<br />
in rechtvaardigheid Arijiides, in krygskunde Themifiocles<br />
, in wysheid Cato , in deftigheid Nerva , in gemaatigdheid"<br />
Trajanus , in zagtmoedigheid Anteninus<br />
evenaarende , de liefde van een gelukkig en dankbaar<br />
Volk, en verdienen en bezitten mogen !<br />
N 5 CLAIR-
20S<br />
CLAIRSENS EN DIEFHEIM,<br />
OF HET<br />
GEMEENE MENSCIIENVERSTAND.<br />
(JJH het Heogdttitsch van EBERHARD,)<br />
•CEAIRSENS cn DIEFHEM , de eerfte van Franfche ,<br />
de andere van Duitfche afkomst , hadden zich te<br />
Merges, een aangenaam fteedje van het Pais de Fawd,<br />
nedergezet, om aldaar in een aangenaame en letterminnende<br />
rust, onder een verftandig gczelfchap, dat de<br />
fchoonheid der natuur en de ongedwongenheid in de<br />
verkeering derwaards had uitgelokt , hunne overige<br />
levensdagen tc kunnen doorbrengen. Zy hadden zich<br />
in de dagelykfche cirkels, waar altyd het zelfde gezelfchap<br />
by een kwam, zeer fchielyk nader lecren kennen<br />
, cn een gclyke fmaak voor de geneugten van<br />
den geest , inzonderheid in wysgcerige nafpooringen,<br />
had wel ras hunne kennis aan elkandcren tot een zeer<br />
vertrouwlyke boezem vriendfehap verheven. Dan deeze<br />
fmaak was alles, wat zy met elkandcren gemeen hadden<br />
; in hunne gevoelens cn grondftcllingen vcrfchilden<br />
zy dikwils zeer veel. Doch wel verre dat deeze<br />
Verfclleidcnheid dc onderlinge mededecling van hunne<br />
gedachten zou hebben kunnen verhinderen , onderhield<br />
dezelve veel eer hunne wysgcerige verkeering,<br />
terwyl deeze vriendelyke gefchillen niet alleen geduurige<br />
ftof gaaven aan hunne gefprekken , maar dezelve<br />
daarenboven altyd bclangryk maakten.<br />
CLAIR-
OVER HET GEMEENE MENSCHENVERSTAND. tQJ?<br />
CLAIRSENS was in Parys tot een man van de waereld<br />
opgevoed , en reeds vroegtydig in het gezelfchap<br />
van welleevende en verlichte perfoonen van verfchillende<br />
Handen cn fckfen ingeleid. Hy had vervolgens<br />
een gcruimen tyd by de Koninglyke Zeemacht ge-'<br />
diend, had verfcheidene veldtochten bygewoond, en,<br />
nadat hem eenige wonden tot den dienst onbekwaam<br />
gemaakt hadden , zyn affcheid genomen. Zyn ver^<br />
mogen , dat grootendeels uit lyfrenten beftond , was<br />
groot genoeg, om in een klein Provinciefteedje , gelyk<br />
Morges , ordentclyk te kunnen bclbian ; en in<br />
deeze haven zyner aardfche gelukzaligheid , gelyk hy'<br />
zelf fchertzend pleeg te zeggen , had hy zyn doorfchooten<br />
en ontmast fchip afgetakeld , om niet eerder<br />
weder uittelopen, dan naar het land der eeuwige<br />
ruste.<br />
DIEFHEIM , dc zoon van een kundig geestlyke in<br />
het hertogdom Wirtembcrg , was van zyn kindsheid<br />
af zeer zorgvuldig in de weetenfehappen opgevoed.<br />
Zyn meeste gezelfchap beftond in zyne wel beredeneerde<br />
boeken , cn zynen doorkundigen vader. De<br />
eeniglte verandering , die hy in zyn jeugd ondergaan<br />
had , beftond daarin, dat hy de fchaduwen der hoornen<br />
van zyn dorp met de fchaduwen eener Stadsfchoole<br />
verwisfelde. Door deeze levenswyze had zich<br />
eene zucht tot diepzinnige befpiegelingcn , waartoe<br />
hem zyn vroegftc onderwys had ftof gegeeven , by<br />
hem zo vast gezet, dat hy dezelve zyn gantfche leven<br />
door behield, Hy was , naar voltooijing zyner<br />
Academifcbe itudiën , met een ryk jongeling op reis<br />
gegaan.; doch een zo laate omgang met de waereld<br />
had zulk een diep ingedrongen zugt tot een befchouwend<br />
leven even zo weinig kunnen uitwisfehen , als de<br />
op-
%W ... .. CLAIRSENS •» DIEFHEIM OP<br />
oppervlakkige gefprekken der befchaafde geaelfcfaappen<br />
zynen wysgeengen geest in eene gegronde navorfS<br />
der duigen had kunnen verzwakken. Hy had zich<br />
?iet zyn vermogen, dat hem door den dood zyner ou,<br />
ders te beurt gevallen was, en een penüoen dat by van<br />
zyn voedfterhng kreeg, na het alioopen van zyne<br />
reize , naar het aangenaanie fteedje begeven waar<br />
CLAIRSENS zyn verblyf had genomai , om aldaar het<br />
ovenge van zynen levenstyd, in zyne geliefkoosde<br />
neiging , ongehoord te kunnen genieten<br />
Het was natuurlyk , dat twee zo verfchillend gevormde<br />
menfchen, over duizende voorwerpen verfcliillend<br />
danken moesten. De onafhangkelykheid waarin<br />
zy leefden kon hen niet verhinderen , om by ieder<br />
gelegenheid hun gevoelen zonder eenige achterhouding<br />
*= zeggen , tenvy, de belangeloosheid, en de toon<br />
1<br />
^hting,waarmede zy hunne vriendem<br />
Schillen onderhielden, ieder ibhaduwe van drift<br />
cn zugt om gelyk te hebben, uit hunne gefprekken<br />
verladen Hoe lang zy ook met ejjdetpfirZ<br />
hadden , Honden zy echter nog fteeds aan den drempel<br />
van het heiligden, der wysbegeerte, by de vraag,<br />
wie of rechter was in philofophifche gefchillen , of<br />
Veel eer, welke dc grenzen waren van alle wysbegeenge<br />
navorfchingen. CLAIRSF.NS beweerde, dat de wvs<br />
geerte zich met de uitfpraak van het gemeene menichenverftand<br />
moest tc vreede Hellen , en, zo dik<br />
Wils hetzelve deeze weetgierige weetenfchap t^cn.<br />
fprak , z.ch aan zyne bellisfmg moest onderwerpen '<br />
Naar zyne gedachte was het even vruchteloos als<br />
onnut eyen onzeker als gevaarlyk, over de grenzen<br />
van deszelfs gebied te gaan. Over deeze grenzen<br />
Pleeg hy er altyd bytevoegen, moet. een zo floute'<br />
Piii-
HET GEMEENE MENSCHENVERSfA'ND. £0*<br />
"Philofophie noodwendig in de duistere en 'ondóorgroff-<br />
'dclyke wocstenyen van het fcepticismus verdwaaien';,<br />
en het effen pad van Godsdienst en Zedenleer , dat<br />
'tot het geluk leidt , uit het oog verliezen.<br />
Deeze voorzichtige Philofophie fcheen alte vreesachtig<br />
en bekrompen voor DIEFIIEIMS onverl'chrokken<br />
wysbegcerte. Hy meende in de fchemerende velden<br />
en glibberige paden der boven het zinnelyke verhevene<br />
weetenfchap zekere gangen ontdekt te hebben, die<br />
op eenen zeer verren aftand, (welke echter , naar<br />
:<br />
zyn gedachte , voor een geoefend oog niet onbereikbaar<br />
was,) weder op de tot het geluk leidende padenvan<br />
Godsdienst en Zedeleer uitliepen. • Doch<br />
alle zyne gronden hadden zynen vriend nog niet over<br />
tuigd.<br />
In deezen ftaat waren de zaaken , toen DIEFIIEIM<br />
eens, op eenen fchoonen lentemorgen, zynen CLAIR-<br />
SENS in deszelfs tuin bezogt. Hy vond hem in een<br />
lommerryke laan, aan den kant van een klein beekje ,<br />
met een boek in de hand zitten. Het was DAVID<br />
-IIUMES verhandeling over de menfchelyke Natuur. De<br />
inhoud van dit werk, dat met hunne tot hiertoe gevoerde<br />
gcfchillen zo veel overeenkomst had , moest<br />
zeer natuurlyk hunne gefprekken wel ras weer op het<br />
gewoone fpoor brengen. Ongemerkt vonden zy zich<br />
verdiept in een gefprek , waarvan het volgende de<br />
'hoofdinhoud is.<br />
• CLAIRSENS. Nu ZO VC1TC , DIEFHEIM ! lUOet gy<br />
'den ftroom der befpiegelingen volgen , als gy eens het<br />
gebied van het gemeene menfchenverltand verlaten<br />
-hebt : gy moet niet alleen het beftaan van de lig-<br />
•diaamelyke waereld, maar zelfs het aanweezen van ue<br />
wae-
g03 CLAIRSENS EN DIEFHEIM OF<br />
waereld der geesten loochenen. Wanneer HUME, rnet<br />
alle de fpitsvinnigbeden , waarmede hy zynen leezer<br />
verwart , de noodzakelykhcid , om naar de veilige<br />
velden van het menfchelyk verftand te rug te trekken<br />
, wil zigtbaar 'maaken ; dan is hy myn man.<br />
DIEFHEIM. Hy is ook dc myne, wat hy voor het<br />
overige moge willen. Want dit, dunkt my, heeft hy<br />
genoeg getoond, dat alle onloochenbaarc ondervindingen,<br />
die wy hebben kunnen, ons alleen van de daadlykheid<br />
onzer voorftellingcn overtuigen.<br />
CLAIRSENS. Maar daarby laat hy u {taan. Zult<br />
gy nu geloovcn, dat 'er geene lichhaamen zyn, welke<br />
aan deeze voorftellingcn beandwoorden , ja zelfs<br />
geen geesten, waarin deeze voorftellingen zyn?<br />
DIEFHEIM. Dat is waarlyk liegt genoeg, dat hy<br />
ons Itaan laat. Doch wie belet ons , zelfs verder te<br />
gaan, en ons door onze reden van het beftaan der<br />
lichhaamen en geesten te overtuigen?<br />
CLAIRSENS. Gy zult zeker zeggen, wie belet ons<br />
in het gczelfchap van ons flecht menfehenverftand te<br />
blyven , cn tegen dc firecnenftem der befpicgclingen<br />
onze ooren te ftoppen?<br />
DIEFHEIM. Ik vraag u eerst, CLAIRSENS ! of deeze<br />
zo fchynbaare Philofophifche foberbcid dan zo nodig<br />
is, als men zegt; ja, fchoon zy ook nog zo nodig<br />
ware, of zy mogelyk is, of zy van ons afhangt?<br />
CLAIRSENS. Zy hangt van ons af, even gelyk de<br />
overtuiging eener waarheid in 't algemeen van ons afhangt.<br />
Zou ik my niet overtuigen kunnen dat geene<br />
waarheid het gemeene menfehenverftand wederfprecken<br />
moet? dat het —- om by het geval te blyven, waarvan<br />
wy afgegaan zyn - ongerymd zy , het beftaan
HET GEMEENE MENSCHENVERSTAND. ÖO$<br />
(taan eener lichhaamelyke waereld te loochenen , zoras<br />
men kan aantoonen , dat eene zo gewaagde Helling<br />
het menfehenverftand wederfpreekt ?<br />
. DIEFHEIM. Maar ik vraage u: welk menfehenverftand<br />
? Hebt gy 'er wel eens om gedacht, om u<br />
zelve van dit toverwoord rekenfehap te geeven , om<br />
zyne beteekenis en omvang naauwkeurig te bepaalen ?<br />
CLAIRSENS. Het zou pedanterie zyn , een woord:<br />
te willen verklaaren , dat in ieders mond is , en een<br />
denkbeeld optelosfen, dat ieder in zich zei ven gevoelt,<br />
die flegts zyn aandeel aan het gemeene menfchenverltand<br />
gekreegen heeft.<br />
DIEFHEIM. Dat een mensch het gemeene menfchen.<br />
verftand bezit, daaruit zal juist nog niet volgen, dat<br />
hy ook een duidelyk en naauwkeurig denkbeeld daarvan<br />
heeft. Wy fpreeken allen in Profa , doch hoe<br />
veelen zyn 'er , die niet wceten wat Profa is ? Hebben<br />
wy van alle vermogens, krachten, eigenfchappen<br />
en deelen van ons gantfche weezen duidelyke begrippen?<br />
• En dat een woord in ieders mond is ,<br />
daardoor zelfs wordt zyne beteekenis nog dubbelzinniger<br />
; wanneer de omtrekken van het denkbeeld ,<br />
die het uitdrukt, ook de zinnen niet fcherp genoeg<br />
voorgetcckend zyn, bepaalt een ieder ze naar zyn<br />
welgevallen ; en dat is het denkbeeld , waarover wy<br />
oneens zyn, tot nog toe altyd wedervaaren. Ik denk<br />
dat 'er geen dubbelzinniger in het geheele woordenboek<br />
der befpiegelendc wysbegeerte Haat. Een fcherpzinnig<br />
Wysgeer heeft deezen regel vastgeHeld: „ Zo<br />
dikwils een Metaphyfisch onderzoek aanleiding geeft<br />
tot eene Helling , die met dc wezenlyke volkomenheden<br />
der Godheid ftrydig is , moet men tot het gezond
tOf CLAIRSENS EN DIEFHEIM OP<br />
Zond verftand wederkeeren." (*) Deezen regel kan ifi<br />
aanneemen en verwerpen.<br />
CLAIRSENS. Hoe zo ?<br />
DIEFHEIM. Hoe zo ? Alleen nadat ik on<br />
der het gezonde menfehenverftand het een of het ander<br />
denke. Verftaa ik daaronder die onloochenbaare waar<br />
heden , welke in de grondftellingen der menfchelyke<br />
kennisfe en de onmiddelbaare ondervindingen gelegen<br />
zyn , zal ik deezen regel zonder bedenking aannee<br />
men ; want dat zyn de cerlte waarheden , waarvan<br />
ik by talle onderzoekingen uitgaan , en waarop ik by<br />
alle onderzoekingen moet te rugkomen. Dezelve te<br />
overfchryden is onmogelyk, daar zy aan en voor zich<br />
zcl-<br />
(.*) Effay fur les jufles homes , qtCon doit ajftgner aux<br />
fpeculations Metaphy/iques, par u. B£6U LIN , in de Nouv.<br />
Mem. de VAcad. de Berlin 1780. bi. 311. Van deden<br />
voorbeelden, die de fcherpzinnige Schryver in deeze Verhan<br />
deling van zulke gevallen aanvoert, waarin men de twyfelin<br />
gen der befpiegeling onderdrukken, en zich op de (fens com~<br />
mun) uitfpraak van het gemeene verftand, verlaaten moet,zyn<br />
eenigen van dien aart, dat de uitfpraaken van het gezond ver<br />
ftand een algemeene kragt van bewys, doch anderen Oegts zulk<br />
eene kragt van bewys hebben voor den geene , die niet in<br />
alle dieptens der wysbegeene indringen kan noch wil. Van de<br />
eerde foort zyn de twyfelingen tegen de Vryheid der men<br />
fchelyke ziel, want deeze berust op onloochenbaare ondervin<br />
dingen vaH het inwendig gevoel, welke tot de eigenlyke eer<br />
fte waarheden behooren. Alle twyfelingen, die zulke waarhe<br />
den betwisten, moeten noodwendig valsch zyn. De overigen<br />
kunnen ten minden waar zyn , en haare onwetugheid moet<br />
hierom door diepzinniger onderzoekingen aangetoond worden,<br />
die zekerlyk ieders zaak niet zyn.
HET GEMEENE MENSCHENVERSTAND. 205.<br />
eelven- onloochenbaar zyn, en 'er geene andere waasheden<br />
zyn kunnen, die nog klaarblykelyker zyn. De<br />
regel: een iedere grootheid is aan zich zelve gelyk, —•<br />
wat is , is —~ behoeft geen bewys, en kan ook<br />
niet beweezen worden, omdat men geen andere klaarblykelyker<br />
waarheden denken kan. Aan de twyfelingen,<br />
die men tegen zulke waarheden van het gezonde<br />
menfehenverftand maaken wilde , zou ik my niet<br />
behoeven te ftooren , omdat men tegen onloochenbaare<br />
waarheden geen waare twyfelingen kan voortbrengen<br />
; fchoon het zelfs ten voordeele der wetenfchappen<br />
ftrekt, de ongegrondheid van zulke twyfelingen<br />
aantetoonen. De Wysgcer , die de tegenwerping<br />
tegen de mogelykbeid der beweging daardoor oploste<br />
, met op en neckï te gaan , deed juist zo als<br />
hy behoorde. Doch gy ziet , dat dc aangevoerde<br />
Scbryver onder de waarheden van het gemeene menfehenverftand<br />
geheel iets anders ver ftaat. Want de<br />
waarheden , welke het beftaan en de volmaaktheden<br />
van God betreffen , kunnen beweezen worden : zy<br />
behooren dus niet volftrekt tot de eerfte waarheden<br />
van het menfchelyk verftand.<br />
CLAIRSENS. Maar hoe ? als wy niet altyd weder<br />
tot deeze eerfte waarheden te rug kunnen gaan ?<br />
Zouden wy dan niet by eenige uitgemaakte regels<br />
moeten ftaan blyven , waarover het wysgeerig vernuft<br />
dikwils , cn niet zonder gevaar , zynen vlugt<br />
gewaagd heeft? Zoude ik als dan niet deeze de eerfte<br />
waarheden noemen mogen; de eerfte, omdat het menfchelyk<br />
verftand, wanneer het anders zeker gaan wil,<br />
alle zyne onderzoekingen van dezelve moet aanvangen<br />
? zouden deeze niet de waarheden van het gemeene<br />
menfehenverftand zyn ?<br />
W Y S IJ E G . IV, D. O D:EF-
SOfj • CLAIRSENS EN DIEFHEIM, 01* "<br />
DIEFHEIM. Mag ik wel vraagen , Waarom gy hel<br />
zo onveilig houdt tot de waare grondwetten der menfchelyke<br />
kundigheden terug te treden?<br />
CLAIRSENS. O! is dat nog vraagens waardig? Ziet<br />
gy niet, hoe het met hen gegaan is , welke zulk<br />
een waagparty beproefd hebben? Zy zyn in de doolhoven<br />
van het woeste fcepticismus verdwaald geraakt';<br />
zy hebben aan het beftaan der lichhaamen getwyfeld;<br />
zy hebben eindelyk de waereld met de godheid<br />
vermengd.<br />
CLAIRSENS. Dat hebben zy zckerlyk, helaas! Doch<br />
fchoon eenigen zich daarin verlooren hebben, hebben<br />
daarvoor weder anderen zich 'cr gelukkig uit gered ,<br />
en , wat nog verdienftelyker is , zy hebben anderen<br />
den weg gewcezen , en de ' leidraad in de hand gegeven'-,<br />
waarmede zy insgelyks den gelukkigen uitgang<br />
van klaarblykelyke grondftellingen vinden kunnen.<br />
Zy hebben ons met deeze ftrecken zo bekend<br />
gemaakt , dat , wanneer wy hun fpoor flegts volgen<br />
willen , wy voortaan ook in deeze duistere gangen<br />
niet meer verdwaalen kunnen. Om duidelyker en zonder<br />
beelden te fpreeken , -wanneer de fpitsvindige Filofofie<br />
van een BERKELEY het beftaan van de waereld<br />
der ligchaamen twyfelagtig gemaakt , wanneer SPINO-<br />
SA'S Sophisterycn de waereld met de godheid vermengd<br />
hebben ; zo heeft een even zo ipitsvindige ,<br />
doch grondige Filofofie het beftaan der ligchaamen zo<br />
wel als het aanweezen van een Opperweezen , dat<br />
van de waereld onderfcheiden is , mathematisch beivee-ze»»''?<br />
•- ' :<br />
' 7<br />
CLAIRSENS. Noemt gy dat in ernst mathematifche<br />
bewyzen , DIEFHEIM ! het geen byna niemand overtuigt<br />
, ten mistten niet zo , dat hy 'er de overtui-<br />
gings-
HET GEMEENE MENSCIIENVERSTAND. A?Ü<br />
gingskracht in even die zelfde fterkte van gevoelt,<br />
Waarin hy de bewyzen gevoelt, die met het gemeene<br />
menfchenverltand kunnen bevat en gevoeld worden ?<br />
- DIEFHEIM. Gy begeert dan, myn lieve CLAIRSENS ,<br />
dat de waarheden, die buiten het gebied van het gemeene<br />
verftand liggen , even zo ligt zullen bevat ,<br />
de kracht van haare bewyzen even zo fterk gevoeld<br />
zullen worden, als de geenen die men binnen dit gebied<br />
aantreft ? Dan vordert gy iets onmogelyks, ten<br />
minften iets , dat zo lang oïimogclyk blyven moet,<br />
als men met deeze waarheden niet zo gemeenzaam is ,<br />
!als met eenige anderen Op die wyze zoudt gy de<br />
kaart der Filofofic , ja zelfs der menfchelyke kundigheden<br />
in 't gemeen, zeer bekrompen moeten trekken.<br />
CLAIRSENS. Dat weet ik juist niet. Een opmerkzaam<br />
en welonderricht man kan toch met zyn bloot<br />
gezond verftand een aanmcrkelyk veld van nuttige<br />
waarheden overzien. Zie onzen Vriend BLANCFOND t<br />
hy matigt zich den naam van geleerde niet aan; doch<br />
hcè zeer hebben een uitgebreide omgang , een 1<br />
wydloopige<br />
ondervinding en veelvuldige reizen zyn verftand<br />
verlicht!<br />
DIEFHEIM. Dat hebben zy. Doch het verftand van<br />
ëéri mensch is niet het verftand van het gantfche menfchclyk<br />
geflacht. Een enkel mensch kan zeer geleerd<br />
en verlicht zyn, wanneer hy het Hechts in één foort<br />
van kundigheden verre gebragt heeft; doch wanneer<br />
een gantfche natie deezen roem verdienen zal , moet<br />
zy haare verlichting door alle takken van menfchelyke<br />
kundigheden en weetenfehappen hebben uitgebreid. Bedenk<br />
nu eens in hoe veele zy terug moet blyven ,<br />
wanneer zy zich alleen tot dc waarheden van het ge-<br />
O 2 mecne
2o8 CLAIRSENS EN DIEFHEIM, OF<br />
meene menfehenverftand bepaalen wil. • Hieronder<br />
verftaa ik dien graad van verftand , waarvoor<br />
de meeste menfchen vatbaar zyn ; het bevat dus<br />
flegts die kundigheden , waartoe geen hooger graad<br />
van befchaaving door onderwys en nadenken vereischt<br />
wordt. Deszelfs ondervindelyke kundigheden, kunnen<br />
dus niet dan zodanige zyn, welke men alleen aan de<br />
gemeene ervaring te danken heeft ; die dus zonder<br />
een hooger graad van opmerkzaamheid , zonder dieper<br />
navorfchen , zonder kunstige werktuigen en zonder<br />
toebereiding kunnen verworven worden. Wat ons<br />
derhalven flegts kunstige proeven en zorgvuldige waarneemingen<br />
leeren , is voor het gemeene menfehenverftand<br />
niet bereikbaar ; dat moet van zyn kring van<br />
werking uitgefloten worden ; zulke kundigheden zyn<br />
bét eigendom van den geleerden kenner der Natuur ;<br />
want niet dan een onderwezen, gevormd en geoefend<br />
verftand kan dezelve verkrygen. 'Er zyn ook nog<br />
ondervindelyke kundigheden , die een langer oefening<br />
in de hoogere deelen der Arithmetica, Geometrie cn<br />
andere weetenfehappen onderltcllen. Zy moeten bekennen<br />
dat ook deeze flegts in het gcflooten boek<br />
ftaan, waarin de geene , die zyn verftand geen volkomener<br />
vorming bezorgd heeft , dan die welke aan<br />
de meeste menfchen eigen is , en zonder welke men<br />
naauwlyks den naam vam een mensch verdient , niet<br />
leezen kan. —— Gelooft gy nu nog , dat ik te<br />
veel zegge , wanneer ik bewcere , dat de kring van<br />
werking veel te bekrompen is voor het. gemeene menfchenverltand<br />
, dan dat een Natie, die den naam van<br />
•verlicht verdienen wil, zich niet buiten denzelven zou<br />
durven waagen ? Doch wanneer zy het de wysgeeren<br />
vergunnen op - het veld der ondervinding deeze<br />
gren-
HET GEMEENE MENSCI1ENVERSTAND. 2°9<br />
grenzen te buiten te gaan , waarom zouden zy het<br />
hen dan op het veld der reden verbieden?<br />
CLAIRSENS. Het geval is hier anders , myn lieve<br />
DIEFHEIM ! Wy blyven daar in de elfen en heldere<br />
ftreeken der zinnen; de ondervinding moge dan kunstig<br />
of gemeen zyn , dat doet niets ter zaake. Zo ras<br />
zich daarentegen het verftand in de ftreeken van het<br />
onzichtbaare verliest, heeft zy niets meer , waaraan<br />
zy zich houden kan. Ik beken u , dat deeze<br />
voorzichtigheid een ftoutmoedig minnaar van befpicgelingen<br />
üegts een bloote kleinhartigheid fchynen kan;<br />
ik ftaa toe , dat deeze omzigtigheid den kring onzer<br />
kundigheden enger maakt , dat zy menige trotfche<br />
weetenfchap uit de Encyclopedie der menfchelyke kundigheden<br />
verdringen zal ; doch — is dat myn<br />
fchuld ?<br />
DIEFHEIM. Of het uw fchuld is ? Dat zullen<br />
wy eens zien. Gy zult het ten minden voor<br />
billyk houden, dat gy deeze weetenfehappen, die gy<br />
uit het gebied van uwe Encyclopedie verwyzen wilt,<br />
eerst hoort, eer gy een zo onbarmhartig vonnis over<br />
haar laat gaan. Gy zegt; In deeze weetenfehappen<br />
kan men tot geene zekerheid komen. Ft zeg alleen :<br />
De weg tot zekerheid in dezelven is moeijelyker. En<br />
wanneer dit het geval ware , zou men alleen mogen<br />
befluiten , dat men met meer zorgvuldigheid en ftandvastigheid<br />
op dien weg moet voortgaan. En waarom<br />
dat ?<br />
Het is niet te ontkennen , dat de onderzoekingen<br />
over onzinnelyke voorwerpen verfcheidene zwarigheden<br />
hebben , die hen eigen zyn. Inzonderheid is de<br />
taal in het gebied der onzinnelyke begrippen veel<br />
O 3 man-
aio CLAIRSENS EN DIEFHEIM, OF<br />
manker en onduidelyker, dan in den omtrek der zinlyke<br />
begrippen. Wanneer de betekenisfen der woorden<br />
in deeze laatfte, ih bepaalde en naauw omfchreven<br />
beelden aan de zinnen en verbeeldingskragt kunnen<br />
voorgefteld worden , moot menze in de eerftcn<br />
door verklaaringen bepaalen; en daar deeze wederom<br />
uit woorden beftaan, die mogelyk even zo onbepaald<br />
zyn , als die, welke door haar verklaard moeten<br />
worden ; moet dit verklaaren zo lang voortgezet<br />
worden, totdat men op zulke begrippen komt,<br />
die geene verdere ontleeding behoeven. Dat kan nu<br />
mogelyk een zeer aanmerkelyke rei van begrippen vorderen<br />
, die echter het verftand allen vasthouden en<br />
doorloopen moet , wanneer het van zyne zaaken zeker<br />
wil zyn. Hoe langer die rei van begrippen en<br />
beöuiten is, door welke hy tot eene waarheid, waarvan<br />
hy zich overtuigen wil, moet afklimmen, deste<br />
grooter is het gevaar om tc dwaaien , deste fterker<br />
en ftandvastiger moet zyne infpanning zyn , en deste<br />
natuurlyker is wederom het gevaar , dat de vermoeide<br />
oplettendheid nalaat.<br />
CLAIRSENS. Waarom is dit ook het geval niet in<br />
de Wiskunde? Hier toch is dikwils de keten der befluiten<br />
even zo lang , zo niet langer dan in Bovennatuurkundige<br />
nafpooringen.<br />
DiEi-HEiM. Daar wilde ik juist op komen. In de<br />
Geometrie kunnen ons de Figuurcn ecnigermaate in<br />
plaatfe van verklaaringen dienen; en dat niet alleen om<br />
de betekenis van ieder woord te bepaalen, maar ook<br />
om ze in den gantfehen loop der onderzoeking vasttchouden,<br />
en het verftand de moeite van het herinneren daardoor<br />
te befpaaren, dat dit het denkbeeld geduurig Voöt<br />
oogen
HET GEMEENE MENSCHENVERSTAND. 211<br />
ODgen gefchilderd ziet. Het verftand heeft dus in het<br />
Wiskundige verligtingen , die het in metaphyfiekc on<br />
derzoekingen ontbeeren moet.<br />
CLAIRSENS. Tegen dit alles kan ik zckerlyk mets<br />
inbrengen. Doch ik kom altyd op myn (lelling weer<br />
te huis , waarvan gy my door de ontwikkeling der<br />
zwaarigheden van uwe metaphyfieke weetenfchap flegts<br />
nog meer overtuigd hebt. Laat ons dc fpitsvindigheden<br />
van dit toverboek aan haar plaats laaten, en te<br />
vreden zyn met het geen ons gezond menfehenverftand<br />
ons zegt.<br />
DIEFHEIM. Ik laat het my zeer gaarne welgevallen.<br />
Ik ben, den hemel zy dank , niet meer pedant<br />
genoeg, om een mensch in de waereld een weetenfchap<br />
te willen opdringen , die hy denkt te kunnen<br />
misfen. Ik heb eerbied voor zeer veele verftandige,<br />
fcherpzinnigc, vcrdienftelykc mannen, die zich<br />
nooit in diepzinnige onderzoekingen hebben ingelaaten.<br />
Hunne uitgeftrekte ondervinding , hun gefterkt<br />
en geoefend verftand had hen inzichten verfchaft ,<br />
met welke zy nuttiger en werkzaamcr hebben kunnen<br />
worden , dan ik en mynsgelyken , die een lange<br />
fchoolfche opvoeding gehad hebben , ooit ons kunnen<br />
beroemen geweest te zyn , of hoopen te zullen<br />
worden. Doch daarom houde ik echter myne befpicgelingen,<br />
die hun zo overtollig fchynen , altoos nog<br />
voor nuttig, al zoude het flegts daartoe zyn, om den<br />
nieuwsgierigen uitpluizer , wiens fpitsvindige fophisteryen<br />
hem van den weg van het gezonde verftand<br />
hebben afgeleid , weder daar heen te leiden. Want,<br />
myn lieve CLAIRSENS ! de BERKELEY'S en HUME'S<br />
hebben eens de doornige baan der fpitsvindigheid geopend<br />
; wy moeten hen nu daarop volgen , het zy<br />
o 4 wy
£12 CLAIRSENS EN DIEFHEIM, OF<br />
wy willen of niet. De vraag is , hoe komen wy de<br />
zwakheid van het rrfenfchelyk verftand te hulp , hoe<br />
verfchaffen wy de onzinnelyke denkbeelden iets van de<br />
bevatbaarheid , en de algemeene waarheden van het<br />
verftand , iets van de klaarblykelykheid , zo wel als<br />
haare moeijelyker bewyzen iets ten minffen van dat<br />
gemakkelyk inzien , 't welk wy de begrippen en<br />
waarheden van het gemeene menfehenverftand niet<br />
weigeren kunnen ; in 't kort hoe vereenigen wy de<br />
voordeden van het diepzinnig vernuft en bet gemeene<br />
menfehenverftand ? Houdt gy deeze vereeniging voo?<br />
geheel onmogdyk ?<br />
CLAIRSENS. Ik moet wel , myn lieve DIEFHEIM ?<br />
DIEFHEIM. 't Is zonderling ! De fpitsvindigheden<br />
der Idealisten zyn hen klaar genoeg , om zich daardoor<br />
op den dwaalweg te helpen , en de gronden ,<br />
met welke men hen zoekt tc wederleggen en te recht<br />
te helpen , maaken geen den minften indruk op hun<br />
verftand. Gy weet niets beter om den Idealist niet<br />
op zyn dwaalweg te ontmoeten , dan geene fchrede<br />
uit de verfchanzingen van het gemeene menfehenverftand<br />
te doen.<br />
CLAIRSENS. Maar, DIEFHEIM! bedenk toch, dat<br />
de gevallen geheel cn al verfcheiden zyn. De Idealist<br />
doet verder niets dan dat hy ontkent; doch gy bewyst.<br />
Hy ontkent dat uit de voorftellingcn, die onze<br />
zinnen van de ligchaamen erlangen , niet volgt<br />
dat 'er wezenlyk ligchaamen buiten ons zyn; Wanneer<br />
gy niet op den grond en bodem van het gemeene<br />
menfehenverftand ftaan blyft , moet gy dat<br />
zelfs toegeeven; terwyl ik, die my het bewyzen niet<br />
toevertrouwe , zeer nedrig my 0p de uitfpraak myner<br />
zinnen verlaat. Daar gy nu tegen de Idealisten
HET GEMEENE MENSCHENVERSTAND• ^3<br />
ten de wezenlykheid van de waereld der ligchaamen<br />
beweert , zo ftaat het ook aan u zulks te bewyzen,<br />
en, om de waarheid te zeggen, uw bewys overtuigt<br />
my niet. .<br />
DIEFHEIM. Maar dat is juist altyd het geval met,<br />
dat de Sophisten , die u doen dwaalen , alleen ontkennen;<br />
by SPINOZA is het geheel anders. Deeze ongelukkige<br />
hairklover is zekerlyk door omwegen op<br />
zyn dwaalingen gekomen , die veel langer zyn dan<br />
de weg, waarop hy de waarheid had kunnen vinden.<br />
Want , wanneer gy eens een oneindige zelfffandigheid<br />
aanneemt , die gy God noemt , dan behoort 'er<br />
geen onbevathaare fpitsvindigheid toe, om zieh te overtuigen<br />
, dat dit wezen onveranderlyk moet zyn , en<br />
dus van de waereld , waarin alles verandering en<br />
wisfelvalligheid is , verfcheiden zyn. — Zo zoude<br />
het, naar myn gevoelen, zelfs maar een fchrede meer<br />
kosten, om den Idealist, nadat hy zich uit de waereld<br />
der ligchaamen uit gefilofofeerd had , zich weder<br />
in dezelve in te filofofeeren. • Gy erkent<br />
toch een Opperwezen dat de waereld geichapen heeft;<br />
gy ftaat toe , dat de waereld, wanneer zy het werk<br />
van zulk een Wazen is , ook het volkomenfte werk<br />
zy, doch dat zy deste volkomener zyn zal, hoe<br />
grooter de harmonie van haare deelen is. Deeze nu<br />
Ü deste grooter , hoe grooter het getal der gefchaapene<br />
dingen is, en dus, wanneer 'er buiten de denkbeeldige<br />
waereld der Idealisten, of de geestenwaereld<br />
, ook een wezenlyke of eene lichaamlyke waereld<br />
is. Wat begeert gy nu nog meer V Zyn deeze<br />
bewyzen niet bondig genoeg ? Wat uit de handelwyze<br />
van het beste , wyste en goedertierenfte Wezen<br />
bcflooten wordt, berust dat niet op even zo zekere<br />
O 5<br />
b e<br />
*
214 CLAIRSENS E N DIEFHEIM, OF<br />
bewyzen als ergens eene waarheid .der geometrie be.<br />
rust ?<br />
; CLAIRSENS. Doch waarom voldoen my deeze bewyzen<br />
zo fterk niet als dc bewyzen der geometrie ? —<br />
Waarom verlang ik altyd nog iets , om overtuigd te<br />
zyn ?<br />
DIEFHEIM. En wat is dit iets , dat u aan deeze<br />
bewyzen ontbreekt ? Zekerlyk verkrygt de geometrie<br />
, door het voordeel van haare denkbeelden met<br />
figuuren voor oogen te Hellen, een voorrecht , dat dc<br />
metapbylica ontbreekt, en ik denk dat ik voor hen de<br />
grootheid en het gewigt van dit voordeel niet verborgen<br />
heb. Doch ik wil hen nog een voordeel bybrengen,<br />
dat de metaphyfica met de wiskunde niet deelen<br />
kan, en 't geen mogelyk het gevoel der overtuiging<br />
van haare waarheden geheel voltooijen zal. Een<br />
Mechanicus heeft een werktuig bereekend. Hy bemerkt<br />
noch in dc groudbeginl'clcn die hy 'er by vooronderfielt<br />
* noch in de bereekening geen het minfre<br />
gebrek. Zo zeker hy van zyn zaak is, is hy echter<br />
dan eerst volkomen gerust, wanneer hy zvn machine,<br />
ten minden in model , klaar gemaakt , e"n zicli van<br />
derzelver goede uitwerking door proeven overtuigd<br />
heeft. Hy is een mensch. Hy kan dwaalen, cn het<br />
gevoel van zyne eigen feilbaarheid zal altyd dc volledige<br />
overtuiging van derzelver volkomenheid onvoldaan<br />
laaten , tot dat hy door zyn eigen oogen zich<br />
verzekerd heeft, dat zy de bedoelde werking had.<br />
Even zo zal een Sterrekundige, wanneer hy, by voorbeeld,<br />
de wederkomst van een Comeet berekent, aan de<br />
juistheid zyner rekeningen en gevolgtrekkingen met<br />
een volkomen overtuiging gclooven, wanneer de waarneeming<br />
aan den hemel zyne rekeningen bevestigt.<br />
Wat
HET GEMEENE MENSCHENVEESTAND. GIJ<br />
Wat denkt gy , als wy onze Metaphyfifche nafpoo<br />
ringen aan zulke proeven konden onderwerpen ?<br />
CLAIRSENS. Ja ! als wy dat konden doen zouden<br />
wy zekerlyk niets meer te wenfehen hebben; dan<br />
zouden zich zelfs de twyfelmoedigften laaten overtuigen;<br />
men zou niet behoeven bekommerd te zyn , dat 'er<br />
yalfche data in de rekening waren ingeflopen , noch<br />
dat dc fchakcls der bewysketen kwalyk aan elkander<br />
geklonken waren ; en , het geen de hoofdzaak uit><br />
maakt, men zou een bewys hebben, dat tot de zinnen<br />
fpreekt , en het verftand , door middel van een<br />
levendig krachtig gevoel der waarheid, tot goedkeuring<br />
dwingt. Is dit gevoel, DIEFHEIM , juist niet dat<br />
gecne , wat de onkundigen in zyn zaak zo zeker<br />
maakt? Gy zult bezwaarlyk onder de lange lyst van<br />
uwe Philofoplhfchc fectcnftichtcrs één martelaar van zyne<br />
fpitsvindige geloofsbelydcnis vinden, of hy moest<br />
tevens ook een goede dweeper geweest zyn. Een<br />
redeneerend wysgcer is geen hout, waarvan men martelaars<br />
maakt. Befchouwt toch flegts uwe helden in<br />
befpiegeling , hoe veelen , die hunne Philofophifche<br />
onderzoekingen met alle Itrengheid hadden nagegaan ,<br />
en die ook wel wisten , ten minfteu, uit hunne<br />
mathematifche werken weeten moeten, wat tot deeze<br />
Itrengheid behoort hoe veelen deezer ftandvastige<br />
onderzoekers echter gewenscht hebben, om het geene ,<br />
zy nog zo fcherp beweezen hadden , door de overtuiging<br />
der zinnen , die het gevoel en de ondervinding<br />
verzelt, bevestigd te zien ! Gy moogt 'er zo<br />
zeer over lachgen , dat DESCARTES ZO gaarne eens<br />
een reis buuen zyn licghaam gedaan had , om te beproeven<br />
of zyn ziel ook wel buiten zyn ligchaam<br />
deuken koude , hoe mathematisch hy dit ook dacht<br />
go
£16" CLAIRSENS E N DIEFHEIM , OF<br />
gedemonftreerd te hebben ; ik moet hem betreuren ,<br />
ik zie in hem een man, die gaarne was overtuigd geweest,<br />
en in alle zyne demonftratiën die overtuigingskracht<br />
niet vindt , welke by in een oogenblik i<br />
van ondervinding op eenmaal zou gevoeld hebben.<br />
DIEFHEIM. Het zy verre , dat ik over deeze onwysgeerige<br />
wensch lachgen zou; ik moest anders ook<br />
over die geenen lachgen , die om van de onfrerflyklieid<br />
der ziele verzekerd te zyn , met hunne vrienden<br />
verfchyningen na den dood affpraken. Want ook<br />
deeze wensch hebben niet alleen eenige ongewyden gedaan<br />
, maar zelfs een zo iterk geloovige vereeraar van<br />
PLATO , als MARSILIUS FICINUS , hield het niet voor<br />
overboodig, zich door dc verfchyning van een verdorven<br />
vriend in zyne overtuiging van een toekomenden<br />
toeftand te bevestigen. En gy gelooft echter zonder<br />
twyfel dat wy van zulk een toeftand , door het bloote<br />
gemeene menfchenverltand, zonder lange bewyzen ,<br />
zekerheid genoeg hebben. Ik zie daarin niets meer cn<br />
niets minder dan de wensch van den Sterrekundige door<br />
waarnecmingen , en van den kunstenaar door proeven,<br />
om zich van de juistheid zyner rekeningen te verzekeren;<br />
doch ik hebze vrywillig plaats gegeven, omdat<br />
het allezins te wenfehen ware , dat wy onze diepzinnige<br />
bewyzen door zulke proeven konden bevestigen.<br />
Zy zouden ons die levendige en krachtige overtuiging<br />
geeven , die ons de diepzinniger bewyzen , ten minften<br />
zo ras niet verleenen , terltond verfchaffen.<br />
CLAIRSENS. Nu goed! DiEFiiKiM ! deeze verfchaft u<br />
het fnelle gevoel der waarheid van het gezonde menfchenverltand<br />
, als gy u daarmede ilegts vergenoegen wilt.<br />
DIEFHEIM. Hoe gaarne zou ik dit willen doen ,<br />
myn lieve CLAIRSLNS ! zo goed als gy , indien ik<br />
ilegts
HET GEMEENE MENSCHENVERSTAND. tif*<br />
flegts konde. Doch ik zie, 'er blyft my geene keuze<br />
over , wanneer ik niet alle onderzoek wil opgeeven.<br />
Ik weet dat fommigen, die zich echter fteeds Wysgeeren<br />
noemen, deeze party gekozen hebben; ik wü<br />
niet beflisfen, of het uit gemaklykheid, of uit kleinmoedigheid<br />
ontdaan zy. Het zy hiermede zo het wil:<br />
genoeg dat ik deeze party niet kiezen kan; en wel uit de<br />
volgende gronden: ten eerften: het gemeene Verftand,<br />
wanneer gy niet. flegts daardoor dat verftand verftaan<br />
wilt ,, dat by de eigenlyke eerfte waarheden , grond-<br />
Hellingen en onmiddelbaare ondervindingen ftaan blyft,<br />
heeft dikwils nodig door de wetenfchap onderricht<br />
te worden. Het zegt u, de aarde ftaat ftil; de wetenfchap<br />
zegt: zy beweegt zich , en gy gelooft het<br />
laatfte. Ten tweeden: dit gemeene Verftand beantwoordt<br />
u eenige vraagen, die haar de natuur en de<br />
reden voorlegt, in 't geheel niet. Hoe komen de voorftellingen<br />
van de eigenfchappen en de veranderingen der<br />
ligchaamen in de ziel? De Carteliaanfche Wysbegeerte<br />
zegt: de ziel brengt ze zelf, of God brengt ze in<br />
plaats van haar, te voorfchyn, by gelegenheid der indrukken<br />
, welke de zinnen van de lichaamen krygen.<br />
De Wysgeercn van her gemeene verftand in England,<br />
READ , EEATTIE, OSWALD zeggen: zy drukken<br />
zich in de ziele af, even als een zegel in het wasch.<br />
Wanneer men hen op dit antwoord tegenwerpingen<br />
maakt, zo houden zy ons vast en willen dat wy niet<br />
verder vragen zulleu-<br />
CLAIRSENS. En doen zy daar niet wel aan?<br />
DIEFHEIM. Dat weet ik nog niet; wy zullen het<br />
eens zien. Wanneer wy Hechts eenige gewaarwordingen<br />
van de ligchaamen verder ontleeden , gelyk ,<br />
by voorbeeld de jewaarvvordingen van de kleuren,<br />
en
2t§' CLAIRSENS EN DIEFHEIM, OE<br />
cn bevinden , dat zy voorftellingen van de beweegt<br />
gen der lichtdeeltjes zyn; wanneer wy daaruit befluiten,<br />
dat deeze gewaarwordingen wel gedeeltelyk in<br />
de voorwerpen, maar ook gedeeltelyk in de gewaarwordende<br />
onderwerpen liggen; wanneer wy eindelyk<br />
deeze ontleeding nog verder voortzetten, en daarenboven<br />
nog de gewaarwording van uitbreiding en bcweeging<br />
in zulke gronden oplosfen, die deels in de voorwerpen,<br />
deels in de gewaarwordende onderwerpen zynzo<br />
keeren wy te rug, cn wederhouden ons, om niet<br />
in het Scepticismus der Idealisten tc vervallen, van<br />
-alle ontleeding der gewaarwordingen; bcgceren \ dat<br />
de Philofophie by de uitfpraak van het gemeene verftand<br />
Haan blyft , en beweeren , dat reuk , kleur,<br />
warmte, even gelyk alle overige famengeftclde hoedanigheden<br />
, (modi compojïti) of byhoedanigheden (qualitates<br />
fecundaria) louter en alleen in de voorwerpen<br />
zei ven zyn.<br />
CLAIRSENS. Dat bevalt hen niet DIEFHEIM ! Doch<br />
weet gy het beter te maaken?<br />
DIEFHEIM. Ik denk ja ! doch of ik hen bevredigen<br />
zal, is een andere vraag. Het zou my ook niet<br />
•verwonderen , als my dat niet gelukte. Het onderzoek<br />
moet geheel en al in het veld der onzinnelyke<br />
denkbeelden overgaan , wanneer het geheel ten einde<br />
moet gebragt worden; zo wel om ons van de wezenlykheid<br />
van de voorwerpen der zinnen, als van de eenvoudigheid<br />
derzelfftandigheden, in welker veranderingen<br />
alle verfchyningen, die wy in de lichaamen waarneemen,<br />
gegrond zyn , te overtuigen. Hoe kan ik hoopen<br />
aan zulke onderzoekingen dc ldaarblykelykheid<br />
van de waarheden van het gemeene Menfchcnverftaiitl<br />
te bezorgen? Dit wil alles, welks beftaan het moet<br />
aan-
HET GEMEENE MBNSCHENVEE.STAND. lïï?<br />
aanneemcn , met oogen zien en met handen tasten"*<br />
het wil geene begrippen toelaaten, waarvan de zinneö<br />
en de verbeeldingskragt zich geen beeld kunnen maaken;<br />
het wil met de fnelhdd en levendigheid van het gevoel<br />
overtuigd zyn, wanneer het zich voor overtuigd<br />
zal houden; en dit alles laat de natuur der zaak in<br />
het onderzoek, dat over de grenzen van het gemeene<br />
verftand gaat, niet toe. Alles wat wy hier belooven<br />
kunnen , is , het verftand door eenige kunstgreepen<br />
te hulp te komen , door welke wy de onzienelyke<br />
ivaarheden van het gemeene menfehenverftand iets nader<br />
brengen, en de overtuiging ten minften iets van<br />
de energie van het gevoel geeven.<br />
CLAIRSENS. Gy meent buiten twyfel, men moest,<br />
even gelyk men by de zedelyke waarheden dat gevoel<br />
opwekt , 't welk men nu eens geweeten , dan eens<br />
zedelyk gevoel noemt, zulk een gevoel der<br />
waarheid in zyn belang trekken , dat , zonder lang<br />
overleg, terftond, even gelyk een zesde zintuig, het<br />
waare van het valfche onderfcheide.<br />
DIEFHEIM. Dat is iets, maar nog lang na dat gecne<br />
niet, 't welk ik meene. Dit waarheids gevod<br />
is , even als het zedelyk gevoel en het geweeten ,<br />
niet weinig gebrekkig. Het moge in ligte en niet zeer<br />
ingewikkelde gevallen toereikende zyn ; de leeraar ,<br />
die in een gemeenzaame voordragt aan waarheden in-<br />
• gang wil verfchalren , van welke hy eerst zichzelven<br />
door een zorgvuldig onderzoek verzekerd heeft, moge<br />
van dezelve met voordeel gebruik maaken. Doch het is<br />
bedrieglyk , zo ras het waarheden beöordeelen moet.,<br />
die, zonder zorgvuldige ontleeding, niet wel kunnen<br />
beoordeeld worden; het kan dwaaler., en door een<br />
dwaa-
'•52© CLAIRSENS EN DIEFHEIM, OF<br />
dwaalende of verleidende leeraar van het fpoor •.<br />
bragt worden.<br />
CLAIRSENS. Uw voorflag was dan?<br />
DIEFHEIM. Het is eigenlyk niet myn voorflag. Gy<br />
zult terftond zien dat het niet minder dan nieuw is,<br />
zo ras ik u de middelen , noemen zal, waarmede<br />
men gemeend heeft de diepzinniger waarheden nader<br />
aan het gemeene menfchen verftand te brengen ; gy<br />
hebt 'er u zeiven en anderen zekerlyk menigmaalen<br />
zwaare waarheden mede ligter gemaakt. 'Er<br />
zyn namelyk eenigen onder deezen , welke ook dc<br />
ondervinding bevestigt; doch alle begrippen die ons<br />
de ondervinding aanbiedt, laaten zich gemakkelyker<br />
bevatten , alle bewyzen, welken de ondervinding te<br />
hulp komt, hebben een ligter, fncller en levendiger<br />
overtuiging dan de begrippen en bewyzen , welken zulk<br />
eene onderfteuning niet kan te ftade komen. De waarheid<br />
: de ondeugd maakt ons ongelukkig; kan zekerlyk<br />
door zeer diepzinnige bewyzen der reden aangetoond<br />
worden; doch ik geloof dat veele menfchen niet, en<br />
nog meerdere niet zo goed daarvan overtuigd zouden<br />
zyn , wanneer zy zich niet door menigvuldige voorbeelden<br />
daaglyks daarvan konden overtuigen. Wanneer<br />
•wy itellen dat de verkwisting verarmt en dc dronkenfchap<br />
de gezondheid van ligchaam en ziel ondermynt;<br />
zo twyfelen wy geen ©ogenblik meer aan de verderflykheid<br />
van het kwaad. Wy kunnen ons dus de onzinnelyke<br />
begrippen verligten, wanneer wy ze in de<br />
zinnelyke en algemeene waarheden , wanneer wy ze<br />
in enkele gevallen befchouwen. Nog meer : wanneer<br />
onder twee gelyke gevallen, de eene de ligtfle cn de<br />
andere de zwuanie is ; kunnen wy ons het zwaardere
HÉT GEMEENE MENSCHENVERSTAND. 23,1<br />
dere door het ligtere ophelderen ; en dat doen wy ,<br />
wanneer wy ons van gelykenisfen bedienen. Wanneer wy<br />
de volgende waarheid willen begrypelyk maaken: dat het<br />
by 't onderwys ook op de bekwaamheid , opmerkzaamheid<br />
en ziclshoedaanigheid van den leerling aankomt<br />
, bedienen wy ons van de gelykenis van het zaad ,<br />
welks opkomst en wasdom van de gefchiktheid van<br />
den grond , waarop het geftrooid wordt , afhangt.<br />
Willen wy aantoonen dat de ontvanglykheid van het<br />
gemoed zekere toebereidingen vordert, wanneer de<br />
waarheid daarin hechten zal j dan beroepen wy ons op<br />
het voorbeeld van den lakenverwer , die eerst de<br />
wol van haar morsfigheid en vettigheid tracht te ontdoen<br />
, opdat zy de kleur, die hy 'er aan geeven wil,<br />
deste ligter na zich neeme. Dat is alles, wat<br />
ik weet voorteflaan , om de overtuiging gcmakkelyker<br />
te maaken. Ik twyfele niet of 'er zyn nog andere<br />
middelen , die daartoe van dienst kunnen zyn ;<br />
doch deeze zyn de onfchaadelykfte. en gebruikbaarfte.<br />
CLAIRSENS. Dat was dus alles, wat gy had voor-<br />
teflaan? ;,,-;!, ,,.,f, c J :-.hihd npin?m<br />
DIEFHEIM. Alles „ wanneer gy niets op de vertrouwlyker<br />
gemeenfehap met dc onzinnelyke begrippen<br />
en de zuivere waarheden der reden, die wy ons<br />
door een langduuriger omgang met dezelven verfchaffen<br />
, tot de verligtende middelen der overtuiging rekenen<br />
wilt. Doch deeze gemeenzaamheid is een<br />
werk van den tyd , en toch altyd flegts voor weinigen,<br />
Hoe meer ik op het geene wy tot dus<br />
verre met elkander hebben afgepraat, terug denke ,<br />
deste klaarder komt my de gelykheid voor van het<br />
langzaam voortgaande gebruik der reden met het gebruik<br />
van .zekere ontdekking, die insgelyks eerst van<br />
WYSBE o. IV. D. P tyd
222 CLAIRSENS EN DIEFHEIM, OF<br />
tyd tot tyd tot eené grootere volmaaktheid gekomen<br />
is , welkers gebruik menigvuldige kundigheden en<br />
oefeningen vooronderfielt , en die echter nog altyd<br />
voor een grooter volmaaktheid vatbaar blyft, niettegenftaande<br />
niemand meer haar nut in twyfel trekt;<br />
Het is het Compas, en deszelfs gebruik by dc Zeevaart.<br />
Ik leerde voor eenige jaaren te Laufanne een bloed*<br />
verwant van den beroemden EDMUND HALLEY kennen.<br />
Gy weet hoe veel moeite zich deeze groote Mathematicus<br />
gegeven heeft, in het onderzoek van de afwykingen<br />
der Magneetnaald. Onder zyne nagelaaten<br />
papieren , die met de overige 'erfenis deezen bloedverwant<br />
waren te beurt gevallen , bevond zich , behalven<br />
verfcheiden opftellen , die onvoltooide waarneemingen<br />
en berekeningen behelsden , ook een gefchicdenis<br />
van het Compas en deszelfs gebruik by<br />
de Zeevaart , doch die men, omdat ze flegts eenige<br />
onvolkomen fragmenten behelsde, den druk niet heeft<br />
waardig gekeurd. Ik kreeg ze van deezen zelfden<br />
'bloedverwant , met wien ik te Laufanne een zeer<br />
naauwe vriendfehap had aangegaan. Daar ik het opftel<br />
, waarin zy afgeteekend is , thans by dé hand<br />
heb , kan ik 'er u iets van voorleezen. Wy kunnen<br />
ons hier onder de tent nederzetten, indien het u bc-<br />
"Magt. " rs<br />
' r<br />
' ''§ " '-"''<br />
Zy zetten zich neder , cn DIEFHEIM las :<br />
„ Alle navorfchingen , die ik over den cigenlyken<br />
,, uitvinder en de eerde Zeereizc, waarby zy gebruikt<br />
„ wierd', heb in 't' werk gefield , overtuigen my ,<br />
,, dat men bezwaarlyk iets zekers daarvan ontdekken<br />
*"P „ zal.
HET GEMEENE ME NSC HEN VERSTAND. 22 3<br />
„ zal. Zo veel blykt uit de vergelykingen , dat het<br />
„ gebruik van dezelve zich zeer langzaam heeft uit-<br />
„ gebreid. Slegts de fioutfte waaghalzen , of zulke<br />
„ onverfchrokkeri Zeelieden , die men voor waag-<br />
„ halzen hield , durfden met hulp van de Mag-<br />
„ • neetnaald verre reizen onderneem en. Tot hiertoe<br />
,, had de gewoone Zeevaart het land niet veel uit<br />
„ het oog verlooren ; wie zeker gaan wilde , was<br />
„ langs de kusten heengezeild, en deeze hadden hem<br />
„ op zyn vaart genoegzaam geleid. Men kon dus<br />
„ het nut van een werktuig ter aanwyzing van zyn<br />
„ weg op zee niet begrypen , als men zich daarme-<br />
,, de niet op den wyden Oceaan wagen wilde , en<br />
,, dit hield men voor een ohdernecming , waartoe de<br />
„ vermetelheid of wanhoop van een gelukzoeker al-<br />
„ leen beflüiten konde.<br />
,, Het fehynt, dat omtrent de dertiende eeuw veele<br />
„ fchriften vóór en tegen het gebruik van het Com-<br />
„ pas verfcheenen zyn , van welke my zelfs eenigen<br />
„ uit de Bibliotheek van het Escuriaal zyn medege-<br />
,, deeld geworden, die men zonder twyfel onder Ko-<br />
„ ning FILIPS DEN TWEEDEN uit Portugal derwaards<br />
„ gebragt heeft , en uit welke ik het volgende tot<br />
„ myne onderrichting getrokken heb.<br />
„ De eerfte van deeze handfehriften , die allen in<br />
„ de Arabifche taal gefchreven zyn, is in twee hoofd-<br />
„ deelen afgedeeld , waarvan het eerfte de nutteloosheid<br />
, en het tweede de fchadelykheid en gevaar-<br />
„ lykheid van het gebruik der Magneetnaald bewyzen<br />
„ moet. Onnuttig is de Magneetnaald, zegt de op-<br />
„ Heller, omdat men zonder haar alle nodige Zeerei-<br />
„ zen verrichten kan. Men kan , zonder de kusten<br />
„ uit het oog te verliezen, alle Koningryken en Pro-<br />
P a vin-
2S4 CLAIRSENS EN DIEFHEIM, OF<br />
vinciën bezoeken , waarin de heerfchappy der Ks-<br />
„ lifen van de waare geloovigen erkend wordt. En<br />
,, deeze verdienen alleen bezogt en doorreisd te wor-<br />
„ den. Zy behelzen alles wat tot de noodzakelyk-<br />
„ heden en gemakken des levens vereischt wordt ,<br />
„ en onze Scheepsvaart is genoegzaam, om alle dee-<br />
,, ze fchatten van Natuur en Kunst door onderlinge<br />
„ ruiling in den nodigen omloop te brengen ; zy is<br />
„ genoegzaam om het gebrek van het eene ryk met<br />
„ den overvloed van het andere te vergoeden , en<br />
„ dus in beiden welftand en rykdom te verfpreiden.<br />
,, Tegen deezen grond merkt een ander handfehrift<br />
„ aan : Hoe zeer men den rykdom der bekende wae-<br />
„ reld met dankbaarheid erkennen moet , kan men<br />
„ toch echter ook zonder ondankbaarheid niet looche-<br />
,, nen , dat menige dappere Zeeman uit verafgelegen<br />
„ ftreeken van onbekende waerelddeelen , hoogst fchat-<br />
„ baare kundigheden en nuttige vrugten van Natuur<br />
„ en Kunst heeft medegebragt. Doch gefield , dat<br />
„ men deezen ook betwisten kon; gefield dat men<br />
„ de Scheepsvaart flegts binnen de enge grenzen der<br />
„ bekende waereld bepaalen wilde ; zou echter dan<br />
„ nog bet Compas geen onnuttig werktuig voor den<br />
„ zeeman zyn ? want de nabuurfebap der kusten be-<br />
„ vciligt de Zeevaart wel dikwils , doch niet altyd.<br />
„ Het werktuiglyke handwerk der onweetende matroozen<br />
kan zonder de weetenfchap van den geleer-<br />
„ den zeeman de kleine vaartuigen wel by dag, en.<br />
„ by een kalme zee op kleine reizen zonder gevaar<br />
„ in de haven brengen ; doch by nagt, en wanneer<br />
„ llormen den hemel verduisteren en het fchip in<br />
„ de open zee verbryzelen , dan begeeft den Stuur-<br />
„ man zyne kunst , voor zo verre zy , zonder<br />
,, door
HET GEMEENE MENSCHENVERSTAND. 2^5<br />
door dieper weetenfchap geleid te worden, tot de<br />
" bloote kennis der zeekusten zich bepaalt. Om niet<br />
" te fpreeken dat op den wyden Oceaan niet zelden<br />
" de ondervinding door bedriegelyke nevelkusten be-<br />
" goocheld wordt , en gevaaren te gemoed ftreeft ,<br />
" die de weetenfchap alleen vooruitzien en vermyden<br />
" kan. Volgens deezen Schryver is het reeds een<br />
aanzienlyke bekentenis van het voortreflyk nut van<br />
" den Magneetnaald , dat men zonder haar flegts<br />
" kleine reizen kan doen , en zich niet op de open<br />
zee , nog minder op onbekende hoogtens van de-<br />
„ zelve , waagen durft.<br />
Deeze tegenwerping zoekt de Schryver van het<br />
, 'eerfte werk vooral te beftryden , daar hy zich<br />
alle moeite geeft , om de gevaarlykbeid van zulke<br />
reizen aantetoonen ; zo wel wegens de gevaaren ,<br />
die de zeeman in onbekende lan. J<br />
en ontmoet ,<br />
"; als ook wegens de ongenoegzaamheid van het Com-<br />
" pas tot zekerheid op dc reis. Deeze onbekende<br />
" landen, zegt hy , kunnen flegts in de onbewoon-<br />
„ de heete of koude Aardgordels liggen , die even<br />
" daarom deste vrugtbaardcr zyn in monfters , hoe<br />
'I minder de matiging van haare lucht den menfchen<br />
*\ een verdraagelyk verblyf vergunt, cn een gezond<br />
" voedfel verfchaft. De reisbefchryvingen van zul-<br />
" ke zeelieden , die by geval in deeze ftreeken aan,<br />
" landden, kunnen ons niet genoeg van de wonderen<br />
" vertellen, die zy daar gezien hebben. Doch het<br />
" o-een zy het gewoonlykfte aantroffen , waren wilde<br />
',' volkeren, by welke zy niet de geringfte fpooren<br />
van erkentenis of vercering van een Opperwezen<br />
befpeurden. Zy leefden in bosfehen, zonder<br />
" eenige burgerlyke fchikking of redelyke wetten,<br />
p 3 „ zou-
22Ö CLAIRSENS EN DIEFHEIM , QF<br />
„ zonder recht of heiligheid van verbonden , in eer*<br />
„ geduurigen kryg onder elkander en met allen , die<br />
„ voet in hun land zetteden. Intusfchen fehynt de<br />
goede natuur, vaaren deeze reisbefchryvers voort,<br />
„ aan de tooncelen , welke deeze verbasterde men-<br />
„ fchen bewoonen , alle haare bekoorlykheden ver-<br />
„ fpild te hebben, en haar gantfche hoorn van over-<br />
„ vloed op derzelver grond te hebben uitgeftort; en<br />
„ wy zouden mogelyk de betooyering, waarmede<br />
„ deeze tuinen van Alcine ons aanlokten , niet heb-<br />
„ ben kunnen wederftaan , indien het mogelyk ge-<br />
„ weest ware, onder zulke dierlyke menfchen, alle<br />
„ de bekoorlykheden en zegeningen , die de Natuur<br />
3, rondom hen verfprcid heeft , in rust en met ver-<br />
3, genoegen te kunnen genieten. Egter hebben wy<br />
verfcheiden Mufelmanncn aangetroffen , die of den<br />
„ weg naar hnn vaderland niet weder hebben kunnen<br />
,, vinden, of zich door de begoocheling van het ge-<br />
,, noegen hebben laaten ketenen , om hier te bly-<br />
„ ven en den inboorlingen gelyk te worden. Die<br />
„ weinigen echter, welke in hun Vaderland gelukkig<br />
„ waren terug gekomen, zyn door dc onzichtbaare<br />
„ macht van weldaadige geniën weder in de gemeente<br />
,, der waare geloovigcn terug gebragt, om in het<br />
„ geloof aan Gods propheet en onder het lezen van<br />
„ zyn Alcoran te leeven en te fterven.<br />
,, Eenigen , doch flegts weinige reisbefchryvers ,<br />
„ gaat deeze Schryver voort, melden een zaak , die<br />
,, ik echter in 't geheel niet geloove. Zy zeggen ,<br />
„ dat 'er eens een Schip , dat zich met het Com-<br />
„ pas op de open zee gewaagt had , in een onwe-<br />
„ derftaanbaaren flroom was gekomen , die het buiten<br />
de grenzen der gefchapen waereld gerukt<br />
had.
HET GEMEENE MENSC HENVER STAND • 227<br />
had. Toen zy in de onmeetbaare ledige ruimte ge-<br />
" komen waren , was eensklaps alles voor hun oog<br />
" verdwcenen. Het was een groot geluk geweest, dat<br />
op eenmaal ook alles rondom hen, hun fchip, laa-<br />
" 9 ding en fcheepsvolk, als in niets veranderd wierd,<br />
omdat zy anders in den bodemloozen afgrond, die<br />
" zich onder hen geopend had , mogelyk hun gant-<br />
" fche leven door hadden moeten vallen, zonder ooit<br />
weder op hunne voeten te komen. Doch zo was<br />
'' alles , tot hunne eigen lichhaamen zelf , rondom<br />
" hen in niets vervlogen; en zy hadden van hunnen<br />
'', voorigen toeftand niets dan de beelden van eene<br />
denkbeeldige waereld overgehouden , van welke<br />
'', zy wisten, dat zy even zo weezenlooze geftaltcn<br />
" waren, als dc beelden van een altydduurend droom-<br />
gezicht.<br />
, Een andere grond tegen het gebruik van het Com-<br />
„ pas, is haare onzekerheid. Deeze is reeds door de<br />
„ aanvoerde menigvuldige ongevallen genoeg bewce-<br />
„ zen , welke zo menig een ftouten gelukzoeker ge-<br />
1 troffen hebben , die zich van eenen zo bedriegely-<br />
„ ker' wegwyzer van het gemakkelykc en gebaande<br />
„ pad , waarop ons onze oogen leiden , verwyderd<br />
„ heeft. Is 'er-, federt men zich op zyn Compas verlaat,<br />
geen fchip van den rechten weg afgedwaald,<br />
„ of, indien het al op den rechten weg was, heelt<br />
„ men altyd met zekerheid geweeten , dat het de<br />
rechte was? En hoe zou dat ook kunnen wcezen?<br />
" Wy zien toch, dat de naald niet altyd recht naar<br />
„ het Noorden wyst, dat zy nu eens ter rechte ,<br />
„ dan weder ter fljnkcrzy.de draait , nu eens neder-<br />
„ zinkt , dan weder in de hoogte opflygt ; en alle<br />
„ deeze afvvykingen zyn zo eigenzinnig, dat zy geene<br />
P 4 » wet-
228 CLAIRSENS EN DIEFHEIM, OF<br />
„ wetten fchynen te gehoorzaamen. Ja gefield, deeze<br />
„ afwykingen waren 'er niet , of waren aan bekende<br />
„ wetten onderworpen , zou ons alsdan de Magneet-<br />
„ naald ieder punt der open Zee naauwkeurig en<br />
„ genoegzaam aanwyzen ? Toont zy ons de graaden<br />
„ der breedte en lengte der gewesten aan , zonder<br />
„ welker bepaaling wy toch blindelings omdwaalen ?<br />
,, Hoe weinig mogen wy hoopen ooit een gebruik-<br />
,, baare oplosfing deezer opgaave te vinden ? Ja ge-<br />
,, field eindelyk , wy hadden ze gevonden, wie ver*<br />
,, zekert ons , dat wy ons in de waa'rnccmingen en<br />
,, bereckeningen, die tot derzelver toepasfing bchoo-<br />
„ ren , niet gedwaald hebben ? Doch deeze moeite ,<br />
„ dit gevaar en ongerustheid zyn wy te boven, wan-<br />
,, neer wy dc kusten niet uit het oog verliezen; en<br />
,, ons niet verder in zee waagen , dan ons het uit-<br />
„ zicht van dezelve leiden kan.<br />
„ Zyn tegenftreever komen deeze gronden niet on-<br />
„ wederlegbaar voor. Wat het eerfte betreft, zo<br />
,, merkt hy aan, dat alle die vreesfelyke berichten,<br />
„ van betoverde ftreeken en van landen door monfters<br />
bewoond , hun geboorte aan de onwetendheid en<br />
,, verfchrikte verbeelding verfchuldigd zyn, waarmede<br />
de oude Aardbefchryving opgevuld is. Het beste<br />
middel om de Aardryksbefchryving van deeze aan-<br />
,, geërfde fabelen te bevryden , is eene meer uitge-<br />
„ breide Scheepsvaart zelf, en eene naauwkeuriger<br />
„ kennis met deeze verafgelecgen ftreeken. Doch wat<br />
5, den anderen grond betreft, zo moet men zekerlyk<br />
,, niet ophouden , aan de volkomenheid der werktuigen,<br />
,, en de wyzen van beftemming der plaatfcn en leiding<br />
„ van den Zeeman op onbekende Zee-hoogten te afj,<br />
beiden : men moet altyd naauwkeuriger Zeekaarten<br />
,, trach-
HET GEMEENE MENSCHENVERSTAND. 229<br />
trachten te krygen, om deste ligter aan de Zeekus*<br />
" ten, ook in verafgelegen plaatfen, zich van de juist-<br />
!', heid van zyn weg te verzekeren. Men heeft ook<br />
hierin bereids verfcheidene gelukkige proeven gedaan<br />
en het is toch niet beweezen, dat men<br />
" daarin voor het toekomende nog niet verder zoude<br />
„, kunnen komen."<br />
Ik weet wat gv zeggen wilt, viel CLAIRSENS in.<br />
Nu , myn lieve DIEFHEIM , zo lang deeze volko-<br />
mene werktuigen en handleidingen tot de reizen der<br />
reden nog niet gevonden zyn, laat my dan flegts met<br />
de myne de bekende kusten van het gemeene ver<br />
ftand niet verlaaten.<br />
O ! Ik wist wel , antwoordde DIEFHEIM , dat<br />
„ft een zo verharden ongelovigen nog heden voor<br />
Z het morgenontbyt niet bekeeren zou," en (tak zyn<br />
papieren in zyn zak.<br />
P 5
IL<br />
A L G E M E E N<br />
M A G A Z Y N.<br />
NATUURKUNDE EN NATUURLYKE HISTORIE.
aS3<br />
OVER DE NOODZAAKELYKHEID VAN DE MEN"<br />
SCHENKENNIS IN DE BEOEFENING DER<br />
GENEESKUNST. |<br />
D e beoefening der weetenfehappen en kunsten is,<br />
buiten tegenfpraak , eene der aangenaamfte en nuttigfte<br />
bezigheid, met welke 's menfchen geest zich<br />
kan verleedigen. Zy vermeerdert onze inzichten,<br />
verbetert ons hart , en verfpreidt geluk en welvaart<br />
over de maatfchappy.<br />
Daar is ondertusfehen, onder de verfchillende takken<br />
van weetenfehappen , geene , welkers invloed<br />
zo algemeen , en welkers beoefening voor alle menfchen<br />
, in alle levenshanden, zo noodzaakelyk is, als<br />
de Menfchenkennis ; • als de kennis van het<br />
menfchelyke hart en deszelfs vaak zo verborgen neigingen<br />
en hartstochten of met één woord, de<br />
kennis van het Zedelyke Charaéter der Menfchen. —<br />
By de oude Wysgeeren was deeze kennis het geliefkoosde<br />
onderwerp, met welks onderzoek zy zig<br />
onophoudelyk bezig hielden.<br />
Zy befchouwden dezelve , als die kennis , welke<br />
de wyze SOCRATES , van den hemel op de aarde had<br />
nedergebragt: als het fundament van alle overige weetenfehappen<br />
, en zonder welke men nimmer in eenige<br />
zaak konde uitmunten , of zig als leeraar der<br />
Menfchen , boven zyne tydgenooten verheffen. —<br />
En voorzeker de fchriften der Ouden zyn onwederlegbaare<br />
bewyzen , dat zy, die, in zo veele opzichten<br />
, nogthans ook Leermeesters zyn , ook in<br />
dit ftuk groote vorderingen gemaakt, en de kennis<br />
van
234<br />
D E<br />
N00DZAKELYKHEID VAN DE MENSCHEN»<br />
van den zedelyken mensch tot eenen trap van volkomenheid<br />
gebragt hebben , welke met recht onze<br />
verwondering en navolging vordert. . Nimmer<br />
toch zouden Griekenland en Romè zig hebben kunnen<br />
beroemen, zulke uitmuntende Wysgeeren, Staatsmannen<br />
, Dichters en Redenaars tè hebben voortgebragt,<br />
ware het niet, dat deeze groote Mannen ,<br />
zig in deeze fchool der wysheid geoefend , en daarvan<br />
, in verfchillcnde betrekkingen , zo meesterryk<br />
hadden weeten gebruik te maaken.<br />
Doch, Waartoe is het nodig, eene zaak door verre<br />
gezochte voorbeelden te ftaaven, waaraan geen verftandig<br />
man , zelfs niet met eenigen fchyn, kan twyfelen,<br />
en welke in onze dagen deste noodzaakelyker is geworden<br />
, daar' de zedenloosheid langs hoe grooter, de<br />
hartstochten menigvuldiger, en de kunst van dezelve<br />
te verbergen, by de zogenaamde verfyning van onzen<br />
fmaak , tot eenen vry hoogen trap van volmaaktheid<br />
is geklommen.<br />
Dan, zo noodzaakelyk ook de Menfchenkennis ,<br />
voor alle menfchen is, zo is 'er toch, myns bedunkenst<br />
geen Hand , geene beoefening van eenige weetenfchap<br />
of kunst , waarby de Menfchenkennis meer<br />
te pas komt, dan by de beoefening der Geneeskunst.<br />
Een Geneesheer, die aan de edele bedoelingen<br />
zyner kunst wil beantwoorden , cn een weldoendcr<br />
zyner medemenfehen worden , moet kennis<br />
hebben aan alle die oorzaaken en bronwellen , waaruit<br />
zo veele ziekten ontfpringen :' hy moet niet alléén<br />
alle die natuurlyke oorzaaken kennen , welke ,<br />
op eene zo verfchillcnde wyze , de gezondheid benarleelen<br />
, maar hy moet bekend zyn met die oorzaaken<br />
, welke, buiten het ligchaara, in de ziel zelve<br />
ge-
KENNIS IN DE EEOEFN. DER GENEESKUNST. 235<br />
geleegen zyn , en als een verftandig Geneesheer , by<br />
het behandelen eener ziekte, weeten te bepaalen, hoe<br />
veel aandeel de neigingen en hartstochten , hoe veel<br />
aandeel de zielsgefteldheid en de verbeelding des lyders<br />
, aan de ziekte heeft , ten einde zyne genceswyze<br />
daarna te kunnen regelen. Met één woord, hy<br />
moet zynen aandacht even zo zeer vestigen op het<br />
geen in de ziel, als op het geen in het ligchaam<br />
des lyders omgaat. • Ut veronderftelle dat men<br />
met my geen oogenblik aan deeze waarheid zal<br />
twyfelen , doch ik hoope tevens , dat eene nadere<br />
ontvouwing daarvan, de aandacht van den leezer niet<br />
geheel onwaardig zyn zal.<br />
In de beteekenis, in welke ik hier het woord Menfchenkennis<br />
genomen heb , veronderftelt dezelve by<br />
een Geneesheer de twee volgende zaaken:<br />
Vooreerst , eene volledige kennis van den invloed,<br />
welke het hart en het verftand , of liever het Zedelyk<br />
Charaéfer , op de gezondheid, of ongezondheid,<br />
des ligchaams heeft.<br />
Ten tweeden , eene vaardigheid van geest, om in<br />
iedere byzonder geval te kunnen bepaalen , hoeveel<br />
aandeel de zielsgefteldheid des lyders aan de aanweezige<br />
ziekte heeft.<br />
By de nadere befchouwing van deeze twee vereischten<br />
, zal het niet nodig' zyn , ons intclaaten in<br />
diepzinnige befpiegelingen, nopens de wyze, op welke<br />
de menfchelyke ziel op haar ligchaam werkt, langs<br />
welken weg de voorftellingen der ziele ligchaamlyke<br />
werkingen kunnen voortbrengen , en op wat wyze<br />
zinnelyke indrukfelen zig in geestige denkbeelden ontbinden.<br />
Het zal tot ons tegenwoordig oogmerk voldoende<br />
zyn aantemerken:<br />
Voor-
236 DE NOODZAKELYivHEID VAN DE MENSGHEN-<br />
Fooreerst; de onmiddelyke ondervinding leert, dat<br />
'er eene wederkeerige werking tusfehen de ziel en het<br />
ligchaam plaats heeft, en wel in diervoegen , dat de<br />
ziel alle haare denkbeelden , of onmiddelyk door de<br />
zintuigen verkrygt, of tiit zinnelyke gewaarwordin<br />
gen dezelven afleidt, en ,omgekeerd,dat alle voorftellin-<br />
ge der ziele , (zelf dc afgetrokkenfte denkbeelden ,)<br />
of onmiddelyke werkingen in het ligchaam voortbren<br />
gen , of ten minften altoos met eene zekere bewee<br />
ging in eenig gedeelte van het ligchaam gepaard gaan.<br />
Ten tweeden: herhaalde proeven en waarneemingen<br />
overtuigen ons , dat 'er in het dierlyk ligchaam een<br />
zeker vermogen of werkzaam beginfel gevonden<br />
wordt , waardoor alle de verrichtingen van de dier-<br />
lyke huishouding geregeld worden, cn het welk zig<br />
door gevoel en beweeging openbaart. Het is de groo<br />
te mppocRATES, aan wien wy , onder zo veele ande<br />
re zaken , ook de kennis van dit beginfel te danken<br />
hebben, en het welk ook zedert, onder den naam<br />
van svogpovv, of impetum faciêns Hippocratis bekend is<br />
geweest. Dit gevoelen van IIIPPOCRATES is naderhand,<br />
en byzonder in onze tyden, meer en meer ontwikkeld,<br />
cn zyn dc algemeene wetten, (volgens welke dit begin<br />
fel in het dierlyk ligchaam werkt., nader bepaald ge<br />
worden. Dit beginfel, aan het welk men te regt den<br />
naam van levensbeginfel , (principium vitale of vita<br />
corporea) gegeeven heeft, is de oorzaak van gevoel en<br />
beweging. Door dit beginfel is het dat onze zintuigen,<br />
dat onze zenuwen, door de uherlyke voorwerpen aan<br />
gedaan en in beweeging niet alleen gebragt worden,<br />
maar ook het vermogen bezitten, deeze aandoening<br />
aan de ziel over te brengen. Door dit beginfel is<br />
het dat de fpiervezelen het vermogen bezitten , na<br />
eene
KENNIS IN DE BEOÉFN. DER GENEESKUNST. 2J7<br />
eene voorafgaande prikkeling zig te beweegen en zamen<br />
getrokken worden. Daar nu de ondervinding<br />
leert, dat de werking, welke de ziel op het menschlyk<br />
ligchaam oefent , iü gevoel en beweeging heiraat<br />
, — zo is bet hoogst waarfchynlyk, dat het voornaamlyk<br />
dit dierlyk levens-beginfel is , op welk de<br />
ziel het naaste werkt, en door het welk zy haareii<br />
invloed op het ligchaam oefent ; en gèvolglyk , dar.<br />
hoogstwaarfchynlyk dit levens-beginfel het middel is,<br />
waardoor het ligchaam op de ziel , en deeze wederom<br />
op het ligchaam te rug werkt. —— Eindelyk<br />
Ten derden, leert ook de ondervinding, dat de<br />
werking van het levensbeginfel in de verfchillendd<br />
Mgchaamen zeer onderfcheiden is , en door menigvuldige<br />
-tusfehenkomende omftandighedeii gewyzigd word.<br />
Dc verfchillcnde ligchaam sgefleldheid, de levenswyze,<br />
de ouderdom , het klimaat , bykomende ziekten en<br />
andere oorzaaken , maaken ons ligchaam meerder of<br />
minder gevoelig, meerder of minder vatbaar voor aandoening<br />
, of, ('t welk op het zelfde uitkomt,) veranderen<br />
op verfcheiden wyzen de werking van het levensbeginlel.<br />
En zie hier de waare bronwel, waaruit<br />
de zo zeer verfchillende temperamenten, neigingen en<br />
hartstochten , voornamelyk ontfpringen.<br />
Zo lang ligchaam en ziet geregeld op elkander<br />
werken, zo lang de ziel gecne onaangenaaffle gewaarwordingen<br />
van het ligchaam ontfangt, en zo lang dé<br />
natuurlyke werkingen van het ligchaam, door den invloed<br />
van de ziel niet geftoord w'öfden; zo lang j<br />
Zegt men, de ménsch is gezond. Dog zo dra' heeft 'er<br />
niet aan de eene of andere zyde eene ongeregelde 1<br />
Werking plaats , of deeze wordt terftond meedegedeeld ,<br />
Èn de gevolgen daarvan zyn, in evenredigheid van de<br />
tfATUURK. IV. D. Q oor»
438 DE NOODZAKELYKHEID VAN DE MENSCHEN-<br />
oorzaak , nadeelig voor de gezondheid. En hier is<br />
Juist het geval, waarin dc geneesheer, om de verloorenof<br />
benadeelde gezondheid te herftellen, kennis moet<br />
hebben van het aandeel , het welk de zielsgefteldheid<br />
des lyders aan de aanweezigc ziekte heeft.<br />
Laat ons thans tot dc zaak zelve overgaan , en<br />
de verlchillende uitwerkingen, welke eene ongeregelde<br />
zielsgefteldheid op het ligchaam heeft, een weinig meer<br />
van naby befchouwen. Om echter de aandacht niet<br />
te vermoei jen, noch den kiefchcn fmaak te beleedigcn ,<br />
met het optellen en ontvouwen van alle die ziekten ,<br />
welke uit eene te fterke werking van onze hartstochten,<br />
of uit eene te groote infpanning van ons<br />
verftand, hunnen oorfprong neemen, zal ik my flegts<br />
bepaalen , om het nadeel daarvan door voorbeelden<br />
af te fchetfen.<br />
Dc nadcelige uitwerkingen, welke dc hartstochten<br />
op de gezondheid van het ligchaam hebben, zyn, of<br />
plotsling, of fchielyk, of langzaam : zy hebben dus<br />
of eenen fchielyken dood , of gevaarlyke toevallen,<br />
of langduurige en ileepende ziektens, ten gevolge.<br />
Deeze onderfcheiden uitwerkingen hangen af:<br />
Vooreerst: van de heevigheid der hartstochten. Eene<br />
oogenbükkelyk onftaane vreugd, een onverwachte<br />
fchrik, hevige toorn en gramfchap werken fncl, en<br />
worden niet zelden doodelyk of hoogstgevaarlyk. so-<br />
PIIOCLES werd in zynen hoogen ouderdom voor uitzinnig<br />
verklaard; hy vervaardigde, om het tegendeel te<br />
toonen, een Treurfpel, men kende hem de overwinning<br />
toe , en hy ftierf van blydfchap. Een<br />
«elfde lot ondergingen, (volgens het verhaal van Suidas,)<br />
DiOMYsius van Sicilië en PUILIPPIDES. — cnir,o.\<br />
dg Lacedemoniër, ftierf van blydlehan, toen hy zyn<br />
Zoon
KENNIS IN CE BEOEFN. BER GENEESKUNST. 23J><br />
zoon als overwinnaar in de Olympifche Speelen ontmoette<br />
; en JUARCUS JUVENTIUS TUALNA , kreeg voot<br />
het outaar, waarop hy zyn dankoffer bragt, de tyding<br />
uit Rome, dat hy wegens de verovering van Corfica,<br />
zoude kunnen triömphceren : de onverwachte blydfchap<br />
trof hem zodaanig , dat hy neder zeeg, en ftierf.<br />
FOUQUET ftierf van blydfehap , op de tyding dat<br />
IODEWYK DE XIV. hem vergiffenis gefchonken had;<br />
en men verhaalt dat de Nichte en eenige Erfgenaam<br />
van LEIÜNITZ , niet Vermoedende dat een Wysgeer<br />
veel geld konde nalaatcn , cn vindende na den dood<br />
van deezen zo beroemden Man, een kistje met 60,000<br />
ducaaten, op het gezicht daarvan, den geest gaf. —<br />
Koning PHILÏP gaf aan den Kardinaal ESPINOSA, een<br />
fcherp dog onverdiend verwyt; dit trof dien Minister<br />
zö fterk, dat hy weinig dagen daarna ftierf.<br />
Koning PHILÏP DE V. kreeg, op de tyding dat dt<br />
Spanjaarden by Placent geflagen waren, een heevig<br />
toeval, cn ftierf; men vondt, by het openen van zyn<br />
ligchaam, het hart gebörlien. MONTAGNE verhaalt,<br />
dat by bet beleg van Of en , zeker jong Officier,<br />
na eene byna ongelooflyke dapperheid betoond te hebben<br />
, fneuvelde. Een der Generaals was begeerig het<br />
lyk van deezen held te zien; hy herkende zynen eenigen<br />
zoon , en ftierf oogenblikkelyk van fchrik. —<br />
Ik zoude geen einde vinden, indien ik alle de voorbeelden<br />
wilde ophaalen , welke wy van dien aart ,<br />
in de gefchiedenisfen van vroegere en laatere tyden<br />
vinden opgetekend ; ons eigen geheugen zal ons misfchicn<br />
cp dit oogenblik verfcheiden voorbeelden voor<br />
den geest brengen, die ons van deeze droevige waarheid<br />
maar alte zeer overtuigen.<br />
Pnar zyn oudertusfehen nog andere hartstochten,<br />
Q 2 W#
44
KENNIS IN DE BEOEFN. DER GENEESKUNST. 241<br />
dagelykfche ondervinding bevestigd. Menfchen , die voor<br />
de kinderziekte een afkeer hebben, en alle middelen<br />
in het werk ftellen, om de befmetting van deeze, zo<br />
dikwerf verwoestende, krankheid af te weeren, worden<br />
fomwylen enkel door het gezicht van deeze ziekte<br />
befmet, en op eene ongelukkige wyze door dezelve<br />
geteisterd. De beroemde FALCONET verhaalt van<br />
eene vrouw, die,uit vrees van door eene andere vrouw,<br />
die zy meende de kinderziekte te hebben, befmet te<br />
zullen worden, werkelyk de kinderziekte kreeg, niettegenftaande<br />
die vrouw geen de minne kinderziekte,<br />
maar enkel een vuurige uitflag had. CASIMIR MEDICIS<br />
brengt verfcheiden voorbeelden by van menfchen, die<br />
op deeze wyze de kinderziekte, fcharlaaken koortfen<br />
en andere aanlleckende ziekten hebben gekreegen.<br />
Hierby komt nog, dat deeze ziekten door de byblyvende<br />
vrees by zodaanige menfchen ook altoos gevaarlyker<br />
wordt. Menfchen, zegt WILLIS, welke den<br />
meesten affchuuw voor de kinderziekte hebben, ffaan<br />
het meeste aan het gevaar derzelve bloot. Wat<br />
WILLIS omtrent de kinderziekte aanmerkt, hebben<br />
HOFMAN , FALCONET , WERLHOFF , ROERHAAVE en<br />
andere beroemde Geneesheeren, in andere foorten van<br />
heerfchende en aanfteekende ziekten , waargenomen.<br />
Het beste behoedmiddel, zegt SARCONE , in pestziekten<br />
is eene bedaarde gemoedsgefteldheid, De vrees<br />
geeft aan het groeijend kwaad vleugelen om zyn gift<br />
alomme te verfpreiden, en verwoestinge op verwoestinge<br />
aan te rechten. Het geen de vrees in aanftekende<br />
ziekten doet , heeft ook plaats met betrekking<br />
tot andere ziekten, by voorbeeld de toevallen der<br />
zenuwen , menigvuldig zyn de voorbeelden dat jonge<br />
Q 3 . meis-
©4* DE NOOOZAKELYKHEID VAN DE MENSCHEN-<br />
meisjes enkel op het gezicht van dcrgelyke toevallen<br />
in ftuiptrekkingen zyn gevallen.<br />
De nyd is buiten tegenfpraak eene der nadeeligfte<br />
en den mensch het meest onteercnde hartstochten. Dit<br />
erfdeel van laage en bekrompen zielen , verftopt dc<br />
bronader des levens, en verfpreid langzaam haar bytend<br />
gift door het geheele ligchaam, haare nadeelige<br />
uitwerkingen verdubbelen zich , wanneer de nydige<br />
vrugteloos zig vermoeit de verdienften van andere<br />
te verdonkeren; en het is opmerkelyk, dat onder alle<br />
hartstochten geene is , welke haare nadeelige gevolgen<br />
met zulke kennelyke trekken, op het aangezicht<br />
der menfchen kentekent, als de nyd.<br />
Van eenen meer edeler aart is de droefheid , byzonder<br />
die, welke uit het gemis van onze waardfte panden<br />
ontftaat. De uitwerkingen deezer hartstocht zyn ondertusfehen<br />
even zeer nadeelig vóór de gezondheid ,<br />
doch onderfcheiden naar den aart en het voorwerp , 't<br />
Welk deeze droefheid doet ontftaan. Prins GÊORG LODE-<br />
WYK verloor zyne Gemalinne , de droefheid vermeesterde<br />
zig dermaaten zyne ziele , dat hy binnen weinig<br />
dagen een toeval kreeg, en ftierf; en wie uwer herinnert<br />
zig niet op dit oogenblik aan andere voorbeelden<br />
van dien aart, en die, in eenen meerderen of minderen<br />
graad, de nadeelige uitwerkfelen deezer hartstocht bewyzen?<br />
Zien wy niet, binnen den kring van onze<br />
eigen ondervinding, vrienden en bekenden, die de ongelukkige<br />
flagtofiérs deezer hartstocht zyn geworden;<br />
CU onder verfcheiden ziekten en ligchaams kwaaien<br />
(*) Palier in ore pdet, rr.acies in torpor-e toto<br />
Nuiqttam refta acivs. livent rubigine dentes<br />
JPu%ra felle virent, livgna efl Juf. fa venent.<br />
V1KGIL.<br />
zuch-
KENNIS IN DE IEOEEN. DER GENEESKUNST. 243<br />
«Sehtèö? Wat baaten bier alle geneesmiddelen, die de<br />
ongelukkige zo greetig gebruikt , zo lang de waare<br />
oorzaak niet aangetast, niet weggenomen wordt?<br />
Ik zoude voorzeker te verre uitweiden, indien ik<br />
by elk deezer hartstochten wilde blyven ffilftaan, en<br />
derzelver nadeel voor de gezondheid , in alle derzelver<br />
byzondere betrekkingen, wilde ontleeden: vergun<br />
m y echter dat ik nog met een paar woorden aan<br />
eene hartstocht herinnere , die even zo algemeen als<br />
voor de gezondheid nadeelig is ; deeze is eene mislukte<br />
liefde. Pe uitwerkingen deezer hartstocht zyiï<br />
onderfcheiden, naar den byzonderen aart derzelven, doch<br />
altoos zyn dezelven voor onze gezondheid zeer nadeelig<br />
, cn het is daarom , dat men de' uitwerking der<br />
Min, by een alles verterend vuur heeft vergeleeken;<br />
gelyk OVIDIUS zegt: vergelykende eenen minnaar met<br />
wasch aan het vuur blootgefteld : fic attenuatus amare<br />
liquitur ö? teclo paulatim carpitur igne. Het gaat<br />
den lydenden Minnaar, even gelyk een Arabisch Schry<br />
P a l m b o o<br />
ver van eenen door liefde kranken d^ e<br />
^ c:<br />
a n c l<br />
„ Hy buigt zig naar een Palmboom van een & c<br />
fl'agt, wordt onvruchtbaar, en verteert zich zelven;<br />
doch hy begint eenigzins te herleven , wanneer men<br />
beide boomen famen vercenigt , of een tak des beminden<br />
booms aan deezen hangt , of ten minden iets<br />
van het bevruchtend zaad des gezonden booms op<br />
den kranken ftrooit." Hoe meenig jongling of meisje<br />
koestert in haren boezem eene geheime neiging ,<br />
die zy of niet durft openbaaren, of waar tegen zig<br />
onoverkomelyke zwarigheden opdoen ? en deeze ongelukkige<br />
neiging wordt als dan de oorzaak van ziekten<br />
en kwynende ongefteldheden , die den bloei hunnes<br />
levens doen verwelken.<br />
Q 4<br />
D a n
$44<br />
D E<br />
N00DZAKELYKHE1D VAN DE MENSCHEN-<br />
Dan de nadeelige uitwerkingen der hartstochten regelen<br />
zig niet alleen naar den onderfcheiden aart en<br />
hevigheid der hartstochten zelve; maar deeze uitwerkingen<br />
hangen ook, in de tweede plaats, af van het<br />
temperament en den graad van gevoeligheid des ligchaams.<br />
— Menfchen , die een gevoelig temperament<br />
hebben, worden zeer fchielyk aangedaan. Zy gevoelen<br />
de aangedaane belecdiging oneindig fterkcr, dan anderen ,<br />
die de natuur, misfehien tot bun geluk, minder i'yne<br />
zenuwen , cn minderen graad van gevoeligheid gegeeven<br />
heeft. Uit deezen meerderen of minderen graad<br />
van gevoeligheid, uit de verfchillcnde temperamenten<br />
moet men verklaaren, waarom gelyke hartstochten by<br />
de menfchen zo verfchillende uitwerkingen, en . wederom<br />
vcrfchillende hartstochten byna gelyke uitwerkingen<br />
voortbrengen. Menfchen, by welken het levensbeginfcl<br />
ligt aangedaan wordt, en diedaarby eene levendige<br />
verbeelding hebben , zyn ook het meeste aan hartstochten<br />
onderhevig ; terwyl menfchen van eenen tegenovergeflelden<br />
aart , en die daarby, zo. als het veelal<br />
gebeurt, weinig verftand hebben, de grootfte beledigingen<br />
, met eene byna ongeloollykc koelheid , kunnen<br />
ondergaan. D,e groote en zagte BOERHAAVE getuigt<br />
zelf ondervonden te hebben, dat het aandenken aan<br />
geleeden leed, onaangezien alle aangewende moeite,<br />
blyft voortduuren, en zelf inden flaap terug keert, totdat<br />
eene nieuwe ontmoeting een nog fterker indruk<br />
dezelve verdoove. —— Uit deeze meerdere of mindere<br />
werkzaamheid van het leyensbeginfel ; of, 't<br />
welk alles op het zelfde uitkomt, van de meerdere of<br />
mindere gevoeligheid onzer zenuwen , laat zig verkfearen<br />
waarom menfchen , die door alte fterke inspanning<br />
van hunne zielsvermogens, waarom geleerde<br />
en
KENNIS IN DE BEÓÈFN, DER GENEESKUNST. 245<br />
en kunftenaars zo ligtelyk in hartstocht kunnen gebragt<br />
worden; om geene andere redennamelyk, dan om<br />
dat zy door eene te Kerke oefening van hunne vcrftandige<br />
vermogens, hun ligchaam verzwakken, en hunne<br />
zenuwen daardoor eenen zeer hogen graad van gevoeligheid<br />
verkrvgen. Op de zelfde wyze ziet men ook<br />
de redenen , waarom jonge menfchen meer tot hartstochten<br />
overhellen , dan meer bejaarde heden , te<br />
weeten: om dat het lcvcnsbcginfel by de eerden werkzaamer,<br />
het ligchaam aandoenlyker is, dan by delaatlten.<br />
De ondervinding leert , dat ziekten cn ligchaamskwaalen<br />
, niet zelden ons geheele temperament , ons<br />
geheele karakter kunnen veranderen , dat wy gemclyk<br />
worden, en by de minfte gelegenheid onze hartstochten<br />
den vrijen teugel vieren. Vanwaar anders, dan van<br />
eene vermeerderde gevoeligheid tier zenuwen, is het ,<br />
dat deeze opvliegendheid kan, en moet verklaard<br />
worden en gaan wy na , welke ziekten het zyn ,<br />
die deeze verandering in het ligchaam voortbrengen,<br />
gullen wy vinden , dat bet juist die ziekten zyn ,<br />
welkers natuur in eene te groote gevoeligheid bedaat ,<br />
of dezelve voorondcrdelt; of ten minden het zyn zodanige,<br />
welke op ons temperament, op de aandoenlykheid<br />
van het zenuvvgedel, eenen onmiddelyken invloed<br />
hebben. Menfchen , die aan toevallen der zenuwen<br />
ftikkelen, vervallen in Hypochondrie, Melancholie, en<br />
ten laatften niet zelden in Manie, de hevigfte aller<br />
hartstochten. Perfoonen,die teerlngachtig zyn, voelen<br />
Zj g by de geringde zaak beleedigd. Zy duiven op<br />
by de minde tcgingkanting , en geraaken in hartstocht:<br />
deeze en veele andere verfchynfelen , waarvan ik ,<br />
indien de tyd zulks wilde gehengen , een meenigfe<br />
voorbeelden zoude kunnen bybrengen, laaten zig zeer<br />
Q 5<br />
e e n<br />
"
246' m NSODZAKELYKHA.ÏD VAN I>£ MENSCHEN-<br />
eenvoudig uit eenen hoogen graad van gevoeligbrfd<br />
des ligchaams verklaaren: en om ons van deeze waarheid<br />
nog fterkcr te overtuigen, behoeven wy flens op<br />
ons zeiven te letten, zeifin onze gezonde dagen. Meer<br />
dan eens zult gy met my ondervonden hebben , dat<br />
dingen, welke op fommige tyden ons geheel niet'aandoen,<br />
op andere tyden ons het fterkfte treilen, en<br />
onze geheele ziel in beweging brengen. De reden<br />
hiervan is geene andere, dan dc meerdere of mindere<br />
aandoenlykheid van ons ligchaamsgeftcl. Het blykt<br />
dan uit dit alles, dat dc meerdere gevoeligheid en de<br />
meerdere werking van het dierlyk levcnsbeginfel, zeer<br />
veel toebrengt om de hartstochten heviger te doen<br />
werken , cn even daardoor nadceliger voor onze gewondheid<br />
te doen worden. Eindelyk, cn ten<br />
derden , hangen ook de nadeelige uitwerkingen deihartstochten<br />
af van zekere ziekten en ongcfteldhedcn ,<br />
welke reeds in het ligchaam aanweezig zyn.<br />
Daar zyn ziekten, op welke de hartstochten geene,<br />
ol zomtyds heilzaame uitwerkingen hebben; doch daar<br />
zyn 'er ook, welke daardoor zeer gevaarlvk en niet<br />
zcldeu doodelyk kunnen worden. Wy vinden , in de<br />
fachnlteu der bcroemdfte Geneeskundigen, verfcheiden<br />
voorbeelden van menfchen, die in den aanval van een<br />
heetc koorts, door eene al te hevige gemoedsbewecgi»g,<br />
het zy fchrik, het zy toorn, het zv vreugd,<br />
HI eene volmaakte krankzinnigheid gevallen, of aan<br />
een beroerte zyn gcltorvcn. Men heeft voor<br />
beelden, dat lieden, die borstkwaalen hebben, door eene<br />
onverwachte ontmoeting , door eene yüngs ontftaanc<br />
hartstocht,hevige bloedfnuuwingen krygen , en daardoor<br />
hun leven in het uiterite gevaar brengen; anderen<br />
wederom, die een zwak en aandocnlyk zenuw<br />
ge-
RENNiS IN DE EEOEFN. DER GENEESKUNST. 247<br />
*eftel hebben , zyn in de gewettigde ftuiptrekkingcn veryallcn<br />
En wie kent niet by ondervinding de nadeelige<br />
cn fomtydS zo gevaarlyke uitwerkingen der hartstochten<br />
by zwangere Vrouwen? Hoe mecnig Vrouw<br />
heeft door eene enkelde hartstocht zig zelve en haare<br />
vrugt in hetuiterfte gevaar geltort ? Moe dikwerf heeft<br />
niet de droevige ondervinding geleerd, dat Kraamvrouwen<br />
door eene te fterke gemoedsaandoening in onherftelbaare<br />
ziekten zyn vervallen , of, door eenen onverwachten<br />
dood , een blvde kraamkamer in een treur-<br />
vertrek veranderd hebben? Dan, het wordt tyd<br />
dat wy van dit onderwerp afftappen , om nog met<br />
weinig woorden tc overwegen, welken invloed de alte<br />
fterke infpanning van onze verfiandige vermogens op<br />
onze gezondheid heeft.<br />
Dc zucht tot kennis, de begeerte om zyn verftand<br />
tc verlichten, is eene neiging, die de wyze Schepper<br />
met de beste oogmerken in onze ziel geplant heeft;<br />
hieraan te beantwoorden , is de pligt van alle redclyke<br />
wcezens , het • waare en eenige middel om ons<br />
boven den rang der dieren te verheffen, en ons voor<br />
dc genieting van hoogere zaligheden vatbaar te maaken.<br />
0<br />
Dan, wanneer deeze begeerte te fterk wordt;<br />
wanneer wy onze zielsvermogens te fterk laaten werken;<br />
wanneer deeze begeerte zig uitftrekt tot onderwerpen,<br />
welke voor onze bcvattingen niet gefchikt<br />
zyn; wanneer wy dingen willen doorgronden, welke<br />
voor onze bepaalde vermogens te diep zyn; dan wordt<br />
deeze , anderzius zo edele, begeerte tot kennis, een<br />
ongelukkige bron van ziels- cn ligchaamsziektcn ,<br />
zy wordt eene hartstocht, die de krachten van ziel<br />
cn ligchaam ondermynt, en daardoor voor onze gezindheid<br />
zeer nadeclig is. • Het gaat met<br />
de
548 DE NOODZAKELYKIIEID VAN DE MENSCHEN-<br />
de vermogens van onze ziel, even als met de vermogens<br />
van het ligchaam. Door eene geregelde en<br />
maatige oefening wordt hunne werking geflerkt, doch<br />
by eene tc fterke en aanhoudende werking verliezen<br />
zy hunne veerkragt , cn verzwakken in evenredigheid<br />
van de al tc fterke werking.<br />
Menfchen , zegt BOERHAVE , die onachtzaam voor<br />
hunne gezondheid, zich geheel in befchouwingen als<br />
verliezen, derven eindelyk hunne gevoeligheid en gezondheid,<br />
en vervallen ten laatiteu in een' volkomen<br />
gcdachtcloozen toeftand. De beroemde TISSOT, ZIBI-<br />
MSRMAN, en andere Geneeshcercn , hebben ons de<br />
nadeelige uitwerkingen eener alte groote infpauning<br />
onzer zielsvermogens , met het penfeel der natuur ,<br />
zo levendig afgemaalt , dat ik het voor onnodig achtte<br />
hierop tc blyven ftiKtaan , en de aandacht te<br />
verveelen , met het optellen van alle die vcrfchillende<br />
ziekten, welke uit deeze zo algemecne oorzaak<br />
ontftaan.<br />
Ik kan ondertusfehen niet voorby aantemerken ,<br />
dat deeze infpauning uit vcrfchillende gezichtpunten<br />
kan befchouwd worden. Sommige menfchen oefenen<br />
hun verftand te fterk , hunne denkbeelden worden<br />
overfpannen, hunne aandacht is behendig op hetzelfde<br />
voorwerp gericht , zy verliezen zig zeiven iu<br />
afgetrokkene befchouwingen , alle de overige denkbeelden<br />
worden onderdrukt, het gevoel .wordt flomp,<br />
het ligchaam verzwakt , de levenskrachten verminderen,<br />
en zodaanige menfchen vervallen in melancholie,<br />
vitteering, verval van ligchaams- en zielskrachten , en,<br />
eindelyk, gelyk niet zelden gebeurt , in eene volmaakte<br />
krankzinnigheid. —_ Andere menfchen daarentegen<br />
zoeken beftendig voedfel voor hunne ver,<br />
beel-
KENNIS IN DE BEOEFN. DER GENEESKUNST. 249"!<br />
beddingskracht, en worden Enthufiasten in verfchillende<br />
betrekkingen, naar maate van de voorwerpen ,<br />
tot welke zig deeze verhitte verbeelding bepaalt.<br />
Onder alle foorten van menfchen vindt men dergelyke<br />
Enthufiasten: doch meest onder geleerden, en'<br />
onder die foort van menfchen , welke zig , by gebrek<br />
van verftand, aan het zogenaamde
Z$0 DE NOODZAKELYKHEID VAN DE MENSCHEN-<br />
foort van menfchen bederven hunne gezondheid opt<br />
mcenigvuldige wyzcn , cn vervallen in zenuwziek,<br />
ten , droefgeestigheid en andere toevallen , die hun,<br />
voor altoos , aan een ellendig cn ongelukkig leven<br />
bloot Hellen. Hier zoude ik nog aan verfcheiden<br />
andere krankheden kiinnen herinneren , en<br />
derzelver nadeeligen invloed op onze gezondheid<br />
affchetzen , die allen, gelyk de voorgaande, uit eene<br />
te zeer verhitte verbeelding ontdaan , cn onder welke<br />
de verkeerde en bedorven fmaak voor al wat fentimentecl<br />
is , geen kleinen rol fpeelt ; eene ziekte<br />
die thans byna geheel Europa.overftroomt , en haar<br />
fchaadclyk vergif, langs hoe meer , onder dc menichen<br />
verfpreid , en even daardoor een algemeene<br />
oorzaak van ligchaamskwaalen wordt , aan welkers<br />
kennis den Geneesheer , in dc beoefening zyner<br />
kunst , niet weinig gcleegen legt. Dan ik<br />
vrees , dat ik my reeds te lang by deeze bronwellen<br />
van ziekten en ellende heb opgehouden , en<br />
het u-urdt tyd, dut wy tot het tweede gedeelte onzer<br />
verhandeling overgaan , om naamclyk aantetoonen ,<br />
dat een Geneesheer, behalvcn eene algemeene kennis',<br />
van den invloed , welke dc zielsgefteldheid op de gezondheid<br />
heeft , ook eene vaardigheid van geest moet<br />
bezitten , om in ieder byzonder geval te kunnen bepaalen<br />
, hoe veel aandeel de zielsgcflelriheid des<br />
lyders , op de aanweczige ziekte heeft*<br />
De geneefhïg eener ziekte vereischt ,by eene verfijn»<br />
digt oefening der geneeskunst, eene behoorlykc kennis<br />
van de waare oorzaaken der ziekte. Deeze oorzaak<br />
kan, of in het ligchaam , of in de ziel , of in beiden<br />
te gelyk aanweczig zyn: — Het is dierhalve»<br />
de nnvermydelyke pligt van den. Geneesheer . onder<br />
alle
KENNIS IN DE EEOEFN. DER GENEESKUNST. 25I<br />
alk de mogelyke borzaaken , de waare aanweezige te<br />
bepaalen; 1<br />
— hy moet het toevallige van het weezenlyke<br />
afzonderen , de verfchynfelen onder elkander vergelyken,<br />
dezelve, zonder eenige vooringenoomenheid, uit<br />
haare waare en eenvoudige oorzaaken , verklaaren, en<br />
zig daardoor eenen weg baanen , om van de waare<br />
natuur der ziekte kennis te krygen. Ik beken<br />
zeer gaarne dat de geneeskunst in dit haar waare<br />
licht befchouwd , de moeijelykfte aller practicaale<br />
weetenfehappen is. Zelf met betrekking tot de<br />
natuurlyke oorzaaken, is het zeer mocijclyk de waare<br />
oorzaaken te ontdekken, gedeeltelyk, omdat de verfchynfelen<br />
zig gemecnlyk zo zeer doorkruisten , gedeeltelyk<br />
omdat gelyke oorzaaken, in verfchillcnde ligchaamen<br />
, ongelyke verfchynfelen , cn wederom ongclyke<br />
oorzaaken , gelyke verfchynfelen kunnen voortbrengen.<br />
Ondertuslchen vermeerdert deeze zwaarigheid<br />
aanmcrkelyk , cn 'er wordt eene zeer groote oplettenhcid<br />
, eene ongemecne vaardigheid van geest vereischt<br />
, om by eene zo zeer iaamgeftelde werkingvan<br />
ligchaams- cn zielsvermogens , tot de eerfte en<br />
waare oorzaak doortedringen , en te bepaalen , hoeveel<br />
aandeel de werking van het ligchaam , hoeveel<br />
die van de ziel , aan de ziekte heelt. En de reden<br />
hiervan laat zig gemakkelyk inzien, wanneer wy flegts<br />
overweegen. « • Vooreerst , dat de uitwerkingen<br />
van onze gemoedsbewcegingefl gelyke verfchynfelen<br />
in het ligchaam voortbrengen , als ligchaamlyke oorzaaken.<br />
— Een hevige aanval van koorts , toevallen<br />
der zenuwen ,bloedfpuuwingen enz., kunnen , op<br />
meenigvuldigen wyzen , uit ligchaamlyke oorzaaken ontdaan<br />
; maar zy kunnen ook , gelyk de dagelyklche<br />
ondervinding leert , de nitwerkfelen van gemoedsaan-
2^2 DE NOODZAKELYKIIEID VAN DE MENSCHEN--<br />
aaödoeningea en hartstochten zyn. De hypochondrieg<br />
de melancholie , zyn veelal dc ongelukkige gevolgen<br />
van eene kranke zielsgelteldheid en een verzwakte<br />
ligchaamsgciteldheid ; of zo ook de eerfte en voornaamfte<br />
oorzaak daarvan in het ligchaam gcleegen is,<br />
worden tog deeze ziekten door gemoedsaandoeningen<br />
merkelyk verergerd, Ih'erby komt nog ten twee:<br />
den, dat de meeste menfchen zo gaarde hunne<br />
hartstochten en dc geheime neigingen van hun hart<br />
verbergen. Daar is, zegt zeker Schryver, in het geheele<br />
Boek der Natuur geen kapittel zo duister, als<br />
dat van het mcnschlyk hart. — Men vindt menfchen j<br />
die de kunst van zig te vermommen tot zulk eenen<br />
trap van volmaaktheid weten te brengen, dat men, by<br />
eene lange ondervinding, en by de grootfte oplettendheid<br />
, niet in ftaat is, ook flegts eenige hoofdtrekken<br />
Van hun karakter tc leeren kennen: zy verbergen liever<br />
de geheime oorzaaken van hunne ziekte voor<br />
den Geneesheer, dan dat zy door eene openhartige<br />
bekentenis hem zouden voorlichten, cn daardoor hunne<br />
geneezing bevorderen; liever ftellen zy zig aan de<br />
onvermydelyke gevolgen van hunne geheime hartstochten<br />
bloot; liever fchryven zy de oorzaak van hunne<br />
kwynende gezondheid aan ligchaamlyke dingen toe,<br />
en misleiden daardoor den Geneesheer, dan dat zv<br />
hun hart zouden ontlluiten, en, door het openbaaren<br />
van de waare oorzaak, hunne geneezing bevorderen;<br />
maar wie ziet niet , dat op deeze wyze de beoefening<br />
der Geneeskunst moeijelyk wordt ? en dat 'er<br />
by den Geneesheer, eene naauwkeurige oplettendheid,<br />
eene verltandige ondervinding, eene kennis van het<br />
menschlyk hart , en eene byzondere vaardigheid van<br />
geest vercischt wordt , om alle zwarigheden te overwin-'
itENNIS IN" DE BEOEFN. DER GENEESKUNST. ££3<br />
winnen, onder zo Veele vcrfchillende oorzaaken, de<br />
waare oorzaak der ziekte te vinden. Een naauwkeujig<br />
onderzoek omtrent alles wat tot de ziekte aanleiding<br />
kan geeven , kan zeer veel licht over den aart<br />
der ziekte verfpreiden ; dog , dit is geenszins voldoende<br />
, wanneer de toevallen en verfchynfelen der<br />
ziekte zig op eene, dikwils zo menigvuldige, wyze<br />
doorkruisfen , of wanneer de lydcr goed vindt de<br />
waare oorzaak zyner ziekte te verbergen. •• Eene<br />
langduurige ondervinding is voor den Geneesheer<br />
van zeer veel waarde , en verflrckt niet zelden tot<br />
een leidraad in onzekere of duistere gevallen, i<br />
Maar om te denken, dat de ondervinding in de kunst<br />
•alles zoude kunnen afdoen, is dwaasheid. Een vertrouwde<br />
omgang met den lyder, de kennis van zyne<br />
denk-en handelwyze, van zyne betrekkingen Echtgenoot,<br />
als Huisvader, als Burger, enz. kunnen zeer<br />
veel toebrengen tot de kennis der ziekte, en zyn dus<br />
waare middelen voor den Geneesheer, om zyne handelwyze<br />
te bellieren; maar zy zyn in zeer veele gevallen<br />
onvoldoende, om uit zo veele mogelyke oorzaken<br />
, de eigenlyke dadelyke oorzaak te bepaalen.<br />
Om niet eens te zeggen, dat een Geneesheer, maar<br />
zeer zelden , 'in de gelegenheid is , zynen lyder zo<br />
van naby te leeren kennen. En boven dien; wie weet<br />
niet by ondervinding, dat het waare vertrouwen, (het<br />
eigenlyke kenmerk van vriendfehap) in onzen leeftyd<br />
onder de zeldzaamheden behoort ? Daar wordt<br />
dus, om te bepaalen hoe veel aandeel de zielsgefteldheid<br />
des lyders aan de aanwezige ziekte heeft , behalven<br />
het genoemde, nog eene byzondere vaardigheid<br />
van geest vereischt, om alle de verfchynfelen eener<br />
ziekte oogenblikkelyk met elkander te kunnen verge-<br />
NATUURK. IV. D. R ly-
£$4 DE NOODZAKELYKHEID VAN DE MENSCHEN-<br />
lyken , het wezenlyke van het niet wezenlyke te<br />
onderfcheiden, alle de byzondere beftanddeelen der<br />
ziekte met elkander te vereenigen , en daaruit het<br />
waare en eigenlyke karakter der ziekte te bepaalen.<br />
- Deeze vaardigheid van geest is geenszins<br />
de vrucht van groote geleerdheid: zy is by den Geneesheer<br />
dat geene, 't welk men by den Dichter<br />
Kunst, ofeigenlyk Dichtvermogen noemt; of, om het<br />
met eene meer algemeene benoeming uit te drukken,<br />
het is eigenlyk dat gecne, het welk men in Kunften<br />
cn Wetcnfchappen Genie noemt ; eene natuurgaavc<br />
, die alle Geleerdheid verre voorby ftreeft , en<br />
in alle takken van Kunften en AVeetenfchappen, den<br />
grooten Man vormt , en zonder het welk men altoos<br />
in het middelmaatige valt. Men kan in de Geneeskunst<br />
zeer veel geleezen , zeer veel gezien hebben,<br />
en nogthans in de beoefening zeer middelmatig<br />
zyn , dewyl de Genie in deezen het meeste doet. ——<br />
Daar is, zegt CELSUS, in een groot Geneesheer iets,<br />
dat men niet noemen, niet bepaalen kan. Dit iets van<br />
CELSUS, dat by gelyke geleerdheid, by gelyke ondervinding<br />
, by gelyke geleegenheid van zieken te zien ,<br />
den eenen Geneesheer zo hemelhoog boven den anderen<br />
verheft , is de eigenlyke Genie in de Geneeskunst<br />
; is die byzondere vaardigheid van geest, die,<br />
gelyk in andere takken van Kunften, ook byzonder<br />
in de Geneeskunst , zo veele groote en uitmuntende<br />
Mannen gevormd heeft. ———- Wie niet tot Geneesheer<br />
gebooren is, (zegt zeker geestig Schryver,) wordt<br />
liet nimmer, al waare het ook dat hy grys in dc kunst<br />
was geworden. KOERHAAVE, wiens alles om<br />
vattende geest de geheele Geneeskunst hervormd heeft,<br />
was Geneesmeester , eer hy zig nog tot deeze weeten-
KENNIS IN DE EEOEFN. DER GENEESKUNST.<br />
tenfchap bepaalde: hy had de eigenlyke Geneeskundige<br />
Genie, en verhief zig daardoor boven zyne tydgenootcn.<br />
Ily was niet Hechts Geneesheer; hy was<br />
ook Wysgeer , en bezat eene groote Menfchenkennis<br />
, gelyk hy daarvan , in het behandelen der ziekten ,<br />
de overtuigendfte blyken gegeeven heeft. Onder zo veele<br />
Voorbeelden , waarin zich BOERHAAVE als Menfchenkenner<br />
heeft gekenteekend , behoeve ik Hechts<br />
het bekende geval in het Weeshuis te Haarlem te<br />
herinneren. BOERHAAVE zag met zyne gewoone<br />
naauwkeurigheid , dat de oorzaak der ftuiptrekkingen,<br />
by deeze Weeskinderen, in eene zekere gemoedsaandoening<br />
geleegen was: als kenner van het menschlyk<br />
hart , en van de werking deezer gemoedsaandoening,<br />
vond hy zeer fchielyk het beste en heilzaamfte<br />
geneesmiddel.<br />
HIPPOCRATES , die In fterkte van geest, fchranderheid<br />
en oordeel alles in ailen was; die de kunst van<br />
waarteneemen, in zulk eene hoogen graad bezat, dat<br />
hem ook de geringde omftandigheid niet ontglipte 5<br />
de groote HIPPOCRATES , met den beroemden EURY-<br />
PHON geroepen zynde , by PERDICCAS , Koning van<br />
Macedonië , ontdekte wel ras , (niettegenftaande hy<br />
veel jonger was dan EURYPHON,) uit de houding en<br />
het gelaat van den Vorst, dat 'er eene oorzaak buiten<br />
het ligchaam in de ziel aanweezig was; en het bleek<br />
ook vervolgens, dat HIPPOCRATES wel geoordeeld had,<br />
en dat PERDICCAS verliefd was op een der vrouwen<br />
van zynen onlangs overleeden Vader ALEXANDER.<br />
ERASISTRATUS , de kleinzoon van den vermaarden<br />
Wysgeer ARISTOTELES en de leerling van CHRYSIP-<br />
PUS, óf, gelyk anderen willen, van THEOPHRASTUS ,<br />
was een der kundigfte en erva/enfle Geneesheeren,<br />
R.a en-
ï$6 DE NOODZAKELYKIIEÏD VAN DE MËNSCHEN-<br />
onder de Ouden, van wiens gezag zich CELSUS , GA*<br />
XENUS en PLINIUS meenigmaal bediend hebben. •
KENNIS IN DE BEÖEFN. DER GENEESKUNST. 2&<br />
dan het behoud van zynen teergeliefden Zoon, niet<br />
alleen zyne Huisvrouw STRATONICE aan ANTIOCIIUS<br />
afftond, maar nog daarenboven hen beiden, als Koning<br />
en Koningin-van het Ryk verklaarde.<br />
Een dicrgelyk voorbeeld van Menfchenkennis, van<br />
vaardigheid van geest, in het beöordeelen eener ziekte,<br />
welkers oorzaak in de gcmoedsgcfteklbcid des lyders<br />
gekegen was , gaf de door zyne fchriften onfterflyke<br />
GALENUS, toen hy geroepen werdt by eene<br />
vrouw, welke over flaaploosheid , benaauwdheid cn<br />
andere toevallen van zwaarmoedigheid klaagde, GALE<br />
NOS vermoede terftond aan alle die tekenen, dat 'er<br />
eene gemoedskrankheid .aanweezig was; hy herhaalde<br />
zyne bezoeken, en het kon niet misfeu, of dc fchranderë<br />
Geneesheer ondekte reeds by zyn derde bezoek,<br />
de geheime oorzaak der ziekte, zyudc eene groote<br />
liefde voor den bevalligen pVLADES.<br />
Wy zien uit het voorbeeld deezer drie beroemdfte<br />
Gencesheereu onder de Ouden, hoe noodzaaklyk het<br />
in zeer veele gevallen voor den Geneesheer is , Menfchenkennis<br />
te bezitten; en hoe veel vaardigheid van<br />
"•eest 'er vereischt wordt, om in dc byzondere gevallen<br />
te kunnen bepaalen hoe veel aandeel de gemocdsgefteldheid<br />
des lyders aan de ziekte heeft.<br />
De ondervinding van alle tyden leert, dat de hartstochten<br />
cn neigingen der menfchen , eene even zo<br />
ryke bron van ziekten zyn , als de natuurlyke oorzaaken<br />
, en dat 'er zeer weinige ziekten > zyn , welke<br />
niet uit gemoedsaandoeningen ontdaan, of daarmeede<br />
gepaard gaan. — De beste kinderen der menfchen kwynen<br />
zeer dikwils aan de ongelukkige gevolgen eener<br />
kranke zielsgefteldheid. Zelf de onfchuldigftc nei<br />
gingen , dc liefde tot ons zeiven, tot onze beste vricn-<br />
R 3<br />
deil<br />
>
*53 DE NOODZAKELYKHEID VAN DE MENSCHEN*<br />
den, en tot ons Vaderland; de zucht tot kennis, tot.<br />
eer en aanzien , de zorg voor onze en anderer welvaart<br />
, dc vrees voor toekoomende gebeurtenisfen in<br />
haare verfchillcnde betrekkingen : de droefheid over<br />
aangedaane beledigingen, over bet verlies van onze waardfte<br />
panden, van onze beste vrienden, over het gemis<br />
van deeze of geene geneugten , over de rampen, die<br />
of ons , of onze vrienden, of het lieve Vaderland<br />
treffen ; alle deeze en eene meenigte andere neigingen,<br />
dje zo- noodzaaklyk voor ons beftaan, zo nuttig<br />
in haare bedoelingen zyn, die, zo als PLATO zegt,<br />
de ziel in beweeging brengen , en den geest als op<br />
vleugelen verheffen, worden, wanneer zy te fterk of<br />
ongeregeld zyn, oorzaaken van kwynende ziekten en<br />
ligchaamskwaalcn , of vermeerderen de reeds voorhanden<br />
zynde ongefteldhcden. £n is dit zo; dan laat<br />
ik aan uw eigen oordeel over, of een Geneesheer in<br />
de beoefening zyner kunst gelukkig zyn kan ; of hy<br />
immer de helper , de weldocndcr der lydende Menschhcid<br />
worden kan , wanneer hy de uitwerkingen der<br />
vcrfchillende hartstochten op het ligchaam niet kent;<br />
wanneer hy niet in ftaat is , van in de byzondere<br />
gevallen te kunnen bepaalen, of, en in hoe verre de<br />
gemoedsgefteldheid des lyders aandeel aan de ziekte<br />
heeft , van welke natuur deeze gemoedsaandoeningen<br />
zyn , cn door welke middelen dezelve op de best<br />
mogelyke wyze kunnen geheezen worden? met<br />
een woord , wanneer hy geen kenner van het menschlyk<br />
hart, geen kenner van de vcrfchillende dryfveeren<br />
der menschlykc daden ch bedryven is, en wanneer<br />
hy daarvan in de beoefening zyner kunst, geen nuttig,<br />
geen verftandig gebruik weet tc maaken?<br />
Wat baaten tog alle Geneesmiddelen , die niet zelden
KENNIS IN DE BEOEFN. DER GENEESKUNST. 259?<br />
den zo ruimfchoots worden voorgefchreven, en die<br />
de ongelukkige lyder zo gereedlyk verzwelgt, wanneer<br />
eene geheime gemoedsaandoening de oorzaak<br />
der ziekte is , en wanneer de Geneesheer niet in het<br />
geval is, deeze geheime oorzaak te kunnen ontdekken?<br />
Hoe menig ongelukkig lyder zoude zynen<br />
kwynenden toeftand kunnen verbeteren, en zyne verlooren<br />
gezondheid herftellen , indien hy in zynen<br />
Geneesheer zynen waren vriend erkende ! indien hy<br />
door eene openhartige belydenis van zynen waren gemoedstoeftand<br />
, de pogingen van zynen Geneesheer<br />
Wilde helpen bevorderen!<br />
R4<br />
OVER
2ÖO<br />
OVER. D E N<br />
S A L A M A N D E R ;<br />
BRIEFSWYZE VOORGEDRAGEN,<br />
DOOR DEN HEER<br />
D E P O T HO N I E R ,<br />
OUD CONSUL VAN FRANKRYK.<br />
(Uit het Fransch.~)<br />
Indien wy, mecrmaalen, al te gereed aan het wonderbaare<br />
gehoor lecnen , gebeurt het ook wel eens,<br />
dat wy het terftond verwerpen , zonder eenigzins te<br />
letten op hen, die ons het zelve mededeelen. Dusdanig<br />
een verwyt zouden de Ouden, konden zy hier<br />
te rug keereh, aan alle onze Natuurkenneren, en byzondcrlyk<br />
aan den Graave DE LA CEPEDE (*), doen.<br />
Deeze Hccrcn komen allen daarin overéén, dat zy<br />
de Historie van den Salamander, als fabelachtig en<br />
origerymd, befchouwen. Ik weet wel , dat de Dichters<br />
die Historie niet weinig opgefchikt hebben; doch<br />
ik<br />
(*) Zie de Natuurlyke Gefchiedenis der viervoetige Dieren,<br />
die uit eiöïen gebroeid wotden , en der Hagedisfen , in de<br />
8flc Afd. ïfle D. bladz. 455.cn volgenden, beginnende met:<br />
il fimble que plus les abjects dc la curiofiti de rhorhme font<br />
iltigttèi de lui, plus il fe plait d leur attribuer des qualitii<br />
merveillcufes, &c.<br />
J
OVER DEN SALAMANDER 2Ö1<br />
ik ben egter niet inftaat het beftaan in twyfel te<br />
trekken van eene kleine Hagedis, welke eenigen tyd,<br />
zelfs in het heetfte vuur kan leven. Zie hier een<br />
geval , 't geeen ik zelve daaromtrent ondervonden<br />
hebbe.<br />
Op het Eiland Rhodes my bevindende, en bezig<br />
zynde met fchryven in myn Kabinet , hoorde ik<br />
fchielyk een luid gefchreeuw in myn keuken. Ik lieg<br />
derwaarts en vond den Kok uittermaate ontfteld, my<br />
toeroepende, zodra hy my gewaar wierd, dat de duivel<br />
in het vuur was. Toeziende, ontdekte ik in het<br />
vuur, 't geen fterk brandde, een klein Dier, met een<br />
open bek en een trillende keel; ik greep de tang om<br />
het te vatten. Dan op de eerfte poging week het<br />
Dier, 't geen tot nog toe, te weten geduurende den<br />
tyd van twee of drie minuten, zig ftil gehouden hadde<br />
, naar een hoek van den haart. Te vergeefs tragte<br />
ik het aan het tipje van de ftaart vast te houden;<br />
het verfchool zig onder een hoop gloeijende kolen.<br />
Hetzelve op nieuws ontdekt hebbende , trof ik het<br />
met een' tweeden flag op het midden van 't lyf, en<br />
maakte 'er my meester van. Het was eene foort van<br />
kleine Hagedis , welke ik ter bewaaring, in een glas<br />
met wyn-geest gevuld, bcfloot. Ik gaf den Graaf<br />
DE BUFFON, diestyds kennis van dit verfchynfel, en<br />
overhandigde hem tevens myn Salamander, dien hy<br />
onderfcheiden vond van allen, welken hy reeds bezat<br />
(f). Hy deed my verfcheiden vragen omtrent<br />
dit buitengewoon geval, cn zeide my, dat hy niet<br />
zoude<br />
(t) Dezelve moet ihans in 's Konings Kabinet zig bevinden.<br />
R 5
2Ö4 OVER DEN SALAMANDER,<br />
zoude in .gebreeke blyven om 'er gewag van te maaken<br />
; zelfs vroeg hy my verlof, om myn naam te<br />
Blogen melden. Ongetwyfeld zal men my befchuldigen,<br />
dat ik by deeze waarnceming geene genoegzaame<br />
orde of beleid hebbe in agt genomen : dan,<br />
Weinig aan zulk ilag van zaaken gewoon zynde , begreep<br />
ik niet terftond, van hoedanig gewigt dezelve<br />
konde zyn.<br />
VER-
V E R T O O G ,<br />
O V E R<br />
LICHTGEVENDE BLOEMEN.<br />
Uit het oorfprongelyk Zweedsch van den Heer<br />
HAQGREN, LeÜor der Natuurlyke Historie,<br />
in het Fransch vertaald.<br />
(Overgenomen uit het Journal de Phyjïque.)<br />
Toevalliger wyze befpeurde ik, in den jaare 1783.<br />
een flaauw Licht op de Goudsbloem (Calendula offïcinalis.)<br />
Bclluitende , dit verfchynfel naauwkeurig<br />
waar te nemen, nam ik, om verzekerd te zyn, dat<br />
ik my niet bedroog, een perfoon by my, hem belastende<br />
, om telkens op het oogenblik, waar op hy<br />
het Licht befpeurde, een teken te geven : en ik bevond<br />
fteeds, dat hy, gelyktydig met my, bet licht<br />
befpeurde.<br />
Dit licht is meer zigtbaar by Goudsbloemen , die<br />
van eene hooggeele , naar 't vuur zwemende, koleur<br />
zyn; doch by de bleekgeelen naauwlyks te bemerken.<br />
Dikwyls kan men deeze lichtflikkering twee of driemaaien<br />
na eikanderen op de zelfde bloem gewaar worden,<br />
doch mcermaalen ziet men ze niet dan na ettelyke<br />
minuten tusfehenpozens: en als het gebeurt, dat<br />
verfcheiden bloemen, by eikanderen geplaatst, ten gelyken<br />
tydc deeze flikkering van zig geven, kan men<br />
het van verre ontwaar worden.<br />
Men
246* OVER LICHTGEVENDE BLOEMEN.<br />
Men befpewrt dit verfchynfcl in de Maanden July<br />
en Augustus , by het ondergaan der zonnc , en een<br />
half uur daar na, zo dc lucht helder is. By een benevelden<br />
dampkring egter , of wanneer het daags geregend<br />
heeft, zal men 'er niets van ontdekken.<br />
De volgende bloemen geven een meer of min fterk<br />
licht van zich, in deeze rangfehikking: 1. De Goudsbloem:<br />
2. 't klokje; (1'ropaolum majus) 3. de roode<br />
Lcly: (Lilhtm bulbiferuni) 4. de Afrikaanen. (Tagetes<br />
patula erecla.~) Ook heb ik zulks nu cn dan<br />
aan dc Zonnebloem (Hclianthus annuus) befpeurd:<br />
echter is de vuurroode kolcur in 't algemeen noodzakeïyk<br />
om dit licht af tc geven : hebbende ik hetzelve<br />
nimmer aan bloemen van eene andere koleur befpeurd.<br />
Om te ontdekken of ook fommige kleine Phofphoricke<br />
Infektca of wormen daarvan de oorzaak waren ,<br />
hebbe ik daaromtrent bet naauwkeuriglte onderzoek<br />
niet goede Mikruskopen gedaan, dog dezelven nim-<br />
.mer kunnen vinden.<br />
Uit de fnelheid, waarmcede zig dit licht opdoet,<br />
mag men belluiten, dat 'er iets Elcktricks in dit verichynl'el<br />
plaats heelt. Men weet, dat op liet oogenblik<br />
wanneer liet Piftillum eener Bloem bevrugt word , het<br />
ihiifincel (of poeder) door deszelfs elasticiteit uitbarst.<br />
Dit doet my gelooven , dat de Elektriciteit zelve<br />
met deeze Elasticiteit gepaard gaat. Nadat ik echter<br />
dc flikkering op de roode Lely hadde waargenomen ,<br />
waar by de Auiherx vry verre van de Bloembladen<br />
verwyderd zyn, bevond ik , dat bet licht van de Bloembladen<br />
zelve, en niet van de Antheta uitfehoot. Dit<br />
doet my des gelooven, dat dit 'elcctriek licht veroorzaakt<br />
word door hetftuifmeel, welk,by cie uilbarltiug,<br />
zig over al op dc Bloembladen, werpt.<br />
OVER
• 1 * ? v o Mfc<br />
| O V K R . D E N<br />
O L I P H A N T .<br />
Getrokken uit een Engelfche vertaling van<br />
een IVerk, ruim 100 Jaaren in het Perfiaansch,<br />
door den Heer GLADWEN ,<br />
in de Indien gefchreeven.<br />
Tr-v<br />
\_Jc Inboorlingen Van Iidoftan houden den Oliphant<br />
in zo hooge waarde, dat zy dcnzelven tegen<br />
500 Paarden fchattcn. Het manneke is van zulk<br />
ccncn edelmoedigcn aart , dat het nooit leed zal<br />
' doen aan het wy !je: bet zal zelfs met geen van zyn<br />
eigen geflacht, dat jonger is, vegtcn. Hy doet ook<br />
nooit kwaad aan zyn oppasfer: nog blaast ftof over<br />
zyn lyf, wanneer hy berecden word , fchoon hy<br />
anders telkens zyn vermaak febept met zulks te doen.<br />
In den tyd, waar op deeze dieren tochtig zyn , heeft<br />
men gezien, dat een Olyphant, dartelende met zyn<br />
weêrgaè , een jongen Oliphant, die zich tusfehen beiden<br />
(lelde , met zyn fnuit aan een kant fchoof, cn<br />
•vervolgens zyn gedartel hervatte. Wanneer ondertusfchen<br />
, op dien tyd , een Oliphant los breekt, durft<br />
niemand hem naderen, zonder een Avyfje by zich<br />
te hebben: op welks gezigt hy zig, zonder tegen-<br />
"ftand te bicden , laat binden. Wanneer het wylje<br />
fterft, zal het mannetje, geduurende eenen geruimen<br />
' tvd, noch eetcn, noch drinken. Men kan hem leeren<br />
, " op-
OVER DEN OLYPHANT.<br />
op de toonen van 't müzyk agt te flaan, en zyne<br />
leden daarna te beweegen : alsmeede het fchieteii<br />
van een pyl uit een boog, en om iets van den grond<br />
opterapen , en het aan zyn' oppasfer toe te reiken.<br />
Zelfs zal hy, op eenig gegeeven teeken van deezen,<br />
jets eetbaars, ergens in den bek bewaaren, en zig<br />
alleen met hem bevindende , weder uit haaien , cn<br />
bet aan den man geeven. Dikwyl haalt hy met zyn<br />
fyuit, water, ja zelfs fpyze uit de maag, zonder dat<br />
hem zulks eenig nadeel toebrengt.<br />
Men betaalt voor een Olyphant, van ico tot een<br />
Lack Ropyen : zelfs is dc prys van vyf, ja van<br />
tienduizend Ropyen voor fommigen, niet ongewoon.<br />
'Er zyn vier foorten van Oliphanten. Die men Ben*<br />
der noemt , heeft wel geproportioneerde leeden, een<br />
opftaande kop, brcede borst, wyde oogen, een lang<br />
lyf; met twee uitwasfen voor aan den kop, die naar<br />
paerels zweemen. Deeze uitwasfen worden in de taal<br />
van Indoftan, Gui Manik geheetcn, en men fchryft<br />
'er verfchcidene hoedaanigheden aan toe. Een ander<br />
foort , Mund genaamt , heeft ecu zwarte huid en<br />
gccle oogen , is woest en ontembaar. Die , welke<br />
men Murg heet, heeft een bleeker vel, met vlekken,<br />
en de oogen hebben eene gemengde roode, geele,<br />
zwarte en witte koleur. Eindelyk de vierde, by den<br />
naam van Mirk bekend , heeft een fmalle kop , en<br />
word gemakkeiyk onder bellier gebragt. Dc kleur<br />
van dcezc is graauw , naar die van rook zweemende.<br />
Eene vermenging deezer vier foerten , brengt<br />
weder anderen voort , die vcrfchillende bcnaamingen<br />
en eigenfchappen hebben.<br />
Het wylje drafigt achtien maaudmaanuen. De vrugt<br />
be*
OVER DEN OLYPHANTi<br />
begint op de elfde maand eene gedaante aanteneemen<br />
: met de twaalfde maand zyn de aders, pooten<br />
en klaauwen kenbaar: met de dertiende het geflachtt<br />
en in de vyftiende maand begint de vrugt te leven.<br />
Lyaldien het wyfje onder het draagen fterker wordt,<br />
is zulks een teken , dat de vrugt een mannetje is:<br />
en het tegendeel plaats hebbende , duidt het aan ,<br />
dat zy een Wyfje is. Doorgaans brengt de Oliphant<br />
flegts één jong te gelyk voort; doch fomtyds krygt<br />
zy twee. Het jong zuigt tot aan het vyfde jaar,<br />
en voed zich daarna met kruiden. Op die jaaren<br />
noemt men het Ball, op het tiende jaar Powt, op<br />
het twintigftc Bek , en op het dertigftc Kilbeck. In<br />
elk deezer tydperken ondergaat het Dier eenige verandering<br />
, en komt eerst op het zestigfte jaar tot volwasfenheid.<br />
Het is een goed teken by een Oliphant ,<br />
dat de oogen geel en wit , met zwart en rood vermengd<br />
zyn. De Oliphant heeft twee witte flagtanden,<br />
van eene elle in lengte, en fomtyds langer. Men<br />
zegt dat de flagtanden wel eens rood zyn, en ook<br />
vier in getal. Deszelfs hoogte haalt agt ellebogen, en<br />
zyne lengte negen. De dikte, om rug en buik gemeeten<br />
, is meer dan tien ellebogen. Witte flippen<br />
voor aan den kop zyn altyd een goed teken.<br />
De mannetjes Oliphant word togtig in onderfeheiden<br />
Jaargetyden ; fommigen in den zomer, anderen<br />
in den winter , cn eenigen in den regentyd.<br />
Zy zyn dan zeer woest, loopen hutten en muuren<br />
om verre , en werpen niet zelden den bcryder van<br />
de rugge. Het leken van togtig zyn , is dat 'er een<br />
vuilwit of roodkoleurig vogt , 't geen een ortdragelyken<br />
tkmk van zig geeft , aan weerkanten van de<br />
kop,
«Ga<br />
pVER DEN 0LYPHANT,<br />
kop uitzypelt. Het Dier word gemeenlyk honderdentwintig<br />
jaaren oud.<br />
De Oliphanten onthouden zig en worden opgevangen<br />
in verichillende oorden van Indoftan ,doch die van<br />
Tipperah zyn de besten.<br />
III. AL-
III.<br />
A L G E M E E N<br />
M A G A Z Y N.<br />
HISTORIEKUNDE.<br />
HISTORIEK. IV. D. s
2?t<br />
OVER HET LEVEN EN DE GEVOELENS VAN<br />
DEN WYSGEER CONFTJCIUS.<br />
Volgens de verdichtfelcn der Ouden had PROME<br />
THEUS het eerst den mensch uit het flyk der aarde<br />
gevormd; MINERVA, Verwonderd over het kunstvermogen<br />
van den arbeider , beloofde hem uit den hemel<br />
te zullen geeven, al wat hy meende dat tot volmaaking<br />
van zyn kunst noodig was; PROMETHEUS antwoordde<br />
hierop , dat hy daar over niet oordeelen of<br />
beflisfen kon, uademaal hy nimmer de hemelfche goederen<br />
bezigtigd had; hy wierd dan, door behulp van<br />
MINERVA , in den hemel tocgelaatcn, alwaar hy alle<br />
ligchaamen bezield zag met een hemelsch vuur. Dit,<br />
dagt hy, was het beste middel, om zyne kunst tot volkomenheid<br />
te brengen; hy ftak dcrhalven de roede,<br />
welke hy met zich genoomen had, in de gloeiende<br />
ftraalen der zon , roofde dus het vuur uit den hemel<br />
, cn bezielde daarmede zynen van leem en<br />
klei te faam gevormde Mensch. JUPITER , hierover<br />
in toorn ontftoken, gaf aan PANDORA een keurig gewerkte<br />
doos, om die over te geeven aan haaren man<br />
PROMETHEUS , welke , dit gefchenk wantrouwende ,<br />
huiverig was om het zelve aan te neemen; dan da<br />
nieuwsgierige vrouw opende wel ras die doos, waaruit<br />
ylings vloogen alle ziekten en kwaaien , alle<br />
rampen en onheilen , waaronder het menschdom als,<br />
nog zuchtende is; blyvende de hoop, door het fchielyk<br />
toeflaan van het dekfel , daarin alleen opgeflooten,<br />
Dus luidt dit verhaal by eenen der alleroudfte<br />
Dichteren, HESIODUS. In hoe verre dit verdichtfel met<br />
S a seni"
a/2 HET LEVEN EN DE GEVOELENS<br />
eenige algemeene uitwerkfels, of eertyds bekende gcfchiedverhaalen<br />
overeen te brengen zy , zullen wy<br />
thans niet onderzoeken ; veel min zullen wy met<br />
SERVIUS , over het zesde Herderslied van vrRGiLius<br />
handelende , bewecren, dat PROMETHEUS dc eerfte geweest<br />
is, die reeds in de beginfelen der tyden het heilzaam<br />
gebruik der afleiders zyne medeburgers aangetoond<br />
en dezelve daarin geoefend heeft. Dit zou<br />
den beminnaar van nieuwe ontdekkingen alte ongelooflyk<br />
voorkomen , en wy niet willen bepleiten. Van<br />
meer gewigt is hier die fnelle vlugt , waarmede de<br />
opgeflootene kwaaien, rampen en onheilen, welke Avy<br />
nog dagelyks ondervinden , de doos van PANDORA<br />
verlieten. Want, om van de menigvuldige foorten<br />
van ziekten, waaraan alle oogenblikken ons ligchaam<br />
is blootgefteld , niet te gewaagen , word de menfchelyke<br />
Maatfchappy niet geduurig ontrust door haat<br />
en nyd, wraak en beerschzucht, bedrog en tweedragt?<br />
Worden derzelver beste ffeunpilaaren niet dagelyks<br />
omver geworpen, door eene overmaate van weelde,<br />
hovaardy cn gierigheid , zodat, hoe het ook met de<br />
doos van PANDORA mooge geleegen zyn, het ontcgenzeggelyk<br />
blykt , dat de mensch niet alleen met<br />
verfcheiden ziekten cn kwaaien , maar ook met allerlei<br />
gebreken, zo van zich zeiven als van anderen,<br />
geduurig te worftclen heeft. In deeze algemeene ellende<br />
echter baart het geen geringe vertroosting , dat<br />
het Opperwezen nu en dan iemand deed gebooren<br />
worden, die de heerfchende en in top geklommen gebreeken<br />
zyner medemenfehen wist paaien te Itellcn, cn<br />
voor verder ongeval te behoeden. By alle volken zag<br />
men nu en dan een man te voorfchyn komen, die<br />
door zyne wysheid cn deugd, de verbasterde zeden<br />
zyner
VAN DEN WYSGEER CÖNPUCIUS. *73<br />
zyner tydgenoten hervormde, hen met zyn verftand<br />
voorlichtte, en door eenen onbcfprokcn levenswandel,<br />
zo wel als door het geven van heilzaame lesfen , al-,<br />
lcngskens toebereide, om meer overeenkom (tig met de.<br />
natuur en het algemeene welzyn der menfchen hunne<br />
daaden interichtcn ; waaruit wy bykans zouden moeten<br />
'beiluiten, dat, hoe algemeen , hoe wyd en zyd,<br />
van eeuw tot eeuw, de verderfelyké gaven van PANDO<br />
RA zich ook over het menfchelyk gedagt hebben uitgebreid<br />
, 'er evenwel fommige wyze lieden, indien men<br />
de gefchiedenisfen gelooven mag, nu en dan zyn opgedaan,<br />
by wien die algemeene befmetting, bykans<br />
gecne , of ten minden zeer kleine, uitwerkfels gehad<br />
heeft, 't Was omtrent op denzelfden tyd, waarin PY-<br />
TIIAGORAS de Grieken wyzer en beter deed worden,<br />
dat ZAMOLXIS by de Gothen en Scythen eene hervorming<br />
van zeden te weeg bragt , en de Chineezen,<br />
door bet verftand en het beleid van den grooten CON-<br />
FUCIUS tot befchaafdheid niet alleen , maar ook tot<br />
eene vuiuïge liefde ter omhelzing van waarheid en<br />
deugd wierden opgewekt.<br />
De. Gelcbicdcnis van deezen alomberoemdcn Wysgeer<br />
is van zo veel aanbelang, dat het niet onnuttig noch<br />
onaangenaam zyn kan, eene fchetze te geeven van's mans<br />
leven en gevoelens. Niets ondertusfchen is mocijelyker<br />
dan hier dc waarheid niet met verdichtfelen te verwarren,<br />
dcwyl de gefchiedenis der Chineezen, wier tydrekeningen<br />
zich verre vóór den zondvloed uitbreiden,<br />
aan veek: duisternisfen onderworpen is , fchoon men<br />
niet ontkennen kan, dat zy, van wegens hunne Oudheid,<br />
Vernuft, Kunstoefening, Staatkunde en Wysbegeerte<br />
de beroemdfte Volken uit gantsch Afiën zyn, onder<br />
wien meer dan eene Wetgeever geleefd heeft, welke, daar<br />
S 3 "X
£74<br />
H E T<br />
LEVEN EN DE GEVOELENS<br />
hy doorgaans, om deste grooter gezag by zyne tydgenooten<br />
te verwerven , voorgaf van Goddelyken<br />
.oorfprong te zyn, door zyn leven en daaden zo groote<br />
liefde en achting by zyne medeburgers verwierf,<br />
dat deezen na zyn dood van de waarheid van dit zeggen<br />
zodanig wierden overtuigd, dat zy zyne nagedachtenis<br />
met Goddelyke eere vierden , en met allerlei<br />
vernaaien wegens zyne wondcrbaare bedryven opfierden,<br />
waarin het niet alleen moeijelyk , maar bykans<br />
onmogelyk is de zuivere waarheid te ontdekken.<br />
Om in deeze duisternis alle onzydigheid te gebruiken,<br />
heb ik alle hulpmiddelen aangewend ter ontdekking<br />
van de waarheid by het verhandelen van het leven<br />
van deezen Wysgeer. Vooreerst heb ik ten gebruike<br />
gehad uit de Bibliotheek van Leiden, een<br />
Boek, het geen ik tot dus verre niet heb kunnen<br />
bekoomen, MARTINI MARTINII Hiftoria Sinenfis , of<br />
Gefchiedenis der Chineezen. Ten tweeden heb ik my bediend<br />
van de volgende boeken , die ik zelf bezat ;<br />
yan een oud Engelsch Schryver, over de Zedekunde<br />
van CONFUCIUS , den Wysgeer der Chineezen: van AB-<br />
DALLA BEIDAV^EUS Historie der Chineezen, uitgegeeven<br />
door ADRIANUS MULLERUS het welk gehouden<br />
wordt voor een boek van een uitneemende zeldzaamheid<br />
; van GEORGIUS BERNHARDUS BÜLFINGERUS ,<br />
Proeve der Zedekunde van de oude Chineezen; van<br />
TiiEOPiHLUS SPIZELIUS, over de Letterkunde der Chineezen<br />
; van PASTORET: ZOROASTER, CONFUCIUS en<br />
MAHOMET met elkander vergeleeken, als Stichters van<br />
byzondere aanhangen, als Wetgeevers en Zedemeesters;<br />
van FRERET , over de tudheid en zekerheid der Chi'<br />
neezen tydrekening; van M. DE GUiGNés, Historifchs<br />
verhandeling, over de Oefening en Wysbegeerte by d$<br />
oude
VAN DEN WYSGEER CONFUCIUS. 275<br />
oude Chineezen ; beiden te vinden in de Mémoires de<br />
F Académie des Infcriptions &> Belles Lettres | van<br />
TACOBUS BRUCKERUS, Oordeelkundige gefchiedemsder<br />
Wysbegeerte ; als ook van het met reden zeer hoog<br />
-eacht werk van PERE DU HALDE , Befchryving van<br />
let Koningryk China-, en eindelyk van dat uitmuntend<br />
boek, door Vader COUPLET, en eenige andere geleerde<br />
Mannen te Parys uit ge ge ev en, in het jaar 1687, het<br />
geen tot Opfchrift heeft: CONFUCIUS, Wysgeer der<br />
Chineezen, of kundigheid der Chineezen; om van ROL-<br />
LIN , MILLOT en andere Schryvers niet te gewaagen.<br />
Ziedaar dan de hulpmiddelen , waarvan ik my in het<br />
opftellen van deeze Verhandeling bediend heb ! Ik<br />
heb uit dezelve dat geen trachten uit te kiezen, het<br />
geen my meest met dc waarheid fcheen overeenkomftig<br />
te zyn, en het geen in alle deelen zal bevestigen<br />
het zeggen van den Abt MILLOT , dat CONFUCIUS de<br />
eerwaardigfte eil vcrdienftelykfte Wysgeer geweest is,<br />
die ooit onder de menfchen opftond.<br />
Hy wierd uit een zeer edel geflacht gebooren , omtrent<br />
vyf honderd en vyftig jaaren voor de geboorte van Christus;<br />
zyn Vader was reeds zeventig jaaren oud, toen<br />
hem deeze zoon ter waereld kwam, en leefde nog maar<br />
drie jaaren daarna , zodat de grootfte zorg voor zyne<br />
opvoeding zyne Moeder was toevertrouwd, welke haaren<br />
beminden zoon den ouderdom van één-entwintig<br />
jaaren zag bereiken, toen zy ftierf. In zyne vroege<br />
jeugd ontwikkelden zich zeer fchielyk die zaaden van<br />
waare deugd en Godsdienst , waardoor zyne wyze<br />
lesfen, federt meer dan drie-entwintig eeuwen , voor<br />
Godfpraaken by de Chineezen gehouden zyn; men zag<br />
hem nimmer fpeelen met zyne medemakkers, maar hy was<br />
geduurig ingefpannen in de overdenking van zyn pligt,<br />
S 4 nam
£?S HET LEVEN EN GEVOELENS<br />
nam nimmer eenige fpys of drank zonder met den;<br />
grootften eerbied zyne oogen naar den hemel te wen-,<br />
den. Daar by de Chineezen van tyd tot tyd wyze<br />
mannen waren opgedaan , die lnmnc Landgenootcn<br />
hadden verlicht , en welkers boeken nog voor handen<br />
waren, zo begaf zich CONFUCIUS, naauwlyks den<br />
ouderdom van vyftien jaaren bereikt hebbende, met<br />
een ongemeene vlyt en yver over aan het doorleczcn<br />
van dcczc geleerde werken , waaruit hy , volgens<br />
zyne eigene eenvoudige bekentenis , zulk een groot voordeel<br />
heeft getrokken, dat, wanneer hy, in liet vervolg<br />
van tyd, over dc geregeldheid van zyne daaden cn<br />
wysheid van zyne lesfen in het openbaar wierd gepreczen,<br />
hy altyd bekende dat hy dit alles niet van<br />
zich zeiven had , maar getrokken uit de geleerde en<br />
wyze fchriftcn van die Mannen , welke lang voor hem<br />
geleefd hadden. Hy trouwde in zyn twintiglte jaar,<br />
uit welk huwelyk hy édn eenigen zoon verwierf, welke<br />
vyftig jaaren is oud geworden, die ook een zoon<br />
heeft ter waereld gebragt, welke, door een deugdzaam<br />
leven, den naam en "Wysbegeerte van zynen grootvader<br />
zeer groote eer en luister heeft bygezet; die ook tot<br />
de eerfte bedieningen in het ryk is opgeklommen, en<br />
dc werken van zynen grootvader zelf met aantekeningen<br />
verder opgehelderd heeft ; wiens nagcflagt , en<br />
in waardigheid en in rykdommen zo zeer naderhand<br />
is toegenoomen , dat nog heden ten dage het gellagt<br />
van CONFUCIUS , voor het vermogendfte en aanzienlykfte<br />
uit gantsch China gehouden wordt. Daar de<br />
Wysgecren van zynen tyd zich doorgaands van dc faamenleving<br />
verwyderden, en in eenzaame plaatfen zicii<br />
overgaaven aan hunne befpiegelingen, hunne meedemenfehen<br />
niet eens waardig oordeelende, aan wien zy<br />
hunne
VAN DEN WYSGEER. CONFUCIUS. 277<br />
hunne overdenkingen zouden doen bekend worden;<br />
was CONFUCIUS van geheel andere gedagten , en wat<br />
ook andere Wyzcn hier tegen mogten inbrengen, was<br />
hy, verre van zich af te zonderen in de eenzaamheid<br />
, fteeds door een edele drift bezield, om zyne<br />
medeburgeren dat zuiver gevoel van wysheid en deugd,<br />
waardoor hy geduurig wierd ontvonkt, meede te deelen,<br />
gelyk dit in het vervolg nog nader blyken zal.<br />
Hy bekleedde zelfs , om zyn Vaderland van nut te<br />
zyn , meer dan eens, de hoogfte eerambten in het Ryk ,<br />
doch wierd hier nimmer toe gedreeven door laatdunkendheid<br />
, hccrschzucht of fnoode begeerte om geweldig<br />
te heerfchen over zyne medemenfehen, maar<br />
om de liefde tot de deugd, waarin alleen het behoud<br />
der Maatfchappy geleegen is , in te prenten , en<br />
door zyn eigen voorbeeld dagelyks te toonen, welken<br />
weg men, ter bereiking van dit heilzaam oogmerk, bewandelen<br />
moest. Niets was 'er ondertusfehen , het<br />
geen hem meer verdriet veroorzaakte, dan wanneer<br />
hy zag , dat zyne belangelooze handelingen cn welmeenende<br />
pogingen wierden te keer gegaan, en het<br />
bedoelde oogmerk niet konden bereiken. De meeste<br />
menfchen Hellen hun grootfte geluk in het bekleedcn<br />
van eerambten, CONFUCIUS rekende de waarde derzelven<br />
alleen naarmaate het nut van het geen men hier door<br />
kon te weeg brengen; wanneer by zag, dat het onmogelyk<br />
was , om daarmede het voorgeftelde einde te<br />
bevorderen , liet hy zich gewillig en met genoegen<br />
daarvan ontllaan. Van dit deugdzaam gevoelen gaf<br />
hy onder anderen een zeer luisteryk voorbeeld in zyn<br />
vyf-envyftiglte jaar; wanneer hy als Mandarin de<br />
zaken in het Koningryk van Lu beftierde. Hier bad<br />
hy, binnen de tyd van drie jaaren, door het wegnee-<br />
S 5 men
27S HET LEVEN EN DE GEVOELENS<br />
men van de ingellopenc gebreeken, de grootfte hervorming<br />
in de zeden te weeg gebragt; de goede trouw<br />
in den koophandel herfteld, de jongen van jaaren geleer.!<br />
den ouderdom te eeren, en de kinderen hunne ouders,<br />
tot aan hun dood toe, allen eerbied en ontzag toe<br />
te draagen ; de vrouwen ingeboezemd , zedigheid ,<br />
zachtmoedigheid en kuischheid ; onder het volk doen<br />
hcerfchen , rondborftigheid , rechtvaardigheid en alle<br />
andere deugden. Ja , de liefde voor de eerlykheid ,<br />
goede trouw en billykheid , was onder zyn beftier zo<br />
groot en algemeen geworden, dat, wanneer iets verlooren<br />
was op den algemeenen weg, niemand dat dorst<br />
aanraaken, dan die, wien het in eigendom toekwam;<br />
de orde eindelyk en de eensgezindheid in alle de deelen<br />
van dit Ryk waren zo uitneemend, dat de gant-<br />
Iche ftaat gelyk was aan een wel beftierd en vreedig<br />
huisgezin. Dan deeze gelukkige toeftand en gezegende<br />
hervorming maakten wel ras de jaloersheid der aangrenzende<br />
Vorften gaande. Men vreesde hieruit den<br />
ondergang van zyn eigen koningryk , en kon dus<br />
met geene goede oogen aanfehouwen, dat de wetten<br />
wierden gehandhaafd, de oude zedigheid wederom herfteld<br />
, cn de onbevlekte deugd alleen voorgedragen<br />
als het eenige fieraad en het behoud van het<br />
menschdom. Men was derhalven op middelen bedagt,<br />
om de lofiyke inzichten , waarvan CONFUCIUS zich<br />
ter verbetering der zeden had bediend , te keer te<br />
gaan. Onder het fchoonfchynend voorwendfel van<br />
vriendfehap , zond men aan den Koning LU tot een<br />
gefchenk een aantal fchoone dochters, die, en door<br />
haare bevalligheden, en door haar lieflyk gezang, even<br />
als zo veele aanlokkelyke Sirenen, het hart van den<br />
Koning en dat der overige Staatsleden en Onderdaa-<br />
nen
VAN DEN WYSGEER CONFUCIUS. &7p<br />
nen dermaate betoverden, dat CONFUCIUS , fchoon hy<br />
alle zyne vermogens aanwendde , om het toeneemend<br />
verderf te keer te gaan, eindelyk genoodzaakt wierd<br />
te vlugten, en die Maatfchappy te verlaaten, tot welkers<br />
opbouwing hy alle krachten had aangewend. Men<br />
verhaalt dat, by gelegenheid dat CONFUCIUS zich van het<br />
Hof van den Koning van LU verweiderde, iemand uit<br />
de gemeente, die, om geene ftrenge ftraf van llaverny<br />
te ondergaan, veinsde niet by zyne zinnen te zyn,<br />
hem toeriep : o Phoenix , Phfienix ! hoe is de oude<br />
deugd verbasterd; men kan niet meer begrypen de<br />
lesfen, welke gy gegeeven hebt; ziet maar toe dat gy<br />
in het vervolg wysfelyk en voortrejfelyk handelt ; verlaat<br />
het Hof en alles wat daarmede omringd is ;<br />
die ten hove groote eerambten zoeken, ft'ellen zich gewisfelyk<br />
aan duizenderlei gevaaren bloot. Dan diergelyke<br />
aanmaaningen waren voor een Man, die de<br />
waereldfche zaken had doorgezien, en zich door geene<br />
begoocheling liet wegfleepen, van weinig aanbelang:<br />
de dadelyke beoefening der waare Wysbegeerte verre<br />
(lellende boven alle befchouwende befpiegelingen, was<br />
het algemeene welzyn der menfchen het hoofdoogmerk<br />
zyner handelingen. Hy had opgemerkt, dat zelfs die<br />
geleerde en ervaarene lieden , Welke hun gantfche<br />
leven aan verhevene befpiegelingen hadden toegewyd ;<br />
menigmaal door een vooringenoomen gevoelen voor<br />
hunne (tellingen, zo fterk wierden gedreeven , dat zy<br />
tot die gebreeken vervielen, welken men in de gemeenen<br />
en onkundigen man niet dulden zou. De daadelyke<br />
beoefening der plichten was derhalven het grootfte oogmerk<br />
zyner lesfen ; en was hem hier toe de gelegenheid<br />
in zyn Vaderland afgefneeden, dan begaf hy zich<br />
tot de nabuurige volken, om die van het jiut en de<br />
waar-
fiSo HET LEVEN EN DE GEVOELENS<br />
Waarheid van zyne Jeering te overtuigen; want het<br />
land, waarin hy gebooren en opgevoed was, verlaaten<br />
hebbende, bezogt hy de omleggende landftreeken<br />
en wingewesten , om aldaar dc harten der menfchen<br />
door zyne Zedekunde te verbeteren. Dan de verbastering<br />
was zo groot, en het bederf der zeden zo algemeen<br />
, dat de kinderen geen achting meer hadden<br />
voor hunne ouders ; dat jonge lieden geen eerbied<br />
meer toedroegen aan mannen van een bejaarden en<br />
hoogen ouderdom ; dat de vrouwen vergaaten , dat<br />
eer, zachtzinnigheid, zedigheid en fchaamte de voornaamfte<br />
fieraaden waren van haar geflacht ; en metéén<br />
woord, dat alle goede trouw en oprechtheid uit<br />
de Maatfchappy verbannen ware ; te vergeefs dcrhalven<br />
waren hier alle de pogingen van den Wysgeer. Hy<br />
irjoest in armoede rondzwerven, zich aan alle onheilen<br />
blootltcllen , en liep dus menigmaal gevaar, om<br />
op eene gruwzaams wyze door den een of anderen<br />
geweldenaar van het leven beroofd te worden. Dit<br />
fehynt toch het byzonder noodlot te zyn van alle<br />
groote en deugdlievende mannen , die, het zy door<br />
hunne deugden, het zy door hunne bekwaamheden ,<br />
voor wcldoenders van het mcnfchclyk gcflagt mogen<br />
gehouden worden , als fpeelpoppen van het geval,<br />
nu hier, dan daar worden gedrecven, en van<br />
hun , voor wiens welzyn en behoudenis zy waren<br />
gebooren , wierden verworpen en veracht. Dan in<br />
het midden van de vervolgingen , die hy moest ondergaan<br />
, in het midden van de rampen , welke hy<br />
doorworftelen moest , begaf CONFUCIUS nimmer de<br />
grootheid van zyn ziel; in alle de oniftandigheden<br />
zyns levens bleef hy fteeds dezelfde, en deed op het<br />
pad der . deugd geen trede achterwaards , het zy in<br />
voor-
VAN DEN AVYSGEER CONFUCIUS. 281<br />
voor- het zy in tegenfpoed. Zyne oprechte liefde voor<br />
de deugd verliet hem nimmer. Ik hen , zeide hy, door<br />
gebrek aan alles bykans ter neêrgeflagen. Ik heb<br />
naauwlyks eenig grof brood om te eeten , en een<br />
weinig water om te drinken. Indien ik uit noodzaakelykheid<br />
my moet ter rust begeeven, verltrckt my<br />
myn arm tot een flaapkusfen , cn evenwel vinde ik<br />
in deeze gebrekkige en ongelukkige om Handigheid een<br />
foort van vermaak. De bekoorlykheden der deugd<br />
vertooncn zich iSeenlgmaal het allcrilerkst in ongeval<br />
en fmerte. Hoe weinig betekenen alle die voordeden,<br />
welke de ryken en vermogenden trekken van hunnen<br />
rang of fchatten? Ik vérgelyk die waardigheden, die<br />
rykdommen, by ligte waterwolken , die door den wind<br />
worden voortgedreven , en in weinige ©ogenblikken<br />
uit elkander gebragt, en overal verfpreid zyn. Maar,<br />
hoe de deugd haar eigen bclooning met zich voert, en<br />
in het midden van alle rampen en onheilen weet te<br />
zcgcnpraalcn over afgunst, laatdunkendheid en liovaardy<br />
, blykt uit de gefchiedenis van deezen Wysgeer.<br />
Een Christen Schryver zegt elders:" ik kan myne<br />
traancn niet bedwingen , wanneer ik melding maak<br />
van de onderwerping en gelatenheid van CONFUCIUS.<br />
Hoe groot bet ongeval ook wezen mogt , waarmecde<br />
hy te WOïftelen had , niets kon eenig beletfel toebrengen<br />
aan zyne drift cn yver, om de zeden der<br />
volken te verbeteren , en hunne verflandelykc vermogens<br />
uit te lokken. Zeer verre verwyderd van de<br />
denkbeelden van alle die geenen , die, uit hoofde van<br />
eene hooge geboorte of fpeeling van het geluk, zich<br />
alleen het groot gezag over hunne meedemenfehen<br />
zoekmi aantemaatigen , Was ieder mensch, was ieder<br />
burger zyn vriend, welken hy wilde ondenvyzen en<br />
bc-
a8i HET LEVEN EN DE GEVOELENS<br />
bekwaam maaken, om dit pad des levens, -waarin een<br />
drom van allerlei gebreken ons geduurig van het waare<br />
fpoor der deugd doet afdwaaien, overeenkomfhg<br />
onzen plicht en het waare welzyn van onzen meedemensch<br />
naar behooren te bewandelen. In het Koningryk<br />
Suno opende zich de Wysgeer een fchool, en<br />
begon aldaar de menfchen een zedekunde te leeren ,<br />
welke niet op afgetrokkene denkbeelden of eenige betoogingen,<br />
die moeijelyk te verklaaren zyn, fteunde,<br />
maar die alleen gegrondvest was op eigen ondervinding<br />
en kennis van het menfchclyk hart. Wel ras<br />
zag men drie duizend leerlingen, door de eenvoudige<br />
voorltelling en oprechte leerwyze van hunnen Meester<br />
bekoord, daar te faamen vloeijen. Onder deezen<br />
blonken twee-enzeventig uit in geleerdheid cn kennis;<br />
welkers naamen, bynaamen, gcflagt, vaderland en byzondere<br />
betrekkingen nog heden onder de Chineezen<br />
worden vermeld en aangeprezen ; vyftig van dezelve<br />
hebben in verfcheide Koningryken de eerfte Staatsambten<br />
bekleed ; waaruit men reeds kan afleiden het<br />
boog gezag, het geen deeze wyze man by zyne Landgenootcn<br />
verworven heeft. Want hoe oordeelkundig<br />
eenig Wysgeer, welke zich op de verbetering der zeden<br />
heeft toegelegd, zyne manier van onderwys ook<br />
moge hebben ingericht , zo fehynt CONFUCIUS zich<br />
hier omtrent van eene byzondere en zeer aanneemclyke<br />
fchikking bediend te hebben. Hy verdeelde zyne<br />
leerlingen in vier onderfcheiden foorten van onderwys.<br />
De zorg, om zyn hart van allerlei gebreken te<br />
zuiveren , cn zynen geest op te wekken door eene<br />
ernftige overdenking van het hoofdoogmerk zyner roeping<br />
op deeze waereld, was de eerfren in rang toevertrouwd<br />
; de tweeden moesten zich oefenen in de<br />
Wel-
VAN DEN WYSGEER CONFUCIUS. 283<br />
Welfpreekendheid en de Redeneerkunde; de derden ia<br />
de Staatkunde , en al wat daar toe betrekkelyk is,<br />
daar de vierden of laatlTen in rang zich moesten bevlytigen,<br />
om zich een denkbeeld te vormen van zuivere<br />
Zedekunde , waartoe hy geduurig de eenvoudigfte<br />
en verhevenfte lesfen hun voorlfclde. Zodat ,<br />
wanneer men deezen loop van oefening cn betrachting<br />
overziet, men ras zal bemerken, dat dezelve allczius<br />
gefchikt was , om de menfchen wyzer en beter te<br />
doen worden; daar het hart van die geenen, welke<br />
zich in de fchool van deezen Wysgeer, om onderwezen<br />
te worden, begaaven, het allereerst gezuivert<br />
wierd van alle hebbelykheden en gebreken , en cle<br />
jeugdige leerlingen, door het hooren voorlieden van zuivere<br />
Zedekundige Lesfen, allengskcns wierden bekwaam<br />
gemaakt tot eene hogere opleiding; wanneer zy tert<br />
tweeden eene gemakkelyke kennis kreegeu van alle dis<br />
plichten, welke in eene goede regeering altoos moeten<br />
plaats, hebben, cn den Vorst zo wel als de Onderdaanen,<br />
en den Onderdaan zo wel als den Vorst<br />
aan heilige en onverbreekbaare banden binden. Dan dit<br />
alles te weeten was niet genoeg ; men moest ook<br />
eenige hebbelykheid bezitten, om deeze waarbeden,<br />
het zy door een eenvoudig en klaar voorgefteld ouderwys,<br />
het zy door eene fierlyke en wel ingerichte<br />
redenvoering, den menfchen aangenaam en behaaglyk<br />
te maken. En dit was de derde foort van oefening,<br />
den leerlingen van deezen grooten Wysgeer voorgefteld ,<br />
daar de laatfte of hoogfte trap van onderwys, de allergewigtigfte<br />
en verhevenfte bedoelingen had; men<br />
moest hier, door eene ftrenge en onpartydige overweging<br />
, alle de fchuilhoeken van zyn hart onderzoeken,<br />
en met de grootfte naauwkeurigheid nagaan, door<br />
welke.
284 HET LEVEN EN DE GEVOELENS<br />
welke geheime dryfveeren onze daaden wierden befHerd;<br />
gebeurde het, dat men over het bedryf en de<br />
handelingen van ecu ander zou oordeelen, dan moest<br />
men eerst weeten, of men wel onpartydigheid genoeg<br />
bezat, om dat naar bchooren cn naar waarheid te doen.<br />
Men moest beproeven of ook eenige verborgen haat,<br />
of eene geheime afgunst ons oordeel regelde; of wy<br />
ons ook lieten wegfleepen door een vooringenoomen<br />
beginfel, het geen alleen gefchikt was, om onbehoor-<br />
]yke driften op te wekken, maar geenszins om aan dc<br />
reden en de waarheid hulde te doen. Door geduurig<br />
tc overdenken en in acht tc nemen den oorfprong zyner<br />
handelingen, moest men zich bekwaam maaken ,<br />
cm te weetcn wat 'er hcimclyk by ons omging , cn<br />
deeze weetenfchap bekomen hebbende, moest men zyn<br />
hart zoeken te zuiveren , niet alleen van die hebbelykhedcn<br />
en gebreken, welke, uit hoofde van wyze<br />
inftellingen en heilzaame wetten in de Maatfchappy<br />
niet wierden toegelaxtcn , maar bovenal van zulke<br />
geheime en bewimpelde inzichten, van zulke fchoonfchynende,<br />
doch in de daad bedorven cn kwaadaartige<br />
oogmerken , welke door geene wetten of inftellingen<br />
kunnen weg genomen worden, cn daarom des te gevaarlykcr<br />
zyn ; door welke zekerlyk het allermeest<br />
hatelykc tweedragt en verdervclykc oneenigheden onder<br />
het Menschdom geboren worden. Al wie gedreeven<br />
wierd door liefde tot de deugd , moest eene<br />
naauwkeurige kennis van zichzelven, en dc bedoelingen<br />
van zyn geest wecten te verkrygen, nadcmaal,<br />
waar dat ontbrak, de betrachting der deugd meer een<br />
gewoone hebbelykheid , dan wel een zuiver en verheven<br />
beginfel was. Daarom was de les van den<br />
wyzen cn braaven CONFUCIUS mcenigmaal deeze. De<br />
goe-
VAN DEN WYSGEER CONFUCIUS. 285<br />
goeden van de kwaaden te onderfcheiden, valt dikwyls<br />
zeer ïtioeielyk % opdat gy dit échter èenigzins'<br />
zöud leeren zo let in het eerst aandachtig op , hoe<br />
die geenen, welken gy voor een braaf en deugdzaam<br />
mensch hóuden wilt , in alle zyne handelingen en<br />
onderneemingen is. Want die volftrekt boos zyn , bedryven<br />
ook booze , Onrechtvaardige en fchandelyke<br />
daaden, en zyn dus ligtelyk te kennen; daar de handelingen<br />
der vroomen altyd met deftigheid , eerlykheid<br />
en rechtvaardigheid gepaard gaan. Maar dit alles<br />
levert nog geen genoegzaam kenmerk op, van den wezenlykert<br />
én heilzaamen grond der deugdzsame oogmerken;<br />
hiertoe moet men met alle naauwkeurïghèid letten<br />
op het einde het geen iemand zich voorftelt, én met<br />
welke overleggingen , bedenkingen , welmcehendheid<br />
en oprechtheid hy deeze of gecne zaak onderneemt<br />
en doet. Byaldien hier meede iets vermengd gaat, dat<br />
opgetooid , geveinsd, niet zuiver, en zelfs verkeerd<br />
is, zo kunnen zulke goedfchyneride daaden daar nimmer<br />
voor gehouden worden ; en hier behoort men<br />
zelfs niet by te blyven ftilftaan. Het onderzoek naar<br />
een wezenlyk deugdzaam hart moet zich nog verder'<br />
Uitftrekken , wil men hier niet dwaalen en zich een<br />
verkeerd denkbeeld vormen van iets , welkers weetenfchap<br />
van het allergrootst gewigt voor het Menschdom<br />
is; men moet nagaan , in welke zaken en oefeningen<br />
zulk een vroom mensch zyn hoogfte behaageri<br />
Vindt; indien alle zyne daaden met eerlykhéid, trouw<br />
en' rechtvaardigheid verzeld gaan, dan moet men aandachtig<br />
opletten, welk een yver of haftelykheid onder<br />
dit alles doordraait; of hier ook iets, dat niet<br />
vry, maar èenigzins gedwongen is, plaats beeft; zo<br />
dat alle die goede bedryven niet uit eene volkomen<br />
HISTORIEK. IV. D. T over-
286 HET LEVEN EN DE GEVOELENS<br />
overtuiging van het hart en ernftige begeerte van den<br />
wil, maar meer uit eene innerlyke zucht om te behaagen<br />
en goed genaamd te worden, hunnen oorfprong<br />
neemen, het geen tegen de waare en wezenlyke bedoelingen<br />
der deugd geheel en al ftrydig is. Al wie<br />
derhalven de harten der menfchen met alle onzydigheid<br />
weet te beproeven , en voor wien de aangetrokkene<br />
bekleedfels geene hinderpaalen zyn, om tot de<br />
diepfte fchuilhoeken der menfchelyke gemoederen door<br />
te dringen, die zal eerst de goeden van den kwaaden<br />
naar waarheid kunnen onderfcheiden." Zodanig was<br />
het ondervvys, het geen CONFUCIUS , om het menfehefchelyk<br />
hart te kennen, en de wezenlyke waardy der<br />
deugdzaamen te weeten , aan zyne toehoorders gaf.<br />
Behoeven wy, na deeze aanmerking, wel eens te gewaagen,<br />
dat alle zyne lesfen , welken hy dagelyks<br />
aan het menschdom mcededeelde , en die hy tot een<br />
ecuwig gedenkteken van zyne Wysbegeerte in verfcheide'boeken<br />
heeft opgeteekend, en tot onderwys van<br />
de nakoomelingfchap nagelaaten, nergens anders toe<br />
ftrekten , dan tot de verbetering der zeden, en tot<br />
volmaaking van zich zelven. Met woorden en daaden<br />
liet hy nimmer na te toonen , waarin hy meende<br />
dat het waare geluk der menfchen geleegen was;<br />
overtuigd dat fflen zelfs de boozen door het geven<br />
van een goed voorbeeld kon brengen tot de betrachting<br />
der deugd. Zag hy ongelukkigen, zo was hy de<br />
eerfte, die alle zyne vermogens infpande, om hen te<br />
helpen; een treurend vader, een fchreiende moeder ,<br />
een verlegen vriend, een wanhoopig huisgezin, waren<br />
de eigenaartige tooneelen, waarop CONFUCIUS zyne<br />
Wysbegeerte ocflènde. Verre derhalven verwyderd<br />
van de denkbeelden van die Wyzen van zyn tyd ,<br />
welke
VAN DEN WYSGEER CONFUCIUS, 2S7<br />
welke uit minachting voor hunne booze natuurgenoo-<br />
ten zich der maatfchappy onttrokken, en zich in een<br />
zaamheid • op het land met hunne befpiegelingen ver<br />
maakten ; verfcheen hy dagelyks midden in de faa-<br />
menleving der menfchen , was dan ten hove, dan we<br />
derom in de armfte wooning te vinden, alleen met<br />
dat heilzaam oogmerk, om daar van nut te zyn,<br />
het geen hem meenigmaalcn de fpottcrny van anderen<br />
deed ondergaan. Op zekeren dag met een van zyne<br />
leerlingen rydende langs den oever van een- rivier,<br />
en niet wcetende , waar waadbaar water was , zond<br />
hy zynen leerling aan land, om zulks te verneemen.<br />
De afgezondene vond twee lieden, welke bezig wa<br />
ren om het land te bearbeiden , en vroeg hen naar<br />
de gelegenfte plaats , om daar overtekomen. De eer<br />
fte , tot wien deeze leerling zyne redenen wendde ,<br />
was eene van die anders denkende, en de faamenle-<br />
ving ontvliedende, Wysgeeren, welke terftond hem<br />
vroeg, wie die geene Was, welken hy in het rytuig<br />
zag zitten? Dc leerling zeide, dat het CONFUCIUS was;<br />
waarop de Wysgeerige Landman antwoordde, dat zo<br />
groot een Man, als CONFUCIUS, niet behoorde on<br />
kundig te zyn in den weg, welken hy neemen moest;<br />
op deeze wyze fchertfende met de manier van onder-<br />
wys , welkè CONFUCIUS volgde. De andere Landman<br />
van dezelfde gedagten zynde , als zyn vriend, fprak<br />
met deeze woorden tot den leerling; de gantfche wae.<br />
reld dreigt haaren ondergang , en niemand heeft<br />
moeds genoeg , om zich voor dat algemeen gevaar te<br />
wagien; gy volgt een Wysgeer, die geduurig om fin.<br />
geld is met kwaaddoenders en booswigten, waarmeede<br />
hy omgaat; waarom neemt gy geen voorbeeld aan ons,<br />
en draagt zorg, dat gy u behoed voor de ondeugend.<br />
T 2 heid,
283 HET LEVEN EN DE GEVOELENS<br />
heid, boosaartigheid en algemeene befmetting van dee*<br />
zen bedorven tyd ? tervvyl de Wysgeerige Landman<br />
ondertusfchen voortging met het vruchtbaar zaad in<br />
de aarde te werpen. Naauwlyks waren deeze redenen<br />
CONFUCIUS tef oorc gekoomcn, of hy beleed openlyk ;<br />
ik ben een Mensch, ik kan de faamenleving der menfchen<br />
niet ontbeeren , en my met de beesten vereenigen;<br />
ik zal doen al wat in myn vermogen is, om de<br />
menfchen liefde tot de deugd, waarin alles is gelegen,<br />
geftaadig in te boezemen ; welke indien de waereld<br />
die wilde aanr.eemen, indien men naar derzelver heilige<br />
voorjeh ifttn zynen wandel wilde inrichten , zou men<br />
voorwaar noch myne lesfen, noch' die van eenig ander<br />
Wysgeer noodig hebben. Hy befchouwde derhalven alle<br />
dezulken , die zich de Maatfchappy ontrokken, als<br />
menfchen al te zeer verflaafd aan hun eigen gemak en<br />
belang, die weinig gevoel hadden voor het algemeen<br />
geluk van het meuschdom, cn dus den naam van YVysgeeren<br />
niet verdienden. Hoe, zeide hy, kan men zich<br />
vleien , dat eenmaal tucht en orde zal wederkeeren ,<br />
indien de Vorften niet anders dan door booswigten<br />
worden omringd? in plaats van op eene laffe wyze de<br />
vlugt te neemen, betaamt het een wys man, om, niet<br />
tegenflaande de groot/Ie hinderpaalen , geduurig bezig te<br />
zyn om de menfchen te onderWyzen, en de vreede en<br />
eendragt onder Vorften, Staatsdienaars en het volk te her*<br />
ftellen : welke wyze woorden in alle tyden , in alle<br />
eeuwen dezelfde zyn, en nooit genoeg den menfchen<br />
ter bekoming van hun eigen voordcel en geluk kunnen<br />
aangepreezen worden. Dan van deezen Wysgeer,<br />
3,0 wy maar èenigzins ftaat kunnen maaken op de algemeene<br />
berichten, was voorwaar geene andere leering<br />
te wagten , dan die zich enkel cn alleen uitftrekte<br />
tot
VAN DEN WYSGEER CONFUCIUS. 280<br />
tot het waar geluk der Maatfchappy; te veel helaas!<br />
door dc verkeerde begrippen, cn dc eigendunkelyke<br />
handelingen der menfchen omver geworpen en vernield.<br />
Want zyn zeggen kwam veeltyds hier opuit,<br />
dat de wysheid van groote mannen daarin beftond,<br />
dat, nadat men zichzelvcn van allerlei gebreken gezuiverd<br />
had, men zich moest toeleggen, om ook zynen<br />
medemensen van gebreken te zuiveren en te volmaaken;<br />
zodat alle llcrvelingen toegang kreegen om het<br />
waare geluk te genieten. En vroeg men, waarin die<br />
volmaaking belfond ? het antwoord was, dat men het<br />
licht der reden , het geen de natuur in ons gelcgt<br />
had, in zich moest zoeken verder te ontfteeken en<br />
optehelderen, zodat men nimmer van die wyze lesfen<br />
der natuur behoorde af tc dwaalen, maar fteeds derzelver<br />
heilige infpraak moest gehoorzaamen. Dan<br />
daar dit niet gcmakkelyk gefchieden kon zonder eenige<br />
verkregene kennis , was het noodzakelyk , dat<br />
men zich op die Wysbegeerte toelag, waardoor men<br />
leerde, wat men doen, en wat men laaten moest ,<br />
en langs deezen eenigen regel alle onze befhuten, handelingen<br />
en daden inrichten; zodat men niets anders<br />
moest willen of gevoelen , dan het gecne met dit<br />
heilzaam oogmerk volkomen over-eenkomltig was. Want<br />
hiervan hing niet alken af de goede gefteltcnis van den<br />
geest, maar zelfs de gezondheid des ligchaams, welke<br />
beiden, zo zy niet uit een verbeterd en wel bereid<br />
hart , even als uit eene vruchtbaare aarde, hun<br />
vreugd en voedfel trokken , kwynden en te gronde<br />
gingen. Om zyne medeburgeren daarvan te overtuigen,<br />
cn hen fteeds te lokken tot eene minzaame<br />
gezelligheid, bediende hy zich dikwyls van een dieiv<br />
gelyk zeggen , als onze gezegende en Goddelyke leeiv<br />
T 3 mees-
290 HET LEVEN EN DE GEVOELENS<br />
meester naderhand aan zyne dHcipelen gaf: doet nimmer<br />
een ander iets , het geen gy niet wilt dat u ge-<br />
Jchied. Dan daar ik my door dc zuivere Zedekunde<br />
van deezen Wysgeer vervoerd en verrukt voel, gevocle<br />
ik ook tevens dat veelen van myne Lcczeren thans<br />
by zichzelven dus redenkavelen! — Wie weet hoeveel<br />
waarheid in dit voordel is? Hoe verre is het Koningryk<br />
van China niet van onze gewesten verwyderd! Hoe<br />
weinig is de kennis welke wy hebben van hunne<br />
gefchiedenis, en hoe veele honderde eeuwen zyn 'cr<br />
niet verloopen tusfehen den tyd van CONFUCIUS en<br />
die wy bekeven ? --Dit alles, bekennen wy, verdient<br />
eenige opmerking. Dan ik heb opgenoemd de hulpmiddelen<br />
, welke ik ter ontdekking van de waarheid<br />
by de hand genoomen heb. Alle die Schryvers, waaronder<br />
Zelve zyn , die de Jaarboeken der Chineezen<br />
nagegaan , en de nog voor handen zynde Schriften<br />
van CONFUCIUS hebben geleezen , komen daarin volkoomen<br />
overeen: dat deeze Wysgeer geen ander oogmerk<br />
met zyne Wysgeerige lesfen gehad heeft, dan<br />
om de duistere begrippen van het verftand op tc helderen<br />
, het gemoed van gebreken te zuiveren, en weder<br />
te hcrftellen die eenvoudige oprechtheid onder de<br />
menfchen, welke hy als een gefchenk des Hemels befchouwde.<br />
Hy gaf zich derhalven geenszins de moeite<br />
, om de ondoorgrondelyke geheimen der natuur<br />
int te leggen, of fyn gefponnen denkbeelden over den<br />
oorfprong van al het gelchapene zyne toehoorders<br />
voor te houden, waaraan zeer veele verftandige lieden<br />
te vergeefs hun tyd en yver hebben bedeed • maar<br />
vergenoegde zich alleen met te fpreeken over de oneindige<br />
Oorzaak en het Beginfel, waaraan alle wezens<br />
hun beftaan verfchuldigd zyn , en fpande alle krachten<br />
in,
VAN DEN WYSGEER CONFUCIUS. 291<br />
in, om zyne leerlingen eerbied, ontzag en blyde erkentenis<br />
voor dat Wezen in te prenten , bun openlyk te<br />
verklaaren , dat voor bet zelve niets verborgen was,<br />
zelfs niet de geheimfte overleggingen hunner harten.<br />
Ook liet hy niet na aantedringen, dat dat heilig Wezen<br />
de deugd nimmer onbeloond wilde laaten , en<br />
de ondeugd nimmer ongeftraft , hoe verfcheiden de<br />
Haat der menfchen ook onderling zyn mogt. Weshalvcn<br />
hy een iegelyk geduurig aanmaande , om zyne<br />
naasten zo lief te hebben als zichzelven, zyne driften<br />
tc bedwingen , en ondcrwerpelyk te maaken aan<br />
de reden , en niets te zeggen , niets tc doen dat<br />
daar tegen ftrydig Isï Men zal mogelyk denken, dat ik<br />
een Lofredenaar ben ; maar wat moet gy lieden zelf<br />
oordeelen van dat alleruitneemendst getuigenis , het<br />
geen eenpaarig van hem gegceven word, dat hy of<br />
in zijne woorden, of in zyne fchriften, niets immer<br />
aan een ander heeft voorgefteld of geleeraard , het<br />
geen hy niet zelfs altoos daadelyk heeft betracht.<br />
Dit dunkt ons dat het grootfte kenmerk is van de<br />
zuiverheid van zyne gevoelens, en dat niets gefchikter<br />
was , om hem eene algemeene achting en liefde<br />
te verwerven; fchoon men niet kan ontkennen, dat<br />
ook andere zaaken , door de goede natuur hem gefchonken<br />
, daartoe hebben medegewerkt. Hy was altyd<br />
vrolyk en zeer wel te vreden van aart; had een<br />
zeer achtbaar gelaat , waarin deftigheid en zedigheid<br />
uitblonk , zodat zyne minzaame wezenstrekken, zo<br />
wel als zyne handelingen, hem eene byzondere hoogachting<br />
verwekten by allen die geenen, die hem aanfchouwden.<br />
Hy fprak weinig, maar was geduurig bezig<br />
met diepe overdenkingen; gaf zich over aan wysgeerige<br />
infpanningen zonder zynen geest te vermoeien,<br />
T 4 Hy
202 HET LEVEN EN DE GEVOELENS<br />
Hy was een verachter van alle groote rykdommen, welke<br />
hy als de grootfte hinderpaalen befchouwde voor.<br />
zyne oogmerken. Zyn meeste vermaak was, anderen<br />
te onderwyzen, en zyn leer fmaakclyk cn aanncemelyk<br />
te maaken. lly was veel ftrenger omtrent zichzelven ,<br />
dan omtrent anderen; floeg gedtiurig , nis een zeer naauw<br />
gezet zedenmeester , zyn eigen gedrag gade ; klaagde,<br />
altyd, dat hy zich geen moeite genoeg gegecven had,<br />
om zyne gebreken te verbeteren , en zich zo niet,<br />
als wel behoorde, in de betrachting der deugd geoefend<br />
had. Eindelyk, hy bezat die uitftekeii.de gaven<br />
Welken men zelden in groote mannen vind. Met alle<br />
zyne bekwaamheden was hy de nederigheid zelve, en<br />
fprak niet alleen met de grootfte zedigheid over zichzelve<br />
, maar beleed dikwils, ten aanhooren van een<br />
ieder, met eene byzondere openhartigheid, dat hy dagelyks<br />
toenam in leeren , en dat , al wat hy anderen<br />
voorhield, geene lesfen waren, door zyne wysheid<br />
uitgedagt , maar die van hunne Voorvaderen.<br />
Wy zouden voorwaar minder geloof (laan aan deeze<br />
heerlykc gettügcnisfeii van het zedelyk gedrag en dc<br />
wysheid van CONFUCIUS , ware het niet dat dezelve<br />
door de gantfche Nakomelingfchap der Chineezen o,p de<br />
luisterykile wyze bevestigd zyn. Wanneer hy inhetdrie T<br />
en zeventigfle jaar zyns levens overleed, was de droefheid<br />
en ycrllagenhei.d onder zyne leerlingen zo groot,<br />
dat men die nauwlyks met pennen befchryven kan. Zy<br />
naamen allen rouwkkederen aan , en vervielen tot zulk<br />
eene zwaare droefgeestigheid en verdriet, dat zy naauwlyks<br />
fpys of drank wilden nuttigen. Nimmer wierd<br />
.een waardig vader met meer tederheid van zyne braaye.kinderen<br />
betreurd, dan CONFUCIUS van zyne leerlingen.<br />
Een gantsch jaar befteede men aan tjeurklag-<br />
ten
VAN DEN WYSGEER CONFUCIUS. 20,5<br />
ten en geween ; daar anderen in geen drie jaaren een<br />
einde maakten van rouwe , maar dagelyks traancn<br />
wierpen op het graf van hunnen hooggeaehten Mees»<br />
ter. Zelfs verhaalt men van een, die zynen voorganger<br />
zulk eene hoogachting toedroeg, dat hy zich in<br />
geen zes jaaren wilde verwyderen van de plaats, daar<br />
die begraayen lag ; zodat de overtuiging , waarmede<br />
men wegens de eerlykheid, braafheid en wysheid van<br />
deezen man was aangedaan, eene algemeene invloed<br />
had. Weinige dagen na zyn dood hoorde men iemand<br />
van zyne leerlingen onder zyne medemakkers aldus<br />
redekavelen over zynen Meester : Hoe meer wy onze<br />
oogen openden, om de deugd van CONFUCIUS te aanfchouwen<br />
, deste verder was die van ons af; hoe meer<br />
wy tragten die te doorgronden, deste minder wierden<br />
wy daartoe in ftaat bevonden ; met den eerften opflag<br />
fcheen zyne deugd eenvoudig, algemeen en gemakkehk<br />
te zyn om na te volgen, maar hy de minfte overdenking<br />
gevoelden wy hoe verre wy daarvan af waren.<br />
Onze leermeester ftelde zyne uitneemende lesfen in een<br />
verhevene orde voor; hy mankte geduurig onze inge*<br />
heelde wysheid minder, en leide ons langs eenen veel<br />
karteren weg tot de waare. Dikwyls meende ik hem<br />
kerende te verlaaten, maar ik kon niet; ik wierd genoodzaakt<br />
alle myne vermogens in te /pannen, 0771 hem<br />
ie volgen, hopende al verder te koomen; maar zo min<br />
iemand met een ladder in den hemel kan opklimmen;<br />
zo min kan iemand de wysheid en deugd van CONFU T<br />
pius bereiken. Volkomen overeenkomftig met dit<br />
denkbeeld omtrent de gewoone en verhevene hoedaa-,<br />
nigheden van deezen Wysgeer, zyn alle die eerbewyzen<br />
, waarmeede men zyne nagedagtenis veel langer<br />
^an twee duizend jaaren reeds gevierd heeft en nog.<br />
T 5 viert.
£04 HET LEVEN EN DE GEVOELENS<br />
Vierd. Niet alleen, dat men eene heerlyke graftombe<br />
heeft opgericht ter plaatfe, alwaar zyn dierbaar overfchot<br />
rust , maar men heeft aldaar een tempel gebouwd<br />
; en wat meer is , niet alleen aldaar, maar<br />
door het gantfche Ryk van China vind men in alle<br />
fteeden en vlekken fchoolen en tempels gefticht , ter<br />
eere van den onvergelykelyken Leermeester CONFU<br />
CIUS ; waar langs geen Prins of Vorst zich immer laat<br />
draagen, maar die plaats genaaderd zynde , treed hy<br />
van zyn draagftoel af, en gaat nog heden ten dage<br />
langs dien weg, waarde naam van de heilige CONFU<br />
CIUS gelezen word, met den grootften eerbied te voet.<br />
Dan het is onnoodig my langer bezig te houden met<br />
het vernaaien van alle de plechtigheden en eeredien-<br />
Pen, welke dien grooten Wysgeer, na zo veele ecuwen<br />
, nog met eenpaarigheid van harten dagelyks<br />
worden beweezen en toegebragt. Meer dan ééné Verhandeling<br />
zou hier toe noodig zyn. Van veel grooter<br />
aanbelang is aantcmerken : dat de wil van het<br />
goedertieren Opperwezen uit de gefchiedenis van alle<br />
volken cn natiën op eene uitneemende wyze kenlyk<br />
en zichtbaar is , daar hy niet den naam van eenen<br />
ALEXANDER , die door Krygsbanieren en geweld zich<br />
zocht onfterfelyken roem te verwerven , maar dien van<br />
CONFUCIUS , die het menschdom tragtte te verbeteren<br />
en wel te doen , laat Sn zegeninge zyn. Mogt het<br />
voorbeeld van deezen braaven Wysgeer, wiens gantfche<br />
leer en leven zich alleen uitftrekte, om het menfcbelyk<br />
hart te bevryden van. de duisternisfen der on :<br />
wetendheid, en te zuiveren van de befmetting der gebreken;<br />
die altyd aandrong op de liefde des naasten,<br />
en de overwinning van eene kwaade hebbelykheid als<br />
de verhevenfte zegepraal voor den mensch befchouw-<br />
de,
VAN DEN WYSGEER CONFUCIUS. 295<br />
de , ook onze gemoederen met die begeerte vervullen<br />
tot de deugd, welke alleen den weg baant tot de gelukzaligheid.<br />
Wy allen zyn menfchen kort van dagen,<br />
en wandelen door deeze woeflynen der waereld, daar<br />
allerlei gebreken, als zo veele woeste dieren en gedrochten<br />
ons geduurig aanranden, en die, zo wy niet<br />
op onze hoede zyn, ons eindelyk zullen verfcheuren<br />
en verdelgen. Zich derhalven daartegen te wapenen,<br />
is de onvermydelyke plicht van den broozen flerveling.<br />
En hiertoe was, volgens de meeuing van CONFUCIUS ,<br />
eene byzondere yver en aandagt nodig. Want zich<br />
niet fchuldig te maaken aan misdaden, door de wetten<br />
verbooden , was by hem geenszins het kenmerk<br />
van waare deugd. Luizende voorvallen waren 'er in<br />
ons leven , zeide hy, waarin de booze hartstochten<br />
de reden overweldigden , en verkeerde denkbeelden<br />
ons tot die gebreken deeden vervallen, welke veelal<br />
r.hn zichtbaar, maar daarom niet minder gevaarlyk<br />
zyn. Konden wy de goede van de kwaade menfchen,<br />
even als de witte en zwarte kleuren, onderfcheiden;,<br />
wy zouden hier minder gevaar loopen van dwaalen.<br />
Maar wy hebben gezien, hoe moeielyk CONFUCIUS<br />
deezen taak oordeelde te zyn. De aart der menfchen<br />
is zeer verfchillende, aan geveinsdheid onderworpen,<br />
en met geheime inzichten bewimpeld. Niet alleen,<br />
dat de een zeer veel moeite heeft, om het hart van<br />
den anderen wel te kennen 5 maar wie is 'er, die<br />
zeggen kan , dat hy zichzelvc kent, en genoegzaam<br />
veilig is voor de geheime en booze infpraken van<br />
zyn eigen hart ? Wy worden meenigmaalen van binnen<br />
overvallen, eer wy het weeten. De Leerling van onzen<br />
Wysgeer moest derhalven in zichzelven trceden en<br />
aldaar met eene buitenwoone bedaardheid en geduurige<br />
op-
sgfi JIET LEVEN EN DE GEVOELENS<br />
oplettendheid onderzoeken de waare oorzaak van alle<br />
zyne overleggingen en raaullaagen, en na dat geltreng<br />
en onpartydig onderzoek zyne handelingen inrichten.<br />
Hy moest daardoor bovenal leeren omzichtig te zyn<br />
in het bcöordeelen van de daden van een ander, en<br />
die uit het rechte oogpunt weeten te befchouwen.<br />
Men noemde een daad meenigmaal goed, die, wanneer<br />
ons alle dc om Handigheden , die by dezelve plaats<br />
gehad hebben , en de geheime oorzaaken, waaruit dezelve<br />
is voortgelprooten, bekend waren, dien lof geenszins<br />
verdienen zou. Men noemde een daad kwaad,<br />
die , wanneer wy de redenen, die daartoe aanleiding<br />
gegeeven hebben, en het oogmerk, waarmede dezelve<br />
ondernoomen was, in alle deelen wisten, veel beter oordeel<br />
zou waardig zyn. Het was derhalven van het uiterfte<br />
gewigt , hoe een ieder zich hieromtrent gedroeg.<br />
Een gevoelig en weldenkend mensch lag 'er zeer veel<br />
aangelecgen, op wat wyze men zyne daaden en handelingen<br />
befchouwde. Zyne rykdommen en bezittingen<br />
moesten in een geregelden burgerftaat door goede<br />
wetten en inftcllingcn worden beveiligd; maar daar<br />
was geen algemeen gezag uittcdenken , het welk zyn<br />
goeden naam, hem waardiger dan alle fchatten cn het<br />
leven zelve , voor bedekte kwaadwilligheid en laster<br />
kon vrywaaren ; dit hing af van een geveinsd gelaat<br />
, van dubbelzinnige uitdrukkingen en verfcheiden<br />
andere zogenaamde kleinigheden, die hier met de daad<br />
meer dan eens , of ten goede, of ten kvvaadc , de grootfte<br />
en verbaazendftc uitwerkzels hadden. Met reden<br />
vermaande derhalven CONFUCIUS dagelyks zyne leerlingen<br />
, om hieromtrent op hunne hoede tc zyn , en<br />
de waarheid en oprechtheid te eerbiedigen. Eindelyk<br />
bezat hy daaromtrent die naauwkeurigheid, welke<br />
men
VAN DEN WYSGEER CONFUCIUS. 297<br />
men bykans by geenen Wysgeer aantreft. Men moest<br />
hier bovenal de tydsomftandigheden in achtneemen ,<br />
welke vecltyds daaden , die op een bloot voordel<br />
zouden te berispen zyn, met alle reden billykten. Toen<br />
hy het Koningryk van LU bedierde, kon men , zonder<br />
vrees voor verlies, zyn goed op draat veilig laaten<br />
liggen; maar gelyk, nadat hy het ryk verlaaten had,<br />
en de harten der menfchen door weelde , hovaardy<br />
en gierigheid waren bedorven , het dwaasheid zyn<br />
zou zulks te waagen , zo was het ook verkeerd en<br />
onbezonnen de door wellust betoverde gemoederen te<br />
willen oordeelen naar die geenen, by wien eerlykheid,<br />
deugd en tucht in aanzien waren. De verbetering deizeden<br />
moest het eenige doelwit zyn onzer handelingen,<br />
en die trachten te bevorderen langs dien weg, welke de<br />
beste en aannecmelykde was ; wy moesten ons hier<br />
dan bedienen van die middelen , welke de zachtzinnigde<br />
waren en de meeste overtuiging in het gemoed<br />
van anderen te weege bragten, het geen door eene volkomene<br />
kennis van het menfchelyk hart en een naauwgezet<br />
en onpartydig oordeel over dc daaden van anderen<br />
enkel en alleen kon worden te weeg gebragt.<br />
Zodanig was de Zedekunde van CONFUCIUS , diewy,<br />
ter navolging voor anderen , in deeze Verhandeling,<br />
hebben voorgedeld.<br />
c HA-
ao8<br />
C IIA R A C T E R Ï S T,IE K È T R E K K E N U I T D E G E -<br />
S C H I E D E N I S D E R V E R E E N I G D E N O O R D -<br />
A M E R I C A A N 5 C I I E S T A A T E N , B Y Z O N -<br />
D E R L Y K U I T D E T Y D E N V A N Ö E rif<br />
L A A T S T E N A M E R I C A A N S C I I E N<br />
O O R L O G , D O O R E E N A M E <br />
R I C A A N .<br />
Een jonge Americaan, die, reeds federt langen tyd,<br />
door zyne werkzaamheid en dapperheid, by den grooten<br />
WASHINGTON in achting was, kreeg van het Congres<br />
een Kapiteinsplaats , terftend na den flag by Braudywinc!<br />
Zyne Gemalin nam het bclluit om hem te<br />
vergezellen, cn de moeijciykheden en gevaaren van den<br />
veldtocht van 't jaar 1778 met hem te deelen. Toen<br />
hy op zekeren dag een troep Royalisten vervolgde ,<br />
wierd hy door den aanvoerder van deeze troep met<br />
een musketfehoot doodlyk gewond, in hetzelfde ogenblik<br />
dat zyne lieden de troep omringden en gevangen<br />
namen. Hy had de grootmoedigheid , de zynen ,<br />
eer hy den" geest gaf, te beveelen, dat men zyn dood<br />
niet wrecken , maar de gevangenen in 't hoofdkwartier<br />
brengen zou.<br />
Hoe groot was dc fmart zyner vrouw , toen de<br />
foldaaten haar het bloedige lyk bragten , en toen zy<br />
in den gevangenen aanvoerder, die hem had doodgefchooten<br />
, eenen teder geliefden broeder ontdekte ,<br />
die , niettegenftaande alle haare aanmaaningen, de<br />
party der Koningsgezinden gekoozen had ! Vol wanhoop<br />
en verbaasdheid, wilde dit mensch de handen<br />
aan zich zclven haan ; doch zyne ongelukkige zuster<br />
by welke in dit oogenblik de broederlyke liefde<br />
alle
AMERICAANSCHE ANECDOTEN. 299<br />
alle andere aandoeningen ovenveegde, zocht hem op-<br />
tebeuren. Zy fchonk vergifl'enis aan den moordenaar<br />
van haaren man, en den vyand van haare party, on<br />
der het beding dat hy den dienst des Kouings verlaa<br />
ten zou. Hy deed het , en houdt zich nu op haar<br />
plantage bezig met de opvoeding van haar eenig kind ,<br />
dat zyn zuster van haaren ongelukkigen man had.<br />
Een Schip van Boston ging op de rhede van<br />
Barbados voor anker leggen. Eenigen der matroo-<br />
zen fprongen in 't water , om zich met zwemmen te<br />
verfrisfehen , geduurende dat hunne kameraads op de<br />
raa en mars acht gaven of 'er ook Iiayen aankwamen.<br />
Het duurde niet lang , of men werd een van deeze<br />
gevaarlyke dieren gewaar, wiens groote vinnen<br />
hoog boven de rivier , die zy doorfneed , uiriloe-<br />
gen. Terftond keerden alle de matroozen yllings naar<br />
boord.<br />
Het greetige monfter, dat deeze menfchen de vlugt zag<br />
neemen, fchoot als een pyl door de baaren, en kwam<br />
op het oogenblik af, dat het lichhaam van den laat-<br />
ften zwemmer reeds van zyne kamcraaden gevat en<br />
voor de helft in de floep was. De visch beet hem<br />
een been af. Het bloed ftroomde uit de aderen, en in<br />
minder dan een half minuut was hy dood.<br />
EMANUCL PURDY , zyn landsman , (beiden waren<br />
uit de Stad Darmuth, in den Straat van Masfachusfets-<br />
Bay, geboortig) had ondertusfehen ftaarend en zwygend<br />
de o'ogen op zynen ftervenden makker geflagen, en riep<br />
woedend, zoras hy hem den laatften fnik zag geeven:<br />
EZECHIÊL tl dood , en dit helfche monfter heeft hem<br />
vermoord'. Hy verliet het lyk, liep op het fcheepsdek,<br />
haal-
30O A M E R Ï C A A N S C H Ë<br />
haalde een groot mes, en Heep het op den flypfteeri<br />
van den Timmerman. „ Wat wilt gy doen?" Vroeg<br />
hem deeze. Myn makker wreeken! antwoordde PURDY.<br />
Kort hierop klom hy op liet verdek , kleedde zich<br />
uit , zonder een woord te fpreeken , ett fprong in<br />
zee, eer men zyn oogmerk had kunnen vatten.<br />
Het hongerige monfter, dat zich nog fteeds op de<br />
hoogte van het fchip ophield , wierd hem zo ras<br />
niet gewaar , of zwom in den beginne langzaam ,<br />
gelyk deeze visfehen gewoonlyk doen. Het fcheeps-<br />
volk hield den matroos voor vcrlooren, en brak in<br />
een angftig gefchrei uit. EMANUSL, die in diergclyk<br />
een gevecht geoefend was, (*) putte zyne krachten<br />
niet uit, vatte zyn mes, bleef onbeweeglyk, en ver<br />
wachtte met een onbegrypelyk geduld de Hay af ^<br />
die langzaamerhand naderde. In het oogenblik dat hy<br />
zyn moordadigen muil openfperde, dook by onder<br />
water, en kwam op een afftand van tien voet weder<br />
te voorfchyn. Hy befchreef daarop een cirkel rond-<br />
fom de Hay, terwyl hy langzaam zwom, en hem op<br />
zyde zogt te komen. De Hay, die woedend kwam aan<br />
zwemmen, cn zich van zynen roof zeker dacht, fchoot<br />
op hem af, terwyl hy op zyde fwom; want de ftrot<br />
van dit monfter is van zyn bek zo ver af, dat by<br />
niets vatten kan, zonder zich op den rug te werpen.<br />
Dit was het ogenblik , waarop EMANÖEL loerde.<br />
Met een tegenwoordigheid van geest, met een moed<br />
en fterkte, die verre boven menfchelyke krachten ver<br />
heven fcheen , ftootte hy den roofvisch het mes in<br />
(*; Op de Bermudifche Eilanden heb ik veele Blanke»<br />
Negers deeze Monflers zien aangrypen en neêrvellen.<br />
het
A N E C D O T E NÖ §OI<br />
liet lyf. Zyn geduchtte muil floot zich, zyn waridrochtelyke<br />
Maart zweepte angstig door het fchuimend<br />
element ; hy vervolgde zyn buit niet meer.<br />
Doch EMANUEL vervolgde hem nu zelf, en bragt<br />
hem, onder het water zwemmende, nog verfcheiden<br />
wonden toe. Dé zee wierd met het bloed van den<br />
visch geverwd j zyne bewegingen wiefden aemechtiger,<br />
hy wentelde zich been en wéder , zwom over<br />
het water, en ftierf.. Zeven minuuten had dit buitengewoon<br />
gevecht geduurd. De zorg van het Scheepsvolk<br />
veranderde nu in loutere vreugde , men trok<br />
EMANUEL aan boord, en ieder wenschte zich geluk<br />
den makker van deezen dapperen man té zyn, die dit<br />
vreesfelyk dier in zyn eigen element had durven aangrypen<br />
en overwinnen. Zo ras het doode monfter<br />
op het verdek gewonden was, hakte hem de overwinnaar<br />
den kop af, fneed heni den buik op, haalde 'er<br />
het beèn van zyn landsman uit , eh Ieide het by des-<br />
Zelfs lyk. Deeze dappere daad wierd in de Nieuwsmaare<br />
van Barbados geplaatst.'<br />
Èen Man uit Nantuket dreef den Nègerhandel reeds<br />
federt veéle jaarén , en béroèmde zich deswegens by<br />
zyn nabuur, een Kwaakef. Eenigen tyd daarna verloor<br />
dcèze man zyn kind, en niemand wist waar het<br />
gebleven was. ,, Mogelyk, zeide de goede Kwaaker,<br />
heeft het ergens een Scheepskapitein weggevoerd J<br />
óm het iii vréémde landen te verkoopen." ; •<br />
„ Zou het mogelyk zyn?" vroeg de ongelukkige in<br />
traanen zwemmende vader. ——— ,, Even zo mogelyk<br />
, als het u mogelyk ware van de kusten van<br />
«ISTORIEK. IV. D„ V Gul-
Soa A M E R Ï C A A N S C H E<br />
Guinea alle die arme zwarten te vervoeren , die gy<br />
jn de Snikerëilanden verkogt hebt." • De indruk ,<br />
die deeze aanmerking op den Negerhandelaar maakte,<br />
was zo Merk, dat hy van het ogenblik af aan deezen<br />
fchandelyken handel liet vaaren. - Weinige dagen<br />
daarna wierd bet kind wedergevonden, en het fcheen<br />
alleen verloren geraakt te zyn, om zyn Vader deeze<br />
treffende les te geeven.<br />
De vrouw van een Landman , in de ftreek van<br />
Bristol, vyf uuren van Philadelphia, verloor haaren<br />
man, by wien zy zes kinderen had. Hy had niet<br />
meer dan één enkelen Neger, den medgezel van zy<br />
nen eerften arbeid, wien hy, eer hy ftierf, de vry<br />
heid gaf. De erkentelykheid van deezen edelmoedi-<br />
gen Africaan was zo groot, dat hy zich plechtig ,<br />
als vryman, verbond, deeze vrouw en haare kinderen<br />
te blyven dienen , zonder ergens een andere belooning te<br />
vorderen of aanteneemen , dan dat hy kleeding en<br />
onderhoud met deeze familie deelde. Na den dood<br />
van deezen Neger liet zyn oude vrouw hem op zyn<br />
Grafzerk het volgende opfchrift zetten: „ Hier ligt<br />
JOHAN, geboren te Trenton in New Jerzey, den 17<br />
May, 1703, geftorven den ie, October 1770. Hy<br />
was tot in zyn twee-endertigfte jaar een goede en<br />
trouwe Slaaf, en wierd , na zyn vrylaating , door<br />
zyne kundigheden , zyn vlyt en zyne dankbaarheid,<br />
de fteun van mynen weduwenftand en van de jeugd<br />
myner kinderen<br />
M P."<br />
Een
A N E C D O T E N» 3°3<br />
Een Engelsch Soldaat , die het geluk gehad had<br />
een Officier van het a^fte Regiment in de Actie van<br />
Broddock 1755, het leven te redden, kreeg inden<br />
jaare 1772 van zyn Overften het aanbod eener verzorging<br />
in het Hospital van Chelfea. Eer hy ze aannam<br />
, fchreef hy aan den gemelden Officier, die reeds<br />
lang den dienst verlaaten, en aan den oever van de<br />
groote rivier Potawmak zich had nedergezet. Hy<br />
kreeg een antwoord, waarby hem deeze Officier verzekerde<br />
, dat hem het voorval by Broddock nooit uit<br />
de gedachten gegaan was , en met de volgende woorden<br />
befloot:<br />
„ Wat de aangeboden verzorging te Chelfea betreft,<br />
myn Vriend, zo doet wat gy wilt; doch ik twyfele<br />
zeer, of gy wel in ftaat zult zyn u voor uwe wonden<br />
fchadeloos te ftellen, en u gemakkelyke dagen in<br />
uwen zwakken ouderdom te verzorgen. Zo gy liever<br />
in America blyven wilt, kunt ge buiten zorgen zyn;<br />
komt by my te Potawmak. Ik bezit daar een voortreflyke<br />
plantagie, die my myn beftaan en menige geneugten<br />
in ryke maate oplevert. Kom, braave Krygsman,<br />
zet uw fnaphaan in een hoek van myn huis<br />
neder. Het zal my en myn vrouw een waar vergenoegen<br />
zyn , den avond van uw leven vreedzaam ,<br />
gerust en gelukkig te maakén. Het zal u aan niets<br />
bntbreeken." HORATIO GATES.<br />
Het is dezelfde GATES, die in het vervolg als Ge<br />
neraal GATES ZO beroemd geworden is.<br />
Een Generaal uit Nieuw Engeland reisde naar de<br />
Armée van GATES, kort voor de Capitulatie van Sai-<br />
V z ratoga,
3«4 A M E R I C A A N S C H E<br />
ratoga, en had zyn neger by zich, die tegen hem<br />
zeide: Mag ik myn Heer wel vraagen, waarom hy<br />
deeze lange reize doet? Om vryheid ert onafhanglykheid<br />
te bevechten. Ach, antwoordde<br />
de Neger, konde ik ook de myne bevechten!<br />
Die zult gy, zonder een (lag van het zwaard, hebben<br />
, antwoordde de Generaal , en nam hem by de<br />
hand; van dit ogenblik af zyt gy vry, als ik!<br />
Een groot aantal van Wilden uit de Mehikanderfche<br />
Dorpen , Montawk Stockbridge (loutere dorpen en<br />
ftreeken die de oude Wilden van de Natie der Mehikanders<br />
zich, by den afhand van hunne Landeryeu<br />
aan de Blanken , voorbehielden, en welke nu door de<br />
Europeefche Volkplantingen geheel cn al zy:i ingefloten,)<br />
die hunne landslieden in de bosfeheu niet kenden<br />
, zelfs niet eens hunne taal vcrltonden, werden<br />
tot de algemeene Vergadering genodigd, die men in<br />
October 1784 by bet Fort Schuyler hield. Zy hadden<br />
eene opvoeding genoten, gelyk men gewoonlyk<br />
de Americaanfche kinderen geeft ; dat wil zeggen ;<br />
de meesten van hen konden leezen en febryven, waren<br />
in de eerfte grondbeginfclen van den Christefykcn<br />
Godsdienst onderweezen, en arbeidzaam en vlytig.<br />
Hunne kleeding was de Europeefche, en zy hadden<br />
nooit een andere gekend. De Commisfarisfen van<br />
het Congres lieten op de bovengemelde algemene<br />
Vergadering aan de hoofden der zes Natiën de gewoone<br />
prefenten uitdeden. Tk weet niet of dit fchouwfpel<br />
of een andere oorzaak hiertoe gelegenheid gaf;<br />
genoeg; van het eerffe ogenblik af traden zy in een<br />
gemeenzaamer omgang met eikanderen , en kreegen<br />
fmaak
A N E C D O T E N. S°5<br />
fmaak aan dc levenswyze, die hunne vaderen geleid<br />
hadden. Mannen en Vrouwen bellooten eenparig ,<br />
hunne fchoone huizen en gezegende velden te verlaaten<br />
, en alle dc middelen van beftaan, van welke<br />
zy kennis gekregen hadden, te verlaaten Zy wierpen<br />
hunne Europeefche klederen af, kleedden zich op de<br />
wyze der Wilden, en vereenigden zich met den Onondagas,<br />
in wiens groote dorp zy, aan de Zee Oneida,<br />
nu leeven. Zo krachtig en onuitwischbaar is de indruk<br />
en bekooring van dc levenswyze der Wilden.<br />
Dit nieuwe voorbeeld , dat in tegenwoordigheid van<br />
veele getuigen voorviel, is daarvan een bewys.<br />
De dag, toen, door de gevangenneming van den<br />
Majoor ANDRÓ , het Complot van den Generaal AR-<br />
NOLD ontdekt wierd, verwachtte de laatfte den Generaal<br />
WASHINGTON, FAYUTTE KNOX, en hunne Adjudanten<br />
, op het ontbyt. ARNOLD ontvlugtte gezwind<br />
, en liet zyne jonge Gemalin , die geheel buiten<br />
haar zelve was, achter. Hy wierd vuurig vervolgd,<br />
doch bereikte gelukkig het boord van een Engelsch<br />
Oorlogsfchip, dat in Hudzons-Baay voor anker<br />
lag. Denzelfden avond zond hy de Americaanfchcn<br />
Generaalen, die in zyn huis gebleven waren, de bekdigcndfte<br />
brieven. Hoe toornig WASHINGTON ook<br />
was , liet hy toch aan Mevrouw ARNOLD zeggen ;<br />
,, dat het hem aan den eenen kant wel leed deed,<br />
„ dat hy haar man niet had kunnen meester worden;<br />
„ doch dat hy aan den anderen kant geen tyd wilde<br />
verzuimen, om haar het aangenaame nieuws te mei-.<br />
„ den , dat hy in volkomen zekerheid was." •<br />
De drie mannen, welke den ongelukkige Majoor AMDR6<br />
V 3 ge*
306 A S 1 E R Ï C A A N S C I I E ANECDOTEN.<br />
gevangen namen, kreegen ieder van het Congres een<br />
Medaille en een pennoen van 50 Guinjes. Ook<br />
heeft in 't vervolg de Staat van New-Jork ieder met<br />
een Plantagie van omtrent 2000 Duitfche Daalders<br />
aan waarde befchonken.<br />
In een Aslcmblée tc New-York waren verfcheiden<br />
Engehche Officieren met een jonge Americaanfche Dame<br />
byeen , en maakten, na eenige bytende fpotternyen<br />
over de Americaanfche Armee, de aanmerking,<br />
dat 'er by de troepen der Rebellen ook een Generaal<br />
nowE en Generaal CLINTON was. ,, Ja, myne<br />
Ileeren , antwoordde de Dame , maar in uw Armee<br />
vindt men geen WASHINGTON."<br />
Dc Overfte ALEXANDER HAMILTON , die, als Adjudant<br />
van den Generaal WASHINGTON, den gantfehen<br />
Oorlog door, de zaak van zyn Vaderland, met een<br />
enthufiasraus van vryheid en aangebooren moed verdedigd<br />
had, greep, na den Oorlog , met even die<br />
zelfde zucht tot gerechtigheid, de veder op, om de<br />
zaak der Koningsgezinden, die te zeer verdrukt wierden<br />
, te verdeedigen. Men leeze zyne Brieven van<br />
Phocion en andere fchriften , die hy ten voordeele der<br />
Royalisten uitgaf.<br />
IV. AL-
IV.<br />
A L G E M E E N<br />
M A G A Z Y N .<br />
BESCHAAFDE LETTEREN, FRAAIJE<br />
KUNSTEN,<br />
F. N<br />
M E N G E L W E R K .
309<br />
HET VERSCHIL VAN wél- T E SPREKEN EN<br />
WéL TE S C 1 I R Y V E N .<br />
Daar is een verfchynfel in der menfchen verftandelyke<br />
bekwaamheden, 't welk, fchoon vry gemeen en<br />
onze opmerking niet geheel ontfnappende, in zyn<br />
aart en oorzaaken echter minder wordt nagefpoord<br />
dan het verdient. De Abt de TRUBLET heeft het in<br />
zyne EJJais zo bevallig als wysgeerig opgehelderd:<br />
liet zal, geloof ik, onzen Lezeren aangenaam zyn,<br />
dat wy hun hetzelve , in navolging van dien beveiligen<br />
en wysgeerigen Schryver, wat nader doen kennen.<br />
Elk, die eenige verkeering met geleerde lieden heeft?,<br />
of gehad heeft , herinnert zig onder dezelven zommigen<br />
te hebben aangetroffen , die wél fchryveh en<br />
kwalyk fpreken, of die ten minften veel beter fchryvcn<br />
dan fpreken ; terwyl anderen wél fpreken , en<br />
Hecht fchryven, of ten minden veel beter fpreken dan<br />
fchryven. De ondervinding verfchaft dagelyks voor-:<br />
beelden van deze aanmerking; de zaak is zeker,<br />
maar de redenen vertoonen zig zo gereedelyk niet.<br />
Dc eerde vraag; „ Wat kan de reden zyn, waar-<br />
„ om iemand wél fchryve en kwalyk praate?" is da<br />
gemaklykfte te beantwoorden. Om wél te praatcn<br />
moet men vaardig cn net denken. Maar nu; daar zyn<br />
wyze hoofden , die bondig en juist , maar koel en<br />
langzaam , denken; welker gedachten zig ten minften<br />
niet in haare volmaaktheid vertoonen, voor dat zy dezelve<br />
overdacht, en voor zig zelven zo wel als voor<br />
V 5 an-
3IO HET VERSCHIL VAN WEL TE SPREEKEN<br />
anderen ontwikkeld hebben. De Hr. NICOLE , een der<br />
grootfte Franfche Schryvers in de vorige eeuw, hadt<br />
de gaaf niet van wél te praaten; De Hr. DE TREVIL-<br />
L E , een man van de waereld, met veel minder kundigheden<br />
maar een vaardigen toevloed van denkbeelden,<br />
hadt dikwils eene twistreden met hem in de gezelfchappen,<br />
daar zy zig famefi bevonden; „ TREVILLE<br />
99 zegepraalt over my , zeide NICOLE , in de zaal,<br />
„ maar ik ben nauwlyks vertrokken, of ik ontwik-<br />
„ kei zyne drogredenen, en ik werp hem over hoop."<br />
De Schryvers van beroep hebben dikwils weinig<br />
wereld - kennis ; het zyn menfchen die afgezonderd<br />
leeven , en die meer lezen en fchryven dan praaten •<br />
de ftyl van de dagclykfche verkeering is hun niet<br />
gemeenzaam ; de gewoone onderwerpen , die daarin<br />
verhandeld worden, zyn hun onbekend en vry onverfchillig<br />
; veelen zelfs houden zig bezig met zaaken ,<br />
daar men in de gezelfchappen nooit van fpreekt; of,<br />
zo zy over Hukken van fmaak en vernuft , fchryven,<br />
doen zy dat, en moeten zy dat doen, op eene<br />
beredeneerde, derhalven afgetrokken, wyze, het geen<br />
behaagen kan in een boek waarin men de zaaken wysgecrig<br />
onderzoekt, maar dat in de verkeering noodwendig<br />
vermoeien en vervcelen moet. Men herinnert<br />
zig misfehien het antwoord van ISOCRATES aan de tafel<br />
eens Konings van CYPRUS ; Hy hieldt een diep<br />
ftilzwygcn ; men fpoorde hem aan om meê te praaten;<br />
„ Het geen ik weet, zeide hy, komt hier niet<br />
„ tc pas, en het geen hjer te pas zou komen, weet<br />
„ ik niet."<br />
Menfchen van een meer dan gemeen verftand, heb<br />
ben
1 1<br />
EN WEL TE SCIIRYVEN. 3<br />
ben dikwils minder gemaklykheid in 't fpreken dan<br />
middelbaare geesten, omdat zy meer denken , dat is<br />
te zeggen , omdat hunne gedachten nieuwer, fyner,<br />
dieper zyn. Het is zeer natuurlyk , dat gemeene<br />
denkbeelden eenvoudig en klaar zyn, terwyl nieuwe<br />
cn faam gefielde denkbeelden , diep beredeneerde gedachten<br />
, zig niet dan verwardelyk aan den geest vertoonen,<br />
en dus minder gemaklyk en vaardig voorgefteld<br />
kunnen worden. Men ondervindt dagelyks in<br />
! t fchryven en fpreken, en vooral onder het overzetten<br />
uit de eene taal in de andere, dat de beste,<br />
gedachten zig moeijelykst laten uitdrukken.<br />
Ik gaa verder. Dikwils heeft men een levendig gevoel,<br />
en een klaar denkbeeld van het geen men zeggen<br />
wil , en echter vindt men zig buiten ftaat om<br />
het naar zyn genoegen uit te drukken. Buiten deze<br />
zwaarigheid zou niets gemaklyker zyn dan wél te<br />
yertaalen , en yder mensch van geest, die de beide<br />
taaien wél verltond , zou zo fpoedig als de loop<br />
van de pen toeliet, van de eene in de andere kunnen<br />
overzetten ; ondertusfehen , fchoon 'er minder genie<br />
vereischt wordt om te vertaaien, dan om zelf op te<br />
(tellen, is 'er tot het eerfte misfehicn. meer tyd cn<br />
arbeid noodig dan tot het laatfte. Men verftaat volmaakt<br />
eene fraaie plaats van HORATTÜS of OVIDIUS;<br />
men voelt 'er al het fchoone en fyne van , en evenwel<br />
'daagt men niet dan na daar lang op gepeinsd te<br />
hebben, om zulk eene plaats gelukkig in eenige andere<br />
taal over te gieten; dikwils zelfs daagt men daar<br />
nooit in.<br />
Onze beste Schryvers lezende, overreden wy ons<br />
ligtelyk, dat onze taal zeer ryk is; maar ik ben verzekerd<br />
, dat die Schryvers zelve de taal in verfcheiden
3ia HET VERSCHIL VAN WEL TE SPREEKEN<br />
den opzichten zeer arm gevonden hebben; dat zy op<br />
verre na niet altyd gezegd hebben wat zy wilden<br />
zeggen , en dat hunne uitdrukkingen dikwils beneden<br />
hunne gedachten zyn.<br />
Het is ten opzicht van het geen een goed Schryver<br />
uitdrukt, met betrekking tot het geen hy onder<br />
het fchryven poogt uit tc drukken, juist het zelfde<br />
als ten opzicht van eene Overzetting met betrekking<br />
tot het Oorfpronkelyke. De Overzetter kan bezwaarlyk<br />
of nooit den fchryver, dien hy ons vertaald poogt<br />
te geven, evenaaren ; en by die zyne eigen gedachten<br />
fchryft, kan, indien ik my zo mag uitdrukken, nooit<br />
zig zeiven evenaaren , nooit volkomen uitdrukken<br />
wat hy denkt cn voelt. Het gebeurt zeer zel<br />
den, zeide my, voor eenigen tyd, een onzer beste<br />
fchryveren, dat ik geheel voldaan ben over het geen<br />
ik fchryf; het komt my voor, dat ik myne Werken<br />
overtref, cn dat ik beter denk dan ik fchryf. Gewrsfelyk<br />
zoude men, zo men in myn geest koude lezen,<br />
terwyl ik aan eene wél bekookte (lolié arbeide,<br />
daar altyd meer en betere gedachten vinden dan ik,<br />
op het papier kan overgieten.<br />
Het is dan zeker , dat tic fchoonheid der gedachten<br />
, dat is te zoggen derzelver nieuwheid , fynheid<br />
en juistheid, uit eigener aart een hinderpaal is om<br />
haar wél uit te drukken ; het is op dezelfde wyze ,<br />
zoude een Dichter zeggen, die eene gelykenis wilde,,<br />
maaken , dat de fchoonlte en dierbaarhe ftoflen de<br />
moeielykfte zyn om te bewerken. • Uit dit alles<br />
dan blykt ten duidelykften, dat een man van geest,<br />
juist daarom, omdat hy een man van geest is, minder<br />
gemaklyk en bevallig praat, dan vede lieden van,<br />
een zeer oppervlakkig verftand.<br />
De
EN WEL TE SCHRÏVEN. 313<br />
De zuiverheid en de fraaiheid van den ftyl maaken<br />
een groot gedeelte uit van de verdiende in een werk<br />
van vermaak , en zo men diezelfde vereischten in<br />
alle andere foorten van werken niet voldrektelyk vordert<br />
, kan men ten minften zeggen, dat 'er geene<br />
zyn, die 'er niet veel by winnen, dat zy wél zyn<br />
gefchreven ; Maar een al te zuivere dyl is niet de<br />
ftyl van de verkeering; en is ook met geene mogelykheid<br />
in dezelve in tc voeren en te handhaven ;<br />
ond-'Ttusfchen legt men zig, onder het fchryven ,<br />
daar deeds op toe ; men neemt 'er den fmaak van<br />
aan, men krygt 'er eene heblykheid van. Welk eene<br />
ongunilige uitwerking moet dit by den fpreker in de<br />
gewoone gezclfchappen niet te wege brengen! Men<br />
gewent zig aan eene zekere juistheid van gedachten<br />
en uitdrukkingen , zonder welke men zig fchaamen<br />
zoude te fpreken ; men zou wel wenfehen niets te<br />
zeggen, het welk niet verdiende gefchreven te worden,<br />
men maakt een opftel terwyl men praat ; vandaar<br />
een voorkomen van werk en moeite, 't welk hen die<br />
toeluisteren , doet lyden ; vandaar een langzaamheid<br />
in de uitdrukkingen, die hen onverduldig maakt; vandaar<br />
het ongunftig oordeel van pedanterie en berispelyke<br />
verwaandheid in den fpreker. Hy zou gewisfelyk<br />
beter doen met minder wél, maar ook minder bewerkt<br />
en vaardiger te fpreken.<br />
Men moet niet fchryven, zo als men fpreekt, behalven<br />
misfehien alleen brieven, die als eene gefchreven<br />
verkeering befchouwd kunnen worden ; buiten<br />
deze zoude men met te fchryven zo als men praat<br />
een al te (lordigen ftyl maaken. Men kan, en men<br />
moet, ook niet fpreken , zo als men fchryft , want<br />
dan zoude men niet vry, niet natuurlyk genoeg fpreken.
314 HET VERSCHIL VAN WEL TE SPREEKEN<br />
ken. Met kan zyn, dat men den eerden , aan wieu<br />
men het kompliment maakte; „ Hy fpreekt als een<br />
„ Boek!" heeft willen pryzen , maar deze uitdrukking<br />
konde niet misfen van eerlang een fchimpfchoot<br />
en ipotterny te worden.<br />
Gemaklyk te fpreken en wél te fpreken, moeijelyk<br />
te fpreken en kwalyk te fpreken, -is voor de meeste<br />
tochoorers dezelfde zaak , en dit kan niet wel anders<br />
zyn. De gemaklykheid in 't fpreken boezemt een<br />
zeker vertrouwen van bekwaamheid in , het welk nog<br />
verfterkt wordt door de vaardigheid, die 'er een gevolg<br />
van is. De moeielykheid in 't fpreken brengt<br />
geheel ftrydige uitwerkfelen voort. De moeite , welke<br />
hy , die bczwaarlyk fpreekt, my doet ondervinden,<br />
verhindert my om het wezenlyk fraei van 't geen hy<br />
zegt te voelen ; het is derhalven natuurlyk, dat ik<br />
'er niet zeer gunftig over oordeel.<br />
Dat oordeel is daarenboven niet geheel valsch; en<br />
het is in zekeren zin waar, dat hy die met moeite<br />
fpreekt, kwalyk fpreekt. Het kan zyn, dat 'er in<br />
zyn gefprek niets te berispen is ; de fout zit niet in<br />
't geen gezegd wordt, maar by den Perf >on, die het<br />
zegt; want men fpreekt met meerdere of mindere gemaklykheid<br />
, naarmaate de denkbeelden, welke die dan<br />
ook wezen mogen , eikanderen vaardiger of langzaamer<br />
opvolgen. Maar nu; deze vaardige opvolging<br />
van denkbeelden , daar de levendigheid van geest eigenlyk<br />
in beftaat, is eene volmaaktheid, en het tegendeel<br />
is een gebrek. Daar fteekt dus altyd eene foort van<br />
verdiende in gemaklyk en vaardig te fpreken, gelyk<br />
men het fteeds als eene wezenlyke onvolmaaktheid<br />
moet befchouvven, ongemaklyk en langzaam te fpreken;
EN WEL TE SCHRYVEN. 315<br />
ken; eene onvolmaaktheid echter , welke , zo als ik<br />
ftraks zeide, niet altyd minder geest onderhielt. Men<br />
heeft meer geest , of, om alle dubbelzinnigheid voor<br />
te komen, men heeft meer grond, meer vatbaarheid,<br />
voor geest en verftand, naarmaate men beter denkt,<br />
en niet naarmaate men fchielyker denkt, en bygevolg<br />
gemaklyker fpreekt ; want in 't algemeen moet men<br />
erkennen, dat hy die langzaam en moeielyk fpreekt,<br />
eveneens denkt.<br />
Wanneer ik zeg, dat de gemaklykheid van fpreken<br />
geboren wordt uit de vaardigheid, waarmede de denkbeelden<br />
eikanderen opvolgen , verftaa ik daar onder<br />
eene gemaatigde vaardigheid; anders zouden de denkbeelden<br />
onder eikanderen verwarren , en clkanderen<br />
uitwisfchen ; ja de overvloed zelf der gedachten zou<br />
het onmogelyk maaken dezelve te uiten, althans geïegcld<br />
voortedragen. Daar zyn dwaazcn, die dit alleenlyk<br />
zyn door eene al te fchielyke opvolging van<br />
denkbeelden ; dit is ook een der uitwerkzelen van de<br />
Dronkenfchap; en men zegt dus te recht , dat de<br />
overmaatige levendigheid aan de Dronkenfchap grenst;<br />
men zou daar zelfs, om den gewoonen toeftand van<br />
fommige lieden uittedrukken , kunnen by voegen, ,, dat<br />
„ zy met een roes geboren zyn."<br />
De vaardigheid in het gefprek dient om 'er de gebreken<br />
van te verbergen , gelyk zy de fchoonheden<br />
daar van deste levendiger doet fchitteren. Het is<br />
waar , dat zy niet gunftig kan zyn voor fyne en<br />
zachte fchoonheden ; maar fchoonheden van die foort<br />
komen in de verkeering, in de gewoone gefprekken,<br />
niet veel te pas; terwyl de vaardigheid daar zo noodzaaklyk<br />
of dienftig is , dat men 'er alles, daar tyd<br />
toe vereischt zou worden , om het wel te bevattea<br />
en
3ï6 HET VERSCHIL VAN WEL TE SPREEKEN<br />
en te voelen, hoe fchoon het ook wezen mocht, lisver<br />
uit moet verbannen, dan dat men, om het wél<br />
te doen bevatten en te voelen, langzaam zou gaan<br />
fpreken.<br />
Hy , die vaardig fpreekt , houdt onzen aandacht<br />
gaande, en roert ons door de menigte van denkbeelden,<br />
welken by ons in korten tyd aanbiedt; terwyl<br />
hy, die langzaam fpreekt, ons Hechts weinige denkbeelden<br />
tevens gevende, en ons lang doende wachten<br />
naar het geen hy ons fehynt te belooven, ons noodzaaklyk<br />
vervccling , en zelfs gemelykheid, verwekt,<br />
inzonderheid zo wy zelve eene levendige geaartheid<br />
hebben.<br />
Zy, die weinig omgang met de wereld hebben ,<br />
zyn gemeenlyk bedeesd , vreesachtig , en daardoor<br />
gedwongen en belemmerd in de verkeering. Dc reden<br />
is niet altyd omdat zy zig niet wél weten uit te<br />
drukken ; iemanct zal u misfehien geheel onwetende,<br />
ja dom, toefchynen, wanneer gy hem in zekere gezelfchappen<br />
aantreft , terwyl hy in andere , en in 't<br />
midden zyner Vrienden, u als een man van veel geest<br />
Zal voorkomen.<br />
De bedeesdheid verftyft, om zo te fpreken, de talenten<br />
, en maakt dezelve onbruikbaar; eene zedige<br />
vrymoedigheid , het vertrouwen , dat men met vermaak<br />
gehoord wordt, de kennis van het karakter van<br />
hun, tot welken men fpreekt, bezielen, als 't ware,<br />
dezelve , en geven den fpreker gelegenheid om zig te<br />
Vertoonen zo als hy is.<br />
Een Schryver brengt in de gezelfchappen niet altyd<br />
eene volkomen vryheid van geest mede ; Hy gaat<br />
dik-
EX WEL TE SCHRYVEN. 3 1<br />
?<br />
dikwils een bezoek afleggen terwyl hy fterk bezig is<br />
met denkbeelden , welken by voorheeft op 't papier<br />
te brengen. Zyn hoofd is geheel vervuld met de<br />
ftoffen , die hy overpeinst; hy is ligchamelyk in 't<br />
gezelfchap , maar zyn geest is nog in zyn boekvertrek.<br />
Hoe kan zulk een man behaaglyk voor het gezelfchap<br />
fpreken, daar hy niet in ftaat is te hooren?<br />
Vandaar die aftrekkingen van gedachten, die vreemde<br />
verzinningen van geleerde lieden , die fomtyds<br />
. zulke kluchtige tooneelen opleveren.<br />
Voeg by die aftrekkingen van gedachten de uitputting<br />
van geest , die door den arbeid van het fchryven<br />
doorgaans veroorzaakt wordt. ——• Een Schryver<br />
gaat in een bezoek by goede vrienden of vriendinnen<br />
rust en uitfpanning zoeken van zyn langen cn<br />
moeielyken arbeid. Men kondigt hem aan ; het is<br />
een man door zyne fchoone Werken bekend; elk fmaakt<br />
by voorraad het vermaak van zyne gefprekken ; men<br />
fnakt daar naar, in het zekere gevoel, dat hy wonderen<br />
van geleerdheid cn geest zal mededeelen.<br />
Het verfchllt oneindig veel! — Op de eerfte plichtplegingen<br />
volgt een koud ftilzwygen , 't welk niemand<br />
uit diepen eerbied durft afbreken. Men<br />
verwacht, men hoopt, dat het den beroemden Schryver<br />
behaagen moge dit ftilzwygen af te breken ; eindelyk,<br />
vermoeid van daar naar vergeefs te wachten,<br />
zoekt men hem door eenige woorden uittelokken ,<br />
waarop hy niet dan een zeer kort en algemeen, veeltyds<br />
Hechts een öénfyllabig, antwoord geeft. Men<br />
zit verwonderd ; men kykt elkander aan; —<br />
Waar is dan dat vernuft ? Waar is die man van geest<br />
en geleerdheid? Wat is 'er van die fraaije verbeelding<br />
geworden? Dat alles beftaat niet meer; eenige uuren<br />
BE sc II. LETT. IV. D. X vver-
giS" HET VERSCHIL VAN WEL TE SPREUKEN<br />
wcrkens hebben den grooten man beneden het gros<br />
der menfchen verlaagd ; dc helft van zyn geest is<br />
uitgeput, en de andere helft is nog met zyn letterarbeid<br />
bezig.<br />
Maar behalveu die groote uitputtingen, door eene<br />
fterke of al te lang gerekte infpamiing veroorzaakt, is<br />
het een gewoon uitwcrkfel eener aanhoudende letteroefening<br />
, dat zy de levendigheid van den geest<br />
verflaauwt, en denzelven minder gefehikt maakt voor<br />
de gezelfchappcn.<br />
Sedert dat de Heer N. Schryver is geworden, zeide<br />
eene Dame, van zyne vriendinnen, vind ik weinig<br />
geest in hem; zyne boeken vermaaken my, maar ik<br />
had meer belang by zynen omgang; dat vermaak was<br />
dagelyks ; nu zie ik hem minder, en zyn gezelfchap<br />
is minder aangenaam ; ik heb evenredig verloren,<br />
naarmaate het Publiek gewonnen heeft; het heeft<br />
my myn vriend, en een goed gedeelte van myn vermaak<br />
ontroofd.<br />
Zie daar dc voornaame redenen , van 't geen elk,<br />
die, omgang met geleerde lieden heeft, dagelyks kan<br />
opmerken, namelyk: ,, dat verfcheiden van hun, die<br />
wel fchryven, niet zeer wél praaten, cn zo weinig<br />
,, ter kering cn verlevendiging der gezelfchappcn toe-<br />
„ brengen , dat lieden van minder geest hen veelal<br />
,, overtreffen." Het ander gedeelte van ons onderwerp<br />
, of de tweede vraag , welke wy bedoelden oplelielderen<br />
, laat zig zo gemaklyk niet verklaaren ; te<br />
weten; ,, hoe het bykomc, dat zy, die wél fpreeken<br />
„ in gezelfchappcn, dikwils hecht fchryven, althans<br />
„ veel beter fpreken dan fchryven? Spreken en fchry-<br />
5, ven, zou men zeggen, (zo men redenecren koude<br />
tegen
EN WEL TE SCHRYVEN. 3 T<br />
9<br />
„ tegen het geen werkelyk plaats heeft, of gebeurt,)<br />
verfchillen Hechts van het meerder tot het min-<br />
„ der 5 en het is moeielyker te fpreken, dan te fchry-<br />
„ ven, dewyl hy, die fpreekt, op 't oogenblik moet<br />
vinden wat hy zeggen moet , of ten minden de<br />
„ wyze regelen hoe het door hem gezegd moet wor-<br />
„ den? terwyl hy, die fehryft, meester is om daar<br />
„ al den tyd aan tc befteeden, dien hy noodig heeft<br />
„ of verlangt; dus zal hy, die wél fpreekt, geene<br />
„ moeite hebben om nog beter te fchryven; de denk*<br />
„ beelden , die by eene eerde pooging niet zyn toe-<br />
„ gevloeid, zullen zig vervolgens laten vinden; het<br />
„ Oordeel zal eene keuze doen onder die, welke zig<br />
„ aan de Verbeelding vertoond hebben; eene tweede<br />
„ bewerking zal het gebrek der eerfte verhelpen , en<br />
alles zal tot die volmaaktheid komen, waartoe de<br />
„ Schryver het brengen kan; maar in dc verkecring<br />
„ moet men zeggen wat zig aan den geest vertoont,<br />
en zo als het zig vertoont; men heeft'geen tyd<br />
noch om het te volmaaken, noch om iets beters<br />
„ te zoeken, en de keuze, welke men, 't zy in zyne<br />
, gedachten, 't zy in zyne uitdrukkingen , kan doen ,<br />
, is al te fcliiclyk om zeer juist tc kunnen zyn."<br />
De ondervinding wederfprcekt niet zelden alle die<br />
redcnccringcn; men zal Itraks zien, wat zy waar' of<br />
valSch bevatten. Maar ik moet. eerst aanmerken, dat<br />
zy die wél ipreken, in dc Verkcering nog beter fchynen<br />
te fpreken dan zy indedaad doen. Daar is minder<br />
noodig om het gehoor, dan om het gezicht genoegen té<br />
geeven ; het verhand kan niet dan een vluchtig onderzoek<br />
doen, van 't geen aan het zelve door middel<br />
van 't gehoor wordt voorgedragen, en in dit onder-<br />
Zoek lopen dikwils eene menigte dingen te famen, om<br />
X » het
320 HET VERSCHIL VAN WEL TE SPREEK.EN<br />
het te misleiden; iedere om Handigheid heeft haare uitwerking<br />
; alle de aangenaamheden van het gezelfchap,<br />
alle de voordceleu van hem die fpreekt, Hrekken reu<br />
voordeele van 't geen hy zegt , en doen dat niet zelden<br />
verre boven deszelfs wezenlyke waarde ryzen.<br />
Men ondervindt dit dagelyks. Hoe dikwils is 't ons,<br />
niet gebeurd, dat wy eene Redenvoering, welk wy<br />
hadden hooien uitfprekeu , een TooneelHuk, dat wy<br />
hadden zien vertoonen , lezende, zeel; veel moesten,<br />
anhyden van het eerde denkbeeld, dat wy daarvan,<br />
hadden opgevat ; en hoe is 't ons niet welcens gebeurd,<br />
dat wy nu met minachting befchouwden, het,<br />
geen ons eerst eerbied hadt ingeboezemd ! Terwyl<br />
wy deze tegenftrydige bcoordeeliugen vellen, gelooven<br />
wy, eigenlyk gezegd, niet, dat wy van ons zelvcn<br />
verfchili.en , veel min, dat wy ons zelven tegenfpreken;<br />
wy erkennen die verfchiilende beoofdeplingen onbewimpeld<br />
, en wy fchryven dat verfchil minder toe<br />
aan ons verftand, dan aan de voorwerpen zelve, die<br />
ccnigermaate van gedaante veranderd zyn. Die Redevoeringen<br />
, die Tooneelfiukken moesten ons behaagen,<br />
in die om Handigheden , waarin de eene cn andere<br />
ons behaagd hebben; uit ons vermaak hebben wy tot<br />
dc wezenlyke goedheid dier werken, befloten; dit was<br />
een natuurlyk gevolg, want zy waren, niet gemaakt<br />
dan om ons tc behaagen; zo zy ons vervolgens misbaagen,<br />
is de reden daarvan omdat, zy ontbloot zyn.<br />
van af het bygevoegde vermaak, dat 'er. nu a.fgefcheiden<br />
is; en deze indruk is weder rechtmaatig; ons<br />
vermaak was niet dan een gevolg van de gemelde,<br />
of andere bygevoegde omHandighedcn, welke wy, door<br />
eene byna onvermydbaare dwaaling, met de voorwerpen<br />
zelve verwarden.<br />
Het
ÈN WEL TE SCIiaYVÉN;' J4J<br />
Het is dm zeker, dat, zo het beste, wat eèn man<br />
van de waereld in de gezelfchappcn zegt, gefchreven<br />
was , wy veele fouten van allerhande foort zouden<br />
vinden , die wy onder 't hoóren niet bemerkt hadden<br />
5 van den anderen kant Zou de indruk der wezenlyke<br />
fchoonheden veel flaauwer zyn ; de verrasfing<br />
voegde daar oneindig veelen by; en daarenboven wierden<br />
0<br />
zy in den mond van hem, die fprak, nog vergroot<br />
door eene menigte bevalligheden, die zig niet<br />
laten fchryven. Ik raadde eens aan een nvyner<br />
vrienden, een man, die zeer fchitterdè in de verkce-<br />
•flffg, van dagelyks eenige oogenblikkcn te bededen om<br />
iio- te herinneren en op te fchryven wat hy in zyn<br />
gezelfchap het fraaist gezegd hadt ; hy antwoordde<br />
my; dat ik alleen bedoelde om hem té vernederen.<br />
Hy hadt èenigzins gelyk.<br />
Maar fchöort wy Zelfs het talent van wél te fpreken<br />
by hun, die het zelve, 't zy in de verkcering;<br />
't zy in niet gefchreven redevoeringen, als van Advokaatén,<br />
óf Predikanten, Politicken in de Raadsvergaderingen'<br />
, enz. in zyne volle waarde erkennen , is<br />
en blyft het echter waar, dat verfcheiden onder hun,<br />
béter "fpreeken dan fchryven, en dat hunne predikatiën,<br />
pleitdooiciï, of aanfprakén, die niet opgeftekl ,<br />
maar alïeenlyk na eene algemeene voorbereiding voorgedragen<br />
worden , treffender zyn dan die, welken<br />
Zy langen tyd, en' met dc meeste Zorg bewerkt hebben.<br />
Dat verfchil kan niét veroorzaakt worden dan<br />
door de verfchillcnde gefteldhedén waarin dezelfde<br />
mensch zig op zytt kamer, of in gezelfchappcn, en<br />
andere talryke vergaderingen bevindt. Gelyk 'er Prekers<br />
zyn, die door het gezicht van eenige perfoonen<br />
X 3 dio
312 HET VERSCHIL VAN WEL TE SPREEKEN<br />
die hen hooreu, en des te meer van talryke vergaderifl*<br />
gen, bedeesd cn belemmerd worden, zyn 'er integendeel<br />
ook anderen , waarby dit eene geheel ftrydige<br />
uitwerking voortbrengt; koel op hun kamer, worden<br />
zy warm en levendig in gezelfchap , en vooral in<br />
openbaare redevoeringen; hunne toehoorders bezielen hen<br />
om zo te fpreeken ; en die warmte van hunne verbeelding<br />
geeft aan hunne Hem cn gebaarden een vuur en<br />
kracht, die de werking der geesten nog meer aan den<br />
gang helpt ; het uitwerkfel daarenboven wordt eene<br />
nieuwe oorzaak; de bewegingen van het lichaam vermeerderen<br />
de aandoeningen der ziel, die dezelve hebben<br />
voortgebragt, cn brengen eene foort van verflandelyke<br />
dronkenfchap voort; in deze gefteldbeid vertoonen<br />
zig in menigte die gelukkige denkbeelden, die<br />
krachtige uitdrukkingen , die levendige en natuurlyke<br />
trekken , welken men vruchtloos zoude pogen weêr<br />
tc vinden, wanneer men niet meer in die gefteldheid<br />
is , daar wy haar alleen aan te danken hadden.<br />
Dit is dan ook de reden, dat de waare en groote<br />
welfprckenheid, die naamelyk, welke overreedt en roert,<br />
zelden in de boeken te vinden is; ik wil niet Hechts<br />
zeggen , dat het lezen van een bock zelden zo veel<br />
indruk maakt als eene redevoering, die men aanhoort,<br />
omdat een groot gedeelte van de welfprekenheid in<br />
de Hem en uiterlyke gebaarden beHaat; ik bedoel daarenboven<br />
, dat de welfprckcndheid der gedachten en uitdrukkingen<br />
nooit in dezelfde ,maate zal gevonden<br />
worden in een bcdaardelyk bewerkten letter-arbcid, als<br />
in eene redevoering , door iemand, die natuurlyk<br />
wclfprcckendc is , na eene korte voorbereiding uit<br />
het hoofd gedaan.<br />
De grootfle Reienaars, die zig in vroegere eeuwen<br />
ver-
EN WEL TE SCHRYVEN. . 3-J<br />
vertoond hebben, zyn misfchicn niet die, waar van<br />
wy dc Werken hebben; cn het is niet zo zeer uit<br />
de Gratiën van CICERO en DEMOSTHENES , als op het<br />
getuigenis hunne tydgenooten , flat ik opmaak, dat<br />
zy de welfprekendfte mannen hunner eeuw geweest<br />
zyn. Men moet daarenboven niet gelooven,- dat zyde<br />
Redevoeringen , welken wy thans ouder hunnen<br />
naam hebben , woord voor woord hebben uitgefproken,<br />
zo als wy die thans bezitten.<br />
Onder dc Orateurs, die hunne Redevoeringen gefchreven<br />
hebben , zyn die niet de fterkst weifprekende,<br />
die daar het meeste werk aan bedeedden; zy mogen<br />
meerdere netheid , orde , kicschheid, hebben ; maar<br />
die groote bewegingen, die als de ziel zyn van de<br />
waare welfprckendheid, ontbraken gemcenlyk. Ik zou<br />
dit met voorbeelden bewyzen kunnen, dog ik wil liever<br />
dat elk dc tocpasfnig myner aanmerkingen voor<br />
zig zeiven maake. Men ziet ondertusfehen, dat het<br />
gecne wonderfpreuk is te zeggen, dat het gemaklyker<br />
is weifprekende te zyn met de tong, dan met<br />
de pen; gemaklyker in het fpreken dan in het fchryven;<br />
dit begrip is • zelfs door bckwaame Redenaars,<br />
die het by eigen ondervinding wisten, voorgedaan.<br />
Ik ken een Schryver, die, eer hy een Werk aanvangt 4<br />
vooraf altyd met eenige Vrienden praat over .de doffe<br />
, welke hy voorheeft tc verhandelen; niet om denkbeelden<br />
van hun te bcedclen, maar om de zyne te<br />
voorfchyn te doen komen door de warmte zyner verbeelding<br />
, welke it% door deze gefprekken krygt. Hy<br />
verklaart door dit middel mccrmaalen in weinige pogenblikken<br />
meer denkbeelden, tot zyn onderwerp betreklyk,<br />
in zyn geest te hebben opgewekt, dan hy misfcbien<br />
in zo veele dagen op zyn kamer alleen zou<br />
X 4 S«-
3-4 HET VERSCHIL VAN WEL TE SPRE-EKEN<br />
gevonden hebben. Ik zou met myn knecht praterlj<br />
zeide hy my eens, zo ik geen beter toehoorer had;<br />
't is altyd beter, om denkbeelden op te wekken, een<br />
mensch voor zich tc hebben, dan alleen te peinzen.<br />
Zie hier nog eene andere reden van het ftuk, dat<br />
ik bedoel te verklaaren , die inderdaad minder algemeen<br />
is dan de eerde, maar welke ik voor niet minder<br />
gewichtig houde. Daar is een fmaak, dien wy<br />
als by injfinct hebben, cn een fmaak, dien wy door<br />
opmerking verkrygen. Sommige menfchen hebben niet<br />
dan den eerstgcmeldcn fmaak; zy hebben van de Natuur<br />
een vaardig en levendig gevoel van het goede<br />
en fchoone ontvangen , maar zy kunnen daar niet<br />
over redeneeren ; de eerfte indruk, dien zy ontvangen,<br />
is de zekerfte; zo zy daar over willen peinzen,<br />
cn het oordeel, dat zy, ingevolge van dien eerften<br />
indruk, geveld hebben , onderzoeken , verwarren zy<br />
zich, cn eindigen dikwils met kwalyk te oordcelen.<br />
Nu dit is het geen hun in 't fchryven gebeurt; de<br />
ruime tyd, dien zy hebben om hunne gedachten te<br />
onderzoeken , dient hun alleenlyk om daarvan eene<br />
flechte keus te doen; eh terwyl het oordeel zig verwart,<br />
verkondt de verbeelding tevens, het onderzoek<br />
dooft al hun vuur uit, en 'er blyft hun even weinig<br />
warmte als licht over.<br />
Eindelyk zyn 'er vlugge, of vluchtige geesten, die<br />
bykans onbekwaam zyn voor een afgezonderden arbeid<br />
, wegens de aftrekkingen, die hen in menigte komen<br />
beftormen, zodra zy aan zig zeiven alleen zyn<br />
overgelaaten; hunne zwervende verbeelding dwaalt van<br />
de eene gedachte op de andere ; door hunne levendige<br />
geaartheid voor fterke indrukfèlen vatbaar, misfen<br />
zy
EN WEL TE SCHRYVEN. 325<br />
zy het vermogen van dezelve duurzaam te maaken,<br />
en dit is het uitwerkfel van de gefprekken in gezelfchap<br />
of van openlyke redevoeringen ; de aanmerkingen,<br />
welken men hen maakt, en waarop zy verplicht<br />
zyn te antwoorden ; het gezicht en de oplettendheid<br />
van eene talryke vergadering, die aandachtig<br />
naar hen luiftert , die hen beoordeelt, en aan welke<br />
zy belang ftellen te behaagen: dat alles vestigt hunne<br />
alte groote levendigheid , houdt hen by het tegenwoordig<br />
onderwerp bepaald , roept hen daar toe<br />
te rug, zo zy 'er zig van venvydcren, en brengt dus<br />
orde en famenhang in hunne denkbeelden.<br />
Ik hoorde eens een bevallig Spreker zeggen; ,, Ik<br />
,, geloof, dat ik goede boeken zou maaken , indien<br />
„ ik, uit een gezelfchap komende, my kon te bin-<br />
„ nen brengen en fchryven , alles wat ik daar ge-<br />
„ zegd heb." Elk, befchuldigde hem deswegen van<br />
verwaandheid; maar zo hy gezegd hadt; „ Dewylik,<br />
,, naar 't oordeel van yder een, wél fpreck, geloof<br />
„ ik , dat ik ook wél zou fchryven , indien ik my<br />
„ tot fchryven zettede;" zou dat gefprek minder gefloten<br />
hebben dan het eerfte , en men zou daarin<br />
ten minften een fchyn van waarheid hebben gevonden.<br />
Men vergunt, dat een man, die veel geest toont in<br />
de verkeering , zig bekwaam achte om goede zaaken<br />
te fchryven; maar men kan niet dulden, dat hy denken<br />
durft, dat het geen hy voor de vuist en zonder<br />
voorbereiding gezegd heeft, verdienen zou gedrukt te<br />
worden , en een aangenaam en leerzaam werk zou<br />
uitmaaken. Daar zyn indedaad veel menfchen , die<br />
zich in de beide beoordeelingen over hun zeiven zeer<br />
bedriegen zouden; zy kunnen gelooven, dat zy wél<br />
X 5 zou-
HET VERSCHIL VAN WEL TE SPREEKEN<br />
zouden fchryven, byaldicn zy fchrcven zo als zy fijj-«.<br />
ken, maar zy kunnen zig zonder een zeer ongegrond<br />
vertrouwen niet bekwaam ondcrftellcn , om zó te<br />
fchryven als zy fpreken.<br />
' Om juist te weten wat ik daaromtrent moet gelooven<br />
, en om in Haat te zyn , van eenige lieden van<br />
geest onder myne kennisfen, die zo gemaklyk praaten,<br />
en die my echter voorkomen zo juist als bevallig<br />
te fpreken, wél tc bcoordeclen, zoude ik wel<br />
Wenfchen, dat wy dc kunst konden wedervinden, die<br />
wy verloren hebben, en waarvan in Engeland alleen<br />
een gedeelte is overgebleven , namelyk, van een gefprek<br />
, door middel van karakters, zo fchielyk op te<br />
fchryven als het wordt uitgefproken ; wanneer de<br />
Heer *** my kwam zien , zoude ik zulk een Schryver<br />
achter eene behangfel plaatzcn, ik zou gefamenlyk<br />
met eenige andere leden van het gezelfchap de geesten<br />
van dien Heer in beweging poogen te brengen,<br />
en hem tevens doen praaten over 't geen by best<br />
verftondt. Misleiden zoude ik , gelyk ik reeds te<br />
kennen heb gegeven, de aantekeningen van myn getrouwen<br />
opfchryver , wanneer ik die las , een zeer<br />
middelmaatig, misfehien zelfs een hecht ftuk vinden;<br />
maar misfehien zoude hetzelve my ook zeer fraai<br />
voorkomen. Misfehien zoude ik , met die geestige<br />
en geleerde gefprekken aan het Publick mede te deelen<br />
, hetzelve iets geven , het welk , zonder eenige<br />
moeite gekost te hebben aan hem, die daar de Authcur<br />
van was , beter zou zyn dan verfcheiden<br />
werken met ruimte van tyd bewerkt; misfehien, eindelyk,<br />
zou dit boek , 't welk niets anders bevatten<br />
zoude dan het geen die Heer zonder voorbereiding,<br />
*''•'*•<br />
;<br />
' '• -étf
ÈN WEL TE SCHRYVER<br />
3 a<br />
7<br />
cn als fpeelende gezegd hadt , beter zyn dan alles<br />
wat hy, zelf op zyn kamer onder eene lange bewerking<br />
hadt opgefteld en vervolgens uitgegeven %<br />
want het is zeker , dat de bewerkte Schriften van<br />
dien Heer verre af zyn van die bevalligheid en volmaaktheid<br />
, welke men uit zyne gefprekken billykerwyze<br />
fcheen te mogen verwachten.<br />
OVER
3*8<br />
O V E R<br />
S P E L E N G E L U K .<br />
(Uit het Hoogduitsch.')<br />
Een hedeodaagsch Schryver zegt ons ergens : de<br />
voornaamfte aanlokfels tot het Spel ontdaan uit den<br />
hoogmoed, dat men onder den onmiddelbaarcn invloed<br />
van een hooger Wezen denkt tc (taan.<br />
Uit den famenhang van deeze plaats zou men gisferi<br />
, dat de Schryver niets anders dan de gevvoonlyke<br />
gemeene hazardfpeelen bedoeld heeft; en daar<br />
myn noodlot my ook fomtyds tot deeze foort van<br />
vrucbtelooze bezigheid voert , achtte ik het wel der<br />
moeite waardig , deeze gedachte natevorfchen , onï<br />
mogelyk by toeval daar een zedelyk nut tc fcheppen,<br />
waar zich zo zeldzaam een ander voor my aanbiedt.<br />
Nu is het geluk wel in 't algemeen een verfchyning<br />
, welkers grond en wezen ons nog tamelyk onverklaarbaar<br />
blyft. Wy kennen het meest uit deszelfs<br />
werkingen , en hebben voor alsnog geen zekere berekening<br />
, zo min wegens deszelfs geftcldheid, als over<br />
dc wyze van zyn ontdaan , en zyne (teeds altyd<br />
verminderende of tocneemende groortc. In de meeste<br />
dergelyke gevallen pleegcn wy een onzichtbaaren invloed<br />
te hulp te roepen , cn , wanneer wy de oorzaak<br />
in de hand des Hemels of van een onzichtbaar<br />
wezen kunnen leggen, dan is onze onwetendheid geholpen<br />
, en wy zyn niet meer verlegen met een ver<br />
der
OVER SPEL EN GELUK. 329<br />
tier onderzoek. Beter en wysgëerigèr zou het zyn ,<br />
ivanuecr wy ons de oorzaaken der dingen , zo als<br />
de eene uit de andere vloeit , van tyd tot tyd zelfs<br />
toetelden; en wanneer wy eindelyk geen fchakel van<br />
deeze keten meer aantrellén, dat wy ze dan , in<br />
Gods naam , ergens of nergens , aan den hemel of<br />
in de hel ophangen.<br />
By deeze wyze van handeling zouden wy altyd tot<br />
eenige zekerheid komen , en wy zouden ten minften<br />
vinden , waar deeze of geene zaak wel het meest toe<br />
overhelt , en van welke zyde wy de erkentenis van<br />
ons noodlot moeten afleiden.<br />
Wat nu de Geluksfpeelen in 't byzonder betreft ,<br />
dat deel namelyk van ons noodlot , 't welk wy in<br />
kaarten, dobbelïtecnen en dergelyke zoeken, zo hebben<br />
daarby eenige natuurlyke dingen, als by voorbeeld<br />
het maakfel en de mechanieke inrichting van onze<br />
hand, zekerlyk een grooten invloed. Op deeze werkt<br />
zeer dikwils de prikkeling onzer zenuwen en de omloop<br />
van het bloed; en deeze wordt weder door onze<br />
luimen en gemoedsaandoeningen in beweeging gebragt<br />
, zo dat wy ten laatften niet meer weeten ,<br />
welke van alle die menigvuldige omftandigheden wy<br />
aan de willekeur van het noodlot te danken hebben,<br />
en of niet een geheel vreemd woord , hier of daar<br />
een blik of eene verfchyning, de verwoestingen van<br />
eenen avond op de tafelen van ons geluk heeft aangerecht.<br />
Over het algemeen fehynt het geluk een bedaarde<br />
atmospheer en eene itille beweeging het meest toegedaan<br />
te zyn. Ook waar het zich ergens te fnel als<br />
de golven der zee heeft opgeftapeld, vinden wy ras ,<br />
dat de inftorting vervolgens, even zo fnel en plotsling<br />
- volgt.
330 OVER SPEL EN GELUK.<br />
volgt. Deeze zugt van liet Geluk voor rust en gemak<br />
, fehynt zo verre by haar de overhand te hebben,<br />
dat zy zich ook zelfs onder laage daken het liefst<br />
laat vinden, en bykans altyd, volgens de wetten der<br />
zwaartekracht , naar effen plaatzen neigt, om aldaar<br />
haare flonkerende fpicgel, als in een vyver, uittebreidcn.<br />
De edeler fpeelen der Oudheid hadden, nevens andere<br />
op hunne inrichting doelende oogmerken , ook<br />
voornamelyk het uitzicht om dc geftalte en houding<br />
des ligchaams tc volmaaken. Zcdcrt deeze fpeelen<br />
van oefening hebben opgehouden , is ook deeze volmaaking<br />
des lichhaams, ten minften voor de mecstcn,<br />
geen behoefte meer. Wanneer wy flegts zoveel bewecging<br />
hebben, als tot vertecring onzer fpyzen nooclzakelyk<br />
is , zyn onze ligchaamlyke pligten vervuld ;<br />
het overige behoort tot andere belangen des le-<br />
.vens , die door menigerlei hartstochten cn behoeften<br />
wonderbaarlyk gewyzigd worden. Doch in 't algemeen<br />
wint de traagheid van ons ligchaam daarby<br />
veel , en wy hebben meer met tien geest werkzaam<br />
te zyn , dan met ligebaamlyken arbeid. Daartoe behoort<br />
nu ook het Spel. Het onderhoudt fteeds den<br />
geest met nieuwe opgaven cn befchouwingen, en, by<br />
de gewooue ledigheid en belangeloosheid des levens,<br />
•wordt de behoefte hiertoe beftendig opgewekt. Men<br />
moet den eentoonigen gang van den tyd met iets zoeken<br />
aftebrecken , en op wat wyze kan dit beter gefchieden<br />
, dan wanneer men de flaperige hartstochten<br />
in bcweeging brengt door een Sjiek, dat flegts zeldzaam<br />
in de gezclfchappen tot ongeregeldheid ontaart?<br />
Hiermede zyn tevens alle overige hartstochten bevredigd<br />
, ten minften terug gehouden, cn richten allen<br />
hun*
OVER STEL EN GELUK, 331-<br />
lumnen gclcenigden loop daarheen. 'Er moet toch ergens<br />
iets gevonden worden, daar het hart belang in<br />
heeft, en waar dit niet geheel en al te bereiken is r<br />
moet dit ten minften door een infpanning, door een<br />
vluchtig fchynbclang vergoed, cn het hart daardoor<br />
als begoocheld worden.<br />
Uier toe is het Spel een kostelyke uitvinding. Inleesbaare<br />
beelden cn figuuren, die ligt te overzien<br />
zyn, weet het knoopen tc leggen en te ontbinden,<br />
die door beweegredenen van het belang , door kunst<br />
cn bekwaamheid, door toeval, door overmacht of»<br />
verzuim, gewyzigd worden.<br />
De veelverwige geest deezer gedaanten geeft aanleiding<br />
tot menigvuldige befchouwingen, cn fehynt<br />
ons cenigermate met het Spel der waereld te bevredigen,<br />
waar een boef dikwils meer geldt dan een<br />
koning, en het aas over hen beiden zegepraalt. Dus<br />
is het dan byna een noodzakelykhcid onzer welingerichte<br />
gezclfchappen geworden, die, zonder dit byvocgfel<br />
van onderhoud, mcestendccl zeer vcrvcelend<br />
cn dikwils cenigzins walgelyk zouden worden.<br />
Hy moet van het noodlot zekerlyk verlaaten zyn,<br />
die onder deeze omftandigheden meer zoekt dan daar<br />
in te vinden is, en den hemel tot byftand aan een<br />
fpeeltafel verwacht. Dat een ligtvaardig fpel,. door<br />
dc dwaasheid der menfchen, dikwils meester kan worden<br />
van hun lot, is zekerlyk een geval, dat niet zo<br />
zeldzaam is, Doch wie eenmaal zyn geluk op de hooggefpannen<br />
zeilen van het geval zoekt , moet zich<br />
niet verwonderen , dat hy van boven neder tuimelt<br />
cn den hals breekt.<br />
Alle menfchen behooren eerbied voor het noodlot<br />
tc hebben. De mensch, is, om eigcnlyk te fpreeken,<br />
de
33^ OVER SPEL EN GELUK.<br />
de zo-in van het noodlot. Menigvuldig is zyn bc-'<br />
ftaan, en dc werkingen van een wonderbaar vermogen<br />
liggen duister voor hem. In ons en buiten ons<br />
zyn ftroomen van het geluk; zy dry ven dikwils naar<br />
verfchillende richtingen ; doch wanneer beiden te famen<br />
werken , brengen zy de giansryke verfchyning<br />
voor van een wezen , dat door het noodlot met alle<br />
fieraaden van zyn belhian is opgetooid. De loop<br />
daarvan is overmeesterend en beerschzuebtig ; het<br />
overtuigt op een betoverende wyze , cn de onbeduidendfte<br />
plooijcn van zyn hart loopen tot zyn voordeel<br />
uit; de natuur fehynt • hem onderdanig te zyn,<br />
en de dwaasheid alleen moge het wagen den droomenden<br />
loop van het geluk tegen te werken. Doch<br />
kort cn voorbygaand is deeze verfchyning. Zelfs by<br />
den gelukkigfte der menfchen heeft zy Ilegts eenige<br />
©ogenblikken geduurt.<br />
Een maatigcr lot verbindt de kinderen deezer<br />
aarde ten voordeele van hun beftaan , cn leert hun<br />
gebruik maaken van hunne vermogens. Klimmen<br />
en vallen is de zinfpreuk van alle dingen. De maat-,<br />
naar welke zy bedaan of zich laaten bercekenen , is<br />
de tyd van hunnen toeneemende cn afneemende toeftand.<br />
De adem des gcluks laat het kind ontvangen<br />
worden. Het wordt ter waereld gebragt, het wordt<br />
opgevoed, geduurende de tedere kindsheid, door den<br />
adem des geluks. De Jongeling bloeit met denzelven<br />
op; de Man zoekt hem rondom zich te verfprciden;<br />
doch reeds daah dc Grysaart, cn niet dan fpaarzaam<br />
wordt met de hooger jaaren een kragtcloozer invloed<br />
van zyn' adem hier cn daar befpeurd.<br />
Dus is het beftaan der menfchen. Zy leeven flens<br />
door h?t geluk, en neemen af, wanneer haare vlerken<br />
krach-
OVER. SPEL EN GELDE. 333<br />
krachteloos" worden. Dikwils toont zy zich in wonderlyke<br />
en walgelyke gedaanten. Aan welke onbagrypelyke<br />
dunne draaden loopt dikwils een magtig<br />
noodlot voort! Het breekt door rotsfteene muuren , en<br />
ilaat door yzeren gewelven, om een gering doel te<br />
bereiken, hangt aan een zyde draad, en verdelgt magtige<br />
paleizen.<br />
Somwylen broeit in de ftilte een wonderbaar noodlot<br />
over gantfche gedachten en natëin, even als over<br />
enkele menfchen en familiën. Dikwils is het werkzaam<br />
om de opglimmcndê vonken van verdiende te<br />
onderdrukken , en de kiemen des lichts in giftige<br />
dampen te verdikken. Vergeefs zyn dan de door Natuur<br />
gefchbnken gaven , vruchteloos de poogingen<br />
om de dikke fchaduwen van den nacht te verdryven.<br />
Jaaren en eeuwen liggen zy daar ,- zonder dat<br />
de verkwikkende adem van het noodlot hen gebied<br />
opteluiken.<br />
Anderen daarentegen flonkeren in een licht dat hen<br />
het minde toekomt. Nauwlyks is 'er ergens een fpoor<br />
van hunne verdienden te vinden. Zy genieten intusfchen<br />
de Wéldaad der zonne, die hen zo guudig aanlacht<br />
, cn de geringde febemering , die zich by ben<br />
opdoet, in het voordccligst licht plaatst.<br />
Intusfchen daan voortreffelyke gaven in het duister<br />
voor hunnen glans, cn haar nydig licht laat geen<br />
«nkele draal van hen doorbreeken. Zo heerfchen tyd,<br />
noodlot en geluk met een almachtig gebied, en deelen<br />
, in alte groote maate , licht en duisternis oveï<br />
de dcrvclingen uit.<br />
'Er is nog een foort van geluk, dat in den loop<br />
des levens, by ieder bezigheid, by de uitvoering van<br />
ieder daad behoort plaats te hebben. Ik mogt het<br />
ÏESCH, L E T T. IV. D, Y wel
334<br />
OVER. SPEL EN GELUK»<br />
wel het gemengde geluk noemen; want niets uitmuit»<br />
tends kan wel flaagen, waar niet zekere aandrift van<br />
binnen, met eene begundigende aanblazing van buiten ,<br />
en eene gelyke natuurlyke gefchiktheid, zich te famen ver<br />
eenigen. Hier is verftand en geluk in evenwicht.<br />
Ontbreekt het aan het een, zo Haagt het andere zelden.<br />
Doch zonder een wederkeerige hulp zyn beiden dood.<br />
Verftand zelf is fomwylcn geluk, even als de deugd,<br />
en beiden draaijen dikwils op dc fpits van zyn<br />
gladde fpeer. Keert de Genius van geluk zynen<br />
rug toe, zo vallen zy, het is gedaan met bloei cn<br />
bevalligheid, alle uitmuntende gaven vcrdwynen, en de<br />
vrolyke verwachting verkeert in een akeligen nacht.<br />
Het onrecht van langverloopen jaaren delgt dikwils<br />
één ogenblik van het Geluk uit ; dén ogenblik rukt<br />
haare vaanen van de hooggetopte gewelven der Pracht,<br />
en laat een doode aschhoop na. Hierom wil het Ge<br />
luk fteeds gekoesterd, ftil en bedaard opgewacht, en<br />
met fchranderë voorzichtigheid behouden worden. Zy<br />
fchuuwt een ruuw en wrevelig onthaal; ligtzinnigheid<br />
en weeke zwakheid laaten haar ontfnappen. Doch zy<br />
vestigt haaren zetel by een Mille matigheid in doen<br />
en handelen, die onder haare vleugelen in den fchoon-<br />
Men bloei opwast.<br />
• Dat wyze en groote mannen het geluk altyd byzon<br />
der hooggeacht hebben , behoeft geen bewys. De<br />
verMandigltcn van Romes Keizcren bewaarden haarbeeld<br />
in goud by zich, in hunne hameren. Niet dan met<br />
hunnen laatfien levcnsfnik zonden zy het hunnen op<br />
volger toe, cn bekenden tevens, dat zy in den loöp<br />
hunner daaden meer aan het Geluk , dan aan hun<br />
eigen bekwaamheid verfchuMigd waren. Zy, die bet<br />
hoogde toppunt van geluk bereikt hadden, HüMigdep<br />
IV'Y * 1 t haar
OVER SPEL EN GELUK* §35<br />
haar als eene meesteresfe , en wendden hierdoor de<br />
haat der verwaandheid van zich af.<br />
In de Gezangen van PINDARUS , den wysten aller<br />
Dichteren, vindt men overal grootfche gezegden , die<br />
tot getuigen ftrekken, welk een diepen eerbied deeze<br />
Dichter voor het geluk had. Hy wist, in zyn verheven<br />
gevoel, de juiste maat derzelve te geeven, cn<br />
te bepaalen hoe ver zy reiken kon:<br />
j, Wie het bloeijende Geluk in zyne fchoot koestert t<br />
' „ En ryk is in goederen,<br />
„ En hier by nog den roem kan voegen,<br />
„ Die pooge nimmer een God te worden!"<br />
Onder allen hebben de Oostcrfche "Volken, den bloei<br />
Van den opgang des Geluks het hoogst gefchat. Zy<br />
zagen haar aan als een uitbotfel van de deugd, en<br />
plaatften haar deswegen met ieder gevoel van grootmoedigheid<br />
, van dapperheid, weldaadigheid , en verhevenheid<br />
in verband. Alle voortreflyke eigenfchappen<br />
van ziel en ligchaam fcheenen hen flegts bloemen van<br />
het Geluk te zyn.<br />
HAREM , (zegt een Arabisch Dichter) was grootmoedig,<br />
dapper, een verheven Dichter en altyd ze-<br />
„ geryk. Leverde hy flag , zo kroonde hem de zege.<br />
Jaagde hy een buit na, zy ontfnapte hem nooit.<br />
,, Verzogt men hem om een gunst, hy floegze nooit<br />
af. Speelde hy een hazardfpel, zo begunftigde hem<br />
het fortuin. Kwam het op de prys van het wed-<br />
„ loopen aan, hy droeg ze weg; enz."<br />
Men vergunne my nu nog ten befluite , hier een<br />
vertelling by te voegen, die met dit ons thema ,<br />
fchoon weder op eene andere wyze, in eenig verband<br />
fehynt tc haan.<br />
Y 2 A L I
33^<br />
A L I<br />
O F D E<br />
T U I N E N DES G E L U K S.<br />
Ons noodlot komt van ons zelven, of bepaalt ziek<br />
ten minften naar cle wending van ons hart.<br />
Dit erkende ALI niet, fchoon zyn verftand anders<br />
Zeer opgeklaard was. Zyn geest was buigzaam en<br />
gedienffig; de natuur had hem een vermogen vergund,<br />
't geen zy flegts aan weinigen fchenkt, om namelyk<br />
dc dingen tot in het binnenfte te doorzien.<br />
Hy dwaalde rond in de doolhoven zyner verbeelding<br />
, en zogt het geluk , waar het niet te vinden<br />
was, buiten zich zelf, in de verfebymngen van vreemde<br />
dingen.<br />
„ Hoe zoet ware het, vrugt van het driemaal zoete<br />
geluk , konde ik u hier van deeze laage ftruiken<br />
afplukken!"<br />
Zo fprak hy, cn bukte naar dc ftruiken, doch de<br />
beziën verfmolten in zyn hand. Zy waren week cn<br />
rottig. Hy walgde van het herhaalde genot, cn fmeetze<br />
met gemeiykheid tegen dc aarde.<br />
Gcmclyk liep hy heen. Hy zag van verre een hoog.<br />
getopt bosch. Vrugten, als cdelgeltecntens , omkranlien<br />
deszelfs takken.<br />
,, Kon ik ze maar bereiken! " zeide hy.<br />
Niets blinkt ons, in dc gantlche Natuur, met zulk<br />
een fchoonheid aan. De hooge ftam verkondigt een heerlykc<br />
vrugt. Ik wil het beproeven, ik zal hem beklimmen.<br />
De hoogfte fchat is niet dan voor een moeijelyken<br />
arbeid tc verkrygen.<br />
Hy
ALI OP DE TUINEN DES GELUKS. 337<br />
Hy klouterde tegen den boom op, en bereikte deszelfs<br />
top. De vrugt viel hem in de hand. Greetig<br />
hygde hy naar derzelver genot. Hy leschte zynen trek<br />
meer en meer; doch de dorst ging niet over; zy wies<br />
flegts aan, naarmaate hy haar zocht te bevredigen.<br />
Met een nieuwe begeerte klom hy al hooger en hooger.<br />
ydcl verlangen! onvoldaan genot! de vrugt fmolt voor<br />
zynen mond, gelyk een ycielc fchuim , of een dooiden<br />
wind verftooven lugtbel.<br />
„ Waar ben ik?" riep hy. Zoekt een nydig toverbecld<br />
my met een ydelen fchyn te plaagen en te<br />
kwellen ? Worden alle beelden van myn verlangen tot<br />
fchittcrende dwaallichten ? Zal ik nooit genieten ?<br />
Nooit? In dit dal van geftoord genot!"<br />
Hy was woedende over het niet voldoen zyner<br />
lusten. Alles fchcen hem kwelling en bedrog op deeze<br />
aarde. ,, Zo waar,zeide hy, is toch alles wat ik in my<br />
voele, en zo valsch is alles wat ik buiten my zie."<br />
Hier verfchcen hem een Fee; zy had van zyne tedere<br />
kindsheid af aan zorg voor hem gedragen, doch<br />
zich nooit aan hem vertoond. Hier verfchcen zy,<br />
emdat zy het nodig dacht hem van zyn wanhopig<br />
ongeduld te verlosfen.<br />
Waar zyt gy, ALI ? riep zy. Heeft u de geleigeest<br />
uwer jeugd verlaaten? Waar dwaalt gy heen in de verdcrfelyke<br />
doolhoven uwer gedachten ? Volg my ; ik<br />
zal u leiden. Zoek het genot niet, waar' het niet te<br />
vinden is. Zoek genot in u zeiven, nergens anders!<br />
Daar alleen zult gy de tuinen des geluks voor u open<br />
vinden. Even lieflyk , als de verrukkendfte droom<br />
van den Jongeling, ftond zy voor hem: doch zy verdween.<br />
Vol verbaazende eerbied viel de Jongeling op<br />
de aarde.<br />
Y 3 Ge-
'33S ALI OF DE TUINEN DES GELUKS,<br />
Gelyk een zeeman op een ftormende zee , door<br />
vloed en baaren onder het water gedompeld, en nu<br />
reeds van alle herinnering aan de zoetfte melodie des<br />
levens verlaaten , eensklaps aan een eiland gefpoeld<br />
wordt, het vaderland van rust en geluk, waar hy eindelyk<br />
van de betoverende fluimering ontwaakt , het<br />
gebruik zyner zinnen wederkrygt, cn nu met nieuwe<br />
krachten een nieuw leven ademt, en de verloorcn<br />
fpooren van zyn geluk weder opzoekt; zo was ALI,<br />
zo mymerde hy na deeze verfchyning. Wat heb<br />
ik gezien ? riep hy uit. Wiens gcftalte was dat ?<br />
Welk een Item ? Is zy het , wier beeld ik in myn<br />
hart draag , zonder te weeten , wie zy is ? Ik zal<br />
haar volgen! Doch waarheen ? Ik wil haar zoeken<br />
in de tuinen des gcluks, die zy my aanwyst!"<br />
Doch de ydcle waan had hem nog niet geheel verlaaten<br />
; nog zogt hy het geluk waar het niet te vinden<br />
was, cn dacht het in andere voorwerpen te vinden<br />
, toen 'er iets plotsling als een llcmme van den hemel<br />
voor hem nederviel: ,, Zie in u zeiven!"<br />
Hy ftond, en zag. „ Ik heb u verftaan;" riep<br />
hy. ,, Hier zal ik u zoeken ! Hier in myn binnenfte.<br />
Eenzaam peinzende, cn denkende ging hy voort. Het<br />
zyn dan gecne beelden van een ydcle voorltelling, geen<br />
loutere tovertuinen des geluks die ik te zoeken heb?<br />
Ik zal waarheid zoeken ; niet buiten my , maar in<br />
my. Begoogelendc waan , vaarwel! vlied heen, bc-<br />
driegelyke hoop! Ik zal u volgen , maar niet<br />
waar uwe gedaante, waar uwe lusten my heenwyzcn!"<br />
Dus fprak hy, cn dc rust keerde in zyne ziele weder<br />
, even gelyk dc deelnceming in al wat buiten ons'<br />
is, hem verliet, i<br />
Schynt alles dwaaling bulten my , zeide hy , zo<br />
moet
ALI OF DE TUINEN DES GELUKS. 339<br />
moet ik het pad zoeken , op het welk ik waarheid<br />
lande. Ik moet door myn binncnftc gaan. Mogelyk<br />
zal ik daarin de fleutel vinden, die my het geheim<br />
der overige dingen ontfluit; want alles kan geen bedrog<br />
zyn. . Wat zyn de dingen der waereld?,<br />
Verfchynfelen! En verfchynfelen zyn niets op zich<br />
zeiven, zyn alleen iets voor hem, die zich zodanige<br />
vormen kan. Alles is aan cn op zich zelf onver-,<br />
fchillig in deeze waereld; alles heeft flegts betrekking<br />
op den kring van vermogen, die wy met ons in de<br />
waereld brengen, en die wy weetcn te bewerken en<br />
te behouden. Stapel op eene myt den glans van alie<br />
aardfche kroonen, gy kunt u daardoor niet gelukkikcr<br />
maaken. Strem het kunftjg maakfcl van den juister!<br />
omloop uwer levensfappen en aderen; het is een<br />
dood blok of een lydende klomp. Het gebruik van<br />
ons zeiven is dus de eerde maate ter gelukzaligheid.<br />
Doch hoe volkomener de mensch zich zeiven maakt,,<br />
des te meer kan hy zich gebruiken; des te meer is<br />
hy vatbaar voor geluk.<br />
Doch fchoon wy al deeze bekwaamheid tot het geluk<br />
verkrygen, is dit het nog niet alles; wy moeten<br />
ook de voorwerpen weeten te kiezen, die ons geluk<br />
bepaalen kunnen. Ook deeze daan in betrekking tot<br />
de aangeboorne of verkregen maat van onze krachten.<br />
W T<br />
ie naar den glans van een krygshcld dingt , cn<br />
echter flegts tot vrcedzaame eigenfchappen en beflemmingen<br />
geboren was, zou zyn doel kwalyk bereiken.<br />
Zich zeiven te kennen is dus het voornaamde, cn het<br />
gebruik der dingen in de eigenaartige bedemming zyner<br />
natuur en van zyne omdandigheden te zoeken."<br />
Zo ftreed hy lang met zich zeiven, in dc gefprekken<br />
zyner inwendige bewustheid. • De Natuur<br />
Y 4 al-
•J4
ALI OF DE TUINEN DES GELUKS. 341<br />
nergens, De Fee heeft my wel de waarheid gezegd;<br />
ik kap. ze nergens vinden dan in my- Eu* geluk<br />
daar men geen bewustheid van heeft , is voor den<br />
mensch niet gefehikt. Ik wil getrouw zyn en haar<br />
leer volgen." ——•*<br />
Hier verfchcen zy hem andermaal. „ Gy hebt myne<br />
woorden vcrftaan, zeide zy; hier! neem de krans!<br />
Hy namze. Wie kan zeggen, wat ALI gevoelde?<br />
Mengt zich het onfterfelyke ook in het fterfelyke ,<br />
om ons optebeurcn en te bezielen? riep hy uit. Waarr<br />
gy nier flegts een droom ; zyt gy ook de belooning<br />
die my doet ontwaaken en my volgt?"<br />
Hy viel neder van vreugde. De traanen ftroomden<br />
hem uit de oogen. De Fee woonde nu onafgebroken<br />
by hem. Zyne dagen waren als de fchemering<br />
van het morgenlicht, wanneer de zon reeds boven<br />
4e bergen opftygt , en de bekoorlykheid van haare<br />
ftraalen nog van verre de fpitzen verguldt.<br />
Y5<br />
HER-
H E<br />
* M A N.<br />
{.Een Idylle van L. GÏSEKE.)<br />
V/ok in Duitschland vindt men meer dan één Arcadië<br />
, waar men , verre van liet gewoel der ftad , in<br />
den fchoot der natuur, de vreugde van bet land geniet<br />
; waar men de fchaapherders van Griekenland in<br />
pnfchuld der zeden nabootst, en met hen in Herdersgezangen<br />
naar den prys dingt. Ook aan de Elvc<br />
waar haar trotfche vloed voorby den hoogen zaadigen<br />
oever heenruischt , en waar zy op den breeden rug<br />
de kielen van Hamburg naar de Noordzee voertook<br />
daar is een Arcadië , wanneer men het zoekt<br />
zelfs hier aan den nabuurigen Ellter, die zieli nedriger<br />
met allerlei krommingen door het groene dal kronkelt.<br />
Dus niet flegts in Griekenland, even ge-<br />
ïyk het paradys niet alleen in de bekoorlyke velden<br />
hgt, welke de Phratcs en Tigris doorwateren. Het is<br />
daar, waar men met fehuldelooze harten wandelt uit<br />
de zuivere bron der natuur vreugde fehe Pt,en tot het<br />
geluk van anderen medewerkt. Het is daar, waar men<br />
in een kring van voortrefiyke menfchen leeft, die den<br />
band der Vriendfehap door gedienftigheid famenknoopen<br />
Het 1S daar, waar een geliefde cgaê het pad<br />
des levens met bloemen beftrooit,<br />
Zo fprak HERMAN , en wandelde eenzaam op eene<br />
t nios bewasfen terp, om de laatfte ftraalen der<br />
ondergaande zonne te aanfehouwen. Het was een<br />
hel-
H E R M A Nw 343<br />
beldere avond. De Natuur ftond in haar volle pracht,<br />
poe in dat heldergroen gewaad , waarmede zy onlangs<br />
de Lente gekleed had. Het jonge Leeuwerkje<br />
vloog nu hier , dan daar, en verhief zich zingend in<br />
de lucht; en de purperverwige wolk aan den avondhemel,<br />
die byna ieder ogenblik zyne gedaante veranderde,<br />
verfpreidde een maden glans over de gantfche<br />
Itrcek. Nu had H E R M A N den heuvel beklommen. Hoe<br />
verrukte hem het aanfehyn van den fchoonen hemel ,<br />
en dc fchoone aarde ! Vóór hem in de diepte blaauw,<br />
de een bevallig dal , dat tusfehen den Elfter en een<br />
i'chaduwryke eikenhaag lag. Aan den voet der terp ,<br />
a a n welker glooijende aftred dikwils koeijen tusfehen<br />
de doornebosfehen graazen , ruischt dc Elfter , die<br />
vervolgens den zondigen oever verlaat en door de<br />
croene weiden heen kronkelt, alwaar haar bed met<br />
vek'cyprcs , boterbloemen en de lychnis verfierd is.<br />
Aan den anderen kant van het dal grenst het bosch,<br />
Witftammige Bcrkenboomcn, bejaarde Eiken, en zwarte<br />
Dennen ftaan door eikanderen gemengeld , en geeven<br />
een meenigvuldig groen. De Wandelaar, die van<br />
deezen kant over het veld, naast de windmolens,<br />
voorbygaat, denkt dat het een groot bosch is , dat<br />
zich mylen ver uitftrekt. Zo bckoorlyk is dit gezicht<br />
1<br />
En echter is liet niet meer dan een lustboschje<br />
' dat men fchielyk doorwandelt , doch in welkers<br />
fchaduwen men gaarne uitrust , omdat het talryke<br />
choor der vogelen zonder ophouden melodieke too,<br />
pfca aanheft. Zelfs het eenzaame dorpje, dat aan den<br />
eenen kant van het boschje ligt, waar het ruisfehen<br />
van de huis den natuürlyken waterval van een woudftroom<br />
nabootst , hoe fchüderachtig liggen zyne huizen
S44 H E R M A N .<br />
Een tusfehen tuinen en koornveldcn verflrooid! Eii<br />
dat alles zag HERMAN van de hoogte die hy beklommen<br />
bad , in de pragt der lente, in de frille plegtigheid<br />
der aanbrcekende avondfehemering. Doch Hy<br />
zag het niet alleen , by voelde het , hoe fchoon de<br />
Natuur is. Even gelyk dc ftille zee, wanneer haare<br />
oppervlakte door geen wind ontrust wordt, het tref.<br />
lyke beeld der maan, en van het boschje dat aan den<br />
oever ftaat, die zich daarin fpiegelen, niet uitwischt,<br />
maar tn derzelver waare natuurlyke gedaante vertoont,<br />
zo zag ook HERMAN deeze landllreek. Zyn ziel was'<br />
geheel bedaard. Geen gewoel der hartstochten , geen<br />
ftorm van begeerte, geene knaagende wroegingen ,<br />
die, even gelyk de golven het ftrand affpoelen" de'<br />
gezondheid der menfchen ondermynen. Hy dacht aan<br />
den grooten werkmeester der fchepping die zonder<br />
hand deeze tuinen plantte. Hy dacht aan Hem, hoe<br />
hy alles met eene vcrwondcringswaarde wysheid uit<br />
het niet te voorfchyn riep; hoe hy alles, wat in de<br />
Natuur gevoel en leven ademt , zo oneindig veel<br />
vreugde fchenkt, cn hoe ook deeze Wyde avond zyn<br />
gefchenk ware ! Thans kregen zyne gewaarwordingen<br />
een nieuw leven. Hy gevoelde dc noodzakelykheid<br />
van zich medetedceien. ., O , ware toch myn LODE-<br />
WYK hier , dus fprak hy , cn een traan günfterde<br />
in zyn oogen, ware hy toch hier , met wien ik zo,<br />
dikwils de fchoonheden der Natuur befchouwde toen<br />
wy, arm in arm gcdrcngeld , als broeders, de vader-,<br />
landfche velden doorwandelden, en verrukt door hun,<br />
ne pracht, elkandcren nog hartiger beminden!<br />
Zo fprak hy, cn reeds zweefden voor hem dc toonecleu<br />
van het voorlcdcac , waarin zyne gedachten ,
n E R U A NS 34'?<br />
«Is Sn een doolhof verdwaalden , toen zyn Vriend<br />
ZELMAR plosling voor hem ftond. Dees was uitgegaan<br />
om hem te zoeken. Hy wist dat hy deezen heuvel<br />
beminde; en om deste eerder by hem tc komen, koos<br />
hy een ongebaanden, doch korter weg, door de diepte<br />
des wouds , waar hem HERMAN niet bemerken koude.<br />
Welk een fchoonen avond ! riep ZELMAR. Te<br />
famen genieten wy hem dubbcld. Het lied der Nachtegaaien<br />
klinkt uit de haage in onze ooren ; geen<br />
kraay ftoort meer haar harmonisch gezang door<br />
zyn centoonig , dikwerf herhaald, gefchrci. Zelf de<br />
Koekkoek zwygt. Op de vleugelen van den levenwekker<br />
waaijen ons by afwisfeling nu eens warmer, dan<br />
weder koelder luchtjes tegen, met welke wy de heilzaame<br />
balzemryke geuren der planten inademen. Daar<br />
golft het goudgecle koorn ,' als dc vloed der zee !<br />
De airen , met zagte fpitfen gewapend , fpruiten<br />
reeds uit de fchede te voorfchyn , waarin zy voor<br />
den Noordewind beveiligd waren. Welras zal zy<br />
haar hoofd, wanneer het bevruchte zaadkorntje rypt,<br />
op den dunnen halm buigend ter aarde neigen, opdat<br />
de fchadelyke regen deste eerder van haar afdruipe ,<br />
en niet in haar binnenfle doordringe. Nu ademt<br />
zy naar de verkwikkende daauw, even als de jongeling<br />
naar de eerfte kus van zyne geliefde , of dc hupfche<br />
Duitfcher naar den handflag van een verafzynde<br />
Vriend. Doch vergeefs vergeefs druppelt de<br />
hemel weldaadige daauw uit zynen fchoot , wanneer<br />
zy hem flegts met de wortelen, en niet ook met de<br />
bladen indrinke. En menig een bloem zou zelfs aan<br />
de.bevruchtiging hinderlyk zyn, zo niet de Schepper haar<br />
geleerd had , zoras de avond aanbreekt , haar kroon<br />
te
34Ö<br />
t r<br />
E R H A Nl<br />
te fluiten, gelyk hier voor uwe voeten de altyd bloefjende<br />
maagdelieven , en het geele paardebloemtje.<br />
ZELMAR zweeg. ,, Driemaal welkom zyt gy my ,<br />
geliefde, hier in den tempel der Natuur, antwoordde<br />
HERMAN. "Ook gy bcfchouwt ze met het oog van den<br />
Wysgeer, en uwe gevoelens zyn op denzelfden toon<br />
geftemd als de myne. Zo galmt de Echo de ftemme<br />
na j die in het dal roept ; zo overeenftemmend toonen<br />
de waldhoornen , die haar antwoorden; zo harmonisch<br />
klinkt het gedommel der byën boven de welriekende<br />
bloemen der Rhynweide, gelyk onze gewaarwordingen<br />
zich nu in dénen toon verliezen. Ik zat hier,<br />
en overzag met verrukking den voor my liggenden grond.<br />
Hoe wenschte ik dat gy hier waart , met wien ik<br />
altyd overeenflcmme , met wien my even zo zeer<br />
de Vriendfehap als Broederliefde verbindt , van wien<br />
my zelfs geen afftand fcheidt ! Toen kwaamt gy ,<br />
myn ZELMAR , cn hoe lief gy my ook waart, getuige<br />
u deeze opfiag van myn oog , dit geeven van myn<br />
hand. Zie hoe licllyk de fikkelvormige Maan door de<br />
boomen glinftert! I loe meer men zyn oog naar den<br />
hemel richt, deste meer Herren ziet men. • Hier<br />
onder onze voeten werd een wereld in de fchaduwen<br />
der nacht gehuld; daar trecden duizenden in den helderften<br />
glans te voorfchyn. Welk een grootfeke gedachte<br />
: zy zyn allen van dénen God gefchapen !<br />
En welk een wellust, de orde cn fchoonheid der Natuur<br />
te overdenken ! Dikwils zyn haare gangen duister<br />
; niet zelden verdwaalt zich de opmerkzaamfle<br />
navorfchcr in dezelven : doch een keten van aaneen»<br />
gefchakelde waarneemingen voert 'er ons gelukkig<br />
door. Dus fchcen het my lang een raaclfel te zyn .,<br />
was r-
•K E R il A tt» $47<br />
(Waarom de algoede God dc planten voor den fmaak<br />
zo bitter en onaangenaam fchiep , die hy met een<br />
• beelend vermogen voorzag , welke den kranken, die<br />
op het ziekbed ligt uitgeftrekt, weder opbeuren, hem<br />
zyne fmarten verzachten , en zyne krachten wedergeeven<br />
moeten. Moesten deeze niet veeleer verkwikkend,<br />
en fmaakelyk zyn? Maar thans —. hoe verftandig<br />
dunkt het my , dat zy het niet zyn ! Anders<br />
zou de mensch ze tot een gewoon voedfel gebruiken<br />
, die zo gaarne het fmaakelyke opzoekt , gelyk<br />
de koe de vette klaver , of de nyvere by de bloeijende<br />
hei. En zou niet hierdoor zyne gezondheid<br />
benadeeld, of het heclvermogen der kruiden door een<br />
beftendig genot werkeloos gemaakt worden ? — —<br />
Welk een wyze overeenftemming ftraalt hierdoor voor<br />
het oog de reden , wanneer de donkere iluijer der<br />
onwetenheid door opmerking word opgeligt. Zo<br />
"linftcrt aan den Oostelyken hemel het morgenrood ,<br />
wanneer het den aankomenden dag verkondigt, en<br />
de fchaduwen van den nacht zich verwyderen! Dikwils<br />
volgt na den nacht eerst de fchemering , want welk<br />
fterflyke oog kon anderszins den aanblik van den<br />
hellen dag verdraagen ? Doch de dag breekt aan. Nu<br />
moeten wy de fchcpfelcn trachten te leeren kennen<br />
die ons omringen. Deeze aarde is het boek , waaruit<br />
wy leeren leezen: verftaan wy dit niet , dan zullen<br />
mogelyk de grootere boeken der Natuur voor ons<br />
ouverftaanbaar blyven , die dan eerst voor ons zullen<br />
worden opgeflagen ! En hoe konden wy vreezen dat<br />
zy voor ons geüoten zullen blyven ? Welk een goede<br />
Vader toont zyne kinderen iets fchoons van verre ,<br />
zonder het hen te geeven ? "<br />
Zo
345 H E R M A W.<br />
Zo fprak HERMAN. Zy gingen beiden, arm in arm<br />
gellingerd, de hoogte af, en ipraken nog veel van de<br />
Wysheid van den Schepper; en het blyde uitzicht in het<br />
toekomende ; tot dat zy het landhuis in de laagte<br />
van het bosch bereikten , dat wegens zyne bekoorlyke<br />
ligging de Verbeelding genaamd wordt , alwaar<br />
zy een vrolyk maal namen,
I.<br />
A L G E M E E N<br />
M A G A Z Y N.<br />
WYSBEGEERTE EN ZEDEKUNDE.<br />
WYSBEG. IV. D. z
D E<br />
OORSPRONG EN BEDOELINGEN ^<br />
V A N H E T<br />
K W A A D ,<br />
VOLGENS DE THEORIE VAN DEN HEER.<br />
VILLAUME , VOORGESTELD'.<br />
Tweede Verhandeling (*).<br />
De voorige Verhandeling over dit gevvigtig onderwerp<br />
, (te vinden in het vyfde ftuk des derden deels<br />
van<br />
(*) Sedert het plaatzen der Eerfle Verhandeling over dit<br />
onderwerp in dit Magnzyn, is eene goede Nederduitfche ver<br />
taaling des eerften deels van het werk des Heeren VILLAUME :<br />
25on bem Urfiming unï> ï>m Wcbmt ï>t& Uebetë, te utrecht<br />
by G. T. VAN PADDENBURG en Zoon, en te Amjlerdam by M.<br />
SCHALEKAMP en de fVed. JAN DÓLL , aan 't licht gekomen ,<br />
welke men den vorm van Brieven heeft gegeeven. Hoewel wy<br />
in de Verhandeling, die wy onzen Leezereu thands aanbieden,<br />
den Heer VILLAUME niet verder volgen dan tot aan het einde<br />
zyns eerften deels, en dus flechts zo ver als zyn werk in 't<br />
Nederduitsch reeds 't licht ziet, hebben Wy ons echter ver<br />
plicht geoordeeld woord te houden, terwyl wy ons bevlytigen<br />
zullen vóór de uitgave der twee volgende deeien in onze<br />
taaie, onze derde Verhandeling te leveren. Intusfchen pryzen<br />
wy denzulken onzer Landgenooten, die der Boogduitfche<br />
taaie niet magtig zyn, de reeds gemelde overzetting, tef<br />
opmerkzaame leezing en herleezing, ten fterkfren aan. —<br />
Z a
351 DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN<br />
van dit algemeen Magazyn ,) vervatte bewyzen: I.<br />
Dat 'er zo veel Kwaads niet is , als men zich gemeenlyk<br />
verbeeldt; II. Dat het Kwaad, 't welk waarïyk<br />
plaats heeft, zo veel, zo groot en erg niet is,<br />
als het fehynt te weezen ; en III. Dat de heilzaame<br />
krachten der natuure , der dieren en der menfchen ,<br />
als ook de inrichting der maatfchappy, bronnen zyn<br />
van Kwaad. - - Ten opzichte van het laatstgemelde<br />
hebben wy getoond, dat al het heilzaame fchade<br />
veroorzaakt, i. zodra het op een verkeerd voorwerp<br />
werkzaam is ; 2. wanneer de heilzaame kracht derwyze<br />
verfterkt wordt, dat dezelve den kring haarer bepaalde<br />
werking overfchrydt ; of wanneer het voorwerp<br />
voor haare werking al te zeer vatbaar is. —<br />
Ik durf het dus als voldongen aanmerken , dat het<br />
goede oorzaak is van het Kwaad, en , dat , naarmaate<br />
zeker gegeeven kracht voortreflyker is , zy in<br />
dezelfde reden , ook meer onheils kan voortbrengen<br />
, naamlyk , door verkeerde richting of onmaatige<br />
werking. - Dan hieruit volgt niet , dat al<br />
het kwaade uitwerkfel is van goféd', en voldoet dus<br />
nog geenszins aan het eerfte voorftel, welks bewys,<br />
in naarvolging van den Hoogleeraar VILLAUME , wy<br />
op ons namen. Men zal zeggen , te erkennen<br />
dat Goed oorzaak is van Kwaad , in verfcheiden gevallen<br />
; maar bewys vorderen , dat zulks altyd zó<br />
is, dat 'er geen hvaadaartige krachten zyn, en dat<br />
al het kwaade , uit goed ontftaat." -—— Met een<br />
ineengedrongen verflag van het geen de Heer VILLAUME<br />
hieromtrent zegt, zal ik den Leezer thans bezig houden<br />
; en den voordragt zyner bedenkingen wegens<br />
de onvermydelykheid des Kwaads, of het bewys , dat<br />
het Kwaad niet weggenomen kan worden, terwyl het<br />
goede
HET KWAAD, VOLGENS VILLAUME V00RG. 3J3<br />
goede zou blyven ; als ook wegens de bedoelingen<br />
des- Kwaads , of de ontvouwing der nuttigheden van<br />
het Kwaad, en de ftaaving der ftelling dat al het Goede<br />
uit Kwaad voortkomt , • tot eene volgende<br />
gelegenheid uitftellen.<br />
Thans heb ik dus optegeeven, de bewyzen dat al<br />
het Kwaade uit goed ontftaat: dit zal ik , in naar»<br />
volging van mynen Schryver, vooreerst van het ontkennend<br />
Kwaad in het algemeen doen zien, en vervolgens<br />
meest alle byzondere klasfen van Kwaad doorloopen<br />
, ten einde aantetooncn dat dezelven uit de<br />
gemelde bron voortkomen, en eindelyk de algemeenheid<br />
der ftelling tot den hoogften trap van zedelyke<br />
zekerheid trachten op te voeren.<br />
De Leezer gelieve zich echter alvorens te herinneren,<br />
de bepaalingen en clasfificatie van het Kwaad,<br />
In myne voorige Verhandeling, volgens VILLAUME<br />
opgegceven : Ontkennend Kwaad is gebrek of verlies<br />
van eenig goed ; Stellig Kwaad is fmart en 't geen<br />
dezelve veroorzaakt.<br />
HET ONTKENNEND KWAAD is van tweeërlei foort: de<br />
éérfte beftaat cn is gegrond in de noodzaaklyke bepaaldheid<br />
der dingen ; deeze bepaaldheid is volftrekt<br />
of betreklyk. De vol/lrekte bepaaldheid is onaffcheidbaar<br />
van de natuur der gefchapen dingen. Dezelven<br />
kunnen niet oneindig zyn, even zo min ook derzelver<br />
hoedanigheden. Een oneindig lichaam, by voorbeeld ,<br />
zou alle mooglyke ruimte vervullen en onbeweegbaar<br />
zyn , buiten hetzelve kon ook geen ander beftaan ,<br />
«—— en , een oneindig voorwerp kan niet bewerkt<br />
worden. Oneindige zwaarte zou niet overwogen<br />
kunnen worden , zelfs niet door de magt der Godheid<br />
; en volftrekte ligtheid zou alle bewerking uit-<br />
Z 3 fltil-
354 r> E<br />
OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN<br />
fluiten. Oneindig vermogen van vuur zou alles ontbinden,<br />
of, tegengewerkt, door oneindig vermogen van<br />
water niets kunnen doen. Dit zelfde zou plaats hebben<br />
, wanneer de krachten der natuure elkandcren<br />
volkomen gelyk waren en opwogen, in welken graad<br />
men zulks onderftelle; ongelykheid van krachten en<br />
tegenffand is noodzaaklyk , —— en dit brengt onvermydelyk<br />
verkeerde betrekkingen en werkingen te<br />
wegc , en ——• dienvolgens KWAAD. • . Omtrent<br />
het Kwaad, onaffcheidbaar van de volftrcktc bepaaldheid,<br />
is dus niets anders te zeggen, dan, dat<br />
het met anders zyn kan , dat het tegenftelde<br />
zou aanloopcn tegen het grondbeginfel van tegenftrydighcid.<br />
De bctreklyke bepaaldheid is gegrond in het verband<br />
cn in de verordening der dingen : in het verhand<br />
om dat het eene ding het andere uitfluit ; men<br />
kan de grond zyner wooninge niet naar willekeur vergrooten<br />
, hoe zeer de beperking nadcelig mogt weezen<br />
; • f* de verordening, omdat, zal eenig<br />
ding dienstig zyn tot eenig bedoelde , het daartoe<br />
gefchïkt moet wcezen , 't welk veelal met de gefchiktheid<br />
tot fpoedige vernieling en altoos met na*<br />
dceligheid verbonden is ; zal de mensch vatbaar zyn<br />
voor aangenaamc aandoeningen , zyne gewaarworden<br />
lykheid voor onaangenaamen is onvermydclyk. —<br />
Ten deezen opzichte geldt het zo even gezegde: klachten<br />
daaromtrent zyn ydel : 't kan niet anders zyn ,<br />
't is noodzaaklyk en onvermydelyk.<br />
De tweede foort van Ontkennend Kwaad , bcflaat<br />
en wordt te wege gebragt door den ftryd van tegengcftcldc<br />
krachten , waarvan de eene de goede werkingen<br />
der andere wegneemt of vermindert , denwyzé<br />
dat
HET KWAAB , VOLGENS VILLAUME VOORG. 2^5'<br />
dat eene mindere maate goeds wordt voortgebragt dan<br />
auders zou hebben plaaté gehad. Wolken, by voorbeeld<br />
, verhinderen het licht en de warmte der zon-,<br />
ne ; hagel en overrtroomingen brengen fchraale oogften<br />
te wege. - Dan deeze goedverminderende<br />
krachten zyn, of noodig cn op zichzelven heilzaam,<br />
gelyk wolken ; of zy zyn overmaate van goed , als<br />
overftrooming en plasregen ; ook is de bepaaling of<br />
vermindering op zichzelven veeltyds wenfchelyk ; 't<br />
is heilzaam en genoeglyk als het verbrandende van<br />
de ftraalen en het verblindende van den glans der<br />
zonne getemperd wordt/ door wolken en regen. ———<br />
Laaten wy dit in eenige byzonderheden befchouwen.<br />
i. Misgewas van ontbeerlyke vruchten is draaglyk,<br />
doch fchraale oogften van graanen veroorzaakcn gebrek<br />
aan voedfel; en dit is een Ontkennend Kwaad<br />
van de meestdrukkende foorte. Doch waaruit ontftaat<br />
zulks ? » Uit alte groote vochtigheid , uit dorheid<br />
en laate vorst. Ongedierte, hagel en honigdaauw<br />
ftrekken zich niet verre uit; en daarvan zullen wy<br />
ftraks handelen. • Alte groote vochtigheid is<br />
blykbaar overmaat van goed. Dorheid ontftaat uit de<br />
hitte der zonne , niet naar vereisch gemaatigd door<br />
regen. De hitte der zonne is goed, en het gebrek aan<br />
regen,, gelyk ook derzelver overvloed, wordt veroorzaakt<br />
door de richting des winds. De wind is een<br />
heilzaame kracht, en derzelver richting hangt af van<br />
de betrekkingen der laagen en vakken van de lucht ,<br />
van warmte en koude , en is dus aan geen kwaade,.<br />
maar aan goede oorzaaken toetekennen. De luate vorst<br />
hangt, mede af van den wind, als dezelve van groote<br />
ys- en fneeuw - velden tot ons komt. Deeze echter<br />
zyn de bronnen der rivieren, en bygevolg goed en<br />
2 4 heil-
356 DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN<br />
heilzaam. Dus ziet men dat het Kwaad uit goed ontftaat<br />
, en dat de dingen op zichzelven goed zyn, en<br />
het Kwaad flechts toevallig is.<br />
2. De zwakheid der kinderen en de lange duur<br />
daarvan , veroorzaakt den ouderen veel kommers en<br />
moeite, en zulks dikwerf te vergeefs, daar het derde<br />
deel der geborenen in het eerfte jaar fterft, en voor<br />
het tiende de helfte niet meer voorhanden is. •••«<br />
Hierin hebben de dieren veel boven ons vooruit ; in<br />
drie of vier jaaren bereiken de groottten hunne volmaaktheid<br />
, en veelen komen byna volkomen ter waereld.<br />
's Menfchen kind daarentegen blyft geduurende veele<br />
jaaren hulpbehoeftig, en deszelfs krachten ontwikkelen<br />
zich zeer langzaam en laat. • Dan dit gebrek<br />
der menschlyke natuure is het gevolg van zeer weldaadige<br />
inrichtingen , naamlyk van meer volmaakte<br />
vorming cn gefehiktheid tot langer leven, en inzonderheid<br />
tot ontwikkeling dier edeler vermogens, welke ons<br />
boven de dieren verheffen, en de redelykheid onzer<br />
natuure uitmaaken. 1<br />
Onze organifatie is geheel<br />
anders cn veel voortreflyker dan die der dieren ; onze<br />
beweegingen zyn min beperkt en meer verfcheiden<br />
, en wy hebben licbaamlyke vermogens die dc<br />
dieren derven ; vingers en in derzelver gebruik veel<br />
bekwaamheids ; wy kunnen fpreeken en zyn gefchikt<br />
tot menigvuldigerc gewaarwordingen ; tot dit alles en<br />
wat meer van dien aart is, moest ons geheel zenuwgeftel<br />
, onze hersfenen, 't merg van onze ruggraad ,<br />
onze vezelen en huid van veel edeler hoedanigheid<br />
weezen , en ons lichaam meer famengeftcld zyn, dan<br />
dat der dieren. Daarenboven hebben wy naar evenredigheid<br />
van de masfa (tofs , waaruit ons lichaam heiraat<br />
, meerdere fterke , • en leeven volgens<br />
die
lïET KWAAD , VOLGENS VILLAUME V00RG. 35?<br />
die proportie langer dan de dieren. Indien de visch ,<br />
zo als beweerd wordt, langer leeft dan de mensch ,<br />
is zulks aan de koude van zyn bloed , aan de eenvoudigheid<br />
zyner beweegingen en aan de grofheid<br />
van zyn weeffel toetefchryven , want naarmaate een<br />
werk grover is , kan het langer düuren. Als<br />
lichaamen van ongelyke masfa , gelyke duurzaamheid<br />
hebben moet het weeffel des kleeneren vaster, en<br />
deszelfs deelen Merker in een gevoegd zyn. 't Zelfde<br />
yindt plaats als een lichaam langer duurt dan een<br />
ander van gelyke masfa. Want hoe grover de masfa<br />
is hoe dikker en Merker de deelen zyn kunnen, en hoe<br />
meer tegenMand, vernielende krachten ontmoeten. —<br />
Daar nu de mensch langer leeft dan de dieren van<br />
gelyke masfa, volgt dat zyn lichaam volmaakter zyn<br />
* o c t. Men voege hierby , de verfchillende<br />
foorten van arbeid, die 's menfchen vermogens uitputten<br />
, vooral het werken met den geest ; de weeklykheid'<br />
welke zyn leven ondermynt, en de hartstochten<br />
die hem folteren; en dan de duurzaamheid van's menfchen<br />
lichaam in aanmerking neemende , is men verplicht<br />
tc erkennen, dat het famenweeffel van den<br />
mensch veel edeler en voortreflyker moet zyn dan<br />
dat der dieren, daar het niettegenMaande de meerdere .<br />
fvnheid en edeler famenMelling zo ras niet is blootheid<br />
aan Mooping. Dan, elk ding ,<br />
zo wel door natuur als de kunst voortgebragt, vereischt<br />
meerder tyd van bewerking en rypwording naarmaate<br />
het voortreflyker is. De fynMe vruchten komen<br />
langzaamst voort , de vastere foorten houts behoeven<br />
langduuriger groei. Volgens deeze wet, vercischt<br />
het menschlyk lichaam een langer tyd tot ont<br />
wikkeling cn traageren groei;<br />
Z 5<br />
h<br />
Y<br />
m o e t d u s<br />
l a n<br />
'
558 OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN f<br />
langer in den ftaat der kindsheid blyven, dan de dieren<br />
, en het veelvuldig kwaad daaruit ontftaande , is<br />
het gevolg van zyne voortreflykheid • van goed.<br />
Eindelyk 's menfchen lichaamlyke , verftandelykc<br />
cn zedelyke vermogens moeten gevormd worden..<br />
Zyne bekwaamheden moet hy door oefening verkrygcn.<br />
Dan hiertoe moet hy in dc kindsheid teder,<br />
voor indrukielen vatbaar en buigzaam weezen;<br />
dit maakt hem gefchikt voor opvoeding, en onthoudt<br />
hem het vermogen om zich tegen de hem onaangenaame<br />
oefeningen tc verzetten ; even gelyk de metaalen geimoltcn,<br />
althans verweekt moeten zyn, om bewerkt te<br />
kunnen worden. ~ Dus moet 's menfchen kind zwak<br />
weezen. By dit alles komt nog, dat zwakheid<br />
en behoefte dc grondflagen zyn der gezelligheid en<br />
noodig tot vorming der maatfchappy. De ras gevormde<br />
dieren verltrooijen zich en vergeeten elkandcren.<br />
Dus is het ontkennend phyfiek kwaad gevolg van<br />
goed; zo is het ook met het flellig phyfiek kwaad.<br />
• 5> Verbranden onzer bezittingen, is het gevolg van<br />
dc brandbaarheid van hout en andere bouwftofl'en, en<br />
het uitwcrkfel van de ontbindende kracht van vuur. -—<br />
Deeze beide hoedanigheden zyn goed en onontbeerlyk.<br />
En Hy dia dezelven gaf, gaf ons verftand om , door<br />
gepaste voorzorgen , het fchaadend uitwcrkfel eener verkeerde<br />
richting dier heilzaame krachten voortekomcn.<br />
———<br />
De Blikfem is heilzaam, dezelve zuivert dc lucht,<br />
en wy kunnen haare vernielende werkingen voorkomen<br />
door 't plaatzen van afleiders.<br />
Vuurbraakcnde Bergen veroorzaaken vreeslyke verwoestingen.<br />
Doch zulks is het gevolg van goed, .<br />
naam-
HET KWAAD , VOLGENS VILLAUME VOORG. 359<br />
gaamlyk van de ontlasting van onderaardsch vuur,<br />
't welk voor het leven der dieren, voor den groei<br />
der planten , en ter vorming der delfftoffen onontbeerlyk<br />
is, ——— 't welk opening behoeft , en ter<br />
ontlastinge van welks overmaate, vuurbraakende bergen<br />
noodig zyn. Dat zulks onze wooningen verteert, en<br />
onze inrichtingen vernielt, hebben wy ons zeiven te<br />
wyteu. De aarde is immers niet reeds dermaate bebouwd<br />
, dat 'er ter bewooning geen anderen plek<br />
gronds overig is, dan rondom de Etna en naby de<br />
Vefuvittti - • •" De mensch bouwt op den vulkaan,<br />
cn klaagt over de uitgieting der lava! ——"Even<br />
alsöf' hy begeerde dat de brandende berg hem uit den<br />
weg zou gaan-, cn gelyk de vos en wolf naar de<br />
wocstcnyen vluchten! — Aardbevingen hebben dezelfde<br />
, en dus een goede oorzaak. *\ Verzakkingen<br />
ontdaan uit onderaardfehc droomen , dc fchaden<br />
van welker opzwellingc, gelyk die van de overdroomingen<br />
der bovenaardfche rivieren , van dormen en<br />
van te groote hitte, bïykbaar enkel der overmaate<br />
van goed zyn toe 'tc fchryven. —— Koude<br />
is, naauwkeurig gefproken, niet fchadelyk, maar Hechts<br />
hinderlyk. De Groenlander kan dezelve zeer wel verdraagen<br />
, cn de menfchen in koude landdrecken zyn<br />
doorgaands grooter, fterkcr en gezonder dan in warmer<br />
gewesten. Ook is de koude in veele andere opzichten<br />
heilzaam. Eene cenpaarige gemaatigde warmte,<br />
ten allen tyde en op alle plaatzen, is eene begeerte<br />
welker ongerymdheid van zeiven blykt. • «<br />
De Hagel ontftaat uit de koude der bovenlucht,<br />
waarin de dampen zwecven. Deeze koude is onvermydelyk<br />
uit hooide van de meerdere ylhcid, cn van<br />
den verderen afiland der terugkaatzing van de ftraalen<br />
der
360 DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN<br />
der zonne, en heilzaam ter verkoelinge van de beneden<br />
lucht. De dampen zyn in zichzelven goed, en derzelver<br />
nedervalling is nuttig; ook ftrekt de Hagel zelve<br />
tot zuiveringc der lucht. Haare verwoestingen zyn<br />
dus uitwcrkfels eener goede oorzaak.<br />
a. Ziekten zyn het fmartelyk uitwerkfel van heilzaame<br />
oorzaaken. Onze vatbaarheid voor dezelven<br />
is 't gevolg van onze fyne bewerktuiging en<br />
de famengcfteldheid onzes lichaams; 't welk, naarmaate<br />
het door meerdere lenigheid en zachtheid van deelen<br />
, beter gefchikt is tot groei, tot het aanleeren van<br />
nutte oefeningen en ter ontvanging van aangenaame<br />
gewaarwordingen , ook fpoediger is blootgefteld aan<br />
ongemakken cn ziekten ; terwyl de toeneeming in fterkte<br />
en vastheid ongefchikt maakt tot de bekwaamheden<br />
, waartoe de leenigheid en weekheid in ftaat Helt,<br />
en de werking der Geneesmiddelen verzwakt in die<br />
zelfde maate, als zulks den mensch voor fmarten en<br />
krankheden beveiligt. Want de indrukbaarheid voor<br />
aangenaame en pynlyke gewaarwordingen, voor gencezende<br />
en verwoestende krachten , is in betzelfde voorwerp<br />
, ten zelfden tyde altyd gelyk. . Bovendien ,<br />
famenftelling geeft aanleiding tot wanorde, weekheid<br />
van deelen fielt bloot voor kwetfing, beweeging<br />
veroorzaakt wryving, en deeze fiyt af. Intusfchen zouden<br />
wy niet wenfehen voor ziekten en wonden beveiligt<br />
te zyn , op voorwaarde dat ons lichaam uit een<br />
klomp gevoel- en beweeglooze ftofTe mogt beftaan.<br />
Gefchiktheid voor krankheden en kwetzing, is dus 011affcheidbaar<br />
van de heilzaame inrichting onzes lichaams.<br />
——— De Krankheden zeiven beftaan in ontbinding<br />
of verderf van eenige lichaams deelen ; of in<br />
ontlastingen, waardoor de natuur zich bedorvene fappen
HET KWAAD, VOLGENS VILLAUME VOORG. g6l<br />
pen kwyt maakt. Dit laatfte is , hoewel ongemaklyk,<br />
pynlyk en fomtyds gevaarfyk , echter heilzaam ;<br />
en de ontbindbaarheid der deelen en derzelver gefchiktheid<br />
tot bederf is , gelyk wy gezien hebben, onaffcheidbaar<br />
van derzelver voortreflyke famenftelling en<br />
verordening. - • • Overvloed van fappen is een der<br />
oorzaaken van ziekten, ontftaande uit overmaat van<br />
voedfel, en dus — van goed. Te begeeren dat dit geen<br />
overmaatige voeding veroorzaaken zou , of dat de<br />
vaten zich in 't oneindige zouden uitzetten, is blykbaar<br />
ongerymd. Dit onheil echter ftaat in onze magt<br />
door maatigheid te voorkomen. Verderf en gisting van<br />
fappen is eene andere oorzaak van krankheden, doch<br />
dit is het gevolg van de ontbindbaarheid, welke voorzeker<br />
in 't algemeen heilzaam en nuttig is, naardien<br />
dezelve vereischt wordt tot aangroei van vleesch ,<br />
beenderen, huid, enz.<br />
De gisting van het bloed is een gevolg van deszelfs<br />
oneenpaarige beweeging, waaraan echter de gefchiktheid<br />
tot opmerking, cn de werkzaamheden van<br />
den geest, altyd geëvenredigd zyn. Want de mensch<br />
is geheel anders geftemd by eene gemaklyke en rasfche<br />
omloop des bloeds , dan by eene traage en zwaare. —<br />
De fnelle omloop is goed, doch kan niet altyd duuren,<br />
vermits de krachten anders wel ras uitgeput zouden<br />
weezen; de bcweegiug des bloeds moet dus aan<br />
verandering onderworpen zyn, en derzelver verfnclling<br />
bevorderd kunnen worden; doch te langduurige of te<br />
heftige werkingen der hiertoe ftrekkende middelen, hebben<br />
longontftekingen , heete koortzen en foortgelyka<br />
kwaaien ten gevolge. Wy zien dus al weder dat het<br />
Kwaad een uitwcrkfel of gevolg is van heilzaame krachten,<br />
,— Wat de kwetfïng van in- of uitwendige<br />
dee-
362 DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN<br />
deelen betreft, deeze is niets anders dan het uitwerkfel<br />
van dc fomtyds verkeerde richting van heilzaame<br />
krachten, op indrukbaare en weeke plaatzen.<br />
De wilde mensch is aan meerder ziekten blootgefteld<br />
dan de dieren , en de befchaafde lydt meer dan<br />
hy. De ongemakken des eerften zyn het gevolg van<br />
de edeler gefteldheid des menfchen in het algemeen,<br />
en de veelvuldiger fmarten des laatften, dat der verfyning.<br />
In het algemeen de meerdere gefchiktheid<br />
voor [mart, en de meerdere zwaarte van lyden, is altyd<br />
onaffcheidhaar van de meerdere voortreflykheid , en<br />
neemt toe in gelyke maate met de volmaaking.<br />
De Ziekten, die uit verfcheidenheid en keurigheid van<br />
gerechten ontftaan, zyn het gevolg van overvloed, en<br />
die, welke uit overmaatige vermaaken hunnen oorfprong<br />
neemen , het uitwerkfel van onze gefchiktheid , neiging<br />
tot genoegen, en het aanzyn van begeerlyke ge<br />
••<br />
nietingen. • 1<br />
•• Aanhoudende arbeid en voornaamlyk<br />
de infpanning der zielsvermogens, • 's menfchen<br />
edelfte bezigheid,<br />
1<br />
- is eene ryke bron van ziektens.<br />
Ik bedoel thans niet die kostwinningen ,<br />
welke 's menfchen leven in gevaar brengen — •<br />
maar de zodanigen, welke zyne gezondheid verwoesten<br />
, zyne leden verlammen, zyn geitel aantasten, den<br />
ouderdom vertragen. Den bergwerkeren , den Scheikundigen<br />
, den werklieden in Metaalen vallen deeze ellenden<br />
meest ten dcele. Doch bovenal bcklaa^Iyk is<br />
de onvermoeide Geleerde , die zyne geduurige zittende<br />
en peinzende werkzaamheid niet afwisièlt mcr<br />
gepaste rust, beweeging en uitfpanningen. Voor<br />
alle deeze rampen nu kan dc mensch zich beveiligen ,<br />
als hy zyn leven in eene werkelozen rust wil doorbrengen,<br />
zyr.e vermogens niet wil oefenen, en niets<br />
doen
HET KWAAD, VOLGENS VILLAUME VOORG. 3$$'<br />
doen dan waartoe de aandrang der natuurlyke' behoeften<br />
hem verplichten. . Zyne uitttekendheid<br />
boven de dieren , zyne volmaakbaarheid, zyne toeneemende<br />
veredeling, zyn daardoor aangroeiend geluk<br />
cn genoegen, is beide oorzaak en gevolg van ellen-'<br />
de, van fmarten en krankheden. ,<br />
Inzonderheid klaagt men dat het fchuldelooze Kind<br />
de lusten en dwaasheden zyns Vaders moet lyden ?<br />
» ' • dan,'daar het kind uit de fappen des Vaders<br />
zyn beftaan, en uit die der Moeder voeding en vorming<br />
verkrygt, kan zulks niet uitblyven - of hetzelve<br />
moest zonder ouders ter waereld komen, in welk geval<br />
hetzelve geen opvoeding ontvangen , geen kundigheden<br />
verkrygen, en de verhevene bedoeling der<br />
ontwikkeling en werkzaamheid, der verttandelyke vermogens,<br />
geheel achter zou blyven.<br />
Als eene bron van Kwaaien, waaraan de mensch fchuldeloos<br />
is , en welke blykbaar eene inrichting is van<br />
den Schepper, wordt befchouwd, — • de wormen<br />
in de ingewanden en de infecten op den huid van<br />
menfchen en dieren. —— Daar het buiten twyfel<br />
zeker is, dat in de ingewanden van menfchen en dieren<br />
ten allen tyde wormen van allerleie foort gevonden<br />
worden , en zulks met de wenfchelykfte gezondheid<br />
gepaart gaat, volgt, dat dezelven op zichzelven<br />
geen ziekten veróorzaaken; zulks gefchied eerst dan,<br />
als dezelven te overmaatig vermenigvuldigen. De overmaat<br />
veroorzaakt dus het kwaad. De oorzaak der<br />
overmaatige vermenigvuldiging nu , is gelegen in de<br />
veelheid van flym, welke door onmaatig te eeten, en<br />
andere ongeregeldheden verwekt wordt. Het flym op<br />
zichzelven is van de grootfte nuttigheid voor de<br />
yerteering. , Uit het gezegde volgt , dat de<br />
mensch
364 D E<br />
OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN<br />
mensch de kwaaien welke de wormen veroorzaaken,<br />
grootendeels zichzelven te wyten heeft; op zichzelven<br />
zyn zy niet fchadelyk, veeleer kan men vastftel-<br />
3en dat dezelven tot veele nutte einden ftrekken ,<br />
welken wy met geen genoegzaame zekerheid kunnen<br />
opgeeven, by voorbeeld, om de overmaate en ftilftand<br />
der vochten te voorkomen, fchadende fappen afteleiden;<br />
enz. Dat zulks zo zy, wordt bevestigd by<br />
de Kinderen , wier fappen het meest gesten, en die<br />
de meeste wormen en het meeste ongedierte hebben.<br />
Verre dan dat wormen en ongedierte een oorzaak van<br />
ziekten zyn zou, is het blykbaar dat dezelven, door<br />
den gistende overvloed der fappen vermenigvuldigd ,<br />
verordend zyn deeze oorfprong van krankheid weg te<br />
neemen, en dus tot geneezinge moeten dienen. ——<br />
De volmaaking der Geneeskunde maakt in onzen tyd<br />
dit natuurlyk Geneesmiddel ontbeerlyk, byzonderlyk<br />
de infecten op den huid, doch zulks neemt niet weg<br />
de noodzaaklykheid derzelven in vroegere tyden, en by<br />
die Volken, welke in deeze Weetenfchap geen vordering<br />
gemaakt hebben. • De tegenwerping dat het<br />
gemeen meest blootgefteld is voor ongedierte, hoewel<br />
hetzelve uit hoofde van geringer voedfel minder overvloed<br />
van fappen heeft, terwyl de aanzienlyken, hoewel<br />
uit de tegengeftelde oorzaak meerder overvloed<br />
hebbende , echter minder door ongedierte gekweld<br />
worden; wordt opgelost door de opmerking, dat de<br />
aanzienlyken dit middel, uit hoofde hunner meerdere<br />
zindelykheid en andere oorzaaken niet behoeven, maar<br />
wel de armen, welke deeze afleidingen voor den flilftaanden<br />
en ophoopenden overvloed derven; en dat<br />
de kinderen der laatstgemejden doorgaands veel ge-<br />
2 uw-
HET KWAAD , VOLGENS VILLAUME VOOR.G. 3^5<br />
zonder en fterker zyn dan die der ryken, welke fchiet<br />
elk oogenblik de hulp van een arts behoeven. •<br />
3. Ook de befmettende Ziekten zyn het gevolg van<br />
goed. Dezelven ontftaan uit de ontbinding van bewerktuigde<br />
ligchaamen ; dit echter is de bron van<br />
nieuw leven , van voeding en groei. Verrotting is<br />
niets anders dan een zekere foort van ontbinding ,<br />
welke bedorvene en Hinkende uitwaasfemingen verfpreidt,<br />
deeze intusfchen zyn wederom nuttig voor de<br />
planten , doch door de zwaarte der lucht opgeheven<br />
en verfpreid, oorzaak van aanftekende krankheden;<br />
dan de zwaarte der lucht is noodzaaklyk ter veroorzaakinge<br />
van regen, wind en onweder, en brengt dus<br />
toevallig dit nadeel voort. •<br />
4. Men beklaagt zich over den vroegtydigen Dood<br />
van den veclbeloovenden jongeling, of nuttigen man.<br />
Dan uit hoofde van de famengefteldheid onzes ligchaams,<br />
is de flooping onvermydelyk. Veele byzondere oorzaaken<br />
kunnen dezelve verhaasten, welke allen haaren<br />
grond hebben in de voortreflykheid van organifatie,<br />
of in de aanhoudendheid van de oefening der krachten,<br />
— en dus in goede oorzaaken. Dat wy den<br />
vroeggeftorvenen betreuren , ontftaat uit de gevoeligheid<br />
van ons hart , en uit onze genegenheid hemwaarts<br />
, en dus is onze rouw het gevolg van goed.<br />
Daarenboven is de dood des braven, de overgang tot<br />
eenen ftaat van uitgebreider kennis en volmaaking ,<br />
en tot ruimer kringen van werkzaamheid, en dienvolgens<br />
goed en wenfehelyk.<br />
5. Ten opzichte van het Kwaad , 't welk de nuttige<br />
dieren te weeg brengen, merkt VILLAUME aan,<br />
dat dc krachten welke hen in ftaat ftellen te befchadigen ,<br />
dezelfden zyn , met welken zy ons dienen ; en dat<br />
WYSBEG, IV. D. Aa der-
SÖ6 DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN*<br />
derzelver neiging om te befchadigen, eigenlyk drift tot<br />
zelfbehoud en tegenweer is, 't welk zy in den ftaat<br />
der wildheid behoefden, welke drift onder het opzicht<br />
van den mensch aanmerklyk getemd kan worden, en<br />
inzonderheid werkt ten tyde der paaringe, waaruit<br />
blykt, dat dezelve in het allernaauwst verband ftaat<br />
met de drift ter voortteelinge, te meer daar men, om<br />
den dieren de drift ter verdeediging te ontneemen,<br />
dezelven flechts behoeft te ontmannen.<br />
Ten aanzien van de zogenaamde fchadelyke dieren,<br />
als roofdieren, rupfen, infecten, vogels die de vruchten<br />
verteeren, ratten, muizen, wild enz. , doet onze<br />
Wysgeer de nuttigheid van veele derzelven voor den<br />
mensch zien; daarby in 't algemeen aanmerkende,<br />
dat zy geen fchaade doende dan tot hun onderhoud,<br />
de mensch in dien zin ook een verdervend dier is; en<br />
dat by aldien men vraagt, waarom zy aanweezig zyn,<br />
het antwoord dat zy beftaan om te leven en zich daarin<br />
te verblyden , voldoenend is , daar wy den dieren<br />
zo zy zich over ons, onze vervolgingen en verwoestingen<br />
beklaagden, geen ander antwoord zouden kunnen<br />
geeven; dat wy immers niet begeeren kunnen, dat<br />
ons zelfbelang de algemeene wet zou zyn ; en het<br />
oogmerk des Scheppers blykbaar was , dat zo veelen<br />
levende Schepfelen van allerleie foort op aarde zouden<br />
beftaan als flechts mooglyk was, welker onderlinge<br />
betrekking ten opzichte van befchadigende en verdedigende<br />
krachten , de trelFendde proeven van zyne<br />
Wysheid oplevert.<br />
- Wat de verfcheurende en roofdieren in het byzonder<br />
betreft , wy kunnen zonder ons eigen gedrag<br />
te wraaken , het vermoorden van diereu tot voed»<br />
fel
HET KWAAD, VOLGENS VILLAUME VO0RG. 36 ƒ<br />
fel niet afkeuren: doch al wilde men om zulks te kunnen<br />
doen, zich van vleesch eeten onthouden, men kan<br />
echter niet ontkennen dat verfcheide dieren door de<br />
natuur verordend zyn om zich door het ombrengen<br />
van anderen te geneeren; indien men zulks nu kwaad<br />
gelieft te noemen , het is blykbaar inrichting des<br />
Scheppers , wiens goede en weldaadige oogmerken<br />
hierin kenlyk worden door de befchouwing der gevolgen<br />
van eene tegengeftelde inrichting. Het plantenryk<br />
naamlyk zou onvermogend zyii alle dieren te voeden,<br />
vooral by derzelver vermenigvuldigend aantal.<br />
Zy zouden derhalven moeten verhongeren ; een behoeftig<br />
leven leiden , en een droevige dood fterven ;<br />
bovendien zou het aardryk door krengen bedekt , en<br />
de lucht door dezelven verpest worden ; en daar<br />
thans veele dieren gezond en vrolyk leven, en een<br />
korte dood door de klaauw , den muil, of het mes<br />
fterven, zouden ze in dat geval door de pest omkomen.<br />
— Om zulks te verhoeden zou 'er een<br />
veel kleiner getal van dieren moeten weezen , of dezelven<br />
zouden zich min fterk moeten vermenigvuldigen<br />
, in welk geval 'er minder levenden zyn zouden,<br />
deezen minder genot huns levens zouden hebben, en<br />
dienvolgens de Schepping min voortreflyk zyn zou.<br />
By dat alles zouden onze medelydende fchikkingen<br />
de beste foort van leven by dieren en menfchen<br />
wegneemen. De vleescheetende dieren zyn volkomener,<br />
dan dezulken welken enkel van gewasfen leven.<br />
Ook zyn dc menfchen welken vleesch eeten, fchranderer<br />
en werkzaamer dan zy, welken zich enkel door<br />
kruiden voeden; het vleescheeten voedt beter,<br />
fcherpt dc krachten , en wekt de hartstochten op,<br />
welke dc rocrfels zyn van werking. Wanneer de die-<br />
Aa a ren
368 DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN<br />
ren zich onderling niet ombragten, of de mensch dezelven<br />
het leven niet benam , zoude ook de nuttige<br />
oefening der krachten in het gebruikmaaken van list<br />
of fterkte tot den vangst, van fnelheid of dapperheid<br />
in de verdeediging, achter blyven.<br />
Dus beweezen hebbende dat het flellig phyfiek<br />
Kwaad, zo wel als het ontkennend phyfiek Kwaad<br />
uit goed ontftaat , gaat de Heer VILLAUME voort,<br />
zulks te doen zien, ten opzichte van het zedelyk<br />
Kwaad; (waardoor men, volgens de gegeeven definitiën<br />
, gebreken en zwakheden , welke gebrek aan<br />
krachten of aan derzelver werking onderftellen , en<br />
dwaalingen en ftellige ondeugden , welke door overmaat<br />
of verkeerde richting der krachten voortgebragt<br />
worden, te verftaan hebbe;) door te toonen<br />
dat en het ontkennend, en het Heilig zedelyk Kwaad,<br />
• gebrek en dwaalingen van verftand en neigingen,<br />
uit geen kwaade bronnen voortkomen, maar<br />
oorfpronglyk aan goede oorzaaken zyn toetelchryven. —<br />
1. Gebrek aan kennis in 't algemeen, is een gevolg<br />
van de noodzaaklyke bepaaldheid, waarvan in het begin<br />
deezer Verhandeling gefproken wierdt; by de enkele<br />
perfoonen is dezelve het uitwerkfel van opvoeding<br />
en verkeering, en dit wederom van de onderfcheidene<br />
ftanden welke in de Maatfchappy onvermydelyk<br />
zyn.<br />
Gebrek aan verftandelyke vermogens is mede gegrond<br />
jn de gemelde noodzaaklyke bepaaldheid, en in de<br />
bewerktuiging des ligchaams; doch als negatief kwaad<br />
brengen geen van beiden fniart te wege. Zy<br />
hebben geen kwaade oorzaak: dwaaling echter is derzelver<br />
onvermydelyk gevolg, en het vasthouden aan<br />
wanbegrippen en vooroordeel, een verkeerd uitwerkfel<br />
van
HET KWAAD , VOLGENS VILLAUME V0ÖRG. 36^<br />
van ftandvastigheid. —— Niemand veracht waarheid,<br />
noch wil opzetlyk dwaalen. Doch vooroordeel maakt<br />
het erkennen van waarheid bezwaarlyk, en baart afkeer<br />
jegens anders - denkenden.<br />
2. Gebrek aan hartstochten of driften, ontftaat uit<br />
ftompheid van zinnen, en zwakheid van gewaarwordingen;<br />
gebrek aan krachten is het gevolg hiervan,<br />
of van een gebrekkige organifatie. Hieruit ontftaat<br />
traagheid, lust- en moedeloosheid, en bygevolg ook<br />
ondienstvaardigheid jegens anderen; zodanig een mensch<br />
nu is, wel is waar, onnut, doch daarom niet ondeugend;<br />
het ontbreeken der vermogens om anderen voordeel<br />
toe te brengen, fielt hem tevens buiten ftaat anderen<br />
onheil te berokkenen; en hoewel zyn toeftand<br />
ons beklagenswaardig fchyne, is zulks echter wezenlyk<br />
niet zo, daar hy van deeze onvolmaaktheid geen<br />
fmartwekkende bewustheid heeft. Het gebrek zelfs is<br />
altyd 't gevolg van bepaaldheid , niet het uitwerkfel<br />
eener kwaade oorzaak.<br />
3. Blooheid of menfchenvrees, is een kwaad en een<br />
bron van veel kwaads; doch ook het voortbrengfel<br />
van gebrek aan bewustheid van onze eigene<br />
waarde, of van te groote gedachten van die van anderen<br />
; in beide gevallen is het vermogen van beöordeeling<br />
gebrekkig of verkeerd werkend.<br />
4. IVaanwysheid is gegrond in een' te levendigen of te<br />
fterken indruk van wanbegrippen. Derzelver niet kwaade<br />
oorzaak hebben wy gezien; en het vermogen van<br />
derzelver zo duidelyke vertegenwoordiging, dat men<br />
voor alle tegenbedenkingen onvatbaar is, is niet anders<br />
dan het verkeerd of overmaatig uitwerkfel van<br />
eene oorfprongelyk zeer heilzaame kracht.<br />
5. Misnoegdheid jegens anderen of kwaade luimen,<br />
Aa 3 is
370 DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN<br />
is een middenftand tusfehen toorne en droefenis.—»<br />
Mishaagen, 't gevoel van 't onrechtmaatige, dwaaze<br />
en verkeerde in anderen, brengt, wanneer zulks len<br />
moed geheel vernietigt, droefenis , wanneer<br />
den moed onverzwakt blyft, toorne, doch als<br />
de neiging deeze aan den dag te leggen, door eene of<br />
andere oorzaak beperkt wordt, ontevredenheid voort.<br />
Deeze oorzaaken zyn , te groote aandoenlykheid<br />
, gebrek aan kracht , blooheid , fomwylen zelfs<br />
eerbied of genegenheid voor den belediger; ook wel<br />
pooging zich zeiven tc overwinnen : altemaal oorfpronglyk<br />
goed , veelryds zelfs edele , altyd echter fchuldelooze<br />
oorzaaken.<br />
6. Argwaan is overmaat van voorzichtigheid. De<br />
grondllag is goed , en dc overmaat ontftaat, óf uit<br />
eigen ontrouwe , óf uit geleden trouwloosheid; 't<br />
welk beiden tot dc ondeugden behoort, van welken<br />
flraks gefproken zal worden.<br />
7. Tydverveeling , is gemis van gelegenheid om<br />
werkzaam te zyn , eu wordt voortgebragt door de<br />
rusteloosheid onzer vermogens; eene zeer voortreflyke<br />
oorzaak indedaad! By rauwe volken en de<br />
zulken die zielsvermogens derven , by min volmaakten<br />
dus, vindt zulks geen plaats.<br />
Thans gaat de Heer VILLAUME voort, ter onderzoekinge<br />
der fchadelyke driften , van welken hy durft<br />
beweeren, dat dezelven uit de voortrcflykfte hoedanigheden<br />
der menfchen ontftaan. Hy betuigt te vreezen<br />
dat men zyne bedoeling verdenken, en hem verkeerd<br />
verftaan zal, doch verklaart dat zyne meening geenszins<br />
is , de ondeugden der menfchen te verontfehuldigen<br />
of te rechtvaardigen; « hy ontkent derzelver<br />
wanzedulykheid, ftrafbaarheid en fchadelyke gevolgen
HET KWAAD, VOLGAS VILLAUME VOORG. 371<br />
geenszins-, doch ftelt vast dat dezelven niet het voorthrengfel<br />
zyn van kwaade oorzaaken, of het gevolg<br />
van oorfprongelyke verdorvenheid , maar dat zy te<br />
wege gebragt worden door overmaat en verkeerde richting<br />
van heilzaame gefteldheid, even gelyk het best<br />
geneesmiddel door ongepast gebruik, vergif wordt, of<br />
het onmaatig genot der gezondfte voedfels, de ge-<br />
vaarlykfte ziekten veroorzaakt. Dus wil hy ,<br />
door zyne bedenkingen, de ondeugd geenszins aanpryzen,<br />
maar de menfchen omtrent hunne gefteldheid verlichten<br />
, en dezelven doen dienen tot verheerlyking<br />
van den Schepper en Beheerfcher der Waereld , welke<br />
ons aan geen oorfpronglyk kwaade krachten of inrichtingen<br />
heeft overgegeeven , maar ons een goede<br />
gefteldheid gefchonkert , en begaaft heeft met reden ,<br />
om de verkeerde of onmaatige werkingen dier goede<br />
hoedanigheden , met welken Hy ons voorzag, te voorkomen.<br />
Alle dwaasheden en misdryven, gelyk in 't algemeen<br />
alle onze driften en hartstochten, leidt de Heer<br />
VILLAUME af van Eigenliefde en Medegevoel; * •<br />
zonder Eigenliefde kan geen gewaarwordend wezen<br />
beftaan : deeze grouddrift is het roerfcl van alle bcdryven,<br />
zelfs der geenen, welke het meest daartegen<br />
fchynen aanteloopen. Opoffering van gemak, van bezittingen<br />
, van het leven zelfs, alles gefchiedt ter verkryginge<br />
van iet, dat men met of zonder grond, als<br />
waardiger en • verkieslyker befchouwt , en dus voor<br />
zichzelven, uit eigenliefde. —— Wysgeerig gefproken<br />
is zuivere zelfverloogchening eén volftrckte tcgenftrydigheid;<br />
zonder eigenliefde konden wy geen neiging<br />
hebben, en zouden volkomen werkeloos wezen. Hy,<br />
die zyne neigingen der voorfchriften van den Godfe<br />
Aa 4 dienst
37* DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN<br />
dienst opoffert, doet zulks ter verkryginge van degunst<br />
der Godheid, op welke hy prys fielt boven<br />
alles. • Het medegevoel zelfs is niet anders dan<br />
afkeer voor onaangenaame en neiging tot genoegen<br />
verwekkende gewaarwordingen, en dus oorfpronglyk<br />
Eigenliefde.<br />
De Eigenliefde is dus blykbaar , noodzaaklyk en<br />
goed ; zo ook het Medegevoel aan anderer genoegen<br />
of leed , want dit is de grondflag der gezellige geneugten,<br />
en der wederkeerige plichten.<br />
i. Zelfliefde, • • • • nu •• is overmaate van<br />
eigenliefde , en ontftaat zo dra het medegevoel door<br />
eene of andere oorzaak te zeer verzwakt wordt, om<br />
der eigenlyk gezegde eigenliefde ten tegenwigte te dienen.<br />
Deeze oorzaaken zyn, uitfpoorige aandoenlykheid,<br />
welke uit vrees voor onaangenaame gewaarwordingen<br />
, het lyden van anderen ontvliedt ; of eene<br />
fterke en vaste ligchaamsgefteldheid, welke den mensch<br />
voor veele indrukfels die anderen fmart baaren , beveiligende<br />
, hem tevens ongevoelig maakt voor het<br />
leed zyner natuurgenooten. Doch dit beide is overmaat<br />
van goed. De zelfliefde vertoont zich<br />
als trotschheid, als zy zich boven anderen verheft ,<br />
als y delheid, wanneer zy uitwendigen luister naj|agt,<br />
als hebzucht, indien rykdom haar doel is. Hieruit<br />
vloeien voort, verachting van anderen , hardheid,<br />
liefdeloosheid, ondienstvaardigheid, aanmaatiging, onrechtvaardigheid,<br />
enz. Door onkunde van de wezenlyke<br />
waardy der dingen wordt zelfliefde, zucht tot<br />
lekkerny, tot den drank , tot gemak, tot overdaad ,<br />
tot wellust. Laatstgcmclde verkeerdheden verwekken<br />
afkeer van werkzaamheid, van moeiten, van infpanniug<br />
en van onaangenaame gewaarwordingen; vrees<br />
voor
HET KWAAD, VOLGENS VILLAUME V0ÓRG. 573<br />
voor gevaaren, voor menfchen en derzelver tegenftand.<br />
Beledigde zelfliefde brengt toorne te wege , wraak ,<br />
onverzoenlykheid en wreedheid. Eigenliefde ontaart in<br />
jalouzy, als zy iet haar behoorende anderen ziet bezitten<br />
, en in nyd, als anderen verkrygen dat geene,<br />
waarna zy haakte.<br />
2. Ten opzichte der wreedheid, in 't byzonder,<br />
merkt onze Wysgeer aan, dat dezelve enkel by wilde<br />
volken of in ruuwe tyden plaats vindt. In het<br />
eerfte geval zyn de voorwerpen der wreedheid voor<br />
dezelve gehard; gelyk by de mishandelingen der krygsgevangen<br />
onder de wilden in Amerika , op eene<br />
fchier onbegrypelyke wyze plaats heeft, waar men<br />
ook, zo ras de lyder vrees of zwakheid laat blyken,<br />
van zyn leven een einde maakt, hem der marteling<br />
onwaardig keurende. > De wreedheid by de<br />
Grieken en Romeinen was onaffcheidbaar van de Krygshaftigheid<br />
dier Volken ; dezelve is altyd geëvenredigd<br />
aan de kracht om te lyden, en neemt met deeze af,<br />
vindende in een ftaat van gantfehelyke verzwakking<br />
geen plaats. » Het woeden der hartstochten kan<br />
den mensch ook wreed maaken. Doch in zodanig een'<br />
toeftand is hy zich zeiven niet bewust, en na dat hy<br />
uitgewoed, en weder tot zich zeiven gekomen is, betreurt<br />
hy 't gepleegd geweld. De ligchaamsgefteldheid,<br />
de ongeregelde loop des bloeds, enz. verheffen<br />
de nuttigde driften en gewaarwordingen tot<br />
hartstochten ; dezelven zyn niets anders dan de overmaate<br />
van eigenliefde, zucht tot zelfbehoud, levendig<br />
gevoel van onrecht, afkeer van ondeugd; de hartstocht<br />
verblindt , men waant te zien het geen 'er niet is,<br />
fantómes , monfters ; tot bedaaring gekomen, erkent<br />
men zyne dwaaling. Indien 'et koelbloedige<br />
Aa 5 wreed-
374* fE -OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN ;<br />
wreedheid is, zo behoort dezelve tot de kwaadaar-tigheid.<br />
3. Waaromtrent, gelyk ook ten opzichte van het,<br />
verblyden in anderer leed , de Heer VILLAUME aanmerkt,<br />
dat indien men hierdoor enkel verftaat de behartiging<br />
van eigen welvaart en voordeel, ten kosten<br />
van anderen, zulks aan overmaatige eigenliefde is toe<br />
te fchryven, en bezwaarlyk de haatlyke naamen, waarmede<br />
men zulks beflempelt, kan voeren. — Doch<br />
verhaat men daardoor geneigdheid tot het kwaade ,<br />
als zodanig , volgens duidelyk bezef en overleg, zo<br />
ontkent hy ronduit dat zulks beftaat, en bevvyst zyn<br />
gevoelen, door zynen Leezer opmerkzaam te maaken,<br />
op het doorgaand gedrag der menfchen , wanneer zy<br />
door geen hartstochten gefolterd worden of verblind<br />
zyn : elk is, alsdan, genegen en daadlyk werkzaam<br />
zich ter reddinge van anderen, en zonder vooruitzicht<br />
van vergelding in gevaar te begeeven , uit geen ander<br />
beginfel dan medegevoel en inwendige geneigdheid<br />
ten goede; daar zy het kwaade als zodanig beminnende<br />
, ook zonder andere aanfpooring, kwaad zouden<br />
doen^ en flechts dan goed verrichten, wanneer zulks<br />
onmiddelyk tot hun voordeel itrekte , juist gelyk tbans<br />
omgekeerd plaats vindt. Dat de mensch intusfchen,<br />
veelmaals, het kwaade doet, ook dan, als hy<br />
zulks voor zodanig erkent , wordt te wege gebr'agt<br />
door de aanloklykheid van het daaraan verknocht genoegen<br />
; dus, by voorbeeld , geeft hy zich over aan dronkenfchap<br />
, niet omdat zulks eene ondeugd is , maar uit<br />
hoofde der aangenaame gewaarwordingen, welke hem<br />
zulks verfchaft; even gelyk kinderen dieren kwellen,<br />
niet om hen te doen Iyden, maar om zich te vermaaken<br />
in derzelver zonderlinge trekkingen en vreemde<br />
•fcaWV'. t «A ge-
HET KWAAD, VOLGENS VILLAUME VOOR.G. 37"5<br />
«•duiden. Doch , in zodanige gevallen, is het<br />
aanlokfel, dat genoegen verwekkende , gelyk ook de<br />
zucht daartoe , — en dus de oorzaak der kwaade nei-<br />
einge , goed. Wyders, een verkeerde voor<br />
ltelling van het Kwaad, brengt neiging tot hetzelve<br />
te weege ; doch dit is het gevolg van een gebrek<br />
aan vermogen tot onderfcheidende opmerking, of van<br />
eene verkeerde richting deszelven ; eveneens als de<br />
fmaak in afzichtige infecten, welke men by fommigen<br />
aantreft , een gebrek is in de werktuigen van den<br />
fmaak , dat door bekwaame Geneesheeren veeltyds<br />
hcrfteld is. Ook kunnen ligchaamlyke gebreken<br />
neiging ten kwaade voortbrengen , gelyk , by voor<br />
beeld, Ilypochonderie, Menfchenhaat verwekt; ook<br />
heeft men voorbeelden, dat ligchaamlyke , naderhand<br />
genezene ongefteldheid, dorst naar menfchenbloed en<br />
moordzucht tc wege bragt; dan zulks behoort tot de<br />
ziekten, waarvan reeds gehandeld is. Dat de men<br />
fchen het zedelyk Kwaad als zodanig, en als eigenlyk<br />
bedoelde, niet beminnen , blykt overtuiglyk uit de poo<br />
gingen van allen de geenen, welke hen van een on<br />
deugend gedrag trachten te rug te brengen; deezen<br />
ftellcn den verdwaalden voor , de fchade , de wan»<br />
voeglykhcid , dc wanorde van zyn gedrag, benevens<br />
de onrechtvaardigheid waaraan hy zich jegens anderen<br />
fchuldig maakt. Dit ondcrftelt, onbetwistbaar, dat de<br />
boondoener, door het duidelyk bezef van het flechte<br />
en dc fchadelyke gevolgen zyner gedragingen, zich zsl<br />
verbeteren; dat hy zulks, althans niet ten vollen of<br />
duidelyk genoeg inzag ; dat hy dus tot het kwade<br />
als zodanig niet genegen is, omdat men hem door<br />
het voorftel daarvan , van het zelve wil te rug<br />
brer.-
376" DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN<br />
brengen; want in 't tegengefteld geval, zouden deeze<br />
voorftellingen een juist tegengefteld uitwerkfel hebben;<br />
maar dat hy het goede bemint , om dat men<br />
hem door de voorltelling daarvan tot betrachtinge deszelven<br />
wil overhaalen. Vondt het tegendeel plaats ,<br />
dan waren immers alle voorftellingen van dien aart<br />
blykbaar ongerymd; de boosheid zou alsdan, door elke<br />
pooging van den gewoonen aart, aangroeijen; en<br />
kon niet anders dan door bedrog , door bet kwaade<br />
als goed, en wederkeerig het goede als kwaad voorteftellen<br />
, beteugeld worden.<br />
Daaden, welken men den naam van opzetlyke boosheid<br />
geeft, worden te wege gebragt door hartstochten<br />
, die in zichzelven goed , eene verkeerde richting<br />
aanneemen, of onmaatig werken; en zyn meermaalen<br />
het voortbrengfel van rastelooze en gepaste bezigheden<br />
misfende krachten. Ledigheid, toch, is het beginfel<br />
aller ondeugden. • De mensch bemint de<br />
eer, hy wil zyne krachten vertoonen, en boven die<br />
van anderen doen uitfieeken. Daar 'er nu veel meer<br />
gelegenheid is om te verderven , dan om voorttebrengen,<br />
en zulks veel gemaklyker en fpoediger te doen<br />
is , daar het meer vertooning maakt van gevaar en<br />
moed; [een huis, by voorbeeld, is gemaklyker en fpoediger<br />
onder den voet gehaald , dan opgebouwd; het<br />
eerfte treft en vestigt de nieuwsgierigheid veel fterker,<br />
en zo is het met alles;] zo verderft men liever dan<br />
men voortbrengt, vooral als bekwaamheid en vermogen<br />
tot het laatfte ontbreeken; te meer daar het vernielen,<br />
doorgaands tegen anderer wille gefchiedende ,<br />
onze meerderheid doet blyken. Dit nu is de reden<br />
der verwoestingen, veroorzaakt door enkele perfoonen<br />
en
HET KWAAD , VOLGENS VILLAUME VOORG. 377<br />
en geheele volken. Indien NERO niet in het woeden<br />
eener hartstocht, buiten gebruik der reden , gezegd<br />
heeft : „ Ik wenschte dat het geheele Romeinfche<br />
Volk flechts één éénigen hals had , om denzelven<br />
met éénen flag te doorklieven!" zo heeft hy zulks<br />
gedaan in een bedwelmend gevoel van zyn grootheid<br />
en magt, die hy gaarne derwyze hadt willen aan den<br />
dag leggen.<br />
Ook de geneigdheid tot het verbodene, is voorzeker<br />
zo algemeen niet , als dezelve fehynt te weezen;<br />
doorgaands is het daarmede gelegen als met een' pynlyken<br />
vinger, welke men waant meerder te ftooten, dan<br />
de anderen; zulks gebeurt echter niet, maar de meeri<br />
t het ons alsdan opmerken. —•<br />
Boven , vóür •>.: .'kondiging der wet, was het verbo-<br />
,ï- .n onder veele onverfchillige dingen. Het<br />
wekl opmerkzaamheid: men befchouwt het<br />
verbodene meer van naby. Hetzelve heeft, gelyk elk<br />
nadei dklg 4 eenige behaaglyke zyden; juist dat was<br />
de reden des verbods. Elke beperking is daarenboven<br />
imam , en dus verleidt zo wel de behaaglykheid<br />
van het verbodene, als de kracht van tegenftand, (die<br />
heilzaame hoedanigheid der menfchelyke natuur,) tot<br />
misdryf.<br />
4. Roekeloosheid is niets anders dan een onmaatig<br />
vertrouwen op onze eigene krachten, ontftaande uit<br />
de bewustheid dat men dezelven heeft. Dit is heilzaam<br />
, en noodig om ons in werking te brengen<br />
, daar wy, zonder dat, niets kunnen ter uitvoer<br />
brengen. De onmaatigheid van vertrouwen nu, wordt<br />
geboren uit eene verkeerde berekening onzer krachten,<br />
naar evenredigheid van dc onderneeming en derzelver<br />
beletfels. Juiste berekening hiervan echter is<br />
011-
373 DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN<br />
ondoenlyk, daar onze krachten ten allen tyde niet eveiï<br />
groot, maar altyd geëvenredigd zyn aan onzen moed,<br />
en de meerdere of mindere vastheid van ons befluit,<br />
iet te willen doen. Dit kwaad is derhalven oorfpronglyk<br />
uit goede oorzaaken, en onvermydclyk. ——•<br />
5. V Naarvolgen van Kwaade voorbeelden, is niets<br />
anders , dan het uitwerkfel van dezelfde geaardheid,<br />
welke ons goeden doet volgen. De verkeerde richting<br />
ontftaat uit onweetendheid , of uit een kwalyk geplaatfte<br />
genegenheid, vertrouwen of achting.<br />
6. Ook de Verleiding heeft geen kwaade oorzaak.<br />
Hy die verleidt doet zulks om dezelfde reden , om<br />
welken de deugdzaame vermaant, te wcetcn , om zyns<br />
gelyken te hebben, met welken hy op zyne wyze 't<br />
leven kan genieten. De verleider is niet van begrip,<br />
dat hy ongelukkig is, ook bedoelt by geenszins anderen<br />
ongelukkig te maaken; want de geenen die by<br />
verleiden wil, zyn juist de zulken, welken hy genegenheid<br />
toedraagt: zodanigen, die hy geen opmerking<br />
waardig keurt of haat, zal hy zeker niet trachten te<br />
verleiden. Men laat zich verleiden uit zinlykheid<br />
, uitliefde, uit zwakheid, uit zucht ter naarvolging.<br />
Geen van beiden gefchiedt uit eigenlyke geneigdheid<br />
ten kwaade. Nooit zal men anderen<br />
tot ondeugden willen verleiden, die men zelf vcriocir..<br />
Dat men door anderen misdryven laat plecgen, die<br />
men zelf niet wil doen, gefchiedt niet om anderen<br />
fchuldig en ongelukkig tc maaken, maar om, terwyl<br />
men zelf de moeite , het gevaar en de verwytingen<br />
ontgaat , 'er echter de vruchten van te genieten.<br />
7. De Praatzucht is een uitwerkfel der gezelligheid<br />
, en ontftaat uit het vermaak' van praaten, uit<br />
beleefdheid anderen aangenaam bezig te houden , of<br />
uit
HET KWAAD, VOLGENS VILLAUME VOORG. 379<br />
uit alle fterke aandoeningen van blydfchap, toorne,<br />
hoope, vreeze, enz. Zy heeft dus goede oorzaaken,<br />
doch verbreidt dikwyls ontydig geheimen, en vervalt<br />
tot kwaadfpreekendheid; beiden gefchiedt uit behoefte<br />
om te praaten , en neiging anderer genegenheid te<br />
winnen of te vestigen door het mededeelen van be-<br />
Jangryke zaaken; het eerfte uit overmaatig vertrouwen<br />
op anderer oprechtheid en braafheid, het laatfte uit<br />
afkeer van het kwaade , uit neiging zulks anderen te<br />
doen blyken, en de ondeugenden te vervolgen, of uit<br />
blooheid anderen niet tc durven tegenfpreeken; dit alles<br />
geeft aanleiding dat men anderer gebreken vergroot,<br />
en erger voorftelt dan dezelven wezenlyk zyn; aanty-<br />
ging van opzetlyk verdichte ondeugden kan geen plaats<br />
hebben , dan in hartstochtelyke woede.<br />
8. Misdryven worden te wee'ge gebragt over hevige<br />
begeerten of fterke hartstochten; en deeze beide oor<br />
zaaken zyn buiten kyf in zich zeiven goed, en voor-<br />
treflyk. - Een zwak mensch laat wel na, doch<br />
kan geen ftcllig kwaad pleegen. Het ontbreekt hem<br />
aan kracht cn moed zo wel om goed , als om kwaad<br />
te doen. CARTOUCHE was een man van ongemeene<br />
bekwaamheden ; in andere betrekkingen zou hy een<br />
held geweest zyn.<br />
Een voornaam bewys dat de grootfte ondeugden<br />
en misdryven , uitwerkfels zyn van voortreflyke krach<br />
ten, levert de opmerking, dat dezelven flechts daar<br />
plaats hebben, waar opvoeding, kunften en weeten<br />
fehappen den mensch veredelen en zyne krachten ont<br />
wikkelen. By dc wilden der andere Waerelddeelen<br />
vinden dezelven geen plaats. Dadr heerscht bar-<br />
baarschheid , welke uit domheid en gevoelloosheid<br />
ontftaat, maar geen misdryf. De Kannibaalen eeten<br />
hunne
3$* DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN"<br />
hunne Krygsgevangenen, en de Hurons dooden hunne<br />
afgeleefde Ouders. Dit zyn geen misdaaden: het<br />
een is gebruik, en het ander uitwerkfel van medelyden.<br />
In Europa brengt de befchaaving ondeugd<br />
en misdryf voort. Daar , waar by kundigheid<br />
nog ruuwheid plaats heeft, zyn de ondeugden grof<br />
en de misdryven ysfelyk ; by de verfynde volken ,<br />
daarentegen, neemt de wanzedelykheid den mom van<br />
wellevendheid aan , en wordt deste gevaarlyker. —<br />
Slechts die wezenlyke vorming en befchaaving , die<br />
den mensch , zonder zyne krachten te verzwakken ,<br />
in ftaat fielt dezelven te beftuuren, maakt den deugdzaamen.<br />
9. Een doorgaand Onkuisch Gedrag , is het uitwerkfel<br />
eener heerfchende zinlykheid , een enkele<br />
rnisftap dat van een oogenbliklyke verrasfching. —<br />
Maar zinlykheid is goed , zy verbindt de Sekfen, en is<br />
de grondllag ter inftandhoudinge des menfchelyken gellachts.<br />
Wie toch zou zonder zinlyken lust, de bezvvaaren<br />
der bezorging van echtgcnoote en kinderen<br />
op zich neemen? Welk meisje zou zonder haar, de<br />
onaangenaamheden der zwangerheid, de fmarten van<br />
't baaren, de last van 't zorgen, en de moeiten der<br />
oppasfmge van het hulpbehoeftig kind op zich neemen?<br />
— Is het onkuisch gedrag, het middel van<br />
beftaan, het blykt van zelvcn, dat zulks niets anders<br />
is, dan een verkeerde werking der volftrekt noodzaaklyke<br />
zucht tot zelfonderhoud.<br />
Kindermoord is het uitwerkfel van fchaamte, van<br />
de bewustheid dat men misdreeven heeft, en dienvolgends<br />
van een zeer voortreflykc hoedanigheid.<br />
Na dus van de verftandelyke en zedelyke gebreken<br />
te hebben doen zien , dat dezelven geenszins eener<br />
oor-
HET KWAAD, VOLGENS VILLAUME VOORG. 381<br />
oorfprongelyke verdorvenheid zyn toetefehryven , maar<br />
dat dezelven gegrond zyn, of in de noodzaaklyke bepaaldheid<br />
, of voortkomen uit de overmaate, of verkeerde<br />
richting van goede oorzaaken; gaat onze Wysgeer<br />
over ter befchouwinge van het Kwaad in de<br />
Maatfchappy. •<br />
Armoede is niet iets dat op zich zeiven befiaat: het<br />
bezef van arm te zyn, wordt enkel geboren uit vergelyking<br />
met anderen die meerder bezitten; deeze kwelling<br />
ontftaat uit de voortreflykfte bronnen, uit den<br />
overvloed der gefchenken Gods , en der voortbrengfelen<br />
van menfchelyke kunst ; uit het vermogen zulks te<br />
kennen en te waardeuren, uit het gevoel van het goede<br />
en de neiging tot deszelfs bezitting. De dieren<br />
kennen geen armoede ; geheel ruuwe volken gevoelen<br />
deeze plaag niet. Ons lydcn is het gevolg<br />
en het bewys van onze grootheid en van ons geluk.<br />
De begeerte dus, welke indedaad het zelfde<br />
is met dc eigenliefde, en welke volttrekt noodig<br />
is den mensch in werking te brengen, is de oorzaak<br />
van het onaangenaame der armoede; welke niet kan<br />
weggenomen worden dan door eene volkomen gelyke<br />
verdeeling der goederen , de inftandhouding van<br />
welke gelykheid van bezittingen niet mooglyk is, dan<br />
ten kosten eener geheele verwaarloozing der Kunften en<br />
AVeetenfchappeu, en van het dryven van Koophandel,<br />
en dus vair de veronachtzaaming van de ontwikkeling<br />
der Vermogens en van de bevordering der befchaaving ,<br />
naardien de onderfcheidene geaardheid der menfchen ,<br />
derzelver verfchillende bekwaamheid en vïyt, onvermydelyk<br />
ongelykheid van bezittingen voortbrengt. —<br />
Rykdom daarentegen is de grondflag van magt, en misbruikte,<br />
dat is, kwalyk beftrerde magt brengt dwin-<br />
WY-SBEG. IV. D. Bb fe-
3§ü DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN<br />
gelandy en overheerfching voort , en de hebzucht ,<br />
welke uit eigenliefde ontftaat , verkeerd of onmaatig<br />
werkende, zucht ter veroveringe, cn deeze is de grondflag<br />
des Oorlogs. ——<br />
Tot flot der befchouwinge van byzondere foorten<br />
van Kwaad, neemt de Heer VILLAUME de zedelyke<br />
gebreken der Kinderen in overweeging. . Vergectendheid<br />
, ligtzinnigheid, driftigheid, of ontevredenheid<br />
, moedwil en eigenzinnigheid merkt hy flechts<br />
als natuurlyke gebreken aan; vreesachtigheid, luimen,<br />
wederbarftigbeid, wraakzucht, ydelheid, neuswysheid,<br />
nyd, deeze allen aan eene verkeerde opvoeding, en deeze<br />
weder aan eene overmaatige of verkeerdwerkende<br />
genegenheid van ouders of opvoeders toefchry vende. —<br />
Wat de vergeetend':eid en ligtzinnigheid betreft, gelyk<br />
ook het opfiu'ven, zulks is het gevolg van de tederheid<br />
en weekheid der deelen, op welken de geringf'e indruk<br />
veel fterker is , dan by den vasten man , doch<br />
ook veel fpoedigcr is uitgewischt. Dat de kinderen<br />
wanvoeglyke zeggingen of bedry ven best onthouden,<br />
ontllaat vooreerst uit de veelvuldigheid der voorbeelden<br />
, doch ook inzonderheid uit de vermaaningen<br />
daartegen , omtrent welken het eveneens gelegen is<br />
als wy ftraks aanmerkten wegens 't uitwerkfel van<br />
verbod, 's menfchen opmerkzaamheid bcpaalende tot<br />
het behaaglyke van 't verbodene, en door de kracht<br />
van tegenftand aanfpoorende tot deszelfs bedryf en<br />
genot. • Wat de eigenzinnigheid aangaat, dezelve<br />
is niets anders dan het blyven ftaan op eigen wil.<br />
Eigen wil moet de mensch hebben en kunnen volgen<br />
, dit is de grondllag zyner zedelykheid en verantwoordclykhcid,<br />
deeze wil moet vastheid hebben, om<br />
tegenrtatid te verdraagen cn belctl'elen te overwinnen ,<br />
zon-
MET KWAAD , VOLGENS VJLLAUME VOORG. 383<br />
Zonder dit kan geen deugd plaats hebben. Eigenzinnigheid<br />
is dus uitwerkfel van deeze heilzaame geiteltenis<br />
ten onrechten tyde. Zy is kiemfel der deugd,<br />
. > dat geen wat in gevorderden leeftyd ftandvastigheid<br />
wordt, en voor verleiding beveiligt. •<br />
Moedwilligheid is het uitwcrkfel van de werkzaamheid<br />
der krachten, wanneer deeze in de gewoone bedryven<br />
geen bezigheid genoeg vinden. Waar geene krachten<br />
zyn , of geene neiging tot derzelver gebruik, vindt<br />
ook geen moedwil plaats; dezelve kenmerkt het fchrander<br />
of gezond kind: een dom of ziek kind, is lusteloos<br />
en zal geen moedwil pleegen. Ook heeft dezelve<br />
nimmer plaats dan by een blyd of althans kalm gemoed.<br />
—- Guitenftukken zyn veeltyds aan nieuwsgierigheid<br />
, en altyd aan zucht tot vermaak toetefchryven.<br />
Dus vernielt een kind menig kostbaar ftuk<br />
om deszelfs famenftelling te onderzoeken , en werpt een<br />
fraai ftuk porcelain in (lukken, om zich in den klank<br />
te verlustigen. En deeze oorzaaken zyn iinmers buiten<br />
twyfel zeer voortreflyk!<br />
Alle de hoedanigheden der Kindsheid, welken zich<br />
in ryper jaaren tot deugden zullen ontwikkelen, hebben<br />
in dat vroege tydperk des levens het voorkomen<br />
van gebreken. De diepdenkende man wierdt<br />
veeltyds in zyne jeugd als een dom kind befchouwd;<br />
de vlugge en fteeds bezige, in dat tydvak, als moedwillig,<br />
ongehoorzaam en kwaadwillig aangemerkt; dit<br />
is het onvermydelyk gevolg van de vorming der ontluikende<br />
vermogens , en het mishaaglyke daarvan wordt<br />
te weege gebragt door het verfchil der betrekkingen<br />
in welken het kind ftaat, met die waarin de man zich<br />
bevindt. • Dus ziet men dat ook de gebreken<br />
der kindsheid ftrooken met het beweerde, dat 'er geen<br />
Bb 2 oor-
384 DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN<br />
oorfprongelyk kwaad is, maar dat al het kwaade uitwerkfel<br />
is van goed.<br />
Deeze ftelling hebben wy bevestigd gevonden, ten<br />
opzichte van een menigte byzondere foorten van Heilig<br />
kwaad, en ten aanzien van het ontkennend kwaad<br />
hebben wy gezien, dat hetzelve in dc noodzaakelyke<br />
bepaaldheid der dingen gegrond , en uit dien hoofde<br />
onvermydelyk is; - dus kunnen wy nu overgaan<br />
tot het opmaaken der fomme van alle deeze onderzoekingen,<br />
H Dezelve beftaat hierin : Al het<br />
kwaad , dat wy onderzocht hebben, heeft geen in<br />
zich zeiven kwaade oorzaak; hetzelve ontftaat , óf<br />
uit de noodzaakelyke bepaaldheid , óf uit goede en<br />
weldaadige krachten; in welk geval hetzelve wordt te<br />
wege gebragt door derzelver overmaatige of verkeerde<br />
werking; —— zo dat die kracht, welke het meeste<br />
ftrekt ter voortbrenginge van goed, ook het meeste<br />
kwaad kan veroorzaaken : waaruit volgt , dat naarmaate<br />
'er meer goeds kan worden voortgebragt, 'er<br />
ook meerder kwaads kan veroorzaakt worden ; en<br />
'er dus tusfehen de mooglykheid van het goed , en<br />
de mooglykheid van het kwaad , altyd een réchtftreeksch<br />
verband plaats heeft. • Dan nu is 'er<br />
nog niet meer beweezen , dan dat de ftelling , het<br />
kwaad ontftaat uit goed, • doorgaands en in de<br />
meeste gevallen, ons bekend, waar en gegrond<br />
is; wy hebben nu nog derzelver algemeenheid te voldingen.<br />
-—— Hiervan bewys te leveren van achteren,<br />
(a postertori,') is niet mooglyk, om dat wy alle<br />
de krachten der natuure niet kennen , noch in ftaat<br />
zyn al het kwaade te onderzoeken. - Dat deeze<br />
Helling intusfehen vohtrekt algemeen is, is even zeker,<br />
en rust op denzelfden grondilag als de algemeenheid
HET KWAAD , VOLCENS VILLAUME V00RS. 385<br />
heid der ftelling, dat alle menfchen fterven moeten ,<br />
want ook voor deeze hebben wy niets dan eene zeer<br />
onvolledige opmerking: wy hebben niet alle menfchen<br />
zien fterven, ze zyn ook niet allen geftorven, noch<br />
zullen immer allen geftorven zyn. Daar echter deeze<br />
regel zo dikmaal invalt , en 'er zich geen voorbeeld<br />
tegen opdoet, belluiten wy uit de gemeenheid • *<br />
tot de algemeenheid. En, op dezelfde wyze kunnen<br />
wy het befluit opmaaken: al het kwaade 't welk ons<br />
bekend is , wordt te weeg gebragt, door heilzaame<br />
krachten , derhalven is het ten hoogften waarfchynlyk,<br />
dat 't , met al het kwaad , (ook met het ons onbekende<br />
, met dat , 't welk geen voorwerp onzer<br />
onderzoeking kan weezen ,) eveneens zal gelegen<br />
2y n t , . Zegt men dat de overeenkomst van hoedanigheden<br />
en grondbeginfelen van vooren, (a priorij<br />
af°eleid uit de vergangklykheid der zulken , die nog<br />
niet geftorven zyn, de onvolledige opmerking van de<br />
algemeenheid van het fterflot aanvallen, en die ftelling<br />
genoegzaam ftaaven; overeenkomst van hoedanigheden<br />
en grondbeginfelen van vooren, toonen op<br />
dezelfde wyze aan, de algemeenheid der ftelling, dat<br />
al het kwaade uitwerkfel is van goed; want de onderfcheidene<br />
foorten van kwaad, hebben zo veel analogie<br />
met elkandercn, als 'er tusfehen de enkele menfchen<br />
plaats heeft; en, grondftellingen a prlori<br />
gaven deeze ftelling den hoogften trap van wenfehelyke<br />
zekerheid , naardien deeze betreffen de volftrekt<br />
noodzaaklyke en volmaakte goedheid des Scheppers<br />
aller dingen , welks erkentenis ons verzekert , dat<br />
God het kwaade als zodanig. niet heeft gewild ,<br />
noch als eindoogmerk heeft bedoeld; en dat Zyne<br />
Alweetendheid en Magt het onmooglyk maaken , dat<br />
Bb 3 kwaad-
386 DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN<br />
kwaadwillige wezens , zo dezelven helhonden , zyn<br />
werk zouden bederven.<br />
't Is zo : 'er is kwaad in de waereld, ontfiaande<br />
rait oorzaaken , welker wéldaadigheid wy niet inzien;<br />
dan wie zou daarvan durven beweeren dat zy niet<br />
heilzaam en oorfpronglyk goed zyn? — 0m dergelyk<br />
vonnis te ftryken, moest onze kennis even onbepaald<br />
zyn als die der Godheid. Bedachtzaame opmerking<br />
leert ons, dat al het kwaade, 't welk wy<br />
onderfcheidenlyk en in verband van oorzaaken en gevolgen<br />
kennen, uitwerkfel is van goed; daarenboven<br />
worden daaglyks nieuwe ontdekkingen gedaan, en wy<br />
leeren de nuttigheid kennen van dingen , welken wy<br />
gewoon waaren, als fchadelyk te bcfchouwen; -<br />
dus kan het dan ook gelegen zyn met alle die krachten<br />
of bronnen van kwaad , wier goedheid wy niet<br />
inzien; en dat zulks indedaad zo is, is zedelyk zeker<br />
afteleiden uit de reeds mcermaalcn aangevoerde grondftelling<br />
van de volmaakte Goedheid des Veroorzaakers<br />
van alles, en uit de opmerkinge dat het kwaade nimmer<br />
bedoeling was, maar altyd het goed. Wy kunnen<br />
ons verbeelden dat dc waereld beftaat met veel<br />
minder goeds en gcnoeglyks, dan 'er in voorhanden<br />
is. Dus is het goed niet toevallig , maar bedoeld.<br />
Dan ten opzichte van het kwaad, zien wy dat hetzelve<br />
onvfermydelyk is , en dat 'er niet meer kwaads<br />
in de waereld is, dan 'er niet uit kan weezen. Hieruit<br />
leiden wy het gevolg af, dat het Opperst-Wezen<br />
het kwaad niet bedoeld heeft, maar flechts zo veel<br />
kwaads in de fchepping heeft toegelaaten, als onvermydelyk<br />
was. Welke lantfte byzonderheid wy iu<br />
eene volgende Verhandeling zullen overweegen.<br />
Wy mogen dus de algemeenheid der Helling , dat<br />
al
HET KWAAD , VOLGENS VILLAUME V00RG. 387<br />
al het kwaade uit goed ontftaat , voldongen achten.<br />
, Dan 'er is nog eene zeer gewigtige bedenking ,<br />
welke ik niet kan voorby gaan. Zy is deeze: „ Indien<br />
elke kracht in evenredigheid haarer grootheid<br />
en werkzaamheid , zo veel kwaads , als goeds kan<br />
veroorzaaken, - zo moet 'er ook meer kwaads<br />
voortgebragt worden dan goeds ; want , ——— 'er<br />
is meer gelegenheid fchade te weeg te brengen, dan<br />
nut : doorgaands is 'cr flechts één éénige wyze om<br />
goed te veroorzaaken , te weeten de werking der<br />
kracht op een gepast voorwerp, in de vereischte<br />
maate , overeenkomstig onze verordeningen. Bovendien<br />
wordt ter voortbrenginge en onderhoudinge de<br />
medewerking van vééle onderfcheidene krachten vereischt,<br />
't welk ter vernielinge niet noodig is, en in het<br />
éérfte geval , moeten de krachten behoorlyk beftuurd<br />
worden. Terwyl zodra cèn kracht niet geevenredigd<br />
is aan het voorwerp en deszelfs verordening,<br />
kwaad ontftaat. —— Men zie dit in eenige byzondere<br />
gevallen. Om een huis wel te onderhouden ,<br />
moet men allen de zodanigen bezigen , die tot deszelfs<br />
eerfte bouwing vereischt wierden. 'Er is kunst,<br />
tyd en opmerkzaamheid noodig hetzelve in zyn geheel<br />
en in orde te bewaaren; men moet bélfendrg op<br />
zyn hoede weezen, de vernielende krachten van vuur<br />
en water en van ondeugende menfchen afweeren ;<br />
men moet voor de zuiverheid zorge draagen , de<br />
veroorzaakte fchade , al ware het flechts de floopinge<br />
van den tyd, herftellen. Ter vernielinge<br />
daarentegen, behoeft men niets te doen, alles flechts<br />
zynen gewoonlyken loop te laaten; 't bederf komt ,<br />
als 't ware , van zelve. Zo is 't ook met de<br />
gezondheid gelegen. Ter onderhoudinge dcrzelve moc-<br />
Bb 4 ten
338 DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN<br />
ten gezond voedfel in gepaste hoeveelheid , zuivere<br />
lucht, gcnoegzaame beweeging, beveiliging voor fchadelyk<br />
weder , en kalmte der ziele medewerken ; en<br />
elk deezer byzonderheden vcreifchen nog daarenboven<br />
de overeenftemming van verfcheiden dingen. Dan ter<br />
vcrwoestinge onzer gezondheid wordt weinig vereischt<br />
: een val , een heftige beweeging des bloeds ,<br />
een ongezonde fpys , een koele dronk , onrust des<br />
gemoeds, een kleinigheid, kan dezelve verftooren en<br />
ons te gronde brengen. — Wanneer wy de famengefteldheid<br />
des ligchaam s en de tederheid van deszelfs<br />
deelen in opmerking neemen, is het indedaad als<br />
wonderdaadig aantemerken , dat dc mensch niet geduurig<br />
ziek is ; ook dc maatfchappy geeft door den<br />
geduurigen tegenftand en beperking welke zy elk individu<br />
aandoet, meer gelegenheids om kwaad, dan om<br />
goed te doen ; ' e r is dus tot het kwaade ongelyk<br />
veel meer gelegenheid dan tot bet goed, •<br />
en, (hierin beftaat de kracht der bedenking,) en<br />
evenwel gefchied 'er veel meer goeds dan kwaads.<br />
Onder tienduizend gebouwen wordt jaarlyks naauwlyks<br />
één de prooi der vlamme, en dat niettegenftaande<br />
'er geduurig vuur voor handen is, en de huizen<br />
grootendeels uit brandbaare Hollen beftaan; gezondheid<br />
is 's menfchen doorgaande toeftand , krankheid<br />
in evenredigheid zeldzaam, vooral als de mensch<br />
zich dezelve niet door dwaasheid , ongeregeldheid of<br />
vrees berokkent ; ook gefchieden 'er ongelyk veel<br />
meer dienstbctooningen met moeite cn opoffering, dan<br />
beledigingen en benadcelingen ; — dus , is 'er meer<br />
goeds dan kwaads in dc waereld: — hoe nu, is zulks<br />
overeentebrengen met het beweerde, dat de krachten der<br />
natuure en des menfchen in dezelfde evenredigheid , even<br />
zo
•<br />
HET KWAAD , VOLGENS VILLAUME VOORG. 389<br />
zo veel kwaads kunnen te weeg brengen als goed, daar<br />
'er gelyk beweezen is, tot het eerfte, ongelyk meer<br />
gelegenheid is ? — Dit voorftel bewyst vooreerst ,<br />
dat &<br />
by aldien de heilzaame krachten met de daad ,<br />
zö veel kwaads te wcege bragten als zy kunnen ,<br />
en 'er dan nog bovendien ooripronglyk kwaade krachten<br />
waaren , de ellende niet berekenbaar zyn , en<br />
de planeet die wy bewoonen , met recht een jammerdal<br />
zou kunnen genoemd worden ; • daar<br />
zulks nu zo niet is , daar de mensch over 't algemeen<br />
, wéltevreden en blygeestig is, daar men allerwegen<br />
overvloed en volheid van goed en van Gods<br />
weldaaden aantreft , ten minften , de laatfte<br />
ftelling, dat 'er ooifprongelyk kwaade krachten , ('t<br />
zy dan booze geesten of oorfpronglyke verdorvenheid<br />
des menfchen,) zouden zyn, dat ten minften<br />
zeg ik, deeze ftelling valsch is, en dat<br />
wat'de opmerking aangaat, dat ook de heilzaame<br />
krachten niet al dat kwaad te weeg brengen, 't welk<br />
ze konden veroorzaaken , zulks een zeer treffend<br />
bewys is van de voortreflykheid der inrichting van<br />
het gefchapene, en van het aanhoudend toezicht<br />
der eeuwige Goedheid , welke de dingen aanweezen<br />
fchonk, om Gelukzaligheid • en niet om •<br />
ellende, te doen beftaan. Ook verdient opmerking,<br />
'dat het niet genoegzaam is, dat dc heilzaame<br />
krachten kwaad kunnen veroorzaaken , en<br />
zulks gemaklyker kunnen doen , dan goed te weeg<br />
brengen ; maar dat dezelven nog bovendien op het<br />
kwaad moeten gericht worden, en dat de dingen derwyze<br />
zyn ingericht , dat de krachten doorgaands<br />
en meestal op de gepaste voorwerpen en in de vereischte<br />
maate werkzaam zyn , flechts toevallig een'<br />
Bb 5<br />
v e r<br />
"
39° DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN<br />
verkeerde richting aanneemen of de paaien eener heilzaame<br />
werkzaamheid overfchrydem, zynde dezelven<br />
nog boven dat beperkt door tegengefielde krachten ,<br />
door inrichtingen in de natuur zeiven gegrond , of<br />
door menfchen gemaakt. Dus, hy voorbeeld, wordt<br />
het vuur door alle niet brandbaare ligchaamen wederftand<br />
geboden, door water en aarde uitgedoofd; de<br />
fappen der boomen beveiligen de bosichen om dooide<br />
hitte der zonne in vlam gezet te worden; dc bergen<br />
en wouden beperken de woede der (tonnen; de<br />
befchadigende uitwaasfemingen van verrottende lyken<br />
van menfchen en beesten, worden weggenomen dooiden<br />
wind, en doordien talryke foorten van ander vee ,<br />
op deeze verrottende ligchaamen aazen; welker befchadigende<br />
vermenigvuldiging Wcdcrkecrig door andere<br />
dieren, en door den mensch wordt verhinderd. —<br />
Ook de magt van den mensch , die als het vermogendst<br />
fchepfèl op aarde, het meest kan vernielen,<br />
is door de natuur en door hem zeiven dc meeste<br />
en bezwaarlykst te vermecsterende paaien gefield; —<br />
hy vindt zich ter vervullinge zyner begeerten genoodzaakt<br />
, de voorwerpen zyner vernieling , ten<br />
minften een tyd lang, te onderhouden cn wél te<br />
doen; —— zyne veelvuldige begeerten zeiven , (trekken<br />
ter wederhoudinge en beftieringc van zyn verwoestend<br />
vermogen. — Deeze paaien heeft de natuur<br />
aan geen dier gefield; ook was zulks niet noodig,<br />
want derzelver krachten zyn gering, in tegenftelling<br />
van die des menfchen. POPE zegt : ,, (paart ooit<br />
„ een valk, bekoort door de fchoonheid der fneeuw<br />
„ witte vederen, het fiddercnd duifje? verwondert<br />
„ de fpecht zich immer over de prachtige vleugelen<br />
„ der vlinders ? De mensch alléén is daarvoor vat-<br />
„ baar.
HET KWAAD, VOLGENS VILLAUME VOORG. 391<br />
b a a r > , i Geen roofvogel luistert naar de be-<br />
", koorlyke ftem der nachtegaaien. De mensch zorgt<br />
", voor allen. Aan 't gevogelte geeft hy zyne bos-<br />
" fchen, aan het vee zyne weiden, aan de visfehen<br />
\\ zyne 'ftroomen. Voor veelen zorgt hy uit belang;<br />
; voor veel grooter getal uit vermaak of uit ydcl-<br />
" heid. Allen blyven dus bewaard door de zorg<br />
\\ huns trotfehen meesters ! Allen zyn , om zyne<br />
ft weelde te voldoen , - veilig. Hy befchermt hen<br />
',, tegen 't roofgedierte, en voedt de zulken, door<br />
ft' welken hy welhaast zyn eigen honger zal ftillen.<br />
" Hy maakt hun leven tot een feest , en deeze<br />
" fchepfelen weeten niet van den doodclyken ilag die<br />
" hen zal treffen. Hy doet hen vóór hunnen dood<br />
" het leven recht genieten." Nog meer: het<br />
eeuwig Wezen heeft uit 's menfchen zelfliefde zelve<br />
-en heilryk tegengif bereid , naamlyk het medelyden;<br />
want dit is oorfprongelyk eigenliefde, -en groeit met<br />
dezelve in gelyke maate aan , zynde zeer gering by<br />
de zodanigen , welke flechts weinig gevoel hebben ,<br />
en by welken de eigenliefde zwak is; en wordende<br />
fterker in dezelfde evenredigheid, als verfynde aandoenlykhcid<br />
den mensch meer bcgeerende, en meer vatbaar<br />
maakt voor belediging. Voeg hier nog<br />
by de kunften, door welker beoefening de mensch<br />
de'werkingen der natuure, en de wetten,<br />
waardoor hy zich zelfs perken fielt. En dan heeft<br />
het lyden waaraan wy blootftaan, nog twéé gewigtige<br />
bronnen van verzachting', hoope naamlyk, welke<br />
ons verbetering van toeftand afmaalt , en ligtzinnighcid<br />
, welke ons voorig leed doet vergeeten. —<br />
Hoe bewonderingswaardig is de inrichting der dingen;<br />
Welke treffende blyken van de goedheid,<br />
de
39* DE OORSPRONG VAN HET KWAAD, ENZ.<br />
de wysheid en de voorzorge van den Schepper en<br />
Vader van alles! Ons hart wordt doorftroomd<br />
met de zuiverfte aandoeningen der waardigfte Godsvereering,<br />
in de overtuiging dat 'er geen oorfpronglyk<br />
Kwaad is, dat al het kwaad dat 'er is, geenzins<br />
bedoeld, maar toevallig uitwerkfel is van oorfpronglyk<br />
goede en weldaadige krachten, — , w i e r<br />
verkeerde (trekking en onmaatige werking, in de meeste<br />
gevallen, voorgekomen is, door de werkingen en<br />
betrekkingen der dingen zclven! Wy verliezen ons in<br />
de bepeinzinge eener Wysheid, die alle deeze krachten<br />
derwyze tegen eikanderen heeft berekend, en in zodanig<br />
verband heeft gefield; en eener Goedheid, welke<br />
alles in zulk ecu treilende orde doet voortduuren!<br />
Voorzeker de Schepper en Be-duurder.<br />
der waereld , is goedertieren, en (lelt belang in dc<br />
welvaart zyner Schepfelen! Hy draagt toezicht<br />
over zyne werken , en heeft ons niet overgegceveu<br />
aan de magt van kwaadwillige wezens of aan oorfpronglyk<br />
verderf! Dat kwaad , 't welk in<br />
zyne fchepping is, is het uitwerkfel van zyne weldaadige<br />
inrichtingen, het kan niet weggenomen<br />
worden, en is wederkeerig (ie oorfprong<br />
van het goede: zó groot, zó goed is dc Voortbrenger<br />
van alles, zó wys, zó weldaadig zyn zyne inrichtingen<br />
!<br />
G. J. V. R.<br />
Het vervolg by nadere gelegenheid.<br />
OVER
OVER DE WAARE DAPPERHEID.<br />
QUit het Hoogduitsch van GARVE.)<br />
39S<br />
Plet moeilyke eri het gevaarlyke in het menschlyke<br />
leven zyn de beide voorwerpen , waarmede eigenlyk<br />
de deugd van dapperheid of grootmoedigheid te doen<br />
heeft.<br />
Het moeilyke en bezwaarlyke werkt met op even de<br />
zelfde wyze op de ziele , als het gevaar. Het eerfte<br />
is "elyk aan een aanhoudende drukking, het laatfte<br />
aan &<br />
een ftoot. Ter verduuring van het eerfte is<br />
een gelaaten , maar aanhoudende tegenftand nodig ;<br />
om het laatfte te rugge te dryven , is eene hevi<br />
ge fchoon voorbygaande , infpanning van kracht ,<br />
toereikende. Wiens ziel tot den eerstgemelden tegen<br />
ftand bekwaam is , zal een geduldige zieke , een<br />
onvermoeid arbeider, een onomkoopbaar rechter zyn.<br />
Hy die de laatstgenoemde kracht bezit, zal in eenen<br />
vcldflag zynen post moedig verdcedigen. Hy die bei<br />
den met eikanderen vereenigt , is de waarlyk dappere<br />
man , volgens dc aloude beteekenis van dit woord.<br />
Wy kunnen de gefchiktheden der ziele , voor de<br />
eene of andere van deeze werkzaamheden , niet an<br />
ders leeren kennen , niet anders kenfehetzen , dan<br />
door die voorftellingcn en neigingen , welke mét<br />
dezelve famenhangen , door die geene, welke te ge<br />
lyk met dezelve in de ziele aanweczig zyn. Indien<br />
wy zelf deeze gemoedsgefteldhedcn in ons willen<br />
voortbrengen , kunnen wy zulks niet anders doen , dan<br />
door die voorftellingen , welke voor dezelve gunstig<br />
zyn , in ons te verwekken of levendig te maaken.<br />
Wat
394 OVER DE WAARE DAPPERHEID.<br />
Wat wy in dergelyke zielsgefteldhedén niet uit<br />
voorftellingen kunnen verklaaren, noch door voorftellingcn<br />
bewerken: daarvan zoeken wy de oorzaak in<br />
het ligchaam, in den omloop der vochten, in de fpieren,<br />
in de grondftolfe van de ziele; - het geen<br />
indedaad beteckent dat wy niet weeteu waar zy te<br />
zoeken is.<br />
Beide foorten van oorzaaken vinden wy ook by<br />
deeze deugd van heldenmoed en deszelfs vcrfchillende<br />
foorten vereenigd. -•—Een gedeelte van die flerkte,<br />
dewelke tot geduld, en van die welke tot dapperheid<br />
vereischt wordt, ligt niet in de denkbeelden, niet in<br />
de grondftellingen. Wat het eigenlyk in zyn<br />
geheel zy, is onbekend. Bit zien wy echter, dat<br />
fterktc en gezondheid van ligchaam op moed, en eene<br />
zekere toegcevende buigzaamheid van de zenuwen,<br />
op geduld en Itandvastig uithouden, invloed hebben.<br />
Beiden kunnen door zekere oelleningcn bevorderd :<br />
doch beiden kunnen bezwaarlyk te gelyk in eenen<br />
hoogen graad onderhouden worden. In zoo verre<br />
de oorzaak van den moed in het ligchaam berust ,<br />
kunn.. de beide foorten van denzelven niet by elkandcren<br />
zyn. Zy vernielen elkandcren in zekeren graad,<br />
zy fluiten eikanderen wederkeerig buiten.<br />
Even zoo is het gefield met dc bekende oorzaaken,<br />
dewelke in dc ziele, dat is in grondftellingen en neigingen<br />
, liggen.<br />
Wy kunnen flechts tweeërlei gedachten uitvinden ,<br />
welke ons de moeielykheden kunnen helpen draagen :<br />
de eene, dat die zwaarigheden zoo groot niet zyn ;<br />
de andere , dat het goed is, om dezelve te verdraagen.<br />
Dergelyke gedachten en geene andere zyn het,<br />
die ons tegen het gevaar harden. En hier zyn dus<br />
de
OVKR DE WAARE DAPPERHEID» 395<br />
de groHdtegWèle^ , waaruit de beide hoofdfoorten<br />
van den meed ontftaan, reeds meer aan eikanderen<br />
gelykvormig.<br />
Het denkbeeld , dat de moeiten of het gevaar zoo<br />
groot niet is, fehynt niet van ons zeiven, maar van<br />
dc natuur der dingen af te hangen, Zyn onze voor-<br />
Hellingen van den graad der fmarte, van het drukkende<br />
van den arbeid, van het verfchriklyke van het<br />
gevaar ,' niet de gevolgen van zinlyke indrukfeleu,<br />
welke wy zelf niet kunnen vergrooten noch verminderen?<br />
• .<br />
Eene enkele uitzondering zou deeze zyn , wanneer<br />
zich met alle onze gewaarwordingen , en dus ook<br />
met deeze, geduurig iets van onze oordeelvellingen<br />
vermengde.<br />
Maar hoedanig zou toch het oordeel zyn, hetwelk<br />
ons bezwaarlykheden, rampen en gevaaren, geringer<br />
zou kunnen voorftellen , dan dezelven aan anderen<br />
menfchen, of ons zclven, op andere tyden, voorkomen<br />
? Ongetwyfeld zulk een oordeel , welk ons den<br />
menschlyken geest in het algemeen, of onzen eigen<br />
in het byzonder, zoo groot voorftelde , dat voor denzelven<br />
niets onverdraaglyk, niets onverwinnelyk zou<br />
kunnen zyn , indien het zyn machine niet verfmelt:<br />
of zulk een , 't geen ons hooger goederen beloofde,<br />
welke door die rampen niet kunnen benadeeld worden.<br />
Dat beide oordeelvellingen, naarmaate zy levendiger<br />
worden , den menfchen moediger en geduldiger<br />
maaken; weet elk , die ooit in nood of gevaar geweest<br />
is, en nog tegenwoordigheid van geest genoeg<br />
behouden heeft, om zich zeiven door het verftand te<br />
kunnen troosten of te bemoedigen.<br />
Het
395 OVER DE WAARE DAPPERHEID<br />
Het vestigen van ons gezicht op zodanige menfchen,<br />
die vóór ons even zo veel of meer geleeden<br />
en doorgeftaan hebben ; een befchouwing van onze<br />
eigene waarde , en het voorrecht van denkende en<br />
verftandig handelende wezens; insgelyks het denken<br />
aan onze byzondere voorrechten, aan onzen rang in<br />
de maatfchappy, aan de meerderheid van verftand en<br />
deugd, welke wy, ons zeiven boven anderen toevertrouwd,<br />
of deezen ons hebben toegeftaan; dit alles<br />
kan, volgens de algemeene ondervinding, dikwerf de<br />
weeklagten der lydenden af breeken , het gemor van<br />
den geplaagden of vermoeiden tot zwygen brengen,<br />
en de fidderende knieën van den vertfaagden onder-<br />
Iteunen.<br />
Dan deeze denkbeelden gaan niet zoo zeer over<br />
in het karakter van den mensch. Zy verhelfen wel<br />
de ziele, in het oogenblik van lyden of gevaar, boven<br />
haaren gewoonen toeftand; zy geeven haar eene<br />
fterkere veerkracht voor zekeren bepaalden tyd. Maar<br />
om haar voor altoos eene grootere kracht by te zetten,<br />
moet 'er de tweede foort van oordeelvelling bykomen;<br />
en moet dezelve een heerfchend grondbegiufel<br />
worden.<br />
Deeze is die grondftelling, waar door de STOICV-<br />
NEN eenigen van hunne edele naarvolgcren zoo zeer<br />
verhieven boven de overige menfchen: het is, die,<br />
welke CICERO in het karakter van den grooten man<br />
tot eenen hoofdtrek maakt.<br />
Hy die in het gevoelen ftaat, (het zy gegrond of<br />
ongegrond,) dat in de deugd, in de volmaaktheden<br />
van den geest, alles gelegen is; dat geluk en ellende<br />
alleen hierop berusten; dat alle andere toevallen,alleenlyk<br />
een met ons verbelden ligchaam , niet ons zeiven<br />
be-
OVER DE WAARE DAPPERHEID. 397<br />
betreffen ; dat deezen ons wel Voor eenen tyd lang<br />
door middel van het ligchaam, dewyl het ons werktuig<br />
is , bezwaarlyk kunnen vallen en verhinderen ,<br />
maar nooit ongelukkiger maaken, zoo lang zy in<br />
onzen geest niets verergeren. Hy die dit denkbeeld<br />
lang by zich zeiven heeft gekoesterd, moet ongetwyfeld<br />
alles, wat hem imart of verfchrikt, voor hem zeiven<br />
als van minder gewigt befchouwen.<br />
Het ligt naamlyk in de natuur van den mensch,<br />
dat hy, in eiken zeer onaangenaamen toeftand, genegen<br />
wordt, zich denzelven als eeuwig voor te ftellen,<br />
zich als ten eenenmaale ongelukkig te befchouwen.<br />
Wie deeze gewaarwording, of verbeelding, (want eene<br />
echte gewaarwording is het niet, dewyl zich 'er het<br />
denkbeeld van het toekomende mede vermengt,) overwinnen<br />
kan , heeft aan het kwaad deszelfs prikkel<br />
benomen.<br />
Daartoe dient nu die eerfte grondftelling. Het gevoel<br />
van het tegenwoordige kan dezelve niet vernietigen<br />
: maar de vreeslyke denkbeelden van de gevolgen<br />
, en van den geheelen toeftand kan dezelve wegneemen.<br />
Zy kan bewerken, dat de mensch, daar hy<br />
in zichzelven eenen fchat van gelukzaligheid ontdekt<br />
, dien men hem nooit ontrooven kan, gerust<br />
omtrent zyn lotgeval over het geheel, zyne gedachten<br />
alleenlyk met de rampen van het tegenwoordige oogenblik<br />
bezig houdt , om aan de fmarte of vrees tegen-<br />
ftand te bieden. ' En daar door is reeds zeer<br />
veel gewonnen. De kracht der ziele wordt op deeze<br />
wyze als in één punt faamen getrokken; daar dezelve<br />
integendeel door de voorltelling van een dreigend<br />
ongeluk en ellenden in het algemeen, verdeeld wordt<br />
WYSBEO. IV. D. Cc in
•598 OVER DE WAARE DAPPERHEID.<br />
in veele punten ; in welk geval de mensch geheel est<br />
al aan de uiterlyke indrukfelen wordt prys gegeeven.<br />
Dc tweede hoofdgedachte , welke wy in den gemoedstoeftand<br />
van den dapperen of ftandvastigen man,<br />
onderfcheiden kunnen, is deeze: het is goed, op die<br />
wyze te lyden , of zich aan dit gevaar bloot te feilen.<br />
Deeze gedachte is met dit eerfte grondbeginfel verknocht.<br />
Wie gelooft, dat de deugd iets goeds is,<br />
moet ook gelooven , dat elke gelegenheid , om de<br />
deugd aan den dag te leggen of te beöeffenen, iets<br />
gelukkigs voor den mensch is. En wanneer hy dus<br />
het gelaaten verdraagen van de fmart, het uithouden<br />
van eenen vermoeijenden arbeid , de onverschrokkenheid<br />
in het gevaar, als deugd erkent: dan zal midden<br />
onder het gevoel van den onlust, welke in zynen toeftand<br />
onvermydelyk is, eene zekere vreugde daar uit<br />
geboren worden, dat hy deeze deugd bezit, dat hy<br />
dezelve thans kan beoefenen. Deeze vreugde is de<br />
grootfte hartfterking : zy werkt wederkecrig , om de<br />
deugd, waaruit zy ontftondt , te verhoogen, of meerder<br />
werkzaamheid te geeven.<br />
Dit zyn geene hersfenfehimmen van befpïegeling :<br />
het zyn ondervindingen van ieder groot, zelfs van<br />
ieder braaf man. Hy die zich nooit, in het oogen»<br />
blik, dat by onder het verdriet of de fmarte meende<br />
te bezwyken, door de gedachten, dat geduld<br />
en een handvastige moed deugd is; dat by zich hierin<br />
als een beter, als een volmaakter mensch gedraagt,<br />
— plotsling verfterkt, bemoedigd gevoelde: zulk een<br />
mensch is met het vermogen der deugd nog onbekend.Daar-
OVER DE WAARE DAPPERHEI D. : 399<br />
Daarby komt nog het denkbeeld van plicht, wanneer<br />
het kwaad, het welk wy lyden, of de gevaaren ,<br />
aan welken wy ons blootftellen , gewigtige goede<br />
gevolgen hebben, zelfs voor anderen, inzonderheid<br />
voor het algemeen; of wanneer zy ons door een beroep<br />
worden opgelegd , hetwelk algemeen nuttig cn<br />
voor de Maatfchappy onontbeerlyk is.<br />
Doch dit heeft niet in alle gevallen plaats, waar<br />
moed en ftandvastigheid vercischt worden. Veele bezwaaren<br />
, veele moeilykheden, veele gevaaren in het<br />
menschlyk leeven, moet men ook zonder deeze redenen<br />
op zich neemen: ten minften naar onze ondervinding.<br />
Zy zyn gevolgen van die inrichtinge der<br />
dingen, welke de verftandige man voor goed erkent;<br />
doch zy werken voor zyne oogen niets goeds. By<br />
dit kwaad is de eenige bemoediging, de eenige troost<br />
van hem , die ftandvastig lydt, deeze, dat hy zich<br />
als een man, en wel als een edel man gedraagt.<br />
By dien arbeid en die gevaaren daarentegen, dewelken<br />
voor het gemeenebest ondernomen, of ons door<br />
ons ampt worden opgelegd, werken nog andere beweegredenen<br />
mede , waartoe ook eerzucht en boope<br />
op belooning behooren. Weshalven men ook altyd<br />
meer menfchen gevonden heeft, die dapper in den<br />
oorlog of ftandvastig in amptsbezigheden waren, dan<br />
zulken, die hun huislyk afgezonderd leeven, in eene<br />
ftille, maar onafgebrookene grootheid van geest, geleid<br />
hebben.<br />
Tot de grootmoedigheid in de openlyke werkzaame<br />
famenleevinge helpt niets meer, dan de vaderlandlievende<br />
geest (the public Jpirit.~) Hoe meer een mensch<br />
alle zyne gedachten, alle zyn belangen aan de Maatfcbappy<br />
verknocht heeft , waarvan hy een medelid<br />
Cc % is,
4©0 OVER DE WAARE DAPPERHEID.<br />
is , of aan de beftuuring van dezelve; zoo veel te<br />
minder is hy voor zichzelven bezorgd. Perfoonlyke<br />
moed is altyd het gevolg geweest van eene fterke liefde<br />
voor het vaderland, of voor den Vorst. Alleen te leeven<br />
, zich alleen te gevoelen, maakt vreesachtig: met<br />
veelen in gezelfchap te leeven , zich innig met hen<br />
verëenigd te gevoelen, maakt dapper.<br />
Hoe zeer moet het dus niet de dapperheid of het<br />
geduld van een verftandig man verfterken, wanneer<br />
hy zichzelven befchouwt als met het gantfche geheel-<br />
ai verbonden , cn wanneer hy zich eenen Regcerer<br />
van de hoogde wysheid en goedertierenheid , aan de<br />
fpitze van hetzelve voorftelt? De vaderlandsliefde<br />
verfterkt my alleenlyk alsdan, wanneer ik, in<br />
het gezicht van myne medeburgeren, en voor hen,<br />
werkzaam ben of lyde. Het ftandvastig geloof aan<br />
eene Voorzienigheid, verfterkt en verheft den menschlyken<br />
geest in alle tyden en gevallen.<br />
Deezen zyn dus de grondbeginzelen van dc dapperheid<br />
, welken in de ziele liggen , dat is , die wy<br />
door voorftellingen kunnen uitdrukken : gevoel van<br />
dc waarde der menschheid ; gevoel van onze eigene<br />
waardigheid; juiste waardeering van de goederen, die<br />
wy opofferen , van de ongelukken, aan welken wy<br />
ons moeten blootftellen ; overtuiging , dat ftandvastig<br />
en dapper zyn , eene deugd , en dat deugd<br />
gelukzaligheid is; vervolgens yver voor het gemeencbcst<br />
en voor het beroep, hetwelk men waarneemt;<br />
liefde voor het Vaderland en voor den Vorst; eindelyk<br />
hoope en vertrouwen op God.<br />
Alle deeze neigingen en gevoelens verfchaffen zoo<br />
wel moed in gevaar , als geduld in Iyden. In zoo<br />
verre deeze deugden haaren zetel in de ziele hebben<br />
ge-
OVER DE WAARE DAPPERHEID. 401<br />
gevestigd, behoeven ze niet noodzaaklyk van elkandere<br />
gefcheiden te zyn. Maar onze geaartheid (tempé'<br />
rament) kant zich, gelyk ik gezegd hebbe , gewoonlyk<br />
tegen de eene of andere. Dit temperament te<br />
leeren kennen, en, waar dit het zwakfte is, daar het<br />
gemoed zoo veel te meer te bevestigen, door aan hetzelve<br />
die grondbeginfelen voor te houden; dit behoort<br />
mede tot de beöeifening van deeze, zo wel als van<br />
elke andere deugd.<br />
De ondervinding leert, dat alles, wat ons gemoed<br />
vrolyk maakt, ook den moed opwakkert. Op de zelfde<br />
wyze helpt ook de verheffing van den geest, om<br />
hem opgeruimd te houden. Elke infpanning van onze<br />
krachten , wanneer dezelve het ligchaam niet uitput ,<br />
gaat ligtlyk over tot vrolykheid. Die zelfde gefteldheid<br />
, die zelfde eigenfchappen van het gemoed ,<br />
welke ons onderfteunen in gevaarlyke tydpunten van<br />
ons leeven , maaken ons in alle anderen gelukkiger.<br />
Wie als een man kan lyden , geniet ook als een<br />
man , dat is , veel fterker.<br />
Maar gelyk wy nu alle hoedanigheden van andere<br />
menfchen, aileenlyk uit hunne handelingen opmaaken:<br />
zoo noemen wy ook aileenlyk hem een groot man,<br />
die waarlyk groote daaden verricht heeft. Groote<br />
daaden , zegt CICERO met recht, zyn zulken, die te<br />
gelyk van eenen grooten invloed, en met groote moeilykhedcn<br />
verknocht zyn. Om eene kracht te kunnen<br />
afmeeten, moeten wy eerst opgemerkt hebben, welke<br />
gfoote hindernisfen dezelve in ftaat is te kunnen<br />
Cc 3 over-
40Ï. OVER DE WAARE DAPPERHEID.<br />
overwinnen. Ook wordt zelfs de aanleg tot het groote,<br />
uit gebrek aan oefFening, niet uitgewerkt en ontwikkeld<br />
by zodanige zielen , die in eenen al te kleinen<br />
kring van werking befloten zyn. Hier is wederom<br />
de vereeniging van natuur en geluk met de verdien*<br />
fte nodig , wanneer 'er dat geene uit ontftaan zal,<br />
wat wy den grooten man noemen. De natuur moet<br />
fterke krachten , en door dezelve het zaad tot de<br />
opgenoemde grondbeginfelen en neigingen, in de ziele<br />
gelegd, en het ligchaam vast en duurzaam genoeg voor<br />
de inwerking van zulk eenen geest, gevormd hebben;<br />
en het geluk moet den mensch in omftandigheden<br />
hebben geplaatst, zodanig dat hy aan groote ingewikkelde<br />
en algemeen nuttige bezigheden deel kan<br />
neemen. Het is onloochenbaar,-dat ftaatsbezigheden<br />
voornaamlyk van deeze natuure zyn. De voorwerpen<br />
zyn groot: landen, volken; derzelver verbindtenisfen,<br />
derzelver twisten; het wel en wee van veele<br />
duizenden. De talenten, die daartoe behooren, zyn<br />
uitgebreid , gelyk de voorwerpen menigvuldig zyn ,<br />
welken door eenen Staat omvat worden; de zwaarigheden<br />
zyn menigvuldig, dewyl hier onafhanglyke menfchen<br />
cn hunne hartstochten tegen elkander ftryden ;<br />
ook vindt men nergens meer gevaaren , dewyl het<br />
geweld de hoogfte befiisfende rechter zyn moet.<br />
VVeshalven ook het behandelen van deeze voorwerpen<br />
zelfs de verbeelding, dat men 'er deel<br />
'aan heef:, — 1<br />
— tot zekere verheevenheid van ziele<br />
, behulpzaam kan weezen. En misfehien is dit<br />
ééne van de redenen , waarom in vrye ftaaten zoo<br />
veele onverfchrokkene ftandvastige mannen te voorfebvn<br />
komen , dewyl de algemeene richting der gemoe-
OVER DE WAARE DAPPERHEID. 4°3<br />
moederen tot ftaatkundige bezigheden overhelt. Niet<br />
alleen verkrygt elk burger een hooger en verhevener<br />
denkbeeld omtrent zich zeiven en zyn gewigt , •<br />
eene gewaarwording, die, gelyk ik aangemerkt hebbe<br />
, den moed verfterkt : maar hy verkrygt ook een<br />
grooter aandeel in het algemeen belang; en de nationaale<br />
hartstochten , welke tot dapperheid opleiden,<br />
krygen het overwigt boven de byzondere hartstochten,<br />
welke den geest kleinmoedig en bevreesd<br />
maaken.<br />
Cc 4
IL<br />
A L G E M E E N<br />
M A G A Zr Y N.<br />
NATUURKUNDE EN NATUURLYKE HISTORIE,<br />
Cc 5
V E R H A N D E L I N G<br />
O V E R D E<br />
L U C H T V E R H E V E L I N G E N<br />
D O O R<br />
WILLEM FAN BARNEFELD,<br />
A P O T H E C A R .<br />
(Fervolg van IF Deel, bladz. 49.)<br />
IVde H O O F D S T U K .<br />
4°?<br />
'T BEGIN EN VOORTGANG VAN EENE WATERHOOS,<br />
EN HAARE GEVOLGEN.<br />
De waterhoos,-is eene der allerzeldzaamfte, natuurlyke<br />
verfchynfels , van de oorzaakgevende Luchtverhcvelingen,<br />
en dus, gelyk alle andere Luchtverfchynzels<br />
, van de Electrike Stofe, de uitwaasfeming, en<br />
van 'de Lucht door wind in beweeging gebragt, oor-<br />
i s e e n e<br />
fpronkclyk C» Zy verneveling, die zo by<br />
haare wording, voortgang, als uiteinde, eenen grooten<br />
voorraad van omftandigheeden oplevert, die onze<br />
verwondering , maar nog meer onze natuurkundige<br />
overweegingen waardig zyn , waardoor wy , naar<br />
myn inzien, tot diepe geheimen, in de Luchtweêrkennis<br />
kunnen geraken , en tevens niet minder zullen<br />
overtuigd worden, dat, hoe onbegrypelyk eenvoudig,<br />
(*) Algemeen Magazyn lilde Deel, N. F.j>ag. 779.<br />
in
o S<br />
4<br />
V E R H A N D E L I N G<br />
in de Natuur, de oorzaak ook zy, de uitwerkzelen<br />
O! telbaar kunnen weezen.<br />
Dan al aanftonds bevinden wy ons in een wyden<br />
Oceaan van onzekerheeden , waarop wy voorzeker<br />
een goed compas nodig hadden, om ons te geleiden;<br />
dan, daar ons deze volkomen wegwyzer ontbreekt ,<br />
moet ik egter myne geachte Hoorderen, over het bedryf<br />
yan den Stuurman laaten oordeelen, en om hunne<br />
gewoone toegevenheid ernftig verzoeken. Te meer<br />
daarom, om dat aan den eenen kant, de Schryvers<br />
over deeze Luchtverheveling, in 't gemeen zeer duister<br />
zyn, verfchillcnde gevolgen naar ieders denkwyze<br />
uit hunne waarneemingen afgeleid hebben , en zeer<br />
veel van myn gevoelen deswegens verfchillen.<br />
Eene Waterhoos is niet eene zo zeer gewoone verhevcling<br />
, die ons onder 't oog valt, en desgelyks<br />
voorkomt als de reegen, de fneeuw of andere voort»<br />
brengzcls des dampkrings; dezen yerfchynen op eene<br />
zekere plaats , op verre afïTanden , en is dus voor<br />
ons gezigt zeldzaamer, dan geene, welke algemcener<br />
verfehynt ; terwyl op eene enkele plaats eene hoos<br />
ontftaat, en de Lucht voorziet van water, word dit<br />
water, gelyk fneeuw, regen enz. in eenen onafmeetbaaren<br />
omtrek, uitgeflort; daarby valt het waar'neemen<br />
van waterhoozen, den Zeelieden het meest te beurt<br />
en deze zyn juist het minst gefchikt tot waarneemingen<br />
van dien aart. Ook de Zeelieden zich in de nabyheid<br />
van dit verfchrikkelyk verfchynzel bevindende,<br />
heeft verbaazing, boven eene gepaste zorg voor zich<br />
zeiven, meestal de overhand, om iets meer te verwagtcn,<br />
dan gebrekkige waarneemingen. 'Er zyn egter verfcheide<br />
waarneemingen van waterhoozen, naauwkeurig<br />
genoeg, om ons in ftaat te (tellen, o:n met ontwikkeling
OVER DE LUCHTVERHEVELINGEN. 409<br />
keling van de duifterfchynende uitkomlTen , den waaren<br />
aart der Iloozen te verklaaren.<br />
De Hoogleeraar MUSSCHENRROÊE , in zyne beginzelen<br />
der Natuurkunde, gaf ons deeze verkorte fchetze<br />
van een Hoos. Hy zegt dan , „ dat de Hoozen van<br />
„ binnen hol, en zonder water zyn, om dat de bin-<br />
„ nenfte deelen , door de middenpunt vliedende kragt,<br />
„ wegens de fnelle omdraaijing wegwyken. Dat de<br />
„ holle binnenfte oppervlakte niet kwaalyk gelykt,<br />
,, naar eene fchroef van ARCIIIMEDES. Dat veele<br />
,, waterdeelen van buiten afvliegen. Dat dezelve<br />
„ fchuyns uit de wolk hangt. Indien zy boven de<br />
,, Zee hangt, en byna tot aan deszelfs oppervlakte<br />
„ genaderd is , dat 'er als dan uit de Zee opryst<br />
,, een andere Pylaar, welke de nederdalende tracht<br />
te ontmoeten. Dat de Hoos ligte lichaamen aantrekt<br />
, opneemt, en tot boven in de wolken met<br />
„ zich voert. Dat zy vervolgens eene ongeloofelyke<br />
menigte water uitgeeft; alles te onderfte boven<br />
„ werpt; verdraait; en de fterkfte ligchaamen aanftuk-<br />
„ ken breekt ; dikke boomen uit den grond rukt,<br />
„ en fcheepen omkantelt." Voorts maakt zyn Hooggeleerde<br />
melding, van eene Hoos gezien te hebben,<br />
by welke gelegcndheid de verwoesting zo algemeen<br />
was, „ dat ze, behalven de omverwerping van vee-<br />
„ le geevels , daaken , fchoorfteenen enz. ook veele<br />
„ zwaare lindenboomen , over de 100 jaaren oud,<br />
,, om verre wierp, en de uitwerking der veroorzaak-<br />
„ te wind allerverbaazendst was te befchouwen."<br />
De Heer PYME , in Engeland, heeft in de Wysgeerige<br />
Verhandelingen van Londons Koninklyke Sociëteit<br />
, twee of drie hoozen, in Jorkfhire ontftaan,<br />
medegedeeld, komende de omftandigheden hierop uit:<br />
„ De
JLIO V E R H A N D E L I N G<br />
„ De wolken wierden in de bovenlucht fterk be-<br />
„ woogen, en dreeven faamen , waarop zy zwart,<br />
en in het rond gevoerd wierden. Hierop ontftond<br />
,, een dwarlend en kraakend geraas , als van moo-<br />
„ lens: kort daar op zag men, uit het midden der<br />
„ faamvergaderde wolken, een hoos, of lange buis,<br />
„ waarin hy eene fpiraale of flangvormige beweeging,<br />
„ gelyk aan een fcbroef, waarnam, waardoor het wa-<br />
ter om hoog getrokken wierd."<br />
Een tweede waarneming kwam daarna den Heer<br />
PYME onder het oog , nagenoeg, in de omftandigheeden<br />
overeenkomftig met de eerfte, dog alzo deeze<br />
op het Land neerviel, achte ik nodig te melden, dat<br />
hy zag „ dat het water in het nederdalend verleng-<br />
„ fel , fchoon de oppervlakte noch van aarde noch<br />
„ van water aangeraakt wierden, fchroefvvyzeopwaards<br />
,, wende, en alles wat deeze fcbroef aanraakte, naar<br />
„ boven deed draaijcu. In haaren voortgang, bewoog<br />
„ zy langzaam over een boschje van boomen , die<br />
„ onder haar in eene cirkelvormige beweeging, als<br />
rysjes boogen."<br />
In een ander voorbeeld, in deeze verhandelingen,<br />
door den lieer RICHARDSON waargenomen , wordt ons<br />
berigt, ,, dat eene Hoos -naby Coln in Lancafhire<br />
,, brekende, het land onmiddelyk overftroomde."<br />
Nog in andere voorbeelden vinde ik, „ dat eene<br />
„ wolk, uit welk de Hoos voortkwam , van boven<br />
„ bleek witachtig, cn van onderen zwart was."<br />
Een zeer naauwkeurigc waarneming van eene Hoos,<br />
vinden wy ons medegedeeld, in de Maatfchappye der<br />
Wetenfchappen van Haarlem: waargenomen door den<br />
Wel Ed. Heer en Mr. j. F. DRYFHOÜT, en te vinden<br />
in het lilde deel van derzelver fcjirifcèn. Deeze<br />
waar-
OVER DE LUCHTVERHEVELINGEN. AU<br />
waarneming is te opmerkelyk , dat ik hier niet de<br />
juiste omftandigheden van dezelve,doch verkort,zoude<br />
aantekenen. Hy zegt dan, dat Hy by ruuw weder,<br />
„ een zwarte wolk waarnam, welke in het west zuid-<br />
„ westen hangende , uit veele kleine wolkjes, even<br />
„ als ballen , was te famen gefteld, welke zich tot<br />
„ eene langwerpige wolk formeerden, en welk wolk-<br />
geftel, om, en in zich zeiven, woelde, draaide en<br />
,, omwentelde.<br />
„ Geduurende deeze verbaazende beweegingen ,<br />
„ zakten 'er eene menigte Fnazels , als dikpuntige<br />
„ draaden, met eene geduurige flodderende beweeging,<br />
,, uit dit wolkgeftel nederwaards af , in den damp-<br />
„ kring; terwyl diergelyke Fnazels, onder de wolk,<br />
„ in den dampkring gebooren , door dezelve weder-<br />
„ om aangetrokken wierden: alles zeer overeenkom-<br />
„ ftig, zegt hy, met de geduurige aanftootende en<br />
„ aantrekkende werking van de Electricitcit op lig-<br />
„ te ligchaamen.<br />
,, De wolk bleef zonder verandering in die gettal-<br />
„ te hangen, 7 a 8 minuuten, naar dat hy dezelve<br />
„ ontdekt had, als wanneer de ronde ballen tot dén<br />
„ trokken, en de wolk noordelyk af zeewaards aan-<br />
„ dreef, terwyl aan de zuidoost zyde van dit wolk-<br />
,, geftel , eene donker aschgraauwe ftaart, of ftraal<br />
„ ncderzakte , zynde van dezelfde kleur , als de<br />
„ zwaare flagregen-vlaagen, en welke ftraal van eene<br />
,, fpitze punt voorzien was, die, in vier feconden tyds ,<br />
„ tot op den grond toe nederdaalde, alwaar de ftraal<br />
,, omtrent tienmaal dunder was, dan van boven, en<br />
„ van een bogt voorzien zynde , veel gelykheid had<br />
„ met een walvisch-baard.<br />
„ IN iettegenitaande den verren afitand, nam hy dui-<br />
„ delyk
41& V E R H A R D E LING<br />
„ delyk waar het geweld en rumoer, dat by de aan-<br />
„ raaking der punt van de Hoos, op de oppervlak-<br />
„ te der aarde en der zee voorviel, en hy vergeleek<br />
„ dit by het fpringen van een bom, of het barften<br />
van een myn.<br />
„ Het voortlopen deezer Hoos, over land of duin,<br />
„ duurde 10 of 12. minuten, naar zyne beste waar-<br />
„ neeming ; en over de Noordzee drie a vier minu-<br />
„ ten , als wanneer zyn ftaart inkromp, en by wyze<br />
„ van een flodderend lint, zuidwaards op, verwaaij,<br />
de, en voorts verdween.<br />
„ De berigten van verwoesting, welke deeze Hoos,<br />
„ in zynen voortgang had aangeregt, waaren jam-<br />
„ merlyk; hebbende onder anderen een van Heen ge-<br />
„ bouwde waagenfchuur, en verfcheiden zwaare ypen-<br />
,, boomen omvergeworpen; ook een wagen geladen<br />
„ met hooi geheel omgekeerd, zo dat de wagen boven<br />
„ op het hooi, en het hooi onder dcnzelven gevon-<br />
„ den wierd ; terwyl in den omtrek, alwaar deeze<br />
„ hoos pasfeerde , veel water uitgeftort wierd, en<br />
„ een geluid veroorzaakte als het gepiep van veele<br />
„ vogelen."<br />
Den 17 May 1773. zaagen Capheln COOK en zyne<br />
medgezellen,naby nieuw Zeeland,verfcheiden Hoozen,<br />
„ uit een van welke, toen zy zich op de Zee be-<br />
55 gaf, en met de kolom uit de Zee opkomende ver-<br />
„ eenigde, een blikfemftraal, dog zonder donder of<br />
„ geluid te veroorzaken, voortkwam."<br />
In het Graaffchap Lincoln heeft men ,, eene Hoos<br />
„ gezien, die eene vuurige kolom, of ftaart naar zicii<br />
„ fleepte." En den 4 Juny 1749 zag 'er Pater nos-<br />
COVISCH te Romen ééne, ,, die veel nadeel deed cn<br />
„ geduurig blikfem ftraalen uitwierp."<br />
Nog
OVER DE L U C H T VERHEVELlNGEN. 413<br />
Nog vinde ik in COOKS Reizen aangetekend , „ dat<br />
„ eene Hoos ogenblikkelyk verdween, na dat ze een<br />
•s, blikfemftraal had uitgefchooten."<br />
In den Perfifchen Zeeboezem, niet verre van het<br />
Eiland Quefemo, zag THEVENOT, op den afftand van<br />
een kanon-fchoot van zyn fchip, ,, het zeewater,<br />
„ als kooken , en tot een voet hoog opligten ; het<br />
water fcheen wit, doch in een zwarter rook op te<br />
„ willen, even als of men onder een ftaand bos-ftroo<br />
„ vuur gelegd had; hier by hoorde men een dof<br />
geluid, als van een fterk vlietenden ftroom, ver-<br />
„ zeld van nog een ander geluid, meer helder, gelyk<br />
s, dat van een fluitende Hang'. • • Weinig tyds<br />
„ daarna zag liy een donker kanaal , even als een<br />
rook, die, met groote fnelheid, tot de wolkeu op-<br />
}J fteeg. Dit kanaal was niet meer dan een vinger<br />
, t dik, en het gemelde geluid bleef aanhouden. Het<br />
„ zonnelicht belette hem vervolgens meer van die<br />
„ Hoos te zien: dit verfchynzel had een half vierde<br />
„ uurs geduurd. Terftond daarna , zag hy in het<br />
„ zuiden en westen, drie anderen, allen ontftaan ,<br />
„ gelyk de eerfte. Een van die wierd vervolgens zo<br />
„ dik als een arm, naderhand nog dikker, en eindelyk<br />
zo dik als de ftam van een boom."<br />
Uit deeze waarneeming fehynt, dat het water in eene<br />
hoos kan opklimmen, zonder eene voorafgaande nederdaaling<br />
eener wolk; en omtrent de mogelykheid van dat<br />
verfchynfel is ook FRANKXIN Van het zelfde gevoelen.<br />
•De Heer LE GENTIL heeft in zyne Reize rondom<br />
de waereld zes Syphoos te gelyk, even als die van<br />
THEVENOT , waargenomen.<br />
De Heer SPARRMAN zag verfcheiden Hoozen, op<br />
de overftroomde Rystvelden aan de Rivier Kanton<br />
• MAT UUR K. IV. D. Dd in
4*4<br />
V E R H A N D E L I N G<br />
in China, en D. SHAW, in de Middelandfche Zee, tus-<br />
fchen de voorgebergtens Carmel Gracgo en Laodi-<br />
cea , alle welke in de omftandigheden genoegzaam<br />
met de reeds befchreevene overeen koomen.<br />
Meer voorbeelden van Hoozen, zo dezelve in de<br />
uitkomst eenig verfchil opleverden, zouden wy kun<br />
nen bybrengen, dan my dunkt zy zouden overtollig<br />
zyn; want behalven dat deezen genoegzaam zyn, om,<br />
in het vervolg deezer verhandeling, onze aandagt op<br />
de voornaamfte byzonderhedcn, waarvan Hoozen vcr-<br />
zeld gaan, te kunnen vestigen, zoude ik door de een<br />
tonigheid der vernaaien, uwen kiefchen aandagt kwet-<br />
zen. Jk zal 'er alleen nog by voegen, ,, dat in den<br />
„ jaare 1771. eenige Zeelieden vyf hoozen te gelyk<br />
op de Zuiderzee zagen; terwyl andere Zeelieden,<br />
„ elf andere, gelyktydig, op de Noordzee waarnaa-<br />
„ men."<br />
Deeze bjrgebragte voorbeelden nu zullen ons over<br />
vloedige ftofl'e aan de hand geeven , om derzelver<br />
wording , beftaan en verdwyning te befchouwen, en<br />
zo veel mogelyk te verklaaren. Wil men meer be-<br />
fchryvingen van Hoozen leezen, men vind ze in ver<br />
fcheiden Reisbefch.yvingen, in de Indifche Zeeën<br />
naar China, gemeenzaam aangetekend; voorts leeze men<br />
de zeer omftandige berigten van Hoozen, in dc Nieu<br />
we Geneeskundige Jaarboeken, in het Ifte deel, door<br />
den Heer MARTINET, en een foortgelyk in No. 9 van<br />
de Nieuwe Algemeene Vaderlandfche Letteroefeningen,<br />
door den kundigen Heer HOUTTUIN waargenomen,<br />
cn op den 31 July 1787. omltreeks deeze Stad voor<br />
gevallen.<br />
Alle deeze Schryvers, vooral de Heer DRYFHOUT,<br />
hebben ons hunne aanmerkingen medegedeeld, over<br />
het
O V E R D E L U C H T V E R H E V E L I N G E N . Al5<br />
het ontftaan, de werking enz. der Hoozen; dan ik<br />
heb my zorgvuldig gewagt, die over te neemen. Ik<br />
vernam al ras de grootfte dubbelzinnigheid en tegenftrydigheid<br />
, in de vergelyking zo wel van hunne<br />
onderlinge, als byzondere redeneeringen. Derhalven,<br />
zonder de waardy hunner aanmerkingen , op eenigerlei<br />
wyze te verminderen; zonder de achting van<br />
zulke verdienftefyke mannen te krenken, zy het my<br />
• geoorloofd , geene van hunne bedenkingen , hoegenaamd<br />
, over te neemen , opdat alzo de vryheid<br />
myner denkbeelden minst bepaald worde, 't Zy egter<br />
verre van my, dat ik alle uitleggingen en verklaa-<br />
• ringen van de beroemdlte Natuurkundigen verwerpen<br />
zoude ; maar in 't algemeen heeft men oorzaaken en<br />
uitkomften berekend , zonder genoegzaame Electriciteit-kunde,<br />
en zonder de kennis van de waare eigenfchappen<br />
der electrieke wolken. Nog maar zedert eenige<br />
jaaren, heeft men de Electriciteit des dampkrings ,<br />
als ten opzigte van de Lugtsgefteldheid werkzaam,<br />
erkend. My aangaande, ik ben thans volkomen overtuigd,<br />
dat de Electrieke ftoffe daarin eene voornaame<br />
rol fpeelt. De tyd en ondervinding hebben my in dit<br />
gevoelen verfterkt, en in de voorgaande hoofdftukken<br />
aangefpoord, om dit zo veel mogelyk te bewyzen.<br />
Veele beroemde Mannen waaren reeds lang van het<br />
zelfde gevoelen. De groote FRANKLIN was de eerfte,<br />
die de Electriciteit des Dampkrings ontdekte. De<br />
voortreffelyke Vader BECCARIA, was een der eerften,<br />
die de geboorte van eene Hoos , van de kragt der<br />
Electrieke ftoffe afleide. Doch ik meen, dat zy, die<br />
de wording eener Hoos, enkel aan de Electrieke ftoffe<br />
toekennen, deeze ftelling bezwaarlyk met voldoende<br />
bewyzen zouden kunnen ftaande houden. 'Er is<br />
D d a ook
^lÓ V E R H A N D E L I N G<br />
ook geen noodzakelykheid toe; egter geloof ik aan dc<br />
volftrekte noodwendigheid der Electriciteit, by eene<br />
Hoos. Wie weet intusfchen, hoe verre wy nog van<br />
den waaren weg af zyn ! Wy mogen echter ons verzekert<br />
houden, dat, gelyk wy, op de grondilagen der<br />
gedagten van vroegere waarneemers , veelen onzer<br />
'Natuurbefchouwingen plegen te bouwen ; wy ook<br />
den grondflag kunnen leggen voor hen, die, door verdere<br />
nafpooringen en ondervindingen, de juiste oorzaaken<br />
geheel zullen uitvorfchen.<br />
't Kan egter niet ontkend worden, dat de dwalingen<br />
in de befchouwing der natuur, door beroemde<br />
•Mannen ingevoerd , eene groote hinderpaal aan den<br />
voortgang van nadere ontdekkingen zyn geweest; en<br />
darde kennis wegens het ontftaan van Hoozen, meest<br />
ontleend zynde van befpiegelende befchouwing, ligtelyk<br />
met dwaline.cn vermengd wierd. üe Heer DU BUFFON<br />
onderfcheidt twee foorten van Hoozen; de ééne noemt<br />
hy Trombe , en daalt alleen van boven uit de wolken<br />
•naar beneden ; en de andere, Typhon genaamd , word,<br />
;',egt hy, door de winden gebooren, maar ook wel,<br />
naar i zyne meening , in de Zee, door onderaardsch<br />
ruur. Dit laatfte gevoelen zal niemand genoodzaakt<br />
zyn aantcnecmen , die de gemeenzaamheid van het<br />
electrieke vuur, by eene Hoos kan bewyzen, en tevens<br />
overtuigd is dat dc nitvlieting van blikfemftraaïe.n<br />
, in de eerfte nadering van eene nederdalende<br />
Hoos , zeer gemeen moet zyn.<br />
Naarmaate van de zeldzaamheid des vcrfchynfels<br />
fielt men zich nog zeldzaamer dingen vóór , en wederom<br />
nog zeldzaamer denkbeelden worden 'er gevormd<br />
, om ze te verklaaren , en naar die maate wykt<br />
men van de eenvoudigheid het meest af. De beroem-<br />
3iw>o . . . de
OVER ï) E LUC HTVERHEVEtiNCEN. AI?<br />
de FRANKLIN , die Verfcheide Hoozen bcfchryft (&),<br />
geeft eene korte en mogelyk een der beste verklaa<br />
ringen van de Hoos; doch dezelve is onvolkomen ,<br />
omdat hy aan den dampkring het vermogen van druk<br />
king toefchryft, om het water tot in de wolken op<br />
te voeren , zonder eenige bepaling of tusfchenkomst.<br />
Doctor PERKINS te Boston fpreekt hem hierin tegen,<br />
maar valt in een ander uiterfte ; en twyfelt daarom,<br />
of wel ooit eene Hoos, zo als men meent, beftaan<br />
hebbe; ook vermoed hy , dat de middenpunt-vlie<br />
dende kragt, iet water van de Buis buiten den kring<br />
van werking zoude werpen , omdat hetzelve , naar<br />
zyn denkbeeld, te zwaar is.<br />
Uit deze weinige voorbeelden van verfchillende ge<br />
voelens zien wy , hoe nutteloos wy den tyd zouden<br />
-verfpillen, indien wy uw aandacht, tot vergeLyking of<br />
wederlegging van dezelve , wilden bepalen. Ik waag<br />
het dan liever, myne gedagten, vrymoedig, over het<br />
beftaan der Hoozen voortedraagen.<br />
De verwekking of geboorte van eene Hoos, fchry-<br />
ve ik aan vyf oorzaaken toe, welke gelyktydig in den<br />
dampkring aanweezig en werkzaam zyn ; en van<br />
welke de eene zonder de andere niet in de moge-<br />
lykheid is eene Hoos voortebrengen. Het zyn oor<br />
zaaken , welke allen te gelyk tot het beftaan der Hoos<br />
mede werken, doch welke men als zo veele natuurlyke<br />
aanleidingen zoude kunnen befchouwen, door de Oor<br />
zaak aller dingen gewrocht en vastgefteld; waardoor<br />
ze, van dien kant bezien, thans volltrekt lydelyk<br />
wor-<br />
(b) FRANKLTN, Experiments and Obfervatiens on Eieftricity<br />
5 fft. Edition. Lendon (4/0) 1774-<br />
Dd 3
A I5 V E R H A N D E L I N G<br />
worden, en flegts liet einde volbrengen, waartoe ze<br />
beftemd zyn en in den Dampkring dienen moeten.<br />
Indedaad de Natuur is zo gefchaapen, dat ze, naar<br />
die beftemming, als uit zichzelven, door de veranderingen<br />
en uitkomften, die de wederkeerige werking onderling<br />
te weeg brengt, gezegd zoude kunnen worden<br />
, dat ze als 't waare tot eene geftadige herfchepping<br />
verpligt is; terwyl tot dit noodzakelyk einde,<br />
de verfcheidenheid der dingen zeer gunflig mede<br />
werkt.<br />
Zyn de dampen, de koude en de Electriciteit nodig<br />
om hagel en fneeuw voort te brengen ? Zyn de<br />
daar door geformeerde wolken tevens met een overvloed<br />
van Electriciteit nodig, om blikfem en plasregen<br />
te veroorzaaken? Zyn betrekkelykheden van verwandfchappelyke<br />
en afkeerige Electriciteit in den dampkring<br />
nodig, om de gewoone reegen te verwekken,<br />
en is de zwaartekragt der ftof by alle deezen volftrekt<br />
onontbeerlyk? Is by eene hoeveelheid Electriciteit<br />
, in de boventte gewesten, een zeer verdunde<br />
Lucht nodig , te gelyktydig met dc vereeniging van<br />
de uiterfte deelen des dampkrings der Zonne (c),<br />
(e) Zo lang het onbeflist is, of het Noorderlicht zyn tor.<br />
fprong heeft van de ELECTRIEKB STOFFE , of, volgens het ge<br />
voelen van MEEIAN, van het ZODIAKAAL LICHT,door eene ver<br />
menging van het zelve, met de hoogstverdunde Luchtdeelt<br />
jes , aan de uiterfle grenspalen van onzen Dampkring; get-<br />
ve ik in bedenking, of de oorzaak van het noorderlicht niet<br />
wel zoude kunnen ontftaan. door eene vereeniging van dat<br />
gemelde Zodiakaal Licht met de Electrieke Stoffe, waar<br />
om<br />
door
©VER. DE LX7CHTVERHE VELINGEN. 419<br />
om een fchitterend Noorderlicht te vormen , even<br />
zo word 'er ook tot eene Hoos vereischt:<br />
I. Zeekere winden, die regtsflreeks tegen, of fnydtnd<br />
even langs elkander waaijen.<br />
II. De drukking van den Dampkring. '<br />
III. Verdunde , en tot wolken vereenigde vogt en,<br />
bekwaam om , door den wind in beweeging gebragt ,<br />
te kunnen nederzakken.<br />
IV. Een overmaate van Electriciteit; overmaatig<br />
in opzicht tot de vogten, welke zy als conductor behoeft<br />
en waaraan de wolk op dien tyd gebrek heeft;<br />
en eindelyk:<br />
V. De zwaartekragt in de nederd talende Dampen,<br />
die de SIPHO, of de draijende buys uitmaaken.<br />
Van deeze vyf oorzaaken, houde ik de eerfte en<br />
tweede, te weeten de tegenftrydige winden en ds<br />
drukking des dampkrings , voor volftrekte beweegoorzaaken.<br />
De derde, te weeten het nederdalend water,<br />
voor het hulpmiddel, waarmeede vervolgens de opryzing<br />
bevorderd word. Voorts de vierde oorzaak, te<br />
weesen de hoeveelheid van Electriciteit, houde ik<br />
voor een volftrekt noodzakelyke eigenfehap in de<br />
wolk, om het opgerezen water aldaar, by derzelver<br />
aankomst , terftond uit te breiden. En eindelyk de<br />
vyfde oorzaak, de zwaartekragt, als een middel om<br />
de verwydering der deelen in de fchroefvvyze buis<br />
te beletten.<br />
Zonder vogten of andere Conductors is 'er geen<br />
Elcc-<br />
door de laatfte in beweging word gebragt; omdat toch de<br />
overeenkomst van de gedaante tusfehen het Noorderlicht<br />
en de Electriciteit, in V luchtledige zo treffend is.<br />
Dd 4
420 V E R H A N D E L I N G<br />
Electriciteit, en zonder Electriciteit zyn 'er geen vog,<br />
ten. Zonder die beiden is 'er geen wolk, en zonder<br />
wolken of aanleiding om die te formeeren, is 'er geen<br />
Hoos. Zonder eene dwarlwind, die eene opgaande<br />
fchroef van water vormt , is bet onmogelyk , om<br />
in den dampkring tevens een luchtledige kolom, van<br />
de wolken af tot de oppervlakte der Zee toe, te<br />
veroorzaken; en zonder deeze luchtledige opgaande<br />
ruimte was bet onmogelyk, dat immer het water<br />
kon opryzen, terwyl boven alles, zonder de gewoone<br />
drukking, en vooral zonder de zydelingfche drukking<br />
van den Dampkring , vervolgens niets van dit<br />
verfchynfel zoude gekend worden. Deeze moet opwaards<br />
, even als in een Hevel nederwaards, het vogt<br />
overbrengen , en langs de luchtledige buis, van Hip<br />
tot fiip , tot aan de plaats daar de wolken in eene<br />
genoegzaame ydele lucht verkceren, voortdrukken.<br />
Behalven deeze onbetwistbaare waarheeden, die elk<br />
op zich zeiven de volmaaktlle zekerheid hebben , en<br />
zonder welke de natuur, die nimmer van zyne vastgeftelde<br />
wetten afwykt , geene nieuwe wonderen<br />
doet , kunnen wy nog aanmerken, dat de winden<br />
den eveuwigtigen Haat der wolken verbreeken, de vogten<br />
meer dan verdraagzaam famen persfen , de wolk<br />
zwaarder maaken en doen daalen, in de meerder verdikte<br />
lucht; de Electriciteit yan twee kanten te gelyk<br />
aanbrengen , ophoopen, en in de wolk te overvloedig<br />
maaken.<br />
Vcrbeehien wy ons nu eens een wolk , welke beweegbaar<br />
in de Lucht is, door twee winden te famen<br />
geperst ; eene Wolk , welke reeds van eene<br />
overtollige Electriciteit vervuld is , en waarvan wy<br />
ons met opzjgc tot derzelver uitgebreidheid, een veel<br />
te
OVER CE I.UCIITVERIIEVELINGEN. 4"<br />
te kleine verbeelding maaken. Verbeelden wy<br />
ons , by deeze te famenpersfing van vogtdéelen ,<br />
eene inëendringing en verdikking van electrieke (toffe,<br />
welke door die beide aanftroomende winden daarenboven<br />
in die wolk van elders vermeerderd word ;<br />
(want 'er is geen wind, vooral in pnweerige dampkringen<br />
, welke geen Electriciteit met zich voert.)<br />
door welke aanwinst in de wolk, eene groote overmaate<br />
van Electriciteit plaats grypt , en dus eene<br />
neiging in dezelve verwekt word, om nieuwe conductors<br />
te ontfangen, die zy voorzeker zal tragtcn<br />
tc bekoomen , langs de Trompet die nederdaalt ;<br />
en door welke oorzaak die ook gevormd zy, de<br />
Electriciteit haar aandeel in de nederdaaling der<br />
vogten , door aautrekkingskragt betoonen, en daarna<br />
niet minder in de opnecming van de wateren dei-<br />
Zee naar boven zal doen blykcn.<br />
Verbeelden wy ons, dat door de twee tegenftrydige ,<br />
of elkander zydclings rakende , en dus noodwendig<br />
om elkander lopende winden, een hollen cylinder, die<br />
luchtledig is, gevormd worde, en wel van de wolk<br />
af , tot op de oppervlakte van het aardryk of der<br />
zee', dan zullen wy ras vinden, dat eene doorzakking<br />
van de zelfftandigheid der wolk het onmiddelyk<br />
gevolg moet zyn , ter plaatzc daar de digtheid des<br />
dampkrings veryld is. De wind moet zich het meest<br />
verheffen , ter plaatze daar de te rugkaatzing fterker<br />
is, en doet deeze doorzakking der wolk , door de<br />
dnaijing tot een fpiraale Buis gevormd, zeer fnel nederdaalen<br />
door de Luchtledige ruimte, en, zodra zy<br />
naby de Zee komt, het zeewater, dat tot 32 voeten,<br />
door de drukking van den dampkring kan opryzen,<br />
aantrekken tot aan die Luchtledige Cylinder; als<br />
Dd 5 wan-
422 V E R H A N D E L I N G<br />
wanneer de daalende en ryzeude kolom zich vereenigen<br />
:, eene aaneengei'chakelde draaikolk uitmaakt, die<br />
nederdaalende, niets dan (toom, of door de Electriciteit<br />
uitgebreid water zynde, wykt voor het klimmend<br />
zwaardere water, cn trekt, gelyk als in de fcbroef<br />
van Architt des, naar de Luchtledige en van Electriciteit<br />
overladen* ruimte, welke als 't waare reikhalst<br />
naar conductors. De draijende waterdeelen worden,<br />
door de zydelingfche drukking der lucht, in ee e<br />
buis niet alleen tegengehouden voor verwydering ,<br />
maar zelfs opgeheven.<br />
Verbeelden wy ons eindelyk, dat, door deeze omwenteling<br />
van waterdeelen, in de fchuinsleggen le<br />
fchroef, noodwendig eene middenpunt fchuuwende kragt<br />
moet ontftaan, die wederkeerig door de gemelde perfing<br />
der Lucht, en door de zwaartekragt der deelen<br />
, onderling bepaald word.<br />
Wanneer wy ons, met genoegzaame natuurkennis<br />
voorzien , het een en ander voor den geest kunnen<br />
brengen, cn hetzelve grondig inzien en overweegen,<br />
zullen wy bevinden , dat het dc genoemde vyf oorzaaken<br />
zyn , die eene waterhoos verwekken , langs<br />
welke het beftaan van eene Hoos volkoomen en na»<br />
tuurlyk kan begreepen worden; en dat de Natuur<br />
geen wonderwerk of geheime dryfveeren behoeft aan<br />
te wenden, om een Hoos te veroorzaaken; neen,<br />
maar dat het bekende oorzaken zyn , waarvan de<br />
waare toepasfing ons de wezenlyke aart der Hoos<br />
zelf leert kennen, 't Is
OVER DE L U C II T'V ER HEVELINGEN» 223<br />
kelyke rol fpeelen moet in de verwydering der waterdeelen<br />
van eene wolk, en dus tot de wording van<br />
eene wolk volftrekt noodzakclyk is , worden 'er<br />
tot dat einde opgeklaarde denkbeelden van de werking<br />
der Electrieke Stolfe vcreischt. Een blinde toeftemming<br />
te geeven op de verzekering van anderen,<br />
is zeer onveilig.<br />
Daar is egter niets zekerder, dan de tegenwoordigheid<br />
der Electrieke ftof; deeze is het, die aldaar<br />
terftond het water dat door de Hoos opgevoerd word,<br />
moet uitbreiden. Vanwaar nu word dit veroorzaakt ?<br />
Vanwaar zo veel Electriciteit, om de wateren uittebreiden?<br />
Waarin is de eigenlyke kragt en werking<br />
der Electriciteit , tot dat einde gelegen ? Hoe komt<br />
dezelve na eene donderbui, wanneer ze tot het aardryk<br />
fehynt wedergekeerd te zyn, weder in de Lucht<br />
cn Wolken? Toont de Electriciteit een drift te hebben<br />
naar boven ? Van waar krygt ze die neiging ?<br />
en hoe komt dezelve wederom op hetaardryk? Deeze<br />
en foortgelyke vraagen, welke hier ter plaatze zouden<br />
moeten opgelost worden , zyn reeds in myn<br />
eerfte Verhandeling over de Luchtverhevelingen , in<br />
eenige aanmerkingen verklaard, en te vinden in dit<br />
Magazyn/, het lilde Deel N°. V., en vervolgens in<br />
een volgend Hoofdftuk, in N°. I. van het IVde Deel<br />
geplaatst.<br />
Dan, bebalven deeze noodwendige ophelderingen ,<br />
vordert het verfchynfel eener Hoos de verklaring<br />
van nog zeer veele om Handigheden , die daarby gepaard<br />
gaan, en daarom heeft het my niet ongepast toe gefcheenen,<br />
om alle verfchynfelen, welke onze aandagt<br />
by eene Hoos kunnen verdienen, (en inderdaad 'er<br />
zyn
4 2<br />
4 V E R H A N D E L I N G<br />
zyn zeer veele) te verklaaren, ei naar aanleiding<br />
van gepaste vraagen, op tc losfen.<br />
't is di halven, na zo veele bygebragte voorbeelden<br />
, en ingewikkelde redeneringen over de waterhoozen<br />
, dat ik uit een aantal van werkingen , uitkomften<br />
en byzonderheden, van de voorbeelden zelve<br />
ontleend , u een duidelyk denkbeeld zag tragten te<br />
geeven van de wording en voortduuring van eene<br />
Hoos. Tot dit einde kwam my niets gepaster voor,<br />
dan my verfcheiden vragen voor te ^ Geilen en op<br />
te losfen.<br />
V E R K L A A R I N G<br />
VAN VERSCHYNSELS EN B rzONDERHEEDEN, WELKE<br />
BY EÉN WATERHOOS PLAATS HEBBEN.<br />
VRAAOE : Wat is eene Hoos ?<br />
ANTWOORD: Een bolle pyp of Luchtledige colom,<br />
fchroefwyze opwaards draijende, van de aarde tot<br />
de wolken, veroorzaakt door twee winden, die regtftreeks<br />
tegen elkander inwaaijen, of zydelings elkander<br />
aanraken en fnyden.<br />
Vr. Waar ter plaat ze in den Dampkring ontftaat<br />
deeze draaijing het eerst?<br />
A. Daar deeze winden oorfpronkelyk zyn, en dit<br />
gebeurt meesttyds in de wolken.<br />
• Vr. Zyn 'er voorheelden , dat deeze winden , V<br />
eerst op de aarde ontftaant<br />
A. Dit meen ik , is 't geval , in dc by ons be<br />
kende Houwmouwen, welke zonder wolken aanweezig<br />
zyn , en het ftof van de aarde naar de wolken op<br />
voeren,
OVER DE LUC IITVERIIEVE LI'N GEN. 425<br />
voeren, gelyk in Jen dwarlwind, waarvan ik een<br />
voorbeeld in myne vorige Verhandeling heb aangehaald,<br />
van den lieer WELKE , in het Algemeen Magazyn<br />
, lilde Deel N°. L pag. 805. En dat het<br />
buiten twist is, dat 'er zodanige, van den grond onmiddelyk<br />
opryzende Hoozen zyn , is in de Hoozen<br />
van den Heer THEVENOT en DU BUFFON gebleeken;<br />
doch 't is zeeker, datzy, fchoon opwaards draijende<br />
meer oorfpronkelyk zyn van boven, door een opwaards<br />
draaijeude kolom , nederdaalende.<br />
Vr. Wat is het gevolg van deeze nederdalende<br />
kolom ?<br />
A. Dat ligte Ligchaamen daardoor opgewon'en<br />
worden.<br />
Vr. Wat onderfcheid heeft 'er plaats hy deeze draling,<br />
zo de Hoos op de Zee , of op het Land ft and<br />
A. Dat op het land, ftof, zand enz. opgenomen,<br />
en dat, op Zee, het water opgefchept en overgevoerd<br />
wordt, door deeze gevormde kolom of pyp, tot de<br />
wolken.<br />
Vr. Waarvan hangt deeze opneeming af?<br />
A. Van de fchroefwyze beweeging, welke in de<br />
kolom, door den gemeklen wind veroorzaakt is , en<br />
welke kolom , fchoon nederdalende, de ligchaamen opwindt,<br />
zo als dit de Heer PYME ondervonden heeft.<br />
Vr. Is deeze alleen de genoegzaame oorzaak?<br />
A. Neen: de persfmg der regtftandige en zydelingfche<br />
drukking van den dampkring is eene vuilbekte<br />
noodzakelyke omitandigheid by eene Hoos.<br />
Vr. Hoe hoog drukt dan de regtftandige Lucht?<br />
A. Op zyn hoogst 30 a 32 voeten.<br />
Vr. hoe hoog de zydeungfche Lucht?<br />
A. Digt
426 V E R H A N D E L I N G<br />
A. Digt by het aardryk ook 30 a 32 voeten ,<br />
en dan vervolgens opklimmende trapswyze minder<br />
in reden tot de meerdere dunheid der Lucht , die,<br />
indien de dampkring overal even veel vermogen van<br />
gewigt behield , op alle deelbaare af Handen van de<br />
aarde tot de wolken , met even dezelfde kragt, op<br />
de fpiraale kolom , door de zydelingfche drukking,<br />
zoude persfen.<br />
Vr. Maar drukt de zydelingfche drukking het<br />
water wel opwaards ?.<br />
A, Ja; het water word op alle de ondcrfcheidcne<br />
boogtens volftrekt opwaards gedrongen; en niet ncdcrwaards<br />
, om dat de fchroefwyze beweeging het<br />
Luchtydele , en de persling de bewogene waterdeelen<br />
volgt.<br />
Vr. Kan dit nader worden opgehelderd?<br />
A. Door de zydelingfche drukking worden, met<br />
groot geweld, de ligchaamen in het luchtledige ruim,<br />
boven de 30 voeten opgeveerd ; en deeze persfing<br />
gefchied op zo veele plaatfen van de kolom , als<br />
'er raakpunten in dezelve zyn, vatbaar voor die aandoening<br />
; en welke raakpunten rondom en overal ,<br />
zo in de lengte als in de breedte, te faamen de kolom<br />
uitmaaken.<br />
Vr. Zyn 'er proeven, welke dit bewyzen?<br />
A. De Sivilifche Proef, om zekere redenen alzo<br />
geuaamt , volgens welke de zydelingfche drukking<br />
zeer kragtig betoogd kan worden.<br />
Vr. Maar word door de zydelingfche drukking in<br />
de gemelde Proef, de kwik in de luchtledige pyp,<br />
ter hoogte van het zydelings geiÈaakte gat, ook niet<br />
nederwaards geyvorpen ?<br />
A. Schoon dit waar is , kan dit in een Hoos<br />
geen
O V E R D E L U C H'TVE R H Ê V E ' L I N G E N . 427<br />
geen plaats hebben. De drukking volgt de beweeging<br />
der waterdeelen in de Spiraal der Hoos , die<br />
gelyk is aan de fehroef van Archimedes; en welke<br />
drukking op alle deelbaare hoogtens in den dampkring<br />
zyn vermogen behoud, na evenredigheid van deszelfs<br />
zwaarte , om in de luchtledige Buis de wateren opwaards<br />
te dringen. Derhalven, indien dit geen plaats<br />
had, zoude Dr. PERKINS , tegen Dr. FRANKLIN, de<br />
onbegaanbaarheid van Hoozen beweerende, fchynen<br />
gelyk tc hebben , in de ontkenning der Hoozen.<br />
Vr. Spreekt Dr. FRANKLIN clan alleen van eene<br />
regtftandige drukking des dampkrings, om de opheffing<br />
te weeg te brengen?<br />
A. Ja; doch de regtftandige drukking is ongenoegzaam<br />
zonder de zydelingfche, om dit te veroorzaaken.<br />
Deeze werkt alleen tot eene bepaalde hoogte,<br />
en geene werkt trapswyze , op duizenden van deelbaare<br />
hoogtens, beftendig voort, tot aan de wolken;<br />
daar zich de wateren door de Electriciteit uitbreiden.<br />
Vr. Waardoor ontfangt en bezit een wolk om<br />
' deeze uitbreiding daar te volbrengen, de nodige Electriciteit<br />
?<br />
A. Deeze verkrygt het Luchtgewest der wolken,<br />
door de uitwaasféming van het aardryk, op omweerige<br />
tyden in groote maate , en word van twee zyden<br />
door den wind aangevoerd cn verdikt.<br />
Vr. Zoude wel eene Ploos kunnen beftaan, zonder<br />
deeze overvloedige hoeveelheid van electrieke ftoffe?<br />
A. Neen , volttrekt niet; kmaar het is onmogelyk<br />
dat 'er twee tegenftrydige winden kunnen zyn, zonder<br />
eene hoeveelheid Electriciteit famen te dringen;<br />
en dewyl 'er gecne fpirale beweeging of draaikolk,<br />
in
4*8 V E R H A N D E L I N G<br />
in de lucht kan komen, zonder deeze tegenftrydige<br />
winden, worden beide deeze uitkomften gelyktydig<br />
bc erkt.<br />
Vr. Is de Electriciteit dan niet toevallig by eene<br />
Hoos?<br />
A. Ja ze is in den eigerdyken zin toevallig, maatniet.<br />
. toevalliger , dan de dvvarlwind of hoos zelve;<br />
beiden zyn ze door de tegenftrydige winden veroorzaakt;<br />
en zo het toevallig is, wat een gevolg is van<br />
een eerfte oorzaak, dan'is byna alles in den dampkring<br />
, met opzigt tot dc Luchtsgefteldheid, toevallig.<br />
Vr. H'aarom dryft eene wolk, waaruit eene hoos<br />
tntflaat, by haare wording of vergrooting, weinig in<br />
de lucht voort en fehynt zich ftil te houden?<br />
A. < mi dat de wolk door meer dan eenen wind<br />
word belet voorttegaan.<br />
Vr. Los eens op , waarom de verdeelde ronde wolkjes<br />
zich fterk hewoo'en, omrolden, vereenigden, en<br />
de wolk zwart deeden voorkomen?<br />
A. Om dat door de famenperfing van verfchillcnde<br />
aanwajende winden, eene omwentelende beweeging,<br />
door de famendrukking, vereeniging en verdikking,<br />
of ondoorfchynende 1'wartwordiug, moet veroorzaakt<br />
worden.<br />
Vr. Waarom word een wolk by deeze gelegendheid<br />
langwerpig gevormd?<br />
A. Door regtftreeks tegen elkander inlopende winden<br />
, zet de wolk langwerpig uit.<br />
Vr. Wat is de eerfte beweegoorzaak, dat 'er een<br />
verleng/el uit de wolk naar beneden zakt, waar door<br />
de Hoos doorgaans het eerst gekent word?<br />
A. Door den verwekten draaiwind , worden eenige<br />
deelen van de wolk rond gellingerd, gevat, en daarheen
OVER DE LUCHTVERHEVELÏNGEN. «fi^<br />
lieen geleid, waar zich deeze wind uitttrekt, te wee<br />
ten naar beneden.<br />
Vr. Waarom hangt dit verlengfel uit de wolk,<br />
en is gelyk aan eenen gekro-mden walvisbaart?<br />
A. De aanleidende oorzaak van deeze fchuinfche<br />
rigting is in de drift van den bovenwind geleegen ,<br />
welke de wolk doet voortgaan , daar deeze voortgaande<br />
beweeging , in het verlengfel trapswyze<br />
overgebragt , dit verlengfel als een ftaart nafleept ;<br />
terwyl de hellende hoek , daardoor veroorzaakt ,<br />
juist tot opvoering van het water noodzakelyk is,<br />
gelyk uit de theorie en ondervinding, met de fchroef<br />
van ARCHIMEDES in de waterweegkunde gebruikelyk,<br />
kan afgeleid worden.<br />
Vr. Waarom krygt een Hoos altoos de gedaante<br />
van een Trompet , waarvan de wydfte opening naar<br />
de wolk is gekeerd?<br />
A. Dit is een zeer natuurlyk verfchynfel: de drukking<br />
der zydelingfche Lucht is geëvenredigd aan de<br />
zwaarte ; de zwaarte in den dampkring vermindert<br />
van trap tot trap ; cn geeft dus aanleiding dat de<br />
middenpunt - fchuwende kragt, van de drukking verlaaten<br />
, zich in een ruimer kring kan beweegen, en<br />
daar de Lucht het digtfte is, zich naauwer moet bepaalen',<br />
gelyk ook altoos by de zee het einde der<br />
trompet puntig toeloopt.<br />
Vr. Waarom breekt het kanaal van eene Hoos<br />
wel eens door ? en waarom vereenigt zich het afgebroken<br />
einde kort daarna weder met de Zee?<br />
A. Hoe fnel de omvoeren de beweeging ook zy,<br />
door den dwarl veroorzaakt, en • door de middenpuntvlietende<br />
kragt onderhouden , kan nogthans de<br />
wind , vooral , wanneer de eene wind de andere<br />
« A T U U R K . IV. D. Ee over-
*W V E R H A N D E L I N G<br />
overwint , deeze kolom zeer ligt vaneen fcheiden ,<br />
en liet kanaal voor een tyd doorbreeken ; maar de<br />
algemeene oorzaak nog aanhoudende , word alles<br />
ras herfteld.<br />
Vr. Vzrklaar, waarom fomtyds meer dan één kolom<br />
uit een wolk word waargenomen?<br />
A. Naarmaate van de uitgeftrekthcid der wolk ,<br />
en famenloop van onderfcheidene draaiingen der winden,<br />
die in de volftrekte verpiigting zyn, om onderfcheidene<br />
rigtingen aan te neemen , moeten noodzakelyk<br />
ook meer dan eene Hoos te gelyk ontftaan.<br />
Vr. Waarom worden de Buizen der Hoozen van<br />
onderfcheiden diktens gezien ?<br />
A. Dit word veroorzaakt : i. door de vcrfchillende<br />
fnyding der wind, en 2. door den verren of<br />
naby zynden afftand des waarnemers.<br />
Vr. Waardoor worden de kanalen allengs grooter<br />
?<br />
A. Door de middenpunt-vlietende kragt.<br />
Vr. Waarom fehynt de Wolk van onderen zwart<br />
en van hoven wit te zyn ?<br />
A. Dit kan in den eerften aanvang, nadat het<br />
water door de Hoos opgenomen word, gebeuren ,<br />
evenwel zoude zulks maar korte ogenblikken kunnen<br />
duuren; de Zon vertoont alle afzonderlyke wolken,<br />
zo ze doorfchynend zyn , geheel wit , of zo ze al<br />
te digt zyn, van boven wit en van onderen zwart<br />
of loodverwig, waarom ik dit aan het Zonnelicht zal<br />
toefchryven.<br />
Vr. Hoe kan het zyn , dat een Hoos niet altoos<br />
onweeder veroorzaakt, maar aftrekt en helder weeder<br />
nalaat ?<br />
A. De
OVER DE LUC II TVER HEVELINGEN. 431 -*<br />
A. De reden hier van is zeer klaar en gemakkelyk<br />
op te losfen: men vind ze hier in: dat de wolk, met<br />
een overmaate van Electriciteit belast, zich door middel<br />
van de Hoos, van eene genoegzaame hoeveelheid<br />
conductors heeft voorzien, waarin zich de Electrieke<br />
ftoffe kan uitbreiden; althans nu, daar geene overmaate<br />
van electriciteit in de noodzaakelykheid is, om deszelfs<br />
blikfemend vermogen daar ter plaatze in 't Werk te<br />
ftellen; waar toe ze elders, waar regen op het aardryd<br />
nodig is, in het voortdryven wel aanleiding verkrygen<br />
zal. De dampkring der wolken en het aardryk<br />
tevens zyn nu als 't waare onderling bevreedigd;<br />
want het iEquilibrium der betrekkelykheden<br />
van plus en minus der electriciteit, is door de vergrooting<br />
der wolk in die ftrcek herfteld, en dus eene<br />
rustige ftilftand, in dien bepaalden omtrek, tusfehen<br />
aarde en wolken verwekt zynde, zal zich aldaar volmaakt<br />
fchoon weedcr kunnen vertoonen ; terwyl het<br />
elders, uit deeze vergaderde wolken, door aanwinst<br />
van nieuwe Electriciteit, wél zal onweeren. En van<br />
daar de verfchyning van een onweêrs bui , die in<br />
zynen voortgang tot ons komt, al de Electriciteit des<br />
dampkrings aldaar meede fleept, en eene menigte<br />
water , van elders voor eenige uuren door de Hoos<br />
opgenomen, nu aan het dorftig aardryk overbrengt ,<br />
en het zelve vrugtbaar maakt voor menfchen en beesten.<br />
Vr. Waarom verwydert de wolk eenige deelen van<br />
zich, hy wyze van Fnazels, en trekt die weder aan?<br />
A. Dit verfchynfel is zeer gemeen by de Electriciteit<br />
, en door de aantrekking en afftooting genoegzaam<br />
by elk bekend.<br />
Vr. Is 't een electriek verfchynzel van aantrekking<br />
, dat de zee, als een ftroobos, met een punt op-<br />
E e 2 ryst ,
VÉR. H A N D E L I N G<br />
ryst , ond:r de nedet dalende kok. m, gelyk fbmtnJgt<br />
natuurkundigen willen ?<br />
A. Neen; dit hangt alken af van de drukking der<br />
Lucht, die het water in de nog cnzigtbaare Luchtledige<br />
buis opdrukt.<br />
Vr. Werkt hier dun geen de minfte Electrike kragt<br />
mede ?<br />
A. Dit zoude niet geheel tc ontkennen zyn, doch<br />
het is niet waarfcbynelyk. "Wanneer 'cr geniakkelykcr<br />
en nader werkende oorzaaken zyn, gebruikt de fpaarzaatne<br />
Natuur geen verwyderdfe.<br />
Vr. Wat is de oozaak van het geweldig afkattend<br />
water, in de opklimmende kolom of ftraal.<br />
A. Eensdeels moet dit aan de deelbaarheid van<br />
het water worden toegefchreeven, cn anderdeels aan<br />
de afllotende eigenfehap der fterk geëlectrizgerde waterdeelen,<br />
die opklimmen. Wy zien toch blikfem ftraalen<br />
uitfehieten in de Zee, zo dra de twee kolommen<br />
eikanderen aanraken; •en deeze electrieke werking, geholpen<br />
door de middenpunt-fchuuwende kragt, hnyt<br />
'de waterdeelen, door haar verwyderend vermogen, zo<br />
veel nodig is, buiten den kring, in weerwil van de<br />
zwaarte-kragt. .<br />
Vr. Wat is de reden dat de ftraal of kolom allengskens<br />
dikker word?<br />
A. Dit word veroorzaakt door de middenpuntfchuuwende<br />
kragt, waardoor zich de fchroef verwydert.<br />
Vr. Zoude de middenpunt-vlietende kragt, de wa.<br />
ter deelen niet wel geheel huiten den kring van werking<br />
kunnen werpen.<br />
A. Indien onze Theorie van de Luchtledige holte<br />
in de fpiraal, en van de zydelingfche drukking dei-<br />
Lucht
OVER DE LUC HTVER HEVELINGEN. 433<br />
Lucht goed is dan is dit buiten den kring werpen<br />
onmogelyk ; want de buitenlucht zal met al zyn<br />
vermogen werken tegen het water, om naar binnen<br />
te dringen in de luchtledige holte; en zie daar eene<br />
juiste evenwigtige werking, om dit voor tekoomen,<br />
die my in myn denkbeeld meer bevestigt.<br />
Vr. Kunnen vogelen en visfehen en andere zwaardere<br />
ligchaamen wel opgevoerd worden?<br />
A. Ja ; de geweldige opwindende beweeging is<br />
heftig, overwint alle andere werkingen , en fehynt<br />
zich- aan geene zwaarte der ligchaamen te bepaalen,<br />
in het verdraijen, omverwerpen, opneemen, en wat<br />
dies meer is: zo heeft het te Scheveningen eens garnaalen<br />
geregend, en elders zyn zelfs grooter visfehen<br />
op de duinen aan den Zeekant nedergevallen.<br />
Vr. Waarom ontmoet men veel Electriciteit, ter<br />
plaatze daar een Hoos voor va't?<br />
A. Dit beantwoord zich van zelf, aangezien de<br />
kentekens van ftof derzelver tegenwoordigheid aanduiden.<br />
Vr. Waarom blikfemt het by gelegendheid van de<br />
werking aer Hoos?<br />
A. Hierop past genoegzaam het zelfde antwoord,<br />
zynde de uitberfting van den blikfem een kenmerk van<br />
de overvloedigheid der Electriciteit.<br />
Vr. Waarom fehynt de blikfemftraal in den aanvang<br />
der aanraaking uit de beide kolommen te<br />
komen ?<br />
A. Hier is juist die neiging der Electriciteit over<br />
en weer te vinden, met welke de beide kragten van<br />
plus en minus, naar de herftelling van het evenwigt<br />
wagten: dc aarde of zee moet die eerfte overvloedige<br />
hoeveelheid van Electriciteit, die met de daalende<br />
Ee 3 ko-
434 V E R H A N D E L I N G<br />
kolom uit de wolk gevoerd is, onmiddelyk ontfan-<br />
.gen: het is eene wet van de Electriciteit, datze de<br />
conductors volgt , cn als zodanig dient hier dc nederdalende<br />
kolom ; ook is de (helheid der Electrieke<br />
ftof genneczaam bekend, om tien fehyn, datze uit de<br />
beide kolommen zuude komen, weg te neemen.<br />
Vr. IFaarom verdwjnt ecn
OVER DE LUCHTVERHEVELINGEN. 435<br />
Vr. Waar ontftaan de Hoozen 't meest?<br />
A. Op de Zeeën.<br />
Vr. Waarom ?<br />
A. Eensdeels om de natuurlyke ligging der groote<br />
Zeeën op onzen aardkloot; en anderdeels, omdat<br />
daardoor de wolken haar voorraad van water kunnen<br />
bekomen tot bevogtiging van het aardryk; en<br />
eindelyk ten derden , opdat de bewooners van het<br />
vaste Land niet te veel overlast zouden lyden van<br />
dit geweldig verfchynfel.<br />
Vr. Is Gods voorzienigheid niet alkrzigtshaarst<br />
doorftralende in deeze laatfte befchikking?<br />
A. Ja zo fterk, dat ik myne Hoorderen zoude beledigen,<br />
indien ik hen dit nader wilde beduiden.<br />
Vr. Zoude men niet wel mogen vastftellen, dat de<br />
meeste onweeren van Hoozen voorafgingen?<br />
A. Ja, om verfcheiden redenen : als 1. om den<br />
overvloed van water, die in donkere wolken, als iu<br />
een oogenblik, byeenkomt: a. om de voorafgaande<br />
ftilte des winds; verfchillend waaijende winden kunnen<br />
voorzeker gemakkelyk in een bevveeglooze Lucht<br />
indringen; en 3. omdat digt aan den Zeekant een<br />
onweer voorvallende, het r.cdervallend water doorgaans<br />
ziltig en zelfs zout is.<br />
Zie daar, geachte Hoorderen, myne gedagtcn over<br />
de Hoozen; ik zoude hier by meer vraagen en oplosfin'gen<br />
kunnen voegen, dau ik oordeel deeze genoegzaam.<br />
Ik wensch dat ik myn oogmerk mag bereikt<br />
zien; te wecten, dat ik door deezen arbeid anderen<br />
mag aanfpooren tot verder onderzoek , om de<br />
waarheid nader te ontdekken. Daar myne gedagten<br />
over dit verfchynfel veel op vooronderltellingen fteu-<br />
Ee 4 ncn,
VERH. OVER DE LUCHTVERHEVELINGEN.<br />
nen , durf ik althans niet meer begeeren, dan ik verdiene.<br />
Ik zoude uw toegeeflyk geduld en aandagt, in deeze<br />
duisterheeden my verleend, thans kunnen dankzeggen,<br />
zo niet een gevolg van nog veel verborgener<br />
uitzicht, noodwendig uit deeze Verhandeling voortvloeiende<br />
, my noodzaakte , om de aanhoudendheid<br />
van dezelve te verzoeken.<br />
't Zoute Zeewater door Hoozen opgenomen, verpligt<br />
ons in eene volgende Verhandeling de mogelykheid<br />
te onderzoeken, of zout water in de Lucht kan<br />
verzoet worden.<br />
Eene uitkomst, waarover de Natuurkundigen tot<br />
heeden toe geene genoegzaame aandagt hebben laaten<br />
gaan; 't welk inderdaad te opmerkelyker is, naarmaate<br />
het zekerder is, dat het zoute water uit de Zee<br />
wordt opgevoerd, en zuiver door den Regen tot ons<br />
nederdaalt.<br />
OVER.
OVER DE NOORD - AMERICAANSCHE SLANGEN.<br />
Een brief uit Albanië van den 26 Jan. 1787.<br />
43?<br />
Cjy verlangt van my eenige berigten wegens<br />
onze flangen. In onze zuidelyke Staaten moet men<br />
hoofdzaakelyk deezen tak onzer Natuurlyke Gefchiedenis<br />
van den Pine Harren 00 der woestenyen, tot<br />
den Alligator (b~) der groote moerasfen zoeken te<br />
beftudeeren.<br />
Hier, by ons, ken ik flegts twee foorten, welker<br />
beet doodlyk is. De groote zwarte flang is in 't geheel<br />
niet gevaarlyk , fchoon zeer wraakzuchtig ; in<br />
tegendeel ftrekt het my dikwils tot vermaak haare<br />
behendigheid , ervarenheid en wonderbaare kunst te<br />
befchouwen , om door de kragt van haare oogen de<br />
kleine eekhorentjes en vogeltjes te betoveren en vast<br />
te timmeren.<br />
De gevaarlykfte flang onzer landftreek is de zogenaamde<br />
Koperkop of de Piloot. Den eerden naam<br />
heeft zy van haare geele vlekken, den anderen van<br />
eene gewoonte, om , by de aankomst der Lente , haar<br />
fchuilhoek eenige dagen vroeger dan de Ratelflang te<br />
verlaaten. Men heeft tot hedeu nog geen hulpmiddel<br />
tegen haaren beet ontdekt. Zy leeft op klippen, die<br />
in<br />
00 Een zeer kleine (lang, welkers gif binnen weinige mi-<br />
nuuten doodelyk is. Men treft ze alleen in de woaste Zand-<br />
ftreeken der beide Karolina's aan.<br />
(b) Een foort van Krokodil, die zich by menigte in de<br />
moerasfen van de Zuidelyke Karolina's ophouden.<br />
Ee 5
43S OVER DE NOORD-AMERICAANSCHE SLANGEN.<br />
in de nabuurfchap van het water liggen; wee hem,<br />
die haar verblyf te na komt!<br />
De eenigfte mensch , dien ik het offer van dit<br />
vreesfelyk gif zag worden, zwol in een ogenblik op;<br />
een menigte geele en zwarte vlekken verfcheenen by<br />
afwisfeKng op zyn gelaat, zyn oogen tintelden. Hy<br />
ft-ak zyn tong geduurig uit , haalde ze beurtelings<br />
weder in , en fischte tusfehen zyn tanden, even als<br />
de flangen. liet was een akelig en fchrikkeiyk 'gezicht,<br />
de fterkte van een woedend mensch met de<br />
vaale doodskleur van een Jyk vereenigd te zien. Het<br />
koste ons oneindige moeite hem te helpen , en ons<br />
tevens voor zyne woede ie beveiligen. Toen hy in<br />
een uur in de fruiptrekkendfte bewegingen , en in<br />
de akeligfle krankzinnigheid had doorgebragt, maakte<br />
de dood een einde van zyne folteringen cn onze<br />
bekommernisfen.<br />
Het gif van de Rateiflang werkt zo fchielyk niet.<br />
Traag en langzaam befchadigen zy flegts de geenen<br />
die haar aanraaken of kwetfen, Ik heb verfcheide<br />
maaien op myne reizen door de bos'fchen , die ik in<br />
gezelfchap der Wilden deed, van haar vleesch gegeeten,<br />
Deeze Wilden hakken haar den kop af, zo<br />
ras zy 'er eene gevangen hebben, cn trachten zorgvuldig<br />
tc verhoeden dat zy hen niet byte. Ik wil<br />
echter wel bekennen, dat alleen de onwederftaanbaare<br />
aandrang van den honger, den afkeer kon doen overwinnen<br />
, die my het gezicht deezer flangen inboezemde.<br />
'Er zyn verfchcidene hulpmiddelen tegen haar<br />
beet bekend; by voorbeeld de Wilde Indigo, die altyd<br />
aan die oorden groeit, waar zy het meest gevonden<br />
worden; zcut en water ccc.<br />
Ik heb een van deeze flangen gezien, die tam ge<br />
maakt
OVER DE NOORD-AMERIC AANSC HE SLANGEN- 439<br />
maakt was , en op de beurs deezer Stad vertoond<br />
wierd. Men had haar de knypers met een ftuk leder<br />
uitgehaald , waarin men ze in toorn had laaten byten.<br />
Zo dikwils . men haar zagt met een borftel wreef,<br />
ging zy op den rug liggen, even als de katten dikwils<br />
voor het vuur doen.<br />
Een Pachter uit Monorfinde, (een Plantagie aan de<br />
Delaware, in de nabuurfchap der blaauwc bergen,)<br />
trapte voor eenige jaaren, by het grasmaaijen op zyne<br />
weide op een van deeze flangen, die hem terllond<br />
in de laarfe ftak. Tot geluk hakte haar de Neger<br />
met zyn zeis van een, toen zy hem voor de tweedemaal<br />
wilde aanvallen. Na eenigen tyd moest de<br />
Pachter het bed houden, cn kreeg een hevige pyn<br />
om het hart; hy zwol gedrochtelyk op , en itierf<br />
binnen yyf uuren , eer men nog een arts tot hulp<br />
had kunnen roepen.<br />
By ongeluk verwekte de dood van deezen man<br />
geen argwaan , en twee of drie dagen daarna trok<br />
zyn zoon dezelfde laarzen aan. Toen hy ze weder<br />
had uitgetrokken, wierd hy van dezelfde hartpyn bevangen<br />
, en ftierf nog vóór den anderen morgen.<br />
Een buurman kogt de laarfen , en hem bejegende<br />
hetzelfde toeval. By geluk was zyn vrouw door de<br />
beide voorige voorbeelden opmerkzaam geworden ,<br />
en zond terftond een van haare Negers naar den besten<br />
arts der Cantons. Dees dagt de zaak rypelyk<br />
na, raadde de oorzaak, en fchreef de nodige middelen'<br />
voor. Hy onderzogt zorgvuldig de doodelyke<br />
laarfen , en vond dat de beide byttanden der flange<br />
"daarin waren fteeken gebleven, en dat de kleine blaas<br />
met het doodlyk gif nog daaraan hing. Vader en<br />
Zoon hadden, by het uittrekken der laarfen, ongemerkt
44° OVER DE NO0RD-AMEUÏCAANSOHE SLANGEN.<br />
merkt den voet daarmede gekwetst, en dit was oorzaak<br />
van hun dood geweest.<br />
Wanneer het ratelen van haare tanden fterk en<br />
doordringend klinkt , is het een teeken van toorn ;<br />
doch gelykt het naar een zagt fidderen op zekeren<br />
affland, zo beduidt het vreedzaame gezindheden. Dit<br />
monfter is nu in de oude Coloniën zeer zeldzaam geworden<br />
, men voert beftendig oorlog tegen haar ,<br />
roeit ze daaglyks meer en meer uit, en wel ras zal<br />
men ze niet dan op de bérgén aantreffen.<br />
Dc zwarte flangen zyn , voor de geenen die haar<br />
kennen, niet gevaarlyk. Buitengemeen is haare behendigheid.<br />
Dikwils klimmen zy op de hoornen om<br />
de landvorfchen te vangen; dikwils kruipen zy, zo<br />
lang zy zyn, langs de aarde, cn zo fchielvk dat zy<br />
het tegen een ruiter kunnen uithouden. Ik heb ze<br />
dikwils half kruipend en half opgericht zien reizen.<br />
Dan had hun kop en oogen iets edels. In de laaiden<br />
zou, gelyk men zegt, iets betoverends, zekere zonderlinge<br />
kracht verborgen liggen , waardoor zy de<br />
vogels en kleine inkhoorentjes of Qround Squirres<br />
weeten te bezwecren , en naar zich te trekken. Zo<br />
gy aan deeze laatde zaak mogt twyfelen, zo bid ik<br />
u den eerden den beste Americaaner, dien gy in Europa<br />
fpreekt, daarna te vraagen, en gy zult het bevestigd<br />
vinden. Zo ras zy haare oogen op den<br />
vogel of het inkhorentje, dat zy vangen willen , geworpen<br />
hebben , houden deeze halte, zien hen ftaarend<br />
aan , nu recht? dan weder links. Het onrustige, bang<br />
geworden vogeltje fehynt, in plaats van zyn vyand<br />
te ontvlieden, veel eer door een onzichtbaare macht<br />
tegengehouden te worden ; zyne vederen gaan regt<br />
opdaan , hy fchreeuwt. Alle zyne bewegingen geeven<br />
fchrik
OVER DE NOORD-AMËRICAANSCHE SLANGEN. 441<br />
fchrik en angst te kennen. Nu fpoedt hy voorwaards,<br />
dan weder rugwaards ; en, na weinige ogenblikken ,<br />
die hf in buitengemeene ftuiptrekkende woelingen<br />
doorbrengt , valt hy zelfs ten prooi der (lange neder.<br />
Een. myner lieffte wandelingen is in myne laagliggehde<br />
landeryen. Hier geniet ik het vermaak van<br />
een landman, daar ik myne kudden, paarden en veulens<br />
weiden zie. Deeze weiden zyn met digt gras<br />
bedekt, dat ik befproeijen kan, zo dikwils zy het nodig<br />
hebben; en de Natuur ficrt alle jaaren den rand<br />
myner gragten met een tapyt van wilde bloemen.<br />
Over het midden van de voornaamftc gragt heb ik<br />
een brug aangelegd, alwaar ik jaarlyks eenig hennipzaat<br />
pleeg te zaaijen. De vruchtbaarheid van deezen<br />
zo lang onder water geftaan hebbenden grond, is zo<br />
groot, dat de gewasfen de lengte, dikte en fterkte van<br />
kleine boomen krygen , op welke ik dikwils vier<br />
voet hoog geklommen ben. Het loof en de takken<br />
der kleine moerasgewasfen vermeerdert nog de digtheid<br />
en fchaduwrykheid van dit eenvoudige loof.<br />
Hier vermaake ik my dikwils met de fchoonheid, levendigheid<br />
en vreugde van de Kolibri's, die van het<br />
fap der bloemen fmuilen, te bewonderen. Hun vlugt<br />
is zo fnel als die van een pyl; de gezwindheid van<br />
dezelve is zo groot, dat men de bewecging van hunne<br />
vleugelen onmogelyk onderfcheiden kan; buiten<br />
het gedommel dat zy veroorzaaken , zo dikwils zy<br />
over «en bloem zweven , en haar bekje in zyn kelk<br />
dompelen , zou men ze voor onbeweeglyk houden.<br />
Dit kieine fchepzel fehynt het lievelingsminiatuur der<br />
fcheppende Natuur te zyn, die niets verzuimd heeft,<br />
om haar het fchoonfte en belangryklie aller gevleugelde<br />
wezens te maaken.<br />
b<br />
Ik
44= OVER DE NOORD-AMERICAANSCIIE SLANGEN.<br />
Ik ken een vogeltje van deeze foort, dat met<br />
de prachtiglte en fchitterendfte vederen verfierd is;<br />
dat zekere bloemen (de oorzaak is my een raadfel)<br />
vaneen fcheurt, en zomwylen met de woede van<br />
een Renomist kampt. Hoe kunnen zulke hevige driften<br />
in zulk een klein ligchaampje woonen ?<br />
Eens zat ik eenzaam en diepzinnig onder myn<br />
gehelde loof. Daar wierd ik gewekt door een geraas<br />
in de nabyhcid. Ik klom op een myner voornaamfte<br />
heuvels , en zag een zwarte Hang, van zes voeten,<br />
die een waterilang van gelyke grootte op een akker<br />
vervolgde, waar de hennip voor korten tyd was afgehouwen.<br />
Omdat het handenwerk by ons zeer duur<br />
is , Haat men de hennip af, in plaatze van ze te<br />
plukken. Zy hadden elkander fchielyk ingehaald ,<br />
en in een ogenblik waren haare ligchaamen ineengcflingerd.<br />
Zy gaven elkandcren dc woedendfte bcctcn,<br />
terwyl zy met haar ftaart tegen t e aarde floegen.<br />
De ftryd van deeze yslyk vergrimde dieren , was een<br />
even vrecslelyk als zonderling fchouwfpcl. Hunne vlakke<br />
koppen, hunne tintelende oogen, waren het levendigfie<br />
beeld van toorne en van woede. Na eenige<br />
minuuten woelde zich de waterilang los, cn vlood<br />
raar de gragtcn. De zwarte zette haar , half verheven,<br />
half kruipend op het viunigfte na; totdat eindelyk<br />
de waterilang gedwongen wierd, zich in het<br />
zeilde postuur tot nieuwen wederftand tc zetten. Zy<br />
namen , om elkander te verfchcuren , haare toevlugt<br />
tot duizend listen, die ik niet begrypen kan ; doch<br />
de waterilang naderde ongemerkt meer en meer naar<br />
haar natuurlyk element. Zoras de zwarte dit gewaar<br />
wierd, maakte zy zich met haare ftaart meester van<br />
een groote hcnnipttcngcl, als een vaste ftut, flingerde ze<br />
haare
OVER DE NOORD-AMERICAANSCHE SLANGEN. 443<br />
haare mededingfter om de hals, en belette haar dus<br />
de' vlugt. Doch ik kan geen uitdrukkingen genoeg<br />
vinden, om u twee groote flangen tc fchüderen, die<br />
met haare bovenfte deelen in elkander geflingerd<br />
zyn, met de ftaart zich aan de aarde klemmen, en<br />
in fterkte elkander gelyk fchynen te zyn. Ik bemerkte<br />
dat, by haare hevigfte pogingen, haare hals buitengemeen<br />
dun wierd, en het overige van haar ligchaam<br />
verfehriklyk opzwol.<br />
De Waterilang formeerde gelukkig een grooten kring<br />
met het midden van haar ligchaam , en deed haar<br />
vyandin zulk een geweld aan, dat de oogappels der I<br />
laatfte genoegzaam geheel uit haar kop hongen. Ik<br />
dagt dat dit zonderlinge gevecht nu geëindigd was,<br />
maar een ogenblik daarna kreeg de zwarte flang weder<br />
de overhand , doch verloor haar fteun van den<br />
hennipftengel , en beiden vielen in het water van de<br />
gragt. Dit nieuwe element verkoelde haar verbittering<br />
niet; want , na verfcheiden beweegingen, die ik niet<br />
genoeg onderfcheiden kon, verfcheenen zy beiden op het<br />
water , even als by den eerften aanval , ineen "geflingerd.<br />
Doch de zwarte flang hield geduurig haaren<br />
kop boven die van haare vyandin, en verwurgde<br />
haar binnen kort. Zoras de overwinnaarfter dit gewaar<br />
wierd , verliet zy den ftroom, klom weder aan<br />
land , en verdween.
HL<br />
A L G E M E E N<br />
M A G A Z Y N.<br />
HISTORIEKUNDE.<br />
HISTORIEK,. IV. D. F*
H E T<br />
L E V E N<br />
VAN DEN BEROEMDEN<br />
flj R U ? S C H.<br />
VOORGEDRAGEN IN EENE REDE<br />
VOERING, GEHOUDEN IN HET<br />
GENOOTSCHAP,<br />
CONCORDIA ET LIBERTATE.<br />
DOOR L. L. VAN MEURS, Med. Doel.<br />
447<br />
(jreen burger , geen inwooner deezer Stad kan het<br />
onverfchillig zyn , den verdienden roem en loffpraak<br />
van zynen medeburger te kennen; hy zelf deelt<br />
'er in , voor zo verre als hierdoor de glorie van<br />
zyn moederflad, van zyne gevestigde verblyfplaats<br />
meer verheven wordt.<br />
Ik oordeele het dus uwe aandacht niet geheel onwaardig<br />
, het leven , de verdicnften , en den welverdienden<br />
roem te fchetfen van een' man , waarop<br />
de Amftelftad mag roem draagen, dat hy binnen haare<br />
muuren geleefd , en zyne vlyt aan eene nuttige wetenfdiap,<br />
waarin hy byzonder onder zyne tydgenootcn<br />
uitmuntte, hefteed heeft.<br />
Het leven van den beroemden RUYSCH , weleer<br />
Hoogleeraar der Ontleed- en Plantkunde, binnen deeze<br />
Stad , zal my in deeze fpreekbeurt ftoffe genoeg<br />
opleveren, om uwe aandacht op verdienden te vesti-<br />
Ff 2 gen,
44
BEROEMDEN F. RUYSCH. ' 449<br />
bvzonderheden meer melden zullen , wélkt in zynen<br />
jóngeren en nog kindfchen leeftyd zyn voorgevalj<br />
e n . , . maar dien wy nu aanftonds gaan befchouwen<br />
in dat tydftip zyns levens , 't welk hem aan<br />
de nafpooring en bet bevlytigen van edeler wetenfchappen<br />
verbond , welke weldra een beflisfende bepaaling<br />
zouden maaken omtrent bet beftaan van<br />
iemand , die , gelyk ieder weldenkend hart betaamt,<br />
zyne zorgen en vlyt der maatfchappy toewydt, om<br />
door zyne poogingen , zyne medeburgcren tot nut ,<br />
zyn geflacht en zich zeiven tot roem , en aan den<br />
naam van een redelyk weldenkend fchepfel waardig te<br />
leeven.<br />
Naauwlyks had onze RUYSCH die jaaren bereikt ,<br />
waarin het denkvermogen meerder kracht ontfangen<br />
hebbende, zich bepaalt op eenige voorwerpen in 't<br />
byzonder , om dezelve tot een hoofddoeleinde van<br />
onze daaden te doen dienen , of hy gevoelde zich ,<br />
na eene naauwkeurige befpiegeling, aanftonds gedreven<br />
, om zynen arbeid en tyd van ryper jaaren geheel<br />
toetewyden aan de navorfching en verkryging<br />
dier edele wetenfchap, welke zich tot de kennis van<br />
's menfchen ligchaam , zo in den ftaat der gezondheid<br />
als ziekte, en tot de middelen, om de eerfte te bewaaren,<br />
en de laatfte in eenen beteren, zo niet volkomen<br />
goeden ftaat , te herftcllcn , byzonder uitftrekt.<br />
Ik onderzoeke hier niet, welke redenen den jongen<br />
RUYSCH hebben aangefpoord, om de Geneeskunde boven<br />
andere wetenfehappen ter zyner beoefening te<br />
verkiezen ; mogelyk zouden gistingen hier<br />
omtrent in den mond van zulk eenen , die niet onzydig<br />
kan gerekend worden omtrent de achting voor<br />
Ff 3 deeze
4-5° HET LEVEN VAN DEN<br />
deeze wetenfchap, meer den fchyn van eene Apologie<br />
voor de Geneeskunde aannemen; of meer eene<br />
partydige verheffing derzelve boven andere wetenfehappen<br />
fchynen te zyn; • ik laate dus liefst aan<br />
ieder Wetenfchap haare waarde, haar edel doelwit;<br />
een ieder kent ook hetzelve in de Geneeskunde, en<br />
dit zy genoeg.<br />
De Geneeskunde dan leverde voor den werkzaam en<br />
en weetgierigen geest van den jongen RUYSCH, door<br />
derzelver uitgebreidheid en menigte van takken , een<br />
zeer ruim veld op ter onderzoek.<br />
Hy begaf zich, ter bereiking van zyn oogmerk, naar<br />
Leydens Hooge School, om aldaar de eerfte gronden<br />
zyner Geneeskundige Studiën , onder de lesfen van<br />
JOANNES VAN HORNE , toenmaals de meest beroemde<br />
Ontleedkundige Hoogleeraar te Leydcn , tc beginnen<br />
en vast te leggen.<br />
Hier befchouwen wy onzen RUYSCH, met infpauning<br />
van alle krachten , niet alleen yverig bezig ter<br />
verkryging van eene genoegzaame kennis van het<br />
maakfel en de werkingen des menfchelykeu ligchaams,<br />
voor zo verre dit de Ontleed- en de Natuurkunde<br />
van het dierlyk ligchaam oplevert; maar ook zien wy<br />
hem met dien byzonder meer edelaartigen inborst<br />
bezield, welke het hart van die geenen prikkelt, die<br />
naar waaren roem ftreeven, en fteeds trachten boven<br />
anderen door verdienden uittemunten ; hem ,<br />
zegge ik, zien wy ook niet flegts met die oppervlakkige<br />
kennis , welke anderen vergenoegen kan, te vrede<br />
, maar onvermoeid, met vollen yver, naar dit<br />
doelwit ftreeven, om anderen ook door zyn verkregen<br />
kennis te overtreffen.<br />
Niet vergenoegd met het geene hy, zo door de lesfen<br />
van
BEROEMDEN F. RUYSCH. 451<br />
van zynen leermeester van HORNE , als ook uit de<br />
fchriften van anderen leerde , bezield ook met een<br />
natuurlyken walg en afteer om zyn tyd alleen in<br />
het doorbladeren der werken en verdienflen van anderen<br />
te flyten, Haat hy zelve de hand aan 't werk,<br />
en Poo"t de Natuur door eigene onderzoekingen te<br />
leeren kennen, om uit haare altyd zekere, en meest<br />
wyze, lesfen, zyne kennis ook op eigene ondervindingen<br />
te vestigen.<br />
Begaafd door de Natuur niet alleen met eene brandende<br />
yverzucht naar waare grootheid door verdienften,<br />
en met een fcherp vernuft, maar ook met die<br />
behendigheid , en dat taai uitgerekt geduld , het<br />
welk ieder Natuuronderzoeker, vooral ook de naipoorder<br />
van het werktuiglyke en de eigenfchappen van<br />
bet menfchelyk ligchaam, zal hy anders gelukkig in<br />
ZYne navorfchingen ilaagen, behoort eigen te zyn; —<br />
m ct deezen natuurlyken trek (zegge ik) tot onderzoek<br />
begaafd, evenaarde RUYSCH niet flegts in korten<br />
tyd het werk van zynen Leermeester, maar ook, door<br />
een meer voortduurenden yver fteeds aangeprikkeld,<br />
overtrof hy welhaast denzelven in het gelukkig navorfchen,<br />
ontleeden en duidelyk toebereiden der byzondere<br />
deelen van het dierlyk ligchaam.<br />
Dit vak van ftudie hield echter alle aandacht van<br />
den werkzaamen RUYSCH niet flegts alleen geheel ge<br />
kluisterd.<br />
De zelfde weetlust; diezelfde yver drong hem ook<br />
om andere takken, tot de Geneeskunde betrekking<br />
hebbende , met oplettendheid , zo niet met gelyke<br />
vlyt, te onderzoeken.<br />
De kennis van het Plantenryk in het algemeen,<br />
meest echter het Natuurkundig onderzoek van der-<br />
Ff 4<br />
zeiver
45* ' HE T LEVEN VAN DEN<br />
zeiver werktuïglyke famenftelling en hoedanigheden in<br />
't byzonder, hield niet minder den weetgierige , en<br />
nooit door reeds verkreegen kennis verzaade ziel'van<br />
dien jongeling geboeid.<br />
Zyn yver in dit onderzoek blyke uit het getuigenis<br />
van zekeren Schryver: , „ Liever, zegt<br />
„ deeze, vergenoegde zich de onvermoeide RUYSCH,<br />
„ als hy door velden, of over de zandige duinen de<br />
„ planten ging nafpooren, zyn dorst met een teug<br />
„ water aan den oever te lesfehen, dan zich met<br />
„ zyne medeftudenten in een nabygelegen herberg met<br />
„ de voortbrengfelen uit het plantenryk , het zoete<br />
„ druivenfap, te verlustigen."<br />
Te dikwerf, helaas! heeft het, niet flegts in vorige<br />
tyden, wanneer de zeden over het algemeen nog<br />
minder befchaafd waren , maar zelfs thans nog, in deeze<br />
zo zeer geroemd wordende befchaafde eeuw, plaats<br />
gehad , en 't gebeurt nog dagelyks , dat eene meer<br />
byzondere yver , om boven anderen in kundigheden<br />
en verdienflen uittemunten , eene genoegzaame beweegreden<br />
zy, om de haat van wangunftige en minder<br />
. met edelen yver tot kennis bezielde harten optewakkeren<br />
, en aan 't woeden te brengen. Ook no°wordt<br />
te dikwerf het gemoed van meer gezuiverde<br />
vcrihnden met deezen zelfden laagen zwarten trek van<br />
afgunst bezoeteld ; weinig dan is bet te verwonderen<br />
, dat de jonge , weetgierige , met brandenden<br />
yver tot kennis bezielde RUYSCH, die reeds zyn<br />
leermeester in het Ontleedkundige begon te overtreffen<br />
, al vroeg deeze uitwcrkfelen van valfche yverzugt,<br />
liever zeg ik, afgunst cn baat, moest ondervinden,<br />
en dat wel van iemand, die weleer, by de<br />
eerfte opwellende blyken zyner weetgierigheid, leen,
BEROEMDEN F. RUYSCH. 455<br />
en werklust, zyn leermeester, voorftander en vriend<br />
geweest was; doch die nu, by de meer gevorderde<br />
kennis zyns lcerlings, zich met den naam van leermeester,<br />
ook dien van vyand, door den haat, welke<br />
hy onzen RUYSCH heimelyk toedroeg, waardig maakte,<br />
Mogelyk wel om dccze reden alleen, mogelyk ook<br />
wel om de lesfen van andere Hoogleeraars te hooren,<br />
en daardoor zich zeiven met meerder kundigheden te<br />
y e r r yt e n 9 mogelyk ook vooral met inzicht,<br />
óm 'zich' nu aan de meer byzondere takken der Geneeskunde<br />
, met ter zyde ftelling voor een' tyd van<br />
zyne ontleedkundige verlustigingen, toetewyden, verliet<br />
de jonge RUYSCU de Hoogefcbool van Leyden, en<br />
begaf zich naar Franeker , alwaar toen ter tyd niet<br />
minder ervarene en beroemde Leeraaren, vooral in<br />
het beoefenende gedeelte der Geneeskunde, gevonden<br />
wierden; • daar zette hy wederom zyne ftudiën<br />
met gelyken yver voort , en 'er verliep ilegts een<br />
korte tyd , waarna onze RUYSCH zyn onvermoeide<br />
vïyt, ter verkryging van eene genoegzaame Geneeskundige<br />
kennis, beloond zag door zyne vroegtydige<br />
bevordering tot Geneesheer , nadat hy alvorens zyne<br />
Iuwijdings Verhandeling over het zyde-wee, of de<br />
e t<br />
ontfteeking **» * borstvlies, in 't openbaar verdeedigd<br />
had. .<br />
Meerder vind ik onnodig omtrent den Academietyd<br />
van onzen RUYSCH aantemerken; het zy ook genoeg,<br />
het geen wy hier, in 't voorbygaan, omtrent de<br />
beg'mfelen en hoofdoorzaak van eene afgunst en opgevattcn<br />
haat tegen RUYSCH gewaagd hebben ; dewyl deeze<br />
ons tevens als eene niet onwaarfchynlyke reden voorkomt<br />
, waarom vervolgens onze Natuuronderzoeker ,<br />
nadat hy Franeker verlaaten had, en naar zyne geboorte-<br />
F i 5 plaats,
454 HET LEVEN VAN DEN<br />
plaats, 's Hage, als Geneesheer was terug gekeerd,<br />
niet flegts al zyne zorg toen alleen befteedde om den<br />
zieken door zyn byfland hulp te verfchaffen, maar<br />
dat hy ook zynen overigen tyd geheel en al aan de<br />
verdere beoefening der Ontleedkunde toewydde ; —<br />
mogelyk wel met dat inzicht, om, daar hy nu meerder<br />
recht had , om zyne eigene gevoelens en ondervinding<br />
, tegen ieder, wie hy ook zyn mogt , te<br />
verdedigen en Maande te houden ; daar hy zich nu<br />
niet behoefde te ontzien, om zelfs zynen leermeester<br />
en anderen in hunne dwaalingen tegentefprekcn ,<br />
't welk hem te voren de eerbied voor die mannen<br />
door hunne betrekking op hem, als leerling, verhinderd<br />
had met genoegzaame lloutheid te doen; -<br />
hy> (zegge »k) nu, na een meerder en overvloediger<br />
onderzoek der Natuur zelve, dat recht mogt hebben,<br />
om , als een onvermoeiden dienaar der Natuur , de<br />
wetten van dezelver werking, en de meer gezuiverde<br />
kennis van derzelver werktuigen , aan anderen, als<br />
een ontegenzeggelyke waarheid, voortefchryven , of ook<br />
wel onwrikbaar te verdedigen tegens zulken, welke ,<br />
minder dan hy, de natuur zelve raadplcegcnde, aan<br />
haar in hun eigen brein flegts wetten, op ydele verbeelding<br />
gegrond , opdrongen, en de werktuigen der<br />
eenvoudige Natuur willekeurig fchilderden niet alleen,<br />
maar ook met eene verwaande halftarrigheid dat geene<br />
als eene waarheid voorhielden , 't welk zy zelve<br />
of nooit gezien, of waarvan zy het maakfel niet genoeg<br />
onderzocht hadden; en deeze was immer<br />
meestal de ftaat der Ontleed- en Natuurkunde<br />
van het dierlyk ligchaam vóór onzen RUYSCH.<br />
Onvermoeid dan , ja met een vlyt , waarin hem<br />
niemand zyner tydgenooten evenaarde, hervatte onze<br />
RUYSCH
BEROEMDEN F. RUYSCH. 455<br />
RUYSCH zyn ontleedkundig onderzoek \»n het dierlyk<br />
ligchaam, en breidde, zonder ophouden, zyne kennis<br />
hieromtrent verder uit. Dan in deezen zelfden<br />
tyd zien wy ook, dat de befchouwing en bewondering<br />
van doode ligchaamen zyne werkzaame ziel niet<br />
geheel alleen had ingenomen.<br />
Een ander bezield levend voorwerp trekt ook de<br />
opmerkzaamheid van onzen RUYSCH tot zich , en in<br />
de befchouwing van dit voorwerp vergeet de vlytige<br />
Natuuronderzoeker, voor eenigen tyd, zyne, zo zeer<br />
geliefkoosde, ontleedkunde , om te meer nog de bevalligheid<br />
der Natuur , in de treffende juiste famenvoeghig<br />
van alle haare deelen, in de fchoonheid van<br />
een vrouw te bewonderen,<br />
Sic eraf, htefèrunt tenues in corde fagitta,<br />
Etposfesfa ferus pectora verfat amor.<br />
Niet echter dat deeze neiging onzen RUYSCH van<br />
zyne meer behngryke, meer nuttige bezigheden, lang<br />
konde aftrekken , om dus zynen tyd vadfig en verwyfd<br />
aan de fchoonheid van een vrouw gekluisterd te<br />
n y t e t l.' . neen, zodra zag onze Ontleedkundige<br />
zyne 'wenfchen niet door den band des huwelyks bekroond<br />
, of hy gaf zich wederom aan zyn geliefkoosd<br />
onderzode van het rnaakfel van 't dierlyk ligchaam<br />
geheel en al, met eenen nog meer levendigen yver,<br />
over, en de bevalligheid van een vrouw kon, (gelyk<br />
zeker fchryver zegt,) hem in zyn werk niet meer<br />
verftooren , dan flegts , om, geduurende korte tusfchenpoozingen<br />
, zyn ziel en geest tc verlevendigen,<br />
en , als 't waare , te doen adem fcheppen. — Eene<br />
trap van koelheid voorwaar , welke, hoe zeer zy ook<br />
in iemand van zyne jaaren (toen immers was onze<br />
RUYSCH
'456 „ E T L E V E N V A N D E N<br />
RUYSCH flegts 2 4 jaaren oud) te bewonderen is echter,<br />
2 0 ik vertrouwe, niet veele voorbeelden vinden<br />
M , n d e r m o e i e l<br />
ÏT ~ ,<br />
J yk zoude het zyn, zo uit<br />
de oude als hedendaagfche Gefchiedverhaalen, voorbeelden<br />
bytebrengen van zulke, ook anderszins groote<br />
mannen die weggefleept door liefdedrift, zichzelven<br />
verlustigden in de omhelzingen van eene vrouw ter<br />
wyl hunne voornaame beflemming, of grootere zaaken<br />
aan hunne zorg toebetrouwd , geheel verwaarloosd<br />
en vergeeten wierden , niet zelden met dien<br />
mtflag, welke, het zy den ondergang van hun eigen<br />
geluk, of ook fomtyds het noodlot van een geheelen<br />
jötaat met zich fleepte.<br />
Dan, om tot onzen RUYSCH wedertekceren: ——<br />
deeze was nu weder, g e] y k v o o r l ^ "<br />
in zyne Ontleedkundige nafpboringen, zo in leren!<br />
als m het menfchclyk ligchaam. Vooral was hy echter<br />
genoodzaakt zich meestal tot de eerstgenoemde<br />
foort te bepaalen , dewyl toenmaals het vooroordeel<br />
tegen deeze onderzoekingen nog niet geheel<br />
uitgewischt zynde , en het algemeen nog met een<br />
groot afgryzen op deeze nafpooringen ncderziendc<br />
ja , wat zegge ik , dezelve als iets de Godheid tergende,<br />
befchouwende, geen Ontleedkundige het zich<br />
dorst onderwinden, dus vryelyk het doode ligchaam van<br />
zyn Natuurgenoot te onderzoeken, maar fteeds ver<br />
phcht was dit als een geheim, in ffilte en ter fluit,<br />
l l m p<br />
te behandelen. (*) '<br />
O Zo wordt 'er vm «UVJCH getuigd; „ &!oa><br />
Het<br />
inïtmpefia<br />
rone fordida ipfe indutus vejle , refpUU.es comitaretur<br />
« * ^ p i i a s i p f i a p e ^ e „ t t & p r i e b e r c n t o p p o m m i t a t c; n<br />
crea h
3EROEMDEN F. RUYSOH. 457=<br />
Het lot van een'VESALIUS, de bygelovige vrees,<br />
waardoor een ZWAMMERDAM in zyne ontleedkundige<br />
navorfchingen verhinderd wierd, zyn ons reeds blyken<br />
genoeg van het toenmaals nog ongelukkig heerfchende<br />
dwaaze vooroordeel, tegens de ontleeding van<br />
het menfchelyk ligchaam , .'t welk hedendaags geen<br />
meer invloed, zelfs op het gemoed van den minder<br />
verlichten, heeft, dan flegts om het der befpotting<br />
waardig te oordeelen.<br />
Dit echter, Myne Heeren, 't welk ik nu gezegd<br />
hebbe, te wceten dat RUYSCH zich gedwongen vond<br />
meer van dieren, dan wel van het menfchelyk ligchaam<br />
zelve voor zyne ontleedkundige nafpoormgen<br />
gebruik te maaken , ftrekke geenszins, om daardoor<br />
by anderen, minder in het ontleedkundige ervaren,'<br />
het vermoeden te doen opwellen, als of ook uit deezen<br />
hoofde minder geloof te hechten ware aan 's mans<br />
ryke waarneemingen, omtrent het famenftel der deelen<br />
in 't byzonder, en de werking derzelven, faamgeno-.<br />
men in 't menschlyk ligchaam.<br />
Zo ergens het befluit van gelyke oorzaaken tot gelyke<br />
uitwfcrkfelcn , en wederom van gelyke uitwerkfelen,<br />
onder zekere bepaaling echter, tot gelyke middelen<br />
mag ftand grypen, voorzeker heeft dit hier ontcgenzeglyk<br />
plaats. Ook hier geldt ten fterkfte het belluit<br />
uit dc overeenkomst afgeleid; zonder twyfel<br />
mag men hier \an dieren tot menfchen , en wederzyds,<br />
overeenkomiHgc befluiten trekken.<br />
Hef, geen de Natuur in dc eene door zekere bekende<br />
middelen, door zekere bekende werkingen , verricht<br />
, mag ook met zekerheid cn veilig uit de overeenkomst<br />
befloten worden , in de andere onder dezelfde
45S KET LEVEN VAN DÉN<br />
zelfde onhandigheden door dezelfde middelen , en<br />
volgens dezelfde werkwyze te gefclheden ; fchoon<br />
ons aldaar de middelen van werking minder bekend<br />
zyn , en de wyze van werking ons meerder op het<br />
eerfte inzien duister voorkomt.<br />
Dus gefchied beweeging overal, (ik fpreeke van het<br />
werktuiglyke levend ligchaam ,) door middel van<br />
fpiervezelen. De affcheiding gefchiedt overal van vochten.<br />
Deeze worden overal ter beftemde plaatfe op<br />
dezelfde wyze aangevoerd, en door dezelfde werktuigen;<br />
gelykfoortige vochten worden overal op dezelfde<br />
wyze afgefcheiden, en wel door dezelfde gelykfoortige<br />
werktuigen; fchoon wy niet overal, en<br />
in alle voorwerpen, even duidelyk die middelen' ter<br />
bevveeging gefchikt, diezelfde fpiervefelen, die aanwcezenheid,<br />
diezelfde omloop en toevoer van vochten<br />
diezelfde laatfte famenfteWng der werktuigen en deelen<br />
kunnen ontdekken, nafpooren, cn voor het oo°zigtbaar<br />
maaken.<br />
Het beuuit, uit de overeenkomst afgeleid, geeft ons<br />
volkomen recht om in alle deeze en meerdere gevallen<br />
op dezelfde middelen en manieren van werking te"<br />
rug te zien, en daar uit zekere gevolgen te trekken.<br />
Dit zy genoeg; maar dit was echter ook nodiV<br />
hier van ter zyde bytevoegen , om , als het ware ,<br />
eens vooral tot genoegzaame verantwoording te dienen<br />
voor onzen Ontleedkundige, zo dikwils wy hem<br />
zyne waarneemingen in dieren tot het menfchelyk<br />
ligchaam , onder dezelfde omftandigheden, zien overbrengen,<br />
en daaruit, volgens de wetten der overeenkomst,<br />
befluiten trekken.<br />
Nadat nu RUYSCH wederom den tyd van ruim
BEROEMDEN F. RUYSCH. 459<br />
vier jaaren onophoudelyk aan zyne navorfchingen in<br />
de ontleedkunde bedeed had; nadat hy dus meer dan<br />
genoegzaam was in ftaat gefield om anderen door<br />
zyne kundigheden voortelichten, altyd echter met<br />
een zeer pryslyk mistrouwen omtrent zyn eigen grootere<br />
ervarenheid bezield, dorst hy het nu eerst waageu<br />
de eerdelingen van zyn onvermoeiden vlyt door<br />
den druk algemeen te maaken.<br />
In den jaare 16Ö5 gaf hy zyne eerfte ontleedkundige<br />
Verhandeling in 't licht , onder den titel : Dilucidatio<br />
valvularum in vafis lymphaticis laSleis.<br />
Deeze Verhandeling droeg hy, gedreven door dankbaarheid<br />
en erkentenis , aan zyne leermeesteren op ,<br />
onder welkers lesfen hy zyne eerfte gronden tot de<br />
kennis der Ontleed- en Natuurkunde van het Menfchelyk<br />
ligchaam , als ook der Geneeskunde gelegd<br />
had; aan EKANCISCUS DE LA BOE SYLVIUS , aan JOAN-<br />
NES VAN 1I0RNE , dl FLORENTINUS SCHUYL , tOeil-<br />
maals Hooglceraaren te Leyden.<br />
Dit werk , dat alleen door RUYSCH , volgens zyn<br />
eigen getuigenis, was ondernomen, om, als een beminnaar<br />
der waarheid, dezelve , waar hy konde, hulde<br />
te doen, en ook, opdat niets, het geene ten algemeene<br />
nutte dienen konde , mogt worden verwaarloosd<br />
, van hem door den druk wierd algemeen gemaakt<br />
, draagt overal de blyken van de diepfle kennis<br />
der ontleedkunde ; hetzelve fchetst 's mans behendigheid<br />
en vereischte kunde ten klaarden in alle<br />
zyne navorfchingen , daar hetzelve tevens eene geheel<br />
nieuwe ontdekking oplevert , welke alleen genoegzaam<br />
zoude zyn, om den naam van RUYSCH voor<br />
altyd glorieryk en onderfelyk by zyne nakoffielingfchap<br />
te doen zyn,<br />
In
460. .'. HET LEVEN VAN DEN<br />
In hetzelve worden de verkeerde en valfche begrippen<br />
van meer oude Ontleedkundigen niet flegts,<br />
maar ook de halflerrige onbefchaamde tegenkantingen<br />
van eenen op zyne kundigheden te verwaanden BIL-<br />
SIUS , een tydgenoot en afgunstige haater der verdienflen<br />
van onzen RUYSCH, met treffende bewyzen aan<br />
den dag gelegd: echter met alle die bezadigheid,<br />
met die edele befcheidenheid en zagtzinnigheid ,<br />
welke ieder onpartydigc in RUYSCH moet bewonderen<br />
, en welke alleen genoeg zoude zyn , om den<br />
leezer voor hem inteneemen, zo niet het overtuigende<br />
der waarheid, de ftem der Natuur zelve, hem reeds<br />
genoegzaam noopte, onzen RUYSCH, als den tolk def<br />
Natuur, te eerbiedigen.<br />
Ontegenzeggelyk waar is het, dat de watervaten<br />
van het dierlyk ligchaam, zelfs reeds aan verfcheiden<br />
Ontleedkundigen onder de Ouden , en ook onder de<br />
tydgenooten van RUYSCH , fchoon zeer duister en<br />
onvolkomen , echter niet geheel, onbekend waren.<br />
Men had dezelve in vroegere tyden hier en daar in<br />
het ligchaam, toevallig echter, (indien ik dus mag<br />
fpreeken,) gezien; doch de meer juiste navorfching<br />
derzelven, als ook het onderzoek van derzelver maakfel,<br />
werking en nuttigheid was fteeds verwaarloosd,<br />
en mogelyk nog wel geheel onbekend gebleven, had<br />
niet ASELLIUS zeer gelukkig, echter by toeval, in<br />
den jaare 1622, dat gedeelte van dit vaatgeftel op<br />
nieuw ontdekt en waargenomen , het welk van de<br />
rokken der ingewanden zyn oorfprong neemt , vandaar<br />
de chyl met opene mondjes opllorpt ; dezelve<br />
naar den grooten chylleider, langs de rugwervelen<br />
heen, door de borst, opwaards voert, en zo, eindelyk,<br />
ter plaatfe daar de chylbuis aan de h'nkerzyde<br />
by
BEROEMDEN F. RUYSCH.<br />
by den hoek, welke door de vereeniging der vena jugularis<br />
en fubclavia gemaakt wordt, in die aderen zich inplant<br />
, en de chyl op die plaats met het bloed vermengt.<br />
Dit vaatgeftel, dus toevallig door ASELLIUS, fchoon<br />
zeer onvolkomen , ontdekt zynde , behield , uit<br />
hoofde van bet melkachtige vocht, 't welk meestal<br />
daarin gevonden wordt, den naam van Vafa laStea,<br />
melkvaten.<br />
Het maakfel , de werking en het nut dier vaten<br />
was toenmaals nog geheel onbekend ; echter fpoorde<br />
deeze nieuwe ontdekking weldra ook andere ontleedkundigen<br />
aan ter nader onderzoek; en daar<br />
ieder door een nieuw gevoelen omtrent deeze ontdekking<br />
der melkvaten zich zeiven poogde beroemd te<br />
maaken , wierden 'er welhaast zeer veele wanbegrippen<br />
, voortbrengfels ilegts van eene verhitte verbeeldings-<br />
of liever verdichtfelkracht, in het brchi van veelen<br />
geboren; en, daar een ieder zyn gevoelen met<br />
fchynbaare redenen ten minften poogde te omzwagtelen<br />
en te flaaven, ontftond 'er tevens hierdoor een<br />
twist onder de Ontleedkundigen.<br />
De eene, minder gelukkig, of wel minder behendig<br />
in het opfpooren dier vaaten, of mogelyk ook<br />
wel te vadfig om zyn' geest met het onderzoek van<br />
deeze hernieuwde ontdekking aftematten , ontkende<br />
met onbefchaamdheid (indedaad een goed hulpmiddel<br />
tot fpaaring van moeijelyk onderzoek,) het aanweezen<br />
dier vaten, en hield hardnekkig ftaande , dat<br />
deeze vaatjes , door ASELLIUS gezien , niets anders<br />
dan gemeene bekende flagaderlyke , of wel aderlyke<br />
vaatjes waren , met een buitengewoone ftoffe gevuld.<br />
Anderen meer gretig in het onderzoek, en gelukkiger<br />
in het welflagen van hun werk, erkenden de ont-<br />
HISTORIEK. IV. D. Gg dek-
46a H"E T LEVEN VAN DEN<br />
dekking van ASELLIUS voor eene ontegenzeggelyke<br />
waarheid , en deeden dezelve hulde door hun getuigenis;<br />
doch ook deezen waagden naauwlyks een enkelen<br />
Map meer tot verdere nafpooring van dit vaatgeftel.<br />
De meesten Hemden daarin overeen, dat deeze vaaten,<br />
van het ingewand ontfpruitende, alwaar zy de<br />
best voedende ftoffe of chyl hadden opgenomen ,<br />
naar de lever gingen om in dat ingewand hun vocht<br />
uitteftorten , ter bereiding van nieuw bloed; een<br />
blyk , dat dit vaatgeftel door hen alleen in dieren ,<br />
en wel vooral in honden, was opgefpoord, in welk<br />
dier de gemeenfchap tusfehen den grooten chylleider,<br />
en de watervaten der lever zeer groot is, en waardoor<br />
het gemaklyk gebeurt, dat de watervaten van<br />
dit ingewand, door het inblaazcn in den grooten chylbuis<br />
tevens, cn wel eerder, met lucht worden opgevuld,<br />
dan dat deeze vloeiftoffe verder in de nu genoemde<br />
buis doordringt; dan dit in 't voorby gaan.<br />
De watervaten waren toen nog in geene andere<br />
deelen van het ligchaam, dan flegts op de ingewanden,<br />
bekend.<br />
Naderhand ontdekte BARTHOLINUS en anderen, byna<br />
ter gelyker tyd, deeze vaten, ook op andere deelen<br />
van het ligchaam.<br />
Eindelyk ontdekte PECQUETUS den grooten chylleider<br />
, die vervolgens door EUSTACHIUS befchreven<br />
wierd; en deeze ontdekking was het, welke het eerst<br />
aanleiding gaf tot de meer juiste en met de waarheid<br />
overeenftemmende bepaaling van het nut dier vaten.<br />
Meerder in het byzonder omtrent dit vaatgeftel uitteweiden,<br />
of wel het gewigt van ieder ontdekking<br />
op-
BEROEMDEN F. RUYSCH. 463<br />
optefpooren , en den naam van ieder ontdekker optenoemen,<br />
verbied my thans myn kort bedek. De<br />
ruuwe fchets, welke ik nu van het gefchiedverhaal<br />
dier ontdekking hebbe voorgedekt, zy genoegzaam voor<br />
ons oogmerk ; alleen voeg ik 'er dit nog by , dat<br />
ook EUSTACHIUS nog eene geheel onvolmaakte kennis<br />
heeft gehad , zo van het maakfel, als ook van<br />
de werking en 't nut dier vaten, daar hy den chylleider<br />
befchryft , als zyn oorfprong neemende met<br />
een vernaauwden mond, uit den hoek, welke gemaakt<br />
wordt door de vereeniging. van de Fena Jugularis,<br />
en Subclavia aan de linkerzyde.<br />
Het bleek naderhand maar alte duidelyk, door de<br />
ontdekkingen van den werkzaamen RUYSCH, in hoe<br />
verre alle Ontleedkundigen vóór hem, in hunne be«<br />
orippen wegens het maakfel van dit vaatgedel, gedwaald<br />
hadden.<br />
Het gevoelen van een' BILSIUS , die onder andere<br />
tegendrydigheden delde , dat de watervaten , door<br />
ASELLIUS ontdekt, dienden<br />
Vooreerst: om alle de deelen van het ligchaam,<br />
als het ware, met een' daauw te befproeijen , welke tot<br />
derzelver meer gemaklyke beweeging vereischt wierd.<br />
Ten tweeden: om het vocht, waarvan de af kleinzing<br />
der pis gefchieden moest, naar de bynieren te<br />
voeren;<br />
Ten derden: om de doffe, van welke in de mannen<br />
het zaadvocht in de ballen moest worden afgefcheiden,<br />
ter bedemder plaatfe aantevoeren, en dan nog.<br />
In de vierde plaats zyn haldarrig volhouden tegen<br />
RUYSCH van het aanwezen van klapvliezen in de<br />
watervaten, welke den loop der vochten, in dezelve<br />
vervat, ontegenzeggelyk bepaalden; —- deeze dwaa-<br />
Gg 2 lin«
4Ö4 HE T LEVEN VAN DEN<br />
lingen, zegge ik, van BILSIUS, hadden onzen RUYSCH<br />
tot eene gepaste wederlegging, alleen op proeven en<br />
het duidelyk maakfel van die deelen gegrond , aangefpoord.<br />
Hierin ook Haagde hy , gelyk in alle zyne onderneemingen<br />
, volkomen.<br />
Hy vond zich eindelyk in ftaat gefteld , om , in<br />
het byzyn van geloofwaardige mannen niet alleen ,<br />
maar ook van zulken, die door hunne ervarenheid gefchikte<br />
rechters waren , den verwaanden BILSIUS ,<br />
door fpreekende bewyzen , welke de Natuur zelve<br />
opleverde , befchaamd te maaken , en alle deszelfs<br />
valfche leerftelfels om ver te werpen.<br />
Hy toonde hem in daartoe vervaardigde praparata<br />
het aanweezen der klapvliezen in alle de reeds bekenda<br />
watervaten van het dierlyk ligchaam, en wel op<br />
die wyze , dat zy allen den loop der vochten van<br />
ieder byzonder deel naar den Chylbuis bevorderden<br />
doch eene terug keerende tegenltrydige beweeging volftrekt<br />
verhinderden.<br />
Hy toonde hem ook een aantal klapvliezen in den<br />
Chylbuis zelve , welke dus geplaatst waaren , dat<br />
zy den loop van het vocht opwaards bevorderden.<br />
Hieruit dan bleek het vervolgens, welke de waare<br />
werking en het groote nut dier vaten in liet dierlyk<br />
geftel was; eene nuttigheid, welkers uitgeurektheid<br />
en belang ons verbiedt zelfs een eenigen flap te doen,<br />
om 'er in deeze Verhandeling iets meer van re gewaagen<br />
, dewyl wy door een oppervlakkige fchets<br />
aan desaelfs gewigt veel zouden te kort doen : liefst<br />
dus befpaaren wy deeze frofTe tot een nader onderzoek<br />
by een andere gelegenheid.<br />
De ontdekking echter der klapvliezen in de waterv:u-
BEROEMDEN F. R U Y S C H . 4^5<br />
vaten , waarvan aan KUYSCH alleen al de roem met<br />
recht toekomt, verfpreidt een even groot licht en nog<br />
meerder nut, zo over het Natuurkundige , als over<br />
de meer juiste kennis van den zieken Haat van het<br />
menfchelyk ligchaam , en dus over het grootfte en<br />
belangrykfte gedeelte der geheele Geneeskunde , dan<br />
wel de groote ontdekking van den omloop des bloeds<br />
zelve door den onfterfelyken HARVEI.<br />
Deeze ontdekking der klapvliezen in het gantfche<br />
bekende geftel der watervaten , met de volkomenc<br />
wederlegging der wanbegrippen van BILSIUS , wierd<br />
door den onvermoeiden RUYSCH, in deeze zyne eerfte<br />
Verhandeling, in den jaare 1665, door den druk gemeen<br />
gemaakt , tegelyk met een aantal ontleedkundige<br />
waarneemingen, welke vooral ook ftrekten ter opheldering<br />
der begrippen van den zieken ftaat van veele<br />
deelen in het menfchelyk ligchaam.<br />
Onder de belangryke ontleedkundige waarneemingen<br />
, in deeze Verhandeling vervat , vindt men onder<br />
anderen ook de nieuwe ontdekking en befchryving<br />
van een der rokken van het oog, der Choroidaa ,<br />
welke altyd den naam van tunica Ruyfchiana heeft<br />
blyven behouden ; als ook die van eene byzoftdere<br />
flagader, welke onmiddelyk uit den bocht der groote<br />
flagader van het hart , de Aorta , ontfpruitende ,<br />
naar de longen gaat, en door de zelfftandigheid van<br />
dit ingewand altyd de takken der hronchi
46 HET LEVEN VAN DEN<br />
Daar nu de ontdekking der klapvliezen in de water<br />
vaten door onzen RUYSCH hem de grootfte achting<br />
en roem van alle zyne tydgenooten en medeftreevers<br />
geheel verwierf, ontfing hy ook kort daarna een<br />
doorflaand blyk, hoe veel vertrouwen men op hem,<br />
als Ontleed- en Geneeskundige ftelde.<br />
Immers was dit eerfte openbaar bewys van de<br />
groote ervarenheid van onzen RUYSCH in het Ontleed<br />
kundige, volgens het gevoelen der meesten, de voor-<br />
naamfte beweegreden , waarom hy in den jaare 1666<br />
door de Regeering deezer Stad geroepön wierd, om den<br />
glorieryken post van openbaar Hoogleeraar in de<br />
Ontleedkunde en eerfte Geneesheer binnen deeze Stad<br />
te bekleeden.<br />
Dus ontbreekt het den onvermoeiden naarstigen Na<br />
tuuronderzoeker nooit aan een gepaste belooning voor<br />
zyn byzonder befteeden vlyt ren nutte van het alge<br />
meen.<br />
Minder bezield met een zucht naar grootheid en<br />
ftreelenden roem , dan wel met een ' onverzadelykcn<br />
yver en trek om zyne kundigheden uittebreiden, en<br />
dezelve ten meeste nutte voor zyne tyd- en nattiur-<br />
genooten te befteeden , was het flegts de fpoorflag<br />
van deeze geaardheid, welke onzen RUYSCH aanftonds<br />
noodzaakte , om , zonder veele draaiende beraadllaa-<br />
girtgen, terftond dit aanbod van het Hoogleeraar-Ambt<br />
in de Ontleedkunde binnen deeze Stad te aanvaar<br />
den.-<br />
Zeer wel voorzag oh ze getrouwe, onvermoeide Na<br />
tuuronderzoeker , dat hier een ruimer veld aan zyne<br />
navorfchingen zou worden geopend en vrygefield.<br />
" 'Geduurende al den tyd immers, in welken wy hem<br />
hier , tot zyn dood toe, het Hoogleeraar-Ambt zien<br />
be-
BEROEMDEN F. RUYSCH. +67<br />
feekkeden, liet hy zich nooit de minfte gelegenheid<br />
tot zyne geliefde verlustiging ontglippen ; altyd volhardde<br />
hy' met dien yver in zyn werk , welke men<br />
bezwaarlyk in eenige, zo van zyne voorgangers, als<br />
tydgenooten, ja zelfs van alle zyne opvolgeren, even<br />
groot zal ontdekken. (*)<br />
Geduurende den tyd van zes-en-zestig jaaren , in<br />
welken onze RUYSCH alhier het Hoogleeraar-Ambt be- .<br />
kleedde , zien wy hem altyd bezig met het groote<br />
doelwit van zyn post.<br />
Geen wonder dan , dat wy genoopt worden m<br />
bem, geduurende al dien tyd, dan eens den vlyügen<br />
Natuuronderzoeker , dan wederom den beteren uitlener<br />
van de werken der Natuur in het dierlyk ligchaam<br />
en planten, en niet zelden den ontdekker van<br />
Geheimen, welke zyn naam altyd by de nakomehngfchap<br />
moeten vereeuwigen , te eerbiedigen.<br />
Het zy ons vergund nog eenige blyken hiervan<br />
aantehaalen , daar het ons onmogelyk is hem 111 al<br />
zyn luister , onder deeze verfcheiden betrekkingen ,<br />
door het nagaan van alle zyne werken , volkomen<br />
te befchouwen 5 ook is het genoeg eenige trekken<br />
flegts der waare grootheid van een' man by te bren-<br />
. ge" ><br />
(*) Het volgende getuigenis van zekeren Schryver zy ons<br />
vergund hier bytevoegen, om de onvermoeide vlyt van<br />
RUYSCH, flegts in flaauwe trekken, te fchetfen. Deeze zegt:<br />
Eundem occoftones datas negligere mnquam , noüu atque^<br />
inter-diu vifere «gres; & ad primatn auroram perfautari<br />
cadavera ; illum tibi finge adeo laboriofum , ut eidem nun-<br />
quam nimis mane fol luceat -Jemper vefperascat pcyus quam<br />
vellet.<br />
Gg 4
4
BEROEMDEN F. RUYSCH. 469<br />
Dit geheim was geenszins voor onzen RUYSCH, als<br />
Vriend van beide nu genoemde Ontleedkundigen<br />
verborgen; hy zelve had zeer veel door zyn vernuft<br />
toegebragt tot deeze dus verre reeds gevorderde<br />
handgreep :<br />
1<br />
dan de dood van REGNERUS DE<br />
GRAAF , en eene gantsch verkeerd geplaatfte bygeloovigheid<br />
van ZWAMMERDAM (*) Helde deeze nu nog<br />
onvolmaakte ontdekkingen in de handen van RUYSCH<br />
alleen , die dezelve weldra door aaanhoudende proeven,<br />
zowel als door eene vernuftige behandeling, tot<br />
dat toppunt van volmaaktheid bragt,'waarin hy, tot<br />
heden toe, nog door niemand zyner opvolgeren in de<br />
Ontleedkunde is overtroffen , of flegts geëvenaard.<br />
Getuigen daarvan zyn de fchoonfte pmparata ,<br />
door RUYSCH vervaardigd, welke thans nog hier en<br />
daar voorhanden zyn.<br />
Getuigen daarvan zy de befchryving , welke onze<br />
RUYSCH zelve geeft van zyne onvergelykelyke fchoone<br />
ver-<br />
(*•) Dees, namelyk , als met een heitfg afgryzea getroffen,<br />
om zynen Schepper zo verre natevolgen , dat hy reeds ge-<br />
ftorvene .dieren wederom levendig zou doen fchynen; en het<br />
daarby eene de Godheid te veel tergende daad , en aan een<br />
Christen niet betaamende handelwyze, rekenende, om de<br />
fohepfelen zo verre in hun maakfel ontleedkundig te onder<br />
zoeken , en daardoor, als het waare , de grootfte Wysheid.<br />
in zyne verrichtingen optefpooren en uitteputten , liet dus ,<br />
verblind door verkeerde Godsvrucht, zyne verdere nafpoorin-<br />
gen fteeken.en vergenoegde zich met demoedig boete te doen<br />
voor zyne reeds bedreven roekeloosheid; -— hy verzuimde<br />
alles wat hem uit het waereidfche onderftand kon geeven, en<br />
fleet dus zyn leven in groote armoede, zich onder zyn by-<br />
geloof met een ftuk droog brood vernoegende.<br />
Gg 5
47°. HET LEVEN VAN DEN<br />
verfameling van opgefpooten en anders toebereide<br />
Ontleedkundige prceparata.<br />
Getuige hiervan zyn de Ontdekkingen van onzen<br />
RUYSCH, omtrent de verbaazende vaatrykheid dier deelen<br />
, waarin vóór hem geen vaaten bekend waren *<br />
by voorbeeld , in de retina , in het beenbekleedfe'l<br />
der gehoorbeenderen , in het dunne vliesje , 't welk<br />
de kraakbeenderen der geledingen omgeeft , 'ja i„ h eJ<br />
been zelve ontdekte onze RUYSCH een verbazend aantal<br />
bloed vaaten.<br />
Getuige eindelyk van de volmaakte fchoonheid dier<br />
praparata, na de gewoone opfpuiting , z y de verrukking<br />
, waarmede CZAAR PETER de Ine. was aangedaan<br />
, wanneer die Vorst , de toenmaals wydberoemde<br />
verzameling van RUYSCH bezichtigende, zich<br />
op het zien van een kind , dat door RUYSCH opgefpooten<br />
, en daarna op een klein bed , als flaapende<br />
was neergelegd, niet onthouden kon het zelve te<br />
kusfen , daar hy zich niet eerder konde overreeden,<br />
dat het zelve dood was, voordat hy het bloozende'<br />
kind herhaalde reizen had behandeld.<br />
Met recht dan blyft ook nog heden deeze kunst<br />
om de vaten van het dierlyk ligchaam door infpuiting<br />
optevullen en dus voor verderf te bewaaren, den<br />
naam van RUYSCH , die dezelve tot het hoogde'toppunt<br />
van volmaaktheid en fchoonheid bragt, behouden.<br />
Ook deeze Kunst , om de bloedvaten van het dierlyk<br />
hgchaam door infpuiting optevullen , deed onze<br />
RUYSCH geen geringen, en meer openbaaren roem verwerven<br />
, wanneer hy, door de Staaten van Holland en<br />
Zeeland verzogt zynde, om het lyk van den gefneuvelden<br />
Eugclfchen Admiraal BERCLEI te balfemen , door<br />
middel van zyne infpuiting dus gelukkig in deeze onder-
BEROEMDEN F. RUYSCH. 471<br />
derneeming Haagde , dat hy het iyk , fchoon reeds<br />
een weinig door de verrotting aangetast, wederom,<br />
na de gedaane infpuiting, als een nog naauwlyks dood<br />
ligchaam deed fchynen , en voor verdere verrotting<br />
geheel , ten mmfteïi geduurende een langen tyd , bewaarde.<br />
Buiten de fchoonheid echter en het fraaije , het<br />
welk wy in de prceparata van RUYSCH ZO zeer bewonderen;<br />
- boven den roem , welke hy dus<br />
door deeze Kunst , op zich zelve befchouwd , verdiend<br />
had , was 'er aan deeze uitvinding een veel<br />
grooter nuttigheid verknocht, welke de grootheid dier<br />
uitvinding , het onontbeerlyke dier handgreep voor<br />
Ontleedkundigen niet alleen, maar ook voor den Natuuronderzoeker<br />
van het dierlyk ligchaam meer noodzakelyk<br />
maaken, meer vereeuwigen moest; daar deeze<br />
Kunst alleen , geheel alleen durve ik zeggen , de<br />
grondflag geweest is , om eindelyk eene volmaakte<br />
kennis van het dierlyk ligchaam en alle deszelfs deelen<br />
te erlangen.<br />
Gy ziet dus ligtelyk, wat de Geneeskunde en derzelver<br />
beyveraaren in het byzonder, wat ook de gantfche<br />
Maatfchappy in het algemeen verpligt zy aan een'<br />
man, die den waaren en vasten grond gelegd heeft<br />
tot eene verbeterde Geneeskunde, gebouwd op eene<br />
zuivere Natuurkunde van het dierlyk ligchaam, welke<br />
niet meer, gelyk die der Ouden, met harsfenfehimmen<br />
overiaaden, maar uit het werktuiglyk famenftel van<br />
het ligchaam zelve afgeleid zynde , de eenige zekere<br />
toetsftecn was, waaraan men vervolgens de afwykingen<br />
der Natuur, die te dikwerf, helaas! toomloos<br />
van het rechte fpoor afdwaalt , konde en moeste<br />
toet-
4. 72<br />
HET L E V E N VAN DEN<br />
toetfen, wilde men zeker (hagen om dezelve tot haa<br />
re gewoone werkingen te rug tc brengen.<br />
Wie uwer dan zal my weigeren den lof der onfter-<br />
fclykheid voor deeze verdienden, aan den naam van<br />
den grooten RUYSCH toetevvydcn ? . Een Schry<br />
ver getuigt het volgende : „ Konde RUYSCH wel<br />
„ meer by 't geheele menfchelyk gedagt verdienen,<br />
w<br />
d a n<br />
door het dichten van ecu vaste theorie of<br />
„ grondige Geneeskundige Wetenfchap, die naderhand<br />
„ zo een heilzaamen invloed op de oefening van de<br />
a, geheele Geneeskunst geeft? Wy zouden ze-<br />
„ kerlyk dc fraaije leer van BOERHAAVE misfen, in-<br />
„ dien de groote RUYSCH , of iemand anders hem ge-<br />
„ lyk, niet geleefd had?"<br />
En waarlyk, dit is degts een flaauwe trek van den<br />
welverdienden roem des mans, welke niemand hem<br />
weigeren kan, die zich een ogenblik nader by het<br />
werk van onzen RUYSCH bepaalr.<br />
Ten blyke.dan, dat deeze loffpraak niet flegts op<br />
losfen grond cn te roekeloos gedaan zy, maar inde<br />
daad op verdienden gegrond is, zal het, dunkt my,<br />
genoeg zyn, indien ik eenige bewyzen kan bybren-<br />
geu, dat de groote BORRHAAVE, wiens naam altyd zal<br />
onderflyk blyven, deezen zynen roem aan de verdien<br />
den van RUYSCH grootelyks vcrlchukijgd is, daar hy<br />
de beginfelen van zyne gevestigde en leerflellige Ge<br />
neeskunde alleen uit de verfchillende praparata van<br />
de byzondere werktuigen en deelen des menfehelyken<br />
ligchaams door RUYSCH vervaardigd, en uit de daar<br />
uit afgeleide Natuurkunde van het dierlyk ligchaam<br />
getrokken heeft, en dat op deezen grond alleen het<br />
geheele leerdelfel van deezen grooten Geneeskundige<br />
rust.<br />
In
BEROEMDEN F. RUYSCH. 473<br />
In de eerde plaats, wat aangaat het gevoelen van den<br />
grooten BOERHAAVE , dat het geheele ligchaam flegts<br />
beftaat uit een famenweefzel van vaten,' dit blykt (en<br />
verder bewys acht ik geheel onnodig) gegrond te zyn<br />
op den uitflag der gelukkige oprpuiting van onzen<br />
RUYSCH , waardoor ieder deel des ligchaams alleen met<br />
die kleur als geverwd fcheen , waarmede de ftoffe,<br />
tot opfpuiting gebezigd, gekleurd was; doch wanneer<br />
die deelen, 't zy tegens het zonnelicht, of ook onder<br />
bet Microscoop befchouwd wierden, bleek het, dat<br />
deeze kleur alleen afhing van de gekleurde ftoffe, welke<br />
door de infpuiting in de grootere takken der vaten<br />
was doorgedrongen, en van daar in de allerkleinftc<br />
en voor het bloote oog niet meer te onderfcheidene<br />
takverdeelingen van dat zelfde vaatgeftel, 't welk weldra<br />
als een netweik wordt dooreengeflingerd , zich<br />
verfpreidde. Dit gevoelen was ook, in de tweede plaats<br />
gevestigd op dat gevolg der infpuitingen van onzen<br />
RUYSCH , waardoor hy de rokken of bekleedfelen der<br />
groote flagaderen en aderen insgelyks vaatryk vertoonde;<br />
ten derden wierd dit gevoelen gefterkt door<br />
de nu meer bewezen ftelling, dat de voeding der vaste<br />
deelen alleen door middel van den omloop des<br />
bloeds gefebiedde. Daar nu de groote BOERHAAVE de<br />
verbaazende vaatrykheid van alle de deelen des dierlyken<br />
ligchaams door dc pr£parata van RUYSCH ten vollen<br />
bewezen zag, leidde deeze daaruit verder dit ge-<br />
v o l g af : dat ieder vast deel zyne byzondere<br />
bloedvaten tot den omloop des bloeds , en de daaruit<br />
voortfpruitende voeding, nodig had; doch daar de<br />
rokken der vaaten zelve wederom vaste deelen opleverden<br />
, dat dan ook deeze wederom een fyner ftcl<br />
van vaten tot het zelfde einde nodig hadden ; welkers
474 HET LEVEN VAN DEN<br />
kers rokken wederom moetende gevoed worden, ook<br />
wederom aan dezelfde vereischten onderhevig waren •<br />
en dus liep deeze gevolgtrekking, als het waare, iu<br />
het oneindige voort , en leverde eindelyk het gevoelen<br />
van BOERHAAVE uit ; dat het geheele ligchaam<br />
met dan een famenwecfzel was van vaten , het eene<br />
gefchikt om het andere te voeden, doch, voegde hy<br />
'er by, vaten die evenredig verminderden.<br />
De groote BOERHAAVE bemerkte echter weldra ,<br />
dat hier deeze tegenwerping konde gemaakt worden<br />
dat 'er veele deelen in het dierlyk ligchaam zyn',<br />
die zekerlyk gevoed worden, en echter niets minder<br />
dan de roode kleur des bloeds , en by gevolg ook<br />
mets minder dan den geduurigen omloop van dit<br />
zelfde vocht in den gezonden ftaat vertoonen. Om<br />
deeze tegenwerping optelosfen, wierd die Geneeskundige<br />
genoodzaakt een uitvlucht te zoeken, en hieruit<br />
ontfproot dan eerst zyne ondcrftelling, eene bloote<br />
onderllclling indedaad, dat het bloed beftond uit bolletjes<br />
, van een volkomen roode kleur, welke door<br />
de drukking en perfing der vaten, wanneer namelyk<br />
het bloed uit een groot vat in een kleiner moest<br />
overgaan, konden ontbonden worden in zes kleinere<br />
bolletjes van een geelachtige kleur, 't welfe hy ferm<br />
noemde; cn vervolgens dat ieder bolletje van dit<br />
vocht , wanneer het tot de aHerfynfte vaatjes moest<br />
overgaan , insgclyks ontbonden wierd in zes nog kleinere<br />
geheel doorfchynende vochtbolletjes , waaraan<br />
die Geneeskundige den naam gaf van Lympha, of<br />
waterachtig vocht.<br />
Deeze onderftellingen fcheenen ook nog door Mi-<br />
croscopifche waarneemingen van eenen LEEUWENHOEK<br />
bevestigd te worden ; dan, waarlyk, ook deeze ver<br />
beeldde
BEROEMDEN F. RUYSCH. 475<br />
beeldde zich iets te zien, 't geen nooit plaats had;<br />
en eene verhitte, van het fpoor der waarheid afdwaakude<br />
verbeeldingskracht vervulde by dien waarneemer<br />
de plaats van het zintuiglyke, onverblinde gezicht; —<br />
ook beftaat het bloed wel uit een rood gedeelte, uit<br />
ferum en lympha, doch deeze zyn van een geheel andere<br />
Natuur, dan BOERHAAVE onderftelde, en ook<br />
zyn deeze geheel van elkander door byzondere eigenfchappen<br />
onderfcheiden , en kunnen geenszins met elkanderen<br />
verwisfeld, of ook door de persfing alleen<br />
van een grooter in een kleiner vat beurtelings veranderd<br />
worden.<br />
Dan het is hier de plaats en tyd niet tot weder-<br />
legging van wanbegrippen.<br />
°De groote BOERHAAVE wierd nog meer in zyn gevoelen<br />
0<br />
gefterkt, doordien hy zag , dat in die gevallen,<br />
alwaar een groote aandrang van bloed, of eene<br />
verhaastte omloop van dat zelfde vocht te gelyk met<br />
een zwakkeren tegenftand der vaste deelen plaats had,<br />
dat, zegge ik, alsdan die deelen, welke te vooren<br />
geen' zichtbaar blyk droegen van den omloop van rood<br />
bloed , nu maar alte duidelyk hiervan de kenmerken<br />
hadden; zo zag hy het wit van het oog, na eene<br />
fchielyke beweeging van het ligchaam, in dronkenfchap,<br />
en in ontfteekingen, gevuld met eene groote<br />
-menigte vaatjes, welke nu in deezen veranderden ftaat<br />
rood\>loed in zich omvoerden. En hieruit ontftond<br />
wederom de error loei in 't leerftelfel van den groo<br />
ten BOERHAAVE.<br />
Het gevoelen ook van deezen Geneeskundigen ,<br />
'dat eenige ftoffe , tot bereiding der Gal gefchikt ,<br />
door de opene mondjes van den darmfcheilader wierd<br />
opgeflorpt, en vervolgens door den poortader, naar<br />
de
476- HET L E V E N VAN DEN<br />
de lever gevoerd , dit gevoelen zeg ik , hoe verre<br />
ook van die waare werking der Natuur , welke wy<br />
thans erkennen, vloeide voort uit eene onvoorzichtige<br />
gevolgtrekking, gegrond op den uitflag van Ontleedkundige<br />
proeven, door RUYSCH gedaan, die, dooiden<br />
poortader infpuitende , zag dat, de ingefpotene<br />
ftoffe wederom in de darmen ontlast wierd en vry<br />
uitvloeide ; dan de gevolgtrekking uit deeze proef<br />
beflist te veel en daarom niets.<br />
Door eene naauwkeurige oplettendheid en eene langduurige<br />
waarneeming, altoos met eene zeldzaame<br />
voorzichtigheid gepaard , had onze RUYSCH geleerd,<br />
dat de verdeeling der bloedvaten , of wel de verdeeling<br />
der kleinfte takken van het geftel der bloedvaten,<br />
aanmerkelyk verfchilde, naarmaate by onderfcheidene<br />
deelen onderzocht, welke tot onderfcheidene afkleinzingen<br />
van vochten , of andere onderfcheidene<br />
werkingen in de huishouding van het dierlyk ligchaam<br />
beftemd waren; dat ook, omgekeerd, die verdeeling<br />
en loop der bloedvaaten altyd dezelfde was in gelylffoortige<br />
deelen, tot gelyke werkingen en gelyke af-<br />
kleinzingen gefchikt, dat ook de afkleinzing van<br />
vochten aan verandering onderworpen was , zo 'er<br />
flegts eene voorgaande verandering in het vaatgeftel<br />
plaats had.<br />
Van deeze waarnemingen van onzen RUYSCH, op<br />
ontleedkundige gronden alleen gevestigd, fchroomde<br />
de groote BOERHAAVE ook niet gebruik te maaken in<br />
zyn leerftelfel omtrent de koortfen en andere ziektens,<br />
in welke, het zy eene verhaasting van den loop<br />
des bloeds op de oppervlakte des ligchaams , en dus<br />
eene ophooping van dit vocht in de binnenfte deelen,<br />
of ook eene geheel verfuelde omloop des blqeds , door<br />
alle
BEROEMDEN F. RUYSCH. 477<br />
alle de deelen van het ligchaam; of ook in de derde<br />
plaats eene verzwakking van den tegenftand, welke<br />
de vaaten tegen de vochten , die in dezelve worden<br />
omgevoerd , anders uitoefenen , en dus overal eene<br />
verandering in het vaatgeftel plaats heeft ; en hieruit<br />
verklaarde hy veele der verfchynfelen in die koortfen<br />
en ziekten.<br />
Ook is het gevoelen van den grooten BOERHAAVE<br />
omtrent het maakfel , de werkingen en het nut der<br />
klieren , en van die ingewanden , welke onder deeze<br />
klasfe fchynen te moeten gebragt worden , vooral<br />
ook deszelfs gevoelen omtrent het maakfel der hersfenen,<br />
gegrond op de Ontleedkundige waarneemingen<br />
alleen van onzen RUYSCH ; welke ook dit ftuk, gelyk<br />
andere duistere voorwerpen in de huishouding van<br />
het dierlyk ligchaam , tot zyne naauwkeuriger onderzoek<br />
had uitgekozen , en daarin ook dus gedaagd<br />
was , dat tot nog toe geen Ontleedkundige arbeid in<br />
ftaat geweest is hierover meerder licht te verfpreiden.<br />
Deeze waarneemingen deêlde onze RUYSCH deels<br />
door brieven aan den grooten BOERHAAVE zeiven mede<br />
, deels trok deeze Geneeskundige dezelve uit de<br />
brieven, welke RUYSCH aan anderen fchreef, als ook<br />
uit de Ontleedkundige werken , toen reeds door<br />
RUYSCH in 't licht gegecven.<br />
Voeg hier nog by den loop der chyl door de<br />
melkvaaten, en het maakfel van dat vaatgeftel , 't<br />
welk alles het eerst door onzen RUYSCH was vastgelteld,<br />
en ook genoegzaam woofdelyk door den grooten<br />
BOERHAAVE in zyn Natuurkunde van het dierlyk<br />
ligchaam wierd overgenomen.<br />
Eindelyk zien wy flegts de gevoelens van den grooten<br />
BOERHAAVE nader in, omtrent het famenftel en de<br />
HISTORIEK. IV. D. Hh wer-
4?S HET L E V E N VAN DEN<br />
werking der deelen tot de voortteeling gefchikt ;<br />
overal zullen wy de duidelyke kenmerken befpeuren ,<br />
die ons ten beflisfende bewyze dienen moeten, dat de<br />
arbeid van RUYSCH, vooral ook in dit gedeelte, den<br />
grooten BOERHAAVE heeft voorgelicht , om daaruit<br />
een zuiver Natuurkundig lecrftelfel van het dierlyk<br />
Iigchaa n famentefïellen ; . byna ieder bladzydc<br />
van de Beginzelen tot de Geneeskunde van BOER<br />
HAAVE , toont ons, door de geduurige aanhaaling van<br />
RWrècM , hoeveel invloed de arbeid van deezen Ontleedkundige<br />
op de famenftelling van dit werk gehad<br />
hebbe.<br />
Genoeg zy het dan , dat ik uit veelen flegts deeze<br />
weinige voorbeelden hebbe bygebragt, om de lofïpraak<br />
van ROYSCH te bevestigen. De uitgebreidheid en overvloed<br />
der ftoffe verbiedt Ons hier verder intetreeden ;<br />
ook vordert de reeds verloopen tyd, dat wy , van<br />
dit onderzoek aftrappende, ons haasten, om nog iets<br />
ten minften van onzen Ontleedkundige onder andere<br />
"retrekkingen te kunnen zeggen.<br />
Befchouwen wy hem , geduurende zyn gantfehen<br />
leeftyd, altyd zullen wy hem dubbel den lof van een<br />
Waarneemer en vlytig Natuuronderzoeker Waardig vinden.<br />
• i °<br />
Toetften wy het gedrag des mans aan de voorfchriften<br />
van eenen SENNEBIER , daar deeze de volftrekte<br />
vereischten van een waarneemer fchetst, dan twyfele<br />
ik geenszins, of wy zullen altyd in hem die hoedanigheden<br />
aantreffen , en byna volmaakt bewonderen ,<br />
welke, volgens het oordcel van deeze Schryver, zo zeer<br />
vereischt worden in eenen bevoegden waarneemer.<br />
ïmmers zien wy onzen RUYSCH in alle zyne gevoelens<br />
de kracht der langduurige ondervinding te<br />
hulp
BEROEMDEN F. RUYSCH. 479<br />
Mlp roepen ; — wy zien hem de Natuur alleen<br />
volgen op derzelver fpoor , om uit haar de gronden<br />
van zekerheid, door langduurige waarneeming , te<br />
erlangen, welke alleen de gevoelens van een gefchikt<br />
waarneemer , wil hy anders den naam van tolk der<br />
Natuur waardig zyn , moeten bevestigen.<br />
Geenszins , (en deeze zyn de vereischten , welke<br />
SENNEBIER aan een gefchikt waarneemer toekent) ontbrak<br />
het onzen RUYSCH aan vernuft; getuigen hiervan<br />
zyne menigvuldige brieven met andere Geleerden<br />
van zyn tyd,vooral ook met den grooten BOERHAAVE;<br />
voorzigtig twyfelde ook onze RUYSCH aan al dat geene<br />
't welk hem door anderen flegts was opgedrongen<br />
, en toetstee den grond dier gevoelens altyd aan<br />
de lesfen en onderrichtingen van zynen getrouwe<br />
leermeester, de Natuur; ook was hy nimmer met te<br />
veel eigenliefde bezield , welke hem zoude hebben<br />
kunnen verhinderen , om ook aan zyne eigene eerst<br />
opwellende gevoelens niet zo lang te tvvyfelen , totdat<br />
hy dezelve , volgens den leidraad van een gefchikt<br />
waarneemer, herhaalde reizen, eerst met dc werkingen<br />
der Natuur zelve overeenftemmende bevonden<br />
had.<br />
Zo het ooit tot lof van een Waarneemer ftrekken<br />
kan , dat hy het voorwerp , dat hy de wetenfchap<br />
of kunst , waaromtrent hy zyne waarneemingen<br />
byzonder bepaalt, grondig kenne; voorzeker<br />
dan kan niemand deezen lof aan den grooten RUYSCH ,<br />
betrekkelyk het Ontleedkundige en de Natuurkennis<br />
van het dierlyk ligchaam , betwisten.<br />
Even min 0 men van hem kunnen zeggen , dat<br />
hy , één oogenblik flegts , bet voornaam He doelwit<br />
Hh 2. van
43o HET LEVEN VAN DEN<br />
van een Waarneemer, te weetcn om nuttig te zyn,<br />
uit het oog verloor.<br />
,, Indien de moeijelykheid van een ftudie , zegt<br />
„ SENNEBIER , èenigzins deszelfs belangrykheid ver-<br />
„ grooten kan , en , indien het mogelyk is , om<br />
,, deeze afmeeting, welke Ilegts in onze gedachten ge-<br />
,, vestigd is, op alle de wezens, die 'er betrekking op<br />
,, hebben, overtebrengen; dan is het van zelve klaar ,<br />
„ dat, alles gelyk gefield zynde , de kennis van<br />
,, kleinere zaaken oneindig moeijelyker is , dan die<br />
„ van grootere ; het is dierhalven veel gemaklyker<br />
,, om de kromme lyn, welke een comeet befchryft,<br />
» natetrekken , dan om den gantfchen toeftel der<br />
„ kleinfle tak verdeelingen der bloedvaten in dieren<br />
,, waarteneemen; — lk begrype gemaklyker (voegt<br />
„ hy 'er by) de mogelykheid om een Atlas der hc-<br />
„ melfche ligchaamen van eenen FLAMSTEAD te ver-<br />
„ vaardigen , dan het uitvoeren van Ontleedkundige<br />
plaaten."<br />
Toetfen wy aan dit gezegde van SENNEEIER ,<br />
de verdienflen van onzen RUYSCH , en wie is 'er<br />
dan, Myne Heeren, die hem den lof van een grooten<br />
Waarneemer met my weigeren zal? Ik zwyge<br />
nu verder van de overige vereischten in een<br />
getrouw Waarneemer; van zyne kennis, om,<br />
volgens de wetten der overeenkomst, gefchikte befluiten<br />
te trekken; van eenen noodwendig gezonden<br />
ftaat der zintuigen; — van den toeftel tot waarneemen<br />
nodig; van eene byzondere behendigheid;<br />
— oplettendheid; — doordringend oordeel; ~<br />
waardoor hy zelfs de werkingen der Natuur leert<br />
kennen , fchoon deeze niet onmiddelyk onder zyne<br />
waar-
BEROEMDEN F. RUYSCH. 481<br />
waarneemingen begreepen waren; waardoor by<br />
niet wordt afgefehrikt door byzonderheden, welke fomtyds<br />
aan zyne proeven een verkeerden en ftrydigen uitvlag<br />
fcbynen te geeven ; — waardoor by ook het<br />
toevallige in zyne waarneemingen van het ftandvastige<br />
onderfcheidt ; — waardoor hy met eene juiste<br />
naauvvkeurigheid diezelfde proeven leert herhaalen, en<br />
door geduurige herhaaling een beflisfend gevolg trékk<br />
e n. . of ook het gevolg zyner proeven door<br />
eene' veranderde , dikwerf omgekeerde, proefneeming<br />
bevestigen ; —— van dit alles en meerdere vereischten<br />
zwyge ik liefst.<br />
Genoeg is het , Myne Heeren , dat wy zonder<br />
fchroom durven verklaaren , in onzen RUYSCH altyd<br />
dien man aantetretTen , die , zo veel'immer mogelyk<br />
is , volmaakt aan de byzondere vereischten van een<br />
gefchikten Waarneemer voldoet, en dien wy daarom<br />
ook niet fchroomen onder den rang van beroemde<br />
Waarneemers te plaatfen.<br />
Als Waarneemer dan , als Ontleedkundige, als Natuuronderzoeker<br />
, als de Uitvinder van veele nieuwe<br />
ontdekkingen, als Geneesheer,mogen wy hem bewonderen<br />
in zyne werken.<br />
Gedreven door de zucht om nuttig te zyn, gaf by<br />
telkens zyne nieuwe ontdekkingen, zyne waarneemin<br />
gen , zyne briefwisfeling met anderen , en eindelyk<br />
een 'befchryving van zyn Ontleedkundig Kabinet in 't<br />
licht.<br />
Te veel zouden wy uitweiden , indien wy, flegts<br />
oppervlakkig , iets van dit alles wilden zeggen: .<br />
Genoeg dan zy het, dat wy alleen de byzondere werken<br />
van onzen RUYSCH opnoemen , en den weetgierigen<br />
tot dezelve terug wyzen , om daar , als in<br />
Hh 3 een
4Si HETLEVEN VAN DEN<br />
een duidelyk tafereel , 's mans verdienflen uit ieder<br />
byzonderheid te leeren kennen.<br />
Reeds hebben wy boven gezegd , dat hy in den<br />
jaare 1665 een werk in bet licht gaf, onder den titel:<br />
Dilutidat'to Valvularum in va/is lymphaticis & lacleis.<br />
Sedert dien tyd verliepen 'er byna zes-en twintig<br />
jaaren, eer dat 'er wederom iets door onzen RUYSCH<br />
wierd in het licht gegeven.<br />
Mogelyk wel wierd onze onvermoeide Ontleedkundige<br />
verhinderd in de vroegere uitgave van een volgend<br />
werk , doordien hy, in dien tusfchentyd van<br />
zes-en twintig jaaren, wederom een nieuwe post kreeg<br />
waarteneemen. Immers in den jaare 1685 wierd hy<br />
tot Hoogleeraar der Plantkunde alhier aangefteld, een<br />
post, welke voor den yverzuchtigen RUYSCH niet<br />
dan met veele moeite konde vergezeld gaan, daar hy<br />
altyd, meer dan anderen, aan zyne beftemming poogde<br />
te voldoen.<br />
Eindelyk verfcheen in den jaare 1691 wederom een<br />
werk van onzen RUYSCH in het licht , waarin hy<br />
een honderdtal waarnemingen door den druk openbaar<br />
maakte , onder den titel : Obfervationum Anatomico<br />
- Chirurgicarum centuria; een werk , het welk<br />
zeer veel licht verfpreidde over den zieken ftaat vau<br />
de byzondere deelen in het menfchelyk ligchaam ,<br />
doch waarvan wy opzettelyk niets byzonders zeggen.<br />
Vyf jaaren daarna, en dus in 1696, begon hy zyne<br />
Briefwisfeling met verfcheiden Geleerden over de gewigtigfle<br />
onderwerpen , de Ontleedkunde betreffende,<br />
door den druk algemeen te maaken.<br />
Een ieder, die flegts met een middelmaatige oplettendheid<br />
deeze brieven en antwoorden van onzen<br />
RUYSCH doorbladerd heeft, vind overal de meest blyk-<br />
baare
BEROEMDEN F. RUYSCH. 4S3<br />
baare voetklappen van het vernuft en ne kundigheid<br />
des mans ; — overvloedig wordt hy overtuigd van<br />
den gevestigden roem van onzen Ontleedkundige by<br />
zyne geleerde tydgenooten ; terwyl hy tevens niet<br />
onduidelyk befpeurt het algemeen vertrouwen , het<br />
welke onze RUYSCH by ieder Natuuronderzoeker van<br />
het menfchelyk ligchaam genoot, daar hy als een zekere<br />
godfpraak, in zyn tyd, van ieder waarheidsminnaar<br />
geraadpleegd , en ook zyn getuigenis alleen genoegzaam<br />
erkend wierd , om een beflisfend vonnis over<br />
de waare werkingen der Natuur te vellen.<br />
Niet echter , Myne Heeren , dat ik hierdoor wil<br />
begrepen hebben , dat onze RUYSCH geen tegenftrevers<br />
gehad hebbe , die , nydig 'misfehien over den<br />
gelukkigen uitflag , welke altyd zyn werk vergezelde<br />
, en hem niet zelden als den ontdekker van<br />
veele belangryke nieuwigheden deed te voorfchyn komen<br />
, hun gal tegen deeze ontdekkingen uitbraakten ;<br />
meer dan eenmaal heeft onze Ontleedkundige<br />
het onaangenaame van den geleerden twist moeten on<br />
dervinden.<br />
Tot een blyk hiervan ftrekke Ilegts de twee Gefchilverhaalcn<br />
van RUYSCH met BIDLOO en RAU , welke<br />
in het vervolg van tyd achter zyne Brieven gedrukt<br />
in het licht gegeeven zyn.<br />
De eerfte van deezen, ik meen BIDLOO, vatte een<br />
onverzoenbren haat tegen onzen RUYSCH op , omdat<br />
onze Ontleedkundige hem de dwaalingen en verdichte<br />
afbeeldingen, in zyne Ontleedkundige plaaten, in 't<br />
openbaar had aangewezen.<br />
Hierop vaart hy tegen de ontdekkingen van RUYSCH,<br />
vooral tegen de befcluyving der huidteepeltjes en der<br />
kleine kliertjes , onmiddelyk onder de huid geleegen ,<br />
Hh 4 meer
484 HET L E V E N VAN DEN<br />
meer met fcheldwoorden en verdraaijingen , dan met<br />
goede tegenbewysredenen uit; 0p dezelfde<br />
wyze behandelt hy een ander verfchil met RUYSCH ,<br />
daar deeze ten duidelykfte aantoont, hoe verdicht<br />
de afbeelding was van het middelde , of fpinnewebs<br />
harsfenvlies , het welk BIDLOO in zyne Ontleedkundige<br />
plaaten , geheel los van de andere bekleedfelen<br />
der harsfenen en vaatryk , vertoond had.<br />
Om kort te gaan , Myne Heeren , het fehynt my<br />
toe, dat BIDLOO niets anders beoogd heeft, dan de<br />
verdienden van onzen RUYSCH by ligtgelovigen te<br />
verdonkeren , door veelen van deszelfs ontdekkingen<br />
in een valsch daglicht te dellen , en door onzen<br />
Ontleedkundige gevoelens aantewryven , welke hy<br />
nooit gekoesterd had 5 en hierin is hy dus gedaagd,<br />
dat ieder onpaitydig leezer de tegenwerpingen van<br />
BIDLOO meer als een laag uitbraakfel van verfoeijelyke<br />
fcheldwoorden zal achten , dan dat hy begrypen<br />
zal , dat daardoor iets aan de waare verdienden van<br />
onzen RUYSCH ontnomen wordt.<br />
Een anderen twist heeft onze RUYSCH gehad met<br />
JOANNES JACOBUS RAU , daaruit vooral ontdaande,<br />
dat deeze zich opwierp om tegen RUYSCH Ontleedl<br />
kundige lesfen te geeven , en begreep, dat RUYSCH<br />
zich beroemde de uitvinder van het feptum fcroti<br />
te z>n , waartegens deeze in een brief het getuigenis<br />
van zeven oude Schryvers , die allen van<br />
het feptum fcroti gewaagden, byhaalde : dan deeze<br />
twist eindigde ras, daar onze-RUYSCH rondborstig<br />
verklaarde, zich zeiven niet als den uitvinder van het<br />
feptum fcroti te hebben opgeworpen , doch als dien<br />
geenen onder alle de Ontleedkundigen , welke het<br />
eerde de waare takverdeeling der bloedvaten in dit<br />
deel
BEROEMDEN F. RUYSCH. 4^5<br />
deel geleerd, en , tegelyk met eene verbeterde befchry-<br />
ving, ook de eerlte Ontleedkundige afbeelding van dit<br />
deel had openbaar gemaakt.<br />
Genoeg reeds van deeze twisten! Keeren wy thans<br />
weder tot het opnoemen der werken van onzen groo<br />
ten Ontleedkundige.<br />
In den jaare 1701 begon hy de befchryving van<br />
zyn Ontleedkundig kabinet , met veele keurige plaaten<br />
opgehelderd, bundelswyze in het licht te geeven<br />
: en tien van deeze ftukken, waarvan het laatfte<br />
in 1715 gedrukt wierd , volmaakten dit werk , waaraan<br />
RUYSCH den titel gaf van Thefauri Anatomki<br />
decem.<br />
Twee jaaren daarna, en dus in 1717, begon onze<br />
fteeds onvermoeide RUYSCH een ander werk in het<br />
' licht te geeven , 't welk, met zyne Ontleedkundige<br />
Aanteekeningen en Waarneemingen, in de Heelkunde<br />
een groot getal der voornaamfte ontdekkingen , door<br />
hem gedaan, bevatte. Van dit werk kwam ieder<br />
twee jaaren een ftuk te voorfcbyn , 't welk ieder een<br />
tiental waarneemingen behelsde. Het geheele werk in<br />
den jaare 1723 geëindigd zynde, gaf hy het den titel<br />
van Adverfariorum Anatomko-Chirurgkorum decades<br />
tres; waarby nog gevoegd zyn twee brieven , te<br />
weeten een van den grooten BOERHAAVE ; en de<br />
tweede het antwoord daarop , door onzen Ontleedkundige<br />
gefchreven, de fabrica glandularum.<br />
Het is uit deeze onderrichtingen , Myne Heeren ,<br />
welke de groote BOERHAAVE door de Ontleedkundige<br />
Waarneemingen van onzen RUYSCH ontfing , dat het<br />
geheele leerftelfel van dien eerften grondlegger , tot<br />
de leerftellige Geneeskunde, betrekkelyk het kliergeftel<br />
en het maakfel der harsfenen , als ook omtrent dc<br />
Hh 5 waare
486 HET LEVEN VAN DEN<br />
waare werking en het nut dier deelen, getrokken is j<br />
'<br />
gezegde<br />
d a n w<br />
y hebben boven reeds hiervan genoe*<br />
In het volgende jaar 1724 gaf onze RUYSCH een<br />
vervolg van zyn Ontleedkundig Kabinet in 't licht,<br />
onder den titel van Curae poflerieres , five Thefaurus<br />
Maximus.<br />
Door deeze werken wierd de naam van RUYSCH alom<br />
verfpreid , en overal verwierf hy dien roem , en<br />
die achting, waarop hy door zyne verdienden zo veel<br />
recht had , om by ieder aanfpraak te maaken.<br />
Byna ter gelyker tyd wierd hy, in den jaare 1727,<br />
tot Lid der Keizerlyke Academie der Natuur - Onderzoekers<br />
, als ook tot Medelid der Koninglyke Maatfchappycn<br />
der Wetenfchappen te Parys en Londen<br />
verkoren.<br />
Dit was indedaad geen geringe bron van genoegen<br />
voor onzen RUYSCH , welke thands reeds door ouderdom<br />
begon afgemat te worden, dat hy in deeze<br />
zyne klimmende jaaren ook nog deeds den aanwas<br />
van zynen gevestigden roem en eer buiten 's lands<br />
door deeze blyken mogt ondervinden.<br />
In den jaare 1728, en dus toen onze RUYSCH reeds<br />
den hoogen ouderdom van één-en negentig jaaren bereikt<br />
had, verfchcen 'er wederom een ander werk van<br />
dien onvermoeiden Natuuronderzoeker , 't welk hy<br />
den titel gaf van Cur
BEROEMDEN F. RUYSCH. 4§7<br />
fendfte bewyzen van zyne wecrgaêlooze ervarenheid in<br />
het maakfel der bladen , vruchten en planten , en tevens<br />
van zyne , door niemand geëvenaarde behendigheid,<br />
om alle de veezeldraaden, vochtbuisjes, en het<br />
geheele geftel van die voorwerpen , eveneens als de<br />
deelen van het dierlyk ligchaam, kunftig te ontleeden.<br />
Ziedaar , Myne Heeren ! deeze zyn de menigvuldig<br />
voortbrengfelen van den onvermoeiden arbeid<br />
eens mans, wiens grootheid wy door geene wo9rdea «renoegzaam fchetzen kunnen.<br />
&<br />
Het zeggen van zekeren Schryver diene ten befliute<br />
• Tot ^tantaque funt inventa RUYSCHIANA , ut om~<br />
nis aetas humana per ea fola confumta haberi poffit.<br />
Wy bewonderen hem dan met recht, als den grootften<br />
Ontleedkundige van zyn' tyd niet alleen , maar<br />
ook van onze dagen; Wy worden gedwongen<br />
hem als den getrouwften waarneemer der Natuur, en<br />
den besten uitlegger van haare geheimen omtrent het<br />
dierlyk ligchaam te eerbiedigen; Hy verdient<br />
den lof van veele ontdekkingen in het plantenryk; -—<br />
Niet zonder reden deelt hy grootelyks in den roem,<br />
welke uit de grondlegging tot eene verbeterde Geneeskunde<br />
hem toekomt; als beyveraar der<br />
nuttige Wetenfchappen en Kunften, mag men hem,<br />
zo niet boven, ten minften gelyk, met den yverigften<br />
aller voorftanderen derzelve ftellen; en deeze<br />
vverzucht, deeze onvermoeide viyt, bezielde zelfs nog<br />
den afgeleefden, werkzaamen grysaart, tot het laatfte<br />
ogenblik zyns levens; totdat hy eindelyk ons<br />
ook door zyn voorbeeld leerde, dat 'er onder de bezielde<br />
wezens van het ondermaanfche geen onfterdyk<br />
;evonden wordt.<br />
" De dood van onzen RUYSCH wierd fchyabaar verhaast
488 HET LEVEN VAN DEN BEROEMDEN F. RUYSCH.<br />
haast door een ongelukkiger! val; hy ftierf dan, overladen<br />
van ouderdom , werk en verdienden , in het<br />
drie-en negentigfte jaar zyns levens , in den jaare 1731.<br />
Dan , Myne Heeren , de naam van den grooten<br />
RUYSCH blyft, na zyn dood, de onfterflykheid gewyd;<br />
en, zolang de nakomelingfchap dankbaar aan de<br />
verdienflen hunner voorouderen zal gedenken, zal ook<br />
de verdiende roem van onzen grooten Ontleedkundigen<br />
, .van onzen getrouwen Natuuronderzoeker, ecuwig<br />
voortduuren.<br />
Zie daar, Myne Heeren, eene flegts oppervlakkige<br />
fchets van de verdienflen eens mans, wiens gepasten<br />
roem wy door geen fierlykheid van woorden', evenredig<br />
aan het voorwerp , vermelden kunnen.<br />
Wonder zal het mogelyk aan fommigen toefchynen,<br />
dat ik nergens in deeze Verhandeling meer met opzet<br />
my bepaald hebbe tot byzondere Ontdekkingen , door<br />
onzen Ontleedkundige gedaan. Dan ik vond het getal<br />
derzelven zo groot , ieder derzelven was zo belangryk<br />
, dat ik , of te wydloopig geworden ware ,<br />
indien ik by elke ontdekking door onzen RUYSCH gedaan<br />
, om dezelve nader te befchouwen , had willen<br />
blyven flilftaan; of dat ik aan dc waarde en<br />
het belang van ieder ontdekking, door eene te oppervlakkige<br />
befchouwing, had moeten te kort doen;<br />
Ook zoude ik op die wyze, mogelyk alleen voor' Geneeskundigen<br />
niet geheel onaangenaam, doch voor het<br />
grootfte gedeelte van Wieden verveelend geweest zyn,<br />
daar dus myne Redevoering, meer dan nu, eene Geneeskundige<br />
Verhandeling zou geweest zyn; En<br />
dit zy genoeg ter verfchooning van het plan , hetwelke<br />
ik thans gevolgd hebbe.<br />
OVER
IV.<br />
A L G E M E E N<br />
M A G A Z Y N .<br />
BESCHAAFDE LETTEREN, FRAAIJE<br />
KUNSTEN,<br />
E N<br />
M E N G E L W E R K ,
491<br />
OVER HET NOODLOT, EN DESZELFS ZIN<br />
NEBEELDIGE VOORSTELLING BY HO<br />
MERUS EN LAATERE DICHTERS.<br />
(Uit het Hoogduitsch.)<br />
et is maar al te waar, wat een onzer treflykfte<br />
Schryvers zegt: „ Om eenige dagen meer te leeven,<br />
leeven wy dikwils geheel niet, terwyl wy noch op<br />
de fchikkinge van het noodlot, zo vol rechtvaardigheid<br />
en goedheid, noch op de wyze noodzakelykheid<br />
ons verlaaten. Zo deeden de Grieken niet. Toen<br />
Hector de beevende hand van Andromache in de zyne<br />
hield , en door haare traanen zich byna voelde<br />
overweldigen , verfterkte hy zich eensklaps door de<br />
gedachte aan een albeflisfcnd noodlot, en zegt, met<br />
het oog op de lyderesfe gevestigd, met eene manlyke<br />
llandvastigheid: (II. vs. 486, 89.)<br />
Ach, myn waarde! bedroef myn hart niet buiten maate door<br />
uwe klagten:<br />
Niemand toch zal my, buiten het noodlot, ontydig ten grave<br />
doen daalen.<br />
Doch het noodlot kan geen mensch ontvlugten,<br />
Zo min de.dappere als de blode, wien een flerfelyke vrouw<br />
het leven gaf.<br />
Zeker een dér verhevenfte redenen uit de Iliade,<br />
doch zo gewigtig en ryk van gedagten, dat men zicli<br />
bezwaarlyk kan beroemen, omze geheel te verffaan,<br />
noch minder » om ze in zyn geheel te gevoelen-, zonder<br />
het denkbeeld dat HOMERUS met het noodlot verhond<br />
,
4pa OVER DE ZINNEBEELDIGE VOORSTELLING<br />
bond , bepaald en duidelyk gevat te hebben. Hoe<br />
veel laat zich niet by dit enkele woord vraagen en<br />
denken , en hoeveel is niet reeds door de uitleggers<br />
van oude en laater tyden gevraagd, cn, mag ik wel<br />
zeggen, gedacht, of gedroomd geworden! Geen wonder,<br />
dat zo menig een droom voor waarheid, zo<br />
menig een inbeelding voor oordeel doorgaat. Daar<br />
men zo veele elkander tegenfpreekende plaatfen te vergelyken<br />
, zo veele zonderlinge voorftellingen te vereenigen<br />
heeft, hoe gemaklyk is het daar, zich en anderen<br />
te misleiden! Mogelyk is zelf dat, wat ik mynen<br />
Leezeren mededeele, meer niet, dan een fchoone<br />
lieflyke droom; mogelyk mag ik zelfs flegts hoopen<br />
dat de fchimme van M/EONIDES met mededogen glimlachge,<br />
en den droomer het vergeeven zal.<br />
Zo ik niet dwaale, waren het de Griekfehe Treurfpeldichters,<br />
die de Commentatores van HOMERUS het<br />
eerst verleid hebben , om hem een valsch denkbeeld<br />
van het noodlot optedringen. Men weet, ten minften<br />
weeten het dc vrienden van ARISTOTELES en<br />
LESSING , hoe naauw het noodlot in het Griekfehe<br />
Treurfpel is ingeweeven , en hoe dikwils de Dichters,<br />
om groote misdaaden te verzachten en tragieke<br />
onderwerpen te vormen, tot een eeuwig raadbefluit,<br />
welk den mensch de vermyding van zyn ongeluk<br />
onmogelyk maakt , hunne toevlucht neemen. Vergeefs<br />
vraagt OEDIPUS het orakel om raad , wegens<br />
zyne beftemming. De uitfpraak van APOLLO zelf brengt<br />
hem nader aan het verderf, want zyn ondergang was<br />
reeds lang ;beflooten. Te onrecht hebben wy een afkeer<br />
van den Moedermoorder OKESÏES. Hy verdient<br />
ons medelyden; want hy is een werktuig in de hand<br />
van het magtig noodlot. De waarzeggingen der<br />
Go-
VAN HET NOODLOT VAN HOMERUS. 493<br />
Goden, (Sophodes Electra 1417O « & dooden herleeven,<br />
en die reeds lang begraven zyn, verzoenen<br />
met ftroomen bloeds de verflaagenen," krygen door<br />
bet noodlot haar vervulling. In 't kort, men zal<br />
weinig Griekfehe Treurfpelen vinden, waar het albefchikkende<br />
Noodlot niet op de eene of andere wyze<br />
zichtbaar is ingeweven. Hoe natuurlyk is het dus,<br />
dat men deeze tragieke wyze van voorltelling reeds<br />
by de Heldendichters vindt ! Is het noodlot niet<br />
ook voor hen eene Godheid? werkt liet niet in alle<br />
deelen der handeling? Dit kan men niet geheel en<br />
al loochenen; doch dan blyft altyd nog de vraag<br />
over : verfchynt het by den Treurfpeldichter op de<br />
zelfde wyze , even zo onbepaald, zo despotiek, zo<br />
onveranderlyk? En was het by hen eene verordening,<br />
welke Zeus en de overige Goden, als onaf*<br />
hanglyk van hunnen wil, eerbiedigden, of een raadbefluit,<br />
dat door hen vastgelteld en ten einde gebragt<br />
wierd ?<br />
Dat HOMERUS van het noodlot op meer dan ééne<br />
plaats hetzelfde gebruik maakt, dat by de Treurfpeldichters<br />
in 't vervolg zo algemeen werd, kan, denk<br />
ik , niemand ligtelyk ontkennen. Wanneer AGAMEM-<br />
NON zyn gedrag tegen ACHILLES rechtvaardigt , zo<br />
zegt hy; (II. v. 86.) „ Ik heb geen fchuld aan het<br />
geen gefchied is, maar Zeus, het Noodlot, en de<br />
in het duister zweevende Furie;" en wanneer ELPENOR<br />
in de benedenwaereld de oorzaak van zynen 'vroegen<br />
en geweldigen dood verhaalt, vindt hy dezelve hoofdzakelyk<br />
in het trouwlooze noodlot, en ten naasten by<br />
in het genot van den wyn. Doch omtrent de juiste beteekenis<br />
deezer uitdrukking laat ons de Dichter zelfs<br />
geen twyfel over. Het Noodlot , als de eeuwige<br />
BESCH. LETT. IV. D. Ii<br />
o n<br />
"
4P4 OVER. DE ZINNEBEELDIGE VOORSTELLING<br />
onvoorwaardelyke voorbeftemming, had noch aan den<br />
dood van ELPENOR , noch aan de verdeeldheid deibeide<br />
Veldheeren eenig deel , maar diende den een zo<br />
wel als den anderen , flegts tot verontfchuldiging.<br />
JUPITER verklaart zich hieromtrent duidelyk genoeg,<br />
wanneer in eene vergadering der Goden het gefprek<br />
op den verflagen AEGISTHUS valt. „ Hoe onrechtvaardig,<br />
roept hy uit, (Od. *. 32.) beklagen zich<br />
de Vervelingen over de Godheid! Ons noemen zy<br />
de fcheppers van hun ongeluk, en echter flortten zy<br />
zich door eigen wrevel, tegen het Noodlot aan, in<br />
't verderf. Minzaam zonden wy den welfpreekcnden<br />
Mercuur, en waarfchouwden AEGISTHUS, dat hy AGA-<br />
MEMNON niet zou vermoorden, noch naar de hand<br />
van deszelfs ecbtgenoote (taan. Beide deed hy het<br />
tegen zyn noodlot aan , en dus heeft hy nu voor<br />
alles rykelyk geboet." Niet minder duidelyk blykt<br />
de gefteldheid van de Homerifche voorbefchikking uit<br />
dc voorwaarde, die aan den ondergang van Troje verknocht<br />
was. „ Een drievoudige raad, zegt de Zanger<br />
Demodokus (Od. 9 506.) werd in de vergadering der<br />
Trojaanen over het houten paard genomen. Eenigen<br />
waren van gedachten, dat men het met den byl moest<br />
in (tukken houwen, anderen om het van de hoogte van<br />
een rots af te (torten, en nog anderen om het als een<br />
heiligdom der Godheid te bewaaren. Van de uitvoering<br />
der laatfte raadgecving hing , gelyk het gevolg<br />
deed zien, de beflisfing van het geheel af: De ondergang<br />
was het noodlot van de Stad, zo ras het<br />
paard binnen haare muuren was ingehaald." Dezelfde<br />
wyze van voorftelling ligt eindelyk ook ten grondflag<br />
by het noodlot van ACHILLES. ,, Tweevoudig, zegt<br />
by tegen de afgezanten van AGAMEMNON, (II. 1. 411,)<br />
is
VAN HET NOODLOT VAN HOMERUS. 495<br />
is my myn lot, naar het bericht van THETIS , befchooren.<br />
Sterve ik hier voor Troje , zo Haat my<br />
een onfterfelyke naam te wachten , doch ik zie den<br />
dag van myne terugkomst niet. Keere ik weder naaide<br />
Vaderlandfche velden, zo volgt my geen roem;<br />
doch langduurend is de tyd mynes levens, en verre<br />
af myn einde." Ik laat met voordacht na meer plaatfen<br />
aantehaalen. Onmogelyk kan nu nog de vraag<br />
zyn, of de Dichter zich het noodlot als onvoorwaardelyk<br />
en onveranderlyk voorftelde. Voorbefchikking,<br />
in den zin van HOMERUS, is duidelyk gegrond op<br />
het gedrag der menfchen, op het gebruik maaken<br />
van verleende inzichten , en gehoorgeeving van welmeenende<br />
vermaningen en waarfchouwingen. Ook<br />
noemt haar de wyze Grysaart nergens een onvermydelyk<br />
en onwederroepelyk , maar flegts een hard,<br />
geweldig , ftreng noodlot O). Wat nu nog over<br />
blyft om te verklaaren, is de vraag: wat moet men<br />
van dit raadbefluit omtrent het geluk of ongeluk der<br />
menfchen , van dit Homerisch noodlot, met betrekking<br />
tot de Godheid denken? Is het eene, in den<br />
famenhang der waereld gegronde, noodzaakelykheid ,<br />
welker boeijens zelfs de Onfterfelyken gevoelen? "of<br />
zyn zy het, die alles fchikken, en de fchakels deezer<br />
lange keten van handelingen en gevolgen in elkander<br />
fluiten?<br />
Zelfs<br />
ia) hitxhivYi, Xfurctix, ecgy»Kt,t; By de Latynen daarentegen,<br />
fatum inexorabile, itieiucïabile, infuperabile. VIRGH..<br />
Georg. 2. 491. Aen. 8. 334. OVID. Metam. 15. 807. Die<br />
het meeste van zyne voorgangers, ten aanzien van het noodlot,<br />
verfchilt, is QUINTUS CALABER. Een merkwaardige plaats vindt<br />
men B. 14. vs. 98 — 110.<br />
Ii *
495 OVER DE ZINNEBEELDIGE VOORSTELLING<br />
Zelfs hedendaagfche Geleerden, welker verdienflen<br />
met betrekking tot de Fabelleer hoog gefchat worden<br />
, zyn van gedachten, dat het Jupiter nevens de<br />
overige Goden aan zich onderwerpt; (b) eene beweering,<br />
die, nadat zy ftaat of valt, de natuur en<br />
gedaante van het Homerisch noodlot merkelyk verandert.<br />
Verre van my door een vooringenomen oordeel<br />
te laaten leiden, heb ik hunne gronden zorgvuldig getoetst;<br />
doch ik heb dezelve noch met de uitfpraaken<br />
der Grieken kunnen vereenigen, noch veel minder by<br />
hen eene bevestiging van deeze gronden kunnen ontdekken.<br />
Men zal het my dus vergeeven, wanneer<br />
ik dezelve, by de kortheid die ik my tot een wet gefield<br />
heb, geheel en al voorbygaa, en my, zonder<br />
langer omzwervens, aan den Dichter en zyne wyze<br />
van voorftelling houde. Het eenvoudigfte en minstkunftige,<br />
mogelyk ook het oudfte beeld, dat JUPITER<br />
als den Beftierdcr van het menfchelyk noodlot fchildert,<br />
vindt men, mynes bedunkens, in het laatfte boek<br />
der Iliade (Vs. 527.; ,, Twee Urnen , zegt ACHILLES,<br />
rusten, om den treurende PRIAMUS te troosten, in<br />
het Paleis van ZEUS, de eene vol vrolyke en zegenende<br />
gaven, de andere vol fmart en rampen. Wanneer<br />
de Geweldige een mengeling uit beiden toedeelt,<br />
voelt men nu eens vreugde, dan fmart. Doch hy,<br />
voor wien ZEUS alleen uit de Urne des lydens fchept,<br />
dwaalt op deeze fchoone aarde om , als een die<br />
by Goden en menfchen gehaat is, en fmaad en verachte)<br />
Onder de Ouden was LUCIANUS , (men zie zyn Philopatris.<br />
D. II. bl. 771. Ed. Per.) van hetzelfde gevoelen, ;e<br />
weeten, als fpotter.
VAN HÈT NOÖDLOT VAN HÖMËRÜS. 49?<br />
achting zyn dc gezellinnen zynes levens." Ik laat de<br />
toepasfingop den vader van ACHILL.ES en HEdTORmyne<br />
Lezeren zelve nazien. Van een meer bekrompen om*<br />
vang, doch grooter en verhevener in de voorftelling,<br />
is een ander beeld, dat deezen God tot rechter van<br />
leven en dood verheft. Met de gouden weegfchaal irt<br />
zyn rechtchand, weegt hy nu eens de beftemming der<br />
twee helden af (II. A 910.) dan weder het noodlot<br />
van groote legers (II. %. 69—74.) en, naar zyrt<br />
uitfpraak richt zich het gevolg van het tweegevegt,<br />
en de uitkomst van den flag. Doch Wie kent deeze<br />
beroemde voorftelling niet, die ook den Hebreeuwfchen<br />
zanger niet vreemd is ? Duidelyker ondertusfchen ,<br />
dan alle aangehaalde plaatfen, leert de dood van PA*<br />
TROCLUS den invloed van JUPITER op het noodlot.<br />
Hoe bepaalt drukt zich de Dichter daarover uit!<br />
„ Het was dwaas, zegt hy (II. x. 6S5.) dat de Held<br />
de Trojaaners en Lyciërs vervolgde. Ach! hy was<br />
waarlyk het verderfclyk noodlot van den zwarten dood<br />
ontkomen , wanneer hy de waarlchouwing van PELI-<br />
DES niet in den wind had geflagen; doch altyd is<br />
de bepaaling van ZEUS magtiger dan de Raad der<br />
Menfchen." Nog meer! Waar hangt het geheele beloop<br />
der Iliade van af, dan van het befluit van Jupiter<br />
om de Godin Thetis en haaren beleedigden Zoon<br />
te verheerlyken? Deeze byzondere famenketcning van<br />
omftandigheden is, gelyk ACHILLES openhartig toeftaat,<br />
het werk van God, deeze reeks van bloedige tooneelen<br />
het gevolg van zyn wil. Eindelyk vertoont zich ZEUS ,<br />
by den dood van zynen zoon SARPEDON , doorgaans<br />
als Heer van het noodlot (li. sr. 4330 De val der<br />
Helden is in het noodlot belloten, en echter ftaat de<br />
tederhartige Vader in beraad, of hy, hem niet aan<br />
H 3 PA-
49? OVER DE ZINNEBEELDIGE VOORSTELLING<br />
PATROCLOS handen ontrukken , en levendig in het<br />
vruchtbaar Lyciën verplaatfen wil. JUNO belet zulks<br />
wel, doch niet daardoor , dat zy den wil van haaren<br />
echtgenoot door de onveranderlyke wet van het<br />
Noodlot paaien fielt; neen.' zy fchrikt hem hier van<br />
af door het waarfchynlyk gedrag der Goden , van<br />
wie zy in 't vervolg foortgelyke overtredingen van<br />
de eeuwige voorbefchikking te gemoet ziet. O) Indien<br />
men de hoofdfom van alle deeze plaatzen optrekt<br />
, dan dunkt my, vloeit hieruit voort de volgende<br />
zeer juiste voorftellingsvvyze van het menfchelyke<br />
karakter der Goden van HOMERUS. Zekere voornaame<br />
voorvallen in de regeering der waereld en in het leven<br />
der menfchen zyn in den raad der Goden (want<br />
hun vooruitziend vermogen is boven alle menfchelyke<br />
voorkennis verheven) met eene genoegzaame zekerheid,<br />
fchoon niet doorgaans onveranderlyk, en zonder<br />
voorwaarde, beflist. Doch het beloop deezer handelingen<br />
zelve is op verre na zo vast niet bepaald. De<br />
menfchen kunnen het door hun gedrag veranderen en<br />
leenigen , even gelyk ook van den anderen kant de<br />
Goden door hunnen invloed en bewerking het lyden<br />
van hunne lievelingen kunnen verzagten en hen<br />
hunne dagen dragelyker maaken , of de rampen van<br />
hunne vyanden vermenigvuldigen en hen op veelvuldige<br />
(c) CICERO verilond deeze plaats van HOMERUS reeds kwalyk.'<br />
Divin, a: 10. HOMERUS querentem Jovem inducit, quod Sar-<br />
pedonem filium * morte contra fatum eripere non pos/et.<br />
VICTORIN. in Var. Lelt. L. 34 o. 24. verbetert dit kort ea<br />
zakelyk. Non Mc querentem, zegt hy, inducit Jovem, quod<br />
filium a morte liberare nequeat; Sed dubitantem, an hoe<br />
ipfum facere oporteat centra fatum,
VAN HET NOODLOT VAN HOMERUS. 499<br />
dige wyze kwellen kunnen; doch den uitflag der zaaken<br />
geheel opteheffen , of' naar hun goedvinden te<br />
hervormen , ftaat hen zo ligt niet vry. NEPTUNUS<br />
kan de terugkomst van ULYSSES vertraagen, doch hem<br />
voor ecuwig van Ithaca aftefnyden , hem geheel te<br />
bederven , ftaat niet in zyn magt. Over het algemeen<br />
fehynt de magt der Goden over het Noodlot<br />
in die betrekking afteneemen, hoe dieper zy, volgens<br />
hunnen rang, onder JUPITER , hunnen grooten Beheerfcher<br />
en Koning, ftaan.<br />
Men vergunne my hier nog déne aanmerking , om<br />
te toonen , hoe naauw dit denkbeeld van het Noodlot<br />
met het beeld, dat ons HOMERUS van zyne Goden<br />
ontwerpt, overeenftemt. Jupiter kan noch een onbekend<br />
iets, een blind Noodlot dienen, noch zo geheel<br />
en al onafhanglyk van zyne overige ryksgcuooten beflisfen.<br />
Het eene wederfpreekt het alvermogen en inzicht,<br />
dat de Grieken aan den Opperden der Goden<br />
overal zichtbaar toekennen; het ander den glans, waarin<br />
de overige Hemellingen nevens hem gewoon zyn<br />
te verfchynen. Doch zo zeer Jupiter deeds zich zeiven<br />
gelyk is , en het karakter van den hoogften en<br />
alles ordenenden getrouw blyft, zo weinig moet men<br />
zich echter verwonderen , wanneer dat geene , wat<br />
hy befluit, door tyd en omftandigheden opgehouden<br />
en veranderd wordt. Men kan onmoglyk , zonder<br />
van de hoogachting van WOOD voor den Godsdienst<br />
van HOMERUS aangeftoken te zyn , den ALWEETEN-<br />
DEN REGEERDER DER WAERELD in Jupiter erkennen.<br />
Tot deeze groote gedachte kon zich die vroegere<br />
eeuwe niet verheffen. In de aaneenfchakeling van zo<br />
menigvuldige oorzaaken en handelingen een geheel te<br />
vinden , dat na het plan der eeuwige Voorzienigheid<br />
li 4 ont-
500 OVER DE ZINNEBEELDIGE VOORSTELLING<br />
ontworpen en tot in de geringde kleinigheden bepaald<br />
is , onderftelt zeer gewigtige vorderingen in de befchaafdheid,<br />
en eene zeer aanmerkelyke verlichting. Hoe<br />
natuurlyk zo wel als overeenkomstig met den geest van<br />
HOMERUS en zyne Fabelleer, was het dus, dat ZEUS<br />
zich naar den tyd fchikt, dat hy onder beding,<br />
want ook de OLYMPUS kent het recht van conventen.<br />
tj e a11 , dat hy met kennis van de andere Goden<br />
beflist en uitvoert. Doch mogelyk ware men 'er<br />
nooit op gevallen , om Jupiter onder een hooger<br />
magt te vernederen , en HOMERUS tegenfhydigheden<br />
aantetygen, wanneer de perfoonsverbeelding van het<br />
Noodlot tot deeze dwaaling niet van zelve aanleiding<br />
gegeevcn en dezelve begunstigd had.<br />
Wat namelyk zo vccle afgetrokken denkbeelden, zo<br />
veele doode eigenfchappen den fcheppenden geest der<br />
Grieken te danken hebben, ik meen, gedaante en<br />
leven, datzelfde is ook het Noodlot aan HOMERUS ,<br />
of aan eenen nog vroegeren Dichter fchuldig. Uit een<br />
bloot idéé , uit het raadsbefluit van Jupiter over de<br />
lotgevallen der waereld, ontftond eene, en in 't vervolg<br />
meerdere, Godinnen , die de zinryke Grieken met<br />
den naam van uitdeelfters , befchikfters (A«,<br />
Motpcti ,) de Latynen , vermoedelyk in dezelfde betrekking,<br />
Parc
VAN HET NOODLOT VAN HOMERUS. 5»*<br />
den omtrek van het fchildery te ontwerpen , en liet<br />
de uitvoering aan anderen over. Doch zelfs in die<br />
enkele flaauwe trekken verraad zich het geoefende oog<br />
en de fcherpzinnigheid van HOMERUS. Zyne Parc
502 OVER DE ZINNEBEELDIGE VOORSTELLING<br />
den ? Dc veelvoudige optooijingen van dit dichterlyk<br />
beeld verdienen volilrekt nader onderzocht te worden!<br />
Om de fabelen en vertelfels der Ouden wegens de'<br />
Par ca; , juister dan gewoonlyk , te bevatten , is het<br />
doorgaans nodig, dat men twee vcrfchillende wyzen"<br />
van voorftelling, die mogelyk even oud en gelykerhand<br />
gevormd zyn , onderfcheide.<br />
De eene, van welke ik, als de gewigtigffe, eerst zal<br />
fpreeken, is geheel en al gegrond op de Perzonifieering<br />
van HOMERUS , en zou men niet met onrecht de<br />
Homerifche kunnen heeten ; in gevolge hiervan zyn<br />
de Parca de dochters van JUPITER en de rechtvaardige<br />
THEMIS haare veelbeteekenende naamen KLOTHO<br />
LACHESIS en ATROPOS (ƒ) en haare eigenfchappen '<br />
voorrechten en ambten , gefchenken eener verhevene'<br />
afkomst. Wanneer zy de magtige, de waarachtige,<br />
de onbedrieglyke genaamd worden (g) ; z o gefchiedt dit<br />
uit geen andere oorzaak, dan omdat zy her fymbolum<br />
van den Godlyken wil, of de uitvoerders van denzelven<br />
zyn; en wanneer men ze andermaal als onbillyke,<br />
wreede en gevoellooze (h) hoort veroordeelcn, is dit<br />
alleen de taal der menfchen, die haare onvergenoegdheid<br />
tegen de fchikkingen des Hemels uitten. Metst<br />
toch openbaart zich,de overdragt van de eigenfchappen<br />
van Jupiter op de Par ets in de haar eigenaartigc<br />
gave van waarzegging, (i) Reeds de tweede Nymmts<br />
(f) HESIOD. Th 904. 6. en Phumut (hier myns bedunkens<br />
de verfïandigfie uitlegger) Cap. B. Kufa.hxrsrety^w.<br />
(g) HORAT., 2. Ode 86, 39. CAH1LL. 64. 307.<br />
Jh) HORAT. 2. Ode 6, 9. VALER, Argon. 5, 531. STAT»<br />
Theb. 7. 774.<br />
(0 Als welke van Jupiter worden afgeleid. Z. AESCHVLUS<br />
van<br />
Eumea
VAN HET NOODLOT VAN HOMERUS. 503<br />
van HOMERUS, (vs. 547—60) waar MERCURIUS door<br />
APOLLO naar de gryze Zusteren , die , afgezonderd<br />
van Goden en Menfchen , in de daalen van den Par-<br />
nasfus woonen , verwezen wordt, om zich in de<br />
kunnen der waarzegging van hen te laaten iuwyden,<br />
fchildert hy haar ons van deeze zyde, en de laatere<br />
Dichters hebben niet vergeeten dit vertelfel nog meer<br />
uittebreiden. Gewoonlyk zingen de Paros by hen<br />
het Noodlot der Vervelingen, terwyl zy tevens haare<br />
fpillen in beweeging brengen. Op deeze wyze laat<br />
zich CATULLUS , op het bruiloftsfeest van PELEUS en<br />
THETIS , het Noodlot van ACHILLES voorzeggen, en<br />
TIBULLUS (£) verhaalt van hen, dat zy , haare on-<br />
oploslyke draaden fpinnende , den triumfzang van<br />
zyn Vriend MESSALA gezongen hadden. Eindelyk,<br />
en dit leidt ons zichtbaar terug op den oorfprong<br />
van het zinnebeeld , zyn zy almagtig en alwerk-<br />
zaam , even als Jupiter , of vervangen veeleer ge<br />
heel en al zyn perfoon. Zy zyn het, die even gelyk<br />
hy , goed en kwaad uitdeden , die in gemeenfehap<br />
met hem befhiiten, die, even gelyk hy, over leven<br />
en dood gebieden. (/) En uit dit denkbeeld laaten zich,<br />
myns bedunkens, de meeste overige fabelen en voor<br />
ftellingen van de Paras afleiden en verklaaren.<br />
Zoras men namelyk eens gewoon is , in hen de<br />
dienaresfen van den hoogften God te zien , zo wor<br />
den<br />
Eumen , 19. CAIXIMACH. H.in Jov. 69 Lav. Pall. 12!; Verge<br />
leken met 132. GRODDECK de f/ymnorum Homericorum relt-<br />
quiis. p, 38. nota c.<br />
(k) I. 7, 9 vergeleken IV. 5,3. By APOLLODORUS I. S, 2.<br />
voorzeggen zy Meleagar zyn noodlot, bl. 298.<br />
(/) HESiOD. Th. 906. STATIUS Theb, 3, 205.
504 OVER DE ZINNEBEELDIGE VOORSTELLING<br />
den menige verrichtingen, opdragten en dienden, die<br />
buitendien de Godinnen van het Noodlot niet toeko<br />
men, begryplyk. Het komt niet meer vreemd voor,<br />
dat Jupiter haar aan de vertoornde CERES afzendt ,<br />
om deeze te overreeden , om de aarde haare ver-<br />
looren vruchtbaarheid weder te fchenken. Het ge-<br />
zantfehap is met het karakter der Paras , zo wel<br />
als met haar waardigheid , volkomen ovoreenkom-<br />
dig. Even zo min kan het mishaagen , wanneer zy<br />
op het fchouwtooneel des oorlogs verfchynen, en haa<br />
ren vader tegen de Reufen AGRIUS , TIIOON en<br />
TYPHON verdeedigen , deezen door geweld , geenen<br />
door list overwinnen, (m) Men verwacht zulk een<br />
bydand van zodanig een foort van Godinnen , die<br />
op den troon van JUPITER dienen, en met hem ge-<br />
meenfchaplyk de regeering der waereld bedieren. Zelfs<br />
het ambt, om zyne bevelen op diamanten tafelen<br />
tc graveeren (») wederfpreekt haare overige betrek<br />
kingen niet, en wordt zelfs door eene andere voor<br />
ltelling , die JUPITER zelve een fchryftafel en griffie<br />
toelegt, gebillykt. In 't kort, even gelyk hy door<br />
de Horos de jaargetyden fchikt , zo fchikt en vol<br />
tooit hy door de Paras, wat hem als Koning der<br />
Vervelingen en onderfelyken, en de bcheerfcher van<br />
hemel en aarde te doen ftaat. En zo woonen zy<br />
dan ook , als zyne onaffcheidelyke gezellinnen in<br />
zyne tempelen , cn in de nabyheid van zyne altaa-<br />
ren daan zy nevens zyne ftandbeelden of boven zyn<br />
O) Apollodor. I. 6, 2, 3.<br />
hoofd ,<br />
(») Claudian. 15. 202. Vergeleken met Ovid. Metam, 15,<br />
808 — 12. en Adm. Rom. tab. 80 eu 81.
VAN HET NOODLOT VAN HOMERUS. 5°5<br />
hoofd , (O en deelen hem een nieuwen glorieryken<br />
naam, den naam van Moragetes of Befchikker des<br />
Noodlots uit. (p) Het zou gemaklyk zyn, tot on-<br />
derfteuning en opheldering eener wyze van voorftel<br />
ling , die zich, gelyk ieder ziet, op de gedachten, dat<br />
de Pare* JUPITERS dochters zyn, gegrond is, meer<br />
der bewyzen en voorbeelden byeenteverzamelen; doch<br />
deeze weinigen bepaalen reeds genoegzaam het gezicht<br />
punt voor de overige Verdichtfelen en Fabelen , en<br />
vergunnen my tot de laatfte hoofdzakelyke verande<br />
ring van het dichterlyk beeld overtegaan.<br />
Niets fehynt in het leven der ftervelingen noodzaa-<br />
kelyker en onvermydelyker, dan het laatfte harde nood<br />
lot, de dood. Alle zedelyke middelen, wenfehen,<br />
geloften, beden, vrywillige opofferingen, zyn hier ver-<br />
looren, en fchranderheid en ervarenis voelen nergens<br />
haare bepaalingen zichtbaarder dan hier. My dunkt,<br />
eene opmerking, die zich zelfs ook aan den vlugtig-<br />
ften befchouwer opdoet, moest het ruuwe ongevorm<br />
de menfehenverftand ligt op het denkbeeld van een<br />
eeuwig noodlot brengen, en den Dichter reeds vroeg<br />
aanleiding geeven tot het fchilderen van een beeld,<br />
dat de onveranderlyke wet van fterven uitdrukte.<br />
Men was reeds gewoon, den invload der Parca op<br />
alle<br />
O?) Paufanias, 9, 25, 5> '5. 8, 37- i°> *4- 4°«<br />
Verg. Stob. Ecl. Phyjtc k. 9.<br />
(p) Men zie de aangehaalde plaatfen uit het Sfte en 10de B.<br />
van Paufanias. Apollo voerde ook, als God der Waarzeg<br />
ging , den zelfden bynaam. Mogelyk doelde Proelus hierop in<br />
zyn Hymnus aan de Zon. BRUNCKH, AnaL V.P. Vol. II. p. 441.<br />
f. 15 — 17'
5°
VAN HET NOODLOT VAN HOMERUS. 507<br />
kort alle betrekkingen der Paree, gantsch en al veran<br />
derd beeft. Het zal voor myn doelwit toereikend<br />
zyn, tot bevestiging deezer beweering, eenige merk<br />
waardige beelden en wyzen van voorltelling uit de<br />
Ouden bytebrerigen. Wat terftond in het oog valt is<br />
de verandering van den dienst en de magt der Paree.<br />
Zy, die, als dochters van JUPITER, haaren vader, en<br />
hem alleen, ten diende ftaan , eerbiedigen, als kinderen<br />
van den nacht, den wenk van PLUTO. Wanneer dee<br />
ze, onvergenoegd, dat hem de vermaaken des huwe-<br />
lyks geweigerd zyn , zich tegen de Hemcliugen ten<br />
ftryde toerust, treden de Godinnen demoedig om zy<br />
nen troon , (trekken haare handen uit, en bevredigen<br />
zyne vlammende toorn. Wanneer hy kort hierop zyï<br />
wensch verkrygt, de traanen van PROSERPINA ltilt,<br />
en haar hart voor zich zoekt te winnen, belooft hy<br />
onder anderen ook de Paree aan haar te zullen onder-<br />
Werpen; en wanneer de Dichters ons leeren willen,<br />
hoe , en door wien, PLUTO zyn ryk bevolkte , zo<br />
ze^en zy, dat de Paree voor hem arbeidden en hun<br />
getouw opzetten (f). Met den Gebieder nu en de<br />
woonftede, (want dat de EREBUS hen, als PLUTO'S<br />
dienaresfen, ten zetel dient, zou zich van zeiven,<br />
fchoon het ook geen Dichter uitdruklyk zeide, (t)<br />
verdaan,) drooken tevens karakter en handelwyze.<br />
Vanhier ontdond dat fchriklyk tafereel op het fchild<br />
van HERCULES, dat HESIODUS («) ontwerpt. „ Op<br />
hetzelve , zegt hy, woedden LACHESIS, KLOTHO en<br />
(s) CLAUDIAN. 33, 48. 35» 3°5- 33 > 56".<br />
ATRO-<br />
(t) Het geen STATIUS echter {Theb. 8, 191.) fehynt te<br />
doen.<br />
(«) 258 63.
508 OVER. DE ZINNEBEELDIGE VOORSTELLING<br />
ATROPOS , deeze wel kleiner van gefialte dan de anderen,<br />
doch ouder en voortreflyker. Allen kampten<br />
zy om een gefneuvelden Krygsman, in eenen hevigen<br />
ftryd ; zagen eikanderen met grimmige blikken aan ,<br />
en dreigden eikanderen met opgeheeven handen en<br />
opgefpreiden nagels." Welk een eigenaartige , van<br />
alle andere onderfcheidene voorftelling ! deeze zyn<br />
niet meer de ftrenge , doch rechtvaardige Paree , die<br />
uit den fchoot van THEMIS voortkwamen; het zyn<br />
de afgezanten der Helle , die in het gewoel van een<br />
bloedigen flag omzwerven, cn dood en verderf, om<br />
den Orcus te verryken, rondom zich verfpreiden.<br />
Indien men het gezegde onder één gezichtpunt vergadert<br />
, vloeit, myns bedunkens, hieruit de volgende<br />
gemeenzaame voorftelling. De Paree waren, volgens<br />
haaren eerden oorfprong, opzichters over dc daaden<br />
en het noodlot der menfchen , en, als zodanige, aan<br />
de eerde werkende Oorzaak van al het geene hier beneden<br />
gebeurt , den Verhevenden, den Onderflyken,<br />
onderworpen. In zo verre is derzelver doelwit flreng,<br />
doch edel; hun gedrag hard, doch wys en rechtvaardig.<br />
Daar deeze verfiering in haaren omvang geen<br />
uitbreiding toeliet , begon men enkele deelen van dezelve<br />
voor den dag te haaien en optetooijen. Een<br />
enkele blik op het menfchelyk leven leerde, dat niets<br />
gewigtiger was dan zyn begin, niets bedenkelyker<br />
dan zyn einde. Zie daar de beide voornaamde Ambten<br />
der Schik-Godinnen! zy waaken geheel in 't byzonder<br />
over geboorte en dood. Haar opzicht verandert<br />
voor 't overige haar zeden en gedrag niet.<br />
Het geeft haar alleen gelegenheid, om de gave der<br />
voorzegging, die hen, als bedierders der waereld bovendien<br />
eigen is , meer te oefenen; brengt haar in<br />
ge-
VAN EET NOODLOT VAN HOMERUS. S°9<br />
gemeenfchap met ILITHYIE , de Schutgodio der Baarenden<br />
TREFFEND LANDTAFREEL,<br />
UIT DE MAGELATENE SCHRIFTEN<br />
VAN DEN MARQUIS<br />
D E P E Z A I.<br />
Ik bevind my in bet gebergte van Montbelliard. Na<br />
hetzelve den gantfchen dag als Krygsman doorkruisd<br />
te hebben, trachte ik my door een wandeling als<br />
Wysgeer te verkwikken. De koelheid van den avond<br />
fcheen myne levensgeesten weder optewakkeren, en<br />
ik genoot in myne overpeinzingen een aangenaame<br />
fchaêvergoeding voor de vermoeijende bezigheden van<br />
den dag.<br />
Dus waarde ik langs den boord van eenen zachtvloeijenden<br />
flroom , en verwonderde my over de<br />
fchoonheid van een landfchap , waarin ik te vooren<br />
flechts flagvelden had nagefpoord.<br />
Ik zag van verre de afhellende vlakten der bergen ,<br />
met de hutten of wooningen der zogenaamde wederdoopers,<br />
welke in deezen oord de voorwerpen der algemeene<br />
achting zyn. Met genoegen herinnerde ik my<br />
al het goede , dat ik wegens deeze vreedzaame fekte<br />
van anderen gehoord , of zelf ondervonden had. Ik<br />
verheugde my in het befchouwen van deeze lachende<br />
vallei , door zulke deugdzaame lieden bewoond en<br />
bearbeid. Dit denkbeeld deed my in hunnen oogst<br />
belang ftellen, even alsof ik zelf met hen daarin zou<br />
deelen.<br />
Hier zag ik Natuur de yverige poogingen van den<br />
land-
TREFFEND LANDTAFREEL. $tU<br />
landman onderfchraagen ; daar den onvruchtbaaren bodem<br />
door aanhoudende vlyt overwonnen. Inzonderheid<br />
behaagde my het zuinig en weloverlegd gebruik<br />
van het water , waardoor men in zekeren opzichte<br />
deszelfs masfa , en dus ook het nut heeft weeten te<br />
vermeerderen. Hier vindt men geen weide , die niet<br />
door eenige afleiding daarin deelt; geen watermolen ,<br />
wiens vergaêrbak niet , onmiddelyk na den val , zich<br />
uitftort, om eene andere watermolen, eenige fchreden<br />
verder gelegen, op de zelfde wyze te beweegen. Gebrek<br />
van hoeveelheid wordt dus door fpaarende<br />
kunst verholpen : overal ziet men de bevalligfte landfieraaden<br />
, en overal gaat fchoon met nut gepaard.<br />
Ik achtte my gelukkig de lucht deezer ftille dalen te<br />
mogen inademen. Zeker gevoel van kalmte vermeesterde<br />
myn ziel , in dit vreedzaam verblyf, het geen<br />
zekerlyk de krygsman nimmer voor de tweede maal<br />
zal bezoeken , zonder zyn wapenen , als hier volftrekt<br />
overtollig , afteleggen.<br />
Thans bevond ik my in de diepfte ftilte, aan eene<br />
der afgelegenfte hoeken van dit uitgeftrekt gebergte, juist<br />
op het tydftip , wanneer de voorzichtige kudden zich<br />
weder naar hunne ftal begeeven , om den gevaarlyken<br />
daauw der vroege zomernachten te ontwyken. Nooit,<br />
nooit zal ik een fchildery vergeeten , dat zich hier<br />
voor my opdeed , en waartoe myn geest , door alles<br />
wat my omringde , zo treffende was voorbereid.<br />
Naby een eenvoudige hut of herders wooning, ontdekte<br />
ik een twaalfjaarig meisje , door den frisfchen<br />
bloei der gezondheid , een vrolyklacghend aanzicht ,<br />
het kenmerk eener fchuldelooze ziel , en al het inneemende<br />
van een zeer eenvoudige en zindelyke kleedy<br />
, r.og bevalliger gemaakt. Zy zat aan den voet<br />
Kk 3 eens
512 TREFFEND LANDTAFREEL*<br />
eens heuvels, en had een kind op haaren fchoot, dat<br />
vyf of zes maanden oud fcheen. Myn oogen konden<br />
zich aan de befchouwing van deeze lieve voorwerpen<br />
niet verzadigen.<br />
Het geblaat eener naderende kudde fchaapen wekte<br />
my eindelyk uit myne mymering. Dit geluid fcheen<br />
aan het gezicht van het jonge kind zekere beweeging<br />
en uitdrukking van levendigheid te geeven , die my<br />
niet weinig verwonderde , en naar de oorzaak daarvan<br />
deed omzien. Hieromtrent bleef ik niet lang in<br />
onzekerheid. Op het oogenblik dat de kudde , zon*<br />
der eenigen herder, naar de fchaapskooi afdaalde ,<br />
zag ik een geit met dikopgezwollen uyers , zich<br />
van de overigen , en met verhaasten tred naar onze<br />
kindertjes toetreeden. Op hetzelfde tydftip leide het<br />
bevallig meisje haar broedertje dwars over haare knie;<br />
de geit naderde , ligtte voorzichtig de eene voet om<br />
hoog, en flapte daarmede over het tedere wicht, om<br />
op deeze wyze deszelfs mondje het zuigen aan haare<br />
voedende uyers gemaklyk te maaken. Hoe zeer<br />
wenschte ik op dit oogenblik , van alle myne weldenkende<br />
Vrienden , als ooggetuigen van deeze heerlyke<br />
vertooning, omringd te zyn. Zy zouden gezien<br />
hebben , hoe het vergenoegde kind beide zyn teêre<br />
handjes in het lange hair van zyn weldaadige voedfter<br />
floeg, en door dit fteunfel, de behoefte van zynen<br />
dorst een nieuwe hulp verfchafte. Ondertusfchen<br />
heerschte in de oogen van deszelfs beminnelyke zuster<br />
het aandoenlykst genoegen , en zelfs het dier ,<br />
dat zo veele baatzuchtige voedfters en laage moeders<br />
die deezen beloonen, door haare trouw befchaamde,<br />
fcheen my op dit oogenblk iets eer- en achtenswaardigs<br />
te bezitten.<br />
Eren-
VAN DEN MARQUIS DE PEZAI. 513<br />
Evenwel , ik wil het niet ontveinzen , evenwel<br />
•wierd het genot van dit betooverend fchouwfpel by my<br />
door zekere bedenking meer of min verbitterd , en ,<br />
ftilzwygende , kon ik niet nalaaten de afweezende<br />
moeder haar gedrag, ten opzichte van zulk een lief<br />
en teder kroost , te verwyten. Ik befchuldigde haar<br />
van een nalaatigheid , die my in haare betrekking te<br />
onvergeeflyker fcheen. My omkeerende, zag ik, op<br />
den afftand van eenige fchreden , een jeugdig landman<br />
, op eenen deen tegen een doornenhaag zitten.<br />
Naar hem toetreedende, bemerkte ik dat hem de<br />
traanen langs de kaaken vloeiden. Ik vroeg hem naar<br />
de reden van zyn bittere droefheid. Ach! zeide de<br />
man , ik ben de Vader van deeze beide kinderen ;<br />
het jongde is naauwlyks zes maanden geleden ter<br />
waereld gekomen , haar beider Moeder was<br />
myne lieve vrouw , " ach ! Myn Heer , zy is<br />
gedorven en deeze deen bedekt haar graf. —<br />
Kk 3<br />
VAN
514<br />
V A N H E T<br />
E I L A N D C E R I G O ,<br />
VAN OUDS CYTHERA GEHEETEN.<br />
w ie kent het van oude en nieuwe Dichteren zo<br />
zeer geprezen Eiland Cythera niet, het geliefkoosde<br />
verblyf van de Godin der fchoonheid en wellust ?<br />
De Heer Abt SPALLANZANI, Profesfor in de Natuurlyke<br />
Gefchiedenis te Pavia, die het in den jaare 1786<br />
bezogt, heeft 'er niets aangetroffen, wat een fterveling,<br />
ik laat ftaan een Godlyke Venus, zou kunnen<br />
bekooren , om zich aldaar te wenfehen. Hy vond<br />
'er geen de minfte fpooren van de voorige vrugtbaarheid<br />
, pragt of fchoonheid. Hy noemt het een<br />
hoop onvrugtbaare en ysfelyke rotzen, welke de Regecring<br />
van Venetië met recht tot een plaats van bailingfchap<br />
gefchikt heeft voor gevaarlyke Syreenen en<br />
Koppelaars. Het geen vöor alle dingen zyne opmerkzaamheid<br />
trok, was een onbefchryflyke verfcheidenheid<br />
van Vulcanifcbe Producten, die gedeeltelyk<br />
met verfleende Zee-ligchaamen vermengd waren, welke<br />
men anders alleen in kalkfteenen vindt. Hy hield<br />
dit voor een nieuwe ontdekking, fchoon het op het<br />
Veronifche Gebergte Ronca niet zeldzaam is. De groote<br />
Oftraciten, die hy op dit Eiland onder de verwederde<br />
Lava vond , fchynen juist van dezelfde foort te<br />
zyn, als de Roncaifche. Hy gelooft niet dat zy van<br />
vreemde Zeën hier aangefpoeld zyn, fchoon hy toe-<br />
Haat , dat de tegenwoordige Middellandfche Zee geene<br />
• I Oflraci-
VAN HET EILAND CERI60.<br />
Oftraciten van deeze foort oplevert. Dit eiland moetze<br />
uit den diepften afgrond der zee met zich hebberf<br />
aangebragt, en 'er moet hier eens het klimaat geheerscht<br />
hebben van die vreemde Laadftreeken, alwaar<br />
zy nu inheemsüi zyn. Onder de Vulcaanen,<br />
die hier de overhand hebben;, vindt men ook Kalkbergen,<br />
die een onderaardsch VUUÏ gefpleeten en half<br />
gecalcineerd heeft. Dan dat hy in de Vulcanifche<br />
bergen gantfche holen heeft aangetroffen , die met<br />
fchoongevormde lekffeenen verfierd zyn, is iets nieuws;<br />
want deeze vindt men alleen in de kalkbergen. Hy<br />
loochent, het geen de Ouden gefchreven hebben, dat<br />
het eiland ryk was aan Porphier, en denkt, dat zy<br />
door de kleur der rotzen, die naar het roode yzeroker<br />
zweemt, zyn bedrogen geworden. Op den weg van<br />
den oever der Zee tot aan het lekfteenryke hol, vond<br />
hy drie Vulcanifche Crateren, doch geeft de grootte<br />
derzelven niet op, en vergenoegt zich alleen met zodanige<br />
kenteekenen daarvan aatitetoonen, die derzelver<br />
beftaan buiten twyfel (lellen.<br />
Het wonderbaarte dat hy op het eiland aantrof,<br />
is een gantfche berg van verfteende beenen van menfchen<br />
en landdieren , welke de bewooneren van het<br />
eiland den beenenberg noemen. Hy ligt aan den<br />
Zuidlyken kant van het eiland, niet wel een Italiaanfche<br />
myl af van de hoofdftad. Hy is een zodanige<br />
myl lang in den omtrek, loopt ftyl in de hoogte<br />
, en zowel zyn oppervlakte als inwendige gedaante<br />
, voor zo verre men nog gegraven heeft , beftaat<br />
uit beenen , die niet gecalcineerd , maar doorgaans<br />
verfteend zyn. Zy zyn zo zwaar en hard als fteenen<br />
, en haare holtens zyn met harde aarde opge-<br />
Kk 4 vuld,
$1
GEDACHTEN O'TER VEUSCHKIDEWE ON<br />
DERWERPEN.<br />
JVÏet verbaasdheid belehouwyi wy 't verval van<br />
beroemde volken, en wenden veri moeite aan, om<br />
de oorzaaken daarvan te ontdekken. Is 't ondertusfchen<br />
wel te Verwonderen, dat de opgezwollene golf<br />
wederom vlak wordt , of dat de winden het zand,<br />
door bun geblaas opgehoopt, wederom doen verftuiven?<br />
Uiterlyke befchaafdheid is buiten tegenfpraak het<br />
kenmerk van zedelykheid; doch te veel is geen goed<br />
teken. Men vergeet naar de innerlyke waarde te ziert,<br />
wanneer men den glans tc boog fchat. Men keurt de<br />
ftof goed, indien ze flegts blinkt. En is ze indedaad<br />
goed, dan flyt 'er toch, door het geduurig polysten ,<br />
altoos iets af.<br />
Dat aanzienlyke rykdommen de fchande, waarmede<br />
menze verworven heeft , bedekken, is te verwonderen;<br />
maar dat dit gevolg te zekerder is, naarmaate<br />
de tyden meer verlicht en befchaafd zyn, komt ons<br />
nog verwonderlyker voor.<br />
Elk wil heerfchen , elk wil bezitten. En egter<br />
hoe weinigen zyn 'er bedreven in de kunst van beveelen<br />
en gebruiken?<br />
Aan-
5i.S>, GEDACHTEN OVER VER-<br />
Aanzisnlyk en beroemd te worden, is de wensch<br />
van allen , en niemand weet wat hy wenscht, eer<br />
hy zyn wensch bereikt heeft.<br />
De grootfte fout, die men dagelyks in de opvoeding<br />
begaat, is dat men de jeugd niet zelfs leert denken.<br />
ft<br />
ft<br />
Het goede van een werk berust niet op enkele<br />
fchoonheden ; deeze enkele fchoonheden moeten een<br />
fchoon geheel uitmaaken, of de Kunstkenner kan ze<br />
niet anders, dan met een gemelyk misnoegen kezen:.<br />
doch wanneer er op het geheel niets te zeggen valt,<br />
moet dc Kunstrechter zich van een ongunttige ontleeding<br />
der enkele deelen onthouden , en het werk,<br />
zo als de Wysgeer de waereld, befchouwen.<br />
Verftand te hebben is een voorrecht , Zonder 't<br />
welk wy weinig of niets kunnen doen. Maar te veel<br />
verftand te hebben is menigmaal nadeelig , ten minften<br />
voor den bezitter. Juist zo veel als men in<br />
zynen ftaat nodig heeft, niet meer noch minder, is<br />
best.<br />
ft I<br />
De vermeerderde behoeften verbinden den mensch ,<br />
.volgens het gevoelen van eenige Staatkundigen , hoe<br />
langer hoe naamver met eikanderen. Dit is waar, maar<br />
tevens heeft zulk een naauw verband ten gevolge,<br />
dat
SCHEIDENE ONDERWERPEN. 519,<br />
dat de een wegens den ander zich naauwlyks bewee-..<br />
gen of adem fcheppen kan..<br />
ft<br />
Al wie geen bekwaamheid bezit , om zynen ftaat,<br />
en het goede hem befchooren, zo hoog te waardee-'<br />
ren , dat hy de zucht naar nieuwe voordeden of<br />
gunstiger omftandigheden kan beteugelen, verkrygt<br />
nimmer een behendig genoegen.<br />
ft<br />
Dat wy te laat wys en te vroeg oud worden, is<br />
eene waarheid, welke wy tydig genoeg zouden kunnen<br />
inzien , doch liefst , zo lang als doenlyk is ,<br />
voor ons zeiven verbergen , en gemeenlyk niet in<br />
aanmerking neemen, voor dat het te laat is.<br />
ft<br />
Onze wetten zweemen naar een gebouw , dat ,<br />
zonder ontwerp , ingevolge van allerlei gevallen,<br />
noodwendigheden of grillen , langzamerhand opgericht<br />
, of liever afzonderlyk uit (tukken faamgefteld<br />
is , waardoor onmogelyk iets anders voortgebragt<br />
kon worden , dan eene veelhoekige en wanttaltige<br />
figuur, een ongerymd mengfel van Antiek , Gottisch<br />
en Nieuw.<br />
ft<br />
Veele groote Wysgeeren hebben hun hoofd gebroken<br />
, om de vraag ,, hoe het kwaad eerst in de waereld<br />
gekomen zy," te beantwoorden. Deeze vraag<br />
is moeijelyk en zwaar , doch op verre na zo gevvig-
520 GEDACHTEN OVER VERSCH. ONDERWERPEN.<br />
tig niet als: „ Hoe het kwaad 'er wederom uit verdreven<br />
kan worden ? "<br />
Op alles wat in den fmaak vak en goedkeuring ver="<br />
werft, worden wy meer en meer verzot, en gaan et<br />
eindelyk de maat in te buiten. Hieraan is juist niet<br />
veel gelegen , indien men aileenlyk ziet op het verlies<br />
van tyd. De waereld moet iets hebben , waarmede<br />
zy zich kan bezig houden. Of zy met den<br />
eenen of met den andere pop fpeclende haaren tyd<br />
verkwist, komt op 't zelfde uit. Doch om de fchande<br />
van het te rug keeren te ontwyken , eh een niéuwen<br />
weg , die nog niet genoegzaam gebaand is , vei*<br />
lig te betreeden , zou het , dunkt my , best zyn j<br />
niet te haastig $ maar liever wat langzaam voortte*<br />
gaan.<br />
HERCULES bedwong den Nyd , toen hy het einde<br />
zyner loopbaan bereikte , eerder niet* Al wie iets<br />
diergelyks wil uitvoeren , moet zich tot langduurigen<br />
ftryd tegen dit gedrocht bereiden.'<br />
Elk die zich voor de waereld nuttig poogt te maaken,<br />
betreedt eene zeer roemwaardige loopbaan. Doch<br />
op de gefchiedenis zyner voorgangeren moet hy het<br />
oog niet te fterk vestigen g indien hy den moed , om<br />
voorwaards te gaan , wil behouden. Ten minften'<br />
dient hy niet naauw te letten op de belooning die zy<br />
Verworven hebben.