CLAIRLIEU - Canons Regular Blog

CLAIRLIEU - Canons Regular Blog CLAIRLIEU - Canons Regular Blog

canonsregular.org
from canonsregular.org More from this publisher
28.12.2012 Views

CLAIRLIEU TIJDSCHR1FT GEWIJD AAN DE GESCHIEDENIS DER KRUISHEREN I N H O U n A RAMAEKERS, Renetus August! ius Magktei GeneraaJ van tie kruishcren 1619-16ih . ... KRON&K TWEEliNVEERTIGSTE 19 8 4 JAARGANG C 1. A 1 R I, I E II - A C HEL p., ilr)

<strong>CLAIRLIEU</strong><br />

TIJDSCHR1FT GEWIJD AAN DE<br />

GESCHIEDENIS DER KRUISHEREN<br />

I N H O U n<br />

A RAMAEKERS, Renetus August! ius Magktei GeneraaJ van tie<br />

kruishcren 1619-16ih . ...<br />

KRON&K<br />

TWEEliNVEERTIGSTE<br />

19 8 4<br />

JAARGANG<br />

C 1. A 1 R I, I E II - A C HEL<br />

p., ilr)


<strong>CLAIRLIEU</strong><br />

TIJDSCHRIFT GEWIJD AAN DE<br />

GESCHIEDENIS DER KRUISHEREN<br />

TWEEENVEERTIGSTE<br />

19 84<br />

JAARGANG<br />

<strong>CLAIRLIEU</strong> —ACHEL


RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS<br />

MAGISTER GENERAAL VAN DE KRUISHEREN<br />

1619-1648<br />

De naam van deze generaal is onverbrekelijk verbonden, en<br />

daardoor ook bekend gebleven, met het privilege van de pontifica<br />

lia dat hij in 1630 van Rome verkreeg ; een privilege dat tot heden<br />

toe bleef voortbestaan en waardoor de generaal van de kruisheren<br />

opvalt tussen de andere algemene oversten van kloosterorden. Hij<br />

onderscheidt zich nl. als kruisheer doordat hij, in plaats van een<br />

zwarte, een paarse mozetta of schoudermanteltje, en daarbij borstkruis<br />

en ring mag dragen ; bij liturgische plechtigheden mag hij<br />

pontificeren met mijter en staf.<br />

Neerius' persoonlijkheid en levensloop, zijn lang prioraat te<br />

Hoei en daardoor een evenlang generalaat over heel de orde, was<br />

tot nu toe nooit het onderwerp van een diepergaande studie.<br />

Of hij een van de grootste generaals van onze orde was, is moeilijk<br />

te beoordelen ; gedeeltelijk zal uit de bronnen blijken wat hij<br />

voor de orde betekend heeft; een vergelijking met de andere ge<br />

neraals zal echter een ondoenlijke opdracht zijn. Zeker is, dat een<br />

betere kijk op zijn leven, zijn prioraat te Hoei en zijn generalaat,<br />

en dit juist in de tijd van de dertigjarige oorlog, voor onze ordesgeschiedenis<br />

belangrijk is.<br />

Zoals voor heel de geschiedenis van het Hoeise klooster, vertoont<br />

het bronnenmateriaal vele en grote lacunes. Toch zijn er enkele<br />

waardevoUe oorkonden en een handschrift bewaard gebleven<br />

die ons de Hoeise kloosterbevolking in Neerius' tijd en bepaalde<br />

gebruiken van het Hoeise klooster tot in details leren kennen, terwijl<br />

visitatie- en kapittelrelikten zijn beleid als generaal kunnen


4 RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS<br />

belichten. Dit alles geplaatst tegen de tijdsomstandigheden, moge<br />

ons brengen tot een objectieve en leesbare levensbeschrijving van<br />

Neerius. We danken kruisheer Th. van den Elsen, die ons hierbij<br />

in grote mate behulpzaam was.<br />

I. DE JAREN VOOR ZIJN GENERALAAT 1570-1619<br />

a. Vormingsjaren<br />

Renerus Augustinus Neerius (Neaerius) werd geboren te Luik in<br />

1570 of begin 1571. Als elke Luikse jongen waarvan de ouders him<br />

kinderen konden laten studeren, zal Augustinus zijn eerste onderricht<br />

op de lagere school en het middelbaar onderwijs op een van<br />

de bestaande stadscolleges ontvangen hebben, mogelijk bij de Jezuieten,<br />

waarvoor hij later meermalen 'n bijzondere genegenheid<br />

toonde, Daarna werd hij te Hoei postulant bij de kruisheren. Naar<br />

heersend gebruik moest hij er eerst enkele maanden in lekenkleding<br />

doorbrengen, waarna hij aan het conventskapittel werd voorgedragen<br />

en aanvaard voor de kleding in het zwarte habijt. Als dit<br />

na een of twee maanden door het witte habijt vervangen werd, begon<br />

het noviciaat van een jaar, gevolgd door de eeuwige solemnele<br />

professie. De studie van philosofie en theologie duurde ongeveer<br />

drie tot drie en een half jaar. Het waren jaren van studie, maar<br />

speciaal toch van geestelijke vorming en van inleiding in het liturgisch<br />

leven van de orde. \ Was een wennen aan het nachtelijk<br />

koorgebed om 11 uur, aan de ,,laudes" in de vroege morgen, aan<br />

de dagelijkse ,, pretiosaplechtigheid'' met het woordje van de pri<br />

or en de werkverdeling met de eens in de veertien dagen publiek<br />

gedane schuldbelijdenis ; en verder in de voormiddag de plechtige<br />

hoogmis en daar rond de kleine uren. In de namiddag volgden<br />

dan nog de vespers en 's avonds, voordat alien zich naar hun eel<br />

begaven, het ,, completorium''. Het gemeenschapsgebed moest<br />

immers de bron zijn, zowel voor het privegebed als voor het dagelijks<br />

opgedragen werk, de studie en de verplichtingen van het<br />

kloosterleven1.<br />

i H. RUSSEUUS, Chronicon Cruciferorum, Keulen, 1635, p. 181; C.R. HERMANS, Annales<br />

Canonicorum regularium S. Augustini Ordinis S. Cruets (verder geciteerd Annales), den<br />

Bosch, 1858, I, 2, p. 38 en III, p. 591 ; voor postulaat enz. zie verder p. 14-15 ; voor de liturgie,<br />

A. Van ASSELDONK, Het Brevier van de Kruisheeren, in Clairlieu, II, 1944, p. 56-<br />

62, 75, 77, 138-139 nota 171. Naast het gewone koorgebed werd ook nog, eveneens gemeenschappelijk,<br />

het Klein Offlcie van O.L.Vrouw gebeden ; zie A. VAN ASSELDONK, a.c,<br />

p. 82-84.


RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS 5<br />

Als afsluiting van de vormingsjaren volgden dan de wijdingen<br />

en de plechtig gevierde eerste heilige mis in de kloosterkerk. Maar<br />

voor Neerius ging de studie verder. Hij werd naar de Leuvense universiteit<br />

gezonden, waar hij woonde in het kruisherencollege, gelegen<br />

tegen de stadswallen in de minderbroedersstraat. Daar hij<br />

,, doctor in de theologie" genoemd wordt, zal hij daar ongeveer<br />

acht jaar gebleven zijn. De theologische studies waren erg lang, al<br />

waren ze tegen 1600 al van twaalf tot acht jaar teruggebracht. Na<br />

drie jaar verwierf men de graad van ,, baccalaureus biblicus" ; de<br />

gegradueerde werd dan ,,legens", dus lesgever voor de jongere<br />

leerlingen aan wie hij twee door hem zelf gecommentarieerde boeken<br />

van de H. Schrift, een van het oude en een van het nieuwe<br />

testament, moest uitleggen. Na een disputatie en een latijnse rede<br />

voor de faculteit, kreeg hij de tweede graad van het baccalaureaat<br />

en werd „ sententiarius' \ daar hij zich heel de tijd daarvoor, naast<br />

de bijbeluitleg, met de studie van de vier ,,libri sententiarum"<br />

van Petrus Lombardus had beziggehouden. Daarin moest hij het<br />

volgende jaar lesgeven. Bij het begin van het derde boek werd hij<br />

dan ,, baccalaureus formatus''.<br />

Na deze vijf jaren sloten de meeste studenten hun studies af.<br />

Maar Neerius moest doorgaan, om na twee tot drie jaar de titel<br />

van licentiaat en van doctor te behalen, een gebeurtenis die met<br />

veel plechtigheden en feestelijkheden gepaard ging. Het moet iets<br />

na 1600 geweest zijn toen Neerius van Leuven naar Hoei<br />

terugkeerde2.<br />

Het ligt voor de hand dat hij daar een taak in de opleiding van<br />

de jongeren kreeg, al zal die van betrekkelijk korte duur geweest<br />

zijn. Russelius schrijft nl. dat Neerius nog enkele jaren in het<br />

klooster van Namen en Doornik verbleef vooraleer hij door dit<br />

laatste convent tot prior gekozen werd3.<br />

2 Voor de doctorstitel van Neerius, zie L. JADIN, Proces de I'information pour la nomina<br />

tion des Eveques et Abbes des Pays-Bas, de Liege et de Franche-Comted'apres les Archives<br />

de la Congregation Consistoriale, 2e partie, 1637-1709, in Bulletin de I'lnstitut historique<br />

beige de Rome, IX, 1229, p. 11-15 waar hij op p. 13 Neerius ,,docteur en theologie"<br />

noemt. In Valerius Andreas, Fasti Academici studii generalis Lovaniensis, Leuven, 1650, 2,<br />

wordt op p. 98 wel Cornelius van Kloetinge onder de doctorspromoties genoemd, maar is<br />

Neerius niet te vinden. Voor de studies te Leuven, zie A. RAMAEKERS, De Kruisheren en de<br />

Leuvense Universiteit, I, in Clairlieu, XL, 1982, p. 42-44, 54-56, en II, over Neerius, Clairlieu,<br />

XLI, 1983, p. 92-93, nota 13 en 14.<br />

3 Russelius, o.c.y p. 181; Annales, I, 2, p. 38-39.


6 RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS<br />

b, Neerius te Namen<br />

De jaren die hij te Namen doorbracht moeten, zoals verder blij-<br />

ken zal, liggen voor 1610. Neerius is hier dan hoogstens 'n vier<br />

jaar geweest. Was de tucht in het Naamse klooster toen al zo<br />

slecht als ze daarna geworden is ? In dat geval zou Neerius, naar<br />

uit de generale kapittels blijkende ordesgewoonte, ,,pro reformati-<br />

one disciplinae" naar Namen gestuurd zijn. Zijn aanwezigheid<br />

daar heeft er dan blijkbaar even weinig kunnen verbeteren als zijn<br />

latere visitaties en optreden als generaal er hebben kunnen berei-<br />

ken. Maar de historicus van Namen, Danhaive, schijnt in zijn<br />

boekje meer op kloosterschandalen uit te zijn dan op een normale<br />

kijk op het kloosterleven met zijn goede en kleine kanten. Was het<br />

toen nog niet slecht, dan wordt het dat in latere jaren, zoals blijkt<br />

uit een document van de ,,Congregatio <strong>Regular</strong>ium" te Rome aan<br />

de pauselijke nuntius in Vlaanderen, Lelio Falconieri, van 1635.<br />

De Congregatie had al eerder vernomen dat de kloostertucht bij de<br />

kruisheren te Namen vervallen was en dat er dagelijks zware erger-<br />

nisgevende fouten werden begaan. De nuntius kreeg de opdracht,<br />

verdere informatie in te winnen en zo nodig een visitatie te hou-<br />

den ,,in capite et in membris" om de noodzakelijke hervormin-<br />

gen door te voeren4.<br />

c. Prior te Doornik<br />

In het klooster te Doornik, dat dicht bij de stadswallen lag, was,<br />

evenals in heel de stad, veel vernield toen in 1585 een maandenlang<br />

beleg door de hertog van Parma plaats had. In november<br />

moest de stad zich aan de spaanse troepen overgeven, waarop de<br />

gewone inkwartiering, met allerlei plagerijen en afpersingen, volg-<br />

de. Waarschijnlijk waren de kruisheren, na veel voorlopige repara-<br />

ties, in 1610 aan de heropbouw van kerk en klooster begonnen.<br />

Prior Johannes Salicetus, definitor van het generaal kapittel van<br />

1609 \ had blijkbaar om een helper gevraagd, want Augustinus<br />

Neerius werd voor Doornik benoemd ,, voor de heropbouw van het<br />

4 F. DANHAIVE, Les Croisiers de Namur, Namen, 1931, p. 18-19; Analecta Vaticanobelgica,<br />

serie II, Nonciature de Flandre, X, Brussel-Rome, 1955, p.65 en Clairlieu, XVIII,<br />

I960, p. 99.<br />

5 Hij was reeds definitor in 1603 en later nog in 1614, zie A. VAN DE PASCH, Definities<br />

der generale kapittels van de Orde van het H. Kruis, 1410-1786 (verder geciteerd Defini<br />

ties) Brussel, 1969, p. 426 ; U. Berliere, Monasticon beige, I, p. 462.


RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS 7<br />

klooster. Hij toonde er zich ,,in meerdere ambten" een trouwe<br />

helper van de prior. Hij zal er dan ook zeker de taken van econoom<br />

en later van subprior op zich genomen hebben6.<br />

In 1617 volgde hij Salicetus als prior op in de kleine communiteit<br />

van ongeveer tien man. Als de bisschop van Kamerijk, Francis-<br />

cus van der Burch, Doornik bezocht, hield hij ervan zijn intrek te<br />

nemen in het kruisherenklooster, waar hij Neerius leerde kennen<br />

en waarderen.<br />

Toen deze op 21 januari 1619 tot prior van Hoei en generaal<br />

van de orde gekozen werd door de medebroeders van Hoei en de<br />

definitoren van de twee laatste kapittels, liet hij zijn confraters te<br />

Doornik een prachtige kerk en mooie degelijke kloostergebouwen<br />

na. Russelius, conventualis van Hoei en later prior te Suxy, die in<br />

1635 zijn Chronicon Cruciferorum uitgaf, behandelt het generalaat<br />

van Neerius natuurlijk niet meer, maar besluit zijn werk met<br />

een chronogram op de generaalskeuze van de achtenveertigjarige<br />

Doornikse prior:<br />

Ut generaLatUs neerl aDCLaresCIs honore<br />

est CLaro CLarlUs CLarlor eCCe LoCo7.<br />

Russelius moet, evenals meerdere kruisheren-auteurs van die<br />

tijd, een grote waardering hebben gehad voor zijn prior en gene<br />

raal. Hij droeg zijn Chronicon aan hem op, ,, Priori Vigilantissimo<br />

et Patri suo observandissimo' \ terwijl hij op de geillustreerde titelpagina<br />

een portret van Neerius liet tekenen, met links daarvan het<br />

wapen van de orde met doornenkroon en kruisnagels, rechts het<br />

wapen van Neerius, en in de portretrand zijn wapenspreuk ,,cordetenus",<br />

wat de betekenis ,,van harte" of ,,vooral met 't hart'1<br />

zal hebben. Het portret stelt Neerius voor op vierenzestigjarige<br />

lceftijd en is dus vlak voor de uitgave getekend. De kruisheerdichter<br />

Aegidius de Vriese schreef de uitleg bij de titelplaat, die de<br />

Kruisdrager Christus en Zijn volgelingen voorstelt, samen met de<br />

z.g. eerste stichter Quiriacus, Theodorus van Celles en verder Nee<br />

rius met beide genoemde wapens8.<br />

6 RUSSELIUS, o,c, p. 181; Annales I, 2, p. 38-39. Een monografie van het Doornikse<br />

klooster ontbreekt. L. Heere schreef in Kruistriomf, XXX, 1951 een reeks vulgarizerende artikeltjes,<br />

De Kruisheren van Doornik, die hij later op 6 ex. voorzag van een inleiding, notas<br />

en archivalia (getypt) als wetenschappelijke fiindering; vgl. daar p. 69-70, 105-106, ex. in<br />

eigen archief.<br />

7 RUSSELIUS, o.c, p. 182 ; Annales, I, 2, p. 39- Neerius, hoe helder schittert gij nu door<br />

de eer van uw generalaat; zie dit (generalaat) is helderder dan Clairlieu (de heldere<br />

plaats).<br />

8 Ibidem, p. 4 van de inleidende biz. Titelblad zie verder p. 17.


8 RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS<br />

Het kan verwonderlijk lijken dat Neerius, die nooit visitator of<br />

definitor in de orde geweest was, tot generaal werd gekozen. Uit<br />

de relicten van de generale kapittels blijkt duidelijk, dat daarvoor<br />

normaal alleen prioren in aanmerking kwamen. Neerius was te<br />

Doornik prior geworden in 1617, zodat er voor de generaalskeuze<br />

geen mogelijkheid was, dat hij visitator of definitor zou gekozen<br />

worden. Het pleit voor hem, dat zijn naam, ook zonder het bekle-<br />

den van die functies, voldoende bekend was om hem deze hoge<br />

taak toe te vertrouwen.<br />

Heeft Neerius aan de verwachtingen voldaan die men op hem stelde<br />

? Is hij werkelijk de grote generaal geweest, waarvoor men hem<br />

steeds gehouden heeft ? Was zijn lange bestuursperiode van 29<br />

jaar werkelijk de grootste bloeiperiode van de kruisherenorde ? Ui-<br />

terlijke bloei door nieuwe stichtingen is er zeker niet geweest. Ter-<br />

wijl in sommige perioden talrijke kloosters werden opgericht, is<br />

zulke bloei tot aan de franse revolutie uitgesloten. Slechts een en-<br />

kel klooster, Wegberg in het Rijnland, werd onder het generalaat<br />

van Neerius gesticht. Tijden van voortdurende oorlog zijn trou<br />

wens niet gunstig voor nieuwe kloosterstichtingen. Wat het<br />

bestuur van de Hoeise communiteit en trouwens van heel de orde<br />

betreft, kon Neerius voortbouwen op degelijke fundamenten, door<br />

zijn voorgangers Georgius Constantini (1587-1602) en Herman<br />

Hasius van Straelen (1602-1618) gelegd. In meerdere generale ka<br />

pittels hadden zij aangedrongen op de bevordering van de studie,<br />

de zorg voor de liturgie en de terugkeer naar de oorspronkelijke<br />

strengheid van de constituties. Op diezelfde weg is Neerius door-<br />

gegaan, al is de kritiek hem niet bespaard gebleven.<br />

II. DE PRIOR VAN HOEI<br />

Neerius kreeg door de generaalskeuze een dubbele taak op zijn<br />

schouders gelegd : het bestuur van het klooster van Hoei en dat van<br />

heel de orde. Vroeger had men, om de taak van de magister-generaal<br />

te verlichten, te Hoei een ,, praesidens'' aangesteld, die feitelijk<br />

de taak van prior van het moederhuis uitoefende, al was het onder<br />

de supervisie van de generaal, de eigenlijke prior van het huis *. In<br />

i A. RAMAEKERS, a.c, I, Clairlieu, XL, 1982, p. 53.


RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS 9<br />

Neerius' tijd bestond dit niet meer, zodat hij zelf de feitelijke<br />

bestuurder van het Hoeise klooster was, al moest hij veel aan zijn<br />

subprior en procurator overlaten. Zijn afwezigheid, alleen al door<br />

visitatiereizen, gaf daar aanleiding toe. Zijn subprior was trouwens<br />

krachtens de constituties zijn helper ,,in spiritualibus'', zoals de<br />

procurator dit ,,in temporalibus'' was.<br />

Bij het begin van zijn bestuursperiode in 1619 was Hoei een<br />

flink bezet en degelijk klooster. Uit enkele besluiten of vermeldin-<br />

gen van de generale kapittels en vooral uit een oorkonde van 1622<br />

kunnen we een volledige lijst van alle kloosterlingen in 1619 sa-<br />

menstellen. In 1622 bestond de communiteit uit 15 priesters, twee<br />

fraters-studenten, drie novicen en negen geprofeste donaten. Daar-<br />

enboven waren zes conventualen prior of subprior in andere<br />

kloosters en studeerden acht leden aan verschillende universiteiten.<br />

Samen waren er toen 43 kloosterlingen. De lijst is zelfs zo volledig<br />

dat bij meerderen onder hen de fiinctie of het ambt wordt aange-<br />

duid. Vanwege de zeldzame gegevens die, ondanks het verloren<br />

gaan van de Hoeise archieven, nog konden achterhaald worden, la-<br />

ten we hier de ledenlijst volgen, met enkele bijzonderheden over<br />

de personen, waarmee generaal Neerius in de bijna dertig jaar van<br />

zijn generalaat in eigen huis het meest te maken had2.<br />

a. Leden van het conventskapittel<br />

De priesters waren lid van het conventskapittel en namen, sa<br />

men met hun prior, de beslissingen bij allerlei aangelegenheden<br />

van het klooster, zoals aankoop of verhuren van vaste goederen,<br />

aanvaarden of weigeren van candidaten voor noviciaat en professie,<br />

aannemen van jaargetijden en voor de soms in moeilijke omstan-<br />

2 De oorkonde van 13-9-1622 werd opgesteld bij het overbrengen van de relieken van de<br />

H. Odilia in een nieuw schrijn, zie verder p. 43, en bevat de zo volledig mogelijke lijst van<br />

het Hoeise convent, uitgegeven door H. VAN LlESHOUT, Rond het Reliekschrijn van Sint<br />

Odilia, Hasselt, 1935, p. 133-137. We vullen deze lijst aan met enkele gegevens uit de Definities.<br />

Vanaf 1622 tot 1634 ontbreken lijsten van conventuales van Hoei. Maar er is een<br />

oorkonde van 14-4-1634, die de namen van de leden van het conventskapittel bevat (A.E.<br />

Huy, dossier Croisiers). Het handschrift 341 C van de Luikse universiteitsbibliotheek, Registrum<br />

Notarii Conventus S. Crucis huyensis in quo scribuntur ea quae fiunt per capitulum,<br />

begint einde 1637 en geeft herhaaldelijk de namen van de leden van het conventska<br />

pittel. In dit hs bevindt zich op p. 260, los van de rest van het hs, een lijst van intreden te<br />

Hoei van 1594 tot na 1624, waar bij sommige namen de datum van intrede is bijgeschreven,<br />

bij anderen niet. Hs 341 C, eerst genummerd volgens de folia, is later volgens de biz.<br />

genummerd ; we halen hier de biz en niet de folia aan.


10 RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS<br />

digheden te nemen maatregelen. Bij het begin van Neerius' generalaat<br />

waren dit de volgenden.<br />

Augustinus Neerius zelf, voorzitter van het conventskapittel 1619-1648.<br />

Nicolaus Passeport, subprior, dus de helper van de prior ,, in spiritualibus'' ; het feit dat we<br />

iemand als subprior vermeld vinden, is praktisch altijd een aanbeveling van die persoon. In<br />

1634 kreeg Passeport van het generaal kapittel de opdracht om, samen met prior Verheijen<br />

van Sint-Agatha, een gewoontenboek op te stellen, waarin dus de ordesgebruiken werden<br />

vastgelegd. Als subprior was hij toen reeds opgevolgd door de Leuvense oudstudent Anthonius<br />

Boux. Zijn sterfjaar is onbekend maar zal wel tussen 1634 en 1639 liggen, het generaal<br />

kapittel waar hij bij de overledenen genoemd wordt3.<br />

Johannes Landen, vroeger prior in Dinant, was te Hoei „ senior et jubilarius" en geestelijk<br />

leidsman van de monialen van Saint Quirin te Hoei. Op het generaal kapittel van 1620<br />

werd hij onder de overledenen genoemd, zodat hij wellicht in 1619 nog in leven was 4.<br />

Johannes de Halletz wordt in de lijst van 1622 ,, jubilarius " genoemd, en in de dodenlijst<br />

van het generaal kapittel van 1624 ,,senior et jubilarius Huensis" 5.<br />

Simon de Marets, op 9 januari 1598 te Hoei ingetreden, was blijkbaar reeds overleden voordat<br />

de lijst van 1622 werd opgesteld en wordt onder de overledenen van het generaal kapit<br />

tel van 1624 genoemd 6.<br />

Georgius du Chesne (a Quercu) was procurator en had dus de zware zorg voor het tijdelijke.<br />

Bij de kloosters uit die tijd, die nogal met landerijen en boerderijen gezegend waren,<br />

was de taak van procurator moeilijk en in tijden van miserie delikaat. Georgius overfeed<br />

reeds spoedig na 13 September 1622 en werd in 1624 op het generaal kapittel in de lijst van<br />

de overledenen genoemd 7.<br />

Servatius Saulveur was de opvolger van Johannes Landen bij de moniales van Saint-Quirin.<br />

Van 1630 tot 1635 was hij prior te Lannoy. In latere akten van het Hoeise conventskapittel<br />

wordt hij niet meer genoemd 8.<br />

Franciscus Borset, econoom in 1622, was oudstudent van Leuven waar hij in 1601-1602 en<br />

wellicht langer de theologische faculteit bezocht. Reeds vanaf 1607 tot april 1619 was hij<br />

prior geweest te Maastricht en keerde toen naar Hoei terug. Als er naast de procurator in<br />

een klooster ook nog een econoom genoemd wordt, had deze, menen we, de bijzondere<br />

zorg voor de bevoorrading en flnanciele beslommeringen van het klooster zelf, terwijl de<br />

procurator meer rentmeester was. Borset bleef nog achttien jaar ten dienste van de communiteit,<br />

waar hij voor einde november 1637 overfeed9.<br />

Clemens Bourgoij, op 16 October 1598 te Hoei ingetreden, komt in de lijst van 1622 voor<br />

als ,, cantor et succentor". In dezelfde lijst wordt ook Johannes Briet ,,cantor" genoemd.<br />

Als dit woord ,,voorzanger" betekent, kunnen er natuurlijk twee cantores geweest zijn.<br />

Maar de taak van de cantor was meet omvangrijk, daar hij voor de zangrepetities en de regeling<br />

van de vele liturgische diensten te zorgen had, die een groot gedeelte van de dag in<br />

beslag namen. Het woord ,,succentor" kan zowel ,,begeleider" (organist?) betekenen<br />

3 Definities, p. 459; Annales, III, p. 151<br />

4 Definities, p. 441; Monasticon beige, I, p. 150; Necrol. Marche, p. 187, sterfdag 3 october.<br />

Mogelijk overfeed hij reeds eerder, in 1617 of 1618.<br />

5 Definities, p. 445.<br />

6 Hs 341 C, p. 260; Definities, p. 445 ; Necrologe de I'Abbaye Marche-les Dames, in<br />

A.H.E.B., VIII, 1871, p. 283 die als overlijdensdatum 14 febr. geeft.<br />

7 Definities p. 445 ; Annales, III, p. 139.<br />

8 J. VAN Den BOSCH, Le Couvent des Croisiers de Lannoy (W4-1792), in Clairlieu,<br />

XIII, 1955, p. 17-18, 32.<br />

9 RAMAEKERS, a.c, II, in Clairlieu, XLI, 1983, p. 81-82.


RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS 11<br />

als degene die, zodra de cantor de toon had aangegeven, de antifonen voorzong of inzette,<br />

zoals dit ook nu nog in meerdere abdijen gebruikelijk is ; de cantor neuriet zachtjes de<br />

eerste maten van de antifoon voor, waarna de succentor inzet. In de akte van 1634 komt<br />

Bourgoij nog voor. In de conventskapittels vanaf 1637 vinden we zijn naam niet meer<br />

terug10<br />

Johannes Gaene was eveneens in 1598 te Hoei ingetreden, maar blijft verder een<br />

onbekende n<br />

Johannes Briet, op 10 december 1600 ingetreden te Hoei, was cantor. Tussen 1622 en 1638<br />

kan hij in een of meerdere andere kloosters verbleven hebben. In november 1638 is hij te<br />

Hoei en wordt in de verslagen van de conventskapittels ,,senior" genoemd. Vanaf juli 1645<br />

wordt hij niet meer vermeld tenzij in de lijst van overledenen van het generaal kapittel van<br />

164812<br />

Nicolaus Bonhomme werd als opvolger van Daniel a Cruce kort voor 1622 bibliothecaris,<br />

een zeer verantwoordelijke functie als men zich de woorden herinnert van Thomas a Kempis,<br />

door Van Lit in zijn statutencommentaar aangehaald : ,,zonder boeken is een klooster<br />

als een keuken zonder pannen, 'n tafel zonder spijzen, 'n put zonder water, 'n beek zonder<br />

vissen, 'n zak zonder kleren, 'n tuin zonder bloemen, 'n beurs zonder geld, 'n wijnstok<br />

zonder ranken, 'n toren zonder wachters, 'n huis zonder de dagelijkse gebruiksvoorwerpen"<br />

13. Te Hoei ingetreden op 20 december 1600, was hij van circa 1609-1610 te<br />

Maastricht, waarschijnlijk om de dun bevolkte communiteit uit de nood te helpen. Teruggekeerd<br />

naar Hoei, bleef hij er waarschijnlijk tot 1628, maar rond 1628 tot 1630 treffen we<br />

hem weer aan in Maastricht, nu als subprior. Is hij daarna naar Hoei teruggekeerd ? In de<br />

oorkonde van 1634 komt zijn naam niet voor : wel in hs 341 C van november 1637 tot no<br />

vember 1638 en van februari 1640 tot October 1642. Korte tijd was hij prior te Branden<br />

burg bij Raeren. Buchet plaatst zijn prioraat in 1640 en 1663. Dit laatste kan niet, omdat<br />

Bonhomme in 1663 reeds lang overleden was. Hij zal van einde 1638 tot begin 1640 daar<br />

prior geweest zijn. Toen kreeg hij bevel om naar Hoei terug te keren. De hele streek was<br />

onveilig door de Staatse troepen, die er geen enkele kerkelijke bedienaar toelieten. Waar<br />

schijnlijk waren er in het erg afgelegen kloostertje geen andere kruisheren meer ; want toen<br />

Bonhomme aarzelde om naar Hoei terug te gaan, werd hij gevangen genomen en te<br />

Maastricht in de gevangenis geworpen. Als er meer kruisheren te Brandenburg geweest wa<br />

ren, zou dezelfde bron ook dit wel vermeld hebben. Hij had het te Maastricht blijkbaar<br />

10 A. BLAISE, Dictionnaire Latin-Frangais des Auteurs chretiens, Turnhout, 1954, p. 789 ;<br />

Necrol. Marche..., overleden 5 maart, 't jaartal staat er niet bij, p. 205 ; hs 341 C, p. 260.<br />

11 Hij komt in de Definities en Annales niet voor ; hs 341 C p. 260 vernoemt hem bij de<br />

lijst van 35 ingetredenen ; Necrol. Marche-les-D. p. 291; Obituaire de VAbbaye de Moulins<br />

in A.H.E.B.. XXXIV, 1908, p. 116 ; hij stierf op 17 april of 14 maart 1630. Zijn naam<br />

komt voor in Archief Sint-Agatha, doos Rijn-Maasprovincie, map ,, Aken", waar prior Verheijen<br />

optekende dat te Aken bij de heiligdomsvaart 10 juli 1629 aanwezig waren : Neerius,<br />

de prior van Namen (P. Streel), Johannes Gaen en J. Mathias. Ook andere kruisheren wa<br />

ren er, Buseus, de supprior van Sint-Agatha, een van Wickrath, een van Maaseik en Conventuales<br />

(van Sint-Agatha), en dit gedurende 7 dagen. Verheyen vermeldt wat hij voor<br />

hen ( = de conventuales van eigen klooster of alle genoemden ?) uitgaf, met de verzuchting:<br />

,,sic utique conventus gravaretur et deprimeretur", m.a.w. zo wordt ons geld<br />

verknoeid!<br />

12 Hs 341 C, p. 260 ; Definities, p. 473 waar van de Pasch hem ten onrechte identificeert<br />

met Johannes a Sancto Vito, die in de conventskapittels apart naast Briet voorkomt, soms<br />

samen met Aegidius a S. Vito ; Necrol. Marche, p. 162. Hij stierf op 21 maart 1646 of<br />

1648. Een Aegidius Broiet, in de Definities, p. 473 samen met Joh. Brie als Huyensis ver<br />

meld als overleden, vonden we nergens terug.<br />

13 G.A. Lit, Lucerna Splendens, Keulen, 1632, p. 153 ; Th. A. Kempis, Doctrinale Juvenum,<br />

cap. 7, ed. H. J. POHL, Opera omnia, IV, Freiburg (Br.), 1918, p. 189-190.


12 RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS<br />

heel erg en leed veel, zodat zijn zuster aan generaal Neerius vroeg om hem te mogen vrijkopen.<br />

Voor 600 daalders slaagde zij hierin, zodat Bonhomme naar Hoei kon terugkeren.<br />

Blijkbaar hebben zijn zuster en haar erfgenamen meerdere pogingen aangewend om dat<br />

geld van Neerius terug te krijgen, maar tevergeefs. Kon hij het niet betalen of wilde hij het<br />

om een of andere reden niet ? Is dit een van de uitingen van zijn koppigheid of eigenzinnigheid<br />

die hem later verweten werd ? Pas in 1656 kwam men met de nodige bemiddeling<br />

tot een accoord met Neerius' opvolger, door de stichting van een jaargetijde voor de overleden<br />

familieleden. Bonhomme is blijkbaar niet te Hoei gebleven, daar we in de conventskapittels<br />

van 1643-1644 zijn naam niet ontmoeten. Was hij toen weer prior in Brandenburg ?<br />

In maart 1645 was hij echter te Hoei terug. Bij een conventskapittel van juni 1645 werd hij<br />

samen met twee confraters als afwezig vanwege ziekte vermeld, waarna zijn naam niet meer<br />

voorkomt. Hij zal dan ook wel kort nadien overleden zijn, want op het generaal kapittel<br />

van 1648 wordt hij met generaal Neerius en drie andere Hoeise confraters onder de overledenen<br />

herdachtl4.<br />

Johannes Michaelis was infirmarius. Op 6 mei 1602 te Hoei ingetreden, wordt hij in 1634<br />

onder de overledenen vermeld, na een leven van nederige dienstbaarheid voor de zieken,<br />

die in zo'n grote communiteit wel nooit zullen ontbroken hebben 15.<br />

Henricus Russelius trad te Hoei in op 2 October 1610. Hij is de ook nu nog gekende en veel<br />

geraadpleegde auteur van het Chronicon Cruciferorum, dat in 1635 te Keulen werd uitgegeven.<br />

Jarenlang had hij te Hoei de archieven en talloze boeken bestudeerd om de geschiedenis<br />

van het ontstaan van de orde en het leven van alle magisters-generaal te beschrijven.<br />

De inleiding waarin hij zijn werk aan generaal Neerius opdroeg, dateert van 4 november<br />

1634 en werd te Suxy, een klein kloostertje in Luxemburg, geschreven, waar hij toen al pri<br />

or was. Hij noemt zich tegenover Neerius : ,,Filiorum minimus, F. Henricus RusseliusHuensis,<br />

Prior Succiacensis immeritus". Hij beeindigde zijn werk met een korte passage over<br />

Neerius, waaruit opnieuw zijn grote verering voor deze generaal blijkt. Een ander werk van<br />

hem bleef alleen in handschrift bewaard : Brief Recueil de la Genealogie et Succession des<br />

Comtes de Cbiny. Hij overleed op 17 oktober ; het jaar is niet bekend l6.<br />

Franciscus van Bocholt behoorde, gezien zijn plaats in deze erg officiele lijst van 1622, tot<br />

de jongere priesters van het convent, gezien de ,,ordo professionis, et aetatis" die bij dergelijke<br />

gelegenheden gevolgd werd. Hij stierf reeds op 18 januari 1623 of 1624 17.<br />

Gulielmus Romanus, een van de jongsten van het conventskapittel, treffen we in 1631 te<br />

Helenenberg bij Trier aan. Wat er daar rond die tijd gebeurd is, weten we niet, maar op 12<br />

november van dat jaar kreeg Gulielmus een oproep van de provinciaal Walther Verheijen<br />

om naar Keulen te komen om zich te verantwoorden over (verder niet genoemde) gemchten<br />

14 Oorkonde van 1634 ; voor de toestand te Maastricht, H. VAN HASSELT, Geschiedenis<br />

van het Klooster der Kruisheren te Maastricht, p. 38-39, overdruk uit de Publications...<br />

Limbourg, XXXIX, 1903 ; voor het verblijf van Bonhomme aldaar, ibidem, p. 51 en 58 ; hs<br />

341 C, p. 260 en passim ; A. BuCHET, Le Prieure de Brandenbourg a Raeren (1477- 1784),<br />

Venders, 1948, p. 30; voor het jaargetijde hs 341 C p. 63 en Annales, I, 2, p. 91-92 ; voor<br />

zijn dood Definities, p. 473 ; zie ook R. HAASS, Die Kreuzherren in den Rheinlanden,<br />

Bonn, 1932, p. 168-169.<br />

15 Hs 341 C, p. 260; Definities, p. 460; Obit. Moulins, p. 100; Necrol. Marche, p.<br />

286 ; stierf 9 febr. of 9 maart 1632, 1633 of 1634.<br />

16 Hs 341 C, p. 260; RUSSELIUS, o.c, inleiding; Necrol. Marche, p. 316 en Obit. Moulins,<br />

p. 367 ; Clairlieu, XXXVII, 1979, p. 132. In 1648 was hij nog prior in Suxy ; Annales,<br />

I, 2, p. 79. In de dodenlijsten van 1652 en 1655 wordt hij niet genoemd ; latere v.d. XVIIe<br />

eeuw zijn niet bekend.<br />

17 Definities, p. 445 ; Necrol. Marche, p. 279 geeft 18 januari maar zonder jaartal.


RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS 13<br />

die over hem verspreid werden. Wilhelmus komt op het generaal kapittel van 1634 voor onder<br />

de lijst van de overledenen 18.<br />

Jacobus Dardeius, geboren te Marienbourg (prov. Namen), trad te Hoei in het klooster in<br />

October 1620. In de lijst van 1622 wordt hij reeds priester en lector genoemd, en was, zeker<br />

na universitaire studies, als lector van moraalfilosofie werkzaam bij de opleiding van de jongeren.<br />

Hij zal dus als priester ingetreden zijn. Volgens Herzworms had hij zo'n sterk geheugen<br />

dat hij, toen zijn gezichtsvermogen verminderde, zonder boek heel het passieverhaal alleen<br />

kon zingen. In 1632 gaf hij nog lessen van wijsbegeerte te Hoei.<br />

Dardeius was dichter van Latijnse verzen en vroeg bij de uitgave van zijn Ecclesiastae En<br />

comia de Vanitate..., te Luik in 1632, op 5 november 1632 aan het kathedraal kapittel te<br />

Luik om de opdracht van zijn werk te willen aanvaarden.<br />

In 1631 naar Helenenberg verplaatst, was hij reeds in 1632 weer terug te Hoei, waar hij<br />

gedurende heel het generalaat van Neerius, en daarna tot 7 januari 1651, in de verslagen<br />

van de conventskapittels genoemd wordt19.<br />

Dat waren de leden van het conventskapittel in het begin van<br />

Neerius' generalaat; de mensen die hij voortdurend bij belangrijke<br />

beslissingen te raadplegen had en met wie hij voortdurend samenleefde.<br />

In heel zijn bestuursperiode is deze lijst, wat aantal betreft,<br />

tamelijk stabiel gebleven. Sommigen stierven, anderen gingen<br />

naar een ander klooster, maar telkens werden de opengevallen<br />

plaatsen weer door jongeren ingenomen. Nu eens zijn er twaalf le<br />

den van het kapittel, soms stijgt het aantal tot achttien. Het juiste<br />

getal is soms twijfelachtig, omdat er gezegd wordt dat ,,de aanwezigen"<br />

tekenden, of dat er enkelen afwezig waren of ziek, zonder<br />

dat altijd hun namen werden vernoemd20.<br />

b. Fraters-studenten en lekebroeders<br />

Behalve bovengenoemden waren er te Hoei dan nog de fraters<br />

in opleiding, postulanten, novicen en studenten, en de donaten<br />

die allerlei materieel werk verrichtten. In de lijst van 1622 worden<br />

18 Voor de oproep, Annales, III, p. 196, waar Hermans foutief ook de prior bij betrekt;<br />

Romanus moet te Helenenberg blijven; E. LlCHTER, Welschbillig und Umgebung, in de<br />

reeks Ortschroniken des Trierer Landes, nr 14, Trier, 1977, p. 196 ; hij noemt hem prior in<br />

1631 wat zeker onjuist is ; in Definities wordt geen enkele titel genoemd, wat anders toch<br />

gebruikelijk was, p. 460 ; Th. van den Elsen bezorgde ons uit het archief van Sint-Agatha<br />

nog volgend gegeven; op 9-5-1632 zegt het relict van het provinciaal kapittel, dat hij het<br />

bevel van Neerius moet uitvoeren of op een ander wachten ; op 27-7-1632 of 1633 stierf<br />

hij ; Obit. Moulins, p. 174.<br />

19 Ook Dard(a)eus of d'Ardee ; zie Ecclesiastae Encomia... p. (4) v. en 75 ; A. Her-<br />

ZWORMS, Alter Josephus accrescens..., Keulen, 1670, p. 40 ; A.H.E.B., X, 1873, p. 192 ;<br />

Hs 341 C, p. 260; LlCHTER, o.c, p. 194; Definities, p. 455 ; oorkonde 1634 ; verder hs<br />

341 C, passim ; hij staat bij de overledenen van het generaal kapittel van 1652, Definities,<br />

p. 477 ; Necrol. Marcbe, p. 323 geeft 9 december.<br />

20 Hs 341 C, passim.


14 RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS<br />

twee clerici en drie novicen genoemd, wat bij een zekere ,,stabilitas<br />

loci" voor een enkel huis ruim voldoende was.<br />

Het waren: Aegidius Beneux, die reeds subdiaken was, Servatius d'Ans, later meestal<br />

Gervais Dans genoemd ; en de drie novicen Aegidius a Sancto Vito, Servatius Colleij en Ja<br />

cobus Braibant21.<br />

Al ontbreken de juiste gegevens van intredingen, kleding en<br />

professie van 1622 tot 1637 (het jaar dat Aegidius Wansoule zijn<br />

register met de verslagen van de conventskapittels begon te schrijven22,<br />

dat vanaf november 1637 heel de verdere bestuursperiode<br />

van Neerius bestrijkt), toch zullen we verder zien dat er steeds vol<br />

doende jongeren waren. Van 1594 tot 1624 traden er te Hoei 36<br />

nieuwe leden in, van november 1637 tot einde 1647 waren het er<br />

vijftien, terwijl enkelen werden afgewezen tot ze eerst voldoende<br />

op de hoogte waren van de zang en verdere tekens van bekwaamheid<br />

hadden gegeven23.<br />

Uit het register van Wansoule wordt de Hoeise gewoonte duide-<br />

lijk, dat een candidaat na aanvaarding door het conventskapittel<br />

eerst een of twee maanden in lekenkleding in het klooster ver-<br />

bleef. Dan werd hij gekleed in een zwart habijt, dat voor de clerici<br />

na een tot twee maanden door een wit habijt vervangen werd;<br />

daarmee begon het eigenlijke noviciaatsjaar. Een voor iedereen<br />

juist gelijke tijd werd voor het verblijf in lekenkleding of in zwart<br />

habijt niet in acht genomen. Zo werden er op 23 juli 1640 drie<br />

candidaten tegelijk aangenomen, terwijl de eerste het witte habijt<br />

ontving op 30 September, de tweede op 4 november en de derde<br />

op 18 november. Had dit met de zangvaardigheid te maken, waar-<br />

21 VAN LlESHOUT, o.c, notas bij de lijst van 1622, p. 135. Voor Dans, zie verder p 30.<br />

Necrol. Marche-les-D., p. 301 geeft als sterfdag van Colleij 6-7-1635 evenals Obit. Mou/ins,<br />

p. 167 ; voor de dood van Braibant zie Necrol. Mou/ins, p. 89 ; 22-1-1650 ; Hij was ongeveer<br />

1630-1633 prior in Doornik (waar Nic. de Haneffe hem opvolgde 1634-1654), circa<br />

1640-1643 prior te Lannoy. Toen kwam hij, nog in 1643, terug naar Hoei waar hij van 1646<br />

tot Neerius dood in 1648 subprior was ; vgl. J. VAN DEN BOSCH, a.c, p. 18 en Necrol.<br />

Marche, p. 280. Colleij en Braibant komen in de oorkonde van 1634 nog voor als conventuales<br />

van Hoei; Aegidius van Saint-Vith niet, maar einde 1637 is hij weer te Hoei waar hij<br />

bij de leden van het conventskapittel genoemd wordt van 28 november 1637 tot 27 nov.<br />

1638 en opnieuw van 1645 tot 13-7-1650 en van 1656-1658. Hij stierf 19-1-1668, zie Ne<br />

crol. Marche, p. 280.<br />

22 Hs 341 C.<br />

23 A. VAN De PASCH, Clairlieu en zijn Prioren-generaal, in Clairlieu, XVIII, I960, p.<br />

39 ; hs 341 C passim.


RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS 15<br />

voor meerdere candidaten werden uitgesteld ? De eucharistieviering<br />

voor het convent en het koorgebed werden immers dagelijks<br />

gezongen en als een van de voornaamste verplichtingen<br />

beschouwd.<br />

De kleding in het zwarte habijt, terwijl het eigenlijke proefjaar<br />

begon met het dragen van het witte, was niet meer algemeen gebruikelijk<br />

in de orde. Volgens hs 341 C was het een onheuglijke<br />

en loffelijke gewoonte te Hoei en in de nabijgelegen kloosters, die<br />

men ook later, na een tegenovergesteld besluit van het generaal<br />

kapittel van 1658, niet wilde prijsgeven24. Het zwarte habijt zou<br />

een herinnering zijn aan de zwarte kleding van de seculiere kanun-<br />

niken, waaruit de kruisbroeders waren voortgekomen25. Het<br />

besluit van het generaal kapittel van 1627 dat de candidaten het<br />

noviciaat niet mochten beginnen, tenzij ze eerst minstens een half<br />

jaar in zwart habijt ,, commensales'' waren geweest, is blijkbaar<br />

zelfs te Hoei niet blijvend doorgedrongen, daar er in 1637 en vol-<br />

gende jaren de praktijk van het zwarte habijt voor een tot twee<br />

maanden in ere blijft26.<br />

Vergelijkt men in hs 341 C de data van de eerste aanneming en<br />

van de eerste h. mis, dan ligt daar vier tot vier en een half jaar tussen<br />

van vorming en studie, waarna dan nog universitaire studies<br />

konden volgen of soms ook aan de wijdingen voorafgingen. We<br />

hebben te weinig gegevens om tot meer algemene conclusies voor<br />

heel de orde te komen. In het klooster Marienfrede bij Dingden<br />

was het in de tweede helft van de 17e eeuw regel, dat na het novi<br />

ciaat nog minstens vier tot vijf jaar aan de studie besteed werd27.<br />

Voor het materiele werk waren er te Hoei bij het begin van<br />

Neerius' prioraat 'n tiental geprofeste donaten. In de lijst van<br />

1622 wordt meermalen ook de taak genoemd waarvoor ze waren<br />

24 Hs 341 C, p. 66-67 ; Definities, p. 484 en 486.<br />

25 L. HEERE, Het Kloosterkleed der Kruisheren, in Cruciferana, nova series nr 20, St.<br />

Agatha, 1955, p. 8 en notas 21-22, waaruit blijkt dat ook te Parijs die gewoonte bestond ;<br />

zie ook P. VERDUC. La Vie du Bienheureux Theodore de Celles, Perigueux 1681, p. 122<br />

(APHOSC, 1); de orde zou oorspronkelijk een zwart habijt gedragen hebben, waarvan dit<br />

gebruik een overblijfsel was.<br />

26 Hs 341 C, passim, waar herhaaldelijk de kleding voor een tot twee maanden in zwart<br />

habijt voorkomt.<br />

27 Liber Annotationum ab anno Domini 1656. Marienfrede, in Staatsarchiv Dusseldorf hs<br />

A. 144, rnededeling van dr A. Zwart (thans Hist. Archiv Stadt Koln, Kloster Marienfrede,<br />

Rep. u. Hss, Nr5).


16 RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS<br />

aangesteld, zodat we een indruk krijgen van de werkzaamheden<br />

van deze donaten.<br />

Aegidius Dothey, misschien nog kok toen Neerius prior werd, was reeds voor het generaal<br />

kapittel van 1620 gestorven, waar hij in de lijst van de overledenen herdacht wordt28.<br />

Philippus Lincke(n) was blijkbaar reeds overleden toen de lijst van 1622 werd opgesteld ; hij<br />

werd op het generaal kapittel van 1624 onder de overledenen genoemd 28a.<br />

Michael Baix was de portier van het klooster, een verantwoordelijke en delikate taak, waarvoor<br />

de persoon met zorg werd uitgekozen.<br />

Johannes du Champs was de brouwer van het klooster ; de traditie zegt, dat de gebouwen die<br />

bij het binnengaan in de poort rechts ook nu nog gelegen zijn en lang als parochiezaal dienst<br />

deden, in de kruisherentijd de brouwerij waren. Zoals de meeste kloosters in die tijd heeft<br />

dus ook Hoei zijn eigen brouwerij gehad. In een tijd dat de meeste spijzen alleen door inzouten<br />

konden bewaard worden, werd er veel bier gebruikt, zodat een eigen brouwerij algemeen<br />

gebruikelijk was. Een Leuvense historicus heeft uitgerekend dat juist door het zoute<br />

voedsel het bierverbruik zeer hoog was ; aan de hand van rekeningen van de universitaire col<br />

leges kwam hij aan een verbruik van gemiddeld ongeveer 550 liter per jaar, dus 1,50 per dag<br />

in het Atrechtcollege 29.<br />

Eustachius de Fallaij wordt aangegeven als de wijnbouwer van het klooster. Ook Hoei had<br />

zijn wijngaarden, gedeeltelijk vlak bij het klooster gelegen. Eustachius zal er wel de zorg en<br />

het toezicht over gehad hebben, daar het klooster meerdere wijnbouwers in dienst had. Hs<br />

341 C spreekt over het uitbetalen van de wijnbouwers, die meer dan anderhalve bunder bebouwden.<br />

Als men rekent dat er op een hectare ongeveer 3400 wijnstokken werden geplant<br />

en dat het klooster van zijn ongeveer 5000 wijnstokken (Helenenberg had er 30.000)<br />

minstens 10.000 liter wijn oogstte en in goede zomers ongeveer het dubbele, kan men moeilijk<br />

veronderstellen dat dit alleen voor eigen gebruik was. En misschien was het hier zoals te<br />

Leuven in Erasmus' tijd, toen voor feestelijke gelegenheden Rijnwijn of Beaune gebruikt<br />

werd. De eigen geteelde wijn noemde Erasmus ,,vinum villicum", boerenwijn, terwijl pro<br />

fessor Barlandus van ,,vilum" (slecht) sprak inplaats van ,,vinum" 30.<br />

Petrus de Coutwen, zonder taakaanduiding.<br />

Paschasius de Ronval, de tuinman, zal met de zorg voor tuinen en boomgaarden bij en rond<br />

het klooster zijn handen vol gehad hebben.<br />

Michael'was kleermaker, maar moet voor het gerieven van zoveel mensen ook de nodige hulp<br />

hebben gehad, evenals broeder-brouwer en wijnbouwer.<br />

Paulus Lienart zal geen vakman geweest zijn en zich met het noodzakelijke huiswerk hebben<br />

bezig gehouden.<br />

Lambertus staat aangegeven als kok.<br />

28 Definities, p. 441. Hij overleed 18 Jan. 1618, 1619 of 1620, zodat't niet zeker is dat hij<br />

Neerius nog meemaakte; zie Obit. Moulins, p. 87 (in Necrol. Marche: Doteez, conversus,<br />

3-1).<br />

28a Definities, p. 446 ; Necrol. Marche, p. 298, sterfdag 8 juni 1620, 1621 of 1622.<br />

29 E. DE MAESSCHALCK, Collegemaaltijden te Leuven ten tijde van Erasmus, in Alumni<br />

Leuven, XIII, 1982, nr. 2, p. 12-16 ; voor de drank p. 15-16 ; dat dit 100 jaar voordien gebeurde,<br />

doet hier m.i. weinig ter zake, zolang de voedingsproducten voornamelijk door zout<br />

voor bederf moesten bewaard worden.<br />

30 Hs 341 C, p. 2 ; P. VAN DEN BOSCH, Helenenberg, in Clairlieu, XLI, 1983, p.<br />

156-157 ; De MAESSCHALCK, a.c, p. 16. Broeder Fallay kon wel uit een wijnbouwersfamilie<br />

komen ; 15-11-1630 stierf de donaat Joannes Fallay, vinearum cultor; zie Obit. Moulins, p.<br />

382 (Fallan) en J. BANELIUS, Gloriosi corporis S. Odiliae... Translatio, Keulen, 1621, p.<br />

157-160 waar zijn dood beschreven wordt.


<strong>CLAIRLIEU</strong> in de XVIIe eeuw (uiterst links) - Gravure van Mathieu MERIAN (Brussel, Kon. Bibl.)


CHRQNICO<br />

Wuia,Cri etcanofu<br />

ORDINIS SAN<br />

Titelbladzijde van Russelius' Chronicon


RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS 17<br />

Simon werkte als kuiper bij de brouwerij, waaraan blijkbaar een tonnenmakerij verbonden<br />

was31<br />

Samen met de priesters vormden deze broeders de vaste communiteit<br />

van mensen die in het klooster leefden. Maar er waren meer<br />

conventuales van Hoei dan bovengenoemden. Naast deze twee<br />

lijsten staan er nog twee andere, nl. van priesters die naar andere<br />

kloosters waren geroepen om er het ambt van prior uit te oefenen ;<br />

eenmaal ouder geworden of vanwege omstandigheden afgetreden,<br />

bleven ze in dat klooster of keerden naar Hoei terug ; verder een<br />

lijst van universitairen.<br />

c. Prioren in andere kloosters<br />

Georgius Kaetshoven verbleef te Emmerich, waar hij van 1603 tot 1623 prior geweest was en<br />

toen vanwege zijn hoge ouderdom ontslag nam. Hij overleed te Emmerich op 31 maart<br />

1626 32.<br />

Petrus de Streelv/zs al in 1609 prior te Namen en werd in 1612, 1617 en 1627 tot definitor<br />

gekozen. Hij overleed te Namen op 20 maart 1646 33.<br />

Jacobus Garitte was ingetreden te Hoei op 22 October 1594 en in 1622 prior van het<br />

kloostertje te Virton in Luxemburg, reeds vanaf 1614 en tot 1632 34.<br />

Nicolaus Henrici trad te Hoei in op 23 mei 1598. Tussen 1609 en 1628 was hij 17 jaar prior te<br />

Dinant en werd in 1620 tot definitor gekozen. Hij overleed waarschijnlijk voor 28 mei 163135.<br />

Johannes Hoboval, eerst prior te Doornik (1619-ongeveer 1621), was in 1622 subprior te<br />

Namen tot aan zijn dood op 7 mei 1625 of 1626 36.<br />

Johannes Adriani was in 1617-1619 subprior te Maastricht, vertrok in 1620 naar Sint-Agatha<br />

en was in 1622 subprior in den Bosch. In 1631, 1633 en 1640 wordt hij vermeld als prior te<br />

Duisburg. In 1644 was hij te Hoei, waar hij bij het conventskapittel op 20 juli onmiddellijk<br />

na Neerius vernoemd werd, maar zonder de titel van subprior. Daarna komt hij in 1648<br />

voor als subprior te Aken 37.<br />

31 Cupifex staat in de lijst van 1622. P. de Coutwen in Necrol. Marche, p. 323 als Petrus<br />

Coutueng, overleden 10 dec; P. de Ronval ibidem, p. 175 als Paschasius Ronvaux, conversus,<br />

stierf 5 juli; Michael, Obit. Moulins, p. 369 als Michael Conversus, stierf 19 October ; P.<br />

Iienart overleed 12 sept. 1624, 1625 of 1626, Definities, p. 450 ; Necrol. Marche, p 310<br />

32 VAN LlESHOUT, o.c. p. 135-136 ; Definities, p. 449 ; Annales, II, p. 400-401.<br />

33 Anna/es, III, p. 140 en 224 ; Definities p. 432, 436, 447, 473 ; Necrol. Marche p<br />

288 : sterfdag 27 dec. ; BERLIERE, I, p. 152 heeft 20 dec, wat beter lijkt daar 30-12-1646<br />

Pierre Blavier prior gekozen werd, oomzegger van Streel.<br />

34 Hs 341 C, p. 260 ; in de Definities komt hij niet voor; Monasticon beige, V Luik<br />

1975, p. 349 ; Clairlieu, XXXVII, 1979, p. 144 ; Necrol. Marche, p. 298 vermeldt 'n Jaco<br />

bus Gaurelle, sterfdag 7 juni.<br />

35 Hs 341 C, p. 260 ; Annales, III, p. 132 ; Definities, p. 438 ; Monasticon, I, p. 150; in<br />

de Definities wordt hij verder niet vermeld ; bij het generaal kapittel van 1631, het eerste<br />

na 1627, p. 456 worden geen overledenen genoemd ; ook in latere akten van Hoei komt<br />

zijn naam niet meer voor, zodat we veronderstellen dat hij voor 28 mei 1631 overleden is,<br />

volgens Necrolog. Marche, p. 282, op 3 februari; volgens Obit. Moulins p. 98 op 7 febr.<br />

36 Oboval, Annales, III, p. 142 ; Definities, p. 449; Necrol. Marche, p. 294.<br />

37 Annales, I, 2, p. 79; hs 341 C, p. 26 en 30; op zijn oude dag is hij naar Hoei teruggekeerd<br />

en wordt vanaf 13 juli 1650 tot 9 sept. 1658 in de verslagen van de conventskapittels<br />

genoemd ; verder gaat de kroniek van Wansoule niet; volgens Necrol. Marche, p. 281<br />

stierf hij 28-1-1662 ; Obit. Moulins, p. 91.


18 RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS<br />

d. Universiteitsstudenten<br />

Verder waren er dan nog de clerici die in 1622 op verschillende<br />

universiteiten studeerden, voor een enkel klooster het respectabele<br />

getal van acht. Jammer genoeg worden de universiteiten niet<br />

genoemd.<br />

Johannes Banelius, die op 2 October 1611 het zwarte habijt ontving, schreef meerdere boek-<br />

jes over de verering van de H. Odilia. Volgens eigen getuigenis was hij in 1612 te Hoei op<br />

voorspraak van deze heilige van een hardnekkige ziekte genezen. In 1616 schreef hij zijn<br />

eerste boekje in het frans, in 1621 een tweede in het latijn. Dit droeg hij te Keulen aan ge-<br />

neraal Neerius op, wat doet vermoeden dat hij daar gestudeerd heeft. Reeds op 9 October<br />

1622 stierf hij en werd in 1624 op het generaal kapittel onder de overledenen genoemd 38.<br />

Daniel a Cruce : er was een oudere Daniel a Cruce, wiens naam voorkomt in enkele gedruk-<br />

te werken van de Hoeise bibliotheek, nu bewaard in het Groot Seminarie te Luik, en wel in<br />

1583 en 1585. Daar hij in de lijst van .1622 niet voorkomt, ook niet als elders verblijvend,<br />

zal hij toen reeds overleden zijn, al kan hij de beginjaren van Neerius' generalaat hebben<br />

meegemaakt.<br />

Daniel a Cruce junior, geboren in 1592 of 1593 te Luik, komt reeds in 1614, 1618 en 1619<br />

voor in gedrukte werken van de Hoeise bibliotheek. In 1619 noemt hij zich bibliothecaris,<br />

Rector Bibliothecae. Na zijn studies aan de Leuvense Universiteit rond 1624 te Hoei terug-<br />

gekeerd, kan hij hier niet langer dan tot 1634 gebleven zijn daar hij in de akte van 1634 en<br />

in handschrift 341 C onder de bestuursperiode van Neerius niet meer voorkomt. In 1637 ge-<br />

tuigde hij bij het informatieproces voor hulpbisschop Sylvius; hij was toen subprior te<br />

Aken, waar hij in 1639 (tot 1653) prior werd 39.<br />

Robert de Gerbehaye werd reeds op het generaal kapittel van 1624 onder de overledenen<br />

genoemd40.<br />

Nicolaus Hanneffius werd na zijn universitaire studies al spoedig prior te Toulouse, daarna<br />

te Chaulnes (Chauny) in Frankrijk en van 1634-1654 te Doornik. In 1634, 1644 en 1652<br />

werd hij definitor gekozen en keerde in 1654 als generaal naar Hoei terug 4l.<br />

Augustinus a Quercu lijkt na zijn studies heel zijn leven te Hoei doorgebracht te hebben, al<br />

is het niet uitgesloten dat hij tot 1634 elders verbleef. Van dan af tot na Neerius' dood vin-<br />

den we zijn naam geregeld te Hoei terug in de verslagen van de conventskapittels. Op 21<br />

October 1647 staat hij als ,, senior " na de subprior vermeld 42.<br />

38 Hs 341 C, p. 260 ; VAN LlESHOUT, o.c, p. 7 w. en 99 ; Definities, p. 445 ; Necrolog.<br />

Marche, p. 315.<br />

39 Hss 6 K 20 geeft 2 maal Pater Daniel de Cruce; J.P. DepAIRE, La Bibliotheque des<br />

Croisiers de Huy de Liege et de Namur, Luik, 1970, II, p. 151. Voor Daniel jr, nr. 19 K 20,<br />

II, 151; 6 B 10, II, 84 ; Luik Universiteitsbibliotheek, 215, II, 48 ; volgens Depaire, I, 42<br />

zou er slechts een Daniel a Cruce zijn ; Annales, I, 2, p. 79 en II, p. 157 ; RAMAEKERS, a.c,<br />

II in Clairlieu, XLI, 1983, p. 102. Hs 341 C p. 50 vermeldt dat Daniel 19-6-1653 tijdens de<br />

Pretiosaplechtigheid te Hoei door de generaal tot subprior werd aangesteld. Obit. Moulins,<br />

p. 129 geeft 6 april, zonder jaar, als overlijdensdatum.<br />

40 Definities, p. 445 ; volgens Necrolog. Marche p. 315, stierf hij op 9 October 1622 evenals<br />

Joh. Banelt, wat aan een besmettelijke ziekte als pest doet denken.<br />

41 VAN De PASCH, a.c, p. 42-44 (zie nota 23).<br />

42 Komt in Annales en Definities niet voor; wel voortdurend in hs 341 C; vanaf<br />

27-6-1648 wordt hij als subprior vermeld, wat hij waarschijnlijk tot einde 1650 gebleven is;<br />

sterfdatum 21-1-1658, Necrol. Marche, p. 280 en Obit. Moulins, p. 89.


RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS 19<br />

Nicolaus du Chesne studeerde in 1622 waarschijnlijk de ,,artes" te Leuven. Op 3 april 1626<br />

liet hij zich daar inschrijven, klaarblijkelijk voor de theologie, en wel als ,,pauper" 43. Hij<br />

zal toen te Leuven op het Luiks college verbleven hebben. Eigenaardig is dat van de twee<br />

tegelijk met hem als ,,pauperes" ingeschreven Naamse kruisheren op 3 en 6 april 1626, er<br />

een in de pedagogie ,,Het Varken" verbleef, waar hij dan wel student in de ,,artes" geweest<br />

zal zijn. Nicolaus heeft zijn studies niet kunnen voltooien, daar hij reeds op 3 augustus<br />

1626 stierf; in 1627 werd hij op het generaal kapittel onder de overledenen<br />

herdacht44.<br />

Aegidius Wansoule is wel in heel de periode van Neerius' generalaat te Hoei gebleven. Hij<br />

trad er in op de eerste zondag van October (4-10) 1620 en was, toen hij op de universiteit<br />

studeerde, zoals meerdere anderen nog niet priester gewijd. Enkele jaren later immers werd<br />

te Rome dispensatie aangevraagd, omdat hij zes dagen te jong was voor de priesterwijding45.<br />

Dit moet wel voor 1626 geweest zijn. Toen werd nl. voor drie fraters, Servatius<br />

Dans, Aegidius van Saint-Vith en Jacobus Brabant eveneens dispensatie gevraagd voor de<br />

wijding vanwege te jonge leeftijd, terwijl ze in de ons bekende naamlijsten van de convents<br />

kapittels steeds achter Wansoule staan46. Na zijn studies zal hij normaal tot ,,lector" te<br />

Hoei benoemd zijn, al is de mogelijkheid niet uitgesloten dat hij na 1626 en voor 1634 el<br />

ders verbleven heeft. Maar in de oorkonde van 1634 en vanaf 1637 in zijn eigen verslagen<br />

van de conventskapittels komt hij steeds in de naamlijsten voor. Van einde 1637 tot lang na<br />

het generalaat van Neerius heeft hij de taak van notarius van het conventskapittel uitgeoefend.<br />

We mogen hem dankbaar zijn voor de geregelde verslagen en de vele naamlijsten van<br />

zijn convent47.<br />

Anthonius Boux is de laatste universiteitsstudent uit de lijst van 1622. Hij studeerde<br />

minstens tot 1624 te Leuven. Te Hoei teruggekeerd, werd hij er in elk geval voor 1634 subprior<br />

; dit bleef hij tot aan zijn dood op 26 april( ?) 1646. Wansoule vermeldt in juni 1645<br />

dat Boux, Bonhomme en Braibant vanwege ziekte bij het conventskapittel afwezig waren.<br />

In 1648 worden Boux en Bonhomme samen met hun prior-generaal, op het generaal kapit<br />

tel herdacht in de lijst van de overledenen 48.<br />

Dat was dan de communiteit in haar totaliteit. Zo reeds, en bijzonder<br />

uit de lijst van prioren en hoogstudenten, waarvan er meerderen<br />

in andere kloosters terecht kwamen, blijkt de uitstraling van<br />

het moederhuis over heel de orde. Hoei vormde een degelijke<br />

43 Matricule, V, p. 160, nr. 24.<br />

M Ibidem, p. 160, nr. 25 en p. 161, nr. 43 ; Definities, p. 450 ; Obit. Moufins, p. 177.<br />

45 Hs 341 C, p. 260 ; de datum van dit rescript was zeker onleesbaar, daar in de Analecta<br />

Vaticano-Belgica, 2e serie, III, Brussel-Rome, 1958, p. 276 nr 971 staat aaneeireven • tussen<br />

1624 en 1634". *<br />

^ Ibidem, nr 736.<br />

47 Vanaf 13-7-1650 komt hij als subprior voor, tot 17-2-1653 als hij ontslag vraagt als<br />

subprior en eveneens van andere lasten wil ontheven worden; het register wil hij nog wel<br />

bijhouden. Op 13-12-1657 doet hij op gezag en opdracht van magister-generaal Nic. de<br />

Hanneffe, tot dan toe gedelegeerd door de bisschop als visitator en overste van de zusters<br />

Penitentinnen van Sint Franciscus te Hoei, afstand ten gunste van de overste van de zusters<br />

zelf, vgl. hs 341 C, p. 65 en Annales, I, 2, p. 92 en VAN De Pasch, a.c, p. 43. In 1653<br />

werd voor zijn familie een jaargetijde gesticht te Hoei op 2 October, met pitantia voor de<br />

confraters, hs p. 52-54 en Anna/es, III, p. 725. Van ongeveer 1665-1676 prior te Dinant en<br />

in 1669 definitor, Annales, III, p. 253, 327, Definities, p. 491 en 495 ; Berliere, o.c, I,<br />

150 ; V, 343 ; Obituaire Moulins, p. 186 sterfdatum 23-8-1681.<br />

48 Annales, I, 1, p. 189 ; I, 2, p. 72 ; Definities, p. 473 ; hs 341 C p. 4 en passim ; nota<br />

21 van dit hoofdstuk ; Necrol. Marche, p. 292.


20 RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS<br />

gemeenschap, waar wetenschap en gemeenschapsleven in al zijn<br />

vormen samengingen.<br />

e. Het communiteitsleven te Hoei<br />

Het feit dat de pauselijke legaat Antonius Albergati, die bij zijn<br />

bezoek aan Hoei, reeds enkele jaren voor Neerius, ook de kruishe<br />

ren bezocht, de communiteit feliciteerde met haar generaal Her<br />

man Hasius en hem een zilveren ciborie schonk, getuigt voor het<br />

religieuze leven van deze communiteit49. Dat Neerius het voor-<br />

beeld van Hasius gevolgd heeft en zorgde voor een regelmatig<br />

kloosterleven, kan men afleiden uit een getuigenis van burge-<br />

meester Melart, ongeveer 25 jaar later. In 1641 legde hij er speciaal<br />

de nadruk op dat de kruisheren zeer stipt waren in hun officies en<br />

religieuze fiincties en de metten zongen om elf uur 's nachts ; ook<br />

in andere verplichtingen waren ze trouw. Wat het tijdelijke be-<br />

treft: ze waren goede beheerders, zodat ze 't breed hadden en rijk<br />

waren aan landerijen, inkomsten en renten50. Bij lezing van hand-<br />

schrift 341 C van de Luikse universiteitsbibliotheek krijgt men<br />

trouwens de indruk, dat Neerius en de Hoeise communiteit veelei-<br />

send waren voor wat het aanvaarden van nieuwelingen betreft en<br />

er niet tegen opzagen hen bij een niet onberispelijk gedrag op het<br />

einde van het noviciaat weg te sturen. Eens staat er zelfs dat Neeri<br />

us een novice vanwege zijn ongepast gedrag niet eens voor de pro-<br />

fessie aan de communiteit wilde voorstellen. Dat bij het voorlopig<br />

uitstellen voor het noviciaat de zorg voor de liturgie doorslagge-<br />

vend kon zijn, blijkt uit meerdere gevallen waarin candidaten nog<br />

niet mochten intreden of het habijt nog niet mochten ontvangen,<br />

vooraleer ze in het zingen voldoende bekwaam zouden zijn. En ie-<br />

mand die opzettelijk een ziekte ontkend en verborgen gehouden<br />

had, werd ,,in aanwezigheid van fraters en novicen" weggestuurd51.<br />

Bij kleding en professie leidde Neerius zelf de plech-<br />

tigheden tenzij het bij zijn afwezigheid door de subprior gedaan<br />

werd. Ze hadden plaats in de kerk of de kapittelzaal (in aula<br />

49 Van De Pasch, a.c, p. 37.<br />

50 F. GORRISSEN, Histoire de la Ville et du Chateau de Huy d'apres Laurent Melartt continuee<br />

jusqu'a nos jours, Hoei, 1839, p. 294. Melart gaf zijn werk uit in 1641 te Luik ; het<br />

is dus het werk van een tijdgenoot en ooggetuige.<br />

51 Hs 341 C, p. 6, 8, 9, 12, 13, 16.


RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS 21<br />

nostra), soms in de aula principis, maar ook wel ooit in de hal<br />

voor de kamer van de generaal of op zijn kamer zelf52. Ook de<br />

eerste mis van de nieuwgewijden werd telkens plechtig gevierd en<br />

later opgetekend.<br />

Men heeft Neerius later, in 1639, verweten dat hij te eigenmachtig<br />

optrad53. Voor het bestuur van zijn eigen klooster kunnen<br />

we daar uit de aanwezige gegevens geen aanwijzingen voor vinden.<br />

Vanaf 1637 tot 1648 kan uit handschrift 341 C worden aange-<br />

toond, dat de conventskapittels vaak gehouden werden, en er is<br />

geen reden om te veronderstellen dat het in de voorafgaande jaren<br />

anders was. Ze hadden plaats in de kapittelzaal, de gastenkamer,<br />

de kamer van de generaal, soms in de ,,nuntiuskamer" en ook<br />

wel ooit ,,in refectorio ante prandium". Het waren geen bijeenkomsten<br />

op geregelde tijden, maar naargelang de omstandigheden<br />

het nodig maakten : altijd bij vervreemding of verpachting van<br />

goederen en bij het aanvaarden van de candidaten voor de intrede,<br />

de kleding in het zwarte en naderhand in het witte habijt en de<br />

professie. Ook bij het aanvaarden van stichtingen en bij dringende<br />

onverwachte omstandigheden. In 1637 was frater Aegidius Wan-<br />

soule aangesteld als notarius, om de verslagen van die kapittels op<br />

te maken. Als reden schrijft hij erbij : ,,opdat het beslotene zijn<br />

kracht niet zou verliezen en omdat de kennis daarvan ook later<br />

nuttig zal kunnen zijn". Reeds van 28 november tot 24 december<br />

1637 hadden wegens bijzondere omstandigheden zes bijeenkomsten<br />

plaats54, in 1638 negen ; in 1639 staat er geen opgete<br />

kend, maar in 1640 veertien; de volgende jaren aanmerkelijk<br />

minder55.<br />

Ook de vasten- en onthoudingswetten werden streng onderhouden<br />

en er werd blijkbaar nook in gedispenseerd. Men hield stevig<br />

vast aan de tradities, al kon men die ook wel op een erg formalistische<br />

manier omzeilen. Bij de eerste heilige mis op zondag 5 en<br />

maandag 6 October 1642 van Damianus (Aegidius) Balla en Lambertus<br />

Feron, beiden student te Leuven, werd blijkbaar het feest<br />

van de tweede op woensdag gevierd. Wansoule vertelt nl. dat er<br />

52 Ibidem, p. 18.<br />

53 Zie verder p. 92-93<br />

54 Zie verder p. 30 w.<br />

55 Hs 341 C passim.


22 RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS<br />

vanwege de woensdag niet kan worden gedispenseerd ; maar men<br />

gebruikte ,,de gratia speciali" de maaltijd in het gastenkwartier.<br />

Het feit dat Wansoule dit optekent, toont tegelijkertijd het uitzonderlijke<br />

van zo'n gebeurtenis aan36.<br />

In de mooie kerk met het mime koor en de prachtige koorbanken,<br />

het gebrandschilderde raam van de H. Odilia en het door<br />

kruisheer Pietkin van Namen gebouwde orgel, was er de mogelijkheid<br />

tot het keurig verzorgen van de liturgie. Kardinaal Erard de la<br />

Marck had er een eeuw vroeger zijn beeld in marmer laten plaat-<br />

sen, het hart in beide handen omhooggeheven en het zo opdragend<br />

aan God. Na zijn dood op 15 februari 1538 werd hij te Luik<br />

begraven, maar zijn hart werd naar Clairlieu overgebracht. Dat<br />

beeld moet een van de pronkstukken zijn geweest op het mooie<br />

koor waar ook de generaals werden begraven. De bouwgeschiedenis<br />

van de kerk was in Neerius' tijd ver voltooid, tot en met de<br />

prachtige toren en beiaard. Maar de kerk werd door hem met zeer<br />

mooie versieringen en kunstige reliekhouders verrijkt57. In die kerk<br />

had het nachtelijk en dagelijks gezongen officie plaats, waarvan de<br />

conventsmis het middelpunt was. Vaak waren er jaargetijden, waar<br />

dan de een of andere goede gave aan verbonden was, zoals een<br />

apart vleesgerecht of een glas wijn bij het middagmaal. Sinds generaal<br />

Neerius in 1630 het privilege van de pontificalia verkregen<br />

had, zullen de diensten op de grote feesten en bij bijzondere gelegenheden<br />

wel pontifikaal gecelebreerd zijn. Het prestige van de<br />

generaal en van zijn communiteit naar de buitenwereld toe is daar<br />

door zeker gegroeid. Hij werd, niet steeds tot genoegen van de de-<br />

ken en het kapittel van de Onze Lievevrouwekerk, ook elders uitgenodigd<br />

om te pontificeren en daardoor de plechtigheden grotere<br />

luister bij te zetten. De capucijnen van Hoei nodigden hem meerdere<br />

malen uit om op het feest van hun stichter Sint Franciscus, 4<br />

October, in hun kloosterkerk de hoogmis te pontificeren. Neerius<br />

ging er dan, steeds vergezeld van enkele kruisheren die de taak van<br />

diaken en subdiaken vervulden, naar toe ; na de mis werd de ze-<br />

56 Ibidem, p. 17. Damianus is een kloosternaam, daar er al 2 Aegidii waren, zoals Johan<br />

nes Prion de naam Carolus kreeg, p. 13. In Definities, p. 477 en Necrol. Marche, p. 324<br />

staat Martinus Prion.<br />

57 RuSSELIUS, Cbronicon, p. 182 ; VAN De PASCH, a.c, 19-29, 31, 38. Voor 't beeld v.<br />

Erard de la Marck, zie GORRISSEN, o.c, 326, RUSSEUUS, o.c, p. 152-153, Annales, I, 2, p.<br />

16.


RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS 23<br />

gen met het Allerheiligste gegeven. Op 21 februari 1639 deed hij<br />

pontificaliter de uitvaart van de baronesse van Grisor in de kerk<br />

van de monialen van Lens in Haspengouw, weer met assistentie<br />

van meerdere confraters. Toen de Jezuieten van Hoei op 8 augustus<br />

1640 een gedachtenisfeest van hun klooster vierden, werd<br />

Neerius uitgenodigd om te pontificeren. De deken van de Lieve<br />

Vrouwekerk meende hem dit te kunnen verbieden, maar Neerius<br />

legde dit verbod naast zich neer en pontificeerde de hoogmis, met<br />

o.a. twee kruisheren als assistenten.<br />

Ook buiten de eigen stad werd hij gevraagd. De magistraat van<br />

Dinant nodigde hem uit om op O.L.Vrouw Hemelvaart 1640 in de<br />

kapittelkerk een pontificale hoogmis te doen en daarna in de processie<br />

het H. Sacrament te dragen. Zijn ereloon bestond in ,,24<br />

bekers sterke wijn". Daags daarna op het feest van Sint Rochus<br />

pontificeerde hij in de kruisherenkerk en droeg opnieuw het H.<br />

Sacrament in processie rond. Soms deed hij na het diner dan nog<br />

de pontificale vespers. Op Sacramentsdag 1642 was hij, nu met<br />

toestemming van de deken, in de Sint Mengoldparochie te Hoei<br />

uitgenodigd en op het feest van Sint Elisabeth bij de grauwzusters,<br />

telkens met twee kruisheren als assistenten58.<br />

Ook oefende hij in eigen kloosterkerk en voor eigen fraters de<br />

bevoegdheid uit om de tonsuur en de kleine wijdingen toe te dienen.<br />

Bij de subdiakenwijding van Carolus Prion in 1642 maakte de<br />

hulpbisschop van Luik moeilijkheden, omdat niet zou vaststaan<br />

dat de generaal deze wijdingsmacht bezat. Daar de wijding nor-<br />

maal doorgang vond, zal het probleem wel spoedig opgelost ge-<br />

weest zijn59.<br />

Als we bedenken dat heel de bestuursperiode van Neerius zich<br />

afspeelde gedurende de dertigjarige (en tegelijk de dertig laatste<br />

jaren van de tachtigjarige) oorlog, is het duidelijk dat dit voor<br />

hem als ordesgeneraal veel moeilijkheden met zich meebracht. Als<br />

prior van Hoei heeft hijzelf en zijn convent er jarenlang geen pro-<br />

blemen door ondervonden. Het twaalfjarig bestand in 1609 bracht<br />

tot 1621 een betrekkelijke rust. Het voortdurend heen en weer<br />

trekken van spaanse en staatse troepen, de ergste plaag voor de be-<br />

58 Hs 341 C, p. 9, 12, 13, 15, 16, 18 ; Annales, I, 2, p. 70 en 71.<br />

59 Hs 341 C, p. 16, Annales, I, 2, p. 71.


24 RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS<br />

volking die voortdurend door plundering en gemeenheden lastig gevallen<br />

werd, hield tijdelijk op. Ook de regering van Albrecht en Isa<br />

bella in de zuidelijke Nederlanden droeg tot de vrede bij. Dat alles<br />

heeft Neerius' bestuur te Hoei vergemakkelijkt. We menen dan<br />

ook, na al het bovenstaande, dat het leven in ,,het klooster buiten<br />

de muren " regelmatig verliep en dat de decreten van de synode van<br />

Sint Lambertus te Luik in 1618 maar weinig betrekking hadden op<br />

het Hoeise klooster. Voor de seculieren sprak de synode over simonie,<br />

afwezigheid bij het officie in de coUegiale kerken en het huren<br />

van andere priesters om het te kunnen laten doorgaan, over concubinaat<br />

en dronkenschap. Voor de religieuzen keurde men de royale<br />

feestmalen af bij de inkleding en vaardigde het bevel uit om 's<br />

avonds om 9 uur het dormitorium af te sluiten en zo het nachtelijk<br />

uitgaan te beperken60.<br />

f. Relaties naar buiten<br />

Magister-generaal Augustinus Neerius had ook buiten het<br />

klooster meerdere bevoegdheden, waaronder het begeven van beneficies<br />

op de begijnhoven van de Veemarkt en van de Rue des<br />

Foullons61. Ook was hij visitator bij de zusters van Saint-Quirin te<br />

Hoei. Zijn ervaringen zijn er niet altijd even gelukkig geweest. Na<br />

een van die visitaties, einde 1637 of begin 1638, had hij meerdere<br />

beslissingen getroffen maar blijkbaar nog niet uitgevaardigd. Toen<br />

de zusters daarop aandrongen, waren de onenigheden in het<br />

klooster blijkbaar zo toegenomen, dat de generaal het noodzakelijk<br />

vond om eerst een nieuwe visitatie te houden. De priorin weigerde<br />

hem echter de toegang, zodat de generaal zich tot de Congregatie<br />

van de regulieren te Rome wendde om van zijn opdracht<br />

ontslagen te worden. De nuntius Alfieri moest toen een nieuwe vi<br />

sitator benoemen, die de zusters zou kunnen terugbrengen tot de<br />

gehoorzaamheid en die daartoe de noodzakelijke strafbevoegdheden<br />

zou krijgen62.<br />

Van de 26 stichtingen van broodbedeling te Hoei was die van<br />

Jehan Remy (1449) bij de kruisheren gevestigd. Van negen mud<br />

60 F. GORRISSEN, o.c, p. 374-375.<br />

61 Ibidem, p. 351.<br />

62 Analecta Vaticano-Belgica, reeks II, vol. I, Brussel-Rome, 1956, p. 121, nr 228 ;<br />

21-5-1638.


RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS 25<br />

graan moesten jaarlijks broden gebakken worden. De vier naaste<br />

familieleden van de stichter kwamen daartoe elk jaar voor het feest<br />

van Sint Domitianus op 7 mei63 bij de kruisheren bij elkaar om<br />

samen met hen overeen te komen over gewicht en grootte van de<br />

,,weggen", de kleine wittebroden die werden uitgedeeld. Dan<br />

werd op 7 mei door de omroeper de uitdeling bekend gemaakt,<br />

zodat tegen 2 uur namiddag de armen aan de kerkdeur van de<br />

kruisheren samenstroomden om de gave in ontvangst te nemen64.<br />

Vaak trouwens zullen de armen er zijn samengedrumd om voedsel<br />

of geld, speciaal in tijden van kommer en nood. En die waren er<br />

na 1621 voortdurend. Reeds in 1622 waren de wegen onveilig, zo<br />

dat Neerius van de stad een vrijgeleide kreeg65. Toen in 1628 de<br />

ambachten hun vrijheden tegen hun prinsbisschop verdedigden,<br />

liet Ferdinand van Beieren vanuit zijn vaderland 3000 man voetvolk<br />

en 500 ruiters komen, gevolgd door een massa vrouwen en<br />

kinderen. De bende verspreidde zich doorheen heel het Luikerland,<br />

o.a. in Hoei waar ze zeven tot acht maanden verbleef en de<br />

bevolking brandschatte. Ook in 1632 waren er vreemde troepen<br />

waardoor de levensduurte vreselijk steeg en men tien stuiver per<br />

brood moest betalen. Toen einde 1635 Jan van Weert aan het<br />

hoofd van 5 tot 6000 Croaten Luik belegerde en bezette (febr.<br />

1636-juni 1637), moest ook Hoei het ontgelden en werd geplunderd,<br />

nu eens door het ene, dan weer door het andere leger. Einde<br />

1636 brak er dan nog een besmettelijke ziekte uit in de stad, die<br />

op zes maanden tijd 7 tot 8000 mensenlevens eiste. Velen ontvluchtten<br />

Hoei, dat er, zoals burgemeester Melart het zelf zag en<br />

beschreef, als verlaten bijlag, zodat ,,het gras vrij kon groeien op<br />

de pleinen en de Maasbrug". De kloosters hadden gewoonlijk het<br />

meest te lijden van de soldatenplaag, die ook nog in 1639 voortduurde.<br />

Toch bleven ze het toevluchtsoord voor de vele<br />

behoeftigen66.<br />

Geregeld nam de communiteit ook deel aan de processies die in<br />

de stad gehouden werden en uitgingen van de hoofdparochie en<br />

het kapittel van de collegiale kerk van O.L.Vrouw. Het zal de jaar-<br />

63 J. GHESQUIERUS, Acta Sactorum Belgie selecta, Brussel, 1784, p. 162-173.<br />

64 GORRISSEN, O.C., p. 352.<br />

65 van De Pasch, a.c, p. 39.<br />

66 GORRISSEN, o.c, p. 378-382.


26 RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS<br />

lijkse sacramentsprocessie zijn en wellicht andere, bij speciale gele-<br />

genheden of als vast gebruik, gehouden. Frater Aegidius Wansoule<br />

zou er in zijn verslagen van de conventskapittels normaal geen<br />

melding van hebben gemaakt. De kruisheren en het kapittel had-<br />

den vroeger een overeenkomst gesloten, dat de kruisheren de ge-<br />

wone processies zouden bijwonen, op conditie dat ze daags van te<br />

voren of ter gelegener tijd zouden uitgenodigd worden. Maar be<br />

gin mei 1638 was dit niet gebeurd, zodat Wansoule ons zijn ver-<br />

haal vertelt in zijn handschrift. Namens generaal en convent had<br />

hij op 8 mei een bijeenkomst gehad met de deken van het kapit<br />

tel, de cantor en enkele andere leden. Aegidius had er de vroeger<br />

gemaakte afspraak in herinnering gebracht. Zeer beleefd had de<br />

deken zich geexcuseerd. Het kapittel had de thesaurier de op-<br />

dracht gegeven om voor de uitnodigingen te zorgen. De deken<br />

had hem na de processie berispt om zijn nalatigheid en zou deze<br />

berisping nog eens herhalen. De kruisheren moesten dan ook niet<br />

de deken en het kapittel verantwoordelijk stellen maar de ene per-<br />

soon die voor alles had moeten zorgen. Hij zelf zou er in het ver-<br />

volg over waken dat het niet meer zou gebeuren. Later is het toch<br />

nog eens gebeurd, maar dat was na Neerius' tijd. De relaties met<br />

de abdij van Neufmoustier moeten wel goed en hartelijk geweest<br />

zijn, daar de abt in 1627 tot de ,, participantes'' van de orde gere-<br />

kend werd en zo deelgenoot werd in de gebeden en geestelijke<br />

gunsten van de kruisheren67.<br />

Het valt, in dit verband enigszins op dat er nergens in het hand<br />

schrift van Wansoule over apostolaatsvormen gesproken wordt. In<br />

zoverre men bepaalde vormen als normaal beschouwde en er geen<br />

moeilijkheden over ontstonden, zwijgen de bronnen gewoonlijk.<br />

Ook Wansoule licht er ons niet over in, omdat het geen onderwerp<br />

voor het conventskapittel zal geweest zijn. De kruisheren in het<br />

klooster buiten de muren zullen het liturgische apostolaat in eigen<br />

kerk hebben uitgeoefend en er hebben gepreekt en biecht ge-<br />

hoord. Parochiewerk hadden ze blijkbaar niet, tenzij predikatie in<br />

of buiten de stad. In een stad met zoveel priesters en kloosters zal<br />

men aan hun hulp trouwens weinig behoefte hebben gehad, tenzij<br />

voor de taak van biechtvader of geestelijk leidsman in vrouwen-<br />

67 Hs 341 C, p. 8 en 41 ; voor Neufmoustier, G. HANSOTTE, Inventaire des Archives de<br />

I'Abbaye de Neufmoustier, Brussel, I960, I, p. 5, Inv. nr. 25 ; II, p. 398, reg. nr. 1067.


RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS 27<br />

kloosters. Het is ook weer alleen bij moeilijkheden zoals Neerius 2e<br />

bij zijn visitaties had ondervonden, dat men erover schrijft en 't<br />

voor het nageslacht bewaard blijft68.<br />

g. De communiteit in 1634<br />

Meermalen hebben we de oorkonde van 14 april 1634 aangehaald.<br />

Ze is belangrijk om haar inhoud, een van de stichtingen<br />

van jaargetijden die onder Neerius gedaan werden, en om de lijst<br />

van conventuales die er toen in Hoei waren als leden van het<br />

conventskapittel69.<br />

Erardus de Ville was in of iets na 1624 ingetreden in het Hoeise<br />

klooster, maar er na enkele jaren gestorven. De familie had in de<br />

jaren 1627 en 1629 meerdere bedragen gestort voor jaargetijden<br />

voor de familie de Ville. Nu, in april 1634 willen ze blijkbaar de<br />

zaak herzien, vanwege de grote som van vijftig brabantse guldens<br />

die Erardus' ouders bij de kleding van hun zoon als ,,ius vesturae"<br />

of ,, inkledingsrecht'' hadden gestort. De kruisheren zuUen<br />

voor de in 1627, 1629 en bij de kleding van Erardus betaalde be<br />

dragen in het vervolg volgende verplichtingen vervullen :<br />

a. een wekelijkse h. mis voor de ouders de Ville ;<br />

b. een jaargetijde op 15 maart;<br />

c. de kruisheren zuUen een ,,pitantia" of tractatie krijgen van<br />

wijn en vlees, zoals de heer de Ville het gewoon was te doen<br />

sinds de dood van zijn echtgenote ;<br />

d. daags voor het jaargetijde zullen de kruisheren de heer de Ville<br />

waarschuwen dat het jaargetijde gedaan wordt; na zijn dood<br />

zullen ze de naaste familie inlichten ;<br />

e. op de sterfdag van Erardus de Ville, de jong gestorven frater,<br />

zal eveneens een jaargetijde worden gehouden70.<br />

Deze oorkonde werd ondertekend door de leden van het<br />

conventskapittel:<br />

Augustinus Neerius, Wansoule,<br />

Boux, subprior, Dans, econoom,<br />

68 Zie boven p. 24.<br />

69 Archives de l'Etat a Huy, dossier Croisiers.<br />

70 Erardus de Ville was afkomstig van Hoei en is in of kort na 1624 ingetreden bij de<br />

kruisheren. Hij stierf 23 of 29 nov. 1631, 1632 of 1633. (Definities, p. 460); wellicht kort<br />

voor 1634, gezien de familie toen behoefte voelde de gedane stichtingen te veranderen.<br />

Obit. Moulins, p. 321, Gerardus Deville, 23 nov, Meerdere leden van de familie waren burgemeester<br />

van Hoei; ibidem, p. 387 met beschrijving v. h. familiewapen.


28 RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS<br />

Passeport (Pasport),<br />

de vroegere subprior, Colleij,<br />

Borset, Dardeius,<br />

Bourgoij, Braibant,<br />

Augustinus a Quercu, Charles Gaiffier.<br />

Het zijn allemaal bekende namen van te Hoei ingetreden kruisheren,<br />

zodat het enigszins opvallend is dat er geen enkele van een<br />

ander klooster bij voorkomt. Als aanvulling van een tekort aan<br />

mensen zullen ze te Hoei ook niemand hebben nodig gehad, daar<br />

er steeds een ruim voldoende aantal roepingen aanwezig was.<br />

h. aangroei van de communiteit onder Neerius<br />

In 1619 werd Neerius prior van het Hoeise kruisherenklooster.<br />

Vanaf 1620 kunnen we, op een lacune van ruim tien jaar na (ca<br />

1625-1637), de ingetredenen nagaan. We kunnen zien uit de vaak<br />

aangehaalde lijst uit hs 341 C en uit de verslagen in dit handschrift<br />

zelf, dat Clairlieu een evenwichtige communiteit herbergde,<br />

waar zowel ouderen, jongeren als mensen van middelbare leeftijd<br />

samenleefden. Volgend overzicht van intreden zal dit duidelijk<br />

maken.<br />

Namen<br />

Aegidius Beneux<br />

Jacobus Dardeius<br />

Aegidius Wansoule<br />

Anthonius Boux<br />

Servatius Dans<br />

Aegidius van Saint-Vith<br />

Servatius Colleij<br />

Jacobus Braibant<br />

Henricus Nicolai<br />

Carolus Gaiffier<br />

Gulielmus Frerart<br />

Thomas de THxhe<br />

Erardus de Ville<br />

Mathias Lomba<br />

Johannes van Saint-Vith<br />

Joh. Carolus Frerart<br />

Augustinus Jamart<br />

Laurentius Depris<br />

Joh. Canigeter<br />

Henri Le Rond, broeder<br />

Lambertus Feron<br />

Henricus Jurons, broeder<br />

Aegidius Balla<br />

Noviciaat<br />

1619<br />

1620<br />

1620<br />

ca 1620<br />

1621<br />

1621<br />

1621<br />

1624<br />

ca 1625<br />

ca1625<br />

ca 1630<br />

ca 1630<br />

1632<br />

Professie<br />

1620<br />

1621<br />

1621<br />

cal621<br />

1622<br />

1622<br />

1622<br />

1625<br />

ca 1636<br />

12-5-1641<br />

1637 maar na enkele maanden weggestuurd.<br />

1637 maar irt<br />

1642 weggestuurd.<br />

1637<br />

1637<br />

1638<br />

1638<br />

1638<br />

1639<br />

eerste h.mis<br />

1623<br />

ca 1626<br />

ca 1626<br />

ca 1626<br />

ca 1626<br />

6-10-1642<br />

5-10-1642


1640<br />

1640<br />

1640<br />

1641<br />

1641<br />

1641<br />

1641 maar afgewezen april 1641<br />

1642<br />

Lambertus Le Clercq(ue)Latomus, broeder * 1642<br />

RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS 29<br />

Gerardus de Salmis 1638 trad kort na 't ontvangen van het zwart<br />

habijt uit<br />

Remaclus Beaurein 1640 1641 5-1-1642<br />

Nicolaus Cocqremont 1640 1641<br />

Dionysius Nihoul, broeder 1640 1641<br />

Johannes Cosebue, broeder 1640 maar weggestuurd augustus 1641<br />

Johannes Prion<br />

Petrus Mariot(te)<br />

Petrus Rampen<br />

Johannes Mibais, broeder<br />

Petrus Hodeige<br />

Jordanus van Herck<br />

1646<br />

1643<br />

1644<br />

1647<br />

Mathias Gilbier, broeder 1646 1648<br />

9-6-1645<br />

1647<br />

1647<br />

28-7-164;<br />

15-1-165:<br />

Als men de eerste namen van deze lijst, tot en met Gaiffier, ver-<br />

gelijkt met die van 1634, blijkt reeds dat toen in de gemeenschap<br />

van Hoei negen jonge mensen leefden, die, naar de normale leef-<br />

tijd van intrede berekend, rond of even in de dertig waren. In de<br />

volgende lijst van einde 1637 in hs 341 C komt ook Aegidius van<br />

Saint-Vith weer voor71 terwijl Thomas Detrixhe72, Johannes van<br />

Saint-Vith73 en Carolus Frerart74 tussen 1634 en einde 1637 bij de<br />

leden van het conventskapittel gekomen zijn. Gaat men verdere<br />

verslagen in hs 341 C na, dan blijkt een voortdurende aanvulling<br />

van de communiteit, ook al blijven niet alle afgestudeerden te<br />

Hoei. In 1640 kwamen Frerart75 en Augustinus Jamart erbij76, in<br />

71 Zie boven nota 21. Voor wijdingsdata van Herck, Hodeige, Mariot, Prion en Rampen,<br />

zie A. DEBLON, Les Croisiers Ordonnes a Liege au lie et 18e siecle in Clairlieu, XXXIII,<br />

1975, p. 64. Voor Mathias Lomba: vermeld in 1629 als frater Mathias in archief Sint-<br />

Agatha, doos Rijnmaasprovincie, omslag Aken ; gestorven 26 aug. 1660, Obit. Moulins, p.<br />

188. Carolus Gaiffier stierf 5 oct. 1644-1647 als prior van Lannoy ; Definities, p. 473 ; Necrol.<br />

Marche, p. 309.<br />

72 Thomas Detrixhe is zeker niet te identificeren met de kanunnik van Maastricht, vgl. L.<br />

HEEBE, Thomas Detrixhe, in Clairlieu, XI, 1953, p. 89. Hij trad te Hoei in in of kort na<br />

1624 en bleef heel de tijd van Neerius te Hoei; zie hs 341 C lijst op p. 260 ; verslagen van<br />

Wansoule vanaf 1637 tot September 1648. Hij overleed 11 mei 1649/51 en werd in de lijst<br />

der overledenen van het generaal kapittel van 1652 opgenomen ; Definities, p. 477, Necrol.<br />

Marche p. 169 als Thomas de Thriexhe.<br />

73 Johan van Saint-Vith, te Hoei van einde 1637 tot 1658 ; dec. 1637 econoom, in 1645<br />

subprior (slechts 'n maand) en in 1652 procurator; overleed 4-12-1663 als subprior van<br />

Hoei; hs 341 C passim, Necrol. Marche, p. 322.<br />

74 Carolus Frerart was vanaf 1637 tot sept. 1658 te Hoei; hij komt niet voor in Annales<br />

of Definities; evenmin als in necrologium van Marche of obituarium van Moulins, wat erop<br />

zou kunnen wijzen dat hij niet te Hoei overleden is.<br />

75 Wilhelmus Frerart was zeker tot einde 1647 te Hoei, en opnieuw in juli 1650 ; niet in<br />

1652-1658 volgens hs 341 C passim ; in welke kloosters kan hij intussen geweest zijn ? Hij<br />

overleed 17 februari 1663, Obit. Moulins, p. 104.<br />

76 Jamart, zie verder p. 35


30 RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS<br />

1642 Laurentius Deprix77 en Remaclus Beaurein78, in 1644 Nicolaus<br />

Cocqremont79 en in 1645 Damianus Balla, die evenals Jamart<br />

te Leuven gestudeerd had80. Heel de tijd van zijn prioraat heeft<br />

generaal Neerius dan ook over een flinke gemeenschap kunnen beschikken<br />

en heeft Hoei steeds voldoende jongeren gehad om de<br />

gemeenschapsverplichtingen op degelijke manier te kunnen vervullen,<br />

om mensen door verdere universitaire studies te vervolmaken<br />

en ook nog andere kloosters door zijn overvloed aan jonge mannen<br />

te helpen.<br />

Dat wil daarom niet zeggen dat er geen moeilijkheden of pro-<br />

blemen waren, en zelfs zeer zware. Het waren de moeilijke tijds-<br />

omstandigheden die daar de voornaamste oorzaak van waren.<br />

i. Moeilijkheden en rampen<br />

We zagen reeds dat de stad Hoei vooral in de dertiger jaren niet<br />

van leed en ellende gespaard bleef, waarvan het toppunt bereikt<br />

werd door een besmettelijke ziekte die de bevolking van de stad<br />

als het ware halveerde en door steeds opnieuw plunderende<br />

soldatenbenden.<br />

Het was door deze omstandigheden van ziekte en nood, dat ein-<br />

de november 1637 en heel de maand december de moeilijkheden<br />

ontstonden bij de kruisheren tussen het convent en de econoom<br />

Servatius Dans (d'Ans), waarover Aegidius Wansoule ons in zijn<br />

register op de hoogte houdt. Frater Servatius meende, de commu-<br />

niteit te moeten waarschuwen voor de netelige toestand waarin ze<br />

verkeerde. ,,Rampen en ondergang bedreigen ons steeds meer",<br />

zo begint hij zijn verslag van 28 november. ,, Daarom wil ik U<br />

waarschuwen en inlichten over de toestand van Uw huis. Ge kunt<br />

77 Deprix was later (1659-1674) prior te Doornik en overleed in 1674 op 57 jarige leeftijd;<br />

HEERE, a.c. over Doornik, p. 70; Necrol. Marche geeft als datum ,,26 mei als prior<br />

van Doornik", p. 296 ; Monasticon, I, p. 463.<br />

78 Beaurein bleef gedurende heel het prioraat van Neerius, en ook daarna, al komt zijn<br />

naam niet steeds in de conventskapittels voor en dus wellicht met korte onderbrekingen, in<br />

Hoei. Hij overleed 5 maart 1655 ; Necrol. Marche, p. 286.<br />

79 Cokremont, Cocquerement, Cocheraimont bleef heel de tijd van Neerius te Hoei, en<br />

wel tot 1653, al komt zijn naam soms korte tijd niet in de conventskapittels voor ; prior van<br />

Virton wellicht al vanaf 1653 maar zeker van 1666-1679 en als prior overleden 13-4-1679 ;<br />

Necrol. Marche, p. 290; P. VAN Den BOSCH, Virton, in Clairlieu, XXXVII, 1979, p. 144.<br />

80 Studeerde reeds voor zijn priesterwijding te Leuven, wellicht tot 1645 ; bleef heel het<br />

prioraat van Neerius te Hoei. Overleed 4-6-1679 ; Necrol. Marche, p. 297 ; Obit. Moulins,<br />

p. 153.


RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS 31<br />

er dan de nodige besluiten uit trekken opdat we het zouden kun<br />

nen behouden, ondanks de rampzalige tijd die God ons laat mee-<br />

maken". En hij vervolgt, dat een econoom slechts rekenschap kan<br />

geven van wat hij ontvangen heeft; dat het land in de afgelopen<br />

jaren verwoest is en onvruchtbaar gemaakt, is zijn schuld niet. Hij<br />

trachtte te redden wat er te redden viel. Hij ontving slechts enkele<br />

kleine betalingen en wat graan dat de mensen missen konden ; en<br />

voor Sint Andries en Kerstmis, de normale vervaldagen, was er<br />

maar weinig te verwachten.<br />

Frater Servatius somt dan op, hoe lang ze nog met graan en<br />

drank, met boter, hop, azijn, hout en kolen zouden kunnen toe-<br />

komen; wat er desnoods nog aan wijn, azijn, hop en kolen zou<br />

kunnen verkocht worden. Maar de voorraden aan kaas, haring en<br />

stokvis, kaarsen en zout, gezouten vlees en spek moeten nodig<br />

worden aangevuld. Slachtvee is er nog wel, maar om specerijen,<br />

kruiden, suiker enz. bij te kopen is er gebrek aan geld. Het natte<br />

seizoen bedierf de prijzen van wijn, hooi, hop en azijn. De inte-<br />

resten van geleend geld zouden niet kunnen worden terugbetaald<br />

en aan de kruisheren verschuldigde renten werden evenmin betaald.<br />

Servatius noemt dan noodzakelijke bedragen om o.a. werkvolk<br />

en wijnbouwers te kunnen betalen en vraagt dringend om een<br />

oplossing.<br />

De reactie van het convent volgde reeds 's anderendaags. Kort<br />

samengevat: het stuk van Servatius is duister en dubbelzinnig ; we<br />

willen binnen veertien dagen een duidelijk financieel verslag van<br />

inkomsten en uitgaven, kredieten en schulden, en wel tot in bijzonderheden<br />

! Jacobus Dardeius was afwezig. De anderen tekenden<br />

het opgemaakte stuk: Neerius, Boux als subprior, Bonhomme,<br />

Augustinus a Quercu, Wansoule, Aegidius van Sint Vith (al<br />

ien oud-bekenden uit de lijst van 1622), Thomas Detrixhe sacrista,<br />

Johan van Sint Vith en Johannes Carolus Frerart.<br />

Hoe in die weken de verhouding was tussen Servatius Dans en<br />

de andere leden van het convent, is moeilijk te zeggen. Voorlopig<br />

lijkt alles nogal gewoon door te gaan, want op 15 december legt<br />

Servatius een goederenbetwisting tussen de kruisheren en een zekere<br />

Gerbehaye aan het conventskapittel ter behandeling voor,<br />

waarbij hijzelf een minnelijke schikking voorstelt. Het convent<br />

overlegt, beslist en mandateert de secretaris Wansoule om de<br />

beslissing schriftelijk aan Servatius bekend te maken, wat deze


32 RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS<br />

doet en in zijn register optekent. Het enige eigenaardige is hier,<br />

zoals ook reeds in vorige conventsbijeenkomsten, dat Dans zelf<br />

niet onder de aanwezigen genoemd wordt. Dit zou kunnen wor-<br />

den uitgelegd doordat de econoom bij zaken die hem direct aan-<br />

gaan, wellicht niet aanwezig was, om de vrijheid van spreken bij<br />

anderen niet te belemmeren.<br />

Vier dagen later legt het convent aan generaal Neerius een brief<br />

voor. Na rijp onderzoek menen de confraters dat Dans de zaken te<br />

dramatisch heeft voorgesteld. Er zou een bekwame administrator<br />

moeten worden aangesteld ; deze zou de schade kunnen herstellen<br />

en het nog gave kunnen bewaren en vermeerderen. Dat vraagt het<br />

convent dan ook aan zijn prior ,,die toch evengoed de zorg voor<br />

het tijdelijke als voor het geestelijke heeft". Nog dezelfde dag<br />

consulteert de generaal de seniores van het convent. De 22e geeft<br />

het convent aan Neerius de raad om Servatius Dans de administra-<br />

tie te doen afstaan aan iemand die dan rekenschap zal geven aan<br />

de communiteit, zodat men klaarder inzicht in de kwestie zal krij-<br />

gen. Blijkbaar dezelfde dag nog komt het conventskapittel in de<br />

kapittelzaal (in aula) bij elkaar en beveelt aan Servatius om, naar<br />

ouder gewoonte, de sleutels en de boeken aan het convent over te<br />

dragen.<br />

Servatius weigert, maar krijgt van de generaal een praeceptum<br />

formate waardoor hij ,,in virtute Spiritus sancti", dus krachtens<br />

zijn gelofte van gehoorzaamheid het gegeven bevel moet uitvoe-<br />

ren. Ook bezwoer men hem, te zeggen of hij nog aanwezige gel-<br />

den of schulden niet bekend gemaakt had. Alles had hij aan de<br />

communiteit verklaard, zei Servatius, en hij had noch zelf noch bij<br />

anderen gelden die niet waren aangegeven.<br />

Daags voor Kerstmis kreeg Servatius zijn ontslag als econoom.<br />

Als zijn opvolger werd Johannes van Sint Vith aangesteld, die in<br />

alles onder toezicht van de subprior en de senioren zou handelen.<br />

Had frater Servatius zich schuldig gemaakt aan slordigheid of er-<br />

ger ? Hij was in elk geval zwaar beledigd door dit teken van wan-<br />

trouwen van zijn prior en confraters en we kunnen ons zijn kerst-<br />

en nieuwjaarsstemming wel indenken. Boordevol wrok, wellicht<br />

terneergeslagen, vluchtte hij daags na Nieuwjaar uit Hoei weg naar<br />

de kruisheren van Luik. Hij lichtte de nuntius en de deken van de<br />

H. Kruiskerk in over de toestand en liet door een notaris en door<br />

wereldlijke getuigen een rescript van de nuntius aan de deken-met


ID<br />

a<br />

c


BUITENAANZICHT VAN DE KERK<br />

VAN <strong>CLAIRLIEU</strong><br />

Pentekcningen naar tafcreel 15 en 16 van de gravure Schott-Loffler<br />

PRIESTERKOOR IN DE KERK<br />

VAN <strong>CLAIRLIEU</strong>


RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS 33<br />

blijkbaar een verslag van de gebeurtenissen en een verzoek om<br />

eerherstel- betekenen aan het convent van Hoei.<br />

Toen men in Hoei op die tweede januari zijn afwezigheid bemerkte,<br />

daar hij als hebdomedarius de hoogmis moest zingen, en<br />

de generaal dit nu in zijn plaats zelf moest doen, was men verontwaardigd.<br />

De komst van de notaris en de getuigen deed de deur<br />

dicht. Onmiddellijk liet de generaal en het convent door dezelfde<br />

notaris een akte opstellen : frater Dans was buiten weten van zijn<br />

overste en zonder toestemming gevlucht; was dus fugitivus en<br />

stond onder zware straffen die door de Constituties in dergelijke<br />

gevallen konden worden opgelegd. De juiste juridische situatie is<br />

hier moeilijk te vatten. Dans mocht volgens de ordesprivileges niet<br />

in hoger beroep gaan tegen een beslissing van de generaal. Hoe<br />

konden de nuntius en de deken van de H. Kruiskerk hier zo optre-<br />

den ? En nog wel zonder beide partijen gehoord te hebben !<br />

Op dringend verzoek van de communiteit-/>£/// instanter, instantius,<br />

instantissime- wees op 4 mei het intermediair kapittel van<br />

1638 dinsdags na ,,dominica Cantate" de vier definitoren als<br />

rechters aan. Ze riepen Servatius op om voor hen te verschijnen,<br />

maar hij liet verstek gaan. Toen stuurden ze de zaak naar de Con-<br />

gregatie van de Regulieren te Rome, met de beschuldiging dat<br />

Dans als fugitivus het klooster verlaten had waardoor hij de<br />

zwaarste ordesstraffen verdiend had en zware boeten moest onder-<br />

gaan; en tevens dat hij niet wilde verschijnen voor de officieel<br />

door de orde aangestelde rechters. De Congregatie gaf aan de nun<br />

tius Alfieri de opdracht om tegen Servatius op te treden, hem te<br />

ondervragen over wat hij op de beschuldigingen van de generaal te<br />

antwoorden had en dan de Congregatie over heel de zaak in te<br />

lichten81.<br />

Welke regeling is er getroffen ? Mocht Servatius verder in het<br />

klooster van Luik verblijven ? De verhouding met de medebroeders<br />

van Hoei is pas na de dood van Neerius geregeld en in de conventskapittels<br />

horen we er van 1638 tot begin 1648 niets meer<br />

van82.<br />

si Us 341 C p. 1-7 ; Analecta Vaticano-Belgica, serie II, I, 1956, p. 128, nr. 242 ; 4 oct.<br />

1638.<br />

82 Later, in 1648, werd Dans, tot onze grote verwondering, reeds bij de generaalskeuze<br />

uitgenodigd als ,, fugitivus sub protectione nuntii apostolici". Op eigen verzoek werd hij<br />

onder generaal Pierre Blavier weer te Hoei aanvaard, na voor onze begrippen zware condities<br />

; geknield midden in de refter moest hij zijn schuld belijden en de voorgeschreven boe<br />

ten ondergaan. Hij werd vermeld in de conventskapittels van 1648 en werd toen blijkbaar<br />

tot prior van het kloostertje van Virton benoemd ; hij overleed er op 30 juni 1649, '50 of<br />

'51, zie Def. , p. 477, Necr. Marche-les Dames, p. 301 ; hs 341 C, p. 24 en 26.


34 RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS<br />

Afgezien van het geval Dans rommelde het in de Hoeise communiteit<br />

nog om andere redenen. De generaal had blijkbaar een<br />

intermediair kapittel samengeroepen op de gewone tijd, 2 mei<br />

1638 op ,, Dominica Cantate". De definitoren waren gekomen,<br />

samen met afvaardigingen van meerdere kloosters. Het was een<br />

van de bijeenkomsten die volgens het generaal kapittel van 1634<br />

elk jaar moest gehouden worden als er geen generaal kapittel kon<br />

plaats hebben83. De Hoeise communiteit, die reeds de rechtsvervolging<br />

van Dans aan de definitoren gevraagd had, richtte nog een<br />

andere suppliek tot hen, die een schrijnend licht werpt op het<br />

door oorlogsnood overbevolkte klooster. Het was een noodkreet<br />

van overbelaste mensen. Met een normaal toch al zo talrijke com<br />

muniteit van paters, fraters en broeders, vroegen ze dringend aan<br />

de definitoren te voorzien in een toestand, waarmee het convent<br />

sinds minstens een jaar en langer geconfronteerd werd, nl. het grote<br />

aantal fraters religieuzen die in deze allermoeilijkste tijden, en<br />

terwijl het klooster toch al gebrek leed, niet in zulk aantal konden<br />

geherbergd worden. De definitoren zouden naar een andere plaats<br />

of mogelijkheid moeten uitzien. Gaat het hier over kruisheren van<br />

andere kloosters, die eenmaal te Hoei aangekomen er niet meer<br />

weg konden vanwege de gevaren van de wegen ? Gaat het over an<br />

dere religieuzen uit de omtrek van Hoei, die bescherming zochten<br />

tegen de benden van soldaten-bandieten ? Religieuzen uit Hoei<br />

zelf waren het niet, daar de stad intussen toch rustig geworden<br />

was. Want op 8 mei was frater Aegidius Wansoule nog naar de deken<br />

van het Onze Lieve Vrouwekapittel gegaan om te protesteren<br />

dat de kruisheren niet waren uitgenodigd voor de processie door<br />

de stad.<br />

Wat er ook van zij, het klooster, evenals de kloostertucht, leed,<br />

wat begrijpelijk is, erg onder de overbevolking. Toen op 4 mei<br />

1638 de communiteit vergaderde over het aannemen van een candidaat<br />

voor het noviciaat, werd hij uitgesteld ,,totdat we bevrijd<br />

zijn van de buitenstaanders die nu in huis verblijven". Dezelfde<br />

dag vroeg de communiteit ook nog om een visitatie door de visita-<br />

toren en alle andere aanwezige prioren.<br />

Hoe dit allemaal opgelost werd, vertelt Wansoule ons niet. In Sep<br />

tember was de lucht in alle geval opgeklaard. De 26e kon de uitge-<br />

83 Definities vermelden alleen het gen. kap. van 1634 en 1639 ; zie ook p. 458.


RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS 35<br />

stelde candidaat, Aegidius Balla van Luik, later student te Leuven<br />

in het Luiks college, zijn noviciaat beginnen, terwijl een noviceclericus<br />

en een novice- broeder hun kloostergeloften aflegden84.<br />

Het gewone leven ging verder ; de communiteit bleef zich uitbreiden,<br />

het conventskapittel bleef stabiel in ledenaantal en vergaderde,<br />

als door hen te besluiten punten aan de orde kwamen.<br />

Na het overlijden van de subdiaken Everhardus, van Wilhelmus<br />

Romanus en Johannes Michaelis voor 1634, staan er geen confra<br />

ters van Hoei meer onder de overledenen op het generaal kapittel<br />

vernoemd tenzij in 1648. Wei waren er geregeld inkledingen, professies<br />

en eerste-misvieringen. Sinds 1634 was Hoei het noviciaatshuis<br />

voor de belgische kloosters en werd de Leuvense universiteit<br />

als studieplaats aangewezen. Op het Luikse college of in een van<br />

de pedagogieen waren dan ook altijd kruisheren op studie.<br />

Een van hen, Augustinus Jamart, trad in april 1640 op de voorgrond.<br />

In 1624 had het generaal kapittel nl. besloten, dat de<br />

kruisheren geen academische graden meer mochten behalen tenzij<br />

met toestemming van het generaal kapittel, wat later in 1669 nog<br />

eens herhaald zou worden85. Op 12 april stelde subprior Boux,<br />

zelf oudstudent van Leuven, samen met acht medeconventualen,<br />

een suppliek op. Augustinus Jamart zou blijkbaar graag de licentiaatstitel<br />

in theologie behalen te Leuven en had hiervoor de<br />

toestemming gevraagd aan het generaal kapittel van 1639. Met een<br />

verwijzing, speciaal naar het kapittel van 1624, hadden de definitoren<br />

dat geweigerd. Maar het heeft er de schijn van, dat de professoren<br />

van Leuven en Jamart zelf bleven aandringen. Dat kan<br />

men, dunkt me, opmaken uit de suppliek van Boux c.s. aan de<br />

generaal, waarin dringend gevraagd wordt op dit aandringen niet<br />

in te gaan en niet de besluiten van het generaal kapittel naast zich<br />

neer te leggen. Het ,,ama nesciri" van Thomas van Kempen lijkt<br />

toch nog steeds zijn invloed uit te oefenen. Want als motief geven<br />

de negen confraters van Jamart aan, dat de wetenschap inderdaad<br />

een welkome aanvulling is van de deugd en de religieuze tucht,<br />

maar dat zij toch meer waarde hechten aan een openbaar getuigenis<br />

van die deugd, bescheidenheid en echt religieuze geest dan van<br />

de wetenschap. Eensgezind en dringend vragen ze dan ook, dat<br />

84 Hs 341 C, p. 7-9.<br />

85 Definities, p. 443 en 492.


36 RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS<br />

Neerius in deze aangelegenheid datgene zou kiezen wat het nut-<br />

tigste en beste zou zijn om bij de broeders de bescheidenheid van<br />

het religieuze leven te bevorderen86. Jamart heeft geen licenti-<br />

aatstitel behaald en is in mei 1640 naar Hoei teruggekeerd, waar<br />

hij waarschijnlijk ingeschakeld werd bij de opleiding van de jonge-<br />

ren. Vanaf de vigilie van Pinksteren tot en met October 1640 stond<br />

zijn naam onder de verslagen van de conventskapittels. Daarna zal<br />

hij zijn lang en vruchtbaar prioraat te Dinant begonnen zijn87.<br />

We zijn tot nu toe de verslagen van de conventskapittels over<br />

tijdelijke goederen, landerijen, pachthoven of huizen stilzwijgend<br />

voorbijgegaan. Het zijn immers maar enkele losse gegevens, die<br />

ons over de werkelijke financiele toestand van het klooster weinig<br />

wijzer maken. Een betere kijk lijkt ons Gorrissen te geven door<br />

zijn vergelijking van de inkomsten van meerdere religieuze en ker-<br />

kelijke instellingen te Hoei en omgeving in de XVIIe eeuw88. De<br />

abdij Val-Notre-Dame had wel de hoogste inkomsten met haar<br />

80.000 brabantse guldens per jaar. Dan volgden de abdij van<br />

Neufmoustier, de kruisheren en de ,,Dames blanches" met<br />

42.000 brabantse guldens. De abdij van Solieres inde jaarlijks<br />

30.000 brabantse guldens, terwijl de franciscanen, de monialen<br />

van Saint-Quirin en die van Sainte-Aldegonde er 20.000 hadden<br />

en de andere kleinere kloosters gemiddeld 7000.<br />

De collegiale kerk had voor de kerk zelf een inkomen van<br />

15.000 brabantse guldens, voor de prebenden van de kanunniken<br />

64.000 en voor 35 beneficies nog eens 14.000. De tien parochiekerken<br />

kwamen elk aan 3.860 brabantse guldens. In normale om-<br />

standigheden is Clairlieu dan ook, zo niet een rijk, dan toch een<br />

welgesteld klooster geweest. Maar wanneer waren de tijden nor-<br />

maal onder Neerius' bestuur ? Van het begin van zijn ambtsperiode<br />

tot 1628 zal dat wel het geval geweest zijn. Daarna heeft Hoei<br />

altijd geleden — ofwel de stad zelf ofwel de omgeving —, wat op<br />

de normale handel en dus ook op de prijzen van alle aanvoer van<br />

86 Hs 341 C, p. 10 ; in Anna/es, I, 2, p. 71-72.<br />

87 Hs 341 C, p. 11-13 ; Monasticon, I, p. 150 ; V, p. 343. In 1652 en 1673 was hij definitor,<br />

Definities, p. 475 en 495 ; de laatste jaren van zijn leven prior van Suxy waar hij op 14<br />

juni 1675 overleed, zie Necr. Marche p. 299 ; Obit. Moulins, p. 150 dat echter 3 kal. Junii<br />

geeft, dus 30 mei.<br />

88 Gorrissen, o.c, p. 365-368.


RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS 37<br />

buitenuit zijn invloed had. Ook na de rampjaren van 1635 tot<br />

1637 bleef het niet rustig. Bisschop Ferdinand van Beieren had<br />

nog steeds ruzie met zijn bisschopsstad Luik en koos zijn burcht te<br />

Hoei als tijdelijke verblijfplaats, zodat het toch al verarmde en verzwakte<br />

volk nu door de troepen van zijn eigen bisschop te lijden<br />

had. Versterkt door een bende avonturiers, trok het bisschoppelijk<br />

garnizoen, met de bisschop aan het hoofd, brandend en plunderend<br />

tot in de buitenwijken van Luik.<br />

Het jaar 1641 begon met een grote overstroming, omdat na een<br />

vreselijke koude ineens een stortvloed van regens kwam en bijna<br />

alle straten aan de rechteroever van de Maas blank stonden. Het<br />

water steeg tot aan de hoogte van de peilers van de fontein op de<br />

markt. De bruggen, zelfs de grote brug voor de collegiale kerk,<br />

werden samen met vele huizen vernield. Waar konden de mensen<br />

een betere toevlucht zoeken dan buiten de stadsmuren in de hoger<br />

gelegen kloosters zoals Clairlieu ?<br />

De herstelwerken duurden jaren. Maar begin 1643 teisterde een<br />

nog ergere overstroming de stad. Maasbruggen, molens en een<br />

massa huizen werden meegespoeld en 200 huizen vernield. Tachtig<br />

mensen verdronken ; lijken uit opengespoelde graven dreven<br />

met de stroom mee. Zes dagen lang bleef de waterstand even hoog<br />

en werd de stad tot op de veemarkt overstroomd. Een gedeelte van<br />

de stadsmuren, o.a. bij de ,,Porte des Croisiers", werd door zware<br />

drijvende balken en bomen neergehaald89.<br />

Enige weerklank hiervan vinden we in het register van Aegidius<br />

Wansoule terug. De bestuurder van stad en burcht stuurde in<br />

1643 een zekere Dominus Martinus Lever, kanunnik van de Lieve<br />

Vrouwekerk, naar de kruisheren om een subsidie te vragen tot herstel<br />

van de rui'nen van de stad. Daar er op spoed werd aangedrongen,<br />

vergaderde het conventskapittel op 9 juli en besloot 50 imperialen<br />

bij te dragen, op conditie echter, dat het geld geen andere<br />

bestemming zou krijgen en dat de reeds vroeger voor het herstel<br />

van de Maasbrug beloofde 20 imperialen hierin begrepen zouden<br />

zijn90.<br />

Al die jaren, tot na 1646, bleef de streek onveilig, o.a. mede<br />

door de zo gevreesde zweedse troepen die door de koning van<br />

89 Ibidem, p. 382-385.<br />

90 Hs 341, p. 18.


38 RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS<br />

Frankrijk voor geldafpersing waren ingezet. Het was dan ook geen<br />

uitzonderlijk geval, dat in zulke tijden de boeren hun pacht niet<br />

konden betalen. In juni 1645 vroeg een zekere Anthonius Phillipart<br />

aan generaal en convent om een aparte gunst te verkrijgen<br />

over de voorbije jaren, vanwege aanzienlijke schade en een nog erger<br />

belangrijk verlies. Ex compassione stemde het convent hiermee<br />

in. Of het over kwijtschelding of over uitstel van betaling gaat is<br />

niet duidelijk. Ook probeerde in mei 1647 de derus van Luik en<br />

meerdere kapittels en colleges van kanunniken, de kruisheren<br />

zwaarder te belasten in bijdragen in natura van graangewas of in<br />

taxen daarop; maar de kruisheren besloten op 2 mei 1647 zich<br />

hiertegen te verzetten. In augustus 1648 werd deze zaak door het<br />

eveneens zo behandelde Onze Lieve Vrouwekapittel samen met de<br />

kruisheren te Rome aanhangig gemaakt91.<br />

Tenslotte kan men zich hier de vraag stellen, hoe in die laatste<br />

jaren van Neerius' prioraat de religieuze situatie van het klooster<br />

was. Het feit dat in 1634 Hoei centraal noviciaatshuis voor de bel-<br />

gische kloosters werd, pleit voor een uitstekend of minstens geregeld<br />

kloosterleven. Toch schijnt de laatste jaren een en ander ver-<br />

anderd te zijn. Het aantal priesters was gegroeid, in november<br />

1648 zelfs tot 18. De communitaire verplichtingen zullen even<br />

goed als voorheen uitgevoerd zijn. Toch waren er misbruiken.<br />

Toen op 19 november 1650, bijna twee jaar na Neerius' dood, zijn<br />

opvolger Pierre Blavier in het conventskapittel een brief voorlas<br />

van de apostolische nuntius Fabius Chigi, die schreef over misbrui<br />

ken die in het gemeenschapsleven, in de uitvoering en uniformi-<br />

teit van de koorzang, in de eenheid van kleding en in het goede-<br />

renbeheer van de orde waren ingeslopen, gold dit ook voor Hoei.<br />

Want onmiddellijk vaardigde de generaal in zijn eigen klooster de<br />

nodige en erg concrete maatregelen uit om de tucht te herstellen.<br />

Als oorzaken had de nuntius niet alleen de onrustige tijden aange-<br />

geven, maar ook ,,de ouderdom en wellicht daardoor gedwongen<br />

nalatigheid'' van Neerius. Dat men de maatregelen van generaal<br />

Blavier onmiddellijk en uitdrukkelijk tot eigen verbetering wilde<br />

aanvaarden, wijst er m.i. toch wel op, dat het niet over diepe ont-<br />

91 GORRISSEN, o.c.f p. 394-395 ; hs 341, p. 19 ; over de taxering p. 20. ,,in modiis sive<br />

in taxis super modiis" ; modius = schepel; verder p. 28.


RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS 39<br />

reddering ging, maar eerder over nalatigheden en misbruiken, zo-<br />

als bv. het niet afgeven van ontvangen geschenken, die in een te<br />

zwakke houding van een prior gemakkelijk hun oorzaak vinden.<br />

Bij Neerius was zulk een zwakheid, na een bijna dertigjarig<br />

bestuur in bijzonder moeilijke omstandigheden, erg begrijpelijk92.<br />

III. MAGISTER-GENERAAL AUGUSTINUS NEERIUS.<br />

DE EERSTE PERIODEN (1619-1630 ; 1630-1639)<br />

Toen Renerus Augustinus Neerius in 1619 tot magister-generaal<br />

van de kruisherenorde gekozen werd, had deze veel van haar uit-<br />

wendige glans en glorie verloren, vergeleken met de voorbije<br />

eeuw. Alle engelse kloosters werden in 1538 door Hendrik VIII op-<br />

geheven. In de Noordelijke Nederlanden en in Zeeland waren elf<br />

kloosters het slachtoffer geworden van de strijd tussen Calvinisten<br />

en katholieken. Van de vijf kloosters in Westfalen waren er prak-<br />

tisch drie afgenomen, Hohnscheid, Falkenhagen en Osterberg. De<br />

kruisheren van Osterberg hadden na hun verdrijving in 1538 op-<br />

nieuw kunnen beginnen ; het klooster bestond in 1619 dus nog,<br />

maar in 1633 moesten de kruisheren gaan vluchten voor de zweed-<br />

se soldaten en keerden daarna niet meer terug. Hohnscheid ging<br />

in 1631 voorgoed verloren voor de orde, en Falkenhagen in 1628.<br />

AUeen Bentlage en Glindfeld konden de verschrikkingen van de<br />

tijd overleven.<br />

Anders was het in het zuiden, waar de kloosters van 's Hertogenbosch,<br />

Sint-Agatha, Venlo, Roermond en Maastricht en die van<br />

het tegenwoordige Belgie bleven bestaan en alle nood en ellende<br />

hadden overleefd.<br />

In Frankrijk waren vier kloosters ten onder gegaan, maar de andere<br />

leidden over het algemeen een bloeiend bestaan, al liet de<br />

tucht hier en daar te wensen over.<br />

Het talrijkst waren de Rijnlandse kloosters, waar men in het al<br />

gemeen ook met meerdere grotere kloosters te doen had. Volgend<br />

overzicht over het geheel doet ons de uitgestrektheid van de orde<br />

in 1619 duidelijk kennen.<br />

92 Hs 341, p. 30-37, gedeeltelijk in Annales,, I, 2, p. 80-82, III, p. 721-723.


40 RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS<br />

a. De orde in 1619<br />

WESTFALEN:<br />

RIJNLAND:<br />

NEDERLAND :<br />

BELGIE:<br />

FRANKRIJK:<br />

Bentlage<br />

Glindfeld<br />

Osterberg (einde 1633)<br />

Aken<br />

Beyenburg<br />

Brandenburg<br />

Bruggen<br />

Diilken<br />

Diisseldorf<br />

Duisburg<br />

Ehrenstein<br />

's Hertogenbosch<br />

Maastricht<br />

Roermond<br />

Dinant<br />

Doornik<br />

Hoei<br />

Kolen(Kemiel)<br />

Luik<br />

Buzangais<br />

Caen<br />

Chauny<br />

Laines-aux-Bois<br />

Lannoy<br />

Le Verger<br />

Pariis<br />

Hohnscheid (einde 1631)<br />

Falkenhagen (einde 1628)<br />

Emmerik<br />

Helenenberg<br />

Hohenbusch<br />

Keulen<br />

Marienfrede<br />

Schwarzenbroich<br />

Wickrath<br />

Sint-Agatha<br />

Venlo<br />

Maaseik<br />

Namen<br />

Suxy<br />

Virton<br />

Saint-Georges<br />

Saint-Ursin<br />

Salignac<br />

Toulouse<br />

Varennes<br />

Yvoix<br />

In totaal had generaal Neerius dus nog 47 kloosters te besturen,<br />

waarvan er sommige, zoals bv. Suxy en Virton in Luxemburg en<br />

meerdere in Frankrijk, kleine afgelegen kloostertjes waren, soms<br />

meer pastorie dan klooster. In Frankrijk hadden de kruisheren dan<br />

nog een tamelijk groot aantal z.g. prieure-cures, waarvan er som<br />

mige vast aan de orde waren toevertrouwd en andere ook in han-<br />

den van seculieren konden overgaan. Aan een schatting van het<br />

aantal kruisheren in het begin van de XVIIe eeuw durven we ons<br />

niet wagen. Meestal waren de kloosters niet groot en berekend op<br />

acht tot tien priesters, een aantal lekebroeders of donaten en enke-<br />

le jongeren in opleiding. Andere waren veel talrijker bevolkt. We<br />

zagen boven reeds dat het klooster van Hoei in 1619 drie en veertig<br />

conventualen had, waarvan er gewoonlijk toch wel 'n vijfen-<br />

twintig in het klooster aanwezig waren. Sint-Agatha had als stu-<br />

diehuis in 1633 alleen al drie en twintig fraters-studenten en novi-<br />

cen, waarbij dan nog de priesters en broeders of donaten moeten<br />

gerekend worden. In Duitsland waren er zeker enkele grote kloos-


RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS 41<br />

ters zoals Hohenbusch met 30 tot 35 leden, Keulen, Schwarzenbroich,<br />

Marienfrede en voorheen Falkenhagen waar tussen tachtig<br />

en negentig leden waren. Meestal kennen we echter het aantal<br />

kloosterlingen niet; nu en dan kan men uit een beschrijving van<br />

de gebouwen tot 'n voorzichtige gissing, maar niet tot zekerheid<br />

komen1.<br />

b. Enkele feiten die bijdroegen tot Neerius' grote naam<br />

Vooraleer over de eigenlijke leiding en het bestuur van Neerius<br />

te handelen aan de hand van zijn visitaties en generate kapittels,<br />

willen we enkele factoren of feiten aangeven waardoor dit generalaat<br />

in zijn eigen tijd en in de verdere ordesgeschiedenis zijn uit-<br />

straling gekregen en behouden heeft, en waardoor Neerius' naam,<br />

meer dan die van wellicht even grote en verdienstelijke generaals,<br />

voor het nageslacht bekend en beroemd bleef.<br />

De pontificalia (1630)<br />

Vooreerst is er het privilege van de pontificalia, dat hij voor de<br />

prior-generaal te Rome aanvroeg en verkreeg en dat tot nu toe in<br />

de orde in gebruik gebleven is. Privileges, al hebben ze in onze<br />

tijd onze belangstelling en grotendeels ook hun zin verloren, wa<br />

ren eeuwenlang erg gewaardeerd. Kort na zijn generaalskeuze be-<br />

gon Neerius te werken voor de bevestiging van vroeger verkregen<br />

voorrechten en vroeg hiervoor in 1622 een bijdrage aan de<br />

kloosters2. Einde 1629 of begin 1630 vroeg hij het privilege van de<br />

pontificalia aan, en wel op volgende gronden. Hij, als prior van<br />

het klooster van Hoei en daardoor blijvend prior-generaal van heel<br />

de kruisherenorde, met het Hoeise klooster als residentie, was in<br />

zijn kleding helemaal gelijk aan de andere leden van de orde, in<br />

niets van hen te onderscheiden. Bijna alle andere magister-<br />

generaals of algemene oversten van kloosterorden hadden het voor-<br />

1 P. VAN Den BOSCH, Sie Teilten mit Jedermann. Eine kurze Geschichte des Ordens der<br />

Kreuzherren. Bonn, 1978, passim ; voor Frankrijk een overzicht bij A. DURAND, Le Prieure<br />

de Saint-Ursin, ook in Clairlieu, XXII, 1964, p. 6-7 ; voor Sint-Agatha, Annales, III, p.<br />

201 ; voor Hohenbusch, R. HAASS, Die Kreuzherren in den Rheinlanden, Bonn, 1932, p.<br />

63.<br />

2 Annales, III, p. 158-160. De bewering van Hermans in Annales, I, 2, p. 41 dat dit op<br />

het generaal kapittel gebeurde in 1620, moet op een vergissing berusten, al kan de tekst anders<br />

worden verklaard.


42 RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS<br />

recht van de pontificalia en mochten de onderscheidingen hiervan<br />

dragen. Het ontbreken hiervan bracht voor de magister-generaal<br />

en voor de orde een zekere minderwaardigheid en gebrek aan uiterlijke<br />

luister mee. Door het gebruik van mijter en staf zou dit<br />

verholpen worden. Zowel vanwege de vruchten van het kruisherenleven<br />

als vanwege de persoonlijke hoedanigheden van de generaal<br />

kon dit privilege worden verleend, waardoor de achting en de<br />

waardigheid van de orde en haar hoofd zouden worden bevorderd.<br />

Paus Urbanus VIII ging op dit verlangen in. Na consultatie van<br />

het college van kardinalen verleende hij op 2 juli 1630 de volgende<br />

gunsten : behalve het gewone zwarte scapulier met het rood-witte<br />

kruisje mochten de generaal en zijn opvolgers voortaan de mozetta<br />

— het schoudermanteltje — dragen van paarse of donkerblauwe<br />

kleur, om zo van alien onderscheiden te zijn.<br />

Zij mochten in alle eigen kerken of kapellen — in andere met<br />

toestemming van de bisschop en in exempte kerken van de<br />

hoogste overste — mijter, ring, herderlijke staf en andere pontificale<br />

tekenen dragen en pontificaliter in de liturgische plechtigheden<br />

voorgaan, waarbij zij na de dienst de plechtige zegen aan het<br />

volk mochten geven ; in aanwezigheid van een bisschop of pauselijk<br />

legaat was voor dit laatste diens toestemming nodig ;<br />

Voortaan zouden zij kruisen, palla's, alben en kazuifels, patenen,<br />

kelken, sieraden en gewaden voor de eredienst kunnen wijden,<br />

ook als daar de zalving met h. olie of chrisma voor nodig<br />

was ; dit echter alleen voor eigen kloosters ; voor andere kerken en<br />

kloosters mochten hij en zijn opvolgers dit alleen doen als ze hiervoor<br />

gevraagd werden en dan nog met toestemming van de bis<br />

schop of prelaat;<br />

kerkhoven bij eigen kerken, die ontwijd waren door bloedvergieten<br />

of zaaduitstorting, mochten zij in ere herstellen met water<br />

dat door een katholieke bisschop gewijd was ;<br />

aan eigen onderdanen mochten zij de tonsuur en de vier kleine<br />

wijdingen toedienen, tegelijk of met tussenpozen; wel moest<br />

dit gebeuren op de door het kerkelijk recht vastgestelde dagen en<br />

op voorwaarde, dat Neerius en zijn opvolgers zelf lid van de orde<br />

zouden zijn en prior-generaal over meerdere kloosters3.<br />

3 Voor de oorkonde, Annoles, III, p. 186-189. Over het gebruik van dit privilege, zie o.a.<br />

boven, p. 22-23


RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS 43<br />

Deze privileges hebben de orde tot heden toe veel nut gebracht,<br />

doordat ze voor alle bovengenoemde akten niet meer van de bis-<br />

schop afhankelijk was, en ook een groter aanzien bezorgd omdat<br />

ze de generaal gelijkstelden met de abten wat uiterlijke tekenen<br />

van waardigheid betrof.<br />

Als wapen koos de Monseigneur geworden Neerius een gevieren-<br />

deeld schild, waarvan kwartier 1 en 4 een hoofd met lauwerkrans<br />

vertonen in zilver op rood, 2 en 3 een hart, getekend met het or-<br />

deskruis en drie spijkers waarboven een gouden kroon op een veld<br />

van groen. In plaats van het tot dan toe gebruikte algemeen gene-<br />

raalszegel, kreeg hij en zijn opvolgers nu een eigen zegel4.<br />

Odiliaverering<br />

Een tweede aanleiding waardoor Neerius' naam in de orde be-<br />

kend bleef, was zijn grote verering voor de patrones van de orde,<br />

de H. Odilia. Vooreerst plaatste het generaal kapittel van 1620 het<br />

feest van de H. Odilia op de zondag tussen 14 en 20 juli, een<br />

maatregel die in het brevier van 1625 behouden bleef; dit zeker<br />

om de verering van de heilige en haar relieken voor het volk ge-<br />

makkelijker te maken5. Verder liet hij meerdere prachtige reliek-<br />

schrijnen vervaardigen.<br />

Vanaf 1292 berustten de te Keulen opgegraven relikwieen in het<br />

nu nog te Kolen (Kerniel) bewaarde en beroemde eikenhouten<br />

beschilderde schrijn. In 1440 werden ze in een te Doornik vervaar-<br />

digd houten schrijn overgebracht. Maar in 1622 opende Neerius<br />

het schrijn, in aanwezigheid van heel de communiteit, van meer<br />

dere prominenten en van vele mensen van Hoei, en wel op zondag<br />

13 September, in de kloosterkerk van Hoei. Ook het schrijn met de<br />

relieken van de heilige Imma en Ida (z.g. zusters van de H. Odi<br />

lia) werd geopend. Na deze plechtigheid werden de relieken naar<br />

de sacristie overgebracht. In de loop van de week werden nieuwe<br />

doeken vervaardigd en een document opgemaakt met de gedetailleerde<br />

beschrijving van de gebeurtenis. Op zondag 20 September<br />

werden de relieken weer in de kerk gebracht, in de nieuwe doeken<br />

gehuld en, samen met de oude en nieuwe documenten, in prachti<br />

ge zilveren, gedeeltelijk in houten schrijnen neergelegd.<br />

4 VAN De PASCH, Clairlieu en zijn prioren-generaal, in Clairlieu, XVII, 1959, p. 81-82<br />

waar eveneens over Neerius' iconografie gesproken wordt.<br />

5 Definities, p. 439 ; A. VAN ASSELDONK, Het Brevier van de Kruisheeren, I.e., p. 33 en<br />

99 nota 35.


44 RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS<br />

Daarna begon de generaal de plechtige hoogmis, waarna een<br />

grootse processie door de stad volgde. Dan werden de zilveren<br />

schrijnen in apart hiervoor gemaakte nissen aan weerszijden van<br />

het altaar geplaatst, onder een schitterend schilderij dat Neerius<br />

voor het hoogaltaar had laten vervaardigen en dat de verschijning<br />

van de H. Odilia aan broeder Johannes van het Parijse klooster<br />

voorstelde. Op een kopergravure uit 1648 over de Odilialegende<br />

staan twee taferelen afgebeeld die wellicht op een dergelijke plechtigheid<br />

betrekking hebben.<br />

Het is echter niet de overplaatsing van relieken van 1622, gezien<br />

het reliekschrijn, in de vorm van een buste met kroon, midden<br />

tussen twee andere schrijnen staat. Augustinus Neerius liet nl. in<br />

1627 een dergelijk schrijn in hout, renaissancestijl, maken van 48<br />

cm hoog door de Luikse kunstenaar J. Goesin6.<br />

Voor de verspreiding van de Odiliacultus was verspreiding van<br />

kleinere relikwieen een der middelen. Een onverdachte getuige die<br />

eigenhandig van Neerius een Odiliareliek verkreeg, was Arnoldus<br />

Rayssius, kanunnik van de Sint Pieterskerk te Dowaai, een historicus<br />

die zich voornamelijk bezig hield met de geschiedenis van de<br />

heiligenverering en de relieken7. In 1628 publiceerde hij een werk<br />

over de reliekenschat in Belgie. Hij bezocht hiervoor ook het<br />

klooster van Hoei en prior-generaal Neerius. Kort vat hij de Odilia<br />

legende samen en vertelt dan, dat hij een rib van de heilige van<br />

Neerius ten geschenke kreeg, die hij kostbaarder acht dan goud en<br />

edelgesteente en waarvoor hij eeuwig dankbaar zal zijn. ,,Ik zal<br />

mijn best doen en misschien ook verkrijgen, dat zulke grote weldaad<br />

van deze eerbiedwaardige vader niet verborgen blijft' '. Daaraan<br />

voegt hij dan de akte toe van 1292 en het laatste gedeelte van<br />

de oorkonde van Henricus van Nijmegen van 1440. Hij had die<br />

6 Voor de geschiedenis van het bewaarde en de verloren gegane schrijnen, zie H. VAN<br />

LffiSHOUT, Rond het Reliekschrijn van Sint Odilia; het document van 1622 op p. 133-137 ;<br />

de interpretatie p. 46-54 ; J. STEINMETZ, Odilia, II, in Maaslandse Sprokkelingen, Nova se<br />

ries, jg. IV, n. 6, Maaseik, 1981, p. 27-30. Voor de geschiedenis van het overbrengen van<br />

Hoeise archivalia en kunstschatten onder de franse revolutie naar Duisburg, zie E. FONTAI-<br />

NE, MgrJacques Dubois, ook in Clairlieu, IV-V, 1946-1947, passim. Voor de houten buste<br />

zie H. DEMARET, La Collegiale Notre Dame a Huy, Hoei, 1924, p. 55-56, nr. 22. Zie boven<br />

p. 33.<br />

7 F.X. DE Feller, Geschiedkundig Woordenboek, XX, 's Hertogenbosch, 1841, p.<br />

545-546 : Raiss (Arnold) 1580-1644 ; J.F. FOPPENS, Bibliotheca Belgica, I, Brussel 1739 P<br />

101-102.


RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS 45<br />

blijkbaar te Hoei gezien en schrijft, dat ze bewaard werden in het<br />

reliekschrijn van de H. Odilia8.<br />

In 1630 liet Neerius opnieuw een rijk schrijn uit gedreven zilver<br />

vervaardigen, waarin het gedeelte van de Odiliarelieken dat tot<br />

dan toe nog in het houten Doornikse schrijn in de sacristie werd<br />

bewaard, nu werd overgeplaatst. Het moet een kostbaar en prachtig<br />

schrijn geweest zijn dat, zoals Neerius het met enige trots in<br />

een korte oorkonde vermeldt, 3350 brabantse guldens gekost<br />

had9. Deze gebeurtenis had plaats daags voor het feest van de H.<br />

Odilia. De pauselijke bul waardoor Neerius de pontificalia verkreeg<br />

dateert van 2 juli 1630. De plechtigheid op de zondag van<br />

het feest kon dan ook in alle pracht gebeuren met een pontifkale<br />

h. mis, waarna Neerius met mijter en staf in de processie mee<br />

ging10. Al zal een zekere prachtlievendheid aan de gebeurtenissen<br />

van 1622 en 1630 niet vreemd geweest zijn, toch is de diepe grond<br />

te zoeken in zijn oprechte eerbied en devotie tot de ordespatrones<br />

Odilia, zoals Neerius het in zijn document van 1630 zelf uitdrukkelijk<br />

zegt11.<br />

Zorg voor de liturgie<br />

Een derde grote verdienste van Neerius is de bevordering van de<br />

liturgie. Als kruisheer was hij zich ervan bewust, dat het gemeenschapsgebed<br />

rond de eucharistie voor de medebroeders afzonderlijk<br />

en voor elke communiteit als geheel een van de waardevolle<br />

elementen uit de eigen spiritualiteit was.<br />

Dit blijkt niet alleen uit de ,, liturgica'' zoals ze in zoveel generate<br />

kapittels voorkomen, — invoegen van nieuwe feesten, rangverhogingen,<br />

vigilies of octaven — maar meer nog uit de meer algemene<br />

zorg voor brevier en missaal. Dit was blijkbaar in de orde een<br />

oud zeer. Reeds ruim veertig jaar vroeger, op het generaal kapittel<br />

van 1578, was een opdracht tot brevierhervorming gegeven ,,vanwege<br />

de bespottelijke verwarring die er heerst in een zaak die wij<br />

8 A. RAYSSIUS, Hierogazophylacium Belgicum sive Thesaurus sacrarum reliquiarum Beigii,<br />

Dowaai, 1628, p. 156-158 ; Annales, I, 1, 60. Zie verder p. 48.<br />

9 VAN LlESHOUT, o.c., p. 46-54 en 139, vooral over de kwestie ,,welke relieken in 1622<br />

en 1630 in welke schrijnen ?" ; we volgen hier de aanvaardbare verklaring van deze auteur,<br />

terwijl STEINSETZ, a.c, p. 31-33 er een andere mening op nahoudt.<br />

!0 STEINMETZ, I.e., plaatst met Hermans Annales, III, p. 186, het verkrijgen van de pon<br />

tificalia ten onrechte op 10 juli: zijn stelling dat er verband bestaat tussen het laten vervaar<br />

digen van het schrijn en de pontificalia lijkt onwaarschijnlijk.<br />

ii Van Lieshout, o.c, p. 139.


46 RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS<br />

voor alles te verzorgen hebben, nl. de viering van het goddelijk officie<br />

in en buiten het koor". In 1583 was het dominicanenbrevier<br />

voorgeschreven, dat naar de voorschriften van Trente zou hervormd<br />

worden, ,,want aan die orde hebben wij ons altijd geconformeerd<br />

en we doen dat nu nog''.<br />

Van een eigen brevierhervorming kwam dus niets in huis, terwijl<br />

ook het nieuwe dominicanenbrevier nog veertien jaar op zich liet<br />

wachten. Toen het in 1597 eindelijk verscheen, kon het de domi-<br />

nicanen zelf niet voldoen, die dan ook in 1605 tot een nieuwe her-<br />

ziene uitgave overgingen. Het resultaat was, dat er bij de kruishe-<br />

ren meerdere brevieruitgaven in gebruik waren: het in 1513 her-<br />

ziene dominicaans brevier met eigen kruisherensanctorale (mis-<br />

schien ook nog een ouder van 1498), dat van 1597 daar waar men<br />

het onmiddellijk van de Dominicanen had overgenomen, en dat<br />

van 1605, de betere uitgave van 1597. De zo verlangde uniformi<br />

teit werd dus niet bereikt. Alleen al vanwege de grote onkosten<br />

zullen meerdere kloosters van nieuwe koorboeken hebben<br />

afgezien.<br />

Maar er was meer. Het van oudsher gebruikte dominicaans bre<br />

vier kwam vaak niet overeen met het missaal, waarin men op<br />

meerdere plaatsen veranderingen had ingelast. Wellicht was ook<br />

hier en daar het romeinse brevier en missaal met de romeinse ru-<br />

brieken ingevoerd. Dit kende immers na Trente, ook bij de reli-<br />

gieuzen die hun eigen missaal en rubrieken hadden, veel succes.<br />

Zij waren volgens de voorschriften van Pius V vrij om ofwel hun<br />

eigen brevier te houden, als ze dit minstens 200 jaar gebruikt had<br />

den, ofwel het romeinse brevier te aanvaarden, ofwel hun eigen<br />

brevier te verbeteren of aan te vullen met toestemming van de<br />

Ritencongregatie12.<br />

Neerius stond dus voor een drievoudig probleem : de gewenste<br />

uniformiteit in de orde bekomen bij het dagelijkse breviergebed<br />

en in de h. mis ; de overeenstemming van brevier en missaal; de<br />

eenheid van ceremonies of riten die in meerdere kloosters verschil-<br />

lend waren. Op het eerste generaal kapittel onder zijn bestuur, in<br />

1620, besloot men allereerst tot de gelijkheid in ceremonies en ri-<br />

12 Voor heel deze brevier- en missaalgeschiedenis met vele bijzonderheden over eigen<br />

feesten enz., zie A. VAN ASSELDONK, o.c, p. 31-40 en 97-102.


RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS 47<br />

ten ; iedereen moest zijn eigenaardigheden prijsgeven en in koorgebed<br />

en h. mis dezelfde uniforme handelwijze volgen. Verder<br />

zou ieder klooster in het vervolg hetzelfde brevier en missaal gebruiken,<br />

en wel de beide boeken die door de dominicanen in 1605<br />

waren uitgegeven, aangevuld met het eigen sanctorale van de<br />

kruisheren en met meerdere feesten uit het romeinse brevier en<br />

missaal13.<br />

Maar de trend die er was naar het romeinse brevier en missaal en<br />

die nog eens duidelijk tot uiting kwam in een in 1622 verschenen<br />

brevier voor het prinsbisdom Luik, was blijkbaar ook bij de kruis<br />

heren aanwezig. Op het volgende generaal kapittel van 1624<br />

bracht Neerius heel de zaak opnieuw ter sprake, waarbij hij veel<br />

verder ging dan in 1620. Er zou vooreerst een nieuw eigen brevier<br />

worden uitgegeven. En zolang er nog geen nieuw ordesmissaal,<br />

naar romeins model samengesteld, gedrukt was, werd reeds van<br />

toen af toegestaan de romeinse gebruiken, riten en ceremonies in<br />

de h. mis in te voeren. Dit laatste was trouwens hier en daar toch<br />

al gebruikelijk, zoals blijkt uit een visitatierelict van den Bosch<br />

waar in 1623 de visitator toeliet de h. mis volgens de romeinse ritus<br />

op te dragen.<br />

Op het generaal kapittel van 1624, droeg Neerius, met toestemming<br />

van de kapittelvaders aan de prior van Roermond Paulus Reiners<br />

de taak op, zo spoedig mogelijk de brevierherziening te voltooien.<br />

Deze was er klaarblijkelijk al lang aan begonnen, want<br />

reeds in januari 1625 kwam het nieuwe brevier van de pers. Wat<br />

jarenlang had aangesleept — doordat zij aan wie de taak werd toevertrouwd<br />

hiervoor niet bekwaam waren, zegt Neerius in de inleiding<br />

— kwam nu eindelijk klaar, ,, jussu et auctoritate Reverendissinii<br />

Patris F. Augustini Neerii restitutum ac opera et studio Reverendi<br />

Patris F. Pauli Reineri conventus Ruremundensis Prioris concinnatum",<br />

zoals het titelblad zegt. P. Reiners had het romeinse<br />

brevier als model genomen, het eigene van de orde tussen de andere<br />

feesten geplaatst, de veranderingen van 1620 bijna allemaal<br />

opgenomen en achttien nieuwe feesten ingelast samen met 31<br />

rangveranderingen, terwijl drie data werden verschoven en vijf<br />

feesten afgeschaft14.<br />

13 Ibidem, p. 32-34 met vele details over de ingevoerde feesten enz<br />

13a Annales, III, p. 166.<br />

14 Van Asseldonk, a.c, p. 34-37.


48 RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS<br />

De herziening van het missaal schoot blijkbaar niet op, ook al<br />

sprak het generaal kapittel van 1627 over een ,,missale brevi im-<br />

primendum". Het eerste kapittel van de pas opgerichte Rijn-en-<br />

Maasprovincie stelde zelf in 1630 de prioren van Roermond en Ho-<br />

henbusch aan om de zaak te bespoedigen : een verbetering naar<br />

het romeinse missaal, met als toevoeging de eigen feesten van de<br />

orde. Blijkbaar was dit niet naar de zin van Neerius, die op het ge<br />

neraal kapittel van 1631 het besluit van 1630 wel helemaal over-<br />

nam, maar twee andere prioren voor de uitvoering aanstelde, nl.<br />

die van Luik en Emmerich.<br />

Neerius heeft ondanks zijn verdere zeventien jaar bestuur de<br />

uitvoering van het plan niet kunnen meemaken. In heel deze<br />

kwestie komt een karaktertrek naar voren die meermalen opvalt en<br />

hem erg kwalijk genomen is, nl. dat hij zijn eigen weg gaat en het<br />

generaal kapittel naar huis stuurt met de belofte dat in de over het<br />

brevier gemaakte moeilijkheden ,, tempore et loco opportuno'' tot<br />

voldoening van de kapittelvaders zal worden voorzien15.<br />

In de orde heeft het nieuwe brevier niet de resultaten gehad die<br />

Neerius ervan verwacht had. Het heeft blijkbaar niet de goedkeu-<br />

ring van de medebroeders kunnen verkrijgen. Onmiddellijk na<br />

zijn dood werd opnieuw over een commissie tot brevierhervorming<br />

gesproken. De goede bedoelingen van de magister-generaal kan<br />

men echter moeilijk in twijfel trekken.<br />

Cultureel promotor<br />

Als vierde voorname verdienste van Neerius zien we zijn cultu<br />

reel streven. Het laten vervaardigen van de reliekschrijnen kan<br />

reeds als een uiting hiervan worden beschouwd. Dat het een werkelijke<br />

cultuuruiting was, blijkt uit de beschrijving die De Saume-<br />

ry ervan geeft in zijn uitgebreide schildering van het Hoeise<br />

klooster: ,,On voit sur cet autel deux magnifiques chasses, enrichies<br />

de bas-reliefs d'argent, 6u sont conservees les precieuses reli-<br />

ques de sainte Odile et de ses deux soeurs, vierges et martyres" 16.<br />

Uit de lijst conventuales die we uit die tijd van Hoei bezitten in<br />

de Odiliaoorkonde van 1622 blijkt Neerius' zorg voor de studie.<br />

Het feit dat van een enkel klooster, Hoei, er tegelijk acht studen-<br />

15 Ibidem, p. 38-39 ; Definities, p. 451, generaal Kapittel 1627.<br />

16 Geciteerd bij Hermans, Annales, II, p. 462.


t$6 HlH ROS AZOPHl tACIVM<br />

quidexeo potum, contramorbos opitnlr.<br />

tioni eflecredruir.<br />

Eftrautem locus hie inter filuarumopi.<br />

calongcamoenifsimtis , &.id \{itamcccno.<br />

biricam extramundanos tumilltus deecndam<br />

valdi accommodus, cui pr.tfidere Tolet<br />

Abbatifla a Monialibus cleda, vt plu.<br />

rinium ex nobiliftcmmateprogeniu.<br />

In Clari-Lod conuentu ordinh Fratrum<br />

C<br />

Onoratur corpus facratifsimae'Odilia<br />

r -*-.-* Vlrg>n's &martyris lmius monaftc-<br />

,,(i "I P:'trona:tutelaris, cxheata: Vrfula; conl<br />

°"'°' vnms clarifsims de decem genero-<br />

1 /is illius nobilis Britannicarum exercitm<br />

Virginum duaricibus, rearicibufqne de.<br />

naria: & pnrpofitiua:, habentis millenas<br />

virpines lub luamilitia^ qu.is'&Domino<br />

dcdicauit, & ad rnartyrium fimul incitauit.<br />

Fuittjuenatione Britannica Marom?i tudc<br />

temporis Famofi Regis filia, &Resjis Anglia:,exrororeciiisPatrii,rcilicet/Ethereii,<br />

beatz Vrfula: Sponfi confobrina , qux *d<br />

lolatmm fanaifsimac caftifsimai^iie praifatjc<br />

virginis.VrfuI* tradita, olim cumeadem<br />

plnnbiir^ue alijs elogantifsimis Deo<br />

delhnatis virginibus commartyrifataefl,<br />

nunccum ijfdem inccelis coroHatur. Hu-;<br />

ius virginis corpus cum per mille& quidnniJentos<br />

oi5to annos in terris fepultum<br />

IatuiOet, ipfamet virgine loanni de Eppi<br />

3\\k%deNoueUn, Cruciferorum conuentus'<br />

Panfienfis Conuerfa apparete anno Chri-"<br />

fti<br />

Bladzijden uit Rayssius, zie p. 44.<br />

Biuicvh, lS7<br />

fti oo.ee Lxxxv- ad ecclefiam eorumdem<br />

Patrum Cruciferorum opidi Huycnfis<br />

transfertur.<br />

Huius facrsvirginis coftam vnam amplifsimdcnm<br />

approbatione a Reucrendif-<br />

(imo Patre Auguftino Ncjrio lumis Cla-,<br />

ri-Loci Priore, ncc non totius lacri difli<br />

ordinisGenerali vigilantifsimo mipctraui,<br />

quam auro gemmilque pretiofiorem exiftimo.<br />

Pro cuius muneris bencficio immortales<br />

babeogratias, daboquc operam<br />

& fortaffe efficum ne fit oblcumm tarn<br />

venerandi Pattis bcneficiuin: memoria<br />

quidem & voluntate, fi re ipfa minus potero,<br />

ingratianimi culpam vitabo.<br />

Subnciftam hie, ad maiorcm confirmationomtanti<br />

pipnoris, copias littcranim<br />

repcrtaruin, m capfa eiufdem beatifsima<br />

Virginis Odilix.<br />

J"*(.«- M.CC. XClj. ^I'J ts<br />

In quorum omnium prumijforiim i/tritn'tu teflimotiittn*


Neerius in of kort na 1630 volgens een schilderij<br />

te Hannut, Kruisherenklooster.


RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS 49<br />

ten aan meerdere universiteiten studeerden, spreekt voor zich-<br />

zelf17. De zorg voor de schoonheid van de kloosteromgeving blijkt<br />

uit een klein feitje. Op 13 maart 1623 diende de communiteit van<br />

Hoei bij de stad een rekest in voor de reiniging van het plein en de<br />

straat langs de kloostermuren. Toch kan men dit ook als een nor-<br />

male daad van goed beheer van de procurator zien18.<br />

Opvallend is verder dat zijn bestuursperiode gekenmerkt wordt<br />

door een hele reeks kruisheren die historische, theologische en<br />

geestelijke werken schreven en konden publiceren. Denken we<br />

vooreerst aan de historicus Henricus Russelius met zijn Chronicon<br />

Cruciferorum, aan Neerius opgedragen; verder aan Franciscus<br />

Thomas Franck, Pierre Halloix, Godefridus van Lith, Johannes Banelius,<br />

Herman Woestenraedt, Aegidius de Vriese, Aegidius Colley,<br />

Jacobus Dardeius, Johannes Dalenius, Johannes Bussaeus,<br />

Adam Sasbout Vosmeer. In de kruisherengeschiedenis en spiritualiteit<br />

zijn het bekende namen, ook nu nog na zoveel eeuwen19.<br />

Een aanmoediging van de magister-generaal is al het minste dat<br />

wij hierbij kunnen veronderstellen.<br />

Een van de voornaamste initiatieven op dit gebied is wel de opdracht<br />

die Neerius gaf aan de kruisheer-dichter de Vriese, prior<br />

van Ehrenstein, om een werk van magister-generaal Petrus Pincharius<br />

( + 1382), geschreven op het einde van de veertiende eeuw,<br />

in modern latijn om te zetten en uit te geven.<br />

Aegidius de Vriese werkte vier jaar om het persklaar te maken, zodat het in 1639 kon<br />

verschijnen ; Vestis nuptialis seu ornatus animae devotae maxime religiosae ad nuptias agni<br />

aetemitatis pie anhelantis, sub schemate religiosi habitus sacri ordinis Salvificae Crucis is het<br />

essentiele gedeelte van de nog veel langere titel. In een lang ,,epistola dedicatoria" werd<br />

het werk aan Neerius in hoogdravend proza opgedragen. Aan de hand van alle onderdelen<br />

van het ordeskleed van de kruisheren — het witte habijt, de kap, het scapulier, het kruisje<br />

met zijn rode en witte balk — schetst Pincharius het volmaaktheidsideaal ,, de ontmoeting<br />

met de hemelse bruidegom", te bereiken langs de drie wegen van de beginnelingen, de<br />

meer gevorderden en de volmaakten. Vestis Nuptialis, klein van formaat, is een lijvig boek<br />

van ruim 400 bladzijden, dat de eigen spiritualiteit van de orde uit die tijd uitgedrukt en<br />

die van de toekomst zeker geinspireerd en verder bepaald heeft. Generaties kruisheren zijn<br />

Neerius en prior de Vriese voor deze uitgave dankbaar geweest20.<br />

17 Zie boven p. 18<br />

is VAN De PASCH, a.c, in Clairlieu, XVIII, I960, p. 39.<br />

19 Voor een overzicht, zie M. VlNKEN, Croisiers in Diet, de Spiritualite ascetique et<br />

mystique, II, Parijs, 1953, kol. 2574-2575 ; HAASS, o.c, p. 87.<br />

20 C. VAN Dal, Rond,, Vestis Nuptialis" in Clairlieu, XI, 1953, P. 3-29.


50 RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS<br />

Neerius wetenschappelijke belangstelling bleef niet binnen de<br />

orde beperkt. Het is bekend dat hij in 1638 zijn vriend Carolus<br />

Octavianus Riscius, geneesheer te Hoei, inspireerde om een filoso-<br />

fisch werkje te schrijven en uit te geven21.<br />

Zelf heeft Neerius geen boeken geschreven. Toch zijn er negen-<br />

tien meditaties van zijn hand bewaard gebleven. Arnoldus Her-<br />

zworms van het klooster Schwarzenbroich en schrijver van meerde<br />

re ascetische werken, gaf zijn Vacantia, vel Vacatio Sacra... uit te<br />

Luik in 1684. In zijn reeks meditaties voor de dagen van de week,<br />

neemt hij voor de woensdagmeditaties als onderwerp de nederig-<br />

heid en zachtmoedigheid van Christus, voor die van donderdag<br />

Christus' geduld, gehoorzaamheid en armoede. De graad van de<br />

beginnelingen heeft hij bij de vorige dagen behandeld, schrijft hij,<br />

zodat nu de tweede graad volgt, die van de verlichting ; het is im-<br />

mers de verlichting van de ziel en de vooruitgang in die deugden<br />

die de tegenstelling zijn van de in de eerste graad overwonnen<br />

ondeugden.<br />

Dan volgt letterlijk: ,, En aangezien Christus het licht van de<br />

wereld, d.w.z. het licht van de zielen, de weg, de waarheid en het<br />

leven is, hebben wij zijn deugden, vooral zijn nederigheid, zacht-<br />

zinnigheid, gehoorzaamheid, geduld, armoede enz. gewoon over-<br />

genomen uit hetgeen Hoogwaardig Heer, onze generaal Augusti-<br />

nus Neaerius in zijn meditaties daarover zegt, die hij gehouden<br />

(neergeschreven) heeft over Christus, vanaf Zijn menswording tot<br />

aan zijn dood. Hij heeft die in 1638 als gastgeschenk (xenioli vice)<br />

gegeven. Zorg er dan voor, mijn beste bidder, dat zoals wat be<br />

handeld wordt 'n welriekende geur verspreidt, ook gij na wat nu<br />

behandeld wordt de welriekende geur van Christus deugden<br />

verspreidt "22.<br />

Aan wie Neerius zijn meditaties als gastgeschenk aanbood, is<br />

niet bekend. Hertzworms, die zijn Vacantia schreef als prior van<br />

Maaseik in 1684, was in 1638 nog maar negen jaar oud. De latere<br />

definitor en prior van meerdere kloosters kan dus moeilijk reeds in<br />

1638 de gast van Neerius geweest zijn.<br />

21 De humanis Motu et Sensu Opusculum, 1638, zie Clairlieu, XVII, 1959, p. 63.<br />

22 Over Hertzworms, vgl. zijn werk Re/igio SS. Cruets, Roermond, 16862, p. 6; Definities,<br />

480, 489, 491, 495, 505, 508 ; M. VlNKEN, Hertzworms, in Diet- de Spiritualite, Parijs,<br />

1969, Col. 373. De meditaties in Vacantia, p. 58- 74 en 74-93.


RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS 51<br />

Men kan deze meditaties zien als twee tractaatjes.<br />

I. De humilitate et mansuetudine Christi, met als ondertitel:<br />

Considerationes cum affectibus, beschouwingen dus, telkens gevolgd<br />

door gevoelens, neigingen of goede voornemens, die in gebedsvorm<br />

worden geformuleerd.<br />

1. Beschouw de nederigheid van Christus. Hoevelen zijn er nederig met de mond, hoe<br />

weinigen met het hart. Christus was het ,,et cordis affectu, et operis effectu", zowel wat de<br />

gevoelens van zijn hart als wat de realizatie door zijn daden betrof. Neerius houdt van een<br />

dergelijk spelen met woorden. Hij werkt zijn gedachten verder uit, hier evenals in de volgende<br />

meditaties, met teksten uit de H. Schrift en de werken van Sint Augustinus, met vergelijkingen<br />

en tegenstellingen. Hier zijn het de duivel en de eerste mensen, die aan God<br />

gelijk willen worden, terwijl Christus de gedaante van een slaaf wilde aannemen. Opvallend<br />

is telkens weer het aspect van Christus mensheid dat steeds opnieuw tot zijn recht komt, tot<br />

in de kleinste gebeurtenissen van Zijn leven. Affectus: humiliatio sui, een gebed om<br />

nederigheid.<br />

2. Bleek in de eerste meditatie Christus' nederigheid uit Zijn menswording, de geboorte<br />

van de Eengeborene van de Vader uit een arm jong meisje, dan gaat hij er nu verder op in,<br />

door te denken en te bidden over de jeugd van de Heer : een arme moeder en een timmerman<br />

als ,,alter Pater" ; een stal en een bedje van hooi; een jeugd van nederige onderwerping,<br />

gebed en vasten; onbekendheid tot Zijn dertigste jaar. Dan komt Hij, opnieuw als<br />

een voorbeeld van nederigheid, voor het doopsel van Johannes naar de Jordaan. Neerius is<br />

practisch en somt de daden op die van de lezer (bidder) verwacht worden: onderwerping<br />

aan de wetten, onderdoen voor een ander die je eigenlijk tegenstaat, je laten overwinnen,<br />

diep in eigen hart kijken en leven naar het Schriftwoord : hoe groter je bent, hoe meer je je<br />

dient te vernederen, en je zult genade vinden bij God. Michael Gedrocius, een adellijke<br />

Poolse kruisheer, beschouwde de nederigheid als de hoogste deugd in het leven van<br />

Christus. Om zich daar altijd van bewust te zijn, droeg hij een kruis aan een koord om zijn<br />

hals en vroeg telkens weer aan God meer gelegenheid tot het beoefenen van de nederig<br />

heid. Hij hield van de eenzaamheid en kwam alleen buiten het klooster om te spreken met<br />

mannen die door heiligheid en eenvoud uitmuntten. God gaf hem de gave om wonderen te<br />

doen, zodat het volk naar het klooster toestroomde. Als affectus volgt weer een gebed om<br />

de Heer en Zijn heiligen te kunnen navolgen ; om, zoals Alexius in het huis van zijn vader,<br />

als het ware in het huis van onze moeder de orde onder de trap verborgen te wonen.<br />

3. Neerius beschrijft aan de hand van het evangelie de eenzaamheid van Jezus in de<br />

Olijfhof; ,,ik zocht iemand om me te troosten, maar ik vond er geen". Maar de engel<br />

brengt Hem kracht. Gij, lezer, zoekt in bekoring of moeilijkheden kracht bij anderen en<br />

luistert nederig naar hen. Maar als ze niet helpen, denk dan aan Jezus in de tuin, bid en<br />

wees moedig en ge zult troost ontvangen. Affectus: Jezus, als een andere Icarus wil ik hoog<br />

boven mezelf uitvliegen ; ik werp me niet neer op de grond zoals Gij; ik open uit schaamte<br />

mijn hart niet voor magisters, biechtvaders of oversten ; geef me iets van Uw nederigheid.<br />

Zo bidt en mediteert Neerius verder, 4. over de engel die Christus sterkt met de kracht<br />

van de nederigheid, nl. Zijn onderwerping aan de wil van de Vader. Hij bidt om de beleving<br />

van ons ,,votum humilitatis", de gehoorzaamheid. 5. Over de zachtmoedigheid van<br />

het Lam waarover hij nadenkt en dan bidt: ,, O mitis Agne Dei'', help me bij aangedaan<br />

onrecht. 6. Over Jezus' zachtmoedigheid in Zijn omgang met de mensen, de genezer die<br />

steeds ,,fortiter suavis et suaviter fortis" optreedt. 7. Over zijn zachtmoedigheid bij de geveinsde<br />

en vergiftigde kus van Judas, 8. bij de kaakslag voor de hogepriester, 9. bij de valse<br />

getuigenissen die tegen Hem worden ingebracht en waarbij Hij zwijgt. Dat stilzwijgen moeten<br />

ook wij in acht nemen, een nederig zwijgen waardoor ge het best uw onschuld verde-


52 RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS<br />

digt; maar ook een navolging van Christus door het onderhouden van het silentium, als we<br />

op bepaalde plaatsen en tijden door dit uiterlijk zwijgen in het klooster beter innerlijk met<br />

God kunnen bezig zijn of spreken met de zwijgende en geduldige Christus. ,,In injuriis si<br />

lentium" is het opschrift van het laatste gebed van deze reeks.<br />

//. De patientia, obedientia et paupertate Christi, exteriori et inte-<br />

riori is het opschrift van de meditaties van donderdags, telkens<br />

weer een beschouwing en gebed.<br />

1. Over Jezus' geduld vanaf Zijn levensbegin : ,,non horruit virginis uterum" ; en hij leed<br />

bij de besnijdenis. Maar, zo leert ons Augustinus, als je nog niet geleden hebt, ben je ook<br />

geen christen. 2. Over onrecht en beledigingen Hem en ook anderen aangedaan. Maar bij<br />

onrecht is Hij de wreker, bij leed de genezer, bij schade de hersteller, bij droefheid de<br />

trooster. 3. Voor Pilatus spreekt Hij over Zijn Rijk dat niet van deze wereld is; geen rijk<br />

van macht en vrijheid maar van geduld, kruis en lijden; geen rijk van rijkdom, genot,<br />

weelde of wereldse waarden maar van inspanning, moeite en last, angst en smart. 4. Voor<br />

Herodes die een mirakel verlangt, geeft Christus meer dan een mirakel, nl. Zijn stilzwijgen<br />

temidden van beschuldigingen en beledigingen. 5. Bij de geseling blijft Hij stom als een<br />

lam voor de scheerder, zowel bij de ontkleding en bij het vastbinden aan de geselkolom als<br />

bij de geseling zelf, terwijl Zijn lichaam getekend en gewond wordt door Zijn liefde. Hier<br />

haalt Neerius het voorbeeld aan van zijn voorganger, generaal Cornelius van Clotinghen,<br />

die op zijn sterfbed, een en al wonden en zweren, bidden kon; ,,De Heer vermeerdere<br />

mijn smarten als Hij ook mijn geduld vermeerdert". 6. Voor Christus, de gehoorzame, was<br />

het Zijn voedsel de wil van Zijn Vader te doen. Reeds van het begin van Zijn leven af was<br />

dat Zijn voedsel, de gehoorzaamheid ; bij het zorgen en doen van Maria, in al de gebeurte-<br />

nissen van Zijn jeugd, bij al de nederige diensten die Hij Zijn ouders bewees, tot Zijn der-<br />

tigste jaar toe. Hij leert ons gehoorzaamheid in alle nederige en moeilijke opdrachten, maar<br />

ook in de vreugdevolle gebeurtenissen van ons leven. De oversten zelf moeten hierbij voor-<br />

gaan en voorbeeld zijn. 7. Beschouw de gehoorzaamheid van de Heer bij het doopsel van<br />

Johannes, bij het betalen van de belastingpenning, bij Zijn lijden vooral. De Parijse broeder<br />

tuinman, Johannes Novellanus de Eppa, is hier ons voorbeeld. Alleen met volledig mede-<br />

weten van zijn oversten zou hij zijn zending, het opgraven van de relieken van de martela-<br />

ressen te Keulen, vervullen. Voor ons dus : gehoorzaamheid aan de overste, ook als die geen<br />

achtenswaardig man is in uw ogen, want dan wordt uw gehoorzaamheid des te verdienstelij-<br />

ker. 8. Obstupesce, zegt Neerius hier inplaats van considera : wees ontroerd als je denkt aan<br />

Christus' gehoorzaamheid, die op het woord van elke priester, hoe onwaardig ook, wil aan-<br />

wezig zijn in de geconsacreerde hostie, en dit onafhankelijk van de manier waarop Hij mee-<br />

gedeeld of genuttigd wordt, eerbiedig of oneerbiedig, waardig of heiligschennend.<br />

9. Beschouw Zijn armoede. Naakt en arm kwam Hij op de wereld, naakt en arm verliet Hij<br />

haar, uitgestrekt op het Kruis. Zijn kleren waren verdeeld, de rok zonder naad, die nu in<br />

Trier bewaard wordt, werd een prooi voor dobbelaars. Een naakt lichaam, een ziel zonder<br />

troost! Ook wij kunnen arm zijn ; niet door miserie zoals de armen, maar door vrije keuze<br />

om het Godsrijk. De Poolse kruisheer Michael Gedrocius, verliet scepter en kroon van Ii-<br />

thauen. In het klooster te Krakau leefde hij in een enge eel, met alleen het allernoodzake-<br />

lijkste aan huisraad, kleding en voedsel. Nooit at hij vlees ; soms alleen brood met zout. Hij<br />

koos voor zijn lichaam die woning en spijs, die zijn ziel voor de hemel bestemde. Neerius<br />

verwijst dan naar 4 mei in de Acta Sanctorum die de Jezuieten te Antwerpen hadden uitge-<br />

geven. Tenslotte in 10., na de beschrijving van de kruisiging van de naakte Christus, medi-<br />

teert Neerius over de gehoorzaamheid van de kloosterling, die door zijn onderwerping aan<br />

de overste naakt wordt, ontdaan nl. van menselijke hulp en troost, maar vervuld met de<br />

vreugde van de Geest in het ongeschapen goed ; al het aardse immers wordt verkocht om de<br />

verborgen schat van het evangelie te vinden.


RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS 53<br />

Als men deze meditaties leest in de geest van Neerius' tijd, en<br />

liefst in de Latijnse tekst, zijn ze mooi, houden de aandacht vast<br />

en helpen ons bidden. Nergens blijft hij staan bij de theorie maar<br />

richt de lezer op de praktijk van het kloosterleven.<br />

Hertzworms heeft deze meditaties zeker aangepast aan de methode<br />

van zijn boek, de considerationes cum affectibus die men<br />

ook op andere dagen vindt. Daar hij echter zelf het gastgeschenk<br />

van de magister generaal vermeldt, mogen we aannemen dat hij zo<br />

trouw mogelijk de tekst van Neerius heeft weergegeven.<br />

Ook het onderwijs als apostolische activiteit is onder zijn bestuur<br />

aanmerkelijk uitgegroeid. In sommige plaatsen waren de kruisheren<br />

reeds lang met onderwijs bezig; in Doornik al in de XVe<br />

eeuw, in Luik in 1538, in Wickrath rond 1560, in Briiggen in<br />

1606; van Diilken is het beginjaar niet bekend. Onder Neerius<br />

ontstond de Latijnse school te Venlo, waarvoor hij in 1621 het con<br />

tract ondertekende: de orde zou vier bekwame leraars bezorgen<br />

om de grammatica, syntaxis, prosodie en rhetorica te doceren ; de<br />

stad zou dan 500 gulden als salaris voor de leraars en 100 gulden<br />

als huur voor de gebouwen betalen, terwijl het schoolgeld van de<br />

studenten aan de stad zou komen23. Later, in 1643, zal Neerius de<br />

provinciaal van de Maasprovincie aansporen om Venlo van leraars<br />

te voorzien. De eerste bloei was voorbij ; oorlogsomstandigheden<br />

en andere moeilijkheden hadden hun funeste invloed uitgeoefend.<br />

Nu wilde het convent een nieuwe inzet en bloei voor de school<br />

trachten te bereiken en vroeg de magister-generaal om hulp. Nee<br />

rius antwoordt niet in vage termen, maar als een krachtig bestuurder<br />

die gedetailleerde maatregelen voorschrijft24. Ook de Latijnse<br />

school te Sint-Agatha ontstond onder zijn bestuur, nl. circa 1628.<br />

Te Maaseik was men al in 1622 met een vorm van middelbaar on<br />

derwijs begonnen, dat in 1644 tot Latijnse school werd omgevormd.<br />

In 1633 namen de kruisheren van Helenenberg het hospitaal<br />

van Bitburg over, waaraan drie grammaticaklassen verbonden<br />

waren. Ook in Marienfrede is in 1630 sprake van onderwijs aan de<br />

jeugd.<br />

23 VAN Den BOSCH, o.c, p. 86 ; L. Heere, De Kruisheren van Venlo, I.e., p. 320.<br />

24 Annales, III, 214-216 ; H. DOUMA, Inventaris..., p. 17.


54 RENERUS AUGUSTTNUS NEERIUS<br />

Men hoeft al deze initiatieven daarom niet direct aan Neerius toe<br />

te schrijven, maar zijn goedkeuring bracht per se ook de zorg en<br />

verantwoordelijkheid voor leerkrachten mee25. Daar staat tegenover<br />

dat hij de plannen van de kruisheren te Diisseldorf dwarsboomde.<br />

Zij kantten zich nl. tegen de komst van de Jezuieten die<br />

het stadsgymnasium wilden overnemen. Op 16 februari 1620 zag<br />

Neerius af van de schoolplannen der kruisheren ten gunste van de<br />

jezuieten ,,die in deze studie een lange ervaring hebben en de onzen<br />

daarin verre overtreffen''26.<br />

Bijzonder naar de opleiding van de jonge kruisheren ging de<br />

aandacht en zorg van Neerius uit. Zelf academisch gevormd, begreep<br />

hij dat 't moeilijk was om in elk van de gewoonlijk kleinere<br />

kloosters te zorgen voor een efficiente geestelijke en wetenschappelijke<br />

begeleiding van de jongeren. We zagen reeds Neerius' zorg bij<br />

het aanvaarden van novicen en zijn bekommernis om hun vorming.<br />

Van zijn eigen klooster werden acht jonge mensen naar universiteiten<br />

gestuurd. Maar hij ging verder. Op zijn eerste generaal kapittel<br />

van 1620 was de opleiding een voornaam agendapunt. In het kapittelrelict<br />

werd het grote belang aangetoond, voor de conventen apart<br />

en voor de orde in haar geheel, om voorzichtig te zijn bij het aan<br />

vaarden van candidaten en niemand tot de professie toe te laten<br />

zonder speciale toestemming van de generaal of zijn gevolmachtigde.<br />

Er is een nalatigheid in de opleiding, zegt het kapittel; dat<br />

kweekt mensen die niet van nut zijn, maar die een last worden voor<br />

de orde. Daarom is er een centralizatie nodig, centrale noviciaatsen<br />

studiehuizen waarheen de kloosters, waar de constituties niet in<br />

hun volledigheid kunnen onderhouden worden — ,,disciplina solemnior''<br />

duidt wel op het volledige zingen van het koorgebed en<br />

het houden van het nachtkoor — hun studenten en novicen moeten<br />

sturen. Zo moet er een centraal noviciaat zijn in Frankrijk, in<br />

het Land van Luik en in Belgie of Duitsland. Voor Belgie en Duitsland<br />

wordt meteen Hohenbusch aangewezen, terwijl de generaal<br />

verdere beslissingen zal nemen als hij na zijn visitatie de aanpassingsmogelijkheden<br />

in de verschillende huizen beter zal kennen27.<br />

25 W. SANGERS, De Latijnse School te Maaseik in De Kruisheren te Maaseik, p. 79 w. A.<br />

Van De Pasch, Prior Henricus Walteri Verheijen 1584-1647, in Clairlieu, XXXII, 1974:<br />

over de Latijnse school p. 18-21; Clairlieu, XXXVII, 1979, p. 129; LiCHEER, o.c. p. 191;<br />

HAASS, o.c, p. 197 ; Annales, III, p. 192.<br />

26 HAASS, o.c, p. 126.<br />

27 Definities, p. 439-


RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS 55<br />

Als het gemeenschappelijk noviciaat te Hohenbusch er al on-<br />

middellijk begonnen is, — er heerste toen een hoogstaand geeste-<br />

lijk leven28 — bleef het er toch slechts vier jaar. Het generaal ka-<br />

pittel van 1624 herhaalde de verordening van 1620 en duidde voor<br />

Duitsland Schwarzenbroich als noviciaatshuis aan, waarschijnlijk<br />

om zijn betere accommodatie. In 1631 werd het Sint-Agatha, dat<br />

op het generaal kapittel van 1634 als noviciaat voor de ,,Duitse"<br />

kloosters bevestigd werd, terwijl voor Belgie het moederhuis van<br />

Hoei en voor Frankrijk het klooster van Parijs werd aangeduid.<br />

Van alle huizen werd de steun voor de opleiding gevraagd. Eigen-<br />

aardig is dat datzelfde kapittel van 1634, dat ook studiehuizen<br />

aanduidde, voor Belgie de universiteit van Leuven uitkoos, waar<br />

het vroegere kruisherencollege in 1616 verkocht was aan de min-<br />

derbroeders en de kruisheren in het Luiks college een nieuw tehuis<br />

hadden gevonden. Het moet in verband hiermee zijn, dat het ka<br />

pittel aan de prior van Namen de opdracht gaf om de juiste toe-<br />

dracht van de stichting te Leuven na te gaan en op het volgende<br />

generaal kapittel aan generaal en definitoren voor de leggen. Voor<br />

Frankrijk werd de universiteit van Caen aangewezen, al liet men<br />

de franse provinciaal en prioren vrij om een andere universiteit uit<br />

te kiezen. Voor Duitsland, waar reeds voor 1631 Briiggen voor de<br />

wijsbegeerte en in 1631 Marienfrede voor de theologie was aange<br />

duid, bleef Briiggen voor de wijsbegeerte bestenid en werd Keulen<br />

voor de theologie aangewezen. Het ligt voor de hand dat daar, zo-<br />

als het reeds sinds eeuwen gebruikelijk was, de beste studenten de<br />

universiteit bezochten29.<br />

Voor heel de opleiding zijn deze beschikkingen zeker van groot<br />

belang geweest, al verwondert de voortdurende wisseling van vor-<br />

mingshuizen en de tegenstrijdige besluiten van 't generaal kapittel<br />

met die van de duitse provinciale kapittels. De novicen en fraters-<br />

studenten konden nu van betere geestelijke en wetenschappelijke<br />

mogelijkheden genieten, terwijl ook de strenge dagorde voor hen<br />

werd aangepast; de nachtelijke metten werden van middernacht<br />

naar 's morgens vier uur verschoven30.<br />

28 Haass, o.c, p. 67.<br />

29 Definities, p. 442-443, p. 455 en 459-<br />

30 Ibidem, p. 448 en 459.


56 RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS<br />

Als we deze ijver van Neerius voor de studies zien, verwondert<br />

ons het stellige besluit van het generaal kapittel van 1624, dat<br />

kruisheren aan de universiteiten geen graden mochten behalen<br />

zonder de bijzondere toestemming van het generaal kapittel.<br />

Was er naijver omdat de ene kruisheer langer mocht studeren<br />

dan de ander ? Misbruiken door meer wetenschappelijke vorming<br />

zijn moeilijk in te denken. Zag men er een aantasting in van de<br />

nederigheid ? Vreesde men door bepaalde lectuur voor apostasie of<br />

ketterij ? We zagen reeds dat op 12 april 1640 het conventskapittel<br />

van Hoei vergaderde over de vraag van Augustinus Jamart om de<br />

graad van licentiaat in de theologie te mogen behalen. Het con<br />

ventskapittel beschikte afwijzend omdat zo luidt het, ze eerder een<br />

getuigschrift van religieuze tucht, goedheid en eenvoud verkiezen<br />

dan van wetenschap31.<br />

Onder de wetenschappelijke en historisch belangrijke beslissingen<br />

van Neerius willen we tenslotte ook die rangschikken, die zijn bekommernis<br />

en die van het generaal kapittel uitdrukken om zorgvuldig<br />

de oorkonden van de kloosters te bewaren en de oude gebruiken<br />

in ere te houden en vast te leggen. Elk klooster moet een copie ma-<br />

ken van zijn registers en die bij de volgende visitatie aan de magister<br />

generaal overhandigen en uitleggen (1620). Neerius zag ook oude<br />

gebruiken, zowelliturgische als andere, verloren gaan. Daarom kre-<br />

gen prior Verheijen van Sint-Agatha en oudsubprior Pasport van<br />

Hoei in 1634 de opdracht, een gebruikenboek samen te stellen en<br />

dit aan het volgende generaal kapittel (1637 : in feite werd dit<br />

1639) voor te leggen. Na discussie en eventuele goedkeuring zou<br />

het dan verplichtend worden gesteld32. Wat van deze besluiten te-<br />

recht gekomen is, weten we niet. De storm van de franse revolutie<br />

deed zoveel verloren gaan. Prior Verheijen is in ieder geval met de<br />

studie van de gebruiken begonnen en heeft een mooie inleiding<br />

erop nagelaten33. Zeker is ook, dat het convent van Hoei op 23<br />

november 1637 een ,,notarius" aanstelde die een register moest<br />

bijhouden over de besluiten van de conventskapittels en de heuglijke<br />

gebeurtenissen van het klooster. Aegidius Wansoule, hiervoor<br />

aangewezen, heeft inderdaad een register bijgehouden van 28 no-<br />

31 Annales, I, 2, p. 71-72 ; zie boven p. 35.<br />

32 Definities, p. 440 en 459.<br />

33 Van De Pasch, a.c, p. 45-49.


RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS 57<br />

vember 1637 tot 1658, waarbij later nog andere acten zijn opgete-<br />

kend van 1772. Dit Registrum Notarii conventus S. Cruets Huyen-<br />

sis in quo scribuntur ea quae fiunt per capitulum vermeldt vele in-<br />

teressante bijzonderheden over Clairlieu34.<br />

Uit wat er van eigen boeken van Neerius bekend is, valt voor<br />

zijn culturele belangstelling weinig op te maken. De tijd van de<br />

handschriften was voorbij en het gedrukte boek was gemakkelijker<br />

en goedkoper te krijgen. Er zijn vier werken bewaard en gekend<br />

waarin zijn naam voorkomt: een psalmuitgave van 1581, door<br />

hem verkregen in het begin van zijn generalaat35, Bonaventura's<br />

Speculum disciplinae ad novicios in mooie leren band op hout in-<br />

gebonden en met op fol.l r° ,,Frater Augustinus Neer"36, de<br />

Sermones quadragesimales van Johannes Aquilanus met op fol. A<br />

r° ,,Frater Augustinus Neer est meus possessor" 37, en tenslotte Si-<br />

dus lucidum van Herman van Woestenraedt, — hem zeker bij het<br />

verschijnen aangeboden door de auteur — , dat hij in een extra<br />

prachtige leren band met goudstempels liet inbinden, met op de<br />

voorkant ,, Reverendissimus Pater Augustinus Neerius1' en op de<br />

achterkant ,,Generalis Cruciferorum Anno Dni 1627 "38. Behalve<br />

de schitterende banden zal men dergelijke boeken waarschijnlijk<br />

wel op de eel van vele kruisbroeders van die tijd hebben kunnen<br />

terugvinden.<br />

c. Het bestuur van Neerius van 1619 tot 1630<br />

De toestand van de kloosters apart beschouwen gedurende de<br />

negenentwintig jaar van Neerius' bestuur, is niet mogelijk, tenzij<br />

waar deze uit bewaard gebleven visitatierelikten is op te maken.<br />

34 Annales, I, 2, p. 70 ; H. VAN LlESHOUT, o.c. p. 137 in het document van 1622 leest<br />

Aegidius Wasoulle, Annales, I, 2 p. 70, 79, 92, Wanpoule, Wanpoule, PAQUAY, Wansoulle,<br />

Annales, III, p. 253, 327 Wascul, Wasscul p. 725 familia de Wampoule; Analecta<br />

Vaticano-Belgica, 2e serie, III, p. 276 Gilles Wanzoul; in een acte van Hoei, Staatsarchief<br />

Hoei, ,,Croisiers" staat m.i. duidelijk Wansoul. Voor het register, zie Grandjean, Bibliotheque<br />

de VUniversite de Liege. Catalogue des Manuscrits, p. 568, nr 872, Codex Chartaceus<br />

in folio, pp. 72 (341); DEPAIRE, o.c, II, p. 288.<br />

35 Fol. 1 r° ,,Frater Augustinus Nerius conventualis + 1619", Bibl. G.S.L. 2 M 25.<br />

36 Parijs 1501, G.S.L. 6 L 31.<br />

37 Lyon 1516, Univ. B.L., Res. 28 A.<br />

38 Luik 1627, Univ. B.L. Res. 407 B ; zie voor deze vier werken DEPAIRE, II, 75, 130 en<br />

70 ; De Bibliotheca manuscripta, I, 112 haalt nog een vijfde werk van Neerius aan, G.S.L.,<br />

6 K 28 maar geeft het niet in de lijsten, auteur noch titel.


58 RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS<br />

De situatie van de orde in het algemeen zal gewoonlijk blijken uit<br />

de generale kapittels. We lijnen een eerste periode af van het be<br />

gin tot 1630, omdat toen de ondernemingsgeest van de ,,duitse"<br />

provinciaals begon door te breken, die in 1630 hun eerste officieel<br />

provinciaal kapittel hidden.<br />

Neerius, die op 21 januari 1619 tot generaal gekozen was, kon<br />

moeilijk datzelfde jaar op de vastgestelde tijd, nl. 28 april op zondag<br />

,,cantate", nog een generaal kapittel bij elkaar roepen. Gedurende<br />

de negenentwintig jaar dat hij generaal was, heeft hij er<br />

trouwens maar zeven kunnen houden vanwege de dertigjarige oorlog,<br />

waardoor grote gevaren op de wegen prioren en afgevaardigden<br />

bedreigden. Reizigers, en zeker priesters of religieuzen, waren<br />

voor de soldatenbenden een gemakkelijke prooi en konden als gijzelaars<br />

grote sommen geld opbrengen. Dit voortdurend maar uitstellen<br />

van het generaal kapittel tot drie, vier of zelfs vijf jaar toe,<br />

terwijl het statutair nog jaarlijks moest gehouden worden, was voor<br />

de generaal een ernstige handicap bij het bestuur van de orde en<br />

het bewaren van de eenheid onder de kloosters. In 1634 zal het<br />

kapittel zelf zich uitdrukkelijk erover beklagen, dat er een alge<br />

meen verval van de kloostertucht was, dat waarschijnlijk juist door<br />

het uitstel van de generale kapittels in de hand gewerkt werd.<br />

Daarom zou er van dan af elk jaar tussen de generale kapittels in,<br />

als deze niet regelmatig konden plaats hebben, toch een bijeen-<br />

komst worden gehouden van definitoren en afgevaardigde com-<br />

missarii, die dan samen met de generaal, en met hetzelfde gezag<br />

als het generaal kapittel, zouden optreden39.<br />

Neerius heeft — dit ligt voor de hand en 't wordt voor het<br />

klooster van Luik uitdrukkelijk bevestigd — al spoedig meerdere<br />

kloosters bezocht en visitatie gehouden, en dit zeker in de nabij-<br />

liggende kloosters waar het in de streek nog rustig was40.<br />

Het generaal kapittel van 1620<br />

Het eerste generaal kapittel van zijn bestuursperiode riep Neeri<br />

us in 1620 te Hoei bij elkaar. Het is onnodig en ook onmogelijk<br />

om hier op alle details in te gaan, te meer daar de kapittelrelikten<br />

39 Definities, p. 458.<br />

40 VAN De PASCH, Clairlieu en zijn Prioren-generaal in Clairlieu, XVIII, I960, p. 39.


RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS 59<br />

uit Neerius' tijd door lengte en veelheid aan agendapunten uit-<br />

munten.<br />

Na de boven reeds aangehaalde besluiten over liturgie, opleiding<br />

van de jongeren en 't copieren van de oorkonden, valt hier<br />

een en ander op, waarop ook latere kapittels meermalen moesten<br />

terugkomen. Maar allereerst wordt toch duidelijk, dat dit kapittel<br />

resoluut de besluiten wilde herhalen, die onder Neerius' voorgangers<br />

waren uitgevaardigd ; de punten die na drie kapittels statuut<br />

geworden waren, moesten in de statutenboeken worden bijgeschreven,<br />

zodat ze in het schuldkapittel konden worden voorgelezen en<br />

door iedereen zouden worden onderhouden.<br />

De liturgische detailvoorschriften zijn talrijk, bv. rangverhoging<br />

van feesten, zoals dat trouwens heel vaak op de generale kapittels<br />

het geval was.<br />

Opvallend is hoe de wereldse mode blijkbaar in vele kloosters<br />

was doorgedrongen, zodat het nodig was de medebroeders te vermanen<br />

eenvoudig en uniform te blijven in hun kleding, geen kostbare<br />

stof te gebruiken voor het scapulier en evenmin opvallende<br />

knoopjes voor de mozetta, geen eigenaardige schoenen van bijzon<br />

dere vorm aan te schaffen of een andere soort collaar en dergelijke<br />

dingen meer.<br />

Een ander meer verspreid misbruik was duidelijk een te veel en<br />

te overvloedig ,,tafelen", iets dat zowel voor de prioren als voor<br />

de medebroeders een bijzondere gunst moest blijven voor speciale<br />

gelegenheden. Dat nam echter niet weg, dat de gastvrijheid moest<br />

worden in acht genomen; als kruisheren van andere kloosters 's<br />

avonds aankwamen, moesten ze in het gastenkwartier ontvangen<br />

worden, en wel ,,honeste", dus eenvoudig maar goed ; maar verder<br />

moesten ze samen met de anderen de maaltijden gebruiken,<br />

tenzij de waardigheid van de personen het anders eiste.<br />

Vanwege de armoede van de orde in het algemeen werd een<br />

eenmalige contributie opgelegd voor de door de generaal noodzakelijk<br />

te maken uitgaven. Hiervoor moest een speciaal register wor<br />

den aangeschaft en moest op het generaal kapittel aan de prioren<br />

verantwoording worden afgelegd. Erg goedgeefs waren de prioren<br />

blijkbaar niet, want nog geen twee jaar later, op 22 februari 1622,<br />

zal Neerius de kloosters opnieuw taxeren. Hij verwijst daarbij naar<br />

de reeds eerder gedane vraag om bijdragen (die van het generaal<br />

kapittel van 1620 ?), die tot zijn spijt geen effect sorteerde, al wer-


60 RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS<br />

den die bijdragen gevraagd vanwege de troebele tijden en de heer-<br />

sende noden. Nu vraagt hij tot algemeen heil van heel de orde en<br />

om in Rome tot een hernieuwing of bevestiging van de ordesprivi-<br />

leges te komen, en wel krachtens de gelofte van gehoorzaamheid<br />

en daarbij op straffe van ,,suspensio a divinis" en het ontnemen<br />

van hun ambt, aan de prioren om binnen de drie maanden een<br />

bepaalde som te betalen. De bedragen gingen van drie imperialen<br />

voor vijf kleinere kloosters (twee werden er vrijgesteld) tot 100<br />

voor Hoei en Bentlage41.<br />

Tenslotte werd nog erg nadrukkelijk opgetreden, en wel met<br />

dreiging van straffen, tegen hen die beweerden dat de besluiten<br />

van de generale kapittels slechts verplichtende kracht kregen als ze<br />

door drie kapittels waren goedgekeurd en dus statuut geworden<br />

waren. Het is de ook later meermalen terugkerende juridische<br />

kwestie over de verplichting van een z.g. ,,ordinatio capituli".<br />

Om tot statuut te worden en dus kracht van wet te hebben, was<br />

inderdaad de goedkeuring van drie opeenvolgende kapittels noodzakelijk.<br />

Maar elk kapittelbesluit kreeg zijn verplichtende kracht,<br />

tot aan het volgende generaal kapittel, onmiddellijk na de afkondiging<br />

als ,,ordinatio capituli". Het zou erg ongerijmd zijn, als<br />

een generaal kapittel nooit tot iets zou kunnen verplichten, tenzij<br />

er drie kapittels overheen gegaan waren.<br />

Neerius zelf, zo bepaalde het kapittel tenslotte, zou visitatie<br />

houden in alle duitse kloosters, 'n hele onderneming als men aan<br />

de lange lijst van twintig kloosters denkt. Andere visitatoren wer<br />

den er niet genoemd, zodat de generaal zelf die naderhand kon<br />

benoemen41a.<br />

De visitaties na het generaal kapittel van 1620<br />

De generaal zal wel moedig aan die zware taak begonnen zijn.<br />

Toch is het opvallend, dat in de uit die jaren bewaarde visitatiere-<br />

licten we Neerius' naam nergens aantreffen en dat praktisch overal<br />

in de duitse en nederlandse kloosters prior Verheijen van Sint-<br />

Agatha als hoofdvisitator genoemd wordt. Dit bewijst niet alles,<br />

daar massa's archivalia gedurende de Franse revolutie verloren gin<br />

gen42.<br />

41 Annales, III, 158-160.<br />

4ia Definities, p. 437-441.<br />

42 Annales, III, p. 161-175 ; A. VAN De PASCH, Prior Henricus Walteri Verheijen, I.e.,<br />

p. 22-29 over Verheijen als visitator; visitaties te Bentlage, Emmerik, Hohenbusch, Venlo,<br />

Diisseldorf, Keulen, Marienfrede, Duisburg en Den Bosch.


RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS 61<br />

De gegevens zijn niet omvangrijk genoeg om een gegronde beoordeling<br />

van de kloostertucht in de orde te kunnen geven. Van<br />

de duitse kloosters en van dat van 's Hertogenbosch krijgt men een<br />

goede indruk, tenzij van Marienfrede, waar de kloostertucht slap<br />

was, de prior verplaatst werd en een nieuwe prior moest worden<br />

gekozen. Voor de rest zijn het steeds opnieuw de wel in alle<br />

kloosters voorkomende fouten, die nu eens zonder meer genoemd,<br />

dan weer extra onderstreept worden. De tijd van ernstige onrust en<br />

rebellie leek rond 1620 voorbij te zijn. Dat wil niet zeggen dat er<br />

geen tekortkomingen waren. Maar het zijn, tenzij uitzonderlijk,<br />

geen grove misbruiken meer. De strenge verboden van weleer wor<br />

den nu aansporingen. Samengevat: koreer rustig en eerbiedig;<br />

houd vast aan het nachtelijk koorgebed als er voldoende personen<br />

aanwezig kunnen zijn ; regel de werkzaamheden naar buiten zo,<br />

dat die aanwezigheid mogelijk wordt gemaakt; bereid de heilige<br />

mis goed voor en zorg dat de celebrerende priester het beeld van<br />

de gekruisigde Christus voor zich heeft: leg u ook toe op het per-<br />

soonlijk gebed en houd 'n half uur meditatie. Verder : studeer en<br />

heb zorg voor de bibliotheek: denk er bij vasten en onthouding<br />

aan, dat zij de doornen zijn die de kostbare planten van de deugd<br />

behoeden voor vernieling ; de tuin van de deugden wordt bevei-<br />

ligd door de doornen van strozak en wollen kleding, van vasten en<br />

onthouding. Wat betreft de geloften : de gehoorzaamheid is meer<br />

waard dan alle andere offers ; zorg ervoor dat uw oversten met<br />

vreugde en niet met zuchten rekenschap over u kunnen afleggen ;<br />

voor de zuiverheid, die uw hemelse bruidegom zo dierbaar is, is de<br />

clausuur 'n bescherming; de armoede eist dat iedereen alle ge-<br />

schenken afstaat voor de gemeenschap en dat de koster bij het verkopen<br />

van kaarsen het geld niet stiekem voor zichzelf houdt, maar<br />

aan de prior afdraagt.<br />

Er blijven fouten, gebreken en zelfs misbruiken, maar tegenover<br />

vroegere tijden lijkt de sfeer opgeklaard te zijn.<br />

Anders was het met de Franse kloosters. Ze hadden in de XVIe<br />

eeuw al pogingen gedaan om zich aan het gezag van de generaal<br />

te onttrekken. Grotendeels slaagden ze hierin zodra een van de<br />

prioren, gewoonlijk die van Parijs, zoveel als prior-provinciaal van<br />

de franse kloosters werd ; een bijna onafhankelijke provincie met<br />

eigen kapittels. Het grootste gedeelte van Neerius' bestuursperiode<br />

was Antoine Texier, meermalen prior van Parijs en van Caen, bac-


62 RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS<br />

calaureus in theologie, definitor in 1624 en 1634, door Neerius tot<br />

zijn plaatsvervangend visitator, vicarius generaal en provinciaal<br />

aangesteld. Algemeen gezien was in de XVIIe eeuw een vervaltijd-<br />

perk voor de franse kloosters begonnen. Dat ze zich tegen de z.g.<br />

hervormingsplannen van Kardinaal de Rochefoucauld in 1622 ver-<br />

zetten, die alle reguliere kanunniken in de ,, Congregation de<br />

France", ook ,,La Congregation de Sainte Genevieve" genoemd,<br />

wilde samenbrengen, was te begrijpen. Zogenaamde hervor<br />

mingsplannen van hoge heren hadden vaker het verkrijgen van<br />

goederen dan echte hervormingen tot doel. Dat ze in 1621 zelf<br />

wezen op hun eeuwenlang bestaan als reguliere kanunniken en<br />

daardoor met steun van het hof hun voortbestaan konden verzeke-<br />

ren, pleit voor hen, al zijn ze er zelf blijkbaar niet in geslaagd nog<br />

ooit tot hun oude vurigheid terug te keren43.<br />

Over de kloosters in de Nederlanden blijft de indruk voorlopig<br />

gunstig, al is dit niet voor elk klooster apart duidelijk aan te ge-<br />

ven. Het verlies van de kloostertucht in Namen nam in latere tijd<br />

ernstige vormen aan. In andere kloosters verbrak bij het einde van<br />

de twintiger jaren de oorlog de noodzakelijke rust die voor een<br />

normaal en geregeld kloosterleven onontbeerlijk is.<br />

De generale kapittels van 1624 en 1627<br />

Het is moeilijk om uit de relicten van deze twee volgende kapit<br />

tels tot duidelijke conclusies te komen over het al of niet behou-<br />

den of bevorderen van de kloostertucht in de eerste tien jaar van<br />

Neerius' bestuur.<br />

De beslissingen over de noviciaats- en studiehuizen schijnen be-<br />

vorderlijk te hebben gewerkt en worden opnieuw goedgekeurd.<br />

Wat de studies betreft vinden we in 1624 het fameuze verbod om<br />

academische graden te behalen zonder de toestemming van het ge<br />

neraal kapittel. Dat dit later onder Neerius niet meer behoefde<br />

herhaald te worden, wijst er wel op, dat er streng de hand aan ge-<br />

43 A. DURAND, Le Prieure de Saint-Ursin, in Clairlieu, XXII, 1964, p. 8 ; IDEM, le<br />

Prieure Sainte-Croix de Caen, ook in Clairlieu, XXV, 1967, p. 68-73 ; Definities, p. 442,<br />

458 ; Texier overleed voor 1652, Definities, p. 477 ; J.M. HAYDEN, The French Crosiers in<br />

the 17th and 18th centuries, in Clairlieu, XXVII, 1969, p. 8, 18, 41-43 ; P. VAN DEN<br />

BOSCH, Studien over de observance der Kruisbroeders in de vijftiende eeuw, ook in Clair<br />

lieu, XXVI, 1968, p. 22.


RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS 63<br />

houden werd. Het voorbeeld van Jamart in 1640 spreekt duidelijke<br />

taal44.<br />

Nog steeds schijnen er prioren te zijn die voor de professie van<br />

hun novicen geen toestemming vroegen aan de generaal of zijn vicaris,<br />

zodat het kapittel dit opnieuw, en wel op straffe van nietigheid<br />

van de professie, voorschrijft.<br />

Het besluit over de extravagante kleding wordt wel in 1624 maar<br />

niet meer in 1627 herhaald, wat zeker op een tijdelijke verbetering<br />

wijst; zo ook dat over het bijwonen van feestmalen, al wordt het<br />

in de visitatierelicten nog regelmatig aangetroffen.<br />

Kruisbroeders die op reis gingen, moesten een brief van de prior<br />

bij zich hebben; en eenmaal in een gastvrij klooster ontvangen,<br />

hadden ze er de toelating van de prior nodig om uit te gaan; in<br />

1627 werd dit niet herhaald.<br />

Maar op het gebied van de zielzorg waren er ernstige misbruiken<br />

ontstaan. Vooreerst was er het biechthoren van leken zonder de jurisdictie<br />

van de diocesane overheid, wat op straf van ,,suspensio a<br />

divinis" verboden werd. Zij die wel tot biechthoren gemachtigd<br />

waren, moesten blijven studeren in de (ook voor de ouderen onder<br />

ons nog zo bekende) boeken met ,, casus conscientiae''. Erger was<br />

dat er kruisheren waren die pastorale of andere ambten aanvaardden,<br />

zelfs van de H. Stoel, zonder voorkennis of toestemming van<br />

de eigen oversten. Dit ernstige gebrek aan gehoorzaamheid werd<br />

even ernstig bestraft, nl. door uitsluiting van elk ambt in de eigen<br />

orde en door het weigeren van de toegang tot het klooster als ze<br />

later zouden terugkeren. Deze strenge straffen zullen hun afschrikkingseffect<br />

wel gehad hebben, zodat een herhaling in 1627 niet<br />

nodig bleek.<br />

Zowel in 1624 als in 1627 vinden we het verbod voor het dragen<br />

van een baard of lange haren.<br />

Opvallend in beide kapittels is de strengheid waarmee tegen<br />

sommige ordeleden werd opgetreden. In 1624 werden Nicolaus Jo-<br />

venne van Caen en Tiberius Helien, beiden geexcommuniceerd en<br />

uit de orde gezet45.<br />

44 Zie boven, p. 35.<br />

45 Definities, p. 444-445 ; Annales, III, p. 138. Nicolas Jovenne (Jouenne, Jouanne) was<br />

in 1611 in Saint-Ursin, in 1613 in Caen; DURAND EM ZIJN STUDIE OVER CAEN, I.e., p.<br />

71-72, over Saint-Ursin, Clairlieu, XXII, 1964, p. 50, XXVII, 1969, p. 18. Tiberias Helias,<br />

1609-1613 prior Maaseik; Monasticon beige, VI, Luik, 1976, p. 248 ; Clairlieu, XXXVII,<br />

1979, p. 122.


64 RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS<br />

In 1627 werd meer algemeen opgetreden tegen ongehoorzamen,<br />

opstandigen en ontrouwen, die met kerkerstraf en wegzending be-<br />

dreigd werden.<br />

Over de drie geloften, de ,,tria essentialia", werd in tamelijk<br />

algemene bewoordingen en met verwijzing naar de constituties<br />

gesproken, nl. over de ,,turpissima et diabolica proprietas" en<br />

over het onderhouden van de dausuur. Prioren die hierin nalatig<br />

waren, moesten door de visitatoren worden afgezet.<br />

Naast een oproep tot solidariteit en bijdragen voor de kloosters<br />

die onder de oorlogsgruwelen geleden hadden, zowel door de con-<br />

venten die konden helpen als door de medebroeders die buiten<br />

het klooster als zielzorgers of rectoren van zusterkloosters werkten<br />

— en dus blijkbaar over geld konden beschikken —, komen in<br />

beide relicten nog enkele verrassende besluiten voor. Ze wijzen op<br />

reeds eeuwenlang in gebruik zijnde gewoonten of op gewoonten<br />

die toen begonnen zijn en tot voor ongeveer twintig jaar in ge<br />

bruik bleven.<br />

Op liturgisch gebied werd o.a. bij de uitstelling van de eucha-<br />

ristie of bij het verplaatsen of terugplaatsen ervan in het taberna-<br />

kel, de kniebuiging, het voorafgaan met kaarsen en de bewiero-<br />

king voorgeschreven (1624). Voor de luister van de liturgie en tot<br />

stichting van het volk zou de ,, hebdomedarius'' speciaal in de<br />

completen superplie en stola dragen. Na de completen werd ,,voor<br />

de noden van kerk en orde" de litanie van O.L.Vrouw gezongen<br />

of gereciteerd. Na drie generate kapittels tot statuut geworden,<br />

bleef dit gebruik tot in de zestiger jaren van deze eeuw bestaan,<br />

toen het, bij de ,, beeldenstorm'' na het Vatikaans concilie,<br />

verdween.<br />

Het generaal kapittel van 1624 herinnert ons ook aan het van<br />

ouds gebruikelijke asylrecht, dat kerken en kloosters hadden ; mis-<br />

dadigers die er binnenvluchtten, konden op die manier de eerste<br />

volkswoede of de onmiddellijke bestraffing ontgaan. Wei beperkte<br />

het generaal kapittel de onschendbaarheid tot drie dagen, tenzij<br />

de generaal zelf voor langere tijd toelating gaf.<br />

Omdat de broederlijke begroeting met ,,frater" in sommige<br />

kloosters verloren ging, werd voorgeschreven de jongere priesters<br />

en de jongeren in opleiding ,,frater" te blijven noemen, terwijl<br />

de anderen ,,pater" genoemd werden (1624).<br />

In 1627 vindt men het waarschijnlijk niet of weinig onderhou<br />

den besluit, dat zij die wilden intreden eerst een half jaar als


Neerius op latere leeftijd. Schilderij in het kruisherenklooster St.-Agatha.


Schilderij in de kruisherenkerk te Maaseik, toegeschreven aan Ant. van Dijck<br />

(1599-1691). Mijter en staf, en de tijd van dit werk, doen vermoeden dat Neerius hier<br />

werd afgebeeld.


RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS 65<br />

,, commensales '' in 2wart habijt in het klooster moesten verblij-<br />

ven, en wel in een gevormd en goed gedisciplineerd huis. Dit<br />

besluit is dan ook later nooit herhaald.<br />

Vanwege de uniformiteit en de studie — het is dan ook wel<br />

voor de studiehuizen bedoeld — werden de uren van koorgebed<br />

en maaltijden vastgesteld : 4 uur voor de metten, 11 uur voor het<br />

middagmaal en 5 uur voor het avondmaal; na een teken van de<br />

bel om 8 uur mocht niemand meer uitgaan en moest iedereen zich<br />

op zijn eel tot 9 uur met studie of gebed bezig houden.<br />

In de vastenwetten werd blijkbaar teveel gedispenseerd ; in 1627<br />

werd er dan ook de nadruk op gelegd dat er in advent en veertigdagentijd<br />

geen dispensatie mocht gegeven worden tenzij met toelating<br />

van de generaal of om dwingende redenen. Vanaf 14 Sep<br />

tember, feest van Kruisverheffing, tot Pasen mocht nooit ge<br />

dispenseerd worden op woensdag of vrijdag, terwijl op dinsdag en<br />

donderdag een vleesschotel mocht worden toegestaan.<br />

Deze erg lange opsomming van kapittelbesluiten kan ons geduld<br />

op de proef stellen ; maar ze zal tegelijkertijd een beeld geven<br />

van het ideaal, dat het geheel van de orde zich stelde en dat<br />

Neerius en zijn raadsleden voor het onderhouden van de kruisherenspiritualiteit<br />

van hun eigen tijd bij de formulering voor ogen<br />

stond. Meerdere besluiten lieten we hier onvermeld, daar ze met<br />

de kloostertucht als zodanig geen direct verband houden.<br />

Het benoemen van visitatoren werd in 1624 aan generaal en definitoren<br />

overgelaten ; in 1627 zou de generaal zelf de visitaties<br />

regelen46.<br />

Beoordeling van de periode 1619 tot 1630<br />

Als we ons na dit overzicht afvragen, hoe de periode tussen 1619<br />

en 1630 in de orde geweest is en welke uitwerking de kapittel<br />

besluiten gehad hebben, lijkt op het eerste zicht de situatie minder<br />

goed dan voorheen. We moeten daarbij echter allereerst rekening<br />

houden met de uitwendige omstandigheden van tijd en plaats.<br />

Weer is een algemeen oordeel onmogelijk, daar we die omstandig<br />

heden alleen kennen voor enkele kloosters. Ze wijzen echter zeker<br />

op meer algemeen verspreide situaties, die de kloostertucht alleen<br />

maar ongunstig konden bei'nvloeden. Slechts enkele voorbeelden.<br />

46 Definities, p. 441-447 en 447-451.


66 RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS<br />

In 1622 woedde de pest te Aken, ook in het kruisherenklooster ;<br />

angst dus en gevaar voor eigen gezondheid en leven ; heldhaftig-<br />

heid vaak bij de verpleging van de aangetasten.<br />

Wickrath werd sinds 1626 gruwelijk geteisterd door wisselende<br />

troepen ; dus brandstichting, inkwartiering en gewelddaden. Om-<br />

dat er daarbij ook nog een verkwistende prior was, ging de gene-<br />

raal er zelf op 30 november visitatie houden, samen met de prior<br />

van Aken. De prior van Wickrath werd, eigenaardig genoeg, a/s<br />

prior overgeplaatst naar het klooster Schwarzenbroich.<br />

Beyenburg had op het einde van de twintiger jaren zwaar te lij-<br />

den door Hollands-Brandenburgse troepen.<br />

In Emmerik werd in 1628 door de geuzen de kloosterkerk geslo-<br />

ten en voor profaan gebruik bestemd ; zelfs tot in 1656 moest de<br />

eredienst in de kruisgang van het klooster gehouden worden47.<br />

Heel erg verging het prior Martinus Pauli van Maastricht, die in<br />

november 1628 te Bouvery bij Luik gevangen genomen werd door<br />

Hollandse soldaten. Hij werd beroofd, mishandeld en meegevoerd<br />

naar Emmerik. Er was een zwaar losgeld nodig om hem vrij te ko-<br />

pen, waarbij prior Sylvius van Luik de voornaamste bemiddelaar<br />

was, nadat de prior eerst een beroep op generaal Neerius en zijn<br />

eigen communiteit gedaan had48.<br />

In den Bosch werden de kruisheren voor goed uit hun klooster<br />

verdreven in 1629. Gelukkig konden ze enkele jaren later een blij-<br />

vend onderkomen vinden in Uden49.<br />

Het zijn allemaal losse feiten, en dan nog maar over enkele<br />

kloosters. Het is vanzelfsprekend dat Neerius meeleefde en mee-<br />

leed met deze, en zeker nog vele andere rampen die zijn kloosters<br />

en confraters troffen. Daarbij kwam nog sinds 1628 een jarenlang<br />

aanslepende onenigheid over het, volgens sommigen door de gene<br />

raal zijn schuld, verloren gegane klooster Falkenhagen50.<br />

We veronderstellen dat de generaal, naargelang de omstandig-<br />

heden al dan niet regelmatig, de visitaties hield waartoe hij door<br />

de definitoren of uit eigen verlangen geroepen werd, al was nala-<br />

tigheid hierin een van de verwijten die men hem in 1639 zou ma-<br />

ken. In Luik visiteerde hij in deze periode, naar blijkt uit de on-<br />

47 HAASS, o.c, p. 109, 205, 53, 159-<br />

48 Uitgebreid bij A. RAMAEKERS, a.c, II, p. 98-102.<br />

49 J. FRANCINO, Onder Maria's bescherming, in In Cruce Vita. De Orde der Kruisheren<br />

in Neder/and, Rotterdam, 1936, p. 72-75.<br />

50 Zie verder p. 83-90.


RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS 67<br />

dertekening van de boeken van de procurator, in 1619, 1623 en<br />

1624 ; later nog in 1630, 1638, 1641, 1642 en 164751. We hebben<br />

geen redenen om aan te nemen, dat dit in de kloosters van Doornik,<br />

Dinant, Namen e.a. niet gebeurde, al speelt ook hier de onveiligheid<br />

van de wegen mee.<br />

Bij alle visitaties na de generale kapittels van 1624 en 1627 zullen<br />

de kapittelrelicten wel een grote rol gespeeld hebben. In 1624<br />

en 1625 hield prior Henricus Verheijen visitatie in Keulen, in 1624<br />

in Marienfrede. Hij spoorde de conventuales aan tot eenvoud in<br />

kleding en schoeisel, tot zorg voor de bibliotheek, tot de wekelijkse<br />

biecht en de verdieping van het geestelijk leven. Keer na de assistentie<br />

rechtstreeks naar huis terug en ga zonder toelating ner-<br />

gens eten of drinken : houd 's avonds na de completen 'n kwartier<br />

bezinning; niemand wake dan nog bij kaarslicht, tenzij hij om<br />

studieredenen toestemming kreeg om tot 9 uur licht te<br />

gebruiken...<br />

Het is onnodig om hier weer alle gegeven aansporingen te her-<br />

halen. Sommige leren ons echter de gebruiken van die tijd ken-<br />

nen, zoals de eenmaal per week gegeven tijd voor recreatie (collo<br />

quium et ludendi copiam), die in Duisburg in 1623 twee maal per<br />

week gegeven werd, terwijl er elke dag na de middag een uur col<br />

loquium was. De prior moest zelf of door een andere confrater da-<br />

gelijks of op bepaalde dagen een instructie geven of laten geven.<br />

Zo niet dagelijks, dan moest men toch op zondagen en geboden<br />

feestdagen de heilige mis bijwonen. Ook wordt er gesproken over<br />

catechese voor nabijwonenden of pachters, over de zorg voor de<br />

bossen en het stilleggen van de molen, over het opnieuw bouwen<br />

van een ingang naar de kerk van buitenuit zodat de vrouwen het<br />

kloosterpand konden vermijden52.<br />

Een algemene conclusie over de kloostertucht van 1619 tot 1630<br />

kan, ondanks vele detailgegevens over bepaalde kloosters, niet ge-<br />

trokken worden. Van vele kloosters weten we trouwens helemaal<br />

niets. Er zijn blijkbaar conventen waar een ernstig kloosterleven<br />

geleid wordt, ook al zijn er fouten en zelfs misbruiken. We menen,<br />

zonder dit direct te kunnen bewijzen, dat de geest goed was.<br />

51 Zie nota 40.<br />

52 Anna/es, III, p. 170-172 ; voor meer bijzonderheden VAN De PASCH, Prior H.W. Ver<br />

heijen, I.e., p. 23-29.


RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS 68<br />

Maar er zijn uitzonderingen. Als men bv. zoals in 1623 te Bentla-<br />

ge, moet straffen met de ,,poena gravis culpae" vanwege verre-<br />

gaande dronkenschap en het dansen met dames binnen of buitens-<br />

huis, dan is er toch al stevig ,, gesecularizeerd'\ Een gunstig teken<br />

is dat men zeer vlug van die misbruiken terugkeerde33. Generaal<br />

Neerius kan, zoals blijkt uit het geval van Wickrath in 1626, flink<br />

optreden waar dit nodig is. Soms lijkt hij dan toch weer te aarze-<br />

len door een prior die daar niet op zijn plaats was, niet zonder<br />

meer af te zetten, maar als prior naar een grotere communiteit te<br />

verplaatsen. Ook in het geval van prior Pauli van Maastricht talmt<br />

hij al te lang om een gevangene te helpen. Is het zijn aard ? Deze<br />

eerste twaalf jaar van zijn bestuur lijken ons, ondanks plaatselijke<br />

misbruiken, gunstig te zijn en, zeker met de hulp van vele goed-<br />

willende prioren en medebroeders, een goed klimaat in de orde te<br />

hebben beveiligd en bewaard. En dit ondanks erg ongunstige<br />

tijdsomstandigheden.<br />

d. Neerius' tweede bestuursperiode 1630 tot 1639<br />

De volgende generate kapittels werden in 1631, 1634 en 1639<br />

gehouden. In 1631 was het alweer vier jaar geleden dat de orde in<br />

haar geheel, vertegenwoordigd door prioren en afgevaardigden,<br />

nog bij elkaar geweest was. Intussen was er veel belangrijks ge-<br />

beurd, door Haass gekarakterizeerd als het begin van een nieuwe<br />

opbloei van de duitse provincie54.<br />

Reeds veel vroeger was er sprake van een engelse, franse en duit<br />

se regio. Het ging nog wel niet over eigenlijke provincies, maar er<br />

was toch de een of andere prior die in zijn bepaalde regio een ze-<br />

kere autoriteit bezat, zoals de prior van Londen of Donington, Pa-<br />

rijs of Caen, Keulen, Roermond of Sint-Agatha. Ze waren z.g. vi-<br />

carii van de magister-generaal, die zichzelf dan bijzonder met de<br />

zuidnederlandse kloosters kon bezig houden. Juridisch vastgelegd<br />

was dit niet, zodat men van provincies in de echte zin van het<br />

woord niet kan spreken, terwijl er ook geen eigen provinciaalskeu-<br />

ze was55.<br />

53 H.U. WEISS, Die Kreuzkerren in Westfalen, ook in Clairlieu, XX-XXI, 1962-1963, p.<br />

149 w.; Van De Pasch, a.c, p. 27.<br />

54 Haass, o.c, p. 24.<br />

55 HAASS, o.c, p. 10, 23, 45 ; Anna/es, II, 203 ; VAN De Pasch, a.c, p. 30 ; VAN DEN<br />

Bosch, o.c, p. 32.


RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS 69<br />

Het kapittel van Maas- en Rijnprovincie 1630<br />

In 1629 nu oordeelde een groep prioren van de z.g. Maas- en<br />

Rijnprovincie de tijd rijp om tot nut en bloei van de orde samen<br />

een bespreking te houden. Volgens Aretz zou prior Campius van<br />

Hohenbusch hen daar samengeroepen hebben — al is dit niet te<br />

bewijzen — om de volgens hen noodzakelijke hervorming in te<br />

zetten56. Ze schreven een brief aan generaal Neerius om hem hun<br />

bedoelingen uiteen te zetten. Maar ze wachtten tevergeefs op ant-<br />

woord. Waren 't de vroegere ervaringen met de franse en mis-<br />

schien ook met de duitse kloosters die de generaal huiverig deden<br />

staan tegenover alles wat buiten het generaal kapittel omging ?<br />

Op 13 april 1630 kwamen de provinciaal van Duitsland, Paulus<br />

Reiners en de prioren van Sint-Agatha, Diisseldorf, Schwarzen-<br />

broich, Hohenbusch, Marienfrede, Briiggen en Diilken te Keulen<br />

bij elkaar om er opnieuw, na die eerste bijeenkomst te Hohen<br />

busch, te praten over de geestelijke vooruitgang, de uitstraling en<br />

de eensgezindheid in de orde. Weer zonden ze een brief aan de<br />

magister-generaal. Ze vroegen hem, om aan prior Henricus Wal-<br />

theri Verheijen van Sint-Agatha — aan wie ze gevraagd hadden<br />

om met Neerius contact op te nemen — zijn vertrouwen te schen-<br />

ken, evenals aan hen alien die nu onder leiding van de provinciaal<br />

bij elkaar waren. Zo schreef Paulus Reiners het in zijn brief die on-<br />

dertekend werd door bovengenoemde prioren ; en hij drong sterk<br />

bij de generaal erop aan, dat hij hen zou toelaten en zou helpen<br />

om hun doel te kunnen nastreven.<br />

Deze keer antwoordde Neerius tamelijk vlug en in positieve zin,<br />

zodat reeds op 10 juni 1630 te Roermond een provinciaal kapittel<br />

kon worden gehouden. Neerius zelf was erbij aanwezig ; verder de<br />

provinciaal Paulus Reineri en vijftien prioren, waaronder prior Jo-<br />

han Lievens van Den Bosch die tekent als ,, prior extra Silvamdu-<br />

cis". De besluiten van dit kapittel zullen we samen met die van<br />

het generaal kapittel van 1631 behandelen.<br />

Of dat allemaal ,,in peis en vree" gegaan is, kan men zich te-<br />

recht afvragen. Blijkbaar is er in de orde vanwege dit provinciaal<br />

kapittel nogal wat herrie ontstaan en is er van verschillende kanten<br />

56 Annales, III, p. 179-180 ; H. ARETZ, Die Kreuzberren von Hohenbusch, Erkelenz,<br />

1982, p. 23.


70 RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS<br />

kritiek en obstructie gekomen. Allereerst wellicht van de Maas- en<br />

Rijnlandse kloosters die deze bijeenkomsten niet hadden bijgewoond<br />

en er misschien ook niet waren uitgenodigd. Waarschijnlijk<br />

ook van de kloosters die meer met de generaal verbonden waren,<br />

zoals Doornik, Dinant en Luik. En dan in ieder geval van de gene<br />

raal zelf, die blijkbaar later verloochende wat hij eerst had goedgekeurd,<br />

geprezen en drie maal ondertekend. Ook van de prior van<br />

Keulen, Johannes Busaeus, die zelf aan het kapittel had deelgeno-<br />

men en nu ,, op een achterbakse manier'' tegensprak wat hij eerst<br />

geprezen had, en die daardoor de eer kreeg om op het aanstaande<br />

generaal kapittel de openingspreek te mogen houden. Verder dan<br />

nog van een anonieme duitse confrater, die zelfs een geschriftje<br />

verspreidde, waarin hij met oppervlakkige praat en leugens<br />

bestreed wat de prioren samen op het provinciaal kapittel besproken<br />

hadden. Zij, de te Roermond aanwezigen, hadden immers alleen<br />

maar de eigen regel en constituties gevolgd om de uniformiteit<br />

in de orde te bevorderen; ze hadden naar het voorbeeld van<br />

andere orden een en ander bepaald tot nut en eer van hun eigen<br />

orde en met volledige onderwerping aan het generaal kapittel.<br />

Dit alles schrijft prior Verheijen van Sint-Agatha op 17 februari<br />

1631 aan een prior die niet had kunnen deelnemen aan de vergadering<br />

van Roermond (de prior van Maastricht?). Hij heeft bij<br />

zijn brief een schrijven ingesloten, waarin de prior van Marienfrede,<br />

Clamor Averkamp, de besluiten van dat kapittel verdedigt; hij<br />

hoopt dat de geadresseerde het kan goedkeuren en dekken met<br />

zijn gezag. Blijkbaar zoekt Verheijen steun in verband met het<br />

aanstaande generaal kapittel57.<br />

Het generaal kapittel van 1631<br />

Als men uit het eerste zwijgen van de generaal, uit zijn aanwezigheid<br />

op het provinciaal kapittel en zijn kritiek daarna, al een<br />

onprettige indruk krijgt en zich de vraag stelt: boterde het wel zo<br />

goed tussen de generaal (samen met de franssprekende kloosters ?)<br />

en de duitse kloosters, dan wordt die indruk nog versterkt, als men<br />

de relicten van het provinciaal kapittel van Roermond en die van<br />

het generaal kapittel van 1631 naast elkaar legt.<br />

57 Annales, III, p. 180, 185-186 ; de brief v. Verheijen, p. 190-191.


RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS 71<br />

Het generaal kapittel begon op 28 mei 1631 en, zoals gebruike-<br />

lijk, werden eerst de definitoren gekozen, die als eerste taak had-<br />

den om samen met de generaal de ,, definities'' van het kapittel<br />

op te stellen. Het is opvallend en moeilijk als toeval te verklaren,<br />

dat juist op dit generaal kapittel dat op het provinciale van Roer-<br />

mond volgde, vier prioren van dezelfde richting tot definitoren ge<br />

kozen werden : de prioren van Roermond, Maastricht, Sint-Agatha<br />

en Marienfrede. In het nabije verleden was er soms de prior van<br />

Parijs bij, soms minstens een en meestal twee van de fransspreken-<br />

de of ,, belgische'' kloosters58. Deze keer was er geen enkele prior<br />

bij van de direct onder de generaal ressorterende kloosters, terwijl<br />

op het generaal kapittel van 1627 de prioren van Namen en Luik,<br />

Venlo en Keulen definitor waren, dus een voor de hand liggende<br />

verdeling van deze hoogste ambten. Drie van de vier nu gekoze-<br />

nen Paulus Reiners, Henricus Walter Verheijen en Clamor Aver-<br />

kamp hadden het provinciaal kapittel meegemaakt en, zo te zien,<br />

ook gemaakt.<br />

Dat zij op het kapittel van 1631 samen met hun medestanders<br />

een grote invloed hebben uitgeoefend, blijkt uit het feit dat de<br />

besluiten van Roermond bijna helemaal door het generaal kapittel<br />

werden overgenomen.<br />

Naast enkele ,, liturgica'' hebben beide kapittels volgende<br />

besluiten gemeen :<br />

over verbouwingen van de kloosters waarvoor geen toelating van<br />

de oversten werd gevraagd, terwijl voor elke ,,notabilis structura"<br />

zoals verandering van deuren, keuken of werkhuis de toestemming<br />

nodig was van de magister-generaal of de provinciaal en van de<br />

meerderheid van het conventskapittel;<br />

over het in ere herstellen van het nachtelijk koorgebed ;<br />

over het dragen van het ordeskleed zowel binnen als buiten het<br />

klooster, waarbij geen nieuwigheden in de kleding mochten wor-<br />

den ingevoerd ;<br />

over het niet te vaak deelnemen aan feestmaaltijden (non<br />

frequentare);<br />

over het op tijd terug zijn en het niet eten of drinken<br />

buitenshuis ;<br />

58 Vgl. Definities vanaf 1600-1631, p. 424-452 passim.


72 RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS<br />

over het ontvangen van bezoekers, waarbij de portier eerst de<br />

prior moest waarschuwen, die dan het bezoek kon toelaten of<br />

weigeren ;<br />

over het slot waar vrouwen niet mochten binnenkomen, terwijl<br />

een vrouw alleen nooit in het klooster mocht overnachten ;<br />

over de ene vestiarius en cellarius naar het voorschrift van de regel<br />

van Augustinus, geconcretiseerd in de constituties : ,,de prioren<br />

moeten vaak de eel van de medebroeders bezoeken, waarbij ze<br />

het overbodige wegnemen en dat wat ontbreekt aanvullen" (superflua<br />

tollant, necessaria subministrent, zoals het tot 1955 in de<br />

constituties bleef staan);<br />

bij verplaatsingen moeten de confraters voldoende kleding mee-<br />

nemen en voorzien zijn van het nodige voor onderweg; eigen<br />

handschriften mogen ze meenemen ;<br />

zij die buitenshuis pastoor zijn of werken in de ,,Hollandse<br />

Zending", moeten hiervoor toelating hebben en rekenschap<br />

geven ;<br />

zij die zonder getuigschrift van hun provinciaal of prior in een<br />

klooster aankomen, moeten in de kerker worden vastgezet; (de<br />

formulering is strenger dan in het Roermondse kapittel);<br />

over het ontvangen van brieven en het rechtstreeks naar huis te-<br />

rugkeren, als ze voor een boodschap uit zijn geweest.<br />

Al deze bepalingen komen wel niet letterlijk overeen, maar vor-<br />

men de hoofdschotel van beide relicten. Ze wijzen niet direkt op<br />

ingekankerde grove misbruiken, al werden enkele leden die hun<br />

klooster verlaten hadden, teruggeroepen ; hoogstens gaat het over<br />

een verslapping van de tucht, die nog niet algemeen hoeft te<br />

zijn59.<br />

Maar ,, in cauda venenum'' ! ,, Omdat we ervaren dat door het<br />

uitstel van het generaal kapittel in onze duitse kloosters de tucht<br />

stilaan afneemt'', wordt de Maas- en Rijnprovincie in tweeen ver-<br />

deeld. De provinciaal zal niet, zoals het provinciaal kapittel van<br />

Roermond het verlangde, elke drie jaar gekozen worden door en<br />

uit de prioren op het provinciaal kapittel, maar hij zal door gene<br />

raal en definitoren worden benoemd. De jaren dat er geen kapittel<br />

doorgaat, zal op dezelfde tijd een provinciaal kapittel worden ge-<br />

houden op de plaats door de provinciaal en zijn medeprioren te<br />

59 VAN De PASCH, a.c., p. 31-33 met meer details over de verschillen.


RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS 73<br />

bepalen op het generaal of provinciaal kapittel. De macht van de<br />

provinciaal blijft dezelfde als die van de generaal over heel de orde,<br />

zoals dat door het kapittel te Roermond was bepaald : de confraters<br />

zullen hem dezelfde eer en gehoorzaamheid betuigen als<br />

aan de generaal, tenzij deze zelf aanwezig is. Ook de jaarlijkse visitatieplicht<br />

van provinciaal of zijn afgevaardigde werd geregeld.<br />

Het gemeenschappelijk noviciaat, door het kapittel van Roer<br />

mond te Schwarzenbroich geplaatst, met prior Leonard van Ruweel<br />

als novicenmeester, werd overgeplaatst naar Sint-Agatha ; de theologie<br />

van Emmerik naar Marienfrede ; de filosofle bleef te Briiggen.<br />

Waar te Roermond geregeld was, dat het geld van de verkoop<br />

van Falkenhagen voor de studies zou dienen, werd hierover in het<br />

relict van het generaal kapittel helemaal niet gesproken.<br />

Dat het gemeenschappelijk noviciaat uit Schwarzenbroich werd<br />

weggehaald, is begrijpelijk als men weet dat prior Ruweel in 1626<br />

als de verkwistende prior van Wickrath als prior daarheen werd<br />

verplaatst. Hier kan de zorg van de generaal voor de opleiding<br />

meegespeeld hebben60. Maar heel het laatste gedeelte van het<br />

generaal-kapittelrelict lijkt een duidelijke wenk aan de duitse<br />

kloosters te zijn, dat Neerius ze/fwil beslissen, ook al wil hij de<br />

band van die kloosters met het generaal gezag niet zo strak houden<br />

als die voor het kapittel te Roermond was. Het duidelijkst<br />

blijkt dit wel uit de verdeling in een Maasprovincie en een Rijnprovincie<br />

; en dan nog heel bijzonder in het onttrekken van vijf<br />

kloosters aan de Maasprovincie om ze onmiddellijk onder het ge<br />

zag van de generaal te plaatsen : Maaseik, Maastricht, Kolen, Aken<br />

en Brandenburg.<br />

De twee provincies telden zo nog de volgende kloosters :<br />

MAASPROVINCIE<br />

Sint-Agatha<br />

Venlo<br />

Roermond<br />

Briiggen<br />

Dulken<br />

Wickrath<br />

60 Haass, o.c, p. 25 en 101.<br />

RIJNPROVINCIE<br />

Helenenberg<br />

Ehrenstein<br />

Keulen<br />

Dusseldorf<br />

Duisburg<br />

Emmerik


74 RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS<br />

Hohenbusch Marienfrede<br />

Schwarzenbroich Bentlage<br />

's Hertogenbosch (in ballingschap) Beyenburg<br />

waarbij theoretisch nog de niet Glindfeld<br />

officieel opgeheven kloosters Osterberg<br />

hoorden van waarbij eveneens theoretisch de<br />

Hoorn niet officieel opgeheven kloosters<br />

Schiedam hoorden van<br />

Asperen Hohnscheid<br />

Woudrichem Ter Apel<br />

Goes Sneek<br />

Franeker<br />

Scharmer<br />

Paulus Reiners bleef provinciaal van de Maasprovincie, terwijl prior<br />

Henricus Walteri Verheijen, tegen de gestelde besluiten in maar<br />

,, hac vice specialiter ex causis'' tot provinciaal van de Rijnprovin-<br />

cie werd benoemd, ook al behoorde zijn eigen klooster tot de<br />

Maasprovincie61.<br />

Over de toestand van de kloosters in de volgende jaren zijn we<br />

weer erg spaarzaam ingelicht. Provinciaal Verheijen hield in 1631<br />

de visitaties in Marienfrede, Bentlage, Emmerik, Duisburg en Diis-<br />

seldorf. Natuurlijk kwam hij er, samen met zijn medevisitator, op<br />

tegen nalatigheden en misbruiken, waarbij op gebied van veren<br />

bedden en linnen ondergoed nog steeds vroegere besluiten<br />

moesten herhaald worden. De visitatierelicten zijn over het alge-<br />

meen echter eerder bemoedigend en geven de indruk van een<br />

goed en soms heldhaftig beleefd kloosterleven, tegen de verdruk-<br />

kingen en lasten van de oorlog in. In Diisseldorf hield Verheijen in<br />

1632 nogmaals visitatie ; toen waren er nog slechts weinig klachten<br />

overgebleven. In Briiggen nam de studiegeest en de pastorale<br />

werkzaamheid toe, terwijl in Helenenberg nog duidelijk tekenen<br />

van verval aanwezig waren62.<br />

Minder mooi was de situatie in Wickrath. Daar waren met het<br />

oorlogsgeweld opnieuw ernstige misbruiken ingeslopen. In zijn vi-<br />

61 Annales, III, p. 180-186; Definities, p. 452-456; HAASS, o.c, p. 24-26; VAN De<br />

PASCH, a.c, p.33-34 ; Annales III, p. 149 ; de benoeming van de provinciaals ontbreekt in<br />

de Definities, p. 455.<br />

62 HAASS, o.c, p. 25, 126-127, 176, 178,198,207 ; Annales, III, p. 192-199, 206; VAN<br />

De Pasch, a.c, p. 35-49.


RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS 75<br />

sitatierelict voor mei 1634 schreef prior Verheijen ,,met smart te<br />

zien dat de vroegere ijver en het sieraad van de kloostertucht bijna<br />

helemaal waren teloorgegaan'\ Waar lijkt het nog op, als een pri<br />

or zelf moet aangespoord worden om een voorbeeldiger leven te<br />

gaan leiden; om niet toe te laten dat heel het convent aan bruiloftsmaaltijden<br />

deelneemt; om geen kamers te verhuren in het gedeelte<br />

waar de cellen van de confraters liggen ; om geen vrouwen<br />

op de slaapzaal of in het slot toe te laten ? De door R. Haass zo<br />

hoog geprezen hervorming is dan toch niet overal doorgedrongen<br />

of duurzaam geweest.<br />

Maar in Duisburg, waar de kruisheren tengevolge van plunde<br />

ring in de grootste armoede leefden, konden de visitatoren hun<br />

moed inspreken met de woorden: ,,Blijft volharden in het koorgebed,<br />

zoals ge 't tot nu toe gedaan hebt". En een tekst als : ,,Te<br />

midden van een slecht en bedorven geslacht schittert gij als een<br />

licht in de wereld'', moet zowel voor de visitatoren zelf als voor de<br />

confraters van Emmerik een hart onder de riem geweest zijn.<br />

De zo vaak door leed geteisterde kruisbroeders hadden dergelijke<br />

aanmoedigende woorden ook wel heel hard nodig. De legerbenden<br />

sloegen vaak hevig toe.<br />

In Duitsland maakten vanaf 1628 de zo gevreesde Zweedse troepen<br />

alles onveilig. Het nieuws van hun komst Hep hun ver vooruit,<br />

zodat vrouwen en kinderen zich trachtten te verbergen in hun huizen.<br />

Het simpele liedje waarmee men de kinderen de schrik op het<br />

lijf joeg, tekent de sfeer van die tijd :<br />

Bete, Kind, bet,<br />

Vorm Dorf steht der Schwed,<br />

Draussen im Wald liegt dein Vater erschlagen,<br />

Horst du den Werwolf das Haus umjagen ?<br />

Glocken Lauten und Scheunen brennen,<br />

Still steht das Spinnrad, Blutig die Tennen,<br />

Bete, Kind, bet.<br />

Beter kon men de toestand moeilijk schetsen. Niet voor niets<br />

sprak men over de ,,goddeloze Zweden", die roofden, geld afpersten<br />

en op de meest gruwelijke manieren moordden63.<br />

63 ARETZ, o.c, p. 21-22.


76 RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS<br />

Het klooster Ehrenstein werd einde 1632 door de Zweden helemaal<br />

uitgeplunderd, terwijl de prior gevangen genomen werd en<br />

voor 100 goudguldens moest worden vrijgekocht. Op maart 1633<br />

volgde een nieuwe plundering door de Zweden. Maar terwijl het<br />

klooster voor 1632 nogal te wensen overliet, heeft het zich naderhand<br />

zowel religieus als flnancieel tamelijk vlug hersteld.<br />

Ook het klooster te Wickrath werd in 1633 door de Zweden geplunderd,<br />

terwijl er in 1636 de pest heerste.<br />

De kruisheren van Osterberg moesten in 1633 vluchten voor de<br />

Zweden, waarmee het einde van het klooster bezegeld werd. Ook<br />

Maastricht moest het weer ontgelden. In 1632 was het een drie<br />

maanden durend beleg door Frederik Hendrik, de prins van Oran-<br />

je, waarop de inname van de stad volgde; kruisherenklooster en<br />

kerk hadden hierbij zwaar te lijden, terwijl ook de kloosterlingen<br />

zelf niet ontzien werden.<br />

Op 14 augustus 1632 drongen Zweedse soldaten het klooster<br />

Hohenbusch binnen. Het waren hulptroepen van de prins van<br />

Oranje bij de belegering van Maastricht. Het was juist daags na de<br />

kerkwijding door bisschop Jacobus a Castro van Roermond. Prior<br />

Leonardus Campius werd gevangen genomen en kwam eerst na be-<br />

taling van een losgeld weer vrij.<br />

Het zijn weer enkele gevallen van de vele die er geweest zijn.<br />

Maar ze tekenen de tijd en de moeilijkheden waarmee zowel de<br />

kloosters als het bestuur van de orde te kampen hadden64.<br />

Het relict van het provinciaal kapittel van 9 mei 1632, dat te<br />

Venlo gehouden werd voor Maas- en Rijnprovincie samen, munt<br />

uit door kortheid. Naast zijn zorg voor studie en opleiding, ligt de<br />

nadruk op de armoede : afstand van geld en bezit, het gemeen-<br />

schappelijk vestiarium, het verbod om linnen ondergoed of veren<br />

bedden te gebruiken en de verantwoordelijkheid van de econoom.<br />

Het provinciaal kapittel van 24 april 1633, te Sint-Agatha ge<br />

houden, voegt hier maar weinig aan toe en wijst nergens op ernsti-<br />

ge misbruiken65.<br />

Over de kloosters die direct onder Hoei stonden of bij de franse<br />

provincie hoorden, weten we uit deze jaren zo goed als niets voor<br />

wat betreft de kloosterdiscipline.<br />

64 Haass, o.c, 185, 205 ; Weiss, o.c, p. 89; Van Hasselt, o.c, p. 38; Annales, I, 2,<br />

p. 114.<br />

65VAN De PASCH, a.c, p. 39-41; archief Sint-Agatha, doos Rijn-Maasprovincie, map.<br />

cap. Prov. : loca selecta in Annales, III, p. 196-197 en 199-202.


Het generaal kapittel van 1634<br />

RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS 77<br />

Op dit kapittel werden de meeste beslissingen van 1631 be-<br />

vestigd. Het eerste dat werkelijk opvalt is, dat er deze keer geen<br />

vier ,,duitsers" tot definitoren gekozen werden, maar integen-<br />

deel, naast de prior van Keulen, de drie prioren van Doornik, Luik<br />

en Dinant.<br />

Opnieuw wordt er geklaagd over een algemeen verval van de<br />

kloostertucht door het uitstel van het generaal kapittel; vandaar<br />

de maatregel over het ,, intermediair kapittel' *, de bijeenkomst die<br />

elk jaar waarin er geen generaal kapittel kon worden gehouden, te<br />

Hoei moest plaatsvinden voor generaal, definitoren en ,, commissa-<br />

rii" uit heel de orde, en die hetzelfde gezag zou hebben als het<br />

generaal kapittel.<br />

,,In deze troebele tijden, zo luidt het verder, kan de magister-<br />

generaal onmogelijk zelf alle kloosters bezoeken''. Hij zelf zal dan<br />

ook de belgische kloosters onder zijn bijzondere hoede nemen ;<br />

voor Frankrijk wordt prior Antonius Texier van Caen als ,, commis-<br />

sarius visitator et vicarius generalis" benoemd, hoewel er onmid-<br />

dellijk op volgt: ,, provincialem et conventus Cadomensis prio-<br />

rem" : voor Duitsland worden respectievelijk de ,,vicarii genera-<br />

les'' prior Godefridus van Lit van Venlo voor de Maasprovincie en<br />

prior Leonardus Campius van Hohenbusch voor de Rijnprovincie<br />

als visitatoren aangesteld, en wel ,,ad nutum magistri generalis",<br />

zodat hun bevoegdheden steeds konden worden herroepen. Het is<br />

opvallend dat het generaal kapittel voor prior Texier wel de term<br />

,, provincialis" gebruikt en voor de twee anderen niet. Duidelijk<br />

lijkt ook, dat het ,,ad nutum revocabiles" volgens de wil van Nee-<br />

rius en de franssprekende definitoren zo werd gedefinieerd.<br />

Veel zorg wordt ook nu voor vorming en studie aan de dag<br />

gelegd66.<br />

Weer eens blijkt de eerbied voor oude gebruiken zoals het nach-<br />

telijk koorgebed daar waar er tien ,,fratres chorales" zijn, de wol-<br />

len onderkleding die door linnen dreigt verdrongen te worden, en<br />

in het algemeen het ideaal van het goed-beleefde kloosterleven.<br />

Wat opvalt is, dat de prioren ernstig op hun plicht gewezen wor<br />

den ,,sub poena suspensionis ab officio".<br />

66 Zie boven p. 55


78 RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS<br />

Met kracht wordt door het kapittel de weer opduikende mening<br />

tegengegaan dat de ,, ordinationes'' van het kapittel geen ver-<br />

plichtende kracht zouden hebben tenzij na drie achtereenvolgende<br />

kapittels.<br />

In tegenstelling tot het vorige kapittel van 1631 wekt het ver-<br />

wondering dat er nu zo krachtig moet worden opgetreden tegen<br />

opruiers en rebellen, die in beroep durven gaan bij instanties bui-<br />

ten de orde. De verplaatsing van frater Henri Gedeon in dit ver-<br />

band is veelzeggend. Hij wordt na allerlei omzwervingen naar zijn<br />

domus nativa van Namen teruggestuurd67.<br />

Henri Gedeon was de nagel aan de doodskist van zijn prioren,<br />

'n ruziezoeker, messensteker en rokkenjager; in die drie woorden<br />

kan men de beschuldigingsakte van ongeveer dertig punten sa-<br />

menvatten die in het staatsarchief te Namen in het ,, dossier Croi-<br />

siers" bewaard bleef. Wanhopig over zijn wangedrag had men<br />

hem in 1624 naar het Luiks college te Leuven gestuurd, in de hoop<br />

dat hij zich onder vreemden tenminste fatsoenlijk zou gedragen.<br />

Tevergeefs probeerde men het daarna in andere kloosters, tot Na<br />

men hem in 1634 weer terug kreeg. Het moet in die tijd, en waar-<br />

schijnlijk reeds veel eerder, een ergerniswekkende situatie geweest<br />

zijn, zodat de Congregatie van de Regulieren te Rome aan de pau-<br />

selijke nuntius in Vlaanderen, Lelio Falconieri, in 1635 Het weten<br />

dat ze vernomen had, dat bij de kruisheren van Namen de<br />

kloostertucht vervallen was en dat er ,, dagelijks'' zware en schan-<br />

daalgevende fouten werden begaan. De nuntius moest informaties<br />

inwinnen en zo nodig visitatie houden ,,in capite et membris"68.<br />

Bij lezing van dergelijk document, en daarbij de lange beschuldi<br />

gingsakte tegen Henri Gedeon, dringt zich de vraag op, of Neerius<br />

de sterke leider en bestuurder was waarvoor hij steeds gehouden is.<br />

Maatregelen tegen misbruiken werden er door kapittels, door ge<br />

neraal en definitoren en door de visitatoren toch voldoende geno-<br />

men. Werd er ook de hand aan gehouden ? Kon Neerius er de<br />

hand aan houden in de rumoerige toestand die er in de stad Luik<br />

in die jaren heerste en die zich over andere streken uitbreidde ? Of<br />

was ook toen al waar, wat in onze tijd nog steeds waar is, dat nl.<br />

generaal en provinciaals door kapittels en visitaties alleen maar iets<br />

67 Definities, p. 456-462.<br />

68 Zie boven p. 6.


RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS 79<br />

kunnen bereiken, als in de afzonderlijke kloosters een goed en ernstig<br />

bestuur aanwezig is, dat hun besluiten voortdurend voorhoudt<br />

en de fouten corrigeert ? Neerius was in die jaren toch de algemeen<br />

hooggeachte generaal, zeker in de belgische kloosters, aan<br />

wie de auteurs juist in die jaren hun werken opdroegen. Begon het<br />

lange bestuur op hem te wegen en werden zijn gezondheid en<br />

leeftijd een handicap voor geregeld reizen en krachtdadig<br />

optreden ?<br />

De visitatie die de magister-generaal zelf hield in juni 1635 in<br />

het klooster Sint-Agatha, kon hem inspireren tot een relict, dat alleen<br />

maar bewondering kan afdwingen voor de goede toestand en<br />

het echte religieuze leven dat hij daar vond. Natuurlijk maakte hij<br />

enkele aanmerkingen ,, omdat nu eenmaal niemand zonder fouten<br />

is en in het religieuze leven stilstand tevens achteruitgang betekent'\<br />

zodat een vermaning tot grotere inzet altijd op haar plaats<br />

is69.<br />

Het bleven moeilijke jaren voor de orde en voor Neerius persoonlijk.<br />

Wei had hij de troost, dat in 1639 te Wegberg een nieuw<br />

klooster kon worden gesticht; de parochie was er trouwens al sinds<br />

1636 aan een kruisheer van Wickrath toevertrouwd70. Maar van de<br />

andere kant bleef de smeulende rivaliteit tussen de z.g. francobelgische<br />

en duitse kloosters bestaan. Provinciale kapittels waren er<br />

tussen de generale kapittels van 1634 en 1639 niet meer gehouden,<br />

deels vanwege de oorlogsonrust maar deels ook, aldus tenminste<br />

Haass, vanwege de moeilijkheden met Neerius71.<br />

Het generaal kapittel van 1639<br />

Het was vijf jaar geleden sinds het laatste generaal kapittel gehouden<br />

was. Heel die tijd had Neerius naast een duitse definitor<br />

de prioren van Luik, Doornik en Dinant tot zijn onmiddellijke<br />

raadgevers gehad.<br />

Het kapittel had natuurlijk plaats te Hoei, en wel van 22-24<br />

mei. Het eerste agendapunt, de keuze van de definitoren, zal voor<br />

Neerius wel een erg onaangename verrassing hebben meegebracht:<br />

weer vier ,,duitse" definitoren, prior Verheijen van Sint-<br />

Agatha, prior Goswin Juden van Hohenbusch, prior Clamor Aver-<br />

69 Annales, III, 207-208 ; VAN De PASCH, a.c, p. 50.<br />

70 Haass, o.c, p. 225 w.<br />

71 Ibidem, p. 27.


80 RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS<br />

kamp van Keulen en prior Adolf Offerhausen van Diisseldorf. Vol-<br />

gens Haass werd het generaal kapittel een duidelijke nederlaag<br />

voor de generaal. Maar laten we de besluiten nagaan72.<br />

Naar gewoonte werden eerst vroeger genomen beslissingen be-<br />

krachtigd : maatregelen die we ook in de visitatierelicten ontmoet-<br />

ten, die het geestelijk leven moesten bevorderen, liturgica en een<br />

en ander over de kleding.<br />

Ongewoon streng en breed omschreven is een bepaling over de<br />

armoede. Voor het afgeven van eigen inkomsten wordt verwezen<br />

naar de regel van Sint Augustinus, nl. dat zulke fouten als waren<br />

ze diefstal moesten worden bestraft. Maar dan wordt een beroep<br />

gedaan op het Concilie van Trente, buiten de statutaire of door<br />

Rome bepaalde straffen om ; de prioren moeten nl. aan de confra-<br />

ters die zo tegen de armoede zondigen, voor twee jaar het actief en<br />

passief stemrecht ontnemen. Bij de priorkeuze of andere verkiezin-<br />

gen moet dan ook speciaal worden gelet op het ontbreken van<br />

stemrecht en de daaruit voortvloeiende ongeldigheid, zodat er<br />

daarna geen ergernisgevende betwistingen kunnen ontstaan.<br />

Dat de kloosters door armoede getroffen zijn, is geen reden tot<br />

het behouden van eigen inkomsten. Augustinus zegt, dat we des<br />

te meer vooruitgang maken naargelang we meer zorg hebben ge-<br />

had voor het algemeen dan voor het particulier welzijn. De erva-<br />

ring bevestigt dit. Maar de prioren moeten ook zorgen, dat ieder-<br />

een krijgt wat hij nodig heeft.<br />

Opnieuw wordt er gehamerd op de verplichting van de ,,ordi-<br />

nationes capituli", ook al zijn ze nog geen statuut.<br />

De bepaling van 1634 over het tussentijds kapittel zal vanwege<br />

de onveiligheid der wegen wel weinig uitgehaald hebben. Men wil<br />

nu, in plaats daarvan, een geregelde visitatie. Nogal streng wordt<br />

de generaal zelf dan daarover gekapitteld : ,, hortamur et respecti<br />

ve requirimus", we sporen hem aan en eisen van hem, dat hij in<br />

heel de orde met de nodige zorg de statutaire driejaarlijkse visitatie<br />

houdt en de jaarlijkse in de belgische huizen. De prioren van de<br />

kloosters van waaruit andere werden gesticht, moeten jaarlijks die<br />

dochterhuizen visiteren. In de duitse provincies wordt deze taak<br />

aan de vicarii toevertrouwd, waartoe prior Clamor Averkamp voor<br />

de Rijnprovincie en H. Walteri Verheijen voor de Maasprovincie<br />

benoemd worden<br />

72 Ibidem, p. 26 ; Definities, p. 462-466.


RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS 81<br />

Maar even sterk wordt er daarna op aangedrongen, dat de pro-<br />

vinciale kapittels regelmatig moeten gehouden worden ; dat Maas-<br />

en Rijnprovincie zorg moeten dragen voor hun eigen kloosters en<br />

geen zaken moeten behandelen die heel de orde aangaan, zodat ze<br />

geen inbreuk maken op de rechten van de orde of van het ,, do-<br />

mus primordialis Huyensis''. Daarom zullen de vicarii jaarlijks alle<br />

akten van het provinciaal kapittel onmiddellijk opsturen aan de<br />

generaal; ze blijven te Hoei bewaard ter informatie van het gene<br />

raal kapittel. Komt de generaal of zijn afgevaardigde rond de tijd<br />

van het provinciaal kapittel op visitatie, dan zal hij het kapittel<br />

voorzitten. De vicarii zullen ook rekenschap geven over de gehou<br />

den visitaties, en wel mondeling op het generaal kapittel of bij af-<br />

wezigheid schriftelijk.<br />

Een bijna twintig jaar oude twistappel wordt dan voor de dag<br />

gehaald, nl. het klooster Lilienthal te Falkenhagen, dat door de<br />

generaal voor de orde verloren ging. Prior Averkamp van Keulen<br />

en Offerhausen van Diisseldorf zullen onderzoeken wat voor de recuperatie<br />

van het klooster kan gedaan worden. Wat Osterberg betreft,<br />

daarvoor zal de eigen prior Gerardus Howerus zorgen, met<br />

de hulp van de twee eerstgenoemden.<br />

Tenslotte wordt de visitatie geregeld in de provincies; wat de<br />

franse provincie betreft zal dit gebeuren door de generaal samen<br />

met de franse provinciaal, zodat op het volgende generaal kapittel<br />

de toestand van de franse kloosters kan worden beoordeeld. Dat<br />

was blijkbaar deze keer niet mogelijk geweest, wat op de nog<br />

steeds heersende afstand en de quasi-onafhankelijkheid van die<br />

kloosters wijst. Ook wil het generaal kapittel, dat de fransbelgische<br />

kloosters met het moederhuis verbonden blijven, zodat<br />

de generaal er elk jaar visitatie kan houden en die kloosters kan<br />

stellen tot het onmisbare voorbeeld voor de hervorming van heel<br />

de orde. Na nog enkele visitatieregelingen tekenen generaal en de<br />

finitoren het relict en plaatsen er het definitoriale zegel op.<br />

Kan men hier, zoals Haass het doet, over een nederlaag van de<br />

generaal spreken ? Gedeeltelijk zeker. De verschillende bepalingen<br />

spreken voor zichzelf. Maar men zou het even goed een nederlaag<br />

voor de ,,duitsers" kunnen noemen. Het lijkt er sterk op, dat op<br />

de vergaderingen van generaal en definitoren van beide kanten<br />

hoog spel werd gespeeld en dat generaal en definitoren om beurten


82 RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS<br />

iets wilden bepaald zien voor de andere partij. Schipperen, wikken<br />

en wegen, dat is de indruk. Daarbij werd de vergadering van het<br />

definitorium, de derde dag na de Vespers, verstoord door het on-<br />

beschofte gedrag van enkele paters ; ze kwamen schreeuwen dat de<br />

definitoren nu maar eens moesten ophouden met 't maken van<br />

definities73. Heeft dit de vijandschap,als dit woord niet te sterk is,<br />

van de definitoren versterkt en hun houding verstrakt ? Het lijkt<br />

de naaste aanleiding geweest te zijn voor het opstellen van de<br />

,,gravamina" tegen Neerius en de eis tot aftreden. Dit alleen ver-<br />

klaren als ,, zorg tot heil van heel de orde'' zou wel erg eenvoudig<br />

zijn.<br />

IV. DE ,,GRAVAMINA" VAN 1639<br />

Hebben de prioren van Maas- en Rijnprovincie zelf de indruk<br />

gehad dat Neerius de overwonnene van het generaal kapittel was ?<br />

Durfden ze daarom de grote stap van de ,,gravamina" wagen ? Of<br />

was het omgekeerd ? Waren de ,,gravamina" een revanche na het<br />

generaal kapittel ?<br />

We hebben sterk de indruk dat de definitoren van het generaal<br />

kapittel van 1639 hun generaal niet als een overwonnen tegenstan-<br />

der beschouwden, maar dat ze eerder met een gevoel van ,,we<br />

kunnen niet tegen hem op", naar een heel sterk wapen wilden<br />

grijpen, dat van de ,, gravamina". Het was in de 17e eeuw blijkbaar<br />

een vaak gebruikt middel om een reeks van grieven en bezwa-<br />

ren op te stellen die men tegen een persoon of tegen bepaalde<br />

toestanden had.<br />

Samen hebben de definitoren een reeks van dertien ^gravami<br />

na" opgesteld die, naar eigen zeggen, zowel uit duidelijk naar<br />

voor komende klachten en misbruiken als uit algemene uitingen<br />

van ontevredenheid zowel van de kloosters als van private personen<br />

in de orde voortkwamen. Ze voelden zich dan ook verplicht en ge-<br />

roepen om deze grieven aan de generaal voor te leggen en hem<br />

aan te raden, afstand te doen van zijn ambt en zich in een klooster<br />

naar eigen keuze terug te trekken ; dit tot zijn eigen gemoedsrust<br />

en tot een beter bestuur voor de orde. Met z'n vieren tekenden ze<br />

73 van De Pasch, a.c, p. 61.


RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS 83<br />

deze ,, gravamina" : prior Henricus Walteri Verheijen van Sint-<br />

Agatha, prior Goswin Juden van Hohenbusch, prior Clamor Aver-<br />

camp van Keulen en prior Adolf Offerhausen van Diisseldorf. Een<br />

afschrift hiervan wordt in het archief van het klooster Sint-Agatha<br />

bewaard1.<br />

We willen er hier wat dieper op ingaan dan A. Van de Pasch het<br />

in zijn studie over prior Verheijen deed, omdat deze ^gravami<br />

na" rechtstreeks tegen generaal Neerius gericht zijn en we er, ook<br />

al zijn we het er niet overal mee eens, zijn persoon beter uit leren<br />

kennen. We kunnen niet veronderstellen, dat de vier definitoren<br />

bij het opstellen van deze grieven de situatie helemaal verkeerd<br />

wilden voorstellen. Veel ervan zal wel waar zijn. Maar antipathie<br />

kan het oordeel van mensen sterk bei'nvloeden. We geven de uit<br />

het Latijn vertaalde tekst tamelijk vrij en ingekort weer, zonder<br />

aan de inhoud afbreuk te doen.<br />

a. Het klooster Lilienthal te Falkenhagen<br />

1. Het is iedereen bekend, dat Uwe Hoogwaardigheid het con<br />

vent van Lilienthal, in heel de orde beroemd vanwege zijn rijkdommen<br />

en privileges, aan de Jezuieten hebt afgestaan tegen een<br />

betrekkelijk geringe som geld en zonder de voldoende toestemming<br />

van de orde.<br />

2. Nu het generaal kapittel (1639) besloot, het proces tegen de<br />

Jezuieten te hernemen, hoort de generaal als de schuldige van alles,<br />

de onkosten te betalen.<br />

3. Datgene wat de Jezuieten tot nu toe betaald hebben, moet<br />

voor het belang van heel de orde worden gebruikt.<br />

Om deze grieven te kunnen beoordelen is het noodzakelijk een<br />

stuk historie van dit klooster na te gaan.<br />

Falkenhagen was inderdaad eens een ,,parel aan de kroon" van<br />

de orde. Ondanks zware crises zoals een brand die alles vernielde<br />

en enkele pestjaren waarbij in de zomer van 1484 alleen al 29 leden<br />

stierven, telde het klooster op zijn hoogtepunt 89 leden. De<br />

kloosterkerk was parochiekerk; er was een landbouwbedrijf met<br />

meer dan 1000 stuks vee, een melkerij waar kaas en boter werden<br />

gemaakt, hopteelt, een bakkerij en slagerij, een maalderij, brouwerij<br />

en pannenbakkerij, een smidse, een olieslagerij en een<br />

i Afschrift in het archief van Sint-Agatha, doos Rijn- en Maasprovincie, inliggende stukken<br />

; VAN DE PASCH, a.c, p. 57-60.


84 RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS<br />

schrijnwerkerij. Men krijgt de indruk van een klooster waar men<br />

totaal in eigen behoeften voorzien kon2.<br />

In 1538 werd, o.a. door landgraaf Philip van Hessen, aan het<br />

convent de Lutherse leer opgedrongen. Verweer kon een tijdje hel-<br />

pen, maar als men de kloostergoederen wilde behouden, moest de<br />

protestantse eredienst worden ingevoerd. Velen verlieten het<br />

klooster. In 1549 waren er nog vier priesters en elf broeders ; na de<br />

pest in 1555 nog twee priesters. De orde stuurde hulp maar dit<br />

kon niet blijvend helpen. Prior van Dart van Roermond gaf 't, na<br />

meerdere pogingen tot hervorming, op. Hij overleed in 1589 na<br />

zeven jaar prioraat in machtige maar bijna lege kloostergebouwen.<br />

In 1596 verdeelden de bisschop van Paderborn en de graaf, Simon<br />

van Lippe, de kloostereigendommen onder elkaar. De acht reli-<br />

gieuzen, waarvan men zich afvraagt in hoeverre ze nog katholiek<br />

waren gebleven, ,,in concubinatu ac haeresi obdurati", verlieten<br />

het klooster3.<br />

Dietrich von Fiirstenberg, bisschop van Paderborn (1585-1618),<br />

was een voorstander van het ,,oude katholieke geloof" en van een<br />

echte hervorming in de kerk. Daarom bevoordeelde hij speciaal de<br />

Jezuieten en hun onderwijsinstellingen, o.a. door schenking van<br />

,,zijn helft" van de kloostergoederen en inkomsten van het<br />

klooster, nl. in 1604. In een Jezuietenkroniek wordt verhaald van<br />

lekebroeder Johannes, die na lang rondzwerven en weerstaan aan<br />

de H. Geest door de paters van de societeit tot het ware geloof was<br />

teruggebracht en in 1605 in hun klooster te Paderborn opgenomen.<br />

Hij had er met grote zorg en vreugde het knechtenwerk verricht;<br />

en na de dwalingen van zijn vorig leven door veel gebed,<br />

vasten en vrijwillige lichaamskastijding te hebben uitgeboet, was<br />

hij er na vele jaren in diepe vroomheid overleden4.<br />

Maar graaf Simon van Lippe was het helemaal niet eens met de<br />

edelmoedige daad van de bisschop. Hij legde beslag op die goederen,<br />

zodat heel Falkenhagen in zijn bezit kwam. De Jezuieten<br />

2 E. KTITEL, Das Kreuzherrenkloster Falkenhagen, in Dona Westfalica, Minister, 1963, p.<br />

137-166 ; vgl. onze bespreking in Clairlieu, XXII, 1964, p. 128-129 ; WEISS, o.c, p. 91-116<br />

en 219-229 ; voor de tegenwoordige toestand, P. VAN Den BOSCH, Das Kloster Lilienthal<br />

zu Falkenhagen, 1978, 16 biz., vgl onze bespreking in Clairlieu, XXXVII, 1979, p.<br />

114-115.<br />

3 Weiss, o.c, p. 103-115.<br />

4 M. STRUNCK, Annales Paderbornenses, III, Paderborn, 1741, p. 582-584. We gaan hier<br />

wat dieper op deze kwestie in, omdat Weiss dit verder bijna niet meer behandelt.


RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS 85<br />

wendden zich tot paus Paulus V, niet alleen om ,,hun bezit" te<br />

verdedigen, maar ook om het te vergroten. Rome nam de zaak<br />

zwaar op, niet alleen vanwege de waardigheid van de schuldige<br />

graaf — de schuld is immers des te groter naarmate de schuldige<br />

een hogere waardigheid bekleedt —, maar ook vanwege de kerke-<br />

lijke rechtspraak, dat nl. kerkelijke goederen niet konden toevallen<br />

aan wereldlijke machthebbers. Besluit: beide gedeelten van de<br />

goederen, die van de bisschop en die van de graaf, moesten aan de<br />

Jezuieten worden toegekend. In de lange oorkonde van paus Pau<br />

lus V werd aan de officiaal van Paderborn opgedragen het ,,mo-<br />

nasterium, nomina et titulos monasterii, Abbatis et Dignitatis ab-<br />

batialis, atque omnia et singula officia dignitatis canonicalis" en<br />

alle goederen van het klooster voor goed te supprimeren en te in-<br />

corporeren in het ,,collegium" (noviciaat en scholasticaat) van de<br />

Jezuieten. Ten bate van dit ,, collegium " mochten ze ook goede<br />

ren vervreemden. Aan de geestelijke verplichtingen van stichtingen<br />

of tegenover weldoeners van het vroegere klooster konden ze vol-<br />

doen door de eigen gebeden van de societeit of op 'n andere ma-<br />

nier. Deze ,,onherroepelijke overgave" werd door paus Paulus V<br />

gedaan op 15 augustus 16075. In 1610 schonk de bisschop aan de<br />

Jezuieten voor de universiteit van Paderborn nog vele boeken en<br />

handschriften van de kruisheren6.<br />

Men vraagt zich af: hebben de kruisheren zich toen, onder het<br />

generalaat van Herman Hasius( 1602-1618), niet tegen deze beslissing<br />

verzet ? Hasius was geboren te Straelen, ingetreden te Sint-<br />

Agatha en oud-prior van Briiggen en Diisseldorf; daarbij definitor<br />

in 1589 en 1594. Hij moet al deze feiten toch gekend hebben!7.<br />

Of is dit allemaal buiten de kruisheren omgegaan ? Durfde men<br />

misschien niet in beroep gaan tegen de beslissing van de H. Stoel ?<br />

De historicus H. Russelius, auteur van het Chronicon Cruciferorum,<br />

in 1610 te Hoei ingetreden, spreekt er met geen woord over.<br />

De generale kapittels onder Hasius, zes van 1603 tot 1617, zwijgen<br />

over Falkenhagen. Ook het eerste kapittel onder generaal Neerius<br />

in 1620 handelt er niet over. De Jezuieten waren dus vanaf 1604<br />

tot 1607 de rustige bezitters van de helft van de kloostergoederen ;<br />

5 Ibidem, p. 689-690.<br />

6 P. VAN DEN BOSCH, Falkenhagen, in Clairlieu, XL, 1982, p. 154-158.<br />

7 Definities, p. 426 ; Clairlieu, XXXIV, 1976, p. 94.


86 RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS<br />

sinds 1607 theoretisch eigenaars van het geheel en nog wel krachtens<br />

pauselijk besluit ,, tamquam supremus bonorum ecclesiasticorum<br />

dispensator' \ De graaf van Lippe stond tenslotte in 1620<br />

,,zijn helft" ook aan de Jezuieten af8.<br />

Vanaf 1604 tot 1624 hebben de kruisheren ofwel laten begaan,<br />

wellicht omdat ze na de pauselijke uitspraak van 1607 de zaak voor<br />

de orde hopeloos vonden ; ofwel protesteerden ze en zijn de akten<br />

hiervan voor ons verloren gegaan. Maar in 1624 stelt het relict van<br />

het generaal kapittel Christianus Burensis, prior van Marienfrede,<br />

aan om een onderzoek in te stellen over de teruggave van Falkenhagen<br />

en dan rekenschap te geven aan generaal en definitoren. 't<br />

Staat erg rustig in het relict: ,,Rationem deperditi nostri conventus<br />

habebit prior Mariae Pads"9. Christianus was een bekende figuur<br />

in de orde, conventualis van Schwarzenbroich, eerst subprior<br />

en van 1617-1623 prior van Bentlage en van 1623 tot 1626 prior in<br />

Marienfrede10. Hij heeft zich blijkbaar onmiddellijk ingezet voor<br />

Falkenhagen en prior Verheijen van Sint-Agatha om hulp gevraagd.<br />

Uit volgend, nu en dan raadselachtig, briefje kan men afleiden,<br />

dat beiden contact hebben opgenomen met de Jezuieten in<br />

Paderborn, die hen, allicht na veel bezwaren en opwerpingen, be-<br />

loofden te schrijven ; wellicht om afschriften van de officiele akten<br />

of een verslag daarvan te laten bezorgen aan prior Verheijen, die<br />

dit dan zou meedelen aan de prior van Marienfrede. Prior Christia<br />

nus wachtte een tijd lang tevergeefs. Toen liet hij aan prior Verhei<br />

jen volgende brief bezorgen.<br />

Aan de Eerwaarde Pater en Heer in Christus, Heer Henricus<br />

Walteri, allerwaardigste prior van het klooster van Sint-Agatha en<br />

mijn vertrouweling, zo luidt het adres op de keerzijde van het<br />

stuk. De vrede van de vredevorst. In grote onzekerheid wens ik U<br />

de vrede van Christus toe n.<br />

Terwijl ik erover nadacht en me dikwijls verwonderd afvroeg,<br />

Eerwaarde Pater, waarom Uwe Hoogeerwaarde volgens onze af-<br />

spraak mij geen enkel schrijven van de paters Jezuieten van Pader-<br />

born liet bezorgen, werden mij deze documenten (brieven ?) ge-<br />

s Weiss, o.c. p. 116.<br />

9 Definities, p. 442.<br />

10 Van 1626-1636 was hij weer prior in Bentlage en overleed tussen 1652 en 1655 als<br />

pastoor van Meerwyler en conventualis van Schwarzenbroich ; Definities, p. 442, 482 ; Annales,<br />

III, p. 163, 175, 248 ; HAASS, o.c, p. 144.<br />

11 Onzekere vertaling van : Multa suspension Pax Christi.


RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS 87<br />

bracht, die ik hierbij insluit. Daaruit, ik bedoel uit de hierbij ingesloten<br />

documenten, valt op te maken, hoe de stand van zaken is<br />

van onze gerechtelijke aanspraken over de terugvordering van ons<br />

convent van Lilienthal. Ongetwijfeld is hier ernstig beraad en grote<br />

waakzaamheid geboden. Als we toch iets verder komen, dan is het<br />

wel, dat we vrij laat berouw gekregen hebben. Waarlijk, hoe zwaar<br />

valt het, het verwijt te moeten horen dat we minder opportuun<br />

iets geprobeerd hebben voor de teruggave12.<br />

M'n beste Pater, genoeg geklaagd en getreurd. Mocht U iets invallen<br />

of ter ore komen, gelieve dit dan duidelijk te schrijven,<br />

naargelang zich de mogelijkheid of gelegenheid voordoet.<br />

Ik heb dit briefje geschreven bij het vallen van de nacht, om het<br />

mee te kunnen geven aan de bode, die morgen bij het krieken van<br />

de dag van hier naar Emmerik vertrekt. Vanuit het klooster Marienfrede<br />

1624.<br />

Van Uw Hoogeerwaarde de trouwe confrater in Christo<br />

Frater Christianus Buirensis13.<br />

De verdere lotgevallen van Christianus1 pogingen waren natuurlijk:<br />

reizen, gesprekken, teleurstellingen en tenslotte een beroep<br />

op de H. Stoel, waarna een proces tegen de Jezuieten volgde. De<br />

kruisheren stonden in hun recht, tenminste juridisch. Het klooster<br />

Falkenhagen was hun tegen hun wil ontnomen en dus krachtens<br />

het ,, ius postliminii'' van de onwettige eigenaars terugvorderbaar<br />

binnen honderd jaar na het gedane onrecht14.<br />

Het eerste wat we er verder over vernemen, is de bijeenkomst te<br />

Aken op 10 augustus 1628. Hier blijkt duidelijk, dat Neerius niet<br />

geheel eigenmachtig handelde. De definitoren waren het eens met<br />

12 Onzekere vertaling van : Si quid tamen promoveamus vel serio sapientes Phrygum mo<br />

re. A fat, quantum improperii est, audire, nos opportune minus conatos quid pro restitutionefuisse.<br />

Kan ,,zoals de wijzen van de Phrygiers het deden" terugslaan op de Trojanen en<br />

het paard van Troje waarvoor de wijzen der Trojanen waarschuwden ? Zie Pbrygie en Troade<br />

in Dictionnaire National ou Diet, universelle de la langue frangaise, II, Parijs, 1875, p. 872<br />

en 1542. A. CALEPINUS, Dictionarium novum linguarum, II, Lugdun. Bat., 1654, p 201 :<br />

,,sero sapiunt Phryges", proverbium de sera poenitentia. VAN DALE, Groot Woordenboek<br />

der Ned. Taal, II, 19709, aanhangsel II, p. 2605 : Sero sapiunt, te laat worden zij wijs; zij<br />

leren alleen door schade en schande. Hier is de zin dan : We hebben waarlijk wel laat be<br />

rouw gekregen over het verloren gaan van Falkenhagen ; we hebben de zaak wel erg lang<br />

verwaarloosd.<br />

13 Archief Sint-Agatha, Vgl H. DOUMA, Inventaris van het archief van het Kruisherenklooster<br />

Sint-Agatha, ook in Clairlieu, XXVIII-XXEX, 1970-1971, p. 5, nr. 24.<br />

H Ius amissae rei recuperandae ab extraneo, zie F.L. Ferrari, Prompta Bibliotheca canonica,<br />

VI, Parijs, 1856, kol. 539.


88 RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS<br />

wat er die dag te Aken gebeurde, nl. het afstaan van Falkenhagen<br />

aan de Jezuieten en de verkoop tegen een bepaalde som. De klacht<br />

in het eerste gravamen, — non praehabito S. Ordinis sufficiente<br />

assensu — kan alleen betekenen dat meerdere personen zich toch<br />

nog gepasseerd voelden.<br />

Te Aken, waarschijnlijk in het kruisherenklooster, waren die dag<br />

aanwezig : de pauselijke nuntius Petrus Aloysius, bisschop van Tricarico,<br />

samen met zijn auditor Johan Baptist de Ninis ; kanunnik<br />

Ernest de Miche van de Saint-Paul van Luik samen met kanunnik<br />

en cantor Alphonse de Fressailles (Fressailis) van de Saint-Jean te<br />

Luik; naast kanunnik Miche die als conservator privilegiorum van<br />

de kruisheren voor hun rechten moest opkomen15, waren er van de<br />

kant van de orde de magister-generaal Augustinus Neerius samen<br />

met drie deflnitoren, prior Petrus Streel van Namen, prior Henricus<br />

Sylvius van Luik en prior Johannes Antonii van Keulen ; daarbij<br />

nog prior Johannes de Soye van Aken, waarschijnlijk als plaatsvervanger<br />

van de vierde definitor prior Godefridus van Lit van Venlo ;<br />

van de Jezuieten was er alleen de provinciaal Hermann Baving.<br />

Het eindbesluit was, dat de kruisheren afstand deden van al hun<br />

rechten op Falkenhagen, terwijl de Jezuieten hiervoor 6240 brabantse<br />

guldens zouden betalen. De volgende dag, 11 augustus,<br />

kreeg prior Johannes Antonii de volmacht van het definitorium<br />

om dit geld, samen met 100 daalders extra van de Jezuieten van<br />

Paderborn, in ontvangst te nemen en het over te dragen aan het<br />

klooster van Luik16.<br />

Gezien de aanwezigheid van de nuntius was de uitspraak van de<br />

te Rome aanhangig gemaakte zaak allerwaarschijnlijkst geweest:<br />

zoekt samen een minnelijke schikking; dat is immers beter dan<br />

een jaren voortslepend proces.<br />

Weer een stilte van elf jaar, 1628 tot 1639 ! Op het generaal kapitel<br />

van 1631 geen woord over Falkenhagen, ondanks de vier<br />

,,duitse" definitoren. Op dat van 1634 werd besloten dat o.a. de<br />

inkomsten die zouden komen van het klooster Falkenhagen,<br />

moesten dienen voor de opleiding. De centrale noviciaats- en studiehuizen<br />

zullen vanzelfsprekend veel geld gekost hebben17.<br />

15 De deken van de Saint-Paul te Luik was van oudsher de beschermer van de privileges<br />

van de kruisheren, vgl. Anna/es, II, 424.<br />

16 Van Den Bosch, a.c, p. 156.<br />

17 Definities, p. 460.


RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS 89<br />

Maar waar bleef dat geld van de Jezuieten ? Tot het generaal ka-<br />

pittel van 1639 schijnen ze alleen maar de inkomsten van de goederen<br />

als rente voor de af te lossen som betaald te hebben, en dan<br />

nog pas na een plechtig protest tegen hun onrechtvaardig uitstellen<br />

van de betaling. Hier moet m.i. de oorzaak liggen, dat Falken-<br />

hagen in 1639 meer dan in 1634 ter sprake komt. Sommigen me-<br />

nen, dat men ook nu nog moet proberen het klooster terug te krij-<br />

gen. Men moet de zaak juridisch onderzoeken, want gerechtelijk is<br />

het mogelijk het klooster terug te eisen. Als na elf jaar nog steeds<br />

geen werkelijke afbetaling gedaan is, staan de Jezuieten in het on-<br />

gelijk en heeft het opeisen van de goederen kans van slagen. De<br />

definitoren Clamor Avercamp, prior van Keulen en Adolf Offer-<br />

hausen, prior van Diisseldorf krijgen de opdracht de belangen van<br />

de orde te behartigen.<br />

Over het gebruik van het reeds uitgekeerde geld, de verminde-<br />

ring van het kapitaal die intussen plaats had en van het nog te<br />

ontvangen bedrag zal de generaal nauwkeurig rekenschap geven.<br />

Het geld moet in de definitorenkist worden bewaard (die slechts<br />

met drie sleutels kon worden geopend) en naargelang de nood-<br />

wendigheden van de studies of de noden van de orde worden ge-<br />

bruikt. De vermindering van het kapitaal met 500 rijksdaalders<br />

was ontstaan door de uitgaven van prior Johannes Antonii van<br />

Keulen, die in 1628 de volmacht had gekregen en de opdracht om<br />

het geld van de Jezuieten te innen en daarvoor 400 rijksdaalders<br />

besteedde, terwijl er 100 rijksdaalders werden uitgegeven als reis-<br />

kosten voor de bijeenkomst van 1628 te Aken18.<br />

Als de Jezuieten in 1628 hun schulden betaald hadden en de<br />

generaal dat geld speciaal voor de studies gebruikt had, zou waar-<br />

schijnlijk nooit meer een haan naar Falkenhagen gekraaid hebben ;<br />

de gekrenktheid van Reiners c.s. zou dan, na elf jaar, toch wel<br />

gesleten zijn. Nu, op het kapittel van 1639 is de oude wonde weer<br />

opengereten over het verloren gaan van een van de mooiste<br />

kloosters ; de ,,gravamina" tonen het duidelijk aan.<br />

Generaal Neerius heeft de oplossing van deze onverkwikkelijke<br />

zaak niet meer meegemaakt. Hij overleed in januari 1648. Pas in<br />

dat jaar hebben de Jezuieten hun schulden betaald en kon de orde<br />

is Ibidem, p. 464-465, 468.


90 RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS<br />

het geld gebruiken. Op het generaal kapittel van 1648 oordeelden<br />

generaal Blavier en de definitoren van 1644 en 1648, alien op het<br />

kapittel aanwezig, dat boven de tijdelijke aangelegenheden, waar-<br />

over reeds zo lang getwist was, de vrede en liefde in de orde te ver-<br />

kiezen waren. De generaal zelf kreeg een gedeelte voor de pontifi<br />

calia ! Het volgende ,, gravamen'' toont dan ook duidelijk de ver-<br />

anderde houding tussen 1639 en 164819.<br />

Als men zo dit verhaal over Falkenhagen leest als achtergrond<br />

tegen de drie eerste ,,gravamina", zal men zeker niet meer zo<br />

hard en scherp oordelen over de verkoop van Falkenhagen door<br />

Neerius. De prijs kan te laag geweest zijn. Maar Neerius stond in<br />

1628 te Aken niet alleen. Hij was er met zijn definitoren en ande-<br />

re verdedigers van de rechten van de orde. Het ,,zo edel lidmaat<br />

van de orde" dat Falkenhagen eens was, had trouwens zijn glans<br />

en glorie al lang verloren. Maar wel heeft Neerius de gevoelighe-<br />

den van zijn duitse confraters erg onderschat.<br />

b. de pontificalia en de onenigheden met de paters Voet en Dans.<br />

De uitgaven van de pontificalia, zo luidt het vierde bezwaar te<br />

gen Neerius, moeten niet door de orde gedragen worden. Voor-<br />

eerst staat in de bul zelf dat het klooster van Hoei die onkosten<br />

dragen kan. En verder zijn die pontificalia voor de orde van geen<br />

enkel belang. Daarbij zijn ze zonder de orde te consulteren<br />

aangevraagd.<br />

Ook de kosten van de betwistingen met pater Voet, prior van<br />

Yvoix en pater Servatius Dans, ex-econoom van Hoei, moet de ge<br />

neraal betalen, daar het geen gebruiken maar een misbruiken van<br />

zijn gezag betreft.<br />

Het bezwaar tegen de pontificalia is, vanuit de waardering van<br />

die tijd zelf en van later eeuwen, moeilijk te begrijpen. Verder zal<br />

blijken hoe prior van Lit van Venlo er reeds in 1632 over oordeel-<br />

de. De bewering over de onkosten staat inderdaad in de pauselijke<br />

oorkonde en is dus zeker ook vermeld in de suppliek die naar Ro-<br />

19 VAN Den BOSCH, a.c, p. 156 ; Definities, p. 472. W. WlJNANTZ, schrijver van de copie<br />

der ,,gravamina", noteerde op de laatste biz. : ,,Hertsworms ait in suo Chronico Ordinis:<br />

partitio et applicatio nummorum ex dismembrato conventu Vallis liliorum alias Valkenhagen,<br />

reperitur in capitulo generali de anno 1648".


RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS 91<br />

me gestuurd werd voor het aanvragen van dit privilege. Neerius<br />

heeft er dus blijkbaar bijdragen van de orde voor gevraagd.<br />

De kwestie Servatius Dans hebben we boven breedvoerig uiteen-<br />

gezet. 't Was het convent van Hoei dat tegen hem in opstand<br />

kwam. Aan de juridische gegrondheid van het proces, na zijn plot-<br />

selinge vlucht en zijn beroep op autoriteiten buiten de orde, hoe-<br />

ven we niet te twijfelen. De zaak had wellicht delicater kunnen<br />

aangepakt worden. Maar waar het machtsmisbruik van de generaal<br />

hier ligt is moeilijk in te zien. Al valt het op dat na Neerius' dood<br />

ook deze zaak spoedig geregeld kon worden, toch duidt het feit<br />

dat Dans ook toen, publiek en neergeknield in de refter om verge-<br />

ving moest vragen, op ernstige schuld.<br />

Over Herman Voets weten we alleen dat hij conventualis was<br />

van Luik en later prior werd van Yvoix; op het generaal kapittel<br />

van 1634 werd hij onder de overledenen vermeld20.<br />

c. Gezagsmisbruik en nalatigheden van Neerius,<br />

Gravamen 5 : het gezag van de definitoren zowel bij het opstel-<br />

len van de kapittelbesluiten als bij de uitvoering ervan, wordt door<br />

de generaal gehinderd en belet. Vooreerst reserveerde hij zich de<br />

visitatie te Aken, een convent dat weigerde te gehoorzamen en<br />

dreigde ten onder te gaan ; hij wilde niet dat het op gezag van de<br />

orde gevisiteerd werd.<br />

Verder gedroegen de paters Bonhomme en Augustinus a Quer-<br />

cu, samen met enkele anderen, zich op de derde dag van het ka<br />

pittel van 1639, onmiddellijk na de vespers, erg agressief tegenover<br />

de definitoren. God weet door wie opgestookt, hadden ze geeist<br />

dat de definitoren maar eens moesten ophouden met het maken<br />

van definities. Maar er is geen enkele bepaling die zegt, dat het<br />

generaal kapittel maar drie dagen zou mogen duren. Nadat er vijf<br />

jaar geen kapittel meer is geweest, zijn er trouwens een massa za-<br />

ken te behandelen. De twist tussen de generaal en frater Dans<br />

eiste veel tijd, evenals andere minder belangrijke zaken, zodat het<br />

promulgeren van de definities tot de vierde dag moest worden<br />

uitgesteld.<br />

20 Voor Dans, zie boven p. 30-33 ; voor Voets, Definities, p. 461.


92 RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS<br />

Subprior Walterus a Castro werd door het generaal kapittel als<br />

subprior van Schwarzenbroich ontslagen en verplaatst, maar spoe-<br />

dig daarna door de generaal weer in zijn ambt hersteld.<br />

Ook worden meerdere voorschriften over het gemeenschapsle-<br />

ven, het slot, de eenvormigheid in de kleding en andere hervor-<br />

mingsbesluiten van het generaal kapittel in het ,,domus prima-<br />

ria" van de orde niet eens uitgevoerd, en nog minder in de gallo-<br />

belgische provincie.<br />

Een gegronde opwerping tegen dit vijfde ,, gravamen'' is moei-<br />

lijk te geven. Het onbeschofte optreden van Bonhomme en ande-<br />

ren is niet goed te praten. Misschien kunnen de moeilijke toestan-<br />

den van het klooster in de jaren 1637 en 1638, zeker in 1639 niet<br />

helemaal overwonnen, als verzachtende omstandigheden gelden<br />

voor het ongeduld, maar zeker niet voor het gedrag van de Hoeise<br />

confraters21. Een onmiddellijk en streng optreden van Neerius zou<br />

normaal geweest zijn, maar is blijkbaar uitgebleven.<br />

Over Aken en Walterus a Castro kennen we geen details. In<br />

Schwarzenbroich hadden ze een tiental jaren vroeger al iets derge-<br />

lijks meegemaakt, toen Neerius de afgezette prior van Wickrath<br />

daar tot prior benoemde. In 1639 benoemden generaal en defini<br />

toren Walterus a Castro voor Glindfeld, ,,usque ad revocationem<br />

Reverendissimi''. Neerius kon, juridisch gezien, dit besluit dus<br />

ongedaan maken. Dat hij Walterus zo vlug weer naar Schwarzen<br />

broich terugstuurde, toont wel dat hijzelf het met die beslissing<br />

niet eens was. Maar onmiddellijk na goedkeuring van generaal en<br />

definitoren een coUegiaal gedane benoeming ongedaan maken, is<br />

niet fair en getuigt van 'n zekere koppigheid en gelijkhebberij22.<br />

Dat Hoei, en nog minder de gallo-belgische kloosters, de her-<br />

vormingen van het generaal kapittel niet aanvaardden, is erg sterk<br />

uitgedrukt. De tucht in Hoei lijkt goed en alleen van Namen zijn<br />

er bewijzen van het tegendeel. Maar argumenten tegen dit en vol-<br />

gende ,,gravamina" zijn er, voor zover we kunnen nagaan niet.<br />

Gravamen 6. De generaal liet huizen die toch al zo'n zware<br />

schuld hadden, toe om goederen te verpanden of te verkopen,<br />

soms tegen het kerkelijk recht in, wat, zacht gezegd, onachtzaam-<br />

heid of zelfs een delict is.<br />

21 Zie bovcn, p. 30-35.<br />

22 Zie boven, p. 48 ; Definities, p. 466; Annales, III, p. 156.


RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS 93<br />

De visitaties die hij statutair moest doen, heeft hij verwaarloosd,<br />

zodat de jaarlijkse visitatie soms tot zeven, acht of negen jaar werd<br />

uitgesteld. Soms rekte hij die visitaties zo lang en maakte zoveel<br />

uitgaven, dat ze veel te duur werden. Hoe kon hij dan nog veel<br />

opmerkingen maken of misbruiken verbeteren ? Erger nog is, dat<br />

hij rekeningen en verantwoordingen van schulden, die werkelijk de<br />

perken te buiten gingen en waar het bedrog duidelijk aan de dag<br />

kwam, toch samen met zijn medevisitator, prior van Dinant, goed-<br />

keurde en ondertekende23.<br />

Gravamen 7. 't Kan niet ontkend worden, dat de generaal door<br />

het benoemen en spoedig weer afzetten van zijn commissarii als 't<br />

ware met hen speelt, en dit tot bescherming van de nalatigen en<br />

ondermijning van de kloostertucht. De besluiten van de visitatoren<br />

legt hij naast zich neer en schrijft brieven, eigenhandig onderte-<br />

kend, die weer uitzonderingen maken ; en dit tegen de ordesge-<br />

bruiken en het gezond verstand in. De visitatoren zijn toch door<br />

het generaal kapittel aangesteld ! Het gevolg is, dat de misbruiken<br />

en zij die zich niet goed gedragen, worden beschermd.<br />

Gravamen 8. Meermalen stelde de generaal prioren aan die geen<br />

goede naam hadden, niet uit een geldig huwelijk waren voortge-<br />

komen of de nodige kennis en wetenschap misten. Bewust be-<br />

schermde hij hen, terwijl de achting voor het klooster er onder<br />

leed, dat er geestelijk en tijdelijk nadeel van ondervond.<br />

Gravamen 9. 't Lijkt wel een hebbelijkheid van de generaal te<br />

zijn, te luisteren naar de praat van slechte kruisheren ten koste van<br />

de goeden tegen wie dezen ongestraft kunnen optreden. Naar<br />

mensen die jarenlang verdienstelijk voor de orde werkten, luisterde<br />

hij niet, terwijl hij anderen, paters en broeders, die zich ernstig<br />

misdroegen en zo vlug mogelijk van hun fiincties dienden onthe-<br />

ven te worden, liet begaan.<br />

Bij dit gravamen denkt men aan Henri Gedeon van Namen, die<br />

ondanks alle verplaatsingen en beschuldigingen toch zijn gang<br />

23 Prior van Dinant was gedurende de laatstc jaren Henricus Collart, definitor in 1634 en<br />

overleden in 1640 ; zie Definities, p. 457, 468 ; Monasticon beige, V, p. 343.


94 RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS<br />

bleef gaan. Dat er velen van zijn soort waren, kunnen we ons<br />

moeilijk voorstellen ; en zeker niet, dat de generaal juist naar hen<br />

zou luisteren. Sommigen werden zelfs zeer streng gestraft24. De<br />

klacht komt echter van Neerius' raadgevers en tijdgenoten ; ze<br />

moeten al erg diep gekrenkt zijn om zulke beschuldigingen te<br />

kunnen uiten.<br />

Gravamen 10. Redelijkerwijze kan men van de generaal toch<br />

verwachten, dat hij kloosters waar gelegenheid en mogelijkheid is<br />

voor apostolische inzet, en zeker waar men dergelijke verplichtingen<br />

op zich genomen heeft, zou helpen en van de nodige middelen<br />

voorzien. In Aken had de prior de taak om de professies af te<br />

nemen van de Cellebroeders en Celzusters en er de visitatie te houden.<br />

De confraters preekten er voor de onlangs opgerichte broederschap.<br />

Toch heeft hij daarheen, evenals naar Maaseik en Kolen, en<br />

dit met groot nadeel voor het geestelijk heil, medebroeders van<br />

zijn eigen nationaliteit (connationales) gestuurd. Ze spreken een<br />

andere taal en moeten daar preken, biechthoren en godsdienstonderricht<br />

geven, terwijl ze er onbekwaam voor zijn, omdat ze de<br />

taal van het volk niet spreken. Hij drong er zelfs een franssprekende<br />

prior op.<br />

Men hoort hier nog een verwijt in over de latijnse school in Diisseldorf,<br />

die hij liever aan de Jezuieten als aan de kruisheren overliet.<br />

De Sint-Sebastiaanbroederschap werd te Aken gesticht in het pest-<br />

jaar 1622 en in 1629 pauselijk goedgekeurd. Prior Johannes de<br />

Soye met zijn fransklinkende naam kwam uit Namen ; zijn opvol-<br />

ger, Daniel a Cruce, in 1627 subprior, en in 1639 prior gekozen,<br />

uit Hoei. Ook twee anderen waren franssprekenden25. Dit verwijt<br />

lijkt dus gegrond. Maar zou Neerius met opzet franssprekenden<br />

naar Maaseik, Kolen of Aken gestuurd hebben, als er voldoende<br />

duits- of nederlandssprekenden klaar stonden om in te springen ?<br />

In de besluiten van de generale kapittels, ook buiten Neerius' tijd,<br />

komen geregeld verplaatsingen voor van het ene land naar het an<br />

dere. Herman Hasius, de voorganger van Neerius, werd tot gene<br />

raal en prior van Hoei gekozen, terwijl Russelius van hem vertelt,<br />

dat hij graag te Hoei was, hoewel hij geen woord frans kende.<br />

24 Zie boven p. 63.<br />

25 Voor Diisseldorf zie boven p. 54; verder Definities, 438 ; Annales, II, p. 157 ; VAN<br />

De Pasch, a.c, p. 34.


RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS 95<br />

't Mes zal hier wel langs twee kanten snijden26, al is't duidelijk<br />

dat in dit gravamen de verschillende volksaard sterk meespeelt.<br />

Gravamen 11. Het is wijd en zijd bekend dat gedurende heel het<br />

bestuur van de generaal onenigheden geweest zijn, zowel met pri-<br />

oren als anderen. De praatjes hierover gingen als een lopend<br />

vuurtje rond, tot schade van de orde. De redenen daarvan zijn<br />

vooral deze twee, die niet te ontkennen zijn, maar met de voort-<br />

schrijdende leeftijd eerder erger worden : vooreerst een aangeboren<br />

neiging om de zaken nogal gemakkelijk op te nemen (naturalis fa-<br />

cilitas) en onstandvastigheid in zijn beslissingen ; ten tweede een<br />

gebrek aan rechtskennis, waardoor hij meent naar eigen wil alles te<br />

mogen en te kunnen.<br />

Gravamen 12. 't Is bewezen en bekend, dat de generaal nogal<br />

,, onreligieuze praat" verkoopt, zodat we zouden blozen van<br />

schaamte als we het hier zouden neerschrijven. Het zal volstaan als<br />

we het mondeling aanhalen.<br />

Gravamen 13. Het laatste gravamen bestaat in een ,,met de nodige<br />

eerbied en onderwerping'' gestelde vraag dat de generaal de<br />

aan de orde aangedane schade zoveel mogelijk zou herstellen en<br />

dan zijn ambt zou neerleggen en zich terugtrekken.<br />

De dertien ,, gravamina" vormen samen een eigenaardig, openhartig<br />

en eigenlijk brutaal stuk, niet direkt geschikt om het aan<br />

een zeventigjarige generaal, na twintig jaar dienst aan heel de or<br />

de, voor te leggen.<br />

Is het objectief ? Veel beweringen lijken sterk overdreven en<br />

men proeft er verschil van volksaard, onbegrip en verbittering in.<br />

Het is zeker, dat Neerius in zijn ,,duitse" definitoren niet de<br />

raadgevers vond die zo'n koppige en tegelijk zwakke persoonlijk-<br />

heid, zoals ze ons hier wordt geschilderd, nodig had. We menen,<br />

dat de orde, de kloosters en de medebroeders van Neerius niet<br />

achter deze, na het generaal kapittel van 1639 geformuleerde beschuldigingen<br />

konden staan. De zaak Falkenhagen was een be-<br />

schuldiging van elf jaar na de feiten ; de pontificalia negen jaar na<br />

26 RUSSELIUS, o.c, p. 172 ; Annales, I, 2 p. 34.


96 RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS<br />

het verkrijgen ervan. Neerius kan, en zal dan ook wel vele gebreken<br />

hebben gehad. Maar juist de oude kwesties, Falkenhagen, pontifica<br />

lia, de zaak Voets en wellicht nog andere, verzwakken het betoog<br />

eerder dan het te versterken. Eigenaardig is, dat in de copie van Wij-<br />

nants bij de ,, Sacri Ordinis et Reverendissimae Vestrae Paternitatis<br />

obsequentissimi Filii * * wel vier prioren-definitoren staan, maar<br />

slechts twee namen zijn ingevuld, die van prior Verheijen van Sint-<br />

Agatha en die van Offerhausen van Diisseldorf en niet die van de<br />

prioren van Hohenbosch en Keulen. Daarnaast staat het feit, dat<br />

Neerius niet is afgetreden maar de orde nog negen jaar heeft<br />

bestuurd. Men kan hier vele vragen opwerpen : Zijn die ^gravami<br />

na '' door alle vier de definitoren ondertekend ? Zijn ze ooit aan de<br />

generaal voorgelegd ? Waren ze aan de kloosters, speciaal aan de<br />

confraters van Hoei bekend ? Zo ja, dan is Neerius hopelijk aan de<br />

gegronde beschuldigingen tegemoet gekomen. Maar afstand doen<br />

deed hij niet.<br />

Deze ,, gravamina " ontkennen heeft geen zin. Neerius heeft zijn<br />

gebreken gehad en ongetwijfeld in twintig jaar bestuur ook fouten,<br />

en wellicht ernstige, gemaakt. Maar de ,, gravamina" zonder meer<br />

aanvaarden, lijkt onrechtvaardig.<br />

We willen dit hoofdstuk besluiten met drie citaten.<br />

1. Toen Godefridus van Lit zijn statutencommentaar schreef en de<br />

ze in 1632 uitgaf, Lucerna splendens super candelabrum sanctum,<br />

droeg hij dit werk op aan Neerius en de definitoren Paulus Reiners<br />

en Henricus Verheijen. Voor Neerius had hij lovende woorden met<br />

toespelingen op de titel van zijn boek. Toen hij erover nadacht,<br />

schrijft hij, aan wie hij het liefst zijn statutenuitleg zou opdragen,<br />

wilde hij dit allereerst doen aan de voornaamste lichtdrager van de<br />

orde, de magister-generaal, aan wie hij volgens de statuten de<br />

kloostergeloften had afgelegd, qui luces multis modis in Claw Loco,<br />

aan hem dus die op zoveel manieren lichtend voorging op die plaats<br />

van licht, Clairlieu ; en die geplaatst op de heilige kandelaar, de<br />

hoogste plaats in de orde innam. De waardigheid van het heilige en<br />

bisschoppelijke gewaad en de grote voorrechten, onlangs zo hoffelijk<br />

door paus Urbanus VIII aan hem en zijn opvolgers geschonken<br />

(Ab..Urbano urbaniter collata) voegen niet weinig toe aan het licht<br />

en de glans van zijn persoon, zonder dan nog te spreken van zijn in<br />

eer en deugd geleide levenswandel.


RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS 97<br />

2. Ook Russelius toonde in 1635 in de inleiding van zijn Chronicon<br />

Cruciferorum heel andere gevoelens dan de verongelijkte definitoren<br />

in 1639. Hij droeg zijn werk op aan de generaal ,,die de<br />

orde reeds gedurende zestien jaar (de inleiding werd geschreven in<br />

1634) met zachte hand had bestuurd (dulciter rexerat), met voorzichtigheid<br />

had beheerd en toch met standvastigheid had<br />

geleid"27.<br />

3. Aegidius de Vriese is verheugd zijn uitgave van het Vestis<br />

Nuptialis van generaal Petrus Pincharius in 1639, na vier jaar werk<br />

in de stilte, maar ook in het krijgsgewoel rond het klooster Liebfrauenthal<br />

te Ehrenstein, te kunnen opdragen aan Neerius, die<br />

hem met deze taak belast had. ,,Ontvang dan, allereerwaardigste<br />

Vader, wat ik op Uw bevel gedeeltelijk in ballingschap begonnen<br />

ben, en wat ik heb voltooid tussen rumoer en wapengekletter. Ik<br />

geef het U, ik wijd het U toe, ik draag het U op, do, dico, consecro;<br />

neem het aan met dezelfde genegenheid waarmee ik het U<br />

aanbied, zoals U het met Uw aangeboren fijnzinnigheid gewoon<br />

zijt te doen".<br />

In 1632, 1635 en 1639 schrijven drie bekende kruisheren, een<br />

van Venlo, een van Hoei en een van Ehrenstein zo over diezelfde<br />

Neerius, waartegen anderen hun scherpe grieven opstellen. We<br />

zouden hier het getuigenis van de Hoeise burgemeester Melart nog<br />

kunnen bijvoegen28. Het zijn opdrachten van eigen werk, en als<br />

zodanig speelt het gevoel zijn rol, zoals bij de feestredenaar voor<br />

'n kloosterjubileum. Maar evenzeer getuigen ze van de genegen<br />

heid van mensen die hem, evenals de vier definitoren van de<br />

,,gravamina", hebben gekend en meegemaakt.<br />

NEERIUS LAATSTE JAREN 1639-1648<br />

a. Pogingen tot nieuwe stichtingen<br />

Na het pijnlijke vorige hoofdstuk, kunnen we hier enkele gebeurtenissen<br />

plaatsen die aan generaal Neerius toch nog enige<br />

hoop gaven op een uitwendige bloei van de orde.<br />

27 Annales, I, 2, p. 40.<br />

28 Annales, I, 2, p. 40, 49. Vestis Nuptialis, p. 3 v° ; zie boven p. 20.


98 RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS<br />

Te Wegberg lag de parochiekerk in Julich, al behoorde het<br />

grootste gedeelte van Wegberg tot Gelder. In 1636 werd kruisheer<br />

Tilman Brewer van het klooster Wickrath daar pastoor benoemd.<br />

Franz Freiherr von Spiering, die het patronaatsrecht van de kerk<br />

had, koos een kruisheer van Wickrath uit, omdat de kruisheren<br />

daar de kerk, ondanks bemoeiingen van de protestanten, hadden<br />

weten te behouden en zo het katholieke geloof hadden bewaard.<br />

Maar pastoor Brewer, een doortastend man, kreeg al spoedig<br />

moeilijkheden vanwege een tiendenproces, zodat het generaal ka<br />

pittel van 1639 hem tot subprior te Helenenberg benoemde om<br />

daar te ijveren voor het herstel van de kloostertucht. Reeds voor<br />

het kapittel was het patronaatsrecht van de kerk van Wegberg door<br />

een oorkonde van Franz von Spiering en zijn echtgenote Elisabeth<br />

Walpurg von Hatzfeld, gericht aan generaal Neerius en het gene<br />

raal kapittel, aan de orde aangeboden. Het kapittel benoemde als<br />

opvolger van Brewer te Wegberg Paulus Sibenius ; hij kreeg de op-<br />

dracht te zorgen voor de oprichting van een klooster en het incor-<br />

poreren van het patronaatsrecht in de kruisherenorde. Door een<br />

oorkonde van 7 October 1639 gebeurde dit laatste. Men kan deze<br />

akte wel de stichtingsakte noemen van het klooster Wegberg, zegt<br />

Haass. Naargelang de inkomsten zouden er kruisheren kunnen ge-<br />

plaatst worden ; ze zouden de parochie bedienen en er catechese<br />

geven voor de kinderen, terwijl hun ook de taak van kapelaan op<br />

het slot van Tuschenbroich in het vooruitzicht werd gesteld. Op<br />

het generaal kapittel van 1644 werd er alvast een kok voor Weg<br />

berg benoemd, maar het zou tot lang na Neerius1 dood duren eer<br />

er een klooster tot stand kwam. Praktisch werd het een pastorie<br />

met een pastoor-prior en een of twee kapelaans1.<br />

Over een poging tot een andere stichting, nl. in Overijsse (Bra<br />

bant) is weinig zekers te zeggen. In 1645 begon prior Augustinus<br />

Jamart, prior van Dinant, in de hoedanigheid van secretaris van de<br />

generaal, onderhandelingen met het aartsbisdom Mechelen om tot<br />

een stichting te Overijsse te komen. Meer bijzonderheden zijn niet<br />

bekend, zodat deze onderhandelingen op niets zijn uitgelopen2.<br />

1 HAASS, o.c, p. 225-227 ; Annales, I, 2, p. 115 ; G. EVERTZ - H. Cohnen, Kirchengeschichte<br />

derPfarre Wegberg, Wegberg, 1977, p. 27, 181-182 ; Definities p. 468.<br />

2 Nota's van M. Colson in archief Clairlieu, Achel, 401, 9, IV, met verwijzing naar het<br />

archief van het aartsbisdom Mechelen, Overijsse I en II; op onze vraag om fotocopieen antwoordde<br />

archivaris C. Van de Wiel op 11-5-1983 dat er geen archivalia uit die tijd te Me<br />

chelen berusten.


RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS 99<br />

De door het generaal kapittel van 1639 gestimuleerde pogingen<br />

om, naast Falkenhagen, ook het klooster Osterberg voor de orde<br />

terug te winnen, hadden geen succes3.<br />

b. De jaren 1639 tot 1644<br />

Na de eis van het generaal kapittel van 1639, nog afgezien van<br />

de ,,gravamina", dat de generaal regelmatig de visitaties moest<br />

houden, en dan nu speciaal in Frankrijk, zodat hij bij het volgende<br />

kapittel daarover verslag zou kunnen uitbrengen, zal Neerius<br />

wel niet geaarzeld hebben om hieraan te beantwoorden.<br />

Lannoy en Yvoix behoorden bij de belgische groep kloosters. In<br />

de andere zal Neerius als visitator zeker niet erg welkom geweest<br />

zijn. Onder hun provinciaals gingen ze, nogal onafhankelijk, hun<br />

eigen weg. Voor het feit dat hij na het generaal kapittel van 1639<br />

deze visitaties werkelijk gehouden heeft, kan enige aanwijzing gevonden<br />

worden in het register van Aegidius Wansoule, waar men<br />

vanaf einde februari 1639 de afwezigheid van conventskapittels<br />

kan nagaan. De professie van frater Damianus Balla op 21 november<br />

1639 werd afgenomen door subprior Boux, ,,absente Generali",<br />

terwijl de kleding van Remade Beaurain op Aswoensdag 22<br />

februari 1640 door de generaal zelf gebeurde4.<br />

Veel invloed zal Neerius op de franse kloosters wel niet meer gehad<br />

hebben, al moet men toegeven dat ze de opdringerige hervorming<br />

van de ,,Chanoines de Sainte Genevieve" moedig doorstonden<br />

; en dit zelfs toen het Parijse klooster in 1641 twee maanden<br />

lang gewapenderhand bezet werd5. Relicten van visitaties in<br />

Frankrijk bezitten we echter niet.<br />

Wel is er ons een bewaard gebleven van Neerius' visitatie te<br />

Roermond in 16396. Onder een tiental besluiten of raadgevingen<br />

valt er een op over de procurator, waaruit blijkt hoe nauw het con<br />

vent toen betrokken werd in de financiele toestand van het huis.<br />

3 Definities, p. 464-465, WEISS, o.c, p. 89.<br />

4 Iijst van franse provinciaals bij J. HAYDEN, The French Crosiers in the 17th and 18th<br />

Centuries, in Clairlieu, XXVII, 1969, p. 8-9, 41 ; over Lannoy en Yvoix, ibidem, p. 5 ;<br />

Idem, The Crosiers in England and France, ibidem, XXII, 1964, p. 105-126; A. DURAND,<br />

Le Prieure Sainte-Croix de Caen, ook in Clairlieu, XXV, 1967, p. 68-73 ; verder hs 341 c]<br />

p. 9-10; P. VAN Den BOSCH, Studien over de observance der Kruisbroeders in de vijftiende<br />

eeuw, ook in Clairlieu, XXVI, 1968, p. 22 ; Hs 341 C, p. 9-10.<br />

5 DURAND, o.c, p. 73.<br />

6 Annales, III, p. 210-212 ; we geven de voornaamste punten.


100 RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS<br />

Elke veertien dagen moest de procurator aan de prior en aan hen<br />

die er belang bij hadden, zijn rekeningen voorleggen, hun al het<br />

belangrijke meedelen en raad of toestemming vragen en die ook<br />

volgen. Het moet wel vanwege een bijzonder precaire situatie ge-<br />

weest zijn, dat Neerius zulke maatregel nemen kon.<br />

Zij die uitgingen, moesten helemaal als kruisheer gekleed zijn<br />

en dus ook de mantel dragen. Ze mochten nook deelnemen aan<br />

bruiloftsmalen of drinkgelagen, terwijl ze uitzonderlijk toestem<br />

ming konden krijgen om buitenshuis andere maaltijden bij te<br />

wonen.<br />

Verder bevat het relict meestal erg huiselijke punten, gericht<br />

aan de cellarius en de kok, over het bereidwillig, tijdig en zonder<br />

gemopper zorgen voor de maaltijden enz. Eigenaardig is het voor-<br />

schrift voor de lekebroeders, om op straat over het zwarte habijt<br />

geen scapulier of manteltje te dragen zoals de clerici, tenzij er ge-<br />

vaar was dat ze niet te onderscheiden zouden zijn van de augustij-<br />

nen en dan door de soldaten lastig gevallen zouden worden.<br />

Visitatierelicten uit Neerius1 tijd zijn ons verder niet bekend,<br />

ook niet van Maas- en Rijnprovincie, dit in tegenstelling met de<br />

vorige periode. Wel werd daar nog een provinciaal kapittel gehou-<br />

den, en wel te Keulen op 19 april 1640. Nadien, tot aan het generaal<br />

kapittel van 1644, was er onvoldoende veiligheid om zulke<br />

vergadering bijeen te roepen.<br />

Uit het relict zou men afleiden dat men over de religieuze<br />

toestand in de kloosters niet te klagen had. Natuurlijk werd het<br />

verzorgen van het koorgebed aan de aandacht van de visitatoren<br />

aanbevolen en werd het dragen van linnen onderkleding nog altijd<br />

afgekeurd, al kon de generaal of visitator dit uitzonderlijk<br />

toestaan.<br />

Uitgaan in plaatsen waar een kruisherenklooster was, mocht al-<br />

leen in volledige kloosterdracht.<br />

Een uur recreatie per dag en een vrije dag in de week voor het<br />

spel mocht de prior toestaan ; verder moest het stilzwijgen worden<br />

bewaard.<br />

Diisseldorf werd als studiehuis voor de filosofie aangeduid, met<br />

in totaal elf studenten: twee van Keulen, twee van Sint-Agatha,<br />

een van Wickrath, twee van Briiggen, een van Schwarzenbroich,<br />

twee van Ehrenstein en een van Diilken ; de theologie moest aan


RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS 101<br />

de universiteit van Keulen gevolgd worden, waar dat jaar acht stu-<br />

denten zouden zijn, twee van elk van de kloosters Marienfrede,<br />

Hohenbusch, Diisseldorf en Emmerik. Voor een geheel van twintig<br />

kloosters lijkt dit niet veel, al wordt erbij vermeld, dat er te Glind-<br />

feld meerdere candidaten waren, waarvan er dat jaar twee of drie<br />

het noviciaat zouden beginnen in Hohenbusch.<br />

Voor de onkosten van de studies moesten alle kloosters het hun-<br />

ne bijdragen : ,,we zijn immers alien ledematen van eenzelfde li-<br />

chaam en hebben elkaars hulp nodig". Tevens werd erop aange-<br />

drongen, dat de prioren hun studenten niet zouden terugroepen<br />

buiten weten en zonder toestemming van de vicaris van de provin-<br />

cie. Voor de goede naam van de orde en een apostolische inzet<br />

moest ervoor gezorgd worden, dat de studenten zich konden oefe-<br />

nen en toeleggen op de predikatie.<br />

De gelofte van armoede en de gemeenschap van goederen, aldus<br />

het relict, werd in de meeste kloosters onderhouden, al waren er<br />

uitzonderingen op.<br />

De pastoors van gei'ncorporeerde parochies moesten, als de prio<br />

ren dit vroegen, rekenschap geven van de inkomsten en uitgaven,<br />

zodat de baten ook werkelijk aan het klooster zouden komen.<br />

Zonder speciale toelating mochten ze niet buiten de parochie over-<br />

nachten; hun thuiskomen of uitgaan uit het klooster moesten ze<br />

melden aan prior of plaatsvervanger.<br />

Alle aanwezige prioren, zestien in getal, ondertekenden het re<br />

lict. Al stond de prior van Maaseik niet bij de ondertekenaars, toch<br />

moet het klooster toen al tot de Maasprovincie behoord hebben,<br />

daar Johannes Herck van Keulen voor hervorming van de klooster-<br />

tucht daarheen gezonden werd, samen met Johannes Fuchtius7.<br />

Alles bij elkaar genomen krijgt men over de kloosters van Maas-<br />

en Rijnprovincie een goede indruk, die nog versterkt wordt, als<br />

Neerius 16 September 1643 aan Verheijen vraagt om een predikant<br />

en geschikte leerkrachten voor de Latijnse school te Venlo, die<br />

door de moeilijke tijden veel geleden had ; eventueel moest de<br />

Rijnprovincie hierbij helpen. Het is meer een bevel dan een vraag,<br />

,,paterne requirimus'', ,,omdat het algemeen belang uitgaat bo-<br />

ven het bijzondere".<br />

7 Annales, III, p. 212-214, aangevuld uit het origineel bij VAN De PASCH, a.c. (Verhei<br />

jen), p. 67-68 ; archief Sint-Agatha, doos Rijn-Maasprovincie, map prov. kapittels.


102 RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS<br />

Uit verdere bevelen tot verplaatsingen blijkt, dat Neerius goed<br />

op de hoogte was van de situatie, zodat hij concrete voorstellen<br />

kon doen en oplossingen vragen. Ook spreekt, evenals te Hoei,<br />

zijn bijzondere zorg voor goede candidaten, als hij informeert naar<br />

een novice te Venlo : ,,hij moet iemand zijn met voldoende onderlegdheid,<br />

zodat hij voor de orde en voor zijn eigen klooster in<br />

de toekomst een vruchtbaar lid kan zijn" 8.<br />

Die bereidheid tot onderlinge hulp blijkt opnieuw, als Verheijen<br />

het klooster van Maaseik wil helpen, dat in deze tijd in grote<br />

armoede aan mensen en dingen leefde. Hij benoemde er Gerardus<br />

Golt als prior en ging samen met hem naar Maaseik. Op de kamer<br />

van de prior vonden ze niets als een kaal bed met twee wollen dekens<br />

en zeven of acht boekjes; in de refter een enkele drinkbeker.<br />

Zwaar beladen met goede gaven aan kerkgewaden, kleren, boeken<br />

en gebruiksvoorwerpen kwam Golt van Sint-Agatha als prior te<br />

Maaseik aan.<br />

Hoe moeilijk Neerius het ook met de franse kloosters had, over<br />

de z.g. ,,duitse" had hij nu in het algemeen zeker niet te<br />

klagen9.<br />

c. Het generaal kapittelvan 1644<br />

Was er vanaf 1639 tot 1644 een toenadering en betere verstandhouding<br />

gekomen tussen generaal Neerius en de Maas- en Rijnprovincie<br />

? Tussen de „ gallo-belgische" en de ,,duitse" kloosters?<br />

Zou men uit het voorafgaande al iets vermoeden, dan lijkt dit op<br />

het generaal kapittel van 1644, van 24-26 april te Hoei gehouden,<br />

bevestigd te worden. Het was het eerste kapittel na 1639. A. Van<br />

de Pasch meent uit een van de ,, sermones capitulares'' van Henri-<br />

cus Walteri Verheijen, Quandoquidem, te kunnen afleiden dat de<br />

ze kapittelpreek op het generaal kapittel van 1644 gehouden<br />

werd10. Het feit alleen al, dat deze eer aan Verheijen verleend<br />

werd, zou al een teken zijn van betere verhoudingen tussen de ge<br />

neraal en een van zijn voornaamste medewerkers en van zijn voor<br />

naamste tegenstanders, definitor en vicaris van de Maasprovincie<br />

en tevens mede-opsteller van de ,, gravamina' \ Duidelijk blijkt,<br />

s Annales, III, p. 214-215.<br />

9 Van De Pasch, a.c, p. 69-70.<br />

10 Ibidem, p. 61, 63-64.


RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS 103<br />

dat dit ,,sermo" in voile oorlogstijd geschreven is. ,,Ik wens u ge-<br />

luk, dat ge u niet hebt laten afschrikken door de last en de geva-<br />

ren van de reis " om naar dit kapittel te komen, niet om er over ei-<br />

gen voordeel te spreken, maar over het welzijn van alien. Ook het<br />

onderwerp van Verheijens preek, het belang van het houden van<br />

generale kapittels, zou kunnen wijzen op 1644. Duidelijker criteria<br />

zijn er echter niet voor te vinden, zodat het even goed (beter?)<br />

vroeger kan geplaatst worden.<br />

De goede stemming en wil tot eenheid, al of niet met behulp<br />

van Verheijens preek ontstaan, kwam al bij het eerste agendapunt<br />

tot uiting, bij de keuze van de definitoren. Men wilde duidelijk<br />

niet partijdig stemmen, maar koos twee belgische prioren, die van<br />

Luik en van Doornik, en twee van de Maas- en Rijnprovincie, de<br />

prioren van Emmerik en Venlo tot definitoren.<br />

Duidelijk was ook de trend van het kapittel: laten we vermijden<br />

nieuwe voorschriften te maken en ervoor zorgen dat eerst die van<br />

vroegere kapittels gerespecteerd worden. Dit kan een teken zijn,<br />

dat er geen ernstige nieuwe misbruiken waren ontstaan, maar<br />

evenzeer, en dit wordt uitdrukkelijk gezegd, dat de prioren ver-<br />

zuimd hadden de besluiten van de vorige kapittels te doen<br />

onderhouden.<br />

Beide vicarii, Verheijen van de Maasprovincie en Avercamp van<br />

de Rijnprovincie, werden in hun ambt bevestigd en op het gezag<br />

van het kapittel met de visitaties belast.<br />

Wat het geld van Falkenhagen betrof, beloofde Neerius het<br />

reeds ontvangene met interest binnen drie maanden in handen te<br />

geven van de prior van Luik, die dan met het convent van Hoei<br />

zou onderhandelen over het gebruik van de jaarlijkse renten.<br />

De visitaties werden zo geregeld, dat de generaal heel de orde<br />

zou visiteren, met het speciale doel om zowel op liturgisch gebied<br />

als voor andere regels en gebruiken tot uniformiteit te komen.<br />

De lijst van de overledenen sinds 1639 is erg lang: bisschop<br />

Henricus Sylvius, hulpbisschop en oud-prior van Luik, zes prioren,<br />

22 priesters — alleen al te Namen waren er vier priesters, een<br />

broeder en een diaken gestorven — , vier fraters studenten en negen<br />

lekebroeders n<br />

ii Definities, p. 465-468.


104 RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS<br />

d. Van 1644 tot Neerius' dood<br />

Het relict van dat laatste generaal kapittel onder Neerius maakt<br />

een rustige indruk. Of de goede voornemens ook zijn uitgevoerd,<br />

valt bij het totaal ontbreken van visitatierelicten niet na te gaan.<br />

De oorlogstoestand bleef voortduren. Daar moet ook de oorzaak<br />

worden gezocht voor het feit, dat in de Maas- en Rijnprovincie van<br />

1644 tot 1646 geen provinciaal kapittel kon gehouden worden. In<br />

het relict van 1646 wordt uitdrukkelijk vermeld dat zowel het ka<br />

pittel als de visitaties door de oorlog belemmerd werden, en dit<br />

met geestelijk en tijdelijk nadeel voor de kloosters.<br />

Het kapittel van 1646 werd op 4 September in Keulen gehou<br />

den. Behalve de twee provinciaals Henricus Walteri Verheijen en<br />

Clamor Avercamp, waren er achttien prioren samengekomen,<br />

waarbij nog rector Sibenius van Wegberg. Op elk van hen schreef<br />

Aegidius de Vriese een gedicht, samen in een brochuurtje van 16<br />

bladzijden uitgegeven onder de ronkende latijnse titel, die vrij ver-<br />

taald luidt: Kroon van de vergadering van de Heilige en Canonieke<br />

Orde van het Zaligmakende Kruis uit Ri/n- en Maasprovincie,<br />

aan de Paters Prelaten, Prioren en medebroeders te Keulen bij elkaar<br />

gekomen, kroon die als het ware samengevlochten is uit le-<br />

vende edelstenen en bloemen. Het jaar van het heil 1646 in de<br />

maand September11.<br />

Duidelijk stelde het kapittel drie krachtlijnen voorop, de<br />

kloostertucht, het behoud van de tijdelijke goederen en het voor-<br />

zien in de behoeften van de scholen. Wat het eerste punt betreft:<br />

de novicen moeten voor de professie een retraite maken van acht<br />

dagen ; het onderscheid in kleding tussen clerici en broeders moet<br />

blijven bestaan ; de beide vicarii moeten een bijzondere zorg aan<br />

de dag leggen voor de hogere studies; de prioren worden aan-<br />

gespoord streng te oordelen bij het aannemen van novicen. Verder<br />

werd Aegidius de Vriese gemandateerd om te proberen het<br />

klooster van Osterberg terug te krijgen. Tenslotte werden, naast<br />

het aanstellen van twee visitatoren voor Helenenberg, benoemin-<br />

gen gedaan voor de scholen van Venlo en Maaseik13.<br />

12 Later opgenomen in het werk van de Vriese, Aegis Aegidio-Vresana sive poemata R.P.<br />

Aegidii de Vrese Can. Reg. S. +, Keulen, 1665, p. 179-198, maar eerst afzonderlijk uitge<br />

geven ; zie Annales, I, 2, p. 57 en III, p. 217-219. Sint-Agatha, archief, Inventaris nr. 147.<br />

B Annales, III, p. 216-217 ; VAN De PASCH, a.c, p. 68-69.


RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS 105<br />

Bij het provinciaal kapittel van 8 September 1647 te Diisseldorf<br />

valt het geringe aantal handtekeningen onder het relict op, negen<br />

tegenover de 21 van het jaar tevoren. De oorlog woedde voort. Dit<br />

wordt bevestigd door een van de punten van het relict. Sommige<br />

kloosters hadden er zo onder geleden, dat de medebroeders er niet<br />

meer konden leven en dus blijkbaar het allernoodzakelijkste<br />

misten. Daarom dienen de andere hen liefdevol en met milde<br />

hand te helpen en meer te denken aan deze medebroeders in dezelfde<br />

professie dan aan religieuzen van andere orden.<br />

Twee disciplinaire maatregelen werden genomen. Vooreerst over<br />

het koorgebed dat godvruchtig dient vervuld te worden en waarin<br />

enkel om studieredenen mag gedispenseerd worden. Verder over<br />

het onderhouden van de armoede : de wollen onderkleding moet<br />

onmiddellijk weer ingevoerd waar ze door linnen vervangen was;<br />

maar van de andere kant moeten de oversten zorgen dat de confraters<br />

over het nodige beschikken, zonder dat ze daarvoor ruzie moe<br />

ten maken.<br />

De hoofdschotel vormen echter de studies ; de hogere opleiding,<br />

te Keulen en Hohenbusch voor wijsbegeerte voor Rijn- en<br />

Maasprovincie, te Diisseldorf voor theologie. De professoren, die<br />

zich op de weekdagen voor het koorgebed moesten schikken naar<br />

de regeling van de prior, dienden op zon- en feestdagen zowel het<br />

nacht- als het dagofficie helemaal bij te wonen. Voor Venlo en<br />

Maaseik werden telkens vijf leraars benoemd, en wel met name<br />

voor de retorica, poesis, syntaxis, grammatica en een voor beide figuren<br />

(de twee eerste klassen, de kleine en grote figuur). Sint-<br />

Agatha kreeg er een leraar bij. Allen kregen de vermaning mee<br />

zich aan te passen aan de reglementen, opgesteld yoor de gelukkige<br />

ontwikkeling van de jongens, naargelang de verantwoordelijkheid<br />

die ieder van de prior kreeg.<br />

Het relict eindigt met de aansporing tot ijver en inzet, en tot<br />

het gebruiken van ieders talenten bij het doceren, studeren, preken<br />

of andere hen toevertrouwde activiteiten u.<br />

Wat gold voor het achterwege laten van de provinciale visitaties,<br />

zal eveneens voor de visitaties van de generaal gegolden hebben.<br />

14 Sint-Agatha, Archief Rijn-Maasprovincie, map prov. kap. ; Annales, III, p. 718-721.


106 RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS<br />

Voor de nabijgelegen belgische en franse kloosters was de mogelijkheid<br />

nog wel aanwezig, al hebben we alleen voor Luik vaste gegevens.<br />

Neerius had er in 1638, 1641 en 1642 nog visitatie gehouden,<br />

maar de daarop volgende dateert van 1647 15. Hij was trouwens<br />

ook al een oude man, die in 1647 de leeftijd van 76 jaar bereikt<br />

had en aan wie het reizen met de toen erg primitieve middelen<br />

zwaar moet zijn gevallen. Ten overvloede blijkt dit uit het<br />

reeds geciteerde schrijven van de apostolische nuntius aan Neerius'<br />

opvolger over misbruiken die ontstaan waren zowel vanwege de<br />

moeilijke tijden als ,,vanwege de ouderdom en wellicht daardoor<br />

gedwongen nalatigheid" van de magister-generaal16.<br />

Op 19 april 1646 moest hij nog eens krachtdadig optreden na<br />

een woelige priorkeuze te Namen. De verkiezing van Petrus Bla<br />

vier tot prior op 30 maart werd aangevochten en Jacob Cordy had<br />

zelf het prioraat aanvaard en de fameuze Henri Gedeon onder zijn<br />

bescherming genomen. Generaal Neerius zette Cordy af en gaf<br />

hem meteen een formeel gebod, dus krachtens de gelofte van gehoorzaamheid,<br />

om onmiddellijk naar het klooster van Dinant te<br />

vertrekken en daar onder de gehoorzaamheid van de prior te verblijven<br />

tot de generaal zelf anders zou beslissen. Jacob Cordy deed<br />

afstand van alle rechten op het prioraat en erkende Blavier als de<br />

wettige prior. Toch bleef deze onverkwikkelijke kwestie nog aanslepen<br />

tot einde augustus 1646, doordat Henri Gedeon de zaak<br />

aanhangig gemaakt had bij de provinciale raad van Namen17.<br />

e. Neerius1 dood<br />

Tamelijk plotseling is generaal Neerius, blijkbaar als een ver-<br />

moeide en uitgeputte man, overleden. Erg lang ziek is hij niet ge-<br />

weest, daar hij de conventsvergaderingen op 21 October en 12 de-<br />

cember 1647 nog had voorgezeten. Toch is hij een tijdje bedlege-<br />

rig geweest, gezien men hem nog voor zijn dood van zijn eigen<br />

kamer had overgebracht naar de grote zaal gelijkvloers, waarschijn-<br />

lijk om gemakkelijker bezoek te kunnen ontvangen. Toen hij in<br />

die zaal gestorven was, brachten zijn confraters zijn zaken terug<br />

naar zijn eigen kamer, waarvan ze de deur op slot deden en verze-<br />

gelden. Zelfs hierin zou men, voor de keuze van Neerius' opvol-<br />

15 VAN De PASCH, Clairlieu en zijn Prioren-generaal, I.e., p. 39.<br />

16 Zie boven p. 38.<br />

17 A.E. Namur, Croisiers.


RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS 107<br />

ger, een beschuldiging vinden om te proberen aan sommige conventualen<br />

van Hoei het stemrecht te ontnemen. Het was immers<br />

streng en onder zware straf verboden de vertrekken van een overle-<br />

den generaal binnen te gaan18.<br />

Op het feest van de Openbaring van de Heer, 6 januari 1648, fs<br />

avonds om ongeveer 11 uur, stierf Neerius, voorzien van de sacramenten<br />

van de Kerk. ,,Pie diem clausit extremum coram fratribus"<br />

schrijft Aegidius Wansoule in zijn register, ,,vroom besloot<br />

hij die laatste dag tussen zijn medebroeders". Op de rand noteerde<br />

hij nog : ,, Reverendissimus Generalis Neerius moritur''.<br />

Beneden, midden in de grote zaal, werd zijn lichaam opgebaard.<br />

Over zijn habijt had men hem een albe en de pontificate<br />

gewaden aangetrokken: dalmatiek, manipel, stola, kazuifel, handschoenen<br />

en de lage bisschopsschoentjes, en daarbij mijter en staf.<br />

De volgende dag werd zijn lichaam in de kerk, midden op het<br />

koor, opgebaard. Na de vespers gingen de medebroeders, voorafgegaan<br />

door de celebrant met koorkap en fraters met kruis en kaarsen,<br />

erheen, het Libera me Domine zingend ; daarna werden de<br />

vigilies van het dodenofficie gezongen. Om beurten waakten en<br />

baden de medebroeders bij het lijk, tot aan de begrafenis.<br />

Een massa volk, zowel van de stad zelf als van de omtrek, kwam<br />

het lijk begroeten en was bij de uitvaartdienst aanwezig. De subprior<br />

Jacobus Braibant was ziek, zodat de hebdomedarius voorging<br />

in de dienst, geassisteerd door de subsenior die het evangelie zong<br />

en de daarop volgende in professie die het epistel zong. De senior,<br />

Augustinius a Quercu zal er niet meer toe in staat geweest zijn.<br />

Zowel altaar en lijkbaar als de vloer van het koor waren met zwart<br />

doek bekleed. Na de dienst hield een capucijn de preek.<br />

De familieleden evenals de vooraanstaanden waren voor de heilige<br />

mis en het dodenmaal uitgenodigd. De maaltijd werd besloten<br />

met een dankgebed en een preek door een andere capucijn. ,,Het<br />

is ongelooflijk", zegt kroniekschrijver Wansoule, hoeveel lof voor<br />

de goedheid, eenvoud en nederigheid van de overledene die dag<br />

naar de hemel opsteeg".<br />

Zoals naar gewoonte werd Neerius bijgezet op het koor van de<br />

kloosterkerk. Samen besloten de medebroeders van Hoei, dat ze<br />

voor hun generaal, en later ook voor iedere overleden confrater van<br />

is Us 341 C, p. 24 ; Annales, I, 2, p. 77.


108 RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS<br />

Hoei, behalve de uitvaartdienst, veertig dagen om beurten de hei-<br />

lige mis zouden opdragen, terwijl de lekebroeders, eveneens om<br />

beurten, de rozenkrans zouden bidden19.<br />

We zouden hier kunnen sluiten, als uit het register van Aegidi-<br />

us Wansoule niet zo duidelijk Week, hoe de in 1644 schijnbaar<br />

verbeterde betrekkingen tussen de provincies toch nog erg delikaat<br />

waren.<br />

Op de begrafenisdag zelf, 8 januari, kwam het conventskapittel<br />

van Hoei, nu samen met de nog steeds zieke subprior, bij elkaar in<br />

de nuntiuskamer om de datum van de prior- en generaalskeuze te<br />

bepalen. Het zou 23 februari worden. Samen stelden ze een con-<br />

vocatiebrief op voor de nog levende definitoren van het laatste en<br />

voorlaatste generaal kapittel, die stemrecht hadden bij de keuze,<br />

en voor de conventuales van Hoei die in andere kloosters verble-<br />

ven, maar hun stemrecht voor de priorkeuze te Hoei behielden.<br />

De brieven werden per ijlbode verstuurd.<br />

De ,,duitse" definitoren en de prior en subprior van Aken, Da<br />

niel a Cruce en Johannes Adriani, beiden conventuales van Hoei,<br />

lieten weten, dat ze op 14 januari de brieven ontvangen hadden.<br />

,, De brenger van de brief heeft vanwege zijn ijver en trouw en<br />

vanwege de moeilijke reis wel een flinke beloning verdiend",<br />

schreef prior Ruweel van Venlo aan de prior van Aken. Prior Aver-<br />

camp van Keulen schreef aan Aegidius Wansoule over de drie uit-<br />

gekozenen die de overleden definitoren zouden vervangen en<br />

vroeg hem, als secretaris, hen tijdig te willen verwittigen. Daarbij<br />

vermeldde hij het ,, onverwachte'' overlijden van de magister-<br />

generaal; hij drukte de hoop uit, dat zijn ziel in de hemel de ver-<br />

diende vertroosting zou vinden en men tot de keuze van een dege-<br />

lijke religieus als Neerius' opvolger zou mogen komen. Wansoule<br />

schreef de brieven en stuurde er ook een aan Servatius Dans, die<br />

nog steeds conventualis van Hoei blijkt te zijn.<br />

Maar nauwelijks waren de kiezers op 21 februari te Hoei aangekomen,<br />

of de Patres germani begonnen een betwisting over het<br />

bijeenroepen van het kiescollege. Ze hadden vier bezwaren : 1. de<br />

definitoren moesten de datum voor de keuze vaststellen en niet<br />

het convent van Hoei; 2. door de clausule ,,de nostro consilio et<br />

19 Hs 341 C, p. 21-22, gedeeltclijk in Anna/es, I, 2, p. 72-73.


RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS 109<br />

consenu " in de uitnodiging aan de plaatsvervangende definitoren<br />

gingen ze hun bevoegdheid te buiten20; 3. het stemrecht van de<br />

conventuales van Hoei die elders een ambt bekleedden en dus daar<br />

alle rechten hadden, werd betwist; 4. de conventuales van Hoei<br />

die na Neerius' dood zijn kamer betreden hadden, mochten niet<br />

meestemmen21.<br />

Voor wat de twee eerste punten betrof, gaf het convent van<br />

Hoei toe, maar hun stemrecht lieten ze zich niet ontnemen, zodat<br />

tenslotte alle capitulares van Hoei meestemden, ook zij die elders<br />

prior of subprior waren.<br />

De h. mis ter ere van de H. Geest, zo vermeldt Wansoule, die<br />

eigenlijk door de subprior van Hoei moest worden opgedragen,<br />

werd gezongen door een van de definitoren. Petrus Blavier van<br />

Namen werd met grote meerderheid van stemmen gekozen. De 5e<br />

maart deed hij voor het eerst een pontificale h. mis, en wel een<br />

uitvaartdienst voor zijn overleden voorganger Augustinus Neerius,<br />

,,piae memoriae Generalis defuncti" 22.<br />

Op het generaal kapittel van 1648, van 10 tot 12 mei te Hoei<br />

gehouden, werd Augustinus Neerius als eerste vermeld in de lange<br />

lijst van overledenen sinds het laatste kapittel, samen met zijn<br />

naaste medewerker en bij tijd en wijle zijn ernstigste tegenstander<br />

Henricus Walteri Verheijen, die in 1647 overleden was23.<br />

SLOTBESCHOUWING<br />

Renerus Agustinus Neerius moet een bijzonder sympathieke<br />

man geweest zijn, geacht en geliefd in eigen klooster en ver daar-<br />

buiten24, een man van ernstig religieus leven, wetenschappelijk en<br />

kunstzinnig aangelegd en daarbij beminnelijk in de omgang.<br />

Meermalen is hij kordaat in zijn optreden, soms koppig en vast-<br />

houdend aan eigen inzichten, zonder voldoende te luisteren naar<br />

hen die zijn aangewezen raadgevers waren. 'n Zekere ijdelheid en<br />

praalzucht schijnen hem niet vreemd te zijn geweest. Men kan<br />

20 Hs 341 C, p. 24, ,,de consilio et assensu".<br />

21 RAMAEKERS, De Kruisheren en de Leuvense Universiteit, II, I.e., p. 40-42.<br />

22 Hs 341 C, p. 21-26, gedeeltelijk in Annales, I, 2, 75-80.<br />

23 Definities, p. 473 ; Necrologe Marche, p. 154.<br />

24 RUSSELIUS, O.c, p. 181-182 ; VAN DE PASCH, a.c, p. 39.


110 RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS<br />

zich bv. bij het aanvragen van de pontificalia afvragen of het om<br />

zijn eigen persoon of om de orde ging, ook al is het begrijpelijk<br />

dat hij, als prior van een voornaam klooster en als generaal van de<br />

orde, voelde dat hij afstak tegen de abten van andere reguliere<br />

kanunnikken.<br />

De ernstige ,, gravamina" na het generaal kapittel van 1639 te<br />

gen hem opgesteld, kan men niet zo maar op zij leggen, al ont-<br />

komt men niet aan de indruk dat ze voor die gelegenheid zijn op<br />

gesteld en dat de tegenstelling van ,,waalse" en ,,duitse"<br />

kloosters hierin een heel grote rol speelde.<br />

Neerius heeft 29 jaar lang de orde bestuurd. Het is te begrijpen<br />

dat het hem de laatste jaren aan de noodzakelijke moed en kracht-<br />

dadigheid ontbrak. Men krijgt de indruk dat men ,,de goede oude<br />

man" ontzag en dat zijn lange ambtsduur en leeftijd een zekere<br />

bestuursmoeheid meebracht, wat vooral op de kloosters die onder<br />

zijn bijzondere leiding stonden, dus de gallo-belgische, een nade-<br />

lige invloed had.<br />

De orde heeft in die 29 jaren geen uitwendige bloei gekend, ge-<br />

zien er maar een enkele nieuwe stichting bijkwam, Wegberg, ter-<br />

wijl meerdere kloosters verloren gingen.<br />

Is er wel een inwendige bloei geweest door een ernstig geleid<br />

kloosterleven ? Hebben de kruisheren van die eerste helft van de<br />

XVIIe eeuw bewust de idealen van het kruisherenleven na-<br />

gestreefd ? Ondanks allerlei bij kapittels en visitaties aangeduide<br />

fouten en soms ernstige delicten, menen we dat dit inderdaad het<br />

geval geweest is. Op dat punt mogen we zeker spreken van een<br />

bloeiperiode voor de orde. We hoeven met Wilmotte niet zover te<br />

gaan Neerius ,, een van de grootste figuren die de kruisherenorde<br />

ooit voorbracht" te noemen25. We hoeven ook niet met Hermans<br />

te aanvaarden, dat Neerius' bestuursperiode het grootste bloeitijd-<br />

perk geweest is, zoals de orde er noch voor noch na hem een be-<br />

leefde, of met C. Van Dal dat het ,, ongetwijfeld een schitterend<br />

tijdperk in de geschiedenis van de orde geweest is" 26. Dichter bij<br />

de werkelijkheid staat Robert Haass, die van ,,eine erhebende<br />

Nachbliite" spreekt. Maar zijn bewering dat Neerius soms een rem<br />

25 L. Wilmotte, Notice historique sur le Convent des Croisiers de Huy, Hoei, z.j.<br />

(1928), p. 19.<br />

26 C. VAN Dal, Volg Mij. De Kruisheren in de Geschiedenis, Diest, 1956, p. 48-49.


RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS 111<br />

was voor de hervorming van de duitse kloosters, kunnen we niet<br />

zonder meer beamen27. Vooreerst mogen we nook uit het oog ver-<br />

liezen dat heel de periode van Neerius' bestuur samenvalt met de<br />

barbaarse dertigjarige oorlog. Daarbij hebben, bij de moeilijkhe-<br />

den van de generaal met de duitse kloosters, evenzeer zijn zorg<br />

voor de eenheid in de orde als het grote aard- en karakterverschil<br />

van de ,,gallo-belgen" en de ,,patres germani" meegespeeld.<br />

Men kan trouwens dit alles niet toeschrijven aan minder edele be-<br />

doelingen bij Neerius zelf.<br />

Neerius kon natuurlijk niet doen wat hij gedaan heeft, zonder<br />

zijn voorgangers in het generalaat die zijn pad effenden. Maar<br />

door zijn lang bestuur kon hij wel meer blijvend streven naar een<br />

goed en geregeld kloosterleven, wat hij tenslotte ook bereikt heeft.<br />

Het kenmerk dat P. van den Bosch in de eerste helft van de XVIIe<br />

eeuw meent terug te vinden, nl. de opbouwende aard van de ge-<br />

nerale kapittels die in de plaats komt van de negatieve en tegen<br />

soms zware misdrijven gerichte besluiten van de kapittels van de<br />

XVIe eeuw, lijkt ons een duidelijk teken van de heropbloei onder<br />

Neerius en zijn onmiddellijke voorgangers28. Dan is er de positie-<br />

ve gerichtheid: hoe moeten we staan tegenover ons ordesideaal ?<br />

Natuurlijk worden er misbruiken aangeduid en wordt de vinger op<br />

de wonde gelegd. Maar er wordt ook leiding gegeven om in de<br />

goede richting door te gaan. Dat dit grotendeels lukte ondanks de<br />

ernstige belemmering door de tijdsomstandigheden, kan Neerius'<br />

pogen alleen maar verdienstelijker en bewonderenswaardiger<br />

maken.<br />

Een wat eerder aftreden zou beter geweest zijn. Als men begint te<br />

spreken over ,,die oude man'*, is de tijd van heengaan gekomen<br />

of al voorbij. Maar dit zou geen schaduw mogen werpen op de ver-<br />

diensten uit zijn verleden.<br />

Voor ons blijft hij de man die, door het verkrijgen van de ponti<br />

ficalia, zorgde voor een uitstraling van de orde, in Hoei zelf en<br />

omgeving, maar ook ver daarbuiten. Daarbij was hij de ijveraar en<br />

bewerker van een liturgische hervorming die resulteerde in de uit-<br />

gave van een vernieuwd ordesbrevier; ook al is die hervorming op<br />

27 Haass, o.c, p. 31.<br />

28 VAN Den BOSCH, Sie teilten mit]edermann, p. 83.


112 RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS<br />

de duur onvoldoende gebleken, toch laat ze hem aan ons zien als<br />

de man die de zorg voor de liturgie als een van zijn idealen beleef-<br />

de en stimuleerde. Verder kennen we hem als de vurige Odiliaver-<br />

eerder, die door zijn daden bijdroeg tot de cultus van de ordespa-<br />

trones. En tenslotte was hij de cultuurmens ; naast zijn strengheid<br />

bij het aannemen van novicen, ook voor wat hun geschiktheid voor<br />

het liturgisch ordesleven betreft, was de verdere opleiding binnen<br />

de orde en aan de universiteiten zijn grote zorg. Dat er nooit voor<br />

hem zoveel kruisheren-schrijvers waren en kansen kregen tot uitge-<br />

ven van hun werken, is geen toeval maar veronderstelt een stuwen-<br />

de kracht. Speciaal voor de uitgave van het Vestis nuptialis van Pe-<br />

trus Pincharius en het Chronicon Cruciferorum van Henricus Rus-<br />

selius mogen we hem ook nu nog dankbaar zijn ; twee kostbare<br />

bronnen voor de spiritualiteit en voor de geschiedenis van de<br />

kruisherenorde.<br />

Deze vier genoemde factoren deden zijn naam voortleven tot nu<br />

toe. Maar hij was ook een metis, sympathiek voor hen die hem da-<br />

gelijks meemaakten, maar met eigen gaven en gebreken. Iemand<br />

zonder gebreken is geen mens; en iemand die iets wil bereiken,<br />

maakt fouten. Is hij hooggeplaatst, dan vallen die gebreken en<br />

fouten des te meer op. Neerius was een goed mens, soms koppig,<br />

soms zwak, maar een van de grote generaals uit de kruisherenge-<br />

schiedenis.<br />

SUMMARY<br />

A. RAMAEKERS<br />

Renerus Augustinus Neerius must have been a particularly engaging man, esteemed and be<br />

loved in his own monastery and far outside of it, a man of serious religious life, of scholarly<br />

and artistic nature, and, besides, agreeable to get on with. More than once he was resolute<br />

in taking action, sometimes headstrong and sticking to his own insights, without listening<br />

sufficiently to those who were his designated advisers. A certain vanity and ostentation do<br />

not seem to have been foreign to him. For example, one may wonder at the request for the<br />

pontificalia whether he did so for his own person or for the Order, though it is understan<br />

dable that he as prior of a prominent monastery and as general of the Order, felt he stood<br />

out against the abbots of other regular canons.<br />

The serious ,, gravamina", made up against him after the general chapter of 1639, cannot


RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS 113<br />

merely waved away, though one cannot escape the impression that they were made up for<br />

that occasion and that the controversy between the Walloon and the ,,German" monaste<br />

ries played a great part in this.<br />

For 29 years Neerius governed the Order. It can be understood that during the last ones of<br />

those years the necessary courage and vigour failed him. One gets the impression that ,,the<br />

good old man " was spared and that his long term of office and his age as well caused a cer<br />

tain wearines in governing, which had a harmful influence especially on the monasteries<br />

that were under his special guidance, i.e. the Gallo-Belgian ones.<br />

In those 29 years the Order had known no outward blossoming, since there was only one<br />

new foundation, whereas several monasteries got lost.<br />

Has there, however, been an inward blossoming through a seriously led religious life ?<br />

Did the Crosier Fathers of that first half of the 17th century consciously strive after the<br />

ideals of Crosier life ? Notwithstanding all sorts of faults, and sometimes even serious trans<br />

gressions shown up by chapters and visitations, we are of the opinion that this has indeed<br />

been the case. In this respect we may certainly speak of a flourishing time of the Order.<br />

With Wilmotte, we don't need to go so far as to call Neerius ,,one of the greatest figures<br />

the Order of the Holy Cross ever produced ". Neither do we want to assume with Hermans,<br />

that Neerius' term of office was the main flourishing-time, as the Order never experienced<br />

neither before nor after him, or with C. van Dal that undoubtedly it was a splendid period<br />

in the history of the Order". Nearer to reality is the standpoint of Robert Haass, who calls<br />

it ,,eine erhebende Nachblute" (a sublime aftermath). But his contention that Neerius<br />

put a brake on the reformation of the German monasteries, we cannot assent to without any<br />

comment. First of all, we should never lose sight of the fact, that the entire period of Neeri<br />

us' government is coinciding with the barbaric thirty years' war. Moreover, in the difficul<br />

ties of the general with the German monasteries, his care for unity in the Order as much as<br />

the great difference in temper and character between the ,,Gallo-Belgians" and the ,,patres<br />

germani" have played their own part. For that matter, not all this can be ascribed to<br />

less noble intentions of Neerius himself.<br />

Of course, Neerius could not have accomplished what he did without his predecessors in the<br />

generalate who smoothed the way for him. But through his long government he could in<br />

deed more insistently strive after a good and well-regulated monastic life, in which he final<br />

ly succeeded.<br />

The hall-mark that P. van den Bosch states to rediscover in the former half of the 17th cen<br />

tury, namely the constructive nature of the general chapters as a substitute for the negative<br />

decisions of the 16th century chapters sometimes aiming at heavy transgressions, seems to us<br />

a clear sign of re-flourishing during Neerius and his immediate predecessors. At that time<br />

there is a positive direction : how should our attitude be with regard to the ideal of our Or<br />

der ? Of course, abuses are indicated and the finger is laid on the malady. But there is also<br />

given direction to proceed in the right way. That this was successful in the main, not<br />

withstanding the serious obstacle of the then actual circumstances, can make Neerius' at<br />

tempt only more deserving and admirable.<br />

A somewhat earlier resignation would have more preferable. As soon as the talking is about<br />

,,that old man ", the time of departure has come or has already passed. But this should not<br />

throw a shadow on the merits of his past.<br />

For us, he remains the man, who in obtaining the pontificalia, took care of the radiation of<br />

the Order, in Huy itself and in its surroundings, but also far outside. Besides, he was the<br />

stickler for and the originator of a liturgical reform that resulted in the edition of a renewed<br />

breviary of the Order; even if that reform in the long run proved to be insufficient, it still<br />

makes us see him as the man, who lived out and stimulated the care for the liturgy as one<br />

of his ideals. Moreover, we know him as the ardent worshipper of St.Odilia, who through


114 RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS<br />

his deeds contributed to the cult of the patron-saint of the Order. Finally, he was the man<br />

of culture; besides, his severity in accepting novices also with reference to their ability for<br />

the liturgical life of the Order, the furthering of scholarship within the Order and at the<br />

universities had his great care. That never before him there were so many Crosier authors<br />

and that they received the opportunity to publish their works is not just accidental, but pre<br />

supposes a driving-power. Especially for editing the Vestis nuptialis of Petrus Pincharius and<br />

the Chronicon Cruciferorum of Henricus Russelius we may be still grateful to him ; two pre<br />

cious sources for the spirituality and for the history of the Order of the Holy Cross.<br />

These four already mentioned factors made his name live on up to the present day. But, af<br />

ter all, he was also a human being, engaging to those who shared his companionship in dai<br />

ly life, but, on the other side, with his own gifts and defects. A person without defects is<br />

not really a human being, and whoever wants to achieve anything is bound to make mista<br />

kes. If he is highly placed, these faults will be the more apparent. Neerius was a good man,<br />

sometimes headstrong, sometimes weak, but one of the great generals in the history of the<br />

Crosier Fathers.<br />

Conclusion<br />

(vertaling : J. Scheerder o.s.c.)<br />

Renerus Augustinus Neerius doit avoir ete un homme particulierement sympathique, ap-<br />

precie' et aime* dans son propre couvent et loin a la ronde, un homme de vie interieure,<br />

amoureux des sciences et des arts, et en plus, d'un abord agreable. II lui est arrive plusieurs<br />

fois d'etre ferme dans sa demarche, parfois entete et tenace dans sa maniere de voir, sans<br />

ecouter suffisamment ceux qui lui etaient preposes comme conseillers. Une certaine vanite<br />

et ostentation ne semble pas lui avoir ete etrangere. On peut, par exemple, se demander, si,<br />

en obtenant les pontificalia, sa propre personne etait en cause ou celle de V Ordre, meme<br />

s'il est comprehensible que, comme prieur d'un couvent important et comme general de<br />

1'Ordre, il sentait qu'il etait d'un autre rang que les abbes des autres chanoines reguliers.<br />

On ne peut mettre de cote les serieux ,,gravamina" qui furent prononces contre lui apres<br />

le chapitre general de 1639, bien qu'on n'echappe pas a l'impression qu'ils furent rediges<br />

pour la circonstance et que 1'opposition des couvents wallons et allemands jouerent un<br />

grand role dans 1'affaire.<br />

Neerius a ete pendant 29 ans a la tete de 1'Ordre. On comprend fort bien que, dans les<br />

dernieres annees, il ait manque du courage et de la force necessaires. On a l'impression<br />

qu'on refusait ,,le bon vieil homme" et que la duree de sa charge et son age avance s'ac-<br />

compagnaient d'une certaine lassitude du pouvoir, ce qui ne manquait pas d'etre defavora-<br />

ble aux couvents qui dependaient particulierement de lui, c'est-a-dire les maisons<br />

franco-beiges.<br />

Pendant ces 29 ans, l'Ordre n'a pas rayonne a l'exterieur, puisqu'on ne releve qu'une seu-<br />

le fondation, Wegberg, et que plusieurs couvents disparurent.<br />

Y a-t-il eu au moins un rayonnement inte'rieur, du au deVeloppement d'une vie conven-<br />

tuelle serieuse ? Les Croisiers de cette premiere moitie' du XVIIe siecle, ont-ils vraiment vecu<br />

leur ideal ? Malgre les fautes de toutes sortes et parfois les delits graves, denonces par les<br />

chapitres et les visites canoniques, nous pensons que ce fut le cas. A ce propos, nous pouvons<br />

parler, avec certitude, d'une periode d'epanouissement. Nous ne dirons pas avec Wil-<br />

motte que Neerius fut ,,une des plus grandes figures que l'Ordre des Croisiers ait produi-<br />

tes ". Nous ne pensons pas non plus comme Hermans que le generalat de Neerius fut une<br />

periode florissante, comme il n'y en eut dans 1'Ordre, ni avant ni apres lui, ou, comme


RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS 115<br />

C. van Dal, que ce fut ,,sans aucun doute un age d'or dans l'histoire de l'Ordre". Robert<br />

Haass est plus pres de la verite, quand il dit ,,eine erhebende Nachblute". Mais nous ne<br />

pouvons le suivre sans nuances, lorsqu'il pretend que Neerius a quelquefois freine la refor-<br />

me des couvents allemands. Ne perdons d'abord jamais de vue que le gouvernement de<br />

Neerius coincide avec la terrible guerre de Trente Ans. D'autre pan, pour bien comprendre<br />

les difficultes du general avec les couvents allemands, il faut faire entrer en ligne de compte<br />

aussi bien son souci de sauvegarder 1'unite de l'Ordre que les grandes differences d'origine<br />

et de caractere qui separaient les Croisiers franco-beiges des ,, patres germani''. On ne peut<br />

tout de meme pas attribuer tout cela a des sentiments moins nobles chez Neerius lui-meme.<br />

Neerius ne pouvait pas faire ce qu'il a fait, sans profiter du chemin aplani par ceux qui<br />

l'ont precede dans le generalat. Mais, etant donne la longueur de sa charge, il pouvait rester<br />

dans la ligne d'une vie religieuse, serieuse et ordonnee; ce qui, en somme, fut atteint. La<br />

caracteristique que P. van den Bosch croit decouvrir dans la premiere moitie du XVIIe sie-<br />

de, notamment le role constructif des chapkres generaux qui font suite aux conclusions ne<br />

gatives des chapitres du XVI ° siecle, parfois inspirees par de graves abus, nous semble un<br />

signe certain de la renaissance de l'Ordre sous Neerius et ses predecesseurs immediats. En-<br />

suite, il y a la determination positive: comment devons-nous nous situer par rapport a<br />

1'ideal de notre Ordre ? Les abus sont naturellement denonces et le doigt est mis sur la<br />

plaie. Mais des directives sont egalement donnees pour rester dans la bonne voie. Le fait<br />

que cela ait reussi malgre les empechements serieux de l'epoque rend plus meritoires et plus<br />

admirables encore les efforts de Neerius.<br />

II aurait pu s'en aller un peu plus tot. Lorsqu'on commence a parler du ,, bon vieil hom-<br />

me ", le temps de partir est deja la ou il est passe. Cela ne devrait jeter aucune ombre sur<br />

les merites anterieurs.<br />

Pour nous, Neerius restera celui qui, en obtenant les pontificalia, a contribue au rayonne-<br />

ment de l'Ordre, a Huy meme et au dehors. En plus, il a ete le realisateur zele d'une refor-<br />

me liturgique qui a debouche sur une nouvelle edition du breviaire de l'Ordre ; meme si<br />

cette reforme s'est averee a la longue insuffisante, elle nous a revele un homme qui trouvait<br />

dans la liturgie ideal et inspiration. Ardent devot de sainte Odile, il a beaucoup oeuvre<br />

pour repandre le cuke de la patronne de 1' Ordre. Enfin il a ete un homme de culture : en<br />

plus de ses exigences dans 1'admission des novices, egalement en ce qui concerne leur apti<br />

tude a la vie liturgique, il a deploye le plus grand soin pour leur formation a 1'interieur de<br />

l'Ordre et dans les universites. Ce n'est pas par hasard qu'il n'y eut jamais avant lui tant de<br />

Croisiers qui ecrivirent et eurent 1'occasion d'editer leurs oeuvres; ils y furent encourages.<br />

Nous lui devons en particulier 1'edition de Vestis nuptialis de Petrus Pincharius et la Chro-<br />

nicon Crudferorum de Henricus Russelius, deux sources precieuses pour l'histoire de 1'Ordre<br />

des Croisiers et sa spiritualite.<br />

Ces quatre facteurs que nous avons developpes ont permis a son nom de survivre jusqu'a<br />

nos jours. En somme, il aura ete un homme, sympathique pour ceux qui vivaient quotidiennement<br />

avec lui, avec ses qualites et ses defauts. Un homme sans defaut n'est pas un<br />

homme : et celui qui veut realiser quelque chose commet des fautes. Plus l'homme est haut<br />

place, plus on remarque ses fautes et ses defautes. Neerius aura ete un brave homme, tantot<br />

tetu, tantot faible, un des grands generaux dans l'histoire de 1'Ordre des Croisiers.<br />

(vertalingj. Boly, o.s.c.)<br />

SCHLUfiWORT<br />

Renerus Augustinus Neerius mufi ein besonders sympatischer Mensch gewesen sein,<br />

geachtet und geliebt im eigenen Kloster und weit draufien 24, ein Mann ernsthaften religio-


116 RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS<br />

sen Lebens, wissenschaftlich veranlagt und kunstliebend, und aufierdem liebenswiirdig im<br />

Umgang.<br />

Ofters ist er energisch in seinem Vorgehen, dann und warm auch starrkopfig und zah fest-<br />

haltend an eigener Meinung, ohne geniigend zu horen auf diejenigen, die seine angewiese-<br />

nen Berater waren. Es scheint auch, dafi ihm eine gewisse Eitelkeit und Prunksucht nicht<br />

fremd waren. Man konnte sich z.b. bei der Anfrage der Pontifikalien die Frage stellen, ob<br />

es ihm dabei um die eigene Person oder um den Orden ging, auch wenn man verstehen<br />

kann, dafi er, als Prior eines wichtigen Klosters und als General des Ordens, das Gefuhl hat-<br />

te, abzufallen gegen die Abte anderer regulierter Kanoniker.<br />

Man kann die ernsten ,,Gravamina", welche nach dem General-Kapittel von 1639 gegen<br />

ihn aufgesetzt wurden, nicht ohne weiteres vom Tisch fegen ; auch nicht, wenn man den<br />

Eindruck bekommt, dafi sie fur diese Gelegenheit aufgezetzt wurden und der Gegensatz<br />

zwischen den ,,wallonischen" und den ,,deutschen" Klostern hierbei eine grofie Rolle<br />

spielte.<br />

Neerius hat den Orden 29 Jahre geleitet. Man kann verstehen, dafi es ihm die letzten<br />

Jahre an notwendigen Mut und an Energie fehlte. Man bekommt den Eindruck, dafi auf<br />

,,den guten alten Mann" Riicksicht genommen wurde und seine lange Amtsperiode und<br />

sein Alter eine gewisse Verwaltungs-Mudigkeit mitbrachten. Dies hatte besonders auf die<br />

Kloster, welche unter seiner besonderen Leitung standen, d.h. die gallo-belgischen, einen<br />

nachteiligen Einflufi.<br />

Der Orden hat wahrend dieser 29 Jahren keine ausserliche Bliite gekannt: nur ein neues<br />

Kloster, namlich Wegberg, wurde gegriindet und mehrere gingen verloren.<br />

Hat es vielleicht doch eine innere Bliite gegeben, im Sinne eines ernsthaft gelebten reli<br />

giosen Lebens ? Haben die Kreuzherren der ersten Halfte des XVII. Jahrhunderts bewufit<br />

den Idealen des Kreuzherrenlebens nachgestrebt ? Wir meinen, dafi dies in der Tat der Fall<br />

gewesen ist, trotz vieler Fehler und manchmal ernsten Delikten, welche bei Kapitteln und<br />

Visitationen angedeutet worden sind. Im Punkt des religiosen Lebens diirfen wir sicher von<br />

einer Blutezeit des Ordens sprechen. Wir brauchen aber mit Wilmotte nicht so weit zu ge-<br />

hen, dafi wir Neerius ,,eine der grofiten Personlichkeiten (nennen), die der Kreuzherren-<br />

Orden hervorgebracht hat". 25. Auch brauchen wir nicht mit Hermans anzunehmen, dafi<br />

die Amtszeit von Neerius die grofite Blutezeit war, welche der Orden je erlebte ; noch brau<br />

chen wir mit C. Van Dal zu sagen : ,,Sie ist zweifelsohne eine glanzende Periode in der Geschichte<br />

des Ordens gewesen" 26. Der Realitat naher steht Robert Haass, wenn er von ,,ei<br />

ner erhebenen Nachbliite" spricht. Doch seiner Behauptung, dafi Neerius zuweilen ein<br />

Hemmnis fur die deutschen Kloster war, konnen wir nicht ohne weiteres zustimmen 27. Wir<br />

diirfen namlich nie aus den Augen verlieren, dafi die ganze Periode der Verwaltung von<br />

Neerius zusammenfallt mit dem schrecklichen dreifiigjahrigen Krieg. Aufierdem haben bei<br />

den Schwierigkeiten des Generals mit den deutschen Klostern, sowohl seine Sorge fur die<br />

Einheit im Orden als auch der grofie Unterschied in Art und Charakter der ,, gallo-Belgier''<br />

und der ,,patres germani" mitgespielt. Man kann dies alles sicher nicht den weniger edlen<br />

Absichten von Neerius selbst zuschreiben.<br />

Neerius konnte naturlich nicht tun, was er wirklich getan hat, ohne seine Vorganger im<br />

Generalat, die seinen Pfad geebnet haben. Aber wegen seiner langen Amtsperiode konnte<br />

er wohl anhaltender streben nach einem guten und standigen religiosen Leben, was er (end-<br />

lich) auch erreicht hat.<br />

Das Kennzeichen, das P. Van den Bosch in der ersten Halfte des XVII. Jahrhunderts zu-<br />

riickzufinden glaubt, namlich die erbauende Art der Generale-Kapittel, statt der negativen<br />

und ofters gegen schwere Delikte gerichteten Beschliisse der Kapittel aus dem XVI. Jahr-<br />

hundert, scheint uns ein deutlich Zeichen der neuen Bliite under Neerius und seinen un-


RENERUS AUGUSTINUS NEERIUS 117<br />

mittelbaren Vorgangern zu sein 28. Aufierdem gibt es die positive Sorge: Wie miissen wir<br />

uns unserem Ordensideal gegeniiber verhalten ? Selbstverstandlich werden Misbrauche ge-<br />

nannt und wird der Finger auf die Wunde gelegt. Aber es wird auch Leitung gegeben um<br />

in der guten Richtung voran zu kommen. Daft dies grofienteils gelungen ist, trotz des ernst-<br />

haften Hindernisses der Zeitverhaltnisse, kann das Streben von Neerius nur verdienstlicher<br />

und bewunderenswerter machen.<br />

Ein friiheres Zuriicktreten ware besser gewesen. Wenn man anfangt zu reden iiber ^die-<br />

sen alten Mann" ist die Zeit zum Abtreten da oder schon vorbei. Dies sollte aber keinen<br />

Schatten auf die Verdienste der Vergangenheit werfen.<br />

Fiir uns bleibt er der Mann der durch die Erwerbung der Pontifikalien fiir eine Ausstrah-<br />

lung des Ordens sorgte, in Hoei selbst und in der Nachbarschaft, aber auch weit da iiber<br />

hinaus. Aufierdem war er der Eiferer und Bewirker einer liturgischen Reformation, welche<br />

resultierte in der Ausgabe eines erneuerten Ordensbreviers. Auch wenn diese Reformation<br />

sich auf die Dauer als ungeniigend envies, zeigt sie ihn uns dennoch als den Mann, der die<br />

Sorge fur die Liturgie als eines seiner Ideale lebte und stimulierte. Auch kennen wir ihn als<br />

den feurigen Verehrer der hi. Odilia, der durch seine Taten beitrug zum Kult der Or-<br />

denspatronin. Zum Schlufi war er auch der Kulturmensch : Neben seiner Strenge beim An-<br />

nehmen von Novizen, auch im Bezug auf ihre Fahigkeit fur das liturgische Ordensleben,<br />

war die weitere Ausbildung innerhalb des Ordens und an den Universitaten seine grofie Sor<br />

ge. Dafi es nie in der Zeit vor ihm so viele Kreuzherren-Schriftsteller gab, und daft sie die<br />

Gelegenheit bekamen ihre Werke zu veroffentlichen, ist kein Zufall, sondern setzt eine trei-<br />

bende Kraft voraus. Besonders fur die Ausgabe des Vestis nuptialis von Petrus Pincharius<br />

und des Chronicon Cruciferorum von Henricus Russelius miissen wir ihm auch heute noch<br />

dankbar sein; es sind zwei kostbare Quellen fiir die Spiritualitat und die Geschichte des<br />

Kreuzherren-Ordens.<br />

Diese vier genannten Faktoren lassen seinen Namen bis heute weiterleben. Er war aber<br />

auch ein Mensch y sympatisch fur diejenigen, die ihm taglich begegneten, jedoch mit eige-<br />

nen Gaben und Fehlern. Jemand ohne Fehler ist kein Mensch ; und wer etwas erreichen will<br />

macht Fehler. Wenn dieser dabei noch eine hohe Stelle einnimmt, fallen diese Mangel und<br />

Fehler um so mehr auf. Neerius war ein guter Mensch, bisweilen starrkopfig, bisweilen<br />

schwach, aber einer der Grofien Generale der Kreuzherren-Geschichte.<br />

(vertaling dr H. van de Ven o.s.c.)


INHOUDSTAFEL<br />

INLEIDING 3<br />

I. DE JAREN VOOR NEERIUS' GENERALAAT. 1570-1619 4<br />

a. Vormingsjaren (4). b. Neerius te Namen (6). c. Prior te<br />

Doornik (6).<br />

II. DE PRIOR VAN HOEI 8<br />

a. Leden van het conventskapittel (9). b. Fraters-studenten en<br />

lekebroeders (13). c. Prioren e.a. in andere kloosters (17).<br />

d. Universiteitsstudenten (18). e. Het communiteitsleven te<br />

Hoei (20). f. Relaties naar buiten (24). g. De communiteit in<br />

1634 (27). h. Aangroei onder Neerius (28). j. Moeilijkheden<br />

en rampen (30).<br />

III. MAGISTER-GENERAAL NEERIUS. PERIODEN VAN 1619-1630 en<br />

1630-1639 39<br />

a. De orde in 1619 (40). b. Factoren die bijdroegen tot Nee<br />

rius' grote naam: de pontificalia (41); Odiliaverering (43);<br />

zorg voor de liturgie (45); cultureel promo tor (48). c. Nee<br />

rius' bestuur van 1619-1630 (57): het generaal kapittel van<br />

1620 (58); de visitaties na dit kapittel (60); de generale kapittels<br />

van 1624 en 1627 (62); Beoordeling van deze periode<br />

(65). d. Neerius' tweede bestuursperiode 1630-1639 (68): het<br />

kapittel van Rijn- en Maasprovincie 1630 (69); het generaal<br />

kapittel van 1631 (70); het generaal kapittel van 1634 (77);<br />

het generaal kapittel van 1639 (79).<br />

IV. DE „GRAVAMINA" VAN 1639 82<br />

a. Falkenhagen (83). b. Pontificalia (90). c. Gezagsmisbruik<br />

en nalatigheid (91).<br />

V. NEERIUS' LAATSTE JAREN 97<br />

a. Pogingen tot nieuwe stichtingen (97). b. De jaren<br />

1639-1644 (99). c. Het generaal kapittel van 1644<br />

(102). d. Van 1644 tot Neerius' dood (104). e. Neerius'<br />

dood(106).<br />

SLOTBESCHOUWING 109


KRONIEK<br />

JAARVERGADERING <strong>CLAIRLIEU</strong> 1984 op 21 maart te Achel van 10.30 tot 12.30 en van<br />

13.30 tot 15 uur. Aanwezigen : dr A. Ramaekers, voorzitter; dr P. van den Bosch, secretaris,,<br />

P. Winkelmolen, penningmeester, J. Scheerder, drs W. Sangers, G. van Hoorn, dr H.<br />

Douma, dr A. Zwart, K. Cools, R. Janssen en als nieuw lid D. Snijders. Met een woordje van<br />

de voorzitter werd de vergadering geopend, een welkomstwoord en de wens voor een vrucht-<br />

bare vergadering aan alien, een bijzonder welkom aan Donaat Snijders en Wim Slangen<br />

(jammer genoeg afwezig) als nieuwe leden van de kring, waarop we voor de verdere toe-<br />

komst rekenen voor bijdragen voor ons tijdschrift.<br />

Een ,,in memoriam" wijdde de voorzitter aan dr Jo van den Bosch, die ongeveer tien jaar<br />

lid was van onze historische kring, vanaf 1947 nl. toen de eerst ,,belgische" kring met ne-<br />

derlandse leden werd uitgebreid. Jo was Amsterdammer van geboorte (26-12-1916), student<br />

te Uden, kruisheer te Sint-Agatha, Zoeterwoude, Bussum en Amersfoort. Op 28-8-1937 ge-<br />

profest en 19-6-1943 priester gewijd, kreeg hij de opdracht om frans te gaan studeren, studie<br />

die hij met een doctoraat 13-2-1959 te Nijmegen bekroonde. Intussen was hij in Bussum en<br />

Amersfoort leraar geweest en werd in 1955 directeur van de H.B.S. aldaar, taak die hij tot<br />

1968 vervulde.<br />

Reeds als frater was hij erg gei'nteresseerd in de ordesgeschiedenis en werkte mee aan de<br />

reeks ,,cruciferana". Zijn eerste uitgegeven studie was De ,, Cultus Crucis" in de Kruisherenorde<br />

in het verslag van de studiedagen die te Maaseik werden gehouden in 1954 : Rond<br />

lnhouden Beleving van de Spiritualiteit der Orde van hetH. Kruis, Diest, 1955, p. 101-123.<br />

Door zijn verblijf in Frankrijk vanwege zijn studies, kwam hij in nauw contact met het<br />

vroegere kruisherenklooster te Lannoy en de familie die de overgebleven gebouwen bewoon-<br />

de. Daardoor ontstond zijn gedegen studie over dit klooster: Le Convent des Croisiers de<br />

Lannoy (1474-1792), in Clairlieu, XIII, 1955, p. 3-43, een uitgebreide versie van het in 1954<br />

verschenen artikel in een jubileumuitgave van Flamands de France, Annales du Comite fla-<br />

mand de France, XLV, 1954, p. 157-172. Door zijn drukke werkzaamheden, tot 1968 te<br />

Amersfoort, daarna als leraar op het Ignatiuscollege te Amsterdam, was er geen tijd meer<br />

voor ordesgeschiedenis. Gepensioneerd in 1978 werd hij bereid gevonden om vooral het<br />

klooster Goes te bestuderen. Hij was er volop mee bezig toen ziekte en dood hem troffen.<br />

Overleden op 27 oktober 1983 bewaren we dankbaar zijn herinnering, de ernstige religieus,<br />

de harde werker en de prettige confrater.<br />

Verder dankte de voorzitter de medewerkers aan Clairlieu 1983. Boeken over kruisheren-<br />

kloosters verschenen er verder niet, al had hij gehoopt het eerste gedeelte van dr Zwart over<br />

het ,,Tagebuch des Priors Spyck" te zien verschijnen ; gezien de drukproeven verbeterd zijn,<br />

zal het zeker niet lang meer op zich laten wachten. — Bespreking van het verslag van vorige<br />

vergadering —. Financieel jaarverslag 1983. — Wat betreft de inhoud van Clairlieu 1984 was<br />

er enige moeilijkheid door de afwezigheid van J. Op de Kamp, die hiervoor een artikel be-<br />

loofd had. De voorzitter zou contact met hem opnemen ; zelf was hij reeds ver gevorderd


120 KRONIEK<br />

met een studie over generaal Augustinus Neerius, die dan tijdig kon worden klaargemaakt;<br />

J. Scheerder zou binnen korte tijd klaar zijn met zijn werk over generaal van Dinter, al zijn<br />

hier bezwaren tegen uitg;ave gezien deze de orde bestuurde van 1927 tot 1940 zodat de manier<br />

van schrijven enigszins beperkt wordt; dit zou worden nagegaan als het werk helemaal<br />

voltooid was. Voor de kroniek was er niet zoveel als andere jaren, maar toch meer dan voldoende,<br />

gezien de eventuele publikatie van ,, inhoudstafels" over de 40 jaargangen<br />

1943-1982, die als ,,bijlage" bij jaargang 1984 kunnen verschijnen. Over de uitgave van de<br />

index van personen- en plaatsnamen over de 40 jaargangen, kon gemeld worden dat de<br />

steekkaarten klaar waren, maar het nog heel veel tijd zou vragen eer alles persklaar zou<br />

zijn; ook deze zou dan, waarschijnlijk in twee delen als bijlage bij de volgende jaargangen<br />

verschijnen. — De werkzaamheden van de leden werden besproken, opdat er geen dubbel<br />

werk zou gebeuren en de leden elkaar eventueel zouden kunnen helpen ; we vermijden hier<br />

de opsomming die in het verslag voor de leden apart vermeld wordt, gezien voor en na zal<br />

blijken in hoeverre goede voornemens vervuld worden. — Rondvraag: hoe staat het met<br />

het archief van het bisdom Luik ? Men vermeldde de uitgave van een inventaris en zou verdere<br />

inlichtingen vragen; van de artikels ,,Goes" en ,,Helenenberg" voor de Diet.<br />

d'Histoire et de Geographie ecclesiastique zijn de drukproeven verbeterd en aangevuld,<br />

maar wat is er nog bij prof. Aubert ? Voorgesteld werd dat J. Op de Kamp nog eens contact<br />

zou opnemen; mededelingen over kisten met archivalia die over de kruisheren zouden<br />

gaan, maar van de eigenaars niet mochten geopend worden; vanwege 'n vloek op zwart<br />

goed of de kwade hand ? Over het werk van professor Hayden van de universiteit van Saska<br />

toon over de franse en engelse kruisherenkloosters zou D. Snijders met hem contact opne<br />

men over de juiste stand van zaken. De vraag naar voorrang voor de studie over de belgische<br />

kloosters, speciaal de oudste, Luik en Namen, door de belgische leden werd natuurlijk niet<br />

onmiddellijk beantwoord, maaf de belangstelling ervoor was aanwezig en zal te zijner tijd<br />

wel zijn gevolgen hebben. Verder alle besproken vragen hier vermelden zou ons te ver voeren.<br />

— De volgende vergadering werd vastgesteld op 20 maart 1985.<br />

A. Ramaekers<br />

In deel 13 van de Grote Winkler Prins Encyclopedie, achtste geheel nieuwe druk, verzorgde<br />

Dr. J.C.P. Waldram het trefwoord Kruisheren, waarvoor hij ons korte geschiedkundig<br />

boekje : Sie Teilten mitjedermann raadpleegde.<br />

P.v.d. Bosch<br />

Het werk van E. KONINCKX, Le Clerge du Diocese de Liege (1823-1967). De priesters<br />

van het bisdom Luik (1825-1967). Der Clerus im Bistum Luettich (1825-1967), I, Luik,<br />

1974 ; II, 1975 ; 394 doorlopende biz., bleef tot nu toe hier onbesproken. Dit werk werd<br />

samengesteld uit de overlijdensberichten die in het ,,Directorium " of de ,,Kartabel" van<br />

het bisdom werden vermeld. De inleider geeft toe dat er altijd vergissingen daarin mogelijk<br />

zijn, vooral in oorlogstijd, als de berichten niet tijdig werden doorgegeven. De berichten<br />

werden vanaf 1825 meegedeeld, vandaar de begindatum ; 1967 werd als eindjaar gekozen<br />

omdat toen het bisdom Hasselt Luik in twee delen splitste. Voor ons loont het de moeite de<br />

hier vermelde kruisheren te vermelden en enigszins te identificeren. In de vermelde littera-<br />

tuur vindt men meer bijzonderheden.<br />

1. ALBERTS Petrus Conrardus, canonicus regularis S. Crucis, obiit 5 aprilis 1826 (p. 10). In<br />

mei 1784 werd het klooster van Roermond gesupprimeerd en de kruisheren met een pensi-<br />

oen weggestuurd, dat ze echter vanaf 1792 niet meer ontvingen. P.C. Alberts, die als ,,conversbroeder"<br />

in de laatste lijst van 8 conventuales voorkomt, zocht zijn heil bij zijn broer<br />

Christiaan, pastoor te Sevenum. Zijn familie schonk hem de inkomsten van een vijfde deel<br />

van de ,,Louisenkamp", 66 moeshoven met aangrenzende boomgaard, even buiten Venlo.


KRONIEK 121<br />

Toen zijn broer stierf, kreeg hij ook het vruchtgebruik van diens eenvierde deel. Welke<br />

functie heeft hij in het bisdom Luik bekleed ? (L. HEERE, Het Roermondse kruisherenklooster,<br />

overduk uit Publications... Limbourg, t. 77, 1941, p. 48 en Clairlieu, XIV, 1956,<br />

p. 90-91).<br />

2. CEULERS Christianus olim canonicus regularis S. Crucis in Co/en, obiit Trudonopoli 15<br />

januarii 1839, aetatis 85 (p. 44). In 1796 werd het klooster Kolen opgeheven en in 1797<br />

moesten de kruisheren vertrekken. Pastoor Goffin, kruisheer, had te Kerniel echter geen<br />

pastorie, mocht in het klooster blijven en huurde 2 april klooster en boerderij van de Staat,<br />

zodat zijn confraters er weer konden gaan wonen. Op 26 mei werd het klooster verkocht.<br />

Kruisheer van Langenacker kocht het van hun gezamenlijke bons. In September legde alleen<br />

hij de eed van haat aan het koningschap af en mocht blijven. Meerdere kruisheren, waaronder<br />

Ceule(e)rs werden veroordeeld tot deportatie. Kon hij ontsnappen ? Toen of later zal<br />

hij in Sint-Truiden zijn gaan wonen, waar hij op hoge leeftijd stierf. (A.F. MARCUS,<br />

Klooster MarienlofKolen-Kerniel, in De Tijdspiegel, XXVII, 1972, 2e aflevering, p. 11-12 ;<br />

Clairlieu, XV-XVI, 1957-1958, p. 228): wijdingsdata vanaf tonsuur in 1779 af, zie A. De-<br />

BLON, les Croisiers ordonnes a Liege au lie et 18e siecle, in Clairlieu, XXXIII, 1975, p. 66.<br />

3. CORNELI Jacobus Nicolaus ordinis crucigerorum in Colen, obiit Tungris 11 martii 1829,<br />

aetatis 84 (p. 59). Op 18 mei 1767, tweede dag van het generaal kapittel, had er te Hoei<br />

een plechtige zitting plaats, 's morgens om 9 en 's middags om 2 uur, voorgezeten door<br />

professor FJ. Kesseler van Hoei, waarop door Johan Ghysen, lector van Kolen, Henricus<br />

l'Hoest van Hoei en Nicolaus Corneli van Kolen, toen 22 jaar, Thomistico-theologische stellingen<br />

werden verdedigd, opgedragen aan generaal L. de Fisen. Corneli werd, na de supressie<br />

van zijn klooster en weigering van de eed, tot ballingschap veroordeeld, maar kon waarschijnlijk<br />

ontsnappen naar Nederland, de Bataafse Republiek, die hij 11 jan. 1799 weer<br />

moest verlaten. Toen 54 jaar, zou hij nog 30 jaar leven als priester van het bisdom Luik.<br />

(C.R. HERMANS, Annales en de bij Ceuleers aangehaalde artikels ; wijdingsdata 1766-1768,<br />

DEBLON, I.e. p. 66y die 20-3-1829 a 87 ans als sterfdatum geeft).<br />

4. Damman Andreas ex Roskoop ordinis SS. Crucis, capellanus in Wurfelt, obiit mense decembri<br />

1883, annum agens 69 (p. 67). Te Boskoop 23-3-1815 geboren, werd hij novice te<br />

Uden en legde er 23-9-1847 de professie af. Na zijn priesterwijding 23-9-1848 bleef hij te<br />

Uden tot hij in 1856 voor Maaseik werd benoemd waar hij 2-12-1883 overleed, 68 jaar oud.<br />

Hij was een tijd kapelaan in Maaseik, waar de dienst te Wurfelt wellicht mee samenging.<br />

Samen met o.a. van den Heuvel ondertekende hij in 1855 het stuk waarin de ,,communitas<br />

bonorum et personarum" werd opgesteld, zodat de generaal over goederen van en voor andere<br />

kloosters kon beschikken, evenals over personen, tenzij voor overzese gebieden. (Anna<br />

les, III, 668, 679 ; L. Sips, Elenchus van Uden, reeks Cruciferana, nr 24, 1966 ; De Kruishe<br />

ren te Maaseik, Diest, 1955, p. 297 en passim).<br />

5. DANIELS Polydorus (p. 67), geboren te Diest, 20-12-1845 trad in bij de kruisheren te<br />

Sint-Agatha in 1864 en werd geprofest op 9-10-1865. Hij bleef er tot hij in 1869 de orde<br />

verliet om naar het seminarie te Luik over te gaan. Priester in 1871 werd hij leraar te Hoei<br />

(1871-1872) en Saint-Roch (1872-1876); daarna rector in Zolder en Hasselt bij de fraters<br />

van Tilburg. Te Hoeilaart op rust in 1934, overleed hij er 5-12-1944. Hij was een oudoom<br />

van de indertijd bekende uitgever van ,,Pro Arte" te Diest, Jos Philippen, de nog steeds<br />

bedrijvige auteur van folkloristische werken.<br />

6. GEUSEN Petrus Johannes ordinis S. Crucis, olim pastor in Baerlo, ibi obiit 14 man 1840,<br />

aetatis 81 (p. 126). Geboren te Roosteren en daar gedoopt op 29-6-1759, werd hij bij de<br />

kruisheren te Venlo geprofest, waarschijnlijk 10-2-1784. Uitgedreven in 1797, ging hij wo<br />

nen bij de pastoor van Baarlo (gemeente Maasbree) waar hij dienst deed als deservitor en in<br />

1800 pastoor werd. Hij richtte er de nu nog (of weer) bestaande verering van de H. Odilia<br />

in. Voor 1800 schijnt hij nog een tijdje in Sint-Agatha gewoond te hebben. Hij vergezelde<br />

3-1-1803 definitor Leurs naar Sint-Agatha voor de priorkeuze, waar deze gekozen werd. In<br />

1830, 71 jaar, kreeg hij eervol ontslag als pastoor maar bleef te Baarlo wonen. Samen met


122 KRONIEK<br />

Vermeulen en Hermans droeg hij in 1831 aan de Sint-Martinuskerk de kloostergoederen te<br />

Venlo over. (Annales, III, p. 602 ; M. COLSON, De Kruisheren van Venlo tijdens de Franse<br />

Revolutie, 1956, p.23-24, 93, ook in Clairlieu, XIII, 1956 ; J. SCHEERDER, De onderhande-<br />

lingen over de terugkeer van de Kruisheren naar Venlo, in Clairlieu, XXXIV, 1976, p.<br />

11-64).<br />

7. HAYWEGEN Lambertus religiosus, obiit Loscastri 20 julii 1835, aetatis 84 (p. 146). Hij is<br />

de bekende kruisheer van Hoei, die na de suppressie van het klooster de relieken van de H.<br />

Odilia en het beroemde reliekschrijn meebracht naar Borgloon en het in 1828 schonk aan<br />

de parochiekerk van Kerniel. (H. VAN LffiSHOUT, Rond het Reliekschrijn van Sint Odilia,<br />

Hasselt, 1935, p. 71-72 met nota 42 ; DEBLON, I.e. p. 69).<br />

8. HOES Bonaventura (R.P.) abbas B.M. V. de Trappe, in Achel obiit 1 junii 1880, annum<br />

agens 70 (p. 155). Als priester ingetreden te Uden in 1841, ging hij in 1851 naar de Trap-<br />

pisten te Achel, waar hij eerst prior en daarna abt werd. (A.R., nota in Clairlieu, XXXII,<br />

1974, p. 111-112 en XXXV, 1977, p. 126-127).<br />

9. )EROSMEjoannes-Franciscus ordinis Crucigerorum, obiit Hoii 11 junii 1828, aetatis 76 (p.<br />

170). Geboren te Avennes (prov. Luik) in 1753, werd hij te Hoei geprofest in 1778 en was<br />

er werkzaam als sacrista. Op bevel van generaal Dubois pakte hij de voornaamste kunst-<br />

schatten van het klooster in, die de generaal in Duitsland in veiligheid zou brengen. Bij het<br />

proces van de Staat tegen Mgr Dubois speelde hij een allesbehalve fraaie rol. Na de suppres<br />

sie bleef hij in Hoei wonen, in dienst van de Administration Municipale als ,,jure de juge-<br />

ment pour le canton de Huy ". Hij legde de eed van trouw af en trachtte na het concordaat<br />

van 1802 een pensioen te krijgen. Hij ging te Braives, vlak bij zijn geboortedorp, waar-<br />

schijnlijk bij familie wonen ; zijn broer ex-franciscaan woonde er ook. Hij zal dan ook wel<br />

begraven zijn in de familiegrafkelder op het kerkhof van Robermont. (E. FONTAINE, Mgr<br />

Jacques Dubois, in Clairlieu IV-V, 1946-1947 passim; IDEM, La Fin de Clairlieu, in Clair<br />

lieu IX, 1951, p. 26-29; DEBLON, I.e. p. 70).<br />

10. KUYPERS Adrianus ex Ordine Crudferorum, vicarius in Maaseik, obiit 27 februarii<br />

1858, aetatis 34 (p. 183). Geboren te Veghel 13-7-1823, trad hij in 1845 in bij de kruishe<br />

ren te Uden en deed zijn professie op 5-11-1846. Priester gewijd 19-12-1847 bleef hij te<br />

Uden tot juli 1855, toen hij voor Maaseik werd benoemd, waar hij kapelaan werd. (L. SlPS,<br />

Elenchus van Uden ; De Kruisheren te Maaseik, p. 297).<br />

11. PlRONNET Deodatus Lambertus olim Prior Crucigerorum Dionanti, obiit Leodii 3 julii<br />

1826, aetatis 88 (p. 254). Op de tweede dag van het generaal kapittel van 1764, 21 mei,<br />

verdedigde hij onder voorzitterschap van Bertram Matthias Schmill, professor in Schriftuur<br />

en theologie te Diisseldorf, meerdere theses, samen met L.A. Hansothe, prior van Carignan<br />

en J.EJ. Gerschoven, gewezen rector te Peer. Hij was conventualis van Hoei. In 1775 werd<br />

hij prior gekozen te Dinant, wat hij bleef tot in 1779 de kruisheren Dinant voor goed ver-<br />

lieten. Na de officiele opheffing in 1796, kocht hij in 1797 de kerk en andere gebouwen te-<br />

rug. (Annales, I, 2, p. 143 en III, p. 576 ; Monasticon Beige bij Dinant; Registre des Biens<br />

uit het archief te Maaseik ; F. JACQUES, Les Paroisses de Dinant et de Leffe, in Annales de la<br />

Soc. archeologique de Namur, XLV, 1949-1950, p. 67-135 DEBLON, I.e., p. 72).<br />

12. SAUVAGE Joannes Jacobus ordinis crucigerorum, obiit in Fleron 13 julii 1830, aetatis 60<br />

(p. 278). Geboren Luikenaar (1770) trad hij daar bij de kruisheren in en deed zijn profes<br />

sie op 24-6-1794. Reeds voor de suppressie deed hij dienst in de parochiekerk van Saint-<br />

Pholien en is dit waarschijnlijk blijven doen. In 1809 woonde hij bij zijn moeder, rue des<br />

Tanneurs 36. (E. FONTAINE, Les Croisiers de Liege en face de la suppression 1796, in Clair<br />

lieu, VII, 1949, p. 31 en passim).<br />

13. SCHIPPERS Rodolphus canonicus regularis ordinis S. Crucis, obiit Mosacae (1894) an<br />

num agens 72 (p. 281). Geboren te Veghel 31-10-1822 trad hij te Sint-Agatha in in 1856<br />

en werd 27-9-1857 geprofest. Hij was dus reeds 35 jaar. In 1861 werd hij te Luik priester ge<br />

wijd, maar was blijkbaar reeds in 1857 naar Maaseik gestuurd, waar hij leraar bleef tot<br />

1868. Van 1868-1869 was hij leraar te Diest en is naderhand weer naar Maaseik terugge-


KRONIEK 123<br />

gaan. Over voornaam en data is er enige verwarring. (L. SlPS, Elenchus van Sint-Agatha bij<br />

1857 ; De Kruisheren te Maaseik, p. 232 en 297 ; J. SCHEERDER, Henricus van den Wijmelenberg...,<br />

Tilburg 1976, p. 124, 209)<br />

14. THOMAS Henricus Stephanus ordinis Crucigerorum Leodii, obiit 5 septembris 1829, aetatis<br />

70 (p. 308). Geboren te Chaineux en in Luik geprofest 29-10-1781, was hij provisor<br />

van het klooster. Werk- en woonplaats na 1796 zijn niet bekend. (E. FONTAINE, a.c. passim<br />

en p. 31-32 waar hij Henri Sebastien heet; DEBLON, I.e. p. 74).<br />

15. VAN DEN HEUVEL Antonius natus in Uden 12 januarii 1831, olim prior canonicorum<br />

regularium S. Crucis et capellanus in Wurfelt, obiit Mosaci 2 septembris 1900 (p. 319). Hij<br />

trad in bij de kruisheren te Uden waar hij 20-9-1852 geprofest werd. In 1853 werd hij leraar<br />

te Diest; 25-1-1855 werd hij priester gewijd en was van 1855-1859 leraar te Maaseik. Na<br />

voltooiing van zijn studies te Sint-Agatha 1859-1861 keerde hij naar Maaseik terug, waar hij<br />

van 1865-1899 prior en directeur was. (Uitgebreid over hem De Kruisheren te Maaseik, p.<br />

234-236 en R. JANSSEN, Vijfhonderd Jaar Kruisheren te Maaseik... een profieltekening,<br />

Maaseik, 1982, p. 67-70; L. SlPS, Elenchus van Uden; Annales, III, p. 668, 679).<br />

16. VAN LANGENAEKENHenricus-Joannes canonicus regularis Crucigerorum obiit in oppido<br />

Tungrensi 16 julii 1856, aetatis 87 (p. 326). Voor van l^ngtmcker zie boven bij Ceuleers.<br />

Of hij, veroordeeld tot deportatie, kon ontsnappen, weten we niet. Nadat hij ten<br />

voordele van de parochie Kerniel over de kloostergoederen had beschikt, zal hij naar Tongeren<br />

vertrokken zijn, waar hij 1-2-1823 door de gemeenteraad gekozen werd tot lid van het<br />

armbestuur. Meer bijzonderheden bij VAN LlESHOUT, o.c, p. 88-89 en Clairlieu, XX,<br />

1964, p. 133 ; Deblon, I.e. p. 75).<br />

Men kan uit deze lijsten niet opmaken dat er niet meer kruisheren ten dienste stonden<br />

van het bisdom Luik, vooral na 1845. In de eerste helft van de 20e eeuw hebben we er zelf<br />

meerderen gekend, bv. A. Lammers die te Wurfelt jarenlang dienst deed ; H. van de Meerendonk<br />

in Paal en J. Kolkman in Waasmont. Misschien waren ze niet officieel benoemd of<br />

zijn na hun overlijden de gegevens niet naar het bisdom doorgestuurd.<br />

A. Ramaekers<br />

In den Annalen des Historischen Vereins fur den Niederrhein Heft 186, 1983, S. 207-210,<br />

rezensierte Dr. J. Vennebusch das Buch von Dr. T. Meyknecht: Bartholomeus van<br />

Maastricht, Monnik en Conciliarist, Assen, 1982. In Clairlieu, 1983, S. 116-117, konnten<br />

wir ermitteln, welche Werke von Bartholomeus sich in Kreuzherrenhandschriften befinden.<br />

Dr. Vennebusch erwahnte noch eine Handschrift, namlich, Wien Nat. Bibl. 4931. Dr. A.<br />

van Asseldonk o.s.c. beschrieb diese Handschrift (s. Clairlieu, 1969, S. 61-64), nannte aber<br />

den Autor Bartholomeus nicht. Auch Dr. Vennebusch gab den Titel nicht an. Wir vermuten,<br />

dass er den Traktat: Determinacio doctorum super non danda cautione pactionaria pro<br />

missis anniversariorum et aliis divinis celebrandis (S. Asseldonk S. 62) Bartholomeus zuschreibt.<br />

Nach Dr. Meyknecht ist der Titel: Determinatio solemnis et valde notabilis super<br />

missam (S. 65).<br />

P. v. d. Bosch<br />

Tijdens het vierde colloquium over de geschiedenis en de spiritualiteit van de kartuizers in<br />

Belgie, 16-19 September 1982 sprak Dr. J. Deschamps over de Vita Christi van Ludolf van<br />

Saksen in het middelnederlands. Hij ging op de middelnederlandse vertalingen uitvoerig<br />

in, omdat W. Baier in zijn uitvoerige studie over het leven en werk van Ludolf van Saksen<br />

hieraan weinig aandacht besteed had. Het referaat van Dr. J. Deschamps werd uitgegeven<br />

in Historia et spiritualitas cartusiensis, Colloquii Quarti internationalis, Ada, Destelbergen,<br />

1983, p. 157-176. Wij verwijzen naar dit werk, omdat we vroeger het werk van W. Baier<br />

uitvoerig besproken hebben (z. Clairlieu, 1980, p. 13-38).<br />

P. v. d. Bosch


124 KRONIEK<br />

WESTFALEN. Over de catalogus van een tentoonstelling te Munster, een prachtig boek<br />

van groot formaat Monastiches Westfalen. Kloster und Stifle 800-1800, Munster, 1982,<br />

schreef P. Van Bosch reeds in Clairlieu, 41, 1983, P. 149-152. We komen er hier op terug<br />

vanwege zijn eigen artikel, Die Kreuzherren und ihre Kloster in Westfalen, p. 177-187, ta-<br />

melijk omvangrijk gezien de druk in kleine letter en in twee kolommen. Na een tamelijk<br />

lange inleiding over de orde, volgt met vijf mooie illustraties een gedeelte over de 5<br />

kloosters die de orde in Westfalen had, afgesloten met een literatuurlijst. Na het boek van<br />

Weiss over die kloosters, verschenen in de dubbele jaargang Clairlieu, XIX-XX, 1962-1963,<br />

moeten we hier niet zoeken naar nieuwe gegevens maar eerder naar de goede en fijn ge'il-<br />

lustreerde bijdrage voor de kloostergeschiedenis van Westfalen. Het ontstaan van de orde<br />

volgens de 17e eeuwse kroniek van Russelius en de eerste oorkonden van 1247-1248 stelt S.<br />

tegen de achtergrond van de armoedebewegingen tegen de rijkdom van de Kerk. Want<br />

naast de geestelijken en leken die bedelmonniken wilden zijn, waren er anderen die in ar-<br />

moede, maar toch anders wilden leven, nl. in een geordend klooster- en gemeenschapsleven<br />

met gemeenschappelijk bezit, zorgend voor arme en zieke mensen en doorreizende pel-<br />

grims. Of de uitbreiding van de orde gebeurde vanuit het klooster van Hoei (over Seilles of<br />

een klooster Clairlieu elders dan te Hoei wordt niet meer gesproken, in tegenstelling tot<br />

vroeger werk) of dat bestaande groepen zich bij Hoei aansloten blijft voor S. een open<br />

vraag. De nadruk ligt hier, en bij verdere uitbreiding speciaal in Duitsland, op de armen en<br />

ziekenzorg, de zielzorg voor verplegende zusters, broeders of broederschappen, en later op<br />

parochies en onderwijs.<br />

Maar de kruisbroeders bleven, zoals in het begin, reguliere kanunniken, met bijzondere<br />

zorg voor het heilig officie, nl. de plechtig gevierde conventsmis en het over dag en nacht<br />

gespreide koorgebed. De structuur van de orde wordt in dit enge bestek nauwelijks aange-<br />

roerd, evenals de ondergang door de Franse revolutie en de heropbloei na 1840, zodat bek-<br />

noptheid 'n juiste nuancering moeilijk maakt.<br />

De kruiscultus krijgt bij de behandeling van de spiritualiteit een grote plaats, waarbij de<br />

passage over de hospitaalheiligen opvalt. De mening dat men de spiritualiteit alleen in het<br />

gebed kan vinden, kunnen we moeilijk onderschrijven. Spiritualiteit spreekt uit de manier<br />

van leven, ook buiten het gebed, waarbij de sterke nadruk op de reguliere kanunnik met<br />

zijn gemeenschapsleven en strikte armoede moet blijven liggen.<br />

Vanaf p. 183 over de Westfaalse kloosters weet dr. Van den Bosch enkele accenten te leggen<br />

die specifiek zijn voor die kloosters. In tegenstelling tot andere kruisherenkloosters ver-<br />

pachtten ze hun goederen en landerijen niet maar trachtten ze zelf te bewerken; ze vorm-<br />

den veel grotere gemeenschappen dan elders; ze waren door een bijzondere vriendschap<br />

verbonden met de ,,broeders des gemeenen levens", waaraan ze trouwens hun eerste<br />

klooster in Westfalen te danken hadden ; een verbondenheid die uit meerdere aangehaalde<br />

feiten blijkt.<br />

Van de eens waarschijnlijk rijke kloosterbibliotheek van Osterberg werd in 1980 een<br />

handschrift met o.a. werk van Jan van Ruusbroec en Gerard Zerbolt van Zutphen terugge-<br />

vonden in Kalamazoo (U.S.A.). Bentlage groeide uit tot een communiteit van 52 man en<br />

kende zijn tijden van grote geestelijke bloei en van verval. S. weet hier meermalen het werk<br />

van Weiss aan te vullen, bv. met het gegeven dat prior Wilhelmus d'Ahlhaus niet alleen<br />

wijbisschop was van Munster maar ook van Osnabriick. Falkenhagen zal in 1518 met zijn 89<br />

conventuales en 650 ha land wel het grootste klooster van de orde geweest zijn, al ging het<br />

eerst door de pest, later door het protestantisme roemloos ten onder. Hohnscheid kende<br />

slechts een kort bestaan (1468-1527) al bleef het theoretisch tot 1631 bestaan. Ook Glindfeld<br />

was een groot klooster met veel werkplaatsen en landerijen. De armenzorg door voed-<br />

selbedelingen nam er een grote plaats in terwijl het dekanaat Medebach en 9 parochies ge-<br />

tuigden van de zielzorg van het klooster. De nog bestaande en beoefende openluchtkruis-<br />

weg met de Kahlenberg herinnert aan een voor de streek vruchtbaar kloosterleven en krui<br />

scultus. Behalve bij Osterberg wordt telkens van zieken- en armenhuizen gesproken. Bij de


KRONIEK 125<br />

literatuurlijst missen we A. VAN De PASCH, Het Kruisherenklooster te Glindfeld, in Clair<br />

lieu, X, 1952, p. 41-53.<br />

Dit artikel moge voor velen een aansporing zijn tot het lezen of herlezen van het rijke<br />

werk van Dr. H. U. WEISS, Die Kreuzherren in Westfalen.<br />

Gegevens over de kruisheren in andere artikels en in de Catalogus zelf werden voldoende<br />

besproken in Clairlieu, 41, 1983, 150-152.<br />

A. RAMAEKERS<br />

In Clairlieu, 1983. p. 146-149 hebben wij, naar aanleiding van een artikel van mevrouw P.<br />

Bange over de vijftiende eeuwse Speculum-literatuur, geprobeerd een lijst van tractaten, die<br />

aanvangen met het woord Speculum en die zich in kruisherenhandschriften bevinden, samen<br />

te stellen. Intussen is er over de Speculum-literatuur weer een en ander verschenen. Mevrouw<br />

Bange zelf besprak in Ons Geestelijk Erf, dl. 56, afl. 2, p. 144-174 een gedrukte uitgave uit<br />

het jaar 1482 van : De spieghel ofte reghel der kersten ghelove often der kersten eewe : een<br />

leefregel voor een vijftiende eeuwse Christen. Dit tractaat hadden de Kruisheren van Marienfrede<br />

in hun bibliotheek (z. Clairlieu, 1983, p. 148, nr. 45). Een anonyme Franciscaan heeft<br />

volgens Mevrouw Bange dit werk rond 1460 samengesteld en is representatief voor de ,, Spe<br />

cula" van de vijftiende eeuw. In Ons Geestelijk Erf, 1983, dl. 57, afl. 2, p. 134-179 besprak<br />

Mevrouw Bange een aantal andere Specula : De specula omnis status humanae vitae van Jaco<br />

bus van Gruitrode : Vijftiende eeuwse standesspiegels (z. Clairlieu, 1983, p. 147, nrs 8-13).<br />

De werken van de Kartuizer Jacobus van Gruitrode, die met een onderbreking van enkele ja-<br />

ren, prior van de Kartuis in Luik was (1440-1475), komen weer in de belangstelling te staan.<br />

Op het internationale Colloquium over de geschiedenis en de spiritualiteit van de Kartuizers<br />

in Belgie sprak Koen Seynaeve over hem (z. Koen SEYNAEVE: Jacobus van Gruitrode, in<br />

Historia et spiritualitas Cartusiensis, Acta Sept. 1982, p. 313-336). Deze spreker verschaft<br />

ons eerst de gegevens uit het leven van Jacobus, die tot nu bekend zijn, en daarna het een en<br />

ander over de uitstraling van de Luikse Kartuis (Mont Cornillon) onder de leiding van Jaco<br />

bus van Gruitrode. Jacobus stond in verbinding met kardinaal Nicolaus Cusanus en zijn me-<br />

debroeder Dionysius van Rijckel of van Leeuwen van de Kartuis van Roermond (z. Maryan<br />

ZADNIKAR : Die Kartauser, Koln, 1983, S. 338-339) . Daar Jacobus van Gruitrode geen enkel<br />

van zijn werken ondertekend heeft, zal het volgens Seynaeve nodig zijn eerst te onder-<br />

zoeken, of alle werken, die aan Jacobus van Gruitrode toegeschreven zijn, werkelijk van zijn<br />

hand zijn. Dat onderzoek zal nog veel tijd vergen, maar Seynaeve kan toch enkele resultaten<br />

bekend maken. Wat die uitstraling van de Luikse Kartuis betreft, meer dan in andere Kruis-<br />

herenkloosters schreven de Kruisheren van Luik boeken en tractaten van de Kartuizers af (z.<br />

P. van den BOSCH: De bibliotheken van de Kruisherenkloosters in de Nederlanden voor<br />

1550, in Studien over het boekenbezit en boekengebruik in de Nederlanden voor 1600,<br />

Brussel, 1974, p. 615-616). Behalve de bovengenoemde Specula zijn er nog wel andere wer<br />

ken van Jacobus van Gruitrode in de Kruisherenhandschriften te vinden, o.a. Colloquium Je-<br />

su et peccatoris (Diisseldorf, Universiteitsbibliotheek B 12, Fol. 307); en misschien : Hortus<br />

aurearum rosarum (in Luik. Bibl. publ. A. Minon Sekt. Hist. 6L34).<br />

P. v. d. Bosch<br />

Vier broers Kruisheren Marres van Maastricht in de 18e eeuw. L. Heere geeft in zijn na-<br />

menlijst in De Kruisheren te Maaseik, Maaseik, 1955, p. 72 een zekere Mares over wie ei-<br />

genlijk alleen het volgende te lezen staat: ,, dootkis voor minneer Mares salighr cruisheer''<br />

en door de maker Arnold Moers in rekening gebracht (Archief Kruisheren Maaseik I, F,<br />

15). Deblon heeft hier een mogelijk verband gezien met fr. Mathias Marres uit het klooster<br />

van Wickrath die te Luik de kleinere wijdingen ontving op 24.3.1730, waarbij hij dan no-<br />

teert dat er in Maaseik een Mares overleed in 1741 {Clairlieu, XXXIII, 1975, p. 71).<br />

Tenslotte vermeldt H. VAN HASSELT, De Kruisheren te Maastricht, (overdruk uit Publica-


126 KRONIEK<br />

tions, XXXIX, 1903) p. 49 en 54 Willem Marres, prior van Maastricht van 1721 -<br />

f 17.3.1722 ; Willem trad in bij de Kruisheren van Maastricht in 1690, deed zijn eerste H.<br />

Mis in december 1693 en was er procurator van 1711-1721. En naast Willem heeft Van Hasselt<br />

ook nog Paulus Marres die zijn eerste mis deed in juli 1712 en te Maastricht overleed in<br />

1741 (p. 60). Mevrouw Els Hendrickx-Hermans deelde ons over Marres, die in de Maaskant<br />

nog veel aanwezig is mee, dat Dr. Med. E.C.W.L. Marres in Helmond een familiestamboom<br />

bezat, waarin meerdere kruisheren. Hij bezorgde ons inderdaad alle door hem gekende<br />

kruisheren uit zijn familie, waarvoor onze oprechte dank.<br />

Palmachius Marres<br />

ged. 5.10.1629<br />

f 6.8.1707<br />

x (1) Margaretha Booms, 30.11.1657<br />

(2) Maria Geelen, 18. 4.1667<br />

(1) - Anna Cath. Marres<br />

ged. 5.7.1660<br />

f 24.5.1724<br />

(2) - Quilelmus Marres osc<br />

ged. 30.3.1668<br />

f 10.3.1722<br />

- Matthias Marres<br />

ged. 29.3.1670<br />

f 12.8.1732<br />

x 17.8.1691<br />

Marg. Lenarts<br />

ged. 10.1.1667<br />

f 15.11.1728<br />

- Elisabeth Marres<br />

ged. 2.9.1672<br />

x 1691<br />

Joh. van Leeuwen<br />

ged. 8.1.1672<br />

f 20.8.1734<br />

Matthias Paulus Marres<br />

x Maria Smeets<br />

- Paulus Marres osc<br />

ged. 8.10.1692<br />

f P.3.1741<br />

- Maria Sophia Marres<br />

ged. 13.3.1694<br />

f 18.5.1753<br />

- Maria Elisabeth Marres<br />

ged. 16.3.1696<br />

f 29.5.1765<br />

x 5.11.1724<br />

Rogier a Busco<br />

ged. 27.9.1702<br />

f voor 1734<br />

- Margaritha Marres<br />

ged. 2.3.1699<br />

f 18.9.1751<br />

- Joannes Franciscus Marres<br />

ged. 30.1.1702<br />

f 28.9.1754<br />

x 5.7.1734<br />

Isabella Cluts<br />

ged. 31.12.1692<br />

f 12.10.1780<br />

- Maria Anna Marres<br />

ged. 12.4.1704<br />

f 30.6.1739<br />

- Quilelmus Marres osc<br />

ged. 2.6.1707<br />

f na 1764<br />

- Matthias Marres osc<br />

ged. 21.10.1708<br />

f na 1764<br />

- Leonardus Marres osc<br />

ged. 3.12.1710<br />

f na 1764<br />

Servatius Marres<br />

x Maria Hubrichts


KRONIEK 127<br />

Willem of Quilelmus Marres werd in de St.-Jacob te Maastricht gedoopt op 30 maart<br />

1668 als zoon van Palmachius (Pau) Marres, notaris practisijn en procureur te Maastricht,<br />

schepen van de bank van Tweebergen, meyer van de laethof St. Peter te Montenaken in het<br />

graafschap van den Vroenhof, en van Maria Gehlen. Willem was bij de kruisheren van<br />

Maastricht procurator van 1711-1721 en prior van 1721-1722 en werd aldaar begraven op<br />

10.3.1722 (de data van overlijden zijn bij Dr. Marres en Van Hasselt verschillend).<br />

Dan volgen er in de lijst van Dr. Marres 4 gebroeders kruisheren, alien neven van de hier-<br />

boven vermelde Willem Marres. Het zijn de zoons van Willem's broer Matthias Marres,<br />

schout van Genk en Suetendael, en van Margarita Lenarts.<br />

Paulus Marres, gedoopt in St. Jacob op 8 October 1692, kruisheer te Maastricht, aldaar<br />

gestorven en begraven eind maart 1741.<br />

Quilelmus, gedoopt op 2 juni 1707 in de St. Jacob, kruisheer geworden te Hohenbusch<br />

en gestorven na 1764.<br />

Matthias Marres gedoopt op 21.10.1708 in de St. Jacob ; deze werd procurator te Wic-<br />

krath van 1741-1747 (Archief Kruisheren Maaseik, IV, 3 (5r) los vel papier waarop : 5 mar-<br />

tij 1740 dedi Cfri Marres ex Wijckraet 53fl.).<br />

Leonardus, gedoopt in de St. Jacob op 3 december 1710, kruisheer in Schwarzenbroich en<br />

eveneens gestorven na 1764.<br />

Dat Matthias, Quilelmus en Leonardus gestorven zijn na 1764 wordt geconcludeerd uit<br />

het testament van hun zus Elizabeth Busco-Marres, die hun alle drie in haar testament van<br />

8 maart 1764 een rente schonk.<br />

Wat nu de Marres betreft voor wie A. Moers de doodskist maakte is het duidelijk dat de<br />

suggestie van Deblon onjuist is. Matthias leefde nog in 1764. Ligt het wellicht niet voor de<br />

hand eerder aan Paulus Marres te denken, die volgens de gegevens van ons archief en van<br />

Dr. Marres in maart 1741 overleed ? Dr. Marres spreekt van einde maart als sterfdatum, de<br />

rekening van Moers van de doodskist noteert als leveringsdatum 7.3.1741.<br />

Tenslotte is het interessant te zien hoe vier broers kruisheer worden en ieder een ander<br />

klooster kiest.<br />

De overige leden van de familie Marres leefden erg verbonden met de kruisheren van<br />

Maastricht. Velen van hen werd en aldaar begraven : Palmachius, wiens mooie grafsteen later<br />

verplaatst werd naar de St.-Janskerk en daar nu ligt bij de opgang naar de preekstoel; diens<br />

tweede vrouw Maria Geelen ; Anna Catharina Marres, dochter uit het eerste huwelijk van<br />

Palmachius en Margaretha Booms ; Matthias Marres, de vader van de vier broers kruisheren<br />

en zijn vier dochters Maria-Sophia Marres, Maria Elizabeth Busco-Marres, Margaritha Mar<br />

res, begijn te Tongeren en Maria-Anna Marres.<br />

K. Cools<br />

ASPEREN. In het jaar 1983 bestond de stad Asperen (Nederland, prov. Zuid-Holland)<br />

1000 jaar. In een lijst van bezittingen en inkomsten van de abdij Werden uit het jaar 983<br />

staat vermeld, dat de abdij bezittingen in Asperen had. Die lijst is voor 1000 jaar opge-<br />

maakt. Asperen bestond echter al langer. Volgens een register van bezittingen uit het jaar<br />

893 had het klooster te Prum een stuk grond in Asperen. Maar men wilde in Asperen graag<br />

eens feest vieren. Dat heeft men dan ook groots gedaan. Bij gelegenheid van dit feest heeft<br />

de vereniging ,,Oud-Asperen" een boek uitgegeven : Asperen een blik in het verleden. De<br />

auteurs zijn : G. Kouwenhoven, J. van Leerdam en L. Gerdessen, die ook voor de illustraties<br />

zorgde.<br />

De stad Asperen is nooit groot van omvang geweest en is het op de dag van vandaag nog<br />

niet. Asperen werd ook wel de ,,ommuurde boomgaard" genoemd, omdat de oppervlakte<br />

van boomgaarden en akkers binnen de wallen van de stad naar verhouding groot was. Men<br />

staat er versteld van, dat de auteurs over dit kleine stadje nog zo'n dik boek konden uitge-


128 KRONIEK<br />

ven. In Asperen was vroeger een Kruisherenklooster van 1314 tot 1578. De auteurs zijn de<br />

Kruisheren niet vergeten en schrijven dan ook over dit klooster, al is het weinig. Drie belan-<br />

grijke gebeurtenissen uit het leven van de Kruisheren van Asperen worden vermeld : 1. de<br />

stichting (p. 17), 2. de stichting van St. Agatha vanuit Asperen (p. 18), 3. het aandeel van<br />

de Kruisheren van Asperen aan de hervorming van de orde na 1410. Op pag. 17 wordt het<br />

smeedijzerenkruis van Asperen, dat reeds lang in Sint Agatha bewaard wordt, afgebeeld. In<br />

hoofdstuk 5 (p. 35-42): De Hervorming leest men op welke manier de hervorming in<br />

Asperen werd ingevoerd en dat zelfs een Kruisheer ,,broeder Jan" daaraan meewerkte.<br />

De Kruisheren verbleven 265 jaren in Asperen. Eigenlijk had men de geschiedenis van dit<br />

klooster in een apart hoofdstuk kunnen behandelen. Nu komen de Kruisheren van Asperen<br />

er maar slecht van af. Het is jammer, dat de auteurs de artikelenreeks van L. Heere o.s.c.<br />

niet gekend hebben (z. Kruistriomf jg. 36, 1956, p. 3-7, 37-41.69-73). De laatste drie<br />

hoofdstukken zijn geschreven door L. Gerdessen. In een ervan De ontwikkeling van Aspe<br />

ren, vertelt deze auteur iets over het terrein, waarop het Kruisherenklooster zich vroeger bevond.<br />

Dit terrein was 78.5 meter breed, aan de Minstraat, en 94 meter lang aan de<br />

Nieuwstraat of Broeksteeg. Over het aloude gasthuis, dat nabij het Kruisherenklooster<br />

stond, vermeldt de auteur, dat dit gasthuis bestond uit een aantal huisjes, die door arme ingezetenen<br />

gratis bewoond werden. Die moeten, volgens de auteur, er reeds in de tijd van<br />

de Kruisheren gestaan hebben en bestuurlijk hadden die Kruisheren er ook iets mee te maken.<br />

Bij het Kruisherenklooster van Emmerich, dat de Kruisheren van Asperen hebben helpen<br />

stichten, stonden ook van die huisjes (z. Clairlieu, 1981, p. 105-106). Zoals in heel het<br />

boek worden ook hier geen bronnen voor al die beweringen aangegeven. Waarschijnlijk zijn<br />

we toch weer een stap verder.<br />

P. v. d. Bosch<br />

BENTLAGE. Nach dem Kauf des Klostergebaudes Bentlage durch die Stadtgemeinde<br />

Rheine hat sich hier ein Verein der Forderer fur das Kloster Bentlage gebildet. Am 13 Juni<br />

1983 hat man angefangen, das schones Gebaiide zu renovieren. Die Leute, die mitheLfen,<br />

verteilen an die vielen Besucher sogar ein Werbeblatt. Der Text wurde aus Breuing : Unterwegs<br />

im Kreis Steinfurt entnommen. Breuing erzahlt die Geschichte von Bentlage ganz<br />

kurz, die Baugeschichte des Klosters und der Kirche sehr ausfuhrlich; anschliessend folgt<br />

eine Iiste von noch aufbewahrten Kunstgegenstanden, die aus Bentlage stammen. Bei den<br />

Renovierungsarbeiten hat der Maurer Gerhard Kalter an der Tiirschwelle zur alten Remise<br />

die Halfte einer Altarplatte entdeckt. Zweifellos stammt diese Altarplatte aus der in 1484<br />

geweihten und in 1828 abgerissenen Gertrudenkirche der Bentlager Kreuzherren. Ihre Mas<br />

se und ihre Beschaffenheit lassen ziemlich sicher darauf schliessen, dass sie friiher zur Mensa<br />

des Hauptaltares gehorte. Dafiir sprechen insbesondere die in den Stein gehauenen ,,Weihekreuze".<br />

Der aufgefundene Plattenrest ist zwei Meter breit und 1.37 Meter tief. Es kan<br />

angenommen werden, dass die Altarplatte 4 Meter Breite und 1.37 Meter Tiefe hatte (s.<br />

Munsterland Volkszeitung - Rheiner Volksblatt, Nr. 245, 1983, 21 Okt. 1983).<br />

P. v. d. Bosch<br />

Der westfalische Kirchenhistoriker Dr. Alois Schroer brachte im Jahre 1983 den zweiten<br />

Band seiner Reformationsgeschichte heraus: Die Reformation in Westfalen. Die evangelische<br />

Bewegung in den geistlichen Landesherrschaften und den Bischofsstadten Westfalens<br />

bis zum Augsburger Religionsfrieden (1555), Miinster, 778 S.. Enthalt der erste Band die<br />

Reformationsgeschichte der weltlichen Territorien (s. Clairlieu, 1981, S. 108), so beschreibt<br />

der Verfasser jetzt die der geistlichen Territorien. u.a. im ersten Teil der Hochstifte Minden,<br />

Paderborn, Munster, Osnabriick, des Herzogstums Westfalen, der Furstabteien Corvey,<br />

Werden und Essen, und im zweiten Teil der Bischofsstadte. Das Kreuzherrenkloster Glind-


KRONIEK 129<br />

feld lag im Herzogtum Westfalen und das Kloster Bentlage im Hochstift Munster. Die beide<br />

Kloster blieben ihrem Glauben treu und konnten fortbestehen, weil sie unter vollig anderen<br />

Bedingungen in die Reformationszeit hineingingen und durchweg die Gunst ihrer<br />

geistlichen Obrigkeit genossen.<br />

Ober die beide Kloster findet man sehr wenig im Buch von Prof. Dr. Schroer. Auf Seite<br />

190 wird erzahlt, dass Wilhelm von Ketteler, der im Jahre 1553 zum Bischof von Munster<br />

erwahlt wurde, und sich weigerte, sich weihen zu lassen, weil er noch nicht den mit der Bischofsweihe<br />

verbundenen Obodienzeid gegenuber dem Papst — seit Papst Gregor DC.<br />

(1227-1241) gemeinrechtlich von alien Bischofen verlangt - ablegen wollte, sich Mitte Marz<br />

1557 im Kreuzherrenkloster Bentlage aufhielt. Auf Seite 681, Anm. 86 : Das Kloster Bent<br />

lage trug 100 Goldgulden fur die Kosten der Belagerung der Stadt Munster in den Jahren<br />

1534-35 bei.<br />

P. v. d. Bosch<br />

BEYENBURG. Bei Gelegenheit des sechshundertjahrigen Jubilaums der Schutzenbruderschaft<br />

St. Annae et Katharinae in Beyenburg wurden von dieser Bruderschaft ein Heft herausgegeben.<br />

Der Prases, pater G. Vos o.s.c, der Oberburgermeister und der Oberstadtdirektor<br />

der Stadt Wuppertal schrieben ein Grusswort. Danach folgt ein historischer Beitrag<br />

von Michael Knierim: Burger, Monche, Burg und Bruder. 600 Jahre Schutzenbruderschaft<br />

St. Annae et Catharinae zum Steinhaus in Beyenburg (S. 5-10).<br />

Der Verfasser nennt nicht nur in dem Titel seines Aufsatzes die Kreuzherren Monche,<br />

sondern er tut das auch andauernd in seinem Aufsatz. Er weiss nicht, dass die Kreuzbriider<br />

oder Kreuzherren <strong>Regular</strong>kanoniker waren und sind. Ausserdem, wer heutzutage von einem<br />

Kreuzherrenkloster eine Geschichte verfassen will, soil sich nicht auf die Dissertation und<br />

Aufsatze von Dr. R. R. Haass beschranken. Deshalb ist sein Aufsatz ein Fehlversuch.<br />

Der Verfasser berichtet hauptsachlich uber einige Perioden der Geschichte von Beyen<br />

burg : die Griindung, die Burg Beyenburg und die Reformationszeit. Ober die Griindung<br />

des Klosters verbreitet er sich ausfuhrlich, besonders uber den Hof Steinhaus, wo die Kreuz<br />

herren sich im Anfang niedergelassen haben. Der Hof Steinhaus soil ein Herrenhof mit einer<br />

Eigenkirche und einer Reihe von Abhangigen Hofgiitern gewesen sein. Der Verfasser<br />

muss sich wieder auf allerlei Vermutungen beschranken. Hatte er unseren Aufsatz : Die<br />

Entstebung des Klosterdorfes Beyenburg (in C/air/ieu, 1978, S. 150-155) studiert, dann<br />

hatte er mehrere Probleme losen konnen. Ober die Burg Beyenburg kann er uns nur Nebensachliches<br />

schreiben. Es ware besser gewesen, wenn er uns erklart hatte, was das Amt<br />

Beyenburg bedeutete und was fur Aufgaben der Amtmann hatte. Aus der Reformationszeit<br />

nennt er drei Kreuzherren, die ,,neuen Gebrauch und Kirchendienst angefangen hatten".<br />

Ambrosius Piittman und Gerwin von Schwerte, die beide Pastor von Beyenburg (d.h. von<br />

der Kirche bei Steinhaus) waren, und Gottschalk Miihlinghaus, der erst in Beyenburg die<br />

Jugend unterrichtete, spater nach Lemgo (ibersiedelte, wo er sich bald darauf verheiratete,<br />

Graflich Iippischer Rechenmeister und Notar wurde und ein Rechenbuch herausgab : Arithmetica<br />

oder Recbenbucb auf die Linien und Ziffern. Der Verfasser gibt keine Quellen an.<br />

P. v. d. Bosch<br />

DUESSELDORF. Der ,,Freundenkreis Diisseldorfer Buch" gab am 1. Dezember 1983<br />

die dritte erweiterte und veranderte Auflage des ersten Bandes des Buches von Theo Liicker<br />

heraus: Steine sprechen. Historischer Wegweiser durch die Diisseldorfer Altstadt, 192 S.<br />

Der Autor versuchte, Begebenheiten aus der Vergangenheit festzuhalten und die Geschich<br />

te von verschwundenen oder renovierten Statten und Gebauden zu erzahlen. Er flocht in<br />

seine Geschichten eine Anzahl Anekdoten ein, wodurch sein Buch besser lesbar wurde. Die<br />

Seiten 50 und 51 berichten uber die Kreuzherrenkirche in Dusseldorf. Das Buch von R.


130 KRONIEK<br />

Haass nannte er die bis heute massgebende Arbeit iiber den Orden der Kreuzherren. In die-<br />

sem Buch kann er nicht gelesen haben, dass die Kreuzherren aus Belgien nach Dusseldorf<br />

gerufen wurden. Ueber die Kirche hat er nichts Neues aufgezeichnet. Nach der Aufhebung<br />

des Klosters machte man daraus erst ein Tabaklager, danach einen Pferdestall, spater ein<br />

preussisches Montierungsdepot. Jetzt ist die Kirche ein Museum. Das Kloster verschwand im<br />

Jahre 1888 restlos vom Erdboden.<br />

P. v. d. Bosch<br />

HOEI. In Journal des Anciens Sainte-Croix Hannut, Hannut, nr. 32, 16 biz. verscheen<br />

onder het motto ,,Retour aux sources" de homilie die prior Joseph Boly op 12-11-1982, bij<br />

het 25 jarig bestaan van de belgische provincie van de kruisheren, te Hoei in de collegiale<br />

kerk hield : En avant! Pour un 25me anniversaire, p. 5-7. Hierna volgt aan de hand van A.<br />

DURAND en M. GOYENS een lijst van de voornaamste data uit de kruisherengeschiedenis<br />

van 1211-1982, Les Grandes Heures de I'Ordre des Croisiers op p. 8-9, en van M. GOYENS,<br />

Les Grandes Heures de Sainte-Croix Hannut; tenslotte een kort overzicht van de orde in de<br />

hedendaagse wereld p. 10 en 15. Het geheel is geillustreerd met 15 fotos en tekeningen.<br />

Een blijvende herinnering aan een mooie viering van de belgische provincie te Hoei.<br />

A. Ramaekers<br />

HOHENBUSCH. Im Jahre 1980 gab die Stadt Erkelenz ein wunderschones Bilderbuch<br />

heraus: Erkelenz (Rheinland-Verlag, 105 S.). Der Text wurde von Friedel Krings verfasst<br />

und die Photos wurden von Klaus Barisch aufgenommen. Wie Doveren war auch Erkelenz<br />

eine romische Siedlung. Reinhald II. von Geldern verlieh im Jahre 1326 Erkelenz Stadtrech-<br />

te. Die Stadt Erkelenz lag tatsachlich im Schnittpunkt der Fernhandelstrassen Koln-<br />

Antwerpen und Aachen-Duisburg-Dusseldorf. Auf Seite 69 ist ein Photo einer spatgoti-<br />

schen Madonna, die nun in der Kirche von Golkrath, westlich von Erkelenz, aufbewahrt<br />

wird, widergegeben. Die Madonna ist ein 83 cm grosse Eichenholz-plastik der Zeit kurz<br />

nach 1500 und steht dem ,,Meister von Elsloo" an der Maas nahe. Dieser Bildhauer war<br />

von 1515-1535 tatig und zahlt zur beruhmten niederrheinischen Bildschnitzerschule (s.<br />

Prof. Dr. J. TMMERS, De Kunst van het Maasland, II, S, 164 u.f.). Das Kunstwerk durfte<br />

aus dem Kreuzherrenkloster Hohenbusch stammen. In derselben Kirche wird noch eine Ka-<br />

sel aus Hohenbusch aufbewahrt. Die Kasel ist aus roten Sammt mit Granatapfelmuster an-<br />

gefertigt. Auf dem Kreuz sind Abbildungen der hh. Helena, Gereon, Maria, Johannes des<br />

Taufers und Maria Magdalena gestickt; auf dem Vorderstab Abbildungen des hi. Quiriacus<br />

und des hi. Andreas. Unten am Kreuz war friiher noch das Wappen des Kreuzherren-<br />

klosters Hohenbusch zu sehen (s. E. Meves, Das Wappen des alten Kreuzherrenklosters<br />

Hohenbusch, in Heimatkalender des Erkelenzer Lande, 1952, S. 49-50.).<br />

P. v. d. Bosch<br />

HOHENBUSCH. Die Zeitung Erkelenz, Stadt und Land vom 14. Juli 1983 enthalt die<br />

Nachricht, dass die Stadt Erkelenz das ehemalige Kreuzherrenkloster Hohenbusch mitsamt<br />

dem dazugehorigen Gutshof und den Landereien im Gesamtumfang von 270 Morgen gekauft<br />

hat. Uber die Verwendung des Klosters bestanden noch keine konkreten Vorstellun-<br />

gen. Es stand fest, dass die Unterhaltung und Pflege des Klostergebaudes zu Lasten der<br />

Stadt gingen. Dadurch scheint das Gebaude fur die Zukunft gesichert. Was die Stadt mit<br />

dem neu erworbenen Kulturbesitz machen soil, weiss man nicht. Die Stadt hat schon ange-<br />

fangen, die Gebaude von aussen zu renovieren und hat einen Teil des Stadtarchivs in dem<br />

Gebaude untergebracht.<br />

P. v. d. Bosch


KRONIEK 131<br />

HOHENBUSCH. ,Jedenfalls ist es unsere Pflicht, das Andenken an die ehrwiirdigen hoch-<br />

gelehrten und wohltatigen Patres nicht untergehen zu lassen, sondern es auch innerhalb unserer<br />

Pfarrgeschichte der Nachwelt weitergeben." So iesen wir auf Seite 159 des Buches:<br />

1100 Jahre Doveren St. Dionysius. 880 Jahre der ersten urkundlichen Erw'dhnung unserer<br />

Pfarre, Doveren, 1978, 173 S. Der Verfasser dieser Geschichte der Pfarre Doveren ist Heinrich<br />

Schroiff, seit dem Jahre 1964 Pfarrer in Doveren. Aus zwei Griinden hielt er es fur richtig, in<br />

der Pfarrgeschichte von Doveren auch die Geschichte des ehemaligen Kreuzherrenklosters<br />

Hohenbusch zu erzahlen. ,,Denn die Geschichte von Hohenbusch, angefangen von der Kapelle<br />

auf dem alten Konigshof aus der Zeit Karls des Grossen bis zur Blute und der Vernichtung<br />

des vornehmsten Kreuzherrenklosters der Rheinlande, bildet ein goldenes Ruhmesblatt<br />

in der Vergangenheit Doverens''. Der Schreiber der Pfarrgeschichte hat es um so lieber ge-<br />

tan, weil seine erste historisch kritische Untersuchung die Niederlassung der Kreuzherren in<br />

Aachen war (Die Kreuzherren in Aachen, eine historische Untersuchung, Aachen, 1939).<br />

Leider handeln nur sieben Seiten dieses Buches von Kloster Hohenbusch. Und das Buch<br />

enthalt wohl eine lesbare Geschichte der Pfarrei, eine kritisch-historische Untersuchung ist<br />

es nicht. Leider fehlen dafur die so notigen Anmerkungen, in welchen man auf die<br />

Fundstatten der Urkunden und Akten hinweist. Bestimmt kann er seine Behauptungen begriinden.<br />

Aber man weiss gar nicht, welche Urkunden und Akten er studiert hat und, wo<br />

sie sind. Man kann also seine Behauptungen nicht uberpriifen, man kann auch nicht auf<br />

seine Arbeit weiterbauen. Auch ist seine Geschichte nicht chronologisch. Er gerat vom Hundertsten<br />

ins Tausendste und kommt manchmal vom Thema ab.<br />

Der Verfasser schreibt: das Dorf Doveren ist sehr alt. Die Kelten wohnten schon da. In<br />

der romischen Zeit war Doveren ein Rastplatz fur romische Soldaten und Handler. Hier ka-<br />

men mehrere Heerwege zusammen : ein Weg von Venlo via Briiggen, Arsbeck, Golkrath<br />

nach Doveren, ein Weg von Birgelen via Ratheim, Millich nach Doveren und ein Weg von<br />

Jiilich via Tetz, Korrenrig nach Doveren. Das Dorf war also ein Knotenpunkt von Wegen.<br />

Doveren ist, so schneidet der Verfasser auf, viel alter und ausgedehnter als die naheliegende<br />

Stadt Erkelenz. Doveren war lange vor Erkelenz ein Pfarrort mit einer Mutterkirche, die aus<br />

der Zeit der ersten Christianisierung stammte. In Hinsicht auf das Kreuzherrenkloster Ho<br />

henbusch tut es dem Pfarrer sehr leid, dass man heutzutage immer schreibt, dass Hohen<br />

busch in der Nahe der Stadt Erkelenz liegt. Hohenbusch, so behauptet der Pfarrer ist weder<br />

mit der Stadt noch mit der Pfarre Erkelenz in Verbindung gewesen. Das Kloster gehorte zu<br />

Doveren. Es gab damals mehr Verbindungen mit dem Dorf Doveren.<br />

Wir werden diese noch erwahnen. Die Urkunden und Akten im Staatsarchiv in Diisseldorf<br />

lehren uns, dass Hohenbusch genau so viele oder sogar mehrere Verbindungen hatte<br />

mit anderen Dorfern, z.B. Lovenich, Baal, Granterath, Klein Gladbach, Matzerath, Was-<br />

senberg und Houverath. Als im Jahre 1580 ein furchtbarer Brand die Stadt Erkelenz ver-<br />

zehrte, erklarten die Kreuzherren von Hohenbusch sich sofort bereit, die erste Not zu lindern.<br />

Bestimmt gab es vorher und nachher Verbindungen.<br />

Pfarrer Schroiff teilt uns nicht mit, ob Doveren auch im Mittelalter ein Knotenpunkt von<br />

Strassen war. Die Stadt Erkelenz war durch ihren Handel tatsachlich ein Knotenpunkt.<br />

Es ist sicher, dass das Kreuzherrenkloster in einem Gebiet gegriindet wurde, in welchem<br />

Strassen zusammenkamen. Man kann heutzutage noch wahrnehmen, dass viele Strassen<br />

nach Hohenbusch fuhren. Pfarrer Schroiff schreibt, dass die Leute in den Dorfern um Ho<br />

henbusch herum noch immer reden von ,,den guten Herren von Hohenbusch". Viele Leu<br />

te, nicht nur Arme und Pilger, sondern auch Adlige, Burger und Bauern sind die Strassen<br />

nach Hohenbusch eingeschlagen und hofften auf Hilfe. Die Kreuzherren von Hohenbusch<br />

waren immer dazu bereit, wenn es ihnen moglich war. Als im Jahre 1302 die Eheleute Goswin<br />

und Bertha Hugenraedt die Initiative ergriffen, in Doveren ein Kreuzherrenkloster zu<br />

griinden, hatten sie irgendwo — vielleicht in der Stadt Iimburg, dem Mittelpunkt des Her-<br />

zogtums Limburg, wozu Doveren gehorte — die Kreuzherren kennengelernt und waren da-<br />

von (iberzeugt, dass die Kreuzherren zwischen Doveren und Erkelenz, wo viele Wege zu-


132 KRONIEK<br />

sammenkamen, ihre Arbeit segensvoll leisten konnten, namlich Gebet und Hilfe fur die be-<br />

durftigen Menschen. Das Aachener Marienstift war geneigt, diese Initiative zu unterstiitzen,<br />

gab seinen Hof und seine Giiter dem neuen Kreuzherrenkloster in Erbpacht und schenkte<br />

ihm die alte Kapelle zu Hohenbusch.<br />

Hierzu passt sehr gut die Behauptung des Pfarrers Schroiff, dass die Kreuzherren von Ho<br />

henbusch besonders dem kleinen Mann geholfen haben. Kleine Leute konnten immer von<br />

den Kreuzherren von Hohenbusch ein Grundstiick von zwei bis sechs Morgen pachten. Sie<br />

waren also imstande, fur sich selbst eigene Lebensmittel zu erzeugen und sich auf die Land-<br />

wirtschaft zu veriegen. Auf Seite 155 schreibt der Pfarrer : ,,So ist Tatsache und Moglichkeit<br />

geworden, dass die Ortschaften Houverath, Matzerath, Hetzerath und Granterath sich aus<br />

wenigen Familien zu Dorfern entwickelten. Die anderen Giiter in unserere Gegend waren<br />

trotz ihres betrachtlichen Umfanges stets nur an einen einzigen Herrn iiberlassen oder ver-<br />

pachtet, der allein den Gewinn einzog, wahrend die Anwohner Knechte oder Landarbeiter<br />

waren und bleiben mussten. Fiir diese gab es kein Hoherstreben auf sozialem Gebiet. Dieser<br />

Unterschied macht es uns verstandlich, dass die Herren von Hohenbusch in der ganzen<br />

Gegend aussergewonlich beliebt und geehrt waren''. Die gleiche Entwicklung nehmen wir<br />

in der Umgebung des ehemaligen Klosters Falkenhagen wahr.<br />

Aber wann die Kreuzherren angefangen hatten, das zu tun, mochten wir noch gern iiberpriifen.<br />

Die Kreuzherren von Hohenbusch uberschuttet der Pfarrer von Doveren mit Lob wegen<br />

ihres religiosen Einflusses: ,,Der religiose Einfluss der Kreuzherren war in unserer Pfarre<br />

und der weiteren Umgebung jedenfalls sehr gross. Die Klosterzucht zu Hohenbusch bewahrte<br />

sich besonders zur Zeit der Reformation. Als die Zahl der Weltpriester klein war,<br />

und die Sitten locker zu werden drohten, zog die katholische Bevolkerung der hiesigen Ge<br />

gend scharenweise nach Hohenbusch, wo damals 30 Monche (?) waren, die auch als Glaubenverteidiger<br />

die Gegend durchwanderten, um alle zu schutzen und zu belehren, die un-<br />

wissend und schwankend waren''.<br />

Beachtenswert ist es, wenn der Pfarrer iiber die Prozessionen in Doveren erzahlt: ,, Am<br />

Feste Kreuzauffindung wird die erste hi. Messe (in Doveren) um funf Uhr gefeiert, die<br />

zweite als Lesemesse um sieben Uhr. Anschliessend wird in Prozession nach Hohenbusch gezogen.<br />

Dort wird zuerst gepredigt. Nach dem Hochamt gehen die Teilnehmer ohne Prozessionsordnung<br />

nach Hause". ,,Dienstag in der Bittwoche ist die hi. Messe um ein halb acht<br />

Uhr und Prozession nach Hohenbusch". (S. 91). ,,Die Gottestracht wird am Dreifaltigkeitssontag<br />

gefeiert''. Nach dem Hochamt in der Pfarrkirche um sieben Uhr zieht die Pro<br />

zession erst zum Weyerhof, dann bis Kuhlerhof und dann nach Hohenbusch. An die Pforte<br />

des Klosters erwarten der Prior und die anderen Patres die Prozession." ,,Der Prior tragt<br />

das Hochwiirdigste zur Klosterkirche. Hier beginnt sofort das Hochamt. Nach demselben<br />

nimmt wieder der Prior die Monstranz und tragt sie bis zum steinernen Kreuz, wo er sie an<br />

einen von den beiden Paters iibergibt, die von Hohenbusch mit uns ziehen. Dieser Pater<br />

tragt das Hochwurdigste bis zum Steinkreuz im Granterather Feld. Hier wird der Segen er-<br />

teilt. Jetzt nimmt der zweite Pater das Hochwurdigste und tragt es bis Hetzerath" (S. 92)<br />

,, Am Feste des hi. Laurentius beginnt die erste Messe um funf Uhr, um sechs Uhr ist die<br />

zweite Messe ohne Predigt und Gesang. Danach wird in Prozession zum Kloster Hohen<br />

busch gezogen. Dort wird Hochamt und Predigt gehalten ; worauf der Pfarrer mit der Pro<br />

zession zur Pfarrkirche zuriickkehrt" (S. 92).<br />

Dass nicht nur aus Doveren eine Prozession nach Hohenbusch zog, lesen wir in einer<br />

Chronik von Lovenich, sudlich von Erkelenz. Am 22 Dezember 1756 zog eine Prozession<br />

aus diesem Dorf nach Hohenbusch. Die Beteiligung was gross. Es war eine Prozession zu<br />

Ehren einer Partikel vom Kreuz Jesu in Hohenbusch. Man konnte einen volkommenen<br />

Ablass gewinnen. In der Klosterkirche wurde eine Predigt gehalten und danach zogen die<br />

Menschen durch das Karree des Klosters. Auch am 3. Mai 1757 zog eine Prozession aus Lo<br />

venich nach Hohenbusch zu Ehren der Kreuzpartikel (Erkelenzer Geschichts- und Alter-


KRONIEK 133<br />

tumsverein, Heft 5 : Chronik von Lovenich, 1750-1776, Aufzeichnungen von Gottfried von<br />

Berg, herausgegeben von Justizrat Dr. Wilhelm Weisweiler, Erkelenz 1923, S. 85, 89). In<br />

Erkelenz feierte man besonders am 3. Mai das Fest der Kreuzauffindung {Chronik von 16-<br />

venich, S. 45).<br />

Zwischen Doveren und Hohenbusch gab es mehrere Verbindungen. Das Kloster Hohenbusch<br />

war fur den Unterhalt eines Teiles der Kirche in Doveren verantwortlich. Viermal erwahnt<br />

Pfarrer Schroiff dies (S. 12, 42, 154, 157). Wir wissen trotzdem nicht, wofur das<br />

Kloster verantwortlich war. Jedenfalls fur die Seitenschiffe der Kirche. Auf Seite 12 schreibt<br />

der Pfarrer: ,, auch waren die Kreuzherren von Hohenbusch verantwortlich fur den Turm ",<br />

aber auf S. 154 : ,,fur die Zugange zur Kirche" und auf S. 157 : ,,fur einen Teil des Zu-<br />

ganges zur Kirchpforte ".<br />

Der Kreuzherr Russelius stammte nicht aus dem Kreuzherrenkloster in Koln; er war<br />

Mitglied des Kloster in Huy und wurde spater Prior des Klosters in Suxy (Belgien). Der<br />

Kreuzherr Aegidius de Vrese war in das Kloster in Koln eingetreten und nicht in Hohen<br />

busch. Das Kloster Hohenbusch war kein adliges Kloster und wir haben noch nirgendwo ge-<br />

lesen, dass es Mitglied des Reichrates war.<br />

Wenn der Verfasser dieses doch lesenswerten Buches iiber die Geschichte der Pfarrei Do<br />

veren das Buch von R. R. Haass : Die Kreuzherren in den Rheinlanden studiert hatte, hatte<br />

er bemerkt, dass zwei Familien, die in Doveren wohnhaft waren, bei der Griindung von<br />

mehreren Kreuzherrenklostern mitgewirkt haben, namlich die Familie Hompesch bei der<br />

Griindung der Kloster Wickrath und Ehrenstein, und die Familie von Spiering bei der<br />

Griindung des Klosters Wegberg.<br />

P. v. d. Bosch<br />

KEULEN. De Keulse karthuizer Johan Reckschenckel, die 5 april 1611 te Keulen op 87<br />

jarige leeftijd stierf, stond bekend om zijn strenge levenswijze en zijn voortdurende studie<br />

van de kerkvaders. Als prior liet hij teksten uit hun werken op panelen of op de muren<br />

schilderen. Ook liet hij een verzameling van de privileges van de Keulse karthuize sa-<br />

menstellen, verfraaide de kerk, vernieuwde de klok van het klooster en schafte voor 't eerst<br />

ijzeren kachels aan. Naast enkele geestelijke geschriften liet hij ook een handschriftje na dat<br />

onlangs door Chr. De BACKER werd uitgegeven: Receptenboek van de Keulse Karthuizer<br />

Joannes Trevirensis (einde I6e eeuw), als nr. 9 van de reeks Scripta. Mediaeval and Renais<br />

sance Texts and Studies (UFSAL), Brussel, 1983. Johannes verzamelde uit allerlei bronnen<br />

recepten, 77 stuks, waarvan er 20 uit meerdere mannen- en vrouwenkloosters afkomstig<br />

zijn. Naast een ,,geestelijk recept" en een beschrijving van de eigenschappen van de lau-<br />

rier, zijn 61 recepten van medische en 14 van technische aard. Naast enkele regels over het<br />

Keulse Kruisherenkiooster bij de behandeling van de bronnen (p. 15), staat p. 89 een re<br />

cept dat Johannes van de kruisheren kreeg. De inhoud wijst op het gebruik ervan in het<br />

scriptorium, dat ook toen nog gebruikt werd (zie Bibliotheca manuscripta Fratrum Ordinis<br />

S. Crucis, I, St.-Agatha, 1951, p. 164 w). We laten de latijnse tekst, met vrije vertaling<br />

door dr. A. Zwart, hier volgen, al zal het in deze tijd van papierovervloed wel niet meer<br />

worden gebruikt.<br />

(76) Religiosi fratres Cruciferi Colonienses informationem subscriptam nobis communi-<br />

carunt anno 1574 cum essem sacrista. Ad faciendum cretam qua fricantur loca rasa perga-<br />

meni vel papiri, ut incaute non fluat. Radatur cum cultello de creta vera in vas aliquod<br />

multum vel parum. Deinde accipiatur lac ovinum val caprinum, si alterum eorum possit habere,<br />

si non ampiatur lac vaccium verum et miscatur cum albugine ovi quod sit purificatum<br />

per spongiam, et sint duae partes de lacte, et una de albugine.postea commisceatur totum<br />

simul, sed materia maneat adeo spissa quod vix poterit fundi in sacellos ad hoc preparatos<br />

materia predicto modo preparata fundatur ad sacellos per cornum quemadmodum farcimina<br />

farciuntur, et suspendantur ad aerum ut indurescat, sed non ad solem.


134 KRONIEK<br />

De kruisbroeders van Keulen hebben ons in 1574 — ik was toen sacrista — de volgende<br />

informatie gegeven om een soort krijt te maken, waarmee men afgekrabte kale plaatsen op<br />

perkament of papier kan inwrijven en glad maken zonder gevaar voor vlekken.<br />

Met een mesje schraapt men krijtstof — veel of weinig — van een goed stuk krijt in een<br />

kom. Men mengt vervolgens schapen- en geitemelk, als die voorhanden is —, anders ge-<br />

bruikt men zuivere koemelk, met het wit van eieren, die men eerst met een spons gereinigd<br />

heeft. De verhouding is twee derde melk en een derde eiwit. Men roert dan alle ingredien-<br />

ten goed dooreen, maar het moet wel een echt dikke brij zijn, die men maar niet zo ge-<br />

woon in de gereedgemaakte zakjes kan gieten. Om de zakjes te vullen kan men gebruik<br />

maken van een hoorn of trechter, zoals men bij het worst-maken ook het fijngemaakte vlees<br />

bijeen perst. Tenslotte hangt men de zakjes buiten te drogen om de substantie hard te laten<br />

worden. Stel ze echter niet bloot aan de zon.<br />

A. Ramaekers<br />

KEULEN. In het Historisch Archief van de stad Keulen bevindt zich in een handschrift<br />

der Kruisheren een traktaat: Tractatus de modo perveniendi ad veram et perfectam dei et<br />

proximi dilectionem (GB4 257, 135 r-228 v). Dr. J. Vennebusch kon de auteur van dit tractaat<br />

niet aanwijzen (VENNEBUSCH, Die Theologischen Handschriften des Stadtarchivs Koln,<br />

II, p. 262-263.) Kent Emery Jr. schrijft, dat het tractaat werd toegeschreven aan Dionysius<br />

de Kartuizer, maar dat de Kartuizer Heinricus Arnoldi de Alvedia waarschijnlijk de auteur<br />

is (Kent EMERY Jr. : Lovers of the World and Lovers of God and neighbor: Spiritual Com<br />

monplaces and the Problem of authorship in the fifteenth Century in Historia et spirituali-<br />

tas Cartusiensis. Acta, Belgie 1982, p. 177-219).<br />

P. v. d. Bosch<br />

In Kolner Domblatt. Jahrbuch des Zentral-Dombau-Vereins, 1983, Koln, 304 S. gab<br />

Gottfried Amberg den Aufsatz heraus: Der Gottesdienst des Kolner Domstiftes im 16.<br />

Jahrhundert (S. 197-230). Der Verfasser erwahnt u.a. die viele Prozessionen, die in der<br />

Stadt Koln gehalten wurden. Die Pfarrkirchen und der Ordensklerus beteiligten sich auf ih-<br />

re Weise an diesen feierlichen Umgangen. An bestimmten Punkten des Weges stellten sie<br />

sich mit ihren Heiligtiimern auf und bauten einen Altar. Die Kreuzherren erwarteten die<br />

Prozessionen am Perlenpfuhl, einer Strasse, die friiher und noch heute zwischen der Her-<br />

zogstrasse und Hohestrasse zu finden ist und in der Nahe des damaligen Kreuzherren-<br />

klosters lag.<br />

P. v. d. Bosch<br />

KOLEN-KERNIEL. Onder de titel Toeristische raadgevingen in Dietsche Warande en<br />

Belfort, CXXVIII, 1983, p. 314-315 schrijft Marnix Gijsen een stukje over het klooster Ko-<br />

len en het daar bewaarde kostbare reliekschrijn van de H. Odilia. Natuurlijk geeft hij geen<br />

onbekende gegevens over schrijn en klooster, maar hij weet heel geestig zijn bezoek daar,<br />

samen met zijn reeds gehuwd nichtje die door een nonnetje ,,zo sluw als het bijbelse ser<br />

pent" de heerlijkheden van het kloosterleven krijgt voorgespiegeld, te beschrijven. De<br />

zuster hoort dat het nichtje gehuwd is, en verzucht dat de meisjes zo jong trouwen. Maar de<br />

aantrekkingskracht van het eenzaam gelegen klooster met de kostbare schat, ,,het oudste<br />

schilderij dat ons land bezit" en dat ,,een meesterstuk is dat stellig dateert van voor<br />

1292", komt in dit stukje duidelijk uit en zal menigeen die op een mooie dag van echte<br />

schoonheid wil genieten, naar Kolen leiden. Er wordt wel gezegd dat het schrijn afkomstig<br />

is van een kloostergemeenschap van Hoei, maar de kruisheren worden niet vermeld.<br />

A. Ramaekers


KRONIEK 135<br />

LUIK. JOHANNES Natali - JOHANNES NOE. Na al hetgeen Dr. A. Ramaekers in de vorige<br />

twee jaargangen hierover geschreven heeft (Clairlieu, 40, 1982, 45-50 ; 41, 1983, 173-177),<br />

zij het mij vergund, er nog eens op terug te komen. De vraag is : hebben we hier met een<br />

of twee personen te doen ?<br />

Waar ontmoeten we Johannes Natali en Johannes Noe in de handschriften ? In LUIK,<br />

UNlVERSITEITS-BlBUOTHEEK, 258 B, fol. lr - 182r: fol. 110v : ,,Explicit manipulus curato-<br />

mm per me Johannem natali colonie studentem Anno A nativitate domini mmo<br />

ccccmoxliiij ° in festo sancti gereonis inceptus et in profesto beate cecilie finitus Deo g-*cias<br />

Deo gracias''.<br />

fol. 182r: ,,Explicit... per manusJohannis natalis xiij februarii anno 1447 ". (J.-P. DEPAIRE,<br />

La Bibliotheque des Croisiers de Huy, de Liege et de Namur, II, Liege 1970, 210-211).<br />

In LUIK, GROOT-SEMINARIE, 6H17, fol. 153r-192r: fol. 188V: ,,Explicit libellus per pulcra<br />

exempla inflammans ad devotam horarum persolucionem finitus anno domini m° cccc 1<br />

quinto infra octavam sancti martini Deo gracias''.<br />

fol. 192r: ,,Explicit exposicio oracionis dominice per manus fratris Johannis noe. orate pro<br />

eo". (DEPAIRE, o.c, II, 238bis-239).<br />

In L.U.B., 1 C, de glossen bij fol. 3r-128v : fol. 128V: ,,Glosam predicti libri complevit<br />

frater Johannes noe in profesto sancti martini anno domini millesimo ccccmo 1 vj Orate pro<br />

eo intuitu caritatis". (DEPAIRE, o.c. , II, 170).<br />

In L.G.S., 6 N 1 : fol. 25V : ,,Explicit liber sancti bernardi Abbatis de gracia et libero arbitrio<br />

per manus fratris Johannis natali anno domini mmo cccclviij0 mensis octobris die penultima<br />

Deo Gracias. orate pro eo 1 pr n. ex caritate".<br />

fol. 49V : ,,Explicit sermo cuiusdam venerabilis doctoris sacre theologie de differenciis peccatorum<br />

quem misit Reverendissimo in Christo patri ac domino nostro Archi-episcopo Coloniensi<br />

Scriptus per fratrem Johannem noe conventualem leodiensem ordinis Sancte Crucis<br />

Orate pro eo. anno domini 1463 ".<br />

fol 174V: ,,Explicit tractatus contra sectam vaudensium per reverendum magistrum Johan<br />

nem Tinctoris sacre theologie professorem eximium, Canonicum Tornacensem compilatus<br />

Scriptus vero per fratrem Johannem noee tornaci tune commorantem anno scilicet domini<br />

Millesimo cccc°lxmo mensis septembris die decimanona orate legentes pro eo quia multum<br />

indiget".<br />

fol. 235V: ,,Explicit sermo synodalis per manum fratris Johannis noe. orate pro eo ex carita<br />

te". (DEPAIRE, o.c, II, 251).<br />

In L.U.B., 219 C : fol. 190r: ,,Expliciunt sermones bead bernardi doctoris melliflui completi<br />

in profesto eiusdem anno domini millesimo quadringentesimo seagesimo tercio per<br />

manus fratris Johannis noe" (DEPAIRE, o.c, II, 203).<br />

In L.U.B., 33 C, fol. lr-112r: fol. 29V: ,,Explicit ... finita in vigilia Penthecostes anno<br />

lxvj".<br />

fol. 88V: ,,Explicit ... per manus fratris Noe..." (DEPAIRE, o.c, II, p. 171-172).<br />

In L.G.S., 6 M 8, fol. 2r3\ l4r-24r: fol. 24r: ,,Explicit tractatus quidam de vij donis<br />

sancti spiritus editus a venerabili magistro Johanni tinctoris sacre pagine professore quon<br />

dam canonico ecclesie beate marie virginis tornacensis Scriptus per manus fratris Johannis<br />

noe in conventu tornacensi fratrum sancte crucis anno domini 1470 ipso die sancti apollinaris<br />

Orate pro eo". (DEPAIRE, o.c, II; 245-246; A. VAN ASSELDONK, in Clair-Lieu, 14,<br />

1956, 83-84).<br />

Tenslotte in het colophon van Brussel, Kon. Bib., Sectie L P, A 2243-53, hs C, fol.<br />

18r"v : ,,Explicit tractatus contra sectam vaudensium per reverendum magistrum Johannem<br />

tinctoris sacre theologie professorem eximium Canonicum tornacensem compilatus Scriptus<br />

vero per fratrem Johannem noee tornaci tune commorantem anno scilicet domini millesimo<br />

cccc° lxmo mensis septembris die decimanona". (Manuscrits dates conserves en Belgique,<br />

III, Bruxelles-Gand, 1978, 96-97 ; Planche 691).<br />

A. VAN DE PASCH maakte in de Bibliotheca Manuscripta Fratrem Ordinis Sanctae Crucis,<br />

I [Sint Agatha 1951] een onderscheid tussen Johannes Natali en Johannes Noe : p. 25 (sub :


136 KRONIEK<br />

Amanuenses van Luik): ;,fr Johannes Natali Coloniae studens 1444: [L.U.B.] 335<br />

(258)...; fr Johannes Noe 1456: [L.U.B.] 421 (1); 1463: [L.U.B.] 171 (219)"; p. 114:<br />

„ Van Luik schreven ... Johannes Noe in 1463 [L.G.S.] 6N1; fr. Johannes Natali in 1458<br />

[L.G.S.J6N1".<br />

In U. BERLIERE, Monasticon beige, II, Maredsous-Liege, 1928-1955, p. 416 schreef hij:<br />

,Jean Natali, e"crit en 1444, alors qu'il etait etudiant a Cologne et en 1458 ; ... Jean Noe,<br />

en 1456 et en 1463 ...". Maar vermoedelijk is bij A. van de Pasch nooit de vraag opgekomen,<br />

of met die twee namen een en dezelfde persoon kon worden aangeduid. A. VAN As-<br />

SELDONK drukte in C/air-Lieu, 14, 1956, 83 de drie colophons van L.G.S., 6N1 af waarin<br />

de naam van Johannes Noe voorkomt. Omdat hij het eerste colophon met de naam van Jo<br />

hannes Natali wegliet, veronderstelde hij wel, dat dit een andere persoon is.<br />

J.-P. DEPAIRE daarentegen nam zonder meer aan, dat we met een persoon te doen hebben<br />

: ,,11 signe sous le nom de Noe* ou Natali" (DEPAIRE, o.c, I, 95-80).<br />

Ook in Manuscrits dates conserves en Belgique, III, 97 spreekt men over ,Jean Noe, alias<br />

Natalis, croisier de liege". A. RAMAEKERS achtte zich niet bevoegd, om deze kwestie uit te<br />

maken, maar sloot zich aan bij J.-P. Depaire, die zoveel tijd en studie heeft besteed aan de<br />

handschriften van de Kruisheren. We hopen hier aan te tonen, dat deze keuze de juiste<br />

was.<br />

L.G.S., 6N1 is heel belangrijk voor ons doel, omdat hier in eenzelfde hand een afschrift<br />

van Johannes Natali naast werk van Johannes Noe voorkomt. Als we hier de hybrida currens<br />

(brevitura) van Johannes Natali vergelijken met die van Johannes Noe (Vgl. L.G.S., 6N1,<br />

fol. 25V met fol. 174V), dan blijkt er geen wezenlijk verschil te bestaan. Dit geeft de<br />

doorslag voor de condusie : Johannes Natali = Johannes Noe. L.G.S., 6N1 lijkt een verzamelhandschrift<br />

te zijn, waarin een aantal afschriften van eenzelfde scriptor zijn bijeen geplaatst.<br />

In dit verzamelhandschrift zijn wel kleine afwijkingen in het schrift te bespeuren,<br />

maar dat kan o.a. samenhangen met het schrijfmateriaal dat door de scriptor op verschillende<br />

tijden werd gebruikt.<br />

Ook de glossen in L.U.B., 1C, fol. 3r-128v lijken van dezelfde hand te zijn (Zie L.U.B.,<br />

1C, fol. 125V).<br />

De hand van Johannes Natali in L.U.B., 258B wijkt enigszins af; let b.v. op de vorm van<br />

de d en van de p ; maar toch is de overeenkomst ook zo groot, dat de verschillen geen onoverkomelijk<br />

bezwaar vormen tegen de identificatie met Johannes Noe van L.G.S., 6N1<br />

(.Zie L.U.B., 258B, fol. 110v); de overeenkomst is het grootste in de sermo synodalis van<br />

Johannes Tinctoris in L.G.S., 6N1, waar de d en de p weer eenzelfde vorm vertonen (Zie<br />

L.G.S., 6N1, fol. 235V).<br />

Een aparte moeilijkheid biedt Brussel, Kon. Bib., sectie LP, A 2243-53, hs C. Dit hand<br />

schrift bevat hetzelfde tractaat van Johannes Tinctoris (Contra sectam Vaudensium) als<br />

L.G.S., 6N1, fol. 160r-174v en is volgens het colophon op dezelfde datum (19 September<br />

1460) door frater Johannes noee in Doornik voltooid (Deze schrijfwijze van de familienaam<br />

komt alleen voor in het colophon van het Brusselse handschrift en in dat van L.G.S., 6N1,<br />

fol. 174V; vergelijk in het colophon van L.G.S., 6N1, fol. 174V ook de eerste e van noee<br />

met de e van het voorafgaande Johem). Het schrift van het Brusselse handschrift wijkt nogal<br />

af; vooral is er een groot verschil tussen de wijze van afkorten en samentrekken in de beide<br />

handschriften. Ook is de tekstweergave in het Brusselse handschrift niet helemaal zuiver<br />

(vgl. het Brussels hs, fol. 18r met L.G.S., 6N1, fol. 174V). In Manuscrits dates conserves en<br />

Belgique, III, p. 97 beweert men terecht: ,,L'ecriture de celui-ci est nettement distincte de<br />

celle de Jean Noe, alias Natali, croisier de Liege".<br />

Het is al een beetje eigenaardig, dat Johannes Noe, kruisheer van Luik, op dezelfde dag<br />

in Doornik tweemaal hetzelfde werk beeindigde. Maar het is nog veel vreemder, dat een an<br />

dere kruisheer met de naam Johannes Noe ditzelfde handschrift op dezelfde dag in Doornik<br />

maakte. Waar ligt de oplossing van dit raadsel ? Ik denk, dat het Brusselse handschrift een<br />

niet veel later door een anonymus vervaardigde copie is van L.G.S., 6N1, fol. l60r-174v,


KRONIEK 137<br />

met colophon en al. Zo heeft men een verklaring voor het verschil in schrift en voor de<br />

tekstafwijkingen en misschien ook voor het weglaten van het slot van het colophon van<br />

L.G.S., 6N1, fol. 174V : „ Orate legentes pro eo quia multum indiget".<br />

Al deze gegevens worden bevestigd door het leven van Johannes Natali. Bij de samenstelling<br />

van zijn curriculum vitae zijn we, buiten de colophon van de handschriften, vooral aan-<br />

gewezen op : E. REUSENS, Matricule de I'Universite de Louvain, I, Bruxelles, 1903 : p. 143 :<br />

[1440] 17 : Johannes Natalis, Leod. dioc. p. 150 : [1443] 32 : Johannes Natalis, Leod. dioc.<br />

Noot op p. 150: Determinavit 14 novembris 1442: .Johannes Natalis de Leodio". H.<br />

KEUSSEN, Die Matrikel der Universitat Koln, I, Bonn 19282 : p. 108 (sub : Professoren der<br />

Artisten-Fakultat (Bursa Laurentiana)): 1446-1448 Joh Natali de Leodio al. de Momalia. —<br />

1444 imm; 1446 m.art. — 1442 b. in Lowen. — 1448 b. decret. 222, 41. p. 478 : 222 [28<br />

juni-9 oct. 1444], 41: Joh. Natali, cl. Leod. d. ; iur; s. Noot op p. 478 : j^i^ [p. 6* :<br />

Ebenso glaubte ich nicht die ofter vorkommende Hand ... vernachlassigen zu diirfen; sie<br />

weist regemafiig auf bemerkenswerte Personen hin und gibt einen direkten Fingerzeig fur<br />

ihr Ansehen.] — 1420 procur. curie Leod: Urkunden des Kolner Stadtarchivs n. 9590;<br />

1440 in Lowen, det. 1442 l4/ll : REUSENS, Matr., I, 143, 17.150, 32. — de Leodio, 1446<br />

20/4 inc. sub. m. Joh. Achilmer de Scocia; al. de Momalia, 8/10 rec. — 1447 *9/5 Examinator.<br />

— m. art., 1448 b. deer. : HASK, Abt. Universitat 126, 12b..<br />

Hieruit kunnen we opmaken, dat Johannes Natali tegen het einde van de 14C eeuw gebo-<br />

ren werd in Momalle (Prov. Luik). In 1420 was hij als procurator verbonden aan de curie<br />

van Luik. Pas twintig jaar later liet hij zich inschrijven aan de universiteit van Leuven, waar<br />

hij in 1442 in de artes-faculteit het baccalaureaat behaalde. Het jaar daarop liet hij zich op-<br />

nieuw inschrijven aan de Leuvense universiteit. Maar in 1444 werd hij ingeschreven aan de<br />

universiteit van Keulen, in de rechtenstudie. Daar verbleef hij tot minstens 1448. In 1446<br />

werd hij magister artium en gaf daarna tot 1448 les aan de artes-faculteit in de Bursa Lau<br />

rentiana. Zodoende verwierf hij in Keulen een zekere bekendheid. In 1448 was hij ook bac-<br />

calareus in decretis.<br />

Op de Keulse universiteit is hij zeker veel in aanraking gekomen met professor Johannes<br />

Tinctoris, waarvan hij toen, en ook later nog, verschillende tractaten copieerde.<br />

Hij kende de kruisheren natuurlijk al van Luik; in Keulen zal hij hen opnieuw ontmoet<br />

hebben. Dit leidde ertoe, dat hij uiteindelijk bij hen intrad in het klooster van Luik. Wij<br />

treffen hem daar voor het eerst aan in november 1455 met de naam Johannes Noe (L.G.S.,<br />

6H17, fol. 188V, 192r). Onder deze naam verrichte hij voortaan zijn geduldig schrijfwerk;<br />

voor zover we weten ondertekende hij zijn werk nog slechts eenmaal, in 1458, met de naam<br />

Johannes Natali (L.G.S., Nl, fol. 25V).<br />

Al had hij zich op latere leeftijd teruggetrokken in een klooster, toch bleef hij een werk-<br />

zaam leven leiden. Behalve met het verrichten van de liturgische diensten en copieerarbeid<br />

in het scriptorium, zal hij zich wel verdienstelijk gemaakt hebben met de opleiding van de<br />

jonge fraters en met de behartiging van de juridische zaken van het klooster.<br />

Of hij voor deze belangen in 1460 en 1470 in het klooster van Doornik verbleef, weten<br />

we niet; maar in elk geval heeft hij toen de gelegenheid waargenomen, om nog enkele<br />

werkjes van de vereerde oudprofessor van Keulen en Doornikse kanunnik Johannes Tinctoris<br />

af te schrijven.<br />

Frater Johannes Natalis stierf in 1471/72 ,,conventus Leodiensis presbiter" (Detmold,<br />

Landesarchiv, hs 6, fol. 25V. A. VAN DE PASCH, Definities der Generale Kapittels van de Or-<br />

de van het H. Kruis 1410-1786, Brussel 1969, p. 140 las ten onrechte : Johannes Vasalis. Op<br />

de dodenlijsten van de 15e eeuw komt verder geen Johannes Noe voor). Requiescat in pace !<br />

Th. Van Den Elsen<br />

LUIK. In Clairlieu, 1980, p. 96-98 hebben we geschreven, dat uit de handschriften van<br />

Kruisheren uit de middeleeuwen blijkt, dat die Kruisheren in deze tijd zich interesseerden


138 KRONIEK<br />

voor het H. Land. In het klooster te Luik copieerde men b.v. Bernardus von Breidenbach :<br />

,,Itenerarium in terram sanctam". Dit boek wordt toegelicht in een artikel van de hand<br />

van Prof. Dr. A. P. ORBAN, Bernardus von Breidenbach : Peregrinatio in terram sanctam, in<br />

Ons Geestelijk Erf, 1983, Dl. 57 afl. 2 p. 180-190.<br />

P. v. d. Bosch<br />

LUIK. Van Johan Corstjens verscheen een Verhandeling tot het verkrijgen van de graad<br />

van Licentiaat in de Geschiedenis met als titel: De Franciscanessen van het Klooster O.-L-<br />

Vrouw-Ter Rivieren te Bree (1464-1797), Leuven 1984, 256 p. Zonder ons te wagen aan een<br />

beoordeling van deze uitgebreide studie willen we er de raakpunten uit te voorschijn halen<br />

in verband met de Kruisheren.<br />

Nadat het Franciscanessenklooster van Bree reeds 1495 onder het bestuur van de<br />

Minderbroeders-Observanten van Weert was geplaatst, werd op 11 januari 1510, in opdracht<br />

van prinsbisschop Erard van der Marck, de visitatie verricht door een kruisheer van<br />

Maaseik (R.A.H., Klooster van O.-L-Vr.-Ter-Rivieren te Bree, Memorieboek, fol. 37v.).<br />

Dit gebeurde in navolging van het moederhuis St.-Catharinadal van Hasselt, waar het<br />

bestuur van het klooster werd toevertrouwd tot 1455 aan de prior van de Kruisheren te Luik<br />

(M. HERESWTTHA, De Franciscanessen (1493) en de Sepulchrinessen (1496) in het klooster<br />

derBons Enfants te Luik, Franciscana, 1966, dl. XXI, p. 37-38).<br />

De visitatie van het klooster te Bree door de Kruisheren van Maaseik werd reeds eerder<br />

door Z.E.H. Polydoor Daniels (Peregrinus in : De Onafhankelijke, 29 maart 1885, nr. 25,<br />

XXXVIe jg.) en door Prof. Dr. Luc Indestege {Memorieboek van het Klooster van Onze-<br />

Lieve-Vrouw-Ter-Riviere te Bree, Antwerpen 1943, p. 87) aangehaald. En toch spreekt het<br />

Memorieboek van dat klooster enkel maar over een visitatie door kruisheren verricht a0 1510<br />

zonder aan te geven vanuit welk klooster dit gebeurde.<br />

Corstjens vervolgt dan en zegt dat de zusters na 1521 de Prinsbisschop vroegen onder de<br />

rechtsmacht te mogen komen van de Minderbroeders. Deze poging mislukte want de prior<br />

van de Kruisheren van Luik werd hun als visitator opgedrongen. Naar redenen kan enkel<br />

gegist worden, zegt Corstjens, en hij suggereert dat generaal van Glabbeeck van de Kruishe<br />

ren, een goede vriend van de Prinsbisschop, hierin de hand zou kunnen gehad hebben. De<br />

ze bracht in 1522, in gezelschap van de prioren Van Luik en Dinant, een bezoek aan het<br />

Agnetendal te Peer en zou van de gelegenheid kunnen gebruik gemaakt hebben om bij de<br />

ontevreden zusters te Bree eveneens op bezoek te gaan. Vast staat in elk geval dat het<br />

klooster van Bree eerst in 1542 onder de jurisdictie van de Observanten van Weert werd te-<br />

ruggebracht (p. 80-82).<br />

Iigt het toch niet eerder voor de hand de Kruisheren van Luik in dit alles als visitatoren<br />

te laten optreden in het klooster te Bree in plaats van die van Maaseik ?<br />

Bij de gewone biechtvaders (p. 91) vinden we kruisheer Gerardus a Novilia. Deze was af-<br />

komstig van het klooster van Luik en fungeerde te Bree van 1622 tot 1637. Hij zou twee-<br />

dracht gezaaid hebben onder de zusters. Aan de zusters van de tegenpartij verleende hij<br />

geen absolutie bij de biecht en hij weigerde hen de communie uit te reiken. Volgens het vi-<br />

sitatieverslag van 1631 beschikte hij ook samen met de procuratrix over bijna alle geldmid-<br />

delen van het klooster. Zijn verspilzucht zette bij de zusters kwaad bloed. In het kader van<br />

de kloosterhervorming werden door de vicaris-generaal van Luik op 13 mei 1637 dan ook<br />

strenge maatregelen getroffen : noch de moeder, noch de zusters mochten voortaan alleen<br />

spreken met de pater. De deur van het slaapvertrek van de pater, die toegang tot het<br />

klooster verschafte, moest zelfs ogenblikkelijk worden dichtgemetseld, op straffe van excom-<br />

municatie. Kort daarop, in juli 1637, overleed de omstreden biechtvader.<br />

Deze Gerardus a Novilia is waarschijnlijk dezelfde als L. Heere geeft in de priorenlijst van<br />

Kolen (Monasticon beige, VI, Liege, 1976, p. 258), alhoewel zijn prioraat eerst eindigt in<br />

Kerniel in 1624.


KRONIEK 139<br />

Tot slot nog dit: in de Zusterlijst die Corstjens op p. 221 geeft, staat onder nr. 36 een<br />

zuster Ytme Goutwerts uit Zonhoven, geprofest te Bree in 1480 en er overleden in juni<br />

1513. Bij de Kruisheren van Maaseik overleed in 1511 Hermannus Goetworts (Bree), die er<br />

de zesde Prior was van 1507 tot 1511, in hetzelfde jaar als zijn moeder. Misschien bestaat er<br />

enig verband tussen deze drie.<br />

K. Cools<br />

MAASEIK. Getuigenissen over Ko Steinmetz kruisheer (1919-1983), Maaseik, 1983, 32<br />

biz., geillustreerd, samengesteld door W. Sangers o.s.c. Een sympathiek boekje over een<br />

sympathieke kruisheer, die doorheen een leven van vele en lange beproevingen, altijd de<br />

vrome en serene religieus en de moedige en bemoedigende werker bleef tot de dag van zijn<br />

plotselinge dood. Een kort ,,In memoriam", de uitvaarthomilie van prior Kreuwels, het<br />

gedachtenisprentje, enkele gedichten en herinneringen en tenslotte een bespreking van zijn<br />

drie artikels over de H. Odilia, patrones van de kruisheren. Het was een mooie gedachte om<br />

zo een dierbare mens en confrater te doen voortleven bij de velen die hem als broer, mede-<br />

broeder, leraar of medewerker gekend hebben.<br />

A. Ramaekers<br />

MAASEIK. Enkele gegevens over de kruisheren van Maaseik staan in Fr. MEIJERS, Loosgichten<br />

en Stokkemse burgemeesters uit de lie en 18e eeuw, in Limburg, LXII, 1983, p.<br />

179-183. Bij geldleningen werd een schuldbekentenis of loosgicht geschreven door de ge-<br />

meente Stokkem voor haar geldschieters, gewoonlijk in tamelijk gelijke vorm opgesteld.<br />

Terwijl in 1684 nog de normale rente van 5 % werd uitbetaald, was dit in 1742 nog maar 3<br />

%. Meijers stelde uit deze loosgichten twee lijsten samen, een van de geldschieters van<br />

1661-1794 en een van de Stokkemse burgemeesters van 1643-1794. Bij de geldschieters komen<br />

de ,,Erw. Paters Cruijsbroeders van Maeseyck" voor, die in 1692 300 en in 1694 nog<br />

eens 800 gulden leenden. In 1713 werden de ,,Eerw. Paters Crijsbroeders tot Maseyck"<br />

weer om geld gevraagd en leenden 1300 gulden. Voor de ,,Oude Stadt en Vrijheid Stockeim"<br />

bevat dit artikel meerdere interessante gegevens.<br />

A. Ramaekers<br />

MAASEIK. De Culturele, Geschied- en Oudheidkundige Kring te Maaseik, een volksuni-<br />

versiteit tussen Maas en Ri/n, twee delen, I, 154 en II, 80 biz., Maaseik, 1982, in de reeks<br />

Cultuurdragers van het Maasland, nr. 5 verscheen bij het 35 jarig bestaan van deze kring,<br />

gesticht door een groep Maaseikenaars met kruisheer W. Sangers aan het hoofd ; hij bleef er<br />

al die jaren de voorzitter van. Naast een artikeltje van J. A. KNOORS over pater Sangers,<br />

Kijk op een zwerver langs 's Heren wegen, I, p. 22-27 vindt men er meermalen kruisheren<br />

in vernoemd, en daarbij een gedicht van D. Snijders op de Kring; verder A. Wieers, L.<br />

Heere, M. Colson e.a. Op p. 41 wordt een kluizenaar vermeld, Henricus Willems te Wurfeld<br />

in 1692, die in 1748 bij de kruisheren van Maaseik overleed. Op p. 47 trof ons de mededeling<br />

over de massa excerpten van kruisheer S. Drost uit notarisakten ,,geschonken door<br />

pater Sangers aan het Rijksarchief te Hasselt". De bundels bevatten meerdere studies die<br />

met de kruisherengeschiedenis geen verband houden. In 1983 verscheen van de hand van<br />

W. SANGERS nog Onze Kring vierde feest 1947-1982, als deel XDC van Kruimels langs de<br />

Maas, Maaseik, 1983, 76 biz. en 26 biz. illustraties, waarbij twee pentekeningen van pater<br />

Sangers (p. 1 en 70d) en meerdere fotos en een grondplan van het kruisherenklooster voor<br />

1797 (p. 24f, 34a, 34b, 34c, 34d); daarbij enkele fotos van en met de ,, jubilerende voor<br />

zitter ''.<br />

A. Ramaekers


140 KRONIEK<br />

MAASTRICHT. Het museum Meermanno-Westreenianum in 's-Gravenhage organiseerde<br />

van 6 oktober 1983 tot en met 14 januari 1984 een tentoonstelling ,, Iiturgische Handschriften<br />

uit de koninklijke Bibliotheek" (te 's-Gravenhage). Onder de tentoongestelde handschriften<br />

bevonden zich er twee uit vroegere Kruisherenkloosters, namelijk een Bijbel uit<br />

het klooster Venlo. De bijbel bestaat uit vier delen. Het tweede deel werd in 1426 geschreven<br />

door Johannes van Utrecht, frater van de orde der Heremieten. ,, Waarschijnlijk gebeurde<br />

dit in opdracht van de Kruisheren van Venlo, in wier bezit de bijbel zich later bevond"<br />

(Catalogus, p. 16, nr. 15). De bijbel werd in 1977 en 1981 door de koninklijke bibliotheek<br />

aangekocht. Het tweede handschrift was het Martyrologium van Usuardus, afkomstig van<br />

het Kruisherenklooster te Maastricht (cat. p. 29, nr. 53) (z. H. VAN HASSELT, Geschiedenis<br />

van het klooster der Kruisheren te Maastricht, p. 62-125 ; L. HEERE, De Tabula, in Clairlieu,<br />

1954, p. 90-94).<br />

P. v. d. Bosch<br />

MARIENFREDE. Het werk van Dr. H. RoiTHAUWE, Sieben unter einem Dach% Hamminkeln,<br />

1983, 560 biz., rijk ge'illustreerd, bevat de geschiedenis van zeven dorpen, sinds<br />

1975 tot een gemeente versmolten ; oude en nieuwe geschiedenis, daar de auteur er terecht<br />

van uitgaat: ,,Ein Baum fallt wenn man ihm die Wurzeln nimmt", ,,aber fur das neue<br />

sollen wir eigentlich recht leben ". Hij schrijft vulgarizerende maar wetenschappelijk gefundeerde<br />

geschiedenis, die voor het kruisherenklooster Marienfrede vanwege belangrijke achtergrondgeschiedenis<br />

interessant is. Hamminkeln (p. 17-130) ging einde I6e eeuw over<br />

naar het protestantisme, zodat er maar zeven katholieken, ,,alien meiden en knechten",<br />

overbleven. De kruisheren van Marienfrede hadden sinds 1578 de zielzorg in Loikum; ze<br />

richtten een smeekschrift tot de keurvorst in Berlijn (9-7-1661) om de privileges van het<br />

Maria-altaar te Hamminkeln over te dragen op de kerk van Loikum. Om goodwill te kweken<br />

stuurden ze de Brandenburgse keurvorst een vierdelige handgeschreven bijbel (door de<br />

fraterheer van Bocholt, Herman Roelvinck, zegt de auteur ; hij was echter een kmisheer van<br />

Marienfrede, afkomstig van Bocholt; zie Bibl. Manuscripta, II, p. 42). De vorst weigerde<br />

en de kruisheren waren hun bijbel kwijt. In 1753, dus meer dan een eeuw later, na een<br />

lang proces tussen Lutheranen en gereformeerden, werd de stichting aan de gereformeerden<br />

toegekend, terwijl de pastoor van Loikum en de proost van Xanten jaarlijks tien rijksdaalders<br />

elk kregen (81). Op p. 84 (en 163) vermeldt S. de plundering van Marienfrede door<br />

de Spanjaarden in 1598, zodat de kruisheren naar Bocholt in ballingschap gingen (zie ver-<br />

der). De oorlog, ,,das grosse Elend der kleinen Leuten", bleef duren. Vaak werden de uitgeplunderde<br />

boeren door leningen te Marienfrede geholpen. De bemerking hierbij door de<br />

auteur: ,,keine Hilfe urn Gotteslohn sondern Geld gegen Gegenleistung", wordt door vele<br />

voorbeelden uit het dagboek van prior Spick tegengesproken. De ,, Marienklage " van Ham<br />

minkeln kon voor de calvinistische beeldenstorm naar Loikum worden overgebracht. Sinds<br />

de tweede wereldoorlog werd het beeld ,,uitgeleend" aan zijn oorspronkelijke eigenaar, de<br />

katholieke kerk van Hamminkeln.<br />

Bij Dingden (p. 131-210) is er vaker sprake van klooster Marienfrede en ontmoet men bekende<br />

namen van vroegere kruisherengoederen. Ook wordt de visitatie vermeld van 1623<br />

toen vanwege drinkgelagen de prior werd afgezet. S. schetst de achtergronden waartegen de<br />

verdere geschiedenis van Marienfrede zich, ook na de dertigjarige oorlog afspeelde. De zevenjarige<br />

oorlog (1756-1763) maakte zowel Dingden tot slachtoffer als Marienfrede, dat in 1759<br />

en 1762 respectievelijk 140 en 452 daalders moest opbrengen, waarmee de verkoop van de<br />

kloosterboerderij Stricking in 1763 verband houdt (166). Een eigenlijke school kwam in<br />

Dingden pas iets voor of in 1667 ; tienden van het goed Schnelling dienden als gedeeltelijk<br />

salaris van de leerkracht (186). Op p. 204 staat een mooie foto van de ,, Kuningsmuhle " die<br />

in 1607 door prior Spick van de familie van Mevert (niet van Marienthal) werd gekocht. Bij<br />

Ringenberg (p. 211-298) en Brunen boeit de geschiedenis van Marienthal maar worden de


KRONDEK 141<br />

kruisheren niet vernoemd (p. 299-401). Bij Loikum (411-450) wordt het verhaal verteld<br />

van subprior Gerardus Hintertingh van Marienfrede (,, plaatsvervangend abt" is wat veel<br />

voor deze kruisheer) die in 1656 op palmzondag alle gelovigen in de kerk liet samenkomen<br />

om hun geloofskennis te testen ; om alien te verplichten aanwezig te zijn, liet hij een akte<br />

opmaken die ze moesten ondertekenen. Zo werd het een soort volkstelling waaniit interes-<br />

sante gegevens voor die kruisherenparochie kunnen worden afgeleid (425-426). 'n Enkele<br />

vermelding over grondaankoop, Antoniusverering, zielzorg en kunstschatten krijgt Marien<br />

frede nog op p. 428, 430, 431, 433, 447. Meer systematisch wordt op p. 433-440 uiteenge-<br />

zet: de stichting van Marienfrede door de augustijnen, overname en goederenuitbreiding<br />

door de kruisheren, plundering en ballingschap, scriptorium en boekbinderij, vervalperiode<br />

van 1609 tot 1623 ; nieuwe bloei, ook economisch, wetenschappelijk en cultured; onder-<br />

gang door de Franse revolutie.<br />

In droge zomers, vertelt S. nog, kan men door de stroken droog gras de plaats van de<br />

fiindamenten van Marienfrede zien. Gezien de droge zomer van 1983 vroeg P. van den<br />

Bosch naar de mogelijkheid om luchtfotos te maken ; bevoegde instanties beloofden hun<br />

medewerking, maar de resultaten zagen we tot nu toe niet.<br />

Bij Wertherbruch (p. 451-506) wordt Marienfrede nog vermeld vanwege zijn daar gele-<br />

gen goederen en bewaarde kunstschatten, waarschijnlijk het orgel dat in 1806 van Marien<br />

frede naar W. kwam, een barok hoogaltaar dat in 1631 naar de kerk van Loikum werd over-<br />

gebracht, evenals in 1806 een kruisigingsgroep. Bij Mehrhoog wordt het klooster niet ge-<br />

noemd(p. 507-546).<br />

De auteur van dit mooie boek wist zich echt in te leven in de voorbije tijden en er boei-<br />

end over te vertellen. Marienfrede (geen abdij maar een klooster van reguliere kanunniken)<br />

krijgt hier zijn verdiende plaats. Voor verificatie van de gegevens zal men echter naar de ar-<br />

chivalia en schaars bestaande literatuur moeten.<br />

Tenslotte kunnen we hier het verschijnen meedelen van het eerste gedeelte van Dr. A.<br />

ZwART, Johannes Spick. Manuale actorum, in Unser Bocholt, 1984, p. 3-40. Het hierin uit-<br />

gegeven kostbare handschrift van prior Spick, in de tweede wereldoorlog verloren gegaan<br />

maar in fotocopies te Bocholt bewaard, bestrijkt de jaren 1598-1609 en telt 258 biz. In dit<br />

eerste gedeelte vindt men een voorwoord van ondergetekende, een korte historische inleiding<br />

over de orde door P. van den Bosch en een boeiende inleiding van A. Zwart over het<br />

handschrift, de auteur, en de historische achtergronden (in 't duits p. 8-20 en nederlands<br />

p. 21-30). Dan volgt de tekst in drie kolommen : het origineel, de duitse vertaling van J.<br />

van Wegberg en de nederlandse van A. Zwart (p. 31-40), het geheel rijk geillustreerd o.a.<br />

met tekeningen van Edgard Claes. In de volgende afleveringen van 1984-1986 wordt deze<br />

tekstuitgave voortgezet, waarna het geheel in boekvorm zal te krijgen zijn. Op groot for-<br />

maat gedrukt, op glanzend papier, en tot in de puntjes verzorgd, belooft dit werk een weelde<br />

voor het oog en interessante lectuur te worden. De redactie zal er in 1986 of 1987 zeker<br />

op terugkomen.<br />

A. RAMAEKERS<br />

ORGELS BIJ DE KRUISHEREN VAN SINT-AGATHA, UDEN EN DIEST. Het klooster<br />

Sint-Agatha, gesticht in 1378, had in 1579 reeds een klein orgel van orgelmaker Floris Hoc-<br />

que uit Grave. In 1834 hersteld door de gebroeders Franssen uit Horst, werd het in 1846<br />

vernieuwd door J. Vollebregt uit den Bosch. Het was een ,, achtvoetsorgel met 9 stemmen,<br />

een handklavier, aangehangen pedaal en 2 blaasbalgen ". Er is dus geen 16 voet bij ; wel 2<br />

twee- en 2 viervoeten en 1 mixtuur van drie stemmen. In 1871 werd dit orgel naar de kruis-<br />

herenkerk van Uden overgebracht. Sint-Agatha kreeg een nieuw orgel van de firma Van<br />

Nistelrooy uit Oss met een manuale van 10 registers : een zestienvoet, 4 achtvoeten, 2 vier<br />

voeten, 1 tweevoet, 1 mixtuur van 3 stemmen en 1 quint 3 ; verder een positief van 6 acht<br />

voeten, 2 viervoeten en 1 tweevoet; vrij pedaal met 2 zestienvoeten, 3 achtvoeten en 1


142 KRONIEK<br />

prestant 4 ; verder drie koppelingen. Door de brand van de kerk in 1944 werd het totaal<br />

vernield. Tragische bijzonderheid was, dat restauratie- en vernieuwingsplannen klaar lagen.<br />

(Ondanks mecrdere pogingen, o.a. onder prior P. Selten, is er geen nieuw orgel meer geko-<br />

men).<br />

Van het latere Birgitinessenklooster waar de kruisheren van 1665-1700 te Uden woonden,<br />

is niet bekend of ze een orgel hadden. De nonnen kochten er een in 1757, dat in 1794 door<br />

de Fransen werd vernield, evenals het klooster ; ,,de kinderen speelden op straat met de ge-<br />

roofde orgelpijpen ". De kruisheren hadden een orgel van Conrad Ruprecht uit het midden<br />

van de XVIIe eeuw, evenals dat van Sint-Agatha ,,met 9 stemmen, een handclavier, aange-<br />

hangen pedaal, 2 blaasbalgen, 'n viervoet in het front". Dit orgel werd in 1871 vervangen<br />

door dat van Sint-Agatha, maar uitgebreid met een positief van vier registers en een koppeling.<br />

In 1905 werd het verkocht aan orgelmaker A.M.T. Van Ingen, die het in de gerefor-<br />

meerde kerk van Driebergen plaatste, waar het in 1918 hersteld werd en in 1949 overge-<br />

bracht naar de hervormde kerk in Sleen (Drente), waar het nu nog, maar in 1967 vergroot,<br />

in gebruik is. In Uden kwam in 1907 een orgel van de gebrs. Franssen of van Seifert uit Ke-<br />

velaar. In 1934 omgebouwd door de gebrs. Verschueren uit Heythuizen, plaatsten dezen er<br />

in 1950 een nieuw drieklaviersorgel, electro-pneumatisch, terwijl het pijpwerk van het oude<br />

orgel in Boxtel-Lennisheuvel werd gebruikt.<br />

Door de relaties van orgelbouwer van Nistelrooy met de kruisheren, kwam deze in 1845<br />

in aanmerking voor de restauratie van het orgel in de kruisherenkerk te Diest.<br />

Dit is de grote lijn die men uitgebreider, met afbeeldingen, de juiste samenstelling en<br />

veel interessante bijzonderheden terugvindt in 1 ° : F. JESPERS-AD VAN SLEUWEN, Tot roem<br />

van zijn makers, een studie over J.J. Voilebregt en Zoon, meester-orgelmakers te 's-<br />

Hertogenbosch, Den Bosch, 1978, p. 63-67 over Sint-Agatha en Uden ; 2° : F. JESPERS, Re-<br />

pertorium van orgels en orgelmakers in Noord-Brabant tot omstreeks 1900, Den Bosch,<br />

1983, p. 5-6 voor Sint-Agatha en p. 302-304 voor Uden ; 3° : W. VAN KuiLENBURG, Het<br />

werk van de orgelmakersfamilie van Eijsdonck, Van Nistelrooy, Kuyte, Den Bosch, 1983, p.<br />

26 en 27-32 voor Sint-Agatha, p. 27 en 129-132 voor Uden en terloops p. 26 en 129 een<br />

vermelding van Diest. We danken archivaris H. Douma van Cuijk die ons op deze werken<br />

attent maakte.<br />

Aan het Diesterse orgel werd in 1810, 25 juli, gewerkt door Arnold Graindorge van Luik<br />

voor 5 florijnen ; hij werkte de volgende dag voor 1200 florijnen aan het orgel van het<br />

Diesterse begijnhof (brief van Dom Jos. Kreps aan A. Ramaekers 15-3-1949). De kerk,<br />

gesloten en verkocht aan 'n Delander onder de Franse revolutie, kon, omdat deze niet kon<br />

betalen, worden gekocht door advocaat Th. Di Martinelli, die de kerk weer openstelde (W.<br />

SANGERS-G. VAN Der Linden, De Kruisheren te Diest 1845-1945, Diest, 1945, p. 192).<br />

Vandaar dat de kerk minstens tot na juli 1810 open bleef, gezien deze werkzaamheden aan<br />

het orgel. Bij het stemmen in 1845 verongelukte Henr. Franciscus Van Nistelrooy, 26 jaar,<br />

doordat hij van een ladder viel en na het ontvangen van het H. Oliesel, overleed (ibidem,<br />

p. 43). Het onderhoud van het orgel werd in latere jaren toevertrouwd aan de gebrs. Joris<br />

van Aarschot, daarna aan de gebrs. Verschueren van Heythuisen (later Tongeren). In 1949<br />

werd het vernieuwd en aangevuld met Dom Kreps als adviseur, door de firma Loncke uit<br />

Eesen (W.-Vl.) die sindsdien ook voor het onderhoud zorgde.<br />

A. Ramaekers


,,<strong>CLAIRLIEU</strong>"<br />

Tijdschri) ' aan de geschtcdevis van de Kruixheren.<br />

Verscbijnt tweemaal per p.iar op ongeveer vijftrg bladzijden per nutnmer;<br />

— oju>el in cenmaai op ongeveer 100 bladzijden ;<br />

- ofuiel ah dubbele jaargang op minstem Iweehonderd bladzijden.<br />

Arl ike Is en medtuielingi'.n aan de redaktie, gelieve men ten zenden aan •<br />

Dr. A. Rgmaekm, o-s.c., Qsthafinadd i, B-3590 Achei (Belgie).<br />

ADRESSEN VAN i<br />

rlE:<br />

r Nederland:<br />

\. RAM V' Cctthartn.:-<br />

uhiedkundige Kring ,, CUfrlmu "<br />

ushtrenkiooster, B-5590 Achel.<br />

000-0122679-71 Claidieu, Ache,!.<br />

;:c.malmn 10, 38l8JiGAmersfaori (Ned.).<br />

giro 816.444 t,»-v.<br />

A d'Nm: \ mersfoort.<br />

Dr. P. VAN \ f, Kretith'et ueJ3:, SJQOBonn'3<br />

K. COOLS, Pelserstt 80 Mmseik<br />

Th. VAN Di- -■' 26, 5435 XD St. -Agatha

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!