jg 24 jaarboek 4 - Reynaertgenootschap

jg 24 jaarboek 4 - Reynaertgenootschap jg 24 jaarboek 4 - Reynaertgenootschap

reynaertgenootschap.be
from reynaertgenootschap.be More from this publisher
27.12.2012 Views

Tiecelijn 24 11 Mann 1987, p. 461. Mann gaat niet in op Voigts argumenten tegen de authenticiteit van V 818.1-18. 12 Mann 1987, p. 39-40. 13 Cf. Gravdal 1991. Verwijzing naar Voigts editie: noot 12, p. 162. Citaat V 818.3-4 naar de editie van Mann: p. 76, noot 14, p. 162. V 818.1-18 als interpolatie (‘the later, interpolated verses, 818.1 to 818.18’): p. 76. ‘Nivard’s tale of rape’: p. 91. 14 Mölk 1993, p. 516-517. 15 Nieuwenhuis 1997, p. 161-162. 16 Cf Voigt 1884, p. LXX-LXXII, voor de omgang van de dichter van de Ysengrimus met het werk van Ovidius. 17 VII 26, 28, 31, 83, 93, 95. 18 De voor deze bijdrage gebruikte editie is die van Jill Mann; de Nederlandse vertaling en de titels van de episodes zijn overgenomen uit Nieuwenhuis 1997. Zie Nieuwenhuis 2008, p. 16, voor een korte samenvatting van de Ysengrimus. De tekst van de Metamorphoses is die van R.J. Tarrant, Oxford, 2004. 19 Curtius 1973, p. 195-200. Cf. (o.a.) Carmina Burana 74 (3.7) en Reynardus Vulpes, v. 23 (ed. Huygens). 20 Vgl. de lenteliederen met een Natureingang uit de Carmina Burana (nr. 59, 114, 140, 141, 142, 144, 150, 153, 156, 159). Deze gedichten dateren grotendeels uit de twaalfde en het begin van de dertiende eeuw. 21 Een Nederlandse vertaling, naast de Latijnse tekst, is te vinden in Lyrische Lente. Liederen en gedichten uit het middeleeuwse Europa, gekozen en toegelicht door W.P. Gerritsen, vertaald door Willem Wilmink, Amsterdam, 2000, p. 38-43. 22 Cf Mann 1987, p. 129, 253 (goliardenpoëzie), 143, 182, 218 (Embriaco van Mainz), 259 (Sacerdos et lupus), 460 (Hildebert van Lavardin), 477 (Blitero) over de Ysengrimus en gedichten van tijdgenoten. 23 Cf. Kuiper 1984, p. 99-100. 24 Cf. Mann 1987, p. 38-40. 25 IV 102, 449, 651. 26 I 53, 57, 105, 128. 27 Cf. Voigt 1884, p. LXX-LXXII; Nieuwenhuis 2008, p. 40-43. 28 M I 568-600. Cf. Bardon 1958, p. 83. 29 Cf. Bardon 1958, p. 83; Parry 1964, p. 276; Curran 1978, p. 223. 30 Mann 1987, p. 459, ad V 779. ~ 180 ~

~ 181 ~ Tiecelijn 24 31 Het landschap in de Ysengrimus wijkt wel vaker af van het vlakke, Vlaamse land. Zo ontvangt Rufaan, koning leeuw, zijn gasten in een diep dal, waar een dicht woud schaduw en koelte schenkt (III 39-42) en vlucht Reynaert vier dagen lang over beboste berghellingen en slingerpaden tussen de rotsen (V 317-318). 32 Metamorphoses IV 709-710 en Fasti III 583-584; cf. Voigt 1884, p. 303. 33 Cf. Voigt 1884, p. LXXI; Charbonnier 1983, p. 15. 34 Isegrim presenteert zijn muil meer dan eens als een gasthuis (hospitium, zie noot 26) waarin Reynaert als gast (hospes, I 19) moet binnentreden. 35 Het lot dat de belager van het meisje in Ovidius’ verhaal ondergaat, vertoont enige gelijkenis met het lot van de wolvin: Perseus valt het zeemonster van achter aan (occupat auersum, M IV 716), springt op de rug (terga ferae pressit, M IV 719) van het wilde dier (fera, dus vrouwelijk!) en maakt het af door meermalen zijn zwaard in het onderlijf te steken (ter quater exegit repetita per ilia ferrum, M IV 734), terwijl Reynaert de wolvin van achter bespringt en haar aan zijn ‘wapen’ rijgt (dit laatste wordt in de Ysengrimus aan onze verbeelding overgelaten). 36 RdR (o.a.) branche X, v. 285-295 (ed. Jean Dufournet & Andrée Méline, Le Roman de Renart, texte établi et traduit par Jean Dufournet et Andrée Méline, Parijs, 1985, deel 2, p. 206; VdvR (o.a.) A 522 (barbecane) en A 541 (haghedochte); zie noot 3 voor de gebruikte editie. 37 Nec reuocare gradum (V 796) is een intertekstuele knipoog naar vers 128 van boek VI van de Aeneis, het boek waarin Aeneas’ afdaling in de onderwereld wordt beschreven; cf. Nieuwenhuis 2008, p. 41. 38 Cf. Mann 1987, p. 20-25; Nieuwenhuis 2009, p. 253. 39 Cf. Parry 1964, p. 272; Curran 1978, p. 220. 40 D’Hane-Scheltema vertaalt spe (hoop, I 539) hier met liefde. Cf. Parry 1964, p. 270-271; Curran 1978, p. 233-235. Zie ook M V 626-629. 41 Laqueo IV 507-laqueum V 811; stringitur IV 512-stringit V 798; prodit IV 509-prodit V 797; canis IV 507- canem V 798. 42 Cf. Nieuwenhuis 2008, p. 42. 43 Verbale echo’s: laqueis M XI 73-laqueo Y IV 507; teneri M XI 74-tenetur Y IV 507; astringit M XI 75-stringit Y V 798; defixa M XI 76-fixam Y V 818.2; cohaeserat M XI 76-hesit Y V 795, heret Y 799, herentem Y V 813, herentis Y V 818. 44 Cf. I 272, 355; III 775, 906; IV 346. Callidus (M XI 73) is in M VIII 782 het epitheton voor een vos die zigzaggend vlucht. 45 Cf. Isegrim visser, Isegrim landmeter, Reynaert en de wolvin, Isegrim in het klooster, Isegrim en Jozef, De verdeling van de buit, Isegrims eed (in dit laatste verhaal lokt de vos de wolf letterlijk in de val). 46 Ook in Isegrim landmeter zet de vos zijn tanden in de wolf (II 658-659), maar dat zijn de enige keren dat de vos zelf Isegrim te lijf gaat. In andere gevallen zet Reynaert de situatie

Tiecelijn <strong>24</strong><br />

11 Mann 1987, p. 461. Mann gaat niet in op Voigts argumenten tegen de authenticiteit van<br />

V 818.1-18.<br />

12 Mann 1987, p. 39-40.<br />

13 Cf. Gravdal 1991. Verwijzing naar Voigts editie: noot 12, p. 162. Citaat V 818.3-4 naar<br />

de editie van Mann: p. 76, noot 14, p. 162. V 818.1-18 als interpolatie (‘the later, interpolated<br />

verses, 818.1 to 818.18’): p. 76. ‘Nivard’s tale of rape’: p. 91.<br />

14 Mölk 1993, p. 516-517.<br />

15 Nieuwenhuis 1997, p. 161-162.<br />

16 Cf Voigt 1884, p. LXX-LXXII, voor de omgang van de dichter van de Ysengrimus met<br />

het werk van Ovidius.<br />

17 VII 26, 28, 31, 83, 93, 95.<br />

18 De voor deze bijdrage gebruikte editie is die van Jill Mann; de Nederlandse vertaling en<br />

de titels van de episodes zijn overgenomen uit Nieuwenhuis 1997. Zie Nieuwenhuis 2008,<br />

p. 16, voor een korte samenvatting van de Ysengrimus. De tekst van de Metamorphoses is die<br />

van R.J. Tarrant, Oxford, 2004.<br />

19 Curtius 1973, p. 195-200. Cf. (o.a.) Carmina Burana 74 (3.7) en Reynardus Vulpes, v. 23<br />

(ed. Huygens).<br />

20 Vgl. de lenteliederen met een Natureingang uit de Carmina Burana (nr. 59, 114, 140, 141,<br />

142, 144, 150, 153, 156, 159). Deze gedichten dateren grotendeels uit de twaalfde en het<br />

begin van de dertiende eeuw.<br />

21 Een Nederlandse vertaling, naast de Latijnse tekst, is te vinden in Lyrische Lente. Liederen<br />

en gedichten uit het middeleeuwse Europa, gekozen en toegelicht door W.P. Gerritsen,<br />

vertaald door Willem Wilmink, Amsterdam, 2000, p. 38-43.<br />

22 Cf Mann 1987, p. 129, 253 (goliardenpoëzie), 143, 182, 218 (Embriaco van Mainz), 259<br />

(Sacerdos et lupus), 460 (Hildebert van Lavardin), 477 (Blitero) over de Ysengrimus en gedichten<br />

van tijdgenoten.<br />

23 Cf. Kuiper 1984, p. 99-100.<br />

<strong>24</strong> Cf. Mann 1987, p. 38-40.<br />

25 IV 102, 449, 651.<br />

26 I 53, 57, 105, 128.<br />

27 Cf. Voigt 1884, p. LXX-LXXII; Nieuwenhuis 2008, p. 40-43.<br />

28 M I 568-600. Cf. Bardon 1958, p. 83.<br />

29 Cf. Bardon 1958, p. 83; Parry 1964, p. 276; Curran 1978, p. 223.<br />

30 Mann 1987, p. 459, ad V 779.<br />

~ 180 ~

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!