16.04.2023 Views

Patriarchen en Propheten-

Mensen met het grootste intellect kunnen de geheimen van Jehovah, zoals die in de natuur en in de oude wereld zijn geopenbaard, niet begrijpen. De goddelijke inspiratie stelt veel vragen die de grootste geleerde niet kan beantwoorden. Deze vragen worden ook niet gesteld om ze te beantwoorden, maar om onze aandacht te vestigen op de diepe mysteries van God. Ze zijn bedoeld om ons te leren dat onze wijsheid beperkt is en dat er in de omgeving van ons dagelijks leven veel dingen zijn die het begrip van sterfelijke wezens te boven gaan.Twijfelaars willen niet in God geloven omdat ze de oneindige kracht waardoor hij zich openbaart niet kunnen begrijpen. Maar God wil erkend worden op grond van wat hij niet over zichzelf heeft geopenbaard en op grond van wat voor ons beperkte begrip begrijpelijk is. Zowel in de goddelijke openbaring als in de natuur heeft God mysteries gegeven die geloof van onze kant vereisen. Dit moet zo zijn. Wij kunnen eeuwig zoeken, eeuwig zoeken, eeuwig leren, en toch is er nog oneindigheid te bereiken.….

Mensen met het grootste intellect kunnen de geheimen van Jehovah, zoals die in de natuur en in de oude wereld zijn geopenbaard, niet begrijpen. De goddelijke inspiratie stelt veel vragen die de grootste geleerde niet kan beantwoorden. Deze vragen worden ook niet gesteld om ze te beantwoorden, maar om onze aandacht te vestigen op de diepe mysteries van God. Ze zijn bedoeld om ons te leren dat onze wijsheid beperkt is en dat er in de omgeving van ons dagelijks leven veel dingen zijn die het begrip van sterfelijke wezens te boven gaan.Twijfelaars willen niet in God geloven omdat ze de oneindige kracht waardoor hij zich openbaart niet kunnen begrijpen. Maar God wil erkend worden op grond van wat hij niet over zichzelf heeft geopenbaard en op grond van wat voor ons beperkte begrip begrijpelijk is. Zowel in de goddelijke openbaring als in de natuur heeft God mysteries gegeven die geloof van onze kant vereisen. Dit moet zo zijn. Wij kunnen eeuwig zoeken, eeuwig zoeken, eeuwig leren, en toch is er nog oneindigheid te bereiken.….

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

New Cov<strong>en</strong>ant Publications International Ltd. Dutch<br />

Auteursrecht © 2020. Internationale Publicaties van het Nieuwe Verbond<br />

Alle recht<strong>en</strong> voorbehoud<strong>en</strong>. Ge<strong>en</strong> <strong>en</strong>kel deel van dit boek mag word<strong>en</strong> gereproduceerd of<br />

verzond<strong>en</strong> in welke vorm dan ook of op welke wijze dan ook zonder uitdrukkelijke<br />

schriftelijke toestemming van de auteur, behalve in het geval van korte citat<strong>en</strong><br />

belichaamd in kritische artikel<strong>en</strong> <strong>en</strong> beoordeling<strong>en</strong>. Stuur alle relevante vrag<strong>en</strong> door naar<br />

de uitgever.<br />

Alle recht<strong>en</strong> voorbehoud<strong>en</strong>. Ge<strong>en</strong> <strong>en</strong>kel deel van dit boek mag word<strong>en</strong> gereproduceerd of<br />

verzond<strong>en</strong> in welke vorm dan ook of op welke wijze dan ook, elektronisch of<br />

mechanisch, met inbegrip van fotokopiër<strong>en</strong>, opnem<strong>en</strong> of door e<strong>en</strong> informatieopslag- <strong>en</strong><br />

ophaalsysteem - behalve door e<strong>en</strong> rec<strong>en</strong>s<strong>en</strong>t die korte passages kan citer<strong>en</strong> in e<strong>en</strong> rec<strong>en</strong>sie<br />

die in e<strong>en</strong> tijdschrift of krant moet word<strong>en</strong> afgedrukt - zonder schriftelijke toestemming<br />

van de uitgever.<br />

ISBN: 359-2-85933-609-1<br />

ISBN: 359-2-85933-609-1<br />

Catalogiser<strong>en</strong> in Publicatiegegev<strong>en</strong>s<br />

Redactie <strong>en</strong> Ontwerp door : Internationale Groep van het Nieuwe Verbond<br />

Gedrukt in het Ver<strong>en</strong>igd Koninkrijk.<br />

Eerste druk op 26 mei 2020<br />

Gepubliceerd door : Internationale Publicaties van het Nieuwe Verbond<br />

New Cov<strong>en</strong>ant Publications International Ltd.,<br />

Kemp House, 160 City Road, London, EC1V 2NX<br />

Bezoek de Website: www.newcov<strong>en</strong>ant.co.uk


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong><br />

Prophet<strong>en</strong><br />

ELLEN G. WHITE


Mozes gaat verder met te zegg<strong>en</strong>: "God stond toe dat Adam <strong>en</strong> zijn vrouw van de andere<br />

plant<strong>en</strong> proefd<strong>en</strong>, maar hij verbood h<strong>en</strong> van de boom der k<strong>en</strong>nis te et<strong>en</strong>, dreig<strong>en</strong>d dat<br />

zij zoud<strong>en</strong> omkom<strong>en</strong> als zij die zoud<strong>en</strong> aanrak<strong>en</strong>. Maar omdat alle dier<strong>en</strong> in die tijd taal<br />

gebruikt<strong>en</strong>, haalde de slang, die op intieme voet stond met Adam <strong>en</strong> zijn vrouw <strong>en</strong><br />

jaloers was op hun geluk, dat zij g<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> in gehoorzaamheid aan God, de vrouw over<br />

om van de boom der k<strong>en</strong>nis te proev<strong>en</strong>, wel wet<strong>en</strong>d dat zij in hun ongeluk zoud<strong>en</strong><br />

vervall<strong>en</strong> zodra zij van het pad der gehoorzaamheid zoud<strong>en</strong> afwijk<strong>en</strong>. Zij vertelde haar<br />

dat aan deze boom de onderscheiding van goed <strong>en</strong> kwaad hing, <strong>en</strong> dat wanneer zij dit<br />

bereikt hadd<strong>en</strong>, zij e<strong>en</strong> gelukzalig lev<strong>en</strong> als God zoud<strong>en</strong> g<strong>en</strong>iet<strong>en</strong>. En zo misleidde de<br />

vrouw haar om ongehoorzaam te zijn aan Gods gebod. To<strong>en</strong> Eva van de boom had<br />

geproefd <strong>en</strong> ervan had g<strong>en</strong>ot<strong>en</strong>, haalde zij Adam over er ook van te et<strong>en</strong>. Maar to<strong>en</strong> zij<br />

zag<strong>en</strong>, dat zij naakt war<strong>en</strong>, schaamd<strong>en</strong> zij zich <strong>en</strong> zocht<strong>en</strong> kleding, want de boom had<br />

h<strong>en</strong> wijs <strong>en</strong> verstandig gemaakt. Daarom bedekt<strong>en</strong> zij zich met vijg<strong>en</strong>blader<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

bedekt<strong>en</strong> hun schaamte, <strong>en</strong> zij voeld<strong>en</strong> zich gelukkiger omdat zij gevond<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> wat<br />

hun vroeger ontbrok<strong>en</strong> had.<br />

To<strong>en</strong> God in de hof kwam, verborg Adam zich in het bewustzijn van zijn zonde, omdat<br />

hij in het verled<strong>en</strong> met hem op vertrouwde voet had gestaan. God echter onderzocht de<br />

red<strong>en</strong> waarom hij vroeger zijn gezelschap had g<strong>en</strong>ot<strong>en</strong>, maar er nu afkerig <strong>en</strong> bang van<br />

was. En daar Adam, bewust van de overtreding die hij begaan had, niets antwoordde,<br />

zeide God: "Ik had verord<strong>en</strong>d, dat gij e<strong>en</strong> gelukkig <strong>en</strong> zorgeloos lev<strong>en</strong> zoudt leid<strong>en</strong>, niet<br />

door leed verstoord <strong>en</strong> g<strong>en</strong>iet<strong>en</strong>de van alles wat u door mijn zorg<strong>en</strong> t<strong>en</strong> goede zoude<br />

kom<strong>en</strong>, zonder zwoeg<strong>en</strong> of hard werk<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dat gij niet snel oud zoudt word<strong>en</strong>, maar<br />

dat uw bestaan lang zou zijn. Maar nu hebt gij mijn gebod veracht <strong>en</strong> mijn wil<br />

overtred<strong>en</strong>, <strong>en</strong> het is ge<strong>en</strong> tek<strong>en</strong> van deugd dat gij zwijgt, maar van e<strong>en</strong> slecht gewet<strong>en</strong>."<br />

To<strong>en</strong> probeerde Adam zijn misstap te verontschuldig<strong>en</strong> <strong>en</strong> vroeg God niet boos op hem<br />

te zijn. Zijn vrouw had schuld <strong>en</strong> zij had hem do<strong>en</strong> zondig<strong>en</strong>. De vrouw, van haar kant,<br />

beschuldigde de slang. To<strong>en</strong> strafte God Adam, omdat hij de raad van de vrouw had<br />

opgevolgd, door hem te zegg<strong>en</strong> dat de aarde niet langer uit zichzelf vrucht<strong>en</strong> zou<br />

voortbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, maar dat zij hun, ondanks noeste arbeid, slechts sommige ding<strong>en</strong> zou<br />

sch<strong>en</strong>k<strong>en</strong> <strong>en</strong> andere zou ontzegg<strong>en</strong>. Maar hij strafte Eva met geboortepijn<strong>en</strong> omdat zij<br />

Adam had betrokk<strong>en</strong> in het verderf dat de slang voor haar bereidde. To<strong>en</strong> ontnam hij<br />

de slang zijn spraak, woed<strong>en</strong>d over zijn boosaardig gedrag teg<strong>en</strong> Adam, <strong>en</strong> gaf vergif<br />

op zijn tong, verklaarde hem tot vijand van het m<strong>en</strong>selijk geslacht <strong>en</strong> beloofde hem dat<br />

zijn hoofd zou word<strong>en</strong> vermorzeld, deels omdat het de bron was van het verderf van de<br />

m<strong>en</strong>s <strong>en</strong> deels omdat het de gemakkelijkste manier was om hem te dod<strong>en</strong>. T<strong>en</strong>slotte<br />

beroofde hij haar van haar voet<strong>en</strong> <strong>en</strong> liet haar rondroll<strong>en</strong> in het stof der aarde. Nadat<br />

God deze straff<strong>en</strong> had opgelegd, zond hij Adam <strong>en</strong> Eva naar e<strong>en</strong> andere plaats.


Hoofdstuk 1.<br />

De Ord<strong>en</strong>ing van de Wereld <strong>en</strong> de Volgorde van de Elem<strong>en</strong>t<strong>en</strong>.<br />

Joodse Oudhed<strong>en</strong>.<br />

Van Flavius Josephus


Deze pagina is opzettelijk leeg gelat<strong>en</strong>.


New Cov<strong>en</strong>ant Publications<br />

International Ltd.<br />

Gereformeerde Boek<strong>en</strong>, Getransformeerde Gedacht<strong>en</strong><br />

New Cov<strong>en</strong>ant Publications International Ltd.,<br />

Kemp House, 160 City Road, London, EC1V 2NX<br />

Email: newcov<strong>en</strong>antpublicationsintl@gmail.com


Dankwoord<br />

Dit boek wordt opgedrag<strong>en</strong> aan Here God.


Voorwoord<br />

New Cov<strong>en</strong>ant Publications International verbindt de lezer opnieuw met het goddelijke<br />

plan dat hemel <strong>en</strong> aarde verbindt <strong>en</strong> de eeuwigheid van de wet van liefde versterkt. Het<br />

logo, de Ark van het Verbond, verteg<strong>en</strong>woordigt de intimiteit tuss<strong>en</strong> Christus Jezus <strong>en</strong><br />

zijn volk <strong>en</strong> de c<strong>en</strong>trale plaats van Gods wet. Zoals er staat geschrev<strong>en</strong>: “Maar dít is het<br />

verbond, dat Ik met het huis van Israël sluit<strong>en</strong> zal na deze dag<strong>en</strong>, luidt het woord des<br />

HEREN: Ik zal mijn wet in hun binn<strong>en</strong>ste legg<strong>en</strong> <strong>en</strong> die in hun hart schrijv<strong>en</strong>, Ik zal hun<br />

tot e<strong>en</strong> God zijn <strong>en</strong> zij zull<strong>en</strong> Mij tot e<strong>en</strong> volk zijn.” (Jeremia 31: 31-33; Hebreeën 8: 8-<br />

10). Inderdaad, het nieuwe verbond getuigt van e<strong>en</strong> verlossing, gebor<strong>en</strong> door<br />

onverminderde strijd <strong>en</strong> verzegeld door bloed.<br />

Gedur<strong>en</strong>de ontelbare eeuw<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> vel<strong>en</strong> lijd<strong>en</strong>de kwelling <strong>en</strong> onbegrijpelijke<br />

onderdrukking doorstaan, berek<strong>en</strong>d om de waarheid uit te wiss<strong>en</strong>. Vooral in de donkere<br />

middeleeuw<strong>en</strong> was dit licht <strong>en</strong>orm in de war <strong>en</strong> verduisterd door m<strong>en</strong>selijke tradities <strong>en</strong><br />

populaire onwet<strong>en</strong>dheid, omdat de inwoners van de wereld de Opperste Wijsheid hadd<strong>en</strong><br />

veracht <strong>en</strong> verworp<strong>en</strong> <strong>en</strong> het verbond hadd<strong>en</strong> overtred<strong>en</strong>. De plaag van het compromis<br />

met zich wijdverbreid kwaad veroorzaakte zo'n gesel van ongebreidelde deg<strong>en</strong>eratie <strong>en</strong><br />

duivelse onm<strong>en</strong>selijkheid, dat veel lev<strong>en</strong>s t<strong>en</strong> onrechte werd<strong>en</strong> opgeofferd <strong>en</strong> weigerd<strong>en</strong><br />

zich over te gev<strong>en</strong> aan de gewet<strong>en</strong>svrijheid. Niettemin werd e<strong>en</strong> om verlor<strong>en</strong> k<strong>en</strong>nis te<br />

herstell<strong>en</strong>, met name in de tijd van de Reformatie.<br />

De plaag van het compromis met zich uitbreid<strong>en</strong>de kwad<strong>en</strong> veroorzaakte zo'n gesel van<br />

ongebreidelde deg<strong>en</strong>eratie <strong>en</strong> duivelse onm<strong>en</strong>selijkheid, dat veel lev<strong>en</strong>s t<strong>en</strong> onrechte<br />

werd<strong>en</strong> opgeofferd vooral al deg<strong>en</strong><strong>en</strong> die weigerd<strong>en</strong> zich over te gev<strong>en</strong> aan de<br />

gewet<strong>en</strong>svrijheid. Niettemin werd e<strong>en</strong> verlor<strong>en</strong> k<strong>en</strong>nis nieuw lev<strong>en</strong> ingeblaz<strong>en</strong>, met<br />

name in de tijd van de Reformatie. De hervorming van de 16e eeuw leidde tot e<strong>en</strong><br />

mom<strong>en</strong>t van waarheid, fundam<strong>en</strong>tele verandering <strong>en</strong> de daaruit voortvloei<strong>en</strong>de<br />

turbul<strong>en</strong>tie, zoals weerspiegeld in de contrareformatie. Door dit boek ontdek je echter de<br />

onmisk<strong>en</strong>bare betek<strong>en</strong>is van deze unieke revolutie vanuit het perspectief van de<br />

hervormers <strong>en</strong> andere moedige pioniers. Uit hun verslag<strong>en</strong> kan m<strong>en</strong> de verwoest<strong>en</strong>de<br />

veldslag<strong>en</strong>, de red<strong>en</strong><strong>en</strong> voor dergelijke f<strong>en</strong>om<strong>en</strong>ale weerstand <strong>en</strong> bov<strong>en</strong>natuurlijke<br />

interv<strong>en</strong>ties begrijp<strong>en</strong>.<br />

Ons motto: “Gereformeerde Boek<strong>en</strong>, Getransformeerde Gedacht<strong>en</strong>,” b<strong>en</strong>adrukt het<br />

onderscheid<strong>en</strong>d g<strong>en</strong>re van de literatuur, gecomponeerd in e<strong>en</strong> kritisch tijdperk <strong>en</strong> de<br />

impact ervan. Het b<strong>en</strong>adrukt ook de urg<strong>en</strong>tie van persoonlijke hervorming,<br />

wedergeboorte <strong>en</strong> transformatie. Al sinds de uitvinding van de boekdrukkunst de<br />

Gut<strong>en</strong>berg, in combinatie met het kracht van vertaling, de principes van het hervormde<br />

geloof verspreidde, ongeveer 500 jaar geled<strong>en</strong>, zoud<strong>en</strong> de gedigitaliseerde pers <strong>en</strong>


elektronische media in elke taal het licht van de waarheid communicer<strong>en</strong> in deze laatste<br />

tijd<strong>en</strong>.


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

1


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

2


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Inhoudsopgave<br />

Inhoudsopgave ............................................................................................................................. 3<br />

Hoofdstuk 1—Inleiding-Waarom de Zonde Toegelat<strong>en</strong> Werd. .................................................. 7<br />

Hoofdstuk 2—De Schepping ..................................................................................................... 11<br />

Hoofdstuk 3—Verleiding <strong>en</strong> de Val .......................................................................................... 17<br />

Hoofdstuk 4—Het Plan der Verlossing ..................................................................................... 25<br />

Hoofdstuk 5—Kain <strong>en</strong> Abel op de Proef Gesteld ...................................................................... 30<br />

Hoofdstuk 6—Seth <strong>en</strong> Enoch ..................................................................................................... 36<br />

Hoofdstuk 7—De Zondvlord. .................................................................................................... 43<br />

Hoofdstuk 8—Na D<strong>en</strong> Zondvlord. ............................................................................................ 52<br />

Hoofdstuk 9—De Week ............................................................................................................. 57<br />

Hoofdstuk 10—De Tor<strong>en</strong> van Babel. ........................................................................................ 62<br />

Hoofdstuk 11—Abraham Wordt Geroep<strong>en</strong>. .............................................................................. 67<br />

Hoofdstuk 12—Abraham in Kanaan. ........................................................................................ 72<br />

Hoofdstuk 13—Zijn Geloof Beproefd. ...................................................................................... 82<br />

Hoofdstuk 14—De Verdelging van Sodom. .............................................................................. 90<br />

Hoofdstuk 15—Izaaks Huwelijk. ............................................................................................. 101<br />

Hoofdstuk 16—Jakob <strong>en</strong> Ezau. ................................................................................................ 106<br />

Hoofdstuk 17—Jakobs Vlucht <strong>en</strong> Ballingschap. ..................................................................... 111<br />

Hoofdstuk 18—De Nacht van Worsteling. .............................................................................. 119<br />

Hoofdstuk 19—De Terugkomst in Kanaan. ............................................................................ 125<br />

Hoofdstuk 20—Jozef in Egypte. .............................................................................................. 133<br />

Hoofdstuk 21—Jozef in Zijne Broeders. ................................................................................. 140<br />

Hoofdstuk 22—Mozes. ............................................................................................................ 155<br />

Hoofdstuk 23—De Plag<strong>en</strong> over Egypte ................................................................................... 166<br />

Hoofdstuk 24—Het Pascha ...................................................................................................... 177<br />

Hoofdstuk 25—De Uittocht. .................................................................................................... 182<br />

Hoofdstuk 26—Van de Roode Zee Naar d<strong>en</strong> Sinai ................................................................. 189<br />

Hoofdstuk 27I—Israel ontvangt de Wet. ................................................................................. 198<br />

3


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 28—De Afgoderij aan d<strong>en</strong> Sinai. ........................................................................... 208<br />

Hoofdstuk 29—Satans Vijandschap teg<strong>en</strong> de Wet. ................................................................. 219<br />

Hoofdstuk 30—De Tabernakel <strong>en</strong> Zijn Di<strong>en</strong>st ........................................................................ 228<br />

Hoofdstuk 31—De Zonde van Nadab <strong>en</strong> Abihu ...................................................................... 239<br />

Hoofdstuk 32—De Wet <strong>en</strong> de Verbond<strong>en</strong> ............................................................................... 243<br />

Hoofdstuk 33—Van Sinai Naar Kades-Barnea. ...................................................................... 252<br />

Hoofdstuk 34—De Twaalf Verspierders ................................................................................. 262<br />

Hoofdstuk 35—Het Oproeder van Korach .............................................................................. 269<br />

Hoofdstuk 36—In De Woestijn ............................................................................................... 278<br />

Hoofdstuk 37—De Geslag<strong>en</strong> Rotsste<strong>en</strong> ................................................................................... 282<br />

Hoofdstuk 38—De Tocht om Edom He<strong>en</strong> ............................................................................... 289<br />

Hoofdstuk 39—De Inneming van Basan ................................................................................. 298<br />

Hoofdstuk 40—Bileam ............................................................................................................ 302<br />

Hoofdstuk 41—Afval aan de Jordaan ...................................................................................... 313<br />

Hoofdstuk 42—Herhaling der Wet .......................................................................................... 320<br />

Hoofdstuk 43—Mozes‘ Dood .................................................................................................. 326<br />

Hoofdstuk 44—De Tocht door de Jordaan .............................................................................. 334<br />

Hoofdstuk 45—De Inneming van Jericho ............................................................................... 339<br />

Hoofdstuk 46—De Zeg<strong>en</strong> <strong>en</strong> de Vloek .................................................................................... 348<br />

Hoofdstuk 47—Het Verbond Met de Gibeoniet<strong>en</strong>. ................................................................. 351<br />

Hoofdstuk 48—De Verdeeling van Kanaan ............................................................................ 356<br />

Hoofdstuk 49—Jozua’s Afscheidswoord<strong>en</strong> ............................................................................. 365<br />

Hoofdstuk 50—Ti<strong>en</strong>d<strong>en</strong> <strong>en</strong> Offerand<strong>en</strong> ................................................................................... 369<br />

Hoofdstuk 51—Gods Zorg voor de Arm<strong>en</strong> ............................................................................. 373<br />

Hoofdstuk 52—De Jaarlijksche Feest<strong>en</strong> .................................................................................. 379<br />

Hoofdstuk 53—De Eerste Richters .......................................................................................... 385<br />

Hoofdstuk 54—Simson ............................................................................................................ 397<br />

Hoofdstuk 55—Het Kind Samuel. ........................................................................................... 404<br />

Hoofdstuk 56—Eli <strong>en</strong> Zijne Zon<strong>en</strong> .......................................................................................... 410<br />

4


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 57—De Ark door de Filistijn<strong>en</strong> G<strong>en</strong>om<strong>en</strong> ............................................................. 415<br />

Hoofdstuk 58—De Schol<strong>en</strong> der Profet<strong>en</strong> ................................................................................ 424<br />

Hoofdstuk 59—Israels Eerste Koning ..................................................................................... 431<br />

Hoofdstuk 60—Sauls Vermetelheid ........................................................................................ 442<br />

Hoofdstuk 61—Sauls Verwerping ........................................................................................... 449<br />

Hoofdstuk 62—David Gezalfd ................................................................................................ 457<br />

Hoofdstuk 63—David <strong>en</strong> Goliath ............................................................................................ 461<br />

Hoofdstuk 64—David e<strong>en</strong> Vluchteling ................................................................................... 466<br />

Hoofdstuk 65—Davids Edelmoedigheid ................................................................................. 475<br />

5


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

6


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 1—Inleiding-Waarom de Zonde Toegelat<strong>en</strong><br />

Werd.<br />

“GOD is liefde.” Zijne natuur <strong>en</strong> Zijne wet zijn liefde. Zijn karakter is nooit iets anders<br />

geweest, <strong>en</strong> zal ook nooit iets anders zijn. “De Hooge <strong>en</strong> Verhev<strong>en</strong>e, die in de eeuwigheid<br />

woont,” <strong>en</strong> wi<strong>en</strong> de gang<strong>en</strong> der eeuw<strong>en</strong> toebehoor<strong>en</strong>, is onveranderlijk. Bij Hem is “ge<strong>en</strong>e<br />

verandering, of schaduw van omkeering.” {PEP 25.1}<br />

Elke op<strong>en</strong>baring Zijner schepp<strong>en</strong>de macht is e<strong>en</strong>e uitdrukking van oneindige liefde. De<br />

souvereiniteit Gods vloeit over van liefde jeg<strong>en</strong>s al Zijne schepsel<strong>en</strong>. De Psalmist getuigt : —<br />

{PEP 25.2}<br />

“Uwe hand is sterk, uwe rechterhand is hoog.<br />

Gerechtigheid <strong>en</strong> gericht zijn de vastigheid uws troons;<br />

Goedertier<strong>en</strong>heid <strong>en</strong> waarheid gaan voor uw aanschijn h<strong>en</strong><strong>en</strong>.<br />

Welgelukzalig is het volk, hetwelk het geklank k<strong>en</strong>t:<br />

O Heere, zij zull<strong>en</strong> in het licht uws aanschijns wandel<strong>en</strong>.<br />

Zij zull<strong>en</strong> zich d<strong>en</strong> gansch<strong>en</strong> dag verheug<strong>en</strong> in uw<strong>en</strong> naam,<br />

En door uwe gerechtigheid verhoogd word<strong>en</strong>.<br />

Want Gij zijt de heerlijkheid hunner sterkte;<br />

En door uw welbehag<strong>en</strong> zal onze hoorn verhoogd word<strong>en</strong>.<br />

Want ons schild is van d<strong>en</strong> Heere,<br />

En onze koning is van d<strong>en</strong> Heilige Israels.”1 {PEP 25.3}<br />

Ev<strong>en</strong>e<strong>en</strong>s is de gansche geschied<strong>en</strong>is van d<strong>en</strong> groot<strong>en</strong> strijd tussch<strong>en</strong> goed <strong>en</strong> kwaad, van<br />

af het oog<strong>en</strong>blik to<strong>en</strong> hij in d<strong>en</strong> hemel aanving tot aan de eindelijke demping der rebellie <strong>en</strong> der<br />

uitroeiing van de zonde, e<strong>en</strong>e betooning van de onveranderlijke liefde Gods. {PEP 25.4}<br />

De oppermachtige Bestuurder des heelals heeft Zijn liefdewerk niet alle<strong>en</strong> verricht. Hij had<br />

e<strong>en</strong> deelg<strong>en</strong>oot — e<strong>en</strong> medearbeider, die Zijne plann<strong>en</strong> waardeer<strong>en</strong> <strong>en</strong> met Hem deel<strong>en</strong> kon in<br />

de vreugde, welke uit het sch<strong>en</strong>k<strong>en</strong> van geluk aan al de geschap<strong>en</strong>e wez<strong>en</strong>s voortkom<strong>en</strong> zou. “In<br />

d<strong>en</strong> beginne was het Woord, <strong>en</strong> het Woord was bij God, <strong>en</strong> het Woord was God. Dit was in d<strong>en</strong><br />

beginne bij God.”2 Christus, het Woord, Gods e<strong>en</strong>iggebor<strong>en</strong> Zoon, <strong>en</strong> de eeuwige Vader zijn<br />

e<strong>en</strong>; e<strong>en</strong> in natuur, karakter <strong>en</strong> doel, — Hij is de e<strong>en</strong>igste, die Gods raad <strong>en</strong> plann<strong>en</strong> doorzi<strong>en</strong><br />

kan. “M<strong>en</strong> noemt Zijn<strong>en</strong> naam Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid,<br />

Vredevorst.”3 Zijne “uitgang<strong>en</strong> zijn van ouds, van de dag<strong>en</strong> der eeuwigheid.”4 Daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong><br />

luidt het getuig<strong>en</strong>is van d<strong>en</strong> Zoon aldus: “De Heere bezat Mij in het beginsel Zijns wegs, voor<br />

Zijne werk<strong>en</strong>, van to<strong>en</strong> aan. Ik b<strong>en</strong> van eeuwigheid af gezalfd geweest. . . . To<strong>en</strong> Hij de<br />

7


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

grondvest<strong>en</strong> der aarde stelde, to<strong>en</strong> was Ik e<strong>en</strong> voedsterling bij Hem, <strong>en</strong> Ik was dagelijks Zijne<br />

vermaking<strong>en</strong>, te aller tijd voor Zijn aangezicht spel<strong>en</strong>de.”5 {PEP 26.1}<br />

Alle schepsel<strong>en</strong> des hemels liet de Vader door middel van d<strong>en</strong> Zoon schepp<strong>en</strong>. “Want door<br />

Hem zijn alle ding<strong>en</strong> geschap<strong>en</strong>, die in de hemel<strong>en</strong> <strong>en</strong> die op de aarde zijn, die zi<strong>en</strong>lijk <strong>en</strong> die<br />

onzi<strong>en</strong>lijk zijn, hetzij troon<strong>en</strong>, hetzij heerschappij<strong>en</strong>, hetzij overhed<strong>en</strong>, hetzij macht<strong>en</strong>; alle<br />

ding<strong>en</strong> zijn door Hem <strong>en</strong> tot Hem geschap<strong>en</strong>.”6 De <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> zijn gezant<strong>en</strong> Gods, die, met het<br />

licht Zijns aangezichts omstraald, op snelle wiek<strong>en</strong> ‘s Heer<strong>en</strong> wil t<strong>en</strong> uitvoer br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Doch de<br />

Zoon, de gezalfde Gods, “het nitgedrukte beeld Zijner zelfstandigheid,” <strong>en</strong> “het afschijnsel<br />

Zijner heerlijkheid, die “alle ding<strong>en</strong> draagt door het woord Zijner kracht,” bezit de heerschappij<br />

over h<strong>en</strong> all<strong>en</strong>. De plaats Zijns heiligdoms was,-van der eeuwigheid, “e<strong>en</strong> troon der<br />

heerlijkheid;” de scepter Zijns koninkrijks is e<strong>en</strong> rechte scepter.7 “Majesteit <strong>en</strong> heerlijkheid zijn<br />

voor Zijn aangezicht, sterkte <strong>en</strong> sieraad in Zijn heiligdom.” G<strong>en</strong>ade <strong>en</strong> waarheid gaan voor Zijn<br />

aanschijn h<strong>en</strong><strong>en</strong>.8 {PEP 26.2}<br />

Vermits liefde de grondzuil van Gods heerschappij is, zoo hangt het geluk aller redelijke<br />

wez<strong>en</strong>s af van hunne volmaakte instemming met dit grondbeginsel Zijner gerechtigheid. God<br />

verlangt van al Zijne schepsel<strong>en</strong> e<strong>en</strong><strong>en</strong> di<strong>en</strong>st, die uit liefde tot Hem voortkomt, — e<strong>en</strong><strong>en</strong> di<strong>en</strong>st,<br />

die voortvloeit uit waardeering van Zijn karakter. In e<strong>en</strong>e afgeperste gehoorzaamheid schept Hij<br />

ge<strong>en</strong> behag<strong>en</strong>. Derhalve hebb<strong>en</strong> all<strong>en</strong> e<strong>en</strong> vrij<strong>en</strong> wil ontvang<strong>en</strong>, opdat zij Hem uit vrije beweging<br />

di<strong>en</strong><strong>en</strong> mog<strong>en</strong>. {PEP 26.3}<br />

Zoolang het schepsel zich in liefde onderwierp, bestond er harmonie in alle deel<strong>en</strong> van’t<br />

heelal. Het heir des hemels stelde behag<strong>en</strong> in het t<strong>en</strong> uitvoer br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> wil huns Scheppers.<br />

Zij schept<strong>en</strong> g<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong> in het weêrkaats<strong>en</strong> Zijner heerlijkheid, alsmede in het verbreid<strong>en</strong> van Zijn<br />

lof. En zoolang de grootste liefde God tocgedrag<strong>en</strong> werd, was hunne liefde onderling ook<br />

vertrouwelijk <strong>en</strong> onbaatzuchtig. Er kwam echter e<strong>en</strong>e verandering in dez<strong>en</strong> gelukkig<strong>en</strong> staat.<br />

Iemand stond op, die misbruik van de hun vergunde vrijheid maakte. De eerste zondaar was hij,<br />

die, naast Christus, het hoogst door God vereerd <strong>en</strong> met macht <strong>en</strong> heerlijkheid bov<strong>en</strong> al de andere<br />

hemeling<strong>en</strong> bekleed was. Lucifer, de “zoon des dageraads,” de voornaamste der overdekk<strong>en</strong>de’<br />

cherubijn<strong>en</strong>, was heilig <strong>en</strong> onbevlekt. Hij stond voor het aangezicht van d<strong>en</strong> grootmachtig<strong>en</strong><br />

Schepper. Hij bewoog zich voortdur<strong>en</strong>d in de stral<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> glans, waarmede de Oneindige<br />

zich bedekt.“Zoo zegt de Heere Heere: Gij verzegelaar der som, vol van wijsheid <strong>en</strong> volmaakt<br />

in schoonheid, gij waart in Ed<strong>en</strong>, Gods hof” alle kostelijk geste<strong>en</strong>te was uw deksel. . . . Gij waart<br />

e<strong>en</strong> gezalfde, overdekk<strong>en</strong>de cherub; <strong>en</strong> Ik had u alzoo gezet; gij waart op Gods heilig<strong>en</strong> berg; gij<br />

wandeldet in het midd<strong>en</strong> der vurige ste<strong>en</strong><strong>en</strong>. Gij waart volkom<strong>en</strong> in uwe weg<strong>en</strong>, van d<strong>en</strong> dag af,<br />

dat gij geschap<strong>en</strong> zijt, totdat er ongerechtigheid in u gevond<strong>en</strong> is.”9 {PEP 27.1}<br />

Van lieverlede werd Lucifer door de zucht naar zelfverheffing . overmeesterd. De Schrift<br />

zegt di<strong>en</strong>aangaande: “Uw hart verheft zich over uwe schoonheid; gij hebt uwe wijsheid bedorv<strong>en</strong><br />

van wege uw<strong>en</strong> glans.”10 “En zeidet in uw hart: Ik zal t<strong>en</strong> hemel opklimm<strong>en</strong>, ik zal mijn<strong>en</strong> troon<br />

bov<strong>en</strong> de sterr<strong>en</strong> Gods verhoog<strong>en</strong>; . . . ik zal bov<strong>en</strong> de hoogt<strong>en</strong> der wolk<strong>en</strong> klimm<strong>en</strong>, ik zal d<strong>en</strong><br />

Allerhoogste gelijk word<strong>en</strong>.”11 Deze <strong>en</strong>gel begon de heerlijkheid, welke hij van God ontvang<strong>en</strong><br />

8


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

had, te beschouw<strong>en</strong> als iets, dat hem zelf toebehoorde. Niet tevred<strong>en</strong> met zijne waardigheid<br />

bov<strong>en</strong> al de andere hemeling<strong>en</strong>, begon hij naar de eer te staan, welke d<strong>en</strong> Schepper alle<strong>en</strong><br />

toekomt. In stede van de liefde tot God bij voortduring in de g<strong>en</strong>eg<strong>en</strong>hed<strong>en</strong> <strong>en</strong> de onderdanigheid<br />

van alle schepsel<strong>en</strong> te do<strong>en</strong> brand<strong>en</strong>, zocht hij hunne toeg<strong>en</strong>eg<strong>en</strong>heid te winn<strong>en</strong> ter bevordering<br />

van zijn eig<strong>en</strong> doeleind<strong>en</strong>. En door de heerlijkheid, waarmede de Oneindige d<strong>en</strong> Zoon bekleed<br />

had, voor zich te begeer<strong>en</strong>, stond deze vorst onder de <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> naar de macht, welke Christus<br />

alle<strong>en</strong> toekomt. {PEP 27.2}<br />

De Heer verhinderde Satan niet in het voortplant<strong>en</strong> dezer ontevred<strong>en</strong>heid, totdat het<br />

eindelijk tot op<strong>en</strong>baar verzet kwam. Zijne plann<strong>en</strong> moest<strong>en</strong> t<strong>en</strong> volle ontwikkeld word<strong>en</strong>, opdat<br />

het all<strong>en</strong> duidelijk zijn mocht, wat de gevolg<strong>en</strong> zijn zoud<strong>en</strong>. De geest van ontevred<strong>en</strong>heid was<br />

e<strong>en</strong> nieuw, geheimzinnig <strong>en</strong> onverklaarbaar verschijnsel. Door misleid<strong>en</strong>de drogred<strong>en</strong><strong>en</strong>,<br />

waardoor de rebellie zich immer zoekt te rechtvaardig<strong>en</strong>, had Satan zich met leug<strong>en</strong>s wet<strong>en</strong> te<br />

bemantel<strong>en</strong>. God kon daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> slechts waarachtige <strong>en</strong> rechtvaardige middel<strong>en</strong> gebruik<strong>en</strong>.<br />

Doch Satan kon zich van vleierij <strong>en</strong> misleiding bedi<strong>en</strong><strong>en</strong>, — zijn toeleg was om het woord van<br />

God te vervalsch<strong>en</strong>, het doel Zijner heerschappij in e<strong>en</strong> verkeerd daglicht te stell<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> beweerde hij, dat God onrechtvaardig handelde door de <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> onder de wet te<br />

plaats<strong>en</strong>. Hij eischte gehoorzaamheid <strong>en</strong> onderwerping van Zijne schepsel<strong>en</strong> t<strong>en</strong> einde Zijne<br />

verheffing er door bevorderd mocht word<strong>en</strong>. Het was daarom noodig te bewijz<strong>en</strong>, dat de<br />

heerschappij rechtvaardig <strong>en</strong> de wet volmaakt was, opdat beide de hemeling<strong>en</strong> <strong>en</strong> de<br />

wereldbewoners dit wet<strong>en</strong> mocht<strong>en</strong>. Satan had d<strong>en</strong> indruk gegev<strong>en</strong>, dat hij de e<strong>en</strong>igste was, die<br />

het welzijn van het heelal beoogde. De gezalfde cherub zijnde, zoo had Lucifer e<strong>en</strong>e plaats van<br />

hooge waardigheid ing<strong>en</strong>om<strong>en</strong>; hij werd door al de hemeling<strong>en</strong> zeer bemind, <strong>en</strong> bezat e<strong>en</strong><br />

groot<strong>en</strong> invloed over h<strong>en</strong>. T<strong>en</strong>einde, daarom, dat het karakter mitsgaders het oogmerk van d<strong>en</strong><br />

aanmatiger door all<strong>en</strong> mocht word<strong>en</strong> verstaan, werd hem tijd verle<strong>en</strong>d om zijn inborst in zijne<br />

dad<strong>en</strong> te do<strong>en</strong> uitkom<strong>en</strong>. Het heelal moest d<strong>en</strong> bedrieger ontmaskerd zi<strong>en</strong>. {PEP 28.1}<br />

De oneindige Wijsheid verdelgde Satan niet, to<strong>en</strong> hij uit d<strong>en</strong> hemel gebann<strong>en</strong> werd. Ge<strong>en</strong><br />

andere dan de di<strong>en</strong>st der liefde is Hem welgevallig, <strong>en</strong> daarom wil Hij, dat Zijne schepsel<strong>en</strong> van<br />

Zijne rechtvaardigheid <strong>en</strong> welwill<strong>en</strong>dheid overtuigd zijn. Wijl beide de hemeling<strong>en</strong> <strong>en</strong> de<br />

wereldbewoners d<strong>en</strong> aard der zonde <strong>en</strong> hare schrikkelijke gevolg<strong>en</strong> niet begrep<strong>en</strong>, zoo zou Gods<br />

rechtvaardigheid in het verdelg<strong>en</strong> van Satan niet begrep<strong>en</strong> zijn. Sommig<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> God uit vrees<br />

in plaats van uit liefde gedi<strong>en</strong>d hebb<strong>en</strong>, als Hij hem onmiddelijk gedood had. Dan ware de<br />

invloed van d<strong>en</strong> verleider ook niet uitgeroeid, noch d<strong>en</strong> geest der rebellie t<strong>en</strong> ondergebracht<br />

geword<strong>en</strong>. T<strong>en</strong> bate van het heelal moet hij, alle eeuw<strong>en</strong> door, zijne plann<strong>en</strong> ontwikkel<strong>en</strong>, opdat<br />

zijne beschuldiging teg<strong>en</strong> de godsregeering door alle schepsel<strong>en</strong> begrep<strong>en</strong> alsmede de g<strong>en</strong>ade <strong>en</strong><br />

rechtvaardigheid Gods <strong>en</strong> de onveranderlijkheid Zijner wet in der eeuwigheid niet meer<br />

betwijfeld word<strong>en</strong>. {PEP 28.2}<br />

Door al de eeuw<strong>en</strong> he<strong>en</strong> moet het heelal e<strong>en</strong>e les leer<strong>en</strong> uit Satans rebellie; zij is e<strong>en</strong><br />

eeuwigdur<strong>en</strong>d getuig<strong>en</strong>is teg<strong>en</strong> de zonde <strong>en</strong> hare schrikkelijke gevolg<strong>en</strong>. Het uitwerksel van<br />

Satans regel <strong>en</strong> zijn invloed op m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> <strong>en</strong> <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> toont aan wat uit e<strong>en</strong>e ter zijde stelling van<br />

9


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Gods gezag voortkomt. Tev<strong>en</strong>s blijkt hieruit ook, dat ‘s Heer<strong>en</strong> heerschappij tot welzijn Zijner<br />

schepsel<strong>en</strong> noodzakelijk is. Derhalve di<strong>en</strong>t de geschied<strong>en</strong>is dezer schrikkelijke rebellie ter<br />

voortdur<strong>en</strong>de bescherming voor alle heilig<strong>en</strong>, wijl zij de gevolg<strong>en</strong> der ongehoorzaamheid er in<br />

geteek<strong>en</strong>d zi<strong>en</strong> <strong>en</strong> zich dus te minder g<strong>en</strong>eigd zoud<strong>en</strong> gevoel<strong>en</strong> om e<strong>en</strong>e zonde te bedrijv<strong>en</strong>.<br />

{PEP 29.1}<br />

Hij, die in d<strong>en</strong> hemel regeert, ziet het einde van d<strong>en</strong> beginne; Hij, voor wi<strong>en</strong> de<br />

verborg<strong>en</strong>hed<strong>en</strong> der toekomst ev<strong>en</strong> naakt zijn als de gebeurt<strong>en</strong>iss<strong>en</strong> van het verled<strong>en</strong>, ziet de<br />

vervulling van het plan Zijner liefde <strong>en</strong> de zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> daaruit voortvloei<strong>en</strong>de ev<strong>en</strong> duidelijk als<br />

de ell<strong>en</strong>de, welke uit de zonde voortgekom<strong>en</strong> is. Ofschoon wolk<strong>en</strong> <strong>en</strong> donkerheid rondom Hem<br />

zijn, zoo zijn gerechtigheid <strong>en</strong> gericht nogtans de vastigheid Zijns troons.12 En dit zal e<strong>en</strong>maal<br />

door beide de trouwe <strong>en</strong> de ontrouwe onderdan<strong>en</strong> Zijner gansche heerschappij verstaan word<strong>en</strong>.<br />

“Hij is e<strong>en</strong> Rotsste<strong>en</strong>, wi<strong>en</strong>s werk volkom<strong>en</strong> is: want al Zijne weg<strong>en</strong> zijn gerichte. God is<br />

waarheid, <strong>en</strong> is ge<strong>en</strong> onrecht, rechtvaardig <strong>en</strong> recht is Hij.”13 {PEP 29.2}<br />

10


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 2—De Schepping<br />

“Door het woord des Heer<strong>en</strong> zijn de hemel<strong>en</strong> gemaakt, <strong>en</strong> door d<strong>en</strong> Geest Zijns monds al<br />

hun heir.” “Want Hij spreekt <strong>en</strong> het is er; Hij gebiedt, <strong>en</strong> het staat er.” “Hij heeft de aarde gegrond<br />

op hare grondvest<strong>en</strong>, zij zal nimmermeer noch eeuwiglijk wankel<strong>en</strong>.”1 {PEP 30.1}<br />

De aarde was zeer schoon, to<strong>en</strong> zij uit de hand haars Makers kwam. Haar oppervlakte was<br />

geschakeerd met berg<strong>en</strong>, heuvel<strong>en</strong>, <strong>en</strong> vlakt<strong>en</strong>, waartussch<strong>en</strong> majestueuze rivier<strong>en</strong> he<strong>en</strong><br />

kronkeld<strong>en</strong>, die in bekoorlijke meer<strong>en</strong> uitmondd<strong>en</strong>. De heuvel<strong>en</strong> <strong>en</strong> berg<strong>en</strong> war<strong>en</strong> echter niet<br />

steil <strong>en</strong> oneff<strong>en</strong>; er war<strong>en</strong> niet zulke gap<strong>en</strong>de diept<strong>en</strong> tussch<strong>en</strong> beide, als er thans zijn; de scherpe<br />

<strong>en</strong> gesplet<strong>en</strong>e rots<strong>en</strong> lag<strong>en</strong> onder d<strong>en</strong> vruchtbar<strong>en</strong> bodem bedolv<strong>en</strong>, die allerwege met e<strong>en</strong><br />

welig<strong>en</strong> dos bedekt was. Er war<strong>en</strong> ge<strong>en</strong>e afkeer verwekk<strong>en</strong>de moerass<strong>en</strong> noch onvruchtbare<br />

woestijn<strong>en</strong>. Overal groeid<strong>en</strong> sierlijke heesters <strong>en</strong> bloem<strong>en</strong>. Op de kruin<strong>en</strong> der hoogt<strong>en</strong> stond<strong>en</strong><br />

bossch<strong>en</strong>, die prachtiger dan e<strong>en</strong>ig park van onz<strong>en</strong> tijd war<strong>en</strong>. De lucht, niet bedorv<strong>en</strong> door<br />

verstikk<strong>en</strong>de pestwalm<strong>en</strong>, was helder <strong>en</strong> gezond. Het landgezicht zag er schooner uit dan de<br />

heerlijkste tuin van het prachtigste paleis in onz<strong>en</strong> tijd. Het <strong>en</strong>gel<strong>en</strong>heir, sloeg alles met<br />

verrukking gade, <strong>en</strong> prees de werk<strong>en</strong> Gods. {PEP 30.2}<br />

Nadat de aarde van schepsel<strong>en</strong> wemelde, schiep God d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch, het kroonstuk Zijner<br />

schepping, voor wi<strong>en</strong> de aarde met alles wat er op was te voorschijn was geroep<strong>en</strong>. Aan hem<br />

werd de heerschappij gegev<strong>en</strong> over alles, dat zijn oog zag, want “God zeide: Laat ons m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong><br />

mak<strong>en</strong>, naar ons beeld, naar onze gelijk<strong>en</strong>is; <strong>en</strong> dat zij heerschappij hebb<strong>en</strong> over de vissch<strong>en</strong> der<br />

zee, <strong>en</strong> over het gevogelte des hemels, <strong>en</strong> over het vee, <strong>en</strong> over de geheele aarde. . . . En God<br />

schiep d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch, naar Zijn beeld, naar het beeld van God schiep Hij ze.”2 Hierin wordt’s<br />

m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> oorsprong duidelijk beschrev<strong>en</strong>; daarbij staat het zoo ondubbelzinnig uitgedrukt, dat<br />

niemand zich e<strong>en</strong> verkeerd d<strong>en</strong>kbeeld behoeft te vorm<strong>en</strong>. God heeft d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch naar Zijn beeld<br />

geschap<strong>en</strong>. Dit is ge<strong>en</strong>e verborg<strong>en</strong>heid. Hierdoor wordt de steling gelog<strong>en</strong>straft, dat de m<strong>en</strong>sch<br />

e<strong>en</strong> ontwikkeld produkt van de lagere dier<strong>en</strong> of de plant<strong>en</strong> is. Zulke leerstelling<strong>en</strong> verlag<strong>en</strong> de<br />

schepp<strong>en</strong>de almacht tot het lage peil van ‘s m<strong>en</strong>ch<strong>en</strong> beperkt begrip. M<strong>en</strong> is er zoo over uit om<br />

Gods oppergezag weg te cijfer<strong>en</strong>, dat des m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> afkomst er zelfs om verlaagd <strong>en</strong> hem zijne<br />

waardigheid ontnom<strong>en</strong> wordt. De God, die de starr<strong>en</strong> aan het gewelf geplaatst, de bloem<strong>en</strong> des<br />

velds met de prachtigste kleur<strong>en</strong> versierd, <strong>en</strong> hemel <strong>en</strong> aarde met Zijne wonder<strong>en</strong> vervuld heeft,<br />

schiep niet e<strong>en</strong> wez<strong>en</strong> van lager<strong>en</strong> rang, to<strong>en</strong> hij het kroonwerk Zijner schepping formeerde,<br />

waaraan de heerschappij over het werk Zijner hand<strong>en</strong> opgedrag<strong>en</strong> werd. De Schrift spoort d<strong>en</strong><br />

oorsprong van ons geslacht niet terug tot aan e<strong>en</strong>e ontwikkeling van kiem<strong>en</strong>, schelpdier<strong>en</strong>, of<br />

viervoeters, maar naar d<strong>en</strong> almachtig<strong>en</strong> Schepper. Adam werd wel uit het stof der aarde<br />

geformeerd, doch was desniettemin “de zoon van God.”3 {PEP 30.3}<br />

Hij werd door God gesteld om, in Zijne plaats, heerschappij te voer<strong>en</strong> over het dier<strong>en</strong>rijk.<br />

Deze schepsels kunn<strong>en</strong> des Heer<strong>en</strong> heerschappij niet begrijp<strong>en</strong> noch erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, maar zij kunn<strong>en</strong><br />

d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch di<strong>en</strong><strong>en</strong> <strong>en</strong> liefhebb<strong>en</strong>. De Psalmist zegt: “Gij hebt hem e<strong>en</strong> weinig minder gemaakt<br />

dan de <strong>en</strong>gel<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hebt hem met eer <strong>en</strong> heerlijkheid gekroond. Gij doet hem heersch<strong>en</strong> over de<br />

11


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

werk<strong>en</strong> uwer hand<strong>en</strong>; Gij hebt alles onder zijne voet<strong>en</strong> gezet . . . de dier<strong>en</strong> des velds, het<br />

gevogelte des hemels <strong>en</strong> de vissch<strong>en</strong> der zee: hetge<strong>en</strong> de pad<strong>en</strong> der zee doorwandelt.”4 {PEP<br />

31.1}<br />

Beide in gestalte <strong>en</strong> karakter werd de m<strong>en</strong>sch naar Gods beeld geschap<strong>en</strong>. Christus alle<strong>en</strong><br />

is het “uitgedrukte beeld” van des Vaders zelfstandigheid; doch de m<strong>en</strong>sch werd naar Gods beeld<br />

geschap<strong>en</strong>. Zijn natuur was in harmonie met Gods wil. Met zijne geestvermog<strong>en</strong>s kon hij het<br />

goddelijke bevatt<strong>en</strong>. Zijne g<strong>en</strong>eg<strong>en</strong>hed<strong>en</strong> war<strong>en</strong> zuiver; zijne lust<strong>en</strong> onder het bedwang der rede.<br />

Hij was gelukkig <strong>en</strong> heilig, omdat hij het beeld Gods droeg <strong>en</strong> zich aan Zijn<strong>en</strong> wil volkom<strong>en</strong>lijk<br />

onderwierp. {PEP 31.2}<br />

Zoodra Adam geschap<strong>en</strong> was, werd<strong>en</strong> de dier<strong>en</strong> tot hem gebracht om te zi<strong>en</strong> hoe hij ze<br />

noem<strong>en</strong> zou; to<strong>en</strong> zag hij, dat e<strong>en</strong> iegelijk hunner e<strong>en</strong>e metgezellin had, “maar voor d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch<br />

vond hij ge<strong>en</strong>e hulpe, die als teg<strong>en</strong> hem over ware.”5 De m<strong>en</strong>sch overtrof alle andere schepsel<strong>en</strong>,<br />

die op de aarde war<strong>en</strong>. En God zeide: “Het is niet goed, dat de m<strong>en</strong>sch alle<strong>en</strong> zij; Ik zal hem e<strong>en</strong>e<br />

hulpe mak<strong>en</strong>, die als teg<strong>en</strong> hem over zij.”6 De m<strong>en</strong>sch werd niet geschap<strong>en</strong> om e<strong>en</strong>zaam te lev<strong>en</strong>;<br />

hij is e<strong>en</strong> gezellig wez<strong>en</strong>. Zonder e<strong>en</strong> metgezel zoud<strong>en</strong> al de pracht <strong>en</strong> de aang<strong>en</strong>ame bedrijv<strong>en</strong><br />

van Ed<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> volmaakt geluk aangebracht hebb<strong>en</strong>. E<strong>en</strong> verkèer met de <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> zou de begeerte<br />

naar sympathie <strong>en</strong> gezelschap niet verzadigd hebb<strong>en</strong>. Er zou niemand van dezelfde natuur<br />

geweest zijn, die hem minn<strong>en</strong> <strong>en</strong> door hem bemind kon word<strong>en</strong>. {PEP 31.3}<br />

God zelf gaf Adam e<strong>en</strong>e metgezellin. Hij verschafte “e<strong>en</strong>e hulpe, die als teg<strong>en</strong> hem over<br />

was,” e<strong>en</strong> geschikte deelg<strong>en</strong>oote, die lief <strong>en</strong> leed met hem deel<strong>en</strong> kon. Eva werd geformeerd uit<br />

e<strong>en</strong>e rib, welke uit Adams zij g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> was, beduid<strong>en</strong>de, dat zij niet over hem heersch<strong>en</strong> zou,<br />

noch als e<strong>en</strong>e ondergeschikte door hem moest word<strong>en</strong> behandeld. Zij moest hem ter zijde staan,<br />

<strong>en</strong> wederkeerig door hem bemind <strong>en</strong> beschermd word<strong>en</strong>. Zij was zijn wederhelft, wijl zij be<strong>en</strong><br />

van zijn be<strong>en</strong> <strong>en</strong> vleesch van zijn vleesch was. Hierin ligt het d<strong>en</strong>kbeeld van e<strong>en</strong> innig verband<br />

<strong>en</strong> liefderijke verkleefdheid, welke er onderling bestaan moet, opgeslot<strong>en</strong>. “Want niemand heeft<br />

ooit zijn eig<strong>en</strong> vleesch gehaat, maar hij voedt het <strong>en</strong> onderhoudt het.” “Daarom zal de man zijn<strong>en</strong><br />

vader <strong>en</strong> zijne moeder verlat<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zijne vrouw aanklev<strong>en</strong>; <strong>en</strong> zij twee zull<strong>en</strong> tot één vleesch<br />

zijn.”7 {PEP 32.1}<br />

Het eerste huwelijk werd door God ingezeg<strong>en</strong>d. De ontwerper dezer instelling is de<br />

Schepper van het heelal. “Het huwelijk is eerlijk.”8 Het is e<strong>en</strong>e gifte Gods aan d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch, <strong>en</strong><br />

e<strong>en</strong> der twee instelling<strong>en</strong>, welke Adam met zich uit het Paradijs mocht nem<strong>en</strong>. Indi<strong>en</strong> deze<br />

instelling overe<strong>en</strong>komstig het door God ter nedergelegde beginsel erk<strong>en</strong>d <strong>en</strong> eerbiedigd wordt,<br />

dan is het huwelijk e<strong>en</strong> zeg<strong>en</strong>; het di<strong>en</strong>t ter bevordering van ‘s m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> geluk <strong>en</strong> kuischheid;<br />

de maatschappelijke belang<strong>en</strong> word<strong>en</strong> er door bevorderd; <strong>en</strong> daarbij verstrekt het tot veredeling<br />

van zijne lichamelijke, verstandelijke, <strong>en</strong> zedelijke natuur. {PEP 32.2}<br />

“Ook had de Heere God e<strong>en</strong><strong>en</strong> hof geplant in Ed<strong>en</strong>, teg<strong>en</strong> het oost<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Hij stelde aldaar<br />

d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch, di<strong>en</strong> Hij geformeerd had.”9 Al het geschap<strong>en</strong>e was volmaakt in schoonheid; aan<br />

niets ontbrak het geringste, waardoor het geluk van het heilige paar verkort word<strong>en</strong> kon;<br />

12


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> ontving<strong>en</strong> zij nog e<strong>en</strong> ander blijk van des Scheppers liefde, namelijk e<strong>en</strong> hof, die<br />

hun tot woonplaats bereid was. In di<strong>en</strong> hof stond<strong>en</strong> allerlei soort van boom<strong>en</strong>, waarvan vele met<br />

geurige <strong>en</strong> smakelijke vrucht<strong>en</strong> gelad<strong>en</strong> war<strong>en</strong>. De rechtop groei<strong>en</strong>de wijnstokk<strong>en</strong> met hunne<br />

nederhang<strong>en</strong>de rank<strong>en</strong>, waaraan de hekoorlijkste <strong>en</strong> lekkerste vrucht groeide, war<strong>en</strong> e<strong>en</strong> pracht<br />

voor het oog. Van deze met vrucht <strong>en</strong> blader<strong>en</strong> belad<strong>en</strong>e rank<strong>en</strong> kond<strong>en</strong> Adam <strong>en</strong> Eva lommers<br />

voor zich mak<strong>en</strong> om er onder te won<strong>en</strong>. Ook war<strong>en</strong> er geurige bloem<strong>en</strong> van allerlei kleur in<br />

overvloed. En in het midd<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> hof stond de boom des lev<strong>en</strong>s, die alle andere boom<strong>en</strong> in<br />

heerlijkheid overtrof. Zijne vrucht bevatte de kracht om het lev<strong>en</strong> te verl<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. {PEP 32.3}<br />

Het scheppingswerk was nu geëindigd. “Alzoo zijn volbracht de hemel <strong>en</strong> de aarde, <strong>en</strong> al<br />

hun heir.” “En God zag al wat Hij gemaakt had, <strong>en</strong> ziet, het was zeer goed.”10 Ed<strong>en</strong> bloeide op<br />

aarde. Adam <strong>en</strong> Eva hadd<strong>en</strong> e<strong>en</strong> vrij<strong>en</strong> toegang tot d<strong>en</strong> boom des lev<strong>en</strong>s. Ge<strong>en</strong> <strong>en</strong>kele vlek der<br />

zonde noch schaduw des doods lag op de prachtvolle schepping. De morg<strong>en</strong>sterr<strong>en</strong> zong<strong>en</strong> te<br />

zam<strong>en</strong> vroolijk, <strong>en</strong> al de kinder<strong>en</strong> Gods juicht<strong>en</strong>.11 {PEP 33.1}<br />

Jehova had de fondam<strong>en</strong>t<strong>en</strong> der aarde gelegd; de gansche wereld was door Hem met e<strong>en</strong><br />

kleed van heerlijkheid versierd. De m<strong>en</strong>sch bezat alles, wat nuttig voor hem was. Al de wonder<strong>en</strong><br />

op het land <strong>en</strong> in de zee war<strong>en</strong> in zes dag<strong>en</strong> geschap<strong>en</strong>. En “Hij heeft gerust op d<strong>en</strong> zev<strong>en</strong>d<strong>en</strong><br />

dag van Zijn werk, dat Hij gemaakt had. En God heeft d<strong>en</strong> zev<strong>en</strong>d<strong>en</strong> dag gezeg<strong>en</strong>d, <strong>en</strong> di<strong>en</strong><br />

geheiligd, omdat Hij op d<strong>en</strong>zelv<strong>en</strong> gerust heeft van al Zijn werk, hetwelk God geschap<strong>en</strong> had<br />

om te volmak<strong>en</strong>.”12 Hij was met Zijn werk voldaan. Het was al te maal volmaakt <strong>en</strong> verstrekte<br />

tot eer van d<strong>en</strong> Werkmeester. Hij rustte, niet omdat Hij vermoeid was, maar omred<strong>en</strong> de<br />

voortbr<strong>en</strong>gsel<strong>en</strong> Zijner wijsheid <strong>en</strong> goedheid <strong>en</strong> de op<strong>en</strong>baring Zijner heerlijkheid Hem t<strong>en</strong> volle<br />

bevredigd<strong>en</strong>. {PEP 33.2}<br />

Nadat God op d<strong>en</strong> zev<strong>en</strong>d<strong>en</strong> dag gerust had, heiligde Hij d<strong>en</strong>zelv<strong>en</strong>, d. w. z. Hij zonderde<br />

di<strong>en</strong> af als e<strong>en</strong> rustdag voor d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch. Volg<strong>en</strong>s het voorbeeld van d<strong>en</strong> Schepper moet de<br />

m<strong>en</strong>sch op di<strong>en</strong> heilig<strong>en</strong> dag rust<strong>en</strong>, opdat hij alsdan zijn oog w<strong>en</strong>de naar d<strong>en</strong> hemel <strong>en</strong> de aarde,<br />

<strong>en</strong> het werk van d<strong>en</strong> Schepper gadesla; <strong>en</strong> de blijk<strong>en</strong> van Gods wijsheid <strong>en</strong> goedheid<br />

aanschouw<strong>en</strong>de, zijn hart vervuld moge zijn van liefde <strong>en</strong> eerbied voor zijn Maker. {PEP 33.3}<br />

Door het zeg<strong>en</strong><strong>en</strong> van d<strong>en</strong> zev<strong>en</strong>d<strong>en</strong> dag richtte God e<strong>en</strong> ged<strong>en</strong>kteek<strong>en</strong> Zijner schepp<strong>en</strong>de<br />

almacht in Ed<strong>en</strong> op. De Sabbat werd aan Adam, d<strong>en</strong> stamvader <strong>en</strong> verteg<strong>en</strong>woordiger van het<br />

m<strong>en</strong>schdom, gegev<strong>en</strong>. Door d<strong>en</strong>zelv<strong>en</strong> waar te nem<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> alle aardbewoners God, als hun<br />

schepper <strong>en</strong> souverein, met alle dankbaarheid erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, <strong>en</strong> belijd<strong>en</strong> het werk Zijner hand<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

de onderdan<strong>en</strong> Zijner heerschappij te zijn. Deze instelling is derhalve e<strong>en</strong> ged<strong>en</strong>kteek<strong>en</strong> voor het<br />

m<strong>en</strong>schdom. Zij is in ge<strong>en</strong><strong>en</strong> deele schaduwachtig noch uitsluit<strong>en</strong>d op e<strong>en</strong>ig volk toepasselijk.<br />

{PEP 33.4}<br />

God zag, dat de m<strong>en</strong>sch, in het Paradijs zelfs, behoefte aan d<strong>en</strong> Sabbat had. T<strong>en</strong> bate van<br />

zijn eig<strong>en</strong> welzijn had hij, op e<strong>en</strong> dag van de zev<strong>en</strong>, behoefte aan het afzi<strong>en</strong> van eig<strong>en</strong> belang<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> bezighed<strong>en</strong>, opdat hij de werk<strong>en</strong> Gods aanschouw<strong>en</strong> <strong>en</strong> over Zijne almacht <strong>en</strong> goedheid<br />

nad<strong>en</strong>k<strong>en</strong> mag. Hij behoeft d<strong>en</strong> Sabbat, om hem op e<strong>en</strong>e lev<strong>en</strong>dige wijze aan God te do<strong>en</strong> d<strong>en</strong>k<strong>en</strong><br />

13


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> e<strong>en</strong> gevoel van dankbaarheid te verwekk<strong>en</strong> voor al de zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong>, welke hij van de hand zijns<br />

weldadig<strong>en</strong> Scheppers ontvangt. {PEP 34.1}<br />

Naar Gods bedoeling di<strong>en</strong>t de Sabbat om d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch ter bepeinzing van de schepping te<br />

leid<strong>en</strong>. De natuur spreekt tot zijne zintuig<strong>en</strong> <strong>en</strong> getuigt, dat er e<strong>en</strong> lev<strong>en</strong>de God is, die alles<br />

geschap<strong>en</strong> heeft <strong>en</strong> nog steeds regeert. “De hemel<strong>en</strong> vertell<strong>en</strong> Gods eer, <strong>en</strong> het uitspansel<br />

verkondigt Zijner hand<strong>en</strong> werk. De dag aan d<strong>en</strong> dag stort overvloediglijk sprake uit, <strong>en</strong> de nacht<br />

aan d<strong>en</strong> nacht toont wet<strong>en</strong>schap.”13 De heerlijkheid dezer aarde is e<strong>en</strong> bewijs van Gods liefde.<br />

Zij op<strong>en</strong>baart zich in de eeuwige berg<strong>en</strong>, de hooge boom<strong>en</strong>, de ontluik<strong>en</strong>de knopp<strong>en</strong> <strong>en</strong> de<br />

t<strong>en</strong>gere bloem<strong>en</strong>. Alle deze getuig<strong>en</strong> van God. En de Sabbat, immer wijz<strong>en</strong>de op Hem, die van<br />

alles de Schepper is, gebiedt ons het groote boek der natuur op<strong>en</strong> te slaan t<strong>en</strong> einde de wijsheid,<br />

de kracht, <strong>en</strong> de liefde van God daarin nagespeurd moge word<strong>en</strong>. {PEP 34.2}<br />

Ofschoon onze stamouders onschuldig geschap<strong>en</strong> werd<strong>en</strong>, zoo werd<strong>en</strong> zij ev<strong>en</strong>wel niet<br />

buit<strong>en</strong> de mogelijkheid geplaatst om te kunn<strong>en</strong> zondig<strong>en</strong>. Op zedelijk gebied kond<strong>en</strong> zij kiez<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> verwerp<strong>en</strong>, de wijsheid <strong>en</strong> weldadigheid van Gods karakter <strong>en</strong> de rechtvaardigheid Zijner<br />

eisch<strong>en</strong> waardeer<strong>en</strong>, <strong>en</strong> naar gelang van willekeur gehoorzaam of ongehoorzaam zijn. Hunne<br />

bestemming was met God <strong>en</strong> de <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> geme<strong>en</strong>schap te hebb<strong>en</strong>; doch hunne trouw moest op<br />

de proef gesteld word<strong>en</strong>, alvor<strong>en</strong>s zij in hunn<strong>en</strong> staat bevestigd kond<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Van d<strong>en</strong> beginne<br />

aan werd<strong>en</strong> hune lust<strong>en</strong> beteugeld, omdat Satan juist op dat punt schipbreuk geled<strong>en</strong> had. De<br />

boom der k<strong>en</strong>nis des goeds <strong>en</strong> des kwaads, die in het midd<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> hof stond, di<strong>en</strong>de om hunne<br />

gehoorzaamheid, liefde, <strong>en</strong> geloof op de proef te stell<strong>en</strong>. Op straffe des doods mocht<strong>en</strong> zij van<br />

di<strong>en</strong> boom niet et<strong>en</strong>, alhoewel zij tot al de andere boom<strong>en</strong> vrij<strong>en</strong> toegang hadd<strong>en</strong>. Daarbij stond<strong>en</strong><br />

zij aan des Satans verleiding blootgesteld. Indi<strong>en</strong> zij deze proef doorstaan kond<strong>en</strong>, dan zoud<strong>en</strong><br />

zij eindelijk buit<strong>en</strong> het bereik zijner verleiding zijn geplaatst geword<strong>en</strong> <strong>en</strong> voortdur<strong>en</strong>d in Gods<br />

gunst gedeeld hebb<strong>en</strong>. {PEP 34.3}<br />

God stelde d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch onder de wet, omdat zijn welzijn van zulk<strong>en</strong> toestand afhing. Wijl<br />

hij e<strong>en</strong> onderdaan van Gods heerschappij was, zoo moest hij noodzakelijk onder de wet der<br />

regeering geplaatst word<strong>en</strong>. De Heer had d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch zoo kunn<strong>en</strong> schepp<strong>en</strong>, dat hij Zijne wet<br />

niet overtred<strong>en</strong> kon; Hij had Adam ook kunn<strong>en</strong> belett<strong>en</strong> de verbod<strong>en</strong>e vrucht aan te rak<strong>en</strong>; onder<br />

deze omstandighed<strong>en</strong> zou de m<strong>en</strong>sch echter ge<strong>en</strong> verantwoordelijk wez<strong>en</strong>, maar e<strong>en</strong> automaat<br />

geweest zijn. Zonder het bezit e<strong>en</strong>er vrijheid van keuze zou zijne gehoorzaamheid e<strong>en</strong>e<br />

gedwong<strong>en</strong>e zijn geweest. Hij had dan ge<strong>en</strong> zelfstandig karakter kunn<strong>en</strong> ontwikkel<strong>en</strong>. Zulks zou<br />

b<strong>en</strong>ed<strong>en</strong> de waardigheid van e<strong>en</strong> redelijk wez<strong>en</strong> geweest zijn <strong>en</strong> Satans bewering, dat God naar<br />

willekeur handelde, geschraagd hebb<strong>en</strong>. {PEP 35.1}<br />

God schiep d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch recht; Hij lei edele karaktertrekk<strong>en</strong> in hem, die hem niet naar d<strong>en</strong><br />

kant der zonde ded<strong>en</strong> overhell<strong>en</strong>. Daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> schonk Hij hem zeer groote verstandelijke<br />

vermog<strong>en</strong>s <strong>en</strong> omtuinde hem met de sterkste aanleiding tot trouwe onderdanigheid. De<br />

voorwaarde van zijn eeuwig geluk was e<strong>en</strong>e volmaakte <strong>en</strong> voortdur<strong>en</strong>de gehoorzaamheid.<br />

Voldeed hij hieraan dan werd hem de toegang tot d<strong>en</strong> boom des lev<strong>en</strong>s niet ontzegd. {PEP 35.2}<br />

14


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Het huis onzer stamouders moest tot voorbeeld voor hunne nakomeling<strong>en</strong> verstrekk<strong>en</strong> die<br />

na h<strong>en</strong> de aarde bewon<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong>. Ofschoon het door Gods hand versierd was, zoo was het<br />

ev<strong>en</strong>wel niet e<strong>en</strong> prachtig paleis, ‘s M<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> hoogmoed schept behag<strong>en</strong> in kostbare gebouw<strong>en</strong>,<br />

het werk hunner eig<strong>en</strong>e hand<strong>en</strong>; maar God plaatste Adam in e<strong>en</strong><strong>en</strong> hof. De blauwe hemel was<br />

het dak; het gras <strong>en</strong> de prachtige bloem<strong>en</strong> der aarde was de vloer; de blader<strong>en</strong>dos der lommerrijke<br />

boom<strong>en</strong> di<strong>en</strong>de tot verhemelte. De mur<strong>en</strong> war<strong>en</strong> versierd met de prachtigste versiersel<strong>en</strong>, — het<br />

handwerk van d<strong>en</strong> groot<strong>en</strong> Meester in de kunst<strong>en</strong>. Door al de eeuw<strong>en</strong> he<strong>en</strong> diénde de omgeving<br />

van het heilig paar t<strong>en</strong> bewijs, dat het ware geluk niet bestaat in hoogmoed <strong>en</strong> overdaad, maar in<br />

geme<strong>en</strong>schap met God, verwekt door e<strong>en</strong>e beschouwing Zijner werk<strong>en</strong>. Als de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> zich<br />

minder op het kunstmatige <strong>en</strong> meer op het e<strong>en</strong>voudige toelegd<strong>en</strong>, zij zoud<strong>en</strong> nader tot het doel<br />

kom<strong>en</strong>, waarvoor God h<strong>en</strong> geschap<strong>en</strong> heeft. De hoogmoed <strong>en</strong> de zelfzucht word<strong>en</strong> nooit<br />

verzadigd, doch zij, die waarlijk wijs zijn, zull<strong>en</strong> e<strong>en</strong> wez<strong>en</strong>lijk g<strong>en</strong>ot vind<strong>en</strong> in hetge<strong>en</strong> God<br />

voor aller geluk bestemd heeft. {PEP 35.3}<br />

De bewoners van Ed<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> daar door God geplaatst, om di<strong>en</strong> hof te bouw<strong>en</strong> <strong>en</strong> te<br />

bewar<strong>en</strong>. Deze arbeid was niet vermoei<strong>en</strong>d, maar aang<strong>en</strong>aam <strong>en</strong> versterk<strong>en</strong>d. God gaf d<strong>en</strong><br />

m<strong>en</strong>sch arbeid tot bevordering van zijn geluk, opdat hij er zijne gedacht<strong>en</strong> mede onledig hield,<br />

het lichaam er door versterkt, <strong>en</strong> de geestvermog<strong>en</strong>s door ontwikkeld werd<strong>en</strong>. Adam schepte dan<br />

ook het hoogste behag<strong>en</strong> in de verstandelijke <strong>en</strong> lichamelijke oef<strong>en</strong>ing. En to<strong>en</strong> hij, ingevolge<br />

van zijne ongehoorzaamheid, uit zijne eerste woonplaats verdrev<strong>en</strong> <strong>en</strong> gedwong<strong>en</strong> was om d<strong>en</strong><br />

stijv<strong>en</strong> bodem ter verkrijging van zijn dagelijksch brood te bewerk<strong>en</strong>, viel hem de arbeid wel<br />

veel zwaarder dan voorhe<strong>en</strong>, ev<strong>en</strong>wel di<strong>en</strong>de hij hem ook nu ter beveiliging teg<strong>en</strong> verleiding <strong>en</strong><br />

bleef e<strong>en</strong> ware bron van geluk. Zij dwal<strong>en</strong> zeer, die d<strong>en</strong> arbeid, al valt hij ook zwaar, als e<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

vloek beschouw<strong>en</strong>. Vele rijk<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> met minachting op d<strong>en</strong> werkman neer; doch hierin handel<strong>en</strong><br />

zij geheel in teg<strong>en</strong>spraak met God. Kan de rijkdom van d<strong>en</strong> rijkste wel vergelek<strong>en</strong> word<strong>en</strong> met<br />

hetge<strong>en</strong> Adam bezat? Ev<strong>en</strong>wel liep Adam niet ledig rond. De Schepper weet goed, wat ‘s<br />

m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> geluk bevorderlijk is, <strong>en</strong> daarom liet Hij Adam werk<strong>en</strong>. De werk<strong>en</strong>de mann<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

vrouw<strong>en</strong> oogst<strong>en</strong> het meeste g<strong>en</strong>ot in dit lev<strong>en</strong>. Ook zijn de <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> vlijtige arbeiders; zij zijn<br />

Gods di<strong>en</strong>stknecht<strong>en</strong> t<strong>en</strong> di<strong>en</strong>ste van d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch. De Schepper heeft ge<strong>en</strong>e plaats voor de<br />

lediggangers bereid. {PEP 36.1}<br />

Zoolang Adam Gode trouw bleef, behield hij de heerschappij over de aarde. Hij voerde e<strong>en</strong><br />

onbeperkt gezag over alle schepsel<strong>en</strong>. De leeuw <strong>en</strong> het lam speeld<strong>en</strong> dartel bij hem rond, of lag<strong>en</strong><br />

gedwee voor zijne voet<strong>en</strong> neer. De vrolijke vogels k<strong>en</strong>d<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> vrees, terwijl zij in zijne<br />

nabijheid speeld<strong>en</strong>; <strong>en</strong> aan hun opgeruimd gezang tot lof van hunn<strong>en</strong> Schepper paard<strong>en</strong> Adam<br />

<strong>en</strong> Eva hunne dankbetuiging aan d<strong>en</strong> Vader <strong>en</strong> d<strong>en</strong> Zoon. {PEP 36.2}<br />

Het onschuldige paar verkeerde niet alle<strong>en</strong> als kinder<strong>en</strong> onder d<strong>en</strong> zorg van God, maar zij<br />

war<strong>en</strong> ook leerling<strong>en</strong>, die van d<strong>en</strong> alwijz<strong>en</strong> Schepper onderricht ontving<strong>en</strong>. De <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> bracht<strong>en</strong><br />

hun bezoek; bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> zij ook omgang met hunn<strong>en</strong> Maker. De kracht van d<strong>en</strong> boom des<br />

lev<strong>en</strong>s stroomde door hunne ader<strong>en</strong>. En op het gebied der geestvermog<strong>en</strong>s stond<strong>en</strong> zij maar e<strong>en</strong><br />

weinig b<strong>en</strong>ed<strong>en</strong> de <strong>en</strong>gel<strong>en</strong>. De verborg<strong>en</strong>hed<strong>en</strong> van het zichtbaar gedeelte des heelals, — “de<br />

15


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

wonderhed<strong>en</strong> desg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die volmaakt is in wet<strong>en</strong>schap,”14 was voor h<strong>en</strong> e<strong>en</strong> onuitputbare bron<br />

van leering <strong>en</strong> g<strong>en</strong>ot. In de wett<strong>en</strong> <strong>en</strong> werk<strong>en</strong> der natuur, welke het m<strong>en</strong>schdom nu al zes duiz<strong>en</strong>d<br />

jar<strong>en</strong> lang heeft zoek<strong>en</strong> te doorgrond<strong>en</strong>, kreg<strong>en</strong> zij onderwijs van d<strong>en</strong> oneindig<strong>en</strong> Maker <strong>en</strong><br />

Onderhouder des heelals. De geheim<strong>en</strong> der blader<strong>en</strong>, bloem<strong>en</strong>, <strong>en</strong> boom<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> voor h<strong>en</strong><br />

ontraadseld. Adam k<strong>en</strong>de elk lev<strong>en</strong>d schepsel van het kleinste insekt af, dat in de lucht vliegt,<br />

tot d<strong>en</strong> machtig<strong>en</strong> leviathan toe, die in het water speelt. Hij had aan all<strong>en</strong> nam<strong>en</strong> gegev<strong>en</strong><br />

overe<strong>en</strong>komstig hunne natuur <strong>en</strong> gewoont<strong>en</strong>. Gods heerlijkheid in de hemel<strong>en</strong>, de<br />

omw<strong>en</strong>teling<strong>en</strong> van het ontelbare planet<strong>en</strong>heir, “de opweging der dikke wolk<strong>en</strong>,”14 de<br />

geheim<strong>en</strong>iss<strong>en</strong> van licht <strong>en</strong> geluid, van dag <strong>en</strong> nacht, — in dit alles kreg<strong>en</strong> onze stamouders<br />

onderwijs. Op ieder blad der boom<strong>en</strong>, in de ste<strong>en</strong><strong>en</strong> der berg<strong>en</strong>, op iedere flikker<strong>en</strong>de ster, op de<br />

aarde, in de lucht, <strong>en</strong> aan d<strong>en</strong> hemel staat Gods naam geschrev<strong>en</strong>. In de orde <strong>en</strong> de harmonie der<br />

natuur bespeurd<strong>en</strong> zij e<strong>en</strong>e oneindige wijsheid <strong>en</strong> macht. Telk<strong>en</strong>s ontdekt<strong>en</strong> zij iets bekoorlijks,<br />

dat meer liefde in hunne hart<strong>en</strong> verwekte, <strong>en</strong> opnieuw stof tot dankbetuiging verschafte. {PEP<br />

36.3}<br />

Zoolang zij Gods gebod blev<strong>en</strong> gehoorzam<strong>en</strong>, werd hunne vatbaarheid voor meer k<strong>en</strong>nis,<br />

g<strong>en</strong>ot <strong>en</strong> liefde ontwikkeld. Voortdur<strong>en</strong>d groeide hun wet<strong>en</strong>schappelijke schat aan, werd<strong>en</strong> er<br />

nieuwe bronn<strong>en</strong> van geluk ontdekt, <strong>en</strong> kreg<strong>en</strong> zij e<strong>en</strong> helderder begrip van de onmetelijke <strong>en</strong><br />

oneindige liefde Gods. {PEP 37.1}<br />

16


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 3—Verleiding <strong>en</strong> de Val<br />

Nu Satan niet langer rebellie in d<strong>en</strong> hemel stok<strong>en</strong> kon, wraakte hij zijne vijandschap teg<strong>en</strong><br />

God in het beram<strong>en</strong> van plann<strong>en</strong>, waardoor hij d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch tot zonde verleid<strong>en</strong> kon. In het geluk<br />

van het heilig paar in Ed<strong>en</strong> zag hij duidelijk, wat hem om der zonde wil ontnom<strong>en</strong> was. Door<br />

jaloezie aangespoord, besloot hij h<strong>en</strong> tot ongehoorzaamheid te verleid<strong>en</strong> t<strong>en</strong> einde de straf der<br />

zonde ook op h<strong>en</strong> vall<strong>en</strong> mocht. Dan zou hunne liefde in wantrouw<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hunne dankpsalm<strong>en</strong> in<br />

verwijting<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> hunn<strong>en</strong> Maker veranderd word<strong>en</strong>. Langs dez<strong>en</strong> weg zoud<strong>en</strong> deze onschuldige<br />

wez<strong>en</strong>s niet alle<strong>en</strong> in d<strong>en</strong>zelfd<strong>en</strong> poel van ell<strong>en</strong>de stort<strong>en</strong>, waarin hij zelf gevall<strong>en</strong> was, maar hij<br />

zou er God oneer <strong>en</strong> d<strong>en</strong> hemel droefheid door aando<strong>en</strong>. {PEP 38.1}<br />

Onze stamouders werd<strong>en</strong> gewaarschuwd voor het gevaar, dat hun bedreigde. Door middel<br />

van de hemelsche gezant<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> zij van Satans val alsmede van zijn plan om h<strong>en</strong> ongelukkig<br />

te mak<strong>en</strong> verwittigd. Daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> ontving<strong>en</strong> zij e<strong>en</strong>e meer nauwkeurige uite<strong>en</strong>zetting omtr<strong>en</strong>t<br />

de wet van ‘s Heer<strong>en</strong> heerschappij, die de vorst der duisternis zocht te niet te do<strong>en</strong>. T<strong>en</strong> gevolge<br />

van ongehoorzaamheid aan Gods rechtvaardige gebod<strong>en</strong> war<strong>en</strong> Satan <strong>en</strong> zijn aanhang gevall<strong>en</strong>.<br />

Di<strong>en</strong>t<strong>en</strong>gevolge was het hoogst belangrijk, dat Adam <strong>en</strong> Eva die wet eerbiedig<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong>,<br />

waardoor orde <strong>en</strong> rechtmatigheid gehandhaafd kond<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. {PEP 38.2}<br />

Gods wet is ev<strong>en</strong> heilig als Hij. Zij is e<strong>en</strong>e op<strong>en</strong>baring van Zijn<strong>en</strong> wil, e<strong>en</strong> afdruksel van Zij<br />

karakter, de uitdrukking Zijner liefde <strong>en</strong> wijsheid. De harmonie der schepping, zoowel van de<br />

lev<strong>en</strong>de wez<strong>en</strong>s als van de onbezielde ding<strong>en</strong>, hangt af van e<strong>en</strong>e overe<strong>en</strong>stemming met des<br />

Scheppers wet. God heeft niet alle<strong>en</strong> voor de lev<strong>en</strong>de wez<strong>en</strong>s maar ook voor de werking<strong>en</strong> der<br />

natuur wett<strong>en</strong> verord<strong>en</strong>d. Alles staat onder bepaalde wett<strong>en</strong>, die niet overtred<strong>en</strong> mog<strong>en</strong> word<strong>en</strong>.<br />

Doch terwijl de natuur slechts onder de restrictie der natuurwett<strong>en</strong> staat, zoo is de m<strong>en</strong>sch ook<br />

gehoorzaamheid aan de zedewet verschuldigd. Aan d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch, het kroonstuk Zijner schepping,<br />

heeft God het vermog<strong>en</strong> gegev<strong>en</strong> van Zijne eisch<strong>en</strong> te kunn<strong>en</strong> bevatt<strong>en</strong>, de rechtmatigheid <strong>en</strong><br />

weldadigheid Zijner wet te kunn<strong>en</strong> begrijp<strong>en</strong>, <strong>en</strong> tev<strong>en</strong>s haar aanspraak op hem te kunn<strong>en</strong><br />

eerbiedig<strong>en</strong>; derhalve wordt e<strong>en</strong>e stipte gehoorzaamheid van hem gevorderd. {PEP 38.3}<br />

Ev<strong>en</strong>als de <strong>en</strong>gel<strong>en</strong>, werd<strong>en</strong> de bewoners van Ed<strong>en</strong> op de proef gesteld: de voortdur<strong>en</strong>de<br />

staat van geluk hing af van hunne gehoorzaamheid aan des Scheppers wil. Zij kond<strong>en</strong> kiez<strong>en</strong><br />

tussch<strong>en</strong> gehoorzaamheid <strong>en</strong> het lev<strong>en</strong>, of ongehoorzaamheid <strong>en</strong> d<strong>en</strong> dood. Zij hadd<strong>en</strong> groote<br />

zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> van God ontvang<strong>en</strong>; doch indi<strong>en</strong> zij Zijn<strong>en</strong> wil overtrad<strong>en</strong>, dan zou Hij, die de<br />

<strong>en</strong>gel<strong>en</strong> niet gespaard heeft, ook h<strong>en</strong> niet spar<strong>en</strong>. Op de ongehoorzaamheid werd<strong>en</strong> hunne<br />

zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> verbeurd verklaard, <strong>en</strong> haald<strong>en</strong> zij ell<strong>en</strong>de <strong>en</strong> het verderf over zich. {PEP 39.1}<br />

Zij werd<strong>en</strong> door de <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> gewaarschuwd om op hunne hoede te zijn teg<strong>en</strong> Satans<br />

verleiding: want hij zou alle middel<strong>en</strong> beproev<strong>en</strong> om h<strong>en</strong> in zijne strikk<strong>en</strong> te vang<strong>en</strong>. Zoolang<br />

zij Gode gehoorzaam war<strong>en</strong>, zou de vorst der duisternis niet slag<strong>en</strong>, want alle <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> in d<strong>en</strong><br />

hemel zoud<strong>en</strong>, indi<strong>en</strong> het noodig ware, ter hunner bescherming gezond<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Zij zoud<strong>en</strong><br />

ev<strong>en</strong> veilig zijn als de gezant<strong>en</strong> des hemels, als zij zijne aanvall<strong>en</strong> het hoofd bod<strong>en</strong>. Indi<strong>en</strong> zij<br />

17


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> naar de verleiding luisterd<strong>en</strong>, dan zou hunne natuur zoo ontaard word<strong>en</strong>, dat zij<br />

ge<strong>en</strong>e macht noch g<strong>en</strong>eg<strong>en</strong>heid overhield<strong>en</strong> om hem te kunn<strong>en</strong> weerstaan. {PEP 39.2}<br />

De boom der k<strong>en</strong>nis des goeds <strong>en</strong> des kwaads werd gesteld tot proef van hunne<br />

gehoorzaamheid aan <strong>en</strong> liefde tot God. Hij had hun slechts één verbod gesteld t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van<br />

al de vrucht des hofs, doch indi<strong>en</strong> zij Zijn wil in dit opzicht misk<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, dan zoud<strong>en</strong> zij niet<br />

onschuldig gehoud<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Zij zoud<strong>en</strong> echter niet voor altoos aan Satans verleiding<br />

blootgesteld staan; onder d<strong>en</strong> verbod<strong>en</strong> boom alle<strong>en</strong> kon hij h<strong>en</strong> verzoek<strong>en</strong>. Indi<strong>en</strong> zij zich uit<br />

nieuwsgierigheid derwaarts begav<strong>en</strong>, dan stond<strong>en</strong> zij aan zijne misleiding bloot. Zij werd<strong>en</strong><br />

ernstig vermaand gehoor te gev<strong>en</strong> aan Gods vermaning<strong>en</strong> <strong>en</strong> zich te verg<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong> met het<br />

onderwijs, dat zij van Hem ontvang<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>. {PEP 39.3}<br />

Om zijn werk op e<strong>en</strong>e bedekte wijze t<strong>en</strong> uitvoer te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> verkoos Satan e<strong>en</strong>e slang als<br />

zijn medium, — e<strong>en</strong>e begoocheling, die t<strong>en</strong> volle aan het doel zijner verleiding beantwoordde.<br />

De slang was destijds het wijste <strong>en</strong> schoonste dier op aarde, <strong>en</strong> deed zij d<strong>en</strong> aanschouwer<br />

onwillekeurig stilstaan om op hare schoonheid te star<strong>en</strong>. Op deze wijze hield de verderver zich<br />

schuil in d<strong>en</strong> hof van vrede, opdat hij zijn prooi vang<strong>en</strong> mocht. {PEP 39.4}<br />

Verdiept in d<strong>en</strong> g<strong>en</strong>oeglijk<strong>en</strong> arbeid, dwaalde Eva onopgemerkt van har<strong>en</strong> man af, <strong>en</strong> stond<br />

weldra, met bewondering <strong>en</strong> nieuwsgierigheid, naar d<strong>en</strong> verbod<strong>en</strong> boom te kijk<strong>en</strong>. Zijne vrucht<br />

was zeer schoon, <strong>en</strong> daarom rees de vraag bij haar op, waarom God hun dezelve verbod<strong>en</strong> had.<br />

Nu kreeg de verleider zijn kans. Alsof hij rad<strong>en</strong> kon welke gedacht<strong>en</strong> in haar hart opkwam<strong>en</strong>,<br />

vroeg hij haar “Is het ook, dat God gezegd heeft: Gijlied<strong>en</strong> zult niet et<strong>en</strong> van all<strong>en</strong> boom dezes<br />

hofs?”1 Eva stond verbaasd <strong>en</strong> ontsteld, vermits zij de weerklank harer gedacht<strong>en</strong> sche<strong>en</strong> te<br />

hoor<strong>en</strong>. Doch instede van daar van daan te vlucht<strong>en</strong>, bleef zij verwonderd staan luister<strong>en</strong> om<br />

e<strong>en</strong>e slang te hoor<strong>en</strong> sprek<strong>en</strong>. Zij zou bevreesd zijn geword<strong>en</strong>, als zij door e<strong>en</strong> der heilige <strong>en</strong>gel<strong>en</strong><br />

was aangesprok<strong>en</strong>; zij dacht echter niet door, dat de bekoorlijke slang het medium van haar<br />

gevall<strong>en</strong> vijand word<strong>en</strong> kon. {PEP 40.1}<br />

Op des verleiders verstrikk<strong>en</strong>de vraag antwoordde zij: “Van de vrucht der boom<strong>en</strong> dezes<br />

hofs zull<strong>en</strong> wij et<strong>en</strong>; maar van de vrucht des booms, die in het midd<strong>en</strong> des hofs is, heeft God<br />

gezegd: Gij zult daarvan niet et<strong>en</strong>, noch die aanroer<strong>en</strong>, opdat gij niet sterft. To<strong>en</strong> zeide de slang<br />

tot de vrouw: Gijlied<strong>en</strong> zult d<strong>en</strong> dood niet sterv<strong>en</strong>; maar God weet, dat t<strong>en</strong> dage als gij daarvan<br />

eet, zoo zull<strong>en</strong> uwe oog<strong>en</strong> geop<strong>en</strong>d word<strong>en</strong>, <strong>en</strong> gij zult als God wez<strong>en</strong>, k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>de het goed <strong>en</strong> het<br />

kwaad.” {PEP 40.2}<br />

Naar zijne bewering zoud<strong>en</strong> zij, indi<strong>en</strong> zij van dez<strong>en</strong> boom at<strong>en</strong>, tot e<strong>en</strong>e hoogere<br />

lev<strong>en</strong>ssfeer gerak<strong>en</strong> <strong>en</strong> tev<strong>en</strong>s meer k<strong>en</strong>nis bekom<strong>en</strong>. Hij zelf had de verbod<strong>en</strong>e vrucht geget<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> kon di<strong>en</strong>t<strong>en</strong>gevolge nu sprek<strong>en</strong>. Hij gaf haar te verstaan, dat de Heere hun die vrucht onthield,<br />

opdat zij Hem niet gelijk werd<strong>en</strong>. Zij bezat het vermog<strong>en</strong> om wijsheid <strong>en</strong> kracht mede te deel<strong>en</strong>,<br />

<strong>en</strong> daarom had Hij hun verbod<strong>en</strong> haar te proev<strong>en</strong>, ja zelfs aan te rak<strong>en</strong>. Daarbij gaf de verleider<br />

ook te verstaan, dat Gods dreigem<strong>en</strong>t slechts bedoeld was om h<strong>en</strong> bang te mak<strong>en</strong> <strong>en</strong> dus niet zou<br />

word<strong>en</strong> voltrokk<strong>en</strong>. Zij kond<strong>en</strong> immers onmogelijk sterv<strong>en</strong>! Hadd<strong>en</strong> zij niet van d<strong>en</strong> boom des<br />

18


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

lev<strong>en</strong>s geget<strong>en</strong>? Het was Gods toeleg hunne ontwikkeling te belett<strong>en</strong> <strong>en</strong> hun geluk te beperk<strong>en</strong>.<br />

{PEP 40.3}<br />

Op deze wijze heeft Satan van Adams tijd af tot op hed<strong>en</strong> toe gewerkt, <strong>en</strong> hij is steeds goed<br />

geslaagd. Hij verzoekt d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch door wantrouw<strong>en</strong> in Gods liefde <strong>en</strong> wijsheid bij hem te<br />

verwekk<strong>en</strong>. Hij is er voortdur<strong>en</strong>d over uit om e<strong>en</strong><strong>en</strong> geest van oneerbiedige nieuwsgierigheid,<br />

e<strong>en</strong> rusteloos, weetgierig verlang<strong>en</strong> om de verborg<strong>en</strong>hed<strong>en</strong> der Goddelijke wijsheid <strong>en</strong> kracht te<br />

doorgrond<strong>en</strong> in het lev<strong>en</strong> te roep<strong>en</strong>. In hun pog<strong>en</strong> om de verborg<strong>en</strong>hed<strong>en</strong> Gods te doorgrond<strong>en</strong>,<br />

verliez<strong>en</strong> vel<strong>en</strong> de geop<strong>en</strong>baarde waarhed<strong>en</strong> uit het oog, die onmisbaar tot verkrijging van de<br />

zaligheid zijn. Satan weet de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> tot ongehoorzaamheid te verleid<strong>en</strong> door h<strong>en</strong> wijs te<br />

mak<strong>en</strong>, dat zij groote verborg<strong>en</strong>hed<strong>en</strong> ontdekk<strong>en</strong>. Dit is e<strong>en</strong>e schromelijke misleiding.<br />

Opgeblaz<strong>en</strong> door hunne ingebeelde vooruitgang, houd<strong>en</strong> zij de oor<strong>en</strong> geslot<strong>en</strong> voor wat God van<br />

h<strong>en</strong> vergt, <strong>en</strong> richt<strong>en</strong> zij hunne schred<strong>en</strong> op het pad, dat t<strong>en</strong> verderve leidt. {PEP 40.4}<br />

Satan maakte de onschuldige vrouw wijs dat zij baat vind<strong>en</strong> zou in Gods gebod te<br />

overtred<strong>en</strong>. Red<strong>en</strong>eert m<strong>en</strong> in onz<strong>en</strong> tijd nog niet insgelijks? Vel<strong>en</strong> beticht<strong>en</strong> ander<strong>en</strong>, die Gods<br />

gebod<strong>en</strong> eerbiedig<strong>en</strong>, van bekromp<strong>en</strong>heid, terwijl zij zelve meer liberaal van d<strong>en</strong>kbeeld zijn <strong>en</strong><br />

grootere vrijheid g<strong>en</strong>iet<strong>en</strong>. Dit is niets anders dan e<strong>en</strong> weerklank van de stem in Ed<strong>en</strong>: “T<strong>en</strong> dage<br />

als gij daarvan eet,” — Gods gebod overtreedt, — “zult gij als God wez<strong>en</strong>.” Satan liet er niets<br />

van blijk<strong>en</strong>, dat hij t<strong>en</strong>gevolge van zijne ongehoorzaamheid uit d<strong>en</strong> hemel geworp<strong>en</strong> was.<br />

Nietteg<strong>en</strong>staande hij de zonde als e<strong>en</strong> oneindig verlies k<strong>en</strong>de, bedekte hij zijn eig<strong>en</strong>e ell<strong>en</strong>de om<br />

ander<strong>en</strong> in hetzelfde ongeluk te help<strong>en</strong>. Insgelijks zoek<strong>en</strong> alle overtreders hun karakter te<br />

vermomm<strong>en</strong>; zij mog<strong>en</strong> zich voor heilig<strong>en</strong> uitgev<strong>en</strong>, doch daardoor is hunne bedriegerij des te<br />

gevaarlijker. Zij staan op Satans zij, vertred<strong>en</strong> Gods wet, <strong>en</strong> zijn de aanleid<strong>en</strong>de oorzaak, dat<br />

ander<strong>en</strong> het ook tot hun eig<strong>en</strong> verderf do<strong>en</strong>. {PEP 41.1}<br />

Eva geloofde Satan werkelijk; dit was echter ge<strong>en</strong> dekmantel voor hare zonde. Zij<br />

wantrouwde Gods woord, <strong>en</strong> daarom viel zij. In het Oordeel zull<strong>en</strong> de zondaars niet veroordeeld<br />

word<strong>en</strong>, omdat zij ter goeder trouw de leug<strong>en</strong> geloofd, maar omdat zij de waarheid niet geloofd<br />

<strong>en</strong> nalatig zijn geweest in het uitvind<strong>en</strong> van wat waarheid is. Ondanks de gegrondste<br />

schijnred<strong>en</strong><strong>en</strong> van d<strong>en</strong> Satan komt m<strong>en</strong> immer tot e<strong>en</strong> noodlottig<strong>en</strong> uitslag door Gode<br />

ongehoorzaam te zijn. Wij moet<strong>en</strong> er het hart op zett<strong>en</strong> om de waarheid te wet<strong>en</strong> te kom<strong>en</strong>. Al<br />

het door God te boek gestelde staat tot onze vermaning <strong>en</strong> onderwijzing geschrev<strong>en</strong>. Het di<strong>en</strong>t<br />

om ons voor verleiding te vrijwar<strong>en</strong>. Door hetzelve in d<strong>en</strong> wind te slaan stort<strong>en</strong> wij onszelv<strong>en</strong> in<br />

het verderf. Wij kunn<strong>en</strong> ons er stellig van overtuigd houd<strong>en</strong>, dat alles, wat niet met Gods Woord<br />

overe<strong>en</strong>komt, uit Satan voortkomt. {PEP 41.2}<br />

To<strong>en</strong> zag Eva, “dat die boom goed was tot spijze, <strong>en</strong> dat hij e<strong>en</strong> lust was voor de oog<strong>en</strong>, ja<br />

e<strong>en</strong> boom, die begeerlijk was om verstandig te mak<strong>en</strong>; <strong>en</strong> zij nam van zijne vrucht <strong>en</strong> at; <strong>en</strong> zij<br />

gaf ook har<strong>en</strong> man met haar, <strong>en</strong> hij at.” De vrucht was aang<strong>en</strong>aam van smaak, <strong>en</strong> terwijl zij at,<br />

sche<strong>en</strong> zij e<strong>en</strong>e verlev<strong>en</strong>dig<strong>en</strong>de kracht te gevoel<strong>en</strong>; zij verbeeldde zich tot e<strong>en</strong> hooger<strong>en</strong> trap<br />

van bestaan opgevoerd te word<strong>en</strong>. Zij plukte <strong>en</strong> at zonder vrees. En to<strong>en</strong> zij zelf overtred<strong>en</strong> had,<br />

werd zij, op haar beurt, e<strong>en</strong> middel in Satans hand ter verleiding van har<strong>en</strong> echtg<strong>en</strong>oot. In d<strong>en</strong><br />

19


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

toestand van e<strong>en</strong> buit<strong>en</strong>gewoon onnatuurlijke opgewond<strong>en</strong>heid, zocht zij hem op, <strong>en</strong> verhaalde<br />

wat er was voorgevall<strong>en</strong>. {PEP 42.1}<br />

Adam begreep, dat zijn metgezellin Gods gebod overtred<strong>en</strong> <strong>en</strong> de e<strong>en</strong>igste restrictie, welke<br />

hun tot proef hunner trouw <strong>en</strong> liefde gesteld was, veronachtzaamd had. In zijn gemoed ontstond<br />

e<strong>en</strong>e groote worsteling. Doch nu was de daad verricht; zij, in wier gezelschap hij zich verheugd<br />

had, moest nu van hem gescheid<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Hoe kon hij dit verdur<strong>en</strong>? Adam had d<strong>en</strong> omgang<br />

met God <strong>en</strong> de heilige <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> g<strong>en</strong>ot<strong>en</strong>. Hij had des Scheppers heerlijkheid aanschouwd. Hij<br />

verstond tot welk e<strong>en</strong> hoog<strong>en</strong> trap van bestemming het m<strong>en</strong>schdom kom<strong>en</strong> zou, indi<strong>en</strong> zij Gode<br />

trouw blev<strong>en</strong>. Al deze zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> verloor hij uit ’ t oog door te star<strong>en</strong> op d<strong>en</strong> dierbaarst<strong>en</strong> schat,<br />

di<strong>en</strong> hij nu verliez<strong>en</strong> moest. Liefde, dankbaarheid, <strong>en</strong> trouw aan zijn<strong>en</strong> Schepper, — alles woog<br />

lichter dan zijne liefde tot Eva. Zij was e<strong>en</strong> deel van hem zelv<strong>en</strong>, derhalve kon hij de gedachte<br />

van haar gescheid<strong>en</strong> te zijn niet verdrag<strong>en</strong>. Hij verloor uit het oog, dat de Almachtige, die hem<br />

uit het stof der aarde geschap<strong>en</strong> <strong>en</strong> lev<strong>en</strong> <strong>en</strong> e<strong>en</strong>e schoone gestalte geschonk<strong>en</strong>, alsmede door<br />

wi<strong>en</strong>s liefderijke beschikking hij e<strong>en</strong>e metgezellin verkreg<strong>en</strong> had, e<strong>en</strong> andere in haar plaats<br />

sch<strong>en</strong>k<strong>en</strong> kon. Di<strong>en</strong>t<strong>en</strong>gevolge besloot hij haar lot te deel<strong>en</strong>; indi<strong>en</strong> zij sterv<strong>en</strong> moest, dan<br />

w<strong>en</strong>schte hij met haar te sterv<strong>en</strong>. Alles wel beschouwd, dacht hij echter, zoud<strong>en</strong> de woord<strong>en</strong> van<br />

de wijze slang niet waar kunn<strong>en</strong> zijn? Eva stond voor hem, ev<strong>en</strong> schoon, <strong>en</strong> oog<strong>en</strong>schijnlijk ev<strong>en</strong><br />

onschuldig, als to<strong>en</strong> zij het gebod nog niet overtred<strong>en</strong> had. Aangezi<strong>en</strong> hij ge<strong>en</strong>e teek<strong>en</strong><strong>en</strong> des<br />

doods aan haar bespeurde, zoo besloot hij de gevolg<strong>en</strong> te trotseer<strong>en</strong>. Hij nam de vrucht <strong>en</strong> at ze<br />

in der haast. {PEP 42.2}<br />

Satan verheugde zich in zijne overwinning. Hij had de vrouw er toe overgehaald om Gods<br />

liefde te wantrouw<strong>en</strong>, Zijne wijsheid in twijfel te trekk<strong>en</strong>, Zijn gebod te overtred<strong>en</strong>, <strong>en</strong> door haar<br />

val Adam ook in het verderf wet<strong>en</strong> te stort<strong>en</strong>. {PEP 43.1}<br />

De groote Wetgever stond nu gereed om Adam <strong>en</strong> Eva de gevolg<strong>en</strong> hunner overtreding<br />

bek<strong>en</strong>d te mak<strong>en</strong>. Zijne teg<strong>en</strong>woordigheid werd in d<strong>en</strong> hof bespeurd. To<strong>en</strong> zij nog onschuldig<br />

war<strong>en</strong>, verblijdd<strong>en</strong> zij zich in des Scheppers komst; maar nu poogd<strong>en</strong> zij zich in de donkerste<br />

schuilhoek<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> hof te verberg<strong>en</strong>. Daarop riep God Adam <strong>en</strong> zeide tot hem: “Waar zijt gij?<br />

En hij zeide: Ik hoorde uwe stem in d<strong>en</strong> hof, <strong>en</strong> ik vreesde, want ik b<strong>en</strong> naakt: daarom verbergde<br />

ik mij. En Hij zeide: Wie heeft u te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> gegev<strong>en</strong>, dat gij naakt zijt? Hebt gij van di<strong>en</strong> boom<br />

geget<strong>en</strong>, van welk<strong>en</strong> Ik u gebood, dat gij daarvan niet et<strong>en</strong> zoudt?” {PEP 43.2}<br />

Adam kon zijne zonde ev<strong>en</strong>min ontk<strong>en</strong>n<strong>en</strong> als verontschuldig<strong>en</strong>; doch instede van zich te<br />

verootmoedig<strong>en</strong>, wierp hij de schuld op de vrouw <strong>en</strong> daardoor indirekt op God zelf, door te<br />

zegg<strong>en</strong>: “De vrouw, die Gij mij gegev<strong>en</strong> hebt, die heeft mij van di<strong>en</strong> boom gegev<strong>en</strong>, <strong>en</strong> ik heb<br />

geget<strong>en</strong>.” Hij, die, uit liefde voor Eva, opzettelijk de gunst Gods, e<strong>en</strong>e woonplaats in het Paradijs,<br />

<strong>en</strong> e<strong>en</strong> eeuwig lev<strong>en</strong> van geluk verbeurd had, poogde nu zijne metgezellin, ja d<strong>en</strong> Schepper zelf,<br />

voor zijne overtreding verantwoordelijk te stell<strong>en</strong>. Zoo schrikkelijk is de misleiding der zonde.<br />

{PEP 43.3}<br />

20


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

To<strong>en</strong> de vrouw gevraagd werd: “Wat is dit, dat gij gedaan hebt?” gaf zij t<strong>en</strong> antwoord: “Die<br />

slang heeft mij bedrog<strong>en</strong>, <strong>en</strong> ik heb geget<strong>en</strong>.” “Waarom hebt Gij die slang geschap<strong>en</strong>? En<br />

waarom werd zij niet door U belet binn<strong>en</strong> Ed<strong>en</strong> te kom<strong>en</strong>?” — deze vrag<strong>en</strong> lag<strong>en</strong> in hare<br />

verontschuldiging opgeslot<strong>en</strong>. Zij wierp dus, net als Adam, de blaam van hunn<strong>en</strong> val op God.<br />

De vader der leug<strong>en</strong> was de auteur der zelf-rechtvaardiging; zoodra onze stamouders zich door<br />

Satan hadd<strong>en</strong> lat<strong>en</strong> misleid<strong>en</strong>, gav<strong>en</strong> zij zich aan hem over; <strong>en</strong> al hunne nakomeling<strong>en</strong> betoon<strong>en</strong><br />

met d<strong>en</strong>zelfd<strong>en</strong> geest bezield te zijn. In plaats van de zonde in all<strong>en</strong> ootmoed te belijd<strong>en</strong>, tracht<strong>en</strong><br />

zij zich zelv<strong>en</strong> te dekk<strong>en</strong> door de schuld op ander<strong>en</strong> te werp<strong>en</strong>, op de omstandighed<strong>en</strong>, of op<br />

God, — zoodat Zijne zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> zelfs in oorzak<strong>en</strong> van misnoegdheid verkeerd word<strong>en</strong>. {PEP<br />

43.4}<br />

Hierop sprak de Heer dit oordeel over de slang uit: “Dewijl gij dit gedaan hebt, zoo zijt gij<br />

vervloekt bov<strong>en</strong> al het vee, <strong>en</strong> bov<strong>en</strong> al het gedierte des velds. Op uw<strong>en</strong> buik zult gij gaan, <strong>en</strong><br />

stof zult gij et<strong>en</strong>, al de dag<strong>en</strong> uws lev<strong>en</strong>s.” Wijl de slang Satans medium geweest was, zoo moest<br />

het oordeel Gods ook over haar voltrokk<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Instede van het schoonste der schepsel<strong>en</strong> te<br />

zijn, zou zij voortaan tot het kruip<strong>en</strong>d gedierte behoor<strong>en</strong>, dat door all<strong>en</strong> veracht, <strong>en</strong> door m<strong>en</strong>sch<br />

<strong>en</strong> beest gevreesd <strong>en</strong> gehaat wordt. De volg<strong>en</strong>de woord<strong>en</strong>, welke tot de slang gericht werd<strong>en</strong>,<br />

doel<strong>en</strong> direkt op Satan zelf, <strong>en</strong> behelz<strong>en</strong> e<strong>en</strong>e voorspelling van zijne eindelijke nederlaag <strong>en</strong><br />

verdelging: “En Ik zal vijandschap zett<strong>en</strong> tussch<strong>en</strong> u <strong>en</strong> tussch<strong>en</strong> deze vrouw, <strong>en</strong> tussch<strong>en</strong> uw<br />

zaad <strong>en</strong> tussch<strong>en</strong> haar zaad: datzelve zal u d<strong>en</strong> kop vermorzel<strong>en</strong>, <strong>en</strong> gij zult het de verz<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

vermorzel<strong>en</strong>.” {PEP 43.5}<br />

Vervolg<strong>en</strong>s werd aan Eva bek<strong>en</strong>dgemaakt, dat smart <strong>en</strong> droefheid haar deel wez<strong>en</strong> zou.<br />

Daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> zeide de Heere: “En tot uw<strong>en</strong> man zal uwe begeerte zijn, <strong>en</strong> hij zal over u<br />

heerschappij hebb<strong>en</strong>.” To<strong>en</strong> zij uit Gods hand kwam, werd zij met Adam op e<strong>en</strong>e lijn geplaatst.<br />

Indi<strong>en</strong> zij Gode gehoorzaam <strong>en</strong> in harmonie met de wet Zijner liefde geblev<strong>en</strong> war<strong>en</strong>, zoo zou<br />

de harmonie tussch<strong>en</strong> h<strong>en</strong> bewaard zijn geblev<strong>en</strong>; doch de zonde veroorzaakte verwarring, <strong>en</strong><br />

daarom kon de band der e<strong>en</strong>heid op ge<strong>en</strong>e andere wijze bewaard word<strong>en</strong>, dan door de e<strong>en</strong>e aan<br />

d<strong>en</strong> andere te onderwerp<strong>en</strong>. Eva was de eerste in de overtreding geweest; zij was voor de<br />

bezoeking bezwek<strong>en</strong>. Door haar smeek<strong>en</strong> had haar man zich tot de zonde lat<strong>en</strong> overhal<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

daarom werd zij nu onder hem gesteld. Indi<strong>en</strong> het gevall<strong>en</strong> geslacht deze door God verord<strong>en</strong>de<br />

grondbeginsel<strong>en</strong> Zijner wet geëerbiedigd hadd<strong>en</strong>, dan zou dit oordeel, ofschoon het e<strong>en</strong><br />

uitvloeisel van de zonde is, hun t<strong>en</strong> zeg<strong>en</strong> verstrekt hebb<strong>en</strong>. Doch de mann<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> de<br />

toegek<strong>en</strong>de heerschappij in misbruik veranderd, t<strong>en</strong>gevolge waarvan de vrouw<strong>en</strong> e<strong>en</strong> bitter<br />

lev<strong>en</strong>slot te verdur<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>. {PEP 44.1}<br />

In hunne woonplaats in Ed<strong>en</strong>, gevoelde Eva zich recht gelukkig; doch, ev<strong>en</strong>als zoo vele<br />

Eva’s van onz<strong>en</strong> tijd, waande zij e<strong>en</strong> hooger<strong>en</strong> stand te kunn<strong>en</strong> innem<strong>en</strong> dan God verord<strong>en</strong>d had.<br />

Door haar pog<strong>en</strong> om zich bov<strong>en</strong> har<strong>en</strong> stand te verheff<strong>en</strong>, is zij ver b<strong>en</strong>ed<strong>en</strong> d<strong>en</strong> oorspronkelijk<strong>en</strong><br />

stand geraakt. Hetzelfde uiteinde wacht all<strong>en</strong>, die onwillig zijn de door God opgelegde<br />

lev<strong>en</strong>splicht<strong>en</strong> te vervull<strong>en</strong>. In hun strev<strong>en</strong> naar betrekking<strong>en</strong>, waarvoor zij niet geschikt zijn,<br />

lat<strong>en</strong> vel<strong>en</strong> de bedi<strong>en</strong>ing, die zij met zeg<strong>en</strong> waarnem<strong>en</strong> kond<strong>en</strong> onvervuld. In hun hunker<strong>en</strong> naar<br />

21


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

hoogere betrekking<strong>en</strong>, hebb<strong>en</strong> vele vrouw<strong>en</strong> hun eer <strong>en</strong> karakter verlor<strong>en</strong>, <strong>en</strong> bet door God<br />

opgelegde werk onaangeroerd lat<strong>en</strong> staan. {PEP 44.2}<br />

Tot Adam zeide de Heere: “Dewijl gij geluisterd hebt naar de stem uwer vrouw, <strong>en</strong> van di<strong>en</strong><br />

boom geget<strong>en</strong>, waarvan Ik u gebood, zegg<strong>en</strong>de: Gij zult daarvan niet et<strong>en</strong>; zoo zij het aardrijk<br />

om uw<strong>en</strong>twil vervloekt; <strong>en</strong> met smart zult gij daarvan et<strong>en</strong> al de dag<strong>en</strong> uws lev<strong>en</strong>s. Ook zal het<br />

u doorn<strong>en</strong> <strong>en</strong> distel<strong>en</strong> voortbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>; <strong>en</strong> gij zult het kruid des velds et<strong>en</strong>. In het zweet uws<br />

aanschijns zult gij brood et<strong>en</strong>, totdat gij tot de aarde wederkeert, dewijl gij daaruit g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> zijt:<br />

want gij zijt stof, <strong>en</strong> gij zult tot stof wederkeer<strong>en</strong>.” {PEP 45.1}<br />

God wilde niet, dat het zondelooze paar e<strong>en</strong>ig kwaad k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> zou. Hij had hun al het goede<br />

gegev<strong>en</strong>, doch het kwade onthoud<strong>en</strong>. Teg<strong>en</strong> Zijn gebod hadd<strong>en</strong> zij van d<strong>en</strong> boom der k<strong>en</strong>nis des,<br />

goeds <strong>en</strong> des kwaads geget<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zij zoud<strong>en</strong> er voortdur<strong>en</strong>d van et<strong>en</strong>, — d. w. z. zij zoud<strong>en</strong> de<br />

zonde beter leer<strong>en</strong> k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, — al de dag<strong>en</strong> huns lev<strong>en</strong>s. Voortaan zoud<strong>en</strong> zij voor Satans<br />

verleiding bloot staan. Instede van d<strong>en</strong> g<strong>en</strong>oeglijk<strong>en</strong> arbeid, di<strong>en</strong> zij tot dusver hadd<strong>en</strong> moet<strong>en</strong><br />

verricht<strong>en</strong>, zoud<strong>en</strong> zware arbeid <strong>en</strong> ongerustheid hun deel zijn. Zij zoud<strong>en</strong> onderworp<strong>en</strong> zijn aan<br />

teleurstelling, droefheid, pijn, <strong>en</strong> eindelijk zou de dood h<strong>en</strong> wegnem<strong>en</strong>. {PEP 45.2}<br />

D<strong>en</strong> vloek der zonde meedrag<strong>en</strong>de, getuigde de natuur van welk<strong>en</strong> aard de zonde is <strong>en</strong><br />

welke gevolg<strong>en</strong> zij na zich sleept. God schiep d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch om de heerschappij over de aarde <strong>en</strong><br />

al hare lev<strong>en</strong>de wez<strong>en</strong>s te hebb<strong>en</strong>. Zoo lang Adam Gode trouw bleef, was de gansche natuur hem<br />

onderworp<strong>en</strong>. Doch to<strong>en</strong> hij het Goddelijk gebod het hoofd gebod<strong>en</strong> had, stond<strong>en</strong> de lagere<br />

klass<strong>en</strong> van dier<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> hem op. Langs dez<strong>en</strong> weg poogde de Heere, in Zijne g<strong>en</strong>ade, d<strong>en</strong><br />

m<strong>en</strong>sch de heiligheid Zijner wet te do<strong>en</strong> gevoel<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hem door de ervaring te do<strong>en</strong> leer<strong>en</strong> hoe<br />

gevaarvol het is hare geringste eisch<strong>en</strong> te veronachtzam<strong>en</strong>. {PEP 45.3}<br />

De liefde Gods blinkt ook nog uit in ‘s m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> lot, dat zich k<strong>en</strong>merkt door arbeid <strong>en</strong><br />

moeite. Hierdoor word<strong>en</strong> zijne lust<strong>en</strong> getemperd <strong>en</strong> leert hij tev<strong>en</strong>s ook zich zelf te beheersch<strong>en</strong>.<br />

Dit maakt e<strong>en</strong> gedeelte uit van het door God uitgedachte plan om d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch weder uit de<br />

ell<strong>en</strong>de <strong>en</strong> zijn gevall<strong>en</strong> toestand te redd<strong>en</strong>. {PEP 45.4}<br />

De waarschuwing, “t<strong>en</strong> dage als gij daarvan eet, zult gij d<strong>en</strong> dood sterv<strong>en</strong>,” welke onze<br />

stamouders ontving<strong>en</strong>, beteek<strong>en</strong>de niet, dat zij op d<strong>en</strong> eig<strong>en</strong>st<strong>en</strong> dag, waarop zij van de<br />

verbod<strong>en</strong>e vrucht at<strong>en</strong>, sterv<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong>; maar op di<strong>en</strong> dag zou het onherroepelijk vonnis word<strong>en</strong><br />

uitgesprok<strong>en</strong>. De onsterfelijkheid was hun op voorwaarde van gehoorzaamheid beloofd; hun<br />

aanspraak op het eeuwige lev<strong>en</strong> werd derhalve door de ongehoorzaamheid verbeurd. Van di<strong>en</strong><br />

eig<strong>en</strong>st<strong>en</strong> dag af war<strong>en</strong> zij ter dood gedoemd. {PEP 45.5}<br />

’s M<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> voortdur<strong>en</strong>d bestaan hing af van e<strong>en</strong> vrij<strong>en</strong> toegang tot d<strong>en</strong> boom des lev<strong>en</strong>s.<br />

Van het oog<strong>en</strong>blik af, dat hem dit ontzegd was, begonn<strong>en</strong> zijne lev<strong>en</strong>skracht<strong>en</strong> langzamerhand<br />

af te nem<strong>en</strong>, totdat hij eindelijk bezweek. Satans plan was om Adam <strong>en</strong> Eva te lat<strong>en</strong> zondig<strong>en</strong>,<br />

<strong>en</strong> in geval zij ge<strong>en</strong>e vergiff<strong>en</strong>is van God erlangd<strong>en</strong>, dan hoopte hij, dat zij hun lev<strong>en</strong> tot in der<br />

eeuwigheid zoud<strong>en</strong> verl<strong>en</strong>g<strong>en</strong> door te et<strong>en</strong> van de vrucht van d<strong>en</strong> boom des eeuwig<strong>en</strong> lev<strong>en</strong>s.<br />

Dan zoud<strong>en</strong> zij voor eeuwig ongelukkig zijn geweest. Doch onmiddelijk na d<strong>en</strong> val werd<strong>en</strong><br />

22


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

heilige <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> aangesteld t<strong>en</strong> einde di<strong>en</strong> boom te bewak<strong>en</strong>. Niet één van Adams nageslacht<br />

werd toegelat<strong>en</strong> de lev<strong>en</strong>-verl<strong>en</strong>g<strong>en</strong>de vrucht van di<strong>en</strong> boom te et<strong>en</strong>; di<strong>en</strong>t<strong>en</strong>gevolge bestaat er<br />

nu niet één onsterfelijke zondaar. {PEP 46.1}<br />

De stortvloed van ell<strong>en</strong>de, welke t<strong>en</strong>gevolge van de overtreding onzer stamouders over het<br />

m<strong>en</strong>schdom gekom<strong>en</strong> is, wordt door vel<strong>en</strong> als e<strong>en</strong>e te groote vergelding voor zoo’n kleine zonde<br />

gehoud<strong>en</strong>; <strong>en</strong> zij beschuldig<strong>en</strong> God van gebrek aan wijsheid <strong>en</strong> rechtvaardigheid in Zijne<br />

handeling met d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch. E<strong>en</strong> meer nauwkeurig onderzoek zou h<strong>en</strong> echter spoedig van hunne<br />

dwaling overtuig<strong>en</strong>. God schiep d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch heilig <strong>en</strong> naar Zijn eig<strong>en</strong> beeld. Zijn plan was de<br />

aarde te bevolk<strong>en</strong> met wez<strong>en</strong>s, die slechts e<strong>en</strong> weinig lager stond<strong>en</strong> dan de <strong>en</strong>gel<strong>en</strong>. Doch hunne<br />

gehoorzaamheid moest eerst op de proef word<strong>en</strong> gesteld; want God wilde de aarde niet bewoond<br />

hebb<strong>en</strong> door wez<strong>en</strong>s, die hun wil teg<strong>en</strong>over d<strong>en</strong> Zijn<strong>en</strong> steld<strong>en</strong>. Adam werd, dank zij Gods groote<br />

g<strong>en</strong>ade, niet aan e<strong>en</strong>e zware proef onderworp<strong>en</strong>. Juist omdat de proef zoo licht was, daarom was<br />

de zonde zoo oneindig groot. Indi<strong>en</strong> Adam de lichtste proef niet doorstaan kon, hoe zou hij dan<br />

aan e<strong>en</strong>e zwaardere verzoeking het hoofd hebb<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> bied<strong>en</strong>? {PEP 46.2}<br />

Vel<strong>en</strong> derg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die zich niet verplicht beschouw<strong>en</strong> om de wet te houd<strong>en</strong>, bewer<strong>en</strong>, dat<br />

niemand bij machte is zulks te kunn<strong>en</strong> do<strong>en</strong>. Indi<strong>en</strong> deze stelling waar zij, waarom werd Adam<br />

dan gestraft? T<strong>en</strong> gevolge van de zonde onzer stamouders is de gansche wereld in het ongeluk<br />

gestort, <strong>en</strong> ons geslacht zou der wanhoop prijs zijn gegev<strong>en</strong>, indi<strong>en</strong> God zich niet over hetzelve<br />

ontfermd had. Dat niemand zich bedriege. “De bezoldiging der zonde is de dood.” De wet Gods<br />

kan nu ev<strong>en</strong>min straffeloos overtred<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, als to<strong>en</strong> het vonnis over d<strong>en</strong> vader van ons<br />

geslacht uitgesprok<strong>en</strong> werd. {PEP 46.3}<br />

Adam <strong>en</strong> Eva zocht<strong>en</strong> zich gerust te stell<strong>en</strong>, met de misleiding, dat God zoo’n kleinigheid<br />

als het et<strong>en</strong> van de verbod<strong>en</strong>e vrucht, niet zoo nauw zou zoek<strong>en</strong>; deze geringe overtreding was<br />

echter zonde, wijl Gods heilige <strong>en</strong> onveranderlijke wet er door veronachtzaamd <strong>en</strong> de sluiz<strong>en</strong><br />

der ell<strong>en</strong>de op deze aarde op<strong>en</strong> gezet werd<strong>en</strong>. Daarom is er door al de eeuw<strong>en</strong> he<strong>en</strong>, e<strong>en</strong>e<br />

onophoudelijke rouwklage opgegaan; de gansche schepping zucht <strong>en</strong> is in bar<strong>en</strong>snood ter<br />

oorzaak van ‘s m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> ongehoorzaamheid. In d<strong>en</strong> hemel zelfs heeft m<strong>en</strong> de gevolg<strong>en</strong> zijner<br />

rebellie teg<strong>en</strong> God gevoeld. Golgotha herinnert steeds aan de groote opoffering, welke geëischt<br />

werd om d<strong>en</strong> overtreder weder met Gods wet te verzo<strong>en</strong><strong>en</strong>. Lat<strong>en</strong> wij de zonde derhalve niet als<br />

e<strong>en</strong>e kleinigheid beschouw<strong>en</strong>. Wie kan. op ‘t oog<strong>en</strong>blik wanneer hij verzocht wordt, de<br />

schrikkelijke gevolg<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> <strong>en</strong>kel<strong>en</strong> misslag voorzi<strong>en</strong>? {PEP 47.1}<br />

Na d<strong>en</strong> val mocht<strong>en</strong> Adam <strong>en</strong> Eva. niet langer in het Paradijs won<strong>en</strong>. Met e<strong>en</strong><br />

onuitsprekelijk gevoel van droefheid <strong>en</strong> ootmoedigheid verliet<strong>en</strong> zij hunne schoone woonplaats<br />

om zich e<strong>en</strong>e plaats op de vervloekte aarde te zoek<strong>en</strong>. Het luchtgestel, voorhe<strong>en</strong> zoo zacht <strong>en</strong><br />

matig van temperatuur, was nu aan groote verandering<strong>en</strong> onderworp<strong>en</strong>; uit di<strong>en</strong> hoofde voorzag<br />

de Heer hun g<strong>en</strong>adiglijk van rokk<strong>en</strong> van vell<strong>en</strong>, opdat zij teg<strong>en</strong> de variatie der temperatuur<br />

beschermd mocht<strong>en</strong> zijn. {PEP 47.2}<br />

23


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

To<strong>en</strong> zij in het verwelk<strong>en</strong> der bloem<strong>en</strong> <strong>en</strong> in het afvall<strong>en</strong> der blader<strong>en</strong>, de eerste bewijz<strong>en</strong><br />

van e<strong>en</strong>e ontbinding zag<strong>en</strong>, war<strong>en</strong> Adam <strong>en</strong> zijne gezellin nog dieper bedroefd dan wij nu zijn,<br />

wanneer onze dierbar<strong>en</strong> door d<strong>en</strong> dood word<strong>en</strong> wegg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. De dood der t<strong>en</strong>gere bloem<strong>en</strong> gaf<br />

voorzeker stof tot treurigheid, doch to<strong>en</strong> de prachtige boom<strong>en</strong> hunne blader<strong>en</strong> begonn<strong>en</strong> af te<br />

werp<strong>en</strong>, bracht dit gezicht h<strong>en</strong> tot de stellige overtuiging, dat de dood het einde van alle lev<strong>en</strong>de<br />

schepsel<strong>en</strong> is. {PEP 47.3}<br />

De hof van Ed<strong>en</strong> bleef nog lang op aarde, nadat de m<strong>en</strong>sch er uit gebann<strong>en</strong> was:2 Het<br />

gevall<strong>en</strong> geslacht werd nog lang verwaardigd e<strong>en</strong><strong>en</strong> blik op de woonplaats der onschuld te<br />

werp<strong>en</strong>, doch de <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> drev<strong>en</strong> alle indringers terug. In de door cherubijn<strong>en</strong> bewaakte poort<br />

van het Paradijs werd Gods heerlijheid t<strong>en</strong> toon gespreid.3 Derwaarts begav<strong>en</strong> Adam <strong>en</strong> zijn<br />

kroost zich om te aanbidd<strong>en</strong>. En to<strong>en</strong> eindelijk de ongerechtigheid de aarde gelijk e<strong>en</strong> stortvloed<br />

overstroomde <strong>en</strong> de verdelging der m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> door e<strong>en</strong><strong>en</strong> groot<strong>en</strong> zondvloed beslot<strong>en</strong> was, werd<br />

Ed<strong>en</strong> door dezelfde Hand, die haar geplant had, van de aarde wegg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. Doch in de eindelijke<br />

herstelling aller ding<strong>en</strong>, wanneer “de nieuwe hemel <strong>en</strong> de nieuwe aarde,”4 de teg<strong>en</strong>woodige<br />

vervang<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, dan zal die hof in e<strong>en</strong> ongek<strong>en</strong>d<strong>en</strong> luister hersteld word<strong>en</strong>. {PEP 47.4}<br />

Alsdan zull<strong>en</strong> zij, die Gods gebod<strong>en</strong> bewaard hebb<strong>en</strong>, onvergankelijke lev<strong>en</strong>skracht<strong>en</strong><br />

bezitt<strong>en</strong>de, weder onder d<strong>en</strong> boom des lev<strong>en</strong>s zitt<strong>en</strong>;5 <strong>en</strong> in alle eeuwigheid der eeuwighed<strong>en</strong><br />

zull<strong>en</strong> de wereldbewoners, in di<strong>en</strong> prachtig<strong>en</strong> hof, e<strong>en</strong> proeve van het volmaakte werk van Gods<br />

schepping aanschouw<strong>en</strong>, waarop de vloek der zonde nooit gerust heeft, — e<strong>en</strong> voorbeeld van<br />

wat de aarde eindelijk zou zijn geword<strong>en</strong>, indi<strong>en</strong> de m<strong>en</strong>sch des Scheppers heerlijk plan t<strong>en</strong><br />

uitvoer had gebracht. {PEP 48.1}<br />

24


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 4—Het Plan der Verlossing<br />

Des m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> zondeval vervulde d<strong>en</strong> hemel met droefheid, Op de door God geschap<strong>en</strong>e<br />

wereld rustte de vloek der zonde <strong>en</strong> hare inwoners war<strong>en</strong> ter dood <strong>en</strong> ell<strong>en</strong>de gedoemd. Er sche<strong>en</strong><br />

voor de overtreders ge<strong>en</strong> weg ter ontkoming. De <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> staakt<strong>en</strong> hunne lofzang<strong>en</strong>. {PEP 49.1}<br />

De Zoon van God, ‘s hemels voortreflijke Vorst, was met medelijd<strong>en</strong> over het gevall<strong>en</strong><br />

m<strong>en</strong>schdom bewog<strong>en</strong>. Zijn hart werd door e<strong>en</strong> gevoel van oneindige ontferming aangedaan, to<strong>en</strong><br />

Hij het wee der verlor<strong>en</strong>e wereld in al zijn omvang voor zich zag verrijz<strong>en</strong>. De Goddelijke liefde<br />

had echter e<strong>en</strong> plan uitgedacht, waardoor de m<strong>en</strong>sch weder gered word<strong>en</strong> kon. Gods wet eischte<br />

het lev<strong>en</strong> harer overtreders. In het heelal was slechts e<strong>en</strong>, die voor d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch bij haar voldo<strong>en</strong><br />

kon. En aangezi<strong>en</strong> de wet ev<strong>en</strong> heilig is als God zelf, zoo kon ook niemand minder dan God<br />

verzo<strong>en</strong>ing voor de overtreding do<strong>en</strong>. Christus alle<strong>en</strong> kon d<strong>en</strong> gevall<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch van onder d<strong>en</strong><br />

vloek der wet verloss<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hem weder in de harmonie met d<strong>en</strong> Hemel herstell<strong>en</strong>. Jezus was<br />

gewillig om de schuld <strong>en</strong> de schande der zonde op zich te lad<strong>en</strong>, nietteg<strong>en</strong>staande Hij, wanneer<br />

de last der zonde op Hem zou ligg<strong>en</strong>, van d<strong>en</strong> Vader verlat<strong>en</strong> zou zijn: want zoo afschuwelijk is<br />

de zonde in Gods oog. Hij was gewillig in d<strong>en</strong> diepst<strong>en</strong> afgrond der ell<strong>en</strong>de neer te dal<strong>en</strong> ter<br />

redding van het gevall<strong>en</strong> geslacht. {PEP 49.2}<br />

Hij stelde zich voor d<strong>en</strong> Vader in het belang van d<strong>en</strong> zondaar, terwijl de hemeling<strong>en</strong> met<br />

e<strong>en</strong>e onbeschrijfelijke belangstelling de uitkomst afwachtt<strong>en</strong>. Lang duurde dit geheim<br />

onderhoud, — deze “raad des vredes”1 voor de gevall<strong>en</strong> kinder<strong>en</strong> der m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong>. Het plan der<br />

verlossing was wel vóór de schepping gelegd: want Christus is het “Lam, dat geslacht is van de<br />

grondlegging der wereld;”2 ev<strong>en</strong>wel kostte het d<strong>en</strong> Koning van ‘t heelal e<strong>en</strong> zwar<strong>en</strong> strijd om<br />

Zijn Zoon voor de schuld van het schuldig geslacht te lat<strong>en</strong> sterv<strong>en</strong>. Doch “alzoo lief heeft God<br />

de wereld gehad, dat Hij Zijn<strong>en</strong> e<strong>en</strong>iggebor<strong>en</strong> Zoon gegev<strong>en</strong> heeft, opdat e<strong>en</strong> iegelijk, die in<br />

Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige lev<strong>en</strong> hebbe.”3 Hoe ondoorgrondelijk is het plan<br />

der verlossing! Hoe groot de liefde Gods voor e<strong>en</strong>e Wereld, die Hem niet lief had! Wie kan de<br />

diepte van die liefde doorgrond<strong>en</strong>, die “alle verstand te bov<strong>en</strong> gaat”? Tot in de eeuwigheid der<br />

eeuwighed<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> de onsterfelijke wez<strong>en</strong>s, in wonder <strong>en</strong> aanbidding, de verborg<strong>en</strong>heid van<br />

Gods onbegrijpelijke liefde zoek<strong>en</strong> te peil<strong>en</strong>. {PEP 49.3}<br />

God zou zich in Christus op<strong>en</strong>bar<strong>en</strong> “de wereld met zich zelv<strong>en</strong> verzo<strong>en</strong><strong>en</strong>de.”4 Des<br />

m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> natuur is zoo totaal door de zonde bedorv<strong>en</strong>, dat hij uit <strong>en</strong> van zich zelv<strong>en</strong> zich niet<br />

weder in harmonie kan br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> met Hem, die louter rein <strong>en</strong> goed is. Maar Christus, d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch<br />

van de verdoem<strong>en</strong>is der wet verlost hebb<strong>en</strong>de, kan Goddelijke kracht aan de m<strong>en</strong>schelijke<br />

poging<strong>en</strong> bijzett<strong>en</strong>. Op deze wijze kunn<strong>en</strong> de gevall<strong>en</strong> Adams kinder<strong>en</strong>, zich tot God bekeer<strong>en</strong>de<br />

<strong>en</strong> in Christus geloov<strong>en</strong>de, weder “kinder<strong>en</strong> Gods word<strong>en</strong>.”5 {PEP 50.1}<br />

Het e<strong>en</strong>igste plan, waardoor des m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> behoud mogelijk was, koste d<strong>en</strong> hemel e<strong>en</strong>e<br />

oneindige opoffering. To<strong>en</strong> Christus het verlossingsplan voor h<strong>en</strong> ontvouwde, kond<strong>en</strong> de<br />

<strong>en</strong>gel<strong>en</strong> hetzelve niet toejuich<strong>en</strong>: omred<strong>en</strong> ‘s m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> zaligheid hunn<strong>en</strong> Gebieder e<strong>en</strong><br />

onbeschrijfelijk lijd<strong>en</strong> zou kost<strong>en</strong>. Bedroefd <strong>en</strong> verwonderd luisterd<strong>en</strong> zij naar Hem, to<strong>en</strong> Hij<br />

25


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

hun vertelde, dat Hij ‘s hemels reinheid, vrede, geluk <strong>en</strong> heerlijkheid verlat<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zich naar de<br />

gevall<strong>en</strong>e aarde moest begev<strong>en</strong> om er bedroefd, te schande gemaakt, <strong>en</strong> ter dood gebracht te<br />

word<strong>en</strong>. Hij zou zich verneder<strong>en</strong>, des m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> gestalte aannem<strong>en</strong>, <strong>en</strong> door eig<strong>en</strong> ervaring<br />

bek<strong>en</strong>d word<strong>en</strong> met het verdriet <strong>en</strong> de verleiding, welke de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> te verdur<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>.<br />

Daaraan zou Hij zich moet<strong>en</strong> onderwerp<strong>en</strong> t<strong>en</strong> einde Hij ander<strong>en</strong> uit de verzoeking redd<strong>en</strong> kon.<br />

Vervolg<strong>en</strong>s moest Hij overgeleverd word<strong>en</strong> in de hand<strong>en</strong> van goddelooze m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong>, die Hem<br />

op e<strong>en</strong>e Satanische wijze hoon<strong>en</strong> <strong>en</strong> martel<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong>. Daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> zou Hij d<strong>en</strong> pijnlijkst<strong>en</strong><br />

dood sterv<strong>en</strong> moet<strong>en</strong>, <strong>en</strong> als e<strong>en</strong> schuldig zondaar tussch<strong>en</strong> hemel <strong>en</strong> aarde word<strong>en</strong> opgehang<strong>en</strong>.<br />

Hij zou, ur<strong>en</strong> achtere<strong>en</strong>, zulke zware doodsb<strong>en</strong>auwdheid moet<strong>en</strong> verdur<strong>en</strong>, dat de <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> hunne<br />

aangezicht<strong>en</strong> van het schouwspel zoud<strong>en</strong> afkeer<strong>en</strong>. Daarbij zou Hij nog met zielefoltering<br />

geplaagd word<strong>en</strong>, omdat de Vader het aangezicht voor Hem verberg<strong>en</strong> zou, terwijl de schuld der<br />

overtreding — de zond<strong>en</strong>last der geheele wereld — op Hem zou ligg<strong>en</strong>. {PEP 50.2}<br />

Hoe gaarne zoud<strong>en</strong> de <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> hun lev<strong>en</strong> voor hunn<strong>en</strong> Gebieder op het altaar hebb<strong>en</strong> will<strong>en</strong><br />

legg<strong>en</strong>, als zulk e<strong>en</strong>e offerande voldo<strong>en</strong>de ware geweest! Hij, die d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch schiep, is de<br />

e<strong>en</strong>igste, die hem weder verloss<strong>en</strong> kan. Ev<strong>en</strong>wel zoud<strong>en</strong> de <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> verwaardigd word<strong>en</strong> aan het<br />

verlossingswerk deel te nem<strong>en</strong>. Van wege het lijd<strong>en</strong> des doods, moest Christus e<strong>en</strong> weinig<br />

minder dan de <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> word<strong>en</strong>.6 Terwijl Hij in het m<strong>en</strong>schelijk vleesch was, zoud<strong>en</strong> hunne<br />

kracht<strong>en</strong> de Zijne overtreff<strong>en</strong>, maar dan zoud<strong>en</strong> zij Hem di<strong>en</strong><strong>en</strong>, versterk<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Zijn lijd<strong>en</strong><br />

verzacht<strong>en</strong>. Ook zoud<strong>en</strong> zij gedi<strong>en</strong>stige geest<strong>en</strong> zijn, om uitgezond<strong>en</strong> te word<strong>en</strong> tot di<strong>en</strong>st<br />

derg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die de zaligheid beërv<strong>en</strong> zull<strong>en</strong>. Hun di<strong>en</strong>st zou bestaan in het bescherm<strong>en</strong> der<br />

geloovig<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> de aanvall<strong>en</strong> der gevall<strong>en</strong> <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> <strong>en</strong> het verdrijv<strong>en</strong> van de duisternis, waarin<br />

Satan h<strong>en</strong> steeds zou tracht<strong>en</strong> te wikkel<strong>en</strong>. {PEP 51.1}<br />

Door Zijn<strong>en</strong> dood zou Jezus vel<strong>en</strong> verloss<strong>en</strong>, alsmede hem, die het geweld des doods heeft,<br />

vernietig<strong>en</strong>. Hij zal de heerschappij herstell<strong>en</strong>, welke d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch t<strong>en</strong> gevolge zijner overtreding<br />

ontnom<strong>en</strong> is; dezelve zull<strong>en</strong> de verlost<strong>en</strong> met Hem deel<strong>en</strong> <strong>en</strong> in alle eeuwigheid daarin won<strong>en</strong>.<br />

De zonde <strong>en</strong> de zondaars zull<strong>en</strong> uitgeroeid word<strong>en</strong>, opdat de vrede des hemels <strong>en</strong> der aarde nooit<br />

weder verstoord worde. {PEP 51.2}<br />

Hierop vervulde e<strong>en</strong>e onbeschrijflijke vreugde d<strong>en</strong> hemel. De heerlijkheid <strong>en</strong> de<br />

gelukzaligheid der verloste wereld overwoog nu bij h<strong>en</strong> d<strong>en</strong> groot<strong>en</strong> angst <strong>en</strong> de zelfopoffering<br />

van d<strong>en</strong> Vorst des lev<strong>en</strong>s. Voor de eerste keer werd to<strong>en</strong> in de hemelsche zal<strong>en</strong> het loflied<br />

aangehev<strong>en</strong>, dat later bov<strong>en</strong> Bethlehems veld<strong>en</strong> weerklonk: “Eere zij God in de hoogste hemel<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> vrede op aarde, in de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> e<strong>en</strong> welbehag<strong>en</strong>.”7 Er werd met grooter blijdschap gezong<strong>en</strong>,<br />

dan in d<strong>en</strong> morg<strong>en</strong>stond der schepping, “to<strong>en</strong> de morg<strong>en</strong>sterr<strong>en</strong> te zam<strong>en</strong> vroolijk zong<strong>en</strong>, <strong>en</strong> al<br />

de kinder<strong>en</strong> Gods juicht<strong>en</strong>.”8 {PEP 51.3}<br />

De m<strong>en</strong>sch ontving d<strong>en</strong> eerst<strong>en</strong> w<strong>en</strong>k e<strong>en</strong>er toekomstige ver. lossing, to<strong>en</strong> de Heer, in het<br />

Paradijs, het vonnis over Satan uitsprak. God zeide: “Ik zal vijandschap zett<strong>en</strong> tussch<strong>en</strong> u <strong>en</strong><br />

tussch<strong>en</strong> deze vrouw, <strong>en</strong> tussch<strong>en</strong> uw zaad <strong>en</strong> tussch<strong>en</strong> haar zaad: datzelve zal u d<strong>en</strong> kop<br />

vermorzel<strong>en</strong>, <strong>en</strong> gij zult het de verz<strong>en</strong><strong>en</strong> vermorzel<strong>en</strong>.”9 Dit vonnis, t<strong>en</strong> aanhoore onzer<br />

stamouders uitgesprok<strong>en</strong>, was voor h<strong>en</strong> e<strong>en</strong>e belofte. Ofschoon er e<strong>en</strong><strong>en</strong> strijd tussch<strong>en</strong> h<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

26


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

d<strong>en</strong> Satan werd aangekondigd, zoo ontving<strong>en</strong> zij ook de verzekering, dat de macht van d<strong>en</strong><br />

groot<strong>en</strong> teg<strong>en</strong>partij der eindelijk zou word<strong>en</strong> vernietigd. Adam <strong>en</strong> Eva stond<strong>en</strong> als misdadigers<br />

voor d<strong>en</strong> rechtvaardig<strong>en</strong> Rechter, wacht<strong>en</strong>de op het vonnis, dat over hunne overtreding zou<br />

word<strong>en</strong> uitgesprok<strong>en</strong>; doch alvor<strong>en</strong>s zij hoord<strong>en</strong> tot welk e<strong>en</strong> lev<strong>en</strong> van verdriet <strong>en</strong> pijnlijk<strong>en</strong><br />

arbeid zij gedoemd war<strong>en</strong>, alsmede dat zij tot het stof zoud<strong>en</strong> wederkeer<strong>en</strong>, werd<strong>en</strong> zij<br />

verwaardigd eerst de woord<strong>en</strong> tehoor<strong>en</strong>, die h<strong>en</strong> met hoop bezield<strong>en</strong>. Ofschoon zij veel van de<br />

aanvall<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> geweldig<strong>en</strong> vijand zoud<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> te verdur<strong>en</strong> zoo mocht<strong>en</strong> zij toch de<br />

eindelijke zegepraal verwacht<strong>en</strong>. {PEP 51.4}<br />

De aarde, zoowel als de m<strong>en</strong>sch, is t<strong>en</strong> gevolge van de zonde onder de macht des booz<strong>en</strong><br />

gekom<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zal, met de zegeviering van het verlossingsplan, weder vrijgemaakt word<strong>en</strong>.<br />

Onmiddelijk na de schepping kreeg Adam de heerschappij over de aarde in hand<strong>en</strong>. Doch door<br />

zich te lat<strong>en</strong> verleid<strong>en</strong>, viel hij onder Satans macht, <strong>en</strong> ging zijne heerschappij over in des<br />

overwinnaars hand<strong>en</strong>. Op deze wijze werd Satan “de god dezer eeuw.”10 Hij matigde zich<br />

Adams heerschappij aan. Doch door Christus’’ offerande zal niet alle<strong>en</strong> de m<strong>en</strong>sch verlost, maar<br />

hij zal weder in zijne heerschappij hersteld word<strong>en</strong>. Alles, wat door d<strong>en</strong> eerst<strong>en</strong> Adam verlor<strong>en</strong><br />

werd, zal in d<strong>en</strong> tweed<strong>en</strong> Adam herkreg<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Want aldus zegt de Profeet: “En gij,<br />

Schaapstor<strong>en</strong>, gij Ofel der dochter Zions, tot U zal kom<strong>en</strong>, ja daar zal kom<strong>en</strong> de vorige<br />

heerschappij.”11 Insgelijks gewaagt Paulus van e<strong>en</strong>e toekomstige erf<strong>en</strong>is, waarvan de Heilige<br />

Geest ons t<strong>en</strong> onderpand verstrekt. 12 God schiep de aarde tot e<strong>en</strong>e woonplaats voor heilige,<br />

gelukkige wez<strong>en</strong>s. Dit plan zal t<strong>en</strong> uitvoer word<strong>en</strong> gebracht, wanneer zij van d<strong>en</strong> vloek der zonde<br />

gezuiverd <strong>en</strong> door de almacht Gods vernieuwd de eeuwige woonplaats der verlost<strong>en</strong> wordt. “En<br />

ge<strong>en</strong>e vervloeking zal er meer teg<strong>en</strong> iemand zijn: <strong>en</strong> de troon Gods <strong>en</strong> des Lams zal daarin zijn,<br />

<strong>en</strong> Zijne di<strong>en</strong>stknecht<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> Hem di<strong>en</strong><strong>en</strong>.”13 {PEP 52.1}<br />

Gedur<strong>en</strong>de d<strong>en</strong> staat van onschuld bestond er e<strong>en</strong> op<strong>en</strong>bare omgang tussch<strong>en</strong> Adam <strong>en</strong><br />

zijn<strong>en</strong> Maker: doch door de zonde ontstond er e<strong>en</strong>e scheiding tussch<strong>en</strong> God <strong>en</strong> d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch, <strong>en</strong><br />

deze klove kon alle<strong>en</strong> door Christus’ verzo<strong>en</strong>ing overspann<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Langs dez<strong>en</strong> weg kond<strong>en</strong><br />

‘s hemels zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> <strong>en</strong> zaligheid weder word<strong>en</strong> medegedeeld. Ofschoon de m<strong>en</strong>sch nog niet<br />

direkt tot. zijn<strong>en</strong> Schepper zou kunn<strong>en</strong> nader<strong>en</strong>, zoo werd Gods omgang met hem door<br />

bemiddeling van Christus <strong>en</strong> de <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> hersteld. {PEP 52.2}<br />

De offerand<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> door God ingesteld om d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch steeds te herinner<strong>en</strong> aan <strong>en</strong> tot<br />

e<strong>en</strong>e berouwvolle bek<strong>en</strong>t<strong>en</strong>is van de zonde alsmede tot e<strong>en</strong>e belijd<strong>en</strong>is van zijn geloof in d<strong>en</strong><br />

beloofd<strong>en</strong> Verlosser te leid<strong>en</strong>. Zij verstrekt<strong>en</strong> tev<strong>en</strong>s om het gevall<strong>en</strong> geslacht bij de hoogernstige<br />

waarheid te bepal<strong>en</strong>, dat de zonde d<strong>en</strong> dood veroorzaakt. De eerste offerande was voor<br />

Adam e<strong>en</strong>e pijnlijke plechtigheid. Zijne hand moest het lev<strong>en</strong> nem<strong>en</strong>, hetwelk God alle<strong>en</strong> gev<strong>en</strong><br />

kon. To<strong>en</strong> hij bij zulk e<strong>en</strong>e geleg<strong>en</strong>heid voor de eerste keer e<strong>en</strong> dier zag sterv<strong>en</strong>, begreep hij, dat<br />

zijne ongehoorzaamheid de oorzaak van d<strong>en</strong> dood van m<strong>en</strong>sch <strong>en</strong> beest was. Terwijl hij bezig<br />

was het onschuldige offer te slacht<strong>en</strong>, deed de gedachte hem sidder<strong>en</strong>, dat het bloed van het<br />

vlekkelooze Lam Gods voor zijne zond<strong>en</strong> stroom<strong>en</strong> moest. Hierdoor werd e<strong>en</strong> dieper<strong>en</strong> indruk<br />

van de grootheid zijner overtreding op hem gemaakt; door niets anders dan d<strong>en</strong> dood van Gods<br />

27


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

geliefd<strong>en</strong> Zoon kon zij bedekt word<strong>en</strong>. Hij stond verstomd over de oneindige liefde, die zulk e<strong>en</strong><br />

rantso<strong>en</strong> voor d<strong>en</strong> schuldige gegev<strong>en</strong> had. E<strong>en</strong>e ster van hoop ging bij hem in de donkere <strong>en</strong><br />

verschrikkelijke toekomst op; de ijselijkheid van e<strong>en</strong> totaal verderf was gewek<strong>en</strong>. {PEP 53.1}<br />

In het verlossingsplan was echter nog meer dan des m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> behoud<strong>en</strong>is begrep<strong>en</strong>.<br />

Christus kwam niet voor dit doel alle<strong>en</strong> op aarde; het eindoogmerk was niet, dat des werelds<br />

inwoners Gods wet weder zoud<strong>en</strong> betracht<strong>en</strong>; Gods karakter moest voor het heelal<br />

gerechtvaardigd word<strong>en</strong>. Op dit gevolg Zijner offerande, — deszelfs invloed op de andere<br />

redelijke wez<strong>en</strong>s van het heelal, zoowel als op d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch, — zinspeelde de Zaligmaker, to<strong>en</strong><br />

Hij, vóór de kruisiging, zeide: “Nu is het oordeel dezer wereld; nu zal de overste dezer wereld<br />

buit<strong>en</strong> geworp<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. En Ik, zoo wanneer Ik van de aarde zal verhoogd zijn, zal h<strong>en</strong> all<strong>en</strong> tot<br />

Mij trekk<strong>en</strong>.”14 Door middel van Christus’ dood zou de toegang tot d<strong>en</strong> hemel niet alle<strong>en</strong> weder<br />

voor d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch word<strong>en</strong> op<strong>en</strong>gesteld, maar daardoor zou ook voor het heelal op<strong>en</strong>baar word<strong>en</strong>,<br />

dat de Vader <strong>en</strong> de Zoon gerechtvaardigd war<strong>en</strong> in hunne behandeling van Satans rebellie. De<br />

best<strong>en</strong>digheid van Gods wet zou er door bevestigd <strong>en</strong> tev<strong>en</strong>s zoud<strong>en</strong> het karakter <strong>en</strong> de gevolg<strong>en</strong><br />

der zonde er door op<strong>en</strong>baar word<strong>en</strong>. {PEP 53.2}<br />

Van d<strong>en</strong> beginne af was er twist over Gods gezag geweest. Satans toeleg was geweest te<br />

bewijz<strong>en</strong>, dat God onrechtvaardig was; <strong>en</strong> wijl Zijne wet gebrekkig bleek te zijn, zoo moest zij,<br />

in het belang van het heelal, veranderd word<strong>en</strong>. Door de wet aan te vall<strong>en</strong>, beproefde hij het<br />

gezag van haar Auteur omver te stoot<strong>en</strong>. In dez<strong>en</strong> strijd zou het nu blijk<strong>en</strong> of Gods inzetting<strong>en</strong><br />

gebrekkig <strong>en</strong> veranderlijk, dan of zij volmaakt <strong>en</strong> onveranderlijk zijn. {PEP 54.1}<br />

To<strong>en</strong> Satan uit d<strong>en</strong> hemel gebann<strong>en</strong> werd, was hij van voornem<strong>en</strong> zijn rijk op aarde te<br />

sticht<strong>en</strong>. Hij me<strong>en</strong>de dan ook bezit van deze wereld gekreg<strong>en</strong> te hbb<strong>en</strong>, to<strong>en</strong> hij Adam <strong>en</strong> Eva<br />

verleid had: “want,” zeide hij, “zij hebb<strong>en</strong> mij voor hunn<strong>en</strong> vorst gekoz<strong>en</strong>.” Volg<strong>en</strong>s zijne<br />

bewering kon de zondaar onmogelijk vergiff<strong>en</strong>is erlang<strong>en</strong>, derhalve was het gevall<strong>en</strong> geslacht<br />

van rechtswege zijne slav<strong>en</strong> <strong>en</strong> de wereld zijne bezitting geword<strong>en</strong>. God gaf echter Zijn geliefd<strong>en</strong><br />

Zoon, die Hem ev<strong>en</strong>gelijk was, om de straf der overtreding te drag<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hierdoor werd e<strong>en</strong> weg<br />

geop<strong>en</strong>d, waardoor het weder in Zijne gunst <strong>en</strong> in het bezit van e<strong>en</strong>e eeuwige erf<strong>en</strong>is gesteld kon<br />

word<strong>en</strong>. Christus nam ‘s m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> verlossing <strong>en</strong> ‘s werelds bevrijding van het beslag des Satans<br />

op zich. De groote strijd werd in d<strong>en</strong> hemel aangebond<strong>en</strong> <strong>en</strong> zou nu op aarde, het zich door Satan<br />

toegeëig<strong>en</strong>de veld, beslecht word<strong>en</strong>. {PEP 54.2}<br />

Christus’ vernedering tot redding van het gevall<strong>en</strong> m<strong>en</strong>schdom verwekte verwondering in<br />

het heelal. Dat Hij, wi<strong>en</strong>s voorzi<strong>en</strong>igheid zich uitstrekt van ster tot ster <strong>en</strong> van de e<strong>en</strong>e wereld<br />

tot de andere in het gansche domein Zijner schepping, — dat Hij bereidwillig was om Zijne<br />

heerlijkheid te verlat<strong>en</strong> <strong>en</strong> de m<strong>en</strong>schelijke natuur aan te nem<strong>en</strong>, dit was e<strong>en</strong>e verborg<strong>en</strong>heid, die<br />

de heilige wez<strong>en</strong>s niet bevatt<strong>en</strong> kond<strong>en</strong>. En to<strong>en</strong> Hij eindelijk, in ‘t vleesch, op deze aarde<br />

versche<strong>en</strong>, volgd<strong>en</strong> all<strong>en</strong> Hem met de grootste belangstelling, stap voor stap, terwijl Hij d<strong>en</strong> weg<br />

van de kribbe tot het bloedig kruishout bewandelde. De hemeling<strong>en</strong> aanschouwd<strong>en</strong> d<strong>en</strong> hoon <strong>en</strong><br />

smaad, welke Hem werd<strong>en</strong> aangedaan, <strong>en</strong> begrep<strong>en</strong>, dat Satan de opruier van dat alles was. Ook<br />

sloeg<strong>en</strong> zij met belangstelling gade de middel<strong>en</strong>, die er teg<strong>en</strong> aangew<strong>en</strong>d werd<strong>en</strong>. Satans<br />

28


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

poging<strong>en</strong> war<strong>en</strong> om het m<strong>en</strong>schdom steeds moeite <strong>en</strong> ell<strong>en</strong>de te berokk<strong>en</strong><strong>en</strong>, terwijl Christus<br />

hem teg<strong>en</strong>werkte. Met steeds to<strong>en</strong>em<strong>en</strong>de belangstelling sloeg<strong>en</strong> zij d<strong>en</strong> al heeter <strong>en</strong> heeter<br />

word<strong>en</strong>d<strong>en</strong> strijd gade. En to<strong>en</strong> Christus, in doodsangst aan het kruis, uitriep, “Het is volbracht,”<br />

weerklonk e<strong>en</strong> zegekreet d<strong>en</strong> gansch<strong>en</strong> hemel door.15 De zoo lang onbesliste strijd was nu<br />

beslecht, <strong>en</strong> Christus had de overwinning behaald. Zijn dood was het antwoord op de vraag of<br />

de Vader <strong>en</strong> de Zoon e<strong>en</strong>e zelfopoffer<strong>en</strong>de liefde voor het m<strong>en</strong>schdom bezat<strong>en</strong>. Nu was t<strong>en</strong> volle<br />

bewez<strong>en</strong>, dat Satan e<strong>en</strong> leug<strong>en</strong>aar <strong>en</strong> e<strong>en</strong> doodslager was. Nu was in het licht gesteld, dat hij in<br />

d<strong>en</strong>zelfd<strong>en</strong> geest over de hemeling<strong>en</strong> heerschappij gevoerd zou hebb<strong>en</strong>, di<strong>en</strong> hij in zijn gebied<br />

over het m<strong>en</strong>schdom aan d<strong>en</strong> dag gelegd heeft. Uit éên<strong>en</strong> mond werd het Goddelijk bewind door<br />

al de trouwe onderdan<strong>en</strong> in het heelal toegejuicht. {PEP 54.3}<br />

Ware de wet veranderlijk geweest, het m<strong>en</strong>schdom had het offer van Gods Zoon niet<br />

behoefd. Maar aangezi<strong>en</strong> Christus Zijn lev<strong>en</strong> tot ‘s m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> behoud moest aflegg<strong>en</strong>, zoo ligt<br />

hierin het bewijs, dat de rechtvaardige eisch<strong>en</strong> der wet gehandhaafd moest<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, ‘t Is<br />

bevestigd, dat de bezoldiging der zonde de dood is. To<strong>en</strong> Christus stierf, was des Satans<br />

vernietiging bezegeld. Indi<strong>en</strong> het daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> waar zij, dat de wet aan het kruis werd afgeschaft,<br />

dan heeft Jezus d<strong>en</strong> angst <strong>en</strong> d<strong>en</strong> dood moet<strong>en</strong> verdur<strong>en</strong> <strong>en</strong>kel omdat Satan het vergde; dan heeft<br />

de booze getriumfeerd <strong>en</strong> zijn zijne klacht<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> de regeering Gods gegrond geweest. Het<br />

sterkst pleit<strong>en</strong>d bewijs voor de onveranderlijkheid der wet is het feit, dat Christus de vloek der<br />

wet gedrag<strong>en</strong> heeft: ev<strong>en</strong>e<strong>en</strong>s straalt Gods g<strong>en</strong>ade, rechtvaardigheid <strong>en</strong> zelfopoffering daarin uit;<br />

‘t is e<strong>en</strong> bewijs, dat oneindige g<strong>en</strong>ade <strong>en</strong> rechtvaardigheid vere<strong>en</strong>igd zijn in de administratie<br />

Zijner heerschappij. {PEP 55.1}<br />

29


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 5—Kain <strong>en</strong> Abel op de Proef Gesteld<br />

ADAMS zon<strong>en</strong>, Kaïn <strong>en</strong> Abel, bezat<strong>en</strong> zeer verschill<strong>en</strong>de karakters. Abel was met e<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

geest van getrouwheid aan God bezield; hij bespeurde g<strong>en</strong>ade <strong>en</strong> rechtvaardigheid in Gods<br />

handeling<strong>en</strong> met het gevall<strong>en</strong> m<strong>en</strong>schdom, <strong>en</strong> nam het aanbod van verlossing in dankbaarheid<br />

aan. Kaïn koesterde daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> e<strong>en</strong><strong>en</strong> geest van rebellie: hij murmureerde teg<strong>en</strong> God, omdat<br />

het m<strong>en</strong>schdom <strong>en</strong> de aarde ter oorzaak van Adams zonde vervloekt war<strong>en</strong>. Zijne gedacht<strong>en</strong><br />

werd<strong>en</strong> vergund in d<strong>en</strong>zelfd<strong>en</strong> gang te loop<strong>en</strong>, waardoor Satan tot zijn<strong>en</strong> val geraakt was,<br />

namelijk e<strong>en</strong> staan naar zelfverheffing <strong>en</strong> het in twijfel trekk<strong>en</strong> van Gods rechtvaardigheid <strong>en</strong><br />

gezag. {PEP 56.1}<br />

Deze twee broeders werd<strong>en</strong>, ev<strong>en</strong> als Adam, beproefd of zij Gods woord wild<strong>en</strong> geloov<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> gehoorzam<strong>en</strong>. Zij war<strong>en</strong> met het verlossingsplan in k<strong>en</strong>nis gesteld <strong>en</strong> begrep<strong>en</strong> daarbij ook<br />

wat de door God verord<strong>en</strong>de offerand<strong>en</strong> beteek<strong>en</strong>d<strong>en</strong>. Zij wist<strong>en</strong>, dat zij in die offerand<strong>en</strong> hun<br />

geloof in d<strong>en</strong> Zaligmaker uitdrukk<strong>en</strong> <strong>en</strong> ter zelfder tijd hunne afhankelijkheid van Hem voor<br />

pardon erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong> moest<strong>en</strong>. Voorts begrep<strong>en</strong> zij, dat zij door zich aan Gods wil te onderwerp<strong>en</strong><br />

het bewijs leverd<strong>en</strong> van hunne instemming met het verlossingsplan. Zonder bloedstorting was<br />

de vergiff<strong>en</strong>is van zond<strong>en</strong> e<strong>en</strong>e onmogelijkheid; daarom moest<strong>en</strong> zij geloof in het bloed van<br />

Christus, het beloofde zo<strong>en</strong>offer, betoon<strong>en</strong> door de eersteling<strong>en</strong> hunner kuddd<strong>en</strong> t<strong>en</strong> offer te<br />

br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> moest<strong>en</strong> de eersteling<strong>en</strong> der aarde als e<strong>en</strong> dankoffer d<strong>en</strong> Heere word<strong>en</strong><br />

geofferd. {PEP 56.2}<br />

De twee broeders bouwd<strong>en</strong> gelijke altar<strong>en</strong>, <strong>en</strong> ieder bracht e<strong>en</strong> offer. Abel bracht e<strong>en</strong> offer<br />

uit zijne kudde, overe<strong>en</strong>komstig ‘s Heer<strong>en</strong> bevel. “En de Heere zag Abel <strong>en</strong> zijn offer aan.1 Maar<br />

Kaïn, het bepaald <strong>en</strong> uitdrukkelijk gebod des Heer<strong>en</strong> overtred<strong>en</strong>de, bracht slechts van de vrucht<br />

des lands. Hij ontving ge<strong>en</strong> teek<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> hemel, dat het offer aang<strong>en</strong>aam was. Abel poogde<br />

hem te beweg<strong>en</strong> om God op de voorgeschrev<strong>en</strong>e wijze te g<strong>en</strong>ak<strong>en</strong>; doch zijne bemoeiing<strong>en</strong><br />

stijfd<strong>en</strong> Kaïn in het volg<strong>en</strong> van zijn eig<strong>en</strong> wil. Dewijl hij de oudste was, me<strong>en</strong>de hij, dat het hem<br />

niet paste aan de vermaning <strong>en</strong> d<strong>en</strong> raad van zijn<strong>en</strong> broeder gehoor te gev<strong>en</strong>. {PEP 56.3}<br />

Kaïn versche<strong>en</strong> voor God met e<strong>en</strong> morr<strong>en</strong>d <strong>en</strong> ongeloovig hart betreff<strong>en</strong>de het beloofde<br />

Offer <strong>en</strong> de noodzakelijkheid der offerand<strong>en</strong>. Zijne gave drukte ge<strong>en</strong> berouw over de zonde uit.<br />

Het sche<strong>en</strong> hem toe, gelijkerwijs vel<strong>en</strong> zich nu nog inbeeld<strong>en</strong>, dat het e<strong>en</strong>e zwakheid zou<br />

verrad<strong>en</strong> om het door God voorgeschrev<strong>en</strong> plan stiptelijk na te kom<strong>en</strong>, of zijne zaligheid <strong>en</strong>kel<br />

<strong>en</strong> alle<strong>en</strong> te verlat<strong>en</strong> op de verzo<strong>en</strong>ing van d<strong>en</strong> beloofd<strong>en</strong> Zaligmaker. Hij verkoos d<strong>en</strong><br />

onafhankelijk<strong>en</strong> weg in te slaan. Eig<strong>en</strong> deugd<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> hem behoud<strong>en</strong>. Hij wilde niet e<strong>en</strong> lam<br />

br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> om deszelfs bloed met zijne offerande te m<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, maar hij wilde zijne vrucht<strong>en</strong>, de<br />

voortbr<strong>en</strong>gsel<strong>en</strong> van zijn<strong>en</strong> arbeid, aanbied<strong>en</strong>. Hij handelde, alsof hij Gode e<strong>en</strong><strong>en</strong> di<strong>en</strong>st bewees,<br />

waardoor hij e<strong>en</strong>e goedkeuring verwerv<strong>en</strong> zou. Kaïn was in zoo ver gehoorzaam, dat hij e<strong>en</strong><br />

altaar bouwde <strong>en</strong> e<strong>en</strong>e offerande bracht; maar hij was slechts t<strong>en</strong> deele gehoorzaam. Het<br />

onmisbare, de erk<strong>en</strong>ning van behoefte aan e<strong>en</strong><strong>en</strong> Verlosser, was er uit gelat<strong>en</strong>. {PEP 57.1}<br />

30


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Wat geboorte <strong>en</strong> godsdi<strong>en</strong>stige kweeking aanbelangt, daarin stond<strong>en</strong> deze broeders op<br />

gelijk<strong>en</strong> voet. Beid<strong>en</strong> war<strong>en</strong> zondaars, <strong>en</strong> beid<strong>en</strong> erk<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, dat zij Gode eer <strong>en</strong> aanbidding<br />

verschuldigd war<strong>en</strong>. Tot op e<strong>en</strong> zekere hoogte bestond er ook ge<strong>en</strong> uiterlijk verschil in hunn<strong>en</strong><br />

godsdi<strong>en</strong>st; doch voor het overige was er e<strong>en</strong> groot verschil tussch<strong>en</strong> die twee. {PEP 57.2}<br />

“Door het geloof heeft Abel e<strong>en</strong>e meerdere offerande geofferd dan Kaïn.”2 Abel begreep<br />

het verlossingsplan. Hij had zich zelv<strong>en</strong> als e<strong>en</strong> zondaar leer<strong>en</strong> k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>: ook zag hij in, dat de<br />

zonde <strong>en</strong> hare bezoldiging, de dood, hem belett<strong>en</strong> omgang met Ged te hebb<strong>en</strong>. Hij bracht het<br />

geslachtte offer, ‘t welk ‘t lev<strong>en</strong> b<strong>en</strong>om<strong>en</strong> was, <strong>en</strong> erk<strong>en</strong>de daardoor de eisch<strong>en</strong> der overtred<strong>en</strong>e<br />

wet. Het vergot<strong>en</strong> bloed wees hem op Christus, het offer, dat aan het kruis op Golgotha sterv<strong>en</strong><br />

zou; <strong>en</strong> vermits hij zich op die verzo<strong>en</strong>ing verliet, zoo ontving hij de verzekering, dat hij<br />

rechtvaardig <strong>en</strong> zijne offerande aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong> was. {PEP 57.3}<br />

Kaïn had dezelfde geleg<strong>en</strong>heid gehad om deze waarhed<strong>en</strong> te leer<strong>en</strong> <strong>en</strong> aan te nem<strong>en</strong>. Hij<br />

was niet het slachtoffer e<strong>en</strong>er willekeurige voorbeschikking. De e<strong>en</strong>e broeder was niet<br />

uitverkor<strong>en</strong> om door God aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de andere om verworp<strong>en</strong> te word<strong>en</strong>— Abel verkoos<br />

geloof <strong>en</strong> gehoorzaamheid; Kaïn, ongeloof <strong>en</strong> rebellie. Daarin bestond het verschil. {PEP 57.4}<br />

Kaïn <strong>en</strong> Abel war<strong>en</strong> de verteg<strong>en</strong>woordigers van twee klass<strong>en</strong>, die tot aan het einde toe<br />

bestaan zull<strong>en</strong>. De e<strong>en</strong>e klasse zal het Offer voor de zonde aannem<strong>en</strong>; de andere zal op hare<br />

eig<strong>en</strong>gerechtigheid steun<strong>en</strong>. Hunne offerande mist het vereischte van e<strong>en</strong> Goddelijk<br />

middelaarschap, <strong>en</strong> kan h<strong>en</strong> daarom niet in Gods gunst herstell<strong>en</strong>. Door de verdi<strong>en</strong>stelijkheid<br />

van Jezus alle<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> onze overtreding<strong>en</strong> vergev<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Die ge<strong>en</strong>e behoefte aan het bloed<br />

van Christus gevoel<strong>en</strong>, die zich verbeeld<strong>en</strong>, dat zij zonder g<strong>en</strong>ade <strong>en</strong> door hunne werk<strong>en</strong> Gods<br />

goedkeuring verkrijg<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong>, dezulk<strong>en</strong> begaan de fout van Kaïn. Indi<strong>en</strong> zij het reinig<strong>en</strong>de<br />

bloed niet aannem<strong>en</strong>, dan blijv<strong>en</strong> zij onder de verdoem<strong>en</strong>is. Er bestaat ge<strong>en</strong>e andere voorwaarde,<br />

waardoor zij van onder de slavernij der zonde verlost kunn<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. {PEP 58.1}<br />

Het voorbeeld van Kaïn vindt het meeste bijval in de wereld; bijna elke valsche godsdi<strong>en</strong>st<br />

heeft op di<strong>en</strong> grondslag gebouwd, — namelijk dat de m<strong>en</strong>sch door zijne werk<strong>en</strong> zalig word<strong>en</strong><br />

kan. Sommig<strong>en</strong> will<strong>en</strong>, dat het m<strong>en</strong>schdom niet behoeft verlost te word<strong>en</strong>, maar slechts<br />

ontwikkeling behoeft; dat het zich zelf veredel<strong>en</strong>, verheff<strong>en</strong>, <strong>en</strong> wederbar<strong>en</strong> kan. Gelijkerwijs<br />

Kaïn Gods gunst dacht te verwerv<strong>en</strong> door e<strong>en</strong>e offerande zonder bloed, zoo d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> zij d<strong>en</strong><br />

m<strong>en</strong>sch zonder de verzo<strong>en</strong>ing te verheff<strong>en</strong> tot d<strong>en</strong> door God gesteld<strong>en</strong> standaard. De uitkomst<br />

staat in Kaïns geschied<strong>en</strong>is afgeschaduwd. Daarin ziet m<strong>en</strong> wat er van d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch buit<strong>en</strong><br />

Christus terecht komt. Het m<strong>en</strong>schdom kan zich zelve niet wederbar<strong>en</strong>. Het bezit ge<strong>en</strong>e neiging<br />

opwaarts naar het Goddelijke te stijg<strong>en</strong> maar nederwaarts naar het Satanische af te dal<strong>en</strong>.<br />

Christus is onze e<strong>en</strong>igste hoop. “En de zaligheid is in ge<strong>en</strong><strong>en</strong> ander<strong>en</strong>: want er is ook onder d<strong>en</strong><br />

hemel ge<strong>en</strong> andere naam, die onder de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> gegev<strong>en</strong> is, door welk<strong>en</strong> wij moet<strong>en</strong> zalig<br />

word<strong>en</strong>.”3 {PEP 58.2}<br />

Het ware geloof, dat op Christus bouwt, op<strong>en</strong>baart zich in e<strong>en</strong>e gehoorzaamheid aan alles,<br />

wat God vergt. Van Adams tijd af tot d<strong>en</strong> huidig<strong>en</strong> dag toe, heeft het groote geschil geloop<strong>en</strong><br />

31


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

over het wel of niet gehoorzam<strong>en</strong> van ‘s Heer<strong>en</strong> geop<strong>en</strong>baard<strong>en</strong> wil. Er zijn er t<strong>en</strong> all<strong>en</strong> tijde<br />

geweest, die aanspraak op Gods gunst maakt<strong>en</strong>, nietteg<strong>en</strong>staande zij <strong>en</strong>kele Zijner gebod<strong>en</strong><br />

veronachtzaamd<strong>en</strong>. Doch de Schrift zegt, dat het geloof uit de werk<strong>en</strong> volmaakt wordt, <strong>en</strong> dat<br />

het, de werk<strong>en</strong> miss<strong>en</strong>de, bij zich zelv<strong>en</strong> dood is.4 Wie belijdt God te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, “<strong>en</strong> Zijne gebod<strong>en</strong><br />

niet bewaart, die is e<strong>en</strong> leug<strong>en</strong>aar, <strong>en</strong> in di<strong>en</strong> is de waarheid niet.”5 {PEP 58.3}<br />

Kaïn, zi<strong>en</strong>de dat zijne offerande niet aangezi<strong>en</strong> werd, ontstak in toorn teg<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Heere <strong>en</strong><br />

Abel; hij was boos, omdat God het zijne niet in de plaats van het door Hem verord<strong>en</strong>de aannam;<br />

<strong>en</strong> hij was gemelijk op zijn broeder, omdat die g<strong>en</strong>eigd was God te gehoorzam<strong>en</strong> in stede van<br />

zich bij hem aan te sluit<strong>en</strong> in zijn verzet teg<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Heere. Nietteg<strong>en</strong>staande Kaïn halsstarrig was,<br />

werd hij toch niet aan zich zelv<strong>en</strong> overgelat<strong>en</strong>, maar God had de nederbuig<strong>en</strong>de liefde om zich<br />

nog met zoo’n onredelijke te bemoei<strong>en</strong>. Hij zeide dan tot Kaïn: “Waarom zijt gij ontstok<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

waarom is uw aangezicht vervall<strong>en</strong>? Is er niet, indi<strong>en</strong> gij weldoet, verhooging? <strong>en</strong> zoo gij niet<br />

wel doet, de zonde ligt aan de deur.”6 Kaïn moest zelf kiez<strong>en</strong>. Indi<strong>en</strong> hij zich op de<br />

verdi<strong>en</strong>stelijkheid van d<strong>en</strong> beloofd<strong>en</strong> Verlosser verliet, <strong>en</strong> Gods gebod<strong>en</strong> bewaarde, dan zou hij<br />

in Zijne gunst deel<strong>en</strong>. Verkoos hij daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> te volhard<strong>en</strong> in het ongeloof <strong>en</strong> in de overtreding,<br />

dan zou hij zijne verwerping moet<strong>en</strong> billijk<strong>en</strong>. {PEP 59.1}<br />

In stede van zijne zond<strong>en</strong> te belijd<strong>en</strong>, voer Kaïn voort met fout te vind<strong>en</strong> in Gods<br />

rechtvaardigheid <strong>en</strong> haat <strong>en</strong> jaloezie teg<strong>en</strong> Abel te koester<strong>en</strong>. Hij verweet zijn broeder op e<strong>en</strong>e<br />

bitse wijze, <strong>en</strong> poogde met hem te twist<strong>en</strong> over de manier, waarop zij door God war<strong>en</strong> bejeg<strong>en</strong>d<br />

geword<strong>en</strong>. Hoewel met zachtmoedigheid, ev<strong>en</strong>wel met beslistheid <strong>en</strong> zonder vrees, werd ‘s<br />

Heer<strong>en</strong> goedheid <strong>en</strong> rechtvaardigheid door Abel verdedigd. Hij bracht Kaïn de gebrek<strong>en</strong> onder<br />

‘t oog, <strong>en</strong> poogde hem te overtuig<strong>en</strong>, dat de verkeerdheid aan zijne zijde lag. Hij wees er op hoe<br />

God Zijn medelijd<strong>en</strong> betoond had in het spar<strong>en</strong> van het lev<strong>en</strong> hunner ouders, naardemaal Hij h<strong>en</strong><br />

onmiddelijk met d<strong>en</strong> dood had kunn<strong>en</strong> straff<strong>en</strong>. Bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> moest Hij h<strong>en</strong> toch zeker wel<br />

liefhebb<strong>en</strong>, want anders zou Hij Zijn<strong>en</strong> heilig<strong>en</strong> <strong>en</strong> onschuldig<strong>en</strong> Zoon niet toegestaan hebb<strong>en</strong><br />

om de straf voor h<strong>en</strong> te drag<strong>en</strong>. Hierdoor brandde Kaïns toorn nog feller. Zijne rede <strong>en</strong> zijn<br />

gewet<strong>en</strong> overtuigd<strong>en</strong> hem, dat zijn broeder gelijk had; doch hij kon niet verdrag<strong>en</strong>, dat iemand<br />

die gewoon was geweest naar zijn<strong>en</strong> raad te luister<strong>en</strong>, het nu waagde met hem in gevoel<strong>en</strong> te<br />

verschill<strong>en</strong> <strong>en</strong> niet instemde met dit verzet. In de woede zijns toorns, sloeg hij zijn<strong>en</strong> broeder<br />

dood. {PEP 59.2}<br />

Kaïn haatte <strong>en</strong> sloeg zijn<strong>en</strong> broeder dood, niet omred<strong>en</strong> Abel kwaad gedaan had, maar<br />

“omdat zijne werk<strong>en</strong> boos war<strong>en</strong>, <strong>en</strong> van zijn<strong>en</strong> broeder rechtvaardig.”7 Om dezelfde red<strong>en</strong><br />

hebb<strong>en</strong> de goddelooz<strong>en</strong>, door alle eeuw<strong>en</strong> he<strong>en</strong>, deg<strong>en</strong><strong>en</strong> gehaat, die beter war<strong>en</strong> dan zij zelv<strong>en</strong>.<br />

Abels gehoorzaamheid <strong>en</strong> standvastig geloof war<strong>en</strong> e<strong>en</strong>e aanhoud<strong>en</strong>de bestraffing voor Kaïn.<br />

“E<strong>en</strong> iegelijk, die kwaad doet, haat het licht, <strong>en</strong> komt tot het licht niet, opdat zijne werk<strong>en</strong> niet<br />

bestraft word<strong>en</strong>.”8 Hoe duidelijker het licht van Gods karakter door Zijne di<strong>en</strong>stknecht<strong>en</strong><br />

verspreid wordt, hoe duidelijker de zond<strong>en</strong> der goddelooz<strong>en</strong> t<strong>en</strong> toon gesteld word<strong>en</strong>; <strong>en</strong> naar<br />

dezelfde verhouding zull<strong>en</strong> zij de verstoorders van hunn<strong>en</strong> vrede van kant zoek<strong>en</strong> te mak<strong>en</strong>.<br />

{PEP 59.3}<br />

32


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

De moord op Abel gepleegd was de eerste uitbarsting der vijandschap, welke God beloofd<br />

had te zull<strong>en</strong> zett<strong>en</strong> tussch<strong>en</strong> het zaad der slang <strong>en</strong> het zaad der vrouw, — tussch<strong>en</strong> Satan <strong>en</strong><br />

zijne onderdan<strong>en</strong> <strong>en</strong> Christus <strong>en</strong> Zijne volgeling<strong>en</strong>. T<strong>en</strong> gevolge van des m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> zonde, had<br />

Satan de heerschappij over het m<strong>en</strong>schdom bekom<strong>en</strong>, doch Christus zou dat juk afwerp<strong>en</strong>. Als<br />

iemand geloovig op het Lam Gods ziet, <strong>en</strong> d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st der zonde afzweert, dan ontsteekt Satans<br />

toorn. Het heilige lev<strong>en</strong> van Abel log<strong>en</strong>straft Satans beweering, dat de wedergebor<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch<br />

Gods gebod<strong>en</strong> niet bewar<strong>en</strong> kan. To<strong>en</strong> Kaïn, door d<strong>en</strong> booze daartoe opgehitst, begreep, dat hij<br />

Abel niet onder d<strong>en</strong> duim had, ontnam hij hem het lev<strong>en</strong> in e<strong>en</strong>e vlaag van woede. En waar nu<br />

nog person<strong>en</strong> ter verdediging van de rechtvaardigheid van Gods wet optred<strong>en</strong>, daar op<strong>en</strong>baart<br />

zich dezelfde geest ook teg<strong>en</strong> h<strong>en</strong>. Het is deze geest, die, door al de eeuw<strong>en</strong> he<strong>en</strong>, de volgeling<strong>en</strong><br />

van Christus naar de brandstapels gevoerd heeft. Deze wreedhed<strong>en</strong> word<strong>en</strong> hun aangedaan,<br />

omdat Satan <strong>en</strong> zijne trawant<strong>en</strong> h<strong>en</strong> niet naar hunn<strong>en</strong> wil buig<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong>. Het is de woede van<br />

e<strong>en</strong><strong>en</strong> overwonn<strong>en</strong> vijand, Elke martelaar voor Jezus is als overwinnaar gestorv<strong>en</strong>. De Zi<strong>en</strong>er<br />

zegt: “En zij hebb<strong>en</strong> hem [namelijk de oude slang, welke g<strong>en</strong>aamd wordt duivel <strong>en</strong> Satanas]<br />

overwonn<strong>en</strong> door het bloed des Lams, <strong>en</strong> door het woord hunner getuig<strong>en</strong>is; <strong>en</strong> zij hebb<strong>en</strong> hun<br />

lev<strong>en</strong> niet liefgehad tot d<strong>en</strong> dood toe.”9 {PEP 60.1}<br />

Kaïn, de moord<strong>en</strong>aar, moest spoedig voor zijne misdaad terecht staan. “En de Heere zeide<br />

tot Kaïn: Waar is Abel uw broeder? <strong>en</strong> hij zeide: Ik weet het niet; b<strong>en</strong> ik mijns broeders<br />

hoeder?10 De zonde had Kaïn zoodanig reeds verblind, dat hij de voortdur<strong>en</strong>de<br />

teg<strong>en</strong>woordigheid <strong>en</strong> de alwet<strong>en</strong>dheid Gods uit het oog verlor<strong>en</strong> had. Hij poogde zijne misdaad<br />

door e<strong>en</strong>e leug<strong>en</strong> te dekk<strong>en</strong>. {PEP 60.2}<br />

Wederom zeide de Heere tot Kaïn: “Wat hebt gij gedaan? daar is e<strong>en</strong>e stem des bloeds van<br />

uw<strong>en</strong> broeder, dat tot mij roept van d<strong>en</strong> aardbodem.” God had Kaïn de geleg<strong>en</strong>heid gegev<strong>en</strong> om<br />

zijne misdaad te belijd<strong>en</strong>. Hij had tijd gehad om er over na te d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>. Hij had e<strong>en</strong> recht besef<br />

van de grootte der misdaad, alsook van de leug<strong>en</strong>, waarmede hij haar had gepoogd te bedekk<strong>en</strong>;<br />

maar hij volhardde in zijne halsstarrigheid, <strong>en</strong> daarom werd het vonnis dadelijk over hem<br />

uitgesprok<strong>en</strong>. De stem, die hij zoo m<strong>en</strong>igmaal in vermaning had hoor<strong>en</strong> sprek<strong>en</strong>, sprak nu het<br />

volg<strong>en</strong>d, schrikkelijk vonnis over hem uit: “En nu zijt gij vervloekt van d<strong>en</strong> aardbod<strong>en</strong>, die zijn<strong>en</strong><br />

mond heeft op<strong>en</strong>gedaan, om uws broeders bloed van uwe hand te ontvang<strong>en</strong>. Als gij d<strong>en</strong><br />

aardbodem bouw<strong>en</strong> zult, hij zal u zijn vermog<strong>en</strong> niet meer gev<strong>en</strong>; gij zult zwerv<strong>en</strong>de <strong>en</strong> dol<strong>en</strong>de<br />

zijn op aarde.” {PEP 60.3}<br />

Nietteg<strong>en</strong>staande Kaïns misdrijf het vonnis des doods verdi<strong>en</strong>d had, spaarde de g<strong>en</strong>adige<br />

Schepper hem het lev<strong>en</strong>, <strong>en</strong> verle<strong>en</strong>de hem nog e<strong>en</strong> andere geleg<strong>en</strong>heid om zich te bekeer<strong>en</strong>.<br />

Hierteg<strong>en</strong>in verhardde Kaïn zijn hart, stookte verzet teg<strong>en</strong> Gods gezag, <strong>en</strong> werd het hoofd e<strong>en</strong>er<br />

linie van stoute,-geëekte zondaars. Deze e<strong>en</strong>e afvallige werd, onder des Satans leiding, de<br />

verleider van ander<strong>en</strong>; <strong>en</strong> zijn voorbeeld <strong>en</strong> invloed richtt<strong>en</strong> e<strong>en</strong>e ontaard<strong>en</strong>de strekking uit,<br />

totdat de wereld zoo goddeloos <strong>en</strong> zoo van wrevel vervuld werd, dat zij door geweld verwoest<br />

moest word<strong>en</strong>. {PEP 63.1}<br />

33


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Door het lev<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> eerst<strong>en</strong> moord<strong>en</strong>aar te spar<strong>en</strong>, wilde God al de bewoners van het<br />

heelal e<strong>en</strong>e les leer<strong>en</strong>. De schandelijke geschied<strong>en</strong>is van Kaïn <strong>en</strong> zijne nakomeling<strong>en</strong> verstrekte<br />

t<strong>en</strong> voorbeeld, wat de uitkomst geweest zou zijn, indi<strong>en</strong> Hij de zondaars voor eeuwig had lat<strong>en</strong><br />

lev<strong>en</strong> om hun verzet teg<strong>en</strong> Hem bot te vier<strong>en</strong>. Ter oorzake Zijner verdraagzaamheid, werd<strong>en</strong> de<br />

goddelooz<strong>en</strong> steeds stouter <strong>en</strong> meer tart<strong>en</strong>d in het pleg<strong>en</strong> hunner ongerechtighed<strong>en</strong>. T<strong>en</strong> einde<br />

van vijfti<strong>en</strong> eeuw<strong>en</strong>, nadat het vonnis over Kaïn was uitgesprok<strong>en</strong>, had de ontwikkeling van dat<br />

voorbeeld <strong>en</strong> di<strong>en</strong> invloed haar hoogtepunt bereikt; m<strong>en</strong> zag het in de misdad<strong>en</strong> <strong>en</strong> de<br />

verontreiniging<strong>en</strong>, waarmede de aarde bedekt was. Het bleek to<strong>en</strong>, dat het beide g<strong>en</strong>adig <strong>en</strong><br />

rechtvaardig was, dat het vonnis des doods over d<strong>en</strong> overtreder van Gods wet voltrokk<strong>en</strong> wordt.<br />

Hoe langer de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> in de zonde voortleefd<strong>en</strong>, hoe verharder zij werd<strong>en</strong>. Het oordeels Gods,<br />

waardoor de onbeteugelde ongerechtigheid verkort <strong>en</strong> de wereld verlost wordt van d<strong>en</strong> invloed<br />

derg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die zich in hunne rebellie verhard<strong>en</strong>, is eerder e<strong>en</strong> zeg<strong>en</strong> dan e<strong>en</strong> vloek. {PEP 63.2}<br />

Satan is nog onophoudelijk bezig, met all<strong>en</strong> ijver <strong>en</strong> onder duiz<strong>en</strong>derlei vorm<strong>en</strong>, om Gods<br />

karakter <strong>en</strong> heerschappij verdacht te mak<strong>en</strong>. Door behulp van uitgebreide <strong>en</strong> weldoordachte<br />

plann<strong>en</strong> <strong>en</strong> verbaz<strong>en</strong>de macht is het steeds zijn toeleg om de aardbewoners de slachtoffers zijner<br />

misleiding te houd<strong>en</strong>. De oneindige <strong>en</strong> alwet<strong>en</strong>de God ziet echter van d<strong>en</strong> beginne af het einde,<br />

<strong>en</strong> daarom zijn de door Hem beraamde plann<strong>en</strong> tot fnuiking van het kwaad ook uitgestrekt <strong>en</strong><br />

veelomvatt<strong>en</strong>d. Het was niet alle<strong>en</strong> zijn voornem<strong>en</strong> om de rebellie t<strong>en</strong> onder te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, maar<br />

ook om haar karakter t<strong>en</strong> volle in ‘t licht te stell<strong>en</strong>. Gods plan was ontwikkel<strong>en</strong>d, beide Zijne<br />

g<strong>en</strong>ade <strong>en</strong> rechtvaardigheid, zoowel als Zijne wijsheid in het behandel<strong>en</strong> van het kwaad werd<strong>en</strong><br />

t<strong>en</strong> volle gerechtvaardigd. {PEP 63.3}<br />

De bewoners van ‘t heelal sloeg<strong>en</strong> de gebeurt<strong>en</strong>iss<strong>en</strong>, welke op aarde voorviel<strong>en</strong>, met de<br />

grootste belangstelling gade. In ‘s werelds toestand voor d<strong>en</strong> zondvloed, hadd<strong>en</strong> zij e<strong>en</strong><br />

voorbeeld hoe Lucifers beheer in d<strong>en</strong> hemel te gronde zou zijn gegaan, wijl hij zich teg<strong>en</strong> de<br />

majesteit Gods verzette. In de goddelooze monsters die vóór d<strong>en</strong> zondvloed leefd<strong>en</strong>, zag m<strong>en</strong><br />

wie Satans onderdan<strong>en</strong> war<strong>en</strong>. Al het gedichtsel hunner hart<strong>en</strong> was te all<strong>en</strong> dage alle<strong>en</strong>lijk<br />

boos.11 Elke hartstocht, elke neiging, <strong>en</strong> elke gedachte was in opstand teg<strong>en</strong> de Goddelijke<br />

beginsel<strong>en</strong> van reinheid, vrede <strong>en</strong> liefde. Het was e<strong>en</strong> schrikkelijk voorbeeld van de<br />

bedorv<strong>en</strong>heid, die het gevolg is van Satans toeleg on Gods schepsel<strong>en</strong> van onder het bedwang<br />

Zijner heilige wet te krijg<strong>en</strong>. {PEP 64.1}<br />

De feit<strong>en</strong>, welke bij het doorzett<strong>en</strong> van dez<strong>en</strong> strijd word<strong>en</strong> aan ‘t licht gebracht, zull<strong>en</strong><br />

eindelijk bewijz<strong>en</strong>, dat de grondbeginsel<strong>en</strong>, waarop de Godsregeering berust, de ware zijn,<br />

nietteg<strong>en</strong>staande Satan <strong>en</strong> zijne volgeling<strong>en</strong> ze belasterd hebb<strong>en</strong>. Zijne rechtvaardigheid zal<br />

eindelijk door all<strong>en</strong> erk<strong>en</strong>d word<strong>en</strong>, ofschoon het dan te laat zijn zal voor de opstandeling<strong>en</strong>.<br />

Terwijl God Zijne plann<strong>en</strong> langzamerhand t<strong>en</strong> uitvoer br<strong>en</strong>gt, draagt het heelal Hem sympathie<br />

<strong>en</strong> goedkeuring toe. En die zull<strong>en</strong> Hem toegedrag<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, totdat de opstand eindelijk<br />

uitgeroeid is. Dan zal het duidelijk blijk<strong>en</strong>, dat all<strong>en</strong>, die de Goddelijke inzetting<strong>en</strong> verlat<strong>en</strong><br />

hebb<strong>en</strong>, partij voor Satan hebb<strong>en</strong> gekoz<strong>en</strong>. En als e<strong>en</strong>maal de overste dezer wereld geoordeeld<br />

<strong>en</strong> al zijne bondg<strong>en</strong>oot<strong>en</strong> met hem gevonnisd zull<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, dan zull<strong>en</strong> de bewoners van ‘t<br />

34


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

heelal het oordeel toejuich<strong>en</strong> met het gezang: “Rechtvaarding <strong>en</strong> waarachtig zijn uwe weg<strong>en</strong>,<br />

Gij Koning der heilig<strong>en</strong>.”12 {PEP 64.2}<br />

35


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 6—Seth <strong>en</strong> Enoch<br />

EEN andere erfg<strong>en</strong>aam der belofte Gods, e<strong>en</strong> erfg<strong>en</strong>aam van het geestelijke geboorterecht,<br />

werd aan Adam gegev<strong>en</strong>. Deze zoon werd Seth g<strong>en</strong>aamd, hetwelk beteek<strong>en</strong>t: in de plaats<br />

getred<strong>en</strong>; “want,” zeide zijne moeder, “God heeft mij e<strong>en</strong> ander zaad gezet voor Abel, want Kaïn<br />

heeft hem doodgeslag<strong>en</strong>.”1 Hij bezat e<strong>en</strong> brave inborst, <strong>en</strong> wandelde in de voetstapp<strong>en</strong> van Abel.<br />

Van natuur woonde er niet meer deugdelijkheid in hem dan in Kaïn. Betrekkelijk Adams<br />

schepping lez<strong>en</strong> wij: “T<strong>en</strong> dage als God d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch schiep, maakte Hij hem naar de gelijk<strong>en</strong>is<br />

Gods;”2doch na d<strong>en</strong> val gewon de m<strong>en</strong>sch “e<strong>en</strong><strong>en</strong> zoon naar zijne gelijk<strong>en</strong>is, naar zijn<br />

ev<strong>en</strong>beeld.” Ofschoon Adam heilig, naar Gods beeld geschap<strong>en</strong> werd, zoo hadd<strong>en</strong> Seth <strong>en</strong> Kaïn<br />

de gevall<strong>en</strong> natuur hunner ouders overgeërfd. Seth werd ook in de rechtvaardigheid <strong>en</strong> in de<br />

k<strong>en</strong>nis van d<strong>en</strong> Verlosser onderwez<strong>en</strong>. Door de goddelijke g<strong>en</strong>ade di<strong>en</strong>de <strong>en</strong> vreesde hij d<strong>en</strong><br />

Heere; zijn strev<strong>en</strong> was om te do<strong>en</strong> gelijk Abel gedaan had, <strong>en</strong> om de zondar<strong>en</strong> tot het<br />

eerbiedig<strong>en</strong> <strong>en</strong> gehoorzam<strong>en</strong> van hunn<strong>en</strong> Schepper te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. {PEP 65.1}<br />

“En Seth werd ook e<strong>en</strong> zoon gebor<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hij noemde zijn<strong>en</strong> naam Enos. To<strong>en</strong> begon m<strong>en</strong><br />

d<strong>en</strong> naam des Heer<strong>en</strong> aan te roep<strong>en</strong>.” De getrouw<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> God wel eer aangebed<strong>en</strong>; maar<br />

terwijl het getal m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> aanwies, werd het verschil tussch<strong>en</strong> de twee klass<strong>en</strong> van m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong><br />

ook duidelijker. De e<strong>en</strong>e beleed God van nu voortaan op<strong>en</strong>lijk, terwijl de andere meer<br />

onbewimpeld met hunne verachting <strong>en</strong> ongehoorzaamheid voor d<strong>en</strong> dag kwam. {PEP 65.2}<br />

Vermits de Sabbat in Ed<strong>en</strong> ingesteld werd, zoo hadd<strong>en</strong> onze voorouders hem daar ook<br />

waarg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>; <strong>en</strong> hiermede ging<strong>en</strong> zij voort, nadat zij uit het Paradijs verdrev<strong>en</strong> war<strong>en</strong>. Zij<br />

hadd<strong>en</strong> de wrange vrucht der ongehoorzaamheid geproefd, <strong>en</strong> geleerd, wat iedere overtreder<br />

vroeger of later leer<strong>en</strong> zal, dat Gods instelling<strong>en</strong> heilig <strong>en</strong> onveranderlijk zijn, alsmede dat de<br />

straf zekerlijk op de overtreding volgt. Al de kinder<strong>en</strong> van Adam, die Gode trouw war<strong>en</strong>, nam<strong>en</strong><br />

d<strong>en</strong> Sabbat waar. Doch Kaïn <strong>en</strong> zijne nakomeling<strong>en</strong> respecteerd<strong>en</strong> d<strong>en</strong> dag niet, waarop God<br />

gerust heeft. Naar willekeur koz<strong>en</strong> zij hun eig<strong>en</strong> tijd van arbeid <strong>en</strong> rust, zonder eerbeid voor<br />

Jehova’s uitdrukkelijk gebod te hebb<strong>en</strong>. {PEP 65.3}<br />

Kaïn verliet de ouderlijke woning, nadat God d<strong>en</strong> vloek over hem uitgesprok<strong>en</strong> had. Eerst<br />

was hij e<strong>en</strong> landbouwer, <strong>en</strong> nu bouwde hij e<strong>en</strong>e stad, die naar zijn oudst<strong>en</strong> zoon g<strong>en</strong>aamd werd.<br />

Hij was van het aangezicht des Heer<strong>en</strong> uitgegaan, had de belofte van het herstelde Paradijs<br />

verworp<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zocht zijn deel <strong>en</strong> g<strong>en</strong>ot op de vervloekte aarde; daardoor stelde hij zich tot het<br />

hoofd derg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die d<strong>en</strong> god dezer wereld aanbidd<strong>en</strong>. Zijne nakomeling<strong>en</strong> zijn dan ook beroemd<br />

geword<strong>en</strong> in het vergader<strong>en</strong> van hetge<strong>en</strong> slechts op aardsche welvaart betrekking heeft. Zij<br />

leefd<strong>en</strong> echter zonder God, <strong>en</strong> in opstand teg<strong>en</strong> Zijne voornem<strong>en</strong>s met d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch. Tot de<br />

misdaad van moord, waaran Kaïn zich schuldig gemaakt had, voegde Lamech, de vijfde in de<br />

linie van Kaïns nakomeling<strong>en</strong>, die van veelwijverij. Deze snoodaard gedroeg zich brutaal, dewijl<br />

hij rondstrooide, dat God hem ev<strong>en</strong>min straff<strong>en</strong> zou als Kaïn had moet<strong>en</strong> boet<strong>en</strong>. Abel was e<strong>en</strong><br />

herder, <strong>en</strong> vermits de nakomeling<strong>en</strong> van Seth zich ook op de veeteelt toelegd<strong>en</strong>, zoo leefd<strong>en</strong> zij<br />

ev<strong>en</strong>e<strong>en</strong>s in t<strong>en</strong>t<strong>en</strong> <strong>en</strong> loofhutt<strong>en</strong>, wijl zij zich zelv<strong>en</strong> als “gast<strong>en</strong> <strong>en</strong> vreemdeling<strong>en</strong> op de aarde”<br />

36


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

beschouwd<strong>en</strong>, die “begeering naar e<strong>en</strong> beter, dat is, naar het hemelsch” vaderland war<strong>en</strong>.3 {PEP<br />

66.1}<br />

Gedur<strong>en</strong>de e<strong>en</strong> geruim<strong>en</strong> tijd, blev<strong>en</strong> de twee klass<strong>en</strong> gescheid<strong>en</strong>. Het geslacht van Kaïn,<br />

zich buit<strong>en</strong> d<strong>en</strong> kring hunner eerste nederzetting verspreid<strong>en</strong>de, nam de vlakt<strong>en</strong> <strong>en</strong> de vallei<strong>en</strong><br />

in, waar de kinder<strong>en</strong> van Seth woond<strong>en</strong>; de laatstg<strong>en</strong>oemd<strong>en</strong>, om d<strong>en</strong> verpest<strong>en</strong>d<strong>en</strong> invloed te<br />

ontwijk<strong>en</strong>, begav<strong>en</strong> zich naar de bergstrek<strong>en</strong>. Zoolang er e<strong>en</strong>e scheiding bestond, werd de<br />

zuiverheid van d<strong>en</strong> godsdi<strong>en</strong>st bewaard. Doch na verloop van tijd waagd<strong>en</strong> zij all<strong>en</strong>gs<br />

geme<strong>en</strong>schap met de bewoners der vallei<strong>en</strong> aan te knoop<strong>en</strong>. Deze ’-eme<strong>en</strong>sehap leidde tot de<br />

ergste gevolg<strong>en</strong>. De zon<strong>en</strong> Gods zag<strong>en</strong>, dat de dochter<strong>en</strong> der m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> schoon war<strong>en</strong>.4 Seths<br />

zon<strong>en</strong>, door de schoonheid der dochter<strong>en</strong> van het Kaïns geslacht verleid, haald<strong>en</strong> ‘s Heer<strong>en</strong><br />

misnoeg<strong>en</strong> over zich door met h<strong>en</strong> te trouw<strong>en</strong>. Vele aanbidders van God werd<strong>en</strong> nu tot zonde<br />

verleid ter oorzaak van verloksel<strong>en</strong>, waaraan zij nu voortdur<strong>en</strong>d blootstond<strong>en</strong>; <strong>en</strong> di<strong>en</strong>t<strong>en</strong>gevolge<br />

verlor<strong>en</strong> zij hun bijzonder, heilig karakter. T<strong>en</strong> gevolge van hunn<strong>en</strong> omgang met de snoodaards,<br />

werd<strong>en</strong> zij hun in handel <strong>en</strong> karakter gelijk. De perk<strong>en</strong> van het zev<strong>en</strong>de gebod werd<strong>en</strong><br />

overschred<strong>en</strong>, “<strong>en</strong> zij nam<strong>en</strong> zich vrouw<strong>en</strong> uit all<strong>en</strong>, die zij verkoz<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>.” Dus zijn de<br />

nakomeling<strong>en</strong> van Seth “d<strong>en</strong> weg van Kaïn ingegaan;”5 Zij jaagd<strong>en</strong> aardsch<strong>en</strong> voorspoed <strong>en</strong><br />

lev<strong>en</strong>sg<strong>en</strong>ot na, terwijl de gebod<strong>en</strong> des Heer<strong>en</strong> veronachtzaamd werd<strong>en</strong>. Het heeft hun niet goed<br />

gedacht God in erk<strong>en</strong>t<strong>en</strong>is te houd<strong>en</strong>;” maar zijn verijdeld geword<strong>en</strong> in hunne overlegging<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

hun onverstandig hart is verduisterd geword<strong>en</strong>.”6 Daarom gaf God h<strong>en</strong> over in e<strong>en</strong><strong>en</strong> verkeerd<strong>en</strong><br />

zin. De zonde werd, gelijk de ong<strong>en</strong>eeslijke melaatschheid, over de aarde verspreid. {PEP 66.2}<br />

Adam leefde bijna duiz<strong>en</strong>d jar<strong>en</strong>, als aanschouwer van de gevolg<strong>en</strong> der zonde. Hij deed zijn<br />

best om het kwaad teg<strong>en</strong> te werk<strong>en</strong>. Volg<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> door hem ontvang<strong>en</strong> bevel, moest hij zijn<strong>en</strong><br />

nakomeling<strong>en</strong> d<strong>en</strong> weg des Heer<strong>en</strong> leer<strong>en</strong>. Te di<strong>en</strong> einde bewaarde hij zorgvuldiglijk, wat God<br />

hem geop<strong>en</strong>baard had, <strong>en</strong> verkondigde het aan de eerstvolg<strong>en</strong>de geslacht<strong>en</strong>. Aan zijne kinder<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> kindskinder<strong>en</strong>, tot in het neg<strong>en</strong>de geslacht, verhaalde hij ‘s m<strong>en</strong>:sch<strong>en</strong> heilig<strong>en</strong> <strong>en</strong> gelukkig<strong>en</strong><br />

staat in het Paradijs, alsmede de geschied<strong>en</strong>is van d<strong>en</strong> val, <strong>en</strong> hoe God hem door lijd<strong>en</strong> geleerd<br />

had, dat m<strong>en</strong> zich stiptelijk aan Zijne wet houd<strong>en</strong> moet. Daarbij wees hij h<strong>en</strong> ook op de bepaling<br />

ter hunner zaligheid gemaakt. Ev<strong>en</strong>wel liet<strong>en</strong> slechts weinig<strong>en</strong> zich door zijne woord<strong>en</strong><br />

gezegg<strong>en</strong>. Dikwerf werd het hem voor de voet<strong>en</strong> geworp<strong>en</strong>, dat zijne zonde de oorzaak van al<br />

hunne ell<strong>en</strong>de was. {PEP 67.1}<br />

Adam ontmoette op zijn lev<strong>en</strong>spad veel verdriet, berouw, <strong>en</strong> vernedering. Bij het verlat<strong>en</strong><br />

van Ed<strong>en</strong>, ijsde hij voor d<strong>en</strong> dood. En to<strong>en</strong> Kaïn, zijn eerstgebor<strong>en</strong>e, de moord<strong>en</strong>aar van Abel<br />

werd, werd hem de dood voort ‘t eerst e<strong>en</strong>e werkelijkheid voor ‘t m<strong>en</strong>schdom. Met e<strong>en</strong> knag<strong>en</strong>d<br />

berouw over zijne eig<strong>en</strong>e zonde <strong>en</strong> bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> bedroefd weg<strong>en</strong>s Abels dood <strong>en</strong> Kaïns<br />

verwerping, werd Adam door zielefoltering gekweld. Hij aanschouwde het to<strong>en</strong>em<strong>en</strong>d bedert,<br />

hetwelk tot d<strong>en</strong> ondergang der eerste wereld geleid heeft. En ofschoon het hem eerst wel heeft<br />

moet<strong>en</strong> toeschijn<strong>en</strong>, dat zijn Maker e<strong>en</strong> hard vonnis over hem uitgesprok<strong>en</strong> had, zoo heeft e<strong>en</strong>e<br />

bijna duiz<strong>en</strong>djarige ervaring hem de gevolg<strong>en</strong> der zonde do<strong>en</strong> k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> <strong>en</strong> leer<strong>en</strong>, dat God g<strong>en</strong>ade<br />

betoonde in e<strong>en</strong> einde aan het moeitevol <strong>en</strong> ell<strong>en</strong>dig lev<strong>en</strong> te mak<strong>en</strong>. {PEP 67.2}<br />

37


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Trots de goddeloosheid der eerste wereldbewoners, was die eeuw niet e<strong>en</strong> tijdperk van<br />

onkunde <strong>en</strong> barbaarschheid, zooals vel<strong>en</strong> geme<strong>en</strong>d hebb<strong>en</strong>. Hun werd geleg<strong>en</strong>heid gegev<strong>en</strong> om<br />

zich op zedelijk <strong>en</strong> verstandelijk gebied te ontwikkel<strong>en</strong>. Zij bezat<strong>en</strong> groote natuur<strong>en</strong><br />

geestvermog<strong>en</strong>s, terwijl zij daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> ook e<strong>en</strong>e uitnem<strong>en</strong>de geleg<strong>en</strong>heid hadd<strong>en</strong> ter<br />

verkrijging van godsdi<strong>en</strong>stige <strong>en</strong> wet<strong>en</strong>schappelijke k<strong>en</strong>nis. De geleerd<strong>en</strong> onzer dag<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong><br />

niet hard op hunne natuurlijke <strong>en</strong> geestelijke vermog<strong>en</strong>s boog<strong>en</strong>, indi<strong>en</strong> zij naast de mann<strong>en</strong> der<br />

eerste wereld geplaatst werd<strong>en</strong>. Naar mate ‘s m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> leeftijd verkort <strong>en</strong> zijne natuurlijke<br />

kracht<strong>en</strong> afg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> zijn, naar diezelfde mate zijn zijne verstandelijke vermog<strong>en</strong>s ook<br />

afg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. De wereld bewondert nu de geleerdheid der mann<strong>en</strong>, die van twintig tot vijftig jar<strong>en</strong><br />

aan de studie gewijd hebb<strong>en</strong>. Maar hoe beperkt is de k<strong>en</strong>nis derzulk<strong>en</strong> in vergelijking met die<br />

der mann<strong>en</strong>, die eeuw<strong>en</strong> ter hunner beschikking hadd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> e<strong>en</strong><strong>en</strong> beter<strong>en</strong> natuurlijk<strong>en</strong> aanleg<br />

bezat<strong>en</strong>. {PEP 67.3}<br />

Wel is waar, de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> van latere tijd<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> winst do<strong>en</strong> met de verzamelde k<strong>en</strong>nis<br />

hunner voorvader<strong>en</strong>. De groote d<strong>en</strong>kers hebb<strong>en</strong> de vrucht<strong>en</strong> hunner plann<strong>en</strong> <strong>en</strong> studie in<br />

geschrift<strong>en</strong> nagelat<strong>en</strong>. Doch hoe veel uitnem<strong>en</strong>der war<strong>en</strong> de voorrecht<strong>en</strong> der lied<strong>en</strong> van di<strong>en</strong><br />

oud<strong>en</strong> tijd ook in zake van m<strong>en</strong>schelijke k<strong>en</strong>nis! Zij hadd<strong>en</strong>, eeuw<strong>en</strong> lang, omgang met hem, die<br />

naar Gods beeld geschap<strong>en</strong> <strong>en</strong> door d<strong>en</strong> Schepper “goed” g<strong>en</strong>aamd werd, — d<strong>en</strong> man, die door<br />

God zelf in al de k<strong>en</strong>nis der stoffelijke wereld onderwez<strong>en</strong> was. De geschied<strong>en</strong>is der schepping<br />

werd Adam medegedeeld; neg<strong>en</strong> eeuw<strong>en</strong> lang was hij e<strong>en</strong> waarnemer der gebeurt<strong>en</strong>iss<strong>en</strong>; <strong>en</strong> hij<br />

onderwees zijne afstammeling<strong>en</strong> in de k<strong>en</strong>nis, welke hij bezat. Vóór d<strong>en</strong> zondvloed had m<strong>en</strong><br />

ge<strong>en</strong>e geschrift<strong>en</strong>, doch de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> van di<strong>en</strong> tijd kond<strong>en</strong>, t<strong>en</strong> gevolge van hunne natuur<strong>en</strong><br />

geestkracht<strong>en</strong>, zoowel als door middel van hun sterk geheug<strong>en</strong>, het meegedeelde gemakkelijk<br />

begrijp<strong>en</strong> <strong>en</strong> onthoud<strong>en</strong>; di<strong>en</strong>t<strong>en</strong>gevolge kon de k<strong>en</strong>nis onvervalscht op de nakomeling<strong>en</strong><br />

overgeplant word<strong>en</strong>. Eeuw<strong>en</strong> lang leefd<strong>en</strong> zev<strong>en</strong> geslacht<strong>en</strong> gelijktijdig, kond<strong>en</strong> elkander<br />

raadpleg<strong>en</strong> <strong>en</strong> winst do<strong>en</strong> met de ervaring <strong>en</strong> ontdekking<strong>en</strong>, welke door all<strong>en</strong> opgedaan werd<strong>en</strong>.<br />

{PEP 68.1}<br />

De lied<strong>en</strong> van di<strong>en</strong> tijd hadd<strong>en</strong> e<strong>en</strong> ongeëv<strong>en</strong>aarde geleg<strong>en</strong>heid om God door Zijne werk<strong>en</strong><br />

te leer<strong>en</strong> k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>. Op godsdi<strong>en</strong>stig gebied was het daarom eerder e<strong>en</strong> tijdperk van groot licht dan<br />

van duisternis. Daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> kon Adam h<strong>en</strong> onderricht<strong>en</strong>, <strong>en</strong> die d<strong>en</strong> Heere vreesd<strong>en</strong> werd<strong>en</strong><br />

ook door Christus <strong>en</strong> de <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> onderricht. In d<strong>en</strong> hof des Heer<strong>en</strong>, die nog zoo vele eeuw<strong>en</strong><br />

bestond, hadd<strong>en</strong> zij e<strong>en</strong> andere getuige voor de waarheid. Aan d<strong>en</strong> door de cherubijn<strong>en</strong><br />

bewaakt<strong>en</strong> ingang versche<strong>en</strong> de heerlijkheid des Heer<strong>en</strong>,* <strong>en</strong> aldaar kwam<strong>en</strong> de eerste<br />

aanbidders te zam<strong>en</strong>. Daar werd<strong>en</strong> de altar<strong>en</strong> opgericht <strong>en</strong> de offerand<strong>en</strong> gebracht. Op deze plaats<br />

bracht<strong>en</strong> Kaïn <strong>en</strong> Abel hunne offers, <strong>en</strong> verwaardigde God zich tot h<strong>en</strong> te sprek<strong>en</strong>. {PEP 68.2}<br />

Zoolang Ed<strong>en</strong> zichtbaar was <strong>en</strong> door de <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> bewaakt werd, kond<strong>en</strong> de twijfelaars<br />

deszelfs bestaan niet looch<strong>en</strong><strong>en</strong>. De rang der schepping, het doel van d<strong>en</strong> hof, de geschied<strong>en</strong>is<br />

der twee boom<strong>en</strong>, waardoor des m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> bestemming beslist werd, war<strong>en</strong> onlooch<strong>en</strong>bare<br />

feit<strong>en</strong>. Daarbij war<strong>en</strong> Gods bestaan <strong>en</strong> oppergezag, alsmede de verplichting Zijner wet<br />

38


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

waarhed<strong>en</strong>, waaraan m<strong>en</strong> gedur<strong>en</strong>de Adams leeftijd wel niet veel zal hebb<strong>en</strong> getornd. {PEP<br />

69.1}<br />

Trots de algeme<strong>en</strong>heid der zedelijke verdorv<strong>en</strong>heid, war<strong>en</strong> er echter heilige mann<strong>en</strong>, die in<br />

omgang met God <strong>en</strong> als in het gezelschap des hemels verkeerd<strong>en</strong>. Het war<strong>en</strong> zeer ontwikkelde<br />

<strong>en</strong> schrandere mann<strong>en</strong>. Zij hadd<strong>en</strong> e<strong>en</strong>e gewichtvolle <strong>en</strong> heilige roeping te vervull<strong>en</strong>, t<strong>en</strong> einde<br />

door hun rechtvaardig<strong>en</strong> wandel zoowel ander<strong>en</strong> van hunn<strong>en</strong> tijd, als de navolg<strong>en</strong>de geslacht<strong>en</strong>,<br />

uit hun gedrag less<strong>en</strong> in de godzaligheid leer<strong>en</strong> mocht<strong>en</strong>. De nam<strong>en</strong> van slechts <strong>en</strong>kele dier<br />

uitstek<strong>en</strong>de mann<strong>en</strong> zijn ons in de Schrift bewaard geblev<strong>en</strong>; doch God heeft, door al de eeuw<strong>en</strong><br />

he<strong>en</strong>, getrouwe getuig<strong>en</strong>, oprechte aanbidders gehad. {PEP 69.2}<br />

Van Enoch staat geschrev<strong>en</strong>, dat hij vijf <strong>en</strong> zestig jar<strong>en</strong> oud was <strong>en</strong> e<strong>en</strong><strong>en</strong> zoon gewon.<br />

Daarna wandelde hij drie honderd jaar lang met God. Gedur<strong>en</strong>de zijne jongelingsjar<strong>en</strong> had<br />

Enoch God gevreesd <strong>en</strong> Zijne gebod<strong>en</strong> bewaard. Hij was e<strong>en</strong> uit de linie der heilig<strong>en</strong>, van<br />

deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die het geloof onvervalscht hield<strong>en</strong>, <strong>en</strong> waaruit het beloofde Zaad voortgekom<strong>en</strong> is. De<br />

treurige geschied<strong>en</strong>is van d<strong>en</strong> val was hem door Adam medegedeeld, zoowel als de toezegging<br />

der belofte, waarin Gods verblijd<strong>en</strong>de g<strong>en</strong>ade geop<strong>en</strong>baard was. Hij verliet zich op d<strong>en</strong><br />

Verlosser, die te kom<strong>en</strong> stond. Doch na de geboorte van zijn eerst<strong>en</strong> zoon, deed Enoch e<strong>en</strong>e meer<br />

uitne-m<strong>en</strong>de ervaring op; hij g<strong>en</strong>oot e<strong>en</strong> meer innig verkeer met God. Hij gevoelde beter wat hij<br />

Gode verschuldigd <strong>en</strong> wat zijne verantwoordelijkheid als kind Gods was. In de teederheid,<br />

waarmede het kind hem liefhad <strong>en</strong> in deszelfs e<strong>en</strong>voudig vertrouw<strong>en</strong> op vaders bescherming, in<br />

het teeder medegevoel, hetwelk hij in zijn hart voor zijn<strong>en</strong> eerstgebor<strong>en</strong>e ontwaarde, leerde hij<br />

e<strong>en</strong>e belangrijke les betreff<strong>en</strong>de de wondervolle liefde door God in het overgev<strong>en</strong> van Zijn<strong>en</strong><br />

Zoon geop<strong>en</strong>baard, <strong>en</strong> ook met hoe veel vertrouw<strong>en</strong> de geloovig<strong>en</strong> zich op hunn<strong>en</strong> hemelsch<strong>en</strong><br />

Vader verlat<strong>en</strong> mog<strong>en</strong>. De oneindige, ondoorgrondelijke liefde Gods in Christus was voortaan,<br />

bij dag <strong>en</strong> bij nacht, het onderwerp zijner overd<strong>en</strong>king: <strong>en</strong> met al d<strong>en</strong> gloed zijner ziel poogde<br />

hij h<strong>en</strong>, in wier midd<strong>en</strong> hij woonde, op die liefde te wijz<strong>en</strong>. {PEP 69.3}<br />

Enoch wandelde niet met God in e<strong>en</strong> gezicht of e<strong>en</strong>e verrukking van zinn<strong>en</strong>, maar in al zijne<br />

dagelijksche bezighed<strong>en</strong>. Hij leidde ge<strong>en</strong> kluiz<strong>en</strong>aarslev<strong>en</strong> door zich aan het verkeer met de<br />

wereld te onttrekk<strong>en</strong>: want hij moest e<strong>en</strong> werk voor God in de wereld verricht<strong>en</strong>. In zijn eig<strong>en</strong><br />

huisgezin <strong>en</strong> in zijn omgang met de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong>, als echtg<strong>en</strong>oot <strong>en</strong> vader, als vri<strong>en</strong>d <strong>en</strong> burger,<br />

was hij getrouw, e<strong>en</strong> niet weifel<strong>en</strong>d di<strong>en</strong>stknecht des Heer<strong>en</strong>. {PEP 70.1}<br />

Zijn hart was in harmonie met Gods wil: want “zull<strong>en</strong> twee te zam<strong>en</strong> wandel<strong>en</strong>, t<strong>en</strong>zij, dat<br />

zij bije<strong>en</strong>gekom<strong>en</strong> zijn?”7 En deze heilige wandel duurde drie honderd jar<strong>en</strong>. De meeste<br />

Christ<strong>en</strong><strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> vromer <strong>en</strong> ernstiger gestemd zijn, als zij wist<strong>en</strong>, dat zij niet lang meer kond<strong>en</strong><br />

lev<strong>en</strong>, of dat des Heer<strong>en</strong> toekomst nabij was. Doch gedur<strong>en</strong>de al die eeuw<strong>en</strong> werd Enochs geloof<br />

versterkt <strong>en</strong> zijne liefde warmer. {PEP 70.2}<br />

Enoch was insgelijks e<strong>en</strong> goed ontwikkeld <strong>en</strong> geleerd man; hij werd met buit<strong>en</strong>gewone<br />

Godsop<strong>en</strong>baring<strong>en</strong> vereerd;8 ev<strong>en</strong>wel was hij e<strong>en</strong> der nederigst<strong>en</strong>, wijl hij in e<strong>en</strong> onafgebrok<strong>en</strong><br />

geme<strong>en</strong>schap met d<strong>en</strong> hemel verkeerde, <strong>en</strong> Gods grootheid <strong>en</strong> volmaaktheid steeds voor oog<strong>en</strong><br />

39


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

had. Des te nauwer hij niet God vere<strong>en</strong>igd was, des te meer gevoelde hij zijne eig<strong>en</strong>e<br />

onwaardigheid <strong>en</strong> onvolmaaktheid. {PEP 70.3}<br />

Bedroefd van wege de to<strong>en</strong>em<strong>en</strong>de boosheid der goddelooz<strong>en</strong>, <strong>en</strong> vreez<strong>en</strong>de, dat hunne<br />

ongeloovigheid zijn eerbied voor God verminder<strong>en</strong> zou, zoo onttrok Enoch zich aan gestadig<br />

geme<strong>en</strong>schap met h<strong>en</strong>, zich meer aan overd<strong>en</strong>king <strong>en</strong> gebed in het verborg<strong>en</strong> toewijd<strong>en</strong>de. Op<br />

deze wijze zocht hij des Heer<strong>en</strong> aangezicht, t<strong>en</strong> einde hij Zijn<strong>en</strong> wil beter verstaan <strong>en</strong> betracht<strong>en</strong><br />

mocht. Het gebed was voor hem de adem der ziel; hij leefde in e<strong>en</strong>e hemelsche atmosfeer. {PEP<br />

70.4}<br />

Hij schroomde ook niet de zonde te bestraff<strong>en</strong>. Terwijl hij de liefde Gods in Christus<br />

verkondigde, <strong>en</strong> de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> poogde te beweg<strong>en</strong> zich van hunne booze weg<strong>en</strong> af te keer<strong>en</strong>,<br />

getuigde hij teg<strong>en</strong> de heersch<strong>en</strong>de ongerechtighed<strong>en</strong>, <strong>en</strong> waarschuwde zijne tijdg<strong>en</strong>oot<strong>en</strong> voor<br />

het oordeel, dat d<strong>en</strong> overtreder zekerlijk treff<strong>en</strong> zou. De Geest van Christus sprak door Enoch;<br />

die Geest op<strong>en</strong>baart zich niet <strong>en</strong>kel in uitdrukking<strong>en</strong> van liefde, medelijd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> smeeking; de<br />

heilig<strong>en</strong> sprek<strong>en</strong> altoos ge<strong>en</strong> zachte ding<strong>en</strong>. God legt zijn<strong>en</strong> gezant<strong>en</strong> soms waarhed<strong>en</strong> op de<br />

lipp<strong>en</strong>, die zoo scherp zijn als e<strong>en</strong> tweesnijd<strong>en</strong>d scherp zwaard. {PEP 70.5}<br />

De kracht Gods wrocht door Zijn di<strong>en</strong>stknecht <strong>en</strong> werd door de aanhoorders gevoeld.<br />

Enkel<strong>en</strong> liet<strong>en</strong> zich gezegg<strong>en</strong>, <strong>en</strong> bekeerd<strong>en</strong> zich; maar de ernstige boodschap werd door de<br />

meerderheid versmaad; zij ging<strong>en</strong> stoutmoedig voort op hunne booze weg<strong>en</strong>. In de laatste dag<strong>en</strong><br />

moet<strong>en</strong> Gods di<strong>en</strong>stknecht<strong>en</strong> der wereld e<strong>en</strong>e gelijksoortige boodschap verkondig<strong>en</strong>, die op<br />

dezelfde wijze zal word<strong>en</strong> begroet. De bewoners der eerste wereld verwierp<strong>en</strong> de vermaning<br />

derg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die met God wandeld<strong>en</strong>; het laatste geslacht zal insgelijks spott<strong>en</strong> met de vermaning<strong>en</strong><br />

van des Heer<strong>en</strong> gezant<strong>en</strong>. {PEP 71.1}<br />

De goddeloosheid was tot zulk e<strong>en</strong>e hoogte gesteg<strong>en</strong>, dat het oordeel der verdelging<br />

uitgesprok<strong>en</strong> werd. Jaar op jaar steeg de vloed van ‘s m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> misdad<strong>en</strong>, <strong>en</strong> nam de storm van<br />

Gods oordeel e<strong>en</strong> meer dreig<strong>en</strong>d aanzi<strong>en</strong>. Intussch<strong>en</strong> voer Enoch voort met het volk te verman<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> te waarschuw<strong>en</strong>; hij poogde de getijgolf der misdad<strong>en</strong> te keer<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de pijl<strong>en</strong> der wraak terug<br />

te houd<strong>en</strong>. Ofschoon zijne vermaning<strong>en</strong> door het zondig <strong>en</strong> vermaak-najag<strong>en</strong>d volk in d<strong>en</strong> wind<br />

geslag<strong>en</strong> werd<strong>en</strong>, zoo had hij echter getuig<strong>en</strong>is, dat hij God behaagde; hij volhardde dan ook in<br />

het bestrijd<strong>en</strong> van het kwaad, totdat God hem uit deze zondige wereld opnam in de volmaakte<br />

vreugde des hemels. {PEP 71.2}<br />

De m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> van dat geslacht hadd<strong>en</strong> gespot met d<strong>en</strong> man, die ge<strong>en</strong>e schatt<strong>en</strong> vergaderd<br />

noch goud <strong>en</strong> zilver opgelegd had. Enoch had zijn hart op de eeuwige schatt<strong>en</strong> gesteld. Hij had<br />

de hemelsche stad aanschouwd. Hij had d<strong>en</strong> Koning in Zijne heerlijkheid, in het midd<strong>en</strong> van<br />

Sion gezi<strong>en</strong>. Met zijn verstand, zijn hart, <strong>en</strong> zijn<strong>en</strong> wandel was hij in d<strong>en</strong> hemel. Naar mate de<br />

ongerechtigheid to<strong>en</strong>am, naar dezelfde verhouding werd hij ernstiger gestemd, <strong>en</strong> verlangde hij<br />

meer naar het huis hij d<strong>en</strong> Heer. Schoon nog op aarde, woonde hij echter reeds in de gewest<strong>en</strong><br />

des lichts. {PEP 71.3}<br />

40


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

“Zalig zijn de rein<strong>en</strong> van hart; want zij zull<strong>en</strong> God zi<strong>en</strong>.”9 Drie honderd jar<strong>en</strong> lang had<br />

Enoch de reinheid des hart<strong>en</strong> nagejaagd, opdat hij d<strong>en</strong> hemel gelijkvormig zijn mocht. Drie<br />

eeuw<strong>en</strong> lang wandelde hij met God. Dag aan dag zocht hij in nauwer geme<strong>en</strong>schap te kom<strong>en</strong>;<br />

telk<strong>en</strong>s werd<strong>en</strong> er inniger band<strong>en</strong> gelegd, totdat God hem wegnam. Hij was tot aan d<strong>en</strong> drempel<br />

der eeuwigheid g<strong>en</strong>aderd, zoodat er slechts e<strong>en</strong> <strong>en</strong>kele stap meer tussch<strong>en</strong> hem <strong>en</strong> het land der<br />

gelukzalig<strong>en</strong> lag. Eindelijk ging de poort op<strong>en</strong>; de reeds zoo lang op aarde vervolgde wandel met<br />

God werd voortgezet; hij ging door de poort<strong>en</strong> de heilige stad binn<strong>en</strong>. Hij was de eersteling uit<br />

de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong>, die er binn<strong>en</strong> gekom<strong>en</strong> is. {PEP 71.4}<br />

Het door Adam van God ontvang<strong>en</strong> onderwijs, hetwelk door Seth mede verspreid, <strong>en</strong> door<br />

Enoch t<strong>en</strong> volle in beoef<strong>en</strong>ing gebracht werd, wierp e<strong>en</strong> straal van licht in de duisternis, <strong>en</strong><br />

verstrekte het m<strong>en</strong>schdom tot hoop, dat gelijkerwijs all<strong>en</strong> door Adam moest<strong>en</strong> sterv<strong>en</strong>, alzoo het<br />

lev<strong>en</strong> <strong>en</strong> de onsterfelijkheid door d<strong>en</strong> beloofd<strong>en</strong> Verlosser zou word<strong>en</strong> verkreg<strong>en</strong>. Satans toeleg<br />

was om de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> diets te mak<strong>en</strong>, dat d<strong>en</strong> rechtvaardig<strong>en</strong> ge<strong>en</strong>e belooning <strong>en</strong> d<strong>en</strong><br />

goddelooz<strong>en</strong> ge<strong>en</strong>e straf te wacht<strong>en</strong> stond; Gods inzetting<strong>en</strong> kond<strong>en</strong> onmogelijk betracht<br />

word<strong>en</strong>. In Enochs geval heeft de Heere echter bewez<strong>en</strong> dat “Hij is, <strong>en</strong> e<strong>en</strong> belooner is derg<strong>en</strong><strong>en</strong>,<br />

die Hem zoek<strong>en</strong>.”10 Hij heeft betoond hoe Hij all<strong>en</strong>, die Zijne gebod<strong>en</strong> bewar<strong>en</strong>, beloon<strong>en</strong> zal.<br />

Dat voorbeeld verstrekt t<strong>en</strong> bewijs, dat Gods inzetting<strong>en</strong> in Zijne kracht nagekom<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong>, <strong>en</strong> het nog wel mogelijk is, te midd<strong>en</strong> van de zonde <strong>en</strong> alle zedelijk bederf, rein <strong>en</strong> heilig<br />

te lev<strong>en</strong>. In Enochs voorbeeld straalt de godzaligheid van zulk e<strong>en</strong> lev<strong>en</strong> door. Zijne wegneming<br />

zette het zegel op de door hem geüitte voorspelling aangaande de vreugde <strong>en</strong> de heerlijkheid des<br />

eeuwig<strong>en</strong> lev<strong>en</strong>s, waarmede de gehoorzam<strong>en</strong> beloond word<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de verdoem<strong>en</strong>is, het wee, <strong>en</strong><br />

d<strong>en</strong> dood, welke des overtreders deel zijn zull<strong>en</strong>. {PEP 72.1}<br />

“Door het geloof is Enoch wegg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> geweest, opdat hij d<strong>en</strong> dood niet zou zi<strong>en</strong>; . . . want<br />

voor zijne wegneming heeft hij getuig<strong>en</strong>is gehad, dat hij Gode behaagde.”11 In het midd<strong>en</strong> van<br />

e<strong>en</strong>e wereld, die weg<strong>en</strong>s hare ongerechtigheid t<strong>en</strong> verderve gedoemd was, leefde Enoch in<br />

zulk<strong>en</strong> nauw<strong>en</strong> omgang met God, dat de dood hem niet schad<strong>en</strong> kpn. De heiligheid van di<strong>en</strong><br />

godsman is de maatstaf, welk<strong>en</strong> all<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> bereik<strong>en</strong>, die door Jezus, in Zijne toekomst, “van<br />

de aarde gekocht” zull<strong>en</strong> word<strong>en</strong>.12 De ongerechtigheid zal alsdan ook de overhand hebb<strong>en</strong>,<br />

ev<strong>en</strong> als het was vóór d<strong>en</strong> zondvloed. De ingeving<strong>en</strong> hunner verdorv<strong>en</strong>e hart<strong>en</strong> <strong>en</strong> de verleid<strong>en</strong>de<br />

filosofie zal de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> do<strong>en</strong> rebelleer<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> de Oppermajesteit. Intussch<strong>en</strong> zal het volk des<br />

Heer<strong>en</strong>, juist als Enoch deed, reinheid van hart najag<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Zijn<strong>en</strong> wil betracht<strong>en</strong>, totdat het beeld<br />

van Christus in h<strong>en</strong> vertoond wordt. In navolging van Enoch, zull<strong>en</strong> zij der wereld de toekomst<br />

des Heer<strong>en</strong> verkondig<strong>en</strong> <strong>en</strong> haar waarschuw<strong>en</strong> voor het oordeel, dat d<strong>en</strong> overtreder treff<strong>en</strong> zal.<br />

Door hun heilig<strong>en</strong> wandel zull<strong>en</strong> zij de zond<strong>en</strong> der goddelooz<strong>en</strong> veroordeel<strong>en</strong>. En gelijkerwijs<br />

Enoch van de aarde wegg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> werd, alvor<strong>en</strong>s de zondvloed haar bedekte, alzoo zull<strong>en</strong> de<br />

rechtvaardig<strong>en</strong> ook in d<strong>en</strong> hemel word<strong>en</strong> opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, eerdat de aarde door vuur verdelgd wordt.<br />

De Apostel getuigt: “Wij zull<strong>en</strong> wel niet all<strong>en</strong> ontslap<strong>en</strong>, maar wij zull<strong>en</strong> all<strong>en</strong> veranderd<br />

word<strong>en</strong>, in e<strong>en</strong> punt des tijds, in e<strong>en</strong> oog<strong>en</strong>blik.” “Want de Heere zelf zal met e<strong>en</strong> geroep, met<br />

de stem des Archangels, <strong>en</strong> met de bazuine Gods nederdal<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> hemel. Want de bazuin zal<br />

slaan, <strong>en</strong> de dood<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> veranderd word<strong>en</strong>.” “En die in Christus ontslap<strong>en</strong> zijn, zull<strong>en</strong> eerst<br />

41


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

opstaan; daarna wij, die lev<strong>en</strong>d overgeblev<strong>en</strong> zijn, zull<strong>en</strong> te zam<strong>en</strong> met h<strong>en</strong> opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> word<strong>en</strong><br />

in de wolk<strong>en</strong>, d<strong>en</strong> Heere tegemoet, in de lucht; <strong>en</strong> alzoo zull<strong>en</strong> wij altijd met d<strong>en</strong> Heere wez<strong>en</strong>.<br />

Zoo dan vertroost elkander met deze woord<strong>en</strong>.”13 {PEP 72.2}<br />

42


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 7—De Zondvlord.<br />

Ter oorzaak van Adams overtreding <strong>en</strong> d<strong>en</strong> door Kaïn gepleegd<strong>en</strong> moord, rustte er e<strong>en</strong><br />

dubbele vloek op de aarde in Noachs tijd. Deze toestand had ev<strong>en</strong>wel ge<strong>en</strong> aanmerklijk verschil<br />

in het uiterlijk aanzi<strong>en</strong> der natuur veroorzaakt. Alhoewel zich teek<strong>en</strong><strong>en</strong> van verval voorded<strong>en</strong>,<br />

zoo bleef de aarde toch nog rijkelijk belad<strong>en</strong> met de keurige gift<strong>en</strong> der Voorzi<strong>en</strong>igheid. Op de<br />

heuvel<strong>en</strong> stond<strong>en</strong> majestueuze boom<strong>en</strong> aan wier takk<strong>en</strong> de volgelad<strong>en</strong> rank<strong>en</strong> des wijnstoks<br />

hing<strong>en</strong>. De uitgestrekte vlakt<strong>en</strong>, gedost in prachtig gro<strong>en</strong> <strong>en</strong> aang<strong>en</strong>aam door d<strong>en</strong> geur van<br />

duiz<strong>en</strong>derlei bloem<strong>en</strong>, gelek<strong>en</strong> op lusthov<strong>en</strong>. Groot was de verscheid<strong>en</strong>heid van fruit, <strong>en</strong> hare<br />

hoeveelhèid was bijna ontelbaar. In grootte, pracht, <strong>en</strong> ev<strong>en</strong>redigheid overtroff<strong>en</strong> de boom<strong>en</strong> van<br />

di<strong>en</strong> die van onz<strong>en</strong> tijd ver; hun hout was fijn van draad, hard, <strong>en</strong> bijna zoo duurzaam alsste<strong>en</strong>.<br />

Goud, zilver <strong>en</strong> edelgeste<strong>en</strong>te werd<strong>en</strong> in overvloed gevond<strong>en</strong>. {PEP 74.1}<br />

Het m<strong>en</strong>schdom bezat nog veel van zijn oorspronkelijke kracht. Er war<strong>en</strong> nog maar <strong>en</strong>kele<br />

geslacht<strong>en</strong> verloop<strong>en</strong>, sedert Adam vrijheid had gehad om van de vrucht van d<strong>en</strong> boom deslev<strong>en</strong>s<br />

te et<strong>en</strong>; het m<strong>en</strong>schdom leefde nog eeuw<strong>en</strong> lang. Hadd<strong>en</strong> die lang-lev<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, met hunne<br />

bijzondere begaafdheid om te kunn<strong>en</strong> plann<strong>en</strong> <strong>en</strong> t<strong>en</strong> uitvoer br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, zich op d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st des<br />

Heer<strong>en</strong> toegelegd, des Scheppers naam zou roemrijk over de aarde verbreid zijn geword<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> zij ook aan hunne bestemming beantwoord hebb<strong>en</strong>. Hierin schot<strong>en</strong> zij<br />

tekort. Er war<strong>en</strong> vele reuz<strong>en</strong>, beroemd weg<strong>en</strong>s hunne wijsheid <strong>en</strong> hun vernuft in het uitvind<strong>en</strong><br />

van kunstwerk<strong>en</strong>, doch hunne bedrev<strong>en</strong>heid in de zonde stond in gelijke verhouding tot de<br />

bekwaamheid <strong>en</strong> het verstand, welke zij bezat<strong>en</strong>. {PEP 74.2}<br />

Aan de bewoners der eerste wereld had God vele <strong>en</strong> kostbare ding<strong>en</strong> geschonk<strong>en</strong>; maar zij<br />

gebruikt<strong>en</strong> de gav<strong>en</strong> om er zich zelv<strong>en</strong> mede te versier<strong>en</strong>, <strong>en</strong> omred<strong>en</strong> zij d<strong>en</strong> Gever vergat<strong>en</strong>,<br />

zoo werd<strong>en</strong> ze hun tot e<strong>en</strong><strong>en</strong> vloek. Het goud <strong>en</strong> het zilver, het edelgeste<strong>en</strong>te <strong>en</strong> het hout werd<strong>en</strong><br />

gebruikt om er prachtige woning<strong>en</strong> mede te bouw<strong>en</strong>. Hun toeleg was ook om elkander steeds de<br />

loef af te stek<strong>en</strong> in het versier<strong>en</strong> hunner paleiz<strong>en</strong>. Aan het verlang<strong>en</strong> hunner hoogmoedige hart<strong>en</strong><br />

werd toegegev<strong>en</strong>; zij bracht<strong>en</strong> d<strong>en</strong> tijd door in het najag<strong>en</strong> van het goddelooze zing<strong>en</strong>ot. En wijl<br />

het hun niet goed dacht God in erk<strong>en</strong>t<strong>en</strong>is te houd<strong>en</strong>, kwam<strong>en</strong> zij er weldra toe Zijn bestaan te<br />

looch<strong>en</strong><strong>en</strong>. Zij aanbad<strong>en</strong> de natuur in stede van d<strong>en</strong> God der natuur. ‘s M<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> g<strong>en</strong>ie werd<br />

opgehemeld, de werk<strong>en</strong> zijner hand<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> aangebed<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zij leerd<strong>en</strong> hunne kinder<strong>en</strong> zich<br />

voor de gesned<strong>en</strong>e beeld<strong>en</strong> neder buig<strong>en</strong>. {PEP 74.3}<br />

To<strong>en</strong> God niet langer in erk<strong>en</strong>t<strong>en</strong>is gehoud<strong>en</strong> werd, verviel<strong>en</strong> zij onvermijdelijk in het<br />

aanbidd<strong>en</strong> der schepping<strong>en</strong> hunner eig<strong>en</strong>e verbeelding; <strong>en</strong> hieruit ontstond e<strong>en</strong> dieper verval. De<br />

Psalmist beschrijft de uitwerking der beeld<strong>en</strong>di<strong>en</strong>st op d<strong>en</strong> aanbidder. Hij zegt: “Dat die h<strong>en</strong><br />

mak<strong>en</strong> hun gelijk word<strong>en</strong>, <strong>en</strong> al wie op h<strong>en</strong> vertrouwt.”1 Het is e<strong>en</strong> vastgestelde wet der natuur,<br />

dat wij door aanschouw<strong>en</strong> veranderd word<strong>en</strong>. Niemand kan tot e<strong>en</strong> hooger peil van waarheid,<br />

reinheid, <strong>en</strong> heiligheid stijg<strong>en</strong>, dan zijne eig<strong>en</strong>e bevatting ervan. Indi<strong>en</strong> de gedacht<strong>en</strong> nooit bov<strong>en</strong><br />

de aardsche ding<strong>en</strong> verhev<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, indi<strong>en</strong> het geloof nooit e<strong>en</strong><strong>en</strong> blik op de oneindige liefde<br />

<strong>en</strong> wijsheid werpt, dan moet het m<strong>en</strong>schdom noodw<strong>en</strong>dig dieper <strong>en</strong> dieper zink<strong>en</strong>. De aanbidders<br />

43


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

der afgod<strong>en</strong> schrijv<strong>en</strong> hunn<strong>en</strong> god<strong>en</strong> dezelfde hartstocht<strong>en</strong> toe, die zij zelve bezitt<strong>en</strong>; derhalve<br />

hebb<strong>en</strong> hunne afgod<strong>en</strong> ook zondige karakters. Verlaging is het gevolg hiervan. “En de Heere<br />

zag, dat de boosheid des m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> m<strong>en</strong>igvuldig was op de aarde, <strong>en</strong> al het gedichtsel der<br />

gedacht<strong>en</strong> zijns hart<strong>en</strong> te all<strong>en</strong> dage alle<strong>en</strong>lijk boos was. . . . Maar de aarde was verdorv<strong>en</strong> voor<br />

Gods aangezicht; <strong>en</strong> de aarde was vervuld met wrevel.”2 God had Zijne wet aan het m<strong>en</strong>schdom<br />

als e<strong>en</strong> regel des lev<strong>en</strong>s gegev<strong>en</strong>; doch uit het overtred<strong>en</strong> van die wet is allerlei zonde<br />

voortgekom<strong>en</strong>. De ongerechtigheid werd in het op<strong>en</strong>baar <strong>en</strong> stoutmoediglijk bedrev<strong>en</strong>; het recht<br />

werd met voet<strong>en</strong> getred<strong>en</strong>; het geschrei der verdrukt<strong>en</strong> werd in d<strong>en</strong> hemel gehoord. {PEP 75.1}<br />

De veelwijverij werd reeds vroeg, teg<strong>en</strong> de bepaalde ord<strong>en</strong>ing Gods in, ingevoerd. Adam<br />

ontving slechts ééne vrouw, t<strong>en</strong> bewijs wat ‘s Heer<strong>en</strong> verord<strong>en</strong>ing was. Maar na d<strong>en</strong> val gav<strong>en</strong><br />

de mann<strong>en</strong> bot aan hunne zondige lust<strong>en</strong>; <strong>en</strong> hieruit werd<strong>en</strong> misdaad <strong>en</strong> ell<strong>en</strong>de gebor<strong>en</strong>. De<br />

huwelijksband <strong>en</strong> het eig<strong>en</strong>domsrecht vond<strong>en</strong> ge<strong>en</strong>e bescherming. Wie zijns naast<strong>en</strong> vrouw of<br />

goed begeerde, nam ze met geweld, <strong>en</strong> m<strong>en</strong> verhief zich op de gepleegde geweld<strong>en</strong>arij<strong>en</strong>. Ook<br />

vond<strong>en</strong> zij er behag<strong>en</strong> in om de dier<strong>en</strong> om ‘t lev<strong>en</strong> te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>; <strong>en</strong> de vlamm<strong>en</strong> dezer wreedheid<br />

<strong>en</strong> bloeddorstigheid werd<strong>en</strong> gevoed door vleesch tot spijze aan te nem<strong>en</strong>, totdat zij eindelijk<br />

schrikkelijk onverschillig werd<strong>en</strong> omtr<strong>en</strong>t de waarde van des m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> lev<strong>en</strong>. {PEP 75.2}<br />

Ofschoon de wereld nog maar in hare kindsheid was, zoo was de ongerechtigheid echter<br />

toch zoo algeme<strong>en</strong>, dat God het niet langer drag<strong>en</strong> kon. Daarom zeide Hij: “Ik zal d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch,<br />

di<strong>en</strong> Ik geschap<strong>en</strong> heb, verdelg<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> aardbodem.”3 Ook zeide Hij, dat Zijn Geest niet in<br />

eeuwigheid met d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch zou twist<strong>en</strong>. Als zij niet ophield<strong>en</strong> de wereld <strong>en</strong> hare schatt<strong>en</strong> met<br />

hunne zond<strong>en</strong> te bezoedel<strong>en</strong>, dan zou Hij h<strong>en</strong> verdelg<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de ding<strong>en</strong>, waarmede Hij hun<br />

gezeg<strong>en</strong>d had, verwoest<strong>en</strong>. Daarbij zoud<strong>en</strong> de dier<strong>en</strong> <strong>en</strong> het kruid des velds, hetwelk e<strong>en</strong> groot<strong>en</strong><br />

overvloed van voeder geleverd had, verdaan word<strong>en</strong>; het prachtige aardrijk zou in e<strong>en</strong>e woest<strong>en</strong>ij<br />

herschap<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. {PEP 76.1}<br />

Te midd<strong>en</strong> van dit heersch<strong>en</strong>d bederf, ded<strong>en</strong> Methusalem, Noach, <strong>en</strong> vele ander<strong>en</strong> alles, wat<br />

in hun vermog<strong>en</strong> was, om de k<strong>en</strong>nis van d<strong>en</strong> war<strong>en</strong> God voort te plant<strong>en</strong> <strong>en</strong> het kwaad teg<strong>en</strong> te<br />

werk<strong>en</strong>. Honderd <strong>en</strong> twintig jar<strong>en</strong> vóór d<strong>en</strong> zondvloed gebood de Heer Noach e<strong>en</strong>e ark te<br />

bouw<strong>en</strong>. En terwijl hij haar bouwde, moest hij predik<strong>en</strong>, dat God de goddelooz<strong>en</strong> door e<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

zondvloed verdelg<strong>en</strong> zou. All<strong>en</strong>, die deze boodschap geloofd<strong>en</strong> <strong>en</strong> zich door bekeering<br />

voorbereidd<strong>en</strong>, zoud<strong>en</strong> vergiff<strong>en</strong>is erlang<strong>en</strong> <strong>en</strong> behoud<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Enoch had aan zijne kinder<strong>en</strong><br />

verhaald, wat de Heer hem aangaande d<strong>en</strong> zondvloed getoond had; <strong>en</strong> Methusalem <strong>en</strong> zijne<br />

zon<strong>en</strong>, tijd<strong>en</strong>s Noachs prediking lev<strong>en</strong>de, kond<strong>en</strong> behulpzaam zijn in het bouw<strong>en</strong> van de ark.<br />

{PEP 76.2}<br />

Noach ontving e<strong>en</strong> bepaald voorschrift t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van de grootte der ark, <strong>en</strong> hoe hij ze<br />

mak<strong>en</strong> moest. ‘s M<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> verstand had niet zulk e<strong>en</strong> sterk <strong>en</strong> duurzaam gebouw kunn<strong>en</strong><br />

verzinn<strong>en</strong>. God was de ontwerper, <strong>en</strong> Noach de bouwmeester. Zij werd gelijk d<strong>en</strong> romp van e<strong>en</strong><br />

schip gebouwd, opdat zij op het water mocht kunn<strong>en</strong> drijv<strong>en</strong>; in andere opzicht<strong>en</strong> geleek zij veel<br />

op e<strong>en</strong> huis. De ark was drie verdieping<strong>en</strong> hoog, <strong>en</strong> had slechts één deur, — deze was op zij. Het<br />

licht kwam van bov<strong>en</strong>. De vertrekk<strong>en</strong> war<strong>en</strong> zoo gerangschikt, dat het licht tot alle doordring<strong>en</strong><br />

44


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

kon. Het materiaal, waarvan de ark gebouwd werd, was cypress<strong>en</strong>of goferhout, hetwelk<br />

honderde jar<strong>en</strong> dur<strong>en</strong> kon. Het vervaardig<strong>en</strong> van dat groot gebouw was e<strong>en</strong> langzaam <strong>en</strong> zwaar<br />

werk. Alle m<strong>en</strong>schelijke zorg werd er aan t<strong>en</strong> koste gelegd om de ark volkom<strong>en</strong> te mak<strong>en</strong>,<br />

ev<strong>en</strong>wel had zij de storm<strong>en</strong> niet kunn<strong>en</strong> doorstaan. God alle<strong>en</strong> kon zijne di<strong>en</strong>aars op de<br />

onstuimige water<strong>en</strong> bewar<strong>en</strong>. {PEP 76.3}<br />

“Door het geloof heeft Noach, door Goddelijke aanspraak vermaand zijnde van de ding<strong>en</strong>,<br />

die nog niet gezi<strong>en</strong> werd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> bevreesd geword<strong>en</strong> zijnde, de ark toebereid tot behoud<strong>en</strong>is van<br />

zijn huisgezin; door welke ark hij de wereld heeft veroordeeld, <strong>en</strong> is geword<strong>en</strong> e<strong>en</strong> erfg<strong>en</strong>aam<br />

der rechtvaardigheid, die naar het geloof is.”4 Terwijl Noach de wereld waarschuwde, getuigd<strong>en</strong><br />

zijne werk<strong>en</strong> van de oprechtheid van zijn geloof. Op deze wijze is zijn geloof volmaakt geword<strong>en</strong><br />

door zijne werk<strong>en</strong>. Hij gaf der wereld e<strong>en</strong> voorbeeld hoe God op Zijn woord te geloov<strong>en</strong>. Al<br />

zijne bezitting<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> in het bouw<strong>en</strong> der ark opgeofferd. To<strong>en</strong> hij aanving dat groote vaartuig<br />

op het drooge te bouw<strong>en</strong>, kwam m<strong>en</strong> van heinde <strong>en</strong> ver, om te zi<strong>en</strong> wat dat word<strong>en</strong> zou, alsmede<br />

om naar de ernstige <strong>en</strong> aangrijp<strong>en</strong>de woord<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> zonderling<strong>en</strong> prediker te luister<strong>en</strong>. Elke<br />

hamerslag getuigde teg<strong>en</strong> dat volk. {PEP 79.1}<br />

Te dier tijd had het recht niet de m<strong>en</strong>igte noch de meerderheid op zij. De wereld stond<br />

teg<strong>en</strong>over Gods rechtvaardigheid <strong>en</strong> Zijne wet geschaard; <strong>en</strong> Noach werd voor e<strong>en</strong><strong>en</strong> dweeper<br />

uitgekret<strong>en</strong>. To<strong>en</strong> Satan Eva verzocht, zeide hij: “Gijlied<strong>en</strong> zult d<strong>en</strong> dood niet sterv<strong>en</strong>.”5 De<br />

groot<strong>en</strong>, aanzi<strong>en</strong>lijk<strong>en</strong>, <strong>en</strong> wijz<strong>en</strong> zeid<strong>en</strong> het hem na. “Gods dreigem<strong>en</strong>t<strong>en</strong>,” zeid<strong>en</strong> zij, “di<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

slechts tot afschrik, <strong>en</strong> zull<strong>en</strong> nooit uitgevoerd word<strong>en</strong>. Ge behoeft niet bang te zijn. God zal de<br />

wereld, die Hij gemaakt, <strong>en</strong> de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong>, die Hij geschap<strong>en</strong> heeft, nooit verdelg<strong>en</strong>. Weest<br />

gerust; vreest niet. Noach is e<strong>en</strong> dweeper.” De wereld stak d<strong>en</strong> draak met de dwaasheid van d<strong>en</strong><br />

misleid<strong>en</strong> man. In stede van het hart voor God te verootmoedig<strong>en</strong>, volhardd<strong>en</strong> zij in hunne<br />

ongehoorzaamheid <strong>en</strong> goddeloosheid, alsof God niet tot h<strong>en</strong> door Zijn<strong>en</strong> di<strong>en</strong>stknecht gesprok<strong>en</strong><br />

had. Noach stond echter pal als e<strong>en</strong>e rots te midd<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> storm. Terwijl het volk hem bespotte<br />

<strong>en</strong> verachtte, muntte hij uit in heilige rechtschap<strong>en</strong>heid <strong>en</strong> onwankelbare getrouwheid. Zijne<br />

woord<strong>en</strong> ging<strong>en</strong> met kracht gepaard; want het was Gods stem, die door di<strong>en</strong> man tot het volk<br />

sprak. Geme<strong>en</strong>schap met God gordde hem aan met e<strong>en</strong>e oneindige kracht, terwijl hij, gedur<strong>en</strong>de<br />

honderd <strong>en</strong> twintig jar<strong>en</strong>, zijne verman<strong>en</strong>de stem teg<strong>en</strong> dat geslacht verhief belang<strong>en</strong>de de<br />

gebeurt<strong>en</strong>iss<strong>en</strong>, welke, van e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>schelijk standpunt beschouwd, onmogelijk geschied<strong>en</strong><br />

kond<strong>en</strong>. Vóór d<strong>en</strong> zondvloed red<strong>en</strong>eerde m<strong>en</strong>, dat de wett<strong>en</strong> der natuur eeuw<strong>en</strong> lang<br />

onveranderlijk geweest war<strong>en</strong>. De jaargetijd<strong>en</strong> keerd<strong>en</strong> op hun bepaald<strong>en</strong> tijd terug. Tot op di<strong>en</strong><br />

tijd had het nog niet gereg<strong>en</strong>d; de aarde was door e<strong>en</strong> opgaand<strong>en</strong> damp bevochtigd.6 De rivier<strong>en</strong><br />

war<strong>en</strong> nog nooit buit<strong>en</strong> hunne oevers getred<strong>en</strong>. Door e<strong>en</strong>e onveranderlijke inzetting, was e<strong>en</strong><br />

paal gesteld, die de water<strong>en</strong> niet te buit<strong>en</strong> tred<strong>en</strong> kond<strong>en</strong>. Doch die red<strong>en</strong> eerders bespeurd<strong>en</strong><br />

daarin de hand niet desg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die tot de water<strong>en</strong> heeft gezegd: “Tot hiertoe zult gij kom<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

niet verder.”7 {PEP 79.2}<br />

Zij, die eerst e<strong>en</strong> weinig bevreesd war<strong>en</strong> geweest, gevoeld<strong>en</strong> zich eindelijk weder gerust<br />

gesteld, omred<strong>en</strong> er reeds jar<strong>en</strong> verloop<strong>en</strong> war<strong>en</strong> <strong>en</strong> er nog ge<strong>en</strong>e verandering in de orde der<br />

45


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

natuur te bespeur<strong>en</strong> was. Destijds red<strong>en</strong>eerde m<strong>en</strong>, gelijkerwijs vel<strong>en</strong> t<strong>en</strong> huidig<strong>en</strong> dage ook<br />

do<strong>en</strong>, dat de natuur bov<strong>en</strong> d<strong>en</strong> God der natuur staat; <strong>en</strong> hare wett<strong>en</strong> door God zelfs niet kond<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong> veranderd. Zij overleidd<strong>en</strong> bij zich zelv<strong>en</strong>, dat indi<strong>en</strong> Noachs prediking waar was, dan<br />

zou de natuur van hare verord<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> afwijk<strong>en</strong>. Derhalve beschouwde de wereld zijne prediking<br />

als e<strong>en</strong>e groote misleiding, — als e<strong>en</strong> hers<strong>en</strong>schim. Zij legd<strong>en</strong> hunne verachting van Gods<br />

vermaning aan d<strong>en</strong> dag door op hunne booze weg<strong>en</strong> voort te wandel<strong>en</strong>. Zij voer<strong>en</strong> voort feest<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> braspartij<strong>en</strong> te houd<strong>en</strong>; zij at<strong>en</strong> <strong>en</strong> dronk<strong>en</strong>, plantt<strong>en</strong> <strong>en</strong> bouwd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> beraamd<strong>en</strong> plann<strong>en</strong>,<br />

waardoor zij zich in de toekomst geluk dacht<strong>en</strong> te verzeker<strong>en</strong>; zij ging<strong>en</strong> zich zelv<strong>en</strong> zelfs verder<br />

in hunne goddelooshed<strong>en</strong> te buit<strong>en</strong>, t<strong>en</strong> einde daardoor te toon<strong>en</strong>, dat zij de eisch<strong>en</strong> van d<strong>en</strong><br />

Oneindige minachtt<strong>en</strong>. Ook zou, volg<strong>en</strong>s hunne bewering, Noachs prediking niet waar kunn<strong>en</strong><br />

zijn, want dan zoud<strong>en</strong> de wijz<strong>en</strong>, de verstandig<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de groote mann<strong>en</strong> de zaak wel begrijp<strong>en</strong>.<br />

{PEP 80.1}<br />

Hadd<strong>en</strong> de bewoners der eerste wereld zich, op de prediking, van hunne booshed<strong>en</strong> bekeerd,<br />

God zou Zijn<strong>en</strong> toorn afgew<strong>en</strong>d <strong>en</strong> h<strong>en</strong>, gelijk als Hij later met de Nineviet<strong>en</strong> deed, gespaard<br />

hebb<strong>en</strong>. Doch weg<strong>en</strong>s hunne wederspannigheid teg<strong>en</strong> de klopping<strong>en</strong> des gewet<strong>en</strong>s <strong>en</strong> Gods<br />

vermaning<strong>en</strong> door Zijn Profeet, vulde dat geslacht de mate zijner ongerechtighed<strong>en</strong> <strong>en</strong> werd rijp<br />

voor het verderf. {PEP 80.2}<br />

Hun tijdperk van g<strong>en</strong>ade was bijna t<strong>en</strong> einde geloop<strong>en</strong>. Noach was getrouw geweest in het<br />

t<strong>en</strong> uitvoer br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> van hetge<strong>en</strong> God hem bevol<strong>en</strong> had. De ark was naar ‘s Heer<strong>en</strong> voorschrift<br />

gebouwd <strong>en</strong> met voedsel voor m<strong>en</strong>sch <strong>en</strong> beest gevuld. Gods di<strong>en</strong>stknecht sprak het volk voor<br />

de laatste maal op e<strong>en</strong>e ernstige wijze aan. Met e<strong>en</strong>e brand<strong>en</strong>de belangstelling, die door ge<strong>en</strong>e<br />

woord<strong>en</strong> kon word<strong>en</strong> uitgedrukt, vermaande hij h<strong>en</strong> behoud<strong>en</strong>is te zoek<strong>en</strong>, terwijl zij nog<br />

verkrijgbaar was. Opnieuw werd<strong>en</strong> zijne woord<strong>en</strong> verworp<strong>en</strong>, <strong>en</strong> met scherts <strong>en</strong> schimp begroet.<br />

Doch e<strong>en</strong>sklaps hield het spott<strong>en</strong> op. Dier<strong>en</strong> van allerlei aard, van de wreedste tot de<br />

zachtaardigste, kwam<strong>en</strong> van de berg<strong>en</strong> af <strong>en</strong> uit de bossch<strong>en</strong> naar de ark toe. E<strong>en</strong> geruisch, als<br />

van e<strong>en</strong><strong>en</strong> wind, werd gehoord, <strong>en</strong> ziet, van alle kant<strong>en</strong> kwam<strong>en</strong> vogels aanvlieg<strong>en</strong>, die ordelijk<br />

plaats in de ark nam<strong>en</strong>. De dier<strong>en</strong> war<strong>en</strong> Gode gehoorzaam, schoon de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> zich niet liet<strong>en</strong><br />

gezegg<strong>en</strong>. Onder het bestuur der <strong>en</strong>gel<strong>en</strong>, “kwam<strong>en</strong> ze twee <strong>en</strong> twee tot Noach in de ark,” doch<br />

van alle rein vee zev<strong>en</strong>. 8 De wereld stond verwonderd; sommig<strong>en</strong> war<strong>en</strong> bevreesd. De<br />

wijsgeer<strong>en</strong> kond<strong>en</strong> ge<strong>en</strong>e oplossing van dit raadsel gev<strong>en</strong>. De verborg<strong>en</strong>heid was te diep voor<br />

h<strong>en</strong>. Zoo verhard war<strong>en</strong> de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> door hunne verwerping van het licht geword<strong>en</strong>, dat dit<br />

schouwspel slechts voor e<strong>en</strong> oog<strong>en</strong>blik indruk op h<strong>en</strong> maakte. Het voor het oordeel rijpe geslacht<br />

zag de zon in al har<strong>en</strong> luister opkom<strong>en</strong>, aanschouwde de aarde, die als in het kleed van Ed<strong>en</strong><br />

gedost stond, <strong>en</strong> verbande de opwell<strong>en</strong>de vrees door hunne wilde vermak<strong>en</strong>; door het pleg<strong>en</strong> van<br />

hunne gruweldad<strong>en</strong> sch<strong>en</strong><strong>en</strong> zij d<strong>en</strong> reeds ontvlamd<strong>en</strong> toorn Gods over zich in te roep<strong>en</strong>. {PEP<br />

80.3}<br />

Tot Noach zeide God: “Ga gij <strong>en</strong> uw gansche huis in de ark: want u heb Ik gezi<strong>en</strong><br />

rechtvaardig voor mijn aangezicht in dit geslacht.” Zijne prediking was wel door de wereld<br />

verworp<strong>en</strong>, doch voor zijn huisgezin was zij e<strong>en</strong> zeg<strong>en</strong> geweest. God beloonde zijne getrouwheid<br />

46


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> rechtschap<strong>en</strong>heid door al de huisg<strong>en</strong>oot<strong>en</strong> te behoud<strong>en</strong>. Welk e<strong>en</strong> spoorslag is dat voorbeeld<br />

voor ons om, als ouders, getrouw onz<strong>en</strong> plicht te betracht<strong>en</strong>! {PEP 81.1}<br />

Het schuldig geslacht had zijne g<strong>en</strong>ade verzondigd. De dier<strong>en</strong> des velds <strong>en</strong> vogel<strong>en</strong> des<br />

hemels hadd<strong>en</strong> zich in de schuilplaats geborg<strong>en</strong>. Ook war<strong>en</strong> Noach <strong>en</strong> zijn gezin in de ark<br />

gegaan, “<strong>en</strong> de Heere sloot achter hem toe.” De zware deur<strong>en</strong>, die zij niet dicht do<strong>en</strong> kond<strong>en</strong>,<br />

werd<strong>en</strong> door onzichtbare hand<strong>en</strong> geslot<strong>en</strong>. Noach werd er ingeslot<strong>en</strong> <strong>en</strong> de verwerpers van Gods<br />

g<strong>en</strong>ade werd<strong>en</strong> buit<strong>en</strong>geslot<strong>en</strong> Des hemels zegel werd aan de deur gehecht;. God had geslot<strong>en</strong>,<br />

— Hij alle<strong>en</strong> kon weder op<strong>en</strong><strong>en</strong>. Insgelijks zal de deur der g<strong>en</strong>ade geslot<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, nadat<br />

Christus opgehoud<strong>en</strong> heeft voorbidder voor de zondaars te zijn, <strong>en</strong> alvor<strong>en</strong>s Hij op de wolk<strong>en</strong><br />

des hemels verschijnt. Alsdan zal gepoogd word<strong>en</strong> Gods volk om te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>; maar gelijkerwijs<br />

Noach in de ark geslot<strong>en</strong> werd, alzoo zull<strong>en</strong> de rechtvaardig<strong>en</strong> dan door Gods almacht beschermd<br />

word<strong>en</strong>. {PEP 81.2}<br />

Zev<strong>en</strong> dag<strong>en</strong> lang war<strong>en</strong> Noach <strong>en</strong> zijn huisgezin in de ark geweest, <strong>en</strong> nog ge<strong>en</strong> <strong>en</strong>kel<br />

teek<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> storm was aan d<strong>en</strong> hemel versch<strong>en</strong><strong>en</strong>. Doch op d<strong>en</strong> achtst<strong>en</strong> dag overdekt<strong>en</strong><br />

zwarte wolk<strong>en</strong> d<strong>en</strong> hemel. Het begon te donder<strong>en</strong> <strong>en</strong> te weerlicht<strong>en</strong>. Eerlang begonn<strong>en</strong> er groote<br />

reg<strong>en</strong>droppels te vall<strong>en</strong>. Nog nooit te vor<strong>en</strong> had m<strong>en</strong> zulks gezi<strong>en</strong>. Vrees bekroop de hart<strong>en</strong>. E<strong>en</strong><br />

ieder vroeg zich zelv<strong>en</strong> af: “Zou het waar zijn, dat Noach gelijk had <strong>en</strong> zal de wereld werkelijk<br />

vergaan?” De hemel werd hoe langer hoe zwarter, <strong>en</strong> het begon gaandeweg harder te reg<strong>en</strong><strong>en</strong>.<br />

De dier<strong>en</strong> liep<strong>en</strong> wild van schrik in het rond, <strong>en</strong> hun geschreeuw sche<strong>en</strong> e<strong>en</strong>e weeklacht te zijn<br />

over het lot, dat h<strong>en</strong> <strong>en</strong> d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> te wacht<strong>en</strong> stond. “Op dez<strong>en</strong> zelfd<strong>en</strong> dag zijn alle fontein<strong>en</strong><br />

des groot<strong>en</strong> afgronds op<strong>en</strong>gebrok<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de sluiz<strong>en</strong> des hemels geop<strong>en</strong>d.” Geweldige stortreg<strong>en</strong>s<br />

brak<strong>en</strong> los. De rivier<strong>en</strong> trad<strong>en</strong> buit<strong>en</strong> hare oevers, <strong>en</strong> overstroomd<strong>en</strong> de valleiën. Stral<strong>en</strong> waters<br />

brak<strong>en</strong> met groot geweld uit d<strong>en</strong> grond, waardoor groote rots<strong>en</strong> hoog in de lucht geworp<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

nedervall<strong>en</strong>de diep in d<strong>en</strong> grond begrav<strong>en</strong> werd<strong>en</strong>. {PEP 82.1}<br />

Het eerst zag het volk hoe de werk<strong>en</strong> hunner hand<strong>en</strong> verwoest werd<strong>en</strong>. De prachtige<br />

gebouw<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de heerlijke hov<strong>en</strong> <strong>en</strong> bossch<strong>en</strong> in dewelke hunne afgodsbeeld<strong>en</strong> stond<strong>en</strong>, werd<strong>en</strong><br />

het eerst door d<strong>en</strong> bliksem verwoest, zoodat het puin heinde <strong>en</strong> ver weggeslingerd werd. Bij het<br />

to<strong>en</strong>em<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> storm, werd<strong>en</strong> boom<strong>en</strong>, gebouw<strong>en</strong>, rots<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de grond zelfs naar alle kant<strong>en</strong><br />

geslingerd. De vrees van m<strong>en</strong>sch <strong>en</strong> beest gaat de beschrijving te bov<strong>en</strong>. Het jejammer der<br />

m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong>, die Gods gezag geminacht hadd<strong>en</strong>, kon bov<strong>en</strong> het loei<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> storm gehoord<br />

word<strong>en</strong>. Vel<strong>en</strong> lasterd<strong>en</strong> God, <strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> Hem, als zij het maar gekund hadd<strong>en</strong>, van Zijn<strong>en</strong> troon<br />

gestoot<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>. Ander<strong>en</strong> war<strong>en</strong> dolzinnig van vrees, strekt<strong>en</strong> hunne hand<strong>en</strong> naar de ark uit, <strong>en</strong><br />

smeekt<strong>en</strong> binn<strong>en</strong>gelat<strong>en</strong> te word<strong>en</strong>. Doch hunne smeekbed<strong>en</strong> war<strong>en</strong> tevergeefs. Het gewet<strong>en</strong> was<br />

eindelijk ontwaakt <strong>en</strong> tot de erk<strong>en</strong>t<strong>en</strong>is gekom<strong>en</strong>, dat er e<strong>en</strong> God is, die in d<strong>en</strong> hemel regeert. Zij<br />

riep<strong>en</strong> Hem in all<strong>en</strong> ernst aan, maar Hij hield zich doof voor hunne roepstemm<strong>en</strong>. In dat hachelijk<br />

oog<strong>en</strong>blik ontwaard<strong>en</strong> zij, dat zij hunne verdelging aan het overtred<strong>en</strong> van Gods wet te dank<strong>en</strong><br />

hadd<strong>en</strong>. En alhoewel zij, uit vrees voor de straf, hunne zond<strong>en</strong> beled<strong>en</strong>, gevoeld<strong>en</strong> zij toch ge<strong>en</strong><br />

waar berouw over noch afkeer van het kwaad. Zij zoud<strong>en</strong> zich weder teg<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Hemel verzet<br />

hebb<strong>en</strong>, indi<strong>en</strong> het oordeel ware afgew<strong>en</strong>d geword<strong>en</strong>. Insgelijks zull<strong>en</strong> de onboetvaardig<strong>en</strong>,<br />

47


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

alvor<strong>en</strong>s God de wereld aan het vuur van Zijn oordeel overgeeft, ook bek<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, dat hunne zonde<br />

bestond in het veracht<strong>en</strong> der g<strong>en</strong>ade. Ev<strong>en</strong>wel zull<strong>en</strong> zij niet meer berouw gevoel<strong>en</strong>, dan de<br />

zondaars der eerste wereld hadd<strong>en</strong>. {PEP 82.2}<br />

De aan d<strong>en</strong> storm blootgestelde dier<strong>en</strong> kwam<strong>en</strong> veiligheid bij de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> zoek<strong>en</strong>.<br />

Sommig<strong>en</strong> bond<strong>en</strong> zich zelv<strong>en</strong> <strong>en</strong> hunne kinder<strong>en</strong> op de sterkere dier<strong>en</strong>, wet<strong>en</strong>de, dat deze niet<br />

gemakkelijk omkwam<strong>en</strong>, <strong>en</strong> bereikt<strong>en</strong> op die wijze de hoogt<strong>en</strong>, alvor<strong>en</strong>s dezelve door het water<br />

bedekt war<strong>en</strong>. Ander<strong>en</strong> klomm<strong>en</strong> in de hoogste boom<strong>en</strong> of vlod<strong>en</strong> naar de topp<strong>en</strong> der berg<strong>en</strong>.<br />

Doch de boom<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> ontworteld <strong>en</strong> met hun vracht van lev<strong>en</strong>de wez<strong>en</strong>s in de kok<strong>en</strong>de golv<strong>en</strong><br />

geslingerd. Het e<strong>en</strong>e veiligheidsoord na het andere werd verlat<strong>en</strong>. Bij het klimm<strong>en</strong> van het water<br />

zocht m<strong>en</strong> zich op de hoogste berg<strong>en</strong> te beveilig<strong>en</strong>. Vaak vocht<strong>en</strong> de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> met de dier<strong>en</strong><br />

om e<strong>en</strong>e standplaats, totdat zij door d<strong>en</strong> vloed weggeslag<strong>en</strong> werd<strong>en</strong>. {PEP 83.1}<br />

Van de kruin<strong>en</strong> der hoogste berg<strong>en</strong> was niets dan e<strong>en</strong>e gr<strong>en</strong>zelooze oceaan te zi<strong>en</strong>. De<br />

ernstige waarschuwing van Gods di<strong>en</strong>stknecht was nu niet langer e<strong>en</strong> bespottelijk onderwerp. O<br />

hoe beklaagd<strong>en</strong> deze ter dood gedoemd<strong>en</strong> zich, dat zij het aanbod van g<strong>en</strong>ade van de hand<br />

gewez<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>! Met hoe veel ernst werd er om e<strong>en</strong> <strong>en</strong>kel uur van lev<strong>en</strong>sverl<strong>en</strong>ging, om e<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong>kel aanbod van g<strong>en</strong>ade, om e<strong>en</strong> <strong>en</strong>kele uitnoodiging van Noach gesmeekt! Zij werd<strong>en</strong> echter<br />

niet verwaardigd de stem der g<strong>en</strong>ade weder te hoor<strong>en</strong>. De liefde, zoowel als de rechtvaardigheid,<br />

eischte, dat Gods oordeel e<strong>en</strong> einde aan de zonde mak<strong>en</strong> zou. Het water der wraak stroomde over<br />

de laatste schuilplaats, <strong>en</strong> de versmaders van God kwam<strong>en</strong> in zijne diept<strong>en</strong> om. {PEP 83.2}<br />

“Want will<strong>en</strong>s is dit hun onbek<strong>en</strong>d, dat door het woord Gods. . . door welke de wereld, die<br />

to<strong>en</strong> was, met het water van d<strong>en</strong> zondvloed bedekt zijnde, vergaan is. Maar de hemel<strong>en</strong>, die nu<br />

zijn, <strong>en</strong> de aarde, zijn door hetzelve woord als e<strong>en</strong> schat weggelegd, <strong>en</strong> word<strong>en</strong> t<strong>en</strong> vure bewaard<br />

teg<strong>en</strong> d<strong>en</strong> dag des oordeels, <strong>en</strong> der verderving der goddelooze m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong>.”9 Daar komt nog e<strong>en</strong><br />

andere storm. De aarde zal weder door Gods verwoest<strong>en</strong>d<strong>en</strong> toorn overstroomd, <strong>en</strong> dan zull<strong>en</strong><br />

de zonde <strong>en</strong> de zondaars verdelgd word<strong>en</strong>. {PEP 83.3}<br />

Thans word<strong>en</strong> dezelfde zond<strong>en</strong> bedrev<strong>en</strong>, die in Noachs tijd geheerscht hebb<strong>en</strong>. De vreeze<br />

Gods is uit der m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> hart<strong>en</strong> gewek<strong>en</strong>, <strong>en</strong> op Zijn Woord wordt met onverschilligheid <strong>en</strong><br />

minachting nedergezi<strong>en</strong>. Het teg<strong>en</strong>woordige geslacht is net zoo wereldschgezind als het geslacht<br />

van di<strong>en</strong> tijd. Jezus heeft gezegd: “Want gelijk zij war<strong>en</strong> in de dag<strong>en</strong> voor d<strong>en</strong> zondvloed, et<strong>en</strong>de<br />

<strong>en</strong> drink<strong>en</strong>de, trouw<strong>en</strong>de <strong>en</strong> t<strong>en</strong> huwelijk uitgev<strong>en</strong>de, tot d<strong>en</strong> dag toe, in welk<strong>en</strong> Noach in de ark<br />

ging; <strong>en</strong> bek<strong>en</strong>d<strong>en</strong> het niet, totdat de zondvloed kwam <strong>en</strong> h<strong>en</strong> all<strong>en</strong> wegnam: alzoo zal ook zijn<br />

de toekomst van d<strong>en</strong> Zoon des m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong>.”10 God heeft die m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> niet veroordeeld, omdat<br />

zij at<strong>en</strong> <strong>en</strong> dronk<strong>en</strong>; Hij had hun de voortbr<strong>en</strong>gsel<strong>en</strong> der aarde in groot<strong>en</strong> overvloed geschonk<strong>en</strong>,<br />

t<strong>en</strong> einde zij in hunne natuurlijke behoeft<strong>en</strong> voorzi<strong>en</strong> mocht<strong>en</strong>. Hunne zonde bestond in de gift<strong>en</strong><br />

te gebruik<strong>en</strong> zonder d<strong>en</strong> Gever te dank<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zich zelv<strong>en</strong> te verlag<strong>en</strong> door hunne brasserij<strong>en</strong>. Het<br />

stond hun vrij te trouw<strong>en</strong>. God had het huwelijk ingesteld; het is e<strong>en</strong> der eerste instelling<strong>en</strong>. Hij<br />

had bijzondere bepaling<strong>en</strong> gesteld, <strong>en</strong> hetzelve e<strong>en</strong>e zekere mate van heiligheid toegek<strong>en</strong>d; doch<br />

m<strong>en</strong> vergat die voorschrift<strong>en</strong>; het doel van het huwelijk werd uit het oog verlor<strong>en</strong> <strong>en</strong> aan het<br />

botvier<strong>en</strong> der lust<strong>en</strong> onderworp<strong>en</strong>. {PEP 83.4}<br />

48


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Dezelfde toestand heerscht in onz<strong>en</strong> tijd. Het wettige moet voor de overdaad plaats<br />

inruim<strong>en</strong>. De lust wordt niet beteugeld. Die zich voor navolgers van Christus uitgev<strong>en</strong> et<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

drink<strong>en</strong>, t<strong>en</strong> huidig<strong>en</strong> dage, met de dronkaards, terwijl hunne nam<strong>en</strong> als lidmat<strong>en</strong> opgeteek<strong>en</strong>d<br />

staan. Overdadigheid verstompt de zedelijke <strong>en</strong> geestelijke vermog<strong>en</strong>s, <strong>en</strong> legt d<strong>en</strong> grondslag<br />

voor het toegev<strong>en</strong> aan de vleeschelijke lust<strong>en</strong>. E<strong>en</strong>e groote m<strong>en</strong>igte gevoelt zich niet verplicht<br />

de vleeschelijke lust<strong>en</strong> te beteugel<strong>en</strong>, <strong>en</strong> di<strong>en</strong>t<strong>en</strong>gevolge word<strong>en</strong> zij slav<strong>en</strong> hunner eig<strong>en</strong>e<br />

begeerlijkhed<strong>en</strong>. M<strong>en</strong> leeft ter bevrediging van het zing<strong>en</strong>ot; m<strong>en</strong> leeft voor deze wereld <strong>en</strong> voor<br />

dit lev<strong>en</strong> alle<strong>en</strong>. Overdrev<strong>en</strong>heid heerscht in alle stand<strong>en</strong> der maatschappij. Braafheid wordt voor<br />

weelde <strong>en</strong> pronkzucht t<strong>en</strong> offer gebracht. Die zich haast<strong>en</strong> om rijk te word<strong>en</strong>, verkeer<strong>en</strong> het recht<br />

<strong>en</strong> verdrukk<strong>en</strong> d<strong>en</strong> arme; m<strong>en</strong> drijft nog handel in “slav<strong>en</strong> <strong>en</strong> de ziel<strong>en</strong> der m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong>.” Bedrog,<br />

<strong>en</strong> omkooperij, <strong>en</strong> diefstal blijv<strong>en</strong> onder de aanzi<strong>en</strong>lijk<strong>en</strong> <strong>en</strong> onder de gering<strong>en</strong> ongestraft. De<br />

voortbr<strong>en</strong>gsel<strong>en</strong> der pers zijn vol van moordverhal<strong>en</strong>, — misdad<strong>en</strong>, die in zulk<strong>en</strong> koel<strong>en</strong> bloede<br />

bedrev<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, dat m<strong>en</strong> d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> zou, dat het laatste vonkje van m<strong>en</strong>schelijk gevoel uitgedoofd<br />

isEn zoo algeme<strong>en</strong> zijn deze euveldad<strong>en</strong> geword<strong>en</strong>, dat de gebeurt<strong>en</strong>iss<strong>en</strong> bijna ge<strong>en</strong> opspraak<br />

of verwondering verwekk<strong>en</strong>. De natiën zijn met e<strong>en</strong><strong>en</strong> geest van regeeringloosheid doortrokk<strong>en</strong>.<br />

Het verscheur<strong>en</strong> der band<strong>en</strong>, waarover de wereld nu <strong>en</strong> dan verstomd staat, is slechts e<strong>en</strong>e<br />

vingerwijzing naar d<strong>en</strong> ingekankerd<strong>en</strong> haat <strong>en</strong> de losbandigheid, die, zoodra zij alle teugels des<br />

bedwangs verscheurd hebb<strong>en</strong>, over het rond der aarde ell<strong>en</strong>de <strong>en</strong> verwoesting aanricht<strong>en</strong> zull<strong>en</strong>.<br />

De p<strong>en</strong>neschets van de bewoners der eerste wereld, welke op het Heilig Blad geteek<strong>en</strong>d staat, is<br />

e<strong>en</strong>e ware afbeelding van d<strong>en</strong> toestand, welke de maatschappij met rasche schred<strong>en</strong> tegemoet<br />

gaat. Zelfs nu, in deze neg<strong>en</strong>ti<strong>en</strong>de eeuw, <strong>en</strong> in land<strong>en</strong>, welke zich christ<strong>en</strong>land<strong>en</strong> noem<strong>en</strong>,<br />

word<strong>en</strong> dagelijks misdad<strong>en</strong> gepleegd, die ev<strong>en</strong> zwart zijn als de ongerechtighed<strong>en</strong>, waarvoor de<br />

zondaars der eerste wereld verdelgd W’erd<strong>en</strong>. {PEP 84.1}<br />

God zond Noach vóór d<strong>en</strong> zondvloed, opdat de wereld gewaarschuwd, zich bekeer<strong>en</strong> <strong>en</strong> het<br />

verderf ontvlied<strong>en</strong> mocht. Nu het tijdstip van Christus’ toekomst nadert, z<strong>en</strong>dt de Heere<br />

wederom Zijne gezant<strong>en</strong> uit t<strong>en</strong> einde de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> zich voor die schrikkelijke gebeurt<strong>en</strong>is<br />

voorbereid<strong>en</strong> mog<strong>en</strong>. Vel<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> Gods wet met voet<strong>en</strong> vertred<strong>en</strong>, doch nu word<strong>en</strong> zij nog<br />

vermaand hare bevel<strong>en</strong> te gehoorzam<strong>en</strong>. Vergiff<strong>en</strong>is wordt all<strong>en</strong> aangebod<strong>en</strong>, die zich van hunne<br />

zond<strong>en</strong> door geloof tot God <strong>en</strong> Christus bekeer<strong>en</strong>. Voor vel<strong>en</strong> is het te veel gevergd om afstand<br />

van de zonde te do<strong>en</strong>. Wijl hun wandel niet met de reine beginsel<strong>en</strong> van Gods zedelijke<br />

heerschappij overe<strong>en</strong>komt, zoo verwerp<strong>en</strong> zij de vermaning <strong>en</strong> looch<strong>en</strong><strong>en</strong> het gezag Zijner wet.<br />

{PEP 85.1}<br />

Te midd<strong>en</strong> der groote bevolking, die vóór d<strong>en</strong> zondvloed op de aarde woonde, war<strong>en</strong> slechts<br />

zev<strong>en</strong> ziel<strong>en</strong>, die Gods woord door de prediking van Noach geloofd<strong>en</strong>. Honderd <strong>en</strong> twintig jar<strong>en</strong><br />

lang werd het volk door d<strong>en</strong> prediker der gerechtigheid voor het aanstaande verderf<br />

gewaarschuwd; zijne prediking werd echter verworp<strong>en</strong> <strong>en</strong> veracht. Zoo zal het nu ook gaan.<br />

Alvor<strong>en</strong>s de Wetgever komt om de overtreders te straff<strong>en</strong>, word<strong>en</strong> zij vermaand zich te bekeer<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> aan Hem te onderwerp<strong>en</strong>; maar deze vermaning zal op de meerderheid afstuit<strong>en</strong>. Petrus zegt,<br />

“dat in het laatste der dag<strong>en</strong> spotters kom<strong>en</strong> zull<strong>en</strong>, die naar hunne eig<strong>en</strong>e begeerlijkhed<strong>en</strong> zull<strong>en</strong><br />

wandel<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zegg<strong>en</strong>: Waar is de belofte Zijner toekomst? want van di<strong>en</strong> dag, dat de vaders<br />

49


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

ontslap<strong>en</strong> zijn, blijv<strong>en</strong> alle ding<strong>en</strong> alzoo gelijk van het begin der schepping.”11 Hoor<strong>en</strong> wij dit<br />

niet, niet alle<strong>en</strong> van deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die uitspatt<strong>en</strong>d goddeloos zijn, maar zelfs van de kanselred<strong>en</strong>aars<br />

van onz<strong>en</strong> tijd? “Ge behoeft uzelv<strong>en</strong> niet bang te mak<strong>en</strong>,” roep<strong>en</strong> zij. “Alvor<strong>en</strong>s Christus komt,<br />

moet de wereld bekeerd zijn, <strong>en</strong> e<strong>en</strong> duiz<strong>en</strong>djarig tijdperk van vrede kom<strong>en</strong>. Vrede, vrede, alle<br />

ding<strong>en</strong> blijv<strong>en</strong> alzoo als van het begin der schepping. Laat u niet bang mak<strong>en</strong> door de prikkel<strong>en</strong>de<br />

prediking van die schrikverspreiders.” Maar deze leer van e<strong>en</strong> duiz<strong>en</strong>djarig rijk harmonieert niet<br />

met de leer van Jezus <strong>en</strong> Zijne apostel<strong>en</strong>. Jezus deed de beteek<strong>en</strong>isvolle vraag: “Doch de Zoon<br />

des m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong>, als Hij komt, zal Hij ook geloof vind<strong>en</strong> op de aarde?”12 Ook heeft Hij voorzegd,<br />

gelijkerwijs wij reeds aangehaald hebb<strong>en</strong>, dat het alsdan zijn zal als het in Noachs tijd was.<br />

Paulus zegt uitdrukkelijk, dat de goddeloosheid in de laatste dag<strong>en</strong> schrikkelijk to<strong>en</strong>em<strong>en</strong> zal:<br />

“Doch de Geest zegt duidelijk, dat in de laatste tijd<strong>en</strong> sommig<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> afvall<strong>en</strong> van het geloof,<br />

zich begev<strong>en</strong>de tot verleid<strong>en</strong>de geest<strong>en</strong>, <strong>en</strong> leering<strong>en</strong> der duivel<strong>en</strong>.”13 En wederom zegt hij: “En<br />

weet dit, dat in de laatste dag<strong>en</strong> ontstaan zull<strong>en</strong> zware tijd<strong>en</strong>.”14 Vervolg<strong>en</strong>s noemt hij e<strong>en</strong> lange<br />

lijst van zond<strong>en</strong> op, welke bedrev<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> word<strong>en</strong> door m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong>, die e<strong>en</strong>e gedaante van<br />

godzaligheid hebb<strong>en</strong>. {PEP 85.2}<br />

In Noachs tijd verklaard<strong>en</strong> de wijsgeer<strong>en</strong>, dat de wereld onmogelijk door water verdelgd<br />

kon word<strong>en</strong>; zoo zijn er nu ook mann<strong>en</strong>, die bewer<strong>en</strong>, dat de aarde niet door vuur verwoest<br />

word<strong>en</strong> kan, — de wet<strong>en</strong>schap wil, dat zulks in strijd met de wett<strong>en</strong> der natuur is. Ma ar de God<br />

der natuur, de maker <strong>en</strong> beheerscher van die wett<strong>en</strong>, kan de werk<strong>en</strong> Zijner hand<strong>en</strong> tot het<br />

volbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong> Zijner doeleind<strong>en</strong> gebruik<strong>en</strong>. {PEP 86.1}<br />

Nadat de groote <strong>en</strong> de wijze mann<strong>en</strong>, tot eig<strong>en</strong> voldo<strong>en</strong>ing bewez<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> hoe onmogelijk<br />

de wereld door water vergaan kon, nadat het volk gerustgesteld was, nadat Noachs voorspelling<br />

voor e<strong>en</strong>e inbeelding <strong>en</strong> hij voor e<strong>en</strong><strong>en</strong> dweeper uitgekret<strong>en</strong> was, — was Gods tijd daar. To<strong>en</strong><br />

werd<strong>en</strong> “alle fontein<strong>en</strong> des groot<strong>en</strong> afgronds op<strong>en</strong>gebrok<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de sluiz<strong>en</strong> des hemels<br />

geop<strong>en</strong>d.”15 Te di<strong>en</strong> dage zijn de spotters in het water omgekom<strong>en</strong>. Trots al hunne gewaande<br />

wijsgierigheid vond<strong>en</strong> zij te laat uit, dat hunne wijsheid dwaasheid was; dat de Wetgever<br />

machtiger dan de natuur is; dat de Oneindige niet naar de middel<strong>en</strong> ter bereiking van Zijn doel<br />

behoeft om te zi<strong>en</strong>. “En gelijk het geschied is in de dag<strong>en</strong> van Noach, . . . ev<strong>en</strong> alzoo zal het zijn<br />

in d<strong>en</strong> dag, op welk<strong>en</strong> de Zoon des m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> geop<strong>en</strong>baard zal word<strong>en</strong>.”16 “Maar de dag des<br />

Heer<strong>en</strong> zal kom<strong>en</strong> als e<strong>en</strong> dief in d<strong>en</strong> nacht, in welk<strong>en</strong> de hemel<strong>en</strong> met e<strong>en</strong> gedruisch zull<strong>en</strong><br />

voorbijgaan, <strong>en</strong> de elem<strong>en</strong>t<strong>en</strong> brand<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> <strong>en</strong> vergaan, <strong>en</strong> de aarde <strong>en</strong> de werk<strong>en</strong>, die daarin<br />

zijn, zull<strong>en</strong> verbrand<strong>en</strong>.”17 Als de vreeze Gods door de drogred<strong>en</strong><strong>en</strong> der filosofie in d<strong>en</strong> ban<br />

gedaan is; als de leeraars e<strong>en</strong> lang tijdperk van geluk <strong>en</strong> vrede verkondig<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de wereld in<br />

bezighed<strong>en</strong> <strong>en</strong> vermakelijkhed<strong>en</strong>, in plant<strong>en</strong> <strong>en</strong> bouw<strong>en</strong>, in feestelijkhed<strong>en</strong> <strong>en</strong> vroolijkheid<br />

verdiept raakt, <strong>en</strong> ter zelfder tijd Gods vermaning<strong>en</strong> verwerpt <strong>en</strong> met Zijne gezant<strong>en</strong> spot, — dan<br />

zal “e<strong>en</strong> haastig verderf hun overkom<strong>en</strong>, hetwelk zij ge<strong>en</strong>szins ontvlied<strong>en</strong> zull<strong>en</strong>.”18 {PEP 86.2}<br />

50


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

51


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 8—Na D<strong>en</strong> Zondvlord.<br />

HET water rees vijfti<strong>en</strong> ell<strong>en</strong> bov<strong>en</strong> d<strong>en</strong> hoogst<strong>en</strong> berg. Vermits de ark vijf maand<strong>en</strong> lang<br />

door d<strong>en</strong> wind <strong>en</strong> de golv<strong>en</strong> werd he<strong>en</strong> <strong>en</strong> weder geslingerd, heeft het hare bewoners dikwerf<br />

wel toegesch<strong>en</strong><strong>en</strong>, dat zij ook omkom<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong>. Het was e<strong>en</strong>e groote beproeving; doch Noachs<br />

geloof wankelde niet, want hij hield zich van de besturing Gods overtuigd. {PEP 88.1}<br />

Noach <strong>en</strong> zijn gezin hebb<strong>en</strong> met groot verlang<strong>en</strong> naar ‘t afnem<strong>en</strong> van het water uitgezi<strong>en</strong>,<br />

dewijl zij de aarde weder w<strong>en</strong>scht<strong>en</strong> te bewandel<strong>en</strong>. Veertig dag<strong>en</strong>, nadat de topp<strong>en</strong> der berg<strong>en</strong><br />

weder zichtbaar war<strong>en</strong>, zond<strong>en</strong> zij e<strong>en</strong>e raaf, e<strong>en</strong> scherpruik<strong>en</strong>d<strong>en</strong> vogel uit, om te ontdekk<strong>en</strong> of<br />

de aarde reeds droog geword<strong>en</strong> was. Deze vogel werd eerst dikwijls in de omgeving van de ark<br />

gezi<strong>en</strong>, doch bleef eindelijk weg. Zev<strong>en</strong> dag<strong>en</strong> later werd e<strong>en</strong>e duif uitgezond<strong>en</strong>, die, niets<br />

vind<strong>en</strong>de waarop zij rust<strong>en</strong> kon, terug keerde. Na verloop van nog zev<strong>en</strong> dag<strong>en</strong>, zond Noach<br />

weder e<strong>en</strong>e duif uit. En to<strong>en</strong> zij teg<strong>en</strong> d<strong>en</strong> avondtijd met e<strong>en</strong> afgebrok<strong>en</strong> olijfblad in har<strong>en</strong> bek<br />

kwam aanvlieg<strong>en</strong>, was er groote blijdschap. Later “deed Noach het deksel der ark af, <strong>en</strong> zag toe,<br />

<strong>en</strong> ziet, de aardbodem was droog.”1 Ev<strong>en</strong>wel bleef hij nog in de ark. Hij was er op Gods bevel<br />

in gegaan, <strong>en</strong> daarom wachtte hij, totdat hem bevol<strong>en</strong> werd haar weder te verlat<strong>en</strong>. {PEP 88.2}<br />

Eindelijk werd de groote deur op<strong>en</strong>gedaan, <strong>en</strong> werd de patriarch <strong>en</strong> zijn gezin gebod<strong>en</strong> om<br />

zelf uit de ark te gaan <strong>en</strong> ook al het gedierte los te lat<strong>en</strong>. Te midd<strong>en</strong> van de vreugde hunner<br />

vrijlating vergat Noach Hem niet door wi<strong>en</strong>s g<strong>en</strong>adige zorg zij beschermd war<strong>en</strong> geword<strong>en</strong>.<br />

Onmiddelijk na het verlat<strong>en</strong> van de ark bouwde hij e<strong>en</strong> altaar, waarop hij van al het reine vee <strong>en</strong><br />

van al het reine gevogelte brandoffer<strong>en</strong> offerde, als e<strong>en</strong> blijk van dankbaarheid aan God voor<br />

Zijne verlossing <strong>en</strong> zijn geloof in Christus, het ware offerDe Heer nam e<strong>en</strong> welgevall<strong>en</strong> in deze<br />

offerande; <strong>en</strong> di<strong>en</strong>t<strong>en</strong>gevolge werd<strong>en</strong> niet alle<strong>en</strong> Noach <strong>en</strong> zijn gezin gezeg<strong>en</strong>d, maar ook all<strong>en</strong>,<br />

die na hem op aarde won<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong>. Want “de Heere rook di<strong>en</strong> liefelijk<strong>en</strong> reuk, <strong>en</strong> de Heere<br />

zeide in Zijn hart: Ik zal voortaan d<strong>en</strong> aardbodem niet meer vervloek<strong>en</strong> om des m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> wil. .<br />

. . Voortaan, al de dag<strong>en</strong> der aarde, zull<strong>en</strong> zaaiing <strong>en</strong> oogst, <strong>en</strong> koude <strong>en</strong> hitte, <strong>en</strong> zomer <strong>en</strong> winter,<br />

<strong>en</strong> dag <strong>en</strong> nacht, niet ophoud<strong>en</strong>.”2 Hier was e<strong>en</strong>e les voor al de navolg<strong>en</strong>de geslacht<strong>en</strong>. Noach<br />

zette zijn<strong>en</strong> voet op de verwoeste aarde; doch alvor<strong>en</strong>s hij voor zich e<strong>en</strong> huis bouwde, bouwde<br />

hij d<strong>en</strong> Heere e<strong>en</strong> altaar. Zijne kudde was klein, <strong>en</strong> het had hem veel gekost haar in het lev<strong>en</strong> te<br />

bewar<strong>en</strong>; ev<strong>en</strong>wel gaf hij blijmoediglijk e<strong>en</strong> deel ervan aan d<strong>en</strong> Heere t<strong>en</strong> blijke zijner<br />

erk<strong>en</strong>t<strong>en</strong>is, dat Hem alles toebehoorde. Insgelijks zijn wij verplicht onze vrijwillige offers voor<br />

alles d<strong>en</strong> Heere te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Elk blijk van liefde door Hem aan ons geschonk<strong>en</strong> moet in<br />

dankbaarheid erk<strong>en</strong>d <strong>en</strong> door overgegev<strong>en</strong>heid <strong>en</strong> gift<strong>en</strong> ter bevordering van Zijn werk<br />

beantwoord word<strong>en</strong>. {PEP 88.3}<br />

Opdat het sam<strong>en</strong>pakk<strong>en</strong> der wolk<strong>en</strong> <strong>en</strong> het vall<strong>en</strong> der reg<strong>en</strong>droppels ge<strong>en</strong> voortdur<strong>en</strong>de<br />

oorzaak van schrik mocht<strong>en</strong> wez<strong>en</strong>, dat de wereld weder door e<strong>en</strong><strong>en</strong> zondvloed vergaan zou,<br />

maakte God e<strong>en</strong> verbond met Noach: “En Ik richt mijn verbond op met u, dat niet meer alle<br />

vleesch door de water<strong>en</strong> des vloeds zal word<strong>en</strong> uitgeroeid; <strong>en</strong> dat er ge<strong>en</strong> vloed meer zijn zal om<br />

de aarde te verderv<strong>en</strong>. . . . Mijn<strong>en</strong> boog heb Ik gegev<strong>en</strong> in de wolk<strong>en</strong>; die zal zijn tot e<strong>en</strong> teek<strong>en</strong><br />

52


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

des verbonds tussch<strong>en</strong> Mij <strong>en</strong> tussch<strong>en</strong> de aarde. Als deze boog in de wolk<strong>en</strong> zijn zal, zoo zal Ik<br />

hem aanzi<strong>en</strong>, om te ged<strong>en</strong>k<strong>en</strong> aan het eeuwig verbond tussch<strong>en</strong> God <strong>en</strong> tussch<strong>en</strong> alle lev<strong>en</strong>de<br />

ziel.”3 {PEP 89.1}<br />

Hoe groot is Gods nederbuig<strong>en</strong>de liefde <strong>en</strong> Zijn medelijd<strong>en</strong> met Zijne dwal<strong>en</strong>de schepsel<strong>en</strong>,<br />

aan d<strong>en</strong> dag gelegd in het plaats<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> prachtig<strong>en</strong> reg<strong>en</strong>boog in de wolk<strong>en</strong>, t<strong>en</strong> teek<strong>en</strong> van<br />

Zijn verbond met de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong>! Hij beloofde aan Zijn verbond te zull<strong>en</strong> ged<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, wanneer Hij<br />

di<strong>en</strong> boog aanziet. Dat wil niet zegg<strong>en</strong>, dat Hij het anders verget<strong>en</strong> zou; maar Hij spreekt op e<strong>en</strong>e<br />

voor ons bevattelijke wijze. Zijne bedoeling was, wanneer de kinder<strong>en</strong> der navolg<strong>en</strong>de<br />

geslacht<strong>en</strong> naar de beteek<strong>en</strong>is van di<strong>en</strong> heerlijk<strong>en</strong> boog vroeg<strong>en</strong>, hunne ouders dan de<br />

geschied<strong>en</strong>is van d<strong>en</strong> zondvloed vertell<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> er aan toevoeg<strong>en</strong>de, dat God zich daardoor<br />

verbond om de aarde niet weder door het water te verdelg<strong>en</strong>. Dit teek<strong>en</strong> di<strong>en</strong>t all<strong>en</strong> geslacht<strong>en</strong><br />

dus t<strong>en</strong> getuig<strong>en</strong>is van Gods liefde, <strong>en</strong> on hun vertrouw<strong>en</strong> op Hem te versterk<strong>en</strong>. {PEP 89.2}<br />

In d<strong>en</strong> hemel spant e<strong>en</strong> glans, gelijk de gedaante van d<strong>en</strong> boog,, d<strong>en</strong> troon, waarop Christus<br />

gezet<strong>en</strong> is. Des Zi<strong>en</strong>ers beschrijving luidt aldus: “Gelijk de gedaante van d<strong>en</strong> boog, die in de<br />

wolk is t<strong>en</strong> dage des plasreg<strong>en</strong>s, alzoo was de gedaante van d<strong>en</strong> glans rondom [d<strong>en</strong> troon]: dit<br />

was de gedaante der heerlijkheid des Heer<strong>en</strong>.”4 En Johannes getuigt: “En ziet, er was e<strong>en</strong> troon<br />

gezet in d<strong>en</strong> hemel, <strong>en</strong> er zat e<strong>en</strong> op d<strong>en</strong> troon. En die daarop zat, was in het aanzi<strong>en</strong> d<strong>en</strong> ste<strong>en</strong><br />

Jaspis <strong>en</strong> Sardius gelijk; <strong>en</strong> e<strong>en</strong> reg<strong>en</strong>boog was rondom d<strong>en</strong> troon, in het aanzi<strong>en</strong> d<strong>en</strong> ste<strong>en</strong><br />

Smaragd gelijk.”5 Als de m<strong>en</strong>sch, weg<strong>en</strong>s zijne buit<strong>en</strong>sporige goddeloosheid, het oordeel Gods<br />

over zich haalt, dan treedt de Zaligmaker als zijn voorspraak bij d<strong>en</strong> Vader op, wijst op d<strong>en</strong> boog,<br />

welke d<strong>en</strong> troon omringt, ter herinnering aan Gods g<strong>en</strong>ade jeg<strong>en</strong>s d<strong>en</strong> boetvaardig<strong>en</strong> zondaar.<br />

{PEP 90.1}<br />

Aan het verbond met Noach, gemaakt in zake van d<strong>en</strong> zondvloed, koppelt God de<br />

dierbaarste belofte Zijner g<strong>en</strong>ade: “Want dat zal Mij zijn als de water<strong>en</strong> van Noach, to<strong>en</strong> Ik<br />

zwoer, dat de water<strong>en</strong> van Noach niet meer over de aarde zoud<strong>en</strong> gaan; alzoo heb Ik gezwor<strong>en</strong>,<br />

dat Ik niet meer op u toorn<strong>en</strong>, noch u scheld<strong>en</strong> zal. Want berg<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> wijk<strong>en</strong> <strong>en</strong> heuvel<strong>en</strong><br />

wankel<strong>en</strong>; maar mijne goedertier<strong>en</strong>heid zal van u niet wijk<strong>en</strong>, <strong>en</strong> het verbond mijns vredes zal<br />

niet wankel<strong>en</strong>, zegt de Heere, uw Ontfermer.”6 {PEP 90.2}<br />

To<strong>en</strong> de sterke roofdier<strong>en</strong> uit de ark kwam<strong>en</strong>, vreesde Noach, dat zij hem <strong>en</strong> zijn gezin,<br />

hetwelk uit slechts acht person<strong>en</strong> bestond, om het lev<strong>en</strong> br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong>. Daarom ontving hij de<br />

volg<strong>en</strong>de verzekering: “En uwe vrees, <strong>en</strong> uwe verschrikking zij over al het gedierte der aarde,<br />

<strong>en</strong> over al het gevogelte des hemels; in al wat zich op d<strong>en</strong> aardbodem roert, <strong>en</strong> in alle vissch<strong>en</strong><br />

der zee: zij zijn in uwe hand overgegev<strong>en</strong>. Al wat zich roert, dat lev<strong>en</strong>d is, zij u tot spijze; Ik heb<br />

het u al gegev<strong>en</strong>, gelijk het gro<strong>en</strong>e kruid.”7 Vóór di<strong>en</strong> tijd had het m<strong>en</strong>schdom ge<strong>en</strong>e vergunning<br />

gehad om vleesch te et<strong>en</strong>; Hij wilde, dat zij uitsluit<strong>en</strong>d van de voortbr<strong>en</strong>gsel<strong>en</strong> der aarde lev<strong>en</strong><br />

zoud<strong>en</strong>; maar aangezi<strong>en</strong> al het gro<strong>en</strong>e kruid to<strong>en</strong> verdelgd was, zoo werd het d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch<br />

di<strong>en</strong>t<strong>en</strong>gevolge toegestaan het vleesch van het reine vee te et<strong>en</strong>, dat met hem in de ark bewaard<br />

was. {PEP 90.3}<br />

53


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Ingevolge van d<strong>en</strong> zondvloed was de gansche oppervlakte veranderd. E<strong>en</strong> derde vloek rustte<br />

er op ter oorzaak van de zonde. To<strong>en</strong> de water<strong>en</strong> aan het zakk<strong>en</strong> war<strong>en</strong>, omringde e<strong>en</strong> onstuimige<br />

zee de heuvel<strong>en</strong> <strong>en</strong> de berg<strong>en</strong>. Overal drev<strong>en</strong> de lijk<strong>en</strong> van m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> <strong>en</strong> dier<strong>en</strong>. De Heere wilde<br />

deze niet ontbind<strong>en</strong> <strong>en</strong> op deze wijze de lucht verpest<strong>en</strong> lat<strong>en</strong>, derhalve herschiep Hij de aarde<br />

in e<strong>en</strong> groot kerkhof. Hij liet e<strong>en</strong><strong>en</strong> sterk<strong>en</strong> wind waai<strong>en</strong> tot opdrooging van het water, <strong>en</strong><br />

daardoor spoelde de grond van de hoogt<strong>en</strong> af <strong>en</strong> bedekte de lijk<strong>en</strong> <strong>en</strong> de boom<strong>en</strong> onder e<strong>en</strong>e<br />

diepe laag aarde. Hierdoor werd<strong>en</strong> ook het goud <strong>en</strong> zilver, het kostelijke hout <strong>en</strong> de<br />

edelgeste<strong>en</strong>t<strong>en</strong>, waarmede m<strong>en</strong> vóór d<strong>en</strong> zondvloed gepronkt <strong>en</strong> hetwelk m<strong>en</strong> aangebed<strong>en</strong> had,<br />

begrav<strong>en</strong>; de groote kracht van het water stapelde rots<strong>en</strong> <strong>en</strong> aarde, ja zelfs berg<strong>en</strong>, bov<strong>en</strong> die<br />

schatt<strong>en</strong>. God deed dit, omred<strong>en</strong> het m<strong>en</strong>schdom zich meer <strong>en</strong> meer teg<strong>en</strong> Hem bezondigt,<br />

naarmate de rijkdom to<strong>en</strong>eemt. De schatt<strong>en</strong>,, welke hadd<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> di<strong>en</strong><strong>en</strong> tot verheerlijking van<br />

d<strong>en</strong> mild<strong>en</strong> Gever, hadd<strong>en</strong> zij aangebed<strong>en</strong>, <strong>en</strong> daardoor God veracht <strong>en</strong> oneer aangedaan. {PEP<br />

90.4}<br />

De aarde leverde e<strong>en</strong> onbeschrijfelijk tooneel van verwoesting <strong>en</strong> verwarring op. De berg<strong>en</strong>,<br />

die e<strong>en</strong>s zoo heerlijk <strong>en</strong> regelmating geweest war<strong>en</strong>, lag<strong>en</strong> nu woest <strong>en</strong> onregelmating. Ste<strong>en</strong><strong>en</strong>,<br />

ste<strong>en</strong>lag<strong>en</strong>, <strong>en</strong> ruwe rots<strong>en</strong> lag<strong>en</strong> nu over de oppervlakte der aarde verspreid. Op vele plaats<strong>en</strong><br />

war<strong>en</strong> de heuvel<strong>en</strong> <strong>en</strong> de berg<strong>en</strong> verdw<strong>en</strong><strong>en</strong>, zoodat er zelfs ge<strong>en</strong> spoor van hun vorig bestaan<br />

meer te vind<strong>en</strong> was; <strong>en</strong> waar eertijds vlakt<strong>en</strong> geweest war<strong>en</strong>, daar stond<strong>en</strong> nu bergket<strong>en</strong>s. {PEP<br />

91.1}<br />

Te dier tijd zijn ook groote bossch<strong>en</strong> onder d<strong>en</strong> grond bedolv<strong>en</strong>. Deze zijn in ste<strong>en</strong>koollag<strong>en</strong><br />

verandered, <strong>en</strong> vandaar hebb<strong>en</strong> wij thans ste<strong>en</strong>kol<strong>en</strong> <strong>en</strong> de olie, welke de grond oplevert. De<br />

ste<strong>en</strong>kol<strong>en</strong> <strong>en</strong> de olie rak<strong>en</strong> soms in de aarde aan ‘t brand<strong>en</strong>. Op deze wijze word<strong>en</strong> de rots<strong>en</strong><br />

heet, kalkste<strong>en</strong> gebrand, <strong>en</strong> ijzer gesmolt<strong>en</strong>. Die hitte wordt nog veel grooter, wanneer water met<br />

de gebrande kalkste<strong>en</strong> in aanraking komt, dan ontstaat er e<strong>en</strong>e ontploffing, welke somtijds in<br />

e<strong>en</strong>e vuurspuwing eindigt. Indi<strong>en</strong> de gass<strong>en</strong> langs dez<strong>en</strong> weg ge<strong>en</strong> vrij<strong>en</strong> uitweg vind<strong>en</strong>, dan<br />

volgt er e<strong>en</strong>e aardbeving, waarbij de grond zich op<strong>en</strong>t, dorp<strong>en</strong> <strong>en</strong> sted<strong>en</strong>, ja zelfs groote berg<strong>en</strong><br />

verzwolg<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. {PEP 91.2}<br />

In des aardrijks ingewand<strong>en</strong> had de Heere Zijn ars<strong>en</strong>aal, waaruit Hij Zijne wap<strong>en</strong><strong>en</strong> te<br />

voorschijn haalde, waarmeê de eerste wereld verdelgd werd. Het water, dat uit d<strong>en</strong> grond<br />

losbrak, vere<strong>en</strong>igde zich met hetge<strong>en</strong> uit de wolk<strong>en</strong> nederviel <strong>en</strong> verrichtte alzoo het werk der<br />

verwoesting. Sedert d<strong>en</strong> zondvloed zijn vuur <strong>en</strong> water middel<strong>en</strong> geweest, waardoor God<br />

goddelooze sted<strong>en</strong> omgekeerd heeft. Deze oordeel<strong>en</strong> word<strong>en</strong> gezond<strong>en</strong>, opdat de minachters<br />

Zijner wet <strong>en</strong> de versmaders van Zijn gezag voor ‘s Heer<strong>en</strong> macht mog<strong>en</strong> bev<strong>en</strong> <strong>en</strong> Zijne<br />

oppermajesteit erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>. Bij het zi<strong>en</strong> van brand<strong>en</strong>de berg<strong>en</strong>, waaruit vlamm<strong>en</strong> vuurs sloeg<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

stroom<strong>en</strong> van gesmolt<strong>en</strong> erts vloeid<strong>en</strong>, die het water der rivier<strong>en</strong> oplekt<strong>en</strong>, sted<strong>en</strong> verwoestt<strong>en</strong>,<br />

<strong>en</strong> groote verwoesting<strong>en</strong> in het rond aanrichtt<strong>en</strong>, zijn de onverschrokk<strong>en</strong>ste hart<strong>en</strong> met vrees<br />

vervuld geword<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> godlooch<strong>en</strong>aars <strong>en</strong> godslasteraars de oneindige kracht Gods<br />

erk<strong>en</strong>d. {PEP 91.3}<br />

54


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hierop zinspel<strong>en</strong>de, roept e<strong>en</strong> der proefet<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> oud<strong>en</strong> dag uit: “Och dat Gij de hemel<strong>en</strong><br />

scheurdet, dat Gij nederkwaamt, dat de berg<strong>en</strong> van uw aangezicht vervlot<strong>en</strong>; gelijk e<strong>en</strong> smeltvuur<br />

brandt, <strong>en</strong> het vuur de water<strong>en</strong> doet opbobbel<strong>en</strong>, om uw<strong>en</strong> naam aan uwe wederpartijders bek<strong>en</strong>d<br />

te mak<strong>en</strong>, laat alzoo de Heid<strong>en</strong><strong>en</strong> voor uw aangezicht bev<strong>en</strong>. To<strong>en</strong> Gij vreeselijke ding<strong>en</strong> deedt,<br />

die wij niet verwachtt<strong>en</strong>: Gij kwaamt neder, van uw aangezicht vervlot<strong>en</strong> de berg<strong>en</strong>.”8 “Des<br />

Heer<strong>en</strong> weg is in wervelwind, <strong>en</strong> in storm, <strong>en</strong> de wolk<strong>en</strong> zijn het stof Zijner voet<strong>en</strong>. Hij scheidt<br />

de zee, <strong>en</strong> maakt ze droog, <strong>en</strong> Hij verdroogt alle rivier<strong>en</strong>: Basan <strong>en</strong> Karmel kwel<strong>en</strong>, ook kweelt<br />

de bloem van Libanon.”9 {PEP 92.1}<br />

Geweldiger op<strong>en</strong>baring<strong>en</strong> van Gods almacht zull<strong>en</strong> straks gezi<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, wanneer Jezus<br />

voor de tweede keer komt. “De berg<strong>en</strong> bev<strong>en</strong> voor Hem, <strong>en</strong> de heuvel<strong>en</strong> versmelt<strong>en</strong>; <strong>en</strong> de aarde<br />

licht zich op voor Zijn aangezicht, <strong>en</strong> de wereld <strong>en</strong> all<strong>en</strong>, die daarin won<strong>en</strong>. Wie zal voor Zijne<br />

gramschap staan? <strong>en</strong> wie zal voor de hittigheid Zijns toorns bestaan?” “Neig uwe hemel<strong>en</strong>,<br />

Heere, <strong>en</strong> daal neder; raak de berg<strong>en</strong> aan, dat zij rook<strong>en</strong>. Bliksem bliksem, <strong>en</strong> verstrooi h<strong>en</strong>; z<strong>en</strong>d<br />

uwe pijl<strong>en</strong> uit <strong>en</strong> verdoe h<strong>en</strong>.”10 {PEP 92.2}<br />

“En Ik zal wonder<strong>en</strong> gev<strong>en</strong> in d<strong>en</strong> hemel bov<strong>en</strong>, <strong>en</strong> teek<strong>en</strong><strong>en</strong> op de aarde b<strong>en</strong>ed<strong>en</strong>, bloed,<br />

<strong>en</strong> vuur, <strong>en</strong> rookdamp.”11 “En er geschiedd<strong>en</strong> stemm<strong>en</strong>, <strong>en</strong> donderslag<strong>en</strong>, <strong>en</strong> bliksem<strong>en</strong>: <strong>en</strong> er<br />

geschiedde e<strong>en</strong>e groote aardbeving, hoedanige niet is geschied van dat de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> op de aarde<br />

geweest zijn, namelijk e<strong>en</strong>e zoodanige aardbeving <strong>en</strong> zoo groot.” “En alle eiland is gevlod<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

de berg<strong>en</strong> zijn niet gevond<strong>en</strong>. En e<strong>en</strong> groote hagel, elk als e<strong>en</strong> tal<strong>en</strong>tpond zwaar, viel neder uit<br />

d<strong>en</strong> hemel op de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong>; <strong>en</strong> de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> lasterd<strong>en</strong> God van wege de plage des hagels; want<br />

deszelfs plage was zeer groot.”12 {PEP 92.3}<br />

Als de bliksem des hemels zich met het vuur der aarde vere<strong>en</strong>igt, dan zull<strong>en</strong> de berg<strong>en</strong><br />

brand<strong>en</strong> gelijk e<strong>en</strong> ov<strong>en</strong> <strong>en</strong> groote stroom<strong>en</strong> lava uitbrak<strong>en</strong>, welke tuin<strong>en</strong> <strong>en</strong> veld<strong>en</strong>, dorp<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

sted<strong>en</strong> verwoest<strong>en</strong> zull<strong>en</strong>. Zied<strong>en</strong>de massa’s, in de rivier<strong>en</strong> geworp<strong>en</strong>, zull<strong>en</strong> het water do<strong>en</strong><br />

kok<strong>en</strong>, <strong>en</strong> groote rots<strong>en</strong> met e<strong>en</strong>e onbeschrijfelijke kracht in stukk<strong>en</strong> over het land slinger<strong>en</strong>.<br />

Di<strong>en</strong>t<strong>en</strong>gevolge zull<strong>en</strong> de rivier<strong>en</strong> uitdrog<strong>en</strong>. De aarde zal bewog<strong>en</strong> word<strong>en</strong>; allerwege zull<strong>en</strong><br />

groote aardbeving<strong>en</strong> <strong>en</strong> uitbersting<strong>en</strong> zijn.13 {PEP 92.4}<br />

Alzoo zal God de zondaars van de aarde verdo<strong>en</strong>. Maar te midd<strong>en</strong> van al die<br />

omw<strong>en</strong>teling<strong>en</strong>, zull<strong>en</strong> de rechtvaardig<strong>en</strong> bewaard word<strong>en</strong>, gelijkerwijs Noach in de ark bewaard<br />

geblev<strong>en</strong> is. God zal hunne toevlucht wez<strong>en</strong>, <strong>en</strong> onder Zijne vleugel<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> zij beveiligd<br />

word<strong>en</strong>. De Psalmist zingt: “Want Gij, Heere, zijt mijne toevlucht. D<strong>en</strong> Allerhoogste hebt gij<br />

gesteld tot uw vertrek; u zal ge<strong>en</strong> kwaad wedervar<strong>en</strong>.” “Want Hij versteekt mij in Zijne hut t<strong>en</strong><br />

dage des kwaads, Hij verbergt mij in het verborg<strong>en</strong>e Zijner t<strong>en</strong>t; Hij verhoogt mij op e<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

rotsste<strong>en</strong>.” Gods belofte luidt aldus: “Dewijl hij Mij zeer bemint, spreekt God, zoo zal Ik hem<br />

uithelp<strong>en</strong>; Ik zal hem op e<strong>en</strong>e hoogte stell<strong>en</strong>, want hij k<strong>en</strong>t mijn<strong>en</strong> naam.”14 {PEP 93.1}<br />

55


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

56


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 9—De Week<br />

Gelijk de Sabbat, zoo is de week ook bij de schepping begonn<strong>en</strong> <strong>en</strong> kan haar bestaan de<br />

gansche bijbelsche geschied<strong>en</strong>is door nagespoord word<strong>en</strong>. God zelf sneed de eerste zev<strong>en</strong> dag<strong>en</strong><br />

af, als e<strong>en</strong> steeds wederkeer<strong>en</strong>de tijdkring voor al de navolg<strong>en</strong>de dag<strong>en</strong> tot aan het einde van d<strong>en</strong><br />

tijd. Die week bestond uit zev<strong>en</strong> letterlijke dag<strong>en</strong>. Zes dag<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> aan de schepping besteed;<br />

op d<strong>en</strong> zev<strong>en</strong>d<strong>en</strong> dag heeft God gerust, <strong>en</strong> hem gezeg<strong>en</strong>d, <strong>en</strong> afgezonderd als e<strong>en</strong> rustdag voor<br />

het m<strong>en</strong>schdom. {PEP 94.1}<br />

To<strong>en</strong> de wet op d<strong>en</strong> Sinaï gegev<strong>en</strong> werd, nam God de week in aanmerking, alsmede d<strong>en</strong><br />

grondslag, waarop zij gebaseerd is. In het gebod, “Ged<strong>en</strong>kt d<strong>en</strong> Sabbatdag, dat gij di<strong>en</strong> heiligt,”<br />

staat duidelijk uitgedrukt, wat m<strong>en</strong> op de zes werkdag<strong>en</strong> do<strong>en</strong> mag alsmede waarvoor de zev<strong>en</strong>de<br />

dag afgezonderd is, <strong>en</strong> daarop verwijst God naar Zijn eig<strong>en</strong> voorbeeld waarom m<strong>en</strong> de week<br />

aldus verdeel<strong>en</strong> moet, zegg<strong>en</strong>de: “Want in zes dag<strong>en</strong> heeft de Heere d<strong>en</strong> hemel <strong>en</strong> de aarde<br />

gemaakt, de zee <strong>en</strong> al wat daarin is, <strong>en</strong> Hij rustte t<strong>en</strong> zev<strong>en</strong>d<strong>en</strong> dage; daarom zeg<strong>en</strong>de de Heere<br />

d<strong>en</strong> Sabbatdag, <strong>en</strong> heiligde d<strong>en</strong>zelv<strong>en</strong>.”1 Deze red<strong>en</strong> is beide gepast <strong>en</strong> beteek<strong>en</strong>isvol, als de<br />

dag<strong>en</strong> van het scheppingsverhaal letterlijk word<strong>en</strong> opgevat. Op de eerste zes dag<strong>en</strong> der week<br />

mag de m<strong>en</strong>sch zijn eig<strong>en</strong> werk do<strong>en</strong>, omred<strong>en</strong> God gedur<strong>en</strong>de die dag<strong>en</strong> het werk der schepping<br />

volbracht heeft. Maar op d<strong>en</strong> zev<strong>en</strong>d<strong>en</strong> dag mog<strong>en</strong> wij ge<strong>en</strong> werk do<strong>en</strong> ter herinnering aan de<br />

rust van d<strong>en</strong> Schepper. {PEP 94.2}<br />

Onderstell<strong>en</strong>de, dat er duiz<strong>en</strong>de van jar<strong>en</strong> verloop<strong>en</strong> zijn tijd<strong>en</strong>s welke de gebeurt<strong>en</strong>iss<strong>en</strong><br />

der eerste week zijn voorgevall<strong>en</strong>, zoo ondermijnt m<strong>en</strong> d<strong>en</strong> grondslag van het vierde gebod. Dan<br />

laat m<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Schepper de waarneming e<strong>en</strong>er week van zev<strong>en</strong> dag<strong>en</strong> gebied<strong>en</strong> ter herinnering<br />

aan zeer lange <strong>en</strong> onbepaalde tijdperk<strong>en</strong>. Zulks strockt niet met de wijze, waarop Hij Zijne<br />

schepsel<strong>en</strong> behandelt. Daardoor verduistert m<strong>en</strong>, wat Hij duidelijk uitgedrukt heeft. Het is<br />

ongeloovigheid in e<strong>en</strong> harer fijnste <strong>en</strong> derhalve gevaarlijkste vorm<strong>en</strong>; ev<strong>en</strong>wel wordt dit<br />

bemanteld <strong>en</strong> door vel<strong>en</strong> geleerd, die bewer<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Bijbel te geloov<strong>en</strong>. {PEP 94.3}<br />

“Door het woord des Heer<strong>en</strong> zijn de hemel<strong>en</strong> gemaakt, <strong>en</strong> door d<strong>en</strong> Geest Zijns monds al<br />

hun heir.” “Want Hij spreekt, <strong>en</strong> het is er; Hij gebiedt, <strong>en</strong> het staat er.”2 De Schrift drukt het niet<br />

uit, alsof het eeuw<strong>en</strong> g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> heeft om de aarde uit d<strong>en</strong> chaos voort te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Van elk<strong>en</strong> dag<br />

zegt zij afzonderlijk: “to<strong>en</strong> was het avond geweest <strong>en</strong> het was morg<strong>en</strong> geweest.” Zij vermeldt<br />

uitdrukkelijk wat de Schepper op ieder<strong>en</strong> dag deed. En aan het einde van het verhaal van die<br />

eerste week lez<strong>en</strong> wij het volg<strong>en</strong>de: “Dit zijn de geboort<strong>en</strong> des hemels <strong>en</strong> der aarde, als zij<br />

geschap<strong>en</strong> werd<strong>en</strong>.”3 Dit geeft ons echter niet te verstaan, dat de scheppingsdag<strong>en</strong> niet werkelijk<br />

dag<strong>en</strong> zijn geweest. Elke dag was e<strong>en</strong> geboortedag, omdat God daarop e<strong>en</strong> nieuw gedeelte van<br />

Zijn werk volbracht had. {PEP 95.1}<br />

De aardk<strong>en</strong>ners bewer<strong>en</strong> bewijz<strong>en</strong> in de aarde te vind<strong>en</strong>, dat zij veel ouder is, dan het<br />

Mozaisch verhaal ons leert. Be<strong>en</strong>der<strong>en</strong> van m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> <strong>en</strong> dier<strong>en</strong>, <strong>en</strong> ook oorlogswap<strong>en</strong><strong>en</strong>,<br />

verste<strong>en</strong>de boom<strong>en</strong>, <strong>en</strong>z., die all<strong>en</strong> veel grooter zijn dan iets dergelijks, dat thans bestaat of<br />

gedur<strong>en</strong>de cluiz<strong>en</strong>de jar<strong>en</strong> bestaan heeft, zijn gevond<strong>en</strong> <strong>en</strong> daaruit heeft m<strong>en</strong> afgeleid, dat de<br />

57


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

aarde bevolkt geweest is, met e<strong>en</strong> ras, hetwelk het teg<strong>en</strong>woordige ver overtrof, <strong>en</strong> wel lang vóór<br />

het tijdstip, waarin de Schrift de schepping van d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch plaatst. Vandaar hebb<strong>en</strong> vele zich<br />

voor geloovers in d<strong>en</strong> Bijbel uitgev<strong>en</strong>de person<strong>en</strong>. de stelling aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, dat de<br />

scheppingsdag<strong>en</strong> onbepaalde tijdperk<strong>en</strong> voorstell<strong>en</strong>. {PEP 95.2}<br />

De aardkunde kan niets te di<strong>en</strong> opzichte buit<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Bijbel bewijz<strong>en</strong>. Die de g<strong>en</strong>oemde<br />

ontdekking<strong>en</strong> met zoo veel vertrouw<strong>en</strong> aannem<strong>en</strong>, wet<strong>en</strong> niet hoe groot de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong>, de dier<strong>en</strong>,<br />

<strong>en</strong> de boom<strong>en</strong> voor d<strong>en</strong> zondvloed war<strong>en</strong>; ev<strong>en</strong>min welke groote verandering<strong>en</strong> er sinds di<strong>en</strong><br />

plaats gehad hebb<strong>en</strong>. Onteg<strong>en</strong>zeggelijk getuig<strong>en</strong> de gevond<strong>en</strong>e overblijfsel<strong>en</strong> t<strong>en</strong> gunste van<br />

toestand<strong>en</strong>, die zeer veel van de teg<strong>en</strong>woordige verschill<strong>en</strong>; maar wij moet<strong>en</strong> de Schrift<br />

raadpleg<strong>en</strong> aangaande d<strong>en</strong> tijd, wanneer zij bestond<strong>en</strong>. De geschied<strong>en</strong>is van d<strong>en</strong> zondvloed<br />

verspreidt licht over e<strong>en</strong>e gebeurt<strong>en</strong>is, die de aardkunde nooit had kunn<strong>en</strong> oploss<strong>en</strong>. De groote<br />

m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong>, dier<strong>en</strong>, <strong>en</strong> boom<strong>en</strong> van Noachs tijd zijn bedolv<strong>en</strong>, <strong>en</strong> op deze wijze bevestig<strong>en</strong> die<br />

van tijd tot tijd ontdekte overblijfsel<strong>en</strong>, dat zij door d<strong>en</strong> zondvloed omgekom<strong>en</strong> zijn. Gods<br />

bedoeling is ons geloof in de Heilige Schrift door die ontdekking<strong>en</strong> te versterk<strong>en</strong>; maar<br />

t<strong>en</strong>gevolge van hunne drogred<strong>en</strong><strong>en</strong> begaan de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> thans dezelfde fout, welke m<strong>en</strong> vóór<br />

d<strong>en</strong> zondvloed beging, — door misbruik word<strong>en</strong> de zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> in e<strong>en</strong><strong>en</strong> vloek veranderd. {PEP<br />

95.3}<br />

Satans toeleg is om de fabels van het ongeloof aannemelijk te mak<strong>en</strong>; door dit middel kan<br />

hij Gods wet, schoon in zich zelf duidelijk, verduister<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> tot verzet teg<strong>en</strong> ‘s<br />

Heer<strong>en</strong> heerschappij aanporr<strong>en</strong>. Voornamelijk valt hij het vierde gebod aan, omdat hetzelve ons<br />

zoo duidelijk naar d<strong>en</strong> lev<strong>en</strong>d<strong>en</strong> God verwijst, die de schepper van d<strong>en</strong> hemel <strong>en</strong> de aarde is.<br />

{PEP 96.1}<br />

M<strong>en</strong> is er steeds over uit om de schepping aan e<strong>en</strong>e natuurlijke ontwikkeling toe te<br />

schrijv<strong>en</strong>: er zijn zelfs vele belijders, die zulks in stede van het getuig<strong>en</strong>is der Schrift geloov<strong>en</strong>.<br />

Insgelijks zijn er vel<strong>en</strong>, die zich teg<strong>en</strong> het onderzoek der profetieën kant<strong>en</strong>, voornamelijk teg<strong>en</strong><br />

die van Daniël <strong>en</strong> de Op<strong>en</strong>baring, omred<strong>en</strong> zij ze als onverstaanbaar beschouw<strong>en</strong>; daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong><br />

drink<strong>en</strong> zij de bespiegeling<strong>en</strong> der aardkundig<strong>en</strong> gulzig in. Maar indi<strong>en</strong> het geop<strong>en</strong>baarde zoo<br />

moeilijk te begrijp<strong>en</strong> is, hoe kan m<strong>en</strong> zich zelv<strong>en</strong> dan gelijk blijv<strong>en</strong> door veronderstelling<strong>en</strong> aan<br />

te nem<strong>en</strong>, die niet op e<strong>en</strong>e op<strong>en</strong>baring berust<strong>en</strong>? {PEP 96.2}<br />

“De verborg<strong>en</strong>e ding<strong>en</strong> zijn voor d<strong>en</strong> Heere, onz<strong>en</strong> God; maar de geop<strong>en</strong>baarde zijn voor<br />

ons <strong>en</strong> voor onze kinder<strong>en</strong> tot in eeuwigheid.”4 God heeft het d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch niet geop<strong>en</strong>baard op<br />

welke wijze Hij Zijn werk verricht heeft; ‘s m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> verstand kan Zijne verborg<strong>en</strong>hed<strong>en</strong> niet<br />

doorgrond<strong>en</strong>. Zijne almacht is voor ons ev<strong>en</strong> onbevattelijk als Zijn bestaan. {PEP 96.3}<br />

Door middel van de kunst<strong>en</strong> <strong>en</strong> de wet<strong>en</strong>schapp<strong>en</strong> heeft Hij e<strong>en</strong> groot licht over de wereld<br />

do<strong>en</strong> opgaan; doch als de geleerd<strong>en</strong> die onderwerp<strong>en</strong> <strong>en</strong>kel van e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>schelijk standpunt<br />

beschouw<strong>en</strong>, dan gerak<strong>en</strong> zij tot verkeerde gevolgtrekking<strong>en</strong>. Er steekt zeker ge<strong>en</strong> kwaad in<br />

gissing<strong>en</strong>, die de beslistelijk uitgedrukte waarhed<strong>en</strong> der Schrift niet wedersprek<strong>en</strong>; maar die de<br />

oorzak<strong>en</strong> voor de schepping buit<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Bijbel om zoek<strong>en</strong>, drijv<strong>en</strong> zonder kaart <strong>en</strong> kompas op<br />

58


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

e<strong>en</strong> onbek<strong>en</strong>d<strong>en</strong> oceaan. Onafhankelijk van de leiding van Gods Woord, gerak<strong>en</strong> de schranderste<br />

kopp<strong>en</strong> in de war in hun pog<strong>en</strong> om de raadsel<strong>en</strong> der wet<strong>en</strong>schap op te loss<strong>en</strong>. Vermits de<br />

Schepper <strong>en</strong> Zijne werk<strong>en</strong> hun begrip oneindig te bov<strong>en</strong> gaan, kunn<strong>en</strong> zij ze ook niet door d<strong>en</strong><br />

regel der natuur uitlegg<strong>en</strong>, <strong>en</strong> uit di<strong>en</strong> hoofde beschouw<strong>en</strong> zij de Bijbelsche geschied<strong>en</strong>is als<br />

onvertrouwbaar. En wie de onfeilbaarheid van het Oude <strong>en</strong> het Nieuwe Testam<strong>en</strong>t betwijfelt,<br />

komt er ook weldra toe om Gods bestaan in twijfel te trekk<strong>en</strong>; op deze wijze bet anker verlor<strong>en</strong><br />

hebb<strong>en</strong>de, strand<strong>en</strong> zij t<strong>en</strong> laatste op de rots<strong>en</strong> van het ongeloof. {PEP 96.4}<br />

Zulke m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> miss<strong>en</strong> de e<strong>en</strong>voudigheid des geloofs. M<strong>en</strong> moet e<strong>en</strong> vast vertrouw<strong>en</strong> in<br />

het onvoorwaardelijk gezag van de Schrift hebb<strong>en</strong>. De Bijbel moet niet aan de m<strong>en</strong>schelijke<br />

wet<strong>en</strong>schap getoetst word<strong>en</strong>. De wet<strong>en</strong>schap is e<strong>en</strong> onvertrouwbare gids. De twijfelaars, die<br />

Gods Woord met e<strong>en</strong> zucht van spitsvondigheid lez<strong>en</strong>, mog<strong>en</strong>, weg<strong>en</strong>s misverstand, verme<strong>en</strong><strong>en</strong>,<br />

dat de wet<strong>en</strong>schap <strong>en</strong> de op<strong>en</strong>baring onvermijdelijk tót teg<strong>en</strong>overgestelde conclusies leid<strong>en</strong>; e<strong>en</strong><br />

onpartijdig onderzoek zal echter aan het licht br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, dat er harmonie bestaat. Mozes werd door<br />

Gods Geest onder het schrijv<strong>en</strong> gedrev<strong>en</strong>; bijgevolg kan e<strong>en</strong>e zuivere natuurkunde onmogelijk<br />

iets daarmede in strijd staande voor waarheid uitgev<strong>en</strong>. Alle waarheid, hetzij aan de natuur of<br />

aan de op<strong>en</strong>baring ontle<strong>en</strong>d, komt in elk opzicht met zich zelve overe<strong>en</strong>. {PEP 97.1}<br />

In Gods Woord word<strong>en</strong> vele vrag<strong>en</strong> aangeroerd, die de schranderste geleerd<strong>en</strong> niet<br />

beantwoord<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong>. Onze aandacht wordt daarbij bepaald, opdat wij verstaan zoud<strong>en</strong> hoeveel<br />

er is, zelfs onder de alledaagsche ding<strong>en</strong>, dat door het beperkte verstand van d<strong>en</strong> wijst<strong>en</strong> niet<br />

begrep<strong>en</strong> wordt. {PEP 97.2}<br />

Ev<strong>en</strong>wel wan<strong>en</strong> de geleerd<strong>en</strong>, dat zij Gods wijsheid doorgrond<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hetge<strong>en</strong> Hij gedaan<br />

heeft, of do<strong>en</strong> kan, begrijp<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong>. In ‘t algeme<strong>en</strong> gelooft m<strong>en</strong>, dat Hij aan Zijne eig<strong>en</strong>e wett<strong>en</strong><br />

gebond<strong>en</strong> is. Zijn bestaan wordt of gelooch<strong>en</strong>d of misk<strong>en</strong>d, of m<strong>en</strong> waant alles te kunn<strong>en</strong><br />

verklar<strong>en</strong>, tot het werk van d<strong>en</strong> Geest op het hart toe; Zijn naam <strong>en</strong> macht word<strong>en</strong> niet door h<strong>en</strong><br />

geëerbiedigd. Het bov<strong>en</strong>natuurlijke wordt door h<strong>en</strong> verworp<strong>en</strong>, wijl zij Gods wett<strong>en</strong> niet<br />

begrijp<strong>en</strong> noch de oneindige macht, waardoor Zijn<strong>en</strong> wil t<strong>en</strong> uitvoer gebracht wordt. Onder de<br />

b<strong>en</strong>aming “natuurwett<strong>en</strong>” verstaat m<strong>en</strong> gewoonlijk alles, wat m<strong>en</strong> aangaande de wett<strong>en</strong>,<br />

waardoor de natuur beheerscht wordt, ontdekt heeft; doch hoe beperkt is hunne k<strong>en</strong>nis, <strong>en</strong> hoe<br />

uitgestrekt het veld, waarop de Schepper in harmonie met Zijne geord<strong>en</strong>de wett<strong>en</strong> werk<strong>en</strong> kan,<br />

<strong>en</strong> toch hoe oneindig ver gaat dit alles het begrip van eindige wez<strong>en</strong>s te bov<strong>en</strong>. Vel<strong>en</strong> leer<strong>en</strong>, dat<br />

het stof lev<strong>en</strong>skracht bezit, — dat zekere eig<strong>en</strong>schapp<strong>en</strong> aan hetzelve zijn medegedeeld, <strong>en</strong> het<br />

zich nu door die meêgedeelde kracht ontwikkel<strong>en</strong> moet; m<strong>en</strong> wil, dat de natuur volg<strong>en</strong>s zekere,<br />

door God zelfs onveranderlijke, wett<strong>en</strong> werkt. Zulke wet<strong>en</strong>schap vindt ge<strong>en</strong> steun in de Schrift,<br />

<strong>en</strong> is bijgevolg verwerpelijk. De natuur staat in di<strong>en</strong>st van haar Schepper. God vernietigt Zijne<br />

wett<strong>en</strong> niet, ev<strong>en</strong>min handelt Hij in strijd daarmede; Hij gebruikt ze steeds als Zijne middel<strong>en</strong>.<br />

De natuur getuigt, dat er e<strong>en</strong> bestuurder, e<strong>en</strong>e teg<strong>en</strong>woordigheid, e<strong>en</strong> werk<strong>en</strong>d beginsel is, welke<br />

door hare wett<strong>en</strong> werkt. De Vader <strong>en</strong> de Zoon werk<strong>en</strong> voortdur<strong>en</strong>d in de natuur. Jezus zegt:<br />

“Mijn Vader werkt tot nu toe, <strong>en</strong> Ik werk ook.”5 {PEP 97.3}<br />

59


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

In d<strong>en</strong> lofzang der Leviet<strong>en</strong>, welke in Nehemia geboekt staat, lez<strong>en</strong> wij: “Gij zijt de Heere<br />

alle<strong>en</strong>, Gij hebt gemaakt d<strong>en</strong> hemel, d<strong>en</strong> hemel der hemel<strong>en</strong>, <strong>en</strong> al hun heir, de aarde <strong>en</strong> wat<br />

daarop is, de zeeën <strong>en</strong> al wat daarin is, <strong>en</strong> Gij maakt die all<strong>en</strong> lev<strong>en</strong>d.”6 Wat de schepping der<br />

aarde aanbelangt, Gods werk is volbracht: want “Zijne werk<strong>en</strong> zijn van de grondlegging der<br />

wereld af al volbracht.”7 Maar Zijne almacht wordt nog uitgeoef<strong>en</strong>d in het onderhoud<strong>en</strong> van<br />

alles. De polsklopping<strong>en</strong> <strong>en</strong> de ademhaling<strong>en</strong> dank<strong>en</strong> hunne voortdur<strong>en</strong>de werking niet aan e<strong>en</strong>e<br />

eerste mechanische beweging, die door e<strong>en</strong>e inw<strong>en</strong>dige kracht voortgezet wordt; maar elke<br />

ademhaling <strong>en</strong> elke polsslag getuigt van de zich over alles uitstrekk<strong>en</strong>de liefde van Hem in wi<strong>en</strong><br />

“wij lev<strong>en</strong>, <strong>en</strong> beweg<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zijn.”8 Het is niet uit eig<strong>en</strong> kracht, dat de aarde jaar op jaar hare<br />

zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> voortbr<strong>en</strong>gt <strong>en</strong> hare omw<strong>en</strong>teling<strong>en</strong> rond de zon volbr<strong>en</strong>gt. Gods hand bestuurt de<br />

planet<strong>en</strong> <strong>en</strong> doet h<strong>en</strong> niet wankel<strong>en</strong> op hunne pad<strong>en</strong> door d<strong>en</strong> hemel. Hij is het, “die in getal hun<br />

heir voortb<strong>en</strong>gt; die ze alle bij name roept, van wege de grootheid Zijner kracht<strong>en</strong>, <strong>en</strong> omdat Hij<br />

sterk van vermog<strong>en</strong> is, <strong>en</strong> er wordt niet één gemist.”9 Door Zijne kracht groei<strong>en</strong> de plant<strong>en</strong>,<br />

kom<strong>en</strong> de blader<strong>en</strong> te voorschijn <strong>en</strong> ontluik<strong>en</strong> de bloem<strong>en</strong>. Hij “doet het gras op de berg<strong>en</strong><br />

uitspruit<strong>en</strong>,” <strong>en</strong> maakt de dal<strong>en</strong> vruchtbaar.10 Al het gedierte des wouds wordt door Hem<br />

gespijsi,11 <strong>en</strong> alle lev<strong>en</strong>de schepsel<strong>en</strong>, van het kleinste insekt af tot d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch toe, zijn<br />

dagelijksch van Zijne voorzi<strong>en</strong>igheid afhankelijk. De Psalmist drukt dit schoon uit, waar hij zegt:<br />

“Zij all<strong>en</strong> wacht<strong>en</strong> op U, . . . geeft Gij ze hun, zij vergader<strong>en</strong> ze; doet Gij uwe hand op<strong>en</strong>, zij<br />

word<strong>en</strong> met goed verzadigd.”12 De elem<strong>en</strong>t<strong>en</strong> staan onder Zijn bestuur; Hij bedekt d<strong>en</strong> hemel<br />

met wolk<strong>en</strong>, <strong>en</strong> geeft der aarde reg<strong>en</strong>. “Hij geeft sneeuw als wol; Hij strooit d<strong>en</strong> rijm als asch.”<br />

Als Hij Zijne stem geeft, zoo is er e<strong>en</strong> gedruisch van water<strong>en</strong> in d<strong>en</strong> hemel, <strong>en</strong> Hij doet de<br />

damp<strong>en</strong> opklimm<strong>en</strong> van het einde der aarde: Hij maakt de bliksem<strong>en</strong> met d<strong>en</strong> reg<strong>en</strong>, <strong>en</strong> doet d<strong>en</strong><br />

wind voortkom<strong>en</strong> uit Zijne schatkamer<strong>en</strong>.”13 {PEP 98.1}<br />

God is de oorsprong van alles. Alle ware wet<strong>en</strong>schap harmonieert met Zijne werk<strong>en</strong>; <strong>en</strong><br />

elke rechtschap<strong>en</strong>e opvoeding leidt tot gehoorzaamheid aan Zijn gezag. De wet<strong>en</strong>schap br<strong>en</strong>gt<br />

nieuwe wonder<strong>en</strong> aan het licht; zij neemt e<strong>en</strong> hooge vlucht, <strong>en</strong> doorzoekt de diept<strong>en</strong>; haar<br />

onderzoek kan echter niets strijdigs met de Goddelijke op<strong>en</strong>baring ontdekk<strong>en</strong>. De onkunde moge<br />

e<strong>en</strong> verkeerd begrip van God zoek<strong>en</strong> te stav<strong>en</strong> door zich op de wet<strong>en</strong>schap te beroep<strong>en</strong>; maar het<br />

boek der natuur <strong>en</strong> het geschrev<strong>en</strong> Woord legg<strong>en</strong> elkander uit. Op deze wijze word<strong>en</strong> wij er toe<br />

gebracht d<strong>en</strong> Schepper te aanbidd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Zijn Woord met e<strong>en</strong> verstandig vertrouw<strong>en</strong> aan te<br />

nem<strong>en</strong>. {PEP 99.1}<br />

Ge<strong>en</strong> eindig verstand kan het bestaan, de kracht, de wijsheid, of de werk<strong>en</strong> van d<strong>en</strong><br />

Oneindige t<strong>en</strong> volle doorgrond<strong>en</strong>. De gewijde schrijver vraagt: “Zult gij de onderzoeking Gods<br />

vind<strong>en</strong>? zult gij tot de volmaaktheid toe d<strong>en</strong> Almachtige vind<strong>en</strong>? Zij is als de hoogt<strong>en</strong> der<br />

nemel<strong>en</strong>, wat kunt gij do<strong>en</strong>? dieper dan de hel, wat kunt gij wet<strong>en</strong>? Langer dan de aarde is hare<br />

maat, <strong>en</strong> breeder dan de zee.”14 De schranderst<strong>en</strong> op aarde kunn<strong>en</strong> God niet doorgrond<strong>en</strong>. Door<br />

onophoudelijk navorsch<strong>en</strong> <strong>en</strong> voortdur<strong>en</strong>d leer<strong>en</strong> blijft m<strong>en</strong> nog oneindig ver van de volmaakte<br />

k<strong>en</strong>nis verwijderd. {PEP 99.2}<br />

60


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Desnietteg<strong>en</strong>staande getuigt de schepping van Gods almacht <strong>en</strong> goedheid, “De hemel<strong>en</strong><br />

vertell<strong>en</strong> Gods eer, <strong>en</strong> het uitspansel ver-kondigt Zijner hand<strong>en</strong>werk.”15 Wie het geschrev<strong>en</strong><br />

Woord tot zijn<strong>en</strong> leidsman neemt, zal ervar<strong>en</strong>, dat de wet<strong>en</strong>schap hem tot e<strong>en</strong> beter begrip van<br />

God zal leid<strong>en</strong>. “Want Zijne onzi<strong>en</strong>lijke ding<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, van de schepping der wereld aan, uit de<br />

schepsel<strong>en</strong> verstaan <strong>en</strong> doorzi<strong>en</strong>, beide Zijne eeuwige kracht <strong>en</strong> Goddelijkheid.”16 {PEP 99.3}<br />

61


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 10—De Tor<strong>en</strong> van Babel.<br />

OM de aarde, welke van haar zedelijk verderf door d<strong>en</strong> zondvloed gereinigd was, weder te<br />

bevolk<strong>en</strong>, had God het huisgezin van Noach bewaard, van hetwelk Hij getuide: “U heb Ik gezi<strong>en</strong><br />

rechtvaardig voor mijn aangezicht in dit geslacht.”1 Desnietteg<strong>en</strong>staande begon zich weldra in<br />

Noachs drie zon<strong>en</strong> te ontwikkel<strong>en</strong>,, wat de wereld vóór d<strong>en</strong> zondvloed gek<strong>en</strong>merkt had. In Sem,.<br />

Cham, <strong>en</strong> Jafeth, de voortplanters van het m<strong>en</strong>schelijke ras, werd het karakter hunner<br />

nakomeling<strong>en</strong> voorafgeschaduwd. {PEP 100.1}<br />

Kracht<strong>en</strong>s e<strong>en</strong>e Goddelijke ingeving voorspelde Noach de geschied<strong>en</strong>is der drie groote<br />

volksstamm<strong>en</strong>, die uit die drie zon<strong>en</strong> voortkom<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong>. De linie van Cham naspor<strong>en</strong>de,<br />

profeteerde hij aldus van di<strong>en</strong>s zoon: “Vervloekt zij Kanaan; e<strong>en</strong> knecht der knecht<strong>en</strong> zij hij<br />

zijn<strong>en</strong> broeder<strong>en</strong>!”2 Chams onnatuurlijke misdaad bewees, dat de kinderlijke eerbied reeds lang<br />

uit zijn hart gewek<strong>en</strong> was; de goddeloosheid <strong>en</strong> laagheid van zijne karaktertrekk<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> op<br />

Kanaan <strong>en</strong> zijne nakomeling<strong>en</strong> overgeplant, die dan ook van wege hunne voortdur<strong>en</strong>de<br />

goddelooshed<strong>en</strong> het oordeel Gods hebb<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> drag<strong>en</strong>. {PEP 100.2}<br />

Daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> betoond<strong>en</strong> Sem <strong>en</strong> Jafeth eerbied voor hunn<strong>en</strong> vader te bezitt<strong>en</strong>, <strong>en</strong> derhalve<br />

ook voor de Goddelijke inzetting<strong>en</strong>. E<strong>en</strong> betere toekomst werd hun voorspeld, achtervolg<strong>en</strong>s<br />

deze woord<strong>en</strong>: “Gezeg<strong>en</strong>d zij de Heere, de God van Sem; <strong>en</strong> Kanaan zij hem e<strong>en</strong> knecht. God<br />

breide Jafeth uit, <strong>en</strong> hij wone in Sems t<strong>en</strong>t<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Kanaan zij hem e<strong>en</strong> knecht!” Uit de linie van<br />

Sem zou het verkoz<strong>en</strong> bondsvolk <strong>en</strong> de Verlosser voortkom<strong>en</strong>. Jehova was de God van Sem. Uit<br />

hem zoud<strong>en</strong> Abraham <strong>en</strong> de kinder<strong>en</strong> Israels spruit<strong>en</strong>, waardoor Christus kom<strong>en</strong> zou.<br />

“Welgelukzalig is het volk, wi<strong>en</strong>s God de Heere is.”3 En Jafeth zou in Sems t<strong>en</strong>t<strong>en</strong> won<strong>en</strong>. In<br />

de zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> des evangelies zoud<strong>en</strong> Jafeths nakomeling<strong>en</strong> in ‘t bijzonder deel<strong>en</strong>. {PEP 100.3}<br />

Kanaans afstammeling<strong>en</strong> zijn tot d<strong>en</strong> laagst<strong>en</strong> trap van het Heid<strong>en</strong>dom vervall<strong>en</strong>. Schoon<br />

de profetische vloek h<strong>en</strong> tot slavernij gedoemd had, zoo werd dit oordeel eeuw<strong>en</strong> later eerst<br />

voltrokk<strong>en</strong>. God verdroeg hunne goddeloosheid <strong>en</strong> verdorv<strong>en</strong>heid, totdat Zijne<br />

verdraagzaamheid t<strong>en</strong> einde was. To<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> zij ontbloot <strong>en</strong> slav<strong>en</strong> van Sem <strong>en</strong> Jafeths<br />

nakomeling<strong>en</strong> gemaakt. {PEP 101.1}<br />

Noachs profetie was ge<strong>en</strong> willekeurige vervloeking noch begunstiging. Het lot <strong>en</strong> het<br />

karakter zijner zon<strong>en</strong> werd er niet door bevestigd. Het was slechts e<strong>en</strong>e aanzegging van het<br />

gevolg van hunn<strong>en</strong> wandel <strong>en</strong> van het door hun ontwikkeld karakter. Het was e<strong>en</strong>e aanzegging<br />

wat God do<strong>en</strong> zou, indi<strong>en</strong> hunne nakomeling<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> ander<strong>en</strong> weg insloeg<strong>en</strong>. Gewoonlijk erv<strong>en</strong><br />

kinder<strong>en</strong> de g<strong>en</strong>eigdhed<strong>en</strong> <strong>en</strong> d<strong>en</strong> aard hunner ouders over, <strong>en</strong> volg<strong>en</strong> daarbij nog hun voorbeeld;<br />

derhalve bedrijft het e<strong>en</strong>e geslacht na het andere de zond<strong>en</strong> zijner voorvader<strong>en</strong>. Op deze wijze<br />

werd de laagheid <strong>en</strong> de oneerbiedigheid van Cham op zijne nakomeling<strong>en</strong> overgeplant, <strong>en</strong><br />

hebb<strong>en</strong> zij d<strong>en</strong> vloek over zich behaald. “E<strong>en</strong> e<strong>en</strong>ig zondaar verderft veel goeds.”4 {PEP 101.2}<br />

Hoe rijkelijk werd Sems eerbied voor zijn<strong>en</strong> vader daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> beloond; <strong>en</strong> welk e<strong>en</strong><br />

schitter<strong>en</strong>de linie van heilige mann<strong>en</strong> is uit zijne nakomeling<strong>en</strong> voortgekom<strong>en</strong>! “De Heere k<strong>en</strong>t<br />

62


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

de dag<strong>en</strong> der oprecht<strong>en</strong>;” “<strong>en</strong> zijn zaad is tot zeg<strong>en</strong>ing.”5 “Gij zult dan wet<strong>en</strong>, dat de Heere, uw<br />

God, die God is, die getrouwe God, welke het verbond <strong>en</strong> de weldadigheid houdt di<strong>en</strong>, die Hem<br />

liefhebb<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Zijne gebod<strong>en</strong> houd<strong>en</strong>, tot in duiz<strong>en</strong>d geslacht<strong>en</strong>.”6 {PEP 101.3}<br />

E<strong>en</strong> tijd lang blev<strong>en</strong> Noachs nakomeling<strong>en</strong> in d<strong>en</strong> omtrek won<strong>en</strong>, waar de ark zich vastgezet<br />

had. Te gelijker tijd, dat zij verm<strong>en</strong>igvuldigd<strong>en</strong>, kwam uit afval scheuring voort. Die e<strong>en</strong>e<br />

g<strong>en</strong>eigdheid bezat<strong>en</strong> om God te verget<strong>en</strong> <strong>en</strong> zich aan de beteugeling Zijner wet te onttrekk<strong>en</strong>,<br />

gevoeld<strong>en</strong> zich steeds gekweld door de leer <strong>en</strong> het voorbeeld hunner godvreez<strong>en</strong>de metgezell<strong>en</strong>:<br />

zij beslot<strong>en</strong> dan eindelijk zich van h<strong>en</strong> te scheid<strong>en</strong>. Di<strong>en</strong>overe<strong>en</strong>komstig reisd<strong>en</strong> zij naar de<br />

vlakt<strong>en</strong> van Sinear, aan de oevers van d<strong>en</strong> Eufraat geleg<strong>en</strong>. Zij werd<strong>en</strong> door de schoone ligging<br />

des lands <strong>en</strong> de vruchtbaarheid van d<strong>en</strong> bodem bekoord; op deze vlakte beslot<strong>en</strong> zij zich daarom<br />

metterwoon te vestig<strong>en</strong>. {PEP 101.4}<br />

Zij beslot<strong>en</strong> hier ook e<strong>en</strong>e stad te bouw<strong>en</strong>, <strong>en</strong> in dezelve e<strong>en</strong><strong>en</strong> tor<strong>en</strong> van wereld-beroemde<br />

hoogte. Door deze onderneming<strong>en</strong> dacht m<strong>en</strong> de verspreiding van het volk te voorkom<strong>en</strong>. God<br />

had d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch gebod<strong>en</strong> zich op aarde te verm<strong>en</strong>igvuldig<strong>en</strong> <strong>en</strong> haar te onderwerp<strong>en</strong>; maar deze<br />

tor<strong>en</strong>bouwers vormd<strong>en</strong> het plan om hunne maatschappij tot één lichaam te bewar<strong>en</strong>, <strong>en</strong> alzoo<br />

e<strong>en</strong> koninkrijk te sticht<strong>en</strong>, hetwelk eindelijk wereldwijd zijn zou. Dan zou die stad de hoofdstad<br />

van het rijk zijn; hare heerlijkheid zou der wereld bewondering <strong>en</strong> aanbidding inboezem<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

hare stichters beroemd mak<strong>en</strong>. De prachtige tor<strong>en</strong>, welks opperste tot aan d<strong>en</strong> hemel reikte, zou<br />

t<strong>en</strong> ged<strong>en</strong>kzuil van de macht <strong>en</strong> de wijsheid zijner bouwers di<strong>en</strong><strong>en</strong>, <strong>en</strong> hunn<strong>en</strong> roem tot aan het<br />

laatste geslacht voortplant<strong>en</strong>. {PEP 101.5}<br />

Zoodra e<strong>en</strong> gedeelte van d<strong>en</strong> tor<strong>en</strong> klaar was, nam<strong>en</strong> de bouwers er intrek in; andere zeer<br />

prachtig versierde vertrekk<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> aan d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st hunner afgod<strong>en</strong> gewijd. Het volk verheugde<br />

zich in zijn voorspoed, prees de god<strong>en</strong> van goud <strong>en</strong> zilver, <strong>en</strong> kantte zich teg<strong>en</strong> Hem, die over<br />

d<strong>en</strong> hemel <strong>en</strong> de aarde regeert. E<strong>en</strong>sklaps kwam er echter stilstand in het werk, dat met zulk goed<br />

gevolg was doorgezet. Engel<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> gezond<strong>en</strong> om de plann<strong>en</strong> der bouwers te verijdel<strong>en</strong>. De<br />

tor<strong>en</strong> had alreede e<strong>en</strong>e groote hoogte bereikt, zoodat de bouwlied<strong>en</strong> bov<strong>en</strong> hunne bevel<strong>en</strong> niet<br />

langer aan de arbeiders b<strong>en</strong>ed<strong>en</strong> gev<strong>en</strong> kond<strong>en</strong>: om dit te verhelp<strong>en</strong>, werd<strong>en</strong> mann<strong>en</strong> op zekere<br />

afstand<strong>en</strong> geplaatst, die elkander de bestelling<strong>en</strong> voor de b<strong>en</strong>oodigde material<strong>en</strong> <strong>en</strong> andere orders<br />

toeriep<strong>en</strong>. De taal nu dezer overbr<strong>en</strong>gers werd verward, zoodat m<strong>en</strong> dikwerf het<br />

teg<strong>en</strong>overgestelde van hetge<strong>en</strong> besteld was aanbracht. Hierop volgd<strong>en</strong> verwarring <strong>en</strong><br />

ontstelt<strong>en</strong>is. Het werk werd gestaakt. Er bestond ge<strong>en</strong>e harmonie noch sam<strong>en</strong>werking meer. De<br />

bouwlied<strong>en</strong> kond<strong>en</strong> zich niet begrijp<strong>en</strong> waar dat misverstand uit voortkwam, <strong>en</strong> in de woede<br />

hunner teleurstelling wierp de e<strong>en</strong>e de blaam op d<strong>en</strong> andere. Hun bond werd door twist <strong>en</strong><br />

doodslag verbrok<strong>en</strong>. Daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> gaf God Zijne afkeuring ook te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> door het bov<strong>en</strong>ste van<br />

d<strong>en</strong> tor<strong>en</strong> door d<strong>en</strong> bliksem te verniel<strong>en</strong>, zoodat het in puin op d<strong>en</strong> grond viel. Zij werd<strong>en</strong> gewaar,<br />

dat er e<strong>en</strong> God in d<strong>en</strong> hemel is, die de heerschappij over alles bezit. {PEP 102.1}<br />

Tot op di<strong>en</strong> tijd hadd<strong>en</strong> all<strong>en</strong> dezelfde taal gesprok<strong>en</strong>; doch voortaan verstond<strong>en</strong> zij elkander<br />

niet meer, <strong>en</strong> daarom scheidd<strong>en</strong> all<strong>en</strong>, die elkander verstond<strong>en</strong>, zich in kleine gezelschapp<strong>en</strong> af,<br />

<strong>en</strong> vertrokk<strong>en</strong> naar verschill<strong>en</strong>de oord<strong>en</strong>. “Alzoo verstrooide h<strong>en</strong> de Heere van daar over de<br />

63


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

gansche aarde: <strong>en</strong> zij hield<strong>en</strong> op de stad te bouw<strong>en</strong>.”7 Door deze verstrooiing werd de aarde<br />

bevolkt; <strong>en</strong> langs dez<strong>en</strong> weg bereikte God Zijn doel, ofschoon m<strong>en</strong> gedacht had Hem juist door<br />

dat middel te kunn<strong>en</strong> belett<strong>en</strong>. {PEP 102.2}<br />

Helaas! hoe veel verlor<strong>en</strong> zij er door, die zich teg<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Heer verzet hadd<strong>en</strong>. Zijn doel was,<br />

dat wanneer de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> zich op verschill<strong>en</strong>de plaats<strong>en</strong> als natiën vestigd<strong>en</strong>, zij er de k<strong>en</strong>nis<br />

van Zijn<strong>en</strong> wil zoud<strong>en</strong> voortplant<strong>en</strong>, opdat de navolg<strong>en</strong>de geslacht<strong>en</strong> zich in het licht der volle<br />

waarheid verheug<strong>en</strong> mocht<strong>en</strong>. Noach, de getrouwe prediker der gerechtigheid, leefde nog drie<br />

honderd <strong>en</strong> vijftig jar<strong>en</strong> na d<strong>en</strong> zondvloed, <strong>en</strong> Sem, vijf honderd jar<strong>en</strong>; hunne afstammeling<strong>en</strong><br />

hadd<strong>en</strong> derhalve e<strong>en</strong>e goede geleg<strong>en</strong>heid om met Gods inzetting<strong>en</strong> <strong>en</strong> de geschied<strong>en</strong>is der<br />

aartsvader<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>d te word<strong>en</strong>. Die waarhed<strong>en</strong> war<strong>en</strong> hun echter onsmakelijk; zij verlangd<strong>en</strong><br />

God niet in erk<strong>en</strong>t<strong>en</strong>is te houd<strong>en</strong>; daarbij kwam nog, dat zij, t<strong>en</strong>gevolge van de spraakverwarring,<br />

weinig verkeer hebb<strong>en</strong> kond<strong>en</strong> met deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die hun als leeraars hadd<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> di<strong>en</strong><strong>en</strong>. {PEP<br />

105.1}<br />

De tor<strong>en</strong>bouwers hadd<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> God gemurmureerd. In plaats van de g<strong>en</strong>ade aan Adam<br />

bewez<strong>en</strong> <strong>en</strong> het verbond met Noach in dankbare erk<strong>en</strong>t<strong>en</strong>is te houd<strong>en</strong>, klaagd<strong>en</strong> zij over Gods<br />

gestr<strong>en</strong>gheid, omdat het eerste paar uit Ed<strong>en</strong> verdrev<strong>en</strong> <strong>en</strong> de wereld door d<strong>en</strong> zondvloed<br />

verdelgd was geword<strong>en</strong>. Doch terwijl zij God van gestr<strong>en</strong>gheid <strong>en</strong> willekeur beschuldigd<strong>en</strong>,<br />

liet<strong>en</strong> zij zich d<strong>en</strong> voet van d<strong>en</strong> wreedst<strong>en</strong> tiran op d<strong>en</strong> nek zett<strong>en</strong>. Satans toeleg was om de<br />

offerand<strong>en</strong>, waardoor Christus’ dood afgeschaduwd werd, verachtelijk te mak<strong>en</strong>; <strong>en</strong> dewijl het<br />

volk reeds tot d<strong>en</strong> afgod<strong>en</strong>di<strong>en</strong>st vervall<strong>en</strong> was, zoo liet hij h<strong>en</strong> die offerand<strong>en</strong> naboots<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> hunne kinder<strong>en</strong> op de altar<strong>en</strong> hunner afgod<strong>en</strong> slacht<strong>en</strong>. Naar mate m<strong>en</strong> verder van<br />

God afweek, moest<strong>en</strong> de Goddelijke eig<strong>en</strong>schapp<strong>en</strong>, — rechtvaardigheid, reinheid, <strong>en</strong> liefde, —<br />

plaats mak<strong>en</strong> voor geweld, verdrukking, <strong>en</strong> brutaliteit. {PEP 105.2}<br />

De mann<strong>en</strong> van Babel hadd<strong>en</strong> zich voorg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> e<strong>en</strong> rijk te sticht<strong>en</strong>, hetwelk van God<br />

onafhankelijk zijn zou. Er war<strong>en</strong> echter nog sommig<strong>en</strong> onder h<strong>en</strong>, die de vreeze des Heer<strong>en</strong> nog<br />

niet geheel uit hunne hart<strong>en</strong> gebann<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>, maar die door het voorw<strong>en</strong>dsel der goddelooz<strong>en</strong><br />

war<strong>en</strong> misleid geword<strong>en</strong>. Ter wille van die getrouw<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> Gods oordeel<strong>en</strong> uitgesteld <strong>en</strong> d<strong>en</strong><br />

volke tijd verle<strong>en</strong>d om zijn waar karakter te op<strong>en</strong>bar<strong>en</strong>. Intusseh<strong>en</strong> probeerd<strong>en</strong> Gods kinder<strong>en</strong><br />

h<strong>en</strong> van hun voornem<strong>en</strong> af te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>; doch de massa vere<strong>en</strong>igde zich e<strong>en</strong>pariglijk in hare hemelterg<strong>en</strong>dè<br />

onderneming. War<strong>en</strong> zij echter niet belet geword<strong>en</strong>, zij zoud<strong>en</strong> de wereld van stonde<br />

aan weder totaal verdorv<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>. Hun bond bestond in rebellie; zij dacht<strong>en</strong> e<strong>en</strong> koninkrijk ter<br />

hunner zelfverheerlijking te sticht<strong>en</strong>, waarin God noch gezag noch eer hebb<strong>en</strong> zou. Was deze<br />

sam<strong>en</strong>zwering niet gefnuikt, e<strong>en</strong>e reuz<strong>en</strong>macht zou de gerechtigheid t<strong>en</strong> e<strong>en</strong><strong>en</strong> male verbann<strong>en</strong><br />

hebb<strong>en</strong>, <strong>en</strong> met haar zoud<strong>en</strong> vrede, geluk, <strong>en</strong> gerustheid van de aarde zijn verdw<strong>en</strong><strong>en</strong>. In plaats<br />

van de. Goddelijke inzetting<strong>en</strong>, die “heilig <strong>en</strong> rechtvaardig, <strong>en</strong> goed” zijn, wild<strong>en</strong> zij wett<strong>en</strong>, naar<br />

het goeddunk<strong>en</strong> van hunne eig<strong>en</strong>e booze <strong>en</strong> baatzuchtige hart<strong>en</strong>. {PEP 105.3}<br />

De godvreez<strong>en</strong>d<strong>en</strong> riep<strong>en</strong> tot d<strong>en</strong> Heere om Zijne tussch<strong>en</strong>komst. “To<strong>en</strong> kwam de Heere<br />

neder om te bezi<strong>en</strong> de stad <strong>en</strong> d<strong>en</strong> tor<strong>en</strong>, die de kinder<strong>en</strong> der m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> bouwd<strong>en</strong>.”8 Uit g<strong>en</strong>ade<br />

verijdelde Hij het plan der tor<strong>en</strong>bouwers, <strong>en</strong> verwoestte het ged<strong>en</strong>kteek<strong>en</strong> hunner vermetelheid.<br />

64


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Uit g<strong>en</strong>ade verwarde Hij hunne spraak, <strong>en</strong> beteugelde daardoor hunne ontworp<strong>en</strong>e rebellie. God<br />

gedraagt zich lankmoedig jeg<strong>en</strong>s ‘s m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> halsstarrigheid door hem e<strong>en</strong> ruime kans ter<br />

bekeering te gev<strong>en</strong>; ev<strong>en</strong>wel neemt Hij al zijne poging<strong>en</strong> van verzet teg<strong>en</strong> Zijne rechtvaardige<br />

<strong>en</strong> heilige wet in aanmerking. Nu <strong>en</strong> dan wordt de onzichtbare hand, die d<strong>en</strong> scepter der<br />

heerschappij houdt, ter belemmering van het kwaad uitgestrekt. Op e<strong>en</strong>e onmisk<strong>en</strong>bare wijze<br />

word<strong>en</strong> blijk<strong>en</strong> geleverd, dat de Schepper van ‘t heelal, de oneindige in wijsheid, liefde, <strong>en</strong><br />

waarheid, de alle<strong>en</strong>heerscher over hemel <strong>en</strong> aarde is, <strong>en</strong> dat niemand Zijn gezag straffeloos<br />

hoon<strong>en</strong> kan. {PEP 106.1}<br />

De raadslag<strong>en</strong> der tor<strong>en</strong>bouwers liep op schade <strong>en</strong> schande uit; De ged<strong>en</strong>kzuil hunner<br />

hoogmoed werd in e<strong>en</strong> ged<strong>en</strong>kteek<strong>en</strong> hunner dwaasheid verkeerd. Daar zijn er echter, die nog<br />

e<strong>en</strong> zelfd<strong>en</strong> weg bewandel<strong>en</strong>; zij vertrouw<strong>en</strong> op zich zelv<strong>en</strong>, <strong>en</strong> versmad<strong>en</strong> Gods wet. Satan<br />

dacht ook di<strong>en</strong>overe<strong>en</strong>komstig in d<strong>en</strong> hemel te handel<strong>en</strong>; Kain was met d<strong>en</strong>zelfd<strong>en</strong> geest bezield,<br />

to<strong>en</strong> hij zijn offer bracht. {PEP 106.2}<br />

De tor<strong>en</strong>bouwers lev<strong>en</strong> t<strong>en</strong> huidig<strong>en</strong> dage nog. De godlooch<strong>en</strong>aars verlat<strong>en</strong> zich op de<br />

gevolgtrekking<strong>en</strong> der wet<strong>en</strong>schap, <strong>en</strong> verwerp<strong>en</strong> het geop<strong>en</strong>baarde Woord van God. In hunne<br />

vermetelheid, veroordeel<strong>en</strong> zij ‘s Heer<strong>en</strong> zedelijke heerschappij; zij veracht<strong>en</strong> Zijne wet, <strong>en</strong><br />

boóg<strong>en</strong> op de g<strong>en</strong>oegzaamheid van de m<strong>en</strong>schelijk rede. En “omdat niet haastelijk het oordeel<br />

.over de booze daad geschiedt, daarom is het hart van de kinder<strong>en</strong> der m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> in h<strong>en</strong> vol om<br />

kwaad te do<strong>en</strong>.”9 {PEP 106.3}<br />

In de zich Christelijk noem<strong>en</strong>de wereld, verwerp<strong>en</strong> vel<strong>en</strong> de letterlijke leer der Schrift, <strong>en</strong><br />

verlat<strong>en</strong> zich op belijd<strong>en</strong>iss<strong>en</strong>, welke op speculatie <strong>en</strong> verleid<strong>en</strong>de fabel<strong>en</strong> berust<strong>en</strong>. Door die<br />

tor<strong>en</strong>s he<strong>en</strong> will<strong>en</strong> zij in d<strong>en</strong> hemel opklimm<strong>en</strong>. M<strong>en</strong> luistert naar de bekoorlijke<br />

welsprek<strong>en</strong>dheid, die hun diets maakt, dat de overtreder niet sterv<strong>en</strong> zal, <strong>en</strong> dat het houd<strong>en</strong> van<br />

Gods gebod<strong>en</strong> niet e<strong>en</strong> der voorwaard<strong>en</strong> ter verkrijging van de zaligheid is. Er zou e<strong>en</strong>heid zijn,<br />

als de belijders Gods maatstaf erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong> wild<strong>en</strong>: doch zoo lang de m<strong>en</strong>schelijke wijsheid bov<strong>en</strong><br />

Gods Woord geloofd wordt, zoo lang zal er verdeelheid bestaan. De verwarring uit de met<br />

elkander in strijd staande sect<strong>en</strong> <strong>en</strong> geloofsbelijd<strong>en</strong>iss<strong>en</strong> ontstaan, wordt te recht “Babylon”10<br />

g<strong>en</strong>oemd, <strong>en</strong> de profetie bestempelt de wereldschgezinde Christ<strong>en</strong><strong>en</strong> van d<strong>en</strong> laatst<strong>en</strong> tijd met<br />

di<strong>en</strong> titel. {PEP 106.4}<br />

Vel<strong>en</strong> zoek<strong>en</strong> hunn<strong>en</strong> hemel in rijkdom <strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong>. Zij “sprek<strong>en</strong> booselijk van verdrukking;<br />

zij sprek<strong>en</strong> uit de hoogte,” vertred<strong>en</strong> het recht met voet<strong>en</strong>, <strong>en</strong> versmad<strong>en</strong> Gods gezag. De<br />

hoogmoedig<strong>en</strong> mog<strong>en</strong> e<strong>en</strong> tijd lang de teugels in hand<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, <strong>en</strong> in al hunne onderneming<strong>en</strong><br />

slag<strong>en</strong>, doch t<strong>en</strong> laatste zull<strong>en</strong> zij zich teleurgesteld zi<strong>en</strong> <strong>en</strong> ell<strong>en</strong>de ondervind<strong>en</strong>. {PEP 107.1}<br />

De tijd voor Gods onderzoek is voor de deur. De Allerhoogste zal nederdal<strong>en</strong> om te zi<strong>en</strong><br />

wat de kinder<strong>en</strong> der m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> gebouwd hebb<strong>en</strong>. Zijne souvereiniteit zal op<strong>en</strong>baar, <strong>en</strong> de werk<strong>en</strong><br />

des hoogmoeds zull<strong>en</strong> vernederd word<strong>en</strong>. “De Heere schouwt uit d<strong>en</strong> hemel, <strong>en</strong> ziet alle<br />

m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong>kinder<strong>en</strong>; Hij ziet uit van Zijne vaste woonplaats op alle inwoners der aarde.” “De<br />

Heere vernietigt d<strong>en</strong> raad der Heid<strong>en</strong><strong>en</strong>, Hij breekt de gedacht<strong>en</strong> der volk<strong>en</strong>. Maar de raad des<br />

65


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Heer<strong>en</strong> bestaat in eeuwigheid, de gedacht<strong>en</strong> Zijns hart<strong>en</strong> van geslacht tot geslacht.”11 {PEP<br />

107.2}<br />

66


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 11—Abraham Wordt Geroep<strong>en</strong>.<br />

NA de verstrooiing werd de afgod<strong>en</strong>di<strong>en</strong>st bijna algeme<strong>en</strong>, <strong>en</strong> daarom liet God de verharde<br />

overtreders eindelijk aan hun eig<strong>en</strong> weg over, doch verkoos Abraham, uit het geslacht van Sem,<br />

om door hem de k<strong>en</strong>nis Zijner inzetting<strong>en</strong> aan de toekom<strong>en</strong>de geslacht<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>d te mak<strong>en</strong>.<br />

Abraham was te midd<strong>en</strong> van het Heid<strong>en</strong>dom <strong>en</strong> de bijgeloovigheid groot gebracht. Zelfs zijns<br />

vaders huisgezin, waarin de k<strong>en</strong>nis van God nog bewaard geblev<strong>en</strong> was, liet zich door d<strong>en</strong><br />

invloed meêslep<strong>en</strong>, <strong>en</strong> “hebb<strong>en</strong> andere god<strong>en</strong> gedi<strong>en</strong>d.”1 Het ware geloof was ev<strong>en</strong>wel nog niet<br />

uitgeroeid. God had nog e<strong>en</strong> overblijfsel, dat Hem di<strong>en</strong>de. Door Adam, Seth, Enoch,<br />

Methusalem, Noach, <strong>en</strong> Sem2 werd de op<strong>en</strong>baring van Zijn<strong>en</strong> wil, van tijd tot tijd, in e<strong>en</strong>e<br />

onafgebrok<strong>en</strong>e linie voortgeplant. Aan Terahs zoon werd dit heilig pand toevertrouwd. De<br />

afgod<strong>en</strong>di<strong>en</strong>st viel hem van alle kant<strong>en</strong> tevergeefs aan. Getrouw te midd<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> afval, hield<br />

hij zich met standvastigheid aan d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st van d<strong>en</strong> war<strong>en</strong> God. “De Heere is nabij all<strong>en</strong>, die<br />

Hem aanroep<strong>en</strong>, all<strong>en</strong>, die Hem aanroep<strong>en</strong> in der waarheid.”3 Hij op<strong>en</strong>baarde Zijn<strong>en</strong> wil aan<br />

Abraham, gaf hem e<strong>en</strong> zuiver begrip van wat Zijne wet vordert, alsmede van de zaligheid, welke<br />

Christus verwerv<strong>en</strong> zou. {PEP 108.1}<br />

Abraham ontving de belofte, die destijds zeer op prijs gesteld werd, dat hij de vader van e<strong>en</strong><br />

talrijk geslacht <strong>en</strong> zijne nakomeling<strong>en</strong> e<strong>en</strong> groot volk word<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong>: “En Ik zal u tot e<strong>en</strong> groot<br />

volk mak<strong>en</strong>, <strong>en</strong> u zeg<strong>en</strong><strong>en</strong>, <strong>en</strong> uw<strong>en</strong> naam groot mak<strong>en</strong>: <strong>en</strong> wees e<strong>en</strong> zeg<strong>en</strong>.” Hier werd de<br />

verzekering aantoegevoegd, welke eik<strong>en</strong> erfg<strong>en</strong>aam des geloofs dierbaar was, namelijk dat uit<br />

zijn geslacht de Verlosser der wereld voortkom<strong>en</strong> zou: “En in u zull<strong>en</strong> alle geslacht<strong>en</strong> des<br />

aardrijks gezeg<strong>en</strong>d word<strong>en</strong>.”4 Als eerste voorwaarde moest hij echter e<strong>en</strong>e proef des geloofs<br />

doorstaan; e<strong>en</strong>e offerande werd geëischt. {PEP 108.2}<br />

Abraham ontving bevel van God: “Ga gij uit uw land, <strong>en</strong> uit uwe maagschap, <strong>en</strong> uit uws<br />

vaders huis, naar het land, dat Ik u wijz<strong>en</strong> zal.”5 T<strong>en</strong> einde hij bekwaam mocht word<strong>en</strong> om e<strong>en</strong><br />

bewaarder der heilige orakel<strong>en</strong> te zijn, moest Abraham van zijne vroegere metgezell<strong>en</strong><br />

verwijderd word<strong>en</strong>. De invloed zijner maagschap <strong>en</strong> vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> zou nadeelig zijn voor de<br />

kweeking, welke God hem gev<strong>en</strong> wilde. Nu Abraham in e<strong>en</strong> bijzonder<strong>en</strong> zin met d<strong>en</strong> hemel in<br />

betrekking stond, moest hij in d<strong>en</strong> vreemde won<strong>en</strong>. Zijn karakter moest eig<strong>en</strong>aardig <strong>en</strong> van de<br />

wereld verschill<strong>en</strong>d zijn. Hij kon zijne handelwijze niet verklar<strong>en</strong>, zoodat zelfs zijne vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong><br />

haar niet begrijp<strong>en</strong> kond<strong>en</strong>. Geestelijke ding<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> geestelijk onderscheid<strong>en</strong> word<strong>en</strong>,<br />

vandaar begreep zijne afgodische familie zijne bedoeling<strong>en</strong> <strong>en</strong> handeling<strong>en</strong> niet. {PEP 109.1}<br />

“Door het geloof is Abraham, geroep<strong>en</strong> zijnde, gehoorzaam geweest om uit te gaan naar de<br />

plaats, die hij tot e<strong>en</strong> erfdeel ontvang<strong>en</strong> zou: <strong>en</strong> hij is uitgegaan, niet wet<strong>en</strong>de waar hij kom<strong>en</strong><br />

zou.”6 Abrahams volstrekte gehoorzaamheid is e<strong>en</strong> der uitstek<strong>en</strong>dste voorbeeld<strong>en</strong> van het<br />

geloof, welke in d<strong>en</strong> Bijbel geboekt staan. Voor hem was het geloof “e<strong>en</strong> vaste grond der ding<strong>en</strong>,<br />

die m<strong>en</strong> hoopt, <strong>en</strong> e<strong>en</strong> bewijs der zak<strong>en</strong>, die m<strong>en</strong> niet ziet.” Zich geheel <strong>en</strong> al op de Goddelijke<br />

belofte verlat<strong>en</strong>de, zonder dat hij de geringste uitw<strong>en</strong>dige verzekering bezat, dat zij zou word<strong>en</strong><br />

verwez<strong>en</strong>lijkt, verliet hij huis, maagschap, <strong>en</strong> geboorteplaats, <strong>en</strong> ging niet wet<strong>en</strong>de waarhe<strong>en</strong> de<br />

67


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Heer hem leid<strong>en</strong>,zou. “Door het geloof is hij e<strong>en</strong> inwoner geweest in het land der belofte, als in<br />

e<strong>en</strong> vreemd land, <strong>en</strong> heeft in tabernakel<strong>en</strong> gewoond, met Izaak <strong>en</strong> Jakob, die medeërfg<strong>en</strong>am<strong>en</strong><br />

war<strong>en</strong> derzelfde belofte.”7 {PEP 109.2}<br />

Dit was ge<strong>en</strong>e lichte beproeving, ge<strong>en</strong>e geringe opoffering, die hem afgevergd werd. Er<br />

bestond<strong>en</strong> sterke band<strong>en</strong> tussch<strong>en</strong> hem <strong>en</strong> zijn land <strong>en</strong> maagschap. Hij aarzelde ev<strong>en</strong>wel niet om<br />

te gehoorzam<strong>en</strong>. Hij had ge<strong>en</strong>e vrag<strong>en</strong> in te di<strong>en</strong><strong>en</strong> aangaande het land der belofte, — of de<br />

bodem vruchtbaar, het klimaat gezond, het e<strong>en</strong>e aang<strong>en</strong>ame omgeving, <strong>en</strong> goede geleg<strong>en</strong>hed<strong>en</strong><br />

ter verkrijging van rijkdom bezat. God had gesprok<strong>en</strong>, <strong>en</strong> nu pastte het zijn di<strong>en</strong>stknecht om te<br />

gehoorzam<strong>en</strong>; voor hem was het gelukkigste plekje op aarde de plaats, waar God hem hebb<strong>en</strong><br />

wilde. {PEP 109.3}<br />

Er zijn nog vel<strong>en</strong>, die ev<strong>en</strong> als Abraham beproefd word<strong>en</strong>, ‘s Heer<strong>en</strong> stem komt niet direkt<br />

van d<strong>en</strong> hemel tot h<strong>en</strong>, maar Hij roept h<strong>en</strong> door de prediking van Zijn Woord <strong>en</strong> door de leiding<br />

Zijner voorzi<strong>en</strong>igheid. Wellicht word<strong>en</strong> zij ook geroep<strong>en</strong> betrekking<strong>en</strong> van rijkdom <strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong><br />

vaarwel te zegg<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zich aan de geme<strong>en</strong>schap hunner bloedverwant<strong>en</strong> <strong>en</strong> andere dierbar<strong>en</strong> te<br />

onttrekk<strong>en</strong>, om het pad der zelfverlooch<strong>en</strong>ing, lijd<strong>en</strong> <strong>en</strong> opoffering te bewandel<strong>en</strong>. God heeft<br />

e<strong>en</strong>e taak voor dezulk<strong>en</strong>; hun zoud<strong>en</strong> het gemak des lev<strong>en</strong>s <strong>en</strong> de invloed van maagschap <strong>en</strong><br />

vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> in d<strong>en</strong> weg staan, <strong>en</strong> belemmer<strong>en</strong> in de ontwikkeling van de vereischte karaktertrekk<strong>en</strong>,<br />

waarvan hun welslag<strong>en</strong> afhankelijk is. Zij word<strong>en</strong> van onder m<strong>en</strong>schelijke hulp <strong>en</strong> invloed<br />

geroep<strong>en</strong>, <strong>en</strong> geleerd de behoefte aan Gods bijstand te gevoel<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zich op Hem te verlat<strong>en</strong>,<br />

opdat Hij aan h<strong>en</strong> geop<strong>en</strong>baard moge word<strong>en</strong>. Wie is gereed, zoodra de stem der Voorzi<strong>en</strong>igheid<br />

tot hem komt, zijne gekoesterde plann<strong>en</strong> <strong>en</strong> beminde metgezell<strong>en</strong> vaarwel te zegg<strong>en</strong>? Wie staat<br />

bereid nieuwe plicht<strong>en</strong> op zich te nem<strong>en</strong>, onbeproefd<strong>en</strong> arbeid te aanvaard<strong>en</strong>, Gods werk met<br />

vastberad<strong>en</strong>heid <strong>en</strong> blijmoedigheid te do<strong>en</strong>, <strong>en</strong> al zijne verliez<strong>en</strong> om Christus’ wil als winst te<br />

beschouw<strong>en</strong>? Die zulks kan do<strong>en</strong>, bezit het geloof van Abraham, <strong>en</strong> zal met hem deel<strong>en</strong> in “e<strong>en</strong><br />

gansch zeer uitnem<strong>en</strong>d eeuwig gewicht der heerlijkheid,” waarteg<strong>en</strong> “het lijd<strong>en</strong> dezes<br />

teg<strong>en</strong>woordig<strong>en</strong> tijds niet is te waardeer<strong>en</strong>.”8 {PEP 109.4}<br />

Des Hemels roepstem kwam tot Abraham, to<strong>en</strong> hij nog in “Ur der Chaldeën woonde,”9 <strong>en</strong><br />

gehoorzaam daaraan vertrok hij naar Haran. Tot dusver vergezelde zijns vaders huisgezin hem.<br />

Deze lied<strong>en</strong> war<strong>en</strong> ter zelfder tijd afgod<strong>en</strong>di<strong>en</strong>aars <strong>en</strong> aanbidders van d<strong>en</strong> war<strong>en</strong> God. Te dier<br />

plaats bleef Abraham tot d<strong>en</strong> dood van Terah toe. Doch van de begraafplaats zijns vaders werd<br />

hij door Goddelijke aanspraak vermaand voorwaarts te trekk<strong>en</strong>. Zijn broeder Nahor <strong>en</strong> di<strong>en</strong>s<br />

gezin kleefd<strong>en</strong> hunne woonplaats <strong>en</strong> de afgod<strong>en</strong> aan. Behalve Sara, zijne vrouw, <strong>en</strong> Lot, de zoon<br />

van Haran, die nu reeds lang dood was, verkoos niemand anders het pelgrimslev<strong>en</strong> van d<strong>en</strong><br />

patriarch. Het was ev<strong>en</strong>wel e<strong>en</strong> groot gezelschap, dat Mesopotamië verliet. Abraham bezat<br />

bereids groote kudd<strong>en</strong>, waarin de rijkdom der Oosterling<strong>en</strong> bestond, <strong>en</strong> hij zag zich omringd<br />

door e<strong>en</strong> groot getal di<strong>en</strong>stknecht<strong>en</strong> <strong>en</strong> aanhangers. Hij verliet het land zijner vader<strong>en</strong> voor<br />

altoos, derhalve nam hij alles mede, wat hij bezat “<strong>en</strong> al hunne have, die zij verworv<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>,<br />

<strong>en</strong> de ziel<strong>en</strong>, die zij verkreg<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> in Haran.”10 Hieronder war<strong>en</strong> er vel<strong>en</strong>, die hem uit<br />

uitnem<strong>en</strong>der beweegred<strong>en</strong><strong>en</strong> dan di<strong>en</strong>stbaarheid <strong>en</strong> eig<strong>en</strong>belang volgd<strong>en</strong>. {PEP 110.1}<br />

68


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Sichem was de eerste plaats, waar zij vertoefd<strong>en</strong>. In het eik<strong>en</strong>bosch More, geleg<strong>en</strong> in e<strong>en</strong>e<br />

uitgestrekte, grasrijke vallei, waarin olijfhov<strong>en</strong> <strong>en</strong> waterbronn<strong>en</strong> war<strong>en</strong>, tussch<strong>en</strong> de berg<strong>en</strong> Ebal<br />

<strong>en</strong> Gerizim sloeg Abraham zijne t<strong>en</strong>t<strong>en</strong> op. Het was e<strong>en</strong>e schoone <strong>en</strong> bevallige landstreek, waarin<br />

de patriarch zich had nedergezet, — “e<strong>en</strong> goed land, e<strong>en</strong> land van waterbek<strong>en</strong>, fontein<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

diept<strong>en</strong>, die in dal<strong>en</strong> <strong>en</strong> in berg<strong>en</strong> uitvliet<strong>en</strong>; e<strong>en</strong> land van tarwe <strong>en</strong> gerst, <strong>en</strong> wijnstokk<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

vijgeboom<strong>en</strong>, <strong>en</strong> granaatappel<strong>en</strong>; e<strong>en</strong> land van olierijke olijfboom<strong>en</strong>, <strong>en</strong> van honig.”11 E<strong>en</strong>e<br />

donkere schaduw rustte echter op de boschrijke berg<strong>en</strong> <strong>en</strong> vruchtbare dal<strong>en</strong> voor d<strong>en</strong> aanbidder<br />

van Jehova: want “de Kanaaniet<strong>en</strong> war<strong>en</strong> to<strong>en</strong> ter tijd in dat land.” To<strong>en</strong> Abraham d<strong>en</strong> eindpaal<br />

zijner hoop bereikt had, vond hij het land vol van vreemdeling<strong>en</strong> <strong>en</strong> afgoderij. In de bossch<strong>en</strong><br />

stond<strong>en</strong> altar<strong>en</strong> <strong>en</strong> op de hoogt<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong>offers d<strong>en</strong> afgod<strong>en</strong> geofferd. Ofschoon hij<br />

de belofte vertrouwde, sloeg hij zijne t<strong>en</strong>t echter onder e<strong>en</strong> huiveringwekk<strong>en</strong>d voorgevoel op.<br />

To<strong>en</strong> versche<strong>en</strong> hem de Heerl<strong>en</strong> zeide: “Aan uw zaad zal Ik dit land gev<strong>en</strong>.”12 Gesterkt door de<br />

verzekering, dat de Goddelijke teg<strong>en</strong>woordigheid hem verzelde, <strong>en</strong> hij niet t<strong>en</strong> prooi dier<br />

goddelooz<strong>en</strong> gesteld was, “bouwde hij aldaar e<strong>en</strong> altaar d<strong>en</strong> Heere, die hem versche<strong>en</strong>.”<br />

Voortdur<strong>en</strong>d e<strong>en</strong> zwerveling, verhuisde hij naar e<strong>en</strong>e plaats nabij Bethel geleg<strong>en</strong>, bouwde daar<br />

ook e<strong>en</strong> altaar, <strong>en</strong> riep d<strong>en</strong> naam des Heer<strong>en</strong> aan. {PEP 111.1}<br />

Abraham, “de vri<strong>en</strong>d Gods,” heeft ons e<strong>en</strong> goed voorbeeld gegev<strong>en</strong>. Hij leidde e<strong>en</strong> bidd<strong>en</strong>d<br />

lev<strong>en</strong>. In de onmiddelijke omgeving zijner t<strong>en</strong>t richtte hij immer e<strong>en</strong> altaar op, <strong>en</strong> liet all<strong>en</strong>, die<br />

in zijne legerplaats war<strong>en</strong>, roep<strong>en</strong> om de morg<strong>en</strong><strong>en</strong> avondoffers bij te won<strong>en</strong>. En als hij van zijne<br />

legerplaats verreisde, liet hij de altar<strong>en</strong> staan. Mocht het nu later gebeur<strong>en</strong>, dat e<strong>en</strong> der<br />

rondzwerv<strong>en</strong>de Kanaaniet<strong>en</strong>, die door Abraham in de leer van d<strong>en</strong> war<strong>en</strong> God onderwez<strong>en</strong> was,<br />

op e<strong>en</strong>e plaats kwam, waar e<strong>en</strong> dier altar<strong>en</strong> stond, dan wist hij wie er vóór hem geweest was, <strong>en</strong><br />

dan kon hij d<strong>en</strong> naam des Heer<strong>en</strong> aldaar ook aanroep<strong>en</strong>. {PEP 111.2}<br />

Abraham zette zijne reis zuidwaarts voort; <strong>en</strong> opnieuw werd zijn geloof beproefd. De<br />

hemel<strong>en</strong> hield<strong>en</strong> d<strong>en</strong> reg<strong>en</strong> in, de waterbek<strong>en</strong> in de vallei<strong>en</strong> hield<strong>en</strong> op te vliet<strong>en</strong>, <strong>en</strong> het gras op<br />

de vlakt<strong>en</strong> verdorde. Er was ge<strong>en</strong>e weide meer voor de kudd<strong>en</strong> te vind<strong>en</strong>, daarom werd<strong>en</strong> zij met<br />

h<strong>en</strong> hongerdood bedreigd. Begon de patriarch Gods voorzi<strong>en</strong>igheid nu niet te wantrouw<strong>en</strong>?<br />

Dacht hij niet met verlang<strong>en</strong> aan d<strong>en</strong> overvloed van Chaldea’s vlakt<strong>en</strong>? All<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> het oog op<br />

Abraham gevestigd, om te zi<strong>en</strong> wat hij do<strong>en</strong> zou, nu de e<strong>en</strong>e wederwaardigheid na de andere<br />

hem overviel. Er was hoop, zoolang zijn vertrouw<strong>en</strong> onwankelbaar sche<strong>en</strong>; het was voor h<strong>en</strong> de<br />

verzekering, dat God zijn vri<strong>en</strong>d was, <strong>en</strong> hem steeds leidde. {PEP 111.3}<br />

Abraham kon de leiding der Voorzi<strong>en</strong>igheid niet verklar<strong>en</strong>. Hij zag zich niet in zijne<br />

verwachting voldaan; desnietteg<strong>en</strong>staande geloofde hij de belofte: “Ik zal u tot e<strong>en</strong> groot volk<br />

mak<strong>en</strong>, <strong>en</strong> u zeg<strong>en</strong><strong>en</strong>, <strong>en</strong> uw<strong>en</strong> naam groot mak<strong>en</strong>; <strong>en</strong> wees e<strong>en</strong> zeg<strong>en</strong>.” Gepaard met ernstig<br />

gebed overwoog hij hoe het lev<strong>en</strong> van zijn volk <strong>en</strong> zijne kudd<strong>en</strong> gespaard word<strong>en</strong> kon, doch liet<br />

zijn geloof in Gods woord door ge<strong>en</strong>e omstandighed<strong>en</strong> ondermijn<strong>en</strong>. Om d<strong>en</strong> honger te<br />

ontkom<strong>en</strong>, ging hij af naar Egypte. Hij liet Kanaän niet var<strong>en</strong>, ev<strong>en</strong>min keerde hij naar Chaldea<br />

terug, waar overvloed van brood was: hij zocht e<strong>en</strong> tijdelijk verblijf zoo dicht bij het beloofde<br />

69


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

land als hij het vind<strong>en</strong> kon, vermits hij van voornem<strong>en</strong> was om spoedig weder terug te keer<strong>en</strong><br />

naar de plaats, welke God hem aangewez<strong>en</strong> had. {PEP 112.1}<br />

De Heere beproefde Abraham op deze wijze om hem in geduld, onderworp<strong>en</strong>heid, <strong>en</strong> geloof<br />

te oef<strong>en</strong><strong>en</strong>. En deze geschied<strong>en</strong>is werd te boek gesteld voor all<strong>en</strong>, die later met rampspoed<br />

zoud<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> te kamp<strong>en</strong>. God leidt Zijne kinder<strong>en</strong> langs onbek<strong>en</strong>de weg<strong>en</strong>; maar Hij vergeet<br />

of verlaat h<strong>en</strong> niet, die hun vertrouw<strong>en</strong> op Hem stell<strong>en</strong>. Hij liet Job verdrukt word<strong>en</strong>, intussch<strong>en</strong><br />

verliet Hij hem niet. Hij liet d<strong>en</strong> bemind<strong>en</strong> Johannes als balling naar het e<strong>en</strong>zame Patmos<br />

verbann<strong>en</strong>, maar aldaar bezocht de Zone Gods hem, <strong>en</strong> werd hij verwaardigd tafereel<strong>en</strong> van de<br />

eeuwige heerlijkheid te aanschouw<strong>en</strong>. God laat Zijn volk door beproeving<strong>en</strong> aangevall<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong>, opdat zij door standvastigheid <strong>en</strong> gehoorzaamheid e<strong>en</strong> geestelijk<strong>en</strong> rijkdom verwerv<strong>en</strong><br />

mog<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hun voorbeeld tev<strong>en</strong>s ander<strong>en</strong> tot sterkte verstrekk<strong>en</strong> mag. “Want Ik weet de<br />

gedacht<strong>en</strong>, die Ik over u d<strong>en</strong>k, spreekt de Heere, gedacht<strong>en</strong> des vredes, <strong>en</strong> niet des kwaads.”13<br />

De eig<strong>en</strong>ste beproeving<strong>en</strong>, waardoor het geloof het meest geteister wordt, <strong>en</strong> die zich voordo<strong>en</strong><br />

alsof wij van God verlat<strong>en</strong> zijn, zijn bedoeld om ons nader bij Christus te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, opdat wij al<br />

onze last<strong>en</strong> aan Zijne voet<strong>en</strong> nederlegg<strong>en</strong>, <strong>en</strong> d<strong>en</strong> vrede ontwar<strong>en</strong>, di<strong>en</strong> Hij er voor in de plaats<br />

geeft. {PEP 112.2}<br />

God heeft Zijn volk immer door d<strong>en</strong> smeltov<strong>en</strong> der verdrukking do<strong>en</strong> gaan. Door de hitte<br />

van di<strong>en</strong> ov<strong>en</strong> wordt het schuim van het goud des war<strong>en</strong> Christelijk<strong>en</strong> karakters gescheid<strong>en</strong>.<br />

Jezusslaat de beproeving gade; Hij weet juist wat gedaan moet word<strong>en</strong> om het edel metaal te<br />

zuiver<strong>en</strong>, opdat het Zijne liefde weerkaatse. Door diepingrijp<strong>en</strong>de, zware beproeving<strong>en</strong> tuchtigt<br />

God Zijne di<strong>en</strong>stknecht<strong>en</strong>. Hij ziet, dat sommig<strong>en</strong> gav<strong>en</strong> bezitt<strong>en</strong>, die ter bevordering van Zijne<br />

zaak di<strong>en</strong>stbaar kunn<strong>en</strong> zijn, <strong>en</strong> daarom stelt hij derzelver bezitters op de proef; Hij laat h<strong>en</strong> in<br />

omstandighed<strong>en</strong> kom<strong>en</strong>, waardoor de zwakhed<strong>en</strong> <strong>en</strong> de gebrek<strong>en</strong> van het karakter, waarvan zij<br />

zich zelv<strong>en</strong> niet bewust war<strong>en</strong>, aan ‘t licht gebracht word<strong>en</strong>. Hij wil, dat zij ook die verborg<strong>en</strong><br />

zond<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> <strong>en</strong> op Christus legg<strong>en</strong> om er van verlost te word<strong>en</strong>, opdat zij meer Christus<br />

gelijkvormig mog<strong>en</strong> zijn. H<strong>en</strong> wijz<strong>en</strong>de op hunne zwakhed<strong>en</strong>, leert Hij h<strong>en</strong> op Hem leun<strong>en</strong>:<br />

opdat Hij hun e<strong>en</strong>igste Helper <strong>en</strong> Beschermer zij. Alzoo bereikt Hij Zijn doel met Zijne kinder<strong>en</strong>.<br />

Zij word<strong>en</strong> onderwez<strong>en</strong>, gekweekt, <strong>en</strong> getuchtigd ter voorbereiding voor de taak, die h<strong>en</strong> op<br />

aarde gegev<strong>en</strong> is, <strong>en</strong> voor de heerlijkheid, die in h<strong>en</strong> geop<strong>en</strong>baard zal word<strong>en</strong>. {PEP 113.1}<br />

Tijd<strong>en</strong>s zijn verblijf in Egypte bleek het, dat Abraham nog zwak <strong>en</strong> onvolmaakt was. Door<br />

Sara er toe te beweg<strong>en</strong> te zegg<strong>en</strong>, dat zij zijne zuster was, op<strong>en</strong>baarde hij wantrouw<strong>en</strong> in de<br />

hoede Gods, — e<strong>en</strong> gemis van dat sterke vertrouw<strong>en</strong>, hetwelk anders zulk e<strong>en</strong> bijzonder k<strong>en</strong>merk<br />

van zijn wandel uitmaakte. Dewijl Sara “schoon van aangezicht” was, zoo twijfelde hij er niet<br />

aan of de donkerkleurige Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> verliefd op haar word<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zich niet schroom<strong>en</strong><br />

hem om te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, t<strong>en</strong> einde zij iemand hunner ter vrouw word<strong>en</strong> mocht. Er stak toch ge<strong>en</strong><br />

kwaad in, te zegg<strong>en</strong>, dat Sara zijne zuster was: want zij was immers de dochter zijns vaders <strong>en</strong><br />

niet zijner moeder. Doch het was bedrog op deze wijze hunne ware betrekking te verberg<strong>en</strong>. God<br />

is met niets anders dan de reine oprechtheid voldaan. Weg<strong>en</strong>s Abrahams wantrouw<strong>en</strong> werd Sara<br />

aan e<strong>en</strong> groot gevaar. blootgesteld. De koning der Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong>, van hare schoonheid gehoord<br />

70


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

hebb<strong>en</strong>de, liet Sara naar zijn paleis br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> t<strong>en</strong> einde haar tot vrouw te nem<strong>en</strong>. De Heere<br />

beschermde haar echter, in Zijne groote g<strong>en</strong>ade, door d<strong>en</strong> koning met groote plag<strong>en</strong> te bezoek<strong>en</strong>.<br />

Op deze wijze werd de vorst gewaar hoe de zaak stond; <strong>en</strong> zeer verontwaardigd van wege het<br />

bedrog met hem gepleegd, bestrafte hij Abraham terwijl hij hem zijne huisvrouw terug gaf,<br />

zegg<strong>en</strong>de: “Wat is dit, dat gij mij gedaan hebt? . . . Waarom hebt gij gezegd: Zij is mijne zuster;<br />

zoodat ik haar mij tot e<strong>en</strong>e vrouw zoude g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>? En nu, zie, daar is uwe huisvrouw,<br />

neem haar <strong>en</strong> ga h<strong>en</strong><strong>en</strong>.”14 {PEP 113.2}<br />

De koning had Abraham grootelijks beg<strong>en</strong>adigd; zelfs na dat geval stond hij niet toe, dat<br />

iemand hem of e<strong>en</strong> van zijn gezelschap lastig viel, doch beval zijn<strong>en</strong> mann<strong>en</strong> hem buit<strong>en</strong> de<br />

gr<strong>en</strong>z<strong>en</strong> van zijn gebied te geleid<strong>en</strong>. Hierin handelde Faraö toegev<strong>en</strong>d <strong>en</strong> edelmoedig, aangezi<strong>en</strong><br />

hij Abraham niet langer in Egypte durfde lat<strong>en</strong> blijv<strong>en</strong>. In onwet<strong>en</strong>dheid had hij d<strong>en</strong> patriarch<br />

bijna onrecht aangedaan; maar door des Heer<strong>en</strong> tussch<strong>en</strong>komst was de koning voor het begaan<br />

e<strong>en</strong>er groote zonde bewaard geblev<strong>en</strong>. Faraö zag, dat deze vreemdeling door d<strong>en</strong> God des hemels<br />

beguns-tigd werd, <strong>en</strong> daarom vreesde hij hem e<strong>en</strong>e plaats in zijn domein af te staan. In geval<br />

Abraham in Egypte bleef, zou het steeds to<strong>en</strong>em<strong>en</strong> van zijn aanzi<strong>en</strong> <strong>en</strong> rijkdom jaloezie <strong>en</strong><br />

afgunst onder de Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> verwekk<strong>en</strong>; <strong>en</strong> indi<strong>en</strong> m<strong>en</strong> hem di<strong>en</strong>t<strong>en</strong>gevolge mishandelde, dan<br />

zou de koning er verantwoordelijk voor gehoud<strong>en</strong> <strong>en</strong> gestraft word<strong>en</strong>. {PEP 114.1}<br />

Het oordeel, waarmede Faraö bezocht geword<strong>en</strong> was, verstrekte Abraham ter beveiliging<br />

in zijn verkeer onder de Heid<strong>en</strong><strong>en</strong>, vermits het ge<strong>en</strong> geheim kon blijv<strong>en</strong>, dat de God, di<strong>en</strong><br />

Abraham di<strong>en</strong>de, zijn<strong>en</strong> di<strong>en</strong>stknecht beschermde <strong>en</strong> zijne beleedigers strafte. Het is gevaarlijk<br />

e<strong>en</strong> van Gods kinder<strong>en</strong> te mishandel<strong>en</strong>. De Psalmist, op deze gebeurt<strong>en</strong>is in Abrahams<br />

geschied<strong>en</strong>is zinspel<strong>en</strong>de <strong>en</strong> er op wijz<strong>en</strong>de hoe God Zijn volk beschermt, zegt: “Ook bestrafte<br />

Hij koning<strong>en</strong> om hunn<strong>en</strong>twil, zegg<strong>en</strong>de: Tast mijne gezalfd<strong>en</strong> niet aan, <strong>en</strong> doet mijn<strong>en</strong> profet<strong>en</strong><br />

ge<strong>en</strong> kwaad.”15 {PEP 114.2}<br />

Er bestaat e<strong>en</strong>e treff<strong>en</strong>de overe<strong>en</strong>komst tussch<strong>en</strong> Abrahams ervaring in Egypte, <strong>en</strong> die zijner<br />

nakomeling<strong>en</strong> in latere eeuw<strong>en</strong>. Beid<strong>en</strong> trokk<strong>en</strong> derwaarts ter oorzaak van hongersnood, <strong>en</strong><br />

beid<strong>en</strong> vertoefd<strong>en</strong> er als vreemdeling<strong>en</strong>. T<strong>en</strong> gevolge van Gods oordeel<strong>en</strong> viel er verschrikking<br />

op de Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong>; <strong>en</strong> beid<strong>en</strong> trokk<strong>en</strong> verrijkt door de gift<strong>en</strong> der Heid<strong>en</strong><strong>en</strong>, met e<strong>en</strong>e groote have<br />

uit. {PEP 114.3}<br />

71


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 12—Abraham in Kanaan.<br />

ABRAHAM keerde naar Kanaan terug “zeer rijk in vee, in zilver <strong>en</strong> in goud.”1 Lot was<br />

nog bij hem, <strong>en</strong> zij kwam<strong>en</strong> weder te Bethel <strong>en</strong> sloeg<strong>en</strong> hunne t<strong>en</strong>t op bij het altaar, dat hij in het<br />

eerst aldaar gebouwd had. Hier ervoer<strong>en</strong> zij weldra, dat vermeerdering van goed ook<br />

vermeerdering van smart medebr<strong>en</strong>gt. Te midd<strong>en</strong> van beproeving <strong>en</strong> ell<strong>en</strong>de hadd<strong>en</strong> zij in<br />

harmonie geleefd, doch t<strong>en</strong>gevolge van d<strong>en</strong> voorspoed was er twist tussch<strong>en</strong> beid<strong>en</strong> ontstaan.<br />

Weg<strong>en</strong>s de veelheid hunner have <strong>en</strong> vee ontstond er verdeeldheid onder de herder<strong>en</strong>, waarover<br />

hunne heer<strong>en</strong> dan besliss<strong>en</strong> moest<strong>en</strong>. Het bleek duidelijk, dat zij scheid<strong>en</strong> moest<strong>en</strong>. Abraham<br />

was niet alle<strong>en</strong> ouder dan Lot, maar ook rijker <strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong>lijker; ev<strong>en</strong>wel was hij de eerste, die<br />

deze schikking ter bevordering van d<strong>en</strong> vrede voorsloeg. En nietteg<strong>en</strong>staande God hem dat<br />

gansche land gegev<strong>en</strong> had, deed hij bescheid<strong>en</strong>lijk afstand van zijn recht. {PEP 115.1}<br />

Hij zeide: “Laat toch ge<strong>en</strong>e twisting zijn tussch<strong>en</strong> mij <strong>en</strong> tussch<strong>en</strong> u, <strong>en</strong> tussch<strong>en</strong> mijne<br />

herders <strong>en</strong> uwe herders; want’ wij zijn mann<strong>en</strong> broeders. Is niet het gansche land voor uw<br />

aangezicht? scheid u toch van mij; zoo gij de linkerhand kiest, zoo zal ik ter rechterhand gaan;<br />

<strong>en</strong> zoo gij de rechterhand, zoo zal ik ter linkerhand gaan.” {PEP 115.2}<br />

Hierin op<strong>en</strong>baarde Abraham zijn edel, onbaatzuchtig karakter. Hoe vel<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> onder<br />

gelijksoortige omstandighed<strong>en</strong> hun recht met hand <strong>en</strong> tand hebb<strong>en</strong> vastgehoud<strong>en</strong>. Hoe vele<br />

huiselijke band<strong>en</strong> zijn er door gesplitst <strong>en</strong> de aanleid<strong>en</strong>de oorzaak geword<strong>en</strong>, waarom de<br />

waarheid door de goddelooz<strong>en</strong> belasterd <strong>en</strong> tot e<strong>en</strong> spreekwoord geword<strong>en</strong> is! “Laat toch ge<strong>en</strong>e<br />

twisting zijn tussch<strong>en</strong> mij <strong>en</strong> tussch<strong>en</strong> u,” zeide Abraham, “want wij zijn mann<strong>en</strong> <strong>en</strong> broeders.”<br />

Niet alle<strong>en</strong> weg<strong>en</strong>s familiebetrekking, maar ook als aanbidders van d<strong>en</strong> war<strong>en</strong> God. Al Gods<br />

kinder<strong>en</strong>, over de gansche aarde verspreid, mak<strong>en</strong> één gezin uit, <strong>en</strong> dezelfde geest van liefde <strong>en</strong><br />

vergev<strong>en</strong>sgezindheid moet h<strong>en</strong> all<strong>en</strong> beziel<strong>en</strong>. Des Zaligmakers leer is: “Hebt elkander hartelijk<br />

lief met broederlijke liefde; met eer de e<strong>en</strong> d<strong>en</strong> ander<strong>en</strong> voorgaande.”2 Er zou niet half zoo veel<br />

one<strong>en</strong>igheid zijn, als m<strong>en</strong> er steeds over uit was om ander<strong>en</strong> vri<strong>en</strong>delijk <strong>en</strong> zooals m<strong>en</strong> zelf<br />

w<strong>en</strong>scht behandeld te word<strong>en</strong> bejeg<strong>en</strong>de. De geest der zelfverheffing is e<strong>en</strong>e Satanische geest.<br />

Daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> zoekt het hart, waarin de liefde van Christus gekoesterd wordt, niet zijne eig<strong>en</strong>e<br />

belang<strong>en</strong> te bevorder<strong>en</strong>. Dezulk<strong>en</strong> betracht<strong>en</strong> de vermaning: “E<strong>en</strong> iegelijk zie niet op het zijne,<br />

maar e<strong>en</strong> ieglijk zie ook op hetge<strong>en</strong> der ander<strong>en</strong> is.”3 {PEP 115.3}<br />

Ondanks Lot al zijn<strong>en</strong> voorspoed aan zijne sam<strong>en</strong>leving met Abraham te dank<strong>en</strong> had, zoo<br />

bewees hij zijn<strong>en</strong> weldo<strong>en</strong>er toch ge<strong>en</strong>e dankbaarheid. Beleefdheidshalve had hij Abraham<br />

moet<strong>en</strong> lat<strong>en</strong> kiez<strong>en</strong>; daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> nam hij zelfzuchtig de aangebod<strong>en</strong>e geleg<strong>en</strong>heid te baat. “En<br />

Lot hief zijne oog<strong>en</strong> op, <strong>en</strong> hij zag de gansche vlakte der Jordaan, dat zij die geheel bevochtigde;<br />

eer de Heere Sodom <strong>en</strong> Gomorra verdorv<strong>en</strong> had, was zij als de hof des Heer<strong>en</strong>, als Egypteland,<br />

als gij komt te Zoar.”4 De vlakte der Jordaan was de vruchtbaarste streek van gansch Palestina;<br />

zij deed d<strong>en</strong> aanschouwer d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> aan het verlor<strong>en</strong> Paradijs, <strong>en</strong> aan de vruchtbaarheid der door<br />

d<strong>en</strong> Nijl bevochtigde vlakte, vanwaar zij onlangs gekom<strong>en</strong> war<strong>en</strong>. Daar war<strong>en</strong> ook prachtige <strong>en</strong><br />

rijke sted<strong>en</strong>, waarmede e<strong>en</strong> voordeeling<strong>en</strong> handel kon word<strong>en</strong> gedrev<strong>en</strong>. Verblind door het<br />

72


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

vooruitzicht op aardsche schatt<strong>en</strong>, overwoog Lot niet het kwaad, dat hij daar op zedelijk <strong>en</strong><br />

geestelijk gebied ontmoet<strong>en</strong> zou. De mann<strong>en</strong> van die vlakte war<strong>en</strong> boos, “<strong>en</strong> groote zondaars<br />

teg<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Heere.” Dit sche<strong>en</strong> hij echter niet te wet<strong>en</strong>; hij nam het althans niet in aanmerking. Hij<br />

koos voor zich “de gansche vlakte der Jordaan,” <strong>en</strong> “sloeg t<strong>en</strong>t<strong>en</strong> tot aan Sodom toe.” Hadde hij<br />

kunn<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> hoe duur deze baatzuchtige keus hem zou kom<strong>en</strong> te staan! {PEP 116.1}<br />

Nadat Lot van hem gescheid<strong>en</strong> was, ontving Abraham opnieuw de belofte van dat gansche<br />

land. E<strong>en</strong> weinig later verhuisde hij naar Hebron, woonde aan de eik<strong>en</strong>bossch<strong>en</strong> van Mamre, <strong>en</strong><br />

bouwde aldaar d<strong>en</strong> Heere e<strong>en</strong> altaar. In de frische lucht dier hooge vlakte, te midd<strong>en</strong> van olijf<strong>en</strong><br />

wijngaard<strong>en</strong>, omgev<strong>en</strong> door de graanveld<strong>en</strong> <strong>en</strong> weiland<strong>en</strong> der hem omring<strong>en</strong>de heuvel<strong>en</strong> woonde<br />

hij weltevred<strong>en</strong>, als e<strong>en</strong> e<strong>en</strong>voudige patriarch, <strong>en</strong> b<strong>en</strong>ijdde Lot niet de gevaarvolle weelde van<br />

de vlakt<strong>en</strong> Sodoms. {PEP 116.2}<br />

Abraham werd door de naburige stamm<strong>en</strong> geëerd als e<strong>en</strong> machtig, wijs, <strong>en</strong> bekwaam vorst.<br />

Hij liet zijn<strong>en</strong> invloed onder zijne nabur<strong>en</strong> geld<strong>en</strong>. Zijn handel <strong>en</strong> wandel, vergelek<strong>en</strong> met die<br />

van de afgod<strong>en</strong>di<strong>en</strong>aars, stak zeer t<strong>en</strong> gunste van het ware geloof af. Zijne getrouwheid aan God<br />

was onkreukbaar; zijne vri<strong>en</strong>delijkheid <strong>en</strong> weldadigheid wonn<strong>en</strong> vertrouw<strong>en</strong> <strong>en</strong> vri<strong>en</strong>dschap; <strong>en</strong><br />

weg<strong>en</strong>s zijne ongekunstelde edelmoedigheid werd hem allerwege eer <strong>en</strong> achting toegedrag<strong>en</strong>.<br />

{PEP 117.1}<br />

Hij bewaarde zijn<strong>en</strong> godsdi<strong>en</strong>st niet alsof dezelve e<strong>en</strong> kostbaar kleinood was, hetwelk door<br />

d<strong>en</strong> bezitter alle<strong>en</strong> mag g<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. De zuivere godsdi<strong>en</strong>st laat zich niet op die wijze<br />

bezitt<strong>en</strong>; zulk e<strong>en</strong> geest strookt niet met de beginsel<strong>en</strong> des evangelies. Als Christus in het hart<br />

woont, dan kan het licht Zijner teg<strong>en</strong>woordigheid niet verborg<strong>en</strong> noch verduisterd word<strong>en</strong>. Het<br />

zal integ<strong>en</strong>deel helderder schijn<strong>en</strong>, naar mate de nevel<strong>en</strong> van zelfzucht <strong>en</strong> zonde door de heldere<br />

stral<strong>en</strong> van de Zon der gerechtigheid verdrev<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. {PEP 117.2}<br />

Volg<strong>en</strong>s Gods wil, zijn Zijn volk Zijne verteg<strong>en</strong>woordigers op aarde; Hij wil, dat zij licht<strong>en</strong><br />

in de zedelijke duisternis dezer wereld zull<strong>en</strong> zijn. Op het platte land, in de dorp<strong>en</strong>, <strong>en</strong> in de<br />

sted<strong>en</strong>, overal moet<strong>en</strong> zij Zijne getuig<strong>en</strong> zijn; de kanal<strong>en</strong>, waardoor Hij aan de ongeloovige<br />

wereld de k<strong>en</strong>nis van Zijn<strong>en</strong> wil <strong>en</strong> de wonder<strong>en</strong> der g<strong>en</strong>ade op<strong>en</strong>bar<strong>en</strong> kan. Hij wil, dat alle<br />

deelhebbers aan de zaligheid zijne z<strong>en</strong>deling<strong>en</strong> zijn. Des Christ<strong>en</strong>s vroomheid is de maatstaf,<br />

waarmede de wereldling<strong>en</strong> het evangelie met<strong>en</strong>. Zich lankmoedig onder verdrukking te<br />

gedrag<strong>en</strong>, dankbaar voor de zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> te zijn, zachtmoedigheid, vri<strong>en</strong>delijkheid, g<strong>en</strong>ade, <strong>en</strong><br />

liefde t<strong>en</strong> all<strong>en</strong> tijde te betoon<strong>en</strong> zijn de schitter<strong>en</strong>dste karaktertrekk<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> wedergebor<strong>en</strong><br />

hart, <strong>en</strong> stek<strong>en</strong> scherp af teg<strong>en</strong> de zelfzucht van het natuurlijke. {PEP 117.3}<br />

Rijk in het geloof, edelmoedig in zijne weldad<strong>en</strong>, standvastig in zijne gehoorzaamheid, <strong>en</strong><br />

nederig in d<strong>en</strong> e<strong>en</strong>voud van zijn pelgrimslev<strong>en</strong>, was Abraham tev<strong>en</strong>s wijs op staatkundig gebied,<br />

<strong>en</strong> e<strong>en</strong> dapper <strong>en</strong> bekwaam krijgsman. Trots het feit, dat hij als de verkondiger van e<strong>en</strong> nieuw<strong>en</strong><br />

godsdi<strong>en</strong>st bek<strong>en</strong>d stond, werd hij door drie zijner koninklijke broeder<strong>en</strong>, bewindhebbers over<br />

de Amorietische vlakt<strong>en</strong>, waarin hij woonde, tot het sluit<strong>en</strong> van e<strong>en</strong><strong>en</strong> bond ter bevordering van<br />

hunne veiligheid uitg<strong>en</strong>oodigd, wijl er destijds veel geweld <strong>en</strong> verdrukking werd gepleegd. Er<br />

73


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

deed zich dan ook weldra e<strong>en</strong>e geleg<strong>en</strong>heid voor, waarin dit bondg<strong>en</strong>ootschap hem te stade<br />

kwam. {PEP 117.4}<br />

Kedor-Laomer, koning van Elam, was Kanaan, veerti<strong>en</strong> jar<strong>en</strong> te vor<strong>en</strong>, ingevall<strong>en</strong> <strong>en</strong> had<br />

hetzelve schatplichtig gemaakt. Doch te dezer tijd viel<strong>en</strong> <strong>en</strong>kele vorst<strong>en</strong> van hem af, <strong>en</strong> daarom<br />

kwam de koning van Elam met vier bondg<strong>en</strong>oot<strong>en</strong> om h<strong>en</strong> weder in onderworp<strong>en</strong>heid te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>.<br />

Vijf koning<strong>en</strong> van Kanaan spand<strong>en</strong> sam<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> hem, <strong>en</strong> steld<strong>en</strong> slagord<strong>en</strong> in het dal Siddim,<br />

maar werd<strong>en</strong> verslag<strong>en</strong>. De overgeblev<strong>en</strong><strong>en</strong> vluchtt<strong>en</strong> naar het gebergte. De overwinnaars<br />

plunderd<strong>en</strong> de sted<strong>en</strong> der vlakte, <strong>en</strong> vertrokk<strong>en</strong> met e<strong>en</strong> rijk<strong>en</strong> buit <strong>en</strong> vele gevang<strong>en</strong><strong>en</strong>,<br />

waaronder ook Lot <strong>en</strong> zijn gezin zich bevond<strong>en</strong>. {PEP 118.1}<br />

To<strong>en</strong> kwam e<strong>en</strong> der ontkom<strong>en</strong><strong>en</strong> <strong>en</strong> boodschapte Abraham, wat met zijn<strong>en</strong> oomzegger<br />

gebeurd was. De patriarch had Lots ondankbaarheid niet euvel opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. Aanstonds<br />

ontvlamde zijne gehechtheid <strong>en</strong> besloot hij om hem te verloss<strong>en</strong>. Maar alvor<strong>en</strong>s hij zich voor<br />

d<strong>en</strong> oorlog gereed maakte, zocht hij Gods aangezicht om raad. Van zijn eig<strong>en</strong> volk wap<strong>en</strong>de hij<br />

zijne onderwez<strong>en</strong><strong>en</strong>, de ingebor<strong>en</strong><strong>en</strong> van zijn huis, drie honderd <strong>en</strong> achtti<strong>en</strong> mann<strong>en</strong>, die in de<br />

vreeze Gods in d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st huns heer<strong>en</strong>, <strong>en</strong> in het gebruik der wap<strong>en</strong><strong>en</strong> goed geoef<strong>en</strong>d war<strong>en</strong>.<br />

Zijne bondg<strong>en</strong>oot<strong>en</strong>, Mamre, Eskol, <strong>en</strong> Aner, vergezeld<strong>en</strong> hem met hunne manschapp<strong>en</strong> in het<br />

najag<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> vijand. De Elamiet<strong>en</strong> <strong>en</strong> hunne geallieerd<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> zich te Dan, aan de<br />

noordelijke gr<strong>en</strong>z<strong>en</strong> van Kanaan gelegerd. Weelderig ter oorzaak van de overwinning <strong>en</strong> ge<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

aanval van d<strong>en</strong> overwonn<strong>en</strong> vijand verwacht<strong>en</strong>de, war<strong>en</strong> zij met hunne drinkgelag<strong>en</strong> begonn<strong>en</strong>.<br />

De patriarch verdeelde zijne troep<strong>en</strong>, <strong>en</strong> overviel h<strong>en</strong> des nachts van verschill<strong>en</strong>de kant<strong>en</strong>.<br />

Weg<strong>en</strong>s dez<strong>en</strong> onverwacht<strong>en</strong> <strong>en</strong> hevig<strong>en</strong> aanval, werd<strong>en</strong> zij spoedig op de vlucht geslag<strong>en</strong>. Door<br />

schrik bevang<strong>en</strong> vlood de vijand in aller ijl. Lot <strong>en</strong> deszelfs have, alsook de vrouw<strong>en</strong> <strong>en</strong> het volk<br />

viel<strong>en</strong> in de hand<strong>en</strong> der overwinnaars, zoomede e<strong>en</strong> groote buit. Naast God kwam de eer der<br />

overwinning Abraham toe. De di<strong>en</strong>stknecht van Jehova had zijn<strong>en</strong> landg<strong>en</strong>oot<strong>en</strong> niet alle<strong>en</strong><br />

e<strong>en</strong><strong>en</strong> groot<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st bewez<strong>en</strong>, maar zich ook e<strong>en</strong> dapper man betoond. Hij had het bewijs<br />

geleverd, dat gerechtigheid ge<strong>en</strong>e lafhartigheid is, <strong>en</strong> dat Abrahams godsdi<strong>en</strong>st hem moedig<br />

maakte in het verdedig<strong>en</strong> van het recht <strong>en</strong> d<strong>en</strong> verdrukte. Deze held<strong>en</strong>daad verwierf hem wijd<br />

<strong>en</strong> zijd invloed onder de omring<strong>en</strong>de stamm<strong>en</strong>. De koning van Sodom toog uit met zijn geheel<br />

gevolg om d<strong>en</strong> overwinnaar hulde te bewijz<strong>en</strong>. Hij zeide tot Abraham: “Geef mij de ziel<strong>en</strong>; maar<br />

neem de have Voor u.” Volg<strong>en</strong>s het oorlogsgebruik behoorde de buit d<strong>en</strong> overwinnaar toe.<br />

Abraham had deze echter niet ter bevordering van zijn eig<strong>en</strong> voordeel ondernom<strong>en</strong>, <strong>en</strong> daarom<br />

weigerde hij zich t<strong>en</strong> koste der ongelukkig<strong>en</strong> te verrijk<strong>en</strong>; zijn e<strong>en</strong>igste voorwaarde was, dat<br />

zijne bondg<strong>en</strong>oot<strong>en</strong> het deel zoud<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, hetwelk hun toekwam. {PEP 118.2}<br />

Slechts <strong>en</strong>kel<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> zich onder soortgelijke omstandighed<strong>en</strong> ev<strong>en</strong> edelmoedig betoond<br />

hebb<strong>en</strong> als Abraham. Maar weinig<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> de verleiding<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> buit hebb<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong><br />

doorstaan. Zijn voorbeeld is e<strong>en</strong>e bestraffing voor de zelfzucht <strong>en</strong> omkoopbaarheid. Abraham<br />

rek<strong>en</strong>t met de eisch<strong>en</strong> der rechtvaardigheid <strong>en</strong> m<strong>en</strong>schelijkheid. In zijn gedrag wordt het gebod,<br />

“Gij zult uw<strong>en</strong> naaste liefhebb<strong>en</strong> als u zelv<strong>en</strong>,”5 in beoef<strong>en</strong>ing gebracht. “Ik heb mijne hand,”<br />

zeide hij, “opgehev<strong>en</strong> tot d<strong>en</strong> Heere, d<strong>en</strong> Allerhoogste, die hemel <strong>en</strong> aarde bezit, zoo ik van e<strong>en</strong><br />

74


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

draad aan tot e<strong>en</strong> scho<strong>en</strong>riem toe, ja zoo ik van alles, dat het uwe is, iets neme, opdat gij niet<br />

zegt: Ik heb Abram rijk gemaakt.”6 Hij wilde hun ge<strong>en</strong>e aanleiding gev<strong>en</strong> om te vermoed<strong>en</strong>, dat<br />

hij di<strong>en</strong> krijg uit eig<strong>en</strong>belang ondernom<strong>en</strong> had, of dat hij zijn rijkdom van h<strong>en</strong> gekreg<strong>en</strong> had.<br />

God had beloofd Abraham te zull<strong>en</strong> zeg<strong>en</strong><strong>en</strong>, daarom wilde hij Hem al de eer toebr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. {PEP<br />

119.1}<br />

Melchizedek, de koning van Salem, was e<strong>en</strong> andere, die d<strong>en</strong> zegevier<strong>en</strong>d<strong>en</strong> patriarch<br />

tegemoet toog met brood <strong>en</strong> wijn tot verkwikking van de krijgslied<strong>en</strong>. Als priester des<br />

Allerhoogst<strong>en</strong> zeg<strong>en</strong>de hij Abraham <strong>en</strong> loofde God, omdat Zijn di<strong>en</strong>aar zoo’n groote<br />

overwinning behaald had. En Abraham “gaf hem de ti<strong>en</strong>de van alles.” {PEP 119.2}<br />

Nadat Abraham zijne woonplaats weder bereikt had, werd hij door verontrust<strong>en</strong>de<br />

gedacht<strong>en</strong> gekweld. Hij was immer vredeliev<strong>en</strong>d <strong>en</strong> e<strong>en</strong> vijand van alle moeit<strong>en</strong> geweest;<br />

derhalve dacht hij met huivering aan de slachting, welke hij zoo onlangs had bijgewoond. En nu<br />

zoud<strong>en</strong> de volk<strong>en</strong>, die hij verslag<strong>en</strong> had, ongetwijfeld opnieuw e<strong>en</strong><strong>en</strong> inval in Kanaan do<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

zich in ‘t bijzonder aan hem wrek<strong>en</strong>. Door zich in deze nationale geschill<strong>en</strong> te wikkel<strong>en</strong> zou zijn<br />

vreedzaam lev<strong>en</strong> t<strong>en</strong> einde zijn. Daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> had hij Kanaan nog niet in bezit g<strong>en</strong>om<strong>en</strong>;<br />

ev<strong>en</strong>min bestond er vooruitzicht op e<strong>en</strong><strong>en</strong> erfg<strong>en</strong>aam, aan wi<strong>en</strong> de belofte vervuld word<strong>en</strong> kon.<br />

{PEP 119.3}<br />

In e<strong>en</strong> der nachtgezicht<strong>en</strong> hoorde hij nu weder des Heer<strong>en</strong> stem. “Vrees niet, Abram,” zoo<br />

werd hij door d<strong>en</strong> Vorst der vorst<strong>en</strong> aangesprok<strong>en</strong>, “Ik b<strong>en</strong> u e<strong>en</strong> schild, uw loon zeer groot.”7<br />

Zijn gemoed was echter zoo ter neder gedrukt, dat hij de belofte niet met dat onwankelbaar<br />

vertrouw<strong>en</strong> aannem<strong>en</strong> kon, ‘t welk hij weeleer betoond had. Hij bad derhalve om e<strong>en</strong> tastbaar<br />

bewijs, dat hare vervulling niet fal<strong>en</strong> zou. Hoe kon de belofte toch vervuld word<strong>en</strong> zoolang hij<br />

ge<strong>en</strong> zoon had? “Wat zult Gij mij gev<strong>en</strong>,” vroeg hij, “daar ik zonder kinder<strong>en</strong> he<strong>en</strong> ga?” “En zie<br />

de zoon van mijn huis zal mijn erfg<strong>en</strong>aam zijn.”8 Hij sloeg voor om zijn vertrouwd<strong>en</strong><br />

di<strong>en</strong>stknecht Eliëzer als zoon <strong>en</strong> erfg<strong>en</strong>aam aan te nem<strong>en</strong>. Maar dan, de Heer had immers gezegd,<br />

dat zijn eig<strong>en</strong> kind erfg<strong>en</strong>aam wez<strong>en</strong> zou. To<strong>en</strong> werd hij gelast naar buit<strong>en</strong> te gaan <strong>en</strong> zijn<strong>en</strong> blik<br />

te richt<strong>en</strong> naar de tallooze sterr<strong>en</strong>, die daar bov<strong>en</strong> flikkerd<strong>en</strong>; <strong>en</strong> terwijl hij dat deed, kwam<strong>en</strong> de<br />

woord<strong>en</strong> tot hem: “Zoo zal uw zaad zijn.” “En Abraham geloofde God, <strong>en</strong> het is hem gerek<strong>en</strong>d<br />

tot rechtvaardigheid.”9 {PEP 119.4}<br />

Steeds vroeg hij echter om e<strong>en</strong> ander zichtbaar teek<strong>en</strong>, tot bevestiging van zijn geloof,<br />

zoomede tot bewijs voor de navolg<strong>en</strong>de geslacht<strong>en</strong>, dat God Zijne g<strong>en</strong>adige beloft<strong>en</strong> nakom<strong>en</strong><br />

zou. Te di<strong>en</strong> einde verwaardigde de Heere zich e<strong>en</strong> verbond met hem aan te gaan, <strong>en</strong> bedi<strong>en</strong>de<br />

zich daarbij van al de vorm<strong>en</strong>, welke de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> bij zulk e<strong>en</strong>e geleg<strong>en</strong>heid gebruik<strong>en</strong>.<br />

Abraham werd di<strong>en</strong>overe<strong>en</strong>komstig gelast e<strong>en</strong>e driejarige vaars, e<strong>en</strong>e driejarige geit, <strong>en</strong> e<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

driejarig<strong>en</strong> ram, <strong>en</strong> e<strong>en</strong>e tortelduif, <strong>en</strong> e<strong>en</strong>e jonge duif te slacht<strong>en</strong>, midd<strong>en</strong> door te deel<strong>en</strong>, <strong>en</strong> het<br />

e<strong>en</strong>e stuk teg<strong>en</strong> over het andere te legg<strong>en</strong>. Maar het gevogelte deelde hij niet. Dit volbracht<br />

zijnde, ging hij op e<strong>en</strong>e eerbiedige wijze tussch<strong>en</strong> de stukk<strong>en</strong> door, <strong>en</strong> beloofde God voortdur<strong>en</strong>d<br />

gehoorzaam te zull<strong>en</strong> zijn. Onvermoeid bleef hij bij het offer, tot zonsondergang toe, om het<br />

wild gevogelte weg te jag<strong>en</strong>, dat er op kwam az<strong>en</strong>. “En het geschiedde als de zon was aan het<br />

75


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

ondergaan, zoo viel e<strong>en</strong> diepe slaap op Abraham; <strong>en</strong> ziet, e<strong>en</strong> schrik, <strong>en</strong> groote duisternis viel op<br />

hem.”10 Daarop werd hij door d<strong>en</strong> Heere aangesprok<strong>en</strong> er vermaand niet aanstonds het bezit<br />

van het beloofde land te verwacht<strong>en</strong>; daarbij werd hem geop<strong>en</strong>baard, dat zijne nakomeling<strong>en</strong>,<br />

alvor<strong>en</strong>s zij Kanaan in bezit zoud<strong>en</strong> nem<strong>en</strong>, verdrukking zoud<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> doorstaan. Het plan der<br />

verlossing, het groote offer van Christus’ dood, <strong>en</strong> de toekomstige heerlijkheid werd<strong>en</strong> hem<br />

geop<strong>en</strong>baard. Ook zag Abraham de aarde in haar oorspronkelijk<strong>en</strong> luister vernieuwd, <strong>en</strong> ter<br />

vervulling van be belofte aan hem als e<strong>en</strong>e eeuwige bezitting gegev<strong>en</strong>.”11 {PEP 120.1}<br />

T<strong>en</strong> pand van Zijn verbond met de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong>, liet de Heer e<strong>en</strong> rook<strong>en</strong>de ov<strong>en</strong> <strong>en</strong> vurige<br />

fakkel tussch<strong>en</strong> de stukk<strong>en</strong> doorgaan. Deze di<strong>en</strong>d<strong>en</strong> tot zinnebeeld<strong>en</strong> van Gods<br />

teg<strong>en</strong>woordigheid <strong>en</strong> tev<strong>en</strong>s werd het gedeelde aas er door verteerd. Bij herhaling ontving<br />

Abraham e<strong>en</strong>e bevestiging der belofte naar luid der volg<strong>en</strong>de woord<strong>en</strong>: “Aan uw zaad heb Ik dit<br />

land gegev<strong>en</strong>, van de rivier van Egypte af, tot aan die groote rivier, de rivier Frath.” {PEP 120.2}<br />

To<strong>en</strong> Abraham bijna vijf <strong>en</strong> twintig jar<strong>en</strong> in Kanaan gewoond had, versche<strong>en</strong> de Heere<br />

weder aan hem, <strong>en</strong> zeide: “Ik b<strong>en</strong> God de Almachtige; wandel voor mijn aangezicht, <strong>en</strong> zijt<br />

oprecht.”12 Door ontzag bezield viel de patriarch op zijn aangezicht, terwijl er vervolg<strong>en</strong>s<br />

gezegd werd: “Mij aangaande, zie, mijn verbond is met u; <strong>en</strong> gij zult tot e<strong>en</strong><strong>en</strong> vader van m<strong>en</strong>igte<br />

der volk<strong>en</strong> word<strong>en</strong>.” Tot waarborg dat deze belofte vervuld zou word<strong>en</strong>, werd zijn naam, die tot<br />

dusver Abram was geweest, in Abraham veranderd, hetwelk beteek<strong>en</strong>t “vader der m<strong>en</strong>igte.’ En<br />

Saraï’s naam werd Sara, — “vorstin;” want God zeide, dat zijn tot volk<strong>en</strong> word<strong>en</strong> zou; koning<strong>en</strong><br />

der volk<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> uit haar voortkom<strong>en</strong>. {PEP 121.1}<br />

To<strong>en</strong> ontving Abraham ook de besnijd<strong>en</strong>is ‘‘tot e<strong>en</strong> zegel der rechtvaardigheid des geloofs,<br />

die hem in de voorhuid was toegerek<strong>en</strong>d.”13 Dit di<strong>en</strong>de d<strong>en</strong> patriarch <strong>en</strong> zijn<strong>en</strong> nakomeling<strong>en</strong><br />

t<strong>en</strong> teek<strong>en</strong> dat zij d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st des Heer<strong>en</strong> gewijd <strong>en</strong> alzoo van de afgod<strong>en</strong>di<strong>en</strong>aars gescheid<strong>en</strong><br />

moest<strong>en</strong> zijn, alsmede dat God h<strong>en</strong> als Zijn bijzonder eig<strong>en</strong>dom aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong> had. Van<br />

hunn<strong>en</strong>twege beloofd<strong>en</strong> zij werkelijk, door het volbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong> dezer ceremonie, om aan de<br />

voorwaard<strong>en</strong> van het verbond met Abraham te voldo<strong>en</strong>. Met de Heid<strong>en</strong><strong>en</strong> mocht<strong>en</strong> zij niet<br />

huwelijk<strong>en</strong>, aangezi<strong>en</strong> zij dan hunn<strong>en</strong> eerbied voor God <strong>en</strong> Zijne wet verliez<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong>; ook<br />

zoud<strong>en</strong> zij zoodo<strong>en</strong>de verzocht word<strong>en</strong> om de zondige praktijk<strong>en</strong> der andere volk<strong>en</strong> aan te nem<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> tot d<strong>en</strong> afgod<strong>en</strong>di<strong>en</strong>st vervoerd te word<strong>en</strong>. {PEP 121.2}<br />

God vereerde Abraham grootelijks. De <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> des hemels ging<strong>en</strong> met hem om, als e<strong>en</strong><br />

vri<strong>en</strong>d met zijn<strong>en</strong> vri<strong>en</strong>d omgaat. To<strong>en</strong> het bestemde uur voor Sodoms verdelging geslag<strong>en</strong> had,<br />

werd het vonnis hem bek<strong>en</strong>d gemaakt, <strong>en</strong> hij trad als voorspraak voor die zondaars bij d<strong>en</strong> Heer<br />

op. Bij die geleg<strong>en</strong>heid legde hij ook blijk<strong>en</strong> zijner herbergzaamheid aan d<strong>en</strong> dag. {PEP 121.3}<br />

Terwijl de patriarch op e<strong>en</strong> heet<strong>en</strong> zomerdag in de deur zijner t<strong>en</strong>t zat <strong>en</strong> zijn oog over het<br />

voor hem ligg<strong>en</strong>de landschap liet gaan, zag hij in de verte drie reizigers naar hem toe kom<strong>en</strong>.<br />

Doch alvor<strong>en</strong>s zij zijne t<strong>en</strong>t bereikt hadd<strong>en</strong>, stond<strong>en</strong> zij stil, alsof zij beraadslaagd<strong>en</strong>, welk<strong>en</strong><br />

weg te moet<strong>en</strong> inslaan. Zonder te wacht<strong>en</strong>, tot zij hem om e<strong>en</strong>e gunst zoud<strong>en</strong> verzoek<strong>en</strong>, haastte<br />

Abraham zich hun tegemoet, <strong>en</strong> bood hun, met de uiterste beleefdheid, de gastvrijheid zijner<br />

76


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

woning aan. Met zijne eig<strong>en</strong>e hand<strong>en</strong> putte hij het water, waarmede zij het stof van hunne voet<strong>en</strong><br />

kond<strong>en</strong> afwassch<strong>en</strong>. Voorts hield hij zich bezig met het uitkiez<strong>en</strong> der spijze <strong>en</strong> het toezicht<br />

houd<strong>en</strong> over de bereiding des maals, terwijl zijne gast<strong>en</strong> zich in de schaduw verkwikt<strong>en</strong>. En<br />

terwijl zij het maal nuttigd<strong>en</strong> stond hij om h<strong>en</strong> te di<strong>en</strong><strong>en</strong>. Deze beleefdheidsbetooning werd door<br />

God e<strong>en</strong>e plaats op het Heilig Blad waardig gekeurd; <strong>en</strong> eeuw<strong>en</strong> later werd er, door d<strong>en</strong> Apostel,<br />

in de volg<strong>en</strong>de woord<strong>en</strong> op gezinspeeld: “Vergeet de herbergzaamheid niet; want hierdoor<br />

hebb<strong>en</strong> sommig<strong>en</strong> onwet<strong>en</strong>d <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> geherbergd.”14 {PEP 121.4}<br />

Abraham zag die drie vreemdeling<strong>en</strong> voor vermoeide reizigers aan, niet vermoed<strong>en</strong>de dat<br />

hij niet zou gezondigd hebb<strong>en</strong>, als hij e<strong>en</strong> hunner had aangebed<strong>en</strong>. Deze hemeling<strong>en</strong><br />

op<strong>en</strong>baard<strong>en</strong> zich echter niet aan hem. Alhoewel als gezant<strong>en</strong> der wraak op reis zijnde, zoo<br />

sprak<strong>en</strong> zij ev<strong>en</strong>wel tot Abraham, d<strong>en</strong> geloofsman, over zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong>. Nietteg<strong>en</strong>staande God de<br />

ongerechtigheid met de stipste nauwkeurigheid gadeslaat <strong>en</strong> straft, verheugt Hij zich echter niet<br />

in de wraak. Voor d<strong>en</strong> Oneindige in liefde is het verderv<strong>en</strong> e<strong>en</strong> “vreemd werk.” {PEP 122.1}<br />

“De verborg<strong>en</strong>heid des Heer<strong>en</strong> is voor deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die Hem vreez<strong>en</strong>.”15 Abraham had God in<br />

erk<strong>en</strong>t<strong>en</strong>is gehoud<strong>en</strong>, <strong>en</strong> nu vereerde God hem met hem Zijn voornem<strong>en</strong> te op<strong>en</strong>bar<strong>en</strong>. “Zal Ik<br />

voor Abraham verberg<strong>en</strong>, wat Ik doe?” zeide de Heere. “Dewijl het geroep van Sodom <strong>en</strong><br />

Gomorra groot is, <strong>en</strong> dewijl hare zonde zeer zwaar is, zal Ik nu afgaan <strong>en</strong> bezi<strong>en</strong> of zij naar hun<br />

geroep, dat tot Mij gekom<strong>en</strong> is, het uiterste gedaan hebb<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zoo niet, Ik zal het wet<strong>en</strong>.”16 De<br />

maat van Sodoms ongerechtigheid was d<strong>en</strong> Heere niet onbek<strong>en</strong>d; Hij drukte zich echter op e<strong>en</strong>e<br />

m<strong>en</strong>schelijke wijze uit, opdat de rechtvaardigheid Zijner handeling<strong>en</strong> begrep<strong>en</strong> mocht<strong>en</strong> word<strong>en</strong>.<br />

Alvor<strong>en</strong>s Hij de overtreders met Zijne oordeel<strong>en</strong> bezocht, wilde Hij hun gedrag persoonlijk<br />

onderzoek<strong>en</strong>; indi<strong>en</strong> zij de perk<strong>en</strong> Zijner g<strong>en</strong>ade nog niet overschred<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>, dan zou Hij hun<br />

nog e<strong>en</strong>e kans gev<strong>en</strong> om zich te bekeer<strong>en</strong>. {PEP 122.2}<br />

E<strong>en</strong> der drie mann<strong>en</strong> toefde e<strong>en</strong> weinig langer; het was de Zoon van God met wi<strong>en</strong> Abraham<br />

sprak <strong>en</strong> tot wi<strong>en</strong> hij zijne bede in het belang van Sodoms inwoners richtte. E<strong>en</strong>s had hij h<strong>en</strong> met<br />

zijn zwaard gered; nu poogde hij h<strong>en</strong> door middel van zijn gebed te behoud<strong>en</strong>. Lot <strong>en</strong> zijn<br />

huisgezin woond<strong>en</strong> daar; dezelfde onbaatzuchtige liefde, die Abraham er toe bewog<strong>en</strong> had om<br />

h<strong>en</strong> uit de hand<strong>en</strong> der Elamiet<strong>en</strong> te verloss<strong>en</strong>, sprong nu in de bres, t<strong>en</strong> einde, indi<strong>en</strong> het met<br />

Gods wil bestaanbaar ware, h<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> d<strong>en</strong> storm van het Goddelijk oordeel te beschutt<strong>en</strong>. {PEP<br />

122.3}<br />

Met diep ontzag <strong>en</strong> nederigheid begon hij zijne bede: “Zie toch, ik heb mij onderwond<strong>en</strong> te<br />

sprek<strong>en</strong> tot d<strong>en</strong> Heere, hoewel ik stof <strong>en</strong> asch b<strong>en</strong>.” Er was ge<strong>en</strong> gevoel van zelfvertrouw<strong>en</strong> noch<br />

van eig<strong>en</strong>gerechtigheid. Hij maakte ge<strong>en</strong> aanspraak op e<strong>en</strong>ige gunst op grond van zijne<br />

gehoorzaamheid, noch omdat hij om Gods wil veel had moet<strong>en</strong> opoffer<strong>en</strong>. Hij pleitte als e<strong>en</strong><br />

zondaar voor zondar<strong>en</strong>. In zulk e<strong>en</strong><strong>en</strong> geest moet<strong>en</strong> all<strong>en</strong> voor God verschijn<strong>en</strong>.<br />

Desnietteg<strong>en</strong>staande toonde Abraham al het vertrouw<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> kind te bezitt<strong>en</strong>, dat zijn<strong>en</strong><br />

liefhebb<strong>en</strong>d<strong>en</strong> vader smeekt. Hij stelde zich dicht hij d<strong>en</strong> hemelsch<strong>en</strong> gezant <strong>en</strong> drong ernstiglijk<br />

op de verhooring zijner bede aan. Ofschoon Lot e<strong>en</strong> inwoner van Sodom geword<strong>en</strong> was, zoo had<br />

hij zich toch niet aan hunne zond<strong>en</strong> schuldig gemaakt. Abraham geloofde, dat er in die volkrijke<br />

77


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

stad zeker aanbidders van d<strong>en</strong> war<strong>en</strong> God moest<strong>en</strong> zijn. Om dle red<strong>en</strong> bad hij: “Het zij verre van<br />

u zulk e<strong>en</strong> ding te do<strong>en</strong>, te dood<strong>en</strong> d<strong>en</strong> rechtvaardige met d<strong>en</strong> goddelooze! dat de rechtvaardige<br />

zij gelijk de goddelooze; verre zij het van U! zou de Rechter der gansche aarde ge<strong>en</strong> recht do<strong>en</strong>?”<br />

Ook hield Abraham niet op met e<strong>en</strong>maal te vrag<strong>en</strong>. Meer vrijmoedigheid verkrijg<strong>en</strong>de, dewijl<br />

hij telk<strong>en</strong>s verhooring op zijne bede ontving, kreeg hij eindelijk de verzekering, dat de stad zou<br />

gespaard word<strong>en</strong>, zoo er slechts ti<strong>en</strong> rechtvaardig<strong>en</strong> in werd<strong>en</strong> gevond<strong>en</strong>. Liefde tot zondar<strong>en</strong><br />

dreef Abraham tot zulke gebed<strong>en</strong>. Terwijl hij van de zond<strong>en</strong> dier goddelooze stad gruwde,<br />

verlangde hij toch, dat hare zondaars gered mocht<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Zijne innige belangstelling in<br />

Sodom verstrekt ons tot voorbeeld hoe wij de zaligheid der onboetvaardig<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> ter harte<br />

nem<strong>en</strong>. Wij moet<strong>en</strong> de zonde hat<strong>en</strong>, maar d<strong>en</strong> zondaar liefhebb<strong>en</strong>. In onze onmiddelijke<br />

omgeving gaan vel<strong>en</strong> ev<strong>en</strong> zeker t<strong>en</strong> verderve, als dat het geval was met de inwoners van Sodom.<br />

Eik<strong>en</strong> dag <strong>en</strong> elk uur is de tijd der g<strong>en</strong>ade voor sommig<strong>en</strong> verstrek<strong>en</strong>. En wie waarschuw<strong>en</strong> de<br />

zondaars om het hun wacht<strong>en</strong>d verderf te ontvlied<strong>en</strong>? Wie stek<strong>en</strong> de hand<strong>en</strong> uit om h<strong>en</strong> van d<strong>en</strong><br />

eeuwig<strong>en</strong> dood te redd<strong>en</strong>? Wie smeek<strong>en</strong> God met nederigheid <strong>en</strong> e<strong>en</strong> volhard<strong>en</strong>d geloof voor<br />

het behoud van dezulk<strong>en</strong>? {PEP 123.1}<br />

Abraham bezat d<strong>en</strong> geest van Christus. De Zone Gods is des zondaars voorbidder bij d<strong>en</strong><br />

Vader. Hij k<strong>en</strong>t de waarde e<strong>en</strong>er ziel, omred<strong>en</strong> Hij har<strong>en</strong> losprijs betaald heeft. Terwijl Hij van<br />

wege Zijne onbevlekte reinheid de zonde verfoeit, bezit Hij tev<strong>en</strong>s e<strong>en</strong>e oneindige liefde voor<br />

d<strong>en</strong> zondaar. Zelfs to<strong>en</strong> Hij aan het kruis hing, met d<strong>en</strong> vloek der zonde-der geheele wereld<br />

belad<strong>en</strong>, <strong>en</strong> t<strong>en</strong> doode toe b<strong>en</strong>auwd was, bad Hij,nog voor Zijne versmaders <strong>en</strong> moord<strong>en</strong>aars:<br />

“Vader! vergeef het hun, want zij wet<strong>en</strong> niet, wat zij do<strong>en</strong>.”17 {PEP 123.2}<br />

Van Abraham staat geschrev<strong>en</strong>, “dat hij e<strong>en</strong> vri<strong>en</strong>d van God g<strong>en</strong>aamd geweest” is <strong>en</strong> dat hij<br />

is “de vader van all<strong>en</strong>, die geloov<strong>en</strong>.”18 God getuigde van d<strong>en</strong> getrouw<strong>en</strong> patriarch als volgt:<br />

“Dat Abraham mijne stem gehoorzaam geweest is, <strong>en</strong> heeft onderhoud<strong>en</strong> mijn bevel, mijne<br />

gebod<strong>en</strong>, mijne inzetting<strong>en</strong>, <strong>en</strong> mijne wett<strong>en</strong>.” En wederom: “Ik heb hem gek<strong>en</strong>d, opdat hij<br />

zijn<strong>en</strong> kinder<strong>en</strong> <strong>en</strong> zijn huis na hem zoude bevel<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zij d<strong>en</strong> weg des Heer<strong>en</strong> houd<strong>en</strong>, om te<br />

do<strong>en</strong> gerechtigheid <strong>en</strong> gerichte; opdat de Heere over Abraham br<strong>en</strong>ge, hetge<strong>en</strong> Hij over hem<br />

gesprok<strong>en</strong> heeft.”19 Het was e<strong>en</strong>e uitstek<strong>en</strong>de waardigheid, die Abraham t<strong>en</strong> deele viel, to<strong>en</strong> hij<br />

tot vader wé\d aangesteld derg<strong>en</strong><strong>en</strong>, aan wie eeuw<strong>en</strong> lang de waarhed<strong>en</strong> Gods werd<strong>en</strong><br />

toevertrouwd, — van e<strong>en</strong> volk, waardoor alle volk<strong>en</strong> der wereld zoud<strong>en</strong> gezeg<strong>en</strong>d word<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

waaruit de Messias voortkom<strong>en</strong> zou. Hij, die d<strong>en</strong> patriarch daartoe verkoos, keurde hem ook<br />

waardig. God sprak. Hij verstaat de gedacht<strong>en</strong> van verre, <strong>en</strong> vergist zich niet, wanneer Hij zegt:<br />

“Ik k<strong>en</strong> hem.” Hij wist, dat Abraham de waarheid niet om vuil gewins wil prijs zou gev<strong>en</strong>. Hij<br />

zou de wet betracht<strong>en</strong>, <strong>en</strong> volg<strong>en</strong>s waarheid <strong>en</strong> recht handel<strong>en</strong>. En niet alle<strong>en</strong> was hij zelf<br />

godvreez<strong>en</strong>d, maar hij zou zijn huis na hem bevel<strong>en</strong>. Zijn gezin zou in d<strong>en</strong> weg der gerechtigheid<br />

onderwez<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Gods wet zou t<strong>en</strong> regel des lev<strong>en</strong>s voor zijn gezin verstrekk<strong>en</strong>. {PEP 124.1}<br />

Abrahams gezin telde meer dan duiz<strong>en</strong>d ziel<strong>en</strong>.20 Daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> er zich bij hem<br />

aangeslot<strong>en</strong>, die door zijn toedo<strong>en</strong> tot de k<strong>en</strong>nis van d<strong>en</strong> e<strong>en</strong>ig<strong>en</strong> God gebracht war<strong>en</strong>. Deze<br />

ontving<strong>en</strong> geregeld onderwijs van d<strong>en</strong> verteg<strong>en</strong>woordiger van het ware geloof. Di<strong>en</strong>t<strong>en</strong>gevolge<br />

78


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

rustte er e<strong>en</strong>e zware verantwoordelijkheid op hem. Hij kweekte de hoofd<strong>en</strong> van gezinn<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

dezulk<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> op hun beurt zijne leefwijze in hunne huisgezinn<strong>en</strong> in beoef<strong>en</strong>ing br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>.<br />

{PEP 124.2}<br />

Eertijds was e<strong>en</strong> huisvader tegelijker tijd de beheerscher <strong>en</strong> priester van zijn eig<strong>en</strong><br />

huisgezin, zelfs nog nadat zijne kinder<strong>en</strong> reeds gehuwd war<strong>en</strong> <strong>en</strong> zelf gezinn<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>. De<br />

afstammeling<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> geleerd tot hem op te zi<strong>en</strong>, als tot hun hoofd in beide godsdi<strong>en</strong>stige <strong>en</strong><br />

burgerlijke zak<strong>en</strong>. Abraham poogde dez<strong>en</strong> aartsvaderlijk<strong>en</strong> vorm van regeering voort te zett<strong>en</strong>,<br />

omred<strong>en</strong> de k<strong>en</strong>nis Gods op deze wijze het best bewaard blijv<strong>en</strong> kon. M<strong>en</strong> was gedwong<strong>en</strong> de<br />

led<strong>en</strong> van het huisgezin door zulk e<strong>en</strong><strong>en</strong> band te zam<strong>en</strong> te bind<strong>en</strong>, t<strong>en</strong> einde er e<strong>en</strong> scheidsmuur<br />

tussch<strong>en</strong> h<strong>en</strong> <strong>en</strong> de afgod<strong>en</strong>di<strong>en</strong>aars mocht word<strong>en</strong> opgericht. Om die red<strong>en</strong> w<strong>en</strong>de Abraham<br />

ook alle poging<strong>en</strong> aan om de zijn<strong>en</strong> te verhinder<strong>en</strong> omgang met de Heid<strong>en</strong><strong>en</strong> aan te knoop<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

getuig<strong>en</strong> van hunn<strong>en</strong> afgodisch<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st te zijn; want hij begreep zeer goed, dat bek<strong>en</strong>dheid met<br />

het kwaad onopgemerkt de zed<strong>en</strong> verderv<strong>en</strong> zou. Eik<strong>en</strong> vorm van valsch<strong>en</strong> godsdi<strong>en</strong>st werd met<br />

de grootste zorgvuldigheid gekeerd; daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> werd op de majesteit <strong>en</strong> heerlijkheid van d<strong>en</strong><br />

war<strong>en</strong> God gewez<strong>en</strong>, die het e<strong>en</strong>igste <strong>en</strong> ware voorwerp van aanaanbidding is. {PEP 125.1}<br />

God had e<strong>en</strong>e wijze schikking gemaakt door Zijn volk, zoo veel dit mogelijk was, van de<br />

Heid<strong>en</strong><strong>en</strong> af te zonder<strong>en</strong> <strong>en</strong> h<strong>en</strong> alle<strong>en</strong> te do<strong>en</strong> won<strong>en</strong>. Hij riep Abraham uit het midd<strong>en</strong> van zijn<br />

afgodische maagschap, opdat de patriarch zijn gezin mocht opvoed<strong>en</strong> buit<strong>en</strong> de verleid<strong>en</strong>de<br />

invloed<strong>en</strong>, waarvan hij in Mesopotamië omringd was, <strong>en</strong> opdat het ware geloof van geslacht tot<br />

geslacht door zijne nakomeling<strong>en</strong> mocht word<strong>en</strong> bewaard. {PEP 125.2}<br />

Abrahams liefde voor zijne kinder<strong>en</strong> <strong>en</strong> huisg<strong>en</strong>oot<strong>en</strong> bewoog hem om hunn<strong>en</strong> godsdi<strong>en</strong>st<br />

te bewak<strong>en</strong>, <strong>en</strong> h<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>d te mak<strong>en</strong> met de Goddelijke inzetting<strong>en</strong>, alsof dat de rijkste erf<strong>en</strong>is<br />

was, die hij hun kon nalat<strong>en</strong>. Het werd all<strong>en</strong> geleerd, dat zij onder het opzicht van d<strong>en</strong> God des<br />

hemels stond<strong>en</strong>. Hij veroorloofde ge<strong>en</strong>e verdrukking van d<strong>en</strong> kant der ouders, <strong>en</strong> ge<strong>en</strong>e<br />

ongehoorzaamheid der kinder<strong>en</strong>. Ieders plicht staat duidelijk in de wet voorgeschrev<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

gehoorzaamheid daaraan is de e<strong>en</strong>igste voorwaarde ter verkrijging van voorspoed <strong>en</strong> geluk.<br />

{PEP 125.3}<br />

Hij zou zijn<strong>en</strong> kinder<strong>en</strong> <strong>en</strong> zijn huis na hem bevel<strong>en</strong>. Hij zou zich niet aan e<strong>en</strong>e zondige<br />

nalatigheid schuldig mak<strong>en</strong> in het beteugel<strong>en</strong> der booze hartstocht<strong>en</strong> zijner kinder<strong>en</strong>, noch h<strong>en</strong><br />

door dwaze toegeeflijkheid bederv<strong>en</strong>. Zijn gevoel van plicht zou hij niet door e<strong>en</strong>e verkeerde<br />

liefde lat<strong>en</strong> verdring<strong>en</strong>. Niet alle<strong>en</strong> zou Abraham het rechte onderwijs gev<strong>en</strong>, maar hij zou het<br />

gezag van rechtmatige voorschrift<strong>en</strong> ook handhav<strong>en</strong>. {PEP 125.4}<br />

Hoe sehaarsch zijn deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die dit voorbeeld volg<strong>en</strong>! Bij hoe vele ouders bestaat er e<strong>en</strong>e<br />

blinde <strong>en</strong> zelfzuchtige s<strong>en</strong>tim<strong>en</strong>teelheid, e<strong>en</strong>e zoog<strong>en</strong>aamde liefde, die d<strong>en</strong> kinder<strong>en</strong> toestaat hun<br />

eig<strong>en</strong> hoofd te volg<strong>en</strong> <strong>en</strong> aan de onbeteugelde hartstocht<strong>en</strong> bot te vier<strong>en</strong>. Dit is e<strong>en</strong>e mishandeling<br />

van de jeugd, e<strong>en</strong> onrecht aan de maatschappij gepleegd. De toegeeflijkheid der ouders is de<br />

oorzaak van vele moeit<strong>en</strong> in het huisgezin <strong>en</strong> in de burgerlijke sam<strong>en</strong>leving. De neiging der<br />

kinder<strong>en</strong> om hunn<strong>en</strong> wil te volg<strong>en</strong> wordt er door gestijfd, instede van overe<strong>en</strong>komstig de eisch<strong>en</strong><br />

79


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Gods gebog<strong>en</strong>. Dezulk<strong>en</strong> groei<strong>en</strong> op met e<strong>en</strong> teg<strong>en</strong>zin om zich aan Gods wil te onderwerp<strong>en</strong>; <strong>en</strong><br />

op deze wijze wordt e<strong>en</strong> ongodsdi<strong>en</strong>stige, wederspanninge geest van de kinder<strong>en</strong> op de<br />

kindskinder<strong>en</strong> overgeplant. De ouders zijn schuldig, gelijk Abraham, hunn<strong>en</strong> kinder<strong>en</strong> na h<strong>en</strong> te<br />

bevel<strong>en</strong>. Gehoorzaamheid aan het gezag der ouders moet geleerd word<strong>en</strong> als de eerste stap in de<br />

gehoorzaamheid, die naar God leidt. {PEP 126.1}<br />

Veel kwaad dankt zijn bestaan t<strong>en</strong> huidig<strong>en</strong> dage ook aan minachting, welke vele<br />

voorgangers der wet Gods toedrag<strong>en</strong>. De alomverspreidde me<strong>en</strong>ing, dat m<strong>en</strong> niet langer schuldig<br />

is de inzetting<strong>en</strong> Gods te betracht<strong>en</strong>, heeft e<strong>en</strong> zelfde uitwerking op des volks zed<strong>en</strong> als de<br />

afgod<strong>en</strong>di<strong>en</strong>st heeft. Die het gezag van Gods wet zoek<strong>en</strong> te verminder<strong>en</strong>, ondermijn<strong>en</strong> d<strong>en</strong><br />

grondslag van het familielev<strong>en</strong> <strong>en</strong> van d<strong>en</strong> staat. Godvruchtige ouders, die Zijne inzettin-g<strong>en</strong> niet<br />

bewar<strong>en</strong>, gebied<strong>en</strong> hunn<strong>en</strong> kinder<strong>en</strong> ook niet om in de weg<strong>en</strong> des Heer<strong>en</strong> te wandel<strong>en</strong>. De wet<br />

Gods is voor h<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> lev<strong>en</strong>sregel. Wanneer zulke kinder<strong>en</strong> getrouwd zijn, dan gevoel<strong>en</strong> zij zich<br />

niet verplicht hunn<strong>en</strong> kinder<strong>en</strong> iets te leer<strong>en</strong>, dat zij zelf niet geleerd hebb<strong>en</strong>. Vandaar zijn er zoo<br />

vele ongeloovige huisgezinn<strong>en</strong>; <strong>en</strong> daarom is de verdorv<strong>en</strong>heid zoo diep ingekankerd <strong>en</strong><br />

algeme<strong>en</strong> geword<strong>en</strong>. {PEP 126.2}<br />

Zoolang de ouders zelf niet met volkom<strong>en</strong>heid des hart<strong>en</strong> de wet des Heer<strong>en</strong> betracht<strong>en</strong>,<br />

zull<strong>en</strong> zij hunn<strong>en</strong> kinder<strong>en</strong> na h<strong>en</strong> ook niet bevel<strong>en</strong>. Op dit gebied bestaat er e<strong>en</strong>e groote behoefte<br />

aan hervorming, — e<strong>en</strong>e hervorming, die niet beperkt noch oppervlakkig moet zijn. De ouders<br />

moet<strong>en</strong> hervormd word<strong>en</strong>; <strong>en</strong> daaraan hebb<strong>en</strong> de leeraars behoefte; zij behoev<strong>en</strong> God in hunne<br />

gezinn<strong>en</strong>. Maar w<strong>en</strong>scht m<strong>en</strong> e<strong>en</strong> ander<strong>en</strong> staat van zak<strong>en</strong>, dan moet allereerst het Woord Gods<br />

als raadsman in het huisgezin word<strong>en</strong> opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. Dan moet<strong>en</strong> de kinder<strong>en</strong> in de eerste plaats<br />

leer<strong>en</strong>, dat het Gods stem is, die tot h<strong>en</strong> spreekt, <strong>en</strong> dat zij gehoud<strong>en</strong> zijn dezelve te gehoorzam<strong>en</strong>.<br />

De kinder<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> geduldig <strong>en</strong> in liefde onderwez<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, hoe zij naar Gods welbehag<strong>en</strong><br />

lev<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong>. Zulke kinder<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> gewap<strong>en</strong>d zijn teg<strong>en</strong> de drogred<strong>en</strong><strong>en</strong> van het ongeloof. Zij<br />

hebb<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Bijbel tot grondslag van hun geloof aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong>; <strong>en</strong> zulk e<strong>en</strong> fondam<strong>en</strong>t kan niet<br />

door d<strong>en</strong> vloed van het scepticisme word<strong>en</strong> weggevaagd. {PEP 126.3}<br />

In hoe vele huisgezinn<strong>en</strong> verzuimt m<strong>en</strong> te bidd<strong>en</strong>! De ouders verbeeld<strong>en</strong> zich ge<strong>en</strong><strong>en</strong> tijd<br />

voor d<strong>en</strong> morg<strong>en</strong><strong>en</strong> d<strong>en</strong> avondgodsdi<strong>en</strong>st over te hebb<strong>en</strong>. Zij kunn<strong>en</strong> nog niet <strong>en</strong>kele<br />

oog<strong>en</strong>blikk<strong>en</strong> afzonder<strong>en</strong> om God voor Zijne m<strong>en</strong>igvuldige zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> te dank<strong>en</strong>, — voor de<br />

gezeg<strong>en</strong>de zonneschijn <strong>en</strong> d<strong>en</strong> vruchtbaarmak<strong>en</strong>d<strong>en</strong> reg<strong>en</strong>, die de plant<strong>en</strong> doet opschiet<strong>en</strong>, —<br />

noch voor de bewaring der heilige <strong>en</strong>gel<strong>en</strong>. Zij hebb<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> tijd ter hunner beschikking om Gods<br />

hulp <strong>en</strong> leiding, <strong>en</strong> de inwon<strong>en</strong>de teg<strong>en</strong>woordigheid van Jezus in het huisgezin in te roep<strong>en</strong>. Zij<br />

gaan als de oss<strong>en</strong> <strong>en</strong> de paard<strong>en</strong> aan het werk, die noch om God noch om d<strong>en</strong> hemel d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>. Zij<br />

hebb<strong>en</strong> kostelijke ziel<strong>en</strong>, voor wier behoud de Zone Gods d<strong>en</strong> hemel verliet <strong>en</strong> Zijn eig<strong>en</strong> lev<strong>en</strong><br />

tot losprijs gaf, maar zij waarder<strong>en</strong> Zijne oneindige liefde weinig meer, dan het redelooze vee<br />

dat vergaat het doet. {PEP 127.1}<br />

Overe<strong>en</strong>komstig het voorbeeld der patriarch<strong>en</strong>, behoor<strong>en</strong> ook alle belijders overal e<strong>en</strong> altaar<br />

voor d<strong>en</strong> Heere op te richt<strong>en</strong>, waar zij hunne t<strong>en</strong>t<strong>en</strong> opslaan. Zoo er ooit e<strong>en</strong> tijd was, wanneer<br />

ieder huis e<strong>en</strong> huis des gebeds behoorde te wez<strong>en</strong>, dan is het nu de tijd. De ouders behoord<strong>en</strong>,<br />

80


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

voor zich zelv<strong>en</strong> <strong>en</strong> voor de kinder<strong>en</strong>, hunne hart<strong>en</strong> in stille verzuchting tot God op te heff<strong>en</strong>.<br />

Laat de vader, als de priester van het huisgezin, des morg<strong>en</strong>s <strong>en</strong> des avonds offerand<strong>en</strong> op het<br />

altaar Gods legg<strong>en</strong>, terwijl zijne vrouw <strong>en</strong> kinder<strong>en</strong> zich in stilte met hem in lof<strong>en</strong> dankzegging<br />

vere<strong>en</strong>ig<strong>en</strong>. In zulke gezinn<strong>en</strong> zal Jezus gaarne woning mak<strong>en</strong>. {PEP 127.2}<br />

E<strong>en</strong> heilig licht behoorde in elk Christelijk gezin te brand<strong>en</strong>, In elke handeling behoort de<br />

liefde door te stral<strong>en</strong>. Zij moet in het huiselijk verkeer, in de bedachtzame vri<strong>en</strong>delijkheid, in de<br />

minzame <strong>en</strong> onbaatzuchtige beleefdheid uitblink<strong>en</strong>. Er zijn huisgezinn<strong>en</strong>, die op dez<strong>en</strong> voet<br />

lev<strong>en</strong>, — huisgezinn<strong>en</strong>, die God aanbidd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> waarin de reine liefde op d<strong>en</strong> troon zit. Uit zulke<br />

huisgezinn<strong>en</strong> word<strong>en</strong> des morg<strong>en</strong>s <strong>en</strong> des avonds gebed<strong>en</strong>, als lieflijk reukwerk, hemelwaarts<br />

gezond<strong>en</strong>; <strong>en</strong> op dezulk<strong>en</strong> daalt Gods zeg<strong>en</strong> neder als e<strong>en</strong>e vroegkom<strong>en</strong>de dauw. {PEP 127.3}<br />

E<strong>en</strong> wel-geord<strong>en</strong>d, Christelijk huisgezin is het sterkstpleit<strong>en</strong>d bewijs t<strong>en</strong> gunste van de<br />

werkelijkheid van d<strong>en</strong> godsdi<strong>en</strong>st van Jezus, — e<strong>en</strong> argum<strong>en</strong>t, dat door ge<strong>en</strong> ongeloovige<br />

wederlegd kan word<strong>en</strong>. E<strong>en</strong> ieder zal bespeur<strong>en</strong>, dat er in zulk e<strong>en</strong> gezin e<strong>en</strong> invloed werkt, die<br />

zelfs door de kinder<strong>en</strong> wordt gevoeld; <strong>en</strong> dat de God van Abraham daar woont. Indi<strong>en</strong> de<br />

Christelijke gezinn<strong>en</strong> op e<strong>en</strong>e echt godsdi<strong>en</strong>stige leest geschoeid war<strong>en</strong>, zij zoud<strong>en</strong> e<strong>en</strong><br />

geweldig<strong>en</strong> invloed t<strong>en</strong> goede uitoef<strong>en</strong><strong>en</strong>. Zij zoud<strong>en</strong> inderdaad “het licht der wereld” zijn. Van<br />

alle getrouwe ouders zegt de God des hemels, wat Hij eertijds van Abraham heeft gezegd: “Ik<br />

heb hem gek<strong>en</strong>d, opdat hij zijn<strong>en</strong> kinder<strong>en</strong> <strong>en</strong> zijn huis na hem zoude bevel<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zij d<strong>en</strong> weg<br />

des Heer<strong>en</strong> houd<strong>en</strong>, om te do<strong>en</strong> gerechtigheid <strong>en</strong> gericht; opdat de Heere over Abraham br<strong>en</strong>ge,<br />

hetge<strong>en</strong> Hij over hem gesprok<strong>en</strong> heeft.” {PEP 127.4}<br />

81


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 13—Zijn Geloof Beproefd.<br />

ABRAHAM had wel de belofte van e<strong>en</strong><strong>en</strong> zoon te zull<strong>en</strong> ontvang<strong>en</strong> onvoorwaardelijk<br />

aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, maar hij wachtte Gods tijd <strong>en</strong> wijze niet af. God stelde de vervulling uit, t<strong>en</strong> einde<br />

zijn geloof op de proef te stell<strong>en</strong>. Die proef kon hij niet doorstaan. Veronderderstell<strong>en</strong>de, dat<br />

haar in har<strong>en</strong> ouderdom ge<strong>en</strong> kind gebor<strong>en</strong> word<strong>en</strong> kon, sloeg Sara voor om e<strong>en</strong> harer<br />

di<strong>en</strong>stmaagd<strong>en</strong> aan Abraham tot bijwijf te gev<strong>en</strong>, opdat het Goddelijk plan daardoor t<strong>en</strong> uitvoer<br />

gebracht mocht word<strong>en</strong>. De veelwijverij was destijds zoo algeme<strong>en</strong> geword<strong>en</strong>, dat m<strong>en</strong> die<br />

praktijk niet als zondig beschouwde, ofschoon zij e<strong>en</strong>e sch<strong>en</strong>ding van ‘s Heer<strong>en</strong> inzetting <strong>en</strong><br />

noodlottig voor de heiligheid <strong>en</strong> d<strong>en</strong> vrede van het huiselijk lev<strong>en</strong> was. Uit Abrahams huwelijk<br />

met Hagar is <strong>en</strong>kel kwaad voortgekom<strong>en</strong>, èn voor zijn eig<strong>en</strong> gezin èn voor de navolg<strong>en</strong>de<br />

geslacht<strong>en</strong>. {PEP 129.1}<br />

Trotsch op hare nieuwe betrekking als bijwijf van Abraham, <strong>en</strong> zich vlei<strong>en</strong>de met de<br />

verwachting, dat e<strong>en</strong> groot volk uit haar gebor<strong>en</strong> zou word<strong>en</strong>, werd Hagar hoogmoedig, <strong>en</strong><br />

gedroeg zich beledig<strong>en</strong>d teg<strong>en</strong>over Sara. Aan het eertijds gelukkig huisgezin werd nu de vrede<br />

door de wederzijds gekoesterde jaloezie ontnom<strong>en</strong>. Gedwong<strong>en</strong> om beider klacht<strong>en</strong> aan te<br />

hoor<strong>en</strong>, w<strong>en</strong>dde Abraham echter vergeefsche poging<strong>en</strong> aan tot herstel der e<strong>en</strong>sgezindheid.<br />

Ofschoon Sara zelf hem aan Hagar geholp<strong>en</strong> had, zoo wierp zij nu al de schuld op hem. Haar<br />

toeleg was om haar mededingster te verbann<strong>en</strong>; hierin bewilligde Abraham niet: want Hagar<br />

stond de moeder van het kind te word<strong>en</strong>, hetwelk hij als het beloofde zaad beschouwde. Ev<strong>en</strong>wel<br />

was zij Sara’s di<strong>en</strong>stmaagd, <strong>en</strong> daarom stond zij onder het beheer van haar meesteres. Maar<br />

Hagars hoogmoedige inborst kon de gestr<strong>en</strong>gheid, waarmede zij nu ter oorzaak van hare<br />

stoutmoedigheid behandeld werd, niet duld<strong>en</strong>. “En Sara vernederde haar, <strong>en</strong> zij vluchtte van haar<br />

aangezicht.”1 {PEP 129.2}<br />

Zij begaf zich naar e<strong>en</strong>e woestijn, <strong>en</strong> terwijl zij daar bij e<strong>en</strong>e waterfontein zat te rust<strong>en</strong>,<br />

kwam e<strong>en</strong> <strong>en</strong>gel des Heer<strong>en</strong> tot haar in e<strong>en</strong>e m<strong>en</strong>schelijke gedaante. “Hagar, gij di<strong>en</strong>stmaagd<br />

van Sara,” aldus werd zij aangesprok<strong>en</strong> om haar hare betrekking <strong>en</strong> har<strong>en</strong> plicht te do<strong>en</strong><br />

gevoel<strong>en</strong>, “keer weder tot uwe vrouw, <strong>en</strong> verneder u onder hare hand<strong>en</strong>.” Voorts ontving zij bij<br />

de bestraffing ook ook nog de volg<strong>en</strong>de vertroosting: “De Heere heeft uwe verdrukking<br />

aangehoord,” <strong>en</strong> “Ik zal uw zaad grootelijks verm<strong>en</strong>igvuldig<strong>en</strong>, zoodat het vanwege de m<strong>en</strong>igte<br />

niet zal geteld wórd<strong>en</strong>.” En ter voortdur<strong>en</strong>de herinnering aan deze belofte, werd zij gelast har<strong>en</strong><br />

zoon Ismaël — “God verhoort” — te noem<strong>en</strong>. {PEP 130.1}<br />

To<strong>en</strong> Abraham d<strong>en</strong> ouderdom van bijna honderd jar<strong>en</strong> bereikt had, ontving hij opnieuw de<br />

toezegging van e<strong>en</strong><strong>en</strong> zoon, <strong>en</strong> wel bepaaldelijk, dat de toekomstige erfg<strong>en</strong>aam uit Sara zou<br />

gebor<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Hij begreep de belofte ev<strong>en</strong>wel nog niet. Onwillekeuring dacht hij aan Ismaël,<br />

me<strong>en</strong><strong>en</strong>de, dat in hem Gods voornem<strong>en</strong>s hunne vervulling erlang<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong>. In liefde voor zijn<strong>en</strong><br />

zoon riep hij uit: “Och! dat Ismaël mocht lev<strong>en</strong> voor uw aangezicht.”2 Opnieuw werd de belofte<br />

in ondubbelzinnige woord<strong>en</strong> uitgedrukt: “Voorwaar, Sara uwe huisvrouw zal u e<strong>en</strong><strong>en</strong> zoon<br />

bar<strong>en</strong>, <strong>en</strong> gij zult zijn<strong>en</strong> naam noem<strong>en</strong> Izaak: <strong>en</strong> Ik zal mijn verbond met hem opricht<strong>en</strong>, tot e<strong>en</strong><br />

82


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

eeuwig verbond zijn<strong>en</strong> zade na hem.” Intussch<strong>en</strong> verhoorde God des vaders gebed ook. “En<br />

aangaande Ismaël,” zeide Hij, “heb Ik u verhoord; zie Ik heb hem gezeg<strong>en</strong>d, <strong>en</strong> zal hem<br />

vruchtbaar mak<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hem gansch zeer verm<strong>en</strong>igvuldig<strong>en</strong>; . . . <strong>en</strong> Ik zal h<strong>en</strong> tot e<strong>en</strong> groot volk<br />

stell<strong>en</strong>.” {PEP 130.2}<br />

De geboorte van Izaak bracht, nadat zij e<strong>en</strong><strong>en</strong> leeftijd lang gewacht hadd<strong>en</strong>, vreugde in de<br />

t<strong>en</strong>t van Abraham <strong>en</strong> Sara, dewijl hunne dierbaarste verwachting nu verwez<strong>en</strong>lijkt was. Voor<br />

Hagar was deze gebeurt<strong>en</strong>is e<strong>en</strong> instort<strong>en</strong> van haar lang gekoesterde hoop. Ismaël, nu e<strong>en</strong><br />

jongeling, was door all<strong>en</strong>, die zich bij Abrahams gezin hadd<strong>en</strong> aangeslot<strong>en</strong>, beschouwd<br />

geword<strong>en</strong> als de erfg<strong>en</strong>aam van des patriarchs rijkdom, mitsgaders de aartsbezitter van al de<br />

zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong>, welke aan het nakroost beloofd war<strong>en</strong>. Doch nu was hij e<strong>en</strong>sklaps ter zijde gezet;<br />

bijgevolg haatt<strong>en</strong> beide moeder <strong>en</strong> zoon het kind van Sara uit teleurstelling. De algeme<strong>en</strong>e<br />

toejuiching goot olie op de ontvlamde jaloezie, totdat Ismaël er eindelijk toe kwam om d<strong>en</strong> spot<br />

te drijv<strong>en</strong> met d<strong>en</strong> erfg<strong>en</strong>aam van ‘s Heer<strong>en</strong> belofte. Sara zag wel in, dat Ismaëls halsstarrigheid<br />

voortdur<strong>en</strong>d moeite verwekk<strong>en</strong> zou, uit di<strong>en</strong> hoofde drong zij er bij Abraham op aan, dat Hagar<br />

<strong>en</strong> Ismaël zoud<strong>en</strong> word<strong>en</strong> weggezond<strong>en</strong>. Hierdoor werd de patriarch in groote verleg<strong>en</strong>heid<br />

gebracht. Hoe kon hij Ismaël, zijn innig geliefd<strong>en</strong> zoon, verbann<strong>en</strong>! T<strong>en</strong> einde raad zoch hij het<br />

aangezicht des Heer<strong>en</strong>. E<strong>en</strong> <strong>en</strong>gel werd tot hem gezond<strong>en</strong> met d<strong>en</strong> last om aan Sara’s eisch te<br />

voldo<strong>en</strong>; zijne liefde voor Hagar <strong>en</strong> Ismaël behoord<strong>en</strong> niet in d<strong>en</strong> weg te staan, aangezi<strong>en</strong> dit het<br />

e<strong>en</strong>igste middel was, waardoor de vrede in zijn huisgezin weder kon hersteld word<strong>en</strong>. Daarbij<br />

kreeg hij de vertroost<strong>en</strong>de belofte, dat Ismaël niet van God verlat<strong>en</strong> zou zijn, ofschoon hij uit de<br />

ouderlijke woning verdrev<strong>en</strong> werd. Zijn lev<strong>en</strong> zou verl<strong>en</strong>gd <strong>en</strong> hij zou de stamvader van e<strong>en</strong><br />

groot volk word<strong>en</strong>. Abraham gehoorzaamde het bevel, hoe zeer het hem ook smartte. {PEP<br />

130.3}<br />

Hetge<strong>en</strong> Abraham uit dit voorval leerde t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van het heilig karakter van het huwelijk,<br />

verstrekt tot e<strong>en</strong>e les door al de eeuw<strong>en</strong> he<strong>en</strong>. Blijk<strong>en</strong>s het voorbeeld moet<strong>en</strong> de recht<strong>en</strong> <strong>en</strong> het<br />

geluk van die instelling zorgvuldiglijk bewaakt word<strong>en</strong>, zelfs t<strong>en</strong> koste van groote opoffering<strong>en</strong>.<br />

Sara was inderdaad Abrahams e<strong>en</strong>igste echtg<strong>en</strong>oote. De aanspraak van vrouw <strong>en</strong> moeder kwam<br />

haar alle<strong>en</strong> toe. Zij was haar man onderdanig, <strong>en</strong> wordt om deze deugd in het Nieuwe Testam<strong>en</strong>t<br />

als voorbeeld gesteld. Ev<strong>en</strong>wel gedoogde zij niet, dat haar echtg<strong>en</strong>oot e<strong>en</strong>e andere nev<strong>en</strong>s haar<br />

liefhad. Ook ontving zij ge<strong>en</strong>e bestraffing van God, omdat zij de verbanning van haar<br />

mededingster eischte. Beide Abraham <strong>en</strong> Sara hadd<strong>en</strong> de kracht Gods in twijfel getrokk<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

uit deze fout was het huwelijk met Hagar voortgekom<strong>en</strong>. {PEP 131.1}<br />

Abraham werd door God geroep<strong>en</strong> om e<strong>en</strong> vader der geloovig<strong>en</strong> te zijn; mitsdi<strong>en</strong> moest zijn<br />

lev<strong>en</strong> tot voorbeeld van het geloof voor de navolg<strong>en</strong>de geslacht<strong>en</strong> di<strong>en</strong><strong>en</strong>. Nogtans was zijn<br />

geloof tot nu toe nog niet volmaakt bevond<strong>en</strong>. Zijn wantrouw<strong>en</strong> in God was uitgekom<strong>en</strong> in de<br />

poging om voor ander<strong>en</strong> te verberg<strong>en</strong>, dat Sara zijne vrouw was, alsook in zijn huwelijk met<br />

Hagar. Opdat het geloof in hem haar hoogste punt mochte bereik<strong>en</strong>, onderwierp God hem aan<br />

e<strong>en</strong>e andere beproeving <strong>en</strong> wel aan de zwaarste, die ooit e<strong>en</strong>ig m<strong>en</strong>sch heeft moet<strong>en</strong> doorstaan.<br />

83


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

In e<strong>en</strong> gezicht des nachts werd hem bevol<strong>en</strong> naar het land Moria te gaan om zijn<strong>en</strong> zoon te<br />

offer<strong>en</strong> op e<strong>en</strong><strong>en</strong> der berg<strong>en</strong>, welke hem zoude word<strong>en</strong> aangewez<strong>en</strong>. {PEP 131.2}<br />

To<strong>en</strong> hij dit bevel ontving, was Abraham honderd <strong>en</strong> twintig jar<strong>en</strong> oud. In vergelijking met<br />

d<strong>en</strong> leeftijd dier eeuw, had hij reeds e<strong>en</strong> hoog<strong>en</strong> ouderdom bereikt. Gedur<strong>en</strong>de de vroegere jar<strong>en</strong><br />

zijns lev<strong>en</strong>s was hij sterk van gestel <strong>en</strong> onverschrokk<strong>en</strong> in het trotseer<strong>en</strong> van gevar<strong>en</strong> geweest;<br />

doch nu was zijn jongelingsgloed gewek<strong>en</strong>. In de fiere kracht der manlijke jar<strong>en</strong> kan iemand<br />

onverschrokk<strong>en</strong> moeilijkhed<strong>en</strong> <strong>en</strong> verdrukking<strong>en</strong> onder de oog<strong>en</strong> zi<strong>en</strong>, voor welke hij later<br />

bedeesd zou staan, wanneer zijne voet<strong>en</strong> op het naar het graf hell<strong>en</strong>d pad staan. Abraham werd<br />

echter g<strong>en</strong>oodzaakt de zwaarste beproeving te verdur<strong>en</strong>, to<strong>en</strong> hij reeds onder d<strong>en</strong> last des<br />

ouderdoms gekromd ging <strong>en</strong> met verlang<strong>en</strong> naar rust van moeite <strong>en</strong> zorg uitkeek. {PEP 131.3}<br />

De patriarch woonde te Berseba, <strong>en</strong> was rijk in voorspoed <strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong>. Zijn vermog<strong>en</strong> was<br />

groot, mitsgaders stond hij als e<strong>en</strong> machtig vorst bek<strong>en</strong>d onder al de opperhoofd<strong>en</strong> van die streek.<br />

Duiz<strong>en</strong>d<strong>en</strong> van schap<strong>en</strong> <strong>en</strong> runder<strong>en</strong> bedekt<strong>en</strong> de vlakt<strong>en</strong> rondom zijne legerplaats. Mitsdi<strong>en</strong> was<br />

zijne woning omringd door de t<strong>en</strong>t<strong>en</strong> zijner bedi<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, die honderd<strong>en</strong> van manschapp<strong>en</strong> sterk<br />

war<strong>en</strong>. De zoon der belofte had reeds de manlijke leeftijd bereikt. {PEP 132.1}<br />

Abraham had zijn geboorteland in geloovige gehoorzaamheid verlat<strong>en</strong>, — had de grav<strong>en</strong><br />

zijner vader<strong>en</strong> <strong>en</strong> de woonplaats van zijn maagschap vaarwel gezegd. Hij had als e<strong>en</strong><br />

vreemdeling in het land der belofte gewoond. Lang had hij gewacht op de geboorte van d<strong>en</strong><br />

beloofd<strong>en</strong> erfg<strong>en</strong>aam. Op Gods bevel had hij zijn<strong>en</strong> zoon Ismaël weggezond<strong>en</strong>. En nu het zoo<br />

lang begeerde kind e<strong>en</strong> man geword<strong>en</strong> was, nu de patriarch de vrucht<strong>en</strong> zijner hoop dacht te<br />

zull<strong>en</strong> plukk<strong>en</strong>, moest hij de allerzwaarste beproeving nog doorstaan. {PEP 132.2}<br />

Als e<strong>en</strong> pijl zal het bevel des vaders hart doorboord hebb<strong>en</strong>, to<strong>en</strong> God tot hem zeide: “Neem<br />

nu uw<strong>en</strong> zoon, uw<strong>en</strong> e<strong>en</strong>ige, di<strong>en</strong> gij lief hebt, . . . <strong>en</strong> offer hem aldaar tot <strong>en</strong> brandoffer.”3 Izaak<br />

was de vreugde van zijn huisgezin, de troost van zijn ouderom, <strong>en</strong> bov<strong>en</strong>al de erfg<strong>en</strong>aam der<br />

belofte. Hartverscheur<strong>en</strong>d zou het geweest zijn zulk e<strong>en</strong><strong>en</strong> zoon door e<strong>en</strong> ongeluk of door ziekte<br />

te moet<strong>en</strong> verliez<strong>en</strong>; het reeds grijze hoofd zijns vaders zou er lager door gebog<strong>en</strong> zijn geword<strong>en</strong>;<br />

nu echter werd hem gebod<strong>en</strong> eig<strong>en</strong>handig het bloed van di<strong>en</strong> zoon te vergiet<strong>en</strong>. Zulk e<strong>en</strong>e daad<br />

sche<strong>en</strong> hem schier onmogelijk toe. {PEP 132.3}<br />

Ook nu stond Satan met zijne influistering gereed, dat het zelfbedrog zijn moest, wijl het<br />

Goddelijk gebod uitdrukkelijk zegt: “Gij zult niet doodslaan;” <strong>en</strong> God zou toch niet eisch<strong>en</strong> wat<br />

Hij zelf verbod<strong>en</strong> had. Naar buit<strong>en</strong> gaande wierp Abraham e<strong>en</strong><strong>en</strong> blik naar d<strong>en</strong> onbewolkt<strong>en</strong><br />

hemel, <strong>en</strong> herinnerde zich de belofte, welke hij vijftig jaar te vor<strong>en</strong> ontvang<strong>en</strong> had, dat zijn zaad<br />

zoo talrijk als de sterr<strong>en</strong> zijn zou. Indi<strong>en</strong> deze belofte hare vervulling door Izaäk erlang<strong>en</strong> zou,<br />

hoe kon zijn dood dan geëischt word<strong>en</strong>? Vol vertwijfeling <strong>en</strong> zielsangst viel hij op zijn<br />

aangezicht ter aarde, <strong>en</strong> bad, ernstiger dan hij nog ooit te vor<strong>en</strong> gebed<strong>en</strong> had, dat het bevel, mits<br />

het t<strong>en</strong> uitvoer moest word<strong>en</strong> gebracht, op de e<strong>en</strong>e of de andere wijze mocht word<strong>en</strong> bevestigd.<br />

Hem kwam te binn<strong>en</strong>, hoe de <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> Gods voornem<strong>en</strong> t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van Sodom geop<strong>en</strong>baard, <strong>en</strong><br />

tev<strong>en</strong>s wie hem de k<strong>en</strong>nisgeving van Izaäks geboorte bek<strong>en</strong>dgemaakt hadd<strong>en</strong>. E<strong>en</strong>e duisternis<br />

84


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

sche<strong>en</strong> hem omhuld te hebb<strong>en</strong>; maar telk<strong>en</strong>s klonk het bevel in zijne oor<strong>en</strong>: “Neem nu uw<strong>en</strong><br />

zoon, uw<strong>en</strong> e<strong>en</strong>ige, di<strong>en</strong> gij liefhebt.” Gehoorzaamheid aan dat bevel durfde hij niet langer<br />

uitstell<strong>en</strong>. Het daglicht brak aan; hij, moest zijne reis aanvaard<strong>en</strong>. {PEP 132.4}<br />

Weder binn<strong>en</strong> kom<strong>en</strong>de, vond hij Izaak nog d<strong>en</strong> vast<strong>en</strong> slaap der jeugd <strong>en</strong> onschuld<br />

slap<strong>en</strong>de. E<strong>en</strong> oog<strong>en</strong>blik staarde de vader op het aangezicht van zijn geliefd<strong>en</strong> zoon, <strong>en</strong> ging<br />

daarna bev<strong>en</strong>d weg. Bij Sara kom<strong>en</strong>de, vond hij haar ook slap<strong>en</strong>de. Zou hij haar opwekk<strong>en</strong>,<br />

opdat zij har<strong>en</strong> zoon nog voor de laatste keer omhelz<strong>en</strong> mocht? Zou hij haar Gods eisch<br />

op<strong>en</strong>bar<strong>en</strong>? Hij verlangde zijn hart voor haar uit te stort<strong>en</strong>, opdat zij de schrikkelijke<br />

verantwoordelijkheid met hem drag<strong>en</strong> mocht; maar de vrees, dat zij hem zou teg<strong>en</strong>houd<strong>en</strong>,<br />

belette hem. Izaak was haar vreugde <strong>en</strong> roem; haar lev<strong>en</strong> was aan het zijne verkleefd, derhalve<br />

kon het heel wel zijn, dat des moeders toestemming niet zou word<strong>en</strong> verkreg<strong>en</strong>. {PEP 135.1}<br />

Eindelijk riep Abraham zijn<strong>en</strong> zoon <strong>en</strong> zeide, dat hun bevol<strong>en</strong> was op e<strong>en</strong><strong>en</strong> verafgeleg<strong>en</strong><br />

berg te gaan offer<strong>en</strong>. Dit was niets vreemds voor Izaak, vermits hij zijn<strong>en</strong> vader wel eerder<br />

vergezelschapt had naar de plaats<strong>en</strong>, waar hij in vroegere jar<strong>en</strong> had geofferd. De toebereidsel<strong>en</strong><br />

voor deze reis war<strong>en</strong> aanstonds gereed. Het hout des brandoffers werd op d<strong>en</strong> ezel gelad<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

twee jonger<strong>en</strong> vergezeld<strong>en</strong> h<strong>en</strong> op d<strong>en</strong> weg. {PEP 135.2}<br />

Stilzwijg<strong>en</strong>d reisde de vader naast zijn<strong>en</strong> zoon. De patriarch had ge<strong>en</strong> lust om te sprek<strong>en</strong>,<br />

wijl het geheim hem zwaar op het hart lag. Hij schilderde zich de ontvangst, waarmede de<br />

liefhebb<strong>en</strong>de moeder hem bij zijne terugkomst begroet<strong>en</strong> zou. Hij wist voorzeker, dat de dood<br />

van haar zoon haar het hart zou brek<strong>en</strong>. {PEP 135.3}<br />

Die dag, — de langste van zijn lev<strong>en</strong>, — neigde langzaam t<strong>en</strong> avond. Terwijl zijn zoon <strong>en</strong><br />

de jonger<strong>en</strong> sliep<strong>en</strong>, bracht hij d<strong>en</strong> nacht met bidd<strong>en</strong> door, dewijl hij zich nog vleide met de<br />

hoop, dat e<strong>en</strong> gezant des hemels tot hem zou word<strong>en</strong> gezond<strong>en</strong> met de boodschap, dat de<br />

beproeving voldo<strong>en</strong>de was <strong>en</strong> de jongeling ongedeerd weder naar zijne moeder terug keer<strong>en</strong><br />

mocht. Hij ontwaarde echter ge<strong>en</strong>e vertroosting in zijn gefolterd gemoed. E<strong>en</strong> andere lange dag,<br />

<strong>en</strong> e<strong>en</strong> andere nacht in verootmoediging <strong>en</strong> gebed doorgebracht ging<strong>en</strong> voorbij, <strong>en</strong> nog<br />

aanhoud<strong>en</strong>d klonk het ontvang<strong>en</strong> bevel in zijne oor<strong>en</strong>. Daarbij fluisterde Satan hem wantrouw<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> ongeloof in, doch teg<strong>en</strong> die ingeving<strong>en</strong> verzette Abraham zich. {PEP 135.4}<br />

Eindelijk was de morg<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> derd<strong>en</strong> dag aangebrok<strong>en</strong>, <strong>en</strong> aanvaardde hij zijne reis<br />

onder het bepeinz<strong>en</strong> van al de blijk<strong>en</strong> van Gods goedheid <strong>en</strong> trouw. Hij had zijn<strong>en</strong> zoon op e<strong>en</strong>e<br />

buit<strong>en</strong>gewone wijze ontvang<strong>en</strong>; <strong>en</strong> had nu Hij, die hem gegev<strong>en</strong> had, ook niet het recht om het<br />

Zijne terug te nem<strong>en</strong>? In geloofsvertrouw<strong>en</strong> herhaalde hij de belofte: “In Izaak zal u het zaad<br />

g<strong>en</strong>oemd word<strong>en</strong>,”4 — e<strong>en</strong> zaad zoo talrijk als het zand, dat aan d<strong>en</strong> oever der zee is. Er was<br />

e<strong>en</strong> wonder verricht in het do<strong>en</strong> gebor<strong>en</strong> word<strong>en</strong> van Izaak, <strong>en</strong> zou dezelfde kracht hem niet<br />

weder het lev<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> terug gev<strong>en</strong>? Zijn<strong>en</strong> blik van het zichtbare afw<strong>en</strong>d<strong>en</strong>de, klemde hij zich<br />

aan het Goddelijke woord, “overlegg<strong>en</strong>de, dat God machtig was hem uit de dood<strong>en</strong> op te<br />

wekk<strong>en</strong>.”5 {PEP 136.1}<br />

85


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

God alle<strong>en</strong> begreep wat het e<strong>en</strong><strong>en</strong> vader koste zijn<strong>en</strong> zoon ter dood te moet<strong>en</strong> br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>;<br />

Abraham verlangde derhalve ook, dat niemand anders dan God ooggetuige van het plechtig<br />

scheid<strong>en</strong> zijn zou. Di<strong>en</strong>overe<strong>en</strong>komstig zeide hij tot zijne jonger<strong>en</strong>: “Ik <strong>en</strong> de jong<strong>en</strong> zull<strong>en</strong><br />

he<strong>en</strong>gaan tot daar; als wij aangebed<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, dan zull<strong>en</strong> wij tot u wederkeer<strong>en</strong>.”6 Het<br />

hout werd op Izaak gelegd, <strong>en</strong> Abraham nam het mes <strong>en</strong> het vuur. Dus beklomm<strong>en</strong> beid<strong>en</strong> d<strong>en</strong><br />

berg, terwijl de jongeling zich verwonderde vanwaar toch het offerdier kom<strong>en</strong> zou, aangezi<strong>en</strong><br />

zij zoo ver van hunne kudd<strong>en</strong> verwijderd war<strong>en</strong>. T<strong>en</strong> laatste sprak hij zijn vader aldus aan: “Mijn<br />

vader, zie het vuur <strong>en</strong> het hout; maar waar is het lam tot het brandoffer?” O, welk e<strong>en</strong>e<br />

beproeving! Hoe hebb<strong>en</strong> de liefkoz<strong>en</strong>de woord<strong>en</strong>, “mijn vader,” Abrahams hart doorboord! Nog<br />

niet — hij kon hem het geheim nu nog niet op<strong>en</strong>bar<strong>en</strong>. Daarom antwoordde hij: “God zal zich<br />

zelv<strong>en</strong> e<strong>en</strong> lam t<strong>en</strong> brandoffer voorzi<strong>en</strong>, mijn zoon.” {PEP 136.2}<br />

Ter bestemder plaats bouwd<strong>en</strong> zij e<strong>en</strong> altaar, <strong>en</strong> legd<strong>en</strong> het hout er op. Daarna werd Gods<br />

bevel door Abraham met e<strong>en</strong>e bev<strong>en</strong>de stem aan zijn<strong>en</strong> zoon bek<strong>en</strong>dgemaakt. Verschrikt <strong>en</strong><br />

verbaasd luisterde Izaak naar hetge<strong>en</strong> hem verhaald werd; hij verzette zich echter niet. Zoo hij<br />

gewild had, hij zou zijn vonnis gemakkelijk hebb<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> ontvlucht<strong>en</strong>; de bedroefde <strong>en</strong> door<br />

vermoei<strong>en</strong>is uitgeputte man zou d<strong>en</strong> frissch<strong>en</strong> <strong>en</strong> gespierd<strong>en</strong> jongeling niet hebb<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong><br />

dwing<strong>en</strong>, indi<strong>en</strong> hij zich teg<strong>en</strong> hem verzet had. Maar Izaak had van jongs af geleerd zonder<br />

teg<strong>en</strong>sprek<strong>en</strong> te gehoorzam<strong>en</strong>; <strong>en</strong> naardi<strong>en</strong> hem Gods plan ontvouwd werd, onderwierp hij zich<br />

gewilliglijk. Hij deelde in Abrahams geloof; derhalve gevoelde hij zich vereerd waardig gekeurd<br />

te word<strong>en</strong> om zijn lev<strong>en</strong> Gode t<strong>en</strong> brandoffer te wijd<strong>en</strong>. Bijgevolg sprak hij zijn<strong>en</strong> vader moed<br />

in het hart, <strong>en</strong> versterkte de z<strong>en</strong>uwachtige hand<strong>en</strong>, die hem op het altaar bond<strong>en</strong>. {PEP 136.3}<br />

Eindelijk heeft de liefde haar laatste woord gesprok<strong>en</strong> <strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> zij elkander voor de laatste<br />

maal omhelsd. De vader strekte zijne hand uit, <strong>en</strong> nam het mes om zijn<strong>en</strong> zoon te slacht<strong>en</strong>. To<strong>en</strong><br />

riep e<strong>en</strong> <strong>en</strong>gel des Heer<strong>en</strong> tot hem van d<strong>en</strong> hemel, zegg<strong>en</strong>de: “Abraham, Abraham!” Onmiddelijk<br />

antwoordde hij: “Zie, hier b<strong>en</strong> ik.” Wederom sprak de stem tot hem: “Strek uwe hand niet uit<br />

aan d<strong>en</strong> jong<strong>en</strong>, <strong>en</strong> doe hem niets! want nu weet Ik, dat gij God vreez<strong>en</strong>de zijt, <strong>en</strong> uw<strong>en</strong> zoon,<br />

uw<strong>en</strong> e<strong>en</strong>ige, van Mij niet hebt onthoud<strong>en</strong>.”7 {PEP 137.1}<br />

To<strong>en</strong> zag Abraham e<strong>en</strong><strong>en</strong> “ram in de verwarde struik<strong>en</strong>,” <strong>en</strong> hij haastte zich om het nieuwe<br />

offer “in de plaats zijns zoons” te offer<strong>en</strong>. Weg<strong>en</strong>s blijdschap <strong>en</strong> dankbaarheid noemde Abraham<br />

die heilige plaats Jehova Jireh, “de Heere zal het voorzi<strong>en</strong>.” {PEP 137.2}<br />

Op d<strong>en</strong> berg Moriah vernieuwde God het verbond <strong>en</strong> bevestigde het met e<strong>en</strong><strong>en</strong> eed aan<br />

Abraham <strong>en</strong> zijn zaad tot in eeuwigheid, zegg<strong>en</strong>de: “Ik zweer bij Mij zelv<strong>en</strong> spreekt de Heere,<br />

daarom dat gij deze zaak gedaan hebt, <strong>en</strong> uw<strong>en</strong> zoon, uw<strong>en</strong> e<strong>en</strong>ige, niet onthoud<strong>en</strong> hebt,<br />

voorzeker zal Ik u grootelijks zeg<strong>en</strong><strong>en</strong>, <strong>en</strong> uw zaad zeer verm<strong>en</strong>igvuldig<strong>en</strong>, als de sterr<strong>en</strong> des<br />

hemels, <strong>en</strong> als het zand, dat aan d<strong>en</strong> oever der zee is: <strong>en</strong> uw zaad zal de poorte zijner vijand<strong>en</strong><br />

erfelijk bezitt<strong>en</strong>. En in uw zaad zull<strong>en</strong> gezeg<strong>en</strong>d word<strong>en</strong> alle volk<strong>en</strong> der aarde.” {PEP 137.3}<br />

Deze groote geloofsdaad van Abraham staat als e<strong>en</strong>e vuurbaak, die het pad van al Gods<br />

di<strong>en</strong>stknecht<strong>en</strong> in de navolg<strong>en</strong>de eeuw<strong>en</strong> verlicht. Abraham poogde het volbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong> van Gods<br />

86


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

wil niet te ontduik<strong>en</strong>. Gedur<strong>en</strong>de die reize van drie dag<strong>en</strong> had hij tijd g<strong>en</strong>oeg om God te<br />

wantrouw<strong>en</strong>, indi<strong>en</strong> hij zulks had will<strong>en</strong> do<strong>en</strong>. Hij had de geleg<strong>en</strong>heid gehad om bij zich zelv<strong>en</strong><br />

te overlegg<strong>en</strong>, dat m<strong>en</strong> hem, weg<strong>en</strong>s d<strong>en</strong> aanslag op het ley<strong>en</strong> van zijn<strong>en</strong> zoon, als e<strong>en</strong><br />

moord<strong>en</strong>aar, e<strong>en</strong> tweede Kaïn, zou beschouw<strong>en</strong>: dat m<strong>en</strong> zijne leer nu zou veracht<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

verwerp<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hij di<strong>en</strong>t<strong>en</strong>gevolge zijn<strong>en</strong> invloed onder zijne medem<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> verliez<strong>en</strong> zou. Hij<br />

had zich, vanwege zijn<strong>en</strong> ouderdom, van zijne gehoorzaamheid kunn<strong>en</strong> verontschuldig<strong>en</strong>. Niet<br />

één dezer uitvlucht<strong>en</strong> nam hij echter te baat. Abraham was feilbaar; zijne g<strong>en</strong>eigdhed<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

hartstocht<strong>en</strong> war<strong>en</strong> gelijk de onze; hij vroeg niet hoe de belofte vervuld zou word<strong>en</strong>, in geval<br />

Izaak gedood werd. Hij raadpleegde zijn bloed<strong>en</strong>d hart niet. Hij was van de rechtvaardigheid<br />

van al Gods eisch<strong>en</strong> overtuigd, <strong>en</strong> gehoorzaamde stiptelijk op de letter af. {PEP 137.4}<br />

“En Abraham geloofde God, <strong>en</strong> het is hem tot rechtvaardigheid gerek<strong>en</strong>d, <strong>en</strong> hij is e<strong>en</strong><br />

vri<strong>en</strong>d van God g<strong>en</strong>aamd geweest.”8 En Paulus getuigt: “Die uit het geloof zijn, zijn Abrahams<br />

kinder<strong>en</strong>.”9 Abrahams geloof werd in zijne werk<strong>en</strong> op<strong>en</strong>baar. “Abraham, onze vader, is hij niet<br />

uit de werk<strong>en</strong> gerechtvaardigd, als hij Izaak, zijn<strong>en</strong> zoon, geofferd heeft op het altaar?” Vel<strong>en</strong><br />

begrijp<strong>en</strong> de betrekking tussch<strong>en</strong> het geloof <strong>en</strong> de werk<strong>en</strong> niet. Zij zegg<strong>en</strong>: “Geloof slechts in<br />

Christus, <strong>en</strong> ge zijt behoud<strong>en</strong>. Ge behoeft de wet niet te betracht<strong>en</strong>.” Maar het ware geloof<br />

op<strong>en</strong>baart zich door gehoorzaamheid. Jezus zeide tot de ongeloovige Jod<strong>en</strong>: “Indi<strong>en</strong> gij<br />

Abrahams kinder<strong>en</strong> waart, zoo zoudt gij de werk<strong>en</strong> van Abraham do<strong>en</strong>.”10 En aangaande d<strong>en</strong><br />

vader der geloovig<strong>en</strong> getuigde God zelf: “Dat Abraham mijne stem gehoorzaam geweest is, <strong>en</strong><br />

heeft onderhoud<strong>en</strong> mijn bevel, mijne gebod<strong>en</strong>, mijne inzetting<strong>en</strong> <strong>en</strong> mijne wett<strong>en</strong>.”11 En<br />

Jakobus zegt: “Alzoo ook het geloof, indi<strong>en</strong> het de werk<strong>en</strong> niet heeft, is bij zich zelv<strong>en</strong> dood.”12<br />

En Johannes, die zoo veel over de liefde geschrev<strong>en</strong> heeft, getuigt: “Want dit is de liefde Gods,<br />

dat wij Zijne gebod<strong>en</strong> bewar<strong>en</strong>.”13 {PEP 138.1}<br />

Door middel van de schaduw<strong>en</strong> <strong>en</strong> de beloft<strong>en</strong> heeft God te vor<strong>en</strong> “aan Abraham het<br />

evangelie verkondigd.”14 Het geloof van d<strong>en</strong> patriarch was gevestigd op d<strong>en</strong> Zaligmaker, die te<br />

kom<strong>en</strong> stond. Di<strong>en</strong>aangaande zeide Jezus tot de Jod<strong>en</strong>: “Abraham, uw vader, heeft met<br />

verheuging verlangd, opdat hij mijn<strong>en</strong> dag zi<strong>en</strong> zou; <strong>en</strong> hij heeft hem gezi<strong>en</strong>, <strong>en</strong> is verblijd<br />

geweest.”15 De ram, die in Izaäks plaats geofferd werd, stelde Christus voor, die in onze plaats<br />

geled<strong>en</strong> heeft. Schoon de m<strong>en</strong>sch, van wege het overtred<strong>en</strong> der wet, ter dood veroordeeld was,<br />

zoo heeft God de Vader het rantso<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> Zoon will<strong>en</strong> aannem<strong>en</strong> <strong>en</strong> teg<strong>en</strong> d<strong>en</strong> zondaar<br />

gezegd: “Leef: Ik heb e<strong>en</strong> rantso<strong>en</strong> gevond<strong>en</strong>.” {PEP 138.2}<br />

God beval Abraham zijn<strong>en</strong> zoon te offer<strong>en</strong>, opdat beide zijn geloof beproefd <strong>en</strong> hij de<br />

werkelijkheid van het evangelie begrijp<strong>en</strong> mocht. De zielefoltering, welke hij gedur<strong>en</strong>de de<br />

dag<strong>en</strong> der beproeving doorstond, kon hem e<strong>en</strong> flauw d<strong>en</strong>kbeeld gev<strong>en</strong> van hoeveel<br />

zelfopoffering des m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> verlossing d<strong>en</strong> Oneindige moest kost<strong>en</strong>. Ge<strong>en</strong>e andere beproeving<br />

had Abraham zulk e<strong>en</strong>e zware zielefoltering kunn<strong>en</strong> toebr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. God liet Zijn<strong>en</strong> Zoon e<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

schandelijk<strong>en</strong> <strong>en</strong> smartelijk<strong>en</strong> dood sterv<strong>en</strong>. De <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> war<strong>en</strong> ook wel aanschouwers van de<br />

vernedering <strong>en</strong> zielsangst, welke Gods Zoon ondergaan moest, maar het werd hun niet vergund<br />

tussch<strong>en</strong> beid<strong>en</strong> te tred<strong>en</strong>, gelijkerwijs zij in Izaaks geval gedaan hadd<strong>en</strong>. Ge<strong>en</strong>e stem riep to<strong>en</strong>:<br />

87


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

“Het is g<strong>en</strong>oeg.” De Koning der heerlijkheid gaf Zijn eig<strong>en</strong> lev<strong>en</strong> prijs tot redding van het<br />

gevall<strong>en</strong> m<strong>en</strong>schdom. Welk sterker blijk van oneindige ontferming <strong>en</strong> liefde had God kunn<strong>en</strong><br />

gev<strong>en</strong>? “Die ook Zijn<strong>en</strong> eig<strong>en</strong> Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor ons all<strong>en</strong><br />

overgegev<strong>en</strong>, hoe zal Hij ons ook met Hem niet alle ding<strong>en</strong> sch<strong>en</strong>k<strong>en</strong>?”16 {PEP 139.1}<br />

Het nut der van Abraham geëischte opoffering beperkt zich niet tot hem <strong>en</strong> de navolg<strong>en</strong>de<br />

geslacht<strong>en</strong>; alle andere heilige wez<strong>en</strong>s moest<strong>en</strong> er leering uit trekk<strong>en</strong>. De kamp tussch<strong>en</strong> Christus<br />

<strong>en</strong> Satan, het geschil, waarover de strijd betrekkelijk het plan der verlossing gevoerd wordt,<br />

wordt door het heelal met belangstelling gadegeslag<strong>en</strong>. Omred<strong>en</strong> Abraham wantrouw<strong>en</strong> in de<br />

beloft<strong>en</strong> aan d<strong>en</strong> dag gelegd had, klaagde Satan hem bij God aan als iemand, die niet aan de<br />

voorwaard<strong>en</strong> van het verbond voldaan, <strong>en</strong> derhalve ge<strong>en</strong> aanspraak op deszelfs zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> had.<br />

God wilde de trouw van Zijn<strong>en</strong> di<strong>en</strong>stknecht voor al de hemeling<strong>en</strong> t<strong>en</strong> toon stell<strong>en</strong> <strong>en</strong> er tev<strong>en</strong>s<br />

door te verstaan gev<strong>en</strong>, dat niets minder dan volmaakte gehoorzaamheid aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong> wordt.<br />

{PEP 139.2}<br />

De hemeling<strong>en</strong> war<strong>en</strong> aanschouwers, to<strong>en</strong> Abrahams geloof <strong>en</strong> Izaaks onderworp<strong>en</strong>heid op<br />

de proef gesteld werd<strong>en</strong>. Adams beproeving was op lange na niet zoo zwaar geweest. Aan de<br />

restrictie, waaronder onze stamouders geplaatst werd<strong>en</strong>, was ge<strong>en</strong> lijd<strong>en</strong> verbond<strong>en</strong>; daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong><br />

ging Abrahams beproeving met e<strong>en</strong> buit<strong>en</strong>gewoon zwaar lijd<strong>en</strong> gepaard. Al de hemeling<strong>en</strong><br />

stond<strong>en</strong> verbaasd <strong>en</strong> bewonderd<strong>en</strong> de onwankelbare gehoorzaamheid van d<strong>en</strong> patriarch. Zijne<br />

getrouwheid werd toegejuichd. Satans aanklacht werd bewez<strong>en</strong> valsch te zijn. God getuigde van<br />

Zijn<strong>en</strong> di<strong>en</strong>stknecht: “Nu weet Ik [wat Satan ook moge zegg<strong>en</strong>], dat gij God vreez<strong>en</strong>de zijt, <strong>en</strong><br />

uw<strong>en</strong> zoon, uw<strong>en</strong> e<strong>en</strong>ige, van Mij niet hebt onthoud<strong>en</strong>.” Gods verbond met Abraham, t<strong>en</strong><br />

aanhoore van andere heilige wez<strong>en</strong>s bevestigd, verstrekte t<strong>en</strong> bewijs, dat de gehoorzaamheid<br />

beloond word<strong>en</strong> zou. {PEP 139.3}<br />

De verborg<strong>en</strong>heid van het verlossingsplan was altoos voor de <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> e<strong>en</strong> raadsel geweest.<br />

Zij kond<strong>en</strong> zich niet begrijp<strong>en</strong>, waarom Gods Zoon voor des m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> misdad<strong>en</strong> sterv<strong>en</strong> moest.<br />

De belangstelling van al de hemeling<strong>en</strong> stond gespann<strong>en</strong>, to<strong>en</strong> Abraham bevol<strong>en</strong> werd zijn<strong>en</strong><br />

zoon te offer<strong>en</strong>. Met groote belangstelling sloeg<strong>en</strong> zij elk<strong>en</strong> stap in de vervulling van dit bevel<br />

gade. To<strong>en</strong> Izaak vroeg: “Waar is het lam t<strong>en</strong> brandoffer?” <strong>en</strong> van zijn<strong>en</strong> vader het antwoord<br />

ontving: “God zal zich zelv<strong>en</strong> e<strong>en</strong> lam t<strong>en</strong> brandoffer voorzi<strong>en</strong>;” <strong>en</strong> to<strong>en</strong> Abraham weerhoud <strong>en</strong><br />

werd van zijne hand aan het lev<strong>en</strong> van zijn<strong>en</strong> zoon te slaan, <strong>en</strong> de ram t<strong>en</strong> brandoffer in Izaaks<br />

plaats geofferd werd, — to<strong>en</strong> ging hun e<strong>en</strong> licht over de verborg<strong>en</strong>heid van het verlossingsplan<br />

op.”17 {PEP 140.1}<br />

88


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

89


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 14—De Verdelging van Sodom.<br />

De schoonste onder de sted<strong>en</strong> der Jordaan-vallei was Sodom, geleg<strong>en</strong> op e<strong>en</strong>e vlakte, welke,<br />

wat schoonheid <strong>en</strong> vruchtbaarheid betrof, “als de hof des Heer<strong>en</strong>” was. De plant<strong>en</strong> groeid<strong>en</strong> er<br />

ev<strong>en</strong> welig als in de heete luchtstrek<strong>en</strong>. Hier behoord<strong>en</strong> de palmboom, de olijfboom, <strong>en</strong> de<br />

wijnstok te huis. De bloem<strong>en</strong> verspreidd<strong>en</strong> hunn<strong>en</strong> geur het heele jaar door. Op de veld<strong>en</strong> prijkte<br />

e<strong>en</strong> rijke oogst; de omring<strong>en</strong>de berg<strong>en</strong> war<strong>en</strong> met kudd<strong>en</strong> bedekt. Kunst <strong>en</strong> handel hadd<strong>en</strong> het<br />

hunne bijgedrag<strong>en</strong> tot verrijking van de trotsche sted<strong>en</strong> der vlakte. De schatt<strong>en</strong> van het Oost<strong>en</strong><br />

versierd<strong>en</strong> hare paleiz<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de karavan<strong>en</strong> der woestijn bezocht<strong>en</strong> hare markt<strong>en</strong> met<br />

kostbaarhed<strong>en</strong> van allerlei aard. Slechts weinig werk of overleg werd vereischt om het heele jaar<br />

door op recht feestelijke wijze te lev<strong>en</strong>. {PEP 141.1}<br />

Uit d<strong>en</strong> heersch<strong>en</strong>d<strong>en</strong> overvloed werd<strong>en</strong> weelde <strong>en</strong> hoogmoed gebor<strong>en</strong>. Lediggang <strong>en</strong><br />

rijkdom mak<strong>en</strong> het hart hard, dat nooit gebrek of de last<strong>en</strong> der moeite gevoelt. Het najag<strong>en</strong> van<br />

vermaak werd door d<strong>en</strong> rijkdom <strong>en</strong> d<strong>en</strong> lediggang gekoesterd, <strong>en</strong> het volk gaf zich over aan<br />

losbandig zing<strong>en</strong>ot. “Ziet,” zegt de profeet, “dit was de ongerechtigheid uwer zuster Sodom:<br />

hoogmoed, zatheid van brood <strong>en</strong> stille gerustheid had zij <strong>en</strong> hare dochter<strong>en</strong>; maar zij sterkte de<br />

hand des arm<strong>en</strong> <strong>en</strong> der nooddruftig<strong>en</strong> niet. En zij verhiev<strong>en</strong> zich, <strong>en</strong> ded<strong>en</strong> gruwelijk voor mijn<br />

aangezicht; daarom deed Ik ze weg, nadat Ik het gezi<strong>en</strong> had.”1 Niets wordt meer begeerd dan<br />

rijkdom <strong>en</strong> lediggang, <strong>en</strong> toch war<strong>en</strong> deze de moeders, waaruit Sodoms zond<strong>en</strong> voortgekom<strong>en</strong><br />

zijn. Het nutteloos, ledig lev<strong>en</strong> dier lied<strong>en</strong> deed h<strong>en</strong> gemakkelijk e<strong>en</strong> prooi word<strong>en</strong> van Satans<br />

verleiding. Grooter vloek dan lediggang bestaat er niet: want ondeugd <strong>en</strong> misdaad volg<strong>en</strong> in hare<br />

voetstap-p<strong>en</strong>. De verstandelijke vermog<strong>en</strong>s word<strong>en</strong> er door verzwakt, het begrip verkeerd, <strong>en</strong> de<br />

ziel verlaagd. Satan ligt op de loer t<strong>en</strong> einde deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die niet op hunne hoede zijn, t<strong>en</strong> verderve<br />

te voer<strong>en</strong>; de stille gerustheid verschaft hem e<strong>en</strong> schoone geleg<strong>en</strong>heid om h<strong>en</strong> onder deze of g<strong>en</strong>e<br />

gedaante van bevalligheid te misleid<strong>en</strong>. Nooit slaagt hij beter dan wanneer hij iemand gedur<strong>en</strong>de<br />

zijne ledige ur<strong>en</strong> aanvalt. {PEP 141.2}<br />

Vroolijkheid <strong>en</strong> uitspanning<strong>en</strong>, feest<strong>en</strong> <strong>en</strong> drinkgelag<strong>en</strong> war<strong>en</strong> e<strong>en</strong>e algeme<strong>en</strong>heid in Sodom<br />

geword<strong>en</strong>. Aan de laagste dierlijke hartstocht<strong>en</strong> werd d<strong>en</strong> vrij<strong>en</strong> teugel gevierd. God <strong>en</strong> Zijne<br />

wet werd<strong>en</strong> op<strong>en</strong>lijk door het volk gehoond, <strong>en</strong> in gruweldad<strong>en</strong> schepte m<strong>en</strong> behag<strong>en</strong>. T<strong>en</strong> spijt<br />

van het voorbeeld van wraak over de zonde, welke God in het verdelg<strong>en</strong> der eerste<br />

wereldbewoners t<strong>en</strong> toon gespreid had, ging<strong>en</strong> zij op d<strong>en</strong>zelfd<strong>en</strong> goddelooz<strong>en</strong> weg voort. {PEP<br />

142.1}<br />

Het zedelijk bederf was nog niet zoo erg, to<strong>en</strong> Lot zich metterwoon in Sodom vestigde; in<br />

Zijne lankmoedigheid schonk God licht te midd<strong>en</strong> van de duisternis. To<strong>en</strong> Abraham de<br />

gevang<strong>en</strong><strong>en</strong> uit der Elamiet<strong>en</strong> hand<strong>en</strong> redde, kwam<strong>en</strong> zij met de k<strong>en</strong>nis van d<strong>en</strong> war<strong>en</strong> God in<br />

aanraking. Daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> was Abraham ge<strong>en</strong> vreemdeling voor de inwoners van Sodom. Met zijn<br />

di<strong>en</strong><strong>en</strong> van d<strong>en</strong> onzichtbar<strong>en</strong> God hadd<strong>en</strong> zij dikwerf d<strong>en</strong> spot gedrev<strong>en</strong>; doch t<strong>en</strong> gevolge van<br />

de overwinning, die hij over e<strong>en</strong>e sterkere strijdmacht had behaald, mitsgaders met het oog op<br />

de edelmoedige beschikking over de gevang<strong>en</strong><strong>en</strong> <strong>en</strong> d<strong>en</strong> buit, werd<strong>en</strong> zij met bewondering<br />

90


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

vervuld. Nietteg<strong>en</strong>staande m<strong>en</strong> zijne bekwaamheid <strong>en</strong> dapperheid prees, zoo kon intussch<strong>en</strong><br />

niemand toch ontk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, dat hij de overwinning aan e<strong>en</strong>e Goddelijke macht te dank<strong>en</strong> had.<br />

Daarbij verschild<strong>en</strong> zijne edelmoedigheid <strong>en</strong> onbaatzuchtigheid zoo zeer van het zelfzuchtig<br />

karakter der inwoners van Sodom, dat zij ook sterk t<strong>en</strong> gunste van d<strong>en</strong> godsdi<strong>en</strong>st pleitt<strong>en</strong>, di<strong>en</strong><br />

hij met zijne dapperheid <strong>en</strong> getrouwheid had bezegeld. {PEP 142.2}<br />

Melchizedek erk<strong>en</strong>de Jehova als de bron zijner kracht <strong>en</strong> d<strong>en</strong> gever der overwinning, to<strong>en</strong><br />

hij Abraham zeg<strong>en</strong>de, zegg<strong>en</strong>de: “Gezeg<strong>en</strong>d zij Abraham Gode, d<strong>en</strong> Allerhoogste, die hemel <strong>en</strong><br />

aarde bezit. En gezeg<strong>en</strong>d zij de allerhoogste God, die uwe vijand<strong>en</strong> in uwe hand geleverd heeft.”2<br />

God sprak tot dat volk door Zijne voorzi<strong>en</strong>igheid, maar gelijkerwijs m<strong>en</strong> eertijds gedaan had,<br />

zoo deed m<strong>en</strong> nu; de laatste lichtstraal werd met d<strong>en</strong> nek aangezi<strong>en</strong>. {PEP 142.3}<br />

Eindelijk was Sodoms laatste nacht gekom<strong>en</strong>. De wolk<strong>en</strong> der wraak pakt<strong>en</strong> zich bov<strong>en</strong> de<br />

gedoemde stad sam<strong>en</strong>. M<strong>en</strong> merkte het echter niet. Hare inwoners war<strong>en</strong> bezig luchtkasteel<strong>en</strong> te<br />

bouw<strong>en</strong>, to<strong>en</strong> de <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> des verderfs naderd<strong>en</strong>. De laatste dag verschilde niets van de vorige<br />

dag<strong>en</strong>. De avond daalde op het tooneel van bekoorlijkheid <strong>en</strong> stille gerustheid. E<strong>en</strong> landgezicht<br />

van onovertrefbare schoonheid werd door de stral<strong>en</strong> der ondergaande zon besch<strong>en</strong><strong>en</strong>. De<br />

avondkoelte had de inwoners der stad tot het inadem<strong>en</strong> der buit<strong>en</strong>lucht uitgelokt; de<br />

pleizierzoekers wandeld<strong>en</strong> op <strong>en</strong> neer, met gejaagdheid op het g<strong>en</strong>ot van het oog<strong>en</strong>blik belust.<br />

{PEP 142.4}<br />

In d<strong>en</strong> schemertijd g<strong>en</strong>aakt<strong>en</strong> twee vreemdeling<strong>en</strong> de poort<strong>en</strong> van de stad. Oog<strong>en</strong>schijnlijk<br />

war<strong>en</strong> zij reizigers, die er e<strong>en</strong> nachtverblijf zocht<strong>en</strong>. Niemand bespiedde in die nederige reizigers<br />

de machtige gezant<strong>en</strong> der Goddelijke wraak; <strong>en</strong> ev<strong>en</strong> weinig droomde de opgeruimde,<br />

zorgelooze m<strong>en</strong>igte, dat zij het toppunt hunner goddeloosheid hadd<strong>en</strong> bereikt, het lot hunner stad<br />

was geworp<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zij in har<strong>en</strong> ondergang zoud<strong>en</strong> deel<strong>en</strong> door de wijze, waarop zij die hemelsche<br />

gezant<strong>en</strong> behandeld<strong>en</strong>. Er was echter e<strong>en</strong> man, die vri<strong>en</strong>delijk jeg<strong>en</strong>s de vreemdeling<strong>en</strong> gezind<br />

was, weshalve hij hun logies voor d<strong>en</strong> nacht aanbood. Lot wist niet wie zij war<strong>en</strong>, maar<br />

beleefdheid <strong>en</strong> herbergzaamheid war<strong>en</strong> eig<strong>en</strong>schapp<strong>en</strong> zijner natuur geword<strong>en</strong>; zij war<strong>en</strong> de<br />

vrucht<strong>en</strong> van zijn<strong>en</strong> godsdi<strong>en</strong>st, — less<strong>en</strong>, die hij van Abrahams voorbeeld geleerd had. Ware<br />

hij niet beleefd geweest, zeer waarschijnlijk zou hij met de andere inwoners van Sodom zijn<br />

omgekom<strong>en</strong>. Door vreemdeling<strong>en</strong> te vergeefs aan de deur te lat<strong>en</strong> klopp<strong>en</strong>, heeft m<strong>en</strong>ig<br />

huisgezin gezant<strong>en</strong> Gods van de hand gewez<strong>en</strong>, die zeg<strong>en</strong>, hoop, <strong>en</strong> liefde gebracht zoud<strong>en</strong><br />

hebb<strong>en</strong>. {PEP 143.1}<br />

Elke daad, hoe klein zij ook moge zijn, heeft hare uitwerking, hetzij t<strong>en</strong> goed’ of t<strong>en</strong> kwade.<br />

Getrouwheid of nalatigheid in de schijnbaar kleinste aangeleg<strong>en</strong>hed<strong>en</strong> kan de oorzaak van de<br />

rijkste zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> of de grootste ramp<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Het karakter wordt door de kleine ding<strong>en</strong> op<br />

de proef gesteld. God schept behag<strong>en</strong> in de bescheid<strong>en</strong>e dad<strong>en</strong> der dagelijksche<br />

zelfverlooch<strong>en</strong>ing, welke met e<strong>en</strong> gewillig <strong>en</strong> blijmoedig hart word<strong>en</strong> verricht. In ons lev<strong>en</strong><br />

moet<strong>en</strong> wij niet alle<strong>en</strong> onze eig<strong>en</strong>e belang<strong>en</strong>, maar ook die der ander<strong>en</strong> beoog<strong>en</strong>. Enkel door ons<br />

zelv<strong>en</strong> uit het oog te verliez<strong>en</strong>, door liefderijk gezind, <strong>en</strong> ander<strong>en</strong> behulpzaam te zijn, kunn<strong>en</strong><br />

wij ons lev<strong>en</strong> t<strong>en</strong> zeg<strong>en</strong> do<strong>en</strong> gedij<strong>en</strong>. Door acht te gev<strong>en</strong> op kleinighed<strong>en</strong>, vri<strong>en</strong>delijkheid <strong>en</strong><br />

91


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

minzaamheid aan d<strong>en</strong> dag te legg<strong>en</strong> teg<strong>en</strong>over d<strong>en</strong> geringste, geraakt m<strong>en</strong> e<strong>en</strong> eind weegs tot het<br />

bereik<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> gelukkig lev<strong>en</strong>; nalatigheid op dit gebied is daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> e<strong>en</strong>e bron van ell<strong>en</strong>de.<br />

{PEP 143.2}<br />

Wet<strong>en</strong>de aan welke mishandeling de vreemdeling<strong>en</strong> in Sodom stond<strong>en</strong> blootgesteld, zoo<br />

achtte hij het zijn plicht hun de gastvrijheid aan te bied<strong>en</strong>. Hij zat in de poort, to<strong>en</strong> de<br />

vreemdeling<strong>en</strong> naderd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> to<strong>en</strong> hij h<strong>en</strong> zag, stond hij op hun te gemoet, <strong>en</strong> boog zich met het<br />

aangezicht ter aarde, zegg<strong>en</strong>de: “Ziet nu, mijne heer<strong>en</strong>, keert toch in t<strong>en</strong> huize van uw<strong>en</strong> knecht,<br />

<strong>en</strong> vernacht.”3 Zij sch<strong>en</strong><strong>en</strong> zijne herbergzaamheid van de hand te will<strong>en</strong> wijz<strong>en</strong> door te<br />

antwoord<strong>en</strong>: “Ne<strong>en</strong>, maar wij zull<strong>en</strong> op de straat vernacht<strong>en</strong>.” Hiermede be-oogd<strong>en</strong> zij e<strong>en</strong><br />

tweeledig doel: zij wild<strong>en</strong> Lots oprechtheid beproev<strong>en</strong>, <strong>en</strong> tev<strong>en</strong>s ook d<strong>en</strong> indruk gev<strong>en</strong>, dat zij<br />

de geme<strong>en</strong>heid van Sodoms inwoners niet k<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, maar zich volkom<strong>en</strong> veilig op de straat<br />

beschouwd<strong>en</strong>. Hun antwoord maakte Lot echter meer beslist om h<strong>en</strong> niet aan de g<strong>en</strong>ade van het<br />

gepeupel over te gev<strong>en</strong>. Hij hield zeer bij h<strong>en</strong> aan, totdat zij bewilligd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> tot hem inkeerd<strong>en</strong>.<br />

{PEP 144.1}<br />

Hij had gehoopt zijne gast<strong>en</strong> onopgemerkt door e<strong>en</strong><strong>en</strong> omweg naar zijne woning te<br />

geleid<strong>en</strong>; doch weg<strong>en</strong>s de aarzeling <strong>en</strong> het oponthoud, mitsgaders zijn sterk aandring<strong>en</strong>, was de<br />

aandacht der omstanders op h<strong>en</strong> gevestigd geword<strong>en</strong>, <strong>en</strong> di<strong>en</strong>t<strong>en</strong>gevolge werd het huis, eer zij<br />

zich nog ter ruste neergevleid hadd<strong>en</strong>, door de heffe des volks omringd. Het was e<strong>en</strong>e<br />

sam<strong>en</strong>rotting, van d<strong>en</strong> jongste tot d<strong>en</strong> oudste toe, die all<strong>en</strong>, door de laagste drift<strong>en</strong> bezield” war<strong>en</strong><br />

sam<strong>en</strong>gestroomd. Intussch<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> de vreemdeling<strong>en</strong> Lot naar het karakter der stad<br />

ondervraagd, <strong>en</strong> war<strong>en</strong> zij door hem gewaarschuwd zich di<strong>en</strong> nacht niet buit<strong>en</strong> de deur te wag<strong>en</strong>.<br />

Het gejoel van het gepeupel ving aan, <strong>en</strong> m<strong>en</strong> eischte, dat die mann<strong>en</strong> naar buit<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong><br />

gebracht word<strong>en</strong>. {PEP 144.2}<br />

Wel wet<strong>en</strong>de, dat zij gemakkelijk de deur kond<strong>en</strong> op<strong>en</strong>loop<strong>en</strong>, indi<strong>en</strong> het op geweld uitliep,<br />

zoo beproefde Lot of hij h<strong>en</strong> niet overred<strong>en</strong> kon. “Mijne broeders,” aldus bad hij, “doet toch<br />

ge<strong>en</strong> kwaad.” Hij bezigde het woord “broeders” in d<strong>en</strong> zin van bur<strong>en</strong>, dewijl hij h<strong>en</strong> poogde te<br />

verzo<strong>en</strong><strong>en</strong>, <strong>en</strong> beschaamdheid over hunne snoode voornem<strong>en</strong>s trachtte in te boezem<strong>en</strong>. Zijne<br />

woord<strong>en</strong> viel<strong>en</strong> echter gelijk olie op het vuur. Hunne woede veranderde in e<strong>en</strong> huil<strong>en</strong>d<strong>en</strong> orkaan.<br />

Zij schimpt<strong>en</strong> op Lot, als wilde hij zich tot rechter over h<strong>en</strong> stell<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dreigd<strong>en</strong> hem meer kwaad<br />

te do<strong>en</strong>, dan zijn<strong>en</strong> gast<strong>en</strong>. Met deze bedoeling drong<strong>en</strong> zij zeer op hem aan, <strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> hem<br />

verscheurd hebb<strong>en</strong>, indi<strong>en</strong> de <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> hem niet gered hadd<strong>en</strong>. De hemelsche gezant<strong>en</strong> “stak<strong>en</strong><br />

hunne hand uit, <strong>en</strong> ded<strong>en</strong> Lot tot zich inkom<strong>en</strong> in het huis, <strong>en</strong> slot<strong>en</strong> de deur toe.” Hetge<strong>en</strong> hierop<br />

volgde deed duidelijk uitkom<strong>en</strong>, wie zijne gast<strong>en</strong> war<strong>en</strong>. “En zij sloeg<strong>en</strong> de mann<strong>en</strong>, die aan de<br />

deur van het huis war<strong>en</strong>, met verblindhed<strong>en</strong>, van d<strong>en</strong> kleinste tot aan d<strong>en</strong> grootste, zoodat zij<br />

moede werd<strong>en</strong> om de deur te vind<strong>en</strong>.” War<strong>en</strong> zij niet met e<strong>en</strong>e dubbele blindheid geslag<strong>en</strong>,<br />

naardi<strong>en</strong> zij ook aan de verhardheid van hun hart war<strong>en</strong> overgegev<strong>en</strong>, deze bezoeking Gods zou<br />

h<strong>en</strong> tot inkeer, <strong>en</strong> afstand van hun boos voornem<strong>en</strong> gebracht hebb<strong>en</strong>. In di<strong>en</strong> laatst<strong>en</strong> nacht<br />

ging<strong>en</strong> zij zich niet door het begaan van grootere zond<strong>en</strong> te buit<strong>en</strong>, maar de zóo lang versmaadde<br />

g<strong>en</strong>ade trad niet langer als hun voorspraak op. De Sodomiet<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> de perk<strong>en</strong> der Goddelijke<br />

92


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

verdraagzaamheid, — “de verborg<strong>en</strong> gr<strong>en</strong>slijn tussch<strong>en</strong> Gods verdraagzaamheid <strong>en</strong> Zijn<strong>en</strong><br />

toom,” — overschred<strong>en</strong>. Het vuur Zijner wraak stond op het punt in de vallei van Siddim te<br />

ontbrand<strong>en</strong>. {PEP 144.3}<br />

De <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> op<strong>en</strong>baard<strong>en</strong> nu het doel hunner z<strong>en</strong>ding aan Lot zegg<strong>en</strong>de: “Wij gaan deze<br />

plaats verderv<strong>en</strong>, omdat haar geroep groot geword<strong>en</strong> is voor het aangezicht des Heer<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de<br />

Heere ons uitgezond<strong>en</strong> heeft om haar te verderv<strong>en</strong>.” De vreemdeling<strong>en</strong>, die Lot hadd<strong>en</strong> will<strong>en</strong><br />

bescherm<strong>en</strong>, beloofd<strong>en</strong> nu hem <strong>en</strong> al zijne familiebetrekking<strong>en</strong> te zull<strong>en</strong> beveilig<strong>en</strong>, indi<strong>en</strong> zij<br />

de goddelooze stad wild<strong>en</strong> verlat<strong>en</strong>. Het volk was eindelijk moede vertrokk<strong>en</strong>, <strong>en</strong> to<strong>en</strong> ging Lot<br />

uit om zijne kinder<strong>en</strong> te waarschuw<strong>en</strong>. Hij verhaalde hun wat de <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> gezegd hadd<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

zeide: “Maakt u op, gaat uit deze plaats, want de Heere gaat deze stad verderv<strong>en</strong>.” Maar hij was<br />

in hunne oog<strong>en</strong> als jokk<strong>en</strong>de. Zij lacht<strong>en</strong> om wat zij e<strong>en</strong>e bijgeloovige vrees noemd<strong>en</strong>. Zijne<br />

dochters liet<strong>en</strong> zich door hunne echtg<strong>en</strong>oot<strong>en</strong> overred<strong>en</strong>. Zij achtt<strong>en</strong> zich veilig g<strong>en</strong>oeg. Zij<br />

bespeurd<strong>en</strong> ge<strong>en</strong>e teek<strong>en</strong><strong>en</strong> van het gevaar. Alles ging zijn oud<strong>en</strong> gang. Daarb<strong>en</strong>ev<strong>en</strong>s hadd<strong>en</strong><br />

zij er groote bezitting<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zij kond<strong>en</strong> maar niet aannem<strong>en</strong>, dat het schoone Sodom zou verdelgd<br />

word<strong>en</strong>. {PEP 145.1}<br />

Berouwvol keerde hij huiswaarts, <strong>en</strong> deelde zijne mislukte poging mede. To<strong>en</strong> gebod<strong>en</strong> de<br />

<strong>en</strong>gel<strong>en</strong> hem zijne huisvrouw <strong>en</strong> dochters te nem<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de stad te verlat<strong>en</strong>. Maar hij vertoefde.<br />

Ofschoon hij vermoeid was van d<strong>en</strong> ontuchtig<strong>en</strong> wandel, di<strong>en</strong> hij dagelijks moest aanschouw<strong>en</strong>,<br />

wist hij toch niet welke gruwel<strong>en</strong> er in die stad gepleegd werd<strong>en</strong>. Hij besefte de noodzakelijkheid<br />

niet, dat Gods oordeel e<strong>en</strong> einde aan die zond<strong>en</strong> maakte. Zijne vrouw kon er niet toe besluit<strong>en</strong><br />

om alles, wat zij liefhad achter te lat<strong>en</strong>. Daar was de prachtige woning <strong>en</strong> al de have, welke zij<br />

ge-dur<strong>en</strong>de hunn<strong>en</strong> leeftijd gewonn<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> die moest<strong>en</strong> nu word<strong>en</strong> achter gelat<strong>en</strong>. Versuft<br />

door verdriet, vertoefde hij <strong>en</strong> aarzelde te vertrekk<strong>en</strong>. Hadd<strong>en</strong> de <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> h<strong>en</strong> niet uitgedrev<strong>en</strong>,<br />

zij zoud<strong>en</strong> all<strong>en</strong> in Sodom zijn omgekom<strong>en</strong>. Daarom grep<strong>en</strong> de hemelsche gezant<strong>en</strong> zijne hand,<br />

<strong>en</strong> de hand zijner vrouw, alsmede de hand<strong>en</strong> zijner twee dochters, <strong>en</strong> bracht<strong>en</strong> h<strong>en</strong> uit buit<strong>en</strong> de<br />

stad. {PEP 145.2}<br />

Hier verliet<strong>en</strong> de <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> h<strong>en</strong>, <strong>en</strong> keerd<strong>en</strong> naar Sodom terug om haar te verderv<strong>en</strong>. In al de<br />

sted<strong>en</strong> der vlakte war<strong>en</strong> nog ge<strong>en</strong> ti<strong>en</strong> rechtvaardig<strong>en</strong> gevond<strong>en</strong>; doch in antwoord op het gebed<br />

van d<strong>en</strong> patriarch, werd de e<strong>en</strong>igste Godvreez<strong>en</strong>de man uit het verdert gered. Het bevel kwam<br />

met e<strong>en</strong> schrikwekk<strong>en</strong>d<strong>en</strong> nadruk: “Behoud u om uws lev<strong>en</strong>s wil, zie niet achter u om, <strong>en</strong> sta<br />

niet op deze gansche vlakte; behoud u naar het gebergte he<strong>en</strong>, opdat gij niet omkomt.” Het zou<br />

noodlottig zijn langer te aarzel<strong>en</strong> of te vertoev<strong>en</strong>. Zij zoud<strong>en</strong> het met hun lev<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> betal<strong>en</strong>,<br />

indi<strong>en</strong> zij nog e<strong>en</strong>s verlang<strong>en</strong>d naar de gedoemde stad omzag<strong>en</strong>, of e<strong>en</strong> oog<strong>en</strong>blik vertoefd<strong>en</strong><br />

weg<strong>en</strong>s berouw, dat zij zulk e<strong>en</strong>e prachtige woning moest<strong>en</strong> prijsgev<strong>en</strong>. De storm van Gods<br />

wraak werd terug gehoud<strong>en</strong>, totdat deze arme vluchteling<strong>en</strong> ontkom<strong>en</strong> war<strong>en</strong>. {PEP 146.1}<br />

Gansch verbijsterd <strong>en</strong> verschrikt drong Lot er op aan, dat hij niet do<strong>en</strong> kon wat hem bevol<strong>en</strong><br />

was, zonder dat het kwaad hem achterhaalde, <strong>en</strong> hij het lev<strong>en</strong> er bij inschoot. Ingevolge van zijn<br />

verblijf in die goddelooze stad, te midd<strong>en</strong> van het ongeloof, was zijn geloof verminderd.<br />

Nietteg<strong>en</strong>staande de Vorst des hemels naast hem stond, smeekte hij toch om het behoud van zijn<br />

93


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

eig<strong>en</strong> lev<strong>en</strong>, alsof God, die reeds zoo veel zorg <strong>en</strong> liefde aan hem besteed had, hem niet verder<br />

zou bewar<strong>en</strong>. Hij had zich geheel <strong>en</strong> al aan de bewaking van d<strong>en</strong> Godsgezant moet<strong>en</strong> overgev<strong>en</strong>;<br />

zonder teg<strong>en</strong>spraak of vertwijfeling had hij zijn<strong>en</strong> wil <strong>en</strong> zijn lev<strong>en</strong> in ‘s Heer<strong>en</strong> hand moet<strong>en</strong><br />

gev<strong>en</strong>. Maar gelijk zoo vele ander<strong>en</strong> do<strong>en</strong>, wilde hij plann<strong>en</strong> voor zijne eig<strong>en</strong>e veiligheid<br />

beram<strong>en</strong>. “Ziet toch, deze stad is nabij, om derwaarts te vlucht<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zij is klein: laat mij toch<br />

derwaarts behoud<strong>en</strong> word<strong>en</strong> (is zij niet klein?), opdat mijne ziel leve.” De bedoelde stad was<br />

Bela, later Zoar geheet<strong>en</strong>. Zij lag slechts <strong>en</strong>kele mijl<strong>en</strong> van Sodom verwijderd, <strong>en</strong> was, weg<strong>en</strong>s<br />

hare verdorv<strong>en</strong>heid, in het doemvonnis begrep<strong>en</strong>. Lot smeekte echter dat deze stad gespaard<br />

mocht word<strong>en</strong>, <strong>en</strong> gaf als red<strong>en</strong> op voor dit zijn verzoek, dat zij klein was, zoodat het licht zou<br />

zijn haar te spar<strong>en</strong>; aan dit verzoek werd voldaan. De Heer antwoordde hem: “Zie, Ik heb uw<br />

aangezicht opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> ook in deze zaak, dat Ik deze stad niet omkeere, waarvan gij gesprok<strong>en</strong><br />

hebt.” O, hoe groot is Gods g<strong>en</strong>ade jeg<strong>en</strong>s Zijne afwijk<strong>en</strong>de schepsel<strong>en</strong>! {PEP 146.2}<br />

Opnieuw werd hem bevol<strong>en</strong> zich te haast<strong>en</strong>, want de vuurstorm stond los te brek<strong>en</strong>. Doch<br />

e<strong>en</strong> der vluchteling<strong>en</strong> waagde het om te zi<strong>en</strong> naar de gedoemde stad, <strong>en</strong> werd di<strong>en</strong>t<strong>en</strong>gevolge in<br />

e<strong>en</strong> monum<strong>en</strong>t ter gedacht<strong>en</strong>is aan Gods straf veranderd. Had Lot niet geaarzeld om het bevel<br />

van d<strong>en</strong> <strong>en</strong>gel te gehoorzam<strong>en</strong>, maar was hij aanstonds naar het gebergte gevlucht, zonder verder<br />

verzoek of teg<strong>en</strong>sprek<strong>en</strong>, wellicht was zijne vrouw dan ook niet achter geblev<strong>en</strong>. Zijne<br />

beslistheid zou haar gered hebb<strong>en</strong> van de zonde, waardoor haar oordeel bezegeld werd. T<strong>en</strong><br />

gevolge van zijne traagheid <strong>en</strong> vertoev<strong>en</strong> begon zij de Goddelijke waarschuwing ‘als<br />

onbelangrijk te beschouw<strong>en</strong>. Ofschoon haar lichaam op de vlakte was, zoo was haar hart toch<br />

nog in Sodom, <strong>en</strong> is er mede omgekom<strong>en</strong>. Zij stond teg<strong>en</strong> God op, omdat al hare bezitting<strong>en</strong> in<br />

het doemvonnis betrokk<strong>en</strong> war<strong>en</strong>. Ondanks God haar g<strong>en</strong>adiglijk uit die goddelooze stad geleid<br />

had, waande zij zich ev<strong>en</strong>wel hard behandeld te zijn, omred<strong>en</strong> zij al de schatt<strong>en</strong>, welke zij<br />

gedur<strong>en</strong>de vele jar<strong>en</strong> verzameld hadd<strong>en</strong>, nu het verderf t<strong>en</strong> prooi moest<strong>en</strong> lat<strong>en</strong>. In stede van<br />

dankbaar voor haar behoud te zijn, was zij vermetel g<strong>en</strong>oeg om nog e<strong>en</strong>s om te zi<strong>en</strong> naar hetge<strong>en</strong><br />

haar hart bekoorde. Die zonde bewees haar het lev<strong>en</strong> onwaardig te zijn, wijl zij zoo weinig<br />

dankbaarheid betoonde voor de uitredding. {PEP 147.1}<br />

Wij mog<strong>en</strong> niet lichtvaardiglijk handel<strong>en</strong> met de middel<strong>en</strong>, welke God g<strong>en</strong>adelijk voor onze<br />

zaligheid verord<strong>en</strong>d heeft. Er zijn Christ<strong>en</strong><strong>en</strong>, die zegg<strong>en</strong>: “Als mijne echtg<strong>en</strong>oote <strong>en</strong> kinder<strong>en</strong><br />

niet behoud<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, dan geef ik ook niets om mijn eig<strong>en</strong> behoud.” Zij verbeeld<strong>en</strong> zich, dat de<br />

hemel ge<strong>en</strong> hemel voor h<strong>en</strong> zijn zal, indi<strong>en</strong> hunne bemind<strong>en</strong> niet daar zijn. Maar hebb<strong>en</strong> zij, die<br />

zulke gevoel<strong>en</strong> koester<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> goed begrip van hunne betrekking tot God t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van Zijne<br />

groote goedheid <strong>en</strong> g<strong>en</strong>ade aan hun bewez<strong>en</strong>? Hebb<strong>en</strong> zij niet uit het oog verlor<strong>en</strong>, dat zij met<br />

de sterkste band<strong>en</strong> der liefde, <strong>en</strong> eerbewijs, <strong>en</strong> getrouwheid aan d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st van hunn<strong>en</strong> Schepper<br />

<strong>en</strong> Verlosser zijn gebond<strong>en</strong>? Het aanbod van g<strong>en</strong>ade komt tot all<strong>en</strong>; <strong>en</strong> zull<strong>en</strong> wij nu ook<br />

weggaan, omdat onze vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> des Zaligmakers opzoek<strong>en</strong>de liefde versmad<strong>en</strong>? De verlossing<br />

heeft veel gekost. Christus heeft e<strong>en</strong>e oneindige som voor ons betaald, derhalve kan niemand,<br />

die de waarde van Zijne offerande alsmede van des m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> ziel beseft, Gods aangebod<strong>en</strong>e<br />

g<strong>en</strong>ade van de hand wijz<strong>en</strong>, omdat ander<strong>en</strong> het ook do<strong>en</strong>. Omdat ander<strong>en</strong> Zijne rechtvaardige<br />

eisch<strong>en</strong> versmad<strong>en</strong>, moet dat ons te meer e<strong>en</strong> spoorslag zijn om ons best te do<strong>en</strong> in onze vereering<br />

94


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

van God, opdat ander<strong>en</strong> door onz<strong>en</strong> invloed g<strong>en</strong>oopt word<strong>en</strong> mog<strong>en</strong> Zijne liefde aan te nem<strong>en</strong>.<br />

{PEP 147.2}<br />

“De zon ging op bov<strong>en</strong> de aarde, als Lot te Zoar inkwam.” E<strong>en</strong>sklaps <strong>en</strong> onverwacht, alsof<br />

er e<strong>en</strong> donderslag uit d<strong>en</strong> onbewolkt<strong>en</strong> hemel viel, brak de storm los. De Heere reg<strong>en</strong>de vuur <strong>en</strong><br />

sulfer op de sted<strong>en</strong> <strong>en</strong> de vlakte; de paleiz<strong>en</strong> <strong>en</strong> de tempels, de prachtige gebouw<strong>en</strong>, de tuin<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

de wijngaard<strong>en</strong>, mitsgaders de lichtzinnige, vermaakzuchtige m<strong>en</strong>igte, die des avonds te vor<strong>en</strong><br />

de gezant<strong>en</strong> des hemels beleedigd hadd<strong>en</strong>, — alles te zam<strong>en</strong> ver-brandde. De rook van di<strong>en</strong><br />

brand steeg gelijk de rook e<strong>en</strong>s ov<strong>en</strong>s omhoog. Dus werd het schoone dal van Siddim omgekeerd,<br />

e<strong>en</strong>e plaats, die nooit weder bebouwd of bewoond werd, — e<strong>en</strong> eeuwig bewijs, dat God d<strong>en</strong><br />

overtreder met Zijne oordeel<strong>en</strong> bezoek<strong>en</strong> zal. Het waarschuw<strong>en</strong>d licht dier vlam<strong>en</strong> schijnt nog<br />

in onz<strong>en</strong> tijd. Wij kunn<strong>en</strong> er de leering uit trekk<strong>en</strong>, dat, ofschoon God lankmoedig is jeg<strong>en</strong>s d<strong>en</strong><br />

zondaar, er echter e<strong>en</strong> perk gesteld is, hetwelk niemand te buit<strong>en</strong> gaan mag. Zoodra die<br />

scheidslijn overschred<strong>en</strong> is, wordt het aanbod van g<strong>en</strong>ade ingetrokk<strong>en</strong>, <strong>en</strong> vangt het oordeel aan.<br />

{PEP 148.1}<br />

De Zaligmaker der wereld heeft gezegd, dat er nog grootere zond<strong>en</strong> zijn, dan die om<br />

dewelke Sodom <strong>en</strong> Gomorra omgekeerd werd<strong>en</strong>. De zondaars, die de roepstem des evangelies<br />

versmad<strong>en</strong>, zijn doemwaardiger voor God, dan de bewoners van het dal Siddim war<strong>en</strong>. En nog<br />

grooter is de zonde derg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die belijd<strong>en</strong> God te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> <strong>en</strong> Zijne gebod<strong>en</strong> te bewar<strong>en</strong>, maar<br />

Christus in hun gedrag <strong>en</strong> dagelijksch<strong>en</strong> wandel verlooch<strong>en</strong><strong>en</strong>. In het licht van des Zaligmakers<br />

waarschuwing bezi<strong>en</strong>, verstrekt het lot van Sodom niet d<strong>en</strong>g<strong>en</strong><strong>en</strong> alle<strong>en</strong> tot waarschuwing, die<br />

zich aan het begaan van groote zond<strong>en</strong> schuldig mak<strong>en</strong>, maar ev<strong>en</strong>zeer voor h<strong>en</strong>, die het van<br />

God gezond<strong>en</strong> licht <strong>en</strong> de voorrecht<strong>en</strong>, die Hij: h<strong>en</strong> sch<strong>en</strong>kt, minacht<strong>en</strong>. {PEP 148.2}<br />

De getrouwe Getuige schrijft aan de geme<strong>en</strong>te te Efeze: “Maar Ik heb teg<strong>en</strong> u, dat, gij uwe<br />

eerste liefde hebt verlat<strong>en</strong>. Ged<strong>en</strong>k dan, waarvan gij uitgevall<strong>en</strong> zijt, <strong>en</strong> bekeer u, <strong>en</strong> doe de eerste<br />

werk<strong>en</strong>; <strong>en</strong> zoo niet, Ik zal u haastelijk bijkom<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zal uw<strong>en</strong> kandelaar van zijne plaats wer<strong>en</strong>,<br />

indi<strong>en</strong> gij u niet bekeert.”4 De Zaligmaker bezit e<strong>en</strong> sterker verlang<strong>en</strong>, dat Zijn aanbod van liefde<br />

<strong>en</strong> vergiff<strong>en</strong>is zal word<strong>en</strong> aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, dan dat e<strong>en</strong> aardsch vader met teeder medelijd<strong>en</strong><br />

bewog<strong>en</strong> is t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van zijn. wederstrevig<strong>en</strong> zoon. Hij roept d<strong>en</strong> afgedwaalde toe: “Keert<br />

weder tot Mij, <strong>en</strong> Ik zal tot u wederkeer<strong>en</strong>.” Maar als de dwal<strong>en</strong>de volstandig weigert te luister<strong>en</strong><br />

naar de stern, die hem met teedere ontferming lokt, dan zal hij eindelijk ook aan de duisternis<br />

t<strong>en</strong> prooi word<strong>en</strong> gegev<strong>en</strong>. Het hart, dat zich hardnekkig teg<strong>en</strong> Gods g<strong>en</strong>ade verzet, verhardt<br />

eindelijk in de zonde, <strong>en</strong> is niet langer vatbaar voor d<strong>en</strong> invloed van Gods Geest. Verschrikkelijk<br />

is het doemvonnis der ziel, waarvan de medelijd<strong>en</strong>de, Zaligmaker t<strong>en</strong> laatste getuig<strong>en</strong> moet: hij<br />

“is verzegeld met de afgod<strong>en</strong>, laat hem var<strong>en</strong>.”5 In d<strong>en</strong> dag des oordeels zal het verdragelijker<br />

zijn voor de sted<strong>en</strong> der vlakte, dan voor h<strong>en</strong>, die de liefde van Christus gek<strong>en</strong>d, maar<br />

desnietteg<strong>en</strong>staande de verlusting<strong>en</strong> der wereld <strong>en</strong> der zonde gekoz<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>. {PEP 148.3}<br />

Gij, die het aanbod van g<strong>en</strong>ade van de hand wijst, overweeg e<strong>en</strong>s hoe uwe schuld op de<br />

boek<strong>en</strong> des hemels steeds grooter wordt: want de misdrijv<strong>en</strong> van natiën, gezinn<strong>en</strong>, <strong>en</strong> person<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong> met nauwkeurigheid opgeteek<strong>en</strong>d. God verdraagt lang, eer Hij de rek<strong>en</strong>ing sluit, ophoudt<br />

95


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

tot bekeering te roep<strong>en</strong>, <strong>en</strong> het aanbod van g<strong>en</strong>ade intrekt; er komt ev<strong>en</strong>wel e<strong>en</strong> tijd, wanneer de<br />

rek<strong>en</strong>ing geslot<strong>en</strong> wordt; wanneer de m<strong>en</strong>sch, t<strong>en</strong>gevolge van zijn eig<strong>en</strong>e keus, zijn lot verzegelt.<br />

Dan wordt het sein ter voltrekking van het oordeel gegev<strong>en</strong>. {PEP 151.1}<br />

De godsdi<strong>en</strong>stige toestand der wereld van onz<strong>en</strong> tijd is onrustbar<strong>en</strong>d. M<strong>en</strong> heeft Gods<br />

g<strong>en</strong>ade geminacht. De meerderheid maakt Gods wet krachteloos, “leer<strong>en</strong>de leering<strong>en</strong>, die<br />

gebod<strong>en</strong> van m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> zijn.”6 Het ongeloof heeft de kansels van vele kerk<strong>en</strong> van dit land<br />

beklomm<strong>en</strong>; ge<strong>en</strong> ongeloof in d<strong>en</strong> volstrekst<strong>en</strong> zin des woords, — ge<strong>en</strong>e volstrekte looch<strong>en</strong>ing<br />

van d<strong>en</strong> Bijbel, — maar e<strong>en</strong> ongeloof, dat zich in e<strong>en</strong> Christelijk gewaad gestok<strong>en</strong> heeft,<br />

waardoor het geloof in de Schrift<strong>en</strong> als zijnde het Woord van God wordt ondermijnd. De<br />

blak<strong>en</strong>de godsvrucht <strong>en</strong> innige toeg<strong>en</strong>eg<strong>en</strong>heid zijn door e<strong>en</strong>e ledige vormelijkheid verdrong<strong>en</strong>.<br />

Di<strong>en</strong>t<strong>en</strong>gevolge heersch<strong>en</strong> afval <strong>en</strong> wereldschgezindheid in hunne plaats. Christus heeft<br />

voorzegd: “Desgelijks ook, gelijk het geschiedde in de dag<strong>en</strong> van Lot, . . . ev<strong>en</strong> alzoo zal het zijn<br />

in d<strong>en</strong> dag, op welk<strong>en</strong> de Zoon des m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> geop<strong>en</strong>baard zal word<strong>en</strong>.”7 De gebeurt<strong>en</strong>iss<strong>en</strong> van<br />

d<strong>en</strong> dag bevestig<strong>en</strong>, dat deze voorspelling hare vervulling erlangt. De wereld gaat snellijk har<strong>en</strong><br />

ondergang tegemoet. Weldra zal God Zijne oordeel<strong>en</strong> uitgiet<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dan zull<strong>en</strong> de zonde <strong>en</strong> de<br />

zondaars verdelgd word<strong>en</strong>. {PEP 151.2}<br />

Des Zaligmakers waarschuw<strong>en</strong>de roepstem luidt aldus: “En wacht uzelv<strong>en</strong>, dat uwe hart<strong>en</strong><br />

niet te e<strong>en</strong>iger tijd bezwaard word<strong>en</strong> met brasserij <strong>en</strong> dronk<strong>en</strong>schap, <strong>en</strong> zorgvuldighed<strong>en</strong> des<br />

lev<strong>en</strong>s, <strong>en</strong> dat u die dag niet onvoorzi<strong>en</strong>s overkome. Want gelijk e<strong>en</strong> strik zal hij kom<strong>en</strong> over al<br />

deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die op d<strong>en</strong> gansch<strong>en</strong> aardbodem gezet<strong>en</strong> zijn,” — over all<strong>en</strong>, die het hart op de wereld<br />

gesteld hebb<strong>en</strong>. “Waakt dan te aller tijd, bidd<strong>en</strong>de, dat gij moogt waardig geacht word<strong>en</strong> te<br />

ontvlied<strong>en</strong> al deze ding<strong>en</strong>, die geschied<strong>en</strong> zull<strong>en</strong>, <strong>en</strong> te staan voor d<strong>en</strong> Zoon des m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong>.”8<br />

{PEP 152.1}<br />

Vóór de verdelging van Sodom luidde Gods boodschap aan Sodom aldus: “Behoud u om<br />

uws lev<strong>en</strong>s wil, zie niet achter u om, <strong>en</strong> sta niet op deze gansche vlakte; behoud u naar het<br />

gebergte he<strong>en</strong>, opdat gij niet omkomt.”9 Vóór de verwoesting van Jeruzalem sprak dezelfde<br />

waarschuw<strong>en</strong>de stem tot ‘s Heer<strong>en</strong> jonger<strong>en</strong>: “Maar wanneer gij zult zi<strong>en</strong>, dat Jeruzalem van<br />

heirlegers omsingeld wordt, zoo weet alsdan, dat hare verwoesting nabij gekom<strong>en</strong> is. Alsdan die<br />

in Judéa zijn, dat zijn vlied<strong>en</strong> naar de berg<strong>en</strong>.”10 Zij mocht<strong>en</strong> niet toev<strong>en</strong> om e<strong>en</strong> gedeelte hunner<br />

bezitting<strong>en</strong> mede te nem<strong>en</strong>, maar moest<strong>en</strong> de geleg<strong>en</strong>heid ter ontkoming te baat nem<strong>en</strong>. {PEP<br />

152.2}<br />

To<strong>en</strong> werd er e<strong>en</strong>e bepaalde afscheiding van de goddelooz<strong>en</strong> gemaakt; m<strong>en</strong> vluchtte om des<br />

lev<strong>en</strong>s wil. Insgelijks ging het in Noachs tijd; <strong>en</strong> ev<strong>en</strong>zoo met Lot; alzoo zal het in de allerlaatste<br />

dag<strong>en</strong> gaan. Opnieuw z<strong>en</strong>dt God e<strong>en</strong>e roepstem tot Zijn volk, hun gebied<strong>en</strong>de, dat zij zich van<br />

de heersch<strong>en</strong>de goddelooshed<strong>en</strong> onbesmet bewar<strong>en</strong>. {PEP 152.3}<br />

De staat der zedelijke verdorv<strong>en</strong>heid <strong>en</strong> des afvals, die, in het laatste der dag<strong>en</strong>, zich in de<br />

godsdi<strong>en</strong>stige wereld vertoon<strong>en</strong> zou, werd aan d<strong>en</strong> profeet Johannes voorgesteld onder het<br />

zinnebeeld van Babylon, “de groote stad, die het koninkrijk heeft over de koning<strong>en</strong> der aarde.”11<br />

96


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Eer haar val komt, geschiedt er e<strong>en</strong>e stem uit d<strong>en</strong> hemel, zegg<strong>en</strong>de: “Gaat uit van haar, mijn<br />

volk, opdat gij aan hare zond<strong>en</strong> ge<strong>en</strong>e geme<strong>en</strong>schap hebt, <strong>en</strong> opdat gij van hare plag<strong>en</strong> niet<br />

ontvangt.”12 Als in de dag<strong>en</strong> van Noach <strong>en</strong> Lot, zoo moet er nu ook e<strong>en</strong>e k<strong>en</strong>bare afscheiding<br />

van de zonde <strong>en</strong> de zondaars plaats hebb<strong>en</strong>. Er moet ge<strong>en</strong>e poging word<strong>en</strong> aangew<strong>en</strong>d om God<br />

<strong>en</strong> de wereld in overe<strong>en</strong>stemming te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>; er mag ge<strong>en</strong> terug gaan naar de aardsche schatt<strong>en</strong><br />

zijn. “Gij kunt niet Gode di<strong>en</strong><strong>en</strong> <strong>en</strong> d<strong>en</strong> Mammon.”13 {PEP 152.4}<br />

Gelijk de bewoners van het dal Siddim, droomt m<strong>en</strong> van voorspoed <strong>en</strong> gerustheid. “Behoed<br />

u om uws lev<strong>en</strong>s wil,” aldus luidt de roepstem van Gods gezant<strong>en</strong>; hierteg<strong>en</strong>in verheff<strong>en</strong> andere<br />

stemm<strong>en</strong> zich, zegg<strong>en</strong>de: “Laat u niet verontrust<strong>en</strong>; er bestaat ge<strong>en</strong> <strong>en</strong>kele red<strong>en</strong> voor deze<br />

bezorgdheid.” De meerderheid schreeuwt: “Vrede, vrede <strong>en</strong> ge<strong>en</strong> gevaar;” maar juist dan, zegt<br />

God, zal e<strong>en</strong> haastig verderf d<strong>en</strong> overtreder overvall<strong>en</strong>. Des nachts voor hunne verdelging<br />

hadd<strong>en</strong> de sted<strong>en</strong> der vlakte zich aan losbandig vermaak overgev<strong>en</strong>, <strong>en</strong> spott<strong>en</strong> zij met de vrees<br />

<strong>en</strong> de waarschuwing van Gods gezant; maar die spotters zijn in de vlamm<strong>en</strong> omgekom<strong>en</strong>; in die<br />

eig<strong>en</strong>ste nacht werd de deur der g<strong>en</strong>ade voor eeuwig geslot<strong>en</strong> voor de goddelooze <strong>en</strong><br />

onverschillige inwoners van Sodom. God laat zich niet onophoudelijk bespott<strong>en</strong>; m<strong>en</strong> kan niet<br />

altoos d<strong>en</strong> draak met Hem stek<strong>en</strong>. “Ziet, de dag des Heer<strong>en</strong> komt, gruwelijk, met verborg<strong>en</strong>heid<br />

<strong>en</strong> hittig<strong>en</strong> toorn, om het land te stell<strong>en</strong> tot verwoesting, <strong>en</strong> dezelfs zondaars, daaruit te<br />

verdelg<strong>en</strong>.”14 {PEP 153.1}<br />

De meerderheid zal Gods g<strong>en</strong>ade verwerp<strong>en</strong>, <strong>en</strong> door e<strong>en</strong> haastig verderf overvall<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong>. Maar die zich lat<strong>en</strong> gezegg<strong>en</strong>, die zull<strong>en</strong> in de schuilplaats des Allerhoogst<strong>en</strong> zitt<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

“vernacht<strong>en</strong> in de schaduw des Almachtig<strong>en</strong>. Zijne waarheid zal hun e<strong>en</strong>e rondas <strong>en</strong> beukelaar<br />

zijn. Voor h<strong>en</strong> is de belofte: “Ik zal hem met langheid der dag<strong>en</strong> verzadig<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Ik zal hem mijn<br />

heil do<strong>en</strong> zi<strong>en</strong>.”15 {PEP 153.2}<br />

Lot woonde niet lang in Zoar. De goddeloosheid had de overhand in die stad ook, <strong>en</strong> daarom<br />

vertoefde hij er niet lang, uit vrees dat die stad ook verdelgd werd. Lot vluchtte naar de berg<strong>en</strong>,<br />

<strong>en</strong> woonde in e<strong>en</strong>e spelonk, ontbloot van alles, waarvoor hij zijn huisgezin aan de invloed<strong>en</strong> van<br />

e<strong>en</strong>e goddelooze stad had blootgesteld. Maar de vloek van Sodom kleefde hem ook daar nog<br />

aan. Het zondig gedrag zijner dochters was slechts de vrucht van ‘t ge<strong>en</strong> zij van hunne booze<br />

gezell<strong>en</strong> geleerd hadd<strong>en</strong>. Het zedelijk verderf had zich zoo diep in h<strong>en</strong> geworteld, dat zij het<br />

kwade Van het goede niet meer kond<strong>en</strong> onderscheid<strong>en</strong>. Lots nakomeling<strong>en</strong>, de Moabiet<strong>en</strong> <strong>en</strong> de<br />

Ammoniet<strong>en</strong>, zijn altoos snoodaards, afgod<strong>en</strong>di<strong>en</strong>aars, opstandeling<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> God, <strong>en</strong> de bittere<br />

vijand<strong>en</strong> van Zijn volk geweest. {PEP 153.3}<br />

Welk e<strong>en</strong> scherp kontrast tussch<strong>en</strong> Abrahams <strong>en</strong> Lots lev<strong>en</strong>! E<strong>en</strong>s war<strong>en</strong> zij kamerad<strong>en</strong>,<br />

offerd<strong>en</strong> op hetzelfde altaar, <strong>en</strong> sloeg<strong>en</strong> hunne t<strong>en</strong>t<strong>en</strong> nev<strong>en</strong>s elkander op; maar hoe ver woond<strong>en</strong><br />

zij nu<br />

van elkander: Lot had Sodom uit hebzucht gekoz<strong>en</strong>. Zich aan Abrahams altaar <strong>en</strong> de<br />

dagelijksche offerand<strong>en</strong> onttrekk<strong>en</strong>de, had hij zijne kinder<strong>en</strong> met e<strong>en</strong> goddeloos <strong>en</strong> afgodisch<br />

volk lat<strong>en</strong> omgaan; ev<strong>en</strong>wel was de vreeze” Gods in zijn hart bewaard geblev<strong>en</strong>: want de Schrift<br />

97


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

noemt hem e<strong>en</strong><strong>en</strong> “rechtvaardige;” hij was vermoeid van d<strong>en</strong> ontuchtig<strong>en</strong> wandel der gruwelijke<br />

m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong>, die zich niet liet<strong>en</strong> gezegg<strong>en</strong>. Hij werd eindelijk gered, gelijk “e<strong>en</strong> vuurbrand uit het<br />

vuur gerukt” wordt; <strong>en</strong> moest te di<strong>en</strong> einde zijne vrouw <strong>en</strong> bezitting<strong>en</strong> verliez<strong>en</strong>, gelijk de wilde<br />

dier<strong>en</strong> in de spelonk<strong>en</strong> won<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de jar<strong>en</strong> zijns ouderdoms in vergetelheid doorbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Uit<br />

hem is ge<strong>en</strong> rechtvaardig geslacht voortgekom<strong>en</strong>, maar slechts twee afgodische volk<strong>en</strong>, die<br />

haters van God <strong>en</strong> vervolgers van Zijn volk geweest zijn, totdat de beker hunner<br />

ongerechtighed<strong>en</strong> vol was, <strong>en</strong> zij aan het verderf overgegev<strong>en</strong> werd<strong>en</strong>. Welke schrikkelijke<br />

gevolg<strong>en</strong> zijn uit e<strong>en</strong> <strong>en</strong>kel<strong>en</strong>, verkeerd<strong>en</strong> stap voortgekom<strong>en</strong>! {PEP 154.4}<br />

De Wijze Man zegt: “Vermoei u niet om rijk te word<strong>en</strong>; sta af van uw vernuft.” “Die<br />

gierigheid pleegt [schraapzuchtig is], beroert zijn huis; maar die gesch<strong>en</strong>k<strong>en</strong> haat, zal lev<strong>en</strong>.” En<br />

de Apostel Paulus voegt er aantoe: “Doch die rijk will<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, vall<strong>en</strong> in verzoeking, <strong>en</strong> in d<strong>en</strong><br />

strik, <strong>en</strong> in vele dwaze <strong>en</strong> schandelijke begeerlijkhed<strong>en</strong>, welke de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> do<strong>en</strong> verzink<strong>en</strong> in<br />

verderf <strong>en</strong> ondergang.”16 {PEP 154.1}<br />

Lot is Sodom wel binn<strong>en</strong> getrokk<strong>en</strong> met het voornem<strong>en</strong> om zich onbesmet te bewar<strong>en</strong> van<br />

de goddeloosheid, <strong>en</strong> zijn<strong>en</strong> kinder<strong>en</strong> na hem te bevel<strong>en</strong>. Doch het is op e<strong>en</strong>e schromelijke<br />

mislukking uitgeloop<strong>en</strong>. De verderfelijke invloed<strong>en</strong>, welke hem omringd<strong>en</strong> ondermijnd<strong>en</strong> zijn<br />

geloof; bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> werd hij van wege de betrekking zijner kinder<strong>en</strong> tot de Sodomiet<strong>en</strong> in hunne<br />

belang<strong>en</strong> betrokk<strong>en</strong>. De uitkomst is ons bek<strong>en</strong>d. {PEP 154.2}<br />

Vel<strong>en</strong> begaan thans e<strong>en</strong><strong>en</strong> misstap op dit zelfde gebied. Bij het uitkiez<strong>en</strong> e<strong>en</strong>er woonplaats<br />

wordt meer op de tijdelijke voordeel<strong>en</strong> dan op de zedelijke <strong>en</strong> maatschappelijke invloed<strong>en</strong> der<br />

omgeving gelet. M<strong>en</strong> vestigt zich in e<strong>en</strong>e schoone <strong>en</strong> vruchtbare landstreek, of verhuist naar e<strong>en</strong>e<br />

bloei<strong>en</strong>de stad in de hoop, dat m<strong>en</strong> er zijne belang<strong>en</strong> door bevorder<strong>en</strong> zal; daar staan echter de<br />

kinder<strong>en</strong> aan verleiding blootgesteld, <strong>en</strong> knop<strong>en</strong>, helaas! te dikwerf k<strong>en</strong>nis aan met deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die<br />

h<strong>en</strong> van ‘t pad der godsvrucht af br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> <strong>en</strong> in hunne hart<strong>en</strong> de zad<strong>en</strong> der verdorv<strong>en</strong>heid plant<strong>en</strong>.<br />

De atmosfeer van losbandigheid op zedelijk gebied, van ongeloof, van onverschilligheid in zake<br />

van d<strong>en</strong> godsdi<strong>en</strong>st strekt om d<strong>en</strong> invloed der ouders teg<strong>en</strong> te werk<strong>en</strong>. De jeugd ziet voortdur<strong>en</strong>d<br />

voorbeeld<strong>en</strong> van verzet teg<strong>en</strong> beide het Goddelijk <strong>en</strong> ouderlijk gezag; vel<strong>en</strong> word<strong>en</strong> ing<strong>en</strong>om<strong>en</strong><br />

met de ongeloovig<strong>en</strong> <strong>en</strong> godlooch<strong>en</strong>aars, <strong>en</strong> sluit<strong>en</strong> zich bij ‘s Heer<strong>en</strong> vijand<strong>en</strong> aan. {PEP 154.3}<br />

Allereerst wil God, wanneer wij e<strong>en</strong>e woonplaats kiez<strong>en</strong>, dat wij voor de zedelijke <strong>en</strong><br />

godsdi<strong>en</strong>stige aangeleg<strong>en</strong>hed<strong>en</strong> van het huisgezin zull<strong>en</strong> zorg<strong>en</strong>. Wij kunn<strong>en</strong> in moeitevolle<br />

omstandighed<strong>en</strong> gerak<strong>en</strong>, want wij hebb<strong>en</strong> alles niet onder ons beslag; maar waar wij ook<br />

geroep<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, daar zal God ons kracht gev<strong>en</strong> om aan het bederf het hoofd te bied<strong>en</strong>, indi<strong>en</strong><br />

wij volhard<strong>en</strong>d wak<strong>en</strong> <strong>en</strong> bidd<strong>en</strong>, ons zelv<strong>en</strong> verlat<strong>en</strong>de op de g<strong>en</strong>ade van Christus. Daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong><br />

moet<strong>en</strong> wij zorgvuldiglijk op onze hoede zijn, om ons niet noodeloos bloot te stell<strong>en</strong> aan de<br />

invloed<strong>en</strong>, welke e<strong>en</strong> schadelijk<strong>en</strong> invloed op de ontwikkeling van ons Christelijk beginsel<br />

hebb<strong>en</strong>. Door ons opzettelijk in e<strong>en</strong>e omgeving van ongeloof <strong>en</strong> wereldschgezindheid te<br />

begev<strong>en</strong>, mishag<strong>en</strong> wij God <strong>en</strong> mak<strong>en</strong> de bescherming zijner heilige <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> onmogelijk. {PEP<br />

155.1}<br />

98


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Die voor hunne kinder<strong>en</strong> aardsche schatt<strong>en</strong> <strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> vergader<strong>en</strong> t<strong>en</strong> koste van hun eeuwig<br />

heil, die zull<strong>en</strong> zich het schrikkelijk verlies e<strong>en</strong>s betreur<strong>en</strong>. Gelijk Lot, zi<strong>en</strong> vel<strong>en</strong> hunne kinder<strong>en</strong><br />

in het verderf stort<strong>en</strong>, <strong>en</strong> redd<strong>en</strong> zij slechts maar ter nauwernood hunne eig<strong>en</strong>e ziel<strong>en</strong>. Indi<strong>en</strong> zij<br />

waarlijk wijs war<strong>en</strong> geweest, dan zoud<strong>en</strong> hunne kinder<strong>en</strong> wel wat minder aardsche goeder<strong>en</strong><br />

erv<strong>en</strong>, maar ter vergoeding zeker deel<strong>en</strong> in de onverwelkelijke erf<strong>en</strong>is, die Christus d<strong>en</strong> Zijn<strong>en</strong><br />

sch<strong>en</strong>kt. {PEP 155.2}<br />

Het goed, dat God Zijn volk beloofd heeft, is niet van deze aarde. Hij gaf Abraham ge<strong>en</strong><br />

erfdeel in deze wereld, “ook niet e<strong>en</strong><strong>en</strong> voetstap.” Abraham bezat e<strong>en</strong>e groote have, die hij tot<br />

eere van God <strong>en</strong> het heil zijner medem<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> besteedde; maar hij beschouwde deze aarde niet<br />

als zijne vaste woonplaats. De Heere beval hem zijne afgodische maagschap te verlat<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

beloofde hem tev<strong>en</strong>s, dat hij het land Kanaän als e<strong>en</strong>e eeuwige bezitting ontvang<strong>en</strong> zou; ev<strong>en</strong>wel<br />

hebb<strong>en</strong> noch hij, noch zijn zoon, noch zijn zoons zoon de erf<strong>en</strong>is ontvang<strong>en</strong>. To<strong>en</strong> Abraham e<strong>en</strong>e<br />

begraafplaats voor zijne doode moest hebb<strong>en</strong>, zag hij zich g<strong>en</strong>oodzaakt deze van de Kanaäniet<strong>en</strong><br />

te koop<strong>en</strong>. Zijn e<strong>en</strong>igst grondeig<strong>en</strong>dom in het land der belofte was de spelonk van Machpela.<br />

{PEP 155.3}<br />

Ev<strong>en</strong>wel heeft God Zijn woord niet gebrok<strong>en</strong>; <strong>en</strong> toch heeft het zijne vervulling ook niet<br />

erlangd in der Jod<strong>en</strong> bezit van het land Kanaan. “Nu zoo zijn de beloft<strong>en</strong>iss<strong>en</strong> tot Abraham <strong>en</strong><br />

zijn zaad gesprok<strong>en</strong>.”17 Abraham zelf zal in de erf<strong>en</strong>is deel<strong>en</strong>. Het moge schijn<strong>en</strong> alsof de<br />

vervulling van Gods beloft<strong>en</strong> vertraagd wordt — want e<strong>en</strong> dag is bij Hem als duiz<strong>en</strong>d jar<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

duiz<strong>en</strong>d jar<strong>en</strong> als e<strong>en</strong> dag;18 maar “ter bestemder tijd, dan zal Hij het op het einde voortbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>,<br />

<strong>en</strong> niet lieg<strong>en</strong>.”19 De gift aan Abraham beperkt zich niet bij het land Kanaan, maar sluit de<br />

gansche aarde in. Want aldus getuigt de Apostel: “De belofte is niet door de wet aan Abraham<br />

of zijn zaad geschied, namelijk, dat hij e<strong>en</strong> erfg<strong>en</strong>aam der wereld zou zijn, maar door de<br />

rechtvaardigheid des geloofs.”20 Daarbij leert de Bijbel uitdrukkelijk, dat de beloft<strong>en</strong> aan<br />

Abraham in Christus hunne vervulling zull<strong>en</strong> erlang<strong>en</strong>. All<strong>en</strong>, die van Christus zijn, zijn<br />

Abrahams zaad, <strong>en</strong> naar de beloft<strong>en</strong>is erfg<strong>en</strong>am<strong>en</strong>,” erfg<strong>en</strong>am<strong>en</strong> van “e<strong>en</strong>e onverderfelijke, <strong>en</strong><br />

onbevlekkelijke, <strong>en</strong> onverwelkelijke erf<strong>en</strong>is, die in de hemel<strong>en</strong> bereid is om geop<strong>en</strong>baard te<br />

word<strong>en</strong> in d<strong>en</strong> laatst<strong>en</strong> tijd,” — als de aarde eindelijk van zonde gereinigd zijn zal.21 Want “het<br />

rijk, <strong>en</strong> de heerschappij, <strong>en</strong> de grootheid der koninkrijk<strong>en</strong> onder d<strong>en</strong> gansch<strong>en</strong> hemel, zal gegev<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong> d<strong>en</strong> volke der heilig<strong>en</strong> des Allerhoogst<strong>en</strong>;” <strong>en</strong> “de zachtmoedig<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> de aarde erfelijk<br />

bezitt<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zich verlustig<strong>en</strong> over groot<strong>en</strong> vrede.”22 {PEP 155.4}<br />

God liet Abraham de onverderfelijke erf<strong>en</strong>is in e<strong>en</strong> gezicht zi<strong>en</strong>, <strong>en</strong> daarmede was hij te<br />

vred<strong>en</strong>. “Door het geloof is hij e<strong>en</strong> inwoner geweest in het land der belofte, als in e<strong>en</strong> vreemd<br />

land, <strong>en</strong> heeft in tabernakel<strong>en</strong> gewoond met Izaäk <strong>en</strong> Jakob, die mede’ërfg<strong>en</strong>am<strong>en</strong> war<strong>en</strong><br />

derzelfde belofte. Want hij verwachtte de stad, die fondam<strong>en</strong>t<strong>en</strong> heeft, welker kunst<strong>en</strong>aar <strong>en</strong><br />

bouwmeester God is.”23 {PEP 156.1}<br />

En aangaande Abrahams nakomeling<strong>en</strong> vind<strong>en</strong> wij dit getuig<strong>en</strong>is: “Deze all<strong>en</strong> zijn in het<br />

geloof gestorv<strong>en</strong>, de beloft<strong>en</strong> niet verkreg<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>de, maar hebb<strong>en</strong> dezelve van verre gezi<strong>en</strong>,<br />

<strong>en</strong> geloofd, <strong>en</strong> omhelsd, <strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> beled<strong>en</strong>, dat zij gast<strong>en</strong> <strong>en</strong> vreemdeling<strong>en</strong> op de aarde war<strong>en</strong>.”<br />

99


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Wij moet<strong>en</strong> hier insgelijks gast<strong>en</strong> <strong>en</strong> vreemdeling<strong>en</strong> zijn, als wij begeerig zijn “naar e<strong>en</strong> beter,<br />

dat is, naar het hemelsche” land. De kinder<strong>en</strong> Abrahams verwacht<strong>en</strong> e<strong>en</strong>e stad “welker<br />

kunst<strong>en</strong>aar <strong>en</strong> bouweester God is.” {PEP 156.2}<br />

100


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 15—Izaaks Huwelijk.<br />

ABRAHAM was nu e<strong>en</strong> bejaarde man, <strong>en</strong> verwachtte spoedig te zull<strong>en</strong> sterv<strong>en</strong>; één ding<br />

reste hem nog te do<strong>en</strong>, t<strong>en</strong> einde de belofte aan zijne nakomeling<strong>en</strong> verzekerd zijn mocht. Izaak<br />

was door God aangesteld om zijn opvolger <strong>en</strong> de bewaarder van ‘s Heer<strong>en</strong> wet mitsgaders e<strong>en</strong><br />

vader te word<strong>en</strong>, waaruit het verkor<strong>en</strong> volk zou voortkom<strong>en</strong>; maar hij was nog ongehuwd. De<br />

Kanaäniet<strong>en</strong> war<strong>en</strong> afgod<strong>en</strong>di<strong>en</strong>aars, <strong>en</strong> God had zijn volk verbod<strong>en</strong> zich met dezulk<strong>en</strong> te<br />

verzwager<strong>en</strong>, aangezi<strong>en</strong> zij door zulke huwelijksverbint<strong>en</strong>iss<strong>en</strong> tot d<strong>en</strong> afval zoud<strong>en</strong> word<strong>en</strong><br />

vervoerd. De patriarch was beducht voor de verderfelijke invloed<strong>en</strong>, welke zijn<strong>en</strong> zoon<br />

omringd<strong>en</strong>. Abrahams voortdur<strong>en</strong>d geloof in God <strong>en</strong> onderworp<strong>en</strong>heid aan Zijn<strong>en</strong> wil<br />

op<strong>en</strong>baard<strong>en</strong> zich ook in Izaaks karakter: doch de jongeling bezat e<strong>en</strong>e sterke toeg<strong>en</strong>eg<strong>en</strong>heid,<br />

was zachtmoedig <strong>en</strong> toegeeflijk. Indi<strong>en</strong> hij zich in d<strong>en</strong> echt begaf met e<strong>en</strong>e niet godvreez<strong>en</strong>de<br />

vrouw, zoo zou hij er wellicht toe kunn<strong>en</strong> word<strong>en</strong> gebracht om zijne beginsel<strong>en</strong> prijs te gev<strong>en</strong><br />

ter wille van d<strong>en</strong> huiselijk<strong>en</strong> vrede. Zeer belangrijk beschouwde Abraham derhalve de keuze<br />

e<strong>en</strong>er vrouw voor Izaak. Zijn verlang<strong>en</strong> was om hem gehuwd te zi<strong>en</strong> met iemand, die hem niet<br />

van achter d<strong>en</strong> Heere afkeerig mak<strong>en</strong> zou. {PEP 157.1}<br />

Oudtijds ded<strong>en</strong> de ouders de huwelijkskeuze voor hunne kinker<strong>en</strong>; <strong>en</strong> dit was ook e<strong>en</strong>e<br />

gewoonte onder Gods volk. Niemand werd echter gedwong<strong>en</strong> om met iemand te trouw<strong>en</strong>, die<br />

hij of zij niet beminde; de jeugd liet zich echter leid<strong>en</strong> door het oordeel der godvreez<strong>en</strong>de <strong>en</strong><br />

ondervindingrijke ouders. Anders te handel<strong>en</strong> werd als e<strong>en</strong>e beleediging der ouders <strong>en</strong> e<strong>en</strong>e<br />

misdaad beschouwd. {PEP 157.2}<br />

Wijl Izaak vertrouw<strong>en</strong> stelde in zijns vaders verstand <strong>en</strong> liefde, zoo liet hij deze zaak geheel<br />

aan hem over, te meer omdat hij zich overtuigd hield, dat God alles wel op de rechte keus zou<br />

do<strong>en</strong> aanloop<strong>en</strong>. De patriarch w<strong>en</strong>dde zijn<strong>en</strong> blik naar zijne maagschap in Mesopotamië.<br />

Ofschoon niet geheel onbesmet met d<strong>en</strong> afgodi<strong>en</strong>st, hield<strong>en</strong> zij toch de k<strong>en</strong>nis <strong>en</strong> d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st van<br />

d<strong>en</strong> war<strong>en</strong> God in eere. Izaak mocht Kanaan niet verlat<strong>en</strong> <strong>en</strong> naar h<strong>en</strong> he<strong>en</strong> gaan; doch wellicht<br />

was e<strong>en</strong> hunner g<strong>en</strong>eg<strong>en</strong> haars vaders huis te verlat<strong>en</strong> <strong>en</strong> zich met hem verbind<strong>en</strong> ter<br />

instandhouding van d<strong>en</strong> zuiver<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st van d<strong>en</strong> lev<strong>en</strong>d<strong>en</strong> God. Abraham droeg deze zaak op<br />

aan “zijn<strong>en</strong> knecht, d<strong>en</strong> oudste van zijn huis,” e<strong>en</strong> vroom, ervaringrijk man, die met e<strong>en</strong> gezond<br />

oordeel begaafd was <strong>en</strong> hem lang <strong>en</strong> trouw had gedi<strong>en</strong>d. Dez<strong>en</strong> di<strong>en</strong>stknecht liet hij zwer<strong>en</strong>, dat<br />

hij zijn<strong>en</strong> zoon ge<strong>en</strong>e Kanaänietische ter vrouw zou nem<strong>en</strong>, maar e<strong>en</strong>e maagd, uit Nahors<br />

huisgezin, uit Mesopotamië hal<strong>en</strong> zou. Hij moest zich wacht<strong>en</strong> Izaak niet daarhe<strong>en</strong> te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>.<br />

Indi<strong>en</strong> hij ge<strong>en</strong>e maagd kon vind<strong>en</strong>, die gewillig was om hem te volg<strong>en</strong>, dan zou de di<strong>en</strong>stknecht<br />

van zijn<strong>en</strong> eed ontslag<strong>en</strong> zijn. De patriarch bemoedigde hem echter in deze moeilijke <strong>en</strong> teedere<br />

ondern<strong>en</strong>ing, hem verzeker<strong>en</strong>de, dat God zijn<strong>en</strong> weg voorspoedig mak<strong>en</strong> zou. “De Heere, de<br />

God des hemels,” zeide hij, “die mij uit mijns vaders huis <strong>en</strong> uit het land mijner maagschap<br />

g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> heeft, . . . die zelf zal Zijn<strong>en</strong> <strong>en</strong>gel voor uw aangezicht z<strong>en</strong>d<strong>en</strong>.”1 {PEP 157.3}<br />

De di<strong>en</strong>stknecht begaf zich onmiddelijk op weg. Ti<strong>en</strong> kemel<strong>en</strong> met zich nem<strong>en</strong>de t<strong>en</strong><br />

di<strong>en</strong>ste van zijn gezelschap <strong>en</strong> van deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die met de bruid zoud<strong>en</strong> w<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> mee te kom<strong>en</strong>,<br />

101


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> gesch<strong>en</strong>k<strong>en</strong> voor de bruid <strong>en</strong> de har<strong>en</strong>, aanvaardde hij de lange reis langs<br />

Damaskus, die hem eindelijk deed kom<strong>en</strong> in de vruchtbare vlakt<strong>en</strong>, welke aan de oevers der<br />

groote rivier van het Oost<strong>en</strong> zijn geleg<strong>en</strong>. “De stad Nahor” bereikt hebb<strong>en</strong>de, vertoefde hij buit<strong>en</strong><br />

dezelve, bij e<strong>en</strong><strong>en</strong> waterput, tot d<strong>en</strong>welk<strong>en</strong> de vrouw<strong>en</strong> dier plaats des avonds om water kwam<strong>en</strong>.<br />

Dat was e<strong>en</strong>e angstvolle stonde voor hem. De keuze, welke hij do<strong>en</strong> moest, was uiterst belangrijk<br />

beide voor zijns heer<strong>en</strong> huisgezin <strong>en</strong> voor de navolg<strong>en</strong>de geslacht<strong>en</strong>; <strong>en</strong> hoe was het hem<br />

mogelijk e<strong>en</strong>e wijze keuze onder die vreemdeling<strong>en</strong> te do<strong>en</strong>? Gedachtig aan de woord<strong>en</strong><br />

Abrahams, dat God Zijn<strong>en</strong> <strong>en</strong>gel voor zijn aangezicht zou z<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, deed hem in all<strong>en</strong> ernst om<br />

e<strong>en</strong>e besliste leiding bidd<strong>en</strong>. In zijns heer<strong>en</strong> huisgezin was hij gew<strong>en</strong>d te zi<strong>en</strong>, dat m<strong>en</strong> t<strong>en</strong> all<strong>en</strong><br />

tijde vri<strong>en</strong>delijk gezind <strong>en</strong> herbergzaam was, <strong>en</strong> daarom bad hij dat God de verkor<strong>en</strong>e maagd<br />

door e<strong>en</strong>e daad van beleefdheid wilde aan wijz<strong>en</strong>. {PEP 158.1}<br />

Nauwelijks had hij gebed<strong>en</strong> of hij ontving het antwoord. Onder de vrouw<strong>en</strong>, die naar d<strong>en</strong><br />

waterput kwam<strong>en</strong>, was er e<strong>en</strong>e, die in beleefdheid uitmuntte. To<strong>en</strong> zij van de waterfontein<br />

wederkeerde, liep de vreemdeling haar tegemoet <strong>en</strong> vroeg om e<strong>en</strong> weinig waters uit hare kruik<br />

te mog<strong>en</strong> drink<strong>en</strong>. Aan dat verzoek voldeed zij vri<strong>en</strong>delijk, <strong>en</strong> bood hem tev<strong>en</strong>s aan om water<br />

voor zijne kemel<strong>en</strong> te putt<strong>en</strong>, — e<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st, die zelfs door de vorstelijke dochters voor de kudd<strong>en</strong><br />

hunner vaders gewoonlijk werd verricht. Hierin ontving hij het verlangde teek<strong>en</strong>. Die maagd<br />

“was zeer schoon van aangezicht,” <strong>en</strong> hare gereede beleefdheid verstrekte t<strong>en</strong> bewijs, dat zij<br />

goedig, bij der hand, <strong>en</strong> doorzett<strong>en</strong>d was. Tot dus ver had de Goddelijke hand hem geleid. Haar<br />

gevraagd hebb<strong>en</strong>de wie zij was, <strong>en</strong> verstaande, dat zij e<strong>en</strong>e dochter van Bethuël, Abrahams neef,<br />

was, zoo beloonde de di<strong>en</strong>stknecht hare beleefdheid met kostbare gesch<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, <strong>en</strong> “neigde zijn<br />

hoofd <strong>en</strong> aanbad d<strong>en</strong> Heere.” {PEP 158.2}<br />

De man had gevraagd of er ook plaats t<strong>en</strong> huize haars vaders was om er te vernacht<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

had tev<strong>en</strong>s in zijne dankbetuiging do<strong>en</strong> uitkom<strong>en</strong> in welke betrekking hij tot Abraham stond. De<br />

maagd spoedde zich huiswaarts, <strong>en</strong> vertelde wat er voorgevall<strong>en</strong> was; to<strong>en</strong> ging Laban, haar<br />

broeder, he<strong>en</strong> om d<strong>en</strong> vreemdeling <strong>en</strong> zijne metgezell<strong>en</strong> te verzoek<strong>en</strong> van hunne<br />

herbergzaamheid gebruik te will<strong>en</strong> mak<strong>en</strong>. {PEP 159.1}<br />

Doch alvor<strong>en</strong>s Eliëzer voedsel wilde nuttig<strong>en</strong>, deelde hij het doel zijner komst mede,<br />

alsmede wat hij bij d<strong>en</strong> waterput gebed<strong>en</strong> had <strong>en</strong> hoe hij was verhoord geword<strong>en</strong>. Zijn verhaal<br />

besloot hij met te zegg<strong>en</strong>: “Nu dan zoo gijlied<strong>en</strong> weldadigheid <strong>en</strong> trouw aan mijn<strong>en</strong> heer do<strong>en</strong><br />

zult, geeft het mij te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>; <strong>en</strong> zoo niet, geeft het mij ook te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, opdat ik mij ter rechterof<br />

ter linkerhand w<strong>en</strong>de.” Hierop ontving hij t<strong>en</strong> antwoord: “Van d<strong>en</strong> Heere is deze zaak<br />

voortgekom<strong>en</strong>, wij kunn<strong>en</strong> kwaad noch goed tot u sprek<strong>en</strong>. Zie, Rebekka is voor uw aangezicht,<br />

neem haar <strong>en</strong> trek h<strong>en</strong><strong>en</strong>; zij zij de vrouw van d<strong>en</strong> zoon uws heer<strong>en</strong>, gelijk de Heere gesprok<strong>en</strong><br />

heeft.” {PEP 159.2}<br />

Nadat de ouders hunne toestemming gegev<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>, werd Rebekka geroep<strong>en</strong> om haar te<br />

vrag<strong>en</strong> of zij zoo ver van hare ouderlijke woning wilde gaan, <strong>en</strong> lust had om Abrahams zoon te<br />

trouw<strong>en</strong>. Zij geloofde, op grond van hetge<strong>en</strong> voorgevall<strong>en</strong> was, dat God haar tot Izaaks vrouw<br />

verkor<strong>en</strong> had, <strong>en</strong> daarom antwoordde zij: “Ik zal trekk<strong>en</strong>.” {PEP 159.3}<br />

102


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Zich voorstell<strong>en</strong>de hoe blijde zijn meester met d<strong>en</strong> goed<strong>en</strong> uitslag dezer z<strong>en</strong>ding wez<strong>en</strong> zou,<br />

zoo verlangde hij aanstonds weder huiswaarts te keer<strong>en</strong>, — hetwelk zij dan ook des morg<strong>en</strong>s<br />

van d<strong>en</strong> ander<strong>en</strong> dag ded<strong>en</strong>. Abraham woonde te BerSeba, <strong>en</strong> Izaak, die zich anders met de<br />

kudd<strong>en</strong> in e<strong>en</strong>e naburige streek ophield, was naar huis gekom<strong>en</strong> om de terugkomst van d<strong>en</strong><br />

gezant naar Haran af te wacht<strong>en</strong>. “En Izaak was uitgegaan in het veld, teg<strong>en</strong> het nak<strong>en</strong> van d<strong>en</strong><br />

avond; <strong>en</strong> hij hief zijne oog<strong>en</strong> op, <strong>en</strong> zag toe, <strong>en</strong> ziet, de kemel<strong>en</strong> kwam<strong>en</strong>. Rebekka hief ook<br />

hare oog<strong>en</strong> op, <strong>en</strong> zij zag Izaak, <strong>en</strong> zij viel van d<strong>en</strong> kemel af. En zij zeide tot d<strong>en</strong> knecht: Wie is<br />

die man, die ons in het veld tegemoet wandelt? En de knecht zeide: Dat is mijn heer. To<strong>en</strong> nam<br />

zij d<strong>en</strong> sluier, <strong>en</strong> bedekte zich. En de knecht vertelde aan Izaak al de zak<strong>en</strong>, die hij gedaan had.<br />

En Izaak bracht haar in de t<strong>en</strong>t van zijne moeder Sara; <strong>en</strong> hij nam Rebekka, <strong>en</strong> zij werd hem ter<br />

vrouw, <strong>en</strong> hij had haar lief. Alzoo werd Izaak getroost na zijner moeders dood.” {PEP 159.4}<br />

Abraham had nauwkeuriglijk acht geslag<strong>en</strong> op de uitkomst<strong>en</strong> der huwelijk<strong>en</strong> tussch<strong>en</strong> de<br />

godvreez<strong>en</strong>d<strong>en</strong> <strong>en</strong> de goddelooz<strong>en</strong>, van Kains tijd af. De gevolg<strong>en</strong> van zijn huwelijk met Hagar,<br />

zoowel als de moeit<strong>en</strong>, die uit de huwelijksbetrekking<strong>en</strong> van Israel <strong>en</strong> Lot war<strong>en</strong> voortgekom<strong>en</strong>,<br />

lag<strong>en</strong> nog versch in zijn geheug<strong>en</strong>. T<strong>en</strong> gevolge van gebrek aan geloof, t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van Abraham<br />

<strong>en</strong> Sara, was Ismaël gebor<strong>en</strong>, <strong>en</strong> had het rechtvaardige zaad zich met het onrechtvaardige<br />

verm<strong>en</strong>gd. De goede karaktertrekk<strong>en</strong>, welke de zoon van zijn<strong>en</strong> vader geërfd had, war<strong>en</strong><br />

veronzijdigd geword<strong>en</strong> door de afgodische neiging<strong>en</strong>, die uit de linie zijner afgodische<br />

voorouder<strong>en</strong>, van zijner moeders kant, op h<strong>en</strong> overgeplant war<strong>en</strong> <strong>en</strong> later door Ismaëls huwelijk<br />

met Heidinn<strong>en</strong> gekoesterd werd<strong>en</strong>. Gescheid<strong>en</strong> van zijn<strong>en</strong> vader, <strong>en</strong> verbitterd door de twist<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> one<strong>en</strong>ighed<strong>en</strong>, welke er voorviel<strong>en</strong> in het gezin, waarin de liefde <strong>en</strong> de vreeze Gods werd<strong>en</strong><br />

gemist, kwam Ismaël er eindelijk toe zich over te gev<strong>en</strong> aan e<strong>en</strong> woest <strong>en</strong> zwerv<strong>en</strong>d lev<strong>en</strong>, zoodat<br />

te recht van hem voorspeld was: “Hij zal e<strong>en</strong> woudezel van e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch zijn; zijne hand zal teg<strong>en</strong><br />

all<strong>en</strong> zijn, <strong>en</strong> de hand van all<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> hem.”2 Het machtig volk uit hem gebor<strong>en</strong> was e<strong>en</strong> oproerig<br />

<strong>en</strong> Heid<strong>en</strong>sch volk, dat Izaaks nakroost altoos moeite aangedaan <strong>en</strong> verdrukt heeft. {PEP 160.1}<br />

De vrouw van Lot was insgelijks e<strong>en</strong> zelfzuchtig <strong>en</strong> ongodsdi<strong>en</strong>stig wijf, wier invloed de<br />

oorzaak van de scheiding tussch<strong>en</strong> hem <strong>en</strong> Abraham was geweest. Ware het niet om har<strong>en</strong>twille<br />

geweest, Lot zou niet in Sodom zijn geblev<strong>en</strong>, gescheid<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> raad van d<strong>en</strong> verstandig<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

godvreez<strong>en</strong>d<strong>en</strong> patriarch. De invloed zijner vrouw, mitsgaders zijn verkeer met de goddelooze<br />

lied<strong>en</strong> dier stad, zoud<strong>en</strong> hem van God afvallig hebb<strong>en</strong> gemaakt, indi<strong>en</strong> Abraham hem, in zijne<br />

jeugd, de rechte kweeking niet gegev<strong>en</strong> had. Lots huwelijk <strong>en</strong> het kiez<strong>en</strong> van Sodom tot zijne<br />

woonplaats maakt<strong>en</strong> de eerste schakels e<strong>en</strong>er ket<strong>en</strong> van gebeurt<strong>en</strong>iss<strong>en</strong> uit, die der wereld<br />

eeuw<strong>en</strong> lang kwaad berokk<strong>en</strong>d hebb<strong>en</strong>. {PEP 160.2}<br />

Niemand, die God vreest, kan zonder zich zelv<strong>en</strong> aan gevaar bloot te stell<strong>en</strong> in ‘t huwelijk<br />

tred<strong>en</strong> met iemand, die God niet vreest. Het geluk <strong>en</strong> de voorspoed des huwelijks hangt af van<br />

de e<strong>en</strong>sgezindheid der twee partij<strong>en</strong>; maar er bestaat e<strong>en</strong> radikaal verschil van smaak,<br />

g<strong>en</strong>eigdhed<strong>en</strong>, <strong>en</strong> lev<strong>en</strong>sdoel tussch<strong>en</strong> de geloovig<strong>en</strong> <strong>en</strong> de ongeloovig<strong>en</strong>. Zij di<strong>en</strong><strong>en</strong> twee<br />

heer<strong>en</strong>, tussch<strong>en</strong> wie ge<strong>en</strong>e sam<strong>en</strong>stemming zijn kan. Hoe zuiver <strong>en</strong> rechtschap<strong>en</strong> iemand ook<br />

103


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

van beginsel moge zijn, de invloed van e<strong>en</strong><strong>en</strong> ongeloovig<strong>en</strong> metgezel zal altoos strekk<strong>en</strong> om van<br />

achter God af te leid<strong>en</strong>. {PEP 161.1}<br />

Die nog onbekeerd zijnde gehuwd is, doch later is bekeerd geword<strong>en</strong>, ziet zich daardoor<br />

onder e<strong>en</strong>e duurdere verplichting geplaatst, om zich jeg<strong>en</strong>s d<strong>en</strong> andere getrouw te gedrag<strong>en</strong>, om<br />

het ev<strong>en</strong> hoe wijd de godsdi<strong>en</strong>stige d<strong>en</strong>kbeeld<strong>en</strong> uite<strong>en</strong> mog<strong>en</strong> loop<strong>en</strong>; intussch<strong>en</strong> staan Gods<br />

eisch<strong>en</strong> bov<strong>en</strong> alle aardsche betrekking<strong>en</strong>, al moet<strong>en</strong> wij in het gehoorzam<strong>en</strong> van dezelve ons<br />

ook aan verdrukking <strong>en</strong> vervolging blootstell<strong>en</strong>. Door d<strong>en</strong> geest der liefde <strong>en</strong> der<br />

zachtmoedigheid kan e<strong>en</strong> ongeloovige gewonn<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Het huwelijk<strong>en</strong> der Christ<strong>en</strong><strong>en</strong> met<br />

de ongeloovig<strong>en</strong> wordt in d<strong>en</strong> Bijbel verbod<strong>en</strong>. Des Heer<strong>en</strong> bevel luidt aldus: “Trekt niet e<strong>en</strong><br />

ander juk aan met de ongeloovig<strong>en</strong>.”3 {PEP 161.2}<br />

Izaak was t<strong>en</strong> zeerste door God vereerd, naardi<strong>en</strong> hij de erfg<strong>en</strong>aam was door wi<strong>en</strong> de wereld<br />

zou word<strong>en</strong> gezeg<strong>en</strong>d; desniettemin onderwierp hij zich aan zijns vaders beschikking, ofschoon<br />

hij alreede d<strong>en</strong> ouderdom van veertig jar<strong>en</strong> bereikt had, to<strong>en</strong> de godvreez<strong>en</strong>de di<strong>en</strong>stknecht werd<br />

uitgezond<strong>en</strong> om e<strong>en</strong>e vrouw voor hem te kiez<strong>en</strong>. En volg<strong>en</strong>s het verhaal op het gewijde Blad,<br />

was dat huwelijk e<strong>en</strong> schoon voorbeeld van huiselijk geluk. “En Izaak bracht haar in de t<strong>en</strong>t van<br />

zijne moeder Sara; <strong>en</strong> hij nam Rebekka, <strong>en</strong> zij werd hem ter vrouw, <strong>en</strong> hij had haar lief. Alzoo<br />

werd Izaak getroost na zijner moeders dood.” {PEP 161.3}<br />

Welk e<strong>en</strong> verschil tussch<strong>en</strong> Izaaks voorbeeld <strong>en</strong> het gedrag der jongelied<strong>en</strong> van onz<strong>en</strong> dag,<br />

— zelfs van Christ<strong>en</strong><strong>en</strong>! Maar al te vaak me<strong>en</strong><strong>en</strong> zij de e<strong>en</strong>igst<strong>en</strong> te zijn, die belang hebb<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

behoord<strong>en</strong> te word<strong>en</strong> geraadpleegd in zake van wie hunner minne waardig zijn; m<strong>en</strong> schijnt te<br />

me<strong>en</strong><strong>en</strong>, dat noch God noch de ouders daaromtr<strong>en</strong>t iets hebb<strong>en</strong> te zegg<strong>en</strong>. Reeds lang voor zij<br />

mondig zijn geword<strong>en</strong>, wan<strong>en</strong> zij zich bekwaam om die keuze zonder d<strong>en</strong> raad hunner ouders te<br />

kunn<strong>en</strong> do<strong>en</strong>. Nadat zij <strong>en</strong>kele jar<strong>en</strong> gehuwd zijn geweest, zi<strong>en</strong> zij hunne vergissing in, maar dan<br />

is het te laat. Want hetzelfde gebrek aan k<strong>en</strong>nis <strong>en</strong> zelfbeheersching, die de oorzaak van het<br />

haastig besluit zijn geweest, verslimmer<strong>en</strong> het kwaad, totdat het huwelijk e<strong>en</strong> knell<strong>en</strong>d juk wordt.<br />

Op deze wijze lijdt veler geluk voor dit lev<strong>en</strong> <strong>en</strong> hunne hoop op het toekom<strong>en</strong>de schipbreuk.<br />

{PEP 161.4}<br />

Het huwelijk is e<strong>en</strong> onderwerp, dat wel ter dege di<strong>en</strong>t overwog<strong>en</strong> <strong>en</strong> t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van hetwelk<br />

oudere <strong>en</strong> ondervindingrijke person<strong>en</strong> di<strong>en</strong><strong>en</strong> geraadpleegd; zoo erg<strong>en</strong>s des Bijbels raad te pas<br />

komt, zoo er ooit om Goddelijke leiding di<strong>en</strong>t te word<strong>en</strong> gebed<strong>en</strong>, dan is het eer de stap g<strong>en</strong>om<strong>en</strong><br />

wordt, waardoor person<strong>en</strong> zich lev<strong>en</strong>slang aan elkander verbind<strong>en</strong>. {PEP 162.1}<br />

De ouders mog<strong>en</strong> hunne eig<strong>en</strong>e verantwoordelijkheid t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van het bevorder<strong>en</strong> van<br />

het geluk hunner kinder<strong>en</strong> niet uit het oog verliez<strong>en</strong>. Izaaks eerbied voor het oordeel van zijn<strong>en</strong><br />

vader was het gevolg van de opvoeding, waardoor hij geleerd had gehoorzaam te zijn. En terwijl<br />

Abraham eerbied voor het ouderlijk gezag over zijne kinder<strong>en</strong> vergde, bewees zijn dagelijksche<br />

wandel, dat zijn gezag niet uit zelfzuchtige <strong>en</strong> willekeurige beginsel<strong>en</strong>, maar uit liefde ontsproot,<br />

omred<strong>en</strong> hij hun geluk <strong>en</strong> voorspoed beoogde. {PEP 162.2}<br />

104


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Het is der ouder<strong>en</strong> plicht toezicht over hunne kinder<strong>en</strong> te houd<strong>en</strong>, opdat zij hunne liefde aan<br />

de gepaste person<strong>en</strong> sch<strong>en</strong>k<strong>en</strong>. Daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> is het hun plicht door woord <strong>en</strong> voorbeeld alsmede<br />

door de g<strong>en</strong>adige hulp Gods, om hunne kinder<strong>en</strong> van jongs af zoo te kweek<strong>en</strong>, dat zij, zuivere<br />

<strong>en</strong> edele beginsel<strong>en</strong> verkreg<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>de, zich tot het goede <strong>en</strong> het ware aangetrokk<strong>en</strong> gevoel<strong>en</strong>.<br />

Soort zoekt soort; iedere soort mint haars gelijke. Zorgt, dat liefde voor waarheid <strong>en</strong> reinheid<br />

vroegtijdig in het hart geplant word<strong>en</strong>, dan zull<strong>en</strong> de jeugdig<strong>en</strong> het gezelschap derzulk<strong>en</strong> kiez<strong>en</strong>,<br />

die deze deugd<strong>en</strong> bezitt<strong>en</strong>. {PEP 162.3}<br />

Lat<strong>en</strong> de ouders in hun eig<strong>en</strong> karakter <strong>en</strong> in hun huiselijk lev<strong>en</strong> de liefde <strong>en</strong> de weldadigheid<br />

van d<strong>en</strong> hemelsch<strong>en</strong> Vader tot voorbeeld stell<strong>en</strong>. Laat er altoos zonneschijn in het huisgezin zijn.<br />

Dit zal meer waard zijn voor hunne kinder<strong>en</strong> dan geld of goed. Laat de liefde des huiselijk<strong>en</strong><br />

lev<strong>en</strong>s steeds in hunne hart<strong>en</strong> brand<strong>en</strong>, opdat zij voortdur<strong>en</strong>d aan het huis, waarin zij hunne<br />

kinderjar<strong>en</strong> doorgebracht hebb<strong>en</strong>, mog<strong>en</strong> d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> als e<strong>en</strong> toonbeeld van vrede <strong>en</strong> geluk. De led<strong>en</strong><br />

van het gezin bezitt<strong>en</strong> niet all<strong>en</strong> hetzelfde karakter, <strong>en</strong> di<strong>en</strong>t<strong>en</strong>gevolge zal er dikwerf geleg<strong>en</strong>,<br />

heid zijn om geduld <strong>en</strong> verdraagzaamheid te betoon<strong>en</strong>; maar door het oef<strong>en</strong><strong>en</strong> van liefde <strong>en</strong><br />

zelfbeheersching kunn<strong>en</strong> all<strong>en</strong> innig aan elkander verbond<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. {PEP 162.4}<br />

De ware liefde is e<strong>en</strong> edel <strong>en</strong> heilig beginsel, hetwelk zeer veel verschilt van de liefde, die<br />

uit verkeerde beweegred<strong>en</strong><strong>en</strong> ontspruit, <strong>en</strong> weldra verkoelt, wanneer zij op de proef wordt<br />

gesteld. Door getrouw te zijn in het nakom<strong>en</strong> van hunn<strong>en</strong> plicht in de ouderlijke woning wordt<br />

de jeugd voor hare eig<strong>en</strong>e woning gekweekt. Laat h<strong>en</strong> daar zelfverlooch<strong>en</strong>ing leer<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

vri<strong>en</strong>delijkheid, beleefdheid, <strong>en</strong> Christelijk medelijd<strong>en</strong> betoon<strong>en</strong>. Dan zal de liefde in het hart<br />

warm word<strong>en</strong> gehoud<strong>en</strong>: <strong>en</strong> die zulk e<strong>en</strong> huisgezin eindelijk verlaat, om het opzicht over e<strong>en</strong><br />

eig<strong>en</strong> haard te aanvaard<strong>en</strong>, zal wet<strong>en</strong>, hoe hij het geluk bevorder<strong>en</strong> kan van haar, die hij tot zijne<br />

gezellin op het pad des lev<strong>en</strong>s gekoz<strong>en</strong> heeft. Instede van het einde te zijn, zal het huwelijk dan<br />

het begin der liefde bevond<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. {PEP 163.1}<br />

105


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 16—Jakob <strong>en</strong> Ezau.<br />

IN Jakob <strong>en</strong> Ezau, de tweelingszon<strong>en</strong> van Izaak, bespeurt m<strong>en</strong> e<strong>en</strong> scherp kontrast, beide<br />

t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van hun karakter <strong>en</strong> wandel. Dit verschil werd door e<strong>en</strong><strong>en</strong> <strong>en</strong>gel vóór hunne geboorte<br />

alreede aangekondigd. To<strong>en</strong>, Rebekka, in antwoord op haar mistroostig gebed, de belofte<br />

ontving, dat zij twee zon<strong>en</strong> ontvang<strong>en</strong> zou, op<strong>en</strong>baarde hij haar tev<strong>en</strong>s hunlieder toekomstige<br />

geschied<strong>en</strong>is, zegg<strong>en</strong>de, dat beid<strong>en</strong> het hoofd van groote volk<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, maar tev<strong>en</strong>s dat<br />

de e<strong>en</strong>e d<strong>en</strong> andere in grootheid overtreff<strong>en</strong> zou, <strong>en</strong> dat de jongste de meerdere zou zijn. {PEP<br />

164.1}<br />

Ezau wies op tot e<strong>en</strong> zelfzuchtig man, die slechts in het teg<strong>en</strong>woordige belang stelde. Stug<br />

<strong>en</strong> ongebond<strong>en</strong> van natuur vond hij zijn hoogst g<strong>en</strong>ot in de jacht <strong>en</strong> werd daarom e<strong>en</strong> jager.<br />

Ev<strong>en</strong>wel was hij ‘s vaders lieveling. De stille, vredeliev<strong>en</strong>de herder gevoelde zich bekoord door<br />

de driestheid <strong>en</strong> lev<strong>en</strong>digheid van zijn oudst<strong>en</strong> zoon, die schromeloos over de berg<strong>en</strong> <strong>en</strong> door de<br />

woestein<strong>en</strong> omzwierf, zijn<strong>en</strong> vader bij de thuiskomst op wildbraad vergastte, <strong>en</strong> boei<strong>en</strong>de<br />

verhal<strong>en</strong> zijner avontur<strong>en</strong> vertell<strong>en</strong> kon. Jakob, nad<strong>en</strong>k<strong>en</strong>d, vlijtig, <strong>en</strong> nauwgezet, meer bedacht<br />

op de toekomst dan op het hed<strong>en</strong>, zocht zijn vermaak te huis, <strong>en</strong> hield zich onledig met d<strong>en</strong><br />

landbouw <strong>en</strong> de veeteelt. Zijne trouwe volharding, spaarzaamheid, <strong>en</strong> voorzorg werd<strong>en</strong> door<br />

zijne moeder op prijs gesteld. Hij bezat e<strong>en</strong> zeer lieftallig karakter; daarbij was zijner moeders<br />

gelukkig lev<strong>en</strong> meer aan zijne zachtzinnige <strong>en</strong> onophoudelijke liefkozing<strong>en</strong> verschuldigd, dan<br />

aan de wilde <strong>en</strong> toevallige liefdeblijk<strong>en</strong> van Ezau. Di<strong>en</strong>t<strong>en</strong>gevolge beminde Rebekka Jakob<br />

meer. {PEP 164.2}<br />

De beloft<strong>en</strong> aan Abraham gedaan <strong>en</strong> aan zijn<strong>en</strong> zoon bevestigd werd<strong>en</strong> door Izaak <strong>en</strong><br />

Rebekka beschouwd als het grootste voorwerp van hun verlang<strong>en</strong> <strong>en</strong> hoop. Met deze beloft<strong>en</strong><br />

war<strong>en</strong> Jakob <strong>en</strong> Ezau bek<strong>en</strong>d gemaakt. Hun was geleerd, dat aan de eerstgeboorte vele<br />

voorrecht<strong>en</strong> verbond<strong>en</strong> war<strong>en</strong>, omred<strong>en</strong> daarvan zoowel de geestelijke voorrang als de erf<strong>en</strong>is<br />

der wereldlijke goeder<strong>en</strong> afhing. Deszelfs bezitter was de priester van het huisgezin; <strong>en</strong> uit zijn<br />

nakroost zou de Verlosser der wereld gebor<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> stond deszelfs bezitter onder<br />

dure verplichting<strong>en</strong>. Die deze zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> beërfde, moest zijn lev<strong>en</strong> aan d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st van God<br />

wijd<strong>en</strong>. Ev<strong>en</strong>als Abraham moest hij de Goddelijke inzetting<strong>en</strong> bewar<strong>en</strong>. In het aangaan van zijn<br />

huwelijk, in zijne huiselijke betrekking<strong>en</strong>, mitsgaders in zijn maatschappelijk lev<strong>en</strong> was hij<br />

gehoud<strong>en</strong> Gods wil te raadpleg<strong>en</strong>. {PEP 164.3}<br />

Izaak had deze voorrecht<strong>en</strong> <strong>en</strong> voorwaard<strong>en</strong> aan zijne zon<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>dgemaakt, <strong>en</strong> hun<br />

duidelijk te verstaan gegev<strong>en</strong>, dat, wijl Ezau de oudste was, het eerstgeboorterecht hem<br />

toekwam. Maar Ezau zag ge<strong>en</strong>e aannemelijkheid in de godsvrucht, <strong>en</strong> bezat ge<strong>en</strong>e liefde voor<br />

het godsdi<strong>en</strong>stige lev<strong>en</strong>. De voorwaard<strong>en</strong>, waaraan het geestelijke geboorterecht voldo<strong>en</strong> moest,<br />

war<strong>en</strong> niet strel<strong>en</strong>d, ja zelfs e<strong>en</strong> hatelijk juk voor hem. Gods wet, waarop de voorwaarde van het<br />

verbond met Abraham rustte, was voor Ezau e<strong>en</strong> juk der di<strong>en</strong>stbaarheid. Dewijl hij zijne lust<strong>en</strong><br />

wilde botvier<strong>en</strong>, zoo begeerde hij niets meer dan vrijheid om naar eig<strong>en</strong> believ<strong>en</strong> te handel<strong>en</strong>.<br />

Hij zocht zijn vermaak in macht <strong>en</strong> rijkdom, feest<strong>en</strong> <strong>en</strong> zwier<strong>en</strong>. Hij schepte al zijn behag<strong>en</strong> in<br />

106


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

de onbeteugelde vrijheid van zijn onafhankelijk, zwerv<strong>en</strong>d lev<strong>en</strong>. Rebekka herinnerde zich de<br />

woord<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> <strong>en</strong>gel, <strong>en</strong> doorzag de karakters harer zon<strong>en</strong> beter dan Izaak het deed. Zij was<br />

er van overtuigd, dat Jakob de erfg<strong>en</strong>aam der Goddelijke belofte zou word<strong>en</strong>. Daarbij herinnerde<br />

zij Izaak aan ‘t ge<strong>en</strong> de <strong>en</strong>gel gezegd had; maar de vader beminde d<strong>en</strong> oudst<strong>en</strong> zoon, <strong>en</strong> kon niet<br />

van zijn voornem<strong>en</strong> word<strong>en</strong> afgebracht. {PEP 165.1}<br />

Jakob had trouw<strong>en</strong>s ook van zijne moeder gehoord, dat hij het recht der eerstgeboorte,<br />

volg<strong>en</strong>s Goddelijke toezegging, onvang<strong>en</strong> zou, <strong>en</strong> gevoelde di<strong>en</strong>t<strong>en</strong>gevolge e<strong>en</strong> brand<strong>en</strong>d<br />

verlang<strong>en</strong> naar de voorrecht<strong>en</strong>, die hem t<strong>en</strong> deele zoud<strong>en</strong> vall<strong>en</strong>. Het was niet zoo zeer het<br />

verlang<strong>en</strong> om in het bezit van zijns vaders goed gesteld te word<strong>en</strong> als wel om de geestelijke<br />

zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> deelachtig te word<strong>en</strong>. Om gelijk de rechtvaardige Abraham omgang met God te<br />

hebb<strong>en</strong>, de offerand<strong>en</strong> der verzo<strong>en</strong>ing voor zijn gezin te offer<strong>en</strong>, de voorzaat van het uitverkor<strong>en</strong><br />

volk <strong>en</strong> d<strong>en</strong> beloofd<strong>en</strong> Messias, mitsgaders de erfg<strong>en</strong>aam der zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> des verbonds te zijn,<br />

— ziedaar de voorrecht<strong>en</strong> <strong>en</strong> de eerbewijz<strong>en</strong>, waarnaar zijn sterk verlang<strong>en</strong> haakte. Zijn oog was<br />

steeds op de toekomst gevestigd, <strong>en</strong> tev<strong>en</strong>s poogde hij de beteek<strong>en</strong>is der onzichtbare zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong><br />

te begrijp<strong>en</strong>. {PEP 165.2}<br />

Met e<strong>en</strong> innig verlang<strong>en</strong> luisterde hij naar alles, wat zijn vader betreff<strong>en</strong>de het geestelijke<br />

geboorterecht vertell<strong>en</strong> kon; overig<strong>en</strong>s onthield hij ook alles, wat hij van zijne moeder geleerd<br />

had. Des daags <strong>en</strong> des nachts war<strong>en</strong> zijne gedacht<strong>en</strong> er bij bepaald, zoodat zijn lev<strong>en</strong> er eindelijk<br />

in verzwolg<strong>en</strong> werd. Maar terwijl hij de eeuwige van hooger waarde dan de tijdelijke zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong><br />

schatte, zoo had Jakob intussch<strong>en</strong> nog ge<strong>en</strong>e ondervindinglijke k<strong>en</strong>nis van d<strong>en</strong> God, di<strong>en</strong> hij<br />

vereerde. Zijn hart was nog niet door de Goddelijke g<strong>en</strong>ade veranderd. Daarbij wist hij ook, dat<br />

hij ge<strong>en</strong> aanspraak op de belofte had, zoolang Ezau het recht der eerstgeboorte bezat; daarom<br />

beraamde hij voortdur<strong>en</strong>d plann<strong>en</strong>, waardoor hij bezitter der zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> kon word<strong>en</strong>, die zoo<br />

hoog bij hem in waarde stond<strong>en</strong>, maar door zijn<strong>en</strong> broeder geminacht werd<strong>en</strong>. {PEP 166.1}<br />

To<strong>en</strong> Ezau op zeker<strong>en</strong> dag moede van de jacht thuis kwam, begeerde hij de spijze, welke<br />

Jakob toebereidde. De laatstg<strong>en</strong>oemde, in wi<strong>en</strong> steeds ééne gedachte de bov<strong>en</strong>hand had, nam<br />

deze geleg<strong>en</strong>heid te baat <strong>en</strong> weigerde d<strong>en</strong> honger zijns broeders te still<strong>en</strong> mits deze hem zijn<br />

eerstgeboorterecht daarvoor wilde afstaan. “Zie, ik ga sterv<strong>en</strong>,” riep de onbezonn<strong>en</strong>, zelfzuchtige<br />

jager uit, “<strong>en</strong> waartoe mij dan de eerstgeboorte?”1 Voor e<strong>en</strong> maal van dat roode kooksel verkocht<br />

hij zijn eerstgeboorterecht, <strong>en</strong> bezwoer het t<strong>en</strong> overvloede nog met e<strong>en</strong><strong>en</strong> eed. Had hij e<strong>en</strong><br />

oog<strong>en</strong>blik will<strong>en</strong> wacht<strong>en</strong>, dan had hij et<strong>en</strong> in zijns vaders t<strong>en</strong>t kunn<strong>en</strong> krijg<strong>en</strong>; maar de begeerte<br />

om oog<strong>en</strong>blikkelijk aan zijn verlang<strong>en</strong> te voldo<strong>en</strong> bracht hem er toe om de heerlijke erf<strong>en</strong>is,<br />

welke God d<strong>en</strong> vader<strong>en</strong> gegev<strong>en</strong> had, te verkoop<strong>en</strong> Hij leefde slechts voor het hed<strong>en</strong>. Hij was<br />

aanstond gereed om het hemelsche voor het aardsche op te offer<strong>en</strong>; om toekomstig geluk te<br />

verruil<strong>en</strong> voor het g<strong>en</strong>ot van e<strong>en</strong> oog<strong>en</strong>blik. {PEP 166.2}<br />

“Alzoo verachtte Ezau de eerstgeboorte.” Deze overdracht was voor hem e<strong>en</strong>e ontheffing.<br />

Nu stond hem niets meer in d<strong>en</strong> weg; hij kon nu naar willekeur handel<strong>en</strong>. Hoe vel<strong>en</strong> verkoop<strong>en</strong><br />

teg<strong>en</strong>woordig nog hun recht op e<strong>en</strong>e zuivere, <strong>en</strong> onverwelkelijke erf<strong>en</strong>is in d<strong>en</strong> hemel voor<br />

losbandig vermaak, verkeerdelijk vrijheid g<strong>en</strong>aamd! {PEP 166.3}<br />

107


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Aangezi<strong>en</strong> Ezau zich steeds door de uiterlijke <strong>en</strong> wereldsche bekoorlijkhed<strong>en</strong> liet verleid<strong>en</strong>,<br />

zoo nam hij zich twee van Heths dochters tot vrouw<strong>en</strong>. Deze war<strong>en</strong> afgod<strong>en</strong>di<strong>en</strong>aress<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

derhalve voor Izaak <strong>en</strong> Rebekka e<strong>en</strong>e bitterheid des geestes. Eén der voorwaard<strong>en</strong> van het<br />

verbond der belofte was, dat het uitverkor<strong>en</strong> volk zich niet met de Heid<strong>en</strong><strong>en</strong> verzwager<strong>en</strong> zou,<br />

<strong>en</strong> die voorwaarde had Ezau overtred<strong>en</strong>; desnietteg<strong>en</strong>staande bleef Izaak bij zijn voornem<strong>en</strong> om<br />

hem het eerstgeboorterecht te gev<strong>en</strong>. Rebekka’s red<strong>en</strong><strong>en</strong>, Jakobs innig verlang<strong>en</strong> naar di<strong>en</strong><br />

zeg<strong>en</strong>, noch Ezau’s onverschilligheid omtr<strong>en</strong>t zijne verplichting<strong>en</strong> kond<strong>en</strong> d<strong>en</strong> vader van besluit<br />

do<strong>en</strong> verander<strong>en</strong>. {PEP 166.4}<br />

Jar<strong>en</strong> verliep<strong>en</strong> er, totdat Izaak, nu oud <strong>en</strong> blind, <strong>en</strong> d<strong>en</strong> dood tegemoet zi<strong>en</strong>de, eindelijk<br />

besloot om niet langer te wacht<strong>en</strong> met d<strong>en</strong> zeg<strong>en</strong> aan zijn oudst<strong>en</strong> zoon te sch<strong>en</strong>k<strong>en</strong>. Van Jakob<br />

<strong>en</strong> Rebekka’s teg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong>om<strong>en</strong>heid bewust, zoo nam hij zich voor deze ceremonie in stilte te<br />

verricht<strong>en</strong>. Wijl m<strong>en</strong> gewoon was e<strong>en</strong> feestmaal bij zulke geleg<strong>en</strong>hed<strong>en</strong> te gev<strong>en</strong>, beval de<br />

patriarch Ezau, zegg<strong>en</strong>de: “Ga uit in het veld, <strong>en</strong> jaag mij e<strong>en</strong> wildbraad, <strong>en</strong> maak mij smakelijke<br />

spijz<strong>en</strong>, . . . opdat mijne ziel u zeg<strong>en</strong>e, eer ik sterve.”2 {PEP 167.1}<br />

Rebekka vermoedde wat er gaande was. Zij hield zich tev<strong>en</strong>s ook overtuigd, dat dit niet<br />

overe<strong>en</strong>komstig Gods geop<strong>en</strong>baard<strong>en</strong> wil was. Er bestond groot gevaar, dat Izaak Gods<br />

misnoeg<strong>en</strong> over zich behal<strong>en</strong> zou door d<strong>en</strong> rang, di<strong>en</strong> Hij d<strong>en</strong> jongst<strong>en</strong> zoon toegezegd had, niet<br />

toe te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>. Te vergeefs had zij beproefd Izaak van zijn voornem<strong>en</strong> af te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, <strong>en</strong> daarom<br />

bedi<strong>en</strong>de zij zich van e<strong>en</strong>e list. {PEP 167.2}<br />

Zoodra Ezau ter jacht was uitgegaan, haastte Rebekka zich om haar plan t<strong>en</strong> uitvoer te<br />

br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Zij verhaalde aan Jakob wat er was voorgevall<strong>en</strong>, <strong>en</strong> drong bij hem aan om zich te<br />

haast<strong>en</strong>, opdat de zeg<strong>en</strong> niet eindelijk <strong>en</strong> onherroeplijk aan Ezau mocht word<strong>en</strong> gegev<strong>en</strong>. Zij<br />

verzekerde har<strong>en</strong> zoon tev<strong>en</strong>s, dat, indi<strong>en</strong> hij hare bevel<strong>en</strong> wilde nakom<strong>en</strong>, hij d<strong>en</strong> van God<br />

beloofd<strong>en</strong> zeg<strong>en</strong> verwerv<strong>en</strong> kon. Jakob stemde niet gereedelijk in met het plan, dat zij voorstelde.<br />

Hij kon er haast niet toe overgaan om zijn<strong>en</strong> vader op zulk e<strong>en</strong>e wijze te bedrieg<strong>en</strong>. Het sche<strong>en</strong><br />

hem toe, alsof hij door zulk e<strong>en</strong>e handelwijze eerder e<strong>en</strong><strong>en</strong> vloek dap e<strong>en</strong><strong>en</strong> zeg<strong>en</strong> over zich zou<br />

br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. De bezwar<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> hem echter ontnom<strong>en</strong>, <strong>en</strong> daarom volgde hij zijner moeders raad<br />

op. Het was niet zijn voornem<strong>en</strong> om opzettelijk te lieg<strong>en</strong>, maar to<strong>en</strong> hij eindelijk bij zijn<strong>en</strong> vader<br />

gekom<strong>en</strong> was, kon hij niet weer terug <strong>en</strong> ontving d<strong>en</strong> verlangd<strong>en</strong> zeg<strong>en</strong> door bedrog. {PEP<br />

167.3}<br />

Jakob <strong>en</strong> Rebekka slaagd<strong>en</strong> wel in hun voornem<strong>en</strong>, maar zag<strong>en</strong> hunne bedriegelijke<br />

handeling tev<strong>en</strong>s ook met moeite <strong>en</strong> verdriet beloond. God had Jakob het eerstgeboorterecht<br />

toegezegd, <strong>en</strong> zou Zijn woord te Zijner tijd vervuld hebb<strong>en</strong>, indi<strong>en</strong> zij Hem geloofd <strong>en</strong> voor de<br />

zaak hadd<strong>en</strong> lat<strong>en</strong> zorg<strong>en</strong>. Zij ded<strong>en</strong> echter juist zoo als nu nog door vele belijders gedaan wordt,<br />

die God het werk uit de hand<strong>en</strong> nem<strong>en</strong>. Rebekka heeft d<strong>en</strong> verkeerd<strong>en</strong> raad dan ook bitterlijk<br />

moet<strong>en</strong> betreur<strong>en</strong>; om dezer oorzaak wille moest Jakob vlucht<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zij heeft zijn aangezicht niet<br />

weder gezi<strong>en</strong>. Van het oog<strong>en</strong>blik af, dat hij het recht der eerstgeboorte onvang<strong>en</strong> had, ging Jakob<br />

uit met zelfverwijt belad<strong>en</strong>. Hij had teg<strong>en</strong> zijn<strong>en</strong> vader, zijn<strong>en</strong> broeder, zijne ziel, <strong>en</strong> teg<strong>en</strong> God<br />

gezondigd. Binn<strong>en</strong> één uur had hij e<strong>en</strong>e daad gepleegd, die hem geheel zijn lev<strong>en</strong> lang berouw<strong>en</strong><br />

108


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

zou. Deze gebeurt<strong>en</strong>is stond hem later nog lev<strong>en</strong>d voor d<strong>en</strong> geest, to<strong>en</strong> de booze wandel zijner<br />

zon<strong>en</strong> hem kwelde. {PEP 167.4}<br />

Nauwelijks had Jakob zijns vaders t<strong>en</strong>t verlat<strong>en</strong>, of Ezau kwam binn<strong>en</strong>. Nietteg<strong>en</strong>staande<br />

hij het recht zijner eerstgeboorte verkocht <strong>en</strong> met e<strong>en</strong><strong>en</strong> eed bezegeld had, was hij nu toch vast<br />

van voornem<strong>en</strong> om de zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> te erv<strong>en</strong>, ondanks zijns broeders aanspraak daarop. Aan het<br />

geestelijke was het tijdelijke recht verbond<strong>en</strong>, waardoor hij het hoofd van het geslacht werd <strong>en</strong><br />

hem tev<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> dubbel aandeel van zijns vaders bezitting<strong>en</strong> t<strong>en</strong> deele viel. Deze zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> kon<br />

hij waardeer<strong>en</strong>. “Mijn vader sta op <strong>en</strong> ete van het wildbraad zijns zoons,” zeide hij, “opdat uwe<br />

ziel mij zeg<strong>en</strong>e.” {PEP 168.1}<br />

To<strong>en</strong> de blinde, oude vader gewaar werd, dat m<strong>en</strong> hem bedrog<strong>en</strong> had, verschrikte hij met<br />

e<strong>en</strong>e zeer groote verschrikking. Zijne lang-gekoesterde hoop was verijdeld, <strong>en</strong> hij begreep t<strong>en</strong><br />

volle hoe zijn oudste zoon zich teleurgesteld moest gevoel<strong>en</strong>. Ev<strong>en</strong>wel had hij de overtuiging,<br />

dat God in Zijne voorzi<strong>en</strong>igheid hem in zijn voornem<strong>en</strong> verhinderd had, <strong>en</strong> juist datg<strong>en</strong>e tot<br />

stand had gebracht, dat hij had will<strong>en</strong> belett<strong>en</strong>. Hij herinnerde zich de woord<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> <strong>en</strong>gel<br />

aan Rebekka, <strong>en</strong> nietteg<strong>en</strong>staande Jakob zich bezondigd had, moest hij toch erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, dat de<br />

jongste zoon de geschikste was voor het t<strong>en</strong> uitvoer br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> van Gods besluit<strong>en</strong>. Bij het<br />

uitsprek<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> zeg<strong>en</strong> had de Geest der inspiratie hem bezield; <strong>en</strong> nu hij de gansche zaak<br />

goed begreep, bekrachtigde hij d<strong>en</strong> zeg<strong>en</strong>, di<strong>en</strong> hij in zijne onwet<strong>en</strong>dheid over Jakob had<br />

uitgesprok<strong>en</strong> door te zegg<strong>en</strong>: “Ik heb hem gezeg<strong>en</strong>d: ook zal hij gezeg<strong>en</strong>d wez<strong>en</strong>.”3 {PEP 168.2}<br />

Ezau had d<strong>en</strong> zeg<strong>en</strong> geminacht, to<strong>en</strong> hij in zijn bereik lag, maar nu hij voor eeuwig van hem<br />

wegg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> was, begeerde hij d<strong>en</strong>zelv<strong>en</strong>. Zijne hartstochtelijke natuur brak in onstuimigheid<br />

los, <strong>en</strong> zijn verdriet werd in e<strong>en</strong> bitter<strong>en</strong> haat veranderd. Hij schreeuwde met e<strong>en</strong><strong>en</strong> groot<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

bitter<strong>en</strong> schreeuw: “Zeg<strong>en</strong> mij, ook mij, mijn vader!” “Voorts zeide hij: Hebt gij dan ge<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

zeg<strong>en</strong> voor mij uitbehoud<strong>en</strong>?” De belofte was weggegev<strong>en</strong> <strong>en</strong> kon niet weder word<strong>en</strong><br />

ingetrokk<strong>en</strong>. De op zoo’n onverschillige wijze verkochte eerstgeboorte kon niet teruggekocht<br />

word<strong>en</strong>. Voor “e<strong>en</strong>e spijze,” omdat hij zijne nooit beteugelde lust<strong>en</strong> niet e<strong>en</strong> oog<strong>en</strong>blik onder<br />

bedwang kon houd<strong>en</strong>, verkocht Ezau zijne erf<strong>en</strong>is; <strong>en</strong> to<strong>en</strong> hij zijne dwaasheid inzag, was het te<br />

laat om d<strong>en</strong> zeg<strong>en</strong> te herkrijg<strong>en</strong>. “Hij vond ge<strong>en</strong>e plaats des berouws, hoewel hij dezelve met<br />

tran<strong>en</strong> zocht.”4 Ezau had Gods gunst wel kunn<strong>en</strong> verkrijg<strong>en</strong> door zich te bekeer<strong>en</strong>, maar de<br />

zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong>, die aan de eerstgeboorte verbond<strong>en</strong> war<strong>en</strong>, lag<strong>en</strong> nu voor immer buit<strong>en</strong> zijn bereik.<br />

Zijn berouw ontstond niet uit e<strong>en</strong> smartgevoel over de zonde; hij verlangde niet met God<br />

verzo<strong>en</strong>d te zijn. Hij was over de gevolg<strong>en</strong> <strong>en</strong> niet over de zonde zelf bedroefd. {PEP 168.3}<br />

Uithoofde van zijne onverschilligheid t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van de Goddelijke zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

eisch<strong>en</strong>, wordt Ezau e<strong>en</strong><strong>en</strong> “onheilige” g<strong>en</strong>oemd in de Schrift. Hij is het type derg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die de<br />

door Christus verkreg<strong>en</strong>e verlossing versmad<strong>en</strong>, <strong>en</strong> gereed zijn hunne hemelsche erf<strong>en</strong>is prijs te<br />

gev<strong>en</strong> voor de vergankelijke ding<strong>en</strong> dezer aarde. Vel<strong>en</strong> bekommer<strong>en</strong> zich alle<strong>en</strong> om het<br />

teg<strong>en</strong>woordige <strong>en</strong> d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> niet om de toekomst. Zij op<strong>en</strong>bar<strong>en</strong> Ezau’s geest door te zegg<strong>en</strong>: “Laat<br />

ons et<strong>en</strong> <strong>en</strong> drink<strong>en</strong>, want morg<strong>en</strong> sterv<strong>en</strong> wij.”5 Zij word<strong>en</strong> door hunne g<strong>en</strong>eigdhed<strong>en</strong><br />

beheerscht; <strong>en</strong> liever dan zich zelfverlooch<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> te getroost<strong>en</strong>, gev<strong>en</strong> zij de belangrijkste<br />

109


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

belooning<strong>en</strong> prijs. Indi<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> van beide afstand moet word<strong>en</strong> gedaan, de bevrediging der<br />

verdorv<strong>en</strong>e lust<strong>en</strong> of de hemelsche zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong>, die <strong>en</strong>kel op voorwaarde van zelfverlooch<strong>en</strong>ing<br />

<strong>en</strong> godsvrucht verkrijgbaar zijn, dan laat m<strong>en</strong> de lust<strong>en</strong> botvier<strong>en</strong>, <strong>en</strong> veracht m<strong>en</strong> werkelijk<br />

zoodo<strong>en</strong>de God <strong>en</strong> d<strong>en</strong> hemel. Hoe vel<strong>en</strong>, die zich voor Christ<strong>en</strong><strong>en</strong> uitgev<strong>en</strong>, mak<strong>en</strong> zich aan<br />

overdaad schuldig, waardoor de gezondheid b<strong>en</strong>adeeld <strong>en</strong> de gevoeligheid der ziel verstompt<br />

wordt. Wanneer zij bij hunn<strong>en</strong> plicht word<strong>en</strong> bepaald, betreff<strong>en</strong>de het reinig<strong>en</strong> van de<br />

onreinhed<strong>en</strong> des vleesches <strong>en</strong> van d<strong>en</strong> oud<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch, om tot de volmaaktheid in de vreeze Gods<br />

voort te var<strong>en</strong>, dan zijn zij geraakt. Zij begrijp<strong>en</strong> wel, dat zij zulke schadelijke g<strong>en</strong>ietiging<strong>en</strong> niet<br />

bij de hand houd<strong>en</strong> <strong>en</strong> er mede naar d<strong>en</strong> hemel kunn<strong>en</strong> gaan, <strong>en</strong> daarom besluit<strong>en</strong> zij maar niet<br />

langer op het smalle pad te wandel<strong>en</strong>, dat t<strong>en</strong> eeuwig<strong>en</strong> lev<strong>en</strong> leidt. {PEP 169.1}<br />

Vel<strong>en</strong> verkoop<strong>en</strong> hunne eerstgeboorte voor het zing<strong>en</strong>ot. De gezondheid wordt opgeofferd,<br />

de geestvermog<strong>en</strong>s verzwakt, <strong>en</strong> de hemel verbeurd; <strong>en</strong> dat doet m<strong>en</strong> voor e<strong>en</strong> tijdelijk g<strong>en</strong>ot, —<br />

voor e<strong>en</strong>e bevrediging der lust<strong>en</strong>, waardoor het karakter beide verzwakt <strong>en</strong> verlaagd wordt.<br />

Gelijkerwijs Ezau de dwaasheid zijner onbezonn<strong>en</strong>e daad eerst inzag, to<strong>en</strong> het te laat was om<br />

het verlies weder in te hal<strong>en</strong>, zoo zal het ook in d<strong>en</strong> dag des Heer<strong>en</strong> gaan met h<strong>en</strong>, die hunne<br />

hemelsche erf<strong>en</strong>is voor de bevrediging hunner lust<strong>en</strong>, verkocht hebb<strong>en</strong> {PEP 170.1}<br />

110


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 17—Jakobs Vlucht <strong>en</strong> Ballingschap.<br />

VANWEGE d<strong>en</strong> doodelijk<strong>en</strong> haat, di<strong>en</strong> Ezau Jakob toedroeg, moest de laatstg<strong>en</strong>oemde uit<br />

het huis zijns vaders vlucht<strong>en</strong>. Doch alvor<strong>en</strong>s hij ging, vernieuwde <strong>en</strong> bevestigde Izaak d<strong>en</strong><br />

zeg<strong>en</strong>, <strong>en</strong> beval hem e<strong>en</strong>e vrouw te nem<strong>en</strong> uit zijner moeders maagschap in Mesopotamië. Met<br />

e<strong>en</strong> diep bedroefd gemoed aanvaardde Jakob zijne e<strong>en</strong>zame reis. Honderd<strong>en</strong> van mijl<strong>en</strong> zal hij<br />

te voet hebb<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> aflegg<strong>en</strong> door e<strong>en</strong> land bewoond door wilde <strong>en</strong> roofzuchtige stamm<strong>en</strong>.<br />

Bevreesdheid <strong>en</strong> gewet<strong>en</strong>s-wroeging maakt<strong>en</strong> hem voor de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> bang, opdat zijn broeder<br />

hem toch niet op het spoor mocht kunn<strong>en</strong> volg<strong>en</strong>. Hij vreesde, dat hij voor eeuwig de zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong><br />

verbeurd had, die God hem had will<strong>en</strong> sch<strong>en</strong>k<strong>en</strong>; daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> overviel Satan hem met<br />

zijne verzoeking<strong>en</strong>. {PEP 171.1}<br />

Aan d<strong>en</strong> avond van d<strong>en</strong> tweed<strong>en</strong> dag was hij al ver van zijns vaders t<strong>en</strong>t verwijderd. Hij<br />

gevoelde zich als e<strong>en</strong><strong>en</strong> verworpeling, te meer omdat hij wist, dat hij dit alles aan zijne eig<strong>en</strong>e<br />

verkeerde handeling te dank<strong>en</strong> had. Zijne ziel was zoo door de donkere wolk<strong>en</strong> der wanhoop<br />

omgev<strong>en</strong>, dat hij nauwelijks durfde bidd<strong>en</strong>. In dez<strong>en</strong> verlat<strong>en</strong> toestand gevoelde hij meer<br />

behoefte aan Gods bescherming, dan ooit te vor<strong>en</strong>. Met tran<strong>en</strong> van diep berouw beleed hij zijne<br />

zond<strong>en</strong>, <strong>en</strong> vroeg om e<strong>en</strong> teek<strong>en</strong>, waaraan hij wet<strong>en</strong> mocht, dat hij niet geheel verlat<strong>en</strong> was. Maar<br />

nog vond zijn bezwaard gemoed ge<strong>en</strong>e verlichting. Al zijn zelfvertrouw<strong>en</strong> was gewek<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hij<br />

vreesde, dat de God der vader<strong>en</strong> hem verworp<strong>en</strong> had. {PEP 171.2}<br />

Jakob was echter niet van God verlat<strong>en</strong>. Zijne g<strong>en</strong>ade strekte zich nog uit over Zijn<strong>en</strong><br />

ontrouw<strong>en</strong> <strong>en</strong> afgedwaald<strong>en</strong> di<strong>en</strong>stknecht. Uit teeder medelijd<strong>en</strong> op<strong>en</strong>baarde God Jakob, dat hij<br />

behoefte had aan e<strong>en</strong><strong>en</strong> Zaligmaker. Hij had gezondigd, maar zijn hart was met dankbaarheid<br />

vervuld, to<strong>en</strong> hij e<strong>en</strong><strong>en</strong> geop<strong>en</strong>d<strong>en</strong> weg zag, waardoor hij weder in Gods gunst kon hersteld<br />

word<strong>en</strong>. {PEP 171.3}<br />

Vermoeid van de reize, legde hij zich op d<strong>en</strong> grond neder met het hoofd op e<strong>en</strong><strong>en</strong> ste<strong>en</strong> voor<br />

e<strong>en</strong>e peluw. Terwijl hij daar lag te slap<strong>en</strong>, zag hij e<strong>en</strong>e ladder gesteld op de aarde, welker<br />

opperste aan d<strong>en</strong> hemel raakte. Bij deze ladder klomm<strong>en</strong> de <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> Gods op <strong>en</strong> neder; <strong>en</strong> op<br />

dezelve stond de Heere, <strong>en</strong> zeide: “Ik b<strong>en</strong> de Heere, de God van uw<strong>en</strong> vader Abraham, <strong>en</strong> de<br />

God van Izaak.” Het land, waarop hij als e<strong>en</strong> vluchteling <strong>en</strong> balling lag te slap<strong>en</strong>, was aan h<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> hunne nakomeling<strong>en</strong> beloofd met de daaraantoegevoegde belofte: “En in u zull<strong>en</strong> alle<br />

geslacht<strong>en</strong> des aardrijks gezeg<strong>en</strong>d word<strong>en</strong>.” Bij deze geleg<strong>en</strong>heid werd die belofte aan Jakob<br />

vernieuwd. En om hem onder deze e<strong>en</strong>zame <strong>en</strong> droeve omstandigheid te bemoedig<strong>en</strong>, werd<strong>en</strong><br />

hem de volg<strong>en</strong>de troostvolle woord<strong>en</strong> toegesprok<strong>en</strong>: “En zie, Ik b<strong>en</strong> met u, <strong>en</strong> Ik zal u behoed<strong>en</strong><br />

overal, waarhe<strong>en</strong> gij trekk<strong>en</strong> zult, <strong>en</strong> Ik zal u wederbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong> in dit land: want Ik zal u niet verlat<strong>en</strong>,<br />

totdat Ik zal gedaan hebb<strong>en</strong>, hetge<strong>en</strong> Ik tot u gesprok<strong>en</strong> heb.”1 {PEP 172.1}<br />

De Heere wist aan welke kwade invloed<strong>en</strong> <strong>en</strong> gevar<strong>en</strong> Jakob zou word<strong>en</strong> blootgesteld.<br />

Daarom liet Hij d<strong>en</strong> boetvaardig<strong>en</strong> vluchteling g<strong>en</strong>adiglijk e<strong>en</strong><strong>en</strong> blik in de toekomst werp<strong>en</strong>,<br />

opdat hij het Goddelijk voornem<strong>en</strong> hem aangaande begrijp<strong>en</strong> mocht, <strong>en</strong> alzoo zich op de hoede<br />

stell<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> de verleiding<strong>en</strong>, welke hem te midd<strong>en</strong> van zelfzuchtige m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

111


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

afgod<strong>en</strong>di<strong>en</strong>aars aanvall<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong>. Het hooge doelwit, waarnaar hij staan moest, was hem<br />

bek<strong>en</strong>d; <strong>en</strong> de k<strong>en</strong>nis, dat Gods doel door hem zijne vervulling zou erlang<strong>en</strong>, verstrekte hem<br />

steeds tot spoorslag om getrouw te zijn. {PEP 172.2}<br />

In dat gezicht werd het verlossingsplan tev<strong>en</strong>s ook gedeeltelijk voor Jakob ontvouwd. De<br />

geheimzinnige ladder, die hij in zijn<strong>en</strong> droom zag, was dezelfde, waarop Jezus zinspeelde in Zijn<br />

gesprek met Nathanaël. Hij sprak aldus: “Van nu aan zult gij d<strong>en</strong> hemel zi<strong>en</strong> geop<strong>en</strong>d, <strong>en</strong> de<br />

<strong>en</strong>gel<strong>en</strong> Gods opklimm<strong>en</strong>de <strong>en</strong> nederdal<strong>en</strong>de op d<strong>en</strong> Zoon des m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong>.”2 Tot op het oog<strong>en</strong>blik<br />

van ‘s m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> opstand teg<strong>en</strong> Gods gezag, bestond er e<strong>en</strong>e onbelemmerde geme<strong>en</strong>schap<br />

tussch<strong>en</strong> hun beid<strong>en</strong>. Doch t<strong>en</strong>gevolge van Adam <strong>en</strong> Eva’s overtreding ontstond er e<strong>en</strong>e<br />

scheiding tussch<strong>en</strong> d<strong>en</strong> hemel <strong>en</strong> de aarde, zoodat de m<strong>en</strong>sch voortaan ge<strong>en</strong> direkt verkeer met<br />

zijn<strong>en</strong> Maker meer kon hebb<strong>en</strong>. Ev<strong>en</strong>wel werd de wereld niet der wanhoop prijs gegev<strong>en</strong>. De<br />

ladder is het zinnebeeld van Jezus, het verord<strong>en</strong>de middel van geme<strong>en</strong>schap. De gedi<strong>en</strong>stige<br />

<strong>en</strong>gel<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> niet met het gevall<strong>en</strong> m<strong>en</strong>schdom in aanraking hebb<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> kom<strong>en</strong>, zoo Hij<br />

de klove door de zonde veroorzaakt niet overspann<strong>en</strong> had. Christus br<strong>en</strong>gt de zwakke <strong>en</strong><br />

hulpelooze m<strong>en</strong>schheid weder met d<strong>en</strong> Vader in aanraking. {PEP 172.3}<br />

Dit werd Jakob in zijn<strong>en</strong> droom geop<strong>en</strong>baard. Ofschoon hij deze op<strong>en</strong>baring aanstonds wel<br />

gedeeltelijk begreep, zoo war<strong>en</strong> de daaraan verbond<strong>en</strong>e verborg<strong>en</strong>hed<strong>en</strong> echter het onderwerp<br />

zijner studie geheel zijn lev<strong>en</strong> lang, <strong>en</strong> werd<strong>en</strong> zij hem hoe langs hoe meer duidelijk. {PEP<br />

175.1}<br />

Jakob ontwaakte midd<strong>en</strong> in d<strong>en</strong> nacht. De blink<strong>en</strong>de gedaant<strong>en</strong> in zijn<strong>en</strong> droom gezi<strong>en</strong>,<br />

war<strong>en</strong> verdw<strong>en</strong><strong>en</strong>. Zijn oog bespiedde nu slechts de schemerachtige gr<strong>en</strong>slijn der e<strong>en</strong>zame<br />

berg<strong>en</strong> <strong>en</strong> d<strong>en</strong> hemel, die met sterr<strong>en</strong> bezaaid was. Desnietteg<strong>en</strong>staande gevoelde hij zich t<strong>en</strong><br />

diepste overtuigd, dat God teg<strong>en</strong>woordig was. De e<strong>en</strong>zaamheid was met e<strong>en</strong>e onzichtbare<br />

teg<strong>en</strong>woordigheid vervuld. “Gewisselijk is de Heere aan deze plaats,” zeide hij, “<strong>en</strong> ik heb het<br />

niet gewet<strong>en</strong>. . . . Dit is niet dan e<strong>en</strong> huis Gods, <strong>en</strong> dit is de poort des hemels.”3 {PEP 175.2}<br />

“To<strong>en</strong> stond Jakob des morg<strong>en</strong>s vroeg op, <strong>en</strong> hij nam di<strong>en</strong> ste<strong>en</strong>, di<strong>en</strong> hij tot zijne<br />

hoofdpeluw gelegd had, <strong>en</strong> zette hem tot e<strong>en</strong> opgericht teek<strong>en</strong>, <strong>en</strong> goot daar olie bov<strong>en</strong> op.” In<br />

navolging van de gewoonte om belangrijke gebeurt<strong>en</strong>iss<strong>en</strong> in herinnering te houd<strong>en</strong>, richtte<br />

Jakob e<strong>en</strong> ged<strong>en</strong>kteek<strong>en</strong> ter eere van Gods g<strong>en</strong>ade op, opdat hij later te dier plaats d<strong>en</strong> naam des<br />

Heer<strong>en</strong> mochtaanroep<strong>en</strong>, ingeval hij verwaardigd werd weder derwaarts te kom<strong>en</strong>. Hij noemde<br />

d<strong>en</strong> naam dier plaats Bethel, d. w. z. huis Gods. Met e<strong>en</strong> innig gevoel van dankbaarheid<br />

herhaalde hij de belofte, dat Gods teg<strong>en</strong>woordigheid hem verzeil<strong>en</strong> zou; <strong>en</strong> dit noopte hem e<strong>en</strong>e<br />

belofte te do<strong>en</strong>, naar luid der volg<strong>en</strong>de woord<strong>en</strong>: “Wanneer God met mij geweest zal zijn, <strong>en</strong> mij<br />

behoed zal hebb<strong>en</strong> op dez<strong>en</strong> weg, di<strong>en</strong> ik reize, <strong>en</strong> mij gegev<strong>en</strong> zal hebb<strong>en</strong> brood om te et<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

kleeder<strong>en</strong> om aan te trekk<strong>en</strong>; <strong>en</strong> ik t<strong>en</strong> huize mijns vaders in vrede zal wedergekeerd zijn: zoo<br />

zal de Heere mij tot e<strong>en</strong> God zijn. En deze ste<strong>en</strong>, di<strong>en</strong> ik tot e<strong>en</strong> opgericht teek<strong>en</strong> gezet heb, zal<br />

e<strong>en</strong> huis Gods wez<strong>en</strong>, <strong>en</strong> van alles, wat Gij mij gev<strong>en</strong> zult, zal ik U voorzeker de ti<strong>en</strong>d<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>!”<br />

{PEP 175.3}<br />

112


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Jakob stelde God hier ge<strong>en</strong>e voorwaard<strong>en</strong>. De Heere had trouw<strong>en</strong>s al beloofd om hem<br />

voorspoedig te do<strong>en</strong> zijn; die gelofte was de vrucht van e<strong>en</strong> dankbaar hart voor de verzekering<br />

van Gods liefde <strong>en</strong> g<strong>en</strong>ade. Jakob gevoelde zich verplicht om Gods aanspraak op hem te<br />

erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, <strong>en</strong> daarbij de bijzondere blijk<strong>en</strong> der Goddelijke gunst te beloon<strong>en</strong>. Insgelijks zijn wij<br />

dank verschuldigd voor al de zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong>, die wij uit <strong>en</strong>kel g<strong>en</strong>ade van God ontvang<strong>en</strong>. E<strong>en</strong><br />

Christ<strong>en</strong> behoort dikwerf e<strong>en</strong> blik op zijn verled<strong>en</strong> te werp<strong>en</strong>, <strong>en</strong> met dankbaarheid stil te staan<br />

bij al de dierbare uitredding<strong>en</strong> Gods; tev<strong>en</strong>s moet hij in gedacht<strong>en</strong>is houd<strong>en</strong> hoe hij te midd<strong>en</strong><br />

der beproeving<strong>en</strong> ondersteund <strong>en</strong> de weg voor hem geop<strong>en</strong>d werd, wanneer ‘t vooruitzicht<br />

donker sche<strong>en</strong>, opdat hij er in de dag<strong>en</strong> van moedeloosheid door moge gesterkt word<strong>en</strong>. Hij moet<br />

alles beschouw<strong>en</strong> als blijk<strong>en</strong> der toevoorzicht Gods <strong>en</strong> van Gods <strong>en</strong>gel<strong>en</strong>. Met het oog op die<br />

ontelbare m<strong>en</strong>igte van weldad<strong>en</strong> di<strong>en</strong>t het dankbare hart dikwerf in zijne stille verzuchting<strong>en</strong> te<br />

zegg<strong>en</strong>: “Wat zal ik d<strong>en</strong> Heere vergeld<strong>en</strong> voor al zijne weldad<strong>en</strong> aan mij bewez<strong>en</strong>?”4 {PEP<br />

175.4}<br />

Onze tijd, onze tal<strong>en</strong>t<strong>en</strong>, onze bezitting<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> t<strong>en</strong> di<strong>en</strong>ste van Hem besteed word<strong>en</strong>, die<br />

ons over dezelve als r<strong>en</strong>tmeesters gesteld heeft. Wanneer wij op e<strong>en</strong>e bijzondere wijze word<strong>en</strong><br />

uitgeholp<strong>en</strong>, of nieuwe <strong>en</strong> onverwachtte zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> ontvang<strong>en</strong>, dan moet<strong>en</strong> wij, zooals Jakob<br />

deed, niet <strong>en</strong>kel onze dankbaarheid in woord<strong>en</strong> betoon<strong>en</strong>, maar haar in gift<strong>en</strong> <strong>en</strong> opoffering<strong>en</strong><br />

do<strong>en</strong> uitkom<strong>en</strong>. En dewijl wij geduriglijk door gezeg<strong>en</strong>d word<strong>en</strong>, zoo zijn wij ook schuldig<br />

onophoudelijk te gev<strong>en</strong>. {PEP 176.1}<br />

“Van alles, wat Gij mij gev<strong>en</strong> zult,” zeide Jakob, “zal ik u voorzeker de ti<strong>en</strong>d<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>.”5<br />

Zull<strong>en</strong> wij, die onder het volle licht <strong>en</strong> de voorrecht<strong>en</strong> des evangelies lev<strong>en</strong>, minder gev<strong>en</strong> dan<br />

zij, die onder de vorige <strong>en</strong> minder bevoorrechte bedeeling leefd<strong>en</strong>? Ne<strong>en</strong>; terwijl wij meer<br />

bevoorrecht zijn, zoo ligt er ook e<strong>en</strong>e duurdere verplichting op ons. Hoe laag is de schatting, hoe<br />

te vergeefsch de poging om, naar de regels der rek<strong>en</strong>kunst, onz<strong>en</strong> tijd, ons geld, <strong>en</strong> onze liefde<br />

te waardeer<strong>en</strong> teg<strong>en</strong>over e<strong>en</strong>e liefde, die zoo onberek<strong>en</strong>baar, zoo onbevattelijk groot is! De<br />

ti<strong>en</strong>d<strong>en</strong> voor Christus! Dat is vel<strong>en</strong> te veel, <strong>en</strong> toch welk e<strong>en</strong> geringe som, welk e<strong>en</strong>e armzalige<br />

vergelding is dat voor wat zoo veel gekost heeft! Van het kruis op Golgotha roept Christus ons<br />

op tot e<strong>en</strong>e onverdeelde overgave. Met alles, wat wij zijn, <strong>en</strong> alles, wat wij bezitt<strong>en</strong>, moet<strong>en</strong> wij<br />

ons aan God overgev<strong>en</strong>. {PEP 176.2}<br />

Met e<strong>en</strong> nieuw <strong>en</strong> volstandig geloof in de beloft<strong>en</strong> Gods, <strong>en</strong> van de teg<strong>en</strong>woordigheid <strong>en</strong><br />

bescherming der heilige <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> verzekerd, zette Jakob zijne reize voort “naar het land der<br />

kinder<strong>en</strong> van het Oost<strong>en</strong>.”6 Maar hoe geheel anders kwam hij daar aan, dan Abrahams<br />

di<strong>en</strong>stknecht bijna honderd jar<strong>en</strong> te vor<strong>en</strong>! Die gezant kwam met e<strong>en</strong> gevolg op kemel<strong>en</strong> gezet<strong>en</strong>;<br />

<strong>en</strong> met kostbare gesch<strong>en</strong>k<strong>en</strong> van goud <strong>en</strong> zilver; de zoon arriveerde daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> als e<strong>en</strong> e<strong>en</strong>zaam,<br />

vermoeid reiziger, die slechts e<strong>en</strong><strong>en</strong> staf zijn eig<strong>en</strong>dom kon noem<strong>en</strong>. Gelijk Abrahams<br />

dinstknecht, toefde Jakob ook bij e<strong>en</strong>e waterfontein; <strong>en</strong> daar ontmoette hij Rachel, Labans<br />

jongste dochter. Maar bij deze geleg<strong>en</strong>heid was het Jakob, die d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st bewees door d<strong>en</strong> ste<strong>en</strong><br />

van d<strong>en</strong> mond des put te w<strong>en</strong>tel<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de kudde te dr<strong>en</strong>k<strong>en</strong>. Daarna maakte hij zich bek<strong>en</strong>d, <strong>en</strong><br />

werd door Laban verwelkomd <strong>en</strong> in huis gebracht. Doch hoewel hij zonder vermog<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

113


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

onvergezeld gekom<strong>en</strong> was, zoo bleek het na verloop van e<strong>en</strong>ige wek<strong>en</strong>, dat hij vlijtig <strong>en</strong> bij de<br />

hand was, <strong>en</strong> werd daarom verzocht te blijv<strong>en</strong>. Zij maakt<strong>en</strong> derhalve e<strong>en</strong> verdrag, dat Jakob om<br />

Rachel zev<strong>en</strong> jar<strong>en</strong> di<strong>en</strong><strong>en</strong> zou. {PEP 176.3}<br />

Eertijds was het de gewoonte, dat de bruidegom, aan d<strong>en</strong> vader der bruid, vóór de<br />

inzeg<strong>en</strong>ing des huwelijks, e<strong>en</strong>e som gelds betaalde, of goeder<strong>en</strong> van gelijke waarde, naardat zijn<br />

vermog<strong>en</strong> was. Dit werd als e<strong>en</strong>e bescherming van d<strong>en</strong> huwelijksband beschouwd. De vaders<br />

oordeeld<strong>en</strong> het niet raadzaam om het geluk hunner dochters te wag<strong>en</strong> ter wille van mann<strong>en</strong>, die<br />

niet voor de instandhouding van het huisgezin berek<strong>en</strong>d blek<strong>en</strong>. Indi<strong>en</strong> zij niet vlijtig <strong>en</strong><br />

spaarzaam g<strong>en</strong>oeg war<strong>en</strong> om vee of land in hun bezit te krijg<strong>en</strong>, dan vreesde m<strong>en</strong>, dat hun lev<strong>en</strong><br />

op e<strong>en</strong>e mislukking zou uitloop<strong>en</strong>. Er bestond tev<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> voorzorgsmaatregel ter beproeving van<br />

deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die te arm war<strong>en</strong> om e<strong>en</strong>e vrouw te kunn<strong>en</strong> koop<strong>en</strong>. M<strong>en</strong> liet h<strong>en</strong> werk<strong>en</strong> voor d<strong>en</strong><br />

vader der dochter, die zij bemind<strong>en</strong>, <strong>en</strong> bepaalde dan d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>sttijd in ev<strong>en</strong>redigheid naar de<br />

waarde van d<strong>en</strong> geëischt<strong>en</strong> bruidschat. Indi<strong>en</strong> de minnaar zich getrouw in zijn<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st betoonde,<br />

<strong>en</strong> zich in andere opzicht<strong>en</strong> ook waardig gedroeg, dan werd de dochter hem ter vrouw gegev<strong>en</strong>;<br />

<strong>en</strong> gewoonlijk schonk de vader haar d<strong>en</strong> bruidschat, di<strong>en</strong> hij voor haar ontvang<strong>en</strong> had. In het<br />

geval van Lea <strong>en</strong> Rachel behield Laban d<strong>en</strong> schat voor zich, di<strong>en</strong> hij hun schuldig was; hierop<br />

zinspeeld<strong>en</strong> zij, to<strong>en</strong> zij gereed stond<strong>en</strong> om Mesopotamië te verlat<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zeid<strong>en</strong>: “Zijn wij niet<br />

vreemd<strong>en</strong> van hem geacht? want hij heeft ons verkocht, <strong>en</strong> hij heeft ook steeds ons geld<br />

verteerd.”7 {PEP 177.1}<br />

Deze aartsvaderlijke gewoonte, alhoewel somtijds, gelijk hier in Jakobs geval, misbruikt,<br />

had e<strong>en</strong>e heilzame strekking. Door d<strong>en</strong> minnaar ter verkrijging van zijn bruid te lat<strong>en</strong> di<strong>en</strong><strong>en</strong>,<br />

kon e<strong>en</strong> onbezonn<strong>en</strong> huwelijk geweerd word<strong>en</strong>, maar kreeg m<strong>en</strong> ook e<strong>en</strong>e geleg<strong>en</strong>heid om te<br />

beproev<strong>en</strong> hoe welgeme<strong>en</strong>d des minnaars liefde alsmede zijne bekwaamheid was om in het<br />

onderhoud van het huisgezin te voorzi<strong>en</strong>. Vele kwade gevolg<strong>en</strong> moet m<strong>en</strong> in onz<strong>en</strong> tijd<br />

betreur<strong>en</strong>, omred<strong>en</strong> m<strong>en</strong> e<strong>en</strong> teg<strong>en</strong>overgesteld<strong>en</strong> weg ingeslag<strong>en</strong> is. Maar al te vaak heeft m<strong>en</strong><br />

vóór het legg<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> huwelijksband ge<strong>en</strong>e geleg<strong>en</strong>heid gehad om elkanders geaardheid <strong>en</strong><br />

gewoont<strong>en</strong> te leer<strong>en</strong> k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, <strong>en</strong> is m<strong>en</strong> bijgevolg, wat de belang<strong>en</strong> des lev<strong>en</strong>s betreft, dan nog<br />

geheel vreemd van elkander; vel<strong>en</strong> ondervind<strong>en</strong>, als het te laat is, dat zij niet met elkander<br />

overe<strong>en</strong>kom<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zijn di<strong>en</strong>t<strong>en</strong>gevolge gedwong<strong>en</strong> e<strong>en</strong> ongelukkig lev<strong>en</strong> te slijt<strong>en</strong>. Dikwerf<br />

moet<strong>en</strong> de vrouw <strong>en</strong> de kinder<strong>en</strong> gebrek lijd<strong>en</strong>, omdat de vader van het gezin lui, onbekwaam,<br />

of met leelijke ondeugd<strong>en</strong> behept is. Veel verdriet zou kunn<strong>en</strong> word<strong>en</strong> voorkom<strong>en</strong>, indi<strong>en</strong> het<br />

karakter op de proef werd gesteld, gelijk m<strong>en</strong> oudtijds placht te do<strong>en</strong>. {PEP 177.2}<br />

Zev<strong>en</strong> jar<strong>en</strong> sleet Jakob in d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st voor Rachel, <strong>en</strong> de jar<strong>en</strong>, die hij di<strong>en</strong>de “war<strong>en</strong> in<br />

zijne oog<strong>en</strong> als e<strong>en</strong>ige dag<strong>en</strong>, omdat hij haar liefhad.”8 Doch de zelfzuchtige <strong>en</strong> inhalige Laban,<br />

er over uit zijnde om de di<strong>en</strong>st<strong>en</strong> van zulk e<strong>en</strong> getrouw<strong>en</strong> di<strong>en</strong>stknecht te behoud<strong>en</strong>, pleegde e<strong>en</strong><br />

schrikkelijk bedrog door hem Lea instede van Rachel te gev<strong>en</strong>. En aangezi<strong>en</strong> Lea e<strong>en</strong>e<br />

medeplichtige in deze bedriegerij was, zoo kon Jakob haar niet liefhebb<strong>en</strong>. Op zijne<br />

verontwaardiging antwoordde Laban, dat hij hem Rachel voor d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st van nog zev<strong>en</strong> andere<br />

jar<strong>en</strong> gev<strong>en</strong> wilde. De vader stond er intussch<strong>en</strong> op, dat Lea niet zou word<strong>en</strong> verlat<strong>en</strong>, omred<strong>en</strong><br />

114


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

zijne familie er door geschandvlekt zou word<strong>en</strong>. Hierdoor werd Jakob in e<strong>en</strong> moeilijk<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

pijnlijk<strong>en</strong> toestand gebracht; maar hij bewilligde er in om Lea te houd<strong>en</strong> <strong>en</strong> Rachel te huw<strong>en</strong>.<br />

Rachei heeft hij dan ook altoos het meest bemind; doch uit die voorliefde werd<strong>en</strong> nijd <strong>en</strong> afgunst<br />

gebor<strong>en</strong>, zoodat zijn lev<strong>en</strong> verbitterd werd door d<strong>en</strong> naijver dier twee zuster-vrouw<strong>en</strong>. {PEP<br />

178.1}<br />

Twintig jar<strong>en</strong> lang bleef Jakob in Mesopotamië, in di<strong>en</strong>st van Laban, die, de band<strong>en</strong> des<br />

bloeds niet acht<strong>en</strong>de, het er steeds op toelegde op zich door die verzwagering te bevoordeel<strong>en</strong>.<br />

Veerti<strong>en</strong> jar<strong>en</strong> arbeids eischte hij voor zijne twee dochters; <strong>en</strong> gedur<strong>en</strong>de d<strong>en</strong> overig<strong>en</strong> tijd<br />

veranderde hij Jakobs loon ti<strong>en</strong> mal<strong>en</strong>. Ondanks dit alles di<strong>en</strong>de Jakob hem met vlijt <strong>en</strong><br />

getrouwheid. In zijne laatste ontmoeting met Laban gaf hij hem e<strong>en</strong>e lev<strong>en</strong>dige schildering van<br />

de onvermoeide waakzaamheid, waarmede hij zijn<strong>en</strong> uitzuig<strong>en</strong>d<strong>en</strong> heer gedi<strong>en</strong>d had. Zijn<br />

getuig<strong>en</strong>is luidt aldus: “Deze twintig jar<strong>en</strong> b<strong>en</strong> ik bij u geweest; uwe ooi<strong>en</strong> <strong>en</strong> uwe geit<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong><br />

niet misdrag<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de ramm<strong>en</strong> uwer kudde heb ik niet geget<strong>en</strong>. Het verscheurde heb ik tot u niet<br />

gebracht, ik heb het geboet; gij hebt het van mijne hand geëischt, het ware des daags gestol<strong>en</strong>,<br />

of des nachts gestol<strong>en</strong>. Ik b<strong>en</strong> geweest, dat mij bij dag de hitte verteerde, <strong>en</strong> bij nacht de vorst,<br />

<strong>en</strong> dat mijne slaap van mijne oog<strong>en</strong> week.”9 {PEP 178.2}<br />

De herders moest<strong>en</strong> dag <strong>en</strong> nacht over hunne kudd<strong>en</strong> wak<strong>en</strong>. Zij stond<strong>en</strong> bloot voor diev<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> het wild gedierte, dat talrijk <strong>en</strong> onverschrokk<strong>en</strong> was <strong>en</strong> groote verwoesting<strong>en</strong> aanrichtte onder<br />

de kudd<strong>en</strong>, die niet met e<strong>en</strong> waakzaam oog gehoed werd<strong>en</strong>. In het bewak<strong>en</strong> van Labans kudd<strong>en</strong><br />

had Jakob vele helpers noodig; maar hij moest h<strong>en</strong> all<strong>en</strong> betal<strong>en</strong>. Gedur<strong>en</strong>de sommige<br />

jaargetijd<strong>en</strong> moest hij zelf voortdur<strong>en</strong>d bij de kudd<strong>en</strong> blijv<strong>en</strong> t<strong>en</strong> einde ze in de drooge tijd<strong>en</strong><br />

teg<strong>en</strong> d<strong>en</strong> dorst <strong>en</strong> in de koude teg<strong>en</strong> de zware nachtvorst<strong>en</strong> te bescherm<strong>en</strong>. Jakob was de<br />

opperherder; de ander<strong>en</strong> war<strong>en</strong> onderherders. Indi<strong>en</strong> e<strong>en</strong> der schap<strong>en</strong> vermist werd, dan moest<br />

de opperherder er voor boet<strong>en</strong>; derhalve hield hij zijne knecht<strong>en</strong> ook strikt aansprakelijk, indi<strong>en</strong><br />

de kudde niet in e<strong>en</strong><strong>en</strong> bloei<strong>en</strong>d<strong>en</strong> toestand gevond<strong>en</strong> werd. {PEP 179.1}<br />

Uit des herders vlijtig <strong>en</strong> zorgvuldig lev<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de hulpeloosheid der dier<strong>en</strong>, die aan zijne<br />

zorg toevertrouwd zijn, hebb<strong>en</strong> de geïnspireede schrijvers vele voorbeeld<strong>en</strong> ter opheldering der<br />

evangeliewaarhed<strong>en</strong> getrokk<strong>en</strong>. De betrekking, waarin Christus tot Zijn volk staat, wordt bij<br />

e<strong>en</strong><strong>en</strong> herder vergelek<strong>en</strong>. Na d<strong>en</strong> val war<strong>en</strong> Zijne schap<strong>en</strong> aan het verderf op de gevaarlijke<br />

weg<strong>en</strong> der zonde blootgesteld. Ter terechtbr<strong>en</strong>ging van die afgedwaald<strong>en</strong> verliet Hij de eer <strong>en</strong><br />

de heerlijkheid van Zijns Vaders huis. Hij getuigt: “Het verlor<strong>en</strong>e zal Ik zoek<strong>en</strong>, <strong>en</strong> het<br />

weggedrev<strong>en</strong>e zal Ik wederbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, <strong>en</strong> het gebrok<strong>en</strong>e zal Ik sterk<strong>en</strong>.” “Ik zal mijne schap<strong>en</strong><br />

verloss<strong>en</strong>, dat zij niet meer tot e<strong>en</strong><strong>en</strong> roof zull<strong>en</strong> zijn,” “<strong>en</strong> het wild gedierte der aarde zal ze niet<br />

meer vret<strong>en</strong>.”10 Zijne stem roept h<strong>en</strong> naar de stal te kom<strong>en</strong>, die tot “e<strong>en</strong>e schaduw des daags<br />

teg<strong>en</strong> de hitte, <strong>en</strong> tot e<strong>en</strong>e toevlucht <strong>en</strong> tot e<strong>en</strong>e verberging teg<strong>en</strong> d<strong>en</strong> vloed <strong>en</strong> teg<strong>en</strong> d<strong>en</strong> reg<strong>en</strong><br />

verstrekt.”11 Hij versterkt de zwakk<strong>en</strong>, herstelt de lijd<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, vergadert de lammer<strong>en</strong> in zijne<br />

arm<strong>en</strong>, <strong>en</strong> draagt h<strong>en</strong> aan Zijn<strong>en</strong> boezem. Zijne schap<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> Hem ook lief. “Maar e<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

vreemde zull<strong>en</strong> zij ge<strong>en</strong>szins volg<strong>en</strong>, maar zull<strong>en</strong> van hem vlied<strong>en</strong>; overmits zij de stem der<br />

vreemd<strong>en</strong> niet k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>.”12 Christus zegt: “De goede herder stelt zijn lev<strong>en</strong> voor de schap<strong>en</strong>. Maar<br />

115


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

de huurling, <strong>en</strong> die ge<strong>en</strong> herder is, wi<strong>en</strong> de schap<strong>en</strong> niet eig<strong>en</strong> zijn, ziet d<strong>en</strong> wolf kom<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

verlaat de schap<strong>en</strong>, <strong>en</strong> vliedt: <strong>en</strong> de wolf grijpt ze, <strong>en</strong> verstrooit de schap<strong>en</strong>. En de huurling vliedt,<br />

overmits hij e<strong>en</strong> huurling is, <strong>en</strong> heeft ge<strong>en</strong>e zorg voor de schap<strong>en</strong>. Ik h<strong>en</strong> de goed herder: <strong>en</strong> Ik<br />

k<strong>en</strong> de mijn<strong>en</strong> <strong>en</strong> worde van de mijn<strong>en</strong> gek<strong>en</strong>d.” {PEP 179.2}<br />

Christus, de opperste Herder, heeft de zorg Zijner kudde aan de leeraars, als onderherders,<br />

opgedrag<strong>en</strong>; <strong>en</strong> Hij wil dat zij ev<strong>en</strong> veel zorg zull<strong>en</strong> drag<strong>en</strong>, als Hij betoond heeft, <strong>en</strong> tev<strong>en</strong>s de<br />

heilige verantwoordelijkheid der roeping gevoel<strong>en</strong> zull<strong>en</strong>, die Hij hun opgelegd heeft. Hij heeft<br />

h<strong>en</strong> plechtiglijk bevol<strong>en</strong> getrouw te zijn, de kudde te weid<strong>en</strong>, het zwakke te versterk<strong>en</strong>, het<br />

nedergebog<strong>en</strong>e op te richt<strong>en</strong>, <strong>en</strong> h<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> de verscheur<strong>en</strong>de wolv<strong>en</strong> te bescherm<strong>en</strong>. {PEP 180.1}<br />

Christus heeft Zijn lev<strong>en</strong> tot behoud Zijner schap<strong>en</strong> afgelegd; <strong>en</strong> nu verwijst Hij Zijne<br />

herders naar die liefde, welke hun tot voorbeeld verstrekt. Maar die e<strong>en</strong> huurling is, <strong>en</strong> wi<strong>en</strong> de<br />

schap<strong>en</strong> niet eig<strong>en</strong> zijn, die stelt ge<strong>en</strong> wez<strong>en</strong>lijk belang in de kudde. Hij werkt slechts om loon,<br />

<strong>en</strong> zorgt voor zich zelv<strong>en</strong>. Hij breekt zijn hoofd niet over zijne bedi<strong>en</strong>ing, maar over zijne eig<strong>en</strong>e<br />

aangeleg<strong>en</strong>hed<strong>en</strong>; daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> kiest hij de vlucht, in d<strong>en</strong> tijd des gevaars, <strong>en</strong> laat de kudde aan<br />

zich zelv<strong>en</strong> over. {PEP 180.2}<br />

De apostel Petrus vermaant de onderherders op deze wijze: “Weidt de kudde Gods, die<br />

onder u is, hebb<strong>en</strong>de opzicht daarover, niet uit bedwang, maar gewilliglijk, noch om vuil gewin,<br />

maar met e<strong>en</strong> volvaardig gemoed; noch als heerschappij voer<strong>en</strong>de over het erfdeel des Heer<strong>en</strong>,<br />

maar als voorbeeld<strong>en</strong> der kudde geword<strong>en</strong> zijnde.”13 En Paulus zegt: “Zoo hebt dan acht op u<br />

zelv<strong>en</strong>, <strong>en</strong> op de geheele kudde, over dewelke u de Heilige Geest tot opzi<strong>en</strong>ers gesteld heeft, om<br />

de geme<strong>en</strong>te Gods te weid<strong>en</strong>, welke Hij verkreg<strong>en</strong> heeft door Zijn eig<strong>en</strong> bloed. Want dit weet<br />

ik, dat na mijn vertrek zware wolv<strong>en</strong> tot u inkom<strong>en</strong> zull<strong>en</strong>, die de kudde niet spar<strong>en</strong>.”14 {PEP<br />

180.3}<br />

All<strong>en</strong>, die hunne bedi<strong>en</strong>ing niet als e<strong>en</strong> liefdewerk om des getrouw<strong>en</strong> Herdérs wil<br />

verricht<strong>en</strong>, word<strong>en</strong> vermaand het te do<strong>en</strong> “niet uit bedwang, maar gewilliglijk, noch om vuil<br />

gewin, maar met e<strong>en</strong> volvaardig gemoed.” Alle zulke di<strong>en</strong>stknecht<strong>en</strong> wil de overste Herder<br />

gaarne ontslaan. Christus heeft Zijne geme<strong>en</strong>te met Zijn bloed gekocht, om die red<strong>en</strong> behoort<br />

iedere herder te bed<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, dat de schap<strong>en</strong>, die aan zijne zorg toevertrouwd zijn, e<strong>en</strong>e<br />

onberek<strong>en</strong>bare opoffering gekost hebb<strong>en</strong>. Hij behoort h<strong>en</strong> als onwaardeerbaar te beschouw<strong>en</strong>,<br />

<strong>en</strong> mag ge<strong>en</strong>e moeite spar<strong>en</strong> om h<strong>en</strong> in e<strong>en</strong> gezond<strong>en</strong>, welvar<strong>en</strong>d<strong>en</strong> toestand te houd<strong>en</strong>. De met<br />

d<strong>en</strong> Geest van Christus bezielde herder handelt naar Zijn voorbeeld van zelfverlooch<strong>en</strong>ing, <strong>en</strong><br />

zoekt steeds de belang<strong>en</strong> zijner kudde te behartig<strong>en</strong>; ook zal zij onder zijne zorg voorspoedig<br />

zijn. {PEP 180.4}<br />

All<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> nauwkeuriglijk rek<strong>en</strong>schap van hunne bedi<strong>en</strong>ing moet<strong>en</strong> aflegg<strong>en</strong>. De Heere<br />

zal ieder<strong>en</strong> herder afvrag<strong>en</strong>: “Waar is de kudde, die u gegev<strong>en</strong> was, de schap<strong>en</strong> uwer<br />

heerlijkheid.”15 Alsdan zull<strong>en</strong> de getrouw<strong>en</strong> rijkelijk beloond word<strong>en</strong>. “En als de overste Herder<br />

versch<strong>en</strong><strong>en</strong> zal zijn,” zoo luidt des Apostels getuig<strong>en</strong>is, “zoo zult gij de onverwelkelijke kroon<br />

der heerlijkheid behal<strong>en</strong>.”16 {PEP 181.1}<br />

116


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

To<strong>en</strong> Jakob het di<strong>en</strong><strong>en</strong> van Laban moede, <strong>en</strong> beslot<strong>en</strong> was om naar Kanaan terug te keer<strong>en</strong>,<br />

zeide hij tot zijn<strong>en</strong> schoonvader: “Laat mij vertrekk<strong>en</strong>, dat ik ga tot mijne plaats, <strong>en</strong> naar mijn<br />

land. Geef mijne vrouw<strong>en</strong>, <strong>en</strong> mijne kinder<strong>en</strong> om welke ik u gedi<strong>en</strong>d heb, dat ik vertrek; want<br />

gij weet mijn<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st, di<strong>en</strong> ik u gedi<strong>en</strong>d heb.” Maar Laban w<strong>en</strong>schte hem te houd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zeide<br />

daarom: “Zoo ik nu g<strong>en</strong>ade in uwe oog<strong>en</strong> gevond<strong>en</strong> heb; ik heb waarg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, dat de Heere mij<br />

om uw<strong>en</strong>twil gezeg<strong>en</strong>d heeft.”17 Hij zag, dat zijne bezitting zeer onder de verzorging van zijn<strong>en</strong><br />

schoonzoon to<strong>en</strong>am. {PEP 181.2}<br />

Hierop antwoordde Jakob: “Het weinige, dat gij voor mij gehad hebt, dat is tot e<strong>en</strong>e m<strong>en</strong>igte<br />

uitgebrok<strong>en</strong>.” Doch na verloop van tijd, b<strong>en</strong>ijdde Laban Jakobs groot<strong>en</strong> voorspoed, dewijl “die<br />

man gansch zeer uitbrak in m<strong>en</strong>igte, <strong>en</strong> hij had vele kudd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> di<strong>en</strong>stmaagd<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

di<strong>en</strong>stknecht<strong>en</strong>, <strong>en</strong> kemel<strong>en</strong>, <strong>en</strong> ezel<strong>en</strong>.” Di<strong>en</strong>t<strong>en</strong>gevolge werd de afgunst van Labans zon<strong>en</strong><br />

opgewekt, <strong>en</strong> hun boosaardig gesprek kwam Jakob ter oore. “Jakob,” zeid<strong>en</strong> zij, “heeft g<strong>en</strong>om<strong>en</strong><br />

alles, wat onzes vaders was, <strong>en</strong> van hetge<strong>en</strong>, dat onzes vaders was, heeft hij al deze heerlijkheid<br />

gemaakt. Jakob zag ook het aangezicht van Laban aan, <strong>en</strong> ziet, het was jeg<strong>en</strong>s hem niet als<br />

gister<strong>en</strong> <strong>en</strong> eergister<strong>en</strong>.”18 {PEP 181.3}<br />

Ware hij niet beducht geweest Ezau te ontmoet<strong>en</strong>, Jakob zou zijn schraapzuchtig<strong>en</strong><br />

bloedverwant al lang verlat<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>. Nu echter zag hij zich door Labans zon<strong>en</strong> bedreigd, die<br />

zijn<strong>en</strong> rijkdom als d<strong>en</strong> hunn<strong>en</strong> beschouwd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hem d<strong>en</strong>zelv<strong>en</strong> met geweld ontvreemd<strong>en</strong><br />

kond<strong>en</strong>. Derhalve verkeerde hij in groote verleg<strong>en</strong>heid, niet wet<strong>en</strong>de welk<strong>en</strong> weg te moet<strong>en</strong><br />

inslaan. Doch zich de g<strong>en</strong>adige belofte van Bethel herinner<strong>en</strong>de, zoo legde hij de zaak voor God<br />

bloot, <strong>en</strong> vroeg Hem om raad. In e<strong>en</strong><strong>en</strong> droom beantwoordde Hij het gebed, zegg<strong>en</strong>de: “Keer<br />

weder tot het land uwer vader<strong>en</strong>, <strong>en</strong> tot uwe maagschap, <strong>en</strong> Ik zal met u zijn.” {PEP 181.4}<br />

Labans afwezigheid verschafte hem de geleg<strong>en</strong>heid om te kunn<strong>en</strong> vertrekk<strong>en</strong>. De kudd<strong>en</strong><br />

werd<strong>en</strong> spoedig verzameld <strong>en</strong> vooruit gezond<strong>en</strong>, bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> nam Jakob zijne vrouw<strong>en</strong>, kinder<strong>en</strong>,<br />

<strong>en</strong> di<strong>en</strong>sbod<strong>en</strong>, deed h<strong>en</strong> over d<strong>en</strong> Eufraat trekk<strong>en</strong>, <strong>en</strong> haastte zich naar Gilead, aan de landpale<br />

van Kanaan geleg<strong>en</strong>. Drie dag<strong>en</strong> later werd hunne vlucht Laban geboodschapt, die h<strong>en</strong> in aller<br />

ijl achtervolgde, <strong>en</strong> h<strong>en</strong> op d<strong>en</strong> zev<strong>en</strong>d<strong>en</strong> dag hunner reize inhaalde. Hij was zeer toornig, <strong>en</strong> had<br />

zich voorg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> om h<strong>en</strong> te do<strong>en</strong> weder keer<strong>en</strong>, hetwelk hij trouw<strong>en</strong>s ook had kunn<strong>en</strong><br />

uitvoer<strong>en</strong>, aangezi<strong>en</strong> zijne b<strong>en</strong>de sterker was. De vluchteling<strong>en</strong> verkeerd<strong>en</strong> inderdaad in groot<br />

gevaar. {PEP 182.1}<br />

Zijn vijandig voornem<strong>en</strong> werd ev<strong>en</strong>wel niet t<strong>en</strong> uitvoer gebracht, omred<strong>en</strong> God Zijn<strong>en</strong><br />

di<strong>en</strong>stknecht in bescherming g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> had. “Het ware in de macht mijner hand aan ulied<strong>en</strong><br />

kwaad te do<strong>en</strong>,” zeide Laban, “maar de God van ulieder vader heeft tot mij gister<strong>en</strong> nacht<br />

gesprok<strong>en</strong>, zegg<strong>en</strong>de: Wacht u van met Jakob te sprek<strong>en</strong> of goed of kwaad.” Hij mocht hem niet<br />

dwing<strong>en</strong> weder te keer<strong>en</strong>, noch hem er door vlei<strong>en</strong>de beweegred<strong>en</strong><strong>en</strong> toe zoek<strong>en</strong> over te hal<strong>en</strong>.<br />

{PEP 182.2}<br />

Laban had Jakob d<strong>en</strong> bruidschat zijner dochters onthoud<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hem overig<strong>en</strong>s bedriegelijk<br />

<strong>en</strong> hard behandeld: doch nu beschuldigde hij hem, veinsaard die hij was, dat hij op e<strong>en</strong>e geheime<br />

117


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

wijze vertrokk<strong>en</strong> was, zoodat hij als vader niet de geleg<strong>en</strong>heid had gehad om e<strong>en</strong> afscheidsmaal<br />

te lat<strong>en</strong> bereid<strong>en</strong>, noch zijne dochters <strong>en</strong> kleinkinder<strong>en</strong> vaarwel te zegg<strong>en</strong>. {PEP 182.3}<br />

Jakob beantwoordde dit met Laban op zijn baatzuchtig <strong>en</strong> schraapzuchtig gedrag te wijz<strong>en</strong>,<br />

<strong>en</strong> beriep zich tev<strong>en</strong>s op hem om te getuig<strong>en</strong> of zijn di<strong>en</strong>st niet getrouw <strong>en</strong> eerlijk geweest was.<br />

“T<strong>en</strong> ware de God van mijn<strong>en</strong> vader, de God van Abraham, <strong>en</strong> de vreeze van Izaak bij mij<br />

geweest was,” zeide Jakob, “zekerlijk gij zoudt mij nu ledig weggezond<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>. God heeft<br />

mijne ell<strong>en</strong>de, <strong>en</strong> d<strong>en</strong> arbeid mijner hand<strong>en</strong> aangezi<strong>en</strong>, <strong>en</strong> heeft u gister<strong>en</strong> nacht bestraft.” {PEP<br />

182.4}<br />

Laban kon deze feit<strong>en</strong> niet ontk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, <strong>en</strong> daarom deed hij d<strong>en</strong> voorslag om e<strong>en</strong> verbond des<br />

vredes op te richt<strong>en</strong>. Jakob nam dit voorstel aan, <strong>en</strong> di<strong>en</strong>overe<strong>en</strong>komstig werd e<strong>en</strong> ste<strong>en</strong>hoop ter<br />

gedacht<strong>en</strong>is van dat verbond opgericht. Dez<strong>en</strong> hoop noemde Laban Mizpa, d. w. z. wachttor<strong>en</strong>,<br />

zegg<strong>en</strong>de: “Dat de Heere opzicht neme tussch<strong>en</strong> mij <strong>en</strong> tussch<strong>en</strong> u, wanneer wij de e<strong>en</strong> van d<strong>en</strong><br />

ander<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> verborg<strong>en</strong> zijn.” {PEP 182.5}<br />

Laban zeide voorts tot Jakob: “Zie, daar is deze zelfde hoop, <strong>en</strong> zie, daar is dit opgericht<br />

teek<strong>en</strong>, hetwelk ik opgeworp<strong>en</strong> heb tussch<strong>en</strong> mij <strong>en</strong> u; deze zelfde hoop zij getuige, <strong>en</strong> dit<br />

opgericht teek<strong>en</strong> zij getuige, dat ik tot u voorbij dez<strong>en</strong> hoop niet kom<strong>en</strong> zal, <strong>en</strong> dat gij tot mij<br />

voorbij dez<strong>en</strong> hoop <strong>en</strong> dit opgericht teek<strong>en</strong> niet kom<strong>en</strong> zult t<strong>en</strong> kwade. De God van Abraham <strong>en</strong><br />

de God van Nahor, de God huns vaders richte tussch<strong>en</strong> ons. En Jakob zwoer bij de vreeze zijns<br />

vaders Izaak.” E<strong>en</strong> feestmaal werd daarna ter bekrachtiging van dat verbond aangericht. De nacht<br />

werd in vri<strong>en</strong>dschappelijke gesprekk<strong>en</strong> doorgebracht; <strong>en</strong> des morg<strong>en</strong>s vroeg trok Laban met de<br />

zijn<strong>en</strong> weder naar zijne plaats. Met deze scheiding verliez<strong>en</strong> wij d<strong>en</strong> draad der geme<strong>en</strong>schap<br />

tussch<strong>en</strong> Abrahams nakroost <strong>en</strong> de inwoners van Mesopotamië. {PEP 183.1}<br />

118


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 18—De Nacht van Worsteling.<br />

ALHOEWEL Jakob Paddan-aran op Gods bevel verlat<strong>en</strong> had, zoo keerde hij toch niet<br />

zonder zelfverwijt over d<strong>en</strong> weg, di<strong>en</strong> hij twintig jar<strong>en</strong> te vor<strong>en</strong> gekom<strong>en</strong> was. Nog steeds kwam<br />

hem de zonde van het bedrog op zijn<strong>en</strong> vader gepleegd te binn<strong>en</strong>. Hij wist, dat zijne langdurige<br />

ballingschap aan die zonde te wijt<strong>en</strong> was, <strong>en</strong> dat alles stond hem nu dag <strong>en</strong> nacht voor d<strong>en</strong> geest,<br />

zoodat het e<strong>en</strong>e nare reis voor hem was van wege de aanklacht<strong>en</strong> zijns gewet<strong>en</strong>s. Eindelijk<br />

bespiedt hij de berg<strong>en</strong> van zijn geboorteland in de verte, <strong>en</strong> nu wordt het hart van d<strong>en</strong> patriarch<br />

diep bewog<strong>en</strong>. Het gansche verled<strong>en</strong> komt hem voor d<strong>en</strong> geest. Maar terwijl hem zijne zond<strong>en</strong><br />

weder te binn<strong>en</strong> kwam<strong>en</strong>, dacht hij intussch<strong>en</strong> ook aan de beloft<strong>en</strong> der Goddelijke hulp <strong>en</strong><br />

leiding, die hem toegezegd war<strong>en</strong>. {PEP 184.1}<br />

Daarbij rees e<strong>en</strong> onheilspell<strong>en</strong>d voorgevoel bij hem op, to<strong>en</strong> bij het einde zijner reis bijna<br />

bereikt had <strong>en</strong> aan Ezau dacht. Vermits Jakob de vlucht gekoz<strong>en</strong> had, zoo had Ezau zich als de<br />

e<strong>en</strong>igste erfg<strong>en</strong>aam van zijns vaders bezitting<strong>en</strong> beschouwd. Nu zou het bericht van Jakobs<br />

terugkomst natuurlijk het vermoed<strong>en</strong> in hem verwekk<strong>en</strong>, dat hij op zijn part van de erf<strong>en</strong>is<br />

aanspraak zou mak<strong>en</strong>. Daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> kon Ezau hem veel kwaad berokk<strong>en</strong><strong>en</strong>, indi<strong>en</strong> hij dat<br />

verkoos te do<strong>en</strong>; ook zou hij hem op e<strong>en</strong>e vijandige wijze kunn<strong>en</strong> aanvall<strong>en</strong>, niet alle<strong>en</strong> om zich<br />

aan hem te wrek<strong>en</strong>, maar om in het onbetwistbaar bezit van d<strong>en</strong> rijkdom te kom<strong>en</strong>, di<strong>en</strong> hij nu<br />

als d<strong>en</strong> zijn<strong>en</strong> beschouwde. {PEP 184.2}<br />

Opnieuw gaf de Heere Jakob e<strong>en</strong> teek<strong>en</strong> Zijner bescherming. To<strong>en</strong> hij van d<strong>en</strong> berg Gilead<br />

zuidwaarts reisde, ontmoette hem e<strong>en</strong> heirleger van de <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> Gods, die hem in de voortocht<br />

<strong>en</strong> in de achterhoede, in het voorttrekk<strong>en</strong>, sch<strong>en</strong><strong>en</strong> te behoed<strong>en</strong>. En nu kwam het gezicht van<br />

Bethel Jakob te binn<strong>en</strong>; dit gaf verlichting aan zijn bezwaard gemoed, nu hij het bewijs had, dat<br />

de gezant<strong>en</strong> Gods, die hem op zijne vlucht van Kanaan beschermd hadd<strong>en</strong>, hem nu op zijne<br />

terugkomst ook zoud<strong>en</strong> beveilig<strong>en</strong>. Hij zeide dan: “Dit is e<strong>en</strong> heirleger Gods; <strong>en</strong> hij noemde d<strong>en</strong><br />

naam derzelver plaats Mahanaïm,” — twee legers.1 {PEP 184.3}<br />

Ev<strong>en</strong>wel gevoelde Jakob zich geroep<strong>en</strong> om maatregel<strong>en</strong> ter zijner beveiliging aan te<br />

w<strong>en</strong>d<strong>en</strong>. Te di<strong>en</strong> einde zond hij twee bod<strong>en</strong> met e<strong>en</strong>e vri<strong>en</strong>dschapsgroete tot zijn<strong>en</strong> broeder. Hij<br />

legde hun de woord<strong>en</strong> in d<strong>en</strong> mond, waarmede zij Ezau moest<strong>en</strong> aansprek<strong>en</strong>. Reeds vóór de<br />

geboorte was het aangezegd, dat de oudere d<strong>en</strong> jongere di<strong>en</strong><strong>en</strong> zou, <strong>en</strong> opdat die herinnering<br />

ge<strong>en</strong>e verbittering bij hem verwekk<strong>en</strong> mocht, zoo zond Jakob zijne bod<strong>en</strong> tot “mijn<strong>en</strong> heer<br />

Ezau.” Daarbij war<strong>en</strong> zij gelast hunn<strong>en</strong> meester “uw knecht Jakob” te noem<strong>en</strong>; alsmede zocht<br />

hij hem de vrees voor zijne terugkomst te ontnem<strong>en</strong> door bek<strong>en</strong>d te mak<strong>en</strong>, dat hij ge<strong>en</strong> arme<br />

landlooper was, die zeer goed gebruik van zijns vaders aandeel wist te mak<strong>en</strong>, maar hij liet<br />

uitdrukkelijk boodschapp<strong>en</strong>: “Ik heb oss<strong>en</strong>, <strong>en</strong> ezel<strong>en</strong>, <strong>en</strong> schap<strong>en</strong>, <strong>en</strong> knecht<strong>en</strong>, <strong>en</strong> maagd<strong>en</strong>; <strong>en</strong><br />

ik heb gezond<strong>en</strong> om mijn<strong>en</strong> heer aan te zegg<strong>en</strong>, opdat ik g<strong>en</strong>ade vinde in uwe oog<strong>en</strong>.” {PEP<br />

185.1}<br />

De bod<strong>en</strong> keerd<strong>en</strong> zonder antwoord van Ezau terug, <strong>en</strong> deeld<strong>en</strong> hunn<strong>en</strong> heer mede, dat zijn<br />

broeder met e<strong>en</strong>e strijdmacht van vier honderd man op hem aanrukte. Het sche<strong>en</strong> werkelijk alsof<br />

119


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

hij zich zou wrek<strong>en</strong>. Schrik heerschte in de legerplaats. Ook vreesde Jakob zeer, “<strong>en</strong> hem was<br />

bange.” Terug trekk<strong>en</strong> kon hij niet; vooruittrekk<strong>en</strong> durfde hij niet. Zijn gezelschap was<br />

ongewap<strong>en</strong>d <strong>en</strong> kon zich derhalve niet verdedig<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> e<strong>en</strong> vijandelijk<strong>en</strong> aanval. Daarom<br />

verdeelde hij het volk <strong>en</strong> het vee in twee heir<strong>en</strong>, opdat het e<strong>en</strong>e zich door de vlucht mocht kunn<strong>en</strong><br />

redd<strong>en</strong>, indi<strong>en</strong> het andere aangevall<strong>en</strong> werd. Voorts zond hij kostbare gesch<strong>en</strong>k<strong>en</strong> van het vee<br />

zijner kudde aan Ezau. Hij deed alles, wat in zijn vermog<strong>en</strong> was, om de aan zijn<strong>en</strong> broeder<br />

gedane beleediging te verzo<strong>en</strong><strong>en</strong>, <strong>en</strong> alzoo het dreig<strong>en</strong>de gevaar at te w<strong>en</strong>d<strong>en</strong>. Daarna vernederde<br />

hij zich <strong>en</strong> bad om Gods bescherming, zegg<strong>en</strong>de: “O God mijns vaders Abrahams, <strong>en</strong> God mijns<br />

vaders Izaaks, O Heere, die tot mij gezegd hebt: Keer weder tot uw land, <strong>en</strong> tot uwe maagschap,<br />

<strong>en</strong> Ik zal wel bij u do<strong>en</strong>. Ik b<strong>en</strong> geringer dan al deze weldad<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dan al deze trouw, die Gij aan<br />

uw<strong>en</strong> knecht gedaan hebt: want ik b<strong>en</strong> met mijn<strong>en</strong> staf over deze Jordaan gegaan, <strong>en</strong> nu b<strong>en</strong> ik<br />

tot twee heir<strong>en</strong> geword<strong>en</strong>.’ Ruk mij toch uit mijns broeders hand, uit Ezau’s hand: want ik vreeze<br />

hem, dat hij niet misschi<strong>en</strong> kome, <strong>en</strong> mij sla, de moeder met de zon<strong>en</strong>.” {PEP 185.2}<br />

Zij war<strong>en</strong> nu tot aan de rivier Jabbok gekom<strong>en</strong>, <strong>en</strong> to<strong>en</strong> het avond geword<strong>en</strong> was, zond hij<br />

de zijn<strong>en</strong> over het veer dier rivier, doch bleef alle<strong>en</strong> aan g<strong>en</strong>e zijde. Hij had zich voorg<strong>en</strong>om<strong>en</strong><br />

om di<strong>en</strong> nacht door te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> met bidd<strong>en</strong>, daarom verkoos bij alle<strong>en</strong> met God te zijn. God kon<br />

het hart van Ezau week mak<strong>en</strong>. Op Hem alle<strong>en</strong> vertrouwde de patriarch. {PEP 186.1}<br />

Het was e<strong>en</strong>e e<strong>en</strong>zame, bergachtige streek, het oord van wilde dier<strong>en</strong>, <strong>en</strong> het terrein der<br />

zwerv<strong>en</strong>de bandiet<strong>en</strong>. E<strong>en</strong>zaam <strong>en</strong> onbeschermd boog Jakob zich met e<strong>en</strong> bedrukt gemoed ter<br />

aarde. Het was middernacht. Alles, wat voor hem waarde had, was op e<strong>en</strong><strong>en</strong> afstand, <strong>en</strong> aan<br />

allerlei gevar<strong>en</strong>, ja zelfs aan d<strong>en</strong> dood blootgesteld, Doch het bitterste van alles was de<br />

beschuldiging, dat de onschuldig<strong>en</strong> nu om zijner zonde wil aan deze gevar<strong>en</strong> blootgesteld<br />

stond<strong>en</strong>. Met ernstige smeeking<strong>en</strong> <strong>en</strong> tran<strong>en</strong> bad hij tot God. E<strong>en</strong>sklaps werd hij door e<strong>en</strong>e sterke<br />

hand aangepakt. Hij dacht, dat e<strong>en</strong> vijand hem naar het lev<strong>en</strong> stond, <strong>en</strong> poogde zich van des<br />

aanvallers greep los te rukk<strong>en</strong>. Ge<strong>en</strong> woord werd er gesprok<strong>en</strong>, maar Jakob verweerde zich met<br />

alle kracht, zonder het minste toe te gev<strong>en</strong>. Terwijl hij om het behoud van zijn lev<strong>en</strong> worstelde,<br />

drukte zijne schuld zwaar op zijn gemoed; zijne zond<strong>en</strong> rez<strong>en</strong> gelijk e<strong>en</strong> berg tussch<strong>en</strong> hem <strong>en</strong><br />

God. Doch in dat hachlijk oog<strong>en</strong>blik kwam<strong>en</strong> Gods beloft<strong>en</strong> hem te binn<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hij stortte zijn<br />

gansche hart voor Hem uit in e<strong>en</strong> smeekgebed. Intussch<strong>en</strong> duurde de worsteling totdat de<br />

dageraad opging, <strong>en</strong> to<strong>en</strong> roerde de vreemdeling het gewricht van Jakobs heup aan, zoodat het<br />

ver-wrong<strong>en</strong> werd. To<strong>en</strong> begreep Jakob eerst met wi<strong>en</strong> hij te do<strong>en</strong> had. Hij wist nu, dat hij met<br />

e<strong>en</strong><strong>en</strong> hemelsch<strong>en</strong> gezant geworsteld had, <strong>en</strong> daarom had hij hem met zijne bijna bov<strong>en</strong>m<strong>en</strong>schelijke<br />

kracht niet kunn<strong>en</strong> overweldig<strong>en</strong>. Het was Christus, “de Engel des verhonds,” die<br />

aan Jakob versche<strong>en</strong>.2 De patriarch was nu kreupel, <strong>en</strong> leed e<strong>en</strong>e hevige pijn, maar liet ev<strong>en</strong>wel<br />

niet los. Als e<strong>en</strong> boeteling <strong>en</strong> verslag<strong>en</strong> kleefde hij d<strong>en</strong> Engel aan; “hij we<strong>en</strong>de <strong>en</strong> smeekte Hem”<br />

om e<strong>en</strong><strong>en</strong> zeg<strong>en</strong>.3 Hij moest verzekering van vergiff<strong>en</strong>is van zonde hebb<strong>en</strong>. De lichamelijke pijn<br />

kon zijne aandacht niet van dat voornem<strong>en</strong> afbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Tot het laatste toe werd zijn voornem<strong>en</strong><br />

gesterkt <strong>en</strong> zijn geloof ernstiger <strong>en</strong> meer volhard<strong>en</strong>d. De Engel poogde zich te bevrijd<strong>en</strong>: Hij<br />

zeide: “Laat mij gaan, want de dageraad is opgegaan.” Maar Jakob antwoordde hem: “Ik zal U<br />

niet lat<strong>en</strong> gaan, t<strong>en</strong>zij dat Gij mij zeg<strong>en</strong>t.” Indi<strong>en</strong> dat snoeverij <strong>en</strong> vermetelheid ware geweest,<br />

120


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Jakob zou oog<strong>en</strong>blikkelijk verdelgd zijn geword<strong>en</strong>; maar hij sprak het uit met de verzekerdheid<br />

van iemand, die zijne onwaardigheid belijdt, doch desnietteg<strong>en</strong>staande de getrouwheid van d<strong>en</strong><br />

verbonds-God niet wantrouwt. {PEP 186.2}<br />

In zijne kracht gedroeg Jakob zich vorstelijk met God, <strong>en</strong> overmocht. Door vernedering,<br />

bekeering, <strong>en</strong> zich zelv<strong>en</strong> over te gev<strong>en</strong> overmocht deze zondige, dwal<strong>en</strong>de sterveling de<br />

Majesteit des hemels. Al bev<strong>en</strong>de klemde hij zich aan de beloft<strong>en</strong> Gods; daarom kon de<br />

oneindige Liefde Zijn oor niet van des zondaars smeekbede afw<strong>en</strong>d<strong>en</strong>. {PEP 189.1}<br />

Nu werd hem duidelijk de verkeerdheid onder het oog gebracht, die hem er toe bewog<strong>en</strong><br />

had om de eerstgeboorte door bedrog in bezit te krijg<strong>en</strong>. Hij had Gods beloft<strong>en</strong> niet<br />

gewantrouwd, maar zelf tot stand zoek<strong>en</strong> te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, wat God te Zijner tijd <strong>en</strong> op Zijne wijze<br />

do<strong>en</strong> zou. En t<strong>en</strong> bewijze, dat hij vergiff<strong>en</strong>is ontvang<strong>en</strong> had, werd zijn naam, die hem steeds aan<br />

zijne zonde had herinnerd, veranderd ter gedacht<strong>en</strong>is aan zijne overwinning. “Uw naam,” zeide<br />

de Engel, “zal voortaan niet Jakob [hielhouder, lag<strong>en</strong>legger] heet<strong>en</strong>, maar Israel [strijder Gods];<br />

want gij hebt u vorstelijk gedrag<strong>en</strong> met God <strong>en</strong> met de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hebt overmocht.”4 {PEP<br />

189.2}<br />

Jakob ontving d<strong>en</strong> zeg<strong>en</strong>, di<strong>en</strong> hij zoo zeer begeerd had. Zijne zond<strong>en</strong> van bedrog war<strong>en</strong><br />

vergev<strong>en</strong>. De crisis zijns lev<strong>en</strong>s was voorbij. Twijfel, ontstelt<strong>en</strong>is, <strong>en</strong> angst hadd<strong>en</strong> hem het lev<strong>en</strong><br />

verbitterd, maar nu was alles veranderd; zoet was het gevoel van met God verzo<strong>en</strong>d te zijn. Jakob<br />

vreesde nu niet langer zijn<strong>en</strong> broeder te ontmoet<strong>en</strong>. De God, die hem zijne zond<strong>en</strong> vergev<strong>en</strong> had,<br />

kon Ezau’s hart ook neig<strong>en</strong> om zijne vernedering <strong>en</strong> berouw aan te nem<strong>en</strong>. {PEP 189.3}<br />

Eindelijk war<strong>en</strong> de twee b<strong>en</strong>d<strong>en</strong> elkander nabij gekom<strong>en</strong>: de overste der woestijn aan de<br />

spits zijner oorlogsmann<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Jakob in de voorhoede zijner vrouw<strong>en</strong> <strong>en</strong> kinder<strong>en</strong>, mitsgaders<br />

zijne herders <strong>en</strong> di<strong>en</strong>stmaagd<strong>en</strong>, die door groote kudd<strong>en</strong> van vee gevolgd werd<strong>en</strong>. Leun<strong>en</strong>de op<br />

zijn<strong>en</strong> staf, ging de patriarch vooruit de b<strong>en</strong>de der krijgslied<strong>en</strong> tegemoet. Hij was bleek <strong>en</strong><br />

verminkt t<strong>en</strong> gevolge van zijn jongst<strong>en</strong> strijd, di<strong>en</strong>t<strong>en</strong>gevolge kon hij maar langzaam <strong>en</strong> zeer<br />

pijnlijk gaan; op zijn gelaat stond echter vrede <strong>en</strong> blijdschap te lez<strong>en</strong>. {PEP 189.4}<br />

Zoodra Ezau d<strong>en</strong> kreupel<strong>en</strong> lijder zag, liep hij “hem te gemoet, <strong>en</strong> nam hem in d<strong>en</strong> arm, <strong>en</strong><br />

viel hem om d<strong>en</strong> hals, <strong>en</strong> kuste hem; <strong>en</strong> zij we<strong>en</strong>d<strong>en</strong>.”5 Dat tooneel versmolt de hartvochtige<br />

hart<strong>en</strong> van Ezau’s krijgsknecht<strong>en</strong>; zij kond<strong>en</strong> zich ook ge<strong>en</strong> rek<strong>en</strong>schap gev<strong>en</strong>, hoe hun overste<br />

zoo e<strong>en</strong>sklaps was veranderd geword<strong>en</strong>. Alhoewel zij zag<strong>en</strong> dat de patriach zwak was, kwam<br />

het volstrekt niet bij h<strong>en</strong> op, dat deze zwakheid hem juist sterk gemaakt had. {PEP 189.5}<br />

Gedur<strong>en</strong>de di<strong>en</strong> angstvoll<strong>en</strong> nacht, aan d<strong>en</strong> oever der Jabbok, to<strong>en</strong> het verderf hem dreigde<br />

te verzwelg<strong>en</strong>, leerde Jakob inzi<strong>en</strong> hoe dwaas het is zijn vertrouw<strong>en</strong> in des m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> kracht te<br />

stell<strong>en</strong>. Hij leerde, dat zijne e<strong>en</strong>igste hulp van Hem kom<strong>en</strong> moest, teg<strong>en</strong> wi<strong>en</strong> hij gezondigd had.<br />

Hulpeloos <strong>en</strong> zonder op iets aanspraak te mak<strong>en</strong> pleitte hij <strong>en</strong>kel op Gods belofte, dat hij d<strong>en</strong><br />

boetvaardig<strong>en</strong> zondaar g<strong>en</strong>ade zou betoon<strong>en</strong>. Die belofte was de grond van zijn vertrouw<strong>en</strong>, dat<br />

God hem vergiff<strong>en</strong>is sch<strong>en</strong>k<strong>en</strong> <strong>en</strong> aannem<strong>en</strong> zou. Eerder zoud<strong>en</strong> hemel <strong>en</strong> aarde voorbijgaan,<br />

dan dat woord feil<strong>en</strong>; dit schraagde hem gedur<strong>en</strong>de di<strong>en</strong> hevig<strong>en</strong> strijd. {PEP 190.1}<br />

121


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Jacobs ervaring gedur<strong>en</strong>de di<strong>en</strong> nacht van angst <strong>en</strong> worsteling is e<strong>en</strong> voorbeeld van de<br />

beproeving, die het volk Gods onmiddelijk vóór Christus, toekomst zal moet<strong>en</strong> doormak<strong>en</strong>. In<br />

e<strong>en</strong> gezicht zag Jeremia wat op dez<strong>en</strong> tijd betrekking heeft, <strong>en</strong> hij beschrijft het aldus: “Wij<br />

hoor<strong>en</strong> e<strong>en</strong>e stem der verschrikking; er is vrees <strong>en</strong> ge<strong>en</strong> vrede. . . . Waarom zie ik . . . alle<br />

aangezicht<strong>en</strong> veranderd in bleekheid? O wee! want die dag is zoo groot, dat zijns gelijke niet<br />

geweest is; <strong>en</strong> het is e<strong>en</strong> tijd van b<strong>en</strong>auwdheid voor Jakob; nog zal hij daaruit verlost word<strong>en</strong>.”6<br />

{PEP 190.2}<br />

Die tijd der b<strong>en</strong>auwdheid zal e<strong>en</strong> aan vang nem<strong>en</strong>, zoodra Christus ophoudt middelaar voor<br />

het m<strong>en</strong>schdom te zijn. Alsdan is ieders lot beslist, <strong>en</strong> baat het bloed der verzo<strong>en</strong>ing niet meer.<br />

Zoodra Jezus Zijn middelaarschap ter neder legt, geschiedt de plechtige aankondiging: “Die<br />

onrecht doet, dat hij nog onrecht doe: <strong>en</strong> die vuil is, dat hij nog vuil worde; <strong>en</strong> die rechtvaardig<br />

is, dat hij nog gerechtvaardigd worde; <strong>en</strong> die heilig is, dat hij nog geheiligd worde.”7 Dan wordt<br />

de weerhoud<strong>en</strong>de invloed van Gods Geest der wereld ontnom<strong>en</strong>. En gelijkerwijs de vijandige<br />

broeder Jakob het lev<strong>en</strong> dreigde te ontnem<strong>en</strong>, alzoo zull<strong>en</strong> de goddelooz<strong>en</strong> Gods volk dan ook<br />

naar het lev<strong>en</strong> staan. En gelijkerwijs de patriarch d<strong>en</strong> geheel<strong>en</strong> nacht lang worstelde om uit<br />

Ezau’s hand gered te word<strong>en</strong>, alzoo zull<strong>en</strong> de rechtvaardig<strong>en</strong> alsdan dag <strong>en</strong> nacht tot God roep<strong>en</strong><br />

ter bevrijding van de hun omring<strong>en</strong>de vijand<strong>en</strong>. {PEP 190.3}<br />

Satan had Jakob bij de heilige <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> aangeklaagd, <strong>en</strong> beweerde het recht te hebb<strong>en</strong> om<br />

hem ter oorzaak van zijne zonde om ‘t lev<strong>en</strong> te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>; Ezau had hij alreede teg<strong>en</strong> hem<br />

opgehitst; <strong>en</strong> gedur<strong>en</strong>de di<strong>en</strong> lang<strong>en</strong> nacht van worsteling poogde Satan hem het gewicht zijner<br />

schuld te do<strong>en</strong> gevoel<strong>en</strong>, opdat hij belemmerd mocht word<strong>en</strong> in zijne vrijmoedige to<strong>en</strong>adering<br />

tot God. To<strong>en</strong> Jakob d<strong>en</strong> Engel angstvol aangreep, <strong>en</strong> hem met bittere tran<strong>en</strong> smeekte, beproefde<br />

de hemelsche gezant zijn geloof ook door hem op zijne zonde te wijz<strong>en</strong>. Jakob liet zich echter<br />

niet afslaan. Hij had bij ervaring geleerd, dat God g<strong>en</strong>adig is, <strong>en</strong> nu verliet hij zich op di<strong>en</strong>s<br />

g<strong>en</strong>ade. Hij verwees Hem naar zijne boetvaardigheid over de zonde, <strong>en</strong> smeekte om uitredding.<br />

Met het oog op zijn afgelegde lev<strong>en</strong>sbaan kon hij niets anders dan wanhop<strong>en</strong>; maar hij klemde<br />

zich aan d<strong>en</strong> Engel, <strong>en</strong> smeekte met e<strong>en</strong> hartverscheur<strong>en</strong>d gewe<strong>en</strong>, totdat zijne bede verhoord<br />

werd. {PEP 190.4}<br />

E<strong>en</strong> zelfde ervaring zal Gods volk doormak<strong>en</strong> in hunn<strong>en</strong> laatst<strong>en</strong> worstelstrijd teg<strong>en</strong> de<br />

booze macht<strong>en</strong>. God zal hun geloof op de proef stell<strong>en</strong>, t<strong>en</strong> einde te zi<strong>en</strong> of zij volhard<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

Zijne macht ter hunner redding ook in twijfel trekk<strong>en</strong> zull<strong>en</strong>. Alsdan zal Satan h<strong>en</strong> tracht<strong>en</strong> diets<br />

te mak<strong>en</strong>, dat zij hopeloos verlor<strong>en</strong> zijn; dat er ge<strong>en</strong>e vergiff<strong>en</strong>is voor hunne zond<strong>en</strong> te verkrijg<strong>en</strong><br />

is. Ook zull<strong>en</strong> hunne tekortkoming<strong>en</strong> zwaar op h<strong>en</strong> drukk<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de hoop zal hun ontzink<strong>en</strong>, als<br />

zij op het verled<strong>en</strong> terugzi<strong>en</strong>. Doch gedachtig aan de grootheid van Gods g<strong>en</strong>ade <strong>en</strong> de<br />

oprechtheid hunner bekeering, zull<strong>en</strong> zij pleit<strong>en</strong> op de beloft<strong>en</strong>, die Christus d<strong>en</strong> hulpelooz<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

boetvaardig<strong>en</strong> zondaar toegezegd heeft. Ev<strong>en</strong>min zal hun geloof ophoud<strong>en</strong>, al word<strong>en</strong> de<br />

gebed<strong>en</strong> niet aanstonds beantwoord. Zij zull<strong>en</strong> Gods sterkte aangrijp<strong>en</strong>, gelijkerwijs Jakob<br />

gedaan heeft met d<strong>en</strong> Engel, <strong>en</strong> hunner hart<strong>en</strong> taal zal zijn: “Ik zal U niet lat<strong>en</strong> gaan, t<strong>en</strong>zij dat<br />

Gij mij zeg<strong>en</strong>t.” {PEP 191.1}<br />

122


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Indi<strong>en</strong> Jakob zich niet reeds van de zondige ontvreemding der eerstgeboorte bekeerd had,<br />

God zou zijn gebed nu niet verhoord noch zijn lev<strong>en</strong> gespaard hebb<strong>en</strong>. Insgelijks zoud<strong>en</strong> Gods<br />

volk door angst <strong>en</strong> vrees overweldigd word<strong>en</strong>, indi<strong>en</strong> zij zich niet van alle zond<strong>en</strong> bekeerd<br />

hadd<strong>en</strong>; de wanhoop zou hun geloof overmeester<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zij zoud<strong>en</strong> niet langer God vertrouwelijk<br />

om uitredding kunn<strong>en</strong> vrag<strong>en</strong>. Doch nietteg<strong>en</strong>staande zij hunne onwaardigheid recht beseff<strong>en</strong>,<br />

zoo zull<strong>en</strong> zij intussch<strong>en</strong> ge<strong>en</strong>e onbeled<strong>en</strong>e zond<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> te betreur<strong>en</strong>. Hunne zond<strong>en</strong> zijn<br />

uitgewischt door het verzo<strong>en</strong><strong>en</strong>d bloed van Christus, <strong>en</strong> zij zull<strong>en</strong> ze niet weder in gedacht<strong>en</strong>is<br />

kunn<strong>en</strong> br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. {PEP 191.2}<br />

Satan bedriegt m<strong>en</strong>ige<strong>en</strong> door hem wijs te mak<strong>en</strong>, dat God de kleinighed<strong>en</strong> wel door de<br />

vingers zal zi<strong>en</strong>; maar in zijne handeling met Jakob toont God, dat Hij ze noeh dult, noch<br />

goedkeurtAll<strong>en</strong>, die hunne zond<strong>en</strong> pog<strong>en</strong> te verberg<strong>en</strong> of te verontschuldig<strong>en</strong>, <strong>en</strong> ze onvergev<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> onuitgewischt op de ged<strong>en</strong>kboek<strong>en</strong> des hemels lat<strong>en</strong> staan, zull<strong>en</strong> door d<strong>en</strong> Satan overweldigd<br />

word<strong>en</strong>. Hoe vromer zij zich in hunne belijd<strong>en</strong>is voordo<strong>en</strong> <strong>en</strong> eerbiedwaardiger hunne betrekking<br />

zij, naar die verhouding is hun gedrag Gode ergerlijk, <strong>en</strong> ook de zegepraal van d<strong>en</strong> groot<strong>en</strong> vijand<br />

zeker. {PEP 191.3}<br />

Van d<strong>en</strong> ander<strong>en</strong> kant verstrekt Jakobs geschied<strong>en</strong>is ons tot verzekering, dat God h<strong>en</strong> niet<br />

zal verstoot<strong>en</strong>, die zich tot het bedrijv<strong>en</strong> van zonde hebb<strong>en</strong> lat<strong>en</strong> vervoer<strong>en</strong>, doch met waar<br />

berouw tot Hem wederkeer<strong>en</strong>. Wat Jakob niet in eig<strong>en</strong> kracht<strong>en</strong> had kunn<strong>en</strong> do<strong>en</strong>, dat deed hij<br />

eindelijk door zich aan God over te gev<strong>en</strong> <strong>en</strong> op het geloof te berust<strong>en</strong>. De Goddelijke kracht <strong>en</strong><br />

g<strong>en</strong>ade alle<strong>en</strong> kond<strong>en</strong> hem de verlangde zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> mededeel<strong>en</strong>. Insgelijks zal het ook nog in<br />

het laatste der dag<strong>en</strong> zijn. M<strong>en</strong> zal uitsluit<strong>en</strong>d op de verdi<strong>en</strong>stelijkheid der verzo<strong>en</strong>ing moet<strong>en</strong><br />

pleit<strong>en</strong> t<strong>en</strong> tijde, wanneer het gevaar dreigt <strong>en</strong> de angst de ziel overstelpt. Wij kunn<strong>en</strong> niets voor<br />

ons zelv<strong>en</strong> do<strong>en</strong>. In onze hulpelooze onwaardigheid moet<strong>en</strong> wij ons verlat<strong>en</strong> op de verdi<strong>en</strong>st<strong>en</strong><br />

van d<strong>en</strong> Zaligmaker, die gekruist <strong>en</strong> verrez<strong>en</strong> is. Wie dit doet, zal nooit omkom<strong>en</strong>. Onze lange,<br />

zwarte lijst van tekortkoming<strong>en</strong> zijn d<strong>en</strong> Alwet<strong>en</strong>de wel bek<strong>en</strong>d. De aanteek<strong>en</strong>ing is nauwkeurig;<br />

niet één onzer misdad<strong>en</strong> is verget<strong>en</strong>. En Hij, die de verzuchting<strong>en</strong> zijner di<strong>en</strong>stknecht<strong>en</strong> oudtijds<br />

verhoorde, zal het geloovig gebed verhoor<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de overtreding<strong>en</strong> uitdelg<strong>en</strong>. Hij heeft het<br />

beloofd, <strong>en</strong> zal Zijn woord gestand do<strong>en</strong>. {PEP 192.1}<br />

Jakob overmocht, omdat hij met beslistheid aanhield. Zijne ervaring di<strong>en</strong>t t<strong>en</strong> bewijs hoe<br />

veel volhard<strong>en</strong>d bidd<strong>en</strong> vermag. En nu is het de tijd, wanneer wij het onophoud<strong>en</strong>d bidd<strong>en</strong> des<br />

geloofs moet<strong>en</strong> leer<strong>en</strong>. De geme<strong>en</strong>te des Heer<strong>en</strong> <strong>en</strong> elk Christ<strong>en</strong> afzonderlijk behal<strong>en</strong> hunne<br />

grootste zege niet door middel van tal<strong>en</strong>t<strong>en</strong>, of opvoeding, of rijkdom, noch door de gunst der<br />

m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong>. Zij behal<strong>en</strong> hunne overwinning<strong>en</strong> in de binn<strong>en</strong>kamer<strong>en</strong> voor Gods aangezicht, als zij<br />

d<strong>en</strong> almachtig<strong>en</strong> arm met e<strong>en</strong> ernstig <strong>en</strong> angstvallig geloof aangrijp<strong>en</strong>. “Zal God dan ge<strong>en</strong> recht<br />

do<strong>en</strong> Zijn<strong>en</strong> uitverkor<strong>en</strong><strong>en</strong>, die dag <strong>en</strong> nacht tot hem roep<strong>en</strong>, hoewel hij lankmoedig is over h<strong>en</strong>?<br />

Ik zeg u, dat Hij hun haastelijk recht do<strong>en</strong> zal.”8 {PEP 192.2}<br />

123


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

124


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 19—De Terugkomst in Kanaan.<br />

OVER de Jordaan getrokk<strong>en</strong> kwam Jakob “behoud<strong>en</strong> tot de stad Sichem, welke is in het<br />

land Kanaan.”1 Des patriarchs bede, dat God hem weder in vrede in het land zijner vader<strong>en</strong><br />

br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> mocht, was dus verhoord. E<strong>en</strong> tijdlang woonde hij in de vallei van Sichem. Hier had<br />

Abraham ruim honderd jaar te vor<strong>en</strong> gewoond, <strong>en</strong> zijn eerste altaar in het beloofde land<br />

opgericht. En hier kocht Jakob “e<strong>en</strong> deel des velds, waarop hij zijne t<strong>en</strong>t gespann<strong>en</strong> had, van de<br />

hand der zon<strong>en</strong> van Hemor, d<strong>en</strong> vader van Sichem, voor honderd stukk<strong>en</strong> gelds. En hij richtte<br />

aldaar e<strong>en</strong> altaar op, <strong>en</strong> noemde het: “De God Israels is God.” Naar Abrahams voorbeeld richtte<br />

Jakob ook e<strong>en</strong> altaar d<strong>en</strong> Heere naast zijne t<strong>en</strong>t op, <strong>en</strong> liet zijn gezin sam<strong>en</strong>roep<strong>en</strong>, opdat zij bij<br />

het morg<strong>en</strong><strong>en</strong> het avondoffer teg<strong>en</strong>woordig mocht<strong>en</strong> zijn. Hier groef hij d<strong>en</strong> put ook,, waar<br />

Jakobs Zoon, de Zaligmaker, zich zev<strong>en</strong>ti<strong>en</strong> eeuw<strong>en</strong> later,, nederzette, gedur<strong>en</strong>de de middaghitte<br />

uitrustte, <strong>en</strong> zijn<strong>en</strong> nieuwsgierige toehoorders verhaalde van “e<strong>en</strong>e fontein van water, spring<strong>en</strong>de<br />

tot in het eeuwige lev<strong>en</strong>.”2 {PEP 193.1}<br />

Jakobs verblijf te Sichem eindigde in e<strong>en</strong> gewelddadig<strong>en</strong> moord. De e<strong>en</strong>igste dochter van<br />

het huisgezin was onteerd geword<strong>en</strong>, <strong>en</strong> twee broeders maakt<strong>en</strong> zich aan e<strong>en</strong> moordbedrijf<br />

schuldig, doordi<strong>en</strong> zij e<strong>en</strong>e geheele stad, tot wreking aan de ontwettige daad van e<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

onbezonn<strong>en</strong> jongeling, uitmoordd<strong>en</strong>. De oorzaak, die tot deze verschrikkelijke daad aanleiding<br />

had gegev<strong>en</strong>, was dat Jakobs dochter was uitgegaan “om de dochter<strong>en</strong> van dat land te bezi<strong>en</strong>,”<br />

<strong>en</strong> op deze wijze geme<strong>en</strong>schap met de goddelooz<strong>en</strong> aanknoopte. Wie zijn pleizier bij de<br />

ongeloovig<strong>en</strong> zoekt, plaatst zich op Satans grondgebied, <strong>en</strong> stelt zich aan zijne verleiding<strong>en</strong><br />

bloot. {PEP 193.2}<br />

De verraderlijke wreedheid van Simeon <strong>en</strong> Levi werd niet zonder aanleiding gepleegd;<br />

ev<strong>en</strong>wel beging<strong>en</strong> zij e<strong>en</strong>e groote zonde door de Sichemiet<strong>en</strong> op zoodanige wijze te behandel<strong>en</strong>.<br />

Zij hadd<strong>en</strong> hun voornem<strong>en</strong> voor hunn<strong>en</strong> vader geheim gehoud<strong>en</strong>, <strong>en</strong> to<strong>en</strong> Jakob de tijding hunner<br />

wraakneming ontving, ontstelde hij zeer. Van harte bedroefd over het-bedrog <strong>en</strong> het geweld door<br />

zijne zon<strong>en</strong> gepleegd, zeide hij: “Gij hebt mij beroerd, mits mij stink<strong>en</strong>de te mak<strong>en</strong> onder de<br />

inwoners dezes lands; . . . <strong>en</strong> ik b<strong>en</strong> weinig volks in getal, zoo zij zich teg<strong>en</strong> mij verzamel<strong>en</strong>, zoo<br />

zull<strong>en</strong> zij mij slaan, <strong>en</strong> ik zal verdelgd word<strong>en</strong>, ik <strong>en</strong> mijn huis.” Met hoe veel droefheid <strong>en</strong><br />

afgrijzing hij deze slachting beschouwde, blijkt uit de woord<strong>en</strong>, die hij vijftig jar<strong>en</strong> later, op zijn<br />

sterfbed ligg<strong>en</strong>de, uitte, to<strong>en</strong> hij hierop zinspel<strong>en</strong>de zeide: “Simeon <strong>en</strong> Levi zijn gebroeders;<br />

mijne eer worde niet vere<strong>en</strong>igd met hunne vergadering . . vervloekt zij hun toorn, want hij is<br />

heftig; <strong>en</strong> hunne verbolg<strong>en</strong>heid, want zij is hard.”3 {PEP 193.3}<br />

Jakob gevoelde, dat er e<strong>en</strong>e red<strong>en</strong> voor diepe vernedering bestond. Wreedheid <strong>en</strong> bedrog<br />

hadd<strong>en</strong> zich in het karakter zijner zon<strong>en</strong> geop<strong>en</strong>baard. Er war<strong>en</strong> valsche god<strong>en</strong> in de vergadering;<br />

de afgod<strong>en</strong>di<strong>en</strong>st had tot e<strong>en</strong>e zekere hoogte ingang in zijne familie gevond<strong>en</strong>. Indi<strong>en</strong> de Heere<br />

met h<strong>en</strong> naar verdi<strong>en</strong>st<strong>en</strong> handelde, zou Hij h<strong>en</strong> dan niet aan de wraak der omligg<strong>en</strong>de volk<strong>en</strong><br />

overgev<strong>en</strong>? {PEP 194.1}<br />

125


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Terwijl Jakob zich aldus bezwaard gevoelde, werd hij door d<strong>en</strong> Heere gelast zuidwaarts<br />

naar Bethel te reiz<strong>en</strong>. Deze herinnering bracht Jakob niet alle<strong>en</strong> het gezicht der <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> <strong>en</strong> Gods<br />

beloft<strong>en</strong> van g<strong>en</strong>ade te binn<strong>en</strong>, maar ook dat de Heere hem daar beloofd had zijn God te zull<strong>en</strong><br />

zijn. Met het oog daarop besloot hij de afgod<strong>en</strong>di<strong>en</strong>st uit zijn gezin uit te roei<strong>en</strong>, alvor<strong>en</strong>s hij<br />

derwaarts optrok. Di<strong>en</strong>svolg<strong>en</strong>s vaardigde hij het volg<strong>en</strong>de bevel uit aan all<strong>en</strong>, die in zijne<br />

vergadering war<strong>en</strong>: “Doet weg de vreemde god<strong>en</strong>, die in het midd<strong>en</strong> van u zijn, <strong>en</strong> reinigt u, <strong>en</strong><br />

verandert uwe kleeder<strong>en</strong>. En laat ons opmak<strong>en</strong>, <strong>en</strong> optrekk<strong>en</strong> naar Beth-El; <strong>en</strong> ik zal daar e<strong>en</strong><br />

altaar mak<strong>en</strong> di<strong>en</strong> God, die mij antwoordt t<strong>en</strong> dage mijner b<strong>en</strong>auwdheid, <strong>en</strong> met mij geweest is<br />

op d<strong>en</strong> weg, di<strong>en</strong> ik gewandeld heb.”4 {PEP 194.2}<br />

Onder hevige gemoedsaando<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> verhaalde Jakob wat hem te Beth-El wedervar<strong>en</strong> was,<br />

to<strong>en</strong> hij als e<strong>en</strong> e<strong>en</strong>zame vluchteling zijns vaders t<strong>en</strong>t ter behoud van zijn lev<strong>en</strong> verlat<strong>en</strong> moest,<br />

<strong>en</strong> hoe de Heere hem aldaar in e<strong>en</strong> nachtgezicht versch<strong>en</strong><strong>en</strong> was. Zijn eig<strong>en</strong> hart versmolt onder<br />

het verhal<strong>en</strong> van de wonderlijke leiding Gods, <strong>en</strong> zijne kinder<strong>en</strong> war<strong>en</strong> er ook zeer door<br />

aangedaan: hi was d<strong>en</strong> best<strong>en</strong> weg ingeslag<strong>en</strong> om h<strong>en</strong> voor te bereid<strong>en</strong> voor d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st van God<br />

te Beth-El. “To<strong>en</strong> gav<strong>en</strong> zij Jakob al die vreemde god<strong>en</strong>, die in hunne hand war<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de<br />

oorsiersel<strong>en</strong>, die aan hunne oor<strong>en</strong> war<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Jakob verborg ze onder d<strong>en</strong> eik<strong>en</strong>boom, die bij<br />

Sichem is.” {PEP 194.3}<br />

Gods verschrikking kwam ook over al de inwoners des lands, zoodat zij ge<strong>en</strong>e poging aan<br />

w<strong>en</strong>dd<strong>en</strong> om de slachting te Sichem te wrek<strong>en</strong>. De reizigers bereikt<strong>en</strong> Beth-El onverhinderd.<br />

Hier versche<strong>en</strong> de Heere weder aan Jakob <strong>en</strong> vernieuwde de verbondsbelofte. “En Jakob stelde<br />

e<strong>en</strong> opgericht teek<strong>en</strong> op in de plaats, waar Hij met hem gesprok<strong>en</strong> had, e<strong>en</strong> ste<strong>en</strong><strong>en</strong> opgericht<br />

teek<strong>en</strong>.” {PEP 195.1}<br />

Te Beth-El moest Jakob het verlies betreur<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> geëerd lid van zijns vaders huisgezin,<br />

— Debora, de voedster van Rebekka, die met haar meesteres uit Mesopotamië naar Kanaan<br />

gekom<strong>en</strong> was. Deze vrouw was voor hem e<strong>en</strong> dierbare band geweest, die hem zijne<br />

jongelingsjar<strong>en</strong> te binn<strong>en</strong> bracht; <strong>en</strong> inzonderheid had zij hem aan zijne zoo teederlijk beminde<br />

moeder do<strong>en</strong> d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>. Met zoo veel eerbetoon werd Debora ter aarde besteld, dat de eik,<br />

waaronder zij begrav<strong>en</strong> werd, de “Klaageik” werd g<strong>en</strong>aamd. Het is der opmerking waard, dat de<br />

gedacht<strong>en</strong>is <strong>en</strong> de rouwklage over die huisvri<strong>en</strong>dinne in Gods Woord met eer vermeld wordt.<br />

{PEP 195.2}<br />

De afstand tussch<strong>en</strong> Beth-El <strong>en</strong> Hebron is slechts twee dagreiz<strong>en</strong>. Onderweg moest Jakob<br />

het gevoelig verlies van Rachels dood betreur<strong>en</strong>. Tweemaal zev<strong>en</strong> jar<strong>en</strong> had hij om haar gedi<strong>en</strong>d;<br />

doch de di<strong>en</strong>st was om der liefde wille licht geweest. Hoe diep <strong>en</strong> onuitwischbaar die liefde<br />

geweest was, bleek nog jar<strong>en</strong> later, to<strong>en</strong> Jakob in Egypte op zijn sterfbed lag, <strong>en</strong> Jozef, zijn<strong>en</strong><br />

vader bezoek<strong>en</strong>de, aldus aan deze gebeurt<strong>en</strong>is in het lev<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> patriarch werd herinnerd:<br />

“To<strong>en</strong> ik nu van Paddan kwam, zoo is Rachel bij mij gestorv<strong>en</strong> in het land Kanaan, op d<strong>en</strong> weg,<br />

als het nog e<strong>en</strong>e kleine streek lands was, om tot Efrath te kom<strong>en</strong>; <strong>en</strong> ik begroef haar aldaar aan<br />

d<strong>en</strong> weg van Efrath, welke is Bethlehem.”5 In de geschiedverhal<strong>en</strong> van zijn lang <strong>en</strong> moeitevol<br />

lev<strong>en</strong>, nam het verlies van Rachel de eerste plaats in. {PEP 195.3}<br />

126


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Onder het bar<strong>en</strong> van haar tweed<strong>en</strong> zoon stierf Rachel. En het geschide, als haar ziel uitging<br />

(want zij stierf), dat zijn hem B<strong>en</strong>oni — zoon van mijne smart — noemde. Maar zijn vader<br />

noemede hem B<strong>en</strong>jamin, dat is zoon mijner rechterhand. Te dierzelver plaats werd Rachel<br />

begrav<strong>en</strong> <strong>en</strong> e<strong>en</strong> ged<strong>en</strong>kteek<strong>en</strong> ter harer gedacht<strong>en</strong>is opgericht.6 {PEP 195.4}<br />

Op d<strong>en</strong> weg naar Efrath werd Jakobs huisgezin geschandvlekt door Rub<strong>en</strong>s bloedschande,<br />

t<strong>en</strong> gevolge waarvan deze de eer <strong>en</strong> de voordeel<strong>en</strong> aan zijne eerstgeboorte verbond<strong>en</strong> verloor.<br />

{PEP 196.1}<br />

Eindelijk bereikte Jakob het einde zijner reiz<strong>en</strong> “tot Izaäk, zijn<strong>en</strong> vader, in Mamre, . . .<br />

hetwelk is Hebron, waar Abraham als vreemdeling had verkeerd, <strong>en</strong> Izaak.”7 Hier woonde hij<br />

gedur<strong>en</strong>de het afnem<strong>en</strong> zijner jar<strong>en</strong>. Voor Izaak, die nu zwak <strong>en</strong> blind was, was de zorg van<br />

dez<strong>en</strong> zijn<strong>en</strong> zoo lang afwezig geweest zijnd<strong>en</strong> zoon e<strong>en</strong> groote troost gedur<strong>en</strong>de zijne jar<strong>en</strong> van<br />

e<strong>en</strong>zaamheid <strong>en</strong> rouw. {PEP 196.2}<br />

Jakob <strong>en</strong> Ezau ontmoett<strong>en</strong> elkander weder aan ‘t sterfbed van hunn<strong>en</strong> vader. E<strong>en</strong>s had de<br />

oudste zoon naar die gebeurt<strong>en</strong>is uitgezi<strong>en</strong> als e<strong>en</strong>e geleg<strong>en</strong>heid om zich te kunn<strong>en</strong> wrek<strong>en</strong>; maar<br />

zijn gevoel had e<strong>en</strong>e groote verandering ondergaan. En Jakob, wel tevred<strong>en</strong> met de geestelijke<br />

zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> der eerstgeboorte, stond aan zijn<strong>en</strong> broeder de erf<strong>en</strong>is van zijns vaders rijkdom af.<br />

Deze was de e<strong>en</strong>igste erf<strong>en</strong>is door Ezau begeerd <strong>en</strong> geacht. Er bestond nu niet langer<br />

verwijdering tussch<strong>en</strong> beid<strong>en</strong> ter oorzaak van haat of jaloezie,, ev<strong>en</strong>wel scheidd<strong>en</strong> zij; Ezau<br />

vertrok naar het gebergte Seïr. God, die rijk in zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> is, had Jakob met aardsche schatt<strong>en</strong><br />

bedeeld bov<strong>en</strong> hetge<strong>en</strong> hij gezocht had. De have dezer twee broeders“was te veel om sam<strong>en</strong> te<br />

won<strong>en</strong>; <strong>en</strong> het land hunner vreemdelingschapp<strong>en</strong> kon ze niet drag<strong>en</strong> van wege hun vee.”8 Deze<br />

scheiding was overe<strong>en</strong>komstig Gods voornem<strong>en</strong> met Jakob. Aan gezi<strong>en</strong> er zulk e<strong>en</strong> groot<br />

verschil bestond tussch<strong>en</strong> de godsdi<strong>en</strong>stige gezindhed<strong>en</strong> der broeders, zoo was het beter, dat zij<br />

elk afzonderlijk woond<strong>en</strong>. {PEP 196.3}<br />

Ezau <strong>en</strong> Jakob hadd<strong>en</strong> hetzelfde godsdi<strong>en</strong>stig onderwijs g<strong>en</strong>ot<strong>en</strong>, insgelijks stond het hun<br />

beid<strong>en</strong> vrij om het pad van Gods inzetting<strong>en</strong> te bewandel<strong>en</strong> <strong>en</strong> zich zijner gunst waardig te<br />

mak<strong>en</strong>; beid<strong>en</strong> koz<strong>en</strong> dit echter niet te do<strong>en</strong>. De twee broeders war<strong>en</strong> teg<strong>en</strong>overgestelde weg<strong>en</strong><br />

ingeslag<strong>en</strong>, <strong>en</strong> di<strong>en</strong>t<strong>en</strong>gevolge zoud<strong>en</strong> zij verder van elkander verwijderd gerak<strong>en</strong>. {PEP 196.4}<br />

God handelde niet naar willekeur door Ezau d<strong>en</strong> zeg<strong>en</strong> der zaligheid te onthoud<strong>en</strong>. De gift<br />

Zijner g<strong>en</strong>ade door Christus wordt all<strong>en</strong> aangebod<strong>en</strong>. God heeft in Zijn Woord de voorwaard<strong>en</strong><br />

bek<strong>en</strong>d gemaakt, waardoor e<strong>en</strong> ieder het eeuwige lev<strong>en</strong> beërv<strong>en</strong> kan; <strong>en</strong> die zijn gehoorzaamheid<br />

aan Zijne gebod<strong>en</strong> door het geloof in Christus. God wil e<strong>en</strong> karakter, dat met Zijne wet<br />

overe<strong>en</strong>komt; <strong>en</strong> e<strong>en</strong> iegelijk, die aan di<strong>en</strong> eisch beantwoordt, zal in het koninkrijk der<br />

heerlijkheid word<strong>en</strong> opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. Christus zelt heeft gezegd: “Die in d<strong>en</strong> Zoon gelooft, die heeft<br />

het eeuwige lev<strong>en</strong>, maar die d<strong>en</strong> Zoon ongehoorzaam is, die zal het lev<strong>en</strong> niet zi<strong>en</strong>, maar de<br />

toorn Gods blijft op hem.” “Niet e<strong>en</strong> iegelijk, die tot Mij zegt: Heere, Heere, zal ingaan in het<br />

koninkrijk der heme-l<strong>en</strong>, maar die daar doet d<strong>en</strong> wil mijns Vaders, die in de hemel<strong>en</strong> is.”9 En in<br />

127


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

de Op<strong>en</strong>baring zegt Hij: “Zalig zijn zij, die Zijne gebod<strong>en</strong> do<strong>en</strong>, opdat hunne macht zij aan d<strong>en</strong><br />

boom des lev<strong>en</strong>s, <strong>en</strong> zij door de poort<strong>en</strong> mog<strong>en</strong> ingaan in de stad.”10 {PEP 196.5}<br />

E<strong>en</strong> ieder is uitverkor<strong>en</strong>, die zijns zelfs zaligheid met vreeze <strong>en</strong> bev<strong>en</strong> uitwerkt. Hij is<br />

uitverkor<strong>en</strong>, die de wap<strong>en</strong>rusting aandoet <strong>en</strong> d<strong>en</strong> goed<strong>en</strong> strijd des geloofs strijdt. Hij is<br />

uitverkor<strong>en</strong>, die waakt <strong>en</strong> bidt; de Schrift<strong>en</strong> onderzoekt; <strong>en</strong> die voor de verzoeking vliedt. Hij is<br />

uitverkor<strong>en</strong>, die steeds volhardt in het geloof, <strong>en</strong> elk woord, dat uit Gods mond uitgaat,<br />

gehoorzaamt. De toebereidsel<strong>en</strong> der verlossing zijn vrij voor all<strong>en</strong>; derzelver toepassing is <strong>en</strong>kel<br />

voor deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die aan hare voorwaard<strong>en</strong> voldo<strong>en</strong>. M<strong>en</strong> versta dit echter niet verkeerd; wij<br />

word<strong>en</strong> niet zalig, omdat wij goed do<strong>en</strong>, maar onze verkiezing blijkt uit onze dad<strong>en</strong>; uit het<br />

aannem<strong>en</strong> van Gods voorwaard<strong>en</strong>. {PEP 197.1}<br />

Ezau had de zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> des verbonds versmaad. Hij schatte de tijdelijke bov<strong>en</strong> de<br />

geestelijke zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hij had het gezochte gevond<strong>en</strong>. De scheiding tussch<strong>en</strong> hem <strong>en</strong> Gods<br />

volk was aan zijn eig<strong>en</strong> keuze te wijt<strong>en</strong>. Jakob had de erf<strong>en</strong>is des geloofs gekoz<strong>en</strong>. Hij had<br />

getracht om haar door middel van list, bedrog <strong>en</strong> leug<strong>en</strong> te bemachtig<strong>en</strong>, doch God liet de zonde<br />

haar eig<strong>en</strong> straf uitwerk<strong>en</strong>. Ev<strong>en</strong>wel had Jakob, gedur<strong>en</strong>de de bittere jar<strong>en</strong> zijner latere<br />

ervaring<strong>en</strong>, zijn voornem<strong>en</strong> niet prijsgev<strong>en</strong> noch zijne keuze verworp<strong>en</strong>: Hij had geleerd, dat hij<br />

God had teg<strong>en</strong>gewerkt door de zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> door eig<strong>en</strong> sluwheid deelachtig te word<strong>en</strong>. Van d<strong>en</strong><br />

nacht der worsteling aan de Jabbok af was Jakob e<strong>en</strong> andere man. Zijn zelfvertrouw<strong>en</strong> was hij<br />

kwijt. Van di<strong>en</strong> tijd af was zijne sluwheid gewek<strong>en</strong>. Instede van sluwheid <strong>en</strong> bedrog k<strong>en</strong>merkte<br />

zijn lev<strong>en</strong> zich nu door op<strong>en</strong>hartigheid <strong>en</strong> waarheid. Hij had geleerd <strong>en</strong>kel <strong>en</strong> alle<strong>en</strong> op d<strong>en</strong> arm<br />

des Almachtig<strong>en</strong> te vertrouw<strong>en</strong>; <strong>en</strong> daarom was hij, te midd<strong>en</strong> van bezoeking <strong>en</strong> beproeving,<br />

onderworp<strong>en</strong> aan Gods wil. Het schuim van zijn karakter was er door het vuur der beproeving<br />

afg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>; het goud was gelouterd, totdat het geloot van Abraham <strong>en</strong> Izaak zich schitter<strong>en</strong>d in<br />

Jakob vertoonde. {PEP 197.2}<br />

Jakobs zonde <strong>en</strong> de gebeurt<strong>en</strong>iss<strong>en</strong>, die er uit voortgekom<strong>en</strong> zijn, hadd<strong>en</strong> ook hunne kwade<br />

gevolg<strong>en</strong> nagelat<strong>en</strong>, — gevolg<strong>en</strong>, die zich later in de wrange vrucht<strong>en</strong> der karakters zijner zon<strong>en</strong><br />

op<strong>en</strong>baard<strong>en</strong>. To<strong>en</strong> zij d<strong>en</strong> manlijk<strong>en</strong> leeftijd bereikt hadd<strong>en</strong>, legd<strong>en</strong> zij groote gebrek<strong>en</strong> aan d<strong>en</strong><br />

dag. De gevolg<strong>en</strong> der veelwijverij op<strong>en</strong>baard<strong>en</strong> zich ook in zijn husigezin. Door dat schrikkelijk<br />

kwaad wordt de springader der liefde aangetast, <strong>en</strong> de heiligste band<strong>en</strong> verbrok<strong>en</strong>. Uit hoofde<br />

van de jaloezie der vele moeders werd de huwelijksbetrekking vergald, de kinder<strong>en</strong> werd<strong>en</strong><br />

twistziek <strong>en</strong> ongehoorzaam, <strong>en</strong> het lev<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> vader was door droefheid <strong>en</strong> angstvalligheid<br />

verbitterd geword<strong>en</strong>. {PEP 198.1}<br />

E<strong>en</strong> hunner onderscheidde zich echter door e<strong>en</strong> ander karakter aan d<strong>en</strong> dag te legg<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dit<br />

was Jozef, Rachels oudste zoon, wi<strong>en</strong>s uiterlijk schoon gelaat e<strong>en</strong>e weerkaatsing sche<strong>en</strong> te zijn<br />

van de innerlijke schoonheid van hart <strong>en</strong> gemoed. Rein, bij de hand, <strong>en</strong> opgeruimd, gaf deze<br />

knaap alle blijk<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> zedelijk <strong>en</strong> vastberad<strong>en</strong> karakter te bezitt<strong>en</strong>. Hij luisterde naar zijns<br />

vaders onderwijs, <strong>en</strong> had lust om God te di<strong>en</strong><strong>en</strong>. De eig<strong>en</strong>schapp<strong>en</strong>, — zachtmoedigheid,<br />

getrouwheid, <strong>en</strong> waarheidsliefde, — waardoor hij later in Egypte beroemd werd, op<strong>en</strong>baard<strong>en</strong><br />

zich reeds vroeg in zijn dagelijksch<strong>en</strong> wandel. En to<strong>en</strong> zijne moeder overled<strong>en</strong> was, beminde hij<br />

128


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

zijn<strong>en</strong> vader met des te meer teederheid, zoodat Jakobs hart aan het hart van dez<strong>en</strong> zoon des<br />

ouderdoms gebond<strong>en</strong> was. “Israel had Jozef lief bov<strong>en</strong> al zijne zon<strong>en</strong>.”11 {PEP 198.2}<br />

Deze groote voorliefde werd echter e<strong>en</strong>e oorzaak van droef<strong>en</strong>is. Jakob was niet voorzichtig<br />

g<strong>en</strong>oeg om deze voorliefde bedekt te houd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> daaruit ontstond jaloezie onder de andere zon<strong>en</strong>.<br />

Jozef ergerde zich aan het snoode gedrag zijner broeders; hij waagde het zelfs om h<strong>en</strong> hierover<br />

te bestraff<strong>en</strong>, doch wekte er nog meer haat <strong>en</strong> verbittering door op. Het smartte hem h<strong>en</strong> te zi<strong>en</strong><br />

zondig<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> God, <strong>en</strong> dit deed hem de zaak aan zijn<strong>en</strong> vader op<strong>en</strong>bar<strong>en</strong>, in de hoop dat di<strong>en</strong>s<br />

gezag h<strong>en</strong> tot verbetering leid<strong>en</strong> mocht. {PEP 198.3}<br />

Jakob vermeed zorgvuldig hunn<strong>en</strong> toorn op te wekk<strong>en</strong> door h<strong>en</strong> niet op e<strong>en</strong>e gestr<strong>en</strong>ge of<br />

barsche wijze aan te sprek<strong>en</strong>. Onder groote gemoedsaando<strong>en</strong>ing drukte hij zijne bezorgdheid<br />

voor zijne kinder<strong>en</strong> uit, bad h<strong>en</strong> eerbied voor zijne grijze har<strong>en</strong> te hebb<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zijn<strong>en</strong> naam niet<br />

te schandvlekk<strong>en</strong>; doch bov<strong>en</strong>al drong hij bij h<strong>en</strong> aan om Gods eer niet door het veronachtzam<strong>en</strong><br />

Zijner inzetting<strong>en</strong> te sch<strong>en</strong>d<strong>en</strong>. De jongeling<strong>en</strong> sch<strong>en</strong><strong>en</strong>, uit schaamte, wijl hunne goddeloosheid<br />

uitgelekt was, zich te verbeter<strong>en</strong>, doch bedekt<strong>en</strong> hunne ware gestemdheid, die nu door deze<br />

op<strong>en</strong>baring nog meer verbitterd was geword<strong>en</strong>. {PEP 198.4}<br />

Overig<strong>en</strong>s beging Jakob nog e<strong>en</strong><strong>en</strong> misslag door Jozef e<strong>en</strong><strong>en</strong> veelvervig<strong>en</strong> rok te sch<strong>en</strong>k<strong>en</strong>,<br />

zooals destijds door mann<strong>en</strong> van rang gedrag<strong>en</strong> werd<strong>en</strong>; hierin bespeurd<strong>en</strong> zijne broeders e<strong>en</strong><br />

ander blijk van partijdigheid, <strong>en</strong> tev<strong>en</strong>s werd er d<strong>en</strong> argwaan door verwekt, dat de vader zijne<br />

oudste kinder<strong>en</strong> voorbij zou gaan, <strong>en</strong> het recht der eerstgeboorte aan Rachels zoon zou gev<strong>en</strong>.<br />

Hun nijd werd voorts nog gevoed, to<strong>en</strong> Jozef h<strong>en</strong> op zeker<strong>en</strong> dag vertelde, dat hij gedroomd had.<br />

“Ziet,” zeide hij, “wij war<strong>en</strong> schov<strong>en</strong> bind<strong>en</strong>de in het midd<strong>en</strong> des velds; <strong>en</strong> ziet, mijne schoof<br />

stond op, <strong>en</strong> bleef ook staande; <strong>en</strong> ziet, uwe schov<strong>en</strong> kwam<strong>en</strong> rondom, <strong>en</strong> bog<strong>en</strong> zich neder voor<br />

mijne schoof.” {PEP 199.1}<br />

“Zult gij dan ganschelijk over ons regeer<strong>en</strong>? zult gij dan ganschelijk over ons heersch<strong>en</strong>?”<br />

riep<strong>en</strong> zijne broeders in verbittering uit. {PEP 199.2}<br />

E<strong>en</strong> weinig later droomde hij e<strong>en</strong><strong>en</strong> ander<strong>en</strong> droom van e<strong>en</strong>e gelijksoortige beteek<strong>en</strong>is, di<strong>en</strong><br />

hij insgelijks verhaalde; hij zeide: “Ziet, de zon, <strong>en</strong> de maan, <strong>en</strong> elf sterr<strong>en</strong> bog<strong>en</strong> zich voor mij<br />

neder.” De beteek<strong>en</strong>is van dez<strong>en</strong> droom werd ev<strong>en</strong> gemakkelijk gerad<strong>en</strong>. De vader voegde hem<br />

derhalve op e<strong>en</strong>e bestraff<strong>en</strong>de wijze toe: “Wat is dit voor e<strong>en</strong><strong>en</strong> droom, di<strong>en</strong> gij gedroomd hebt?<br />

zull<strong>en</strong> wij dan ganschelijk kom<strong>en</strong>, ik, <strong>en</strong> uwe moeder, <strong>en</strong> uwe broeders, om ons voor u ter aarde<br />

te buig<strong>en</strong>?” Ondanks de schijnbare hardheid dezer woord<strong>en</strong>, geloofde Jakob, dat de Heere Jozefs<br />

toekomst op<strong>en</strong>baarde. {PEP 199.3}<br />

Terwijl de knaap daar voor zijne broeders stond, werd zijn aangezicht door d<strong>en</strong> Geest der<br />

inspiratie verlicht, <strong>en</strong> kond<strong>en</strong> zij niet anders dan hem bewonder<strong>en</strong>; ev<strong>en</strong>wel keerd<strong>en</strong> zich zij niet<br />

af van hunne booze weg<strong>en</strong>, maar haatt<strong>en</strong> de reinheid, die hunne zond<strong>en</strong> bestraft had. De geest<br />

van Kaïn bezielde h<strong>en</strong>. {PEP 199.4}<br />

129


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

De broeders zag<strong>en</strong> zich g<strong>en</strong>oodzaakt van de e<strong>en</strong>e plaats naar de andere te trekk<strong>en</strong>, t<strong>en</strong> einde<br />

weide voor hun vee te zoek<strong>en</strong>, <strong>en</strong> daarom war<strong>en</strong> zij vaak maand<strong>en</strong> lang van huis. Na de laatst<br />

aangehaalde gebeurt<strong>en</strong>is ging<strong>en</strong> zij alzoo naar de plaats, die hun vader van de Sichemiet<strong>en</strong><br />

gekocht had. E<strong>en</strong> geruim<strong>en</strong> tijd verliep er zonder dat e<strong>en</strong>ige tijding h<strong>en</strong> aangaande ontvang<strong>en</strong><br />

werd, daarom begon de vader voor hun welstand te vreez<strong>en</strong>, te meer wijl hij zich herinnerde, wat<br />

zij d<strong>en</strong> inwoners van Sichem gedaan hadd<strong>en</strong>. Derhalve zond hij Jozef om naar hunn<strong>en</strong> welstand<br />

te vrag<strong>en</strong>. Had Jakob gewet<strong>en</strong> hoe nijdig de broeders op Jozef war<strong>en</strong>, hij zou hem niet alle<strong>en</strong><br />

gezond<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>; maar zij hadd<strong>en</strong> hunn<strong>en</strong> haat bedekt gehoud<strong>en</strong>. {PEP 199.5}<br />

Goedsmoeds verliet de jongeling zijn<strong>en</strong> vader, niet vermoed<strong>en</strong>de, wat er zou voorvall<strong>en</strong> eer<br />

zij elkander weder zoud<strong>en</strong> ontmoet<strong>en</strong>. Eindelijk te Sichem aangekom<strong>en</strong> zijnde, werd<strong>en</strong> zijne<br />

broeders daar niet gevond<strong>en</strong>. Hier vertelde m<strong>en</strong> hem, dat zij te Dothan war<strong>en</strong>. Hij had reeds<br />

vijftig mijl<strong>en</strong> gereisd, <strong>en</strong> nu moest hij nog vijfti<strong>en</strong> verder gaan; ev<strong>en</strong>wel spoede hij zich voort.<br />

Uit hoofde van het verlang<strong>en</strong> om zijns vaders bezorgdheid te still<strong>en</strong> vergat hij zijne<br />

vermoeidheid; daarbij begeerde hij zelf ook om zijne broeders te ontmoet<strong>en</strong>, die ondanks hunne<br />

boosaardigheid toch door hem bemind werd<strong>en</strong>. {PEP 200.1}<br />

Zijne broeders zag<strong>en</strong> hem van verre aan kom<strong>en</strong>; de bitterheid van hun gemoed verminderde<br />

echter niet, nietteg<strong>en</strong>staande zij wel wist<strong>en</strong>, dat hij e<strong>en</strong>e lange reize gemaakt had, vermoeid <strong>en</strong><br />

hongerig was, <strong>en</strong> mitsdi<strong>en</strong> aanspraak op hunne herbergzaamheid <strong>en</strong> broederlijke liefde had.<br />

Zoodra zijh d<strong>en</strong> rok, het blijk van huns vaders voorliefde zag<strong>en</strong>, werd<strong>en</strong> zij woed<strong>en</strong>d. “Ziet,”<br />

zoo riep<strong>en</strong> zij spott<strong>en</strong>d uit, “daar komt die meester-droomer aan!” De lang verkropte nijd <strong>en</strong> haat<br />

kond<strong>en</strong> nu niet langer beteugeld word<strong>en</strong>. ” Nu komt dan,” zeid<strong>en</strong> zij, “<strong>en</strong> laat ons hem doodslaan,<br />

<strong>en</strong> hem in e<strong>en</strong> dezer kuil<strong>en</strong> werp<strong>en</strong>; <strong>en</strong> wij zull<strong>en</strong> zegg<strong>en</strong>: E<strong>en</strong> boos dier heeft hem opgeget<strong>en</strong>;<br />

zoo zull<strong>en</strong> wij zi<strong>en</strong>, wat van zijne droom<strong>en</strong> word<strong>en</strong> zal.” {PEP 200.2}<br />

Ware het niet om Rub<strong>en</strong> geweest, zij zoud<strong>en</strong> hun voornem<strong>en</strong> volbracht hebb<strong>en</strong>. Hij deinsde<br />

echter terug om medeplichtige te zijn aan d<strong>en</strong> moord zijns broeders, <strong>en</strong> daarom sloeg hij voor<br />

om Jozef lev<strong>en</strong>d in d<strong>en</strong> kuil te werp<strong>en</strong>, opdat hij op die wijze mocht omkom<strong>en</strong>. Hij had zich<br />

beimelijk voorg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> d<strong>en</strong> knaap er uit te verloss<strong>en</strong> <strong>en</strong> naar zijn<strong>en</strong> vader terug te z<strong>en</strong>d<strong>en</strong>.<br />

Rub<strong>en</strong>s voorslag werd aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. {PEP 200.3}<br />

Jozef kwam aan, ge<strong>en</strong> kwaad vermoed<strong>en</strong>de, <strong>en</strong> verheugd, dat hij h<strong>en</strong> gevond<strong>en</strong> had; doch<br />

instede van vri<strong>en</strong>delijke groet<strong>en</strong> te ontvang<strong>en</strong>, werd hij door hunne toornige <strong>en</strong> wraakzuchtige<br />

blikk<strong>en</strong> verschrikt. Zij grep<strong>en</strong> hem dan <strong>en</strong> scheurd<strong>en</strong> hem d<strong>en</strong> rok van ‘t lijf! Beleediging<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

dreigem<strong>en</strong>t<strong>en</strong> gav<strong>en</strong> hun snood doel te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>. Zijne smeeking<strong>en</strong> stuitt<strong>en</strong> op doove oor<strong>en</strong> af. Hij<br />

was geheel in de macht van meedoog<strong>en</strong>looze mann<strong>en</strong>. Zij sleept<strong>en</strong> hem naar e<strong>en</strong><strong>en</strong> diep<strong>en</strong> kuil,<br />

wierp<strong>en</strong> hem er in, <strong>en</strong> nadat zij voor hem het ontvlucht<strong>en</strong> onmogelijk hadd<strong>en</strong> gemaakt, verliet<strong>en</strong><br />

zij hem om d<strong>en</strong> hongerdood te sterv<strong>en</strong>, “daarna zat<strong>en</strong> zij neder om brood te et<strong>en</strong>.” {PEP 200.4}<br />

Sommig<strong>en</strong> hunner werd<strong>en</strong> echter door het gewet<strong>en</strong> aangeklaagd; de wraakneming had hun<br />

de verwachtte voldo<strong>en</strong>ing niet aangebracht. Eerlang zag<strong>en</strong> zij e<strong>en</strong> gezelschap reizigers nader<strong>en</strong>.<br />

Het was e<strong>en</strong> karavaan van Ismaëliet<strong>en</strong> van g<strong>en</strong>e zijde der Jordaan, op weg naar Egypte met<br />

130


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

specerij<strong>en</strong> <strong>en</strong> andere koopwar<strong>en</strong>. Nu stelde Juda voor om hem aan die Heid<strong>en</strong>sche kooplied<strong>en</strong> te<br />

verkoop<strong>en</strong>, instede van hem te lat<strong>en</strong> verhonger<strong>en</strong>. Dan zou hij toch volkom<strong>en</strong>lijk uit d<strong>en</strong> weg<br />

gemaakt zijn, <strong>en</strong> zij zoud<strong>en</strong> zich niet aan zijn bloed schuldig mak<strong>en</strong>; “want,” zeide hij, “hij is<br />

onze broeder, ons vleesch.” Dit voorstel vond bijval, <strong>en</strong> daarom werd Jozef met haast uit d<strong>en</strong><br />

kuil getrokk<strong>en</strong>. {PEP 201.1}<br />

Zoodra hij de kooplied<strong>en</strong> zag, raadde hij hun doel. Het lot van e<strong>en</strong><strong>en</strong> slaaf vreesde hij nog<br />

meer dan d<strong>en</strong> dood. In zijne b<strong>en</strong>auwdheid riep hij dan d<strong>en</strong> e<strong>en</strong><strong>en</strong> <strong>en</strong> dan d<strong>en</strong> ander<strong>en</strong> broeder<br />

smeek<strong>en</strong>d aan, doch te vergeefs. Sommig<strong>en</strong> war<strong>en</strong> wel met medelijd<strong>en</strong> bewog<strong>en</strong>, doch zij wild<strong>en</strong><br />

niet uitgelach<strong>en</strong> word<strong>en</strong>; aller gevoel was, dat zij nu ge<strong>en</strong><strong>en</strong> stap terug kond<strong>en</strong> gaan. Indi<strong>en</strong> Jozef<br />

gespaard werd, dan zou hij h<strong>en</strong> ongetwijfeld bij hunn<strong>en</strong> vader aanklag<strong>en</strong>, <strong>en</strong> die zou hun deze<br />

wreedheid op zijn<strong>en</strong> lieveling gepleegd niet vergev<strong>en</strong>. Daarom verzett<strong>en</strong> zij zich teg<strong>en</strong> zijne<br />

smeeking<strong>en</strong>, <strong>en</strong> gav<strong>en</strong> hem over in de hand<strong>en</strong> der Heid<strong>en</strong>sche kooplied<strong>en</strong>. Nu trok de karavaan<br />

voort, <strong>en</strong> was weldra uit het gezicht verdw<strong>en</strong><strong>en</strong>. {PEP 201.2}<br />

Rub<strong>en</strong> keerde tot d<strong>en</strong> kuil terug, maar vond Jozef er niet. Weg<strong>en</strong>s zelfverwijt <strong>en</strong> ontstelt<strong>en</strong>is<br />

scheurde hij zijne kleer<strong>en</strong>, liep naar zijne broeders toe, <strong>en</strong> zeide: “De jongeling is er niet; <strong>en</strong> ik,<br />

waar zal ik he<strong>en</strong>gaan?” M<strong>en</strong> vertelde hem to<strong>en</strong>, wat m<strong>en</strong> met Jozef gedaan had, <strong>en</strong> daar hij goed<br />

begreep, dat hij d<strong>en</strong> knaap toch niet meer kon redd<strong>en</strong>, zoo spande hij met zijne broeders te zam<strong>en</strong><br />

om de misdaad bedekt te houd<strong>en</strong>. Te di<strong>en</strong> einde werd dan e<strong>en</strong> geitebok geslacht, in wi<strong>en</strong>s bloed<br />

Jozefs rok gedoopt werd om vervolg<strong>en</strong>s naar zijn<strong>en</strong> vader gezond<strong>en</strong> te word<strong>en</strong> met de<br />

boodschap, dat zij di<strong>en</strong> in het veld gevond<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> vreesd<strong>en</strong>, dat het Jozefs rok was. “Bek<strong>en</strong><br />

toch,” zeid<strong>en</strong> zij, “of deze uws zoons rok zij, of niet.” Wel werd teg<strong>en</strong> het overbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong> van deze<br />

boodschap opgezi<strong>en</strong>, maar zij war<strong>en</strong> er niet op voorbereid om de hartverscheur<strong>en</strong>de angst <strong>en</strong><br />

diepe droef<strong>en</strong>is van hunn<strong>en</strong> vader te kunn<strong>en</strong> aanschouw<strong>en</strong>. “Het is mijns zoons rok,” zoo riep<br />

deze uit, “e<strong>en</strong> boos dier heeft hem opgeget<strong>en</strong>! voorzeker is Jozef verscheurd.” Te vergeefs<br />

poogd<strong>en</strong> zijne zon<strong>en</strong> <strong>en</strong> dochters hem te troost<strong>en</strong>. Hij “scheurde zijne kleeder<strong>en</strong>, <strong>en</strong> leide e<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

zak om zijne l<strong>en</strong>d<strong>en</strong>; <strong>en</strong> hij bedreef rouw over zijn<strong>en</strong> zoon vele dag<strong>en</strong>.” Deze droefheid<br />

verminderde niet met het verloop van d<strong>en</strong> tijd “Ik zal, rouw bedrijv<strong>en</strong>de, tot mijn<strong>en</strong> zoon in het<br />

graf nederdal<strong>en</strong>,” riep hij wanhoop<strong>en</strong>d uit. Daarom stond<strong>en</strong> de jongeling<strong>en</strong> ontsteld over hetge<strong>en</strong><br />

zij gedaan hadd<strong>en</strong>; maar omdat zij bang war<strong>en</strong> voor de verwijting<strong>en</strong> huns vaders, zoo hield<strong>en</strong> zij<br />

hunne misdaad, die zij nu ook als zeer snood hadd<strong>en</strong> leer<strong>en</strong> k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, voor hem geheim {PEP<br />

201.3}<br />

131


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

132


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 20—Jozef in Egypte.<br />

MIDDELERWIJL war<strong>en</strong> Jozef <strong>en</strong> zijne gevang<strong>en</strong>nemers op weg naar Egypte. To<strong>en</strong> de<br />

karavaan zuidwaarts naar de gr<strong>en</strong>s van Kanaan trok, kon de knaap in de verte de berg<strong>en</strong> zi<strong>en</strong>,<br />

waarop zijns vaders t<strong>en</strong>t gespann<strong>en</strong> stond. Hij we<strong>en</strong>de bitterlijk, to<strong>en</strong> hij aan di<strong>en</strong> e<strong>en</strong>zam<strong>en</strong>,<br />

bedroefd<strong>en</strong> vader dacht. En dan rees het gezicht van wat te Dothan gepleegd was, weer voor hem<br />

op. Hij zag d<strong>en</strong> toorn zijner broeders <strong>en</strong> de grimmige blikk<strong>en</strong>, die zij op hem wierp<strong>en</strong>. De<br />

smartelijke <strong>en</strong> smadelijke woord<strong>en</strong>, waarmede zijne smeeking<strong>en</strong> beantwoord war<strong>en</strong>, klonk<strong>en</strong><br />

hem nog in de oor<strong>en</strong>. Angstvol zag hij de toekomst tegemoet. Hoe was zijne betrekking<br />

veranderd, — instede van e<strong>en</strong> lievelingskind was hij nu e<strong>en</strong> hulpelooze <strong>en</strong> verachte slaaf! Wat<br />

zou zijn lot zijn in het land, waarhe<strong>en</strong> hij als e<strong>en</strong> vreemdeling gevoerd werd? E<strong>en</strong> tijdlang werd<br />

hij door angst <strong>en</strong> droef<strong>en</strong>is overmeesterd. {PEP 203.1}<br />

Maar Gods voorzi<strong>en</strong>igheid had dit leed tot zijn<strong>en</strong> zeg<strong>en</strong> beschikt. Hij had nu in <strong>en</strong>kele ur<strong>en</strong><br />

geleerd, wat hij anders misschi<strong>en</strong> in ge<strong>en</strong>e jar<strong>en</strong> had kunn<strong>en</strong> leer<strong>en</strong>. Zijn vader had hem<br />

partijdiglijk behandeld door hem zoo veel voorliefde te betoon<strong>en</strong>. Daarom hadd<strong>en</strong> zijne broeders<br />

hem gehaat, <strong>en</strong> war<strong>en</strong> er tev<strong>en</strong>s toe gekom<strong>en</strong> om hem op zulk e<strong>en</strong>e wreedaardige wijze van huis<br />

weg te z<strong>en</strong>d<strong>en</strong>. De gevolg<strong>en</strong> begonn<strong>en</strong> zich ook in zijn karakter te op<strong>en</strong>bar<strong>en</strong>. Er war<strong>en</strong> gebrek<strong>en</strong><br />

gekoesterd, die nu moest<strong>en</strong> word<strong>en</strong> verbeterd. Hij was heerschzuchtig <strong>en</strong> laatdunk<strong>en</strong>d geword<strong>en</strong>.<br />

Aan de teederheid van des vaders zorg gew<strong>en</strong>d, gevoelde hij zich onvoorbereid voor de<br />

moeilijkhed<strong>en</strong>, welke hem in de bittere ondervinding<strong>en</strong> van het sla v<strong>en</strong>lev<strong>en</strong> te wacht<strong>en</strong> stond<strong>en</strong>.<br />

{PEP 203.2}<br />

Daarna dacht hij aan d<strong>en</strong> God zijner vader<strong>en</strong>. In zijne kinder jar<strong>en</strong> had hij reeds geleerd<br />

Hem te vreez<strong>en</strong> <strong>en</strong> lief te hebb<strong>en</strong>. M<strong>en</strong>igwerf had hij zijn<strong>en</strong> vader hoor<strong>en</strong> vertell<strong>en</strong>, hoe de Heere<br />

hem in e<strong>en</strong> gezicht versch<strong>en</strong><strong>en</strong> was, to<strong>en</strong> hij als e<strong>en</strong> balling <strong>en</strong> vluchteling de ouderlijke woning<br />

moest verlat<strong>en</strong>. Hij had gehoord welke beloft<strong>en</strong> Jakob ontvang<strong>en</strong> had, <strong>en</strong> hoe zij vervuld war<strong>en</strong><br />

geword<strong>en</strong>, — ja hoe in de ure van nood, de <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> gekom<strong>en</strong> war<strong>en</strong> om hem te onderwijz<strong>en</strong>, te<br />

troost<strong>en</strong>, <strong>en</strong> te bescherm<strong>en</strong>. Hij had geleerd, dat God uit liefde e<strong>en</strong><strong>en</strong> Verlosser aan het<br />

m<strong>en</strong>schdom geschonk<strong>en</strong> had. Nu kwam hem al dat dierbare onderwijs te binn<strong>en</strong>. En Jozef<br />

geloofde ook, dat de God zijner vader<strong>en</strong> zijn God zou zijn. Daarom gaf hij zich onvoorwaardelijk<br />

aan d<strong>en</strong> Heere over, <strong>en</strong> bad d<strong>en</strong> Hoeder Israels om hem in het land zijner ballingschap te<br />

bewar<strong>en</strong>. {PEP 203.3}<br />

Het besluit om zich op e<strong>en</strong>e Gode welbehagelijke wijze te gedrag<strong>en</strong> doordrong zijne ziel;<br />

hij had zich voorg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> om onder alle omstandighed<strong>en</strong> te handel<strong>en</strong>, gelijkerwijs het e<strong>en</strong><br />

onderdaan van d<strong>en</strong> Koning des hemels betaamt. Zijn voornem<strong>en</strong> was om d<strong>en</strong> Heere met e<strong>en</strong><br />

onverdeeld hart te di<strong>en</strong><strong>en</strong>; al de moeilijkhed<strong>en</strong> van zijn lot zou hij met kloekmoedigheid drag<strong>en</strong>,<br />

<strong>en</strong> eik<strong>en</strong> plicht met nauwgezetheid verricht<strong>en</strong>. De ervaring van di<strong>en</strong> e<strong>en</strong><strong>en</strong> dag was e<strong>en</strong> keerpunt<br />

in Jozefs lev<strong>en</strong>. Deze schrikkelijke teg<strong>en</strong>spoed veranderde d<strong>en</strong> geliefkoosd<strong>en</strong> knaap in e<strong>en</strong><br />

nad<strong>en</strong>k<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, heldhaftig<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zich zelfbeheersch<strong>en</strong>d<strong>en</strong> man. {PEP 204.1}<br />

133


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

In Egypte aangekom<strong>en</strong> zijnde, werd Jozef aan Potifar, e<strong>en</strong> van des konings hoveling<strong>en</strong><br />

verkocht, di<strong>en</strong> hij ti<strong>en</strong> jar<strong>en</strong> di<strong>en</strong>de. Hier stond hij aan buit<strong>en</strong>gewone verleiding<strong>en</strong> bloot. Hij<br />

bevond zich te midd<strong>en</strong> van afgod<strong>en</strong>di<strong>en</strong>aars. De di<strong>en</strong>st der valsche god<strong>en</strong> werd door des konings<br />

heerlijkheid ondersteund, alsmede door al d<strong>en</strong> rijkdom <strong>en</strong> de geleerdheid van het beschaafdste<br />

volk van di<strong>en</strong> tijd. Desnietteg<strong>en</strong>staande bewaarde Jozef zijn<strong>en</strong> e<strong>en</strong>voud <strong>en</strong> trouw jeg<strong>en</strong>s God.<br />

Hij zag <strong>en</strong> hoorde veel kwaad, doch gedroeg zich als e<strong>en</strong> blinde <strong>en</strong> doove. Hij liet zijne gedacht<strong>en</strong><br />

niet bij zulke onderwerp<strong>en</strong> stilstaan. En ofschoon hij de gunst der Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> zocht, zoo deed<br />

hij het toch niet met verlooch<strong>en</strong>ing van zijne beginsel<strong>en</strong>. Hadde hij zulks gedaan, de verzoeking<br />

zou hem overmeesterd hebb<strong>en</strong>; maar hij schaamde zich niet voor d<strong>en</strong> godsdi<strong>en</strong>st zijner vader<strong>en</strong>,<br />

ook zocht hij het niet geheim te houd<strong>en</strong>, dat hij Jehova aanbad. {PEP 204.2}<br />

“En de Heere was met Jozef, zoodat hij e<strong>en</strong> voorspoedig man was. . . . Als nu zijn heer zag,<br />

dat de Heere met hem was, <strong>en</strong> dat de Heere al wat hij deed, door zijne hand voorspoedig maakte;<br />

zoo vond Jozef g<strong>en</strong>ade in zijne oog<strong>en</strong>, <strong>en</strong> di<strong>en</strong>de hem.” Potifars vertrouw<strong>en</strong> groeide bij d<strong>en</strong> dag,<br />

totdat hij Jozef eindelijk tot opzi<strong>en</strong>er over al zijne bezitting<strong>en</strong> aanstelde. “Hij liet alles, wat hij<br />

had, in Jozefs hand, zoodat hij met hem van ge<strong>en</strong> ding k<strong>en</strong>nis had, behalve van het brood, dat hij<br />

at.”1 {PEP 204.3}<br />

Dat de voorspoed, waarmede alles, dat aan zijne zorg toevertrouwd was, gezeg<strong>en</strong>d werd,<br />

moet niet aan e<strong>en</strong> wonder word<strong>en</strong> toegeschrev<strong>en</strong>, maar aan d<strong>en</strong> vlijt <strong>en</strong> de zorg, die met Gods<br />

zeg<strong>en</strong> bekroond werd. Jozef schreef zijn<strong>en</strong> voorspoed aan Gods gunst toe; <strong>en</strong> zelfs zijn<br />

afgodische meester erk<strong>en</strong>de het als het geheim van zijn voorbeeldelooz<strong>en</strong> voorspoed. Zonder<br />

e<strong>en</strong>e standvastige, welbestuurde poging zijnerzijds zou hij echter niet geslaagd zijn. God werd<br />

in de getrouwheid van Zijn<strong>en</strong> di<strong>en</strong>aar verheerlijkt. Het was zijn doel, om de reinheid <strong>en</strong><br />

oprechtheid van d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>aar Gods in e<strong>en</strong>e scherpe teg<strong>en</strong>stelling teg<strong>en</strong>over de afgod<strong>en</strong>di<strong>en</strong>aars<br />

te plaats<strong>en</strong>, opdat zoodo<strong>en</strong>de het licht der hemelsche g<strong>en</strong>ade te midd<strong>en</strong> van de Heid<strong>en</strong>sche<br />

duisternis mocht schijn<strong>en</strong>. {PEP 207.1}<br />

Ter oorzaak zijner getrouwheid <strong>en</strong> zachtzinnigheid won Jozef het hart van d<strong>en</strong> overste der<br />

hoveling<strong>en</strong>, die hem nu niet langer als e<strong>en</strong><strong>en</strong> slaaf maar als e<strong>en</strong> zoon beschouwde.<br />

Di<strong>en</strong>t<strong>en</strong>gevolge kwam de jongeling in aanraking met de geleerde <strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong>lijke lied<strong>en</strong>, zoodat<br />

hij op wet<strong>en</strong>schappelijk, taalkundig, <strong>en</strong> staatkundig gebied gekweekt <strong>en</strong> voorbereid werd voor<br />

de betrekking, die hij later als reg<strong>en</strong>t over Egypte waarnem<strong>en</strong> moest. {PEP 207.2}<br />

Jozefs geloof <strong>en</strong> onkreukbare trouw moest<strong>en</strong> eerst echter nog gekeurd word<strong>en</strong>. Zijns heer<strong>en</strong><br />

vrouw poogde d<strong>en</strong> jongeling tot het overtred<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> van Gods gebod<strong>en</strong> over te hal<strong>en</strong>. Tot<br />

dusver had hij zich onbevlekt bewaard te midd<strong>en</strong> van de Heid<strong>en</strong>sche zedeloosheid; maar deze<br />

verleiding, zoo onverwacht, zoo sterk, — hoe kon hij ze weerstaan? Jozef wist wel wat de<br />

gevolg<strong>en</strong> van verzet zijn zoud<strong>en</strong>. Aan d<strong>en</strong> e<strong>en</strong><strong>en</strong> kant stond<strong>en</strong> geheimhouding, gunst <strong>en</strong><br />

belooning; aan d<strong>en</strong> ander<strong>en</strong> werd hij door schande, gevang<strong>en</strong>is, <strong>en</strong> wellicht d<strong>en</strong> dood bedreigd.<br />

Zijne geheele toekomst hing van het besluit van dat oog<strong>en</strong>blik af. Zoud<strong>en</strong> zijne beginsel<strong>en</strong><br />

zegevier<strong>en</strong>? Zou Jozef zich trouw jeg<strong>en</strong>s God gedrag<strong>en</strong>? Met e<strong>en</strong>e onuitsprekelijke<br />

belangstelling zull<strong>en</strong> de <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> het tooneel aanschouwd hebb<strong>en</strong>. {PEP 207.3}<br />

134


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

In Jozefs antwoord bespeur<strong>en</strong> wij, hoe diep zijne godsdi<strong>en</strong>stige beginsel<strong>en</strong> geworteld<br />

war<strong>en</strong>. Jeg<strong>en</strong>s zijn<strong>en</strong> aardsch<strong>en</strong> meester wilde hij niet ontrouw zijn, <strong>en</strong> wat de gevolg<strong>en</strong> ook<br />

mocht<strong>en</strong> zijn, aan zijn<strong>en</strong> hemelsch<strong>en</strong> Heer wilde hij getrouw blijv<strong>en</strong>. Onder het alzi<strong>en</strong>d oog van<br />

God <strong>en</strong> der heilige <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> veroorloov<strong>en</strong> vel<strong>en</strong> zich ding<strong>en</strong> te pleg<strong>en</strong>, waarvoor zij zich voor de<br />

m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> scham<strong>en</strong>; Jozef dacht daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> eerst om God. “Hoe zoude ik dan dit e<strong>en</strong><br />

zoo groot kwaad do<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zondig<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> God!” riep hij verontwaardigd uit. {PEP 207.4}<br />

Indi<strong>en</strong> wij het e<strong>en</strong>e gewoonte mak<strong>en</strong> om er aan te d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, dat God alles ziet <strong>en</strong> hoort, wat<br />

wij do<strong>en</strong> <strong>en</strong> zegg<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dat er e<strong>en</strong>e nauwkeurige aanteek<strong>en</strong>ing van al onze woord<strong>en</strong> <strong>en</strong> dad<strong>en</strong><br />

gehoud<strong>en</strong> wordt, wij zoud<strong>en</strong> ons meer voor de zonde wacht<strong>en</strong>. Laat de jeugdig<strong>en</strong> immer<br />

bed<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, dat waar zij ook mog<strong>en</strong> zijn <strong>en</strong> wat zij ook mog<strong>en</strong> do<strong>en</strong>, dat zij altoos in Gods<br />

teg<strong>en</strong>woordigheid verkeer<strong>en</strong>. Ge<strong>en</strong> gedeelte van ons gedrag ontsnapt Hem. Wij kunn<strong>en</strong> onze<br />

weg<strong>en</strong> niet voor d<strong>en</strong> Allerhoogste verberg<strong>en</strong>. De burgerlijke wett<strong>en</strong>, ofschoon zij gestr<strong>en</strong>g zijn,<br />

word<strong>en</strong> somtijds overtred<strong>en</strong>, zonder betrapt te word<strong>en</strong>, maar met Gods wet gaat het niet zoo. De<br />

donkerste nacht kan d<strong>en</strong> overtreder niet bedekk<strong>en</strong>. Hij moge d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, dat hij alle<strong>en</strong> is; maar e<strong>en</strong><br />

onzichtbaar Oog slaat elke daad gade. Zelfs de bedoeling<strong>en</strong> van het hart ligg<strong>en</strong> voor Gods alzi<strong>en</strong>d<br />

oog bloot. Elke daad, elk woord, elke gedachte wordt met ev<strong>en</strong> veel nauwkeurigheid<br />

waarg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, alsof er slechts één persoon op aarde was, <strong>en</strong> al de hemeling<strong>en</strong> zijne handeling<strong>en</strong><br />

gadesloeg<strong>en</strong>. {PEP 208.1}<br />

Jozef moest ter wille van zijne oprechtheid lijd<strong>en</strong>; want zijne verleidster wreekte zich aan<br />

hem door hem van e<strong>en</strong>e verschrikkelijke misdaad te beschuldig<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hem in de gevang<strong>en</strong>is te<br />

lat<strong>en</strong> zett<strong>en</strong>. Indi<strong>en</strong> Potifar de beschuldiging zijner vrouw t<strong>en</strong> volle geloofd had, de jonge<br />

Hebreër zou ‘t met d<strong>en</strong> dood hebb<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> boet<strong>en</strong>; maar zijn gedrag was zoo geregeld door<br />

zedelijkheid <strong>en</strong> onbesprok<strong>en</strong>heid gek<strong>en</strong>merkt geweest, dat zijn onschuld weinig betwijfeld werd;<br />

<strong>en</strong> toch moest hij, om de eer van zijns meesters huis, de schande <strong>en</strong> de straf der gevang<strong>en</strong>is<br />

drag<strong>en</strong>. {PEP 208.2}<br />

In d<strong>en</strong> beginne werd Jozef hard door de gevang<strong>en</strong>bewaarders behandeld. De Psalmist<br />

verhaalt di<strong>en</strong>aangaande: “M<strong>en</strong> drukte zijne voet<strong>en</strong> in d<strong>en</strong> stok, zijn persoon kwam in de ijzers.<br />

Tot d<strong>en</strong> tijd toe, dat zijn woord kwam, heeft hem de rede des Heer<strong>en</strong> doorlouterd.”2 Doch in de<br />

gevang<strong>en</strong>is legde Jozef ev<strong>en</strong>zeer blijk<strong>en</strong> van zijn waar karakter aan d<strong>en</strong> dag. Hij behield zijn<br />

geloof <strong>en</strong> geduld. Ofschoon m<strong>en</strong> al de jar<strong>en</strong> van trouwe di<strong>en</strong>stbaarheid met wreedheid beloonde,<br />

zoo werd hij toch niet knorrig <strong>en</strong> wantrouw<strong>en</strong>d. Hij smaakte d<strong>en</strong> vrede, die de vrucht is van<br />

onschuld, <strong>en</strong> liet de zaak aan God over. Hij mijmerde niet over het leed, dat hem werd aangedaan,<br />

maar vergat zijn eig<strong>en</strong> moeit<strong>en</strong> door die van ander<strong>en</strong> te verlicht<strong>en</strong>. Zelfs in de gevang<strong>en</strong>is vond<br />

hij nog werk te do<strong>en</strong>. God kweekte hem in de school der verdrukking op voor e<strong>en</strong>e betere<br />

bruikbaarheid, <strong>en</strong> Jozef verzette zich niet teg<strong>en</strong> de kastijding. In d<strong>en</strong> kerker had hij de<br />

geleg<strong>en</strong>heid te zi<strong>en</strong> aan welke mishandeling<strong>en</strong> de gevonnisd<strong>en</strong> onderworp<strong>en</strong> werd<strong>en</strong>; hieruit<br />

leerde hij rechtvaardigheid, medelijd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> g<strong>en</strong>ade ter voorbereiding voor de macht, die hij met<br />

wijsheid <strong>en</strong> medelijd<strong>en</strong> gebruik<strong>en</strong> moest. {PEP 208.3}<br />

135


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Langzamerhand won Jozef het vertrouw<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> stokbewaarder, <strong>en</strong> werd eindelijk tot<br />

opzichter over de gevang<strong>en</strong><strong>en</strong> aangesteld. Hij had het aan zijn gedrag in de gevang<strong>en</strong>is te dank<strong>en</strong>,<br />

— aan de onkreukbaarheid van zijn dagelijksch<strong>en</strong> wandel, alsmede zijn medelijd<strong>en</strong> met deg<strong>en</strong><strong>en</strong>,<br />

die in moeite verkeerd<strong>en</strong> <strong>en</strong> verdrukt werd<strong>en</strong>, — dat zijne toekomst zoo rijkelijk met eer <strong>en</strong><br />

voorspoed gekroond werd. Elke straal van licht, die wij op ander<strong>en</strong> lat<strong>en</strong> vall<strong>en</strong>, wordt op ons<br />

terug gekaatst. Ieder troostvol woord, elke verlichting van lijd<strong>en</strong>, elke aalmoes, indi<strong>en</strong> zij uit<br />

e<strong>en</strong>e zuivere bron voortvloeit, gedijt tot zeg<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> gever. {PEP 209.1}<br />

De overste der bakkers <strong>en</strong> de overste der sch<strong>en</strong>kers werd<strong>en</strong> door d<strong>en</strong> koning om de e<strong>en</strong>e of<br />

de andere misdaad in de gevang<strong>en</strong>is geworp<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zij kwam<strong>en</strong> onder Jozefs opzicht. Nu gebeurde<br />

het, op zeker<strong>en</strong> morg<strong>en</strong>, dat zij zeer droevig war<strong>en</strong>, daarom vroeg hij hun naar de red<strong>en</strong>, <strong>en</strong> kreeg<br />

t<strong>en</strong> antwoord, dat zij elk e<strong>en</strong> zonderling<strong>en</strong> droom gedroomd hadd<strong>en</strong>, wier beteek<strong>en</strong>is zij zeer<br />

verlangd<strong>en</strong> te wet<strong>en</strong>. “Zijn de uitlegging<strong>en</strong> niet van God?” vroeg hij h<strong>en</strong>, “vertelt ze mij toch.”3<br />

Nadat zij de droom<strong>en</strong> verhaald hadd<strong>en</strong>, gaf Jozef hun de uitlegging te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>: binn<strong>en</strong> drie dag<strong>en</strong><br />

zou de sch<strong>en</strong>ker in zijn<strong>en</strong> staat hersteld word<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Faraö’s beker in zijne hand gev<strong>en</strong> naar de<br />

vorige wijze, doch de overste der bakkers zou op ‘s konings bevel gedood word<strong>en</strong>. In beide<br />

gevall<strong>en</strong> kwam de voorzegging uit. {PEP 209.2}<br />

Des konings sch<strong>en</strong>ker had voor Jozef beled<strong>en</strong>, dat hij hem de grootste dankbaarheid<br />

verschuldigd was, beide voor de uitlegging van d<strong>en</strong> droom <strong>en</strong> voor de vele blijk<strong>en</strong> van liefde<br />

hem bewez<strong>en</strong>; deze geleg<strong>en</strong>heid werd door Jozef te baat g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> om hem mede te deel<strong>en</strong>, hoe<br />

hij op e<strong>en</strong>e onrechtvaardige wijze in bewaring was gezet, <strong>en</strong> verzocht hem tev<strong>en</strong>s d<strong>en</strong> koning<br />

hiermede in k<strong>en</strong>nis te stell<strong>en</strong>. “Ged<strong>en</strong>k aan mij bij u zelv<strong>en</strong>,” zoo bad hij hem, “wanneer het u<br />

welgaan zal, <strong>en</strong> doe toch weldadigheid aan mij, <strong>en</strong> doe van mij melding bij Faraö, <strong>en</strong> maak, dat<br />

ik uit dit huis kome. Want ik b<strong>en</strong> diefelijk ontstol<strong>en</strong> uit het land der Hebreën; <strong>en</strong> ook heb ik hier<br />

niets gedaan, dat zij mij in dez<strong>en</strong> kuil gezet hebb<strong>en</strong>.” De overste der sch<strong>en</strong>kers zag beider droom<br />

metterdaad bevestigd; doch to<strong>en</strong> hij weder in zijn<strong>en</strong> staat hersteld was, dacht hij niet meer aan<br />

zijn<strong>en</strong> weldo<strong>en</strong>er. Nog twee jar<strong>en</strong> langer moest Jozef in d<strong>en</strong> kerker ligg<strong>en</strong>. De ontvlamde hoop<br />

was weder uitgebluscht; daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> zag hij zich nog t<strong>en</strong> prooi der ondankbaarheid gedoemd.<br />

{PEP 209.3}<br />

E<strong>en</strong> Goddelijke hand zou echter de deur<strong>en</strong> der gevang<strong>en</strong>is voor hem ontsluit<strong>en</strong>. De koning<br />

van Egypte droomde in e<strong>en</strong><strong>en</strong> nacht twee droom<strong>en</strong>, die klaarblijkelijk op de zelfde gebeurt<strong>en</strong>is<br />

betrekking hadd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> e<strong>en</strong> groot onheil sch<strong>en</strong><strong>en</strong> aan te kondig<strong>en</strong>. Hunner beteek<strong>en</strong>is kon hij niet<br />

rad<strong>en</strong>, <strong>en</strong> toch was hij er door verontrust. De wijz<strong>en</strong> <strong>en</strong> de toov<strong>en</strong>aars van zijn gansche rijk<br />

kond<strong>en</strong> hem ev<strong>en</strong>min oplossing gev<strong>en</strong>. Hierdoor verergerde des konings angst <strong>en</strong> radeloosheid,<br />

zoodat het gansche paleis met schrik bevang<strong>en</strong> werd. Door deze algeme<strong>en</strong>e agitatie schoot d<strong>en</strong><br />

overste der sch<strong>en</strong>kers de omstandighed<strong>en</strong> van zijn eig<strong>en</strong> droom weder te binn<strong>en</strong>; mete<strong>en</strong> dacht<br />

hij ook aan Jozef, <strong>en</strong> nu gevoelde hij berouw over zijne ondankbare vergetelheid. Onmiddelijk<br />

verhaalde hij daarom aan d<strong>en</strong> koning hoe zijn eig<strong>en</strong> <strong>en</strong> ook de droom van d<strong>en</strong> overste der bakkers<br />

door e<strong>en</strong><strong>en</strong> Hebreeuwsch<strong>en</strong> gevang<strong>en</strong>e war<strong>en</strong> uitgelegd, <strong>en</strong> metterdaad bevestigd. {PEP 210.1}<br />

136


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Voor Faraö was het e<strong>en</strong>e vernedering zich van de wijz<strong>en</strong> <strong>en</strong> de toov<strong>en</strong>aars te moet<strong>en</strong><br />

afw<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, <strong>en</strong> e<strong>en</strong><strong>en</strong> vreemdeling <strong>en</strong> slaaf te moet<strong>en</strong> vrag<strong>en</strong>; doch hij was gewillig om zich op de<br />

diepste wijze te vorneder<strong>en</strong>, indi<strong>en</strong> zijn beangst gemoed er maar door kon word<strong>en</strong> gerustgesteld.<br />

Jozef werd dan onmiddelijk ontbod<strong>en</strong>; <strong>en</strong> m<strong>en</strong> veranderde zijne kleeder<strong>en</strong> <strong>en</strong> schoor hem, want<br />

gedur<strong>en</strong>de di<strong>en</strong> lang<strong>en</strong> tijd van bewaring was zijn haar zeer lang geword<strong>en</strong>. Voorts werd hij voor<br />

d<strong>en</strong> koning gesteld. {PEP 210.2}<br />

“En Faraö sprak tot Jozef: Ik heb e<strong>en</strong><strong>en</strong> droom gedroomd, <strong>en</strong> er is niemand, die hem<br />

uitlegge; maar ik heb van u hoor<strong>en</strong> zegg<strong>en</strong>, als gij e<strong>en</strong><strong>en</strong> droom hoort, dat gij hem uitlegt. En<br />

Jozef antwoordde Faraö, zegg<strong>en</strong>de: Het is buit<strong>en</strong> mij! God zal Faraö’s welstand aanzegg<strong>en</strong>.” In<br />

dit antwoord blinkt Jozefs nederigheid <strong>en</strong> geloof in God uit. Op e<strong>en</strong>e ingetog<strong>en</strong>e wijze ontk<strong>en</strong>t<br />

hij de onderscheiding te bezitt<strong>en</strong>, dat hij met e<strong>en</strong>e hoogere wijsheid be-gaafd is. “Het is buit<strong>en</strong><br />

mij.” God alle<strong>en</strong> kan deze geheim<strong>en</strong> op<strong>en</strong>bar<strong>en</strong>. {PEP 210.3}<br />

Hierop verhaalde Faraö de volg<strong>en</strong>de droom<strong>en</strong>: “Zie, in mijn<strong>en</strong> droom stond ik aan d<strong>en</strong> oever<br />

der rivier; <strong>en</strong> zie, uit de rivier kwam<strong>en</strong> op zev<strong>en</strong> koei<strong>en</strong>, vet van vleesch <strong>en</strong> schoon van gedaante,<br />

<strong>en</strong> zij weidd<strong>en</strong> in het gras. En zie, zev<strong>en</strong> andere koei<strong>en</strong> kwam<strong>en</strong> op na deze, mager <strong>en</strong> leelijk van<br />

gedaante, rank van vleesch; ik heb dergelijke van leelijkheid, niet gezi<strong>en</strong> in het gansche<br />

Egypteland. En die ranke <strong>en</strong> leelijke koei<strong>en</strong> at<strong>en</strong> die eerste zev<strong>en</strong> vette koei<strong>en</strong> op; dewelke in<br />

har<strong>en</strong> buik inkwam<strong>en</strong>, maar m<strong>en</strong> merkte niet, dat ze in har<strong>en</strong> buik ingekom<strong>en</strong> war<strong>en</strong>: want haar<br />

aanzi<strong>en</strong> was leelijk, gelijk als in het begin. To<strong>en</strong> ontwaakte ik. Daarna zag ik in mijn<strong>en</strong> droom,<br />

<strong>en</strong> zie, zev<strong>en</strong> ar<strong>en</strong> rez<strong>en</strong> op in e<strong>en</strong><strong>en</strong> halm, vol <strong>en</strong> goed. En zie, zev<strong>en</strong> dorre, dunne <strong>en</strong> van d<strong>en</strong><br />

oost<strong>en</strong>wind verz<strong>en</strong>gde ar<strong>en</strong> schot<strong>en</strong> na dezelve uit; <strong>en</strong> de zev<strong>en</strong> dunne ar<strong>en</strong> verslond<strong>en</strong> die zev<strong>en</strong><br />

goede ar<strong>en</strong>. En ik heb het d<strong>en</strong> toov<strong>en</strong>aars gezegd, maa.r er was niemand, die het mij verklaarde.”<br />

{PEP 211.1}<br />

“De droom van Faraö is e<strong>en</strong>,” antwoordde Jozef. “Hetge<strong>en</strong> God is do<strong>en</strong>de, heeft Hij Faraö<br />

te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> gegev<strong>en</strong>.” Er zoud<strong>en</strong> zev<strong>en</strong> jar<strong>en</strong> van overvloed kom<strong>en</strong>. De veld<strong>en</strong> <strong>en</strong> de tuin<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong><br />

meer dan gewoon opbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Daarna zoud<strong>en</strong> er zev<strong>en</strong> jar<strong>en</strong> van hongersnood kom<strong>en</strong>. “Ook zal<br />

de overvloed in het land niet gemerkt word<strong>en</strong>, van wege di<strong>en</strong>zelv<strong>en</strong> honger, die daarna wez<strong>en</strong><br />

zal: want hij zal zeer zwaar zijn.” De herhaling van d<strong>en</strong> droom was e<strong>en</strong> bewijs, dat de zaak van<br />

God vast beslot<strong>en</strong> was <strong>en</strong> haast geschied<strong>en</strong> zou. “Zoo zie nu Faraö naar e<strong>en</strong><strong>en</strong> wijz<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

verstandig<strong>en</strong> man,” aldus voer hij voort, “<strong>en</strong> zette hem over het land van Egypte. Faraö doe zoo,<br />

<strong>en</strong> bestelle opzi<strong>en</strong>ers over het land; <strong>en</strong> neme het vijfde deel des lands van Egypte in de zev<strong>en</strong><br />

jar<strong>en</strong> des overvloeds. En dat zij alle spijze van deze aankom<strong>en</strong>de goede jar<strong>en</strong> verzamel<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

kor<strong>en</strong> oplegg<strong>en</strong>, onder de hand van Faraö, tot spijze in de sted<strong>en</strong>, <strong>en</strong> bewar<strong>en</strong> het. Zoo zal de<br />

spijze zijn tot voorraad voor het land, voor zev<strong>en</strong> jar<strong>en</strong> des hongers.” {PEP 211.2}<br />

De uitlegging was zoo redelijk alsook e<strong>en</strong>stemmig, bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> was de raad zoo gezond <strong>en</strong><br />

scherpzinnig, dat aan derzelver nauwkeurigheid niet getwijfeld werd. Maar wie kon met de<br />

volvoering van dit plan belast word<strong>en</strong>? Het behoud des volk hing aan de wijsheid der keuze af.<br />

De koning was verleg<strong>en</strong>. Hij nam deze aanstelling e<strong>en</strong> wijle in beraad. Door d<strong>en</strong> overste der<br />

sch<strong>en</strong>kers had de koning geleerd, dat Jozef veel beleid in het bestuur der gevang<strong>en</strong>is aan d<strong>en</strong> dag<br />

137


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

gelegd had; blijkbaar bezat hij, in e<strong>en</strong> buit<strong>en</strong>gewon<strong>en</strong> graad, de bekwaamheid om opzichter te<br />

zijn. De sch<strong>en</strong>ker, door zelfverwijt daartoe aangespoord, deed alles wat in zijn vermog<strong>en</strong> lag om<br />

het tekort zijner dankbaarheid aan te zuiver<strong>en</strong>, door zijn<strong>en</strong> weldo<strong>en</strong>er op het hoogst te prijz<strong>en</strong>;<br />

<strong>en</strong> bij verder onderzoek werd de koning vande waarheid van dat raport overtuigd. In zijn gansche<br />

koninkrijk was Jozef de e<strong>en</strong>igste, die de gevar<strong>en</strong> kon aanwijz<strong>en</strong> <strong>en</strong> tev<strong>en</strong>s de bekwaamheid bezat<br />

om voorzorgsmaatregel<strong>en</strong> aan te w<strong>en</strong>d<strong>en</strong>; de koning was daarom overtuigd, dat hij de geschikste<br />

persoon was om de ontworp<strong>en</strong>e plann<strong>en</strong> t<strong>en</strong> uitvoer te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Klaarblijkelijk werd hij door<br />

e<strong>en</strong>e Goddelijke wijsheid bestuurd, derhalve was niemand van des konings raadsheer<strong>en</strong> er zoo<br />

goed voor bekwaam om de natie over deze crisis he<strong>en</strong> te help<strong>en</strong>. Ofschoon hij e<strong>en</strong> slaaf <strong>en</strong> e<strong>en</strong><br />

Hebreër was, zoo kon dat toch niet opweg<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> zijne aan d<strong>en</strong> dag gelegde wijsheid <strong>en</strong><br />

schranderheid. “Zoud<strong>en</strong> wij wel e<strong>en</strong><strong>en</strong> man vind<strong>en</strong> als dez<strong>en</strong>, in welk<strong>en</strong> Gods Geest is?” vroeg<br />

de koning zijn<strong>en</strong> raadslied<strong>en</strong>. {PEP 211.3}<br />

M<strong>en</strong> besloot dan om hem aan te stell<strong>en</strong>, <strong>en</strong> daarom sprak Faraö d<strong>en</strong> verstomd<strong>en</strong> Jozef aldus<br />

aan: “Naardi<strong>en</strong> God u dit alles heeft verkondigd, zoo is er niemand zoo verstandig <strong>en</strong> wijs, als<br />

gij. Gij, zult over mijn huis zijn, <strong>en</strong> op uw bevel zal al mijn volk de hand kuss<strong>en</strong>: alle<strong>en</strong> dez<strong>en</strong><br />

troon zal ik grooter zijn dan gij.” Voorts liet de koning hem de onderscheidingsteek<strong>en</strong>s van zijn<br />

rang aando<strong>en</strong>. “En Faraö nam zijn<strong>en</strong> ring van zijne hand af, <strong>en</strong> deed hem aan Jozefs hand, <strong>en</strong> liet<br />

hem fijne linn<strong>en</strong> kleeder<strong>en</strong> aantrekk<strong>en</strong>, <strong>en</strong> leide e<strong>en</strong>e goud<strong>en</strong> ket<strong>en</strong> aan zijn<strong>en</strong> hals. En hij deed<br />

hem rijd<strong>en</strong> op d<strong>en</strong> tweed<strong>en</strong> wag<strong>en</strong>, di<strong>en</strong> hij had; <strong>en</strong> zij riep<strong>en</strong> voor zijn aangezicht: Knielt.” {PEP<br />

212.1}<br />

“Hij zette hem tot e<strong>en</strong><strong>en</strong> heer over zijn huis, <strong>en</strong> tot e<strong>en</strong><strong>en</strong> heerscher over al zijn goed; om<br />

zijne vorst<strong>en</strong> te bind<strong>en</strong> naar zijn<strong>en</strong> lust, <strong>en</strong> zijne oudst<strong>en</strong> te onderwijz<strong>en</strong>.”4 Uit d<strong>en</strong> kerker werd<br />

Jozef tot reg<strong>en</strong>t over Egypt verhev<strong>en</strong>. Het was e<strong>en</strong>e betrekking van hooge waardigheid, maar er<br />

war<strong>en</strong> moeilijkhed<strong>en</strong> <strong>en</strong> gevar<strong>en</strong> aan verbond<strong>en</strong>. Niemand kan zonder gevaar op e<strong>en</strong>e hoogte<br />

staan. Het onweder laat de bloem der vallei ongedeerd, terwijl het d<strong>en</strong> statig<strong>en</strong> boom op d<strong>en</strong> top<br />

des bergs omver rukt; insgelijks kunn<strong>en</strong> zij, die zich in e<strong>en</strong><strong>en</strong> nederig<strong>en</strong> toestand onkreukbaar<br />

gedrag<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, in d<strong>en</strong> poel der misleiding gestort word<strong>en</strong>, wanneer zij door wereldsch<strong>en</strong><br />

voorspoed <strong>en</strong> eer word<strong>en</strong> aangevall<strong>en</strong>. Maar Jozefs karakter kon de proef van beide voor<strong>en</strong><br />

teg<strong>en</strong>spoed doorstaan. Hij gedroeg zich ev<strong>en</strong> trouw jeg<strong>en</strong>s God, to<strong>en</strong> hij bij Faraö aan het hof,<br />

als to<strong>en</strong> hij e<strong>en</strong> gevang<strong>en</strong>e in d<strong>en</strong> kerker was. Hij was nog e<strong>en</strong> vreemdeling in e<strong>en</strong> Heid<strong>en</strong>sch<br />

land, gescheid<strong>en</strong> van zijne maagschap, die God ook aanbad<strong>en</strong>; maar hij was er t<strong>en</strong> volle van<br />

overtuigd, dat de Goddelijke hand zijne gang<strong>en</strong> bestuurd had, <strong>en</strong> daarom betrachtte hij zijne<br />

plicht<strong>en</strong> met e<strong>en</strong> best<strong>en</strong>dig vertrouw<strong>en</strong> op God. Door hem verkreg<strong>en</strong> de koning <strong>en</strong> de<br />

voornaamste Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> ook de k<strong>en</strong>nis van d<strong>en</strong> war<strong>en</strong> God; <strong>en</strong> alhoewel zij afgod<strong>en</strong>di<strong>en</strong>aars<br />

blev<strong>en</strong>, respecteerd<strong>en</strong> zij toch de beginsel<strong>en</strong>, die in het karakter <strong>en</strong> d<strong>en</strong> wandel van d<strong>en</strong> aanbidder<br />

van Jehova werd<strong>en</strong> blootgelegd. {PEP 212.2}<br />

Hoe kon Jozef zich zoo door standvastigheid, oprechtheid, <strong>en</strong> wijsheid onderscheid<strong>en</strong>? —<br />

Gedur<strong>en</strong>de zijne jongelingsjar<strong>en</strong> had hij geleerd neiging minder dan plicht te volg<strong>en</strong>; deze<br />

vrucht<strong>en</strong> van braafheid, e<strong>en</strong>voudig vertrouw<strong>en</strong>, <strong>en</strong> edelheid, die hij als jongeling gekoesterd had,<br />

138


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

kwam<strong>en</strong> nu gedur<strong>en</strong>de zijne manlijke jar<strong>en</strong> tot volle rijpheid. Daarbij war<strong>en</strong> zijne lichamelijke<br />

<strong>en</strong> verstandelijke vermog<strong>en</strong>s ontwikkeld door e<strong>en</strong>e zedige <strong>en</strong> e<strong>en</strong>voudige lev<strong>en</strong>swijze.<br />

Geme<strong>en</strong>schap met God door Zijne werk<strong>en</strong>, <strong>en</strong> door het overweg<strong>en</strong> van de heerlijke waarhed<strong>en</strong>,<br />

welke d<strong>en</strong> erfg<strong>en</strong>am<strong>en</strong> des geloofs war<strong>en</strong> toevertrouwd geword<strong>en</strong>, hadd<strong>en</strong> zijne geestelijke<br />

natuur dermate ontwikkeld, versterkt, <strong>en</strong> uite<strong>en</strong>gezet, als ge<strong>en</strong>e andere studie had kunn<strong>en</strong> do<strong>en</strong>.<br />

E<strong>en</strong>e getrouwe waarneming, zoowel in onaanzi<strong>en</strong>lijke als in aanzi<strong>en</strong>lijke stand<strong>en</strong> had hem voor<br />

het waarnem<strong>en</strong> van de hoogste betrekking gekweekt. Onteg<strong>en</strong>zeggelijk zal hij het edelste<br />

karakter ontwikkel<strong>en</strong>, die zijn lev<strong>en</strong> naar Gods wil inricht. “Zie, de vreeze des Heer<strong>en</strong> is de<br />

wijsheid, <strong>en</strong> van het kwade te wijk<strong>en</strong> is het verstand.”5 {PEP 213.1}<br />

Slechts <strong>en</strong>kel<strong>en</strong> beseff<strong>en</strong> hoe veel invloed kleinighed<strong>en</strong> op de ontwikkeling van het karakter<br />

uitoef<strong>en</strong><strong>en</strong>. Niets, waarmede wij in aanraking kom<strong>en</strong>, is werkelijk klein. De verschill<strong>en</strong>de<br />

omstandighed<strong>en</strong>, die wij dagelijks ontmoet<strong>en</strong>, di<strong>en</strong><strong>en</strong> om onze getrouwheid op de proef te<br />

stell<strong>en</strong>, <strong>en</strong> ons te kweek<strong>en</strong> voor meer belangrijk beheer. Als m<strong>en</strong> zich stiptelijk aan zijne<br />

beginsel<strong>en</strong> houdt in de gewone bezighed<strong>en</strong>, dan wordt het e<strong>en</strong>e gewoonte om de voorkeur te<br />

gev<strong>en</strong> aan plicht bov<strong>en</strong> vermaak <strong>en</strong> neiging. Wie zich aan deze tucht onderworp<strong>en</strong> heeft, staat<br />

niet lang besluiteloos tussch<strong>en</strong> goed <strong>en</strong> kwaad, gelijk e<strong>en</strong> riet, dat van d<strong>en</strong> wind bewog<strong>en</strong> wordt;<br />

hij is trouw in het volbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong> van zijn plicht, omred<strong>en</strong> hij zich aan getrouwheid <strong>en</strong> waarheid<br />

gew<strong>en</strong>d heeft. Wie in het minste getrouw is, zal kracht ontwikkel<strong>en</strong> om ook in het grootere<br />

getrouw te kunn<strong>en</strong> zijn. {PEP 213.2}<br />

E<strong>en</strong> rechtschap<strong>en</strong> karakter is kostelijker dan het goud van Ofir. Zonder hetzelve kan<br />

niemand e<strong>en</strong>e betrekking met waardigheid bekleed<strong>en</strong>. Het karakter is echter ge<strong>en</strong> erfgoed. Het<br />

is niet koopbaar. Zedelijke voortreffelijkheid <strong>en</strong> de verstandelijke tal<strong>en</strong>t<strong>en</strong> kom<strong>en</strong> niet bij toeval.<br />

De kostelijkste gav<strong>en</strong> zijn waardeloos, indi<strong>en</strong> zij niet ontwikkeld word<strong>en</strong>. De vorming van e<strong>en</strong><br />

edel karakter vereischt e<strong>en</strong> leeftijd, <strong>en</strong> is het produkt van vlijtig <strong>en</strong> aanhoud<strong>en</strong>d pog<strong>en</strong>. God<br />

sch<strong>en</strong>kt de geleg<strong>en</strong>he’d<strong>en</strong>; ons welslag<strong>en</strong> hangt af van de wijze, waarop wij ze gebruik<strong>en</strong>. {PEP<br />

214.1}<br />

139


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 21—Jozef in Zijne Broeders.<br />

MET het aanbrek<strong>en</strong> van de vruchtbare jar<strong>en</strong> begon m<strong>en</strong> te zorg<strong>en</strong> voor d<strong>en</strong> aanstaand<strong>en</strong><br />

hongersnood. Jozef beval hun voorraadschur<strong>en</strong> in de voornaamste plaats<strong>en</strong> des lands te bouw<strong>en</strong>,<br />

zoodat m<strong>en</strong> overvloedig ruimte had ter berging van d<strong>en</strong> overvloed des oogstes. Hiermede ging<br />

m<strong>en</strong> voort, totdat de zev<strong>en</strong> vruchtbare jar<strong>en</strong> geëindigd war<strong>en</strong>, <strong>en</strong> er zeer veel kor<strong>en</strong> bije<strong>en</strong><br />

gebracht was, want daarvan was ge<strong>en</strong> getal. {PEP 215.1}<br />

Daarna kwam<strong>en</strong> er zev<strong>en</strong> jar<strong>en</strong> van hongersnood, overe<strong>en</strong>komstig Jozefs voorspelling. “En<br />

er was honger in al de land<strong>en</strong>, maar in gansch Egypteland was brood. Als nu gansch Egypteland<br />

hongerede, riep het volk tot Faraö om brood; <strong>en</strong> Faraö zeide tot alle Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong>: Gaat tot Jozef,<br />

doet wat hij u zegt. Als dan honger over het gansche land was, zoo op<strong>en</strong>de Jozef alles, waarin<br />

iets was, <strong>en</strong> verkocht aan de Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong>.”1 {PEP 215.2}<br />

De hongersnood strekte zich ook over het land Kanaän uit, <strong>en</strong> was zeer sterk in dat gedeelte,<br />

waar Jakob woonde. Gehoord hebb<strong>en</strong>de, dat de koning van Egypte e<strong>en</strong> groot<strong>en</strong> voorraad<br />

ingeslag<strong>en</strong> had, zoo reisd<strong>en</strong> ti<strong>en</strong> van Jakobs zon<strong>en</strong> derwaarts om kor<strong>en</strong> te koop<strong>en</strong>. Daar gekom<strong>en</strong><br />

zijnde, werd<strong>en</strong> zij naar des konings stedehouder verwez<strong>en</strong>, <strong>en</strong> alzoo steld<strong>en</strong> zij zich met de<br />

andere aanvragers met hunne gesch<strong>en</strong>k<strong>en</strong> voor d<strong>en</strong> reg<strong>en</strong>t des lands. En zij “bog<strong>en</strong> zich voor<br />

hem, met de aangezicht<strong>en</strong> ter aarde.” “Jozef dan k<strong>en</strong>de zijne broeders; maar zij k<strong>en</strong>d<strong>en</strong> hem<br />

niet.”2 Zijn<strong>en</strong> Hebreeuwsch<strong>en</strong> naam had de koning door e<strong>en</strong><strong>en</strong> Egyptisch<strong>en</strong> lat<strong>en</strong> vervang<strong>en</strong>;<br />

overig<strong>en</strong>s geleek Egypte’s reg<strong>en</strong>t ook weinig op d<strong>en</strong> aankom<strong>en</strong>d<strong>en</strong> jongeling, di<strong>en</strong> zij d<strong>en</strong><br />

Ismaëliet<strong>en</strong> verkocht hadd<strong>en</strong>. To<strong>en</strong> zijne broeders zich voor hem neerbog<strong>en</strong>, kwam de droom<br />

weder helder voor Jozefs geest. Zijn schrandere blik, het gezelschap doorloop<strong>en</strong>de, bemerkte al<br />

aanstonds, dat B<strong>en</strong>jamin niet teg<strong>en</strong>woordig was. Was hij ook het slachtoffer der verraderlijke<br />

wreedheid dier brutale mann<strong>en</strong> geword<strong>en</strong>? Hij besloot het uit te vind<strong>en</strong>. “Gij zijt ver-spieders,”<br />

grauwde hij hun toe, “gij zijt gekom<strong>en</strong> om te bezichtig<strong>en</strong>, waar het land bloot is.” {PEP 215.3}<br />

Zij antwoordd<strong>en</strong>: “Ne<strong>en</strong>, mijn heer, maar uwe knecht<strong>en</strong> zijn gekom<strong>en</strong> om spijze te koop<strong>en</strong>.<br />

Wij all<strong>en</strong> zijn e<strong>en</strong>s mans zon<strong>en</strong>, wij zijn vroom; uwe knecht<strong>en</strong> zijn ge<strong>en</strong>e verspieders.” Hij wilde<br />

wet<strong>en</strong> of zij nog die hooge inborst bezat<strong>en</strong>, als to<strong>en</strong> hij bij h<strong>en</strong> was, alsmede of hij niet iets<br />

aangaande het ouderlijke huis kon gewaar word<strong>en</strong>; intussch<strong>en</strong> wist hij zeer goed hoe verraderlijk<br />

hunne verklaring<strong>en</strong> kond<strong>en</strong> zijn. Derhalve werd de beschuldiging herhaald, <strong>en</strong> het<br />

wederantwoord was: “Wij uwe knecht<strong>en</strong> war<strong>en</strong> twaalf gebroeders, e<strong>en</strong>s mans zon<strong>en</strong>, in het land<br />

Kanaan, <strong>en</strong> zie, de kleinste is hed<strong>en</strong> bij onz<strong>en</strong> vader; doch de e<strong>en</strong> is niet meer.” {PEP 216.1}<br />

Zich nog voordo<strong>en</strong>de alsof hij de waarheid van hun gezegde betwijfelde, <strong>en</strong> alsof hij h<strong>en</strong><br />

nog als verspieders beschouwde, sprak de reg<strong>en</strong>t, dat hij h<strong>en</strong> beproev<strong>en</strong> zou door h<strong>en</strong> in Egypte<br />

te houd<strong>en</strong>, totdat e<strong>en</strong> hunner hunn<strong>en</strong> jongst<strong>en</strong> broeder zou hebb<strong>en</strong> gehaald. Bewilligd<strong>en</strong> zij niet<br />

dit te do<strong>en</strong>, dan zoud<strong>en</strong> zij als verspieders word<strong>en</strong> behandeld. Aan dez<strong>en</strong> eisch kond<strong>en</strong> Jakobs<br />

zon<strong>en</strong> niet voldo<strong>en</strong>, wijl de huisg<strong>en</strong>oot<strong>en</strong> broodsgebrek zoud<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> lijd<strong>en</strong>, terwijl die zaak<br />

t<strong>en</strong> uitvoer werd gebracht; <strong>en</strong> wie, hunner kon deze taak aanvaard<strong>en</strong>, zijne broeders in de<br />

gevang<strong>en</strong>is achter lat<strong>en</strong>de? Hoe kon hij zijn<strong>en</strong> vader onder zulke omstandighed<strong>en</strong> ontmoet<strong>en</strong>?<br />

140


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Naar alle waarschijnlijkheid zoud<strong>en</strong> zij om hals gebracht of ter slavernij gedoemd word<strong>en</strong>;<br />

bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> zou B<strong>en</strong>jamin in hetzelfde lot moet<strong>en</strong> deel<strong>en</strong>, als zij hem haald<strong>en</strong>. Derhalve beslot<strong>en</strong><br />

zij te zam<strong>en</strong> te blijv<strong>en</strong>, liever dan hunn<strong>en</strong> vader door het verlies van di<strong>en</strong> e<strong>en</strong>ig<strong>en</strong> zoon te<br />

bedroev<strong>en</strong>. Uit di<strong>en</strong> hoofde werd<strong>en</strong> zij in de gevang<strong>en</strong>is geslot<strong>en</strong>, waar zij drie dag<strong>en</strong> bewaard<br />

werd<strong>en</strong>. {PEP 216.2}<br />

Gedur<strong>en</strong>de de jar<strong>en</strong>, in dewelke Jozef van zijne broeders gescheid<strong>en</strong> was geweest, was het<br />

karakter van Jakobs zon<strong>en</strong> aanmerkelijk veranderd. Afgunstig, oploop<strong>en</strong>d, valsch, wreedaardig,<br />

<strong>en</strong> wraakzuchtig war<strong>en</strong> zij geweest; maar nu zij op de school der beproeving geweest war<strong>en</strong>,<br />

hadd<strong>en</strong> zij geleerd onbaatzuchtig te zijn, elkander lief te hebb<strong>en</strong>, hunn<strong>en</strong> vader te beminn<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

zich in hunne rijpere jar<strong>en</strong> aan zijn gezag te onderwerp<strong>en</strong> De drie dag<strong>en</strong> van bewaring war<strong>en</strong><br />

dag<strong>en</strong> van bitter berouw, wijl zij hunne zond<strong>en</strong> van het verled<strong>en</strong> bepeinsd<strong>en</strong>. Zeer waarschijnlijk<br />

zoud<strong>en</strong> zij als verspieders word<strong>en</strong> behandeld, t<strong>en</strong>zij B<strong>en</strong>jamin gebracht werd, doch zij twijfeld<strong>en</strong><br />

zeer of hun vader B<strong>en</strong>jamin zou lat<strong>en</strong> meegaan. Op d<strong>en</strong> derd<strong>en</strong> dag nu liet Jozef zijne broeders<br />

voor zich br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Hij durfde h<strong>en</strong> niet langer ophoud<strong>en</strong>. Misschi<strong>en</strong> led<strong>en</strong> zijn vader <strong>en</strong> de andere<br />

huisgezinn<strong>en</strong> alreede broodsgebrek. “Doet dit,” zeide hij, “zoo zult gij lev<strong>en</strong>; ik vrees God. Zoo<br />

gij vroom zijt, zoo zij e<strong>en</strong> uwer broeders gebond<strong>en</strong> in het huis uwer bewaring; <strong>en</strong> gaat gij he<strong>en</strong>,<br />

br<strong>en</strong>gt het kor<strong>en</strong> voor d<strong>en</strong> honger uwer huiz<strong>en</strong>. En br<strong>en</strong>gt uw<strong>en</strong> kleinst<strong>en</strong> broeder tot mij, zoo<br />

zull<strong>en</strong> uwe woord<strong>en</strong> waar gemaakt word<strong>en</strong>; <strong>en</strong> gij zult niet sterv<strong>en</strong>.” Dit voorstel nam<strong>en</strong> zij aan,<br />

ofschoon zij er zeer aan twijfeld<strong>en</strong> of hun vader B<strong>en</strong>jamin met h<strong>en</strong> zou lat<strong>en</strong> wederkeer<strong>en</strong>. {PEP<br />

216.3}<br />

Jozef had door e<strong>en</strong><strong>en</strong> tolk tot h<strong>en</strong> gesprok<strong>en</strong>, daarom vermoedd<strong>en</strong> zij niet, dat de reg<strong>en</strong>t hun<br />

gesprek vèrstond, maar sprak<strong>en</strong> zij vrijelijk onder elkander, in zijne teg<strong>en</strong>woordigheid. Zij<br />

beschuldigd<strong>en</strong> zich zelv<strong>en</strong> weg<strong>en</strong>s de behandeling Jozef aangedaan: “Voorwaar wij zijn schuldig<br />

aan onz<strong>en</strong> broeder, wi<strong>en</strong>s b<strong>en</strong>auwdheid der ziel wij zag<strong>en</strong>, to<strong>en</strong> hij ons om g<strong>en</strong>ade bad, maar wij<br />

hoord<strong>en</strong> niet; daarom komt deze b<strong>en</strong>auwdheid over ons.” Rub<strong>en</strong>, die hem te Dothan uit hunne<br />

hand<strong>en</strong> had gepoogd te verloss<strong>en</strong>, voegde er aantoe: “Heb ik het tot u niet gezegd, to<strong>en</strong> ik zeide:<br />

Zondigt niet aan dez<strong>en</strong> jongeling! maar gij hoordet niet; <strong>en</strong> ook zijn bloed, ziet, het wordt<br />

gezocht.” Jozef verstaande wat er gesprok<strong>en</strong> werd, kon zijne aando<strong>en</strong>ing niet bedwing<strong>en</strong>, maar<br />

w<strong>en</strong>dde zich van h<strong>en</strong> af <strong>en</strong> we<strong>en</strong>de. Wedergekeerd zijnde, beval hij, dat m<strong>en</strong> Simeon bind<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

in bewaring stell<strong>en</strong> zou. Deze was de belhamel geweest in het mishandel<strong>en</strong> van hunn<strong>en</strong> broeder,<br />

<strong>en</strong> daarom viel de keuze op hem. {PEP 217.1}<br />

Alvor<strong>en</strong>s zijne broeders echter he<strong>en</strong>tog<strong>en</strong>, beval Jozef, dat m<strong>en</strong> hunne zakk<strong>en</strong> met kor<strong>en</strong><br />

vull<strong>en</strong> <strong>en</strong> het geld weder in d<strong>en</strong> mond van ieders zak legg<strong>en</strong> zou. Ook werd teerkost voor h<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

de lastdier<strong>en</strong> op d<strong>en</strong> weg gegev<strong>en</strong>. To<strong>en</strong> e<strong>en</strong> zijn<strong>en</strong> zak, in de herberg, op<strong>en</strong>deed, vond hij tot<br />

zijne verbazing het geld in d<strong>en</strong> zak. D<strong>en</strong> ander<strong>en</strong> hiermede in k<strong>en</strong>nis gesteld hebb<strong>en</strong>de, zoo<br />

war<strong>en</strong> zij ontsteld <strong>en</strong> bevreesd, <strong>en</strong> vroeg<strong>en</strong> elkander: “Wat is dit, dat God ons gedaan heeft?“:<br />

— moest dit als e<strong>en</strong> blijk van ‘s Heer<strong>en</strong> goedkeuring word<strong>en</strong> aangemerkt, of had Hij dit lat<strong>en</strong><br />

plaats vind<strong>en</strong> om h<strong>en</strong> ter wille van hunne zond<strong>en</strong> te straff<strong>en</strong> <strong>en</strong> nog dieper in de moeilijkheid te<br />

141


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

dompel<strong>en</strong>? Zij bek<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, dat God hunne zond<strong>en</strong> waarg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> had, <strong>en</strong> h<strong>en</strong> er nu om bezocht.<br />

{PEP 217.2}<br />

Jakob zag met verlang<strong>en</strong> naar de terugkomst zijner zon<strong>en</strong> uit, <strong>en</strong> to<strong>en</strong> zij eindelijk war<strong>en</strong><br />

aangekom<strong>en</strong>, schaard<strong>en</strong> alle gezinn<strong>en</strong> zich rondom h<strong>en</strong> om te luister<strong>en</strong> naar hetge<strong>en</strong> hunn<strong>en</strong><br />

vader werd verteld. Angst <strong>en</strong> zorg bekroop ieders hart. Het sche<strong>en</strong> hun toe, alsof de reg<strong>en</strong>t van<br />

Egypteland kwade bedoeling<strong>en</strong> voor had, <strong>en</strong> hunne vrees verergerde nog meer, to<strong>en</strong> zij de<br />

zakk<strong>en</strong> op<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, <strong>en</strong> e<strong>en</strong> iegelijks geld in zijn<strong>en</strong> zak vond<strong>en</strong>. Met groote aando<strong>en</strong>ing riep de<br />

bejaarde vader uit: “Gij berooft mij van kinder<strong>en</strong>! Jozef is er niet, <strong>en</strong> Simeon is er niet, nu zult<br />

gij B<strong>en</strong>jamin wegnem<strong>en</strong>! al deze ding<strong>en</strong> zijn teg<strong>en</strong> mij!” Rub<strong>en</strong> antwoordde: “Dood twee mijner<br />

zon<strong>en</strong>, zoo ik hem tot u niet wederbr<strong>en</strong>g; geef hem in mijne hand, <strong>en</strong> ik zal hem weder tot u<br />

br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>.” Deze ondoordachte uitdrukking stelde Jakob niet gerust. Daarom zeide hij: “Mijn zoon<br />

zal met ulied<strong>en</strong> niet aftrekk<strong>en</strong>: want zijn broeder is dood, <strong>en</strong> hij is all<strong>en</strong> overgeblev<strong>en</strong>; zoo hem<br />

e<strong>en</strong> verderf ontmoette op d<strong>en</strong> weg, di<strong>en</strong> gij zult gaan, zoo zoudt gij mijne grauwe har<strong>en</strong> met<br />

droef<strong>en</strong>is t<strong>en</strong> grave do<strong>en</strong> nederdal<strong>en</strong>.” {PEP 218.1}<br />

De droogte hield aan, <strong>en</strong> eindelijk was de voorraad kor<strong>en</strong> bijna op. Jakobs zon<strong>en</strong> wist<strong>en</strong><br />

zeer wel, dat het te vergeefs zou zijn om zonder B<strong>en</strong>jamin naar Egypte te gaan. Er werd weinig<br />

hoop gekoesterd, dat hun vader zijn besluit verander<strong>en</strong> zou, <strong>en</strong> daarom wachtt<strong>en</strong> zij de uitkomst<br />

stilzwijg<strong>en</strong>d af. Al donkerder <strong>en</strong> donkerder werd de schaduw des nader<strong>en</strong>d<strong>en</strong> hongersnoods; de<br />

oude man kon het gebrek op de aangezicht<strong>en</strong> van al de zijn<strong>en</strong> lez<strong>en</strong>; t<strong>en</strong> lang<strong>en</strong> laatste zeide hij<br />

dan: “Keert wederom, koopt ons e<strong>en</strong> weinig spijze.” {PEP 218.2}<br />

Juda antwoordde: “Die man heeft ons op het hoogste betuigd, zegg<strong>en</strong>de: Gij zult mijn<br />

aangezicht niet zi<strong>en</strong>, t<strong>en</strong>zij dat uw broeder met u is. Indi<strong>en</strong> gij onz<strong>en</strong> broeder met ons z<strong>en</strong>dt, wij<br />

zull<strong>en</strong> aftrekk<strong>en</strong> <strong>en</strong> u spijze koop<strong>en</strong>.” Bemerk<strong>en</strong>de, dat zijn vader begon te wankel<strong>en</strong>, zoo voegde<br />

hij er aantoe: “Z<strong>en</strong>d d<strong>en</strong> jongeling met mij, zoo zull<strong>en</strong> wij ons opmak<strong>en</strong> <strong>en</strong> reiz<strong>en</strong>, opdat wij<br />

lev<strong>en</strong> <strong>en</strong> niet sterv<strong>en</strong>, noch wij, noch gij, noch onze kinder<strong>en</strong>.” Overig<strong>en</strong>s verbond hij zich borg<br />

voor zijn<strong>en</strong> broeder te zull<strong>en</strong> zijn, <strong>en</strong> de schuld op zich te nem<strong>en</strong>, zoo hij B<strong>en</strong>jamin niet weder<br />

aan zijn<strong>en</strong> vader bezorgde. {PEP 218.3}<br />

Jakob zag zich g<strong>en</strong>oodzaakt toe te gev<strong>en</strong>, <strong>en</strong> daarom beval hij zijn<strong>en</strong> zon<strong>en</strong> zich reisvaardig<br />

te mak<strong>en</strong>. Ook werd<strong>en</strong> zij gelast e<strong>en</strong> gesch<strong>en</strong>k mede te nem<strong>en</strong> van al zulke ding<strong>en</strong> als er nog in<br />

het door d<strong>en</strong> hongersnood geteisterde land te verkrijg<strong>en</strong> war<strong>en</strong>, — “e<strong>en</strong> weinig balsem, <strong>en</strong> e<strong>en</strong><br />

weinig honig, specerij<strong>en</strong> <strong>en</strong> mirre, terp<strong>en</strong>tijnnot<strong>en</strong> <strong>en</strong> amandel<strong>en</strong>,” b<strong>en</strong>ev<strong>en</strong>s het dubbel bedrag<br />

des gelds. “Neemt ook uw<strong>en</strong> broeder mede,” zeide Jakob, “<strong>en</strong> maakt u op, keert weder tot di<strong>en</strong><br />

man.” To<strong>en</strong> nu de zon<strong>en</strong> gereed stond<strong>en</strong> om te vertrekk<strong>en</strong>, stond de bejaarde vader op, hief zijne<br />

hand<strong>en</strong> hemelwaarts, <strong>en</strong> bad: “En God, de Almachtige, geve u barmhartigheid voor het<br />

aangezicht van di<strong>en</strong> man, dat hij uw<strong>en</strong> ander<strong>en</strong> broeder <strong>en</strong> B<strong>en</strong>jamin met u late gaan! En mij<br />

aangaande, als ik van kin-der<strong>en</strong> beroofd b<strong>en</strong>, zoo b<strong>en</strong> ik beroofd!” {PEP 218.4}<br />

Wederom reisd<strong>en</strong> zij naar Egypte, <strong>en</strong> steld<strong>en</strong> zich voor Jozef. To<strong>en</strong> hij B<strong>en</strong>jamin, d<strong>en</strong> zoon<br />

zijner eig<strong>en</strong>e moeder zag, schoot zijn gemoed vol. Hij verborg zijne aando<strong>en</strong>ing echter, <strong>en</strong> beval,<br />

142


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

dat zij naar zijn huis zoud<strong>en</strong> word<strong>en</strong> gevoerd om er het middagmaal met hem te nuttig<strong>en</strong>. To<strong>en</strong><br />

de broeders naar het paleis van d<strong>en</strong> reg<strong>en</strong>t gebracht werd<strong>en</strong>, vreesd<strong>en</strong> zij zeer, dat zij ter oorzaak<br />

van het geld derwaarts werd<strong>en</strong> gebracht. Zij dacht<strong>en</strong>, dat het opzettelijk weder in de zakk<strong>en</strong><br />

gedaan was, opdat m<strong>en</strong> e<strong>en</strong>e red<strong>en</strong> vind<strong>en</strong> mocht om alzoo slav<strong>en</strong> van h<strong>en</strong> te mak<strong>en</strong>. In hunne<br />

verleg<strong>en</strong>heid w<strong>en</strong>dd<strong>en</strong> zij zich tot d<strong>en</strong> overste over Jozefs huis, <strong>en</strong> deeld<strong>en</strong> hem de<br />

omstandighed<strong>en</strong> van hun vorig bezoek mede; voorts bewez<strong>en</strong> zij hunne onschuld door hem mede<br />

te deel<strong>en</strong>, dat zij het geld, dat in d<strong>en</strong> mond hunner zakk<strong>en</strong> gevond<strong>en</strong> was, terug gebracht <strong>en</strong><br />

tev<strong>en</strong>s ander geld bij zich hadd<strong>en</strong> om er spijze voor te koop<strong>en</strong>; daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> zeid<strong>en</strong> zij: “Wij<br />

wet<strong>en</strong> niet, wie ons geld in onze zakk<strong>en</strong> gelegd heeft.” Hierop antwoordde die man: “Vrede zij<br />

ulied<strong>en</strong>, vreest niet. Uw God <strong>en</strong> de God uws vaders heeft u e<strong>en</strong><strong>en</strong> schat in uwe zakk<strong>en</strong> gegev<strong>en</strong>;<br />

uw geld is tot mij gekom<strong>en</strong>.” Nu ademd<strong>en</strong> zij vrijer, <strong>en</strong> to<strong>en</strong> Simeon, uit de gevang<strong>en</strong>is gebracht<br />

zijnde, zich bij h<strong>en</strong> gevoegd had, bemerkt<strong>en</strong> zij, dat God hun inderdaad g<strong>en</strong>adig was. {PEP<br />

219.1}<br />

To<strong>en</strong> de reg<strong>en</strong>t h<strong>en</strong> weder ontmoette, bracht<strong>en</strong> zij hem het gesch<strong>en</strong>k, “<strong>en</strong> zij bog<strong>en</strong> zich<br />

voor hem ter aarde.” Weder schoot hem zijn droom te binn<strong>en</strong>, <strong>en</strong> nadat hij zijne gast<strong>en</strong> gegroet<br />

had, vroeg hij: “Is het wel met uw<strong>en</strong> vader, d<strong>en</strong> oude, waarvan gij zeidet? leeft hij nog?” “Het is<br />

wel met uw<strong>en</strong> knecht, onz<strong>en</strong> vader, hij leeft nog,” was hun antwoord, terwijl zij weder e<strong>en</strong>e<br />

buiging maakt<strong>en</strong>. To<strong>en</strong> vestigde hij zijne oog<strong>en</strong> op B<strong>en</strong>jamin, <strong>en</strong> vroeg: “Is dit uw kleinste<br />

broeder, waarvan gij tot mij zeidet?” “Mijn zoon, God zij u g<strong>en</strong>adig!” maar meer kon hij weg<strong>en</strong>s<br />

aando<strong>en</strong>ing niet zegg<strong>en</strong>. “En hij ging in e<strong>en</strong>e kamer <strong>en</strong> we<strong>en</strong>de aldaar.” {PEP 219.2}<br />

Zijn gemoed weder tot bedar<strong>en</strong> gebracht hebb<strong>en</strong>de, keerde hij tot h<strong>en</strong> terug <strong>en</strong> zette zich<br />

aan d<strong>en</strong> disch. Overe<strong>en</strong>komstig de wet der kaste, mocht<strong>en</strong> de Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> niet et<strong>en</strong> met het volk<br />

e<strong>en</strong>er andere natie. Derhalve zat<strong>en</strong> de zon<strong>en</strong> Jakobs afzonderlijk van de Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de<br />

reg<strong>en</strong>t had iets in het bijzonder aangericht, omdat hij e<strong>en</strong>e hooge betrekking bekleedde. To<strong>en</strong><br />

all<strong>en</strong> aangezet<strong>en</strong> war<strong>en</strong>, verwonderd<strong>en</strong> de broeders zich, dat zij op d<strong>en</strong> rang huns ouderdoms af<br />

geplaatst war<strong>en</strong>. Ook langde Jozef hun van de gerecht<strong>en</strong>, die voor hem war<strong>en</strong>; “maar B<strong>en</strong>jamins<br />

gerecht was vijf maal grooter, dan de gerecht<strong>en</strong> van h<strong>en</strong> all<strong>en</strong>.” Door B<strong>en</strong>jamin derwijze te<br />

begunstig<strong>en</strong> hoopte hij te ontdekk<strong>en</strong> of zij hem ook die afgunst toedroeg<strong>en</strong>, welke zij jeg<strong>en</strong>s hem<br />

gekoesterd hadd<strong>en</strong>. Intussch<strong>en</strong> me<strong>en</strong>d<strong>en</strong> zij nog, dat Jozef h<strong>en</strong> niet verstaan kon, <strong>en</strong> daarom<br />

sprak<strong>en</strong> zij vrijuit onder elkander; di<strong>en</strong>t<strong>en</strong>gevolge had Jozef e<strong>en</strong>e goede geleg<strong>en</strong>heid om h<strong>en</strong><br />

omtr<strong>en</strong>t hunne gevoel<strong>en</strong>s te pols<strong>en</strong>. Hij wilde h<strong>en</strong> ev<strong>en</strong>wel nog verder beproev<strong>en</strong>, <strong>en</strong> daarom<br />

beval hij, dat met zijn zilver<strong>en</strong> beker in d<strong>en</strong> zak van d<strong>en</strong> jongst<strong>en</strong> do<strong>en</strong> zou, eer zij vertrokk<strong>en</strong>.<br />

{PEP 220.1}<br />

Verblijd keerd<strong>en</strong> zij huiswaarts. Simeon <strong>en</strong> B<strong>en</strong>jamin war<strong>en</strong> bij h<strong>en</strong>, hunne lastdier<strong>en</strong> war<strong>en</strong><br />

met kor<strong>en</strong> belad<strong>en</strong>, <strong>en</strong> all<strong>en</strong> gevoeld<strong>en</strong> zich dankbaar gestemd, dat zij het dreig<strong>en</strong>d gevaar<br />

ontkom<strong>en</strong> war<strong>en</strong>. Nauwelijks war<strong>en</strong> zij echter tot buit<strong>en</strong> de stad ge-naderd, of zij werd<strong>en</strong> door<br />

d<strong>en</strong> overste over Jozefs huis achterhaald, die h<strong>en</strong> op e<strong>en</strong> bits<strong>en</strong> toon vroeg: “Waarom hebt gij<br />

kwaad voor goed vergold<strong>en</strong>? Is het deze niet, waaruit mijn heer drinkt? <strong>en</strong> waarbij hij iets<br />

zekerlijk waarnem<strong>en</strong> zal? Gij hebt kwalijk gedaan, wat gij gedaan hebt.” M<strong>en</strong> veronderstelde,<br />

143


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

dat die beker kon aantoon<strong>en</strong>, wanneer er e<strong>en</strong>ige giftige drank in geschonk<strong>en</strong> was. Destijds<br />

bezat<strong>en</strong> zulke bekers e<strong>en</strong>e groote waarde weg<strong>en</strong>s hunne verme<strong>en</strong>de beveiliging teg<strong>en</strong><br />

vergiftig<strong>en</strong>. Zij antwoordd<strong>en</strong> dan: “Waarom spreekt mijn heer zulke woord<strong>en</strong>? het zij verre van<br />

uwe knecht<strong>en</strong>, dat zij zoodanig e<strong>en</strong> ding zoud<strong>en</strong> do<strong>en</strong>. Zie het geld, dat wij in d<strong>en</strong> mond onzer<br />

zakk<strong>en</strong> vond<strong>en</strong>, hebb<strong>en</strong> wij tot u uit het land Kanaän wedergebracht: hoe zoud<strong>en</strong> wij dan uit het<br />

huis uws heer<strong>en</strong> zilver of goud stel<strong>en</strong>? Bij wi<strong>en</strong> van uwe knecht<strong>en</strong> hij gevond<strong>en</strong> zal word<strong>en</strong>, dat<br />

hij sterve; <strong>en</strong> ook zull<strong>en</strong> wij mijn<strong>en</strong> heer tot slav<strong>en</strong> zijn.” {PEP 220.2}<br />

“Dit zij nu ook alzoo naar uwe woord<strong>en</strong>,” antwoordde de opzichter. Bij wi<strong>en</strong> hij gevond<strong>en</strong><br />

wordt, die zij mijn slaaf; maar gijlied<strong>en</strong> zult onschuldig zijn.” {PEP 220.3}<br />

Het onderzoek begon oog<strong>en</strong>blikkelijk. “En zij haastt<strong>en</strong> zich, <strong>en</strong> e<strong>en</strong> iegelijk zette zijn<strong>en</strong> zak<br />

af op de aarde,” <strong>en</strong> de opzichter onderzocht alles van Rub<strong>en</strong> af tot d<strong>en</strong> jongste toe. En, ziet, in<br />

B<strong>en</strong>jamins zak werd de beker gevond<strong>en</strong>. {PEP 221.1}<br />

Van schrik <strong>en</strong> ontzetting scheurd<strong>en</strong> de broeders hunne kleeder<strong>en</strong>, <strong>en</strong> keerd<strong>en</strong> langzaam naar<br />

de stad terug. Volg<strong>en</strong>s hunne eig<strong>en</strong>e belofte was B<strong>en</strong>jamin tot slavernij gedoemd. Zij volgd<strong>en</strong><br />

d<strong>en</strong> opzichter naar het paleis, <strong>en</strong> d<strong>en</strong> reg<strong>en</strong>t daar nog vind<strong>en</strong>de, zoo bog<strong>en</strong> zij zich voor hum.<br />

“Wat daad is dit, die gij gedaan hebt?” vroeg hij hun. “Weet gij niet, dat zulk e<strong>en</strong> man als ik dat<br />

zekerlijk waarnem<strong>en</strong> zou?” Jozefs doel was om h<strong>en</strong> te do<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, dat zij gezondigd hadd<strong>en</strong>.<br />

Niet dat hij zich aan de zonde der waarzeggerij had schuldig gemaakt, maar hij wilde h<strong>en</strong><br />

dietsmak<strong>en</strong>, dat de geheim<strong>en</strong> van hun lev<strong>en</strong> voor hem niet verborg<strong>en</strong> war<strong>en</strong>. {PEP 221.2}<br />

Juda antwoordde: “Wat zull<strong>en</strong> wij tot mijn<strong>en</strong> heer zegg<strong>en</strong>? wat zull<strong>en</strong> wij sprek<strong>en</strong>? <strong>en</strong> wat<br />

zull<strong>en</strong> wij ons rechtvaardig<strong>en</strong>? God heeft de ongerechtigheid uwer knecht<strong>en</strong> gevond<strong>en</strong>; zie, wij<br />

zijn mijns heer<strong>en</strong> slav<strong>en</strong>, zoo wij als hij in wi<strong>en</strong>s hand de beker gevond<strong>en</strong> is.” {PEP 221.3}<br />

“Het zij verre van mij zulks te do<strong>en</strong>!” zoo luidde het antwoord, “de man, in wi<strong>en</strong>s hand die<br />

beker gevond<strong>en</strong> is, die zal mijn slaaf zijn; doch trekt gijlied<strong>en</strong> op in vrede tot uw<strong>en</strong> vader.” In<br />

groote verleg<strong>en</strong>heid naderde Juda to<strong>en</strong> tot d<strong>en</strong> reg<strong>en</strong>t <strong>en</strong> zeide: “Och mijn heer, laat toch uw<strong>en</strong><br />

knecht e<strong>en</strong> woord sprek<strong>en</strong> voor mijns heer<strong>en</strong> oor<strong>en</strong>, <strong>en</strong> laat uw<strong>en</strong> toorn teg<strong>en</strong> uw<strong>en</strong> knecht niet<br />

ontstek<strong>en</strong>: want gij zijt ev<strong>en</strong> gelijk Faraö.” Nu ving hij aan in de welsprek<strong>en</strong>dheid der droef<strong>en</strong>is<br />

zijns vaders verlies van Jozef te beschrijv<strong>en</strong>,, <strong>en</strong> met hoe veel teg<strong>en</strong>zin hij B<strong>en</strong>jamin naar Egypte<br />

had lat<strong>en</strong> kom<strong>en</strong>, omred<strong>en</strong> hij de e<strong>en</strong>igste zoon van Rachel was, die hij zoo teederlijk bemind<br />

had. “Nu dan,” zoo sprak hij vervolg<strong>en</strong>s, “als ik tot uw<strong>en</strong> knecht, mijn<strong>en</strong> vader, kom, <strong>en</strong> de<br />

jongeling is niet bij ons (alzoo zijne ziel aan de ziel van dez<strong>en</strong> gebond<strong>en</strong> is), zoo zal het<br />

geschied<strong>en</strong>, als hij ziet, dat de jongeling er niet is, dat hij sterv<strong>en</strong> zal; <strong>en</strong> uwe knecht<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> de<br />

grauwe har<strong>en</strong> van uw<strong>en</strong> knecht, van onz<strong>en</strong> vader, met droef<strong>en</strong>is t<strong>en</strong> grave do<strong>en</strong> nederdal<strong>en</strong>. Want<br />

uw knecht is voor dez<strong>en</strong> jongeling borg bij mijn<strong>en</strong> vader, zegg<strong>en</strong>de: Zoo ik hem tot u niet<br />

wederbr<strong>en</strong>g, zoo zal ik teg<strong>en</strong> mijn<strong>en</strong> vader alle dag<strong>en</strong> gezondigd hebb<strong>en</strong>. Nu dan, laat toch uw<strong>en</strong><br />

knecht voor dez<strong>en</strong> jongeling slaaf van mijn<strong>en</strong> heer blijv<strong>en</strong>, <strong>en</strong> laat d<strong>en</strong> jongeling met zijne<br />

broeders optrekk<strong>en</strong>. Want hoe zoude ik optrekk<strong>en</strong> tot mijn<strong>en</strong> vader, indi<strong>en</strong> de jongeling niet met<br />

mij was? opdat ik d<strong>en</strong> jammer niet zie, welke mijn<strong>en</strong> vader overkom<strong>en</strong> zou.” {PEP 221.4}<br />

144


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Jozef was voldaan. Hij had bij zijne broeders de ware vrucht des berouws bespeurd. Juda’s<br />

aanbod gehoord hebb<strong>en</strong>de, zoo deed hij alle man behalve zijne broeders van hem uitgaan; <strong>en</strong><br />

daarna verhief hij zijne stem met we<strong>en</strong><strong>en</strong>, <strong>en</strong> zeide: “Ik b<strong>en</strong> Jozef; leeft mijn vader nog?” {PEP<br />

222.1}<br />

Zijne broeders stond<strong>en</strong> stom van schrik <strong>en</strong> verbazing. De reg<strong>en</strong>t over Egypteland, was dat<br />

die Jozef, di<strong>en</strong> zij b<strong>en</strong>ijd, om hals will<strong>en</strong> br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, <strong>en</strong> eindelijk voor slaaf verkocht hadd<strong>en</strong>? Hun<br />

schoot weder te binn<strong>en</strong> hoe zij hem bejeg<strong>en</strong>d hadd<strong>en</strong>. Zij her-innerd<strong>en</strong> zich hoe zij zijne droom<strong>en</strong><br />

veracht, <strong>en</strong> gepoogd hadd<strong>en</strong> om derzelver vervulling te keer<strong>en</strong>. Desnietteg<strong>en</strong>staande hadd<strong>en</strong> zij<br />

alreede het hunne in de vervulling dier droom<strong>en</strong> gedaan. Nu war<strong>en</strong> zij ook geheel in zijne macht,<br />

<strong>en</strong> ongetwijfeld zou hij zich aan h<strong>en</strong> wrek<strong>en</strong>. {PEP 222.2}<br />

Hunne verleg<strong>en</strong>heid bemerk<strong>en</strong>de, zeide hij op e<strong>en</strong> vri<strong>en</strong>delijk<strong>en</strong> toon: “Nadert toch tot mij.”<br />

En to<strong>en</strong> zij g<strong>en</strong>aderd war<strong>en</strong>, vervolgde hij: “Ik b<strong>en</strong> Jozef uw broeder, di<strong>en</strong> gij naar Egypte<br />

verkocht hebt. Maar nu, weest niet bekommerd, <strong>en</strong> de toorn onsteke niet in uwe oog<strong>en</strong>, omdat<br />

gij mij hierhe<strong>en</strong> verkocht hebt; want God heeft mij voor uw aangezicht gezond<strong>en</strong> tot behoud<strong>en</strong>is<br />

des lev<strong>en</strong>s.” Overtuigd zijnde, dat zij al g<strong>en</strong>oeg voor de aan hem gepleegde wreedheid geboet<br />

hadd<strong>en</strong>, zoo verzocht hij h<strong>en</strong> om niet bevreesd te zijn, <strong>en</strong> zich niet met de bitterheid des verwijts<br />

te kwell<strong>en</strong>. {PEP 222.3}<br />

“Want het zijn nu twee jar<strong>en</strong> des hongers in het midd<strong>en</strong> des lands,” voegde hij er aantoe,<br />

“<strong>en</strong> er zijn nog vijf jar<strong>en</strong>, in welke ge<strong>en</strong>e ploeging noch oogst zijn zal. Doch God heeft mij voor<br />

uw aangezicht h<strong>en</strong><strong>en</strong> gezond<strong>en</strong>, om u e<strong>en</strong> overblijfsel te stell<strong>en</strong> op de aarde, <strong>en</strong> om u bij het lev<strong>en</strong><br />

te behoud<strong>en</strong>, door e<strong>en</strong>e groote verlossing. Nu dan, gij hebt mij herwaarts niet gezond<strong>en</strong>, maar<br />

God zelf, die mij tot Faraö’s vader gesteld heeft, <strong>en</strong> tot e<strong>en</strong><strong>en</strong> heer over zijn gansche huis, <strong>en</strong><br />

regeerder in het gansche land van Egypte. Haast u <strong>en</strong> trekt op tot mijn<strong>en</strong> vader, <strong>en</strong> zegt tot hem:<br />

Alzoo zegt uw zoon Jozef: God heeft mij tot e<strong>en</strong><strong>en</strong> heer over gansch Egypte-land gesteld; kom<br />

af tot mij, <strong>en</strong> vertoef niet. En gij zult in het land Gos<strong>en</strong> won<strong>en</strong>, <strong>en</strong> nabij mij wez<strong>en</strong>, gij <strong>en</strong> uwe<br />

zon<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de zon<strong>en</strong> uwer zon<strong>en</strong>, <strong>en</strong> uwe schap<strong>en</strong>, <strong>en</strong> uwe runder<strong>en</strong>, <strong>en</strong> al wat gij hebt. En ik zal<br />

u aldaar onderhoud<strong>en</strong>: want er zull<strong>en</strong> nog vijf jar<strong>en</strong> des hongers zijn, opdat gij niet verarmt, gij<br />

<strong>en</strong> uw huis, <strong>en</strong> alles wat gij hebt. En ziet, uwe oog<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> het, <strong>en</strong> de oog<strong>en</strong> van mijn<strong>en</strong> broeder<br />

B<strong>en</strong>jamin, dat mijne mond tot u spreekt.” “En hij viel aan d<strong>en</strong> hals van B<strong>en</strong>jamin,zijn<strong>en</strong> broeder,<br />

<strong>en</strong> we<strong>en</strong>de; <strong>en</strong> B<strong>en</strong>jamin we<strong>en</strong>de aan zijn<strong>en</strong> hals. En hij kuste al zijne broeders, <strong>en</strong> hij we<strong>en</strong>de<br />

over h<strong>en</strong>; <strong>en</strong> daarna sprak<strong>en</strong> zijne broeders met hem.” Zij beled<strong>en</strong> hunne zonde, <strong>en</strong> smeekt<strong>en</strong><br />

hem om vergiff<strong>en</strong>is. Lang hadd<strong>en</strong> berouw <strong>en</strong> angst h<strong>en</strong> gekweld, <strong>en</strong> nu verheugd<strong>en</strong> zij zich dat<br />

hij nog leefde. {PEP 222.4}<br />

Het nieuws van ‘t ge<strong>en</strong> er voorgevall<strong>en</strong> was, kwam d<strong>en</strong> koning spoedig ter oore; <strong>en</strong> deze,<br />

will<strong>en</strong>de zijne dankbaarheid aan Jozef betuig<strong>en</strong>, bevestigde de uitnoodiging door er nog aan toe<br />

te voeg<strong>en</strong>: “Ik zal u het beste van Egypteland gev<strong>en</strong>.” De broeders werd<strong>en</strong> daarop ruimschoots<br />

van teerkost <strong>en</strong> wag<strong>en</strong>s voorzi<strong>en</strong>, alsmede van alles, wat di<strong>en</strong>stbaar kon zijn om hunne gezinn<strong>en</strong><br />

naar Egypte te vervoer<strong>en</strong>. Aan B<strong>en</strong>jamin gaf Jozef echter e<strong>en</strong> veel grooter gesch<strong>en</strong>k dan aan<br />

145


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

zijne andere broeders. En uit voorzorg, dat zij op weg niet zoud<strong>en</strong> gaan twist<strong>en</strong>, zeide hij, ev<strong>en</strong><br />

voor hun vertrek: “Verstoort u niet op d<strong>en</strong> weg!” {PEP 223.1}<br />

Jakobs zon<strong>en</strong> kwam<strong>en</strong> dan met de blijde boodschap tot hunn<strong>en</strong> vader: “Jozef leeft nog, ja<br />

ook is hij regeerder in gansch Egypteland!” Dit nieuws deed d<strong>en</strong> oud<strong>en</strong> man bezwijk<strong>en</strong>; hij kon<br />

zijne oor<strong>en</strong> niet geloov<strong>en</strong>; maar to<strong>en</strong> hij al de wag<strong>en</strong>s <strong>en</strong> de lastdier<strong>en</strong> zag, alsmede dat B<strong>en</strong>jamin<br />

ook wedergekeerd was, riep hij in verrukking uit: “Het is g<strong>en</strong>oeg! mijn zoon Jozef leeft nog; ik<br />

zal gaan, <strong>en</strong> hem zi<strong>en</strong>, eer ik sterve.” {PEP 223.2}<br />

Nu stond e<strong>en</strong>e andere verneder<strong>en</strong>de daad d<strong>en</strong> ti<strong>en</strong> broeders nog te do<strong>en</strong>. Zij beled<strong>en</strong> dan<br />

hoe zij het lev<strong>en</strong> van hunn<strong>en</strong> vader nu reeds zoo vele jar<strong>en</strong> door hun bedrog <strong>en</strong> wreedheid<br />

verbitterd hadd<strong>en</strong>. Jakob had h<strong>en</strong> niet van zulk e<strong>en</strong>e lage zonde verdacht, maar hij zag, dat alles<br />

t<strong>en</strong> beste uitgeloop<strong>en</strong> was, daarom vergaf hij <strong>en</strong> zeg<strong>en</strong>de zijne dwal<strong>en</strong>de kinder<strong>en</strong>. {PEP 223.3}<br />

De vader <strong>en</strong> zijne zon<strong>en</strong>, alsmede hunne gezinn<strong>en</strong>, hun vee <strong>en</strong> hunne di<strong>en</strong>stbar<strong>en</strong> war<strong>en</strong><br />

spoedig op weg naar Egypte. Met blijdschap zett<strong>en</strong> zij de reize voort; <strong>en</strong> to<strong>en</strong> hij te Berseba<br />

kwam, offerde de patriarch offerand<strong>en</strong>, <strong>en</strong> bad d<strong>en</strong> Heere, om met hem te will<strong>en</strong> optrekk<strong>en</strong>. In<br />

e<strong>en</strong> gezicht des nachts kwam de verzekering tot hem. “Vrees niet van af te trekk<strong>en</strong> naar Egypte,<br />

want Ik zal u aldaar tot e<strong>en</strong> groot volk zett<strong>en</strong>. Ik zal met u aftrekk<strong>en</strong> naar Egypte, <strong>en</strong> Ik zal u<br />

do<strong>en</strong> wederoptrekk<strong>en</strong>, mede optrekk<strong>en</strong>de.” {PEP 223.4}<br />

De verzekering, “Vrees niet van af te trekk<strong>en</strong> naar Egypte want Ik zal u aldaar tot e<strong>en</strong> groot<br />

volk zett<strong>en</strong>,” was beteek<strong>en</strong>isvol. Aan Abraham was beloofd, dat zijn nakroost zoo talrijk als de<br />

sterr<strong>en</strong> des hemels zou word<strong>en</strong>; naar tot op dez<strong>en</strong> tijd was het uitverkor<strong>en</strong> volk nog niet<br />

grootelijks verm<strong>en</strong>igvuldigd. Ook bood het land Kanaan alsnu nog ge<strong>en</strong>e geleg<strong>en</strong>heid aan voor<br />

de ontwikkeling van zulk e<strong>en</strong> volk, als voorspeld was. Machtige, Heid<strong>en</strong>sche stamm<strong>en</strong> bezat<strong>en</strong><br />

hetzelve, di<strong>en</strong> eerst vier geslacht<strong>en</strong> later het bezit zou word<strong>en</strong> ontnom<strong>en</strong>. Indi<strong>en</strong> Israels<br />

afstammeling<strong>en</strong> hier talrijk werd<strong>en</strong>, dan zoud<strong>en</strong> zij gedwong<strong>en</strong> zijn om of de inwoners des lands<br />

te verdrijv<strong>en</strong> öf zich onder h<strong>en</strong> te verm<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Het eerste kon, volg<strong>en</strong>s Gods voorzi<strong>en</strong>igheid, nog<br />

niet geschied<strong>en</strong>; <strong>en</strong> als zij zich onder de Kanaäniet<strong>en</strong> ging<strong>en</strong> verm<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, dan bestond er groot<br />

gevaar, dat zij tot d<strong>en</strong> afgod<strong>en</strong>di<strong>en</strong>st zoud<strong>en</strong> word<strong>en</strong> vervoerd. In Egypte kon Gods plan tot<br />

rijpheid word<strong>en</strong> gebracht. E<strong>en</strong>e vruchtbare <strong>en</strong> waterrijke landstreek werd hun aangewez<strong>en</strong>,<br />

waarin zij zich spoedig kond<strong>en</strong> ontwikkel<strong>en</strong>. En de afschuw, die de Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> van h<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>,<br />

— “want alle schaapherder is d<strong>en</strong> Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> e<strong>en</strong> gruwel,”3 stelde h<strong>en</strong> in staat om e<strong>en</strong><br />

eig<strong>en</strong>aardig <strong>en</strong> afgezonderd volk te blijv<strong>en</strong>: er bestond dus niet zoo veel gevaar, dat zij tot d<strong>en</strong><br />

Egyptisch<strong>en</strong> afgod<strong>en</strong>di<strong>en</strong>st zoud<strong>en</strong> vervall<strong>en</strong>. {PEP 224.1}<br />

In Egypte aangekom<strong>en</strong> zijnde, ging<strong>en</strong> zij aanstond naar het land Gos<strong>en</strong>. Derwaarts begaf<br />

Jozef zich in zijne staatsie-koets, vergezeld door e<strong>en</strong>e vorstelijke geleide. Hij vergat echter zijne<br />

heerlijkheid <strong>en</strong> de waardigheid zijner betrekking; slechts ééne ge-dachte vervulde zijn gemoed,<br />

<strong>en</strong> deed de snar<strong>en</strong> van zijn hart trill<strong>en</strong>. To<strong>en</strong> hij de reizigers zag aankom<strong>en</strong>, kon hij de liefde, die<br />

nu zoo vele jar<strong>en</strong> verlangd had, niet langer bedwing<strong>en</strong>. Hij stapte uit zijne koets, <strong>en</strong> liep zijn<strong>en</strong><br />

vader tegemoet om hem te verwelkomm<strong>en</strong>. “En als hij zich aan hem vertoonde, zoo viel hij hem<br />

146


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

aan d<strong>en</strong> hals, <strong>en</strong> we<strong>en</strong>de lang aan zijn<strong>en</strong> hals. En Israel zeide tot Jozef: Dat Ik nu sterve, nadat<br />

ik uw aangezicht gezi<strong>en</strong> heb, dat gij nog leeft.” {PEP 224.2}<br />

Jozef nam vijf zijner broeders, <strong>en</strong> stelde h<strong>en</strong> voor Faraö, opdat zij het land hunner<br />

toekomstige inwoning van hem ontvang<strong>en</strong> mocht<strong>en</strong>. De dankbaarheid jeg<strong>en</strong>s d<strong>en</strong> reg<strong>en</strong>t over<br />

zijn land zou d<strong>en</strong> koning er toe bewog<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, om h<strong>en</strong> met het ambt van staatsdi<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> te<br />

bekleed<strong>en</strong>; maar Jozef, getrouw aan d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st van Jehova, zocht zijne broeders te vrijwar<strong>en</strong><br />

teg<strong>en</strong> de verleiding<strong>en</strong>, waaraan zij aan e<strong>en</strong> Heid<strong>en</strong>sch hof war<strong>en</strong> blootgesteld; daarom raadde hij<br />

h<strong>en</strong>, to<strong>en</strong> de koning h<strong>en</strong> naar hunne hanteering vroeg, om het hem ronduit te zegg<strong>en</strong>. Jacobs<br />

zon<strong>en</strong> volgd<strong>en</strong> zijn<strong>en</strong> raad op, <strong>en</strong> voegd<strong>en</strong> er voorzichtiglijk aantoe, dat zij gekom<strong>en</strong> war<strong>en</strong> om<br />

als vreemdeling<strong>en</strong> in dat land te verkeer<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dus niet als blijv<strong>en</strong>de inwoners moest<strong>en</strong> word<strong>en</strong><br />

beschouwd. Faraö gaf hun dan het land Gos<strong>en</strong>, “het beste van Egyptland,” ter woning. {PEP<br />

224.3}<br />

Niet lang na hunne aankomst stelde Jozef zijn<strong>en</strong> vader ook aan d<strong>en</strong> koning voor. De<br />

patriarch gevoelde zich niet te huis aan des konings hof; hij was gew<strong>en</strong>d, te midd<strong>en</strong> van de<br />

schoone natuurtooneel<strong>en</strong>, audi<strong>en</strong>tie van e<strong>en</strong> machtiger Vorst te ontvang<strong>en</strong> <strong>en</strong> wijl hij di<strong>en</strong>s<br />

overtreffelijkheid erk<strong>en</strong>de, hief hij zijne hand<strong>en</strong> tot Hem op <strong>en</strong> zeg<strong>en</strong>de Faraö. {PEP 225.1}<br />

Bij de eerste ontmoeting zeide Jakob tot Jozef, dat hij nu gewillig was om te sterv<strong>en</strong>, wijl<br />

zijn zorg <strong>en</strong> verdriet nu t<strong>en</strong> einde war<strong>en</strong>. Hem werd<strong>en</strong> echter nog zev<strong>en</strong>ti<strong>en</strong> jar<strong>en</strong> van vreedzame<br />

rust in Gos<strong>en</strong> gegund. Deze jar<strong>en</strong> stak<strong>en</strong> scherp af bij de vorige. Zijne zon<strong>en</strong> legd<strong>en</strong> blijk<strong>en</strong> van<br />

ware bekeering aan d<strong>en</strong> dag; zijne kinder<strong>en</strong> zag hij omringd met alle toestand<strong>en</strong>, die geschikt<br />

war<strong>en</strong> om h<strong>en</strong> tot e<strong>en</strong> groot volk te do<strong>en</strong> ontwikkel<strong>en</strong>; <strong>en</strong> zijn geloof bouwde op de belofte, dat<br />

zij in de toekomst het land Kanaan in bezit zoud<strong>en</strong> krijg<strong>en</strong>. Daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> g<strong>en</strong>oot hij al de blijk<strong>en</strong><br />

van liefde <strong>en</strong> gunst, die de reg<strong>en</strong>t over Egypte hem bewijz<strong>en</strong> kon. Gelukkig in de geme<strong>en</strong>schap<br />

van zijn<strong>en</strong> lang verlor<strong>en</strong> zoon, wandelde hij langzaam <strong>en</strong> rustig grafwaarts. {PEP 225.2}<br />

To<strong>en</strong> Jakob d<strong>en</strong> dood voelde nader<strong>en</strong>, liet hij Jozef tot zich roep<strong>en</strong>. Zich nog aan Gods<br />

belofte vastklemm<strong>en</strong>de betrekkelijk het bezit van Kanaan, beval hij: “Indi<strong>en</strong> ik nu g<strong>en</strong>ade in uwe<br />

oog<strong>en</strong> gevond<strong>en</strong> heb, zoo leg toch uwe hand onder mijne heup, <strong>en</strong> doe weldadigheid <strong>en</strong> trouw<br />

aan mij, <strong>en</strong> begraaf mij toch niet in Egypte. Maar dat ik bij mijne vader<strong>en</strong> ligge; hierom zult gij<br />

mij uit Egypte voer<strong>en</strong>, <strong>en</strong> mij in hun graf begrav<strong>en</strong>.” Jozef beloofde dit te zull<strong>en</strong> do<strong>en</strong>, maar<br />

hiermede was Jakob niet te vred<strong>en</strong> gesteld; hij liet hem zwer<strong>en</strong>, dat hij hem bij zijne vader<strong>en</strong> in<br />

de spelonk van Machpela zou bijzett<strong>en</strong>. {PEP 225.3}<br />

E<strong>en</strong>e andere belangrijke zaak moest nu nog verhandeld word<strong>en</strong>: Jozefs zon<strong>en</strong> moest<strong>en</strong><br />

onder de kinder<strong>en</strong> Israels vormelijk word<strong>en</strong> opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. Te di<strong>en</strong> einde bracht Jozef Efraïm <strong>en</strong><br />

Manasse mede, to<strong>en</strong> hij zijn<strong>en</strong> vader voor de laatste keer bezocht. Van hunner moeders zijde<br />

war<strong>en</strong> deze jongeling<strong>en</strong> verwant aan d<strong>en</strong> hoogst<strong>en</strong> rang der Egyptische priesters; <strong>en</strong> weg<strong>en</strong>s de<br />

betrekking van hunn<strong>en</strong> vader kond<strong>en</strong> zij rijkdom <strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> bekom<strong>en</strong>, indi<strong>en</strong> zij Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong><br />

wild<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Jozef verkoos echter, dat zij zich bij zijne familie zoud<strong>en</strong> aansluit<strong>en</strong>. Hij legde<br />

geloof in de verbondsbelofte aan d<strong>en</strong> dag, doordi<strong>en</strong> hij zijne zon<strong>en</strong> afstand liet do<strong>en</strong> van de eer<br />

147


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

aan het Egyptische hof verbond<strong>en</strong>, <strong>en</strong> plaats liet innem<strong>en</strong> onder de verachte schaapherders, aan<br />

wie God Zijne op<strong>en</strong>baring<strong>en</strong> toevertrouwd had. {PEP 225.4}<br />

Jakob zeide dan: “Uwe twee zon<strong>en</strong>, die u in Egypteland gebor<strong>en</strong> war<strong>en</strong>, eer ik in Egypte tot<br />

u gekom<strong>en</strong> b<strong>en</strong>, zijn mijne; Efraïm <strong>en</strong> Manasse zull<strong>en</strong> mijne zijn, als Rub<strong>en</strong> <strong>en</strong> Simeon.” Zij<br />

zoud<strong>en</strong> als zon<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Het recht der eerstgeboorte, e<strong>en</strong>e dubbele portie, hetwelk Rub<strong>en</strong><br />

verbeurd had, viel dus op Jozef. {PEP 226.1}<br />

Israels oog<strong>en</strong> war<strong>en</strong> zwaar van ouderdom, <strong>en</strong> daarom had hij de teg<strong>en</strong>woordigheid der<br />

jongeling<strong>en</strong> niet opgemerkt; to<strong>en</strong> hij echter hunne schemering bemerkte, vroeg hij: “Wi<strong>en</strong>s zijn<br />

deze?” E<strong>en</strong> antwoord ontvang<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>de, zeide hij: “Br<strong>en</strong>g h<strong>en</strong> tot mij, dat ik h<strong>en</strong> zeg<strong>en</strong>e.”<br />

To<strong>en</strong> zij nabij gekom<strong>en</strong> war<strong>en</strong>, omhelsde de patriarch h<strong>en</strong> <strong>en</strong> kuste h<strong>en</strong>. Daarna breidde hij zijne<br />

hand<strong>en</strong> zeg<strong>en</strong><strong>en</strong>d over h<strong>en</strong> uit, <strong>en</strong> bad: “De God, voor wi<strong>en</strong>s aangezicht mijne vaders, Abraham<br />

<strong>en</strong> Izaäk gewandeld hebb<strong>en</strong>, die God, die mij gevoed heeft, van dat ik was, tot op dez<strong>en</strong> dag: die<br />

Engel, die mij verlost heeft van alle kwaad, zeg<strong>en</strong>e deze jonger<strong>en</strong>.” Hier op<strong>en</strong>baarde zich ge<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

geest van zelfvertrouw<strong>en</strong>, ge<strong>en</strong> steun<strong>en</strong> op m<strong>en</strong>schelijke kracht of list. God had hem bewaard <strong>en</strong><br />

onderhoud<strong>en</strong>. Hij klaagde niet weg<strong>en</strong>s de vele kwade dag<strong>en</strong>, die hij gezi<strong>en</strong> had. Al de moeite <strong>en</strong><br />

het verdriet werd<strong>en</strong> nu niet langer beschouwd als ding<strong>en</strong>, die teg<strong>en</strong> hem war<strong>en</strong>. Hij herinnerde<br />

zich slechts de g<strong>en</strong>ade <strong>en</strong> de goedertier<strong>en</strong>heid desg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die hem e<strong>en</strong> leidsman op zijne<br />

pelgrimsreize was geweest. {PEP 226.2}<br />

H<strong>en</strong> gezeg<strong>en</strong>d hebb<strong>en</strong>de, gaf hij zijn<strong>en</strong> zoon de verzekering, — <strong>en</strong> daardoor ook e<strong>en</strong><br />

getuig<strong>en</strong>is van zijn geloof aan de navolg<strong>en</strong>de geslacht<strong>en</strong>, die vele jar<strong>en</strong> verdrukt <strong>en</strong> als slav<strong>en</strong><br />

zoud<strong>en</strong> word<strong>en</strong> behandeld, — “Zie, ik sterf; maar God zal met ulied<strong>en</strong> wez<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Hij zal u<br />

wederbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong> in het land uwer vader<strong>en</strong>.” {PEP 226.3}<br />

Daarna liet Jakob al zijne zon<strong>en</strong> rondom zijn sterfbed vergader<strong>en</strong>, <strong>en</strong> sprak h<strong>en</strong> aldus aan:<br />

“Verzamelt u, <strong>en</strong> ik zal u verkondig<strong>en</strong>, hetge<strong>en</strong> u in de navolg<strong>en</strong>de dag<strong>en</strong> wedervar<strong>en</strong> zal. Komt<br />

sam<strong>en</strong> <strong>en</strong> hoort, gij zon<strong>en</strong> van Jakob, <strong>en</strong> hoort naar Israel, uw<strong>en</strong> vader.” M<strong>en</strong>igwerf had hij e<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

blik in hunne toekomst geworp<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zich e<strong>en</strong>e voorstelling van de geschied<strong>en</strong>is der<br />

verschill<strong>en</strong>de stamm<strong>en</strong> zoek<strong>en</strong> te schilder<strong>en</strong>. En terwijl zijne kinder<strong>en</strong> nu rondom hem geschaard<br />

stond<strong>en</strong>, kwam de geest der inspiratie over hem, <strong>en</strong> ontsluierde voor zijn<strong>en</strong> profetisch<strong>en</strong> blik de<br />

toekomst zijner nakomeling<strong>en</strong>. Op de rij af werd<strong>en</strong> de nam<strong>en</strong> zijner zon<strong>en</strong> g<strong>en</strong>oemd, hunne<br />

karakters blootgelegd, <strong>en</strong> de toekomst der stamm<strong>en</strong> in <strong>en</strong>kele trekk<strong>en</strong> geschetst. {PEP 226.4}<br />

“Rub<strong>en</strong>, gij zijt mijn eerstgebor<strong>en</strong>e,<br />

Mijne kracht <strong>en</strong> het begin mijner macht:<br />

De voortreffelijkste in hoogheid,<br />

<strong>en</strong> de voortreffelijkste in<br />

macht.” {PEP 227.1}<br />

148


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Die plaats had Rub<strong>en</strong> als eerstgebor<strong>en</strong>e kunn<strong>en</strong> innem<strong>en</strong>, maar hij had zich dezelve<br />

onwaardig gemaakt, weg<strong>en</strong>s zijne zonde te Edar begaan. Daarom vervolgde Jakob, — {PEP<br />

227.2}<br />

“Snelle afloop als de water<strong>en</strong>,<br />

Gij zult de voortreffelijkste niet zijn.” {PEP 227.3}<br />

Aan Levi werd het priesterschap gegev<strong>en</strong>; aan Juda het koninkrijk <strong>en</strong> de Messiaansche<br />

belofte; <strong>en</strong> de dubbele portie der erf<strong>en</strong>is viel Jozef t<strong>en</strong> deel. De stam van Rub<strong>en</strong> heeft zich dan<br />

ook niet onder de andere stamm<strong>en</strong> onderscheid<strong>en</strong>; hij is nooit zoo talrijk geweest als Juda, Jozef,<br />

of Dan, <strong>en</strong> was e<strong>en</strong> der eerste, die gevankelijk werd weggevoerd. {PEP 227.4}<br />

Naast Rub<strong>en</strong> war<strong>en</strong> Simeon <strong>en</strong> Levi de oudst<strong>en</strong>. Zij hadd<strong>en</strong> sam<strong>en</strong>gespann<strong>en</strong> in het<br />

verraderlijk gedrag teg<strong>en</strong> de Sichemiet<strong>en</strong>, <strong>en</strong> war<strong>en</strong> de hoofdaanleggers in d<strong>en</strong> aanslag teg<strong>en</strong><br />

Jozef geweest. Van h<strong>en</strong> werd gezegd, — {PEP 227.5}<br />

“Ik zal h<strong>en</strong> verdeel<strong>en</strong> onder Jakob,<br />

En zal h<strong>en</strong> verstrooi<strong>en</strong> onder Israel.” {PEP 227.6}<br />

To<strong>en</strong> Israel, bij het intrekk<strong>en</strong> in Kanaan geteld werd, bleek het, dat Simeon de kleinste stam<br />

was. En to<strong>en</strong> Mozes de stamm<strong>en</strong> zeg<strong>en</strong>de, werd Simeon niet e<strong>en</strong>s g<strong>en</strong>oemd. Ook viel dez<strong>en</strong><br />

stam, to<strong>en</strong> de bezitting<strong>en</strong> uitgedeeld werd<strong>en</strong>, slechts e<strong>en</strong> klein gedeelte van Juda t<strong>en</strong> deel; <strong>en</strong> de<br />

familiën, die later sterk werd<strong>en</strong>, hebb<strong>en</strong> koloniën buit<strong>en</strong> de landpal<strong>en</strong> van het Heilige Land<br />

gesticht. Levi ontving ook ge<strong>en</strong> ander erfdeel, dan acht <strong>en</strong> veertig sted<strong>en</strong>, geleg<strong>en</strong> in de<br />

verschill<strong>en</strong>de deel<strong>en</strong> van het land. Wat dez<strong>en</strong> stam echter betreft, hij ontving, weg<strong>en</strong>s zijne<br />

standvastigheid in d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st van Jehova, de aanstelling om d<strong>en</strong> tempeldi<strong>en</strong>st waar te nem<strong>en</strong>,<br />

omdat de andere stamm<strong>en</strong> afvallig war<strong>en</strong> geword<strong>en</strong>, <strong>en</strong> daardoor werd de vloek in e<strong>en</strong><strong>en</strong>-zeg<strong>en</strong><br />

veranderd. {PEP 227.7}<br />

De voortreffelijkste zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> der eerstgeboorte werd<strong>en</strong> op Juda overgedrag<strong>en</strong>. De naam<br />

beteek<strong>en</strong>t lof; <strong>en</strong> de profetische geschied<strong>en</strong>is werd aldus gemaaid: — {PEP 228.1}<br />

“Juda, gij zijt het, u zull<strong>en</strong> uwe broeders lov<strong>en</strong>”<br />

Uwe hand zal zijn op d<strong>en</strong> nek uwer vijand<strong>en</strong>;<br />

Voor u zull<strong>en</strong> zich uws vaders zon<strong>en</strong> nederbuig<strong>en</strong><br />

Juda is e<strong>en</strong> leeuw<strong>en</strong>welp!<br />

Gij zijt van d<strong>en</strong> roof opgeklom<strong>en</strong>, mijn zoon!<br />

Hij kromt zich, hij legt zich neder als e<strong>en</strong> leeuw,<br />

En als e<strong>en</strong> oude leeuw; wie zal hem do<strong>en</strong> opstaan?<br />

De scepter zal van Juda niet wijk<strong>en</strong>,<br />

149


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Noch de wetgever van tussch<strong>en</strong> zijne voet<strong>en</strong>,<br />

Totdat Silo komt,<br />

En d<strong>en</strong>zelv<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> de volk<strong>en</strong> gehoorzaam zijn.” {PEP 228.2}<br />

De leeuw, de koning des wouds, is e<strong>en</strong> gepast zinnebeeld van dez<strong>en</strong> stam, waaruit David,<br />

<strong>en</strong> de Zone Davids, de Silo, de ware “Leeuw, die uit d<strong>en</strong> stam van Juda is,” gesprot<strong>en</strong> is, <strong>en</strong> voor<br />

wi<strong>en</strong> alle volk<strong>en</strong> zich eindelijk in gehoorzaamheid buig<strong>en</strong> zull<strong>en</strong>. {PEP 228.3}<br />

D<strong>en</strong> meest<strong>en</strong> zijner kinder<strong>en</strong> voorspelde Jakob e<strong>en</strong>e voorspoedige toekomst. Doch to<strong>en</strong><br />

Jozefs naam eindelijk aan de beurt kwam, schoot des vaders gemoed vol bij het uitsprek<strong>en</strong> van<br />

d<strong>en</strong> zeg<strong>en</strong> over “d<strong>en</strong> hoofdschedel des afgezonderd<strong>en</strong> zijner broeders.” {PEP 228.4}<br />

“Jozef is e<strong>en</strong> vruchtbare tak,<br />

E<strong>en</strong> vruchtbare tak aan e<strong>en</strong>e fontein;<br />

Elke<strong>en</strong> der takk<strong>en</strong> loopt over d<strong>en</strong> muur.<br />

De schutters hebb<strong>en</strong> hem wel bitterheid aangedaan,<br />

En beschot<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hem gehaat;<br />

Maar zijn boog is in stijvigheid geblev<strong>en</strong>,<br />

En de arm<strong>en</strong> zijner hand<strong>en</strong> zijn gesterkt geword<strong>en</strong>,<br />

Door de hand<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> Machtige Jakobs;<br />

Daarvan is hij e<strong>en</strong> herder, e<strong>en</strong> ste<strong>en</strong> Israels;<br />

Van uws vaders God, die u zal help<strong>en</strong>,<br />

En van d<strong>en</strong> Almachtige, die u zal zeg<strong>en</strong><strong>en</strong>,<br />

Met zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> des hemels van bov<strong>en</strong>,<br />

Met zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> des afgronds, die daaronder ligt,<br />

Met zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> der borst<strong>en</strong>, <strong>en</strong> der baarmoeder! {PEP 228.5}<br />

De zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> uws vaders gaan te bov<strong>en</strong><br />

De zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> mijner voorvader<strong>en</strong>,<br />

Tot aan het einde van de eeuwige heuvel<strong>en</strong>;<br />

Die zull<strong>en</strong> zijn op het hoofd van Jozef,<br />

En op d<strong>en</strong> hoofdschedel des afgezonderd<strong>en</strong> zijner broeders.” {PEP 229.1}<br />

150


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Jakob had altoos e<strong>en</strong> warm <strong>en</strong> van liefde blak<strong>en</strong>d hart gehad; immer had hij zijne zon<strong>en</strong> met<br />

e<strong>en</strong>e teedere liefde bemind, <strong>en</strong> daarvan getuigd<strong>en</strong> zijne onpartijdigheid <strong>en</strong> vergev<strong>en</strong>sgezindheid<br />

op zijn sterfbed nog. Hij had hun alles vergev<strong>en</strong>, <strong>en</strong> t<strong>en</strong> einde toe lief. Zijne vaderlijke<br />

meedoog<strong>en</strong>dheid had hun <strong>en</strong>kel woord<strong>en</strong> van troost <strong>en</strong> bemoediging toegedacht; maar de kracht<br />

Gods rustte op hem, <strong>en</strong> onder d<strong>en</strong> invloed der ingeving gevoelde hij zich gedwong<strong>en</strong> de waarheid<br />

te verkondig<strong>en</strong>, al was zij dan ook pijnlijk. {PEP 229.2}<br />

Nadat de laatste zeg<strong>en</strong> uitgesprok<strong>en</strong> was, herhaalde Jakob het bevel betreff<strong>en</strong>de zijne ter<br />

aarde bestelling: “Ik word verzameld tot mijn volk, begraaft mij bij mijne vaders, ... in de<br />

spelonk, welke is op d<strong>en</strong> akker van Machpela.” “Aldaar hebb<strong>en</strong> zij Abraham begrav<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Sara,<br />

zijne huisvrouw; daar hebb<strong>en</strong> zij Izaäk begrav<strong>en</strong>; <strong>en</strong> Rebekka zijne huisvrouw; <strong>en</strong> daar heb ik<br />

Lea begrav<strong>en</strong>.” In deze laatste begeerte op<strong>en</strong>baarde hij nog e<strong>en</strong> onwan-kelbaar vertrouw<strong>en</strong> in<br />

Gods belofte. {PEP 229.3}<br />

Aan d<strong>en</strong> avond van zijn lev<strong>en</strong> g<strong>en</strong>oot Jakob e<strong>en</strong>e stille rust na e<strong>en</strong> lang<strong>en</strong>, moeitevoll<strong>en</strong> dag.<br />

Donkere wolk<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> d<strong>en</strong> middaghemel overdekt, doch bij het ondergaan der zon had de<br />

heerlijkheid des hemels zijn pad met hare stral<strong>en</strong> verlicht. De Schrift zegt: “Het zal geschied<strong>en</strong>,<br />

t<strong>en</strong> tijde des avonds, dat het licht zal wez<strong>en</strong>.”4 “Let op d<strong>en</strong> vrome, <strong>en</strong> zie naar d<strong>en</strong> oprechte,<br />

want het einde van di<strong>en</strong> man zal vrede zijn.”5 {PEP 229.4}<br />

Jakob had gezondigd, <strong>en</strong> veel moet<strong>en</strong> lijd<strong>en</strong>. Vele jar<strong>en</strong> van di<strong>en</strong>stbaarheid, moeite, <strong>en</strong><br />

verdriet war<strong>en</strong> over zijn hoofd gegaan, sedert d<strong>en</strong> dag, waarop hij zijns vaders t<strong>en</strong>t als vluchteling<br />

had moet<strong>en</strong> verlat<strong>en</strong>. E<strong>en</strong> vluchteling zonder woning; gescheid<strong>en</strong> van zijne moeder, die hij nooit<br />

weer gezi<strong>en</strong> heeft; bedrog<strong>en</strong>, nadat hij zev<strong>en</strong> jar<strong>en</strong> gedi<strong>en</strong>d had voor haar, die hij beminde;<br />

twintig jar<strong>en</strong> in d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st van zijn<strong>en</strong> schraapzuchtig<strong>en</strong> bloedverwant geslet<strong>en</strong>; zijne vreugde<br />

door wrevel <strong>en</strong> verdeeldheid verbitterd, nadat hij rijkdom <strong>en</strong> zon<strong>en</strong> gewonn<strong>en</strong> had; bedroefd van<br />

wege zijner dochters schande, weg<strong>en</strong>s harer broeders wraakneming, alsmede t<strong>en</strong> gevolge van<br />

Rachels dood, Rub<strong>en</strong>s bloedschande, Juda’s zonde, <strong>en</strong> de wreedheid aan Jozef gepleegd, — hoe<br />

lang <strong>en</strong> zwart is de lijst van het kwaad, dat hem getroff<strong>en</strong> heeft. Keer op keer heeft hij de wrange<br />

vrucht dier eerste misdaad moet<strong>en</strong> plukk<strong>en</strong>. Maal op maal zag hij zijne zon<strong>en</strong> zich aan zijne<br />

eerste zonde schuldig mak<strong>en</strong>. Hij was wel hard gekastijd, maar niet te vergeefs. Hij was er door<br />

geoef<strong>en</strong>d, <strong>en</strong> daarom gaf zij van zich “e<strong>en</strong>e vreedzame vrucht der gerechtigheid.”6 {PEP 229.5}<br />

Gods Woord verheelt de gebrek<strong>en</strong> niet derg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die in ‘s Heer<strong>en</strong> gunst gedeeld hebb<strong>en</strong>; op<br />

hunne feil<strong>en</strong> wordt inderdaad nog meer gewez<strong>en</strong> dan op hunne deugd<strong>en</strong>. Vel<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> zich<br />

hierover verwonderd, <strong>en</strong> het heeft d<strong>en</strong> Godlooch<strong>en</strong>aars aanleiding gegev<strong>en</strong> om met d<strong>en</strong> Bijbel<br />

te spott<strong>en</strong>, ‘t Is echter e<strong>en</strong> der sterkste bewijz<strong>en</strong> t<strong>en</strong> gunste van de geloofwaardigheid der<br />

Schrift<strong>en</strong>, dat de misdad<strong>en</strong> niet verbloemd, noch de zond<strong>en</strong> der voornaamste mann<strong>en</strong> verheeld<br />

word<strong>en</strong>. Des m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> vooring<strong>en</strong>om<strong>en</strong>heid is daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> zoo sterk, dat zij ge<strong>en</strong>e geschied<strong>en</strong>is<br />

kunn<strong>en</strong> schrijv<strong>en</strong>, zonder zich aan partijdigheid schuldig te mak<strong>en</strong>. Ware de Bijbel door<br />

ongewijde schrijvers geschrev<strong>en</strong>, zij zoud<strong>en</strong> er ongetwijfeld voor gezorgd hebb<strong>en</strong>, dat hunne<br />

held<strong>en</strong> meer befaamd war<strong>en</strong> geword<strong>en</strong>. Maar nu bezitt<strong>en</strong> wij e<strong>en</strong> waar verslag h<strong>en</strong> aangaande.<br />

{PEP 230.1}<br />

151


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

M<strong>en</strong>sch<strong>en</strong>, die grootelijks door God begunstigd <strong>en</strong> aan wie e<strong>en</strong>e groote<br />

verantwoordelijkheid was opgedrag<strong>en</strong>, zijn soms voor de ver zoeking bezwek<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hebb<strong>en</strong><br />

zond<strong>en</strong> bedrev<strong>en</strong>, juist zoo als wij t<strong>en</strong> huidig<strong>en</strong> dage worstel<strong>en</strong>, wankel<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dikwerf in zonde<br />

vall<strong>en</strong>. Hunne lev<strong>en</strong>sgeschied<strong>en</strong>is, met al hunne gebrek<strong>en</strong> <strong>en</strong> buit<strong>en</strong>spoighed<strong>en</strong>, staat daar voor<br />

ons tot aanmoediging <strong>en</strong> waarschuwing. War<strong>en</strong> zij m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> zonder gebrek<strong>en</strong> geweest, dan<br />

zoud<strong>en</strong> wij zon-dar<strong>en</strong> moedeloos word<strong>en</strong>, bij het star<strong>en</strong> op onze tekortkoming<strong>en</strong> <strong>en</strong> misslag<strong>en</strong>.<br />

Maar als wij zi<strong>en</strong> hoe ander<strong>en</strong> door gelijke teg<strong>en</strong>hed<strong>en</strong> he<strong>en</strong> geworsteld zijn; dat zij ev<strong>en</strong> als wij<br />

door de verleiding overwonn<strong>en</strong> zijn, <strong>en</strong> toch opnieuw d<strong>en</strong> strijd aangebond<strong>en</strong>, <strong>en</strong> door Gods<br />

g<strong>en</strong>ade de zegepraal behaald hebb<strong>en</strong>, dan doet dit ons met nieuw<strong>en</strong> moed de gerechtigheid<br />

najag<strong>en</strong>. En gelijkerwijs zij, schoon dikwerf uit het veld geslag<strong>en</strong>, toch hunn<strong>en</strong> grond herwonn<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> Gods zeg<strong>en</strong> over zich behaald hebb<strong>en</strong>, zoo kunn<strong>en</strong> wij ook in Jezus’ naam overwinnaars zijn.<br />

Van d<strong>en</strong> ander<strong>en</strong> kant verstrekt hunne lev<strong>en</strong>sgeschied<strong>en</strong>is ons tot waarschuwing. Zij bewijst, dat<br />

God d<strong>en</strong> schuldige ge<strong>en</strong>szins onschuldig houdt. Hij let op de zonde Zijner meestbegunstigd<strong>en</strong>,<br />

<strong>en</strong> behandelt h<strong>en</strong> met nog meer gestr<strong>en</strong>gheid, dan dieg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die minder verantwoordelijkheid te<br />

drag<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>. {PEP 230.2}<br />

Na Jakobs dood war<strong>en</strong> Jozefs broeders opnieuw bevreesd. Trots zijne vri<strong>en</strong>delijke<br />

behandeling, maakte de bewustheid hunner misdaad h<strong>en</strong> wantrouw<strong>en</strong>d <strong>en</strong> achterdochtig.<br />

Wellicht had hij zijne wraakneming ter wille van zijn<strong>en</strong> vader uitgesteld, <strong>en</strong> zou hij de uitgestelde<br />

straf nu eindelijk voltrekk<strong>en</strong>. Persoonlijk waagd<strong>en</strong> zij hem er niet over aan te sprek<strong>en</strong>, maar<br />

zond<strong>en</strong> e<strong>en</strong><strong>en</strong> gezant met de boodschap: “Uw vader heeft bevol<strong>en</strong> voor zijn<strong>en</strong> dood zegg<strong>en</strong>de:<br />

Zoo zult gij tot Jozef zegg<strong>en</strong>: Ei, vergeef toch de overtreding uwer broeders, <strong>en</strong> hunne zonde,<br />

want zij hebb<strong>en</strong> u kwaad aangedaan; maar nu vergeef toch de overtreding der di<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> van d<strong>en</strong><br />

God uws vaders.” Door deze boodschap werd Jozef tot tran<strong>en</strong> bewog<strong>en</strong>; <strong>en</strong> daardoor<br />

aangemoedigd, kwam<strong>en</strong> zijne broeders, viel<strong>en</strong> voor hem neder, <strong>en</strong> zeid<strong>en</strong>: “Zie, wij zijn u tot<br />

knecht<strong>en</strong>.” Jozef beminde zijne broeders met e<strong>en</strong>e onbaatzuchtige liefde, <strong>en</strong> daarom smartte het<br />

hem te moet<strong>en</strong> hoor<strong>en</strong>, dat zij hem van wraakzucht verdacht<strong>en</strong>. “Vreest niet,” antwoordde hij<br />

hun, “want b<strong>en</strong> ik in de plaats van God? Gijlied<strong>en</strong> wel, gij hebt kwaad teg<strong>en</strong> mij gedacht; doch<br />

God heeft dat t<strong>en</strong> goede gedacht; opdat Hij deed gelijk het te dez<strong>en</strong> dage is, om e<strong>en</strong> groot volk<br />

in het lev<strong>en</strong> te behoud<strong>en</strong>. Nu dan vreest niet! Ik zal u <strong>en</strong> uwe kleine kinder<strong>en</strong> onderhoud<strong>en</strong>.”<br />

{PEP 231.1}<br />

Het karakter van Christus wordt in Jozefs lev<strong>en</strong> afgebeeld Uit nijd werd Jozef door zijne<br />

broeders tot slaaf verkocht; zij dacht<strong>en</strong> het hem te belett<strong>en</strong> grooter dan zij zelve te word<strong>en</strong>. En<br />

to<strong>en</strong> hij naar Egypte gevoerd werd, vleid<strong>en</strong> zij zich met de gedachte, dat zij zijne droom<strong>en</strong> nu<br />

niet langer te ducht<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>; zij hadd<strong>en</strong> derzelver vervulling onmogelijk gemaakt. Maar hunne<br />

handeling werd zoo door God bestuurd, dat Hij er juist datg<strong>en</strong>e door wist te bewerkstellig<strong>en</strong>, wat<br />

zij hadd<strong>en</strong> will<strong>en</strong> verhinder<strong>en</strong>. Ev<strong>en</strong>e<strong>en</strong>s b<strong>en</strong>ijdd<strong>en</strong> de Joodsche priesters <strong>en</strong> overst<strong>en</strong> Christus<br />

uit vrees, dat Hij te veel bijval bij het volk vind<strong>en</strong> zou. Zij liet<strong>en</strong> Hem om het lev<strong>en</strong> br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>,<br />

opdat Hij ge<strong>en</strong> koning werd, doch werkt<strong>en</strong> Hem op deze wijze juist in de hand, <strong>en</strong> vervuld<strong>en</strong> d<strong>en</strong><br />

raad Gods. {PEP 231.2}<br />

152


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

T<strong>en</strong>gevolge zijner gevang<strong>en</strong>schap in Egypte, werd Jozef de redder van zijns vaders<br />

geslacht; dit verminderde de strafwaardigheid zijner broeders echter niet. Insgelijks werd<br />

Christus door Zijne vijand<strong>en</strong> gekruisigd <strong>en</strong> alzoo de verlosser van het m<strong>en</strong>schdom, de<br />

Zaligmaker van het gevall<strong>en</strong> geslacht, de Heerschappijvoerder over de geheele wereld;<br />

intussch<strong>en</strong> was de misdaad Zijner moord<strong>en</strong>aars ev<strong>en</strong> groot, alsof Gods voorzi<strong>en</strong>igheid de zak<strong>en</strong><br />

niet tot Zijne eer <strong>en</strong> het heil van het m<strong>en</strong>schdom bestuurd had. {PEP 231.3}<br />

Jozef werd door zijn eig<strong>en</strong>broeders aan de Heid<strong>en</strong><strong>en</strong> verkocht; insgelijks werd Jezus door<br />

e<strong>en</strong> Zijner discipel<strong>en</strong> aan zijne bitterste vijand<strong>en</strong> verrad<strong>en</strong>. Jozef werd valschelijk beschuldigd<br />

<strong>en</strong> weg<strong>en</strong>s zijne onkreukbaarheid in de gevang<strong>en</strong>is geworp<strong>en</strong>; Jezus werd veracht <strong>en</strong> verworp<strong>en</strong><br />

ter oorzaak Zijner rechtvaardigheid, — Zijn lev<strong>en</strong> van zelfverlooch<strong>en</strong>ing was e<strong>en</strong>e bestraffing<br />

der zonde; <strong>en</strong> ofschoon Hij ge<strong>en</strong> kwaad gedaan had, zoo werd Hij toch op grond van e<strong>en</strong> valsch<br />

getuig<strong>en</strong>is veroordeeld. Daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> war<strong>en</strong> Jozefs geduld <strong>en</strong> zachtmoedigheid onder<br />

onrechtvaardige behandeling <strong>en</strong> verdrukking, alsmede zijne vergev<strong>en</strong>sgezindheid jeg<strong>en</strong>s zijne<br />

broeders e<strong>en</strong> schoon beeld van des Zaligmakers geduldig lijd<strong>en</strong> onder d<strong>en</strong> haat <strong>en</strong> de smadelijke<br />

behandeling Hem door Zijne vijand<strong>en</strong> aangedaan, alsmede Zijne vergev<strong>en</strong>sgezindheid, niet<br />

alle<strong>en</strong> jeg<strong>en</strong>s Zijne moord<strong>en</strong>ar<strong>en</strong>, maar jeg<strong>en</strong>s all<strong>en</strong>, die met belijd<strong>en</strong>is hunner zond<strong>en</strong> zich tot<br />

Hem om vergiff<strong>en</strong>is w<strong>en</strong>d<strong>en</strong>. {PEP 232.1}<br />

Jozef leefde nog vier <strong>en</strong> vijftig jar<strong>en</strong> na d<strong>en</strong> dood zijns vaders. “En Jozef zag van Efraïm<br />

kinder<strong>en</strong> tot in het derde gelid; ook werd<strong>en</strong> de zon<strong>en</strong> van Machir, d<strong>en</strong> zoon van Manasse, op<br />

Jozefs knieën gebor<strong>en</strong>.” Hij zag zijne familie in m<strong>en</strong>igte <strong>en</strong> voorspoed to<strong>en</strong>em<strong>en</strong>; <strong>en</strong> gedur<strong>en</strong>de<br />

al die jar<strong>en</strong> had hij e<strong>en</strong> onwankelbaar vertrouw<strong>en</strong> in de belofte, dat Israel naar het beloofde land<br />

terug zou word<strong>en</strong> gevoerd. {PEP 232.2}<br />

To<strong>en</strong> hij t<strong>en</strong> laatste zijn einde zag nader<strong>en</strong>, liet hij zijne betrekking<strong>en</strong> rondom zich<br />

vergader<strong>en</strong>. Nietteg<strong>en</strong>staande hij in het land der Faraö’s met eerbewijz<strong>en</strong> was overlad<strong>en</strong> geweest,<br />

zoo was Egypte toch e<strong>en</strong> land van vreemdelingschap voor hem. Hij vere<strong>en</strong>igde het lot van zijn<br />

geslacht t<strong>en</strong> volle met Israel <strong>en</strong> sprak: “God zal u gewisselijk do<strong>en</strong> optrekk<strong>en</strong> uit dit land, in het<br />

land, hetwelk Hij Abraham, Izaäk <strong>en</strong> Jakob gezwor<strong>en</strong> heeft.” Daarom liet hij zijne broeders<br />

plechtiglijk zwer<strong>en</strong>, dat zij zijne be<strong>en</strong>der<strong>en</strong> met h<strong>en</strong> naar Kanaan zoud<strong>en</strong> opvoer<strong>en</strong>. “En Jozef<br />

stierf, honderd <strong>en</strong> ti<strong>en</strong> jar<strong>en</strong> oud zijnde; <strong>en</strong> zij balsemd<strong>en</strong> hem, <strong>en</strong> m<strong>en</strong> leide hem in e<strong>en</strong>e kist in<br />

Egypte.” Gedur<strong>en</strong>de de navolg<strong>en</strong>de jar<strong>en</strong> van di<strong>en</strong>stbaarheid, was die kist e<strong>en</strong>e herinnering aan<br />

de woord<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> sterv<strong>en</strong>d<strong>en</strong> Jozef, <strong>en</strong> di<strong>en</strong>de tev<strong>en</strong>s d<strong>en</strong> Israeliet<strong>en</strong> tot e<strong>en</strong>e getuig<strong>en</strong>is, dat<br />

zij als vreemdeling<strong>en</strong> in Egypte verkeerd<strong>en</strong>; daarbij moedigde het h<strong>en</strong> aan om het oog op het<br />

beloofde land gevestigd te houd<strong>en</strong>, aangezi<strong>en</strong> de verlossing niet zou uitblijv<strong>en</strong>. {PEP 232.3}<br />

153


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

154


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 22—Mozes.<br />

HET volk van Egypte had, t<strong>en</strong> einde het lev<strong>en</strong> te behoud<strong>en</strong>, eerst al hun vee <strong>en</strong> land <strong>en</strong> later<br />

zich zelv<strong>en</strong> verkocht. Jozef gunde hun echter de vrijheid onder voorwaarde, dat zij des konings<br />

pachters werd<strong>en</strong>, hem jaarlijks e<strong>en</strong> vijfde van de opbr<strong>en</strong>gst als huur betal<strong>en</strong>de. {PEP 233.1}<br />

De kinder<strong>en</strong> Israels stond<strong>en</strong> echter niet onder die restrictie. Uit hoofde van d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st, di<strong>en</strong><br />

Jozef d<strong>en</strong> Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> bewez<strong>en</strong> had, ontving<strong>en</strong> zij niet alle<strong>en</strong> e<strong>en</strong>e vrije woonplaats in dat land,<br />

maar behoefd<strong>en</strong> ook ge<strong>en</strong>e belasting<strong>en</strong> opbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, <strong>en</strong> werd<strong>en</strong> ruimschoots van spijze voorzi<strong>en</strong><br />

gedur<strong>en</strong>de d<strong>en</strong> hongersnood. De koning bek<strong>en</strong>de het in ‘t op<strong>en</strong>baar, dat zij het d<strong>en</strong> God van Jozef<br />

te dank<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>, dat er in Egypte overvloed was, terwijl al de andere volk<strong>en</strong> broodsgebrek<br />

led<strong>en</strong>. Overig<strong>en</strong>s moest hij bek<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, dat zijn rijk grootelijks door Jozefs bestuur was<br />

bevoordeeld geword<strong>en</strong>, <strong>en</strong> daarom bewees hij der familie van Jakob e<strong>en</strong>e koninklijke<br />

toeg<strong>en</strong>eg<strong>en</strong>heid. {PEP 233.2}<br />

Na verloop van tijd stierf de man, wi<strong>en</strong> Egypte zoo veel verschuldigd was, <strong>en</strong> ook het<br />

geslacht, dat zijn lev<strong>en</strong>sverl<strong>en</strong>ging aan hem te dank<strong>en</strong> had. “Daarna stond e<strong>en</strong> nieuwe koning op<br />

over Egypte, die Jozef niet gek<strong>en</strong>d had.” Niet dat hij van Jozefs verdi<strong>en</strong>stelijkheid der natie<br />

bewez<strong>en</strong> niets af wist, maar hij wilde ze niet erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, <strong>en</strong>, zoo veel mogelijk, der vergetelijkheid<br />

prijs gev<strong>en</strong>. “Die zeide tot zijn volk: Ziet, het volk der kinder<strong>en</strong> Israels is veel, ja machtiger dan<br />

wij. Komt aan, laat ons wijsselijk teg<strong>en</strong> hetzelve handel<strong>en</strong>, opdat het niet verm<strong>en</strong>igvuldige, <strong>en</strong><br />

het geschiede, als er e<strong>en</strong> krijg voorvalt, dat het zich ook niet vervoege tot onze vijand<strong>en</strong>, <strong>en</strong> teg<strong>en</strong><br />

ons strijde, <strong>en</strong> uit het land optrekke.”1 {PEP 233.3}<br />

De Israeliet<strong>en</strong> war<strong>en</strong> reeds zeer talrijk geword<strong>en</strong>; de kinder<strong>en</strong> Israels werd<strong>en</strong> “vruchtbaar<br />

<strong>en</strong> wiess<strong>en</strong> overloedig, <strong>en</strong> zij vermeerderd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> werd<strong>en</strong> gansch zeer machtig, zoodat het land<br />

met h<strong>en</strong> vervuld werd.” Onder Jozefs opzicht <strong>en</strong> de gunst des konings, die destijds regeerde,<br />

war<strong>en</strong> zij snellijk vermeerderd. Middelerwijl war<strong>en</strong> zij e<strong>en</strong> afgezonderd volk geblev<strong>en</strong>, dat noch<br />

de Egyptische gewoont<strong>en</strong>, noch hunn<strong>en</strong> eeredi<strong>en</strong>st had aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. De koning <strong>en</strong> zijne<br />

onderdan<strong>en</strong> maakt<strong>en</strong> zich nu ongerust, vreez<strong>en</strong>de, dat dit volk zich bij de vijand<strong>en</strong> aansluit<strong>en</strong><br />

zou, wanneer er e<strong>en</strong> oorlog uitbrak. De staatkunde belette hem echter h<strong>en</strong> uit het land te jag<strong>en</strong>.<br />

Vel<strong>en</strong> hunner war<strong>en</strong> verstandige <strong>en</strong> bekwame ambachtslied<strong>en</strong>, die veel tot verrijking van d<strong>en</strong><br />

Staat toebracht<strong>en</strong>. Ook behoefde de koning zulke werklied<strong>en</strong> voor het bouw<strong>en</strong> van prachtige<br />

paleiz<strong>en</strong> <strong>en</strong> tempels. Gevolgelijk stelde hij h<strong>en</strong> op e<strong>en</strong>e lijn met de Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong>, die zich met al<br />

hunne bezitting<strong>en</strong> aan het rijk verkocht hadd<strong>en</strong>. Weldra werd<strong>en</strong> er opzichters aangesteld, <strong>en</strong><br />

daarmede war<strong>en</strong> de band<strong>en</strong> der slavernij gesmeed. “En de Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> ded<strong>en</strong> de kinder<strong>en</strong> Israels<br />

di<strong>en</strong><strong>en</strong> met hardigheid; zoodat zij hun het lev<strong>en</strong> bitter maakt<strong>en</strong> met hard<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st, in leem <strong>en</strong> in<br />

tichelste<strong>en</strong><strong>en</strong>, <strong>en</strong> met all<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st op het veld, met al hunn<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st di<strong>en</strong> zij hun ded<strong>en</strong> di<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

met hardigheid.” “Maar hoe meer zij het verdrukt<strong>en</strong>, hoe meer het vermeerderde, <strong>en</strong> hoe meer<br />

het wies.” {PEP 233.4}<br />

De koning <strong>en</strong> zijne raadsheer<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> gehoopt de Israeliet<strong>en</strong> door hard<strong>en</strong> arbeid te<br />

ontz<strong>en</strong>uw<strong>en</strong>, <strong>en</strong> alzoo hun getal te verminder<strong>en</strong> alsmede hunn<strong>en</strong> onafhankelijk<strong>en</strong> geest te<br />

155


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

verpletter<strong>en</strong>. Te di<strong>en</strong> einde ontving<strong>en</strong> de vroedvrouw<strong>en</strong> bevel om alle Hebreeuwsche zon<strong>en</strong> bij<br />

de geboorte te dood<strong>en</strong>. Satan was de aanporder in deze zaak. Hij wist, dat er in Israel e<strong>en</strong><br />

verlosser zou opstaan, <strong>en</strong> nu dacht hij Gods plan te verijdel<strong>en</strong> door d<strong>en</strong> koning tot het<br />

vermoord<strong>en</strong> der kinder<strong>en</strong> over te hal<strong>en</strong>. Maar de vroedvrouw<strong>en</strong> vreesd<strong>en</strong> God, <strong>en</strong> durfd<strong>en</strong> het<br />

wreede bevel niet t<strong>en</strong> uitvoer br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Daarom deed God aan die vrouw<strong>en</strong> goed. Toornig, omdat<br />

m<strong>en</strong> zijn gebod niet gehoorzaamd had, nam de koning nog gestr<strong>en</strong>ger maatregel<strong>en</strong>. De gansche<br />

natie werd ter slachting van de weerlooze wichtjes geroep<strong>en</strong>. “To<strong>en</strong> gebood Faraö al zijn volk,<br />

zegg<strong>en</strong>de: Alle zon<strong>en</strong>, die gebor<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, zult gij in de rivier werp<strong>en</strong>, maar al de dochter<strong>en</strong> in<br />

het lev<strong>en</strong> behoud<strong>en</strong>.” {PEP 234.1}<br />

Terwijl dit bevel nog van kracht was, werd Amram <strong>en</strong> Jochebed, vrome Israeliet<strong>en</strong> van d<strong>en</strong><br />

stam van Levi, e<strong>en</strong> zoon gebor<strong>en</strong>. Dit kindeke was schoon; <strong>en</strong> dewijl deszelfs ouders geloofd<strong>en</strong>,<br />

dat het tijdstip van Israels verlossing nabij gekom<strong>en</strong> was, alsmede dat God e<strong>en</strong><strong>en</strong> verlosser<br />

verwekk<strong>en</strong> zou, beslot<strong>en</strong> zij om d<strong>en</strong> kleine niet t<strong>en</strong> offer te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Zij werd<strong>en</strong> door geloof in<br />

God gesterkt, “<strong>en</strong> vreesd<strong>en</strong> het gebod des konings niet.”2 {PEP 234.2}<br />

De moeder slaagde er in om het kind drie maand<strong>en</strong> lang te verberg<strong>en</strong>. Doch bemerk<strong>en</strong>de,<br />

dat zij het niet langer zonder lev<strong>en</strong>sgevaar verberg<strong>en</strong> kon, zoo maakte zij e<strong>en</strong> kistje van biez<strong>en</strong>,<br />

dat zij met lijm <strong>en</strong> pek belijmde, <strong>en</strong> daarin werd het jongske, tussch<strong>en</strong> de biez<strong>en</strong>, aan d<strong>en</strong> oever<br />

der rivier gelegd. Zelf durfde zij het niet bewak<strong>en</strong>, opdat niet beide haar lev<strong>en</strong> <strong>en</strong> dat des kinds<br />

op ‘t spel werd<strong>en</strong> gezet; doch zijne zuster Mirjam werd op de wacht gezet, om te zi<strong>en</strong> wat m<strong>en</strong><br />

met haar broertje zou do<strong>en</strong>. Het ernstig gebed der moeder had het kind aan Gods teedere zorg<br />

opgedrag<strong>en</strong>. De <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> waakt<strong>en</strong> er dan ook onzichtbaar over, <strong>en</strong> voerd<strong>en</strong> des konings dochter<br />

naar de plaats, waar het knechtje lag. Hare nieuwsgierigheid werd door het zi<strong>en</strong> van het kistje<br />

opgewekt, <strong>en</strong> to<strong>en</strong> zijn het jongske zag, raadde zij mete<strong>en</strong> de red<strong>en</strong> waarom m<strong>en</strong> het daar had<br />

neergelegd. Des knechtjes tran<strong>en</strong> bewog<strong>en</strong> haar tot barmhartigheid, ook werd zij tot medelijd<strong>en</strong><br />

bewog<strong>en</strong> jeg<strong>en</strong>s de moeder, die dit middel te baat g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> had om het lev<strong>en</strong> van haar lieveling<br />

te redd<strong>en</strong>. Zij besloot daarom om het te spar<strong>en</strong>, <strong>en</strong> tot haar eig<strong>en</strong> kind aan te nem<strong>en</strong>. {PEP 235.1}<br />

Mirjam had al de handeling<strong>en</strong> bespied; <strong>en</strong> to<strong>en</strong> zij bemerkte, dat het kind met zachtheid<br />

behandeld werd, waagde zij naderbij te kom<strong>en</strong>, <strong>en</strong> vroeg eindelijk: “Zal ik he<strong>en</strong>gaan, <strong>en</strong> u e<strong>en</strong>e<br />

voedstervrouw uit de Hebreïnn<strong>en</strong> roep<strong>en</strong>, die dat knechtje voor u zoge?” Zij ontving verlof.<br />

{PEP 235.2}<br />

De zuster haastte zich om haar moeder de goede tijding te kondschapp<strong>en</strong>, <strong>en</strong> keerde<br />

onmiddelijke met haar naar Faraö’s dochter terug. “Neem dit knechtje he<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zoog het mij, ik<br />

zal u uw loon gev<strong>en</strong>,” was het bevel der prinses. {PEP 235.3}<br />

God had het gebed dezer moeder verhoord; haar geloof was beloond. Met e<strong>en</strong> innig gevoel<br />

van dankbaarheid aanvaardde zij hare taak. Ook maakte zij van deze geleg<strong>en</strong>heid gebruik om<br />

het kind in de vreeze des Heer<strong>en</strong> op te voed<strong>en</strong>. Zij was overtuigd, dat het voor e<strong>en</strong> voornaam<br />

doel was bewaard geblev<strong>en</strong>; ook besefte zij, dat het eerlang aan zijne prinselijke pleegmoeder<br />

moest word<strong>en</strong> afgestaan, <strong>en</strong> dat het dan onder van God afleid<strong>en</strong>de invloed<strong>en</strong> kom<strong>en</strong> zou. Deze<br />

156


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

gedacht<strong>en</strong> di<strong>en</strong>d<strong>en</strong> haar als e<strong>en</strong> spoorslag te meer om hem met meer vlijt <strong>en</strong> zorgvuldigheid te<br />

onderwijz<strong>en</strong>, dan zij hare andere kinder<strong>en</strong> onderwez<strong>en</strong> had. Zij poogde de vreeze Gods <strong>en</strong> liefde<br />

voor waarheid <strong>en</strong> rechtvaardigheid in zijn gewet<strong>en</strong> te plant<strong>en</strong>, <strong>en</strong> bad te di<strong>en</strong> einde ernstiglijk,<br />

dat hij voor alle verderfelijke invloed<strong>en</strong> bewaard mocht blijv<strong>en</strong>. Zij bepaalde hem bij de dwaasheid<br />

<strong>en</strong> de zonde van d<strong>en</strong> afgod<strong>en</strong>di<strong>en</strong>st, <strong>en</strong> leerde hem vroeg zijne knieën voor d<strong>en</strong> lev<strong>en</strong>d<strong>en</strong><br />

God buig<strong>en</strong>, die alle<strong>en</strong> hem hoor<strong>en</strong> <strong>en</strong> uit alle b<strong>en</strong>auwhed<strong>en</strong> redd<strong>en</strong> kon. {PEP 235.4}<br />

Zij hield d<strong>en</strong> knaap zoo lang als zij kon, doch werd gedwong<strong>en</strong> hem op twaalfjarig<strong>en</strong> leeftijd<br />

af te staan. Uit de nederige hut zijner ouders werd hij overgebracht in het koninklijke paleis van<br />

Faraö’s dochter, <strong>en</strong> hij werd haar t<strong>en</strong> zoon. De indrukk<strong>en</strong> zijner kinderjar<strong>en</strong> verloor hij hier echter<br />

niet. De less<strong>en</strong> aan zijner moeders knie geleerd war<strong>en</strong> onuitwischbaar. Zij verstrekt<strong>en</strong> hem t<strong>en</strong><br />

schild teg<strong>en</strong> d<strong>en</strong> hoogmoed, het ongeloof, <strong>en</strong> de zedeloosheid, die aan het hof heerscht<strong>en</strong>. {PEP<br />

236.1}<br />

Hoe verreik<strong>en</strong>d was de invloed dier e<strong>en</strong>e Hebreeuwsche vrouw; <strong>en</strong> zij was maar e<strong>en</strong>e slavin<br />

<strong>en</strong> ballinge! Mozes’ gansche lev<strong>en</strong>, voornamelijk de groote z<strong>en</strong>ding, die hij vervulde, to<strong>en</strong> hij<br />

Israel uitleidde, getuigt van hoe veel waarde e<strong>en</strong>e godvreez<strong>en</strong>de moeder is. Niets kan hierteg<strong>en</strong><br />

opweg<strong>en</strong>. In e<strong>en</strong>e groote mate houdt de moeder het toekomstig lot harer kinder<strong>en</strong> in de hand.<br />

Onder haar zorg word<strong>en</strong> verstandelijke vermog<strong>en</strong>s <strong>en</strong> karakters ontwikkeld, die voor d<strong>en</strong> tijd <strong>en</strong><br />

de eeuwigheid geschap<strong>en</strong> zijn. Zij zaait het zaad, dat öf goede öf kwade vrucht<strong>en</strong> zal<br />

voortbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Zij is niet geroep<strong>en</strong> e<strong>en</strong> bekoorlijk<strong>en</strong> vorm op het doek te teek<strong>en</strong><strong>en</strong>, of di<strong>en</strong> in<br />

marmer te beitel<strong>en</strong>, maar zij moet het beeld Gods in des m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> ziel drukk<strong>en</strong>. Voornamelijk<br />

rust op haar de verant-woordelijkheid om de karakters der klein<strong>en</strong> op te leid<strong>en</strong>. De indrukk<strong>en</strong>,<br />

welke zij dan ontvang<strong>en</strong>, zijn onuitwischbaar. Reeds zeer vroeg moet<strong>en</strong> de ouders beginn<strong>en</strong> met<br />

hunne kinder<strong>en</strong> e<strong>en</strong> Christelijk onderwijs te gev<strong>en</strong>. Zij zijn aan onze zorg toevertrouwd, opdat<br />

wij h<strong>en</strong> kweek<strong>en</strong>, niet om erfg<strong>en</strong>am<strong>en</strong> van e<strong>en</strong><strong>en</strong> aardsch<strong>en</strong> troon maar om koning<strong>en</strong> Gode te<br />

word<strong>en</strong>, die tot in de eeuwigheid der eeuwighed<strong>en</strong> met Hem zull<strong>en</strong> heersch<strong>en</strong>. {PEP 236.2}<br />

Dat iedere moeder daarom beseffe, dat hare oog<strong>en</strong>blikk<strong>en</strong> onwaardeerbaar zijn; haar werk<br />

zal t<strong>en</strong> jongst<strong>en</strong> dage in het gericht word<strong>en</strong> gebracht. Dan zal het op<strong>en</strong>baar word<strong>en</strong>, dat vele<br />

misdad<strong>en</strong> <strong>en</strong> mislukking<strong>en</strong> het natuurlijk gevolg zijn van de onkunde <strong>en</strong> de nalatigheid derg<strong>en</strong><strong>en</strong>,<br />

wier plicht het was om hunne kinder<strong>en</strong> op d<strong>en</strong> recht<strong>en</strong> weg te leid<strong>en</strong>. Alsdan zal het ook op<strong>en</strong>baar<br />

word<strong>en</strong>, dat vel<strong>en</strong>, die der wereld tot licht<strong>en</strong> in de waarheid, vernuft <strong>en</strong> heiligheid gedi<strong>en</strong>d<br />

hebb<strong>en</strong>, hunn<strong>en</strong> invloed <strong>en</strong> welvaart aan e<strong>en</strong>e bidd<strong>en</strong>de, Christelijke moeder verschuldigd zijn<br />

geweest. {PEP 236.3}<br />

Aan het hof van Faraö werd Mozes in alle vakk<strong>en</strong> van de maatschappelijke wet<strong>en</strong>schap <strong>en</strong><br />

b<strong>en</strong>ev<strong>en</strong>s in de krijgskunde onderwez<strong>en</strong>. Het was des konings voornem<strong>en</strong> om zijn aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong><br />

kleinzoon tot erfg<strong>en</strong>aam van zijn<strong>en</strong> troon te stell<strong>en</strong>; met dit doel in ‘t oog werd de jongeling voor<br />

die betrekking onderwez<strong>en</strong>. “En Mozes werd onderwez<strong>en</strong> in alle wijsheid der Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong>; <strong>en</strong><br />

was machtig in woord<strong>en</strong> <strong>en</strong> in werk<strong>en</strong>.”3 Weg<strong>en</strong>s zijne bekwaamheid als militair gezagvoerder,<br />

was hij gezi<strong>en</strong> bij het krijgsvolk; <strong>en</strong> het algeme<strong>en</strong> beschouwde hem als e<strong>en</strong> zeer bekwaam<br />

persoon. Satans doel was verijdeld. Het bevel, dat de Hebreeuwsche zuigeling<strong>en</strong> ter dood<br />

157


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

gedoemd had, was onder Gods voorzi<strong>en</strong>igheid het middel geword<strong>en</strong>, waardoor de toekomstige<br />

leider van Zijn volk gekweekt <strong>en</strong> onderwez<strong>en</strong> werd. {PEP 237.1}<br />

Overe<strong>en</strong>komstig de wett<strong>en</strong> van Egypte, kon niemand d<strong>en</strong> troon beklimm<strong>en</strong>, t<strong>en</strong>zij hij tot de<br />

priesterkaste behoorde, daarom werd Mozes, als de vermoedelijke troonopvolger, in al de<br />

geheim<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> national<strong>en</strong> godsdi<strong>en</strong>st onderwez<strong>en</strong>. Hiervoor moest<strong>en</strong> de priesters zorg<strong>en</strong>.<br />

Doch alhoewel hij e<strong>en</strong> vlijtig leerling was, zoo kon m<strong>en</strong> hem er niet toe beweg<strong>en</strong> om aan d<strong>en</strong><br />

di<strong>en</strong>st der afgod<strong>en</strong> deel te nem<strong>en</strong>. Di<strong>en</strong>t<strong>en</strong>gevolge dreigde m<strong>en</strong> hem zijn aanspraak op de kroon<br />

te ontnem<strong>en</strong>; ja, hij werd zelfs gewaarschuwd, dat de prinses hem niet langer als haar zoon<br />

erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong> zou, indi<strong>en</strong> hij het geloof der Hebreën niet verlooch<strong>en</strong>de. Hij bleef echter standvastig<br />

bij zijn voornem<strong>en</strong> om niemand anders dan d<strong>en</strong> Schepper van hemel <strong>en</strong> aarde te eerbiedig<strong>en</strong>. In<br />

het bestrijd<strong>en</strong> der bijgeloovighed<strong>en</strong> <strong>en</strong> van de eerbetooning<strong>en</strong> aan de redelooze voorwerp<strong>en</strong><br />

konk<strong>en</strong> noch priester noch aanbidder het dan ook teg<strong>en</strong> hem uithoud<strong>en</strong>. Niemand kon zijne<br />

argum<strong>en</strong>t<strong>en</strong> weerlegg<strong>en</strong> noch hem van zijn voornem<strong>en</strong> afbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>; ev<strong>en</strong>wel werd zijne<br />

standvastigheid door de vingers gezi<strong>en</strong> ter oorzaak van zijn<strong>en</strong> stand <strong>en</strong> de gunst, welke hem door<br />

beide d<strong>en</strong> koning <strong>en</strong> het volk werd toegedrag<strong>en</strong>. {PEP 237.2}<br />

“Door het geloof heeft Mozes, nu groot geword<strong>en</strong> zijnde, geweigerd e<strong>en</strong> zoon van Faraö’s<br />

dochter g<strong>en</strong>aamd te word<strong>en</strong>; verkiez<strong>en</strong>de liever met het volk van God kwalijk gehandeld te<br />

word<strong>en</strong>, dan voor e<strong>en</strong><strong>en</strong> tijd de g<strong>en</strong>ieting der zonde te hebb<strong>en</strong>; acht<strong>en</strong>de de versmaadheid van<br />

Christus meerder<strong>en</strong> rijkdom te zijn, dan de schatt<strong>en</strong> in Egypte; want hij zag op de vergelding des<br />

loons.”4 Mozes bezat de bekwaamheid om e<strong>en</strong>e plaats onder de groot<strong>en</strong> der aarde in te nem<strong>en</strong>,<br />

om d<strong>en</strong> scepter van het heerlijkste koninkrijk van di<strong>en</strong> tijd met lof te kunn<strong>en</strong> zwaai<strong>en</strong>. In<br />

verstandelijke bekwaamheid was hij de uitnem<strong>en</strong>dste man aller eeuw<strong>en</strong>. Als geschiedschrijver,<br />

dichter, wijsgeer, bevelhebber, <strong>en</strong> wetgever staat hij zonder weêrga. Nietteg<strong>en</strong>staande dat wees<br />

hij ‘s werelds roem, rijkdom <strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van de hand, “verkiez<strong>en</strong>de liever met het volk van God<br />

kwalijk gehandeld te word<strong>en</strong>, dan voor e<strong>en</strong><strong>en</strong> tijd de g<strong>en</strong>ieting der zonde te hebb<strong>en</strong>.” {PEP<br />

237.3}<br />

Mozes had geleerd, wat het loon van Gods nederige <strong>en</strong> gehoorzame di<strong>en</strong>stknecht<strong>en</strong> zal zijn,<br />

<strong>en</strong> daarom had het wereldsche, in vergelijking daarmede, ge<strong>en</strong> waarde voor hem. Het prachtige<br />

paleis der Faraö’s <strong>en</strong> des konings troon kond<strong>en</strong> hem er niet toe overhal<strong>en</strong> om de zondige<br />

vermak<strong>en</strong> van het hof te verkiez<strong>en</strong> instede van d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st van God. Zijn oog was gericht op de<br />

woning<strong>en</strong> des lichts <strong>en</strong> de kroon der heerlijkheid, welke de heilig<strong>en</strong> des Allerhoogst<strong>en</strong> verwerv<strong>en</strong><br />

zull<strong>en</strong> in e<strong>en</strong> rijk, dat door ge<strong>en</strong>e zonde zal bevlekt zijn. Het geloof stelde hem in staat op e<strong>en</strong>e<br />

onverwelkelijke kroon te zi<strong>en</strong>, die de Koning des hemels d<strong>en</strong> overwinnaar op de slap<strong>en</strong> zal<br />

drukk<strong>en</strong>. Het geloof deed hem het gezelschap der aanzi<strong>en</strong>lijk<strong>en</strong> der aarde vermijd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zich<br />

aansluit<strong>en</strong> bij e<strong>en</strong> arm, nederig, <strong>en</strong> veracht volk, dat God di<strong>en</strong>de, liever dan zich met de g<strong>en</strong>ieting<br />

der zonde te verg<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong>. {PEP 238.1}<br />

Mozes bleef aan het hof, totdat hij veertig jaar oud was. Dikwerf dacht hij aan d<strong>en</strong><br />

ell<strong>en</strong>dig<strong>en</strong> toestand van zijn volk, bezocht zijne broeder<strong>en</strong> daarom in hunne di<strong>en</strong>stbaarheid, <strong>en</strong><br />

bemoedigde h<strong>en</strong> met de belofte, dat God de verlossing zou gev<strong>en</strong>. M<strong>en</strong>igwerf, bij het zi<strong>en</strong> van<br />

158


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

de verdrukking <strong>en</strong> dè onrechtvaardigheid, die hun werd<strong>en</strong> aangedaan, blaakte hij van verlang<strong>en</strong><br />

om zich aan hunne onderdrukkers te wrek<strong>en</strong>. Zoo gebeurde het op zeker<strong>en</strong> dag, to<strong>en</strong> hij was<br />

uitgegaan om zijne broeder<strong>en</strong> te bezoek<strong>en</strong>, dat hij e<strong>en</strong><strong>en</strong> Egypt<strong>en</strong>aar e<strong>en</strong><strong>en</strong> Israeliet zag slaan;<br />

hij trad tussch<strong>en</strong> beid<strong>en</strong> <strong>en</strong> versloeg d<strong>en</strong> Egypt<strong>en</strong>aar. De Israeliet was de e<strong>en</strong>igste, die getuige<br />

van de daad was, alsook dat Mozes d<strong>en</strong> doode in het zand begroef. Hij had zich nu e<strong>en</strong><br />

voorstander van zijn volk betoond, <strong>en</strong> hoopte, dat zij ter herwinning van hunne vrijheid zoud<strong>en</strong><br />

opstaan. “Hij me<strong>en</strong>de, dat zijne broeder<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> verstaan, dat God door zijne hand hun<br />

verlossing gev<strong>en</strong> zou; maar zij hebb<strong>en</strong> het niet ver-staan.”5 Zij war<strong>en</strong> nog niet klaar voor de<br />

vrijheid. Op d<strong>en</strong> volg<strong>en</strong>d<strong>en</strong> dag zag Mozes twee Hebre<strong>en</strong> twist<strong>en</strong>; to<strong>en</strong> bestrafte hij d<strong>en</strong><br />

ongerechte, die zich onmiddelijk op d<strong>en</strong> bestraffer wreekte door hem van misdaad te<br />

beschuldig<strong>en</strong>, <strong>en</strong> vroeg wat hem deze zaak aanging, zegg<strong>en</strong>de: “Wie heeft u tot e<strong>en</strong> overste <strong>en</strong><br />

rechter over ons gezet? Zegt gij dit om mij te dood<strong>en</strong>, gelijk gij d<strong>en</strong> Egypt<strong>en</strong>aar gedood hebt?”6<br />

{PEP 238.2}<br />

Deze zaak werd spoedig ruchtbaar onder de Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong>, <strong>en</strong> kwam Faraö eindelijk zeer<br />

vergroot ter oore. M<strong>en</strong> maakte d<strong>en</strong> koning diets, dat die daad e<strong>en</strong>e diepe beteek<strong>en</strong>is had; dat<br />

Mozes het plan smeedde om zijn volk teg<strong>en</strong> de Egypt<strong>en</strong>aars op te rui<strong>en</strong>, het juk af te werp<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

zich op d<strong>en</strong> troon te plaats<strong>en</strong>; alsmede dat het koninkrijk in gevaar zou verkeer<strong>en</strong>, zoolang als<br />

hij leefde. De koning besloot derhalve aanstonds om hem om ‘t lev<strong>en</strong> te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Mozes hiervan<br />

verwittigd zijnde, vluchtte onverwijld naar Arabië. {PEP 239.1}<br />

De Heere bestuurde zijne schred<strong>en</strong>, zoodat hij aanlandde t<strong>en</strong> huize van Jethro, priester in<br />

Midian, die d<strong>en</strong> war<strong>en</strong> God ook di<strong>en</strong>de. Later huwde Mozes e<strong>en</strong> van Jethro’s dochters, <strong>en</strong> di<strong>en</strong>de<br />

zijn<strong>en</strong> schoonvader, als schaapherder, veertig jar<strong>en</strong> lang. {PEP 239.2}<br />

In het dood<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> Egypt<strong>en</strong>aar beging Mozes dezelfde fout, die zijne vader<strong>en</strong> zoo<br />

dikwerf begaan hadd<strong>en</strong>, namelijk van datg<strong>en</strong>e te do<strong>en</strong>, wat God beloofd had te zull<strong>en</strong> do<strong>en</strong>. God<br />

wilde Zijn volk niet door e<strong>en</strong><strong>en</strong> oorlog bevrijd<strong>en</strong>, zooals Mozes me<strong>en</strong>de, maar door Zijne eig<strong>en</strong>e<br />

macht, opdat Hem alle<strong>en</strong> de eer mocht word<strong>en</strong> toegebracht. Ev<strong>en</strong>wel werd deze ondoordachte<br />

daad door God tot bereiking van Zijn doel gebruikt. Mozes was nog niet bekwaam om die<br />

grootsche taak op zich te nem<strong>en</strong>. Die mate van geloofsvertrouw<strong>en</strong>, welke Abraham <strong>en</strong> Jakob<br />

gehad hadd<strong>en</strong>, bezat hij nog niet. Hij moest nog leer<strong>en</strong> om niet op m<strong>en</strong>schelijke kracht <strong>en</strong><br />

wijsheid maar op de macht Gods <strong>en</strong> de stipte vervulling Zijner beloft<strong>en</strong> te steun<strong>en</strong>. Overig<strong>en</strong>s<br />

moest hij nog andere less<strong>en</strong> leer<strong>en</strong> tussch<strong>en</strong> de e<strong>en</strong>zame berg<strong>en</strong>. In de school van<br />

zelfverlooch<strong>en</strong>ing <strong>en</strong> ontbering moest hij geduld <strong>en</strong> zelfbeheersching leer<strong>en</strong> oef<strong>en</strong><strong>en</strong>. Alvor<strong>en</strong>s<br />

hij over ander<strong>en</strong> regeer<strong>en</strong> kon, moest hij zelf gehoorzaamheid leer<strong>en</strong>. Zijn eig<strong>en</strong> hart moest in<br />

volle harmonie met God kom<strong>en</strong>, alvor<strong>en</strong>s hij Zijn<strong>en</strong> wil aan Israel kon bek<strong>en</strong>d mak<strong>en</strong>. Door<br />

ervaring moest hij geoef<strong>en</strong>d word<strong>en</strong> om e<strong>en</strong>e vaderlijke zorg te drag<strong>en</strong> voor deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die zijne<br />

hulp behoefd<strong>en</strong>. {PEP 239.3}<br />

De m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> het als e<strong>en</strong> groot tijdverlies beschouwd hebb<strong>en</strong> hem zoo lang in de<br />

e<strong>en</strong>zaamheid te lat<strong>en</strong> doorbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> liet de Oneindige hem, die e<strong>en</strong> leidsman van<br />

Zijn volk zou word<strong>en</strong>, veertig jar<strong>en</strong> in het hoed<strong>en</strong> van schap<strong>en</strong> doorbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Aldus werd hij<br />

159


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

gewoon om zich zelf te verlooch<strong>en</strong><strong>en</strong> zorgvuldig <strong>en</strong> medelijd<strong>en</strong>d jeg<strong>en</strong>s zijne kudde te zijn,<br />

waardoor hij de lankmoedige <strong>en</strong> medelijd<strong>en</strong>de herder .Israels werd. Deze ervaring was voor hem<br />

van meer waarde dan e<strong>en</strong>ig m<strong>en</strong>schelijke kweeking of onderwijs. {PEP 239.4}<br />

Mozes had veel geleerd, wat hij eerst weder moest afleer<strong>en</strong>. De invloed<strong>en</strong>, die in Egypte<br />

e<strong>en</strong>igermate ingang bij hem hadd<strong>en</strong> gevond<strong>en</strong>, — de liefde voor zijne pleegmoeder, zijn eig<strong>en</strong><br />

stand als des konings kleinzoon, de losbandigheid, de beschaving, de spitsvondigheid, <strong>en</strong> het<br />

geheimzinnige van d<strong>en</strong> valsch<strong>en</strong> godsdi<strong>en</strong>st, de pracht aan d<strong>en</strong> beeld<strong>en</strong>di<strong>en</strong>st verbond<strong>en</strong>, de<br />

heerlijkheid van het bouwkunstig bewerkte, — alles had e<strong>en</strong><strong>en</strong> indruk op hem uitgeoef<strong>en</strong>d, <strong>en</strong>,<br />

in zekere mate, e<strong>en</strong>e richting aan zijn karakter <strong>en</strong> gewoont<strong>en</strong> gegev<strong>en</strong>, die voor hem schadelijk<br />

was. Deze indrukk<strong>en</strong> moest<strong>en</strong> door zijn langdurig verblijf in de e<strong>en</strong>zaamheid, <strong>en</strong> d<strong>en</strong> omgang<br />

met God word<strong>en</strong> wegg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. Om dwaling voor waarheid te verwissel<strong>en</strong> zou voor Mozes als<br />

e<strong>en</strong> strijd om ‘t lev<strong>en</strong> zijn; God wilde echter zijne m<strong>en</strong>schelijke kracht<strong>en</strong> steun<strong>en</strong>. {PEP 240.1}<br />

In all<strong>en</strong>, die e<strong>en</strong>ig werk voor God hebb<strong>en</strong> te verricht<strong>en</strong>, vertoont zich het m<strong>en</strong>schelijke.<br />

Ev<strong>en</strong>wel war<strong>en</strong> het ge<strong>en</strong>e onverzettelijke mann<strong>en</strong>, die in di<strong>en</strong> toestand begeerd<strong>en</strong> te blijv<strong>en</strong>. Zij<br />

bezat<strong>en</strong> e<strong>en</strong>e dring<strong>en</strong>de begeerte om wijsheid van God te erlang<strong>en</strong>, <strong>en</strong> te leer<strong>en</strong> hoe zij Zijn werk<br />

het best kond<strong>en</strong> do<strong>en</strong>. De Apostel zegt: “Indi<strong>en</strong> iemand van u wijsheid ontbreekt, dat hij ze van<br />

God begeere, die e<strong>en</strong> iegelijk mildelijk geeft, <strong>en</strong> niet verwijt; <strong>en</strong> zij zal hem gegev<strong>en</strong> word<strong>en</strong>.”7<br />

God zal niemand daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> licht sch<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, die met de duisternis tevred<strong>en</strong> is. Alvor<strong>en</strong>s God<br />

ons help<strong>en</strong> kan, moet<strong>en</strong> wij onze zwakheid <strong>en</strong> tekortkoming gevoel<strong>en</strong>; wij moet<strong>en</strong> met Hem<br />

medewerk<strong>en</strong> in het teweegbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong> der verandering; wij moet<strong>en</strong> volhard<strong>en</strong>d bidd<strong>en</strong> <strong>en</strong> wak<strong>en</strong>.<br />

Verkeerde gewoont<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> word<strong>en</strong> prijsgegev<strong>en</strong>; <strong>en</strong> de overwinning kan niet word<strong>en</strong> behaald,<br />

t<strong>en</strong>zij wij voorg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> om die verkeerdhed<strong>en</strong> te verbeter<strong>en</strong> <strong>en</strong> naar de zuivere<br />

beginsel<strong>en</strong> te handel<strong>en</strong>. Vel<strong>en</strong> gerak<strong>en</strong> ook nooit tot di<strong>en</strong> stand, welk<strong>en</strong> zij zoud<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong><br />

innem<strong>en</strong>, omred<strong>en</strong> zij verwacht<strong>en</strong>, dat God voor h<strong>en</strong> zal do<strong>en</strong>, wat zij zelve moet<strong>en</strong> do<strong>en</strong>. All<strong>en</strong>,<br />

die voor e<strong>en</strong>e nuttige betrekking geschikt zijn, moet<strong>en</strong> er voor gekweekt word<strong>en</strong> door<br />

verstandelijke <strong>en</strong> zedelijke discipline; <strong>en</strong> God is bereidvaardig om Zijne kracht aan de<br />

m<strong>en</strong>schelijke poging te par<strong>en</strong>. {PEP 240.2}<br />

Door de verschansing der berg<strong>en</strong> omgev<strong>en</strong>, verkeerde Mozes alle<strong>en</strong> met God. Egypte’s<br />

prachtige tempels maakt<strong>en</strong> hier niet langer e<strong>en</strong> bijgeloovig<strong>en</strong> <strong>en</strong> verkeerd<strong>en</strong> indruk op hem. In<br />

de plechtstatige grootschheid der eeuwige berg<strong>en</strong> aanschouwde hij de majesteit van d<strong>en</strong><br />

Allerhoogste, <strong>en</strong> besefte hij hoe machteloos <strong>en</strong> onbeduid<strong>en</strong>d de Egyptische god<strong>en</strong> war<strong>en</strong><br />

teg<strong>en</strong>over Hem, die hemel <strong>en</strong> aarde heeft geschap<strong>en</strong>. Overal stond des Scheppers naam<br />

geschrev<strong>en</strong>. Mozes gevoelde, dat hij voor Zijn aangezicht stond, <strong>en</strong> door Zijne kracht werd<br />

overschaduwd. Hier werd<strong>en</strong> zijn hoogmoed <strong>en</strong> zelfvoldo<strong>en</strong>ing weggevaagd. Te midd<strong>en</strong> van d<strong>en</strong><br />

uiterst<strong>en</strong> e<strong>en</strong>voud der woestijn vergat hij Egypte’s weelde <strong>en</strong> gemakk<strong>en</strong>. Mozes werd geduldig,<br />

eerbiedig, <strong>en</strong> nederig, “zeer zachtmoedig, meer dan alle m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong>, die op d<strong>en</strong> aardbodem<br />

war<strong>en</strong>,”8 doch sterk in het geloof in d<strong>en</strong> machtig<strong>en</strong> God Jakobs. {PEP 243.1}<br />

Terwijl de jar<strong>en</strong> vervlog<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hij zijne kudde in die e<strong>en</strong>zame plaats<strong>en</strong> weidde, overdacht<br />

hij de verdrukking<strong>en</strong>, welke zijn<strong>en</strong> stamg<strong>en</strong>oot<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> aangedaan, alsmede Gods handeling<strong>en</strong><br />

160


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

met zijne voorvader<strong>en</strong> <strong>en</strong> de beloft<strong>en</strong>, die der uitverkor<strong>en</strong>e natie war<strong>en</strong> toegezegd; dit deed hem<br />

dan ook dag <strong>en</strong> nacht om Israels wille tot God roep<strong>en</strong>. De vele jar<strong>en</strong>, in die e<strong>en</strong>zame plaats<strong>en</strong><br />

doorgebracht, war<strong>en</strong> rijk in zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> beide voor Mozes <strong>en</strong> zijn volk, <strong>en</strong> ook voor de wereld<br />

door al de navolg<strong>en</strong>de eeuw<strong>en</strong> he<strong>en</strong>. {PEP 243.2}<br />

En het geschiedde na vele dezer dag<strong>en</strong>, als de koning van Egypte gestorv<strong>en</strong> was, dat de<br />

kinder<strong>en</strong> Israels zuchtt<strong>en</strong> <strong>en</strong> schreeuwd<strong>en</strong> over d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st; <strong>en</strong> hun gekrijt over hunn<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st<br />

kwam op tot God. En God hoorde hun gekerm, <strong>en</strong> God gedacht aan Zijn verbond met Abraham,<br />

met Izaäk, <strong>en</strong> met Jakob. En God zag de kinder<strong>en</strong> Israels aan, <strong>en</strong> God k<strong>en</strong>de ze.”9 De tijd van<br />

Israels verlossing was aangebrok<strong>en</strong>. Gods plan zou echter op e<strong>en</strong>e wijze volvoerd word<strong>en</strong>, die<br />

verneder<strong>en</strong>d voor ‘s m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> hoogmoed zou zijn. De bevrijder moest als e<strong>en</strong> e<strong>en</strong>voudige<br />

schaapherder met niets anders dan e<strong>en</strong><strong>en</strong> staf in zijne hand tot h<strong>en</strong> kom<strong>en</strong>; God zou di<strong>en</strong> staf<br />

echter tot e<strong>en</strong> symbool Zijner macht stell<strong>en</strong>. Zoo gebeurde het dan, terwijl de kudde aan d<strong>en</strong> voet<br />

van d<strong>en</strong> Horeb, “d<strong>en</strong> berg Gods,” graasde, dat Mozes e<strong>en</strong> bosch zag brand<strong>en</strong>, die echter niet<br />

verteerd werd. Daarom w<strong>en</strong>dde hij zich derwaarts om dat wonderlijke gezicht te bezi<strong>en</strong>, doch<br />

werd verhinderd nabij te kom<strong>en</strong>,, omdat e<strong>en</strong>e stem uit het midd<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> bosch hem bij naam<br />

noemde. Met bev<strong>en</strong>de lipp<strong>en</strong> antwoordde hij: “Zie, hier b<strong>en</strong> ik.” To<strong>en</strong> werd hij vermaand om<br />

niet naderbij te kom<strong>en</strong>, maar hem bevol<strong>en</strong>: “Trek uwe scho<strong>en</strong><strong>en</strong> uit van uwe voet<strong>en</strong>: want de<br />

plaats, waarop gij staat, is heilig land. . . . Ik b<strong>en</strong> de God uws vaders, de God van Abraham, de<br />

God van Izaäk, <strong>en</strong> de God van Jakob.”10 Het was de Engel des verbonds, die ook aan zijne<br />

vader<strong>en</strong> versch<strong>en</strong><strong>en</strong> was. “En Mozes verborg zijn aangezicht, want hij vreesde God aan te zi<strong>en</strong>.”<br />

{PEP 243.3}<br />

All<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> op e<strong>en</strong>e nederige <strong>en</strong> ootmoedige wijze voor Gods aangezicht verschijn<strong>en</strong>. In<br />

Jezus’ naam mog<strong>en</strong> wij vertrouwelijk voor Zijn aangezicht verschijn<strong>en</strong>, doch niet op e<strong>en</strong>e<br />

verwaande wijze, alsof wij op e<strong>en</strong>e lijn met Hem staan. Er zijn er, die d<strong>en</strong> Heilige <strong>en</strong> Almachtige,<br />

die e<strong>en</strong> ontoegankelijk licht bewoont, aansprek<strong>en</strong>, alsof Hij huns gelijke is, ja zelfs alsof Hij<br />

b<strong>en</strong>ed<strong>en</strong> h<strong>en</strong> staat. Er zijn m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong>, die zich in Zijn bedehuis gedrag<strong>en</strong>, zooals zij zich in de<br />

audiëntie-zaal van e<strong>en</strong> aardsch vorst niet zoud<strong>en</strong> aanstell<strong>en</strong>. Dezulk<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> niet verget<strong>en</strong>, dat<br />

zij in de teg<strong>en</strong>woordigheid van Hem zijn wi<strong>en</strong> de serafs aanbidd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> voor wi<strong>en</strong> de <strong>en</strong>gel<strong>en</strong><br />

hunne aangezicht<strong>en</strong> bedekk<strong>en</strong>. God moet grootelijks gevreesd word<strong>en</strong>; all<strong>en</strong>, die waarlijk van<br />

Zijne teg<strong>en</strong>woordigheid overtuigd zijn, zull<strong>en</strong> zich voor Hem verootmoedig<strong>en</strong>, <strong>en</strong>, gelijk Jakob,<br />

to<strong>en</strong> hij God in e<strong>en</strong> gezicht zag, uitroep<strong>en</strong>: “Hoe vreeselijk is deze plaats! Dit is niet dan e<strong>en</strong> huis<br />

Gods, <strong>en</strong> dit is de poort des hemels!” {PEP 244.1}<br />

Terwijl Mozes daar in diep ontzag voor d<strong>en</strong> Heere stond, vervolgde de stem: “Ik heb zeer<br />

wel gezi<strong>en</strong> de verdrukking mijns volks, hetwelk in Egypte is, <strong>en</strong> heb hun geschrei gehoord, van<br />

wege hunne drijvers: want Ik heb hunne smart<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>d. Daarom b<strong>en</strong> Ik nedergekom<strong>en</strong>, dat Ik<br />

h<strong>en</strong> verlosse uit de hand der Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong>, <strong>en</strong> h<strong>en</strong> opvoere uit dit land, naar e<strong>en</strong> goed <strong>en</strong> ruim<br />

land, naar e<strong>en</strong> land vloei<strong>en</strong>de van melk <strong>en</strong> honig. . . . Zoo kom nu, <strong>en</strong> Ik zal u tot Faraö z<strong>en</strong>d<strong>en</strong>,<br />

opdat gij mijn volk, de kinder<strong>en</strong> Israels, uit Egypte voert.” {PEP 244.2}<br />

161


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Verbaasd <strong>en</strong> verschrikt t<strong>en</strong>gevolge van dit bevel, begon Mozes zich te verontschuldig<strong>en</strong>,<br />

zegg<strong>en</strong>de: “Wie b<strong>en</strong> ik, dat ik tot Faraö zou gaan; <strong>en</strong> dat ik de kinder<strong>en</strong> Israels uit Egypte zou<br />

voer<strong>en</strong>?” Het antwoord luidde aldus: “Ik zal voorzeker met u zijn, <strong>en</strong> dit zal u e<strong>en</strong> teek<strong>en</strong> zijn,<br />

dat Ik u gezond<strong>en</strong> heb: wanneer gij dit volk uit Egypte geleid hebt, zult gijlied<strong>en</strong> God di<strong>en</strong><strong>en</strong> op<br />

dez<strong>en</strong> berg.” Mozes staarde op de moeilijkhed<strong>en</strong>, welke er aan verbond<strong>en</strong> war<strong>en</strong>; daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong><br />

was hij beducht voor de blindheid, de onkunde, <strong>en</strong> het ongeloof van zijn volk, aangezi<strong>en</strong> vel<strong>en</strong><br />

God bijna niet k<strong>en</strong>d<strong>en</strong>. “Zie,” zeide hij daarom, “wanneer ik kom tot de kinder<strong>en</strong> Israels, <strong>en</strong> zeg<br />

tot h<strong>en</strong>: De God uwer vader<strong>en</strong> heeft mij tot ulied<strong>en</strong> gezond<strong>en</strong>; <strong>en</strong> zij mij zegg<strong>en</strong>: Hoe is Zijn<br />

naam? wat zal ik tot h<strong>en</strong> zegg<strong>en</strong>?” En God zeide tot Mozes: IK ZAL ZIJN, DIE IK ZIJN ZAL!<br />

“Alzoo zult gij tot de kinder<strong>en</strong> Israels zegg<strong>en</strong>: IK ZAL ZIJN heeft mij tot ulied<strong>en</strong> gezond<strong>en</strong>.”<br />

{PEP 244.3}<br />

Mozes werd gelast eerst de oudst<strong>en</strong> van Israel te verzamel<strong>en</strong>, de edelst<strong>en</strong> <strong>en</strong> de<br />

rechtvaardigst<strong>en</strong> onder h<strong>en</strong>, die lang van wege hunne slavernij getreurd hadd<strong>en</strong>, om hun de<br />

boodschap van bevrijding te verkondig<strong>en</strong>. Daarna moest hij zich met de oudst<strong>en</strong> voor d<strong>en</strong> koning<br />

stell<strong>en</strong>, <strong>en</strong> tot hem zegg<strong>en</strong>: — {PEP 245.1}<br />

“De Heere, de God der Hebre<strong>en</strong>, is ons ontmoet; zoo laat ons nu toch gaan d<strong>en</strong> weg van<br />

drie dag<strong>en</strong> in de woestijn, opdat wij d<strong>en</strong> Heere, onz<strong>en</strong> God, offer<strong>en</strong>.” {PEP 245.2}<br />

Het was Mozes te vor<strong>en</strong> aangezegd, dat Faraö Israel niet zou lat<strong>en</strong> gaan. Ev<strong>en</strong>wel moest<br />

Gods di<strong>en</strong>stknecht d<strong>en</strong> moed niet lat<strong>en</strong> zakk<strong>en</strong>; want God zou zich e<strong>en</strong>e geleg<strong>en</strong>heid<br />

voorbereid<strong>en</strong> ter betooning Zijner macht, beide voor de Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> <strong>en</strong> voor Zijn volk. “Want<br />

Ik zal mijne hand uitstrekk<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Egypte slaan met al mijne wonder<strong>en</strong>, die Ik in het midd<strong>en</strong> van<br />

hetzelve do<strong>en</strong> zal; daarna zal hij ulied<strong>en</strong> lat<strong>en</strong> trekk<strong>en</strong>.” {PEP 245.3}<br />

Mitsdi<strong>en</strong> kreg<strong>en</strong> zij bevel omtr<strong>en</strong>t hetge<strong>en</strong> zij op d<strong>en</strong> weg moest<strong>en</strong> med<strong>en</strong>em<strong>en</strong>. De Heere<br />

zeide di<strong>en</strong>aangaande: “En het zal geschied<strong>en</strong>, wanneer gijlied<strong>en</strong> uitgaan zult, zoo zult gij niet<br />

ledig uitgaan. Maar elke vrouw zal van hare naburin, <strong>en</strong> van de waardin haars huizes, eisch<strong>en</strong><br />

zilver<strong>en</strong> vat<strong>en</strong>, <strong>en</strong> goud<strong>en</strong> vat<strong>en</strong>, <strong>en</strong> kleeder<strong>en</strong>.” De Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> war<strong>en</strong> verrijkt geword<strong>en</strong> door<br />

d<strong>en</strong> hard<strong>en</strong> arbeid, di<strong>en</strong> zij van de Israeliet<strong>en</strong> gevergd hadd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> nu de laatst-g<strong>en</strong>oemd<strong>en</strong><br />

reisvaardig stond<strong>en</strong> om naar hunne nieuwe woonplaats te trekk<strong>en</strong>, was het niet meer dan billijk,<br />

dat zij voor die vele jar<strong>en</strong> van di<strong>en</strong>stbaarheid belooning ontving<strong>en</strong>. Zij moest<strong>en</strong> derhalve dan om<br />

zulke ding<strong>en</strong> vrag<strong>en</strong>, die gemakkelijk kond<strong>en</strong> word<strong>en</strong> meeg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, <strong>en</strong> God zou er voor zorg<strong>en</strong>,<br />

dat zij door de Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> begunstigd werd<strong>en</strong>. De groote wonder<strong>en</strong>, welke ter wille van hunne<br />

bevrijding zoud<strong>en</strong> word<strong>en</strong> verricht, zoud<strong>en</strong> hunne verdrukkers met schrik vervull<strong>en</strong>, zoodat zij<br />

gereedelijk aan de eisch<strong>en</strong> hunner slav<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> voldo<strong>en</strong>. {PEP 245.4}<br />

Mozes me<strong>en</strong>de intussch<strong>en</strong> nog onoverkomelijke moeilijkhed<strong>en</strong> in d<strong>en</strong> weg te zi<strong>en</strong> staan.<br />

Hoe kon hij het volk overtuig<strong>en</strong>, dat God hem waarlijk gezond<strong>en</strong> had? “Maar zie,” zoo luidde<br />

de bed<strong>en</strong>king, “zij zull<strong>en</strong> mij niet geloov<strong>en</strong>, noch mijne stem hoor<strong>en</strong>: want zij zull<strong>en</strong> zegg<strong>en</strong>: De<br />

Heere is u niet versch<strong>en</strong><strong>en</strong>.” E<strong>en</strong> tast-baar bewijs zou hun daarom word<strong>en</strong> geschonk<strong>en</strong>. Hij werd<br />

bevol<strong>en</strong> zijn<strong>en</strong> staf op d<strong>en</strong> grond te werp<strong>en</strong>. “To<strong>en</strong> werd hij tot e<strong>en</strong>e slang; <strong>en</strong> Mozes vlood voor<br />

162


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

haar.”11 Daarna werd hem bevol<strong>en</strong> haar bij har<strong>en</strong> staart te vatt<strong>en</strong>, <strong>en</strong> ziet, zij werd tot e<strong>en</strong><strong>en</strong> staf<br />

in zijne hand. To<strong>en</strong> werd hij gelast zijne hand in zijn<strong>en</strong> boezem te stek<strong>en</strong>. Hij gehoorzaamde, <strong>en</strong><br />

“daarna trok hij ze uit zijn<strong>en</strong> boezem, <strong>en</strong> ziet, zijne hand was melaatsch, wit als sneeuw.”<br />

Bevol<strong>en</strong> zijnde om haar weder in zijn<strong>en</strong> boezem te stek<strong>en</strong>, deed hij het <strong>en</strong> haalde er zijne hand<br />

deze keer weder gezond uit. Door deze teek<strong>en</strong><strong>en</strong> overtuigde de Heere Mozes, dat beide zijn eig<strong>en</strong><br />

volk <strong>en</strong> Faraö tot het bewustzijn zoud<strong>en</strong> word<strong>en</strong> gebracht, dat E<strong>en</strong> machtiger dan de koning van<br />

Egypte onder h<strong>en</strong> was opgestaan. {PEP 246.1}<br />

Desniettemin aarzelde ‘s Heer<strong>en</strong> di<strong>en</strong>stknecht nog om dat zonderlinge <strong>en</strong> wonderbare werk<br />

op zich te nem<strong>en</strong>. In zijne verleg<strong>en</strong>heid <strong>en</strong> vrees verontschuldigde hij zich nu, omdat hij zoo<br />

slecht bespraakt was: “Och Heere,” zeide hij, “ik b<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> man wel ter tale, noch van gister<strong>en</strong>,<br />

noch van eergister<strong>en</strong>, noch van to<strong>en</strong> af, to<strong>en</strong> Gij tot uw<strong>en</strong> knecht gesprok<strong>en</strong> hebt: want ik b<strong>en</strong><br />

zwaar van tong.” Hij was nu zoo lang uit Egypte geweest, dat hij de taal niet meer zoo goed<br />

machtig was, als to<strong>en</strong> hij er nog woonde. {PEP 246.2}<br />

Hierop kreeg hij t<strong>en</strong> antwoord: “Wie heeft d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch d<strong>en</strong> mond gemaakt? of wie heeft<br />

d<strong>en</strong> stomme, of doove, of zi<strong>en</strong>de, of blinde gemaakt? B<strong>en</strong> Ik het niet, de Heere?” God kwam<br />

hem hierin echter tegemoet, zegg<strong>en</strong>de: “En nu ga h<strong>en</strong><strong>en</strong>, <strong>en</strong> Ik zal met uw<strong>en</strong> mond zijn, <strong>en</strong> zal u<br />

leer<strong>en</strong>, wat gij sprek<strong>en</strong> zult.” Maar Mozes voer nog voort te smeek<strong>en</strong>, dat e<strong>en</strong> bekwamer persoon<br />

mocht word<strong>en</strong> gezond<strong>en</strong>. In d<strong>en</strong> beginne verontschuldigde hij zich weg<strong>en</strong>s blooheid <strong>en</strong><br />

nederigheid; maar nadat God beloofd had die hinderpal<strong>en</strong> uit d<strong>en</strong> weg te ruim<strong>en</strong> <strong>en</strong> hem succes<br />

op zijn werk te gev<strong>en</strong>, was het terugdeinz<strong>en</strong> niets anders dan wantrouw<strong>en</strong> jeg<strong>en</strong>s God. Er lag de<br />

bek<strong>en</strong>t<strong>en</strong>is in opgeslot<strong>en</strong>, dat God hem niet bekwam<strong>en</strong> kon voor het groote werk, waartoe hij<br />

geroep<strong>en</strong> was; <strong>en</strong> daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong>, dat Hij zich in het kiez<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> man vergist had. {PEP 246.3}<br />

Daarom werd Mozes naar Aaron gezond<strong>en</strong>, die beter ter tale was <strong>en</strong> hem in alles ter zijde<br />

zou staan. Ook ontving hij de k<strong>en</strong>nisgeving, dat Aäron hem tegemoet zou kom<strong>en</strong>. En hierop<br />

volgde e<strong>en</strong> onbepaald bevel: — {PEP 247.1}<br />

“Gij dan zult tot hem sprek<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de woord<strong>en</strong> in zijn<strong>en</strong> mond legg<strong>en</strong>; <strong>en</strong> Ik zal met uw<strong>en</strong><br />

mond, <strong>en</strong> met zijn<strong>en</strong> mond zijn; <strong>en</strong> Ik zal ulied<strong>en</strong> leer<strong>en</strong>, wat gij do<strong>en</strong> zult. En hij zal voor u tot<br />

het volk sprek<strong>en</strong>; <strong>en</strong> het zal geschied<strong>en</strong>, dat hij u tot e<strong>en</strong> mond zal zijn, <strong>en</strong> gij zult hem tot e<strong>en</strong><br />

God zijn. Neem dan dez<strong>en</strong> staf in uwe hand, waarmede gij die teek<strong>en</strong><strong>en</strong> do<strong>en</strong> zult.” Zich<br />

verontschuldig<strong>en</strong> kon hij nu niet langer: want alle grond was hem ontnom<strong>en</strong>. {PEP 247.2}<br />

To<strong>en</strong> Mozes het bevel ontving, gevoelde hij zich geheel onbekwaam om de middelaar<br />

tussch<strong>en</strong> God <strong>en</strong> Israel te zijn. Doch nadat hij het werk aanvaard had, legde hij zich er met alle<br />

macht op toe, <strong>en</strong> vertrouwde God. Zijne beste tal<strong>en</strong>t<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> aan deze groote z<strong>en</strong>ding gewijd.<br />

Derhalve zeg<strong>en</strong>de God zijne gereede gehoorzaamheid; hij bleek t<strong>en</strong> volle bekwaam te zijn voor<br />

het grootste werk, waarmede iemand ooit belast is geweest. Dit di<strong>en</strong>t ons tot e<strong>en</strong> voorbeeld hoe<br />

God h<strong>en</strong> sterkt, die op Hem vertrouw<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zich onvoorwaardelijk wijd<strong>en</strong> aan het uitvoer<strong>en</strong> van<br />

Zijne bevel<strong>en</strong>. {PEP 247.3}<br />

163


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Iemand erlangt kracht <strong>en</strong> bekwaamheid, als hij de door God van hem geëischte<br />

verantwoordelijkheid op zich neemt, <strong>en</strong> zich er met alle macht op toelegt om op e<strong>en</strong>e waardige<br />

wijze zich van zijn taak te kwijt<strong>en</strong>. Het doet er niet aan toe hoe nederig zijn stand <strong>en</strong> hoe beperkt<br />

zijne bekwaamheid zij, die man zal groot word<strong>en</strong>, die God om kracht vraagt, <strong>en</strong> zijn werk met<br />

getrouwheid verricht. Indi<strong>en</strong> Mozes op eig<strong>en</strong> kracht <strong>en</strong> wijsheid had vertrouwd, <strong>en</strong> zijne roeping<br />

met gretigheid had aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, hij zou ondervond<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, dat hij niet voor het werk<br />

bekwaam was. Als iemand zijne zwakheid gevoelt, dan hebb<strong>en</strong> wij t<strong>en</strong> minste e<strong>en</strong> bewijs, dat<br />

hij de belangrijkheid van het werk beseft, <strong>en</strong> dat hij zich tot God om raad <strong>en</strong> sterkte w<strong>en</strong>d<strong>en</strong> zal.<br />

{PEP 247.4}<br />

Mozes keerde daarop tot zijn<strong>en</strong> schoonvader terug, <strong>en</strong> vroeg hem verlof, om zijne broeder<strong>en</strong><br />

in Egypte te bezoek<strong>en</strong>. Jethro gaf zijne toestemming, <strong>en</strong> zeide: “Ga in vrede.” Mozes nam zijne<br />

vrouw <strong>en</strong> kinder<strong>en</strong> met zich. Het doel zijner z<strong>en</strong>ding had hij hun niet durv<strong>en</strong> mededeel<strong>en</strong>, uit<br />

vrees dat zij hem dan niet zoud<strong>en</strong> will<strong>en</strong> vergezell<strong>en</strong>. En alvor<strong>en</strong>s zij Egypte bereikt hadd<strong>en</strong>,<br />

keurde hij het goed om h<strong>en</strong>, ter wille van hun behoud, naar Midian terug te stur<strong>en</strong>. {PEP 247.5}<br />

Met teg<strong>en</strong>zin ging Mozes naar Egypte, omdat hij Faraö <strong>en</strong> de Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> vreesde, wijl hij<br />

zich veertig jar<strong>en</strong> te vor<strong>en</strong> stink<strong>en</strong>de gemaakt had; doch onderweg ontving’ hij de verzekering<br />

van God, dat zijne vijand<strong>en</strong> dood war<strong>en</strong>. {PEP 248.1}<br />

Op de reize derwaarts ontwaardde Mozes tev<strong>en</strong>s ook, op e<strong>en</strong>e verschrikkelijke wijze, dat<br />

hij des Heer<strong>en</strong> misnoeg<strong>en</strong> over zich behaald had. E<strong>en</strong> <strong>en</strong>gel dreigde hem het lev<strong>en</strong> te b<strong>en</strong>em<strong>en</strong>.<br />

Ge<strong>en</strong>e red<strong>en</strong><strong>en</strong> werd<strong>en</strong> g<strong>en</strong>oemd, maar Mozes herinnerde zich, dat hij e<strong>en</strong> van Gods inzetting<strong>en</strong><br />

niet gehoorzaamd had; hij had naar zijne vrouw geluisterd, <strong>en</strong> zijn<strong>en</strong> jongst<strong>en</strong> zoon niet<br />

besned<strong>en</strong>. Hij had niet aan de voorwaarde voldaan, waardoor zijn jongste zoon deelg<strong>en</strong>oot in<br />

Gods verbond met Israel kon word<strong>en</strong>; <strong>en</strong> als hun leidsman nalatig was, dan zou het volk ook<br />

minder eerbied hebb<strong>en</strong> voor Gods inzetting<strong>en</strong>. Zippora dan vreez<strong>en</strong>de, dat haar man sterv<strong>en</strong> zou,<br />

volbracht de ceremonie zelf, waarna de <strong>en</strong>gel Mozes zijns weegs liet gaan. In deze z<strong>en</strong>ding tot<br />

Faraö werd Mozes ook aan groote gevar<strong>en</strong> blootgesteld, weshalve zijn lev<strong>en</strong> door de <strong>en</strong>gel<strong>en</strong><br />

moest beschermd word<strong>en</strong>. Hij kon intussch<strong>en</strong> niet zeker van zijn lev<strong>en</strong> zijn, zoolang hij zijn<strong>en</strong><br />

plicht verzuimde, want dan kond<strong>en</strong> Gods <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> h<strong>en</strong> niet bescherm<strong>en</strong>. {PEP 248.2}<br />

Gedur<strong>en</strong>de d<strong>en</strong> tijd der b<strong>en</strong>auwdheid, welk Christus’ toekomst onmiddelijk zal voorafgaan,<br />

zull<strong>en</strong> de rechtvaardig<strong>en</strong> ook door de heilige <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> beschermd word<strong>en</strong>; doch de overtreders<br />

van Gods wet zull<strong>en</strong> dan ge<strong>en</strong>e schuilplaats vind<strong>en</strong>. De <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> niemand bescherm<strong>en</strong>, die<br />

e<strong>en</strong> van Gods inzetting<strong>en</strong> niet waarneemt. {PEP 248.3}<br />

164


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

165


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 23—De Plag<strong>en</strong> over Egypte<br />

AARON, daartoe door de <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> aangespoord, ging uit om zijn<strong>en</strong> broeder te ontmoet<strong>en</strong>,<br />

di<strong>en</strong> hij nu in zoo lang<strong>en</strong> tijd niet had gezi<strong>en</strong>; <strong>en</strong> zij kwam<strong>en</strong> elkander teg<strong>en</strong> in de woestijn, niet<br />

ver van Horeb. Hier sprak<strong>en</strong> zij met elkander, <strong>en</strong> Mozes verhaalde Aaron “al de woord<strong>en</strong> des<br />

Heer<strong>en</strong>, die hem gezond<strong>en</strong> had, <strong>en</strong> al de teek<strong>en</strong><strong>en</strong>, die Hij hem bevol<strong>en</strong> had.1 Daarna reisd<strong>en</strong> zij<br />

te zam<strong>en</strong> naar Egypte, <strong>en</strong> in het land Gos<strong>en</strong> aangekom<strong>en</strong> zijnde, verzameld<strong>en</strong> zij al de oudst<strong>en</strong><br />

van Israel. Aaron vertelde hun alles, wat God met Mozes gedaan had, <strong>en</strong> daarna verrichtte Mozes<br />

de teek<strong>en</strong><strong>en</strong>, die hij voor de oog<strong>en</strong> des volks do<strong>en</strong> moest. “En het volk geloofde, <strong>en</strong> zij hoord<strong>en</strong>,<br />

dat de Heere de kinder<strong>en</strong> Israels bezocht, <strong>en</strong> dat Hij hunne verdrukking zag, <strong>en</strong> zij neigd<strong>en</strong> hunne<br />

hoofd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> aanbad<strong>en</strong>.” {PEP 251.1}<br />

Mozes was ook gelast om d<strong>en</strong> koning e<strong>en</strong>e boodschap te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Di<strong>en</strong>overe<strong>en</strong>komstig<br />

ging<strong>en</strong> de twee broeders als gezant<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> Koning der koning<strong>en</strong> naar het paleis der Faraö’s,<br />

<strong>en</strong> sprak<strong>en</strong>, zegg<strong>en</strong>de: “Alzoo zegt de Heere, de God van Israel: Laat mijn volk trekk<strong>en</strong>, dat het<br />

Mij e<strong>en</strong> feest houde in de woestijn.” {PEP 251.2}<br />

Maar Faraö zeide: “Wie is de Heere, wi<strong>en</strong>s stem ik gehoorzam<strong>en</strong> zou, om Israel te lat<strong>en</strong><br />

trekk<strong>en</strong>? Ik k<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Heere niet, <strong>en</strong> ik zal ook Israel niet lat<strong>en</strong> trekk<strong>en</strong>.” {PEP 251.3}<br />

Hun wederantwoord was: “De God der Hebreën is ons ontmoet; zoo laat ons dan<br />

he<strong>en</strong>trekk<strong>en</strong>, d<strong>en</strong> weg van drie dag<strong>en</strong> in de woestijn, <strong>en</strong> d<strong>en</strong> Heere, onz<strong>en</strong> God, offer<strong>en</strong>, dat Hij<br />

ons niet overkome met pestil<strong>en</strong>tie, of met het zwaard.” {PEP 251.4}<br />

M<strong>en</strong> had d<strong>en</strong> koning alreede geboodschapt, dat zij het volk opstookt<strong>en</strong> <strong>en</strong> e<strong>en</strong>e groote<br />

opschudding hadd<strong>en</strong> veroorzaakt, daarom was zijn toorn ontstok<strong>en</strong>. “Gij Mozes <strong>en</strong> Aaron,<br />

waarom trekt gij het volk af van hunne werk<strong>en</strong>?” zeide hij op gemelijk<strong>en</strong> toon: “Gaat he<strong>en</strong> tot<br />

uwe last<strong>en</strong>.” Deze vreemdeling<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> het rijk alreede nadeel berokk<strong>en</strong>d: daarom voegde hij<br />

er aantoe: “Ziet, het volk des lands is alreeds te veel; <strong>en</strong> zoudt gij h<strong>en</strong> do<strong>en</strong> rust<strong>en</strong> van hunne<br />

last<strong>en</strong>?” {PEP 251.5}<br />

Gedur<strong>en</strong>de hunne slavernij hadd<strong>en</strong> de Israeliet<strong>en</strong> e<strong>en</strong>igermate de k<strong>en</strong>nis van God verget<strong>en</strong>,<br />

<strong>en</strong> war<strong>en</strong> zij van Zijne inzetting<strong>en</strong> afgewek<strong>en</strong>. De waarneming van d<strong>en</strong> Sabbat had m<strong>en</strong><br />

veronachtzaamd, wijl de gestr<strong>en</strong>ge eisch<strong>en</strong> der drijvers deszelfs onderhouding schier onmogelijk<br />

maakt<strong>en</strong>. Mozes wees er echter op, dat gehoorzaamheid aan God de voornaamste voorwaarde<br />

ter hunner bevrijding was; deze poging om de waarneming van d<strong>en</strong> Sabbat in te voer<strong>en</strong> werd<br />

dan ook door hunne verdrukkers opgemerkt.2 {PEP 252.1}<br />

De koning was nu t<strong>en</strong> volle verstoord, <strong>en</strong> verdacht de Israeliet<strong>en</strong> van verzet teg<strong>en</strong> zijne<br />

heerschappij. En lediggang moest de aanleid<strong>en</strong>de oorzaak dezer ontevred<strong>en</strong>heid zijn geweest;<br />

hij zou er daarom voor zorg<strong>en</strong>, dat m<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> tijd te spar<strong>en</strong> had om gevaarlijke kuiperij<strong>en</strong> te<br />

smed<strong>en</strong>. Onmiddelijk beraamde hij maatregel<strong>en</strong>, waardoor de band<strong>en</strong> dichter aangehaald <strong>en</strong> d<strong>en</strong><br />

geest van onafhankelijkheid uitgebluscht werd. Op d<strong>en</strong>zelfd<strong>en</strong> dag nog werd<strong>en</strong> orders gegev<strong>en</strong>,<br />

dat m<strong>en</strong> hunn<strong>en</strong> arbeid verzwar<strong>en</strong> moest. De gewone bouwstof van dat land was tichelste<strong>en</strong>, di<strong>en</strong><br />

166


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

m<strong>en</strong> in de zon droogde; de mur<strong>en</strong> der prachtigste gebouw<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> daarvan opgetrokk<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

dan met ste<strong>en</strong> omkleed. Tot het vervaardig<strong>en</strong> van die tichelste<strong>en</strong><strong>en</strong> gebruikte m<strong>en</strong> vele slav<strong>en</strong>.<br />

En dewijl gehakt stroo in het leem gem<strong>en</strong>gd werd, zoo had m<strong>en</strong> ook veel van dat materiaal<br />

noodig; daarom beval de koning, dat m<strong>en</strong> hun ge<strong>en</strong> stroo meer zou gev<strong>en</strong>; de arbeiders moest<strong>en</strong><br />

het zelf zoek<strong>en</strong>, terwijl hunne dagtaak onverminderd bleef. {PEP 252.2}<br />

Dit bevel veroorzaakte veel gemor onder de Israeliet<strong>en</strong>. De opzichters hadd<strong>en</strong><br />

Hebreeuwsche ambtlied<strong>en</strong> over het volk gesteld, die verantwoordelijk war<strong>en</strong> voor de<br />

hoeveelheid werk hetwelk van h<strong>en</strong> gevergd werd. To<strong>en</strong> des konings gebod in werking trad,<br />

verstrooide het volk zich over gansch Egypteland om stoppel<strong>en</strong> voor stroo te zoek<strong>en</strong>; <strong>en</strong><br />

di<strong>en</strong>t<strong>en</strong>gevolge kond<strong>en</strong> zij d<strong>en</strong> hun opgelegd<strong>en</strong> arbeid niet volbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Weg<strong>en</strong>s dit in-gebrekeblijv<strong>en</strong><br />

werd<strong>en</strong> de Israelietische ambtlied<strong>en</strong> hard geslag<strong>en</strong>. {PEP 252.3}<br />

Deze ambtlied<strong>en</strong> me<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, dat de aandrijvers <strong>en</strong> niet de koning zelf de oorzaak dezer<br />

verdrukking was, <strong>en</strong> daarom klaagd<strong>en</strong> zij hunn<strong>en</strong> nood aan d<strong>en</strong> koning. Hunne klacht werd met<br />

e<strong>en</strong> verwijt beantwoord: “Gijl ied<strong>en</strong> gaat ledig, ledig gaat gij; daarom zegt gij: Laat ons gaan,<br />

laat ons d<strong>en</strong> Heere offer<strong>en</strong>.” Zij werd<strong>en</strong> naar hun werk terug gezond<strong>en</strong>, met de verzekering, dat<br />

hun arbeid niet zou word<strong>en</strong> verlicht. Onderweg ontmoett<strong>en</strong> zij Mozes <strong>en</strong> Aäron, <strong>en</strong> nu klaagd<strong>en</strong><br />

zij hunn<strong>en</strong> nood aan h<strong>en</strong>: “De Heere zie op u, <strong>en</strong> richte het! dewijl gij onz<strong>en</strong> reuk hebt stink<strong>en</strong>de<br />

gemaakt voor Faraö <strong>en</strong> voor zijne knecht<strong>en</strong>, gev<strong>en</strong>de e<strong>en</strong> zwaard in hunne hand<strong>en</strong> om ons te<br />

dood<strong>en</strong>.” {PEP 252.4}<br />

To<strong>en</strong> Mozes dit verwijt hoorde, was hij zeer mismoedigd. Het lijd<strong>en</strong> de s volks was veel<br />

verzwaard. Over het geheele land ging e<strong>en</strong> bitter gekerm van jong <strong>en</strong> oud op, <strong>en</strong> all<strong>en</strong><br />

beschuldig<strong>en</strong> hem de oorzaak van dez<strong>en</strong> hachlijk<strong>en</strong> toestand te zijn. In zware droef<strong>en</strong>is stortte<br />

hij zijn hart daarom voor d<strong>en</strong> Heere uit, zegg<strong>en</strong>de: “Heere, waarom hebt Gij dit volk kwaad<br />

gedaan? waarom hebt Gij mij nu gezond<strong>en</strong>? Want van to<strong>en</strong> af, dat ik tot Faraö b<strong>en</strong> ingegaan, om<br />

in uw<strong>en</strong> naam te sprek<strong>en</strong>, heeft hij dit volk kwaad gedaan; <strong>en</strong> Gij hebt uw volk ge<strong>en</strong>szins verlost.<br />

To<strong>en</strong> zeide de Heere tot Mozes: Nu zult gij zi<strong>en</strong>, wat Ik aan Faraö do<strong>en</strong> zal want door e<strong>en</strong>e<br />

machtige hand zal hij h<strong>en</strong> lat<strong>en</strong> trekk<strong>en</strong>, ja door e<strong>en</strong>e machtige hand zal hij h<strong>en</strong> uit het land<br />

drijv<strong>en</strong>.” Alweer werd hij gewez<strong>en</strong> op het verbond met de vader<strong>en</strong>, <strong>en</strong> verzekerd, dat het niet in<br />

de vervulling zou blijv<strong>en</strong> stek<strong>en</strong>. {PEP 253.1}<br />

Gedur<strong>en</strong>de al de jar<strong>en</strong> der di<strong>en</strong>stbaarheid war<strong>en</strong> er <strong>en</strong>kele Israeliet<strong>en</strong>, die d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st van<br />

Jehova getrouw war<strong>en</strong> geblev<strong>en</strong>. Het griefde hun, dat hunne kinder<strong>en</strong> dagelijks de gruwel<strong>en</strong> der<br />

Heid<strong>en</strong><strong>en</strong> moest<strong>en</strong> aanschouw<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zelf voor de afgod<strong>en</strong> nederknield<strong>en</strong>. In verleg<strong>en</strong>heid riep<strong>en</strong><br />

zij tot d<strong>en</strong> Heere om van de Egyptische slavernij verlost te word<strong>en</strong>, opdat zij toch van d<strong>en</strong><br />

verderfelijk<strong>en</strong> invloed der afgoderij mocht<strong>en</strong> word<strong>en</strong> bevrijd. Ook hield<strong>en</strong> zijn hun geloof niet<br />

bedekt, maar verteld<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong>, dat het voorwerp hunner aanbidding de Schepper van<br />

hemel <strong>en</strong> aarde was, e<strong>en</strong> ware <strong>en</strong> lev<strong>en</strong>de God. Zij noemd<strong>en</strong> de bewijz<strong>en</strong> voor Zijn bestaan op,<br />

alsmede hoe Hij Zijne macht sinds de schepping tot aan Jakobs tijd toe betoond had. De<br />

Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> dus geleg<strong>en</strong>heid om met d<strong>en</strong> godsdi<strong>en</strong>st der Hebreën bek<strong>en</strong>d te word<strong>en</strong>. Zij<br />

achtt<strong>en</strong> het echter b<strong>en</strong>ed<strong>en</strong> hunne waardigheid zich door die slav<strong>en</strong> te lat<strong>en</strong> onderwijz<strong>en</strong>.<br />

167


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> poogd<strong>en</strong> zij de aanbiders van God te verleid<strong>en</strong> door belooning<strong>en</strong> uit te loov<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

to<strong>en</strong> dit mislukte, door met bedreiging<strong>en</strong> <strong>en</strong> geweld te dwing<strong>en</strong>. {PEP 253.2}<br />

De Hebreën hadd<strong>en</strong> verwacht hunne vrijheid te bekom<strong>en</strong> zonder dat hun geloof op de proef<br />

gesteld werd, <strong>en</strong> zij veel lijd<strong>en</strong> te verdur<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>. Zij war<strong>en</strong> echter nog niet rijp voor de<br />

verlossing. Hun geloof in God was zwak, <strong>en</strong> zij war<strong>en</strong> nog niet g<strong>en</strong>eg<strong>en</strong> om hunne verdrukking<br />

met lijdzaamheid te drag<strong>en</strong>, vóór zij bemerkt<strong>en</strong>, dat Hij zich hun leed zou aantrekk<strong>en</strong>. Vel<strong>en</strong><br />

verkoz<strong>en</strong> liever slaaf te blijv<strong>en</strong>, dan zich de moeit<strong>en</strong> te getroost<strong>en</strong>, die aan het verhuiz<strong>en</strong> naar<br />

e<strong>en</strong> vreemd land verbond<strong>en</strong> war<strong>en</strong>. Ander<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> zich zoo geheel naar de Egyptische<br />

gewoont<strong>en</strong> geschikt, dat zij in dat land begeerd<strong>en</strong> te blijv<strong>en</strong>. Daarom verloste de Heere h<strong>en</strong> niet<br />

bij de eerste betooning Zijner macht aan Faraö. Hij liet de gebeurt<strong>en</strong>iss<strong>en</strong> zulk e<strong>en</strong><strong>en</strong> gang nem<strong>en</strong><br />

dat de heerschzuchtige geest van d<strong>en</strong> koning duidelijker aan het licht werd gebracht, <strong>en</strong> het volk<br />

ook meer van Hem leerde k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>. Nadat zij Zijne rechtvaardigheid, macht, <strong>en</strong> liefde<br />

aanschouwd hadd<strong>en</strong>, war<strong>en</strong> zij meer bereidwillig om Egypte te verlat<strong>en</strong> <strong>en</strong> zich aan Zijn<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st<br />

over te gev<strong>en</strong>. Mozes zou niet zulk e<strong>en</strong> zware taak gehad hebb<strong>en</strong>, indi<strong>en</strong> er niet zoo vele<br />

verdorv<strong>en</strong>e Israeliet<strong>en</strong> geweest war<strong>en</strong>, die Egypte met weerzin verliet<strong>en</strong>. {PEP 254.1}<br />

Mozes werd andermaal door d<strong>en</strong> Heere tot het volk gezond<strong>en</strong> met vernieuwde beloft<strong>en</strong> van<br />

verlossing <strong>en</strong> verzekering van Zijne gunst. Hij deed, gelijkerwijs hem bevol<strong>en</strong> was, maar zij<br />

wild<strong>en</strong> niet naar hem luister<strong>en</strong>. De Schrift getuigt: “Doch zij hoord<strong>en</strong> naar Mozes niet, vanwege<br />

de b<strong>en</strong>auwdheid des geestes, <strong>en</strong> van wege de harde di<strong>en</strong>stbaarheid.” Daarna ontving Mozes e<strong>en</strong>e<br />

nieuwe boodschap, van dez<strong>en</strong> inhoud: “Ga he<strong>en</strong>, spreek tot Faraö, d<strong>en</strong> Koning van Egypte, dat<br />

hij de kinder<strong>en</strong> Israels uit zijn land trekk<strong>en</strong> late.” Mismoedigd antwoordde hij hierop: “Zie, de<br />

kinker<strong>en</strong> Israels hebb<strong>en</strong> naar mij niet gehoord, hoe zou mij dan Faraö hoor<strong>en</strong>?” Daarop werd<br />

hem gelast Aaron mede te nem<strong>en</strong>, <strong>en</strong> van Faraö te eisch<strong>en</strong>, dat hij zou toestaan de kinder<strong>en</strong><br />

Israels uit zijn land te lat<strong>en</strong> trekk<strong>en</strong>. Hij wist echter, dat de koning zijne toestemming niet zou<br />

gev<strong>en</strong>, alvor<strong>en</strong>s God Egypte met plag<strong>en</strong> bezocht, <strong>en</strong> Israel met e<strong>en</strong> buit<strong>en</strong>gewoon vertoon Zijner<br />

macht werd uitgevoerd. En. eer de plag<strong>en</strong> kwam<strong>en</strong>, moest Mozes dezelve aankondig<strong>en</strong> opdat de<br />

koning desverkiez<strong>en</strong>de dezelve ontvlied<strong>en</strong> kon. Op elke straf, die ge<strong>en</strong> gew<strong>en</strong>scht<strong>en</strong> indruk<br />

maakte, zou e<strong>en</strong>e zwaardere volg<strong>en</strong>, totdat zijn hoogmoedig hart vernederd was, <strong>en</strong> hij d<strong>en</strong><br />

Schepper van hemel <strong>en</strong> aarde erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong> zou als de ware <strong>en</strong> lev<strong>en</strong>de God. De Heere zou d<strong>en</strong><br />

Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> gev<strong>en</strong> te gevoel<strong>en</strong> hoe onbeduid<strong>en</strong>d de wijsheid hunner edel<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hoe nietig de<br />

macht hun ner god<strong>en</strong> was, teg<strong>en</strong>over de bevel<strong>en</strong> van Jehova. Zij zoud<strong>en</strong> weg<strong>en</strong>s hunne afgoderij<br />

gestraft word<strong>en</strong>; daarbij zou er e<strong>en</strong> einde kom<strong>en</strong> aan het toeschrijv<strong>en</strong> der zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> aan de<br />

stomme afgod<strong>en</strong>. God had zich voorg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> Zijn<strong>en</strong> arm te verheerlijk<strong>en</strong>, opdat de volk<strong>en</strong> voor<br />

Zijne macht mocht<strong>en</strong> bev<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Zijn volk, zich van d<strong>en</strong> afgod<strong>en</strong>di<strong>en</strong>st afw<strong>en</strong>d<strong>en</strong>de, Hem in<br />

oprechtheid di<strong>en</strong><strong>en</strong> mocht. {PEP 254.2}<br />

Wederom trad<strong>en</strong> Mozes <strong>en</strong> Aaron de prachtige audiëntiezaal van Egypte’s koning binn<strong>en</strong>.<br />

Daar, omringd door hooge pilar<strong>en</strong> <strong>en</strong> schitter<strong>en</strong>de versiersel<strong>en</strong>, door kostbare beeld<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

schilderij<strong>en</strong> der Heid<strong>en</strong>sche god<strong>en</strong>, voor d<strong>en</strong> vorst van het machtigste rijk ter wereld, stond<strong>en</strong> de<br />

twee verteg<strong>en</strong>woordigers van het verslaafde volk om Gods bevel van Israels loslating te<br />

168


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

herhal<strong>en</strong>. Hierop eischte de koning e<strong>en</strong> wonder t<strong>en</strong> bewijs hunner Goddelijke z<strong>en</strong>-ding. Mozes<br />

<strong>en</strong> Aaron war<strong>en</strong> onderricht hoe zij handel<strong>en</strong> moest<strong>en</strong> in geval zulks geëischt werd, <strong>en</strong> daarom<br />

nam Aaron d<strong>en</strong> staf <strong>en</strong> wierp hem voor Faraö neder. De staf werd e<strong>en</strong>e slang. To<strong>en</strong> zond de<br />

koning om zijne wijz<strong>en</strong> <strong>en</strong> guichelaars <strong>en</strong> “e<strong>en</strong> iegelijk wierp zijn<strong>en</strong> staf neder, <strong>en</strong> zij werd<strong>en</strong> tot<br />

drak<strong>en</strong>; maar Aarons staf verslond hunne stav<strong>en</strong>.” Dit versterkte d<strong>en</strong> koning, <strong>en</strong> daarom<br />

verklaarde hij, dat zijne toov<strong>en</strong>aars ev<strong>en</strong> wonderlijke dad<strong>en</strong> verricht<strong>en</strong> kond<strong>en</strong> als Mozes <strong>en</strong><br />

Aäron; derhalve maakte hij h<strong>en</strong> voor bedriegers uit, <strong>en</strong> aarzelde niet om hun verzoek af te wijz<strong>en</strong>.<br />

Maar hoewel hij weigerde het verzoek in te willig<strong>en</strong>, zoo werd hij toch door Gods bescherming<br />

weerhoud<strong>en</strong> van de hand<strong>en</strong> aan h<strong>en</strong> te slaan. {PEP 255.1}<br />

De wonder<strong>en</strong>, welke Mozes <strong>en</strong> Aaron voor Faraö’s aangezicht verrichtt<strong>en</strong>, werd<strong>en</strong> door<br />

Gods almacht <strong>en</strong> niet door e<strong>en</strong>ige m<strong>en</strong>schelijke macht of invloed verricht. Het doel dezer<br />

teek<strong>en</strong><strong>en</strong> <strong>en</strong> wonder<strong>en</strong> was om Faraö te overtuig<strong>en</strong>, dat de groote IK ZAL ZIJN Mozes gezond<strong>en</strong><br />

had, <strong>en</strong> daarom was de koning verplicht Israel te lat<strong>en</strong> trekk<strong>en</strong>, opdat zij d<strong>en</strong> lev<strong>en</strong>d<strong>en</strong> God<br />

mocht<strong>en</strong> di<strong>en</strong><strong>en</strong>, ‘t Is waar, de toov<strong>en</strong>aars ded<strong>en</strong> ook teek<strong>en</strong><strong>en</strong> <strong>en</strong> wonder<strong>en</strong>, maar zij ded<strong>en</strong> ze<br />

niet door hun eig<strong>en</strong> vernuft alle<strong>en</strong>, maar door de hulp van hunn<strong>en</strong> god, Satan, die h<strong>en</strong> ter hulpe<br />

kwam om Gods dad<strong>en</strong> na te ap<strong>en</strong>. {PEP 255.2}<br />

De stav<strong>en</strong> der toov<strong>en</strong>aars werd<strong>en</strong> niet werkelijk in slang<strong>en</strong> veranderd; door de<br />

tussch<strong>en</strong>komst van d<strong>en</strong> groot<strong>en</strong> bedrieger kon hunne tooverkunst er d<strong>en</strong> schijn van werkelijkheid<br />

aan gev<strong>en</strong>. Satan kon ge<strong>en</strong>e stav<strong>en</strong> in lev<strong>en</strong>de slang<strong>en</strong> verander<strong>en</strong>. De vorst der duisternis,<br />

nietteg<strong>en</strong>staande hij al de macht <strong>en</strong> de wijsheid van e<strong>en</strong><strong>en</strong> gevall<strong>en</strong> <strong>en</strong>gel bezit, kan niet schepp<strong>en</strong><br />

noch lev<strong>en</strong> sch<strong>en</strong>k<strong>en</strong>; God alle<strong>en</strong> kan dat do<strong>en</strong>. Satan deed echter alles, wat hij do<strong>en</strong> kon; hij<br />

bracht e<strong>en</strong> namaaksel te voorschijn. Voor het m<strong>en</strong>schelijk oog war<strong>en</strong> de stav<strong>en</strong> echter in slang<strong>en</strong><br />

veranderd. En dit geloofd<strong>en</strong> Faraö <strong>en</strong> zijne hoveling<strong>en</strong>. Oog<strong>en</strong>schijnlijk bestond er ge<strong>en</strong> verschil<br />

tussch<strong>en</strong> hunne slang<strong>en</strong> <strong>en</strong> de slang door Mozes voortgebracht. En hoewel de Heere Aarons<br />

slang de andere slang<strong>en</strong> deed verslind<strong>en</strong>, zoo werd dit toch niet door Faraö als e<strong>en</strong> wonderwerk<br />

van God beschouwd, maar meer als e<strong>en</strong>e grootere beslep<strong>en</strong>heid in ooverkunst dan zijne<br />

goochelaars bezat<strong>en</strong>. {PEP 255.3}<br />

Faraö zocht zijn verzet teg<strong>en</strong> Gods gebod te rechtvaardig<strong>en</strong>, <strong>en</strong> daarom zag hij naar e<strong>en</strong><br />

voorw<strong>en</strong>dsel rond, achter hetwelk hij ter veronachtzaming van het wonder Gods door Mozes<br />

verricht kon schuil<strong>en</strong>. Satan had hem juist het verlangde gegev<strong>en</strong>. Door hetge<strong>en</strong> door de<br />

toov<strong>en</strong>aars verricht werd, maakte hij d<strong>en</strong> Egypt<strong>en</strong>aars diets, dat Mozes <strong>en</strong> Aäron slechts<br />

toov<strong>en</strong>aars <strong>en</strong> guichelaars war<strong>en</strong>, <strong>en</strong> bijgevolg kon hunne boodschap niet van e<strong>en</strong> hooger wez<strong>en</strong><br />

afkomstig zijn. Uit hoofde van Satans namaaksel verzett<strong>en</strong> de Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> zich <strong>en</strong> verhardde<br />

Faraö zijn hart teg<strong>en</strong> de overtuiging. Mitsgaders hoopte Satan Mozes <strong>en</strong> Aaron te do<strong>en</strong> twijfel<strong>en</strong><br />

aan d<strong>en</strong> Goddelijk<strong>en</strong> oorsprong hunner z<strong>en</strong>ding, opdat zijn doel mocht doorgaan. Hij wilde de<br />

Israeliet<strong>en</strong> niet loslat<strong>en</strong> om d<strong>en</strong> lev<strong>en</strong>d<strong>en</strong> God te kunn<strong>en</strong> di<strong>en</strong><strong>en</strong>. De vorst der duisternis beoogde<br />

e<strong>en</strong> nog diepzinniger doel in het verricht<strong>en</strong> van wonder<strong>en</strong> door de toov<strong>en</strong>aars. Hij begreep zeer<br />

goed, dat Mozes’ werk om het slav<strong>en</strong>juk der kinder<strong>en</strong> Israels te verbrek<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> type van Christus<br />

zou zijn, die het juk der zonde verbrek<strong>en</strong> zou. Ook begreep hij zeer goed, dat wanneer Christus<br />

169


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

versche<strong>en</strong>, Hij groote wonder<strong>en</strong> zou verricht<strong>en</strong>, tot bewijs, dat God Hem gezond<strong>en</strong> had. Satan<br />

was beducht voor Zijne macht. Indi<strong>en</strong> hij er in slaagde om de dad<strong>en</strong> Gods door Mozes verricht<br />

na te mak<strong>en</strong>, dan hoopte hij niet alle<strong>en</strong> Israels verlossing te belett<strong>en</strong>, maar dan zou m<strong>en</strong> in de<br />

toekomst ook minder geloof slaan aan de wonder<strong>en</strong> door Christus verricht. Satan is er steeds<br />

over uit om het werk van Christus na te mak<strong>en</strong>, <strong>en</strong> daardoor zijn eig<strong>en</strong> gezag ingang te do<strong>en</strong><br />

vind<strong>en</strong>. Hij maakt vel<strong>en</strong> wijs, dat Christus Zijne wonder<strong>en</strong> door m<strong>en</strong>schelijke kracht <strong>en</strong> vernuft<br />

verrichtte. Vel<strong>en</strong> verliez<strong>en</strong> daardoor vertrouw<strong>en</strong> in d<strong>en</strong> Zone Gods, <strong>en</strong> verwerp<strong>en</strong> het liefderijk<br />

aanbod van g<strong>en</strong>ade aan het verlossingsplan verbond<strong>en</strong>. {PEP 256.1}<br />

Mozes <strong>en</strong> Aaron werd<strong>en</strong> gelast ‘s morg<strong>en</strong>s van d<strong>en</strong> ander<strong>en</strong> dag naar d<strong>en</strong> oever der rivier te<br />

gaan, waar de koning placht te kom<strong>en</strong>. Ter oorzaak van zijne overstrooming<strong>en</strong> was de Nijl de<br />

bron van Egypte’s vruchtbaarheid <strong>en</strong> rijkdom, <strong>en</strong> werd uit di<strong>en</strong> hoofde als e<strong>en</strong><strong>en</strong> god<br />

aangebed<strong>en</strong>; derwaarts begaf zich de koning om daar te aanbidd<strong>en</strong>. Hier werd de boodschap<br />

weder door de twee broeders herhaald, <strong>en</strong> Mozes hief d<strong>en</strong> staf op <strong>en</strong> sloeg de rivier. Di<strong>en</strong>t<strong>en</strong>gevolge<br />

werd het water in bloed veranderd; de visch stierf; <strong>en</strong> de rivier stonk. Ook werd het<br />

water in hunne huiz<strong>en</strong> <strong>en</strong> de voorraad in hunne bornputt<strong>en</strong> in bloed veranderd. Maar “de<br />

Egyptische toov<strong>en</strong>aars ded<strong>en</strong> ook alzoo met hunne bezwering<strong>en</strong>.” “En Faraö keerde zich om, <strong>en</strong><br />

ging naar zijn huis; <strong>en</strong> hij zette zijn hart daar ook niet op.” Deze plaag duurde zev<strong>en</strong> dag<strong>en</strong>,<br />

zonder d<strong>en</strong> gew<strong>en</strong>scht<strong>en</strong> indruk te mak<strong>en</strong>. {PEP 257.1}<br />

Daarna werd de staf weder over de water<strong>en</strong> uitgestrekt, <strong>en</strong> ziet er kwam<strong>en</strong> vorsch<strong>en</strong> op uit<br />

de rivier, die het gansche land bedekt<strong>en</strong>. Zij kwam<strong>en</strong> in de huiz<strong>en</strong>, in de slaapkamers, in de<br />

bakov<strong>en</strong>s, ja zelfs in de baktrogg<strong>en</strong>. De Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> beschouwd<strong>en</strong> de kikvorsch<strong>en</strong> als heilig, <strong>en</strong><br />

daarom durfd<strong>en</strong> zij ze niet dood<strong>en</strong>; maar deze walgelijke pest was nu onverdragelijk geword<strong>en</strong>.<br />

Zij krieoeld<strong>en</strong> zelfs in des konings paleis, derhalve verlangde de koning, dat zij zoud<strong>en</strong> word<strong>en</strong><br />

wegg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. Oog<strong>en</strong>schijnlijk hadd<strong>en</strong> de toov<strong>en</strong>aars ook vorsch<strong>en</strong> do<strong>en</strong> opkom<strong>en</strong>, maar zij<br />

kond<strong>en</strong> ze niet weder verwijder<strong>en</strong>. Daardoor werd de koning ietwat verootmoedigd. Hij liet<br />

Mozes <strong>en</strong> Aaron ontbied<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zeide tot h<strong>en</strong>: “Bidt vuriglijk tot d<strong>en</strong> Heere, dat hij de vorsch<strong>en</strong><br />

van mij <strong>en</strong> mijn volk wegneme; zoo zal ik het volk trekk<strong>en</strong> lat<strong>en</strong>, dat zij d<strong>en</strong> Heere offer<strong>en</strong>.”<br />

Nadat zij d<strong>en</strong> koning aan zijn vorig gepoch herinnerfed hadd<strong>en</strong>, liet<strong>en</strong> zij d<strong>en</strong> koning d<strong>en</strong> tijd<br />

stell<strong>en</strong>, teg<strong>en</strong> wanneer de plaag moest word<strong>en</strong> opgehev<strong>en</strong>. Hij zeide dan: “Teg<strong>en</strong> morg<strong>en</strong>;” dit<br />

deed hij op hoop, dat de vorsch<strong>en</strong> in d<strong>en</strong> tussch<strong>en</strong>tijd van zelf mocht<strong>en</strong> verdwijn<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hij zich<br />

dus niet voor d<strong>en</strong> God van Israel zou behoev<strong>en</strong> te verootmoedig<strong>en</strong>. De plaag duurde echter tot<br />

op d<strong>en</strong> bepaald<strong>en</strong> tijd, <strong>en</strong> to<strong>en</strong> stierv<strong>en</strong> al de vorsch<strong>en</strong> in gansch Egypteland; ook stonk de lucht<br />

ter oorzaak van hunne verrotte licham<strong>en</strong>. {PEP 257.2}<br />

De Heere had h<strong>en</strong> in e<strong>en</strong> oog<strong>en</strong>blik in stof kunn<strong>en</strong> verander<strong>en</strong>; Hij deed dit echter niet,<br />

opdat de koning <strong>en</strong> zijn volk dan niet d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong>, dat de plaag slechts e<strong>en</strong>e kunstgreep der<br />

toov<strong>en</strong>aars geweest was. De vorsch<strong>en</strong> stierv<strong>en</strong> <strong>en</strong> werd<strong>en</strong> bij hoop<strong>en</strong> verzameld. Hier hadd<strong>en</strong> de<br />

koning <strong>en</strong> gansch Egypte e<strong>en</strong> bewijs, dat niet door hunne filosofie kon wederlegd word<strong>en</strong>; deze<br />

plaag kon niet aan de tooverkunst word<strong>en</strong> toegeschrev<strong>en</strong>, maar moest als e<strong>en</strong> oordeel Gods<br />

word<strong>en</strong> aangemerkt. {PEP 257.3}<br />

170


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

“To<strong>en</strong> nu Faraö zag, dat er verademing was, verzwaarde hij zijn hart.” Daarom strekte<br />

Aaron zijne hand weder op Gods bevel uit, <strong>en</strong> er kwam<strong>en</strong> luiz<strong>en</strong> in gansch Egypteland. To<strong>en</strong> liet<br />

Faraö de toov<strong>en</strong>aars roep<strong>en</strong>, maar zij kond<strong>en</strong> het niet do<strong>en</strong>. God had e<strong>en</strong> grooter werk verricht<br />

dan Satan do<strong>en</strong> kon. De toov<strong>en</strong>aars zelve moest<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>n<strong>en</strong>: “Dit is de vinger Gods.” Ev<strong>en</strong>wel<br />

liet Faraö zich niet beweg<strong>en</strong>. {PEP 258.1}<br />

Verzoek <strong>en</strong> waarschuwing war<strong>en</strong> beide vruchteloos, daarom was er behoefte aan e<strong>en</strong> andere<br />

plaag. De tijd voor hare verschijning werd bepaald, opdat m<strong>en</strong> niet zou zegg<strong>en</strong>, dat zij bij toeval<br />

gekom<strong>en</strong> was. Het ongedierte vervulde de huiz<strong>en</strong> <strong>en</strong> zwermde over d<strong>en</strong> grond, zoodat “het land<br />

werd verdorv<strong>en</strong> van deze verm<strong>en</strong>ging.” Dit ongedierte was zeer v<strong>en</strong>ijnig. En gelijkerwijs<br />

voorspeld was, was Israel hiervan vrij in Gos<strong>en</strong>. {PEP 258.2}<br />

Nu beloofde Faraö Israel in Egypte te lat<strong>en</strong> offer<strong>en</strong>, maar deze voorwaarde werd van de<br />

hand gewez<strong>en</strong>. “Mozes dan zeide: Het is niet recht, dat m<strong>en</strong> alzoo doe: want wij zoud<strong>en</strong> der<br />

Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> gruwel d<strong>en</strong> Heere onz<strong>en</strong> God moet<strong>en</strong> offer<strong>en</strong>; zie, indi<strong>en</strong> wij der Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong><br />

gruwel voor hunne oog<strong>en</strong> offerd<strong>en</strong>, zoud<strong>en</strong> zij ons niet ste<strong>en</strong>ig<strong>en</strong>?” De dier<strong>en</strong>, welke de<br />

Israeliet<strong>en</strong> moest<strong>en</strong> offer<strong>en</strong>, werd<strong>en</strong> door de Egypt<strong>en</strong>aars als heilig beschouwd; <strong>en</strong> in zoo veel<br />

achting stond<strong>en</strong> die dier<strong>en</strong>, dat iemand ter dood veroordeeld werd, als hij e<strong>en</strong> derzelver maar per<br />

ongeluk om het lev<strong>en</strong> bracht. De Hebreën kond<strong>en</strong> onmogelijk in Egypte offer<strong>en</strong>, zonder aanstoot<br />

te gev<strong>en</strong>. Om die red<strong>en</strong> vroeg Mozes wederom vergunning om d<strong>en</strong> weg van drie dag<strong>en</strong> in de<br />

woestijn te gaan. De koning schonk verlof, <strong>en</strong> smeekte hun tev<strong>en</strong>s, dat zij vuriglijk voor hem<br />

zoud<strong>en</strong> bidd<strong>en</strong>, opdat de plaag mocht ophoud<strong>en</strong>. Zij beloofd<strong>en</strong> dit te zull<strong>en</strong> do<strong>en</strong>, doch<br />

waarschuwd<strong>en</strong> hem om niet langer bedriegelijk met h<strong>en</strong> te handel<strong>en</strong>. De plaag werd<br />

wegg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, doch de koning verzwaarde zijn hart ook ditmaal, zoodat hij niet in het verzoek<br />

bewilligde. {PEP 258.3}<br />

Nu volgde er e<strong>en</strong> zwaarder slag: er kwam e<strong>en</strong> pest over al het vee der Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong>, dat in<br />

het veld was. Beide de heilige <strong>en</strong> de lastdier<strong>en</strong>, — koei<strong>en</strong>, <strong>en</strong> oss<strong>en</strong>, <strong>en</strong> schap<strong>en</strong>, <strong>en</strong> paard<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

kemel<strong>en</strong>, <strong>en</strong> ezel<strong>en</strong>, — alles stierf. Het was weder uitdrukkelijk bepaald, dat het vee der Hebreën<br />

niet zou sterv<strong>en</strong>. En de boodschappers, die door Faraö uitgezond<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> om er naar te<br />

vernem<strong>en</strong>, constateerd<strong>en</strong>, dat het overe<strong>en</strong>komstig Mozes’ woord geschiedde: “Van het vee der<br />

kinder<strong>en</strong> Israels stierf niet één.” Doch het hart van Faraö werd verzwaard. {PEP 258.4}<br />

Daarna werd Mozes gelast vuist<strong>en</strong> vol asch uit d<strong>en</strong> ov<strong>en</strong> te nem<strong>en</strong>, “<strong>en</strong> Mozes strooide die<br />

naar d<strong>en</strong> hemel voor de oog<strong>en</strong> van Faraö.” Deze daad had e<strong>en</strong>e diepe beteek<strong>en</strong>is. Vier honderd<br />

jar<strong>en</strong> te vor<strong>en</strong> had God Abraham de verdrukking van zijn volk lat<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> onder het zinnebeeld<br />

van e<strong>en</strong> rook<strong>en</strong>d<strong>en</strong> ov<strong>en</strong> <strong>en</strong> vurige fakkel. Hij had beloofd hunne verdrukkers te bezoek<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

Zijn volk daarna met groote have uit te leid<strong>en</strong>. In Egypte had Israel lang het smeltvuur der<br />

beproeving moet<strong>en</strong> doorstaan. In deze daad van Mozes hadd<strong>en</strong> zij echter e<strong>en</strong> bewijs, dat God<br />

Zijn verbond gedachtig was, <strong>en</strong> dat het uur der verlossing was aangebrok<strong>en</strong>. {PEP 259.1}<br />

De asch dan werd hemelwaarts gestrooid <strong>en</strong> verspreidde zich over gansch Egypteland,<br />

waaruit zwer<strong>en</strong> voortkwam<strong>en</strong>, “uitbrek<strong>en</strong>de met blar<strong>en</strong>, in het gansche Egypteland.” De priesters<br />

171


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> de toov<strong>en</strong>aars hadd<strong>en</strong> Faraö tot dusver gestijfd, maar nu werd<strong>en</strong> zij ook door het oordeel<br />

bezocht. Door deze pijnlijke <strong>en</strong> walgelijke ziekte aangetast, werd<strong>en</strong> zij verachtelijk ter oorzaak<br />

van de macht, op welke zij zich hadd<strong>en</strong> beroemd; zij moest<strong>en</strong> het onderspit voor d<strong>en</strong> God der<br />

Israeliet<strong>en</strong> delv<strong>en</strong>. Het gansche land zag hoe dwaas het was zijn vertrouw<strong>en</strong> op de toov<strong>en</strong>aars te<br />

stell<strong>en</strong>, aangezi<strong>en</strong> zij zich nog niet e<strong>en</strong>s zelv<strong>en</strong> kond<strong>en</strong> beveilig<strong>en</strong>. {PEP 259.2}<br />

Intussch<strong>en</strong> verhardde Faraö zijn hart weder. En daarom zond de Heere hem deze keer e<strong>en</strong>e<br />

boodschap, zegg<strong>en</strong>de: “Ditmaal zal Ik al mijne plag<strong>en</strong> in uw hart z<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, <strong>en</strong> over uwe knecht<strong>en</strong>,<br />

<strong>en</strong> over uw volk, opdat gij weet, dat er niemand is gelijk Ik, op de gansche aarde. . . . Maar<br />

waarlijk, daarom heb Ik u verwekt, opdat Ik mijne kracht aan u betoonde, <strong>en</strong> opdat m<strong>en</strong> mijn<strong>en</strong><br />

naam vertelle op de gansche aarde.” Dat wil niet zegg<strong>en</strong>, dat God hem juist voor dat doel<br />

geschap<strong>en</strong> had; maar door Zijne voorzi<strong>en</strong>igheid had Hij alles zoo bestuurd, dat Faraö, t<strong>en</strong> tijde<br />

van Israels verlossing, op d<strong>en</strong> troon zat. Nietteg<strong>en</strong>staande deze trotsche monarch Gods g<strong>en</strong>ade<br />

weg<strong>en</strong>s zijne misdad<strong>en</strong> verbeurd had, zoo had God hem verl<strong>en</strong>ging van het lev<strong>en</strong> gegev<strong>en</strong>, opdat<br />

door zijne halsstar-righeid des Heer<strong>en</strong> wonder<strong>en</strong> in Egypte mocht<strong>en</strong> op<strong>en</strong>baar word<strong>en</strong>. De<br />

beschikking der gebeurt<strong>en</strong>iss<strong>en</strong> geschiedt overe<strong>en</strong>komstig Gods voorzi<strong>en</strong>igheid. Hij had e<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

weekhartiger koning op d<strong>en</strong> troon kunn<strong>en</strong> zett<strong>en</strong>, die zich niet teg<strong>en</strong> de geweldige op<strong>en</strong>baring<br />

der Goddelijke kracht had durv<strong>en</strong> verzett<strong>en</strong>. Maar dan zou Gods doel niet bereikt zijn geword<strong>en</strong>.<br />

Zijn volk moest tussch<strong>en</strong> de Egyptische mol<strong>en</strong>ste<strong>en</strong><strong>en</strong> der verdrukking gekneld word<strong>en</strong>, opdat<br />

het niet misleid mocht word<strong>en</strong> t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> verderfelijk<strong>en</strong> invloed van d<strong>en</strong> afgod<strong>en</strong>di<strong>en</strong>st.<br />

In het behandel<strong>en</strong> van Faraö op<strong>en</strong>baarde God Zijn<strong>en</strong> afkeer van de afgoderij <strong>en</strong> tev<strong>en</strong>s ook Zijn<br />

voornem<strong>en</strong> om de wreedheid <strong>en</strong> de verdrukking te straff<strong>en</strong>. {PEP 259.3}<br />

De Heere had betreff<strong>en</strong>de Faraö gezegd: “Doch ik zal zijn hart verstokk<strong>en</strong>, dat hij het volk<br />

niet zal lat<strong>en</strong> trekk<strong>en</strong>.”3 Ge<strong>en</strong>e bov<strong>en</strong>-natuurlijke kracht werd gebezigd om des konings hart te<br />

verstokk<strong>en</strong>. God gaf Faraö de duidelijkste blijk<strong>en</strong> Zijner kracht, maar de koning weigerde<br />

hardnekkiglijk om het verle<strong>en</strong>de licht aan te nem<strong>en</strong>. Elke betooning der oneindige macht, waarop<br />

hij ge<strong>en</strong> acht sloeg, maakte hem ongevoeliger in zijn verzet. De zad<strong>en</strong> der rebellie, die bij de<br />

verwerping van het eerste wonder gezaaid war<strong>en</strong>, leverd<strong>en</strong> e<strong>en</strong><strong>en</strong> oogst op. En naar mate hij<br />

verder op d<strong>en</strong> door hem ingeslag<strong>en</strong> weg voortwandelde, nam de halsstarrigheid <strong>en</strong> de<br />

verstoktheid des hart<strong>en</strong> toe, totdat hij t<strong>en</strong> laatste door d<strong>en</strong> blik op de verstijfde aangezicht<strong>en</strong> der<br />

gedoodde eerstgebor<strong>en</strong><strong>en</strong> vermurwd werd. {PEP 260.1}<br />

God waarschuwt de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> door middel van Zijne di<strong>en</strong>sknecht<strong>en</strong>, <strong>en</strong> bestraft h<strong>en</strong> weg<strong>en</strong>s<br />

de zonde. Hij geeft e<strong>en</strong> ieder de geleg<strong>en</strong>heid om zijne gebrek<strong>en</strong> te verhelp<strong>en</strong>, alvor<strong>en</strong>s het<br />

karakter onveranderlijk gevormd is; weigert iemand echter zich te lat<strong>en</strong> tuchtig<strong>en</strong>, dan wordt hij<br />

niet door Gods kracht gedwong<strong>en</strong>. Elke herhaling der zonde valt hem gemakkelijker. Hij<br />

verhardt zijn hart teg<strong>en</strong> de invloed<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> Heilig<strong>en</strong> Geest. Elke herhaalde verwerping maakte<br />

hem minder vatbaar voor e<strong>en</strong>ig<strong>en</strong> onuitwischbar<strong>en</strong> indruk. {PEP 260.2}<br />

Wie zich e<strong>en</strong>maal door de verleiding heeft lat<strong>en</strong> overwinn<strong>en</strong>, doet voor de tweede keer zoo<br />

veel te gemakkelijker onder. Elke herhaling der zonde vermindert zijne kracht om weerstand te<br />

kunn<strong>en</strong> bied<strong>en</strong>, verblindt zijne oog<strong>en</strong>, <strong>en</strong> doet zijne overtuiging de stem des gewet<strong>en</strong>s zwijg<strong>en</strong>.<br />

172


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Elk zaadje van toegeeflijkheid draagt vrucht <strong>en</strong> God verricht ge<strong>en</strong> wonder om di<strong>en</strong> oogst te<br />

belett<strong>en</strong>. “Want zoo wat de m<strong>en</strong>sch zaait, dat zal hij ook maai<strong>en</strong>.”4 Wie de stoutmoedigheid van<br />

d<strong>en</strong> twijfelaar bezit of e<strong>en</strong>e koude onverschilligheid voor Gods waarheid aan d<strong>en</strong> dag legt, oogst<br />

slechts wat hij zelf gezaaid heeft. Op deze wijze kom<strong>en</strong> vel<strong>en</strong> eindelijk zoo ver, dat zij met e<strong>en</strong>e<br />

koude onverschilligheid naar die waarhed<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> luister<strong>en</strong>, welke e<strong>en</strong>maal het hart<br />

versmolt<strong>en</strong>. Zij hebb<strong>en</strong> nalatigheid <strong>en</strong> verzet teg<strong>en</strong> de waarheid gezaaid, <strong>en</strong> nu oogst<strong>en</strong> zij zulke<br />

vrucht<strong>en</strong>. {PEP 260.3}<br />

Wie e<strong>en</strong> schuldig gewet<strong>en</strong> zoekt te still<strong>en</strong> met de gedachte, dat hij te e<strong>en</strong>iger tijd e<strong>en</strong>e andere<br />

richting kan inslaan, dat hij met het aanbod van g<strong>en</strong>ade omspel<strong>en</strong> kan, <strong>en</strong> eindelijk nog voor<br />

indrukk<strong>en</strong> zal vatbaar zijn, beloopt groot gevaar. Dezulk<strong>en</strong> ver-beeld<strong>en</strong> zich, dat zij de partij van<br />

d<strong>en</strong> groot<strong>en</strong> rebel kiez<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong>, <strong>en</strong> als zij in groot gevaar gebracht word<strong>en</strong>, dan in e<strong>en</strong> oog<strong>en</strong>blik<br />

naar de andere zijde kunn<strong>en</strong> overloop<strong>en</strong>. Dit gaat echter niet zoo gemakkelijk. De ervaring, de<br />

opvoeding, <strong>en</strong> de kweeking van e<strong>en</strong> lev<strong>en</strong> in de zonde doorgebracht, hebb<strong>en</strong> zulke<br />

onuitwischbare indrukk<strong>en</strong> in het karakter nagelat<strong>en</strong>, dat zij Jezus’ beeld niet opnem<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong>.<br />

Hadde ge<strong>en</strong> licht hun pad besch<strong>en</strong><strong>en</strong>, het zou anders gesteld zijn. G<strong>en</strong>ade zou voor h<strong>en</strong> in de<br />

bres kunn<strong>en</strong> spring<strong>en</strong> <strong>en</strong> hun e<strong>en</strong><strong>en</strong> kans kunn<strong>en</strong> bewerk<strong>en</strong>: maar als m<strong>en</strong> het licht<br />

herherhaaldelijk verwerpt <strong>en</strong> versmaadt, dan wordt het eindelijk terug getrokk<strong>en</strong>. {PEP 261.1}<br />

Faraö werd vervolg<strong>en</strong>s met e<strong>en</strong>e hagelbui bedreigd, <strong>en</strong> naar luid der volg<strong>en</strong>de woord<strong>en</strong><br />

gewaarschuwd: “En nu, z<strong>en</strong>d he<strong>en</strong>, <strong>en</strong> vergader uw vee, <strong>en</strong> alles wat gij op het veld hebt; alle<br />

m<strong>en</strong>sch <strong>en</strong> gedierte, dat op het veld gevond<strong>en</strong> zal word<strong>en</strong>, <strong>en</strong> niet in huis verzameld zal zijn, als<br />

de hagel op h<strong>en</strong> vall<strong>en</strong> zal, zoo zull<strong>en</strong> zij sterv<strong>en</strong>.” Reg<strong>en</strong> of hagel viel zeld<strong>en</strong> in Egypte; <strong>en</strong> e<strong>en</strong><br />

storm als nu stond los te barst<strong>en</strong>, was daar geheel onbek<strong>en</strong>d. Het bericht werd snellijk verspreid,<br />

<strong>en</strong> all<strong>en</strong>, die des Heer<strong>en</strong> woord geloofd<strong>en</strong>, ded<strong>en</strong> hun vee op stal, terwijl de ander<strong>en</strong> het in het<br />

veld liet<strong>en</strong>. Dus betoonde God nog g<strong>en</strong>ade, te midd<strong>en</strong> van de oordeel<strong>en</strong>; het volk werd beproefd,<br />

<strong>en</strong> nu wierd het op<strong>en</strong>baar wie hunner God door de betooning Zijner kracht had leer<strong>en</strong> vreez<strong>en</strong>.<br />

{PEP 261.2}<br />

De storm kwam volg<strong>en</strong>s de voorspelling, — donder <strong>en</strong> hagel met vuur verm<strong>en</strong>gd; “hij was<br />

zeer zwaar, desgelijks is in het gansche Egypteland nooit geweest, sedert het tot e<strong>en</strong> volk geweest<br />

is. En de hagel sloeg, in het gansche Egyptland, alles wat op het veld was, van de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> af<br />

tot de beestèn toe; ook sloeg de hagel al het kruid des velds, <strong>en</strong> verbrak al het geboomte.”<br />

Vernieling <strong>en</strong> verwoesting teek<strong>en</strong>d<strong>en</strong> het pad van d<strong>en</strong> verderv<strong>en</strong>d<strong>en</strong> <strong>en</strong>gel. Het land Gos<strong>en</strong> alle<strong>en</strong><br />

was verschoond geblev<strong>en</strong>. De Egypt<strong>en</strong>aars hadd<strong>en</strong> nu het bewijs, dat de aarde onder het beheer<br />

van d<strong>en</strong> lev<strong>en</strong>d<strong>en</strong> God staat; dat de elem<strong>en</strong>t<strong>en</strong> Zijner stem gehoorzam<strong>en</strong>; <strong>en</strong> dat onze e<strong>en</strong>igste<br />

veiligheid bestaat in Hem te gehoorzam<strong>en</strong>. {PEP 261.3}<br />

Gansch Egypte beefde voor deze uitstorting van Gods oordeel. Faraö liet de twee broeders<br />

in groote haast roep<strong>en</strong>, <strong>en</strong> bek<strong>en</strong>de voor h<strong>en</strong>: “Ik heb mij ditmaal verzondigd; de Heere is<br />

rechtvaardig, ik daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> <strong>en</strong> mijn volk zijn goddelooz<strong>en</strong>. Bidt vuriglijk tot d<strong>en</strong> Heere (want<br />

het is g<strong>en</strong>oeg), dat ge<strong>en</strong> donder Gods noch hagel meer zij; dan zal ik ulied<strong>en</strong> trekk<strong>en</strong> lat<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

gij zult niet langer blijv<strong>en</strong>.” Hij kreeg t<strong>en</strong> antwoord: “Wanneer ik ter stad uitgegaan zal zijn, zoo<br />

173


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

zal ik mijne hand<strong>en</strong> uitbreid<strong>en</strong> voor d<strong>en</strong> Heere; de donder zal ophoud<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de hagel zal niet<br />

meer zijn; opdat gij weet, dat de aarde des Heer<strong>en</strong> is. Nogtans u <strong>en</strong> uwe knecht<strong>en</strong> aangaande,<br />

weet ik, dat gijlied<strong>en</strong> voor het aangezicht van d<strong>en</strong> Heere God nog niet vreez<strong>en</strong> zult.” {PEP 262.1}<br />

Mozes wist, dat de strijd nog niet t<strong>en</strong> einde was. Faraö’s belijd<strong>en</strong>is <strong>en</strong> beloft<strong>en</strong> kwam<strong>en</strong> niet<br />

uit e<strong>en</strong>e verandering van het hart voort, maar werd<strong>en</strong> hem door angst <strong>en</strong> schrik afgeperst. Mozes<br />

beloofde echter aan zijn verzoek te zull<strong>en</strong> voldo<strong>en</strong>; want hij wilde hem ge<strong>en</strong>e aanleiding tot<br />

verdere verharding gev<strong>en</strong>. De profeet ging uit, zonder zich voor de woede van d<strong>en</strong> storm in acht<br />

te nem<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Faraö <strong>en</strong> zijn volk aanschouwd<strong>en</strong> hoe Jehova Zijn<strong>en</strong> gezant bewaarde. Mozes, dan<br />

ter stad uitgegaan zijnde, “breidde zijne hand<strong>en</strong> tot d<strong>en</strong> Heere; <strong>en</strong> de donder <strong>en</strong> de hagel hield<strong>en</strong><br />

op, <strong>en</strong> de reg<strong>en</strong> werd niet meer uitgegot<strong>en</strong> op de aarde.” Doch zoodra de koning van zijn schrik<br />

bekom<strong>en</strong> was, verzwaarde hij zijn hart opnieuw. {PEP 262.2}<br />

To<strong>en</strong> sprak de Heere tot Mozes, zegg<strong>en</strong>de: “Ga in tot Faraö, want Ik heb zijn hart verzwaard,<br />

ook het hart zijner knecht<strong>en</strong>, opdat Ik deze mijne teek<strong>en</strong><strong>en</strong> in het midd<strong>en</strong> van h<strong>en</strong> zette; <strong>en</strong> opdat<br />

gij, voor de oor<strong>en</strong> uwer kinder<strong>en</strong> <strong>en</strong> uwer kindskinder<strong>en</strong>, moogt vertell<strong>en</strong>, wat Ik in Egypte<br />

uitgericht heb, <strong>en</strong> mijne teek<strong>en</strong><strong>en</strong>, die Ik onder h<strong>en</strong> gesteld heb; opdat gijlied<strong>en</strong> weet, dat Ik de<br />

Heere b<strong>en</strong>.” De Heere betoonde Zijne macht om Israels vertrouw<strong>en</strong> in Hem, d<strong>en</strong> e<strong>en</strong>ig<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

waarachtig<strong>en</strong> God, te bevestig<strong>en</strong>. Hij wilde duidelijk te verstaan gev<strong>en</strong>, dat hij e<strong>en</strong> verschil<br />

maakte tussch<strong>en</strong> h<strong>en</strong> <strong>en</strong> de Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong>; overig<strong>en</strong>s moest<strong>en</strong> al de andere volk<strong>en</strong> wet<strong>en</strong>, dat de<br />

door h<strong>en</strong> verguisde <strong>en</strong> verdrukte Hebreën onder de bescherming van d<strong>en</strong> God des hemels<br />

stond<strong>en</strong>. Mozes waarschuwde d<strong>en</strong> koning, dat, zoo hij zich nog langer verzette, e<strong>en</strong>e plaag van<br />

sprinkhan<strong>en</strong> zou word<strong>en</strong> gezond<strong>en</strong>, die het gansche land bedekk<strong>en</strong> <strong>en</strong> al het gro<strong>en</strong>e kruid des<br />

velds opet<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong>; zij zoud<strong>en</strong> de huiz<strong>en</strong>, ja het paleis zelfs binn<strong>en</strong>dring<strong>en</strong>; het zou e<strong>en</strong>e plaag<br />

zijn, zeide hij: “Dewelke uwe vaders, noch de vader<strong>en</strong> uwer vaders niet gezi<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, van di<strong>en</strong><br />

dag af, dat zij op d<strong>en</strong> aardbodem geweest zijn tot op dez<strong>en</strong> dag.” {PEP 262.3}<br />

Faraö’s raadsheer<strong>en</strong> stond<strong>en</strong> verstomd. Door het verlies van hun vee had de natie reeds veel<br />

schade geled<strong>en</strong>. Vel<strong>en</strong> van het volk war<strong>en</strong> door d<strong>en</strong> hagel om het lev<strong>en</strong> gekom<strong>en</strong>. De boom<strong>en</strong><br />

war<strong>en</strong> afgebrok<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de veldgewass<strong>en</strong> vernield. Zij hadd<strong>en</strong> reeds bijna alles verlor<strong>en</strong>, wat zij<br />

door d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st der Hebre<strong>en</strong> verkreg<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>. Het land werd met hongersnood bedreigd. De<br />

vorst<strong>en</strong> <strong>en</strong> de hoveling<strong>en</strong> schaard<strong>en</strong> zich rondom d<strong>en</strong> koning <strong>en</strong> vroeg<strong>en</strong> hem in toorn af: “Hoe<br />

lang zal ons deze tot e<strong>en</strong><strong>en</strong> strik zijn? laat de mann<strong>en</strong> trekk<strong>en</strong>, dat zij d<strong>en</strong> Heere hunn<strong>en</strong> God<br />

di<strong>en</strong><strong>en</strong>. Weet gij nog niet, dat Egypte verdorv<strong>en</strong> is?” {PEP 263.1}<br />

Mozes <strong>en</strong> Aaron werd<strong>en</strong> wederom geroep<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de koning zeide tot h<strong>en</strong> “Gaat h<strong>en</strong><strong>en</strong>, di<strong>en</strong>t<br />

d<strong>en</strong> Heere uw<strong>en</strong> God! wie <strong>en</strong> wie zijn zij die gaan zull<strong>en</strong>? ” {PEP 263.2}<br />

Het antwoord was: “Wij zull<strong>en</strong> gaan met onze jonge <strong>en</strong> met onze oude lied<strong>en</strong>; met onze<br />

zon<strong>en</strong> <strong>en</strong> met onze runder<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> wij gaan; want wij hebb<strong>en</strong> e<strong>en</strong> feest d<strong>en</strong> Heere.” {PEP 263.3}<br />

To<strong>en</strong> zeide hij vol bitterheid: “De Heere zij alzoo met ulied<strong>en</strong>, gelijk ik u <strong>en</strong> uwe kleine<br />

kinder<strong>en</strong> zal trekk<strong>en</strong> lat<strong>en</strong>! ziet toe, want er is kwaad voor ulieder aangezicht. Niet alzoo! gij<br />

mann<strong>en</strong>, gaat nu he<strong>en</strong>, <strong>en</strong> di<strong>en</strong>t d<strong>en</strong> Heere, want dat hebt gijlied<strong>en</strong> verzocht! En m<strong>en</strong> dreef h<strong>en</strong><br />

174


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

uit van Faraö’s aangezicht.” ‘t Was Faraö’s toeleg geweest om de Hebreën door d<strong>en</strong> hard<strong>en</strong><br />

arbeid uit te roei<strong>en</strong>; doch nu deed hij zich voor, alsof hij groot belang stelde in beide de oud<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> de jong<strong>en</strong>. Zijn oogmerk was om de vrouw<strong>en</strong> <strong>en</strong> de kinder<strong>en</strong> als gijzelaars te houd<strong>en</strong>, t<strong>en</strong><br />

einde de mann<strong>en</strong> te dwing<strong>en</strong> terug te keer<strong>en</strong>. To<strong>en</strong> strekte Mozes zijn<strong>en</strong> staf uit over het land, <strong>en</strong><br />

e<strong>en</strong> oostewind bracht sprinkhan<strong>en</strong>. “Voor dez<strong>en</strong> zijn dergelijke sprinkhan<strong>en</strong>, als deze, nooit<br />

geweest, <strong>en</strong> na dez<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> er zulke niet wez<strong>en</strong>.” Zij bedekt<strong>en</strong> het gezicht des gansch<strong>en</strong> lands,<br />

<strong>en</strong> verslond<strong>en</strong> al het gro<strong>en</strong>e, dat nog overgeblev<strong>en</strong> was. Dit bracht Faraö weder tot belijd<strong>en</strong>is van<br />

zonde; hij zeide dan: “Ik heb gezondigd teg<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Heere uw<strong>en</strong> God, <strong>en</strong> teg<strong>en</strong> ulied<strong>en</strong>. En nu<br />

vergeeft mij toch mijne zonde ditmaal, <strong>en</strong> bidt vuriglijk tot d<strong>en</strong> Heere uw<strong>en</strong> God, dat Hij slechts<br />

lez<strong>en</strong> dood van mij wegneme.” Aan dit verzoek werd voldaan, <strong>en</strong> in antwoord daarop kwam e<strong>en</strong><br />

zeer sterke westewind, die de sprinkhan<strong>en</strong> in de Schelfzee wierp. Faraö verstokte echter zijn<br />

hart. {PEP 263.4}<br />

De Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> war<strong>en</strong> inmiddels wanhopig geword<strong>en</strong>. De geeselslag<strong>en</strong> war<strong>en</strong> ondragelijk<br />

geword<strong>en</strong>, <strong>en</strong> nu zag<strong>en</strong> zij de toekomst met angst tegemoet. Het volk had Faraö als e<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

stedehouder van hunn<strong>en</strong> god aangebed<strong>en</strong>; doch nu war<strong>en</strong> zij er van overtuigd, dat hij zich<br />

verzette teg<strong>en</strong> Hem, wi<strong>en</strong> alle natuurkracht<strong>en</strong> onderworp<strong>en</strong> zijn. De Israelietische slav<strong>en</strong><br />

daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong>, op zulk e<strong>en</strong>e wonderlijke wijze beschermd, begonn<strong>en</strong> meer <strong>en</strong> meer van de<br />

zekerheid hunner verlossing overtuigd te word<strong>en</strong>. Hunne aandrijvers durfd<strong>en</strong> h<strong>en</strong> niet zoo hard<br />

meer te behandel<strong>en</strong>. Gansch Egypte vreesde heimelijk, dat de slav<strong>en</strong> opstaan <strong>en</strong> het hun<br />

aangedaan onrecht wrek<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong>. Allerwege vroeg m<strong>en</strong> met angstvalligheid: Wat staat nu te<br />

kom<strong>en</strong>? {PEP 264.1}<br />

E<strong>en</strong>sklaps kwam er nu e<strong>en</strong>e duisternis over het land, die zoo dik was, dat m<strong>en</strong> ze “tast<strong>en</strong>”<br />

kon. Niet alle<strong>en</strong> was d<strong>en</strong> volke het licht b<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, maar m<strong>en</strong> kon ook maar met moeite adem<br />

hal<strong>en</strong>. “Zij zag<strong>en</strong> de e<strong>en</strong> d<strong>en</strong> ander niet, er stond ook niemand op van zijne plaats, in drie, dag<strong>en</strong>;<br />

maar bij al de kinder<strong>en</strong> Israels was het licht in hunne woning<strong>en</strong>.” De zon <strong>en</strong> de maan war<strong>en</strong><br />

voorwerp<strong>en</strong>, welke de Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> aanbad<strong>en</strong>; in deze bov<strong>en</strong>natuurlijke duisternis war<strong>en</strong> beide<br />

het volk <strong>en</strong> hunne god<strong>en</strong> geslag<strong>en</strong> door e<strong>en</strong>e macht, die zich de zaak der slav<strong>en</strong> had<br />

aangetrokk<strong>en</strong>.4 Hoe verschrikkelijk dit ook was, toch straalde er in dit oordeel nog e<strong>en</strong> blijk van<br />

Gods ontferming door <strong>en</strong> toonde Hij ge<strong>en</strong> lust te hebb<strong>en</strong> om te verderv<strong>en</strong>. Hij wilde het volk nog<br />

tot nad<strong>en</strong>k<strong>en</strong> <strong>en</strong> bekeering br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, alvor<strong>en</strong>s Hij Zijne laatste plaag over h<strong>en</strong> uitstortte. {PEP<br />

264.2}<br />

De angst perste Faraö eindelijk nog e<strong>en</strong>e andere toestemming af. Aan het einde van d<strong>en</strong><br />

derd<strong>en</strong> dag der duisternis, liet hij Mozes roep<strong>en</strong>, <strong>en</strong> vergunde het volk te vertrekk<strong>en</strong>, mitsdi<strong>en</strong><br />

zij hun vee achter liet<strong>en</strong>. “Er zal niet e<strong>en</strong> klauw achter blijv<strong>en</strong>,” was het besliste antwoord van<br />

d<strong>en</strong> vastberad<strong>en</strong> Hebreër. “Want wij wet<strong>en</strong> niet, waarmede wij d<strong>en</strong> Heere onz<strong>en</strong> God di<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

zull<strong>en</strong>, totdat wij daar kom<strong>en</strong>.” Hierop barste de koning in toorn los: “Ga van mij! wacht u, dat<br />

gij niet meer mijn aangezicht ziet: want op welk<strong>en</strong> dag gij mijn aangezicht zult zi<strong>en</strong>, zult gij<br />

sterv<strong>en</strong>.” {PEP 264.3}<br />

175


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Het wederantwoord was: “Gij hebt recht gesprok<strong>en</strong>: ik zal niet meer uw aangezicht zi<strong>en</strong>!”<br />

{PEP 265.1}<br />

“Ook was de man Mozes zeer groot in Egypteland voor de oog<strong>en</strong> van Faraö’s knecht<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

voor de oog<strong>en</strong> des volks.” De Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> zag<strong>en</strong> met diep ontzag tot hem op. De koning durfde<br />

hem ge<strong>en</strong> leed do<strong>en</strong>, want het volk beschouwde hem als de e<strong>en</strong>igste, die de plag<strong>en</strong> verwijder<strong>en</strong><br />

kon. Ook verlangd<strong>en</strong> zij de Israeliet<strong>en</strong> te lat<strong>en</strong> vertrekk<strong>en</strong>. De koning <strong>en</strong> de priesters war<strong>en</strong> de<br />

e<strong>en</strong>igst<strong>en</strong>, die zich teg<strong>en</strong> Mozes’ verzoek verzett<strong>en</strong>. {PEP 265.2}<br />

176


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 24—Het Pascha<br />

TOEN de koning van Egypte voor de eerste keer gevraagd werd om Israel te lat<strong>en</strong> gaan,<br />

werd hij gewaarschuwd voor de ergste plaag, die over hem kom<strong>en</strong> zou, indi<strong>en</strong> hij ge<strong>en</strong> gehoor<br />

gaf. Mozes was bevol<strong>en</strong> om teg<strong>en</strong> Faraö te zegg<strong>en</strong>: “Alzoo zegt de Heere: Mijn zoon, mijn<br />

eerstgebor<strong>en</strong>e is Israel. En Ik heb tot u gezegd: Laat mijn<strong>en</strong> zoon trekk<strong>en</strong>, dat hij Mij di<strong>en</strong>e; maar<br />

gij hebt geweigerd hem te lat<strong>en</strong> trekk<strong>en</strong>: zie, Ik zal uw<strong>en</strong> zoon, uw<strong>en</strong> eerstgebor<strong>en</strong>e, dood<strong>en</strong>.”1<br />

Ofschoon de Israeliet<strong>en</strong> door de Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> veracht war<strong>en</strong>, stond<strong>en</strong> zij bij God in eere <strong>en</strong> war<strong>en</strong><br />

door Hem verkor<strong>en</strong> om de bewaarders Zijner wet <strong>en</strong> heilsop<strong>en</strong>baring te word<strong>en</strong>. T<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong><br />

van de bijzondere zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> <strong>en</strong> voorrecht<strong>en</strong> hun verle<strong>en</strong>d, bekleedd<strong>en</strong> zij d<strong>en</strong>zelfd<strong>en</strong> rang<br />

onder de volker<strong>en</strong>, di<strong>en</strong> e<strong>en</strong> eerstgebor<strong>en</strong>e onder zijne broeders toekwam. {PEP 266.1}<br />

Het gedreigde oordeel kwam echter eerst in de laatste plaag, waarmede Egypte bezocht<br />

werd. God is lankmoedig <strong>en</strong> groot van goedertier<strong>en</strong>heid. Hij draagt teedere zorg voor de<br />

schepsel<strong>en</strong>, die naar Zijn beeld geschap<strong>en</strong> zijn. Indi<strong>en</strong> het verlies van hun gewas, of van hun vee,<br />

de Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> tot bekeering geleid had, de kinder<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> niet gedood zijn geword<strong>en</strong>; maar<br />

het volk had zich hardnekkiglijk teg<strong>en</strong> Gods bevel<strong>en</strong> verzet, <strong>en</strong> nu moest de g<strong>en</strong>adeslag word<strong>en</strong><br />

gegev<strong>en</strong>. {PEP 266.2}<br />

Faraö had Mozes met d<strong>en</strong> dood bedreigd, indi<strong>en</strong> hij zich weder voor hem durfde stell<strong>en</strong>;<br />

desniettemin had God nog e<strong>en</strong>e boodschap voor d<strong>en</strong> weerspannig<strong>en</strong> koning, <strong>en</strong> daarom<br />

versche<strong>en</strong> Mozes voor hem met de schrikkelijke aankondiging: “Zoo heeft de Heere gezegd:<br />

Omtr<strong>en</strong>t middernacht zal Ik uitgaan door het midd<strong>en</strong> van Egypte; <strong>en</strong> alle eerstgebor<strong>en</strong><strong>en</strong> in<br />

Egypteland zull<strong>en</strong> sterv<strong>en</strong>, van Faraö’s eerstgebor<strong>en</strong>e af, die op zijn<strong>en</strong> troon zitt<strong>en</strong> zou, tot d<strong>en</strong><br />

eerstgebor<strong>en</strong><strong>en</strong> van het vee. En er zal e<strong>en</strong> groot geschrei zijn in het gansche Egypteland,<br />

desgelijks nooit geweest is, <strong>en</strong> desgelijks niet meer wez<strong>en</strong> zal. Maar bij alle kinder<strong>en</strong> Israels zal<br />

niet e<strong>en</strong> hond zijne tong verroer<strong>en</strong>, van de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> af tot de beest<strong>en</strong> toe; opdat gijlied<strong>en</strong> weet,<br />

dat de Heere tussch<strong>en</strong> de Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> <strong>en</strong> tussch<strong>en</strong> de Israeliet<strong>en</strong> e<strong>en</strong>e afzondering maakt. Dan<br />

zull<strong>en</strong> al deze uwe knecht<strong>en</strong> tot mij afkom<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zich voor mij neig<strong>en</strong>, zegg<strong>en</strong>de: Trek uit, gij <strong>en</strong><br />

al uw volk, dat uwe voetstapp<strong>en</strong> volgt; <strong>en</strong> daarna zal ik uitgaan.”2 {PEP 266.3}<br />

Alvor<strong>en</strong>s dit oordeel volvoerd werd, liet de Heere d<strong>en</strong> Israeliet<strong>en</strong> door Mozes bek<strong>en</strong>d mak<strong>en</strong><br />

hoe zij Egypte moest<strong>en</strong> verlat<strong>en</strong>, alsmede wat hun ter bescherming teg<strong>en</strong> het aanstaande oordeel<br />

te do<strong>en</strong> stond. Elk huisgezin moest afzonderlijk of geme<strong>en</strong>schap-pelijk met e<strong>en</strong> ander huisgezin<br />

e<strong>en</strong> “onbevlekt” lam van de schap<strong>en</strong> of van de geit<strong>en</strong>hokk<strong>en</strong> voor e<strong>en</strong> paaschlam kiez<strong>en</strong>, <strong>en</strong> van<br />

deszelfs bloed met e<strong>en</strong> bundelk<strong>en</strong> hysop “aan d<strong>en</strong> bov<strong>en</strong>dorpel <strong>en</strong> aan de beide zijpost<strong>en</strong>” van<br />

het huis strijk<strong>en</strong>, opdat de verderv<strong>en</strong>de <strong>en</strong>gel de woning des nachts mocht voorbijgaan. Het<br />

vleesch moest aan het vuur gebrad<strong>en</strong>, <strong>en</strong> des nachts met ongezuurde brood<strong>en</strong> <strong>en</strong> bittere saus<br />

geget<strong>en</strong> word<strong>en</strong>; want aldus had Mozes bevol<strong>en</strong>: “Uwe l<strong>en</strong>d<strong>en</strong><strong>en</strong> zull<strong>en</strong> opgeschort zijn, uwe<br />

scho<strong>en</strong><strong>en</strong> aan uwe voet<strong>en</strong>, <strong>en</strong> uwe staf in uwe hand; <strong>en</strong> gij zult het met haast et<strong>en</strong>; het is des<br />

Heer<strong>en</strong> pascha.”3 {PEP 267.1}<br />

177


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

De Heere had gezegd: “Want Ik zal in dez<strong>en</strong> nacht door Egypteland gaan, <strong>en</strong> alle<br />

eerstëbor<strong>en</strong><strong>en</strong> in Egypteland slaan, van de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> af tot de beestëh toe; <strong>en</strong> Ik zal gerichte<br />

oef<strong>en</strong><strong>en</strong> aan al de god<strong>en</strong> der Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong>, Ik, de Heere. En dat bloed zal ulied<strong>en</strong> tot e<strong>en</strong> teek<strong>en</strong><br />

zijn aan de huiz<strong>en</strong>, waarin gij zijt; wanneer Ik het bloed zie, zal Ik ulied<strong>en</strong> voorbijgaan: <strong>en</strong> er zal<br />

ge<strong>en</strong>e plaag onder u t<strong>en</strong> verderve zijn, wanneer Ik Egypteland slaan zal.” {PEP 267.2}<br />

Gedur<strong>en</strong>de al de navolg<strong>en</strong>de geslacht<strong>en</strong> Israels moest jaarlijks zulk e<strong>en</strong> feest gehoud<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong> ter herinnering aan deze groote verlossing. “En deze dag zal ulied<strong>en</strong> wez<strong>en</strong> ter<br />

gedacht<strong>en</strong>is, <strong>en</strong> gij zult hem d<strong>en</strong> Heere tot e<strong>en</strong> feest vier<strong>en</strong>; gij zult hem vier<strong>en</strong> onder uwe<br />

geslacht<strong>en</strong> tot e<strong>en</strong>e eeuwige inzetting.” Bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> moest<strong>en</strong> zij, wanneer zij dat feest in de<br />

toekomst vierd<strong>en</strong>, aan hunne kinder<strong>en</strong> verhal<strong>en</strong> hoe zij verlost war<strong>en</strong> geword<strong>en</strong>, overe<strong>en</strong>komstig<br />

het volg<strong>en</strong>de bevel: “Zoo zult gij zegg<strong>en</strong>: Dit is d<strong>en</strong> Heere e<strong>en</strong> paaschoffer, die voor de huiz<strong>en</strong><br />

der kinder<strong>en</strong> Israels voorbijging in Egypte, to<strong>en</strong> Hij de Egypt<strong>en</strong>aars sloeg, <strong>en</strong> onze huiz<strong>en</strong><br />

bevrijdde.” {PEP 267.3}<br />

Bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> eig<strong>en</strong>de de Heere zich al de eerstgebor<strong>en</strong><strong>en</strong> der m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> <strong>en</strong> der beest<strong>en</strong> toe,<br />

omdat Israels eerstgebor<strong>en</strong><strong>en</strong> g<strong>en</strong>adiglijk gespaard war<strong>en</strong>, to<strong>en</strong> die der Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> gedood<br />

werd<strong>en</strong>; deze kond<strong>en</strong> alle<strong>en</strong> door e<strong>en</strong>e lossing word<strong>en</strong> vrijgekocht. Deze inzetting zinspeelde op<br />

het verzo<strong>en</strong><strong>en</strong>d offer van di<strong>en</strong> nacht. “Want alle eerstgebor<strong>en</strong>e is mijne,” sprak de Heere, “van<br />

d<strong>en</strong> dag, dat Ik alle eerstgebor<strong>en</strong><strong>en</strong> in Egypteland sloeg, heb Ik Mij geheiligd alle eerstgebor<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

in Israel, van de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> tot de beest<strong>en</strong>; zij zull<strong>en</strong> mijne zijn.” Na de instelling van d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st<br />

des tabernakels verkoos God d<strong>en</strong> stam van Levi voor d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st van Zijn heiligdom, in de plaats<br />

van de eerstgebor<strong>en</strong><strong>en</strong> des volks. “Want zij zijn gegev<strong>en</strong>, zij zijn Mij gegev<strong>en</strong> uit het midd<strong>en</strong><br />

van de kinder<strong>en</strong> Israels,” zeide de Heere; “Ik heb de Leviet<strong>en</strong> g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> voor alle eerstgebor<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

onder de kinder<strong>en</strong> Israels.”4 Desnietteg<strong>en</strong>staande moest<strong>en</strong> de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> e<strong>en</strong><strong>en</strong> losprijs, ter<br />

erk<strong>en</strong>t<strong>en</strong>is van Gods g<strong>en</strong>ade, voor hunne eerstgebor<strong>en</strong><strong>en</strong> betal<strong>en</strong>.5 {PEP 268.1}<br />

Het pascha had beide e<strong>en</strong>e typische <strong>en</strong> e<strong>en</strong>e herinner<strong>en</strong>de beteek<strong>en</strong>is; het wees terug naar<br />

de verlossing uit Egypte, <strong>en</strong> voorwaarts naar de nog grootere verlossing, welke Christus ter<br />

bevrijdings Zijns volks van de band<strong>en</strong> der zonde, zou teweegbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Het paaschlam stelde “het<br />

Lam van God” voor, in wi<strong>en</strong> onze e<strong>en</strong>igste hoop op zaligheid gevond<strong>en</strong> wordt. De Apostel<br />

getuigt: “Want ook ons Pascha is voor ons geslacht, namelijk Christus.”6 Het was echter niet<br />

voldo<strong>en</strong>de, dat m<strong>en</strong> het paaschlam slachtte; dezelfs bloed moest tev<strong>en</strong>s aan de deurpost<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong> gestrek<strong>en</strong>; zoo ook moet<strong>en</strong> de verdi<strong>en</strong>st<strong>en</strong> van Christus’ bloed aan de ziel word<strong>en</strong><br />

toegepast. Het is niet voldo<strong>en</strong>de te geloov<strong>en</strong>, dat Hij voor de zond<strong>en</strong> der wereld stierf, maar wij<br />

moet<strong>en</strong> geloov<strong>en</strong>, dat Hij voor ons persoonlijk gestorv<strong>en</strong> is. De verdi<strong>en</strong>st<strong>en</strong> Zijner verzo<strong>en</strong><strong>en</strong>de<br />

offerande moet<strong>en</strong> wij ons door het geloof leer<strong>en</strong> toeëig<strong>en</strong><strong>en</strong>, of liever Gods Geest moet ons leer<strong>en</strong><br />

verstaan, dat zijne gerechtigheid de onze is. {PEP 268.2}<br />

De hijsop, bij de bespr<strong>en</strong>ging des bloeds gebezigd, was e<strong>en</strong> zinnebeeld van reinheid. M<strong>en</strong><br />

gebruikte haar ook in het reinig<strong>en</strong> derg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die melaatsch geweest of door aanraking van de<br />

dood<strong>en</strong> bevlekt geword<strong>en</strong> war<strong>en</strong>. Hare beteek<strong>en</strong>is komt uit in het gebed van d<strong>en</strong> Psalmist:<br />

“Ontzondig mij met hijsop, <strong>en</strong> ik zal witter sijn dan sneeuw.”7 {PEP 268.3}<br />

178


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Het lam moest in zijn geheel gebrad<strong>en</strong> word<strong>en</strong>; niet één be<strong>en</strong> mocht m<strong>en</strong> brek<strong>en</strong>. Insgelijks<br />

werd ge<strong>en</strong> be<strong>en</strong> van Christus gebrok<strong>en</strong>, to<strong>en</strong> Hij voor ons stierf.8 Aldus werd de volkom<strong>en</strong>heid<br />

van Christus’ offerande afgebeeld. {PEP 271.1}<br />

M<strong>en</strong> moest het vleesch et<strong>en</strong>. Hot is niet voldo<strong>en</strong>de om in Christus ter vergiff<strong>en</strong>is van zond<strong>en</strong><br />

te geloov<strong>en</strong>; maar wij moet<strong>en</strong> ook door het geloof onophoudelijk voedsel <strong>en</strong> kracht uit Zijn<br />

Woord putt<strong>en</strong>. Jezus heeft gezegd: “T<strong>en</strong>zij dat gij het vleesch des Zoons des m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> eet, <strong>en</strong><br />

Zijn bloed drinkt, zoo hebt gij ge<strong>en</strong> lev<strong>en</strong> in u zelv<strong>en</strong>.” En daaraan gaf Hij deze verklaring; “De<br />

woord<strong>en</strong>, die Ik tot u spreke, zijn lev<strong>en</strong>.”9 Johannes zegt: “En het Woord is vleesch geword<strong>en</strong>,<br />

<strong>en</strong> heeft onder ons gewoond (<strong>en</strong> wij hebb<strong>en</strong> Zijne heerlijkheid ‘aanschouwd, e<strong>en</strong>e heerlijkheid,<br />

als des e<strong>en</strong>iggebor<strong>en</strong><strong>en</strong> van d<strong>en</strong> Vader), vol van g<strong>en</strong>ade <strong>en</strong> waarheid.”10 Christus’ navolgers<br />

moet<strong>en</strong> ook in Zijne ondervinding deel<strong>en</strong>. Zij moet<strong>en</strong> het Woord Gods aannem<strong>en</strong> <strong>en</strong> in zich<br />

opnem<strong>en</strong>, opdat het de drijfveer van al hunne handeling<strong>en</strong> worde. Door Christus’ kracht moet<strong>en</strong><br />

zij naar Zijn beeld veranderd word<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Zijne eig<strong>en</strong>schapp<strong>en</strong> vertoon<strong>en</strong>. Zij moet<strong>en</strong> het vleesch<br />

van d<strong>en</strong> Zoon des m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> et<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Zijn bloed drink<strong>en</strong>, anders is er ge<strong>en</strong> lev<strong>en</strong> in h<strong>en</strong>. De<br />

discipel<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> dan d<strong>en</strong> geest van hunn<strong>en</strong> Meester in hun werk vertoon<strong>en</strong>. {PEP 271.2}<br />

Het lam moest met bittere kruid<strong>en</strong> geget<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, ter herinnering aan de harde slavernij<br />

in Egypte. Insgelijks moet<strong>en</strong> wij, voedsel uit Christus trekk<strong>en</strong>de, dit met e<strong>en</strong> diep berouw over<br />

de zonde do<strong>en</strong>. Het ongezuurde brood had ook zijne beteek<strong>en</strong>is. De wet des pascha’s beval<br />

scherpelijk, <strong>en</strong> de Jod<strong>en</strong> zag<strong>en</strong> er ook zorgvuldiglijk op toe, dat er ge<strong>en</strong> zuurdeesem gedur<strong>en</strong>de<br />

het feest gevond<strong>en</strong> werd. Insgelijks moet de zuurdeesem der boosheid word<strong>en</strong> weggedaan door<br />

all<strong>en</strong>, die hun voedsel <strong>en</strong> lev<strong>en</strong> uit Christus w<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> te putt<strong>en</strong>. Met het oog daarop schreef<br />

Paulus aan de Corinthiërs: “Zuivert dan d<strong>en</strong> oud<strong>en</strong> zuurdeesem uit, opdat gij e<strong>en</strong> nieuw deeg zijn<br />

moogt. . . . Want ook ons Pascha is voor ons geslacht, namelijk Christus. Zoo dan laat ons feest<br />

houd<strong>en</strong>, niet in d<strong>en</strong> oud<strong>en</strong> zuurdeesem, noch in d<strong>en</strong> oud<strong>en</strong> zuurdeesem der kwaadheid <strong>en</strong> der<br />

boosheid, maar in de ongezuurde brood<strong>en</strong> der oprechtheid <strong>en</strong> der waarheid.”11 {PEP 271.3}<br />

Alvor<strong>en</strong>s de slav<strong>en</strong> vrij kond<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, moest<strong>en</strong> zij door e<strong>en</strong> daad des geloofs toon<strong>en</strong>, dat<br />

zij vertrouw<strong>en</strong> steld<strong>en</strong> in de verlossing, welke zou word<strong>en</strong> gewrocht. Het teek<strong>en</strong> des bloeds<br />

moest aan hunne huiz<strong>en</strong> zijn, zij moest<strong>en</strong> zich van de Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> afgezonderd hebb<strong>en</strong>, <strong>en</strong> all<strong>en</strong><br />

in hunne-woning<strong>en</strong> vergaderd zijn. War<strong>en</strong> de Israeliet<strong>en</strong> in e<strong>en</strong>ig opzicht van deze bepaling<strong>en</strong><br />

afgewek<strong>en</strong>; hadd<strong>en</strong> zij hunne kinder<strong>en</strong> niet van de Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> afgezonderd; hadd<strong>en</strong> zij het lam<br />

wel geslacht, maar het bloed met aan de deurpost<strong>en</strong> gestrek<strong>en</strong>; of war<strong>en</strong> zij naar buit<strong>en</strong> gegaan,<br />

zij zoud<strong>en</strong> niet veilig zijn geweest. Zij hadd<strong>en</strong> in alle oprechtheid kunn<strong>en</strong> geloov<strong>en</strong>, dat zij al het<br />

noodige gedaan hadd<strong>en</strong>, maar hunne oprechtheid van bedoeling zou h<strong>en</strong> niet gered hebb<strong>en</strong>.<br />

All<strong>en</strong>, die des Heer<strong>en</strong> bepaling<strong>en</strong> veronachtzaamd<strong>en</strong>, moest<strong>en</strong> er op rek<strong>en</strong><strong>en</strong>, dat hunne<br />

eerstgebor<strong>en</strong><strong>en</strong> door de hand des verderv<strong>en</strong>d<strong>en</strong> <strong>en</strong>gels zoud<strong>en</strong> gedood word<strong>en</strong>. {PEP 271.4}<br />

Het volk moest zijn geloof door gehoorzaamheid op<strong>en</strong>bar<strong>en</strong>. Insgelijks moet<strong>en</strong> all<strong>en</strong>, die<br />

door de verdi<strong>en</strong>st<strong>en</strong> van Christus’ bloed behoud<strong>en</strong>is zoek<strong>en</strong>, beseff<strong>en</strong>, dat zij van hunn<strong>en</strong>twege<br />

ook e<strong>en</strong><strong>en</strong> plicht te vervull<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>. Terwijl Christus alle<strong>en</strong> ons van de straf der overtreding<br />

verloss<strong>en</strong> kan, zoo moet<strong>en</strong> wij van onz<strong>en</strong>twege de gehoorzaamheid instede van de zonde kiez<strong>en</strong>.<br />

179


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Wij word<strong>en</strong> door het geloof, <strong>en</strong> niet door de werk<strong>en</strong> zalig; het geloof moet zich echter in werk<strong>en</strong><br />

op<strong>en</strong>bar<strong>en</strong>. God heeft Zijn<strong>en</strong> Zoon tot e<strong>en</strong>e verzo<strong>en</strong>ing voor onze zond<strong>en</strong> lat<strong>en</strong> sterv<strong>en</strong>; Hij heeft<br />

het licht der waarheid ontstok<strong>en</strong>, d<strong>en</strong> weg des lev<strong>en</strong>s bek<strong>en</strong>d gemaakt, inzetting<strong>en</strong>, voorrecht<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> geleg<strong>en</strong>hed<strong>en</strong> geschonk<strong>en</strong>. En nu moet de m<strong>en</strong>sch van die alle gebruik mak<strong>en</strong>; hij moet de<br />

van God ver-le<strong>en</strong>de hulp op prijs stell<strong>en</strong>, — alle Gods eisch<strong>en</strong> geloov<strong>en</strong> <strong>en</strong> gehoorzam<strong>en</strong>. {PEP<br />

272.1}<br />

To<strong>en</strong> Mozes al de door God gestelde voorwaard<strong>en</strong> ter hunner redding had opg<strong>en</strong>oemd,<br />

“boog zich het volk, <strong>en</strong> neigde zich.’12 De blijdschap der aanstaande bevrijding, de wet<strong>en</strong>schap<br />

van het verschrikkelijke, dat hunn<strong>en</strong> verdrukkers te wacht<strong>en</strong> stond, de zorg <strong>en</strong> de drukte aan zulk<br />

e<strong>en</strong> overhaast vertrekk<strong>en</strong> verbond<strong>en</strong>, — alles werd door de dankbaarheid aan hunn<strong>en</strong> g<strong>en</strong>adig<strong>en</strong><br />

Verlosser verzwolg<strong>en</strong>. Vel<strong>en</strong> der Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> d<strong>en</strong> God der Hebre<strong>en</strong> als d<strong>en</strong> e<strong>en</strong>ig<strong>en</strong>,<br />

war<strong>en</strong> God erk<strong>en</strong>d, <strong>en</strong> die vroeg<strong>en</strong> nu vergunning om in de woning<strong>en</strong> der Israeliet<strong>en</strong> te mog<strong>en</strong><br />

schuil<strong>en</strong>, terwijl de verderv<strong>en</strong>de <strong>en</strong>gel door het land trok. Zij ontving<strong>en</strong> e<strong>en</strong> hartelijk welkom,<br />

<strong>en</strong> verbond<strong>en</strong> zich van nu voortaan om d<strong>en</strong> God Jakobs te di<strong>en</strong><strong>en</strong>, <strong>en</strong> met Zijn volk uit Egypte<br />

te trekk<strong>en</strong>. {PEP 272.2}<br />

De Israeliet<strong>en</strong> kwam<strong>en</strong> Gods bevel<strong>en</strong> na. In der haast maakt<strong>en</strong> zij zich reisvaardig. De<br />

huisg<strong>en</strong>oot<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> verzameld, het paaschlam geslacht, het vleesch aan het vuur gebrad<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

de bittere saus <strong>en</strong> het ongezuurde brood toebereid. De vader, als priester van zijn huisgezin,<br />

streek het bloed aan de deurpost<strong>en</strong>, <strong>en</strong> voegde zich bij zijne huisg<strong>en</strong>oot<strong>en</strong> daarbinn<strong>en</strong>. In der<br />

haast <strong>en</strong> in stilte werd het paaschlam geget<strong>en</strong>. Het volk waakte <strong>en</strong> bad met ontzag; het hart der<br />

eerstgebor<strong>en</strong><strong>en</strong>, van d<strong>en</strong> oudste af tot d<strong>en</strong> jongste toe, klopte van onbeschrijfelijk<strong>en</strong> angst. De<br />

vaders <strong>en</strong> de moeders omarmd<strong>en</strong> hunne eerstgebor<strong>en</strong><strong>en</strong> bij het d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> aan de schrikkelijke<br />

slachting, welke er in di<strong>en</strong> nacht zou plaats hebb<strong>en</strong>. Ge<strong>en</strong>e Israelietische woning werd echter<br />

door d<strong>en</strong> doods<strong>en</strong>gel binn<strong>en</strong> getred<strong>en</strong>. Het teek<strong>en</strong> des bloeds — het teek<strong>en</strong> van des Zaligmakers<br />

bescherming — stond aan de deurpost<strong>en</strong> <strong>en</strong> daarom ging de verderv<strong>en</strong>de <strong>en</strong>gel niet binn<strong>en</strong>. {PEP<br />

273.1}<br />

Ter middernacht geschiedde er “e<strong>en</strong> groot geschrei in Egypte r want er was ge<strong>en</strong> huis,<br />

waarin niet e<strong>en</strong> doode was. Al de eerstge-bor<strong>en</strong><strong>en</strong> in Egypteland, “van d<strong>en</strong> eerstgebor<strong>en</strong>e van<br />

Faraö af, die op zijn<strong>en</strong> troon zitt<strong>en</strong> zou, tot op d<strong>en</strong> eerstgebor<strong>en</strong>e van d<strong>en</strong> gevang<strong>en</strong>e, die in het<br />

gevang<strong>en</strong>huis was, <strong>en</strong> alle eerstgebor<strong>en</strong><strong>en</strong> der beest<strong>en</strong>,”13 war<strong>en</strong> door d<strong>en</strong> verderv<strong>en</strong>d<strong>en</strong> <strong>en</strong>gel<br />

gedood. In gansch Egypte was de hoovaardij van elk huisgezin vernederd. Overal hoorde m<strong>en</strong><br />

geschrei <strong>en</strong> gekerm. De koning <strong>en</strong> zijne hoveling<strong>en</strong> stond<strong>en</strong> bleek van schrik <strong>en</strong> met knikk<strong>en</strong>de<br />

knieën, vanwege d<strong>en</strong> verschrikkelijk<strong>en</strong> slag. Faraö herinnerde zich, dat hij e<strong>en</strong>s gezegd had:<br />

“Wie is de Heere, wi<strong>en</strong>s stem ik gehoorzam<strong>en</strong> zou, om Israel te lat<strong>en</strong> trekk<strong>en</strong>? Ik k<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Heere<br />

niet, <strong>en</strong> ik zal ook Israel niet lat<strong>en</strong> trekk<strong>en</strong>.” Nu was zijn hemelterg<strong>en</strong>de hoogmoed tot in het stof<br />

vernederd, <strong>en</strong> hij riep “Mozes <strong>en</strong> Aaron in d<strong>en</strong> nacht, <strong>en</strong> zeide: Maakt u op, trekt uit het midd<strong>en</strong><br />

van mijn volk, zoo gijlied<strong>en</strong> als de kinder<strong>en</strong> van Israel; <strong>en</strong> gaat he<strong>en</strong>, di<strong>en</strong>t d<strong>en</strong> Heere, gelijk<br />

gijlied<strong>en</strong> gesprok<strong>en</strong> hebt. Neemt ook met u uwe schap<strong>en</strong> <strong>en</strong> uwe runder<strong>en</strong>, zoo als gijlied<strong>en</strong><br />

gesprok<strong>en</strong> hebt, <strong>en</strong> gaat he<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zeg<strong>en</strong>t mij ook.” Ook drong<strong>en</strong> des konings raadslied<strong>en</strong> er op<br />

180


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

aan, <strong>en</strong> bad<strong>en</strong> de Israeliet<strong>en</strong>, dat zij zich haast<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> om uit het land te trekk<strong>en</strong>; “want zij<br />

zeid<strong>en</strong>: Wij zijn all<strong>en</strong> dood.” {PEP 273.2}<br />

181


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 25—De Uittocht.<br />

MET de l<strong>en</strong>d<strong>en</strong> omgord, d<strong>en</strong> staf in de hand, <strong>en</strong> de voet<strong>en</strong> geschoeid stond<strong>en</strong> de kindered<br />

Israels zwijg<strong>en</strong>d, met ontzag bezield <strong>en</strong> wacht<strong>en</strong>de naar des konings mandaat, dat zij moest<strong>en</strong><br />

uittrekk<strong>en</strong>. Gedur<strong>en</strong>de de plag<strong>en</strong>, terwijl de verdrukkers met schrik door Gods oordeel<strong>en</strong> vervuld<br />

werd<strong>en</strong>, begonn<strong>en</strong> de slav<strong>en</strong> moed te schepp<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zich van lieverlede in het land Gos<strong>en</strong> te<br />

verzamel<strong>en</strong>; <strong>en</strong> nietteg<strong>en</strong>staande de haast van d<strong>en</strong> uittocht, was m<strong>en</strong> er toch e<strong>en</strong> weinig op<br />

voorbereid, wijl het volk reeds in troep<strong>en</strong> verdeeld <strong>en</strong> onder bevelhebbers gesteld was. {PEP<br />

274.1}<br />

En zij trokk<strong>en</strong> uit, “omtr<strong>en</strong>t zes honderd duiz<strong>en</strong>d te voet, mann<strong>en</strong> alle<strong>en</strong>, behalve de<br />

kinkerk<strong>en</strong>s. En veel verm<strong>en</strong>gd volk trok ook met h<strong>en</strong> op, <strong>en</strong> schap<strong>en</strong>, <strong>en</strong> runder<strong>en</strong>, gansch veel<br />

vee.”1 In deze m<strong>en</strong>igte war<strong>en</strong> niet alle<strong>en</strong> deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die door het geloof in d<strong>en</strong> God van Israel<br />

aangedrev<strong>en</strong> werd<strong>en</strong>, maar er war<strong>en</strong> nog veel meer, die de plag<strong>en</strong> zocht<strong>en</strong> te ontvlucht<strong>en</strong>, of die<br />

de vooruittrekk<strong>en</strong>de volksoploop schier uit nieuwsgierigheid of opgewond<strong>en</strong>heid war<strong>en</strong><br />

nageloop<strong>en</strong>. Dez<strong>en</strong> zijn Israel immer tot e<strong>en</strong> strik <strong>en</strong> struikelblok geweest. {PEP 274.2}<br />

Het volk voerde met zich mede “schap<strong>en</strong>, <strong>en</strong> runder<strong>en</strong>, gansch veel vee.” Deze behoord<strong>en</strong><br />

d<strong>en</strong> Israeliet<strong>en</strong> toe, aangezi<strong>en</strong> zij hunne bezitting<strong>en</strong> nooit aan d<strong>en</strong> koning verkocht hadd<strong>en</strong>, gelijk<br />

de Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> verplicht geword<strong>en</strong> war<strong>en</strong>. Jakob <strong>en</strong> zijne zon<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> hunne kudd<strong>en</strong> mede<br />

naar Egypte gebracht, <strong>en</strong> die war<strong>en</strong> aldaar grootelijks vermeerderd. Ook was het volk door<br />

Mozes onderricht om vergelding voor hunn<strong>en</strong> arbeid te eisch<strong>en</strong>, alvor<strong>en</strong>s zij Egypte verliet<strong>en</strong>;<br />

<strong>en</strong> de Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> war<strong>en</strong> maar al te blijde, dat zij van h<strong>en</strong> verlost werd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> er daarom niet aan<br />

dacht<strong>en</strong>, om met h<strong>en</strong> over dergelijke ding<strong>en</strong> te twist<strong>en</strong>. Op deze wijze beroofd<strong>en</strong> de slav<strong>en</strong> de<br />

verdrukkers. {PEP 274.3}<br />

Op di<strong>en</strong> eig<strong>en</strong>st<strong>en</strong> dag trad in vervulling, wat God Abraham, eeuw<strong>en</strong> te vor<strong>en</strong>, had<br />

bek<strong>en</strong>dgemaakt: “Weet voorzeker, dat uw zaad vreemd zal zijn in e<strong>en</strong> land, dat het hunne niet<br />

is, <strong>en</strong> zij zull<strong>en</strong> h<strong>en</strong> di<strong>en</strong><strong>en</strong>, <strong>en</strong> zij zull<strong>en</strong> h<strong>en</strong> verdrukk<strong>en</strong> vier honderd jar<strong>en</strong>. Doch Ik zal het volk<br />

ook recht<strong>en</strong>, hetwelk zij zull<strong>en</strong> di<strong>en</strong><strong>en</strong>; <strong>en</strong> daarna zull<strong>en</strong> zij uittrekk<strong>en</strong> met groote have.”2 De<br />

vier honderd jar<strong>en</strong> war<strong>en</strong> nu verstrek<strong>en</strong>. “Zoo is het ev<strong>en</strong> op d<strong>en</strong> zelfd<strong>en</strong> dag geschied, dat al de<br />

heir<strong>en</strong> des Heer<strong>en</strong> uit Egypteland zijn gegaan.”3 De Israeliet<strong>en</strong> voerd<strong>en</strong> e<strong>en</strong> kostbaar legaat, —<br />

Jozefs be<strong>en</strong>der<strong>en</strong>, — mede uit Egypte; die hadd<strong>en</strong> lang op de vervulling van Gods belofte moet<strong>en</strong><br />

wacht<strong>en</strong>, <strong>en</strong> war<strong>en</strong> gedur<strong>en</strong>de de bittere jar<strong>en</strong> der verdrukking, e<strong>en</strong>e herinnering aan Israels<br />

beloofde verlossing geweest. {PEP 275.1}<br />

Instede van d<strong>en</strong> direkt<strong>en</strong> weg naar Kanaän in te slaan, welke door het land der Filistijn<strong>en</strong><br />

liep, werd<strong>en</strong> zij zuidwaarts door d<strong>en</strong> Heere geleid, naar de kust der Schelfzee. “Want God zeide:<br />

Dat het d<strong>en</strong> volke niet rouwe, als zij d<strong>en</strong> strijd zi<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong>, <strong>en</strong> wederkeer<strong>en</strong> naar Egypte.4 Indi<strong>en</strong><br />

zij gepoogd hadd<strong>en</strong> door het land der Filistijn<strong>en</strong> te trekk<strong>en</strong>, m<strong>en</strong> zou getracht hebb<strong>en</strong> hun dit te<br />

belett<strong>en</strong>: want zij werd<strong>en</strong> door de Filistijn<strong>en</strong> beschouwd als slav<strong>en</strong>, die ontsnapt war<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

daarom zoud<strong>en</strong> zij niet geaarzeld hebb<strong>en</strong> om Israel te beoorlog<strong>en</strong>. Daarbij war<strong>en</strong> de Israeliet<strong>en</strong><br />

niet van de noodige wap<strong>en</strong><strong>en</strong> voorzi<strong>en</strong>, waarmede zij zich teg<strong>en</strong> e<strong>en</strong> machtig <strong>en</strong> oorlogszuchtig<br />

182


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

volk kond<strong>en</strong> verdedig<strong>en</strong>. Bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> was hunne k<strong>en</strong>nis van God <strong>en</strong> hun vertrouw<strong>en</strong> in Hem nog<br />

maar gering, zoodat zij gemakkelijk ontmoedigd <strong>en</strong> bevreesd zoud<strong>en</strong> zijn geword<strong>en</strong>. En zij<br />

war<strong>en</strong> niet alle<strong>en</strong> ongewap<strong>en</strong>d <strong>en</strong> aan d<strong>en</strong> krijgsdi<strong>en</strong>st ongew<strong>en</strong>d, maar de lange di<strong>en</strong>stbaarheid<br />

had h<strong>en</strong> ook geesteloos gemaakt; overig<strong>en</strong>s hadd<strong>en</strong> zij hunne vrouw<strong>en</strong>, kinder<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hun vee bij<br />

zich. Door h<strong>en</strong> langs d<strong>en</strong> weg de Schelfzee te leid<strong>en</strong>, bewees God zich te gelijker tijd e<strong>en</strong> God<br />

der g<strong>en</strong>ade zoo wel als e<strong>en</strong> God des oordeels te zijn. {PEP 275.2}<br />

“Alzoo reisd<strong>en</strong> zij uit Sukkoth; <strong>en</strong> zij legerd<strong>en</strong> zich in Etham, aan het einde der woestijn.<br />

En de Heere toog voor hun aangezicht, des daags in e<strong>en</strong>e wolkkolom, dat Hij h<strong>en</strong> op d<strong>en</strong> weg<br />

leidde, <strong>en</strong> des nachts in e<strong>en</strong>e vuurkolom, dat Hij h<strong>en</strong> lichtte, om voor te gaan dag <strong>en</strong> nacht. Hij<br />

nam de wolkkolom des daags, noch de vuurkolom des nachts niet weg van het aangezicht des<br />

volks.” De Psalmist zegt: “Hij breidde e<strong>en</strong>e wolk uit tot e<strong>en</strong> deksel, <strong>en</strong> vuur om d<strong>en</strong> nacht te<br />

verlicht<strong>en</strong>.”5 Het vaandel van hunn<strong>en</strong> onzichtbar<strong>en</strong> Leidsman trok steeds voor hun aangezicht<br />

h<strong>en</strong><strong>en</strong>. Des daags gaf die wolk richting aan hunne reize, of verstrekte tot deksel der m<strong>en</strong>igte. Zij<br />

beschermde h<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> de hitte der zon; door hare koelte <strong>en</strong> vochtigheid werd<strong>en</strong> zij verkwikt in<br />

e<strong>en</strong> dor <strong>en</strong> dorstig land. Des nachts werd zij e<strong>en</strong>e vuurkolom, waardoor de legerplaats verlicht,<br />

<strong>en</strong> het volk voortdur<strong>en</strong>d van Gods teg<strong>en</strong>woordigheid verzekerd werd. {PEP 275.3}<br />

In e<strong>en</strong> zijner schoonste <strong>en</strong> troostrijkste profetieën bezigt Jesaja de vuur<strong>en</strong> wolkkolom als<br />

zinnebeeld van Gods bescherming tijd<strong>en</strong>s de laatste worsteling van ‘s Heer<strong>en</strong> volk met d<strong>en</strong><br />

vijand: “En de Heere zal over alle woning van d<strong>en</strong> Berg Zion, <strong>en</strong> over hare vergadering<strong>en</strong>,<br />

schepp<strong>en</strong> e<strong>en</strong>e wolk des daags, <strong>en</strong> e<strong>en</strong><strong>en</strong> rook, <strong>en</strong> d<strong>en</strong> glans des vlamm<strong>en</strong>d<strong>en</strong> vuurs des nachts:<br />

want over alles, wat heerlijk is, zal e<strong>en</strong>e beschutting wez<strong>en</strong>. En daar zal e<strong>en</strong>e hut zijn tot e<strong>en</strong>e<br />

schaduw des daags teg<strong>en</strong> de hitte, <strong>en</strong> tot e<strong>en</strong>e toevlucht, <strong>en</strong> tot e<strong>en</strong>e verberging teg<strong>en</strong> d<strong>en</strong> vloed,<br />

<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> d<strong>en</strong> reg<strong>en</strong>.”6 {PEP 276.1}<br />

Door e<strong>en</strong> somber <strong>en</strong> woestijnachtig oord reisd<strong>en</strong> zij. Reeds rees de vraag bij h<strong>en</strong> op<br />

werwaarts deze weg h<strong>en</strong> voer<strong>en</strong> zou; weg<strong>en</strong>s zijne moeilijkheid begon m<strong>en</strong> mat te word<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

in sommige hart<strong>en</strong> ontstond er vrees voor e<strong>en</strong>e achtervolging der Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong>. Ev<strong>en</strong>wel trok de<br />

wolk voorwaarts, <strong>en</strong> zij volgd<strong>en</strong>. Eindelijk werd Mozes door d<strong>en</strong> Heere gelast door e<strong>en</strong>e <strong>en</strong>ge<br />

doortocht te trekk<strong>en</strong> <strong>en</strong> zich aan de zeekust te leger<strong>en</strong>. Het was hem geop<strong>en</strong>baard, dat Faraö h<strong>en</strong><br />

zou najag<strong>en</strong>, doch dat God door hunne redding zou word<strong>en</strong> verheerlijkt. {PEP 276.2}<br />

In Egypte werd het gerucht verspreid, dat de kinder<strong>en</strong> Israels, instede van in de woestijn te<br />

vertoev<strong>en</strong> om er te aanbidd<strong>en</strong>, voorwaarts naar de Schelfzee trokk<strong>en</strong>. Nu zeid<strong>en</strong> Faraö’s<br />

raadslied<strong>en</strong>, dat de slav<strong>en</strong> de vlucht gekoz<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> nooit weer terug zoud<strong>en</strong> kom<strong>en</strong>. Het<br />

volk betreurde zijne dwaasheid van d<strong>en</strong> dood hunner eerstgebor<strong>en</strong><strong>en</strong> aan de wraak Gods te<br />

hebb<strong>en</strong> toegeschrev<strong>en</strong>. En nadat hunne groote mann<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> schrik bekom<strong>en</strong> war<strong>en</strong>, schrev<strong>en</strong><br />

zij de plag<strong>en</strong> aan natuurlijke oorzak<strong>en</strong> toe. “Waarom hebb<strong>en</strong> wij dat gedaan, dat wij Israel<br />

hebb<strong>en</strong> lat<strong>en</strong> trekk<strong>en</strong>, dat zij ons niet di<strong>en</strong>d<strong>en</strong>?”7vroeg<strong>en</strong> zij zich zelv<strong>en</strong> verwijt<strong>en</strong>d af. {PEP<br />

276.3}<br />

183


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Faraö verzamelde zijne strijdmacht, “zes honderd uitgelez<strong>en</strong>e wag<strong>en</strong>s, ja al de wag<strong>en</strong>s van<br />

Egypte,” paardevolk, overst<strong>en</strong>, <strong>en</strong> voetvolk. De koning zelf, vergezeld van de aanzi<strong>en</strong>lijkst<strong>en</strong><br />

van zijn koninkrijk, stelde zich aan de spitse zijner legermacht. En om zich van de gunst hunner<br />

god<strong>en</strong> <strong>en</strong> d<strong>en</strong> goed<strong>en</strong> uitslag der onderneming te verzeker<strong>en</strong>, nam<strong>en</strong> zij de priesters ook mede.<br />

Des konings voornem<strong>en</strong> was d<strong>en</strong> Israeliet<strong>en</strong> schrik aan te jag<strong>en</strong> door die groote vertooning zijner<br />

macht. De Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> vreesd<strong>en</strong>, dat zij, weg<strong>en</strong>s hunne gedwong<strong>en</strong>e onderwerping aan God,<br />

het voorwerp van spot voor de andere volk<strong>en</strong> word<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong>; doch als zij hunne slav<strong>en</strong> op deze<br />

wijze terug br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> kond<strong>en</strong>, dan zoud<strong>en</strong> zij weder in hunne eer hersteld zijn. {PEP 276.4}<br />

De Hebreë hadd<strong>en</strong> zich aan de zee gelegerd. Voor h<strong>en</strong> sche<strong>en</strong> dus e<strong>en</strong> onoverkomelijke<br />

slagboom te ligg<strong>en</strong>, terwijl de steile rotsachtige berg<strong>en</strong>, t<strong>en</strong> zuid<strong>en</strong>, hun het voorttrekk<strong>en</strong> in die<br />

richting belett<strong>en</strong>. E<strong>en</strong>sklaps ontdekt<strong>en</strong> zij in de verte de schitter<strong>en</strong>de wap<strong>en</strong><strong>en</strong> <strong>en</strong> de geduchte<br />

strijdwag<strong>en</strong><strong>en</strong> van d<strong>en</strong> machtig<strong>en</strong> vijand, <strong>en</strong> spoedig bleek het, dat zij door de Egyptische<br />

strijdmacht werd<strong>en</strong> nagejaagd. Israels hart werd met schrik bevang<strong>en</strong>. Inmiddels riep<strong>en</strong><br />

sommig<strong>en</strong> tot d<strong>en</strong> Heere, maar het meerderdeel haastte zich met zijne klacht naar Mozes: “Hebt<br />

gij ons daarom, omdat er in Egypte gansch ge<strong>en</strong>e grav<strong>en</strong> war<strong>en</strong>, wegg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, opdat wij in deze<br />

woestijn sterv<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong>? waarom hebt gij ons dat gedaan, dat gij ons uit Egypte uitgevoerd hebt?<br />

Is dit niet het woord, dat wij in Egypte tot u sprak<strong>en</strong>, zegg<strong>en</strong>de: Houd af van ons, <strong>en</strong> laat ons de<br />

Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> di<strong>en</strong><strong>en</strong>? want het ware ons beter geweest de Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> te di<strong>en</strong><strong>en</strong>, dan in deze<br />

woestijn te sterv<strong>en</strong>.”8 {PEP 277.1}<br />

Het smartte Mozes, dat het volk zoo weinig vertrouw<strong>en</strong> in God bezat, nietteg<strong>en</strong>staande zij<br />

zoo herhaaldelijk de op<strong>en</strong>baring Zijner kracht t<strong>en</strong> hunn<strong>en</strong> behoeve aanschouwd hadd<strong>en</strong>. En<br />

waarom was hij verantwoordelijk voor de gevar<strong>en</strong> <strong>en</strong> de moeilijkhed<strong>en</strong> van hunn<strong>en</strong> toestand,<br />

aangezi<strong>en</strong> hij Gods uitdrukkelijk bevel opgevolgd was? Wel is waar, het zou onmogelijk zijn<br />

zich te kunn<strong>en</strong> redd<strong>en</strong>, t<strong>en</strong>zij God ter hulp kwam; maar wijl zij door de leiding Gods daar war<strong>en</strong><br />

gebracht, zoo bekommerde Mozes zich niet om de uitkomst. Zijn kalm <strong>en</strong> vertroost<strong>en</strong>d antwoord<br />

was: “Vreest niet, staat vast, <strong>en</strong> ziet het heil des Heer<strong>en</strong>, dat Hij hed<strong>en</strong> aan ulied<strong>en</strong> do<strong>en</strong> zal!<br />

want de Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong>, die gij hed<strong>en</strong> gezi<strong>en</strong> hebt, zult gij niet weder zi<strong>en</strong> in der eeuwigheid. De<br />

Heere zal voor ulied<strong>en</strong> strijd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> gij zult stil staan.” {PEP 277.2}<br />

Het was ge<strong>en</strong> gemakkelijke taak om het heir der kinder<strong>en</strong> Israels op ‘s Heer<strong>en</strong> uitredding te<br />

do<strong>en</strong> wacht<strong>en</strong>. Wijl zij aan ge<strong>en</strong>e discipline noch zelfbeheersching gew<strong>en</strong>d war<strong>en</strong>, zoo werd<strong>en</strong><br />

zij oproerig <strong>en</strong> onredelijk. Zij we<strong>en</strong>d<strong>en</strong> <strong>en</strong> weeklaagd<strong>en</strong> luid, omdat zij spoedig in de hand<strong>en</strong><br />

hunner verdrukkers verwachtt<strong>en</strong> te vall<strong>en</strong>. Zij war<strong>en</strong> de wonderlijke wolkkolom gevolgd, omdat<br />

zij het als e<strong>en</strong> teek<strong>en</strong> Gods beschouwd hadd<strong>en</strong>, dat zij voorwaarts moest<strong>en</strong> trekk<strong>en</strong>; maar nu<br />

begonn<strong>en</strong> zij te twijfel<strong>en</strong>, of zij niet het voorteek<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> groot onheil zijn kon: want had zij<br />

h<strong>en</strong> niet aan d<strong>en</strong> verkeerd<strong>en</strong> kant van d<strong>en</strong> berg, op e<strong>en</strong><strong>en</strong> onbegaanbar<strong>en</strong> weg geleid? Dus<br />

beschouwd<strong>en</strong> zij d<strong>en</strong> <strong>en</strong>gel des Heer<strong>en</strong> als e<strong>en</strong><strong>en</strong> ongeluksbode. {PEP 277.3}<br />

T<strong>en</strong> laatste war<strong>en</strong> de Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> nabij gekom<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dacht<strong>en</strong> zich weldra meester van d<strong>en</strong><br />

buit te mak<strong>en</strong>; maar to<strong>en</strong> rees de wolkkolom in de lucht, trok over de Israeliet<strong>en</strong> he<strong>en</strong>, daalde<br />

tussch<strong>en</strong> h<strong>en</strong> <strong>en</strong> de Egypt<strong>en</strong>aars, <strong>en</strong> stond als e<strong>en</strong> duistere muur tussch<strong>en</strong> de vervolgers <strong>en</strong> de<br />

184


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

vervolgd<strong>en</strong>. De Egypt<strong>en</strong>aars kond<strong>en</strong> de legerplaats der Israeliet<strong>en</strong> niet langer zi<strong>en</strong>, <strong>en</strong> war<strong>en</strong><br />

daarom gedwong<strong>en</strong> halt te roep<strong>en</strong>. Middelerwijl werd het nacht, <strong>en</strong> nu werd<strong>en</strong> de Hebreën<br />

besch<strong>en</strong><strong>en</strong> door e<strong>en</strong> licht, dat zoo helder als de dag was. {PEP 278.1}<br />

In het hart der Israeliet<strong>en</strong> werd de hoop weder aangewakkerd. En Mozes riep d<strong>en</strong> Heere<br />

aan. “To<strong>en</strong> zeide de Heere tot Mozes: Wat roept gij tot Mij? zeg d<strong>en</strong> kinder<strong>en</strong> Israels, dat zij<br />

voorttrekk<strong>en</strong>. En gij, hef uw<strong>en</strong> staf op, <strong>en</strong> strek uwe hand uit over de zee, <strong>en</strong> klief dezelve, dat<br />

de kinder<strong>en</strong> Israels door het midd<strong>en</strong> der zee gaan op het drooge.” {PEP 278.2}<br />

De Psalmist beschrijft dez<strong>en</strong> doortocht door de zee aldus: “Uw weg was in de zee, <strong>en</strong> uw<br />

pad in groote water<strong>en</strong>, <strong>en</strong> uwe voetstapp<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> niet bek<strong>en</strong>d. Gij leiddet uw volk, als e<strong>en</strong>e<br />

kudde, door de hand van Mozes <strong>en</strong> Aaron.”9 To<strong>en</strong> Mozes zijne hand uitstrekte, werd<strong>en</strong> de<br />

water<strong>en</strong> gekliefd, <strong>en</strong> Israel ging in het midd<strong>en</strong> der zee op het drooge, terwijl het water van<br />

weerskant<strong>en</strong> als e<strong>en</strong> muur stond. Het licht van Gods vuurkolom sche<strong>en</strong> op de schuim<strong>en</strong>de<br />

golv<strong>en</strong>, <strong>en</strong> verlichtte d<strong>en</strong> weg, die gelijk e<strong>en</strong>e breede voor door het midd<strong>en</strong> van de zee liep. {PEP<br />

278.3}<br />

“En de Egypt<strong>en</strong>aars vervolgd<strong>en</strong> h<strong>en</strong>, <strong>en</strong> ging<strong>en</strong> in achter h<strong>en</strong>, al de paard<strong>en</strong> van Faraö, zijne<br />

wag<strong>en</strong><strong>en</strong> <strong>en</strong> zijne ruiter<strong>en</strong>, in het midd<strong>en</strong> van de zee. En het geschiedde in dezelfde morg<strong>en</strong>wake,<br />

dat de Heere, in de kolom des vuurs <strong>en</strong> der wolk, zag op het leger der Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong>; <strong>en</strong> Hij<br />

verschrikte het leger der Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong>.”10 De raadselachtige wolk werd voor hunne oog<strong>en</strong> in<br />

e<strong>en</strong>e vuurkolom veranderd. De donder rommelde, <strong>en</strong> het weerlicht flikkerde. “De dikke wolk<strong>en</strong><br />

got<strong>en</strong> water uit; de bov<strong>en</strong>ste wolk<strong>en</strong> gav<strong>en</strong> geluid; de bliksem<strong>en</strong> verlichtt<strong>en</strong> de wereld: de aarde<br />

werd beroerd <strong>en</strong> daverde.”11 {PEP 278.4}<br />

Daardoor werd<strong>en</strong> de Egypt<strong>en</strong>aars verward <strong>en</strong> verschrikt. Bov<strong>en</strong> het geraas der elem<strong>en</strong>t<strong>en</strong><br />

uit hoord<strong>en</strong> zij de stem van d<strong>en</strong> vertoornd<strong>en</strong> God; daarom poogd<strong>en</strong> zij terug te keer<strong>en</strong> naar d<strong>en</strong><br />

oever, di<strong>en</strong> zij nedergekom<strong>en</strong> war<strong>en</strong>. Doch Mozes strekte zijn<strong>en</strong> staf uit, <strong>en</strong> de opgehoopte<br />

water<strong>en</strong> liep<strong>en</strong> schuim<strong>en</strong>d <strong>en</strong> bulder<strong>en</strong>d op hun roof aan <strong>en</strong> verzwolg<strong>en</strong> de Egypt<strong>en</strong>aars in de<br />

diepte. {PEP 281.1}<br />

To<strong>en</strong> de morg<strong>en</strong>stond was aangebrok<strong>en</strong>, zag<strong>en</strong> de Israelíet<strong>en</strong> het overblijfsel van zijn<strong>en</strong><br />

machtig<strong>en</strong> vijand, — de geharnaste lijk<strong>en</strong> aan d<strong>en</strong> oever spoel<strong>en</strong>. Die ééne nacht had hun<br />

verlossing uit het akeligste gevaar aangebracht. De groote, hulpelooze m<strong>en</strong>igte, — bestaande uit<br />

in de krijgskunst ongeoef<strong>en</strong>de slav<strong>en</strong>, b<strong>en</strong>ev<strong>en</strong>s vrouw<strong>en</strong>, kinder<strong>en</strong>, <strong>en</strong> vee, ingeslot<strong>en</strong> door de<br />

zee van vor<strong>en</strong> én de berg<strong>en</strong> links <strong>en</strong> rechts, <strong>en</strong> door het krijgslustige heir der Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> van<br />

achter<strong>en</strong> bedreigd, — had zich e<strong>en</strong><strong>en</strong> weg door de water<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> op<strong>en</strong><strong>en</strong>, <strong>en</strong> hunne vijand<strong>en</strong>, op<br />

het oog<strong>en</strong>blik der verwachtte overwinning, met d<strong>en</strong> bezem des verderfs zi<strong>en</strong> weggevaagd. Aan<br />

Jehova war<strong>en</strong> zij deze verlossing verschuldigd tot Hem ging<strong>en</strong> hunne hart<strong>en</strong> in geloovige<br />

dankbaarheid uit. Hunne lofzang<strong>en</strong> gav<strong>en</strong> lucht aan hun gevoel. Gods Geest rustte op Mozes, <strong>en</strong><br />

hij leidde het volk e<strong>en</strong> lofpsalm der overwinning <strong>en</strong> dankbaarheid op de lipp<strong>en</strong>, die onder de<br />

oudste <strong>en</strong> verhev<strong>en</strong>ste moet word<strong>en</strong> gerek<strong>en</strong>d. {PEP 281.2}<br />

“Ik zal d<strong>en</strong> Heere zing<strong>en</strong>, want Hij is hoogelijk verhev<strong>en</strong>!<br />

185


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Het paard <strong>en</strong> zijn<strong>en</strong> ruiter heeft Hij in de zee geworp<strong>en</strong>.<br />

De Heere is mijn kracht <strong>en</strong> lied.<br />

En Hij is mij tot e<strong>en</strong> heil geweest<br />

Deze is mijn God, daarom zal ik Hem e<strong>en</strong>e liefelijke woning mak<strong>en</strong>,<br />

Hij is mijns vaders God, dies zal ik Hem verheff<strong>en</strong>!<br />

De Heere is e<strong>en</strong> krijgsman:<br />

Heere is Zijn naam!<br />

Hij heeft Faraö’s wag<strong>en</strong><strong>en</strong> <strong>en</strong> zijn heir in de zee geworp<strong>en</strong>,<br />

En de keure zijner hoofdlied<strong>en</strong> zijn verdronk<strong>en</strong> in de Schelfzee<br />

De afgrond<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> h<strong>en</strong> bedekt;<br />

Zij zijn in de diept<strong>en</strong> gezouk<strong>en</strong> als e<strong>en</strong> ste<strong>en</strong>. {PEP 281.3}<br />

O Heere. uwe rechterhand is verheerlijkt geword<strong>en</strong> in macht;<br />

Uwe rechterhand, o Heere, heeft d<strong>en</strong> vijand verbrok<strong>en</strong>! . . .<br />

O Heere, wie is als Gij onder de god<strong>en</strong>?<br />

Wie is als Gij, verheerlijkt in heiligheid,<br />

Vreeselijk in lofzang<strong>en</strong>, do<strong>en</strong>de wonder! . . .<br />

Gij leidet door uwe weldadigheid dit volk, dat Gij verlost hebt;<br />

Gij voert h<strong>en</strong> zachtk<strong>en</strong>s door uwe sterkte tot de liefelijke woning<br />

uwer heiligheid.<br />

De volk<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> het gehoord, zij zull<strong>en</strong> sidder<strong>en</strong>. . . .<br />

Verschrikking <strong>en</strong> vrees zull<strong>en</strong> op h<strong>en</strong> vall<strong>en</strong>;<br />

Door de grootheid uwer arm zull<strong>en</strong> zij verstomm<strong>en</strong>, als e<strong>en</strong> ste<strong>en</strong>!<br />

Totdat uw volk, Heere. h<strong>en</strong><strong>en</strong> doorkome;<br />

Totdat dit volk h<strong>en</strong><strong>en</strong> doorkome, dat Gij verworv<strong>en</strong> hebt.<br />

Die zult Gij inbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, <strong>en</strong> plant<strong>en</strong> op d<strong>en</strong> berg uwer erf<strong>en</strong>is,<br />

Ter plaatse, welke Gij, O Heere, gemaakt hebt tot uwe woning.”12 {PEP 282.1}<br />

Gelijk de stem veler water<strong>en</strong> klonk Israels lied langs het e<strong>en</strong>zame zeestrand. Zelfs de<br />

vrouw<strong>en</strong> kond<strong>en</strong> niet nalat<strong>en</strong> om aan hun gevoel lucht te gev<strong>en</strong>; Mirjam, de zuster van Mozes,<br />

186


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

ging aan het hoofd der rei<strong>en</strong> met e<strong>en</strong> trommel in hare hand. Tot ver in de woestijn weerklonk de<br />

blijde nagalm; de berg<strong>en</strong> weerkaatst<strong>en</strong> d<strong>en</strong> lofzang: “Zingt d<strong>en</strong> Heere, want Hij is hoogelijk<br />

verhev<strong>en</strong>.” {PEP 282.2}<br />

Dit lied <strong>en</strong> de verlossing, waaraan het herinnerde, maakte e<strong>en</strong><strong>en</strong> onuitwischbar<strong>en</strong> indruk op<br />

de Israeliet<strong>en</strong>. Eeuw in eeuw uit hebb<strong>en</strong> de profet<strong>en</strong> <strong>en</strong> de zangers van dat volk er op gezinspeeld<br />

<strong>en</strong> betuigd, dat Jehova de machtige is, e<strong>en</strong> bevrijder derg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die op Hem vertrouw<strong>en</strong>. En dat<br />

lied is niet uitsluit<strong>en</strong>d voor het Joodsche volk. Het wijst ons op de toekomstige verdelging van<br />

al de vijand<strong>en</strong> der rechtvaardig<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de eindelijke zegepraal van het Israel Gods. De Zi<strong>en</strong>er van<br />

Patmos zag e<strong>en</strong>e groote m<strong>en</strong>igte in witte kleeder<strong>en</strong> gekleed, “die de overwinning hadd<strong>en</strong>,”<br />

staande op “als e<strong>en</strong>e glaz<strong>en</strong> zee, met vuur gem<strong>en</strong>gd,” hebb<strong>en</strong>de “de citers Gods; <strong>en</strong> zij zong<strong>en</strong><br />

het gezang van Mozes, d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>stknecht Gods, <strong>en</strong> het gezang des Lams.”13 {PEP 282.3}<br />

“Niet ons, o Heere, niet ons, maar uw<strong>en</strong> naam geef eer, om uwer goedertier<strong>en</strong>heid, om uwer<br />

waarheid wil.”14 Van dez<strong>en</strong> geest was Israels lofzang doortrokk<strong>en</strong>, <strong>en</strong> het is de geest, die de<br />

hart<strong>en</strong> van al deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die God vreez<strong>en</strong> <strong>en</strong> liefhebb<strong>en</strong>, beziel<strong>en</strong> moet. Door ons van de slavernij<br />

der zonde te verloss<strong>en</strong> heeft God e<strong>en</strong>e grootere verlossing voor ons gewrocht, dan door Israels<br />

vijand<strong>en</strong> in de Schelfzee te do<strong>en</strong> omkom<strong>en</strong>. Met hart, <strong>en</strong> ziel, <strong>en</strong> stem behoord<strong>en</strong> wij, gelijk de<br />

Israeliet<strong>en</strong>, Gods “wonderwerk<strong>en</strong> voor de kinder<strong>en</strong> der m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong>” te loov<strong>en</strong>. Wie bij de kleinere<br />

zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> stil staat, zal zich verblijd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> d<strong>en</strong> Heere met aang<strong>en</strong>aamheid in zijn hart lof<br />

toebr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. De zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong>, welke wij dagelijks uit Gods hand ontvang<strong>en</strong>, maar bov<strong>en</strong>al de dood<br />

van Jezus Christus, waar-door des hemels geluk <strong>en</strong> zaligheid weder voor ons verkrijgbaar zijn<br />

gesteld, behoord<strong>en</strong> ons onophoudelijk tot dankbare aanbidding te stemm<strong>en</strong>. Hoe veel<br />

medelijd<strong>en</strong>, welke ongeëv<strong>en</strong>aarde liefde heeft God ons, arme zondaars, betoond door ons tot e<strong>en</strong><br />

bijzonder eig<strong>en</strong>dom te will<strong>en</strong> aannem<strong>en</strong>! Welk e<strong>en</strong>e opoffering heeft onze Verlosser zich moet<strong>en</strong><br />

getroost<strong>en</strong>, opdat wij kinder<strong>en</strong> Gods zoud<strong>en</strong> g<strong>en</strong>aamd word<strong>en</strong>! Wij zijn Gode dank verschuldigd<br />

voor de hoop, welke ons in het verlossingsplan wordt voorgehoud<strong>en</strong>; wij zijn Hem dank voor<br />

zijne dierbare beloft<strong>en</strong> der hemelsche erf<strong>en</strong>is verschuldigd; looft Hem, die leeft om voor ons te<br />

bidd<strong>en</strong>. {PEP 282.4}<br />

“Wie dankoffert,” zegt de Schepper, “die zal Mij eer<strong>en</strong>.”15 Al de hemeling<strong>en</strong> lov<strong>en</strong> d<strong>en</strong><br />

Heere uit één<strong>en</strong> mond. Laat ons het gezang der <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> nu leer<strong>en</strong>, opdat wij het mog<strong>en</strong> k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>,<br />

wanneer wij straks e<strong>en</strong>e plaats in hunne geleder<strong>en</strong> innem<strong>en</strong>. Lat<strong>en</strong> wij d<strong>en</strong> Psalmist nazing<strong>en</strong>:<br />

“Ik zal d<strong>en</strong> Heere prijz<strong>en</strong> in mijn lev<strong>en</strong>; ik zal mijn<strong>en</strong> God psalmzing<strong>en</strong> terwijl ik nog b<strong>en</strong>.” “De<br />

volk<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> U, o God, lov<strong>en</strong>, de volk<strong>en</strong>, altemaal, zull<strong>en</strong> U lov<strong>en</strong>.”16 {PEP 283.1}<br />

In Gods voorzi<strong>en</strong>igheid werd<strong>en</strong> de Israeliet<strong>en</strong> tussch<strong>en</strong> de berg<strong>en</strong> <strong>en</strong> de zee in de <strong>en</strong>gte<br />

gebracht, opdat Hij Zijne macht aan h<strong>en</strong> betoon<strong>en</strong>, <strong>en</strong> d<strong>en</strong> hoogmoed hunner verdrukkers<br />

verpletter<strong>en</strong> mocht. Hij had h<strong>en</strong> op e<strong>en</strong>e andere manier kunn<strong>en</strong> redd<strong>en</strong>, maar Hij verkoos deze,<br />

t<strong>en</strong> einde hun geloof beproefd <strong>en</strong> het vertrouw<strong>en</strong> in Hem versterkt wierd. Het volk was vermoeid<br />

<strong>en</strong> verschrikt, desniettemin had God d<strong>en</strong> weg niet voor h<strong>en</strong> door de zee kunn<strong>en</strong> ban<strong>en</strong>, zoo zij<br />

op Mozes’ bevel niet voorwaarts war<strong>en</strong> getrokk<strong>en</strong>. “Door het geloof zijn zij de Roode Zee<br />

doorgegaan, als door het drooge.”17 Zij legd<strong>en</strong> hun geloof in Gods woord aan d<strong>en</strong> dag door in<br />

187


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

het water af te dal<strong>en</strong>. Zij ded<strong>en</strong> van hunn<strong>en</strong>twege alles, wat zij do<strong>en</strong> kond<strong>en</strong>, <strong>en</strong> nu restte d<strong>en</strong><br />

Machtige Israels om de zee voor h<strong>en</strong> te kliev<strong>en</strong> <strong>en</strong> e<strong>en</strong> pad voor hunne voet<strong>en</strong> te ban<strong>en</strong>. {PEP<br />

283.2}<br />

Hierin ligt leering voor alle eeuw<strong>en</strong>. Des Christ<strong>en</strong>s pad loopt vaak door ongebaande weg<strong>en</strong>,<br />

<strong>en</strong> het schijnt dikwijls hard om aan de eisch<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> plicht te kunn<strong>en</strong> voldo<strong>en</strong>. De verbeelding<br />

schildert ons e<strong>en</strong> dreig<strong>en</strong>d gevaar voor oog<strong>en</strong>, <strong>en</strong> ‘t is ons te moede alsof wij d<strong>en</strong> dood te gemoet<br />

gaan. Toch klinkt Gods ondubbelzinning bevel: “Dat zij voorttrekk<strong>en</strong>!” Wij zijn gehoud<strong>en</strong> dit<br />

bevel te gehoorzam<strong>en</strong>, al kunn<strong>en</strong> wij niet door de duisternis he<strong>en</strong> zi<strong>en</strong>, ja al voel<strong>en</strong> wij het koude<br />

water aan onze voet<strong>en</strong> kom<strong>en</strong>. De hinderpal<strong>en</strong> word<strong>en</strong> nooit voor de vreesachtig<strong>en</strong> <strong>en</strong> de<br />

twijfelaars uit d<strong>en</strong> weg geruimd. Wie zijne gehoorzaamheid uitstelt, totdat elke schaduw van<br />

onveiligheid verdw<strong>en</strong><strong>en</strong> <strong>en</strong> alle gevaar voor risico vervlog<strong>en</strong> is, die zal er nooit toe kom<strong>en</strong> om<br />

te gehoorzam<strong>en</strong>. Het ongeloof fluistert: “Laat ons wacht<strong>en</strong>, totdat de hinderpal<strong>en</strong> uit d<strong>en</strong> weg<br />

geruimd zijn, <strong>en</strong> wij onz<strong>en</strong> weg duidelijk kunn<strong>en</strong> zi<strong>en</strong>.” Daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> moedigt het geloof aan; het<br />

gelooft alle ding<strong>en</strong>, het hoopt alle ding<strong>en</strong>. {PEP 283.3}<br />

De wolk, die voor de Egypt<strong>en</strong>aars e<strong>en</strong> muur van duisternis was, verstrekte d<strong>en</strong> Israeliet<strong>en</strong><br />

tot e<strong>en</strong> groot licht, waardoor hunne gansche legerplaats alsmede hun pad verlicht werd. Insgelijks<br />

ziet het ongeloof niets anders dan duisternis <strong>en</strong> wanhoop in Gods voorzi<strong>en</strong>igheid, terwijl de<br />

vertrouw<strong>en</strong>de ziel er licht <strong>en</strong> vrede in vindt. Gods weg moge door de woestijn of door de zee<br />

loop<strong>en</strong>, het is e<strong>en</strong> veilig pad. {PEP 284.1}<br />

188


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 26—Van de Roode Zee Naar d<strong>en</strong> Sinai<br />

VAN de Roode Zee zett<strong>en</strong> de kinder<strong>en</strong> Israels hunne reize weder voort onder de leiding van<br />

de wolkkolom. De hun omring<strong>en</strong>de natuur zag er somber uit, — kale, woeste berg<strong>en</strong>,<br />

onvruchtbare vlakt<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de met de lijk<strong>en</strong> hunner vijand<strong>en</strong> bezaaide zee begroett<strong>en</strong> het oog<br />

heinde <strong>en</strong> ver; zij verheugd<strong>en</strong> zich desniettemin in hunne vrijheid, <strong>en</strong> alle ontevred<strong>en</strong>heid was<br />

gewek<strong>en</strong>. {PEP 285.1}<br />

Zij reisd<strong>en</strong> drie dag<strong>en</strong> lang zonder water te vind<strong>en</strong>. De voorraad, welk<strong>en</strong> zij medeg<strong>en</strong>om<strong>en</strong><br />

hadd<strong>en</strong>, was nu op. Niets kond<strong>en</strong> zij tot lessching van hunn<strong>en</strong> brand<strong>en</strong>d<strong>en</strong> dorst vind<strong>en</strong>, als zij<br />

langzaam over de verschroei<strong>en</strong>de vlakt<strong>en</strong> voorttrokk<strong>en</strong>. Mozes was de e<strong>en</strong>igste onder h<strong>en</strong>, die<br />

wist, weg<strong>en</strong>s zijne bek<strong>en</strong>dheid met die streek, dat er te Mara water was, maar het was<br />

onbruikbaar. Met groote belangstelling hield hij het oog op de wolk gericht, welke h<strong>en</strong> op d<strong>en</strong><br />

weg leidde. Zijn moed zonk, to<strong>en</strong> hij de blijde roepstem, “Water! Water!” door het leger hoorde<br />

gaan. Mann<strong>en</strong>, vrouw<strong>en</strong>, <strong>en</strong> kinder<strong>en</strong> spoedd<strong>en</strong> zich naar de fontein, doch werd<strong>en</strong> erg<br />

teleurgesteld, — het water was bitter. {PEP 285.2}<br />

Door wanhoop gedrev<strong>en</strong> verwet<strong>en</strong> zij Mozes, dat hij h<strong>en</strong> derwaarts had geleid, zonder er op<br />

bedacht te zijn, dat Gods teg<strong>en</strong>woordigheid in die zonderlinge wolk beide hem <strong>en</strong> h<strong>en</strong> geleid<br />

had. In zijne verleg<strong>en</strong>heid deed Mozes wat zij verget<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> te do<strong>en</strong>: hij bad d<strong>en</strong> Heere<br />

ernstiglijk om hulp. “En de Heere wees hem e<strong>en</strong> hout, dat wierp hij in het water; to<strong>en</strong> werd het<br />

water zoet.”1 Te dezer plaats ontving Israel de belofte: “Is het, dat gij met ernst naar de stem des<br />

Heer<strong>en</strong> uws Gods hoor<strong>en</strong> zult, <strong>en</strong> do<strong>en</strong>, wat recht is in Zijne oog<strong>en</strong>, <strong>en</strong> uwe oor<strong>en</strong> neigt tot Zijne<br />

gebod<strong>en</strong>, <strong>en</strong> houdt al Zijne inzetting<strong>en</strong>; zoo zal Ik ge<strong>en</strong>e van de krankhed<strong>en</strong> op u legg<strong>en</strong>, die Ik<br />

op Egypteland gelegd heb: want Ik b<strong>en</strong> de Heere uw heelmeester.”2 {PEP 285.3}<br />

Van Mara verreisde het volk naar Elim, waar zij “twaalf waterfontein<strong>en</strong> <strong>en</strong> zev<strong>en</strong>tig<br />

palmboom<strong>en</strong>” vond<strong>en</strong>. Hier vertoefd<strong>en</strong> zij ettelijke dag<strong>en</strong>, alvor<strong>en</strong>s zij de woestijn Sin introkk<strong>en</strong>.<br />

En to<strong>en</strong> zij e<strong>en</strong>e maand uit Egypte warén geweest, sloeg<strong>en</strong> zij hunne t<strong>en</strong>t<strong>en</strong> in de woestijn op.<br />

Nu was hun voorraad van spijze uitgeput. Ook begonn<strong>en</strong> hunne kudd<strong>en</strong> weg<strong>en</strong>s de schaarschte<br />

der weide te vermager<strong>en</strong>. Van waar zou m<strong>en</strong> spijze voor e<strong>en</strong>e zoo groote m<strong>en</strong>igte bekom<strong>en</strong>?<br />

M<strong>en</strong> begon te twijfel<strong>en</strong> <strong>en</strong> te murmureer<strong>en</strong>. Zelfs de overst<strong>en</strong> des volks stemd<strong>en</strong> in met de klacht<br />

teg<strong>en</strong> de door God aangestelde leidslied<strong>en</strong>: “Och dat wij in Egypte gestorv<strong>en</strong> war<strong>en</strong> door de hand<br />

des Heer<strong>en</strong>,” zeid<strong>en</strong> zij, “to<strong>en</strong> wij bij de vleeschpott<strong>en</strong> zat<strong>en</strong>, to<strong>en</strong> wij tot verzadiging brood at<strong>en</strong>;<br />

want gijlied<strong>en</strong> hebt ons uitgeleid in deze woestijn, om deze gansche geme<strong>en</strong>te door d<strong>en</strong> honger<br />

te dood<strong>en</strong>.”3 {PEP 286.1}<br />

Tot dusver hadd<strong>en</strong> zij nog ge<strong>en</strong><strong>en</strong> honger geled<strong>en</strong>; in al hunne teg<strong>en</strong>woordige beboett<strong>en</strong><br />

was voorzi<strong>en</strong> geword<strong>en</strong>, maar zij war<strong>en</strong> voor de toekomst bezorgd. Zij kond<strong>en</strong> zich niet<br />

begrijp<strong>en</strong> hoe die groote m<strong>en</strong>igte, in hare reize door de woestijn, aan de kost kon kom<strong>en</strong>; <strong>en</strong> in<br />

hunne verbeelding zag<strong>en</strong> zij de kinder<strong>en</strong> reeds d<strong>en</strong> hongerdood sterv<strong>en</strong>. De Heere bracht h<strong>en</strong> in<br />

moeilijkhed<strong>en</strong> <strong>en</strong> sneed hun d<strong>en</strong> voorraad van spijze af, opdat zij zoud<strong>en</strong> leer<strong>en</strong> hun vertrouw<strong>en</strong><br />

op Hem te stell<strong>en</strong>, die h<strong>en</strong> tot dusver uit all<strong>en</strong> nood verlost had. Indi<strong>en</strong> zij hunne behoeft<strong>en</strong> aan<br />

189


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hem bek<strong>en</strong>d maakt<strong>en</strong>, dan zou Hij Zijne zorg<strong>en</strong>de liefde op<strong>en</strong>bar<strong>en</strong>. Hij had beloofd dat, indi<strong>en</strong><br />

zij Zijne gebod<strong>en</strong> bewaard<strong>en</strong>, er ge<strong>en</strong>e krankhed<strong>en</strong> op h<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> word<strong>en</strong> gelegd; uit di<strong>en</strong><br />

hoofde was het e<strong>en</strong> schan-delijk ongeloof zich bang te mak<strong>en</strong>, <strong>en</strong> te vreez<strong>en</strong> dat hunn kinder<strong>en</strong><br />

van honger zoud<strong>en</strong> omkom<strong>en</strong>. {PEP 286.2}<br />

De Heere had zich verbond<strong>en</strong> hun God te zull<strong>en</strong> zijn, h<strong>en</strong> als Zijn volk aan te nem<strong>en</strong>,<br />

zoomede h<strong>en</strong> naar e<strong>en</strong> groot <strong>en</strong> goed land te zull<strong>en</strong> br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>; doch zij blev<strong>en</strong> voor elk<strong>en</strong><br />

hinderpaal op d<strong>en</strong> weg staan. Hij had h<strong>en</strong> op e<strong>en</strong>e wonderbare wijze van onder het slav<strong>en</strong>juk<br />

verlost, opdat zij e<strong>en</strong>e verhev<strong>en</strong>e plaats mocht<strong>en</strong> innem<strong>en</strong>, <strong>en</strong> e<strong>en</strong> geprez<strong>en</strong> volk op aarde zijn.<br />

Daartoe was het noodig, dat zij eerst in moeilijke omstandighed<strong>en</strong> gebracht werd<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

ontbering<strong>en</strong> verdroeg<strong>en</strong>. God verhief h<strong>en</strong> uit e<strong>en</strong><strong>en</strong> staat van verlaging, kweekte h<strong>en</strong> op voor<br />

e<strong>en</strong>e eereplaats onder de volker<strong>en</strong>, <strong>en</strong> wilde hun e<strong>en</strong>e belangrijke betrekking do<strong>en</strong> bekleed<strong>en</strong>.<br />

Hadd<strong>en</strong> Zij vertrouw<strong>en</strong> in Hem gesteld, naar mate Hij zich met hunne aangeleg<strong>en</strong>hed<strong>en</strong> had<br />

ingelat<strong>en</strong>, zij zoud<strong>en</strong> met blijdschap elk<br />

ongemak, <strong>en</strong> elke ontbering, ja zelfs gebrek geled<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>; zij durfd<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Heere echter<br />

niet verder vertrouw<strong>en</strong>, dan zij telk<strong>en</strong>s van de blijk<strong>en</strong> Zijner macht ‘overtuigd werd<strong>en</strong>. Zij<br />

vergat<strong>en</strong> hoeveel goedheid <strong>en</strong> macht God betoond had in h<strong>en</strong> uit de slavernij te verloss<strong>en</strong>. Zij<br />

vergat<strong>en</strong>, dat hunne kinder<strong>en</strong> gespaard war<strong>en</strong>, to<strong>en</strong> de verderv<strong>en</strong>de <strong>en</strong>gel Egypte’s<br />

eerstgebor<strong>en</strong><strong>en</strong> doodde. Zij vergat<strong>en</strong>, dat God zijne macht bij de Roode Zee geop<strong>en</strong>baard had.<br />

Zij vergat<strong>en</strong> dat, terwijl zij behoud<strong>en</strong> door d<strong>en</strong> voor h<strong>en</strong> gebaand<strong>en</strong> weg gegaan war<strong>en</strong>, hunne<br />

vijand<strong>en</strong> er, zich op wag<strong>en</strong>de, door het water van het lev<strong>en</strong> beroofd war<strong>en</strong>. Zij dacht<strong>en</strong> slechts<br />

om hunne ontbering<strong>en</strong> <strong>en</strong> moeilijkhed<strong>en</strong> van ‘t oog<strong>en</strong>blik. Instede van te zegg<strong>en</strong>: “God heeft<br />

groote ding<strong>en</strong> voor ons gedaan; daar wij slav<strong>en</strong> war<strong>en</strong>, maakt Hij nu e<strong>en</strong>e groote natie van ons,”<br />

klaagd<strong>en</strong> zij over de moeilijkheid van d<strong>en</strong> weg, <strong>en</strong> verlangd<strong>en</strong> te wet<strong>en</strong>, wanneer zij het einde<br />

hunner reize bereik<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong>. {PEP 286.3}<br />

De geschied<strong>en</strong>is van Israels ervaring<strong>en</strong> in de woestijn is vooral tot leering van het Israel<br />

Gods der laatste dag<strong>en</strong> te boek gesteld. Gods handeling<strong>en</strong> met de omzwervers in de woestijn,<br />

hun blootstaan aan honger <strong>en</strong> dorst, hunne vermoeidheid, zoomede de buit<strong>en</strong>gewone op<strong>en</strong>baring<br />

Zijner macht ter hunner uitredding, die alle zijn, in alle eeuw<strong>en</strong>, vol leering waarschuwing <strong>en</strong><br />

vertroosting voor Zijn volk. De afwissel<strong>en</strong>de ervaring<strong>en</strong> der Israeliet<strong>en</strong> verstrekt<strong>en</strong> hun tot e<strong>en</strong>e<br />

oef<strong>en</strong>school ter voorbereiding voor hunne inbezitneming van Kanaan. Zoo ook w<strong>en</strong>scht God<br />

Zijn volk, tot d<strong>en</strong> huidig<strong>en</strong> dag toe, te bepal<strong>en</strong> bij die wederwaardighed<strong>en</strong>, welke ander<strong>en</strong> eertijds<br />

hebb<strong>en</strong> doorgemaakt, <strong>en</strong> er met ootmoed leering uit mog<strong>en</strong> trekk<strong>en</strong>, opdat zij zich alzoo voor<br />

het hemelsclie Kanaan mog<strong>en</strong> gereed mak<strong>en</strong>. {PEP 287.1}<br />

Vel<strong>en</strong> verwonder<strong>en</strong> zich over Israels ongeloof <strong>en</strong> murmureering, <strong>en</strong> verbeeld<strong>en</strong> zich, dat zij<br />

niet zoo ondankbaar zoud<strong>en</strong> zijn geweest; doch als hun geloof, door slechts kleine verzoeking<strong>en</strong>,<br />

beproefd wordt, dan betoon<strong>en</strong> zij ev<strong>en</strong> weinig geloof <strong>en</strong> geduld te bezitt<strong>en</strong> als Israel oudtijds. In<br />

‘t nauw gebracht klag<strong>en</strong> zij terstond van wege d<strong>en</strong> weg, welk<strong>en</strong> God ter hunner loutering is<br />

ingeslag<strong>en</strong>. Ondanks in al hunne behoeft<strong>en</strong> voorzi<strong>en</strong> wordt, durv<strong>en</strong> zij zich nog niet aan Gods<br />

zorg voor de toekomst toevertrouw<strong>en</strong>; zij verkeer<strong>en</strong> voortdur<strong>en</strong>d in angst vreez<strong>en</strong>de, dat zij arm<br />

190


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

zull<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dat hunne kinder<strong>en</strong> gebrek zull<strong>en</strong> lijd<strong>en</strong>. Sommig<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> niets dan kwaad te<br />

gemoet, of vergroot<strong>en</strong> de reeds bestaande moeilijkhed<strong>en</strong>, zoodat zij werkelijk blind zijn voor de<br />

vele zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong>, waarvoor zij werkelijk dankbaar moest<strong>en</strong> zijn. Instede van de toevlucht tot<br />

God, de e<strong>en</strong>igste bron van kracht, te nem<strong>en</strong>, lat<strong>en</strong> zij zich door de bezwar<strong>en</strong> verder van Hem<br />

afleid<strong>en</strong>, zoodat zij bij hunne misnoegdheid gaan nederzitt<strong>en</strong>. {PEP 287.2}<br />

Trekk<strong>en</strong> wij voordeel uit ons ongeloof? Waarom zijn wij toch wantrouw<strong>en</strong>d <strong>en</strong><br />

ondankbaar?’ Jezus is onze vri<strong>en</strong>d; de hemeling<strong>en</strong> stell<strong>en</strong> belang in ons geluk; daarbij bedroev<strong>en</strong><br />

wij d<strong>en</strong> Heilig<strong>en</strong> Geest door onze bezorgdheid. Morr<strong>en</strong> <strong>en</strong> klag<strong>en</strong> draagt niets bij tot verlichting<br />

van onz<strong>en</strong> last. Wij mog<strong>en</strong> God niet zoo wantrouw<strong>en</strong>, dat de zorg voor de toekomst de<br />

beslommering des lev<strong>en</strong>s wordt, alsof ons geluk van de aardsche ding<strong>en</strong> afhangt. God wil niet,<br />

dat Zijn volk onder de zorg<strong>en</strong> zal gebukt gaan. Van d<strong>en</strong> ander<strong>en</strong> kant geeft God ons ook ge<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

grond om te verwacht<strong>en</strong>, dat ge<strong>en</strong>e wederwaardighed<strong>en</strong> zich zull<strong>en</strong> voordo<strong>en</strong>, ‘t Is niet Zijn doel<br />

om Zijn volk uit deze booze <strong>en</strong> zondige wereld te nem<strong>en</strong>, maar Hij wijst h<strong>en</strong> op de onfeilbare<br />

Hulp. Tot de bedroefd<strong>en</strong> <strong>en</strong> bedrukt<strong>en</strong> zegt de Heiland: “Komt herwaarts tot Mij, all<strong>en</strong>, die<br />

vermoeid <strong>en</strong> belast zijt, <strong>en</strong> Ik zal u ruste gev<strong>en</strong>.”4 Legt het juk van onrust <strong>en</strong> wereldsche<br />

bezorgdheid, hetwelk gij opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> hebt, af, <strong>en</strong> “neemt mijn juk op u, <strong>en</strong> leert van Mij, dat Ik<br />

zachtmoedig b<strong>en</strong> <strong>en</strong> nederig van hart; <strong>en</strong> gij zult rust vind<strong>en</strong> voor uwe ziel<strong>en</strong>.” Wij zull<strong>en</strong> rust<br />

<strong>en</strong> vrede bij God vind<strong>en</strong>, wanneer wij alle onze bekommerniss<strong>en</strong> op Hem werp<strong>en</strong>, want Hij zorgt<br />

voor ons.5 {PEP 288.1}<br />

Paulus schrijft: “Ziet toe, broeders, dat niet te e<strong>en</strong>iger tijd in iemand van u zij e<strong>en</strong> boos,<br />

ongeloovig hart, om af te wijk<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> lev<strong>en</strong>d<strong>en</strong> God.”6 Dewijl God zoo veel voor ons gedaan<br />

heeft, zoo behoorde ons geloof sterk <strong>en</strong> onwankelbaar te zijn. In plaats van te klag<strong>en</strong> <strong>en</strong> te<br />

murmureer<strong>en</strong> behoort de taal van ons hart te zijn: “Loof d<strong>en</strong> Heere, mijne ziel, <strong>en</strong> al wat binn<strong>en</strong><br />

in mij is, Zijn<strong>en</strong> heilig<strong>en</strong> naam. Loof d<strong>en</strong> Heere, mijne ziel, <strong>en</strong> vergeet ge<strong>en</strong>e van Zijne<br />

weldad<strong>en</strong>.”7 {PEP 288.2}<br />

God zorgde voor Israels behoeft<strong>en</strong>. Hij zeide tot hunn<strong>en</strong> leidsman: “Ik zal voor ulied<strong>en</strong><br />

brood uit d<strong>en</strong> hemel reg<strong>en</strong><strong>en</strong>.” Di<strong>en</strong>svolg<strong>en</strong>s kreeg het volk bevel om elke dagmaat op har<strong>en</strong><br />

dag, maar op d<strong>en</strong> zesd<strong>en</strong> dag e<strong>en</strong>e dubbele portie te verzamel<strong>en</strong>, opdat de Sabbat niet mocht<br />

word<strong>en</strong> geschond<strong>en</strong>. {PEP 288.3}<br />

Daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> zeide Mozes tot het volk: “Als de Heere ulied<strong>en</strong> aan d<strong>en</strong> avond vleesch te<br />

et<strong>en</strong> zal gev<strong>en</strong>, <strong>en</strong> aan d<strong>en</strong> morg<strong>en</strong> brood tot verzadiging, het zal zijn, omdat de Heere uwe<br />

murmureering gehoord heeft, die gij teg<strong>en</strong> Hem murmureert: want wat zijn wij? uwe<br />

murmureering<strong>en</strong> zijn niet teg<strong>en</strong> ons, maar teg<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Heere.” “Daarna zeide Mozes tot Aaron:<br />

Zeg tot de gansche vergadering der kindering Israels: Nadert voor het aangezicht des Heer<strong>en</strong>,<br />

want Hij heeft uwe murmureering<strong>en</strong> gehoord.” Terwijl Aaron nog sprak, “<strong>en</strong> zij zich naar de<br />

woestijn keerd<strong>en</strong>, zoo ziet, de heerlijkheid des Heer<strong>en</strong> versche<strong>en</strong> in de wolk.”8 Die<br />

ongeëv<strong>en</strong>aarde heerlijkheid di<strong>en</strong>de tot zinnebeeld der Goddelijke teg<strong>en</strong>woordigheid. Door<br />

middel van op<strong>en</strong>baring<strong>en</strong>, welke door de zintuig<strong>en</strong> kond<strong>en</strong> word<strong>en</strong> waarg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, moest<strong>en</strong> zij<br />

191


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

e<strong>en</strong>e k<strong>en</strong>nis van God bekom<strong>en</strong>. Zij moest<strong>en</strong> leer<strong>en</strong>, dat niet Mozes, maar de Allerhoogste hun<br />

leidsman was, <strong>en</strong> dat zij Hem vreez<strong>en</strong> <strong>en</strong> Zijner stem gehoorzam<strong>en</strong> moest<strong>en</strong>. {PEP 288.4}<br />

Des avonds werd het leger met kwakkel<strong>en</strong> bedekt. En des morg<strong>en</strong>s lag er op d<strong>en</strong> grond “e<strong>en</strong><br />

klein rond ding, klein als de rijm, op de aarde.” “Het was als korianderzaad, wit.” Het volk<br />

noemde het manna. Mozes zeide: “Dit is het brood, hetwelk de Heere ulied<strong>en</strong> te et<strong>en</strong> gegev<strong>en</strong><br />

heeft.”9 Het volk verzamelde het manna, <strong>en</strong> vond er in overvloed van. Zij maald<strong>en</strong> het “met<br />

mol<strong>en</strong>s, of stiet<strong>en</strong> het in mortier<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zoodd<strong>en</strong> het in pott<strong>en</strong>, <strong>en</strong> maakt<strong>en</strong> daarvan koek<strong>en</strong>.” “En<br />

de smaak daarvan was als honigkoek.”10 Zij werd<strong>en</strong> gelast dagelijks e<strong>en</strong><strong>en</strong> gomer voor ieder<strong>en</strong><br />

persoon te verzamel<strong>en</strong>; ook mocht<strong>en</strong> zij niets voor d<strong>en</strong> volg<strong>en</strong>d<strong>en</strong> dag overhoud<strong>en</strong>. Sommig<strong>en</strong><br />

poogd<strong>en</strong> ev<strong>en</strong>wel e<strong>en</strong><strong>en</strong> voorraad in te slaan, maar vond<strong>en</strong> hetzelve des ander<strong>en</strong> daags<br />

onbruikbaar. Elke dagmaat moest des morg<strong>en</strong>s verzameld word<strong>en</strong>: want na zonsopgang versmolt<br />

het. {PEP 289.1}<br />

To<strong>en</strong> zij het manna verzameld hadd<strong>en</strong>, bleek het, dat sommig<strong>en</strong> meer <strong>en</strong> sommig<strong>en</strong> minder<br />

dan de bepaalde hoeveelheid verzameld hadd<strong>en</strong>; maar to<strong>en</strong> zij het mat<strong>en</strong>, “zoo had hij, die veel<br />

verzameld had, niets over, <strong>en</strong> di<strong>en</strong>, die weinig verzameld had, ontbrak niet’; e<strong>en</strong> iegelijk<br />

verzamelde zoo veel, als hij et<strong>en</strong> mocht.”11 In d<strong>en</strong> tweed<strong>en</strong> brief aan de Corinthiërs geeft Paulus<br />

e<strong>en</strong>e verklaring van deze schriftuurplaats <strong>en</strong> trekt er tev<strong>en</strong>s leering uit. Hij zegt: “Want dit zeg<br />

ik niet, opdat ander<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> verlichting hebb<strong>en</strong>, <strong>en</strong> gij verdrukking; maar opdat uit gelijkheid,<br />

in dez<strong>en</strong> teg<strong>en</strong>woordig<strong>en</strong> tijd, uw overvloed zij om hun gebrek te vervull<strong>en</strong>; opdat ook hun<br />

overvloed zij om uw gebrek te vervull<strong>en</strong>, opdat er gelijkheid worde. Gelijk geschrev<strong>en</strong> is: Die<br />

veel verzameld had, had niet over; <strong>en</strong> die weinig verzameld had, had niet te weinig.”12 {PEP<br />

289.2}<br />

Op d<strong>en</strong> zesd<strong>en</strong> dag verzamelde het volk twee gomers voor ieder hoofd. To<strong>en</strong> haastt<strong>en</strong> de<br />

overst<strong>en</strong> der vergadering om dit aan Mozes te verkondig<strong>en</strong>. Hierop antwoordde hij: “Dit is het<br />

dat de Heere gesprok<strong>en</strong> heeft: Morg<strong>en</strong> is de rust, de heilige Sabbat des Heer<strong>en</strong>, wat gij bakk<strong>en</strong><br />

zoudt, bakt dat, <strong>en</strong> ziedt, wat gij zied<strong>en</strong> zoudt; <strong>en</strong> al wat overig blijft, legt het op voor u in<br />

bewaring tot d<strong>en</strong> morg<strong>en</strong>.” Zij ded<strong>en</strong> alzoo, <strong>en</strong> bevond<strong>en</strong> het onveranderd. “To<strong>en</strong> zeide Mozes:<br />

Eet dat hed<strong>en</strong>, want het is hed<strong>en</strong> de Sabbat des Heer<strong>en</strong>; gij zult het hed<strong>en</strong> op het veld niet vind<strong>en</strong>.<br />

Zes dag<strong>en</strong> zult gij het verzamel<strong>en</strong>; doch op d<strong>en</strong> zev<strong>en</strong>d<strong>en</strong> dag is de Sabbat, op d<strong>en</strong>zelv<strong>en</strong> zal het<br />

niet zijn.”13 {PEP 290.1}<br />

God wil Zijn<strong>en</strong> dag nu nog ev<strong>en</strong> heilig waarg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, als t<strong>en</strong> tijde van Israel.<br />

Christ<strong>en</strong><strong>en</strong> behoor<strong>en</strong> het aan de Jod<strong>en</strong> gegev<strong>en</strong> gebod te beschouw<strong>en</strong> als e<strong>en</strong> bevel aan h<strong>en</strong><br />

gegev<strong>en</strong>. De vorige dag behoorde e<strong>en</strong> dag der voorbereiding te zijn, opdat alles voor d<strong>en</strong> Sabbat<br />

gereed zij. Onder ge<strong>en</strong>e omstandigheid mog<strong>en</strong> onze bezighed<strong>en</strong> inbreuk mak<strong>en</strong> op d<strong>en</strong> heilig<strong>en</strong><br />

tijd. God heeft bevol<strong>en</strong>, dat m<strong>en</strong> voor de ziek<strong>en</strong> <strong>en</strong> de lijd<strong>en</strong>d<strong>en</strong> zorg<strong>en</strong> zal; door die werk<strong>en</strong> van<br />

liefdadigheid wordt de Sabbat niet geschond<strong>en</strong>; doch onnoodig werk mag m<strong>en</strong> niet verricht<strong>en</strong>.<br />

Vel<strong>en</strong> verricht<strong>en</strong> op d<strong>en</strong> Sabbat, wat zij op d<strong>en</strong> dag der voorbereiding hadd<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> <strong>en</strong> moet<strong>en</strong><br />

do<strong>en</strong>. Dit is verkeerd. Het verzuimde werk behoorde m<strong>en</strong> tot na d<strong>en</strong> Sabbat te lat<strong>en</strong> staan.<br />

Wellicht zoud<strong>en</strong> de onbedachtzam<strong>en</strong> daardoor gebracht word<strong>en</strong> om beter op hunne zak<strong>en</strong> te<br />

192


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

lett<strong>en</strong>, <strong>en</strong> voorzichtigheid te leer<strong>en</strong> om niets dan hun werk op de zes werkdag<strong>en</strong> te verricht<strong>en</strong>.<br />

{PEP 290.2}<br />

Iedere week, gedur<strong>en</strong>de hunne omzwerving in de woestijn, aanschouwd<strong>en</strong> de Israeliet<strong>en</strong><br />

e<strong>en</strong> drievoudig wonder, waarin de heiligheid van d<strong>en</strong> Sabbat doorstraalde: e<strong>en</strong>e dubbele<br />

hoeveelheid manna viel op d<strong>en</strong> zesd<strong>en</strong> dag, op d<strong>en</strong> zev<strong>en</strong>d<strong>en</strong> viel er ge<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hetge<strong>en</strong> m<strong>en</strong> op<br />

d<strong>en</strong> Sabbat et<strong>en</strong> moest, bedierf niet, terwijl het bewaarde op de andere dag<strong>en</strong> niet kon word<strong>en</strong><br />

geget<strong>en</strong>. {PEP 290.3}<br />

In al de omstandighed<strong>en</strong> aan het gev<strong>en</strong> van het manna verbond<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> wij e<strong>en</strong> afdo<strong>en</strong>d<br />

bewijs, dat de Sabbat niet eerst bij de wetgeving werd ingesteld, zooals vel<strong>en</strong> bewer<strong>en</strong>. Eer de<br />

Israeliet<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Sinai bereikt<strong>en</strong>, wist<strong>en</strong> zij zeer goed, dat zij verplicht war<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Sabbat te vier<strong>en</strong>.<br />

De heiligheid van d<strong>en</strong> rustdag werd hun steeds voor oog<strong>en</strong> gehoud<strong>en</strong>, aangezi<strong>en</strong> zij e<strong>en</strong>e dubbele<br />

dagmaat op Vrijdag verzamel<strong>en</strong> <strong>en</strong> toebereid<strong>en</strong> moest<strong>en</strong>. En to<strong>en</strong> sommig<strong>en</strong> op d<strong>en</strong> Sabbat<br />

uitging<strong>en</strong> om manna te zoek<strong>en</strong>, vroeg de Heere: “Hoe lang weigert gijlied<strong>en</strong> te houd<strong>en</strong> mijne<br />

gebod<strong>en</strong> <strong>en</strong> mijne wett<strong>en</strong>?” {PEP 290.4}<br />

“En de kinder<strong>en</strong> Israels at<strong>en</strong> manna veertig jar<strong>en</strong>, totdat zij in e<strong>en</strong> bewoond land kwam<strong>en</strong>;<br />

zij at<strong>en</strong> manna, totdat zij kwam<strong>en</strong> aan de pale van het land Kanaan.”14 Veertig jar<strong>en</strong> lang werd<strong>en</strong><br />

zij dagelijks aan Gods wonderbare voorzi<strong>en</strong>igheid herinnerd; zij zag<strong>en</strong> Zijne voortdur<strong>en</strong>de zorg<br />

<strong>en</strong> teedere liefde. De Psalmist zegt, dat God hun “heemelsch kor<strong>en</strong> gaf; e<strong>en</strong> iegelijk at het brood<br />

der machtig<strong>en</strong>,”15 d. w. z. de <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> voorzag<strong>en</strong> h<strong>en</strong> van brood. Gevoed met het “hemelsch<br />

kor<strong>en</strong>,” zoo hadd<strong>en</strong> zij dagelijks opnieuw de verzekering van Gods belofte, dat zij ev<strong>en</strong>min<br />

gebrek kond<strong>en</strong> lijd<strong>en</strong>, alsof zij te midd<strong>en</strong> van de graanveld<strong>en</strong> van het vruchtbare Kanaan gelegerd<br />

lag<strong>en</strong>. {PEP 291.1}<br />

Het manna, dat voor Israels teerkost uit d<strong>en</strong> hemel viel, was e<strong>en</strong> type van Hem, die door<br />

God als het lev<strong>en</strong> der wereld gezond<strong>en</strong> werd. Jezus verklaarde: “Ik b<strong>en</strong> het brood des lev<strong>en</strong>s.<br />

Uwe vaders hebb<strong>en</strong> manna geget<strong>en</strong> in de woestijn <strong>en</strong> zijn gestorv<strong>en</strong>. Dit is het brood, dat uit d<strong>en</strong><br />

hemel nederdaalt. . . . Zoo iemand van dit brood eet, die zal in der eeuwigheid lev<strong>en</strong>. En het<br />

brood, dat Ik gev<strong>en</strong> zal, is mijn vleesch, hetwelk Ik gev<strong>en</strong> zal voor het lev<strong>en</strong> der wereld.”16 En<br />

onder Gods beloft<strong>en</strong>, die op het toekomstige lev<strong>en</strong> betrekking hebb<strong>en</strong>, lez<strong>en</strong> wij: “Die overwint,<br />

Ik zal hem gev<strong>en</strong> te et<strong>en</strong> van het manna, dat verborg<strong>en</strong> is.”17 {PEP 291.2}<br />

Nadat de kinder<strong>en</strong> Israels de woestijn Sin verlat<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>, legerd<strong>en</strong> zij zich in Rafidim. Te<br />

dier plaats vond<strong>en</strong> zij ge<strong>en</strong> water, <strong>en</strong> begonn<strong>en</strong> God weder te wantrouw<strong>en</strong>. In hunne verblindheid<br />

<strong>en</strong> vermetelheid kwam het volk tot Mozes met d<strong>en</strong> eisch: “Geeft ‘gijlied<strong>en</strong> ons water, dat wij<br />

drink<strong>en</strong>!” Het ontbrak hem ook hier niet aan geduld. “Wat twist gij met mij?” vroeg hij hun,<br />

“waarom verzoekt gij d<strong>en</strong> Heere?” Hun morr<strong>en</strong>d antwoord luidde: “Waartoe hebt gij ons uit<br />

Egypte do<strong>en</strong> optrekk<strong>en</strong>, opdat gij mij, <strong>en</strong> mijne kinder<strong>en</strong>, <strong>en</strong> mijn vee van dorst deedt<br />

sterv<strong>en</strong>?”18 To<strong>en</strong> zij zoo ruimschoot van spijze war<strong>en</strong> voorzi<strong>en</strong>, dacht<strong>en</strong> zij met schaamte aan<br />

hun ongeloof <strong>en</strong> murmureering, <strong>en</strong> beloofd<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Heere niet weder te wantrouw<strong>en</strong>; doch weldra<br />

was de belofte verget<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zij bezwek<strong>en</strong> bij de eerste beproeving. De wolkkolom, die h<strong>en</strong> leidde,<br />

193


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

sche<strong>en</strong> h<strong>en</strong> toe als e<strong>en</strong> voorhangsel, waarachter de verborg<strong>en</strong>heid schuilde. En Mozes, — wie<br />

was hij? vroeg<strong>en</strong> zij, <strong>en</strong> wat kon hij toch wel voor hebb<strong>en</strong> met h<strong>en</strong> uit Egypte uit te voer<strong>en</strong>?<br />

Argwaan <strong>en</strong> wantrouw<strong>en</strong> vervuld<strong>en</strong> hunne hart<strong>en</strong>, daarom beschuldigd<strong>en</strong> zij hem op<strong>en</strong>lijk, dat<br />

hij het er op toe leidde om h<strong>en</strong> <strong>en</strong> hunne kinder<strong>en</strong> door gebrek te lat<strong>en</strong> omkom<strong>en</strong>, terwijl hij<br />

voornem<strong>en</strong>s was zich te verrijk<strong>en</strong> met hunne bezitting<strong>en</strong>. In hunne opgewond<strong>en</strong>heid scheelde<br />

het weinig of zij hadd<strong>en</strong> hem geste<strong>en</strong>igd. {PEP 291.3}<br />

In zijne verleg<strong>en</strong>heid riep Mozes tot d<strong>en</strong> Heere: “Wat zal ik dit volk do<strong>en</strong>? Er feilt niet veel<br />

aan, of zij zull<strong>en</strong> mij ste<strong>en</strong>ig<strong>en</strong>!” Hij werd gelast mann<strong>en</strong> uit de oudst<strong>en</strong> van Israel te nem<strong>en</strong><br />

alsmede d<strong>en</strong> staf, waarmede hij de wonder<strong>en</strong> in Egypte verricht had, <strong>en</strong> zich voor de vergadering<br />

te stell<strong>en</strong>. Voorts zeide de Heere: “Zie, Ik zal aldaar voor uw aangezicht op d<strong>en</strong> rotsste<strong>en</strong> in<br />

Horeb staan; <strong>en</strong> gij zult op d<strong>en</strong> rotsste<strong>en</strong> slaan, zoo zal er water uit gaan, dat het volk drinke.”<br />

Hij gehoorzaamde, <strong>en</strong> ziet, er brak e<strong>en</strong> stroom van water voort, waaraan de gansche vergadering<br />

zijn<strong>en</strong> dorst ruimschoots kon lessch<strong>en</strong>. Instede van Mozes te gebied<strong>en</strong> zijn<strong>en</strong> staf op te heff<strong>en</strong>,<br />

opdat er e<strong>en</strong>e schrikkelijke plaag over het volk losbrak, gelijkerwijs hij in Egypte gedaan had,<br />

liet de Heere di<strong>en</strong> staf g<strong>en</strong>adiglijk het middel ter hunner uitredding word<strong>en</strong>. {PEP 292.1}<br />

“Hij kliefde de rotsste<strong>en</strong> in de woestijn, <strong>en</strong> dr<strong>en</strong>kte h<strong>en</strong> overvloedig, als uit afgrond<strong>en</strong>. Want<br />

Hij bracht stroom<strong>en</strong> voort uit de ste<strong>en</strong>rots, <strong>en</strong> deed de water<strong>en</strong> afdal<strong>en</strong> als rivier<strong>en</strong>.”19 Mozes<br />

sloeg de ste<strong>en</strong>rots, maar de Zone Gods, die zich in de wolkkolom verborg<strong>en</strong> hield, stond aan<br />

zijne zijde, <strong>en</strong> deed het water voortvliet<strong>en</strong>. Niet alle<strong>en</strong> Mozes <strong>en</strong> de oudst<strong>en</strong>, maar de gansche<br />

vergadering, die op e<strong>en</strong><strong>en</strong> afstand stond, aanschouwde de heerlijkheid des Heer<strong>en</strong>; hadde de<br />

wolk de heerlijkheid van Hem, die er in woonde, niet verborg<strong>en</strong>, de Israeliet<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> door d<strong>en</strong><br />

versclirikkelijk<strong>en</strong> glans zijn gedood. {PEP 292.2}<br />

In zijn<strong>en</strong> dorst had het volk d<strong>en</strong> Heere verzocht door te vrag<strong>en</strong>: “Is de Heere in het midd<strong>en</strong><br />

van ons, of niet?” — “Zoo de Heere ons hier gebracht heeft, waarom voorziet Hij ons dan niet<br />

van water zoowel als van brood?” Hierdoor legd<strong>en</strong> zij e<strong>en</strong> misdadig ongeloof aan d<strong>en</strong> dag,<br />

t<strong>en</strong>gevolge waarvan Mozes vreesde, dat God h<strong>en</strong> met Zijne oordeel<strong>en</strong> zou bezoek<strong>en</strong>. Daarom<br />

noemde hij die plaats Massa — verzoeking — <strong>en</strong> Meriba — twist — ter gedacht<strong>en</strong>is aan hunne<br />

zonde. {PEP 292.3}<br />

Nu werd<strong>en</strong> zij door e<strong>en</strong> ander gevaar overvall<strong>en</strong>. Ter oorzaak van hun murmureer<strong>en</strong> teg<strong>en</strong><br />

Hem, stelde de Heere h<strong>en</strong> aan e<strong>en</strong><strong>en</strong> aanval van d<strong>en</strong> vijand bloot. De Amalakiet<strong>en</strong>, e<strong>en</strong><br />

onbeschaafd <strong>en</strong> oorlogszuchtig volk, woond<strong>en</strong> in die streek, deze dan tog<strong>en</strong> uit <strong>en</strong> sloeg<strong>en</strong><br />

deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die weg<strong>en</strong>s vermoei<strong>en</strong>is in de achterhoede gevall<strong>en</strong> war<strong>en</strong>. Mozes, goed wet<strong>en</strong>de, dat<br />

het volk niet op e<strong>en</strong><strong>en</strong> ooilog voorbereid was, gebood Jozua zich mann<strong>en</strong> uit de verschill<strong>en</strong>de<br />

stamm<strong>en</strong> te kiez<strong>en</strong>, <strong>en</strong> des ander<strong>en</strong> daags teg<strong>en</strong> d<strong>en</strong> vijand uit te trekk<strong>en</strong>, terwijl hij zich dan op<br />

e<strong>en</strong>e hoogte in de nabijheid stell<strong>en</strong> zou, met d<strong>en</strong> staf Gods in zijne hand. Di<strong>en</strong>overe<strong>en</strong>komstig<br />

bond Jozua des ander<strong>en</strong> daags d<strong>en</strong> krijg teg<strong>en</strong> d<strong>en</strong> vijand aan, terwijl Mozes, Aaron, <strong>en</strong> Hur op<br />

e<strong>en</strong><strong>en</strong> berg stond<strong>en</strong>, vanwaar zij het slagveld overzi<strong>en</strong> kond<strong>en</strong>. Met zijne arm<strong>en</strong> hemelwaarts<br />

uitgestrekt, <strong>en</strong> de staf des Heer<strong>en</strong> in zijne rechterhand houd<strong>en</strong>de, bad Mozes voor Israels<br />

overwinning. Onder het vecht<strong>en</strong> bleek het, dat zoo lang hij zijne hand<strong>en</strong> uitstrekte, Israel de<br />

194


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

overhand had, maar zoodra hij ze nederliet, was de vijand de sterkste. To<strong>en</strong> Mozes moede werd,<br />

ondersteund<strong>en</strong> Aaron <strong>en</strong> Hur zijne hand<strong>en</strong>, totdat de zon onderging, to<strong>en</strong> de vijand de vlucht<br />

koos. {PEP 293.1}<br />

Gelijkerwijs Aaron <strong>en</strong> Hur Mozes’ hand<strong>en</strong> ondersteund<strong>en</strong>, alzoo moest het volk hem ook<br />

bijstaan in het vervull<strong>en</strong> van het zwaarwichtige werk, terwijl hij de woord<strong>en</strong> Gods ontving om<br />

ze hun bek<strong>en</strong>d te mak<strong>en</strong>. Overig<strong>en</strong>s was deze daad van Mozes ook beteek<strong>en</strong>isvol, wijl er in<br />

doorstraalde, dat God de beschikking van hun lot in Zijne hand had; zoolang zij op Hem<br />

betrouwd<strong>en</strong>, zou Hij voor h<strong>en</strong> krijg<strong>en</strong> <strong>en</strong> hunne vijand<strong>en</strong> verslaan; doch zoodra zij Hem losliet<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> op eig<strong>en</strong> kracht<strong>en</strong> steund<strong>en</strong>, zoud<strong>en</strong> zij nog zwakker zijn dan deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die God niet k<strong>en</strong>d<strong>en</strong>;<br />

hunne vijand<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> dan de zegepraal ook over h<strong>en</strong> behal<strong>en</strong>. {PEP 293.2}<br />

Gelijkerwijs Israel zegevierde, wanneer Mozes zijne hand<strong>en</strong> naar d<strong>en</strong> hemel ophief <strong>en</strong> voor<br />

h<strong>en</strong> bad, zoo behaalt ook het Israel Gods de overwinning, wanneer het door het geloof de sterkte<br />

van zijn<strong>en</strong> Helper aangrijpt. De Goddelijke kracht moet zich in de m<strong>en</strong>schelijke poging<br />

op<strong>en</strong>bar<strong>en</strong>. Mozes geloofde niet, dat God d<strong>en</strong> vijand verslaan zou, als Israel werkeloos bleef<br />

staan. Terwijl de groote leidsman ernstig tot d<strong>en</strong> Heere bad, ded<strong>en</strong> Jozua <strong>en</strong> zijne dappere<br />

volgeling<strong>en</strong> hun best om d<strong>en</strong> vijand te verslaan. {PEP 293.3}<br />

Nadat de oorlog met de Amalekiet<strong>en</strong> beslist was, ontving Mozes bet volg<strong>en</strong>de bevel van<br />

God: “Schrijf dit ter gedacht<strong>en</strong>is in e<strong>en</strong> boek, <strong>en</strong> leg het in de oor<strong>en</strong> van Jozna: dat Ik de gedacht<strong>en</strong>is<br />

van Amalek geheel uitdelg<strong>en</strong> zal van onder d<strong>en</strong> hemel.”20 En onmiddelijk voor zijn<strong>en</strong><br />

dood gaf de groote leidsman zijn volk dit bevel: “Ged<strong>en</strong>kt, wat u Amalek gedaan heeft op d<strong>en</strong><br />

weg, als gij uit Egypte uittoogt: hoe hij u op d<strong>en</strong> weg ontmoette, sloeg onder u in d<strong>en</strong> staart al<br />

de zwakk<strong>en</strong> achter u, als gij moede <strong>en</strong> mat waart; <strong>en</strong> hij vreesde God niet . . . dat gij de<br />

gedacht<strong>en</strong>is van Amalek van onder d<strong>en</strong> hemel zult uitdelg<strong>en</strong>: vergeet het niet.” {PEP 293.4}<br />

De Amalekiet<strong>en</strong> wist<strong>en</strong> wel iets af van Gods karakter <strong>en</strong> Zijne oppermajesteit, doch instede<br />

van Hem te vreez<strong>en</strong>, verzett<strong>en</strong> zij zich teg<strong>en</strong> Zijne macht. Zij spott<strong>en</strong> met de wonder<strong>en</strong>, welke<br />

Mozes in Egypte verricht had, <strong>en</strong> stak<strong>en</strong> d<strong>en</strong> draak met de vrees der omring<strong>en</strong>de volker<strong>en</strong>. Zij<br />

hadd<strong>en</strong> bij hunne god<strong>en</strong> gezwor<strong>en</strong>, dat zij de Israeliet<strong>en</strong>, tot d<strong>en</strong> laatste toe, zoud<strong>en</strong> uitroei<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

boogd<strong>en</strong> er op, dat Israels God hulpeloos teg<strong>en</strong>over h<strong>en</strong> zou zijn. Inmiddels hadd<strong>en</strong> de kinder<strong>en</strong><br />

Israels h<strong>en</strong> noch beschadigd noch bedreigd. Ongetergd war<strong>en</strong> zij h<strong>en</strong> aangevall<strong>en</strong>. Schier uit haat<br />

<strong>en</strong> verzet teg<strong>en</strong> God zocht<strong>en</strong> zij Zijn volk te verdelg<strong>en</strong>. Reeds lang war<strong>en</strong> de Amalekiet<strong>en</strong> groote<br />

zondaars geweest, <strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> hunne misdad<strong>en</strong> tot God om wraak geroep<strong>en</strong>, terwijl Zijne<br />

lankmoedigheid h<strong>en</strong> tot bekeering zocht te leid<strong>en</strong>; maar to<strong>en</strong> de Amalekiet<strong>en</strong> de vermoeide <strong>en</strong><br />

verweerlooze Israeliet<strong>en</strong> aanviel<strong>en</strong>, verzegeld<strong>en</strong> zij hunne verdoem<strong>en</strong>is. God zorgt voor de<br />

zwakste Zijner kinder<strong>en</strong>. Hij neemt notitie van elke wreedheid <strong>en</strong> elke verdrukking hun<br />

aangedaan. Zijne hand is, als e<strong>en</strong> schild, uitgebreid over al deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die Hem vreez<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

liefhebb<strong>en</strong>; de m<strong>en</strong>sch zorge, dat hij die hand niet sla: want zij houdt het zwaard der<br />

rechtvaardigheid gevat. {PEP 294.1}<br />

195


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Niet ver van de plaats, waar de Israeliet<strong>en</strong> nu gelegerd war<strong>en</strong>, woonde Jethro, Mozes’<br />

schoonvader. Jethro had van Israels verlossing gehoord, <strong>en</strong> nu besloot hij hun e<strong>en</strong> bezoek te<br />

br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, <strong>en</strong> tev<strong>en</strong>s Mozes di<strong>en</strong>s vrouw <strong>en</strong> twee zon<strong>en</strong> te bezorg<strong>en</strong>. De groote leidsman had<br />

bericht omtr<strong>en</strong>t hunn<strong>en</strong> aantocht ontvang<strong>en</strong>, daarom ging hij h<strong>en</strong> met blijdschap tegemoet; <strong>en</strong><br />

nadat wederzijds de groet<strong>en</strong> gewisseld war<strong>en</strong>, leidde hij h<strong>en</strong> naar zijne t<strong>en</strong>t. Op weg om Israel<br />

uit zijne di<strong>en</strong>stbaarheid te verloss<strong>en</strong>, had hij zijn gezin terug gezond<strong>en</strong>, maar nu kon hij zich<br />

weder in hun bezit verblijd<strong>en</strong>. Mozes verhaalde aan Jethro Gods wonderlijke leiding met Israel,<br />

waarover de patriarch zich verheugde <strong>en</strong> d<strong>en</strong> Heere loofde; daarna offerde hij d<strong>en</strong> Heere,<br />

waaraan Mozes <strong>en</strong> de oudst<strong>en</strong> deel nam<strong>en</strong>, ter herinnering aan Gods g<strong>en</strong>ade. {PEP 294.2}<br />

Gedur<strong>en</strong>de zijn verblijf in het leger ontdekte Jethro al spoedig, welke zware last<strong>en</strong> Mozes<br />

te drag<strong>en</strong> had. Het was inderdaad e<strong>en</strong>e moeilijke taak om de orde <strong>en</strong> de vrede onder zoo’n groote,<br />

onkundige, <strong>en</strong> onbeleerde m<strong>en</strong>igte te bewar<strong>en</strong>. Mozes werd als hunn<strong>en</strong> leidsman <strong>en</strong> magistraat<br />

beschouwd; hij moest niet alle<strong>en</strong> voor de algeme<strong>en</strong>e belang<strong>en</strong> zorg<strong>en</strong>, maar m<strong>en</strong> bracht de<br />

geschill<strong>en</strong> ook voor hem. Van deze geleg<strong>en</strong>hed<strong>en</strong> had hij gebruik gemaakt, zooals hij zeide: “Dat<br />

ik hun bek<strong>en</strong>d make Gods instelling<strong>en</strong> <strong>en</strong> Zijne wett<strong>en</strong>.” Jethro getuigde er teg<strong>en</strong>, zegg<strong>en</strong>de: “De<br />

zaak is niet goed, die gij doet. Gij zult geheel vervall<strong>en</strong>.” “Want deze zaak is te zwaar voor u,<br />

gij alle<strong>en</strong> kunt het niet do<strong>en</strong>.” Daarom ried hij Mozes om geschikte person<strong>en</strong> als overst<strong>en</strong> over<br />

duiz<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, <strong>en</strong> ander<strong>en</strong> als overst<strong>en</strong> over honder<strong>en</strong>, <strong>en</strong> nog ander<strong>en</strong> als overst<strong>en</strong> over ti<strong>en</strong><strong>en</strong> aan<br />

te stell<strong>en</strong>. Het moest<strong>en</strong> zijn “kloeke mann<strong>en</strong>, God vreez<strong>en</strong>de, waarachtige mann<strong>en</strong>, de gierigheid<br />

hat<strong>en</strong>de.”21 Deze moest<strong>en</strong> over alle kleine zak<strong>en</strong> richt<strong>en</strong>, doch alle groote zak<strong>en</strong> moest<strong>en</strong> voor<br />

Mozes gebracht word<strong>en</strong>, zoodat hij was, zooals Jethro het uitdrukte, voor “het volk bij God, <strong>en</strong><br />

br<strong>en</strong>g gij de zak<strong>en</strong> voor God. En verklaar hun de instelling<strong>en</strong> <strong>en</strong> de wett<strong>en</strong>, <strong>en</strong> maak hun bek<strong>en</strong>d<br />

d<strong>en</strong> weg, waarin zij wandel<strong>en</strong> zull<strong>en</strong>, <strong>en</strong> het werk, dat zij do<strong>en</strong> zull<strong>en</strong>.” Deze raad werd<br />

opgevolgd; <strong>en</strong> niet alle<strong>en</strong> kreeg Mozes er verlichting door, maar de orde werd ook beter onder<br />

het volk gehandhaafd. {PEP 295.1}<br />

De Heere had Mozes grootelijks vereerd, <strong>en</strong> groote wonder<strong>en</strong> door hem verricht; doch<br />

nietteg<strong>en</strong>staande hij verkor<strong>en</strong> was om ander<strong>en</strong> te onderwijz<strong>en</strong>, moest hij zelf ook nog<br />

onderwez<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. De leidsman Israels luisterde dan ook blijmoediglijk naar d<strong>en</strong> raad van d<strong>en</strong><br />

vrom<strong>en</strong> priester Midians, <strong>en</strong> nam zijn voorslag als e<strong>en</strong>e wijze regeling aan. {PEP 295.2}<br />

Van Rafidim zette het volk zijne reize onder de leiding van de wolkkolom voort. Hun weg<br />

liep over dorre vlakt<strong>en</strong>, steile berg<strong>en</strong>, <strong>en</strong> door klov<strong>en</strong> in de rots<strong>en</strong>. Terwijl zij die zandwoestijn<strong>en</strong><br />

doorkruist<strong>en</strong>, zag<strong>en</strong> zij m<strong>en</strong>igwerf de bultige berg<strong>en</strong> als groote <strong>en</strong> schijnbaar onbeklimbare<br />

verschansing<strong>en</strong> voor zich op d<strong>en</strong> weg, zoodat het schier onmogelijk sche<strong>en</strong> om voort te gaan.<br />

Maar wanneer zij naderbij kwam<strong>en</strong>, dan bleek het, dat er pass<strong>en</strong> in d<strong>en</strong> bergmuur war<strong>en</strong>,<br />

waardoor zij gaan <strong>en</strong> andere vlakt<strong>en</strong> bereik<strong>en</strong> kond<strong>en</strong>. Door e<strong>en</strong> dier diepe, met kiezelaarde<br />

bedekte <strong>en</strong>gt<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> zij nu geleid. Het was e<strong>en</strong> zeer indrukwekk<strong>en</strong>d tooneel. Tussch<strong>en</strong> de<br />

steile rots<strong>en</strong>, die honderde voet<strong>en</strong> hoog aan weerszijd<strong>en</strong> verrez<strong>en</strong>, trok, zoo ver als het oog zi<strong>en</strong><br />

kon, de stroom van Israeliet<strong>en</strong> met hun vee. En nu verrees de berg Sinaï in al zijne grootheid <strong>en</strong><br />

majesteit voor h<strong>en</strong>. Op zijn kruin rustte de wolkkolom, <strong>en</strong> het volk sloeg de t<strong>en</strong>t<strong>en</strong> op in de vlakte<br />

196


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

aan d<strong>en</strong> voet van di<strong>en</strong> berg Hier moest<strong>en</strong> zij bijna e<strong>en</strong> jaar lang blijv<strong>en</strong>. Des nachts verstrekte de<br />

vuurkolom hun tot verzekering, dat God de wacht over h<strong>en</strong> hield; <strong>en</strong> terwijl zij gerust lag<strong>en</strong> te<br />

slap<strong>en</strong>, viel het hemelsch brood zachtj<strong>en</strong>s op de vergadering neder. {PEP 295.3}<br />

Des morg<strong>en</strong>s werd<strong>en</strong> de topp<strong>en</strong> der berg<strong>en</strong> verguld door het licht der opkom<strong>en</strong>de zon, <strong>en</strong><br />

wanneer daarna hare stral<strong>en</strong> in de diepe bergholt<strong>en</strong> neder schot<strong>en</strong>, dan sche<strong>en</strong> het d<strong>en</strong> reizigers<br />

toe, alsof het stral<strong>en</strong> van Gods troon der g<strong>en</strong>ade war<strong>en</strong>. Aan alle kant<strong>en</strong> sch<strong>en</strong><strong>en</strong> de groote, ruwe<br />

hoogt<strong>en</strong>, in hunne e<strong>en</strong>zame grootheid, van e<strong>en</strong>e eeuwige onvergankelijkheid <strong>en</strong> majestueusheid<br />

te getuig<strong>en</strong>. Hier werd het gemoed met diep<strong>en</strong> ernst <strong>en</strong> stil ontzag bezield. De m<strong>en</strong>sch gevoelde<br />

zijne onkunde <strong>en</strong> nietigheid teg<strong>en</strong>over Hem, die “de berg<strong>en</strong> gewog<strong>en</strong> heeft in e<strong>en</strong>e waag, <strong>en</strong> de<br />

heuvel<strong>en</strong> in e<strong>en</strong>e weegschaal.”22 Hier zou Israel de wonderlijkste op<strong>en</strong>baring ontvang<strong>en</strong>, welke<br />

God d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch ooit gegev<strong>en</strong> heeft. Derwaarts had de Heere Zijn volk geleid, opdat zij des te<br />

meer vatbaar mocht<strong>en</strong> zijn voor de heilige eisch<strong>en</strong> Zijner wet, welke Hij hun mondeling bek<strong>en</strong>d<br />

maakte. Groote <strong>en</strong> radikale verandering<strong>en</strong> moest<strong>en</strong> in h<strong>en</strong> plaats vind<strong>en</strong>; want de verlag<strong>en</strong>de<br />

invloed<strong>en</strong> der slavernij <strong>en</strong> e<strong>en</strong> langdurig verkeer met de afgod<strong>en</strong>di<strong>en</strong>aars hadd<strong>en</strong> e<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

schadelijk<strong>en</strong> indruk op hunne karakters <strong>en</strong> gewoon-t<strong>en</strong> gemaakt. Gods doel was om h<strong>en</strong> op e<strong>en</strong><br />

hooger zedelijk standpunt te plaats<strong>en</strong> door zich aan h<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>d te mak<strong>en</strong>. {PEP 296.1}<br />

197


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 27I—Israel ontvangt de Wet.<br />

KORT nadat zij zich aan d<strong>en</strong> Sinaï gelegerd hadd<strong>en</strong>, werd Mozes gelast tot God op d<strong>en</strong><br />

berg te klimm<strong>en</strong>. Geheel alle<strong>en</strong> beklom hij het steil <strong>en</strong> oneff<strong>en</strong> pad, dat hem naar de wolk voerde,<br />

waar Jehova’s teg<strong>en</strong>woordigheid was. Nu zou Israel in e<strong>en</strong>e nauwe <strong>en</strong> bijzondere betrekking tot<br />

d<strong>en</strong> Allerhoogste word<strong>en</strong> gebracht, — het zou als e<strong>en</strong>e natie <strong>en</strong> geme<strong>en</strong>te onder de regeering<br />

Gods word<strong>en</strong> gesticht, ‘s Heer<strong>en</strong> boodschap aan het volk luidde te di<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> aldus: — {PEP<br />

297.1}<br />

“Gijlied<strong>en</strong> hebt gezi<strong>en</strong>, wat Ik d<strong>en</strong> Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> gedaan heb; hoe Ik u op vleugel<strong>en</strong> der<br />

ar<strong>en</strong>d<strong>en</strong> gedrag<strong>en</strong>, <strong>en</strong> u tot Mij gebracht heb. Nu dan, indi<strong>en</strong> gij naarstiglijk mijner stem zult<br />

gehoorzam<strong>en</strong>, <strong>en</strong> mijn verbond houd<strong>en</strong>, zoo zult gij mijn eig<strong>en</strong>dom zijn uit alle volk<strong>en</strong>, want de<br />

gansche aarde is mijne. En gij zult Mij e<strong>en</strong> priesterlijk koninkrijk, <strong>en</strong> e<strong>en</strong> heilig volk zijn.”1<br />

{PEP 297.2}<br />

Mozes dan keerde naar de legerplaats terug, riep de oudst<strong>en</strong> des volks, <strong>en</strong> legde hun ‘s<br />

Heer<strong>en</strong> voorstel voor. Hun antwoord was: “Al wat de Heere gesprok<strong>en</strong> heeft, zull<strong>en</strong> wij do<strong>en</strong>.”<br />

Op deze wijze ging<strong>en</strong> zij e<strong>en</strong> verdrag met d<strong>en</strong> Heere aan, <strong>en</strong> verbond<strong>en</strong> zich Hem als hunn<strong>en</strong><br />

heerschappijvoerder aan nem<strong>en</strong>, zoodat zij, in e<strong>en</strong> bijzonder<strong>en</strong> zin, zijne onderdan<strong>en</strong> werd<strong>en</strong>.<br />

{PEP 297.3}<br />

Met dit antwoord keerde Mozes tot d<strong>en</strong> Heere terug; <strong>en</strong> God sprak hem aldus aan: “Zie, Ik<br />

zal tot u kom<strong>en</strong> in e<strong>en</strong>e dikke wolk, opdat het volk hoore, als Ik met u spreek, <strong>en</strong> dat zij ook<br />

eeuwiglijk aan u geloov<strong>en</strong>.” Wanneer zich moeilijkhed<strong>en</strong> in d<strong>en</strong> weg voorded<strong>en</strong>, dan was het<br />

volk g<strong>en</strong>eigd teg<strong>en</strong> Mozes <strong>en</strong> Aaron te murmureer<strong>en</strong>, <strong>en</strong> te beschuldig<strong>en</strong>, dat zij de vergadering<br />

uit Egypte geleid hadd<strong>en</strong> om haar te verdelg<strong>en</strong>. Nu wilde God h<strong>en</strong> voor hunne oor<strong>en</strong> vereer<strong>en</strong>,<br />

opdat zij vertrouw<strong>en</strong> in zijne inzetting<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>. {PEP 297.4}<br />

Tev<strong>en</strong>s was het Gods doel 0m Zijne wet onder diep indrukwekk<strong>en</strong>de omstandighed<strong>en</strong><br />

bek<strong>en</strong>d te mak<strong>en</strong>, die haar karakter duidelijk zou do<strong>en</strong> uitkom<strong>en</strong>. Het volk moest leer<strong>en</strong>, dat<br />

alles, dat met d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st van God in betrekking stond, t<strong>en</strong> hoogste moet word<strong>en</strong> eerbiedigd.<br />

Di<strong>en</strong>overe<strong>en</strong>komstig beval de Heere Mozes: “Ga tot het volk, <strong>en</strong> heilig h<strong>en</strong> hed<strong>en</strong> <strong>en</strong> morg<strong>en</strong>,<br />

<strong>en</strong> dat zij hunne kleeder<strong>en</strong> wassch<strong>en</strong>, <strong>en</strong> bereid zijn teg<strong>en</strong> d<strong>en</strong> derd<strong>en</strong> dag: want op d<strong>en</strong> derd<strong>en</strong><br />

dag zal de Heere voor de oog<strong>en</strong> van al het volk afkom<strong>en</strong> op d<strong>en</strong> berg Sinaï.” Intussch<strong>en</strong> moest<strong>en</strong><br />

zij zich gereed mak<strong>en</strong> om voor God te verschijn<strong>en</strong>. Zij zelf alsmede hunne kleeder<strong>en</strong> moest<strong>en</strong><br />

gewassch<strong>en</strong> zijn. Daarbij moest<strong>en</strong> zij zich van wege hunne zond<strong>en</strong> verootmoedig<strong>en</strong>, w<strong>en</strong> Mozes<br />

er h<strong>en</strong> op wees; door vast<strong>en</strong> <strong>en</strong> bidd<strong>en</strong> moest het hart van alle ongerechtigheid gezuiverd word<strong>en</strong>.<br />

{PEP 298.1}<br />

Het volk heiligde zich dan volg<strong>en</strong>s het bevel. Daarbij gebood Mozes, in gehoorzaamheid<br />

aan e<strong>en</strong> ander bevel, dat m<strong>en</strong> d<strong>en</strong> berg bepal<strong>en</strong> zou, opdat m<strong>en</strong>sch noch beest op de afgeschutte<br />

plaats kwame. Indi<strong>en</strong> iemand haar slechts aanroerde, dan moest hij onmiddelijk gedood word<strong>en</strong>.<br />

{PEP 298.2}<br />

198


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Op d<strong>en</strong> morg<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> derd<strong>en</strong> dag, to<strong>en</strong> aller oog naar d<strong>en</strong> berg gericht was, versche<strong>en</strong> er,<br />

op zijn top, e<strong>en</strong> dikke wolk, die steeds dichter <strong>en</strong> zwarter werd <strong>en</strong> eindelijk d<strong>en</strong> geheel<strong>en</strong> berg in<br />

duisternis wikkelde. Daarna begon het geluid e<strong>en</strong>er zeer sterke bazuin, welke tot sein di<strong>en</strong>de, dat<br />

het volk tot God nader<strong>en</strong> moest. To<strong>en</strong> leidde Mozes h<strong>en</strong> uit tot aan het onderste des bergs. Uit<br />

de dikke duisternis schot<strong>en</strong> felle bliksemschicht<strong>en</strong>, terwijl het ratel<strong>en</strong> des donders door de<br />

omligg<strong>en</strong>de hoogt<strong>en</strong> weerklonk. “En de gansche berg Sinaï rookte, omdat de Heere op d<strong>en</strong>zelv<strong>en</strong><br />

nederkwam in vuur; <strong>en</strong> zijn rook ging op, als de rook van e<strong>en</strong><strong>en</strong> ov<strong>en</strong>; <strong>en</strong> de gansche berg<br />

beefde.” “En het aanzi<strong>en</strong> der heerlijkheid des Heer<strong>en</strong> was als e<strong>en</strong> verter<strong>en</strong>d vuur, op het opperste<br />

di<strong>en</strong>s bergs, in de oog<strong>en</strong> der kinder<strong>en</strong> Israels.” Ook werd het geluid der bazuin gaandeweg<br />

sterker. Zoo schrikwekk<strong>en</strong>d war<strong>en</strong> de verschijnsel<strong>en</strong> van Jehova’s teg<strong>en</strong>woordigheid, dat de<br />

kinder<strong>en</strong> Israels van schrik beefd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> op hunne aangezicht<strong>en</strong> voor d<strong>en</strong> Heere viel<strong>en</strong>. “En<br />

Mozes, zoo vreeselijk was het gezicht, zeide: Ik b<strong>en</strong> gansch bevreesd, <strong>en</strong> zeer bev<strong>en</strong>de.”2 {PEP<br />

298.3}<br />

Eindelijk hield de donder op; de bazuin werd niet langer gehoord; de aarde was stil. E<strong>en</strong><br />

oog<strong>en</strong>blik van plechtige stilte volgde; <strong>en</strong> to<strong>en</strong> hoorde m<strong>en</strong> des Heer<strong>en</strong> stem. Uit het midd<strong>en</strong> der<br />

duisternis, waarmede Hij zich bedekte, van het opperste des bergs, omstuwd door e<strong>en</strong> gevolg<br />

van <strong>en</strong>gel<strong>en</strong>, maakte God Zijne wet bek<strong>en</strong>d. Mozes heeft ons de gebeurt<strong>en</strong>is aldus beschrev<strong>en</strong>:<br />

“De Heere is van Sinaï gekom<strong>en</strong>, <strong>en</strong> is hunlied<strong>en</strong> opgegaan van Seir: Hij is blink<strong>en</strong>de versch<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

van het gebregte Paran, <strong>en</strong> is aangekom<strong>en</strong> met ti<strong>en</strong> duiz<strong>en</strong>d<strong>en</strong> der heilig<strong>en</strong>; tot Zijne rechterhand<br />

was e<strong>en</strong>e vurige wet aan Hem. Immers bemint Hij de volk<strong>en</strong>! Al Zijne heilig<strong>en</strong> zijn in uwe hand;<br />

zij zull<strong>en</strong> in het midd<strong>en</strong> tussch<strong>en</strong> uwe voet<strong>en</strong> gezet word<strong>en</strong>; e<strong>en</strong> ieder zal ontvang<strong>en</strong> van uwe<br />

woord<strong>en</strong>.”3 {PEP 298.4}<br />

Jehova op<strong>en</strong>baarde zich niet alle<strong>en</strong> in de verschrikkelijke majesteit van hunn<strong>en</strong> rechter <strong>en</strong><br />

wetgever, maar ook als e<strong>en</strong> medelijd<strong>en</strong>de beschermer van Zijn volk; “Ik b<strong>en</strong> de Heere, uw God,<br />

die u uit Egypteland, uit het di<strong>en</strong>sthuis, uitgeleid heb.”4 Hij, di<strong>en</strong> zij reeds als hunn<strong>en</strong> leidsman<br />

<strong>en</strong> verlosser k<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, die h<strong>en</strong> uit Egypte had uitgeleid, die e<strong>en</strong> pad voor h<strong>en</strong> door de zee gebaand<br />

had, die Faraö <strong>en</strong> zijn heir verdelgd had, <strong>en</strong> zich daardoor bewez<strong>en</strong> had sterker te zijn dan de<br />

god<strong>en</strong> der Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong>, — Hij was het, die nu Zijne wet voor hunne oor<strong>en</strong> uitsprak. {PEP 299.1}<br />

De wet werd echter niet uitsluit<strong>en</strong>d aan de Hebre<strong>en</strong> gegev<strong>en</strong>. Zij werd<strong>en</strong> door God tot<br />

bewaarders Zijner wet aangesteld, maar zij moest<strong>en</strong> haar als e<strong>en</strong> heilig pand voor de geheele<br />

wereld bewar<strong>en</strong>. Hetge<strong>en</strong> in de ti<strong>en</strong> gebod<strong>en</strong> bevol<strong>en</strong> wordt, heeft op het m<strong>en</strong>schdom betrekking,<br />

<strong>en</strong> is tot leering <strong>en</strong> naricht van all<strong>en</strong> gegev<strong>en</strong>. Ti<strong>en</strong>, korte, kernachtige, gezaghebb<strong>en</strong>de bevel<strong>en</strong><br />

behelz<strong>en</strong> de somma van ‘s m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> verplichting jeg<strong>en</strong>s God <strong>en</strong> zijn<strong>en</strong> naaste; <strong>en</strong> elke<strong>en</strong> dezer<br />

gebod<strong>en</strong> is op de liefde gefondeerd: “Gij zult d<strong>en</strong> Heere, uw<strong>en</strong> God, liefhebb<strong>en</strong>, uit geheel uw<br />

hart, <strong>en</strong> uit geheel uwe ziel, <strong>en</strong> uit geheel uwe kracht, <strong>en</strong> uit geheel uw verstand; <strong>en</strong> uw<strong>en</strong> naaste<br />

als u zelv<strong>en</strong>.”5 Deze beginsel<strong>en</strong> word<strong>en</strong> in de ti<strong>en</strong> gebod<strong>en</strong> uite<strong>en</strong> gezet, <strong>en</strong> op al de toestand<strong>en</strong><br />

toepasselijk gemaakt. {PEP 299.2}<br />

“Gij zult ge<strong>en</strong>e andere god<strong>en</strong> voor mijn aangezicht hebb<strong>en</strong>.”6 Jehova, de eeuwige, de<br />

zelfstandige, de ongeschap<strong>en</strong>e, die de oorsprong <strong>en</strong> de onderhouder van alles is, Hij alle<strong>en</strong> is<br />

199


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

onz<strong>en</strong> hoogst<strong>en</strong> eerbied <strong>en</strong> vurigste aanbidding waardig. Bov<strong>en</strong> Hem mag de m<strong>en</strong>sch niets<br />

liefhebb<strong>en</strong> of aanbidd<strong>en</strong>. Wanneer wij iets beminn<strong>en</strong>, waardoor onze liefde tot God verminderd<br />

of het di<strong>en</strong><strong>en</strong> van Hem verflauwt, dan hebb<strong>en</strong> wij e<strong>en</strong> ander<strong>en</strong> god voor ons aangezicht. {PEP<br />

299.3}<br />

“Gij zult u ge<strong>en</strong> gesned<strong>en</strong> beeld, noch e<strong>en</strong>ige gelijk<strong>en</strong>is mak<strong>en</strong>, van hetge<strong>en</strong> bov<strong>en</strong> in d<strong>en</strong><br />

hemel is, noch van hetge<strong>en</strong> onder op de aarde is, noch van hetge<strong>en</strong> in de water<strong>en</strong> onder de aarde<br />

is. Gij zult u voor die niet buig<strong>en</strong>, noch h<strong>en</strong> di<strong>en</strong><strong>en</strong>.”7 {PEP 300.1}<br />

Het tweede gebod verbiedt ons God te aanbidd<strong>en</strong> onder de gelijk<strong>en</strong>is van e<strong>en</strong>ig ding. Vele<br />

Heid<strong>en</strong><strong>en</strong> bewer<strong>en</strong>, dat hunne afgod<strong>en</strong> slechts voorstelling<strong>en</strong> of zinnebeeld<strong>en</strong> zijn, waaronder zij<br />

de Godheid aanbidd<strong>en</strong>; maar God noemt zulk e<strong>en</strong>e vereering zonde, ‘s M<strong>en</strong>sch <strong>en</strong> begrip van<br />

God wordt verlaagd, indi<strong>en</strong> m<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Onvergankelijke door stoffelijke voorwerp<strong>en</strong> atbeeldt.<br />

Instede van het schepsel tot d<strong>en</strong> Schepper op te leid<strong>en</strong>, wordt het verstand van Jehova’s<br />

oneindige volmaaktheid afgetrokk<strong>en</strong>. En naar mate het begrip van God daalt, naar die mate zinkt<br />

de m<strong>en</strong>sch. {PEP 300.2}<br />

“Want Ik, de Heere uw God, b<strong>en</strong> e<strong>en</strong> ijverig God.” De nauwe <strong>en</strong> heilige betrekking tussch<strong>en</strong><br />

God <strong>en</strong> Zijn volk wordt bij e<strong>en</strong> hu-welijk vergelek<strong>en</strong>. Afgoderij is e<strong>en</strong>e soort vanj hoererij,<br />

daarom wordt ‘s Heer<strong>en</strong> ong<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong> daarover gepastelijk met jaloezie vergelek<strong>en</strong>. {PEP 300.3}<br />

“Die de misdaad der vader<strong>en</strong> bezoek aan de kinder<strong>en</strong>, aan het derde, <strong>en</strong> aan het vierde lid<br />

derg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die Mij hat<strong>en</strong>.” Overmijde-: lijk moet<strong>en</strong> de kinder<strong>en</strong> de misdad<strong>en</strong> hunner ouders<br />

ongeld<strong>en</strong>; zij word<strong>en</strong> echter niet gestraft voor de schuld hunner ouders. Gewoonlijk ziet m<strong>en</strong>,<br />

dat de kinder<strong>en</strong> de voetstapp<strong>en</strong> der ouders drukk<strong>en</strong>. Weg<strong>en</strong>s de aangebor<strong>en</strong>e g<strong>en</strong>eigdheid <strong>en</strong> het<br />

hem gezette voorbeeld valt de zoon in zijns vaders zond<strong>en</strong>. Verkeerde neiging<strong>en</strong>, verdorv<strong>en</strong>e<br />

lust<strong>en</strong>, <strong>en</strong> ontaarde zed<strong>en</strong>, zoowel als ziekt<strong>en</strong> <strong>en</strong> lichamelijke gebrek<strong>en</strong> gaan als e<strong>en</strong> erfgoed van<br />

d<strong>en</strong> vader op d<strong>en</strong> zoon over, tot in het derde <strong>en</strong> het vierde geslacht. Deze ontzachlijke waarheid<br />

behoorde de ouders te weerhoud<strong>en</strong> van zich aan de zonde over te gev<strong>en</strong>. {PEP 300.4}<br />

“En doe barmhartigheid aan duiz<strong>en</strong>d<strong>en</strong> derg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die Mij liefhebb<strong>en</strong>, <strong>en</strong> mijne gebod<strong>en</strong><br />

onderhoud<strong>en</strong>.” Terwijl het de aanbidding van afgod<strong>en</strong> verbiedt, zoo ligt in het tweede gebod het<br />

bevel om d<strong>en</strong> war<strong>en</strong> God te aanbidd<strong>en</strong> opgeslot<strong>en</strong>. Ook wordt barmhartigheid beloofd aan<br />

deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die getrouw in Zijn<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st zijn, <strong>en</strong> niet tot in het derde <strong>en</strong> vierde geslacht, gelijkerwijs<br />

Hij Zijn<strong>en</strong> haters bedreigt, maar de zeg<strong>en</strong> is aan duiz<strong>en</strong>d<strong>en</strong>. {PEP 300.5}<br />

“Gij zult d<strong>en</strong> naam des Heer<strong>en</strong> uws Gods niet ijdellijk gebruik<strong>en</strong>: want de Heere zal niet<br />

onschuldig houd<strong>en</strong>, die Zijn<strong>en</strong> naam ijdellijk gebruikt.” {PEP 301.1}<br />

Dit gebod verbiedt niet alle<strong>en</strong> alle valsche eed<strong>en</strong> <strong>en</strong> allerlei vloek<strong>en</strong>, maar het verbiedt<br />

tev<strong>en</strong>s Gods naam op e<strong>en</strong>e lichtzinnige wijze te gebruik<strong>en</strong>, zonder om zijne ontzagwekk<strong>en</strong>de<br />

beteek<strong>en</strong>is te d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>. Wij misbruik<strong>en</strong> Gods naam door Hem op e<strong>en</strong>e onbedachtzame wijze in<br />

onze gesprekk<strong>en</strong> aan te hal<strong>en</strong>; door zich er in nietighed<strong>en</strong> op te beroep<strong>en</strong>, alsmede door hem<br />

dikwerf <strong>en</strong> onbedachtelijk te herhal<strong>en</strong>. “Zijn naam is heilig <strong>en</strong> vreeselijk.”8 All<strong>en</strong> behoor<strong>en</strong> Zijne<br />

200


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

majesteit, Zijne reinheid <strong>en</strong> heiligheid te bepeinz<strong>en</strong>, opdat het hart eën<strong>en</strong> indruk van de<br />

uitnem<strong>en</strong>dheid van Zijn karakter moge verkrijg<strong>en</strong>. Zijn heilige naam moet met eerbied <strong>en</strong> diep<br />

ontzag word<strong>en</strong> uitgesprok<strong>en</strong>. {PEP 301.2}<br />

“Ged<strong>en</strong>kt d<strong>en</strong> Sabbatdag dat gij di<strong>en</strong> heiligt. Zes dag<strong>en</strong> zult gij arbeid<strong>en</strong> <strong>en</strong> al uw werk<br />

do<strong>en</strong>; maar de zev<strong>en</strong>de dag is de Sabbat des Heer<strong>en</strong> uws Gods; dan zult gij ge<strong>en</strong> werk do<strong>en</strong>, gij<br />

noch uw zoon, noch uwe dochter, noch uw di<strong>en</strong>stknecht, noch uwe di<strong>en</strong>stmaagd, noch uw vee,<br />

noch uw vreemdeling, die in uwe poort<strong>en</strong> is: want in zes dag<strong>en</strong> heeft de Heere d<strong>en</strong> hemel <strong>en</strong> de<br />

aarde gemaakt, de zee <strong>en</strong> al wat daarin is, <strong>en</strong> Hij rustte t<strong>en</strong> zev<strong>en</strong>d<strong>en</strong> dage; daarom zeg<strong>en</strong>de de<br />

Heere d<strong>en</strong> Sabbatdag, <strong>en</strong> heiligde d<strong>en</strong>zelv<strong>en</strong>.” {PEP 301.3}<br />

De Sabbat werd to<strong>en</strong> niet als e<strong>en</strong>e nieuwe instelling ingevoerd, maar als e<strong>en</strong>e, die van d<strong>en</strong><br />

beginne aan bestaan had. M<strong>en</strong> moet hem herinner<strong>en</strong> <strong>en</strong> waarnem<strong>en</strong> ter gedacht<strong>en</strong>is aan Gods<br />

schepping. Dewijl hij ons op God, d<strong>en</strong> Schepper van hemel <strong>en</strong> aarde, wijst, zoo duidt hij het<br />

verschil aan tussch<strong>en</strong> d<strong>en</strong> war<strong>en</strong> God <strong>en</strong> de valsche god<strong>en</strong>. All<strong>en</strong>, die d<strong>en</strong> zev<strong>en</strong>d<strong>en</strong> dag<br />

waarnem<strong>en</strong>, k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong> zich daardoor als aanbidders van Jehova. De Sabbat is derhalve e<strong>en</strong><br />

teek<strong>en</strong> van des m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> onderworp<strong>en</strong>heid aan God, zoolang er iemand op aarde leeft om Hem<br />

te di<strong>en</strong><strong>en</strong>. Het vierde gebod is het e<strong>en</strong>igste, waarin beide de naam <strong>en</strong> de titel van d<strong>en</strong> Wetgever<br />

staan uitgedrukt. Het is het e<strong>en</strong>igste, waaruit blijkt op wi<strong>en</strong>s gezag de wet berust. Derhalve mag<br />

het als Gods zegel word<strong>en</strong> aangemerkt, hetwelk echtheid <strong>en</strong> geldigheid aan Zijne wet geeft.<br />

{PEP 301.4}<br />

God heeft d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch zes dag<strong>en</strong> gegev<strong>en</strong>, waarin hij zijn werk verricht<strong>en</strong> mag. Werk<strong>en</strong><br />

van liefdadigheid <strong>en</strong> noodzakelijkheid mog<strong>en</strong> op d<strong>en</strong> Sabbat word<strong>en</strong> gedaan; voor de ziek<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

de lijd<strong>en</strong>d<strong>en</strong> moet t<strong>en</strong> all<strong>en</strong> tijde zorg word<strong>en</strong> gedrag<strong>en</strong>; doch m<strong>en</strong> hoede zich voor het verricht<strong>en</strong><br />

van e<strong>en</strong>ig onnoodig werk. “Indi<strong>en</strong> gij uw<strong>en</strong> voet van d<strong>en</strong> Sabbat afkeert, van te do<strong>en</strong> uw<strong>en</strong> lust<br />

op mijn<strong>en</strong> heilig<strong>en</strong> dag; <strong>en</strong> indi<strong>en</strong> gij d<strong>en</strong> Sabbat noemt e<strong>en</strong>e verlustiging, opdat de Heere<br />

geheiligd worde, die te eer<strong>en</strong> is; <strong>en</strong> indi<strong>en</strong> gij di<strong>en</strong> eert, dat gij uwe weg<strong>en</strong> niet doet, <strong>en</strong> uw<strong>en</strong><br />

eig<strong>en</strong><strong>en</strong> lust niet vindt, noch e<strong>en</strong> woord daarvan spreekt.”9 Die hunne zak<strong>en</strong> besprek<strong>en</strong> of<br />

plann<strong>en</strong> op d<strong>en</strong> Sabbat beram<strong>en</strong>, word<strong>en</strong> aangemerkt alsof zij werkelijk hunne bezighed<strong>en</strong><br />

verricht<strong>en</strong>. Om d<strong>en</strong> Sabbat te kunn<strong>en</strong> heilig<strong>en</strong>, mog<strong>en</strong> wij zelfs niet over de aardsche aangeleg<strong>en</strong>hed<strong>en</strong><br />

d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>. En het gebod strekt zich uit over all<strong>en</strong>, die in onze poort<strong>en</strong> zijn. Alle onze<br />

huisg<strong>en</strong>oot<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> hunne wereldsche bezighed<strong>en</strong> gedur<strong>en</strong>de de heilige ur<strong>en</strong> ter zijde stell<strong>en</strong>.<br />

All<strong>en</strong> zijn verschuldigd God te vereer<strong>en</strong> door Hem op Zijn<strong>en</strong> heilig<strong>en</strong> dag met bereidwilligheid<br />

te di<strong>en</strong><strong>en</strong>. {PEP 301.5}<br />

“Eert uw<strong>en</strong> vader <strong>en</strong> uwe moeder, opdat uwe dag<strong>en</strong> verl<strong>en</strong>gd word<strong>en</strong> in het land, dat u de<br />

Heere uw God geeft.” {PEP 302.1}<br />

De ouders hebb<strong>en</strong> aanspraak op e<strong>en</strong>e zekere maat van liefde <strong>en</strong> achting, welke niemand<br />

anders toekomt. Op h<strong>en</strong> heeft God de ver-antwoordelijkheid gelegd van de zorg voor de ziel<strong>en</strong>,<br />

die aan h<strong>en</strong> zijn toevertrouwd; uit di<strong>en</strong> hoofde word<strong>en</strong> de ouders beschouwd over de jonge<br />

kinder<strong>en</strong> te staan in de plaats van God. Wie zich daarom teg<strong>en</strong> het gezag der ouders verzet, die<br />

201


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

staat teg<strong>en</strong> Gods gezag op. Het vijfde gebod vergt niet alle<strong>en</strong> achting, onderdanigheid, <strong>en</strong><br />

gehoorzaamheid aan de ouders van de kinder<strong>en</strong>, maar zij word<strong>en</strong> ook gebod<strong>en</strong> h<strong>en</strong> lief te hebb<strong>en</strong>,<br />

hunne zorg<strong>en</strong> te verlicht<strong>en</strong>, over hunn<strong>en</strong> goed<strong>en</strong> naam te wak<strong>en</strong>, <strong>en</strong> h<strong>en</strong> te onderhoud<strong>en</strong> <strong>en</strong> te<br />

troost<strong>en</strong> in bunn<strong>en</strong> ouderdom. {PEP 302.2}<br />

“Dit,” zegt de Apostel, “is het eerste gebod met e<strong>en</strong>e belofte.”10 Voor d<strong>en</strong> gehoorzam<strong>en</strong><br />

Israeliet, die nu Kanaan stond binn<strong>en</strong> te trekk<strong>en</strong>, was het e<strong>en</strong> onderpand van e<strong>en</strong> lang lev<strong>en</strong> in<br />

het beloofde land; het heeft echter e<strong>en</strong>e uitgebreider beteek<strong>en</strong>is, <strong>en</strong> sluit al het Israël Gods in,<br />

hetwelk tev<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> eeuwig lev<strong>en</strong> op de aarde beloofd is, nadat zij van d<strong>en</strong> vloek der zonde<br />

gezuiverd is. {PEP 302.3}<br />

“Gij zult niet doodslaan.” {PEP 302.4}<br />

De strekking van alle onrechtvaardigheid is om het lev<strong>en</strong> teverkort<strong>en</strong>; de geest van nijd <strong>en</strong><br />

wraak; het toegev<strong>en</strong> aan e<strong>en</strong>ige drift, waaruit e<strong>en</strong>e nadeelige handeling jeg<strong>en</strong>s ander<strong>en</strong> gebor<strong>en</strong><br />

wordt; of als wij hun e<strong>en</strong> ongeluk toew<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> (want de Schrift zegt: “e<strong>en</strong> iegelijk, die zijn<strong>en</strong><br />

broeder haat, is e<strong>en</strong> doodslager” ”11); e<strong>en</strong>e zelfzuchtige nalatigheid in het verzorg<strong>en</strong> der<br />

hulpbehoev<strong>en</strong>d<strong>en</strong>; elke buit<strong>en</strong>sporigheid of onthouding of overdadigheid, waardoor de<br />

gezondheid b<strong>en</strong>adeeld wordt, — deze alle zijn, in e<strong>en</strong> zachter<strong>en</strong> of erger<strong>en</strong> graad, overtreding<strong>en</strong><br />

van het zesde gebod. {PEP 302.5}<br />

“Gij zult niet echtbrek<strong>en</strong>.” {PEP 303.1}<br />

Dit gebod verbiedt niet slechts alle onkuische dad<strong>en</strong>, maar zelfs de vleeschelijke gedacht<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> lust<strong>en</strong>, of het pleg<strong>en</strong> van iets, waardoor zij veiwekt word<strong>en</strong>. Kuischheid voor het uiterlijke is<br />

niet g<strong>en</strong>oeg; het hart moet zuiver van bedoeling zijn. Christus heeft de verreik<strong>en</strong>de strekking van<br />

de wet des Heer<strong>en</strong> in ‘t licht gesteld, door te leer<strong>en</strong>, dat e<strong>en</strong>e booze gedachte of blik ev<strong>en</strong> zeker<br />

zonde is als e<strong>en</strong>e onwettige daad. {PEP 303.2}<br />

“Gij zult niet stel<strong>en</strong>.” {PEP 303.3}<br />

Beide geheime <strong>en</strong> op<strong>en</strong>bare zond<strong>en</strong> word<strong>en</strong> door dit gebod verbod<strong>en</strong>. Het achtste gebod<br />

veroordeelt m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> te stel<strong>en</strong>, handel te drijv<strong>en</strong> in slav<strong>en</strong>, <strong>en</strong> roofzuchtige oorlog<strong>en</strong> te voer<strong>en</strong>.<br />

Het eischt onkreukbare eerlijkheid in de minstbeduid<strong>en</strong>de handelszak<strong>en</strong>, <strong>en</strong> eischt de betaling<br />

van alle schuld<strong>en</strong>. Het verklaart, dat elke poging om voordeel te trekk<strong>en</strong> uit de onkunde,<br />

zwakheid, of het ongeluk van e<strong>en</strong> ander als bedrog op de boek<strong>en</strong> in d<strong>en</strong> hemel wordt<br />

aangeteek<strong>en</strong>d. {PEP 303.4}<br />

“Gij zult ge<strong>en</strong>e valsche getuig<strong>en</strong>is sprek<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> uw<strong>en</strong> naaste.” {PEP 303.5}<br />

De poging om ander<strong>en</strong> om d<strong>en</strong> tuin te leid<strong>en</strong> wordt hierin begrep<strong>en</strong>. Elke poging om te<br />

misleid<strong>en</strong> is e<strong>en</strong> leug<strong>en</strong>. Ev<strong>en</strong> goed als door woord<strong>en</strong> kan m<strong>en</strong> lieg<strong>en</strong> door met de oog<strong>en</strong> te<br />

w<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> gebaar met de hand te mak<strong>en</strong>, of e<strong>en</strong>e uitdrukking op het aan-gezicht. Elke<br />

opzettelijke overdrijving, elke w<strong>en</strong>k of aantijging, waardoor m<strong>en</strong> e<strong>en</strong> verkeerd<strong>en</strong> of overdrev<strong>en</strong><br />

indruk zoekt te gev<strong>en</strong>, al zegt m<strong>en</strong> de ronde waarheid, maar met het doel om te misleid<strong>en</strong>, —<br />

202


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

deze alle zijn leug<strong>en</strong>s. Dit gebod verbiedt ook elke poging om d<strong>en</strong> goed<strong>en</strong> naam van onz<strong>en</strong> naaste<br />

te bevlekk<strong>en</strong> door verkeerde voorstelling<strong>en</strong> of kwade vermoed<strong>en</strong>s, of laster. Zelfs is het<br />

opzettelijk verzwijg<strong>en</strong> der waarheid, waardoor ander<strong>en</strong> in moeite gerak<strong>en</strong>, e<strong>en</strong>e overtreding van<br />

het neg<strong>en</strong>de gebod. {PEP 303.6}<br />

“Gij zult niet begeer<strong>en</strong> uws naast<strong>en</strong> huis; gij zult niet begeer<strong>en</strong> uws naast<strong>en</strong> vrouw, noch<br />

zijn<strong>en</strong> di<strong>en</strong>stknecht, noch zijne di<strong>en</strong>stmaagd, noch zijn<strong>en</strong> os, noch zijn<strong>en</strong> ezel noch, iets, dat uws<br />

naast<strong>en</strong> is.” {PEP 303.7}<br />

Het ti<strong>en</strong>de gebod raakt d<strong>en</strong> wortel van alle zond<strong>en</strong>, door elke zelfzuchtige begeerte te<br />

verbied<strong>en</strong>, waaruit de zondige dad<strong>en</strong> gebor<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Wie, uit gehoorzaamheid aan Gods wet,<br />

zich wacht voor de zondige begeerte van zijns naast<strong>en</strong> goed, zal zich niet schuldig mak<strong>en</strong> aan<br />

e<strong>en</strong>ig misgrijp teg<strong>en</strong> zijne medem<strong>en</strong>sch<strong>en</strong>. {PEP 304.1}<br />

Deze zijn de heilige bevel<strong>en</strong> der ti<strong>en</strong> gebod<strong>en</strong>, welke verkondigd werd<strong>en</strong> uit het midd<strong>en</strong> des<br />

vuurs <strong>en</strong> onder het geratel van d<strong>en</strong> donder, to<strong>en</strong> de groote Wetgever Zijne macht <strong>en</strong> majesteit<br />

wonderbaarlijk t<strong>en</strong> toon stelde. God vertoonde zich op deze wijze bij die geleg<strong>en</strong>heid, opdat Zijn<br />

volk die gebeurt<strong>en</strong>is nooit zou verget<strong>en</strong>, <strong>en</strong> groote achting voor d<strong>en</strong> Wetgever, d<strong>en</strong> Schepper van<br />

hemel <strong>en</strong> aarde, zou hebb<strong>en</strong>. Daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> di<strong>en</strong>de het om alle m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> e<strong>en</strong> recht begrip van de<br />

heiligheid, de belangrijkheid, <strong>en</strong> de best<strong>en</strong>digheid Zijner wet te gev<strong>en</strong>. {PEP 304.2}<br />

De kinder<strong>en</strong> Israels war<strong>en</strong> door angst vervaard. De verschrikkelijke kracht van Gods stem<br />

sche<strong>en</strong> te sterk voor hunne bev<strong>en</strong>de hart<strong>en</strong> te zijn. Want meer dan ooit te vor<strong>en</strong> beseft<strong>en</strong> zij de<br />

afschuwelijkheid der zonde <strong>en</strong> hunne doemwaardigheid voor God, to<strong>en</strong> die wet werd<br />

uitgesprok<strong>en</strong>. Vrees <strong>en</strong> ontzag ded<strong>en</strong> h<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> berg terugdeinz<strong>en</strong>. De vergadering riep Mozes<br />

toe: “Spreek gij met ons, <strong>en</strong> wij zull<strong>en</strong> hoor<strong>en</strong>; <strong>en</strong> dat God met ons niet spreke, opdat wij niet<br />

sterv<strong>en</strong>.”12 Hun leidsman antwoordde hierop: “Vreest niet, want God is gekom<strong>en</strong>, opdat Hij u<br />

verzocht, <strong>en</strong> opdat Zijne vreeze voor uw aangezicht zou zijn, dat gij niet zondigt.” Het volk bleef<br />

echter op e<strong>en</strong> afstand staan kijk<strong>en</strong> naar het verschrikkelijk tooneel, terwijl Mozes “naderde tot<br />

de donkerheid, waar God was.” {PEP 304.3}<br />

Het begrip des volks was t<strong>en</strong>gevolge der slavernij <strong>en</strong> hunne aanraking met de Heid<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

verstompt geword<strong>en</strong>, <strong>en</strong> daarom kond<strong>en</strong> zij de veelomvatt<strong>en</strong>de beteek<strong>en</strong>is der gebod<strong>en</strong> Gods<br />

niet t<strong>en</strong> volle waardeer<strong>en</strong>. T<strong>en</strong> einde m<strong>en</strong> de beteek<strong>en</strong>is der ti<strong>en</strong> gebod<strong>en</strong> derhalve beter begrijp<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> toepass<strong>en</strong> mocht, werd<strong>en</strong> er bevel<strong>en</strong> aantoegevoegd, waarin de grondbeginsel<strong>en</strong> der ti<strong>en</strong><br />

woord<strong>en</strong> opgehelderd <strong>en</strong> in toepassing werd<strong>en</strong> gebracht. Deze wett<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> recht<strong>en</strong> g<strong>en</strong>oemd,<br />

beide omdat zij op oneindige wijsheid <strong>en</strong> rechtvaardigheid gebaseerd war<strong>en</strong> <strong>en</strong> omdat de<br />

ambt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> di<strong>en</strong>overe<strong>en</strong>komstig het oordeel moest<strong>en</strong> uitsprek<strong>en</strong>. Zij verschild<strong>en</strong> hierin van de<br />

ti<strong>en</strong> gebod<strong>en</strong>, dat zij aan Mozes afzonderlijk werd<strong>en</strong> gegev<strong>en</strong>, opdat hij ze d<strong>en</strong> volke<br />

verkondigde. {PEP 304.4}<br />

De eerste dezer wett<strong>en</strong> heeft op de di<strong>en</strong>stbar<strong>en</strong> betrekking. Oudtijds werd<strong>en</strong> de misdadigers<br />

door de rechters als slav<strong>en</strong> verkocht; in sommige gevall<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> de schuld<strong>en</strong>aars aan hunne<br />

schuldeischers verkocht; ook verkocht m<strong>en</strong> zich zelv<strong>en</strong> of zijne kinder<strong>en</strong> somtijds uit armoede.<br />

203


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

E<strong>en</strong> Israeliet kon echter niet voor lev<strong>en</strong>slang verkocht word<strong>en</strong>. Zijne di<strong>en</strong>stbaarheid werd tot zes<br />

jar<strong>en</strong> beperkt; in het zev<strong>en</strong>de jaar moest m<strong>en</strong> hem vrijlat<strong>en</strong>. Het stel<strong>en</strong> van m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong>, moord in<br />

koel<strong>en</strong> bloede bedrev<strong>en</strong>, alsmede opstand teg<strong>en</strong> het gezag der ouders war<strong>en</strong> hoofdmisdad<strong>en</strong>.<br />

M<strong>en</strong> mocht echter wel slav<strong>en</strong> houd<strong>en</strong>, die ge<strong>en</strong> Israeliet<strong>en</strong> war<strong>en</strong>, doch hun lev<strong>en</strong> <strong>en</strong> hunne<br />

recht<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> scherpelijk bewaakt. De moord van e<strong>en</strong><strong>en</strong> slaaf werd gestraft; <strong>en</strong> wanneer zijn<br />

meester hem lichamelijk mishandelde, al brak hij hem maar e<strong>en</strong><strong>en</strong> tand, dan had de slaaf<br />

aanspraak op zijne vrijlating. {PEP 305.1}<br />

De Israeliet<strong>en</strong> war<strong>en</strong> zelf di<strong>en</strong>stbaar geweest, <strong>en</strong> nu zij de heerschappij over ander<strong>en</strong><br />

bekom<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>, moest<strong>en</strong> zij op hunne hoede zijn, opdat zij niet d<strong>en</strong>zelfd<strong>en</strong> geest van wreedheid<br />

op<strong>en</strong>baard<strong>en</strong> <strong>en</strong> tot dezelfde mate van afpersing oversloeg<strong>en</strong>, waaron-der zij in Egypte gezucht<br />

hadd<strong>en</strong>. Door in gedacht<strong>en</strong>is te houd<strong>en</strong>, dat zij e<strong>en</strong><strong>en</strong> hard<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st gedi<strong>en</strong>d hadd<strong>en</strong>, kond<strong>en</strong> zij<br />

zich het lot van d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>stknecht beter aantrekk<strong>en</strong>, dit zou h<strong>en</strong> zachtaardig <strong>en</strong> medelijd<strong>en</strong>d<br />

mak<strong>en</strong>, zoodat zij ander<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> behandel<strong>en</strong>, gelijk zij zelf zoud<strong>en</strong> bejeg<strong>en</strong>d w<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> te<br />

word<strong>en</strong>. {PEP 305.2}<br />

Op het recht der weduw<strong>en</strong> <strong>en</strong> der weez<strong>en</strong> werd in het bijzonder toegezi<strong>en</strong>. “Indi<strong>en</strong> gij h<strong>en</strong><br />

e<strong>en</strong>igzins beleedigt,” zeide God, “<strong>en</strong> indi<strong>en</strong> zij e<strong>en</strong>igzins tot Mij roep<strong>en</strong>, Ik zal hun geroep<br />

zekerlijk verhoor<strong>en</strong>; <strong>en</strong> mijn toorn zal ontstek<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Ik zal ulied<strong>en</strong> met het zwaard dood<strong>en</strong>; <strong>en</strong><br />

uwe vrouw<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> weduw<strong>en</strong>, <strong>en</strong> uwe kinder<strong>en</strong> weez<strong>en</strong> word<strong>en</strong>.”13 De vreemdeling<strong>en</strong>, die<br />

onder h<strong>en</strong> verkeerd<strong>en</strong>, mocht<strong>en</strong> zij niet onderdrukk<strong>en</strong>. “Gij zult ook d<strong>en</strong> vreemdeling niet<br />

onderdrukk<strong>en</strong>: want gij k<strong>en</strong>t het gemoed des vreemdelings, dewijl gij vreemdeling<strong>en</strong> geweest<br />

zijt in Egypteland.”14 {PEP 305.3}<br />

Op de arm<strong>en</strong> mocht m<strong>en</strong> ge<strong>en</strong><strong>en</strong> woeker legg<strong>en</strong>. Het kleed des arm<strong>en</strong>, dat te pand g<strong>en</strong>om<strong>en</strong><br />

was, moest hem word<strong>en</strong> teruggegev<strong>en</strong>, eer de zon onderging. Wie zich aan diefstal schuldig<br />

maakte, moest het gestol<strong>en</strong>e dubbel wedergev<strong>en</strong>. De overhed<strong>en</strong> moest m<strong>en</strong> eer<strong>en</strong>; daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong><br />

mocht<strong>en</strong> deze ge<strong>en</strong>e gesch<strong>en</strong>k<strong>en</strong> aannem<strong>en</strong>, noch het recht verkeer<strong>en</strong>. Het laster<strong>en</strong> werd<br />

verbod<strong>en</strong>, <strong>en</strong> op werk<strong>en</strong> van liefdadigheid aangedrong<strong>en</strong>, zelfs jeg<strong>en</strong>s zijne persoonlijke<br />

vijand<strong>en</strong>. {PEP 305.4}<br />

Opnieuw werd het volk aan de heilige verplichting van d<strong>en</strong> Sabbat herinnerd. Jaarlijksche<br />

feestdag<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> ingesteld, op welke al de mann<strong>en</strong> voor het aangezicht des Heer<strong>en</strong> moest<strong>en</strong><br />

verschijn<strong>en</strong>, opdat zij hunne dankoffers <strong>en</strong> de eersteling<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> oogst br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong>. De<br />

strekking dezer wett<strong>en</strong> wordt uitdrukkelijk g<strong>en</strong>oemd: zij war<strong>en</strong> niet de uitdrukking van de<br />

willekeur e<strong>en</strong>s alle<strong>en</strong>heerschers, maar Israel t<strong>en</strong> beste gegev<strong>en</strong>. De Heere zeide: “Gij nu zult Mij<br />

heilige lied<strong>en</strong> zijn,”15 — waardig om door e<strong>en</strong> heilig God erk<strong>en</strong>d te word<strong>en</strong>. {PEP 306.1}<br />

Mozes moest deze wett<strong>en</strong> te boek stell<strong>en</strong> <strong>en</strong> zorgvuldiglijk bewar<strong>en</strong> als de grondwet hunner<br />

nationale wett<strong>en</strong>; te zam<strong>en</strong> met de ti<strong>en</strong> gebod<strong>en</strong>, welke zij nader verklaard<strong>en</strong>, maakt<strong>en</strong> zij de<br />

voorwaarde uit, waarop God Zijne beloft<strong>en</strong> aan Israel vervull<strong>en</strong> zou. {PEP 306.2}<br />

Bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> ontving<strong>en</strong> zij de volg<strong>en</strong>de belofte van Jehova: “Ziet, Ik z<strong>en</strong>de e<strong>en</strong><strong>en</strong> Engel voor<br />

uw aangezicht om u te behoed<strong>en</strong> op dez<strong>en</strong> weg, <strong>en</strong> om u te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> tot de plaats, die Ik bereid<br />

204


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

heb. Hoedt u voor Zijn aangezicht, <strong>en</strong> weest Zijner stem gehoorzaam, <strong>en</strong> verbittert Hem niet:<br />

want Hij zal ulieder overtreding<strong>en</strong> niet vergev<strong>en</strong>, want mijn Naam is in het binn<strong>en</strong>ste van Hem.<br />

Maar zoo gij Zijner stem naarstiglijk gehoorzaamt, <strong>en</strong> doet al wat Ik sprek<strong>en</strong> zal, zoo zal Ik uwer<br />

vijand<strong>en</strong> vijand, <strong>en</strong> uwer wederpartijders wederpartij zijn.”16 Gedur<strong>en</strong>de d<strong>en</strong> gansch<strong>en</strong> tijd van<br />

hun omzwerv<strong>en</strong> was Christus, verborg<strong>en</strong> in de wolk <strong>en</strong> vuurkolom, hun leidsman. Ofschoon zij<br />

typ<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>, die naar e<strong>en</strong><strong>en</strong> toekom<strong>en</strong>d<strong>en</strong> Verlosser he<strong>en</strong> wez<strong>en</strong>, zoo hadd<strong>en</strong> zij ook e<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

Verlosser bij’ zich, die Mozes de bevel<strong>en</strong> voor het volk gaf, <strong>en</strong> hun tot e<strong>en</strong> kanaal der zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong><br />

di<strong>en</strong>de. {PEP 306.3}<br />

Van d<strong>en</strong> berg afgeklomm<strong>en</strong> zijnde, verhaalde Mozes “aan het volk al de woord<strong>en</strong> des<br />

Heer<strong>en</strong>, <strong>en</strong> al der recht<strong>en</strong>, to<strong>en</strong> antwoordde al het volk met ééne stem, <strong>en</strong> zij zeid<strong>en</strong>: Al deze<br />

woord<strong>en</strong>, die de Heere gesprok<strong>en</strong> heeft, zull<strong>en</strong> wij do<strong>en</strong>.”17 Deze verklaring, mitsgaders de<br />

woord<strong>en</strong>, welke de Heere hun gebod<strong>en</strong> had, moest Mozes in e<strong>en</strong> boek schrijv<strong>en</strong>. {PEP 306.4}<br />

Daarna werd het verbond bekrachtigd. Onder aan d<strong>en</strong> berg werd e<strong>en</strong> altaar opgericht, <strong>en</strong><br />

nev<strong>en</strong>s hetzelve twaalf kolomm<strong>en</strong>, “naar de twaalf stamm<strong>en</strong> van Israel,” tot e<strong>en</strong> getuig<strong>en</strong>is, dat<br />

zij dit verbond hadd<strong>en</strong> aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. Daarna werd<strong>en</strong> offerand<strong>en</strong> aangebracht door jongeling<strong>en</strong>,<br />

die voor dat werk gekoz<strong>en</strong> war<strong>en</strong>. {PEP 306.5}<br />

Nadat Mozes het altaar met het bloed der offerdier<strong>en</strong> bespr<strong>en</strong>gd had. nam hij “Het boek des<br />

verbonds, <strong>en</strong> hij las het voor de oor<strong>en</strong> des volks.” Op deze wijze werd<strong>en</strong> de<br />

verbondsvoorwaard<strong>en</strong> op e<strong>en</strong>e plechtige wijze herhaald, <strong>en</strong> hun nogmaals de keuze gegev<strong>en</strong> om<br />

dezelve aan te nem<strong>en</strong>, of zich te onttrekk<strong>en</strong>. In d<strong>en</strong> beginne hadd<strong>en</strong> zij beloofd de stemme des<br />

Heer<strong>en</strong> te zull<strong>en</strong> gehoorzam<strong>en</strong>; doch eerst later hadd<strong>en</strong> zij Zijne wet hoor<strong>en</strong> afkondig<strong>en</strong>; daarbij<br />

was zij meer bepaaldelijk uitgelegd, zoodat zij nu wist<strong>en</strong>, wat van h<strong>en</strong> geëischt werd. Doch<br />

wederom antwoordde het volk e<strong>en</strong>pariglijk: “Al wat de Heere gesprok<strong>en</strong> heeft, zull<strong>en</strong> wij do<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> gehoorzam<strong>en</strong>.” To<strong>en</strong> Mozes al de gebod<strong>en</strong>, naar de wet, “tot al het volk uitgesprok<strong>en</strong> had,<br />

nam hij het bloed der kalver<strong>en</strong> <strong>en</strong> bokk<strong>en</strong>, bespr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>de beide het boek zelve <strong>en</strong> al het volk,<br />

zegg<strong>en</strong>de: Dit is het bloed des testam<strong>en</strong>ts, hetwelk God aan ulied<strong>en</strong> heeft gebod<strong>en</strong>.”18 {PEP<br />

306.6}<br />

Nu war<strong>en</strong> al de schikking<strong>en</strong> gemaakt, overe<strong>en</strong>komstig dewelke Jehova de koning van die<br />

natie werd. Mozes was gelast: “Klim op tot d<strong>en</strong> Heere, gij <strong>en</strong> Aaron, Nadab <strong>en</strong> Abihu, <strong>en</strong><br />

zev<strong>en</strong>tig van de oudst<strong>en</strong> van Israel; <strong>en</strong> buigt u neder van verre! En dat Mozes alle<strong>en</strong> zich nadere<br />

tot d<strong>en</strong> Heere.” Terwijl het volk onder aan d<strong>en</strong> berg aanbad, ging<strong>en</strong> de uitverkor<strong>en</strong>e mann<strong>en</strong> op<br />

naar d<strong>en</strong> berg. De zev<strong>en</strong>tig oudst<strong>en</strong> moest<strong>en</strong> Mozes behulpzaam zijn in de regeering; aan h<strong>en</strong><br />

deelde God Zijn<strong>en</strong> Geest mede, <strong>en</strong> vereerde h<strong>en</strong> met e<strong>en</strong>e persoonlijke verschijning. “En zij<br />

zag<strong>en</strong> d<strong>en</strong> God van Israel, <strong>en</strong> onder Zijne voet<strong>en</strong> als e<strong>en</strong> werk van saffierste<strong>en</strong><strong>en</strong>, <strong>en</strong> als de<br />

gestalt<strong>en</strong>is des hemels in zijne klaarheid.” De Godheid zelve zag<strong>en</strong> zij niet, maar hare heerlijkeid.<br />

Voordez<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> zij zulk e<strong>en</strong> gezicht niet kunn<strong>en</strong> aanschouw<strong>en</strong>; maar de vertooning van Gods<br />

macht had h<strong>en</strong> met ontzag vervuld <strong>en</strong> h<strong>en</strong> tot bekeering geleid; zij hadd<strong>en</strong> Zijne heerlijkheid,<br />

reinheid, <strong>en</strong> g<strong>en</strong>ade zoo lang bepeinsd, dat zij eindelijk het voorwerp hunner overpeinzing van<br />

naderbij g<strong>en</strong>ak<strong>en</strong> kond<strong>en</strong>. {PEP 307.1}<br />

205


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Mozes <strong>en</strong> “zijn<strong>en</strong> di<strong>en</strong>aar Jozua” werd<strong>en</strong> vervolg<strong>en</strong>s ontbod<strong>en</strong> om d<strong>en</strong> Heere te ontmoet<strong>en</strong>.<br />

En wijl zij e<strong>en</strong>e wijle tijds afwezig zoud<strong>en</strong> zijn, zoo werd<strong>en</strong> Aaron <strong>en</strong> Hur aangesteld om Mozes’<br />

plaats gedur<strong>en</strong>de zijne afwezigheid in te nem<strong>en</strong>. “To<strong>en</strong> Mozes op d<strong>en</strong> berg geklomm<strong>en</strong> was, zoo<br />

heeft e<strong>en</strong>e wolk d<strong>en</strong> berg bedekt. En de heerlijkheid des Heer<strong>en</strong> woonde op d<strong>en</strong> berg Sinaï. Zes<br />

dag<strong>en</strong> lang bedekte de wolk d<strong>en</strong> berg, als e<strong>en</strong> teek<strong>en</strong> van Gods bijzondere teg<strong>en</strong>woordigheid;<br />

middelerwijl had Hij zich nog niet geop<strong>en</strong>baard, noch Zijn<strong>en</strong> wil bek<strong>en</strong>d gemaakt. Gedur<strong>en</strong>de<br />

di<strong>en</strong> tijd wachtte Mozes om voor des Heer<strong>en</strong> aangezicht te word<strong>en</strong> geroep<strong>en</strong>. Hij had het bevel<br />

ontvang<strong>en</strong>, “Kom tot Mij op d<strong>en</strong> berg, <strong>en</strong> wees aldaar,” <strong>en</strong> nietteg<strong>en</strong>staande zijn geduld <strong>en</strong><br />

gehoorzaamheid beproefd werd<strong>en</strong>, werd hij des wacht<strong>en</strong>s niet moede, ev<strong>en</strong>min verliet hij zijn<strong>en</strong><br />

post. Deze tijd van wacht<strong>en</strong> sleet hij met e<strong>en</strong> voorbereid<strong>en</strong>d zelfonderzoek. Zelfs deze<br />

hoogstbeg<strong>en</strong>adigde di<strong>en</strong>stknecht van God kon niet aanstonds voor Hem verschijn<strong>en</strong>, noch de<br />

vertooning der heerlijkheid verdrag<strong>en</strong>. Zes dag<strong>en</strong> moest hij doorbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong> in afzondering, gebed,<br />

<strong>en</strong> toewijding aan God, alvor<strong>en</strong>s hij geschikt was om van aangezicht tot aangezicht met zijn<strong>en</strong><br />

Maker te sprek<strong>en</strong>. {PEP 307.2}<br />

Op d<strong>en</strong> zev<strong>en</strong>d<strong>en</strong> dag riep God Mozes uit het midd<strong>en</strong> der wolk. De zware wolk op<strong>en</strong>de zich<br />

voor het aangezicht van gansch Israel, <strong>en</strong> de heerlijkheid des Heer<strong>en</strong> op<strong>en</strong>baarde zich als e<strong>en</strong><br />

verter<strong>en</strong>d vuur. “En Mozes ging in het midd<strong>en</strong> der wolk, nadat hij op d<strong>en</strong> berg geklomm<strong>en</strong> was;<br />

<strong>en</strong> Mozes was op d<strong>en</strong> berg veertig dag<strong>en</strong> <strong>en</strong> veertig nacht<strong>en</strong>.” Hierin war<strong>en</strong> de zes dag<strong>en</strong> van<br />

voorbereiding niet begrep<strong>en</strong>. Gedur<strong>en</strong>de die zes dag<strong>en</strong> was Jozua bij Mozes, <strong>en</strong> at<strong>en</strong> zij het<br />

manna <strong>en</strong> dronk<strong>en</strong> van het water “in de beek, die van d<strong>en</strong> berg afvliet.”19 Doch Jozua ging niet<br />

met Mozes in de wolk. Hij wachtte daarbuit<strong>en</strong>, <strong>en</strong> at <strong>en</strong> dronk dagelijks, totdat Mozes terug<br />

kwam; Mozes daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> vastte gedur<strong>en</strong>de die veertig dag<strong>en</strong>. {PEP 308.1}<br />

Terwijl hij op d<strong>en</strong> berg was, ontving Mozes voorschrift<strong>en</strong> voor het bouw<strong>en</strong> van e<strong>en</strong><br />

heiligdom, hetwelk God met Zijne teg<strong>en</strong>woordigheid wilde vereer<strong>en</strong>. “En zij zull<strong>en</strong> Mij e<strong>en</strong><br />

heiligdom mak<strong>en</strong>, dat Ik in het midd<strong>en</strong> van h<strong>en</strong> wone,” aldus luidde des Heer<strong>en</strong> bevel.20 Hier<br />

ook werd de waarneming van d<strong>en</strong> Sabbat voor de derde maal bevol<strong>en</strong>.” “Het zal tussch<strong>en</strong> Mij<br />

<strong>en</strong> tussch<strong>en</strong> de kinder<strong>en</strong> Israels e<strong>en</strong> teek<strong>en</strong> zijn in der eeuwigheid,” zeide God, “opdat m<strong>en</strong> wete,<br />

dat Ik de Heere b<strong>en</strong>, die u heilige. Onderhoudt dan d<strong>en</strong> Sabbat, dewijl hij ulied<strong>en</strong> heilig is, . . .<br />

want e<strong>en</strong> ieder, die op d<strong>en</strong>zelv<strong>en</strong> e<strong>en</strong>ig werk doet, die ziel zal uitgeroeid word<strong>en</strong> uit het midd<strong>en</strong><br />

harer volk<strong>en</strong>.”21 Het volk werd gelast om met all<strong>en</strong> spoed e<strong>en</strong><strong>en</strong> tabernakel voor d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st des<br />

Heer<strong>en</strong> te bouw<strong>en</strong>; <strong>en</strong> nu zoud<strong>en</strong> zij daaruit kunn<strong>en</strong> afleid<strong>en</strong>, dat zij gerechtvaardigd zoud<strong>en</strong> zijn<br />

om op d<strong>en</strong> Sabbat daaraan te werk<strong>en</strong>, wijl het toch tot verheerlijking van God di<strong>en</strong>de, <strong>en</strong> zij<br />

tev<strong>en</strong>s e<strong>en</strong>e groote behoefte aan e<strong>en</strong>e plaats des gebeds hadd<strong>en</strong>. Deze waarschuwing di<strong>en</strong>de om<br />

h<strong>en</strong> voor het begaan van di<strong>en</strong> misslag te vrijwar<strong>en</strong>. Zelfs de heiligheid <strong>en</strong> de noodzakelijkheid<br />

van dat werk mocht<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> inbreuk mak<strong>en</strong> op Gods heilig<strong>en</strong> rustdag. {PEP 308.2}<br />

Voortaan zou het volk vereerd word<strong>en</strong> door de voortdur<strong>en</strong>de teg<strong>en</strong>woordigheid van hunn<strong>en</strong><br />

Koning. “En Ik zal in het midd<strong>en</strong> der kinder<strong>en</strong> Israels won<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Ik zal hun tot e<strong>en</strong><strong>en</strong> God zijn.”<br />

“En daar [in d<strong>en</strong> tabernakel] zal Ik kom<strong>en</strong> tot de kinder<strong>en</strong> Israels.”22 Als het zinnebeeld van<br />

Gods gezag, <strong>en</strong> de belichaming van Zijn<strong>en</strong> wil, ontving Mozes de ti<strong>en</strong> gebod<strong>en</strong>, door Gods<br />

206


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

vinger in twee ste<strong>en</strong><strong>en</strong> tafel<strong>en</strong> gegraveerd;23 welke zorgvuldiglijk in het heiligdom, dat voor d<strong>en</strong><br />

eeredi<strong>en</strong>st des volks stond te word<strong>en</strong> opgericht, moest<strong>en</strong> bewaard word<strong>en</strong>. {PEP 309.1}<br />

Aldus werd<strong>en</strong> de Israeliet<strong>en</strong> van de slavernij tot e<strong>en</strong> bijzonder eig<strong>en</strong>dom van d<strong>en</strong> Koning<strong>en</strong><br />

der koning<strong>en</strong> verhev<strong>en</strong>. God had h<strong>en</strong> van de wereld afgescheid<strong>en</strong>, opdat Hij hun e<strong>en</strong> heilig pand<br />

mocht toevertrouw<strong>en</strong>. Zij werd<strong>en</strong> door Hem tot bewaarders Zij-ner wet aangesteld; daarbij was<br />

het Zijn voornem<strong>en</strong> om door h<strong>en</strong> Zijn naam onder de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> in eere te do<strong>en</strong> br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Op deze<br />

wijze zou het licht des hemels schijn<strong>en</strong> op e<strong>en</strong>e wereld, die in ‘t duister lag, <strong>en</strong> zou er e<strong>en</strong>e stem<br />

tot alle m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> uitgaan, h<strong>en</strong> verman<strong>en</strong>de om zich van de afgod<strong>en</strong> tot d<strong>en</strong> lev<strong>en</strong>d<strong>en</strong> God te<br />

bekeer<strong>en</strong>. Indi<strong>en</strong> de Israeliet<strong>en</strong> hunne roeping nakwam<strong>en</strong>, dan zoud<strong>en</strong> zij e<strong>en</strong> machtig<strong>en</strong> invloed<br />

in de wereld bekom<strong>en</strong>. God zou h<strong>en</strong> bescherm<strong>en</strong> <strong>en</strong> bov<strong>en</strong> alle andere natiën verheff<strong>en</strong>. Zijn<br />

licht <strong>en</strong> waarheid zoud<strong>en</strong> door h<strong>en</strong> verspreid word<strong>en</strong>; bov<strong>en</strong>al zoud<strong>en</strong> zij onder Zijne wijze <strong>en</strong><br />

heilige heerschappij uitblink<strong>en</strong> als e<strong>en</strong> voorbeeld van de voortreffelijkheid van Zijn<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st<br />

bov<strong>en</strong> di<strong>en</strong> der afgod<strong>en</strong>. {PEP 309.2}<br />

207


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 28—De Afgoderij aan d<strong>en</strong> Sinai.<br />

TERWIJL Mozes vertoefde, werd<strong>en</strong> de Israeliet<strong>en</strong> moede van ‘t wacht<strong>en</strong> <strong>en</strong> de onzekerheid<br />

van hun lot. Het volk wist, dat hij met Jozua d<strong>en</strong> berg was opgeklomm<strong>en</strong> <strong>en</strong> de wolk der dikke<br />

duisternis was ingegaan, welke zij op de kruin des bergs hadd<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> rust<strong>en</strong> <strong>en</strong> welke van tijd tot<br />

tijd verlicht geword<strong>en</strong> was door de Goddelijke teg<strong>en</strong>woordigheid. Met verlang<strong>en</strong> zag<strong>en</strong> zij naar<br />

zijne terugkomst uit. In Egypte gew<strong>en</strong>d aan e<strong>en</strong>e materiëele voorstelling der Godheid, zoo was<br />

het hard voor h<strong>en</strong> om hun vertrouw<strong>en</strong> in e<strong>en</strong> onzichtbaar wez<strong>en</strong> te stell<strong>en</strong>; ook had hun geloof<br />

op Mozes gesteund. Nu was hij hun ontnom<strong>en</strong>. Dag<strong>en</strong> <strong>en</strong> wek<strong>en</strong> vervlog<strong>en</strong>, <strong>en</strong> nog keerde hij<br />

niet terug. En nietteg<strong>en</strong>staande de wolk nog zichtbaar was, sche<strong>en</strong> het vel<strong>en</strong> in de vergadering<br />

toch toe, dat hun leider gedeserteerd, of in het verter<strong>en</strong>d vuur omgekom<strong>en</strong> was. {PEP 310.1}<br />

Gedur<strong>en</strong>de di<strong>en</strong> wacht<strong>en</strong>stijd hadd<strong>en</strong> zij geleg<strong>en</strong>heid om de wet Gods, welke zij gehoord<br />

hadd<strong>en</strong>, te overd<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zich voor te bereid<strong>en</strong> voor de op<strong>en</strong>baring<strong>en</strong>, welke hun nog te wacht<strong>en</strong><br />

stond<strong>en</strong>. Zij hadd<strong>en</strong> al di<strong>en</strong> tijd daarvoor noodig: om daardoor e<strong>en</strong> helderder begrip van Gods<br />

eisch<strong>en</strong> te verkrijg<strong>en</strong>, alsmede hunne hart<strong>en</strong> voor Hem te leer<strong>en</strong> verootmoedig<strong>en</strong>, opdat zij door<br />

de verzoeking niet zoud<strong>en</strong> overmeesterd word<strong>en</strong>. Zij ded<strong>en</strong> dit echter niet, <strong>en</strong> werd<strong>en</strong><br />

di<strong>en</strong>t<strong>en</strong>gevolge onverschillig, onoplett<strong>en</strong>d, <strong>en</strong> losbandig. Voornamelijk was dit het geval met de<br />

gem<strong>en</strong>gde m<strong>en</strong>igte. Zij werd ongeduldig op dez<strong>en</strong> weg naar het beloofde land, — het land<br />

vloei<strong>en</strong>de van melk <strong>en</strong> honig. Dit goede land was hun echter slechts op voorwaarde van<br />

gehoorzaamheid beloofd; doch dat hadd<strong>en</strong> zij alreede uit het oog verlor<strong>en</strong>. Sommig<strong>en</strong> hunner<br />

steld<strong>en</strong> voor om naar Egypte terug te keer<strong>en</strong>; doch hetzij m<strong>en</strong> voorwaarts naar Kanaän of<br />

achterwaarts naar Egypte trok, de m<strong>en</strong>igte besloot om niet langer naar Mozes te wacht<strong>en</strong>. {PEP<br />

310.2}<br />

Hunne hulpeloosheid t<strong>en</strong>gevolge van huns leidsmans afwezigheid gevoel<strong>en</strong>de, zoo keerd<strong>en</strong><br />

zij tot hunne bijgeloovighed<strong>en</strong> terug. De “gem<strong>en</strong>gde m<strong>en</strong>igte” had in het murmureer<strong>en</strong> d<strong>en</strong> toon<br />

aangeslag<strong>en</strong> <strong>en</strong> was ook het eerst ongeduldig geword<strong>en</strong>; zij war<strong>en</strong> de aanvoerders van d<strong>en</strong> afval.<br />

Onder de voorwerp<strong>en</strong>, welke de Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> als symbol<strong>en</strong> hunner godheid vereerd<strong>en</strong>, was de<br />

os, of het kalf. Nu was het juist op het voorstel van deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die in het di<strong>en</strong><strong>en</strong> dér afgod<strong>en</strong> in<br />

Egypte hadd<strong>en</strong> meegedaan, dat m<strong>en</strong> e<strong>en</strong> kalf maakte om hetzelve te aanbidd<strong>en</strong>. Het volk<br />

verlangde e<strong>en</strong> beeld, hetwelk God kon voorstell<strong>en</strong>, opdat zij zich nu tot hetzelve in stede van tot<br />

Mozes kond<strong>en</strong> begev<strong>en</strong>. God had zich in ge<strong>en</strong>erlei gedaante aan h<strong>en</strong> geop<strong>en</strong>baard; daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong><br />

had Hij verbod<strong>en</strong>, dat m<strong>en</strong> Hem onder e<strong>en</strong>ig stoffelijk voorwerp zou aanbidd<strong>en</strong>. De groote<br />

wonder<strong>en</strong> in Egypte <strong>en</strong> aan de Schelfzee di<strong>en</strong>d<strong>en</strong> om hun geloof in d<strong>en</strong> Onzi<strong>en</strong>lijke, d<strong>en</strong><br />

machtig<strong>en</strong> Redder Israels, <strong>en</strong> d<strong>en</strong> e<strong>en</strong>ig<strong>en</strong> war<strong>en</strong> God, te versterk<strong>en</strong>. Overig<strong>en</strong>s was hun<br />

verlang<strong>en</strong> naar e<strong>en</strong>e zichtbare op<strong>en</strong>baring Zijner teg<strong>en</strong>woordigheid beantwoord in het sch<strong>en</strong>k<strong>en</strong><br />

van de wolkkolom, welke hun tot gids ver-strekte, zoomede in de t<strong>en</strong>toonstelling van Gods<br />

heerlijkheid op d<strong>en</strong> berg Sinaï. Trots het feit, dat de wolk der teg<strong>en</strong>woordigheid voor hun<br />

aangezicht was, liet<strong>en</strong> zij zich tot de Egyptische afgoderij vervoer<strong>en</strong>, <strong>en</strong> verkeerd<strong>en</strong> alzoo de<br />

heerlijkheid des onzi<strong>en</strong>lijk<strong>en</strong> Gods in de gestalt<strong>en</strong>is van e<strong>en</strong> kalf!1 {PEP 311.1}<br />

208


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Mozes had, gedur<strong>en</strong>de zijne afwezigheid, Aaron tot rechter aangesteld, <strong>en</strong> daarom w<strong>en</strong>dde<br />

de vergadering zich tot hem met d<strong>en</strong> eisch: “Sta op, maak ons god<strong>en</strong>, die voor ons aangezicht<br />

gaan; want dez<strong>en</strong> Mozes, di<strong>en</strong> man, die ons uit Egypteland uitgevoerd heeft, wij wet<strong>en</strong> niet, wat<br />

hem geschied zij.”2 De wolk, zeid<strong>en</strong> zij, die h<strong>en</strong> tot dusver geleid had, rustte nu voortdur<strong>en</strong>d op<br />

d<strong>en</strong> berg; zij zou hun niet langer tot gids verstrekk<strong>en</strong>. Zij hadd<strong>en</strong> nu behoefte aan e<strong>en</strong> beeld in<br />

haar plaats; <strong>en</strong> mitsdi<strong>en</strong> zij, zooals m<strong>en</strong> voorgeslag<strong>en</strong> had, naar Egypte wederkeerd<strong>en</strong>, dan<br />

zoud<strong>en</strong> zij de gratie der Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> verwerv<strong>en</strong> door dat beeld, e<strong>en</strong> blijk van de erk<strong>en</strong>t<strong>en</strong>is van<br />

hunn<strong>en</strong> god, voorop te drag<strong>en</strong>. {PEP 311.2}<br />

Zulk e<strong>en</strong> hachlijk oog<strong>en</strong>blik eischte e<strong>en</strong> man van beslistheid <strong>en</strong> onverzettelijk<strong>en</strong> moed, —<br />

iemand, die de eere Gods hooger waardeerde, dan de gunst des volks, of zelfs zijn eig<strong>en</strong> lev<strong>en</strong>.<br />

De leidsman Israels voor dat oog<strong>en</strong>blik bezat die eig<strong>en</strong>schapp<strong>en</strong> niet. Aaron verzette zich maar<br />

e<strong>en</strong> weinig teg<strong>en</strong> de begeerte des volks, wijl zijne onbeslistheid <strong>en</strong> vreesachtigheid h<strong>en</strong> des te<br />

meer aanmatig<strong>en</strong>d maakte. Het oproer nam steeds toe. De m<strong>en</strong>igte sche<strong>en</strong> door e<strong>en</strong>e blinde<br />

razernij beheerscht te word<strong>en</strong>. Sommig<strong>en</strong> echter blev<strong>en</strong> Gode <strong>en</strong> Zijn verbond getrouw; doch de<br />

meerderheid werd afvallig. {PEP 311.3}<br />

Aaron, instede van pal te staan voor de eer van God, gehoorzaamde de m<strong>en</strong>igte. In de eerste<br />

plaats dan, beval hij, dat m<strong>en</strong> de goud<strong>en</strong> oorsiersel<strong>en</strong> tot hem zou br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, in de hoop, dat de<br />

hoogmoed hun zou belett<strong>en</strong> om deze opoffering te do<strong>en</strong>. Zij volde-d<strong>en</strong> hieraan echter<br />

gewilliglijk; <strong>en</strong> van die versiersel<strong>en</strong> maakte hij e<strong>en</strong> gegot<strong>en</strong> kalf, naar de gelijk<strong>en</strong>is der<br />

Egyptische afgod<strong>en</strong>. To<strong>en</strong> riep het volk uit: “Dit zijn uwe god<strong>en</strong>, Israel, die u uit Egypteland<br />

opgevoerd hebb<strong>en</strong>!” En Aaron zag deze schandelijke beleediging van Jehova maar aan. Hij<br />

gedroeg zich nog ell<strong>en</strong>diger. Zi<strong>en</strong>de, dat het goud<strong>en</strong> kalf met toeg<strong>en</strong>eg<strong>en</strong>heid ontvang<strong>en</strong> werd,<br />

zoo bouwde hij voor hetzelve e<strong>en</strong> altaar, <strong>en</strong> liet uitroep<strong>en</strong>: “Morg<strong>en</strong> zal d<strong>en</strong> Heere e<strong>en</strong> feest zijn.”<br />

Deze aankondiging werd door trompetters onder de verschill<strong>en</strong>de afdeeling<strong>en</strong> der vergadering<br />

bek<strong>en</strong>d gemaakt. “En zij stond<strong>en</strong> des ander<strong>en</strong> daags vroeg op, <strong>en</strong> offerd<strong>en</strong> brandoffer, <strong>en</strong><br />

bracht<strong>en</strong> dankoffer daartoe; <strong>en</strong> het volk zat neder om te et<strong>en</strong> <strong>en</strong> te drink<strong>en</strong>; daarna stond<strong>en</strong> zij op<br />

om te spel<strong>en</strong>.” Onder het voorw<strong>en</strong>dsel van “d<strong>en</strong> Heere e<strong>en</strong> feest” te houd<strong>en</strong>, gav<strong>en</strong> zij zich zelv<strong>en</strong><br />

over aan brasserij <strong>en</strong> ontucht! {PEP 312.1}<br />

Hoe dikwerf wordt het bevredig<strong>en</strong> der wellust<strong>en</strong>, ook in onz<strong>en</strong> tijd, vermomd door er “e<strong>en</strong>e<br />

gedaante van godzaligheid” aan te gev<strong>en</strong>! Nu, ev<strong>en</strong> veel als in Israels tijd, valt zulk e<strong>en</strong><br />

godsdi<strong>en</strong>st nog in d<strong>en</strong> smaak des volks, die hun toestaat aan het zing<strong>en</strong>ot d<strong>en</strong> vrij<strong>en</strong> teugel te<br />

gev<strong>en</strong>, terwijl m<strong>en</strong> de uiterlijke vorm<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> godsdi<strong>en</strong>st waarneemt. Ook zijn er nog<br />

toegev<strong>en</strong>de Aarons, die, terwijl zij ambt<strong>en</strong> in de geme<strong>en</strong>te bekleed<strong>en</strong>, naar de begeerte der<br />

niettoegewijdd<strong>en</strong> luister<strong>en</strong>, <strong>en</strong> h<strong>en</strong> dus in de zonde stijv<strong>en</strong>. {PEP 312.2}<br />

Er war<strong>en</strong> slechts <strong>en</strong>kele dag<strong>en</strong> verloop<strong>en</strong>, sedert de Israeliet<strong>en</strong> plechtiglijk beloofd hadd<strong>en</strong><br />

Gods stem te zull<strong>en</strong> gehoorzam<strong>en</strong>. Bev<strong>en</strong>de van vrees hadd<strong>en</strong> zij voor d<strong>en</strong> berg gestaan, <strong>en</strong> des<br />

Heer<strong>en</strong> woord<strong>en</strong> gehoord: “Gij zult ge<strong>en</strong>e andere god<strong>en</strong> voor mijn aangezicht hebb<strong>en</strong>.” De<br />

heerlijkheid des Heer<strong>en</strong> zweefde nog bov<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Sinaï, duidelijk voor het oog der gansche<br />

vergadering, <strong>en</strong> toch ging m<strong>en</strong> andere god<strong>en</strong> navolg<strong>en</strong>. “Zij maakt<strong>en</strong> e<strong>en</strong> kalf bij Horeb, <strong>en</strong> bog<strong>en</strong><br />

209


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

zich voor e<strong>en</strong> gegot<strong>en</strong> beeld. En zij veranderd<strong>en</strong> hunne eer in de gedaante van e<strong>en</strong><strong>en</strong> os, die gras<br />

eet.”3 Hoe hadd<strong>en</strong> zij God e<strong>en</strong>e grootere ondankbaarheid kunn<strong>en</strong> betoon<strong>en</strong>, hoe op e<strong>en</strong>e<br />

schandelijker wijze Hem kunn<strong>en</strong> bejeg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die zich als e<strong>en</strong> lieihebb<strong>en</strong>de vader <strong>en</strong> almachtige<br />

koning aan h<strong>en</strong> geop<strong>en</strong>baard had? {PEP 312.3}<br />

Mozes was nog op d<strong>en</strong> berg, to<strong>en</strong> hij van d<strong>en</strong> afval hoorde, <strong>en</strong> werd gelast om onmiddelijk<br />

weder te keer<strong>en</strong>. “Ga he<strong>en</strong>, klim af,” zeide de Heere, “want uw volk, dat gij uit Egypteland<br />

opgevoerd hebt, heeft het verdorv<strong>en</strong>. En zij zijn haast afgewek<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> weg, di<strong>en</strong> Ik hun<br />

gebod<strong>en</strong> had. Zij hebb<strong>en</strong> zich e<strong>en</strong> gegot<strong>en</strong> kalf gemaakt, <strong>en</strong> zich voor hetzelve gebog<strong>en</strong>.” God<br />

had deze beweging wel in haar begin kunn<strong>en</strong> stuit<strong>en</strong>; Hij liet het echter tot hiertoe kom<strong>en</strong>, opdat<br />

Hij all<strong>en</strong> e<strong>en</strong>e les mocht leer<strong>en</strong>, hoe Hij afval <strong>en</strong> Verraad straft. {PEP 313.1}<br />

Gods verbond met Zijn volk was nu verbrok<strong>en</strong>, <strong>en</strong> uit di<strong>en</strong> hoofde zeide Hij tot Mozes: “En<br />

nu, laat Mij toe, dat mijn toorn teg<strong>en</strong> h<strong>en</strong> ontsteke, <strong>en</strong> h<strong>en</strong> vertere; zoo zal Ik u tot e<strong>en</strong> groot volk<br />

mak<strong>en</strong>.” De kinder<strong>en</strong> Israels, inzonderheid de gem<strong>en</strong>gde m<strong>en</strong>igte, zou toch onophoudelijk teg<strong>en</strong><br />

God rebelleer<strong>en</strong>. Daarbij zoud<strong>en</strong> zij teg<strong>en</strong> hunn<strong>en</strong> leidsman murmureer<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hem door hun<br />

ongeloof <strong>en</strong> hardnekkigheid bedroev<strong>en</strong>, weshalve het e<strong>en</strong>e moeilijke taak voor hem zou zijn om<br />

h<strong>en</strong> naar het beloofde land te geleid<strong>en</strong>. Ingevolge hunner zonde hadd<strong>en</strong> zij Gods gunst reeds<br />

verbeurd, <strong>en</strong> nu riep de rechtvaardigheid om wraak. Om die red<strong>en</strong> wilde de Heere h<strong>en</strong> verdelg<strong>en</strong>,<br />

<strong>en</strong> e<strong>en</strong> groot volk uit Mozes do<strong>en</strong> gebor<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. {PEP 313.2}<br />

“Laat Mij toe, dat mijn toorn teg<strong>en</strong> h<strong>en</strong> ontsteke,” zeide God. Indi<strong>en</strong> God Israel toch wilde<br />

verdelg<strong>en</strong>, wie zou zich dan nog orderwind<strong>en</strong> om voor h<strong>en</strong> te pleit<strong>en</strong>? Hoe weinig<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> zich<br />

hunlieder lot hebb<strong>en</strong> aangetrokk<strong>en</strong>! Slechts weinig<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> last<strong>en</strong>, vermoei<strong>en</strong>is, <strong>en</strong><br />

opoffering<strong>en</strong> liever hebb<strong>en</strong> behoud<strong>en</strong>, instede van het gemak <strong>en</strong> de eer aan te nem<strong>en</strong>, welke God<br />

zelf hun in ruil voor ondankbaarheid <strong>en</strong> murmureering aanbood. {PEP 313.3}<br />

Mozes bespeurde nog e<strong>en</strong><strong>en</strong> grond voor hoop, waar niets dan toorn <strong>en</strong> teleurstelling sch<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

te zijn. Gods woord<strong>en</strong>, “laat Mij toe,” werd<strong>en</strong> door hem opgevat, alsof er nog hoop op verzo<strong>en</strong>ing<br />

bestond; hij verstond dat niets anders dan zijn gebed Israel kon behoud<strong>en</strong>; alsmede, dat indi<strong>en</strong><br />

God ernstig door hem werd gesmeekt, Hij Zijn volk dan nog zou spar<strong>en</strong>. Hij dan “aanbad het<br />

aangezicht des Heer<strong>en</strong> zijns Gods, <strong>en</strong> zeide: O Heere, waarom zou uw toorn ontstek<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> uw<br />

volk, hetwelk Gij met groote kracht, <strong>en</strong> met e<strong>en</strong>e sterke hand, uit Egypteland uitgevoerd hebt?”<br />

{PEP 313.4}<br />

God had alreede lat<strong>en</strong> gevoel<strong>en</strong>, dat Hij Zijn volk niet langer als het Zijne erk<strong>en</strong>de. Hij had<br />

immers teg<strong>en</strong> Mozes gezegd: “Uw volk, dat gij uit Egypteland uitgevoerd hebt.” Doch Mozes<br />

wees die eer ootmoediglijk van de hand. Zij behoorde niet hem maar God toe, — “uw volk<br />

hetwelk Gij met groote kracht, . . . uit Egypteland hebt opgevoerd.” “Waarom,” zeide hij<br />

vervolg<strong>en</strong>s, “zoud<strong>en</strong> de Egypt<strong>en</strong>aars sprek<strong>en</strong>, zegg<strong>en</strong>de: In kwaadheid heeft Hij h<strong>en</strong> uitgevoerd,<br />

opdat Hij h<strong>en</strong> doodde op de berg<strong>en</strong>, <strong>en</strong> opdat Hij h<strong>en</strong> vernielde van d<strong>en</strong> aardbodem?” {PEP<br />

314.1}<br />

210


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Binn<strong>en</strong> weinige maand<strong>en</strong>, nadat Israel Egypte verlat<strong>en</strong> had, wist<strong>en</strong> al de omligg<strong>en</strong>de volk<strong>en</strong><br />

reeds van de wonderlijke verlossing. Der Heid<strong>en</strong><strong>en</strong> hart was met schrik <strong>en</strong> beving bevang<strong>en</strong>.<br />

All<strong>en</strong> verlangd<strong>en</strong> te wet<strong>en</strong>, wat Israels God voor Zijn volk zou do<strong>en</strong>. Indi<strong>en</strong> zij nu omkwam<strong>en</strong>,<br />

dan zoud<strong>en</strong> hunne vijand<strong>en</strong> zich verheug<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Gods naam onteerd word<strong>en</strong>. Alsdan zou der<br />

Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> bewering, dat Hij Zijn volk niet had uitgeleid om h<strong>en</strong> te lat<strong>en</strong> offer<strong>en</strong>, maar om h<strong>en</strong><br />

op te offer<strong>en</strong>, bewaarheid word<strong>en</strong>. Israels zonde zou hun niet bek<strong>en</strong>d word<strong>en</strong>; <strong>en</strong> uit di<strong>en</strong> hoofde<br />

zou Gods naam onteerd word<strong>en</strong>, zoo Hij Zijn volk verdelgde. Hoe groot was de<br />

verantwoordelijkheid derg<strong>en</strong><strong>en</strong> derhalve, door wie Hij Zijn<strong>en</strong> lof over de gansche aarde dacht te<br />

verbreid<strong>en</strong>! Hoe behoord<strong>en</strong> zij op hunne hoede te zijn teg<strong>en</strong> het begaan der zonde, wijl zij<br />

daardoor het oordeel over zich bracht<strong>en</strong>, mitsgaders Zijn naam door de goddelooz<strong>en</strong> liet<strong>en</strong><br />

belasterd word<strong>en</strong>! {PEP 314.2}<br />

To<strong>en</strong> Mozes als Israels voorspraak optrad, week zijne schroomvalligheid voor het groote<br />

belang <strong>en</strong> de liefde, welke hij opgevat had voor h<strong>en</strong>, die zoo veel naast God aan hem<br />

verschuldigd war<strong>en</strong>. De Heere liet zich verbidd<strong>en</strong>, wijl hij zoo onbaatzuchtig pleitte. Hierdoor<br />

had God Zijn<strong>en</strong> di<strong>en</strong>stknecht weder beproefd. Zijne trouw <strong>en</strong> liefde jeg<strong>en</strong>s dat ondankbaar volk<br />

war<strong>en</strong> op de proef gesteld, <strong>en</strong> Mozes had de beproeving met grootmoedigheid doorge-staan. Zijn<br />

belang in Israel ontsproot niet uit zelfzuchtige bedoeling<strong>en</strong>. De welvaart van het volk des Heer<strong>en</strong><br />

lag hem nader aan het hart, dan zijn eig<strong>en</strong> eer; zij was hem dierbaarder dan het aanbod om tot<br />

stamvader e<strong>en</strong>er machtige natie gesteld te word<strong>en</strong>. Zijne getrouwheid, e<strong>en</strong>voudigheid, <strong>en</strong><br />

onkreukbaarheid war<strong>en</strong> Gode welbehagelijk, <strong>en</strong> daarom droeg Hij aan hem, als e<strong>en</strong> getrouw<strong>en</strong><br />

herder, de taak bij vernieuwing op om Israel naar het beloofde land te voer<strong>en</strong>. {PEP 314.3}<br />

To<strong>en</strong> Mozes <strong>en</strong> Jozua van d<strong>en</strong> berg af kwam<strong>en</strong> (de tafel<strong>en</strong> “der getuig<strong>en</strong>is” war<strong>en</strong> in des<br />

eerstg<strong>en</strong>oemd<strong>en</strong> hand), hoord<strong>en</strong> zij het gejuich <strong>en</strong> de stem der opgewond<strong>en</strong>e m<strong>en</strong>igte, die<br />

schijnbaar in e<strong>en</strong><strong>en</strong> staat van oproer verkeerde. Jozua, de krijgsman, dacht in het eerst aan e<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

aanval van d<strong>en</strong> vijand, “Er is e<strong>en</strong> krijgsgeschrei in het leger,” zeide hij. Doch Mozes raadde beter<br />

wat er gaande was. Het geroep was ge<strong>en</strong> krijgsgeschrei, maar de stem van luidruchtige<br />

vroolijkheid. “Het is ge<strong>en</strong>e stem des geroeps van overwinning, het is ook ge<strong>en</strong>e stem des geroeps<br />

van nederlaag; ik hoor e<strong>en</strong>e stem van zing<strong>en</strong> bij beurte.” {PEP 317.1}<br />

Tot het leger g<strong>en</strong>aderd, zag<strong>en</strong> zij het volk rondom e<strong>en</strong><strong>en</strong> afgod dans<strong>en</strong>. Het was e<strong>en</strong><br />

Heid<strong>en</strong>sch bacchusfeest, in navolging van d<strong>en</strong> Egyptiseh<strong>en</strong> afgod<strong>en</strong>di<strong>en</strong>st; maar hoe zeer<br />

verschilde dit van de plechtige <strong>en</strong> eerbiedwekk<strong>en</strong>de eeredi<strong>en</strong>st van Jehova! Mozes stond als<br />

verpletterd. Hij kwam nu onmiddelijk van voor des Heer<strong>en</strong> aangezicht, <strong>en</strong> hoewel hij daar<br />

begrep<strong>en</strong> had, dat er iets gaande was, zoo had hij zich toch niet zulk e<strong>en</strong>e schrikkelijke<br />

vertooning van Israels diep<strong>en</strong> val voorgesteld. Zijn toorn ontstak dan ook. En verontwaardigd<br />

over die misdaad, wierp hij de ste<strong>en</strong><strong>en</strong> tafel<strong>en</strong> neder voor het aangezicht van gansch Israel,<br />

daardoor te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>de, dat zij hun verbond met God vernietigd hadd<strong>en</strong>. {PEP 317.2}<br />

In het leger gekom<strong>en</strong> passeerde Mozes de zwelgersb<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, <strong>en</strong> liep recht op het kalf aan,<br />

hetwelk hij nam <strong>en</strong> met vuur verbrandde. Later vermaalde hij het tot stof, <strong>en</strong> strooide dit op het<br />

water, dat van d<strong>en</strong> berg afstroomde, <strong>en</strong> deed het d<strong>en</strong> kinder<strong>en</strong> Israels drink<strong>en</strong>. Hierdoor werd het<br />

211


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

d<strong>en</strong> volke duidelijk getoond, dat de god, di<strong>en</strong> zij aangebed<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>, onmachtig was. {PEP<br />

317.3}<br />

De groote leidsman liet zijn<strong>en</strong> schuldig<strong>en</strong> broeder roep<strong>en</strong>, <strong>en</strong> vroeg hem op e<strong>en</strong><br />

bestraff<strong>en</strong>d<strong>en</strong> toon: “Wat heeft u dit volk gedaan, dat gij zulk e<strong>en</strong>e groote zonde over hetzelve<br />

gebracht hebt?” Aäron poogde zich te verontschuldig<strong>en</strong> door de blaam op het volk te werp<strong>en</strong>,<br />

zegg<strong>en</strong>de: “De toorn mijns heer<strong>en</strong> ontsteke niet; gij k<strong>en</strong>t dit volk, dat het in het booze ligt. Zij<br />

dan zeid<strong>en</strong> tot mij: Maak ons god<strong>en</strong>, die voor ons aangezicht gaan: want dez<strong>en</strong> Mozes, di<strong>en</strong> man,<br />

die ons uit Egypteland opgevoerd heeft, wij wet<strong>en</strong> niet wat hem geschied zij. To<strong>en</strong> zeide ik tot<br />

h<strong>en</strong>: Wie goud heeft, die rukke het af, <strong>en</strong> geve het mij; <strong>en</strong> ik wierp het in het vuur, <strong>en</strong> dit kalf is<br />

er uitgekom<strong>en</strong>.” Alsof hij Mozes wilde diets mak<strong>en</strong>, dat er e<strong>en</strong> wonder gebeurd was, — dat het<br />

goud in het vuur geworp<strong>en</strong> was, <strong>en</strong> bij toeval in e<strong>en</strong> kalf veranderd was geword<strong>en</strong>. Zijne<br />

verontschuldiging <strong>en</strong> verdraaierij baatt<strong>en</strong> hem echter niet. Hij werd zonder verzachting als e<strong>en</strong><br />

schuld<strong>en</strong>aar behandeld. {PEP 317.4}<br />

Aarons misdaad was te snooder, omdat hij zoo’n waardige betrekking onder het volk<br />

bekleedde. Het was Aaron, “de heilige des Heer<strong>en</strong>,”4 die e<strong>en</strong><strong>en</strong> afgod gemaakt had <strong>en</strong> e<strong>en</strong> feest<br />

had lat<strong>en</strong> uitroep<strong>en</strong>. Hij was het, die aan Mozes tot woordvoerder gegev<strong>en</strong> was, <strong>en</strong> aangaande<br />

wi<strong>en</strong> God zelf gezegd had, “Ik weet, dat hij zeer wel sprek<strong>en</strong> zal,” die nalatig was geweest om<br />

d<strong>en</strong> afgod<strong>en</strong>di<strong>en</strong>aars het hoofd te bied<strong>en</strong>. Hij, die tot middel had gedi<strong>en</strong>d, waardoor de oordeel<strong>en</strong><br />

over de Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> <strong>en</strong> hunne afgod<strong>en</strong> gekom<strong>en</strong> war<strong>en</strong>, had het zich niet aangetrokk<strong>en</strong>, to<strong>en</strong> de<br />

m<strong>en</strong>igte voor het gegot<strong>en</strong> beeld uitriep: “Dit zijn uwe god<strong>en</strong>, Israel, die u uit Egypteland<br />

opgevoerd hebb<strong>en</strong>.” Het was die man, die bij Mozes op d<strong>en</strong> berg was geweest, <strong>en</strong> des Heer<strong>en</strong><br />

heerlijkheid aanschouwd had, <strong>en</strong> zich door die op<strong>en</strong>baring had kunn<strong>en</strong> overtuig<strong>en</strong>, dat hij niets<br />

gezi<strong>en</strong> had, dat hij door e<strong>en</strong> beeld kon voorstell<strong>en</strong>. Deze man had des Heer<strong>en</strong> eer veranderd in<br />

de gedaante van e<strong>en</strong><strong>en</strong> os. Hij, aan wi<strong>en</strong> God de heerschappij over het volk gedur<strong>en</strong>de Mozes’<br />

afwezigheid had toevertrouwd, had d<strong>en</strong> opstand bekrachtigd. Daarom “vertoornde zich de Heere<br />

zeer teg<strong>en</strong> Aaron, om hem te verdelg<strong>en</strong>.”5 Doch in antwoord op de ernstige voorbede van Mozes<br />

werd zijn lev<strong>en</strong> gespaard; <strong>en</strong> t<strong>en</strong>gevolge van zijn berouw <strong>en</strong> boetvaardigheid over de zonde,<br />

werd hij weder in des Heer<strong>en</strong> gunst hersteld. {PEP 318.1}<br />

Hadde Aaron zich moedig aan de handhaving van het recht gehoud<strong>en</strong>, zonder de gevolg<strong>en</strong><br />

van die handelwijze te ducht<strong>en</strong>, de afval zou belet zijn geword<strong>en</strong>. Ware hij van ganscher harte<br />

God getrouw geblev<strong>en</strong>, <strong>en</strong> had hij het volk op de gevar<strong>en</strong> van Sinaï gewez<strong>en</strong>, alsmede aan hunne<br />

plechtige gelofte om Gods verbond on wet te houd<strong>en</strong> herinnerd, het kwaad zou aanstonds gestuit<br />

zijn geword<strong>en</strong>. Door aan d<strong>en</strong> wil des volks te voldo<strong>en</strong>, <strong>en</strong> gewillig hunn<strong>en</strong> w<strong>en</strong>sch t<strong>en</strong> uitvoer te<br />

br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, verstoutt<strong>en</strong> zij zich om zich verder aan de zonde over te gev<strong>en</strong>, dan zij eerst voornem<strong>en</strong>s<br />

war<strong>en</strong> geweest. {PEP 318.2}<br />

To<strong>en</strong> Mozes in het leger was wedergekeerd <strong>en</strong> de opstandeling<strong>en</strong> bestrafte, mitsgaders zijne<br />

verontwaardiging aan d<strong>en</strong> dag legde door het brek<strong>en</strong> van de heilige tafel<strong>en</strong> der wet, <strong>en</strong> Aaron<br />

zich hierteg<strong>en</strong>over zeer bedaard gedroeg alsook op e<strong>en</strong>e aang<strong>en</strong>ame wijze sprak, word des volks<br />

sympathie t<strong>en</strong> gunste van d<strong>en</strong> laatstg<strong>en</strong>oemde verwekt. Nietteg<strong>en</strong>staande Aäron de schuld op<br />

212


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

h<strong>en</strong> poogde te werp<strong>en</strong>, door te zegg<strong>en</strong>, dat hij in zwakheid aan hunn<strong>en</strong> eisch voldaan had,<br />

bewonderd<strong>en</strong> zij echter zijn geduld <strong>en</strong> zijne zachtmoedigheid. God oordeelt echter niet zooals<br />

e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch oordeelt. Aarons toegeeflijkheid <strong>en</strong> strev<strong>en</strong> om h<strong>en</strong> ter wille te zijn hadd<strong>en</strong> zijne<br />

oog<strong>en</strong> verblind voor de verschrikkelijkheid der misdaad, die hij gedoogde. Zijn gedrag, in Israel<br />

in het begaan der zonde voort te help<strong>en</strong>, koste vele duiz<strong>en</strong>d<strong>en</strong> het lev<strong>en</strong>. Hoe stak het gedrag van<br />

Mozes hierteg<strong>en</strong> af, die, terwijl hij Gods oordeel met getrouw-heid liet t<strong>en</strong> uitvoer br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>,<br />

ev<strong>en</strong>wel betoonde, dat Israels welzijn hem nader aan het hart lag, dan zijn eig<strong>en</strong> voorspoed, eer<br />

of lev<strong>en</strong>! {PEP 318.3}<br />

Het is e<strong>en</strong> groote zonde in Gods oog om ander<strong>en</strong> op hunn<strong>en</strong> kwad<strong>en</strong> weg te stijv<strong>en</strong>. God<br />

wil, dat Zijne di<strong>en</strong>stknecht<strong>en</strong> hunne gehechtheid aan d<strong>en</strong> dag legg<strong>en</strong> door de overtreding<strong>en</strong> te<br />

bestraff<strong>en</strong>, hoe pijnlijk deze plicht ook moge zijn. Wie zich met e<strong>en</strong>e Goddelijke roeping vereerd<br />

ziet mag niet toegeeflijk noch e<strong>en</strong> weerhaan zijn. Hij mag noch door eig<strong>en</strong>belang gedrev<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong>, noch onaang<strong>en</strong>ame plicht<strong>en</strong> verzuim<strong>en</strong>, maar is verplicht Gods werk met e<strong>en</strong>e<br />

onkreubare getrouwheid te behartig<strong>en</strong>. {PEP 319.1}<br />

Nietteg<strong>en</strong>staande God het gebed van Mozes om Israel te spar<strong>en</strong> verhoord had, zoo moest<br />

de afval toch op e<strong>en</strong>e bijzondere wijze word<strong>en</strong> gestraft. De wetteloosheid <strong>en</strong> losbandigheid,<br />

waaraan Aaron h<strong>en</strong> had overgegev<strong>en</strong>, zou, indi<strong>en</strong> zij niet spoedig werd uitgeroeid, in<br />

goddeloosheid ontwikkel<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de natiën in het verderf stort<strong>en</strong>. Het kwaad moest door<br />

schrikkelijke gestr<strong>en</strong>gheid word<strong>en</strong> uitgeroeid. Zich dan in de poort des legers plaats<strong>en</strong>de, riep<br />

Mozes tot het volk: “Wie d<strong>en</strong> Heere toebehoort, kome tot Mij!” Die niet afvallig war<strong>en</strong> geweest,<br />

moest<strong>en</strong> zich aan Mozes rechterhand plaats<strong>en</strong>; de schuldig<strong>en</strong>, doch berouwhebb<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, moest<strong>en</strong><br />

zich ter linkerhand stell<strong>en</strong>. Dit bevel werd gehoorzaamd. Nu bleek het, dat de stam van Levi niet<br />

in de afgoderij had meegedaan. In de andere stamm<strong>en</strong> war<strong>en</strong> vel<strong>en</strong>, die zich wel bezondigd<br />

hadd<strong>en</strong>, doch nu belijd<strong>en</strong>is aflegd<strong>en</strong>. Er war<strong>en</strong> echter nog vel<strong>en</strong>, voornamelijk van de gem<strong>en</strong>gde<br />

m<strong>en</strong>igte, die de verleiders tot het mak<strong>en</strong> van het gegot<strong>en</strong> kalf geweest war<strong>en</strong> <strong>en</strong> nu nog<br />

hardnekkiglijk aan hunne rebellie vasthield<strong>en</strong>. In d<strong>en</strong> naam des Heer<strong>en</strong> beval Mozes nu deg<strong>en</strong><strong>en</strong>,<br />

die aan zijne rechterhand stond<strong>en</strong>, om het zwaard aan de heup te gord<strong>en</strong>, <strong>en</strong> al de onboetvaardige<br />

opstandeling<strong>en</strong> om te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. “En er viel<strong>en</strong> van het volk, op di<strong>en</strong> dag, omtr<strong>en</strong>t drie duiz<strong>en</strong>d<br />

man.” De aanvoerders bij deze afgoderij werd<strong>en</strong> gedood,, zonder betrekking, maagschap, of<br />

vri<strong>en</strong>dschapsband<strong>en</strong> in aanmerking te nem<strong>en</strong>. Doch all<strong>en</strong>, die zich bekeerd <strong>en</strong> verootmoedigd<br />

hadd<strong>en</strong>, werd<strong>en</strong> gespaard. {PEP 319.2}<br />

Dit oordeel werd op het bevel van d<strong>en</strong> Koning des hemels t<strong>en</strong> uitvoer gebracht. M<strong>en</strong> moet<br />

voorzichtig zijn hoe m<strong>en</strong>, in zijne verblindheid, ander<strong>en</strong> oordeelt; als God beveelt, dat Zijn<br />

oordeel over de ongerechtigheid moet word<strong>en</strong> voltrokk<strong>en</strong>, dan moet Hij gehoorzaamd word<strong>en</strong>.<br />

Die dez<strong>en</strong> pijnlijk<strong>en</strong> plicht vervuld<strong>en</strong>, legd<strong>en</strong> er tev<strong>en</strong>s hunne verfoeiing van de afgoderij <strong>en</strong> d<strong>en</strong><br />

opstand door aan d<strong>en</strong> dag, <strong>en</strong> wijdd<strong>en</strong> zich te meer aan d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st van d<strong>en</strong> war<strong>en</strong> God. De Heere<br />

beloonde deze getrouwheid door de stam van Levi met eerbetoon te beloon<strong>en</strong>. {PEP 320.1}<br />

De Israeliet<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> zich aan verraad schuldig gemaakt, <strong>en</strong> dat nog wel teg<strong>en</strong> e<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

Koning, die h<strong>en</strong> met weldad<strong>en</strong> overlad<strong>en</strong> had <strong>en</strong> wi<strong>en</strong>s gezag zij vrijwilliglijk beloofd hadd<strong>en</strong> te<br />

213


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

zull<strong>en</strong> eerbiedig<strong>en</strong>. Nu moest<strong>en</strong> de rebell<strong>en</strong> gestraft word<strong>en</strong>, opdat de majesteit der Goddelijke<br />

regeering gehandhaafd werd. Intussch<strong>en</strong> straalde Gods g<strong>en</strong>ade hierin nog door. Terwijl Hij Zijne<br />

wet handhaafde, verle<strong>en</strong>de hij gratie aan all<strong>en</strong>, die berouw betoond<strong>en</strong>. Slechts de hardnekkige<br />

opstandeling<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> omgebracht. {PEP 320.2}<br />

Daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> moest deze zonde gestraft word<strong>en</strong> tot e<strong>en</strong> getuig<strong>en</strong>is voor de omligg<strong>en</strong>de<br />

volker<strong>en</strong>, dat God d<strong>en</strong> afgod<strong>en</strong>di<strong>en</strong>st haat. Door dit oordeel over de schuldig<strong>en</strong> te volvoer<strong>en</strong><br />

bracht Mozes, als Gods instrum<strong>en</strong>t, e<strong>en</strong> op<strong>en</strong>baar protest teg<strong>en</strong> die misdaad uit. Wanneer het<br />

later gebeurde, dat de Israeliet<strong>en</strong> de afgoderij van andere volk<strong>en</strong> veroordeeld<strong>en</strong>, dan zoud<strong>en</strong><br />

hunne vijand<strong>en</strong> het hun voor de voet<strong>en</strong> werp<strong>en</strong>, dat het volk, ‘t welk Jehova di<strong>en</strong>de, aan Horeb<br />

e<strong>en</strong> kalf gemaakt <strong>en</strong> aangebed<strong>en</strong> had. En ofschoon zij die bescham<strong>en</strong>de waarheid dan niet<br />

ontk<strong>en</strong>n<strong>en</strong> kond<strong>en</strong>, zoo kon Israel toch op het lot dier overtreders wijz<strong>en</strong>, t<strong>en</strong> bewijze dat die<br />

zonde noch geduld noch goedgekeurd was. {PEP 320.3}<br />

Niet minder dan de rechtvaardigheid eischte de liefde, dat deze zonde gestraft werd. God is<br />

beide de beschermer <strong>en</strong> de beheerscher van Zijn volk. De onverzettelijke oproerling<strong>en</strong> word<strong>en</strong><br />

afgesned<strong>en</strong>, opdat zij ander<strong>en</strong> niet in het verderf stort<strong>en</strong>. Door Kaïn het lev<strong>en</strong> te spar<strong>en</strong>, gaf God<br />

het heelal e<strong>en</strong> voorbeeld, wat er uit de ongestrafte zonde gebor<strong>en</strong> wordt. Uit hoofde van d<strong>en</strong><br />

invloed van zijn wandel <strong>en</strong> onderwijs werd<strong>en</strong> zijne afstammeling<strong>en</strong> zoo verdorv<strong>en</strong>, dat de wereld<br />

door e<strong>en</strong><strong>en</strong> zondvloed verdelgd moest word<strong>en</strong>. De geschied<strong>en</strong>is der eerste wereldbewoners<br />

bewijst daarbij, dat e<strong>en</strong> lang lev<strong>en</strong> niet tot zeg<strong>en</strong> voor d<strong>en</strong> zondaar verstrekt. Gods<br />

verdraagzaamheid hield h<strong>en</strong> niet in hunne boosheid terug. Hoe ouder de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> werd<strong>en</strong>, hoe<br />

meer zij in de verdorv<strong>en</strong>heid verstokt werd<strong>en</strong>. {PEP 320.4}<br />

Ev<strong>en</strong>zoo was het met d<strong>en</strong> afval aan Sinaï gesteld. In geval de overtreders niet spoedig<br />

gestraft war<strong>en</strong>, zoud<strong>en</strong> er de eig<strong>en</strong>ste gevolg<strong>en</strong> uit zijn voortgekom<strong>en</strong>. Indi<strong>en</strong> die overtreders<br />

door de vingers war<strong>en</strong> gezi<strong>en</strong>, het euvel zou nog grooter zijn geweest, dan er uit het spar<strong>en</strong> van<br />

Kaïns lev<strong>en</strong> gesprot<strong>en</strong> is. God bewees g<strong>en</strong>ade door de duiz<strong>en</strong>d<strong>en</strong> te lat<strong>en</strong> lijd<strong>en</strong>, om de millio<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

van d<strong>en</strong> ondergang te redd<strong>en</strong>. T<strong>en</strong> einde de m<strong>en</strong>igte mocht behoud<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, was Hij<br />

gedwong<strong>en</strong> de <strong>en</strong>kel<strong>en</strong> te straff<strong>en</strong>. Daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> die m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> ook niet langer aanspraak<br />

op Zijne bescherming, wijl zij zich niet langer aan God onderwerp<strong>en</strong> wild<strong>en</strong>; al het volk stond<br />

aan des vijands aanval bloot. In geval dat kwaad niet bij de wortel ware aangetast, zoo zoude<br />

Israel voor het aangezicht hunner vijand<strong>en</strong> gevall<strong>en</strong> zijn. Beide voor Israels welzijn <strong>en</strong> tot leering<br />

der navolg<strong>en</strong>de geslacht<strong>en</strong> behoefde de misdaad terstond te word<strong>en</strong> gestraft. Niet minder werd<br />

d<strong>en</strong> overtreders g<strong>en</strong>ade bewez<strong>en</strong> door h<strong>en</strong> af te snijd<strong>en</strong>. Ware hun verl<strong>en</strong>ging van het lev<strong>en</strong><br />

geschonk<strong>en</strong>, zij zoud<strong>en</strong> d<strong>en</strong> zelfd<strong>en</strong> geest van opstand teg<strong>en</strong> God onder elkander aan d<strong>en</strong> dag<br />

gelegd hebb<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dus elkander eindelijk het lev<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> b<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. Het was dus e<strong>en</strong>e betoonig<br />

van liefde aan de wereld, liefde jeg<strong>en</strong>s Israel, ja zelfs e<strong>en</strong> weldaad aan de overtreders, dat de<br />

misdaad zoo spoedig <strong>en</strong> op zulk e<strong>en</strong>e str<strong>en</strong>ge wijze gestraft werd. {PEP 321.1}<br />

To<strong>en</strong> het volk begreep hoe zwaar het misdrev<strong>en</strong> had, werd het gansche leger met schrik<br />

bevang<strong>en</strong>. M<strong>en</strong> vreesde, dat elke overtreder zou word<strong>en</strong> uitgeroeid. Uit medelijd<strong>en</strong> met hun<br />

angst beloofde Mozes derhalve God nog e<strong>en</strong>s voor h<strong>en</strong> aan te roep<strong>en</strong>. {PEP 321.2}<br />

214


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Gijlied<strong>en</strong> hebt e<strong>en</strong>e groote zonde gezondigd,” zeide hij, “doch nu, ik zal tot d<strong>en</strong> Heere<br />

opklimm<strong>en</strong>, misschi<strong>en</strong> zal ik e<strong>en</strong>e verzoe-ning do<strong>en</strong> voor uwe zond<strong>en</strong>.” Di<strong>en</strong>svolg<strong>en</strong>s ging hij,<br />

<strong>en</strong> zeide in zijne belijd<strong>en</strong>is voor d<strong>en</strong> Heere: “Och dit volk heeft e<strong>en</strong>e groote zonde gezondigd,<br />

dat zij zich goud<strong>en</strong> god<strong>en</strong> gemaakt hebb<strong>en</strong>. Nu dan, indi<strong>en</strong> Gij hunne zond<strong>en</strong> vergev<strong>en</strong> zult!<br />

doch zoo niet, zoo delg mij nu uit uw boek, hetwelk Gij geschrev<strong>en</strong> hebt.” Hij kreeg hierop t<strong>en</strong><br />

antwoord: “Di<strong>en</strong> zou Ik uit mijn boek delg<strong>en</strong>, die aan Mij zondigt. Doch ga nu he<strong>en</strong>, leid dit<br />

volk, waarhe<strong>en</strong> Ik u gezegd heb; zie mijn Engel zal voor uw aangezicht gaan; doch t<strong>en</strong> dage<br />

mijns bezoek<strong>en</strong>s zoo zal Ik hunne zonde over h<strong>en</strong> bezoek<strong>en</strong>.” {PEP 321.3}<br />

In Mozes’ gebed word<strong>en</strong> wij herinnerd aan de hemelsche ged<strong>en</strong>kboek<strong>en</strong>, waarin aller<br />

nam<strong>en</strong> opgeteek<strong>en</strong>d staan, zoomede hunne dad<strong>en</strong>, hetzij die goed, hetzij die kwaad zijn. Het<br />

boek des lev<strong>en</strong>s bevat de nam<strong>en</strong> derg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die zich aan d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st des Heer<strong>en</strong> gewijd hebb<strong>en</strong>.<br />

Indi<strong>en</strong> e<strong>en</strong>ig<strong>en</strong> hunner zich van achter d<strong>en</strong> Heere afw<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, <strong>en</strong> door e<strong>en</strong> volhard<strong>en</strong> in de zonde<br />

eindelijk niet langer vatbaar zijn voor de invloed<strong>en</strong> des Heilig<strong>en</strong> Geestes, dan word<strong>en</strong> hunne<br />

nam<strong>en</strong>, in het oordeel, uitgedelgd uit het boek des lev<strong>en</strong>s, <strong>en</strong> het verderf t<strong>en</strong> prooi gegev<strong>en</strong>.<br />

Mozes besefte het verschrikkelijke lot, dat d<strong>en</strong> zondaar staat te wacht<strong>en</strong>; desniettemin verlangde<br />

hij, dat zijn naam ook mocht word<strong>en</strong> uitgedelgd, indi<strong>en</strong> God Israel verwierp; de gedachte was<br />

voor hem ondragelijk, dat Gods oordeel vall<strong>en</strong> zou op deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die zoo g<strong>en</strong>adiglijk verlost war<strong>en</strong><br />

geword<strong>en</strong>. In Mozes’ voorbede voor Israel treff<strong>en</strong> wij e<strong>en</strong> beeld aan van Jezus’ voorspraak voor<br />

de zondaars. Ev<strong>en</strong>wel heeft Mozes niet, zooals Christus, de schuld der overtreders moet<strong>en</strong><br />

drag<strong>en</strong>. “Di<strong>en</strong> zou Ik uit mijn boek delg<strong>en</strong>,” zeide God, “die aan Mij zondigt.” {PEP 322.1}<br />

Met diepe smart begroef het volk zijne dood<strong>en</strong>. Drie duiz<strong>en</strong>d war<strong>en</strong> door de scherpte des<br />

zwaards gevall<strong>en</strong>; e<strong>en</strong> weinig later brak er e<strong>en</strong>e plaag uit in het leger; <strong>en</strong> to<strong>en</strong> kreg<strong>en</strong> zij de<br />

aanzegging, dat de Goddelijke teg<strong>en</strong>woordigheid h<strong>en</strong> niet langer in het optrekk<strong>en</strong> zou<br />

vergezell<strong>en</strong>. Jehova had gezegd: “Ik zal in het midd<strong>en</strong> van u niet optrekk<strong>en</strong>, want gij zijt e<strong>en</strong><br />

hardnekkig volk; dat Ik u op dez<strong>en</strong> weg niet vertere.” Ook werd<strong>en</strong> zij gelast: “Legt uw sieraad<br />

van u af, <strong>en</strong> Ik zal wet<strong>en</strong>, wat Ik u do<strong>en</strong> zal.”6 Nu treurde de gansche vergadering. Weg<strong>en</strong>s<br />

berouw <strong>en</strong> vernedering beroofd<strong>en</strong> de kinder<strong>en</strong> Israels “zichzelv<strong>en</strong> van hunne versiersel<strong>en</strong>, verre<br />

van d<strong>en</strong> berg Horeb.” {PEP 322.2}<br />

Op Gods bevel werd de t<strong>en</strong>t, die tijdelijk als vergaderplaats voor d<strong>en</strong> eeredi<strong>en</strong>st gedi<strong>en</strong>d<br />

had, “ver van het leger” opgericht. Dit was e<strong>en</strong> ander bewijs, dat Gods teg<strong>en</strong>woordigheid uit hun<br />

midd<strong>en</strong> vertrokk<strong>en</strong> was. Hij wilde zich wel aan Mozes, maar niet aan zulk e<strong>en</strong> volk op<strong>en</strong>bar<strong>en</strong>.<br />

Deze bestraffing werd, dan ook terdege gevoeld, zoodat het door ‘t gewet<strong>en</strong> gekwelde volk voor<br />

e<strong>en</strong> nog grooter onheil beducht was. Had de Heere Mozes niet uit de vergadering lat<strong>en</strong> gaan,<br />

opdat Hij h<strong>en</strong> verdierve? Zij werd<strong>en</strong> echter getroost. De t<strong>en</strong>t werd buit<strong>en</strong> de legerplaats<br />

opgeslag<strong>en</strong>, doch Mozes noemde haar “de t<strong>en</strong>t der sam<strong>en</strong>komst.” Al de berouwhebb<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, die<br />

tot d<strong>en</strong> Heere w<strong>en</strong>scht<strong>en</strong> weder te keer<strong>en</strong>, werd<strong>en</strong> bevol<strong>en</strong> zich derwaarts te begev<strong>en</strong> om er hunne<br />

zond<strong>en</strong> te belijd<strong>en</strong> <strong>en</strong> g<strong>en</strong>ade te zoek<strong>en</strong>. To<strong>en</strong> zij naar hunne t<strong>en</strong>t<strong>en</strong> war<strong>en</strong> wedergekeerd, ging<br />

Mozes in d<strong>en</strong> tabernakel. Met e<strong>en</strong> angstvallig hart stond het volk te kijk<strong>en</strong> of er ook blijk<strong>en</strong><br />

war<strong>en</strong>, dat hunne voorspraak verhoord werd. Indi<strong>en</strong> God zich verwaardigde om h<strong>en</strong> te<br />

215


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

ontmoet<strong>en</strong>, dan bestond er hoop, dat zij niet zoud<strong>en</strong> word<strong>en</strong> verdelgd. To<strong>en</strong> de wolkkolom dan<br />

eindelijk nederdaalde, <strong>en</strong> aan d<strong>en</strong> ingang van d<strong>en</strong> tabernakel stond, we<strong>en</strong>de het volk van<br />

blijdschap, “<strong>en</strong> zij bog<strong>en</strong> zich, e<strong>en</strong>ieder in de deur zijner t<strong>en</strong>t.” {PEP 322.3}<br />

Mozes begreep goed hoe hardnekkig <strong>en</strong> verblind de aan zijne zorg toevertrouwd<strong>en</strong> war<strong>en</strong>;<br />

Hij begreep zeer goed met welk<strong>en</strong> teg<strong>en</strong>stand hij te worstel<strong>en</strong> had. Ook had hij reeds bij ervaring<br />

geleerd, dat bij Gods hulp behoefde, zoo hij bij het volk invloed zou blijv<strong>en</strong> bezitt<strong>en</strong>. Te di<strong>en</strong><br />

einde vroeg hij om e<strong>en</strong>e duidelijker op<strong>en</strong>baring van Zijn<strong>en</strong> wil, <strong>en</strong> om de verzekering van Zijne<br />

teg<strong>en</strong>woordigheid: “Zie, Gij zegt tot mij: Voer dit volk op! maar Gij laat mij niet wet<strong>en</strong>, wi<strong>en</strong><br />

Gij met mij zult z<strong>en</strong>d<strong>en</strong>; daar Gij gezegd hebt: Ik k<strong>en</strong> u bij name; <strong>en</strong> ook gij hebt g<strong>en</strong>ade<br />

gevond<strong>en</strong> in mijne oog<strong>en</strong>. Nu dan, ik bidde, indi<strong>en</strong> ik g<strong>en</strong>ade gevond<strong>en</strong> heb in uwe oog<strong>en</strong>, zoo<br />

laat mij nu uw<strong>en</strong> weg wet<strong>en</strong>, <strong>en</strong> ik zal u k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, opdat ik g<strong>en</strong>ade vinde in uwe oog<strong>en</strong>; <strong>en</strong> zie aan,<br />

dat deze natie uw volk is!” {PEP 323.1}<br />

De Heere dan zeide “Zou mijn aangezicht moet<strong>en</strong> medegaan om u gerust te stell<strong>en</strong>?” Dit<br />

was niet bevredig<strong>en</strong>d voor Mozes. In de diepte van zijn gemoed was hij t<strong>en</strong> volle van de<br />

verschrikkelijke gevolg<strong>en</strong> overtuigd, welke kom<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong>, indi<strong>en</strong> God Israel aan zijne<br />

verharding <strong>en</strong> onboetvaardigheid zou overlat<strong>en</strong>. Hij kon er niet toe kom<strong>en</strong> om zijne belang<strong>en</strong><br />

van die zijner broeder<strong>en</strong> te scheid<strong>en</strong>, daarom bad hij, dat het volk weder in de gunst des Heer<strong>en</strong><br />

mocht word<strong>en</strong> hersteld, <strong>en</strong> dat het teek<strong>en</strong> Zijner teg<strong>en</strong>woordigheid h<strong>en</strong> op d<strong>en</strong> weg mocht<br />

vergezell<strong>en</strong>: “Indi<strong>en</strong> uw aangezicht niet medegaan zal,” aldus bad Mozes, “doe ons van hier niet<br />

optrekk<strong>en</strong>! Want waarbij zou nu bek<strong>en</strong>d word<strong>en</strong>, dat ik g<strong>en</strong>ade gevond<strong>en</strong> heb in uwe oog<strong>en</strong>, ik<br />

<strong>en</strong> uw volk? is het niet daarbij, dat Gij met ons gaat? alzoo zull<strong>en</strong> wij afgezonderd word<strong>en</strong>, ik <strong>en</strong><br />

uw volk, van alle volk, dat op d<strong>en</strong> aardbodem is.” {PEP 323.2}<br />

Hierop luidde des Heer<strong>en</strong> antwoord: “Ook deze zelve zaak, die gij gesprok<strong>en</strong> hebt zal Ik<br />

doer: dewijl gij g<strong>en</strong>ade gevond<strong>en</strong> hebt in mijne oog<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Ik u bij name k<strong>en</strong>.” Maar nog hield de<br />

profeet niet op te bidd<strong>en</strong>. Elke bede was verhoord, ev<strong>en</strong>wel verlangde hij nog meer blijk<strong>en</strong> van<br />

Gods gunst. En nu verzocht hij iets, hetwelk nog ge<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch verzocht had:” “Toon mij nu uwe<br />

heerlijkheid.” {PEP 323.3}<br />

Dit verzoek werd niet door God als e<strong>en</strong>e vermetelheid gestraft; maar het g<strong>en</strong>adige<br />

antwoordwas: “Ik zal al mijne goedigheid voorbij uw aangezicht lat<strong>en</strong> gaan.” Ge<strong>en</strong> sterveling<br />

kan de onbedekte heerlijkheid des Heer<strong>en</strong> aanschouw<strong>en</strong>, <strong>en</strong> lev<strong>en</strong>; Mozes kreeg echter de<br />

toezegging, dat hij zoo veel van de heerlijkheid zi<strong>en</strong> zou, als hij verdrag<strong>en</strong> kon. Te di<strong>en</strong> einde<br />

moest hij weder op d<strong>en</strong> berg klimm<strong>en</strong>; to<strong>en</strong> nam de hand, die de aarde geformeerd heeft, de<br />

hand, “die de berg<strong>en</strong> verzet, dat zij het niet gewaar word<strong>en</strong>,”7 dit schepsel van stof, dez<strong>en</strong><br />

machtig<strong>en</strong> geloofsman, <strong>en</strong> stelde hem in e<strong>en</strong>e klove der ste<strong>en</strong>rots, terwijl Hij zijne goedheid<br />

voorbij Mozes’ aangezicht liet gaan. {PEP 324.1}<br />

Deze op<strong>en</strong>baring, — doch bov<strong>en</strong> alles de belofte, dat Gods teg<strong>en</strong>woordigheid hem zou<br />

vergezell<strong>en</strong> — verstrekte Mozes t<strong>en</strong> bewijs, dat hij de hem opgelegde taak zou kunn<strong>en</strong><br />

volbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>; <strong>en</strong> hij schatte het van oneindig meer waarde dan al de geleerdheid der Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong>,<br />

216


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

of al zijne bekwaamheid als staatsof krijgsman. Ge<strong>en</strong> aardsche kracht of vernuft kan opweg<strong>en</strong><br />

teg<strong>en</strong> de teg<strong>en</strong>woordigheid Gods. {PEP 324.2}<br />

Voor d<strong>en</strong> overtreder is het verschrikkelijk te vall<strong>en</strong> in de hand<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> lev<strong>en</strong>d<strong>en</strong> God;<br />

doch Mozes stond alle<strong>en</strong> voor het aangezicht van d<strong>en</strong> Oneindige, zonder bevreesd te zijn; want<br />

zijne ziel was e<strong>en</strong>swill<strong>en</strong>s met zijn<strong>en</strong> Maker. De Psalmist getuigt: “Had ik naar ongerechtigheid<br />

met mijn hart gezi<strong>en</strong>, de Heere zou niet gehoord hebb<strong>en</strong>.”8 Maar “de verborg<strong>en</strong>heid des Heer<strong>en</strong><br />

is voor deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die Hem vreez<strong>en</strong>; <strong>en</strong> zijn verbond, om hun die bek<strong>en</strong>d te mak<strong>en</strong>.”9 {PEP 324.3}<br />

De Heere dan riep Zijn<strong>en</strong> naam overluid over hem uit, zegg<strong>en</strong>de: “Heere, Heere, God,<br />

barmhartig <strong>en</strong> g<strong>en</strong>adig, lankmoedig <strong>en</strong> groot van weldadigheid <strong>en</strong> waarheid! Die de<br />

weldadigheid bewaart aan vele duiz<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, die de ongerechtigheid, <strong>en</strong> overtreding, <strong>en</strong> zonde<br />

vergeeft; die d<strong>en</strong> schuldige ge<strong>en</strong>szins onschuldig houdt.”10 {PEP 324.4}<br />

“Mozes nu haastte zich <strong>en</strong> neigde het hoofd ter aarde, <strong>en</strong> hij boog zich.” Opnieuw bad hij<br />

d<strong>en</strong> Heere om vergiff<strong>en</strong>is voor de ongerechtighed<strong>en</strong> van Zijn volk, <strong>en</strong> om h<strong>en</strong> tot Zijn erfdeel<br />

aan te nem<strong>en</strong>. De bede werd verhoord. De Heere beloofde g<strong>en</strong>adiglijk Israel weder in Zijne gunst<br />

te zull<strong>en</strong> herstell<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zulke wonder<strong>en</strong> t<strong>en</strong> hunn<strong>en</strong> behoeve te do<strong>en</strong>, “die niet geschap<strong>en</strong> zijn op<br />

de gansche aarde.” {PEP 324.5}<br />

Veertig dag<strong>en</strong> <strong>en</strong> nacht<strong>en</strong> vertoefde Mozes op d<strong>en</strong> berg; <strong>en</strong> bij deze geleg<strong>en</strong>heid werd hij<br />

ook weder op e<strong>en</strong>e wonderbaarlijke wijze gesterkt. Het was niemand vergund met hem op te<br />

klimm<strong>en</strong>, noch gedur<strong>en</strong>de d<strong>en</strong> tijd zijner afwezigheid d<strong>en</strong> berg aan te rak<strong>en</strong>. Op ‘s Heer<strong>en</strong> bevel<br />

had hij twee ste<strong>en</strong><strong>en</strong> tafel<strong>en</strong> bereid, <strong>en</strong> ze met zich g<strong>en</strong>om<strong>en</strong>; <strong>en</strong> wederom schreef de Heere “op<br />

de tafel<strong>en</strong> de woord<strong>en</strong> des verbonds, de ti<strong>en</strong> woord<strong>en</strong>.”11 {PEP 325.1}<br />

Gedur<strong>en</strong>de d<strong>en</strong> tijd, di<strong>en</strong> Mozes in omgang met God doorbracht, blonk zijn aangezicht van<br />

d<strong>en</strong> glans van Gods heerlijkheid, welke daarop weerkaatste; het vel zijns aangezichts glinsterde<br />

zelfs nog, to<strong>en</strong> hij van d<strong>en</strong> berg was afgeklomm<strong>en</strong>. Zulk e<strong>en</strong> licht besche<strong>en</strong> het aangezicht van<br />

Stefanus ook, to<strong>en</strong> hij voor de rechters gesteld werd; “<strong>en</strong> all<strong>en</strong>, die in d<strong>en</strong> raad zat<strong>en</strong>, de oog<strong>en</strong><br />

op hem houd<strong>en</strong>de, zag<strong>en</strong> zijn aangezicht als het aangezicht e<strong>en</strong>s <strong>en</strong>gels.”12 Zoowel Aaron als<br />

het volk deinsd<strong>en</strong> voor Mozes terug, want zij vreesd<strong>en</strong> tot hem toe te tred<strong>en</strong>. Zich nog steeds<br />

schuldig gevoel<strong>en</strong>de, verbeeld<strong>en</strong> zij zich, dat Gods misnoeg<strong>en</strong> nog op h<strong>en</strong> rustte, <strong>en</strong> daarom<br />

kond<strong>en</strong> zij dat hemelsch licht niet verdrag<strong>en</strong>, hetwelk h<strong>en</strong>, zoo zij gehoorzaam war<strong>en</strong> geweest,<br />

met blijdschap zou vervuld hebb<strong>en</strong>. Schuldgevoel baart vrees. Wie zich van de zonde verlost<br />

gevoelt, verbergt zich niet voor des hemels licht. {PEP 325.2}<br />

Mozes had hun veel mede te deel<strong>en</strong>; <strong>en</strong> wijl hij met medelijd<strong>en</strong> jeg<strong>en</strong>s hunne vrees vervuld<br />

was, zoo bedekte hij zijn aangezicht, totdat hij weder inging om met God te sprek<strong>en</strong>. {PEP<br />

325.3}<br />

Door deze heerlijkheid wilde God Israel e<strong>en</strong><strong>en</strong> indruk van de heiligheid <strong>en</strong> de verhev<strong>en</strong>heid<br />

Zijner wet gev<strong>en</strong>, zoomede van d<strong>en</strong> luister des evangelies in Christus geop<strong>en</strong>baard. To<strong>en</strong> Mozes<br />

bij God op d<strong>en</strong> berg was, ontving hij niet alle<strong>en</strong> de twee ste<strong>en</strong><strong>en</strong> tafe-l<strong>en</strong>, maar ook onderricht in<br />

217


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

zake van het verlossingsplan. Hij begreep, dat Jezus’ offerande in al de typ<strong>en</strong> <strong>en</strong> de zinnebeeld<strong>en</strong><br />

der Joodsche bedeeling war<strong>en</strong> afgebeeld; derhalve was het niet minder het licht, dat van<br />

Golgotha straalt, dan de heerlijkheid der wet des Heer<strong>en</strong>, welke op Mozes’ aangezicht glinsterde.<br />

Die Goddelijke heerlijkheid symboliseerde de heerlijkheid dier bedeeling van dewelke Mozes<br />

de zichtbare middelaar was, <strong>en</strong> de verteg<strong>en</strong>woordiger van d<strong>en</strong> war<strong>en</strong> Middelaar. {PEP 325.4}<br />

De heerlijkheid, welke van Mozes’ aangezicht straalde, toont ons welk e<strong>en</strong>e heerlijkheid de<br />

kinder<strong>en</strong> Gods e<strong>en</strong>s van Christus zull<strong>en</strong> ontvang<strong>en</strong>. Daarin ligt het bewijs, dat, naar mate wij<br />

meer omgang met God hebb<strong>en</strong> <strong>en</strong> e<strong>en</strong> beter begrip van Zijne eisch<strong>en</strong> bezitt<strong>en</strong>, wij naar die<br />

verhouding Zijn beeld meer gelijkvormig zull<strong>en</strong> word<strong>en</strong> gemaakt, <strong>en</strong> Zijner Goddelijke natuur<br />

meer deelachtig word<strong>en</strong>. {PEP 325.5}<br />

Mozes was e<strong>en</strong> type van Christus. Gelijkerwijs Israels voorspraak zijn aangezicht ter wille<br />

van het volk bedekk<strong>en</strong> moest, zoo heeft Christus, de Middelaar Gods, Zijne Godheid met de<br />

m<strong>en</strong>schheid bedekt, to<strong>en</strong> Hij op aarde kwam. Ware Hij in d<strong>en</strong> glans van ‘s hemels heerlijkheid<br />

gekom<strong>en</strong>, ge<strong>en</strong> zondaar zou Hem hebb<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> g<strong>en</strong>ak<strong>en</strong>. Zij zoud<strong>en</strong> Zijne heerlijkheid niet<br />

hebb<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> verdrag<strong>en</strong>. Daarom heeft Hij zich vernederd, <strong>en</strong> is “in ge-lijkheid des zondig<strong>en</strong><br />

vleesches”13 gekom<strong>en</strong>, opdat Hij het gevall<strong>en</strong> geslacht bereik<strong>en</strong> <strong>en</strong> herstell<strong>en</strong> mocht. {PEP<br />

326.1}<br />

218


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 29—Satans Vijandschap teg<strong>en</strong> de Wet.<br />

SATANS eerste poging, om de majesteit van Gods wet onder de hemeling<strong>en</strong> te sch<strong>en</strong>d<strong>en</strong>,<br />

sche<strong>en</strong> voor e<strong>en</strong>e wijle tijds met goed gevolg te word<strong>en</strong> bekroond. Vele <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> verleid;<br />

desniettemin werd Satans schijnbare overwinning in e<strong>en</strong>e nederlaag <strong>en</strong> verlies zijner<br />

heerlijkheid, scheiding van God <strong>en</strong> verbanning uit d<strong>en</strong> hemel veranderd. {PEP 327.1}<br />

To<strong>en</strong> de strijd op aarde werd aangebond<strong>en</strong>, sche<strong>en</strong> Satan in ‘t eerst ook e<strong>en</strong>e overwinning<br />

te behal<strong>en</strong>. T<strong>en</strong>gevolge der overtreding, werd de m<strong>en</strong>sch hem di<strong>en</strong>stbaar, <strong>en</strong> ‘s m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong><br />

heerschappij aan hem overgeleverd. Nu sche<strong>en</strong> niets d<strong>en</strong> Satan in d<strong>en</strong> weg te staan voor de<br />

oprichting van e<strong>en</strong> onafhankelijk koninkrijk, <strong>en</strong> tot verwerping van het gezag van God <strong>en</strong> Zijn<strong>en</strong><br />

Zoon. Doch dank zij het plan der verlossing, de m<strong>en</strong>sch kan weder in geme<strong>en</strong>schap met God<br />

word<strong>en</strong> gebracht, alsmede gewillig word<strong>en</strong> gemaakt om Zijne wet te gehoorzam<strong>en</strong>; <strong>en</strong> nu zull<strong>en</strong><br />

beide de m<strong>en</strong>sch <strong>en</strong> de aarde eindelijk van onder de macht des booz<strong>en</strong> verlost word<strong>en</strong>. {PEP<br />

327.2}<br />

Nadat Satan de nederlaag geled<strong>en</strong> had, nam hij zijn toevlucht weder tot de verleiding, in de<br />

hoop, dat zijn verlies daardoor in e<strong>en</strong>e overwinning mocht word<strong>en</strong> veranderd. T<strong>en</strong> einde opstand<br />

bij het gevall<strong>en</strong> geslacht te verwekk<strong>en</strong> beschuldigde hij God van onrechtvaardigheid omdat Hij<br />

d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch Zijne wet had lat<strong>en</strong> overtred<strong>en</strong>. “Waarom,” vroeg de listige verleider, “stelde God<br />

d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch op de proef, liet hem zondig<strong>en</strong>, <strong>en</strong> d<strong>en</strong> dood over hem kom<strong>en</strong>, aangezi<strong>en</strong> Hij toch<br />

wel wist, wat het onvermijdelijk gevolg zou zijn?” En de Adams-kinder<strong>en</strong> de lankmoedige<br />

g<strong>en</strong>ade, die hun e<strong>en</strong>e andere kans verle<strong>en</strong>d had, verget<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>de, zonder in aanmerking te<br />

nem<strong>en</strong> welke groote opoffering deze opstand d<strong>en</strong> Koning des hemels gekost had, luisterd<strong>en</strong> naar<br />

de influistering<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> verleider, <strong>en</strong> murmureerd<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> het e<strong>en</strong>igste Wez<strong>en</strong>, dat h<strong>en</strong> uit<br />

Satans verderv<strong>en</strong>de macht redd<strong>en</strong> kon. {PEP 327.3}<br />

T<strong>en</strong> huidig<strong>en</strong> dage zijn er nog duiz<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, die op dezelfde wijze teg<strong>en</strong> God opstaan. Zij<br />

verliez<strong>en</strong> uit het oog, dat de m<strong>en</strong>sch, van zijne vrije keuze beroofd zijnde, van de aanspraak,<br />

welke hem als e<strong>en</strong> redelijk wez<strong>en</strong> toekomt, ontbloot <strong>en</strong> e<strong>en</strong> automaat gelijk is. ‘t Is niet Gods<br />

doel om ‘s m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> wil te dwing<strong>en</strong>. Op zedelijk gebied werd de m<strong>en</strong>sch zoo geschap<strong>en</strong>, dat hij<br />

kiez<strong>en</strong> <strong>en</strong> verwerp<strong>en</strong> kan. Ev<strong>en</strong>als de andere redelijke schepsel<strong>en</strong>, moet hij op de proef word<strong>en</strong><br />

gesteld; intussch<strong>en</strong> wordt hij er nooit toe gedwong<strong>en</strong> om het kwade te kiez<strong>en</strong>. Alle verleiding<strong>en</strong><br />

kan hij het hoofd bied<strong>en</strong>. God heeft er zoo ruimschoots in voorzi<strong>en</strong>, dat de m<strong>en</strong>sch nooit voor<br />

Satan het onderspit behoeft te delv<strong>en</strong>. {PEP 328.1}<br />

To<strong>en</strong> de aarde bevolkt werd, koz<strong>en</strong> bijna all<strong>en</strong> partij voor de rebellie. Wederom sche<strong>en</strong><br />

Satan de overwinning te behal<strong>en</strong>. Maar de invloed der ongerechtigheid werd opnieuw door d<strong>en</strong><br />

Almachtige t<strong>en</strong> onder gebracht; de aarde werd door d<strong>en</strong> zondvloed van hare zedelijke<br />

verdorv<strong>en</strong>heid gezuiverd. {PEP 328.2}<br />

De Profeet zegt: “Wanneer uwe gericht<strong>en</strong> op de aarde zijn, zoo leer<strong>en</strong> de inwoners der<br />

wereld gerechtigheid. Wordt d<strong>en</strong> goddelooze g<strong>en</strong>ade bewez<strong>en</strong>, hij leert ev<strong>en</strong>wel ge<strong>en</strong>e<br />

219


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

gerechtigheid, . . . <strong>en</strong> hij ziet de hoogheid des Heer<strong>en</strong> niet aan.”1 Aldus was het ook na d<strong>en</strong><br />

zondvloed gesteld. Zoodra m<strong>en</strong> van Gods oordeel<strong>en</strong> verlost was, begonn<strong>en</strong> de inwoners der<br />

wereld zich wederom teg<strong>en</strong> Hem te verzett<strong>en</strong>. Reeds tweemaal war<strong>en</strong> Gods verbond <strong>en</strong> Zijne<br />

instelling<strong>en</strong> door de wereld verworp<strong>en</strong>. Beide de eerste wereldbewoners <strong>en</strong> Noachs<br />

nakomeling<strong>en</strong> verwierp<strong>en</strong> Gods gezag. To<strong>en</strong> ging Hij e<strong>en</strong> verbond met Abraham aan, <strong>en</strong> verkoos<br />

zich e<strong>en</strong> volk, hetwelk Zijne wet bewar<strong>en</strong> zou. Onmiddelijk begon Satan zijne strikk<strong>en</strong> te<br />

spann<strong>en</strong> om dat volk te verleid<strong>en</strong> <strong>en</strong> in het verderf te stort<strong>en</strong>. De kinder<strong>en</strong> Jakobs werd<strong>en</strong><br />

verzocht om zich met de Heid<strong>en</strong><strong>en</strong> te Yerzwager<strong>en</strong> <strong>en</strong> voor hunne afgod<strong>en</strong> neder te buig<strong>en</strong>. Doch<br />

Jozef bleef pal staan in zijne keuze voor God, <strong>en</strong> zijne getrouwheid was e<strong>en</strong> voortdur<strong>en</strong>d<br />

getuig<strong>en</strong>is t<strong>en</strong> gunste van het ware geloof. Met het doel om dat licht uit te blussch<strong>en</strong>, porde Satan<br />

Jozefs broeders er toe aan om hem als slaaf naar e<strong>en</strong> Heid<strong>en</strong>sch land te verkoop<strong>en</strong>. God bestuurde<br />

de gebeurt<strong>en</strong>iss<strong>en</strong> echter zoo, dat de Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> daardoor met Hem bek<strong>en</strong>d werd<strong>en</strong>. Zoowelin<br />

Potifars huis als in de gevang<strong>en</strong>is, ontving Jozef e<strong>en</strong>e kweeking, die hem, in de vreeze Gods,<br />

opvoedde t<strong>en</strong> einde e<strong>en</strong>e eervolle betrekking als reg<strong>en</strong>t over het land te kunn<strong>en</strong> bekleed<strong>en</strong>. Van<br />

uit Faraö’s paleis werd zijn invloed het gansche land door gevoeld, <strong>en</strong> de k<strong>en</strong>nis van God heinde<br />

<strong>en</strong> ver verbreid. Daarbij werd<strong>en</strong> de Israeliet<strong>en</strong> rijk in Egypte, <strong>en</strong> die zich getrouw jeg<strong>en</strong>s God<br />

gedroe-g<strong>en</strong>, liet<strong>en</strong> hunn<strong>en</strong> invloed wijd <strong>en</strong> zijd gevoel<strong>en</strong>. De afgodische priesters werd<strong>en</strong><br />

ontroerd, to<strong>en</strong> zij zag<strong>en</strong>, dat de nieuwere godsdi<strong>en</strong>st zooveel bijval vond. Door Satan in zijn<strong>en</strong><br />

haat teg<strong>en</strong> d<strong>en</strong> God des hemels daartoe aangespoord, begonn<strong>en</strong> zij het ontstok<strong>en</strong> licht uit te<br />

blussch<strong>en</strong>. Deze priesters war<strong>en</strong> met de opvoeding van d<strong>en</strong> troonopvolger belast; om deze red<strong>en</strong><br />

hadd<strong>en</strong> zij juist de geleg<strong>en</strong>heid haat teg<strong>en</strong> God <strong>en</strong> ijver voor d<strong>en</strong> beeld<strong>en</strong>di<strong>en</strong>st in het gemoed<br />

van d<strong>en</strong> toekomstig<strong>en</strong> koning te verwekk<strong>en</strong>, hetwelk zich dan ook later in de gewelddadige<br />

onderdrukking der Hebre<strong>en</strong> op<strong>en</strong>baarde. {PEP 328.3}<br />

Gedur<strong>en</strong>de de veertig jar<strong>en</strong>, welke Mozes als vluchteling buit<strong>en</strong> Egypte doorbracht, sche<strong>en</strong><br />

het, dat de afgoderij geheel de overhand zou nem<strong>en</strong>. Jaar op jaar verflauwde der Israeliet<strong>en</strong> hoop.<br />

Zoowel koning als volk verhiev<strong>en</strong> zich op hunne macht, <strong>en</strong> hoond<strong>en</strong> d<strong>en</strong> God van Israel. Deze<br />

gezindheid nam steeds toe, totdat zij haar toppunt bereikte in de ontmoeting van Mozes <strong>en</strong> Faraö.<br />

To<strong>en</strong> de leidsman der Hebreën met e<strong>en</strong>e boodschap van “Jehova, d<strong>en</strong> God Israels,” voor d<strong>en</strong><br />

koning versche<strong>en</strong>, was het niet de onkunde omtr<strong>en</strong>t d<strong>en</strong> war<strong>en</strong> God, maar e<strong>en</strong>e uitdaging van<br />

di<strong>en</strong>s macht, welke hem deed vrag<strong>en</strong>: “Wie is de Heere, wi<strong>en</strong>s stem ik gehoorzam<strong>en</strong> zou? ... Ik<br />

k<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Heere niet.” Van het begin tot het einde was Farao’s verzet teg<strong>en</strong> het Goddelijk bevel<br />

louter haat <strong>en</strong> opstand. {PEP 329.1}<br />

Nietteg<strong>en</strong>staande de Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> de k<strong>en</strong>nis van d<strong>en</strong> war<strong>en</strong> God zoo lang met voet<strong>en</strong><br />

getred<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>, zoo gaf God hun toch nog e<strong>en</strong>e geleg<strong>en</strong>heid om zich te bekeer<strong>en</strong>. In Jozefs tijd<br />

was Egypte e<strong>en</strong> toevluchtsoord voor de kinder<strong>en</strong> Israels geweest: God was vereerd geword<strong>en</strong><br />

door de toeg<strong>en</strong>eg<strong>en</strong>heid, waarmede m<strong>en</strong> Zijn volk bejeg<strong>en</strong>d had; <strong>en</strong> nu gat de Lankmoedige, die<br />

traag tot toorn <strong>en</strong> gaarne vergev<strong>en</strong>d is, na elk oordeel, tijd opdat het gericht zijne gew<strong>en</strong>schte<br />

vrucht<strong>en</strong> zou kunn<strong>en</strong> afwerp<strong>en</strong>; daarbij hadd<strong>en</strong> de Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong>2 tastbare bewijz<strong>en</strong> van ‘s Heer<strong>en</strong><br />

kracht, <strong>en</strong> kond<strong>en</strong> all<strong>en</strong>, die zulks verlangd<strong>en</strong> te do<strong>en</strong>, Zijne oordeel<strong>en</strong> ontvlied<strong>en</strong>. Des konings<br />

220


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

dweepzucht <strong>en</strong> hardnekkigheid werkt<strong>en</strong> mede ter verbreiding van de k<strong>en</strong>nisse Gods, om vel<strong>en</strong><br />

der Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> tot Zijn<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st te beweg<strong>en</strong>. {PEP 329.2}<br />

Vanwege der Israeliet<strong>en</strong> g<strong>en</strong>eigheid om zich met de Heid<strong>en</strong><strong>en</strong> te verzwager<strong>en</strong> <strong>en</strong> hunn<strong>en</strong><br />

eeredi<strong>en</strong>st na te ap<strong>en</strong>, liet God h<strong>en</strong> naar Egypte gaan, waar Jozefs invloed overal gevoeld werd,<br />

<strong>en</strong> zij de geleg<strong>en</strong>heid hadd<strong>en</strong> om e<strong>en</strong> afzonderlijk volk te blijv<strong>en</strong>. Hier moest de schaamtelooze<br />

beeld<strong>en</strong>di<strong>en</strong>st der Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> <strong>en</strong> de wreede verdrukking, welke zij gedur<strong>en</strong>de d<strong>en</strong> laatst<strong>en</strong> tijd<br />

van hun verblijf aldaar verduurd<strong>en</strong>, h<strong>en</strong> met e<strong>en</strong><strong>en</strong> afschrik van de afgoderij vervuld hebb<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

e<strong>en</strong>e schuilplaats bij d<strong>en</strong> God hunner vader<strong>en</strong> do<strong>en</strong> zoek<strong>en</strong>. In d<strong>en</strong> weg van Gods voorzi<strong>en</strong>igheid<br />

zocht Satan zijn oogmerk te bereik<strong>en</strong>, door de Israeliet<strong>en</strong> te verblind<strong>en</strong>, <strong>en</strong> h<strong>en</strong> tot het aanem<strong>en</strong><br />

van de gewoont<strong>en</strong> hunner Heid<strong>en</strong>sche meesters te vervoer<strong>en</strong>. Weg<strong>en</strong>s e<strong>en</strong>e op bijgeloof<br />

gegronde vereering der dier<strong>en</strong> vergund<strong>en</strong> de Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> de Israeliet<strong>en</strong> niet om te offer<strong>en</strong><br />

zoolang zij di<strong>en</strong>stbaar war<strong>en</strong>. Derhalve werd<strong>en</strong> zij niet, door middel van dez<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st, indachtig<br />

gemaakt aan het groote Offer, <strong>en</strong> leed hun geloof verzwakking. En to<strong>en</strong> de tijd van Israels<br />

bevrijding eindelijk was aangebrok<strong>en</strong>, verzette Satan zich teg<strong>en</strong> Gods voornem<strong>en</strong>. Hij was er<br />

over uit om dat volk, dat nu ruim twee millio<strong>en</strong> ziel<strong>en</strong> telde, onder het juk van onkunde <strong>en</strong><br />

bijgeloof te houd<strong>en</strong>. Het volk, dat God beloofd had te zull<strong>en</strong> zeg<strong>en</strong><strong>en</strong> <strong>en</strong> verm<strong>en</strong>igvuldig<strong>en</strong>, opdat<br />

het e<strong>en</strong>e macht op aarde ware, <strong>en</strong> Hij door hetzelve Zijn<strong>en</strong> wil op<strong>en</strong>bar<strong>en</strong> mocht, — het volk,<br />

dat Hij tot bewaarders Zijner wet wilde aanstell<strong>en</strong>, — datzelfde volk poogde Satan nu in de<br />

kluisters der slavernij <strong>en</strong> onvermaarheid te houd<strong>en</strong>, t<strong>en</strong> einde de k<strong>en</strong>nisse Gods uit hun geheug<strong>en</strong><br />

mocht word<strong>en</strong> uitgewischt. {PEP 329.3}<br />

To<strong>en</strong> de wonder<strong>en</strong> voor d<strong>en</strong> koning verricht werd<strong>en</strong>, was Satan ook bij de hand om hunn<strong>en</strong><br />

invloed teg<strong>en</strong> te werk<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Faraö te belett<strong>en</strong>, dat hij de opperheerschappij van God erk<strong>en</strong>de <strong>en</strong><br />

Zijn bevel gehoorzaamde. Satan deed alles, wat in zijn vermog<strong>en</strong> lag, om ‘s Heer<strong>en</strong> dad<strong>en</strong> te<br />

vervalsch<strong>en</strong> <strong>en</strong> Zijn<strong>en</strong> wil teg<strong>en</strong> te staan. Hieruit werd e<strong>en</strong>e nog grootere betooning van<br />

Goddelijke kracht <strong>en</strong> heerlijkheid gebor<strong>en</strong>, zoodat beide de Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> zoowel als Israel het<br />

bestaan <strong>en</strong> de oppermacht van d<strong>en</strong> war<strong>en</strong> <strong>en</strong> lev<strong>en</strong>d<strong>en</strong> God gedwong<strong>en</strong> war<strong>en</strong> te erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>. {PEP<br />

330.1}<br />

God verloste Israel door de schrikkelijke op<strong>en</strong>baring Zijner macht, <strong>en</strong> Zijne oordeel<strong>en</strong> over<br />

de god<strong>en</strong> der Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong>. “Alzoo voerde Hij Zijn volk uit met vroolijkheid, Zijne uitverkor<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

met gejuich. . . . Opdat zij Zijne inzetting<strong>en</strong> onderhield<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Zijne wett<strong>en</strong> bewaard<strong>en</strong>.”3 Hij<br />

bevrijdde h<strong>en</strong> van het slav<strong>en</strong>juk, <strong>en</strong> bracht h<strong>en</strong> in e<strong>en</strong> goed land, — e<strong>en</strong> land, dat Zijne<br />

voorzi<strong>en</strong>igheid hun ter schuilplaats teg<strong>en</strong> hunne vijand<strong>en</strong> bereid had, waar zij onder de schaduw<br />

Zijner vleugel<strong>en</strong> zeker kond<strong>en</strong> won<strong>en</strong>. Hij trok h<strong>en</strong> tot zich om h<strong>en</strong> met Zijne liefde-arm<strong>en</strong> te<br />

omhelz<strong>en</strong>; <strong>en</strong> voor al deze blijk<strong>en</strong> van g<strong>en</strong>ade <strong>en</strong> goedheid hun bewez<strong>en</strong> werd van h<strong>en</strong> gevergd,<br />

dat zij ge<strong>en</strong>e andere god<strong>en</strong> voor het aangezicht van Hem, d<strong>en</strong> lev<strong>en</strong>d<strong>en</strong> God, hadd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zij<br />

Zijn<strong>en</strong> naam over het rond der aarde verbreidd<strong>en</strong>. {PEP 330.2}<br />

Gedur<strong>en</strong>de hunne di<strong>en</strong>stbaarheid in Egypte, hadd<strong>en</strong> de Israeliet<strong>en</strong> veel van hunne k<strong>en</strong>nis<br />

van Gods wet verlor<strong>en</strong>, alsmede hare voorschrift<strong>en</strong> door inm<strong>en</strong>ging van Heid<strong>en</strong>sche gebruik<strong>en</strong><br />

221


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> overlevering<strong>en</strong> vervalscht. Daarom bracht Hij h<strong>en</strong> aan d<strong>en</strong> Sinaï, <strong>en</strong> maakte met eig<strong>en</strong> stem<br />

Zijne wet bek<strong>en</strong>d. {PEP 331.1}<br />

Satan was daar ook met zijne booze <strong>en</strong>gel<strong>en</strong>. Zelfs terwijl God Zijne wet bek<strong>en</strong>d maakte,<br />

beraamde Satan plann<strong>en</strong> om het volk te verleid<strong>en</strong>. Gods uitverkor<strong>en</strong> volk poogde hij, als het<br />

ware, uit ‘s Heer<strong>en</strong> hand te rukk<strong>en</strong>. Door h<strong>en</strong> tot d<strong>en</strong> beeld<strong>en</strong>di<strong>en</strong>st te verleid<strong>en</strong>, kon hij alle<br />

indrukk<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> eeredi<strong>en</strong>st wegnem<strong>en</strong>: want hoe kan iemand veredeld word<strong>en</strong> door e<strong>en</strong><br />

voorwerp te aanbidd<strong>en</strong>, dat met hem op e<strong>en</strong>e lijn staat, <strong>en</strong> door zijn eig<strong>en</strong>e hand<strong>en</strong> geformeerd<br />

is? Wanneer de m<strong>en</strong>sch zoo verblind kon word<strong>en</strong> gemaakt voor de macht, de majesteit, <strong>en</strong> de<br />

heerlijkheid van d<strong>en</strong> Oneindige, dat hij Hem door e<strong>en</strong> gesned<strong>en</strong> beeld of zelfs door e<strong>en</strong> kruip<strong>en</strong>d<br />

dier ging voorstell<strong>en</strong>; wanneer hij h<strong>en</strong> de betrekking tussch<strong>en</strong> zich zelv<strong>en</strong> <strong>en</strong> God kon do<strong>en</strong><br />

verget<strong>en</strong>, <strong>en</strong> het wez<strong>en</strong>, dat naar het ev<strong>en</strong>beeld van zijn<strong>en</strong> Maker geschap<strong>en</strong> is, er toe kon br<strong>en</strong>g<strong>en</strong><br />

zich voor de verachtelijke <strong>en</strong> redelooze voorwerp<strong>en</strong> neer te buig<strong>en</strong>, — dan zou de weg t<strong>en</strong><br />

verderve geop<strong>en</strong>d zijn; dan zoud<strong>en</strong> de hartstocht<strong>en</strong> botvier<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Satan d<strong>en</strong> scepter zwaai<strong>en</strong>.<br />

{PEP 331.2}<br />

Aan d<strong>en</strong> voet van d<strong>en</strong> berg Sinaï begon Satan ijne plann<strong>en</strong> ter verijdeling van Gods wet t<strong>en</strong><br />

uitvoer te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zette dus het werk door, dat hij in d<strong>en</strong> hemel begon. Gedur<strong>en</strong>de de veertig<br />

dag<strong>en</strong>, welke Mozes op d<strong>en</strong> berg bij God doorbracht, was Satan in de weer om twijfel, afval, <strong>en</strong><br />

opstand te verwekk<strong>en</strong>. Terwijl God Zijne wet schreef, welke voor Zijn verbondsvolk bestemd<br />

was, verzaakt<strong>en</strong> de Israeliet<strong>en</strong> Jehova, <strong>en</strong> begeerd<strong>en</strong> e<strong>en</strong>’ god van goud! To<strong>en</strong> Mozes van voor<br />

des Heer<strong>en</strong> aangezicht wederkeerde, met de inzetting<strong>en</strong>, welke zij plechtiglijk beloofd hadd<strong>en</strong><br />

te zull<strong>en</strong> gehoorzam<strong>en</strong>, vond hij h<strong>en</strong> in op<strong>en</strong>bar<strong>en</strong> opstand teg<strong>en</strong> deze gebod<strong>en</strong>, zich buig<strong>en</strong>de<br />

voor e<strong>en</strong> gegot<strong>en</strong> beeld. {PEP 331.3}<br />

De groote oproerling had gehoopt, dat hij Israel in het verderf zou kunn<strong>en</strong> stort<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

zoodo<strong>en</strong>de Gods plann<strong>en</strong> schipbreuk do<strong>en</strong> lijd<strong>en</strong>. Hierin werd hij echter teleurgesteld. Trots<br />

hunne zonde werd<strong>en</strong> de Israeliet<strong>en</strong> toch niet verdelgd. Terwijl deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die voor d<strong>en</strong> Duivel<br />

partij koz<strong>en</strong>, om het lev<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> gebracht, ontving het volk, dat zich verootmoedigde,<br />

g<strong>en</strong>adiglijk vergiff<strong>en</strong>is. Voortaan moest de geschied<strong>en</strong>is van die zonde als e<strong>en</strong> voortdur<strong>en</strong>d<br />

getuig<strong>en</strong>is teg<strong>en</strong> de doemwaardigheid der afgoderij di<strong>en</strong><strong>en</strong>, zoomede t<strong>en</strong> bewijs van Gods<br />

rechtvaardigheid <strong>en</strong> lankmoedigheid. {PEP 331.4}<br />

Het heelal had het schouwspel op d<strong>en</strong> Sinaï aanschouwd. In de praktikale uitoef<strong>en</strong>ing der<br />

twee bestur<strong>en</strong> kon m<strong>en</strong> zich van het verschil tussch<strong>en</strong> Gods <strong>en</strong> des Satans heerschappij<br />

overtuig<strong>en</strong>. Opnieuw kon m<strong>en</strong> de gevolg<strong>en</strong> van Satans afval zi<strong>en</strong>, <strong>en</strong> daaruit afleid<strong>en</strong> welk e<strong>en</strong>e<br />

heerschappij hij in d<strong>en</strong> hemel zou hebb<strong>en</strong> opgericht, in geval hij de overhand bekom<strong>en</strong> had.<br />

{PEP 332.1}<br />

Door d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch tot de overtreding van het tweede gebod te verleid<strong>en</strong>, poogde Satan het<br />

begrip der Godheid te verlag<strong>en</strong>. En door God in minachting te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, kon hij h<strong>en</strong> weldra Hem<br />

geheel do<strong>en</strong> verget<strong>en</strong>. Gods aanspraak op ontzag <strong>en</strong> aanbidding berust op het feit, dat Hij de<br />

Schepper is, <strong>en</strong> alle wez<strong>en</strong>s hun bestaan daarom aan Hem te dank<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>. Aldus beschouwt<br />

222


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

de Schrift het. De profeet Jeremia zegt: “Maar de Heere God is de waarheid, Hij is de lev<strong>en</strong>de<br />

God, <strong>en</strong> e<strong>en</strong> eeuwig Koning. ... De god<strong>en</strong>, die d<strong>en</strong> hemel <strong>en</strong> de aarde niet gemaakt hebb<strong>en</strong>, zull<strong>en</strong><br />

vergaan van de aarde, <strong>en</strong> van onder d<strong>en</strong> hemel. Die de aarde gemaakt heeft door Zijne kracht,<br />

die de wereld bereid heeft door Zijne wijsheid, <strong>en</strong> de hemel uitgebreid door Zijn verstand.” “E<strong>en</strong><br />

ieder m<strong>en</strong>sch is onvernuftig geword<strong>en</strong>, zoodat hij ge<strong>en</strong>e wet<strong>en</strong>schap heeft, e<strong>en</strong> ieder goudsmid<br />

is beschaamd van het gesned<strong>en</strong> beeld: want zijn gegot<strong>en</strong> beeld is leug<strong>en</strong>, <strong>en</strong> er is ge<strong>en</strong> geest in<br />

hem. Ijdelheid zijn zij, e<strong>en</strong> werk van verleiding<strong>en</strong>; t<strong>en</strong> tijde hunner bezoeking zull<strong>en</strong> zij vergaan.<br />

Jakobs deel is niet gelijk die, want Hij is de Formeerder van alles.”4 De Sabbat is ter gedacht<strong>en</strong>is<br />

aan Gods schepping ingesteld, <strong>en</strong> doet ons derhalve d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> aan Hem, die de hemel<strong>en</strong> <strong>en</strong> de aarde<br />

gemaakt heeft. Die dag is dus e<strong>en</strong> voortdur<strong>en</strong>d getuige van Zijn bestaan, <strong>en</strong> herinnert ons aan<br />

Zijne grootheid, wijsheid <strong>en</strong> liefde. Indi<strong>en</strong> m<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Sabbat altoos heilig bewaard had, zou er<br />

ge<strong>en</strong> godlooch<strong>en</strong>aar noch afgod<strong>en</strong>di<strong>en</strong>aar zijn. {PEP 332.2}<br />

Wijl de Sabbat in Ed<strong>en</strong> werd ingesteld, zoo is deze instelling zoo oud als de wereld zelf.<br />

Van d<strong>en</strong> beginne aan hebb<strong>en</strong> de patriarch<strong>en</strong> hem waarg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. Gedur<strong>en</strong>de hunne<br />

di<strong>en</strong>stbaarheid in Egypte werd<strong>en</strong> de Israeliet<strong>en</strong> door hunne aandrijvers gedwong<strong>en</strong> om d<strong>en</strong><br />

Sabbatdag te ontheilig<strong>en</strong>; uit di<strong>en</strong> hoofde verloor hij zijn heilig karakter voor h<strong>en</strong>. Het vierde<br />

gebod, van d<strong>en</strong> top van Sinaï verkondigd, wordt met deze woord<strong>en</strong> ingeleid: “Ged<strong>en</strong>kt d<strong>en</strong><br />

Sabbatdag, dat gij di<strong>en</strong> heiligt,” — te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>de, dat hij to<strong>en</strong> niet werd ingesteld; wij<br />

word<strong>en</strong> naar zijn oorsprong bij de schepping verwez<strong>en</strong>. Satan nu poogde dit ged<strong>en</strong>kteek<strong>en</strong> ter<br />

neder te werp<strong>en</strong>, opdat de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> God mocht<strong>en</strong> verget<strong>en</strong>. Want zoodra zij Hem verget<strong>en</strong><br />

hadd<strong>en</strong>, zoud<strong>en</strong> zij zich niet langer teg<strong>en</strong> het booze verzett<strong>en</strong>; dan kon hij zijn prooi gemakkelijk<br />

bemachtig<strong>en</strong>. {PEP 332.3}<br />

Weg<strong>en</strong>s zijn<strong>en</strong> haat teg<strong>en</strong> de wet des Heer<strong>en</strong>, is Satan elk gebod aangevall<strong>en</strong>. Zeer nauw<br />

aan het beginsel van liefde <strong>en</strong> getrouwheid jeg<strong>en</strong>s God, d<strong>en</strong> Vader, is dat van kinderlijke liefde<br />

<strong>en</strong> gehoorzaamheid jeg<strong>en</strong>s de ouders verwant. Versmading van het ouderlijk gezag leidt spoedig<br />

tot verwerping van Gods gezag. Vandaar Satans toeleg om het vijfde gebod te ondermijn<strong>en</strong>.<br />

Onder de Heid<strong>en</strong><strong>en</strong> wordt de eisch van dit gebod weinig in achtg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. Onder vele stamm<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong> de ouders verwaarloosd of om het lev<strong>en</strong> gebracht, zoodra zij niet meer in hun eig<strong>en</strong><br />

onderhoud kunn<strong>en</strong> voorzi<strong>en</strong>. In het huisgezin wordt de moeder, na het overlijd<strong>en</strong> van har<strong>en</strong><br />

echtg<strong>en</strong>oot, onder het opzicht van d<strong>en</strong> oudst<strong>en</strong> zoon geplaatst. D<strong>en</strong> kinder<strong>en</strong> nu werd door Mozes<br />

bevol<strong>en</strong> om hunne ouders te eer<strong>en</strong>; doch to<strong>en</strong> de Israeliet<strong>en</strong> van achter d<strong>en</strong> Heere afkeerig<br />

werd<strong>en</strong>, overtrad<strong>en</strong> zij het vijfde gebod ook. {PEP 333.1}<br />

Satan “was e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong>moorder van d<strong>en</strong> beginne;”5 <strong>en</strong> zoodra hij gezag over het<br />

m<strong>en</strong>schdom kreeg, porde hij h<strong>en</strong> niet alle<strong>en</strong> aan om elkander te hat<strong>en</strong> <strong>en</strong> te vermoord<strong>en</strong>, maar<br />

ook om ‘s Heer<strong>en</strong> gezag te hoon<strong>en</strong>; hij maakte de overtreding van het zesde gebod e<strong>en</strong> instelling<br />

van zijn<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st. {PEP 333.2}<br />

T<strong>en</strong> gevolge van e<strong>en</strong> valsch begrip van Gods eig<strong>en</strong>schapp<strong>en</strong> geloofd<strong>en</strong> de Heid<strong>en</strong><strong>en</strong>, dat zij<br />

m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> moest<strong>en</strong> offer<strong>en</strong> om er de gunst hunner afgod<strong>en</strong> door te verwerv<strong>en</strong>; di<strong>en</strong>t<strong>en</strong>gevolge<br />

heelt m<strong>en</strong> de gruwelijkste wreedheid onder de verschill<strong>en</strong>de vorm<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> afgod<strong>en</strong>di<strong>en</strong>st<br />

223


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

gepleegd. Hiertoe behoorde de gewoonte om de kinder<strong>en</strong> door het vuur te lat<strong>en</strong> gaan. Indi<strong>en</strong> e<strong>en</strong><br />

derzulk<strong>en</strong> de vuurproef ongedeerd doorstond, dan geloofde het volk, dat hunne offerande<br />

aang<strong>en</strong>aam was; <strong>en</strong> deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die op deze wijze er het lev<strong>en</strong> afbracht<strong>en</strong>, werd<strong>en</strong> als door de god<strong>en</strong><br />

begunstigd<strong>en</strong> beschouwd, mét weldad<strong>en</strong> overlad<strong>en</strong>, <strong>en</strong> stond<strong>en</strong> later immer in hooge achting;<br />

voorts deed het er niets aan toe hoeveel zij misded<strong>en</strong>, zij werd<strong>en</strong> nooit gestraft. Maar indi<strong>en</strong><br />

iemand zich brandde, terwijl hij door het vuur ging, dan was zijn doemvonnis geteek<strong>en</strong>d; m<strong>en</strong><br />

geloofde in dit geval, dat de toorn der god<strong>en</strong> alle<strong>en</strong> kon word<strong>en</strong> gestild door hem t<strong>en</strong> offer te<br />

br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Telk<strong>en</strong>s wanneer de Israeliet<strong>en</strong> van achter d<strong>en</strong> Heer afdwaald<strong>en</strong>, pleegd<strong>en</strong> zij die zonde<br />

ook. {PEP 333.3}<br />

Het zev<strong>en</strong>de gebod werd ook reeds vroeg in naam van d<strong>en</strong> godsdi<strong>en</strong>st misbruikt. De<br />

afschuwelijkste <strong>en</strong> meest onkuische ceremoniën maakt<strong>en</strong> e<strong>en</strong> gedeelte van d<strong>en</strong> Heid<strong>en</strong>sch<strong>en</strong><br />

eeredi<strong>en</strong>st uit. Er werd geleerd, dat de god<strong>en</strong> zelf onkuisch war<strong>en</strong>, <strong>en</strong> daarom gav<strong>en</strong> hunne<br />

aanbidders zich aan ontuchtigheid over. Onnatuurlijke ondeugd<strong>en</strong> war<strong>en</strong> algeme<strong>en</strong>, t<strong>en</strong>gevolge<br />

waarvan de godsdi<strong>en</strong>stige feest<strong>en</strong> gek<strong>en</strong>merkt war<strong>en</strong> door e<strong>en</strong>e algeme<strong>en</strong>e <strong>en</strong> grove<br />

zedeloosheid. {PEP 334.1}<br />

Reeds vroeg maakte m<strong>en</strong> zich tev<strong>en</strong>s aan de veelwijverij schuldig. Dit was e<strong>en</strong> der zond<strong>en</strong>,<br />

waarom God de eerste wereld verdelgde. Na d<strong>en</strong> zondvloed verspreidde zij zich weldra weêr.<br />

Satan legde het er op toe om de huwelijksinstelling te schande te mak<strong>en</strong> door hare verplichting<strong>en</strong><br />

te verzwakk<strong>en</strong> <strong>en</strong> hare heiligheid te verminder<strong>en</strong>: want op ge<strong>en</strong> andere manier kon hij Gods<br />

beeld in d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch zekerder sch<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, noch de deur tot het ongeluk <strong>en</strong> de ondeugd leid<strong>en</strong>de<br />

wijder op<strong>en</strong> zett<strong>en</strong>. {PEP 334.2}<br />

Van meet af dat Satan d<strong>en</strong> strijd aanbond, begon hij e<strong>en</strong>e verkeerde voorstelling van Gods<br />

karakter te gev<strong>en</strong>, <strong>en</strong> opstand teg<strong>en</strong> Zijne wet te verwekk<strong>en</strong>; het sche<strong>en</strong> dan ook, dat hij hierin<br />

slaagde. Doch te midd<strong>en</strong> van de booze aanslag<strong>en</strong> gaat de Heere gestadiglijk voort met Zijne<br />

voornem<strong>en</strong>s t<strong>en</strong> uitvoer te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>; hierdoor wordt Zijne rechtvaardigheid <strong>en</strong> weldadigheid aan<br />

all<strong>en</strong> op<strong>en</strong>baar. Ter oorzaak van Satans verleiding hebb<strong>en</strong> all<strong>en</strong> ‘s Heer<strong>en</strong> wet overtred<strong>en</strong>; doch<br />

op grond van het zo<strong>en</strong>offer var. Zijn<strong>en</strong> Zoon mog<strong>en</strong> ook all<strong>en</strong> weder tot God gaan. Door middel<br />

van Jezus’ g<strong>en</strong>ade kunn<strong>en</strong> all<strong>en</strong>, die Zijne gerechtigheid deelachtig zijn, des Vaders wet<br />

gehoorzam<strong>en</strong>. Door alle eeuw<strong>en</strong> he<strong>en</strong> <strong>en</strong> te midd<strong>en</strong> van afval <strong>en</strong> opstand, vergadert Gods zich<br />

e<strong>en</strong> volk, “in welks hart Zijne wet is.”6 {PEP 334.3}<br />

Door bedrog heeft Satan de <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> verleid; <strong>en</strong> op dezelfde wijze heeft hij, gedur<strong>en</strong>de alle<br />

eeuw<strong>en</strong>, zijn werk onder de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> voortgezet, <strong>en</strong> zal bet t<strong>en</strong> einde toe do<strong>en</strong>. Indi<strong>en</strong> hij er<br />

op<strong>en</strong>lijk voor uitkwam, dat hij d<strong>en</strong> strijd teg<strong>en</strong> God <strong>en</strong> Zijne wet bad aangebond<strong>en</strong>, m<strong>en</strong> zou hem<br />

schuw<strong>en</strong>; maar hij houdt zich bedekt, <strong>en</strong> verm<strong>en</strong>gt de waarheid met dwaling. De gevaarlijkste<br />

leug<strong>en</strong>s zijn dezulke, die gedeeltelijk waar zijn. Langs dez<strong>en</strong> weg word<strong>en</strong> dwaling<strong>en</strong><br />

aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, waardoor de ziel gevang<strong>en</strong> g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> <strong>en</strong> verwoest wordt. Op deze wijze krijgt Satan<br />

de wereld op zij. Maar er is e<strong>en</strong> dag op hand<strong>en</strong>, wanneer e<strong>en</strong> einde aan dit alles komt. {PEP<br />

334.4}<br />

224


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

De rebellie, die al zoo lang bedektelijk is voortgezet, zal eindelijk door God ontdekt word<strong>en</strong>.<br />

De uitkomst van Satans heerschappij, alsmede de vrucht<strong>en</strong>, voortvloei<strong>en</strong>de uit het ter zijde zett<strong>en</strong><br />

der Goddelijke gebod<strong>en</strong>, zull<strong>en</strong> dan voor alle redelijke schepsel<strong>en</strong> word<strong>en</strong> blootgelegd. Alsdan<br />

zal Gods wet gerechtvaardigd staan. Dan zal blijk<strong>en</strong>, dat God steeds het eeuwig welzijn van Zijn<br />

volk beoogde. Te dier tijd zal Satan voor het gansche heelal bek<strong>en</strong>n<strong>en</strong> moet<strong>en</strong>, dat ‘s Heer<strong>en</strong><br />

heerschappij rechtvaardig <strong>en</strong> Zijne wet rechtmatig was. {PEP 335.1}<br />

Eerlang zal God opstaan om Zijn gehoond gezag te wrak<strong>en</strong>. “Want ziet, de Heere zal uit<br />

Zijne plaats uitgaan, om de ongerechtigheid van de inwoners der aarde over h<strong>en</strong> te bezoek<strong>en</strong>.”7<br />

“Maar wie zal d<strong>en</strong> dag Zijner toekomst verdrag<strong>en</strong>? <strong>en</strong> wie zal bestaan, als Hij verschijnt?”8<br />

Vanwege hunne zond<strong>en</strong> mocht<strong>en</strong> de Israeliet<strong>en</strong> d<strong>en</strong> berg niet aanrak<strong>en</strong>, van welks kruin God<br />

Zijne wet verkondigde opdat zij door de brand<strong>en</strong>de heerlijkheid van ‘s Heer<strong>en</strong> teg<strong>en</strong>woordigheid<br />

niet verteerd werd<strong>en</strong>. Indi<strong>en</strong> Hij zich met zoo veel majesteit op<strong>en</strong>baarde, op de plaats, waar Hij<br />

de wet bek<strong>en</strong>d maakte, hoe verschrikkelijk zal het dan voor Zijn rechterstoel zijn, wanneer Hij<br />

gekom<strong>en</strong> is om de overtreders dier heilige wet te straff<strong>en</strong>. Hoe zull<strong>en</strong> de versmaders van Zijn<br />

gezag Zijne heerlijkheid verdur<strong>en</strong> in d<strong>en</strong> dag der vergelding? De schrik van Sinaï di<strong>en</strong>de om het<br />

volk e<strong>en</strong> d<strong>en</strong>kbeeld van het oordeel te gev<strong>en</strong>. Op het geklank der bazuin moest Israel voor God<br />

verschijn<strong>en</strong>. Insgelijks zal de stem des Archangels <strong>en</strong> het geklank der bazuine Gods beide de<br />

lev<strong>en</strong>d<strong>en</strong> <strong>en</strong> de dood<strong>en</strong> der gansche aarde dagvaard<strong>en</strong> voor d<strong>en</strong> groot<strong>en</strong> Rechter. Op di<strong>en</strong> berg<br />

war<strong>en</strong> de Vader <strong>en</strong> de Zoon omstuwd met e<strong>en</strong>e m<strong>en</strong>igte van <strong>en</strong>gel<strong>en</strong>. Op d<strong>en</strong> groot<strong>en</strong> dag des<br />

gerichts zal Jezus kom<strong>en</strong> “in de heerlijkheid Zijns Vaders, met Zijne <strong>en</strong>gel<strong>en</strong>.”9 Dan zal Hij op<br />

d<strong>en</strong> troon Zijner heerlijkheid zitt<strong>en</strong>, <strong>en</strong> voor Hem zull<strong>en</strong> alle natiën geschaard staan. {PEP 335.2}<br />

To<strong>en</strong> God op d<strong>en</strong> Sinaï versche<strong>en</strong>, was Zijne heerlijkheid als e<strong>en</strong> verter<strong>en</strong>d vuur in het oog<br />

van gansch Israel. Maar wanneer Christus met al Zijne heilige <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> in heerlijkheid verschijnt,<br />

dan zal de gansche aarde in e<strong>en</strong>e zee van licht gedompeld word<strong>en</strong>. “Onze God zal kom<strong>en</strong> <strong>en</strong> zal<br />

niet zwijg<strong>en</strong>: e<strong>en</strong> vuur voor Zijn aangezicht zal verter<strong>en</strong>, <strong>en</strong> rondom Hem zal het zeer storm<strong>en</strong>.<br />

Hij zal roep<strong>en</strong> tot d<strong>en</strong> hemel van hov<strong>en</strong>, <strong>en</strong> tot de aarde, om Zijn volk te richt<strong>en</strong>.”10 E<strong>en</strong>e vurige<br />

rivier zal vloei<strong>en</strong> <strong>en</strong> voor Hem uitgaan, waardoor de elem<strong>en</strong>t<strong>en</strong> brand<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> <strong>en</strong> vergaan, <strong>en</strong><br />

de aarde <strong>en</strong> de werk<strong>en</strong>, die daarin zijn, zull<strong>en</strong> verbrand<strong>en</strong>. “En u die verdrukt wordt, verkwikking<br />

met ons, in de op<strong>en</strong>baring van d<strong>en</strong> Heere Jezus van d<strong>en</strong> hemel met de <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> Zijner kracht: met<br />

vlamm<strong>en</strong>d vuur wraak do<strong>en</strong>de over deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die het evangelie van onz<strong>en</strong> Heere Jezus Christus<br />

niet gehoorzaam zijn.”11 {PEP 335.3}<br />

Nooit heeft de Heere zich, sedert de schepping, met zoo veel majesteit geop<strong>en</strong>baard, als<br />

to<strong>en</strong> Hij de wet van d<strong>en</strong> Sinaï verkondigde. “De aarde daverde, ook drop<strong>en</strong> de hemel<strong>en</strong> voor<br />

Gods aanschijn; zelfs deze Sinaï, voor het aanschijn Gods, des Gods van Israel.”12 Te midd<strong>en</strong><br />

van de hevige stuiptrekking<strong>en</strong> der aarde, klonk Gods stem, gelijk het geluid e<strong>en</strong>er bazuin, uit de<br />

wolk. Van d<strong>en</strong> voet tot de kruin beefde de berg; <strong>en</strong> de gansche m<strong>en</strong>igte der kinder<strong>en</strong> Israels lag,<br />

bleek <strong>en</strong> bev<strong>en</strong>de van vrees, met hunne aangezicht<strong>en</strong> ter aarde. En Hij, wi<strong>en</strong>s stem de aarde to<strong>en</strong><br />

bewoog, heeft gezegd: ‘‘Nog e<strong>en</strong>maal zal Ik beweg<strong>en</strong>, niet alle<strong>en</strong> de aarde, maar ook d<strong>en</strong><br />

hemel.”13 En wederom zegt de Schrift: “De Heere zal brull<strong>en</strong> uit de hoogte, <strong>en</strong> Zijne stem<br />

225


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

verheff<strong>en</strong> uit de woning Zijner heiligheid,” “dat hemel <strong>en</strong> aarde bev<strong>en</strong> zull<strong>en</strong>.”14 In di<strong>en</strong><br />

toekomstig<strong>en</strong> dag zull<strong>en</strong> de hemel<strong>en</strong> zelve wegwijk<strong>en</strong>, “als e<strong>en</strong> boek, dat toegerold wordt.”15<br />

En alle berg<strong>en</strong> <strong>en</strong> eiland<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> uit hunne plaats bewog<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. “De aarde zal ganschelijk<br />

waggel<strong>en</strong>, gelijk e<strong>en</strong> dronkaard, <strong>en</strong> zij zal he<strong>en</strong> <strong>en</strong> weder bewog<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, gelijk e<strong>en</strong>e nachthut;<br />

<strong>en</strong> hare overtreding zal zwaar op haar zijn, <strong>en</strong> zij zal vall<strong>en</strong>, <strong>en</strong> niet weder opstaan.”16 {PEP<br />

336.1}<br />

“Daarom zull<strong>en</strong> alle hand<strong>en</strong> slap word<strong>en</strong>,” <strong>en</strong> “aller m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> hart versmelt<strong>en</strong>; <strong>en</strong> zij zull<strong>en</strong><br />

verschrikt word<strong>en</strong>, smart<strong>en</strong> <strong>en</strong> weeën zull<strong>en</strong> h<strong>en</strong> aangrijp<strong>en</strong>.” “Want Ik zal over de wereld de<br />

boosheid bezoek<strong>en</strong>,” zegt de Heere, “<strong>en</strong> d<strong>en</strong> hoogmoed der stout<strong>en</strong> do<strong>en</strong> ophoud<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de<br />

hoovaardij der tirann<strong>en</strong> zal Ik verneder<strong>en</strong>.”17 {PEP 336.2}<br />

To<strong>en</strong> Mozes van d<strong>en</strong> berg afkwam, met de tafel<strong>en</strong> der getuig<strong>en</strong>is in zijne hand, kon het<br />

schuldige Israel het licht, dat van zijn verheerlijkt aangezicht straalde, niet verdrag<strong>en</strong>. Hoe veel<br />

te minder zal e<strong>en</strong> overtreder tot d<strong>en</strong> Zoon des m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> op zi<strong>en</strong>, wanneer Hij, in de<br />

heerlijkheid Zijns Vaders met Zijne hemelsche heirschar<strong>en</strong>, verschijnt om gericht te houd<strong>en</strong> over<br />

de overtreders Zijner wet, <strong>en</strong> de versmaders Zijner verzo<strong>en</strong>ing. Die Gods wet geminacht <strong>en</strong> het<br />

bloed van Christus met voet<strong>en</strong> getred<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, “de koning<strong>en</strong> der aarde <strong>en</strong> de groot<strong>en</strong> <strong>en</strong> de<br />

rijk<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de overst<strong>en</strong> over duiz<strong>en</strong>d, <strong>en</strong> de machtig<strong>en</strong>,” zull<strong>en</strong> zich verberg<strong>en</strong> “in de spelonk<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> in de ste<strong>en</strong>rots<strong>en</strong> zegg<strong>en</strong>de: “Valt op ons, <strong>en</strong> verbergt ons van het aangezicht desg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die<br />

op d<strong>en</strong> troon zit, <strong>en</strong> van d<strong>en</strong> toorn des Lams. Want de groote dag Zijns toorns is gekom<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

wie kan bestaan?”18 “In di<strong>en</strong> dag zal de m<strong>en</strong>sch zijne zilver<strong>en</strong> afgod<strong>en</strong> <strong>en</strong> zijne goud<strong>en</strong> afgod<strong>en</strong><br />

. . . wegwerp<strong>en</strong> voor de moll<strong>en</strong> <strong>en</strong> de vledermuiz<strong>en</strong>; gaande in de ret<strong>en</strong> der rots<strong>en</strong>, <strong>en</strong> in de klov<strong>en</strong><br />

der ste<strong>en</strong>rots<strong>en</strong>, van wege d<strong>en</strong> schrik des Heer<strong>en</strong>, <strong>en</strong> vanwege de heerlijkheid Zijner majesteit,<br />

wanneer Hij zich zal opmak<strong>en</strong> om de aarde geweldiglijk te verschrikk<strong>en</strong>.”19 {PEP 336.3}<br />

Alsdan zal het op<strong>en</strong>baar word<strong>en</strong>, dat Satan, door zijn<strong>en</strong> opstand teg<strong>en</strong> God, zijn eig<strong>en</strong><br />

ondergang bewerkt heeft, <strong>en</strong> ook al zijne navolgers in ‘t verderf heeft gestort. Hij stelde de zaak<br />

voor, alsof er iets goeds uit de overtreding zou voortkom<strong>en</strong>; doch dan zal het blijk<strong>en</strong>, dat “de<br />

bezoldiging der zonde de dood is.”20 “Want ziet, die dag komt, brand<strong>en</strong>de als e<strong>en</strong> ov<strong>en</strong>; dan<br />

zull<strong>en</strong> alle hoogmoedig<strong>en</strong>, <strong>en</strong> al wie goddeloosheid doet, e<strong>en</strong> stoppel zijn, <strong>en</strong> de toekomstige dag<br />

zal ze in vlam zett<strong>en</strong>, zegt de Heere der heirschar<strong>en</strong>, die hun noch wortel noch tak lat<strong>en</strong> zal.”21<br />

Satan, de wortel aller zonde, <strong>en</strong> alle kwaaddo<strong>en</strong>ers, die zijne takk<strong>en</strong> zijn, zull<strong>en</strong> te di<strong>en</strong> dage<br />

verdelgd word<strong>en</strong>. Er komt e<strong>en</strong> einde aan de zonde, zoomede aan al de ell<strong>en</strong>de <strong>en</strong> de verwoesting,<br />

die er uit voortgekom<strong>en</strong> is. De Psalmist getuigt: “Gij hebt de Heid<strong>en</strong><strong>en</strong> geschold<strong>en</strong>, d<strong>en</strong><br />

goddelooze verdaan, hunn<strong>en</strong> naam uitgedelgd, tot in eeuwigheid <strong>en</strong> altoos. O vijand, zijn de<br />

verwoesting<strong>en</strong> voleind in eeuwigheid?”22 {PEP 337.1}<br />

Doch te midd<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> storm van het Goddelijk oordeel zull<strong>en</strong> de kinder<strong>en</strong> Gods niets te<br />

ducht<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>. “Maar de Heere zal de toevlucht Zijns volks, <strong>en</strong> de sterkte der kinder<strong>en</strong> Israels<br />

zijn.”23 Maar terwijl die dag e<strong>en</strong> dag van verschrikking <strong>en</strong> verwoesting voor de overtreders van<br />

Gods wet zal zijn, zull<strong>en</strong> de gehoorzam<strong>en</strong> zich daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> verheug<strong>en</strong> met “e<strong>en</strong>e<br />

onuitsprekelijke <strong>en</strong> heerlijke vreugde.” “Verzamelt Mij mijne gunstg<strong>en</strong>oot<strong>en</strong>, die mijn verbond<br />

226


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

mak<strong>en</strong> met offerande. En de hemel<strong>en</strong> verkondig<strong>en</strong> Zijne gerechtigheid: want God zelf is<br />

Rechter.”24 {PEP 337.2}<br />

“Dan zult gijlied<strong>en</strong> wederom zi<strong>en</strong> het onderscheid tussch<strong>en</strong> d<strong>en</strong> rechtvaardige <strong>en</strong> d<strong>en</strong><br />

goddelooze, tussch<strong>en</strong> di<strong>en</strong>, die God di<strong>en</strong>t, <strong>en</strong> di<strong>en</strong>, die Hem niet di<strong>en</strong>t.”25 “Hoort naar Mij, gij<br />

lied<strong>en</strong>, die de gerechtigheid k<strong>en</strong>t, gij volk, in wi<strong>en</strong>s hart mijne wet is.” “Zie, Ik neem d<strong>en</strong> beker<br />

der zwijmeling van uwe hand, d<strong>en</strong> droesem van d<strong>en</strong> beker mijner grimmigheid, gij zult di<strong>en</strong><br />

voortaan niet meer drink<strong>en</strong>.” “Ik, Ik b<strong>en</strong> het, die u troost.”26 “Want berg<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> wijk<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

heuvel<strong>en</strong> wankel<strong>en</strong>; maar mijne goedertier<strong>en</strong>heid zal van u niet wijk<strong>en</strong>, <strong>en</strong> het verbond mijns<br />

vredes zal niet wankel<strong>en</strong>, zegt de Heere, uw Ontfermer.”27 {PEP 338.1}<br />

Door middel van het verlossingsplan wordt de wereld weder in Gods gunst hersteld. Al het<br />

door de zonde verlor<strong>en</strong>e wordt hersteld. Niet alle<strong>en</strong> de m<strong>en</strong>sch, maar ook de aarde zal verlost <strong>en</strong><br />

de eeuwige woonplaats der gehoorzam<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Zes duiz<strong>en</strong>d jar<strong>en</strong> lang heeft Satan zich deze<br />

aarde zoek<strong>en</strong> toe te eig<strong>en</strong><strong>en</strong>. Maar alsdan zal Gods plan met de schepping beoogd zegevier<strong>en</strong>.<br />

“Maar de heilig<strong>en</strong> des Allerhoogst<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> dat koninkrijk ontvang<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zij zull<strong>en</strong> het rijk<br />

bezitt<strong>en</strong> tot in der eeuwigheid, ja tot in eeuwigheid der eeuwighed<strong>en</strong>.”28 {PEP 338.2}<br />

“Van d<strong>en</strong> opgang der zon af tot har<strong>en</strong> nedergang zij de naam des Heer<strong>en</strong> geloofd.”29 “Te<br />

di<strong>en</strong> dage zal de Heere e<strong>en</strong> zijn, <strong>en</strong> Zijn naam e<strong>en</strong>.” En de Heere zal tot Koning over de gansche<br />

aarde zijn.”30 De Schrift zegt: “O Heere, uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemel<strong>en</strong>.”<br />

“Al Zijne bevel<strong>en</strong> zijn getrouw; zij zijn ondersteund voor altoos <strong>en</strong> in der eeuwigheid.”31 De<br />

heilige gebod<strong>en</strong>, welke Satan gehaat heeft <strong>en</strong> gepoogd uit d<strong>en</strong> weg te ruim<strong>en</strong>, zull<strong>en</strong> dan overal<br />

in het zondelooze heelal gehuldigd word<strong>en</strong>. “Want gelijk de aarde hare spruit voortbr<strong>en</strong>gt, <strong>en</strong><br />

gelijk e<strong>en</strong> hof hetge<strong>en</strong> in hem gezaaid is doet uitspruit<strong>en</strong>, alzoo zal de Heere Heere gerechtigheid<br />

<strong>en</strong> lof do<strong>en</strong> uitspruit<strong>en</strong> voor al de volk<strong>en</strong>.”32 {PEP 338.3}<br />

227


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 30—De Tabernakel <strong>en</strong> Zijn Di<strong>en</strong>st<br />

TOEN Mozes bij d<strong>en</strong> Heere op d<strong>en</strong> berg was, zeide God tot hem: “En zij zull<strong>en</strong> Mij e<strong>en</strong><br />

heiligdom mak<strong>en</strong>, dat Ik in het midd<strong>en</strong> van h<strong>en</strong> wone.”1 Overig<strong>en</strong>s ontving hij voorschrift<strong>en</strong>,<br />

hoe m<strong>en</strong> hem mak<strong>en</strong> moest. Ter oorzaak van hunn<strong>en</strong> afval verbeurd<strong>en</strong> de Israeliet<strong>en</strong> het<br />

voorrecht van de Goddelijke teg<strong>en</strong>woordigheid, ook mocht<strong>en</strong> zij voor e<strong>en</strong> tijdlang niet met het<br />

bouw<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> tabernakel beginn<strong>en</strong>. Doch nadat zij weder in Gods gunst war<strong>en</strong> opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>,<br />

ging de groote leidsman er toe over om het bevel t<strong>en</strong> uitvoer te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. {PEP 341.1}<br />

De mann<strong>en</strong>, die voor het bouw<strong>en</strong> gekoz<strong>en</strong> werd<strong>en</strong>, ontving<strong>en</strong> wijsheid, <strong>en</strong> verstand, <strong>en</strong><br />

wet<strong>en</strong>schap in alle handwerk. God zelf gaf Mozes de teek<strong>en</strong>ing van het gebouw, <strong>en</strong> onderwees<br />

hem uitdrukkelijk hoe groot, van welk<strong>en</strong> vorm, <strong>en</strong> van welke materialer het moest word<strong>en</strong><br />

gebouwd, zoomede t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van het gereedschap voor deszelfs di<strong>en</strong>st bestemd. Het heiligdom<br />

met hand<strong>en</strong> gemaakt moest “e<strong>en</strong> teg<strong>en</strong>beeld van het ware,” “de voorbeelding der ding<strong>en</strong>, die in<br />

de hemel<strong>en</strong> zijn,” wez<strong>en</strong>. Het moest e<strong>en</strong> namaaksel, in ‘t klein, zijn van d<strong>en</strong> tempel, waarin<br />

Christus, onze groote hoogepriester, nadat Hij zijn lev<strong>en</strong> voor e<strong>en</strong> zo<strong>en</strong>offer gegev<strong>en</strong> had, t<strong>en</strong><br />

behoeve van d<strong>en</strong> zondaar di<strong>en</strong>st doet. God liet Mozes, op d<strong>en</strong> berg, het hemelsche heiligdom<br />

zi<strong>en</strong>, <strong>en</strong> gelastte hem om alles naar het getoonde patroon te mak<strong>en</strong>. Van al die voorschrift<strong>en</strong> hield<br />

Mozes nauwkeurig aanteek<strong>en</strong>ing, <strong>en</strong> deelde het aan de overst<strong>en</strong> des volks mede. {PEP 341.2}<br />

Groote <strong>en</strong> kostbare toebereidsel<strong>en</strong> moest<strong>en</strong> voor het bouw<strong>en</strong> van dat heiligdom word<strong>en</strong><br />

gemaakt; e<strong>en</strong>e groote hoeveelheid van de kostbaarste material<strong>en</strong> war<strong>en</strong> b<strong>en</strong>oodigd, de Heere<br />

verlangde echter niets anders dan vrijwillige offers. “Van alle man, wi<strong>en</strong>s hart zich vrijwillig<br />

beweg<strong>en</strong> zal, zult gij mijn hefoffer nem<strong>en</strong>,”2 aldus luidde het Goddelijk bevel, dat Mozes der<br />

vergadering voorstelde. Toewijding aan God <strong>en</strong> e<strong>en</strong> geest van opoffering war<strong>en</strong> de vereischt<strong>en</strong><br />

voor het bije<strong>en</strong>br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> der toebereidsel<strong>en</strong> voor de woonplaats des Allerhoogst<strong>en</strong>. {PEP 341.3}<br />

Het volk gehoorzaamde deze nitnoodiging e<strong>en</strong>stemmig. “En zij kwam<strong>en</strong>, alleman wi<strong>en</strong>s<br />

hart hem bewoog, <strong>en</strong> e<strong>en</strong> ieder wi<strong>en</strong>s geest hem vrijwillig maakte, die bracht<strong>en</strong> des Heer<strong>en</strong><br />

hefoffer tot het werk van de t<strong>en</strong>t der sam<strong>en</strong>komst, <strong>en</strong> tot al har<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st, tot de heilige kleeder<strong>en</strong>.<br />

Zoo kwam<strong>en</strong> dan de mann<strong>en</strong> met de vrouw<strong>en</strong>, alle vrijwillig<strong>en</strong> van hart; <strong>en</strong> zij bracht<strong>en</strong> hare<br />

hak<strong>en</strong>, <strong>en</strong> oorsiersel<strong>en</strong>, <strong>en</strong> ring<strong>en</strong>, <strong>en</strong> spansel<strong>en</strong>, alle goud<strong>en</strong> vat<strong>en</strong>, <strong>en</strong> alle man, die e<strong>en</strong> goud<strong>en</strong><br />

beweegoffer d<strong>en</strong> Heere offerde.”3 {PEP 342.1}<br />

“En alle man bij wi<strong>en</strong> gevond<strong>en</strong> werd hemelsblauw, <strong>en</strong> purper, <strong>en</strong> scharlak<strong>en</strong>, <strong>en</strong> fijn linn<strong>en</strong>,<br />

<strong>en</strong> geit<strong>en</strong>haar, <strong>en</strong> roodgeverfde ramsvell<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dass<strong>en</strong>vell<strong>en</strong>, die bracht<strong>en</strong> ze. All<strong>en</strong>, die e<strong>en</strong><br />

hefoffer van koper <strong>en</strong> zilver offerd<strong>en</strong>, die bracht<strong>en</strong> het t<strong>en</strong> hefoffer des Heer<strong>en</strong>; <strong>en</strong> all<strong>en</strong>, bij<br />

welke sittimhout gevond<strong>en</strong> werd, bracht<strong>en</strong> het tot alle werk van d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st. {PEP 342.2}<br />

“En alle vrouw<strong>en</strong>, die wijs van hart war<strong>en</strong>, sponn<strong>en</strong> met hare hand<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zij bracht<strong>en</strong> het<br />

gesponn<strong>en</strong>e, de hemelsblauwe zijde <strong>en</strong> het purper, het scharlak<strong>en</strong> <strong>en</strong> het fijne linn<strong>en</strong>. En alle<br />

vrouw<strong>en</strong>, welker hart haar bewoog in wijsheid, die sponn<strong>en</strong> het geit<strong>en</strong>haar. {PEP 342.3}<br />

228


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

“De overst<strong>en</strong> nu bracht<strong>en</strong> sardonixste<strong>en</strong><strong>en</strong> <strong>en</strong> vulste<strong>en</strong><strong>en</strong>, tot d<strong>en</strong> efod <strong>en</strong> tot d<strong>en</strong> borstlap;<br />

<strong>en</strong> specerij<strong>en</strong>, <strong>en</strong> olie tot d<strong>en</strong> luchter <strong>en</strong> tot zalfolie, <strong>en</strong> tot rooking welriek<strong>en</strong>de specerij<strong>en</strong>.”4<br />

{PEP 342.4}<br />

En to<strong>en</strong> m<strong>en</strong> begonn<strong>en</strong> was met het bouw<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> tabernakel, bracht<strong>en</strong> oud <strong>en</strong> jong, —<br />

mann<strong>en</strong>, vrouw<strong>en</strong>, <strong>en</strong> kinder<strong>en</strong>, — nog voortdur<strong>en</strong>d hunne gift<strong>en</strong>, totdat de opzichters over het<br />

werk meer dan g<strong>en</strong>oeg hadd<strong>en</strong>. To<strong>en</strong> liet Mozes e<strong>en</strong>e stem door het leger doorgaan, zegg<strong>en</strong>de:<br />

“Man noch vrouw make ge<strong>en</strong> werk meer t<strong>en</strong> hefoffer des heiligdoms. Alzoo werd het volk<br />

teruggehoud<strong>en</strong> van meer te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>.”5 De geschied<strong>en</strong>is van de murmureering<strong>en</strong> der Israeliet<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> hoe zij daarvoor met Gods oordeel<strong>en</strong> bezocht werd<strong>en</strong>, werd tot waarschuwing voor de<br />

navolg<strong>en</strong>de geslacht<strong>en</strong> te boek gesteld. Daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> zijn hunne toewijding, hun ernst <strong>en</strong><br />

vrijgevigheid navolg<strong>en</strong>swaardige voorbeeld<strong>en</strong>. All<strong>en</strong>, die ‘s Heer<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st beminn<strong>en</strong>, <strong>en</strong> het<br />

voorrecht van Zijne teg<strong>en</strong>woordigheid op waarde stell<strong>en</strong>, op<strong>en</strong>bar<strong>en</strong> d<strong>en</strong>zelfd<strong>en</strong> geest van<br />

opoffering, als er e<strong>en</strong> huis voor Zijn<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st moet word<strong>en</strong> gebouwd. Dezulk<strong>en</strong> verlang<strong>en</strong> d<strong>en</strong><br />

Heere e<strong>en</strong>e gift van hunne beste bezitting<strong>en</strong> te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Het godshuis behoorde niet met schuld<br />

bezwaard te blijv<strong>en</strong>: want dit verstrekt Hem tot oneer. M<strong>en</strong> moet g<strong>en</strong>oegzaam voor de voltooiing<br />

van het werk bije<strong>en</strong>br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, opdat de werklied<strong>en</strong>, ev<strong>en</strong>als de bouwlied<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> tabernakel,<br />

mog<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> zegg<strong>en</strong>: “Br<strong>en</strong>gt niet meer.” {PEP 342.5}<br />

De tabernakel werd zoo te zam<strong>en</strong> gevoegd, dat m<strong>en</strong> hem uit elkaar <strong>en</strong> op de reiz<strong>en</strong> mede<br />

kon nem<strong>en</strong>. Uit di<strong>en</strong> hoofde was dat gebouw slechts vijf <strong>en</strong> vijftig voet lang, <strong>en</strong> achtti<strong>en</strong> voet<br />

breed <strong>en</strong> hoog. Het was e<strong>en</strong> prachtig gebouw. Het hout, dat m<strong>en</strong> voor d<strong>en</strong> tabernakel <strong>en</strong> deszelfs<br />

gereedschap gebruikte, was accacia-hout, het duurzaamste, dat in di<strong>en</strong> omtrek te vind<strong>en</strong> was. De<br />

wand<strong>en</strong> van dat gebouw war<strong>en</strong> staande plank<strong>en</strong>, die in zilver<strong>en</strong> voetstukk<strong>en</strong> stond<strong>en</strong>, <strong>en</strong> met<br />

stav<strong>en</strong> of sluitboom<strong>en</strong> aan elkander verbond<strong>en</strong> war<strong>en</strong>. Deze alle war<strong>en</strong> met goud overtrok-k<strong>en</strong>,<br />

zoodat het gebouw het aanzi<strong>en</strong> van goud had. Het deksel bestond uit vier gordijn<strong>en</strong>. Het<br />

binn<strong>en</strong>ste was van “fijn getweernd linn<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hemelsblauw, <strong>en</strong> purper, <strong>en</strong> scharlak<strong>en</strong>, met<br />

cherubim” gemaakt.6 De drie andere bestond<strong>en</strong> uit geit<strong>en</strong>haar, roodgeverfde ramsvell<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

dass<strong>en</strong>vell<strong>en</strong>, <strong>en</strong> di<strong>en</strong>d<strong>en</strong> tot e<strong>en</strong> volkom<strong>en</strong> deksel, gelegd in de opg<strong>en</strong>oemde orde. {PEP 343.1}<br />

Het gebouw was wijders in twee kamers verdeeld, door e<strong>en</strong> prachtig <strong>en</strong> kostbaar gordijn,<br />

dat aan met goud overdekte pilar<strong>en</strong> hing, e<strong>en</strong> gelijksoortig gordijn hing voor d<strong>en</strong> ingang van de<br />

eerste afdeeling. Ev<strong>en</strong>als het onderste deksel van d<strong>en</strong> tabernakel, hetwelk tot zoldering di<strong>en</strong>de,<br />

war<strong>en</strong> die gordijn<strong>en</strong> van hemelsblauw, purper, <strong>en</strong> scharlak<strong>en</strong> gar<strong>en</strong> geweefd, <strong>en</strong> met goud <strong>en</strong><br />

zilver op de allerkunstigste wijze geborduurd, zoodat zij cherubim voorsteld<strong>en</strong> ter herinnering<br />

aan het di<strong>en</strong>stwerk der <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> in d<strong>en</strong> hemelsch<strong>en</strong> tabernakel, die gedi<strong>en</strong>stige geest<strong>en</strong> zijn voor<br />

Gods volk op aarde. {PEP 343.2}<br />

De tabernakel stond midd<strong>en</strong> in e<strong>en</strong>e ruimte, welke het voorhof heette <strong>en</strong> door gordijn<strong>en</strong>,<br />

aan koper<strong>en</strong> pilar<strong>en</strong> hang<strong>en</strong>de, ingeslot<strong>en</strong> was. De ingang tot deze ingeslot<strong>en</strong> ruimte was aan de<br />

oostzijde. Voor d<strong>en</strong> ingang hing<strong>en</strong> kostelijk bewerkte gordijn<strong>en</strong>, die de gordijn<strong>en</strong> van d<strong>en</strong><br />

tabernakel echter niet ev<strong>en</strong>aard<strong>en</strong>. De gordijn<strong>en</strong> van het voorhof war<strong>en</strong> slechts ongeveer half<br />

zoo hoog als de wand<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> tabernakel, zoodat het buit<strong>en</strong>staande volk ze duidelijk kon zi<strong>en</strong>.<br />

229


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

In het voorhof, <strong>en</strong> dicht bij d<strong>en</strong> ingang, stond e<strong>en</strong> koper<strong>en</strong> altaar voor het brandoffer. Op dat<br />

altaar werd<strong>en</strong> de offers voor d<strong>en</strong> Heere verbrand, <strong>en</strong> op deszelfs hoorn<strong>en</strong> het bloed der<br />

verzo<strong>en</strong>ing gestrek<strong>en</strong>. Tussch<strong>en</strong> het altaar <strong>en</strong> de deur van d<strong>en</strong> tabernakel stond het waschvat,<br />

hetwelk van de koper<strong>en</strong> spiegels, welke de vrouw<strong>en</strong> gegev<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>, gemaakt was. In dat<br />

waschvat moest<strong>en</strong> de priesters hunn<strong>en</strong> hand<strong>en</strong> <strong>en</strong> voet<strong>en</strong> wassch<strong>en</strong>, als zij in het heilige inging<strong>en</strong>,<br />

of het altaar g<strong>en</strong>aakt<strong>en</strong> om d<strong>en</strong> Heere e<strong>en</strong> brandoffer te offer<strong>en</strong>. {PEP 343.3}<br />

In de eerste afdeeling, of het heilige, stond<strong>en</strong> de tafel der toonbrood<strong>en</strong>, de kandelaar, <strong>en</strong> het<br />

reukaltaar. De tafel der toonbrood<strong>en</strong> stond aan de noordzijde. Deze tafel met haar sierlijk<strong>en</strong> krans<br />

was met louter goud overdekt. Op dezelve moest<strong>en</strong> de priesters, elk<strong>en</strong> Sabbat, twaalf brood<strong>en</strong>,<br />

in twee staples, zett<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dezelve met welriek<strong>en</strong>de specerij<strong>en</strong> bestrooi<strong>en</strong>. De brood<strong>en</strong>, welke<br />

wegg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> werd<strong>en</strong>, beschouwde m<strong>en</strong> als heilig, <strong>en</strong> werd<strong>en</strong> door de priesters geget<strong>en</strong>. Aan de<br />

zuidzijde stond de kandelaar met zev<strong>en</strong> arm<strong>en</strong>, waarop de lamp<strong>en</strong> gezet werd<strong>en</strong>. Deze arm<strong>en</strong>, of<br />

riet<strong>en</strong>, war<strong>en</strong> met knoop<strong>en</strong> <strong>en</strong> op leliën gelijk<strong>en</strong>de bloem<strong>en</strong> versierd; <strong>en</strong> alles werd van dicht<br />

goud gemaakt. Dewijl er ge<strong>en</strong>e ram<strong>en</strong> in d<strong>en</strong> tabernakel war<strong>en</strong>, zoo moest<strong>en</strong> de lamp<strong>en</strong> dag <strong>en</strong><br />

nacht brand<strong>en</strong>de word<strong>en</strong> gehoud<strong>en</strong>. Onmiddelijk voor het voorhangsel, dat tussch<strong>en</strong> het heilige<br />

<strong>en</strong> het heilige der heilig<strong>en</strong> hing, <strong>en</strong> vlak naast d<strong>en</strong> ingang tot Gods teg<strong>en</strong>woordigheid, stond het<br />

goud<strong>en</strong> reukaltaar. Op dat altaar moest<strong>en</strong> de priesters des morg<strong>en</strong>s <strong>en</strong> des avonds reukwerk<br />

brand<strong>en</strong>, terwijl dezelfs hoorn<strong>en</strong> ook met het bloed des zondoffers werd<strong>en</strong> bestrek<strong>en</strong>; <strong>en</strong> op d<strong>en</strong><br />

groot<strong>en</strong> verzo<strong>en</strong>dag werd het ook met bloed bespr<strong>en</strong>gd. Het vuur op dat altaar werd door God<br />

aangestok<strong>en</strong>, <strong>en</strong> m<strong>en</strong> mocht het niet lat<strong>en</strong> uitgaan. Bij dag <strong>en</strong> bij nacht werd de liefelijke geur<br />

door d<strong>en</strong> tabernakel <strong>en</strong> in zijne omgeving verspreid. {PEP 344.1}<br />

Achter het binn<strong>en</strong>ste voorhangsel was het heilige der heilig<strong>en</strong>, waar de symbolische di<strong>en</strong>st<br />

der verzo<strong>en</strong>ing verricht werd, <strong>en</strong> hetwelk dus, als het ware, het aanrakingspunt van d<strong>en</strong> hemel<br />

<strong>en</strong> de aarde was. In deze afdeeling stond de ark, e<strong>en</strong> acacia-hout<strong>en</strong> kist, van binn<strong>en</strong> <strong>en</strong> van buit<strong>en</strong><br />

met goud overdekt, <strong>en</strong> op dezelve e<strong>en</strong> goud<strong>en</strong> krans rondom he<strong>en</strong>. Hierin werd<strong>en</strong> de ste<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

tafel<strong>en</strong> geborg<strong>en</strong>, waarop God te ti<strong>en</strong> gebod<strong>en</strong> geschrev<strong>en</strong> had. Uit di<strong>en</strong> hoofde werd zij de ark<br />

des verbonds g<strong>en</strong>oemd, omred<strong>en</strong> de ti<strong>en</strong> gebod<strong>en</strong> de basis van het verbond tussch<strong>en</strong> God <strong>en</strong><br />

Israel uitmaakt<strong>en</strong>. {PEP 344.2}<br />

Het deksel dezer heilige kist werd het verzo<strong>en</strong>deksel g<strong>en</strong>aamd. Dit werd uit e<strong>en</strong> <strong>en</strong>kel stuk<br />

dicht goud gemaakt, <strong>en</strong> uit deszelfs beide eind<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> twee cherubim gemaakt, die op het<br />

deksel, met hunne aangezicht<strong>en</strong> teg<strong>en</strong>over elkander stond<strong>en</strong>. Met hunne vleugel<strong>en</strong> bedekt<strong>en</strong> zij<br />

het verzo<strong>en</strong>deksel. De houding dezer cherubim, met hunne aangezicht<strong>en</strong> naar het verzo<strong>en</strong>deksel<br />

gekeerd, di<strong>en</strong>de om d<strong>en</strong> eerbied voor te stell<strong>en</strong>, waarmede de hemeling<strong>en</strong> Gods wet beschouw<strong>en</strong>,<br />

<strong>en</strong> tev<strong>en</strong>s ook om de belangstelling aan te duid<strong>en</strong>, welke zij in het verlossingsplan stell<strong>en</strong>. {PEP<br />

344.3}<br />

Bov<strong>en</strong> het verzo<strong>en</strong>deksel stond de schechina, de op<strong>en</strong>baring der teg<strong>en</strong>woordigheid Gods;<br />

van tussch<strong>en</strong> die cherubim maakte God Zijn<strong>en</strong> wil bek<strong>en</strong>d. Soms werd<strong>en</strong> Gods bevel<strong>en</strong> aan d<strong>en</strong><br />

priester door e<strong>en</strong>e stem uit de wolk gegev<strong>en</strong>. Op andere tijd<strong>en</strong> besche<strong>en</strong> e<strong>en</strong> licht d<strong>en</strong> <strong>en</strong>gel aan<br />

230


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

de rechterzijde, om toestemming of instemming te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> te gev<strong>en</strong>; of er rustte e<strong>en</strong>e schaduw<br />

of wolk op d<strong>en</strong> ander<strong>en</strong> <strong>en</strong>gel om afkeuring of ong<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong> te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> te gev<strong>en</strong>. {PEP 345.1}<br />

De wet Gods, die in de ark geborg<strong>en</strong> lag, di<strong>en</strong>de tot regel in zak<strong>en</strong> van recht <strong>en</strong><br />

gerechtigheid. Die wet sprak het doemvonnis uit over d<strong>en</strong> overtreder; doch bov<strong>en</strong> de wet lag het<br />

verzo<strong>en</strong>deksel, waar de teg<strong>en</strong>woordigheid Gods zich op<strong>en</strong>baarde, <strong>en</strong> waar, op grond van de<br />

verzo<strong>en</strong>ing, vergiff<strong>en</strong>is aan d<strong>en</strong> boetvaardig<strong>en</strong> zondaar geschonk<strong>en</strong> werd. Aldus werd<strong>en</strong> in<br />

Christus’ verlossingswerk, hetwelk in d<strong>en</strong> tempeldi<strong>en</strong>st werd afgebeeld, bewaarheid wat de<br />

Psalmist aldus uitdrukt: “De goedertier<strong>en</strong>heid <strong>en</strong> de waarheid zull<strong>en</strong> elkander ontmoet<strong>en</strong>, de<br />

gerechtigheid <strong>en</strong> vrede zull<strong>en</strong> elkander kuss<strong>en</strong>.”7 {PEP 345.2}<br />

Ge<strong>en</strong>e woord<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> de heerlijkheid van dat heiligdom beschrijv<strong>en</strong>; de met goud<br />

overdekte wand<strong>en</strong> weerkaatst<strong>en</strong> het licht van d<strong>en</strong> goud<strong>en</strong> kandelaar, de schitter<strong>en</strong>de kleur<strong>en</strong> der<br />

met kostelijke borduursel<strong>en</strong> bewerkte gordijn<strong>en</strong>, waarop <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> gestikt war<strong>en</strong>, de tafel, <strong>en</strong> het<br />

schitter<strong>en</strong>de goud<strong>en</strong> reukaltaar; achter het tweede voorhangsel de heilige ark, met hare<br />

geheimzinnige cherubim, waartussch<strong>en</strong> Jehova’s teg<strong>en</strong>woordigheid geop<strong>en</strong>baard werd; dit alles<br />

was e<strong>en</strong> flauw d<strong>en</strong>kbeeld van de heerlijkheid van Gods tempel in d<strong>en</strong> hemel, waar het di<strong>en</strong>stwerk<br />

van ‘s m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> verlossing zijn midd<strong>en</strong>punt vindt. {PEP 345.3}<br />

M<strong>en</strong> was ongeveer zes jar<strong>en</strong> bezig met het bouw<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> tabernakel. En to<strong>en</strong> hij eindelijk<br />

klaar was, keurde Mozes al het werk der werklied<strong>en</strong> om te zi<strong>en</strong> of bet maaksel overe<strong>en</strong>kwam<br />

met de voorbeeld<strong>en</strong>, welke hij op d<strong>en</strong> berg gezi<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de voorschrift<strong>en</strong>, welke God hem gegev<strong>en</strong><br />

had. Mozes nu bezag het gansche werk, <strong>en</strong> ziet, zij hadd<strong>en</strong> het gemaakt, gelijk als de Heere<br />

gebod<strong>en</strong> had: alzoo hadd<strong>en</strong> zij het gemaakt. To<strong>en</strong> zeg<strong>en</strong>de h<strong>en</strong> Mozes.”8 Met groote<br />

belangstelling was gansch Israel sam<strong>en</strong>gekom<strong>en</strong> om het heilige gebouw te zi<strong>en</strong>. En terwijl zij er<br />

vol vreugde naar stond<strong>en</strong> kijk<strong>en</strong>, daalde de wolkkolom op het heiligdom neder <strong>en</strong> overdekt het.<br />

“En de heerlijkheid des Heer<strong>en</strong> vervulde d<strong>en</strong> tabernakel.’9 De Goddelijke majesteit op<strong>en</strong>baarde<br />

zich op zulk e<strong>en</strong>e buit<strong>en</strong>gewone wijze, dat zelfs Mozes’niet in d<strong>en</strong> tabernakel gaan kon. Diep<br />

bewog<strong>en</strong> was het volk, to<strong>en</strong> zij zag<strong>en</strong>, dat het werk hunner hand<strong>en</strong> aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong> was. M<strong>en</strong> was<br />

ev<strong>en</strong>wel niet luidruchtig in het uitdrukk<strong>en</strong> van de blijdschap. Ontzag bezielde all<strong>en</strong>. De<br />

blijdschap hunner hart<strong>en</strong> werd in tran<strong>en</strong> uitgedrukt; <strong>en</strong> op e<strong>en</strong> zacht<strong>en</strong> toon dankt<strong>en</strong> zij God, dat<br />

Hij bij h<strong>en</strong> wilde won<strong>en</strong>. {PEP 345.4}<br />

Overe<strong>en</strong>komstig Gods bevel war<strong>en</strong> de Leviet<strong>en</strong> voor d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st des heiligdoms<br />

afgezonderd. Eertijds was ieder huisvader priester voor zijn gezin. In Abrahams tijd beschouwde<br />

m<strong>en</strong> het priesterschap als e<strong>en</strong> erfgoed, dat d<strong>en</strong> oudst<strong>en</strong> zoon toekwam. Maar in stede van Israels<br />

eerstgebor<strong>en</strong><strong>en</strong> aan te nem<strong>en</strong>, verkoos God d<strong>en</strong> stam van Levi voor het di<strong>en</strong>stwerk aan Zijn<br />

heiligdom verbond<strong>en</strong>. Zij werd<strong>en</strong> op deze bijzondere wijze vereerd, omdat zij Zijn<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st<br />

getrouw war<strong>en</strong> geblev<strong>en</strong> <strong>en</strong> de strafoef<strong>en</strong>ing hadd<strong>en</strong> uitgericht, to<strong>en</strong> Israel door het mak<strong>en</strong> van<br />

het goud<strong>en</strong> kalf afvallig was geword<strong>en</strong>. Ev<strong>en</strong>wel werd het priesterschap tot de familie van Aaron<br />

beperkt. Aaron <strong>en</strong> zijne zon<strong>en</strong> alle<strong>en</strong> mocht<strong>en</strong> voor het aangezicht des Heer<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st do<strong>en</strong>; de<br />

ander<strong>en</strong> van di<strong>en</strong> stam war<strong>en</strong> met het overige werk van d<strong>en</strong> tabernakel <strong>en</strong> deszelfs<br />

gereedschapp<strong>en</strong> belast; daarbij moest<strong>en</strong> zij de priesters in het verricht<strong>en</strong> van hunn<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st<br />

231


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

behulpzaam zijn, maar zij mocht<strong>en</strong> niet offer<strong>en</strong>, noch reukwerk brand<strong>en</strong>, noch de heilige ding<strong>en</strong><br />

aanrak<strong>en</strong>, alvor<strong>en</strong>s ze gedekt war<strong>en</strong>. {PEP 346.1}<br />

De priesters moest<strong>en</strong> ook e<strong>en</strong> bijzonder gewaad drag<strong>en</strong>, in overe<strong>en</strong>stemming met hun ambt.<br />

“En gij zult voor uw<strong>en</strong> broeder Aaron heilige kleeder<strong>en</strong> mak<strong>en</strong>, tot heerlijkheid <strong>en</strong> tot sieraad.”10<br />

Des priesters gewone rok werd van wit linn<strong>en</strong>, zonder naat vervaardigd. Dit kleed reikte bijna<br />

tot aan de <strong>en</strong>kels, <strong>en</strong> was met e<strong>en</strong> witt<strong>en</strong>, linn<strong>en</strong> gordel, die met blauw, <strong>en</strong> purper, <strong>en</strong> scharlak<strong>en</strong><br />

gestikt was, om het lijf gebond<strong>en</strong>. Het andere kleedingstuk was e<strong>en</strong>e muts. Bij d<strong>en</strong> brand<strong>en</strong>d<strong>en</strong><br />

braambosch werd Mozes gelast de voetzol<strong>en</strong> af te do<strong>en</strong>, omdat de plaats, waarop hij stond, heilig<br />

was. Om dezelfde red<strong>en</strong> mocht<strong>en</strong> de priesters niet met geschoeide voet<strong>en</strong> in het heiligdom gaan.<br />

Het heiligdom zou door het daaraan klev<strong>en</strong>de stof ontheiligd word<strong>en</strong>. Zij moest<strong>en</strong> hunne<br />

scho<strong>en</strong><strong>en</strong> uittrekk<strong>en</strong>, in het voorhof, alvor<strong>en</strong>s zij het heiligdom binn<strong>en</strong> ging<strong>en</strong>; insgelijks war<strong>en</strong><br />

zij verplicht hunne hand<strong>en</strong> <strong>en</strong> hunne voet<strong>en</strong> te wassch<strong>en</strong>, eer zij in d<strong>en</strong> tabernakel of aan het<br />

altaar des brandoffers di<strong>en</strong>st ded<strong>en</strong>. Zij werd<strong>en</strong> er dus voortdur<strong>en</strong>d aan herinnerd, dat m<strong>en</strong> alle<br />

onreinigheid moet wegdo<strong>en</strong>, als m<strong>en</strong> voor Gods aangezicht verschijnt. {PEP 346.2}<br />

Des hoogepriesters kleeder<strong>en</strong> war<strong>en</strong> van dure stoff<strong>en</strong> <strong>en</strong> zeer schoon vervaardigd, zooals<br />

voor zijn ambt dan ook hoogst pass<strong>en</strong>d was. Over d<strong>en</strong> linn<strong>en</strong> lijfrok van d<strong>en</strong> gewon<strong>en</strong> priester<br />

droeg hij e<strong>en</strong><strong>en</strong> mantel van hemelsblauw, geheel uit één stuk gewev<strong>en</strong>. Deszelfs zoom<strong>en</strong> van<br />

onder war<strong>en</strong> met goud<strong>en</strong> schelletjes <strong>en</strong> granaatappel<strong>en</strong> van hemelsblauw, purper, <strong>en</strong> scharlak<strong>en</strong><br />

versierd. Over dez<strong>en</strong> droeg hij d<strong>en</strong> efod, vervaardigd van goud, hemelsblauw <strong>en</strong> purper,<br />

scharlak<strong>en</strong> <strong>en</strong> fijn getweernd linn<strong>en</strong>. Deze werd ook door e<strong>en</strong> prachtig<strong>en</strong> gordel om het lijf<br />

bevestigd. De efod was zonder mouw<strong>en</strong>, <strong>en</strong> op zijne met goud geborduurde schouderstukk<strong>en</strong><br />

war<strong>en</strong> twee Sardonixste<strong>en</strong><strong>en</strong> gezet, waarin de nam<strong>en</strong> der twaalf stamm<strong>en</strong> gegraveerd stond<strong>en</strong>.<br />

{PEP 347.1}<br />

Over d<strong>en</strong> efod werd de borstlap gedrag<strong>en</strong>. Deze was van dezelfde stoff<strong>en</strong> gemaakt als de<br />

efod. Het was e<strong>en</strong> vierhoekige zak, in kwadraat vorm, e<strong>en</strong>e span in l<strong>en</strong>gte <strong>en</strong> e<strong>en</strong>e span in<br />

breedte, die met zijne goud<strong>en</strong> ring<strong>en</strong> aan ring<strong>en</strong> aan d<strong>en</strong> efod, door e<strong>en</strong> hemelsblauw snoer,<br />

gebond<strong>en</strong> was. Op d<strong>en</strong> boord war<strong>en</strong> kostelijke ste<strong>en</strong><strong>en</strong> gezet, die met de grondzuil<strong>en</strong> van de<br />

Godsstad overe<strong>en</strong>kom<strong>en</strong>. Binn<strong>en</strong> di<strong>en</strong> krans war<strong>en</strong> twaalf ste<strong>en</strong><strong>en</strong> in goud gezet, vier in iedere<br />

rij, <strong>en</strong> in dezelve stond<strong>en</strong> de nam<strong>en</strong> der stamm<strong>en</strong> gegraveerd, ev<strong>en</strong>als in die van d<strong>en</strong> efod. De<br />

Heere had gebod<strong>en</strong>: “Alzoo zal Aaron de nam<strong>en</strong> der zon<strong>en</strong> van Israel drag<strong>en</strong> aan d<strong>en</strong> borstlap<br />

des gerichts, op zijn hart, als hij in het heilige zal gaan, ter gedacht<strong>en</strong>is voor het aangezicht des<br />

Heer<strong>en</strong> geduriglijk.”11 Ev<strong>en</strong>e<strong>en</strong>s draagt Christus, de groote hoogepriester, als Hij, als des<br />

zondaars voor-spraak, voor d<strong>en</strong> Vader verschijnt, d<strong>en</strong> naam van iedere boetvaardige <strong>en</strong><br />

geloovige ziel op Zijn hart. De Psalmist getuigt: “Ik b<strong>en</strong> wel ell<strong>en</strong>dig <strong>en</strong> nooddruftig, maar de<br />

Heere d<strong>en</strong>kt aan mij.”12 {PEP 347.2}<br />

Op de rechter<strong>en</strong> de linkerzijde van d<strong>en</strong> borstlap war<strong>en</strong> twee groote, schitter<strong>en</strong>de ste<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

gezet. Deze werd<strong>en</strong> urim <strong>en</strong> thummim g<strong>en</strong>oemd. Door dezelve maakte God Zijn<strong>en</strong> wil aan d<strong>en</strong><br />

hoogepriester bek<strong>en</strong>d. Wanneer er vrag<strong>en</strong> aan des Heer<strong>en</strong> beslissing werd<strong>en</strong> onderworp<strong>en</strong>, dat<br />

omsche<strong>en</strong> e<strong>en</strong> kring van licht d<strong>en</strong> ste<strong>en</strong> aan de rechterzijde, t<strong>en</strong> teek<strong>en</strong> dat God Zijne<br />

232


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

toestemming of goedkeuring gaf; terwijl Zijne afkeuring of weigering door e<strong>en</strong>e verdonkering<br />

van d<strong>en</strong> ander<strong>en</strong> ste<strong>en</strong> werd te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> gegev<strong>en</strong>. {PEP 347.3}<br />

Des hoogepriesters hoofddeksel was e<strong>en</strong> tulband van wit linn<strong>en</strong>, waaraan e<strong>en</strong>e goud<strong>en</strong> plaat<br />

met e<strong>en</strong> hemelsblauw snoer gehecht was, op welke “Heiligheid des Heer<strong>en</strong>” gegraveerd stond.<br />

De gansche houding der priesters zoowel als hunne kleeding di<strong>en</strong>de om d<strong>en</strong> aanschouwer met<br />

e<strong>en</strong> gevoel van de heiligheid van God <strong>en</strong> Zijn<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st, zoomede van de vereischte reinheid<br />

derg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die voor Hem versch<strong>en</strong><strong>en</strong>, te beziel<strong>en</strong>. {PEP 348.1}<br />

Het heiligdom zelf niet alle<strong>en</strong>, maar ook de bedi<strong>en</strong>ing der priesters di<strong>en</strong>de tot “het voorbeeld<br />

<strong>en</strong> de schaduw der hemelsche ding<strong>en</strong>.”13 Om die red<strong>en</strong> was hij zeer belangrijk; di<strong>en</strong>t<strong>en</strong>gevolge<br />

gaf de Heere dan ook door de bemiddeling van Mozes, zeer nauwkeurige bevel<strong>en</strong> t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong><br />

van dez<strong>en</strong> typisch<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st. De di<strong>en</strong>st des heiligdoms bestond in twee afdeeling<strong>en</strong>, e<strong>en</strong>e<br />

dagelijksche <strong>en</strong> e<strong>en</strong>e jaarlijksche verrichting. De dagelijksche di<strong>en</strong>st werd in het heilige verricht<br />

<strong>en</strong> de offers op het altaar des brandoffers in het voorhof gelegd; terwijl de jaarlijksche di<strong>en</strong>st<br />

daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> in het heilige der heilig<strong>en</strong> moest verricht word<strong>en</strong>. {PEP 348.2}<br />

De hoogepriester was de e<strong>en</strong>igste sterveling, die het heilige der heilig<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> mocht. Slechts<br />

e<strong>en</strong>maal in het jaar mocht hij daarin gaan. nadat hij zich zeer zorgvuldiglijk daartoe had<br />

voorbereid. Bev<strong>en</strong>de versche<strong>en</strong> hij in des Heer<strong>en</strong> teg<strong>en</strong>woordigheid, <strong>en</strong> het volk wachtte zijne<br />

terugkomst onder e<strong>en</strong> eerbiedig stilzwijg<strong>en</strong> af terwijl zij uit des hart<strong>en</strong> diepst<strong>en</strong> grond om Gods<br />

zeg<strong>en</strong> bad<strong>en</strong>. Voor het verzo<strong>en</strong>deksel deed de hoogepriester verzo<strong>en</strong>ing voor Israel; <strong>en</strong> de Heere<br />

ontmoette hem aldaar in e<strong>en</strong>e wolk van heerlijkheid. Gebeurde het nu soms, dat hij langer dan<br />

gewoonlijk toefde, dan vreesde m<strong>en</strong>, dat hij òf vanwege zijne zond<strong>en</strong>, òf om hunn<strong>en</strong>twil door<br />

des Heer<strong>en</strong> heerlijkheid gedood was. {PEP 348.3}<br />

De dagelijksche di<strong>en</strong>st bestond in morg<strong>en</strong><strong>en</strong> avondoffers, het offer<strong>en</strong> van reukwerk op het<br />

goud<strong>en</strong> altaar, <strong>en</strong> de bijzondere offerand<strong>en</strong> voor de zond<strong>en</strong> van bijzondere person<strong>en</strong>.<br />

Daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> had m<strong>en</strong> nog de offerand<strong>en</strong>, welke op de sabbatt<strong>en</strong>, de nieuwe man<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de<br />

bijzondere feestdag<strong>en</strong> geofferd werd<strong>en</strong>. {PEP 348.4}<br />

Ieder<strong>en</strong> morg<strong>en</strong> <strong>en</strong> ieder<strong>en</strong> avond werd e<strong>en</strong> e<strong>en</strong>jarig lam op het brandofferaltaar geofferd,<br />

met het daarbij behoor<strong>en</strong>de spijsoffer, tot zinnebeeld verstrekk<strong>en</strong>de, dat de natie Jehova dagelijks<br />

toegewijd was, <strong>en</strong> dat zij voortdur<strong>en</strong>d aan Christus’ zo<strong>en</strong>bloed behoefte hadd<strong>en</strong>. God had<br />

uitdrukkelijk bevol<strong>en</strong>, dat alle offerand<strong>en</strong> voor d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st van het heiligdom “volkom<strong>en</strong>”14<br />

“moest<strong>en</strong> zijn. Derhalve war<strong>en</strong> de priesters verplicht om al de t<strong>en</strong> offer gebrachte dier<strong>en</strong> te<br />

keur<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de gebrekkig<strong>en</strong> te verwerp<strong>en</strong>. Slechts e<strong>en</strong> “volkom<strong>en</strong>” offer kon de volmaakte<br />

reinheid voorstell<strong>en</strong> van Hem, die zich als “e<strong>en</strong> onbestraffelijk <strong>en</strong> onbevlekt lam”15 t<strong>en</strong> offer<br />

zou aanbied<strong>en</strong>. De apostel Paulus verwijst dan ook naar dit beeld om aan te toon<strong>en</strong> wat Jezus’<br />

volgeling<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Hij zegt: “Ik bid u dan, broeders, door de ontferming<strong>en</strong> Gods, dat<br />

gij uwe licham<strong>en</strong> stelt tot e<strong>en</strong>e lev<strong>en</strong>de, heilige <strong>en</strong> Gode welbehagelijke offerande, welke is uwe<br />

redelijke godsdi<strong>en</strong>st.”16 Wij moet<strong>en</strong> ons zelv<strong>en</strong> aan d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st van God toewijd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> deze<br />

overgave moet zoo volmaakt zijn als maar mogelijk is. God laat zich niets minder dan het beste<br />

233


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

welgevall<strong>en</strong>. Die Hem van ganscher harte liefhebb<strong>en</strong>, begeer<strong>en</strong> dan ook niets anders dan d<strong>en</strong><br />

best<strong>en</strong> tijd huns lev<strong>en</strong>s Hem te wijd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hun onophoudelijk strev<strong>en</strong> is om alle vermog<strong>en</strong>s in<br />

overe<strong>en</strong>stemming te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> met de voorschrift<strong>en</strong>, die h<strong>en</strong> in staat stell<strong>en</strong> om naar d<strong>en</strong> eisch van<br />

Zijn<strong>en</strong> wil te lev<strong>en</strong>. {PEP 348.5}<br />

Terwijl de priesters reukwerk offerd<strong>en</strong>, war<strong>en</strong> zij dichter bij Gods teg<strong>en</strong>woordigheid, dan<br />

gedur<strong>en</strong>de e<strong>en</strong>ige andere verrichting van d<strong>en</strong> dagelijksch<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st. En wijl het binn<strong>en</strong>ste<br />

voorhangsel niet tot aan het deksel van het heiligdom reikte, zoo kon m<strong>en</strong> Gods heerlijkheid,<br />

welke van bov<strong>en</strong> het verzo<strong>en</strong>deksel sche<strong>en</strong>, e<strong>en</strong>igermate in het heilige zi<strong>en</strong>. Wanneer de priester<br />

nu reukwerk offerde, zoo was zijn aangezicht naar de arke des Heer<strong>en</strong> gericht; <strong>en</strong> bij het<br />

opstijg<strong>en</strong> van de wolk des reukwerks daalde de Goddelijke heerlijkheid op het verzo<strong>en</strong>deksel <strong>en</strong><br />

vervulde het heilige der heilig<strong>en</strong>, ja soms d<strong>en</strong> geheel<strong>en</strong> tabernakel, zoodat de priester het<br />

heiligdom verlat<strong>en</strong> moest. Gelijkerwijs de priesters dier bedeeling hun geloovig oog naar het<br />

verzo<strong>en</strong>deksel gericht hadd<strong>en</strong>, hetwelk zij niet zi<strong>en</strong> kond<strong>en</strong>, zoo z<strong>en</strong>dt Gods volk hunne gebed<strong>en</strong><br />

tot Christus, hunn<strong>en</strong> hoogepriester, op, die, schoon wel voor het oog onzichtbaar, ev<strong>en</strong>wel ter<br />

hunner voorspraak in het hemelsche heiligdom optreedt. {PEP 349.1}<br />

Het reukwerk, dat met Israels gebed<strong>en</strong> opsteeg, stelt de verdi<strong>en</strong>stelijkheid <strong>en</strong> de voorbidding<br />

van Christus voor, alsmede Zijne volmaakte rechtvaardigheid, welke Zijn volk op het geloof<br />

wordt toegerek<strong>en</strong>d, <strong>en</strong> waardoor alle<strong>en</strong> de eeredi<strong>en</strong>st van zondige wez<strong>en</strong>s Gode welbehagelijk<br />

kan zijn. Voor het binn<strong>en</strong>ste voorhangsel stond dus het altaar van voortdur<strong>en</strong>de aanbidding,<br />

gelijkerwijs het altaar van voortdur<strong>en</strong>de verzo<strong>en</strong>ing voor het heilige stond. Door reukwerk <strong>en</strong><br />

door bloéd kon m<strong>en</strong> God g<strong>en</strong>ak<strong>en</strong>, — zinnebeeld<strong>en</strong>, die op d<strong>en</strong> groot<strong>en</strong> Middelaar wez<strong>en</strong>, door<br />

wi<strong>en</strong> de zondaars Jehova g<strong>en</strong>ak<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong>, <strong>en</strong> door wi<strong>en</strong> alle<strong>en</strong> de boetvaardige <strong>en</strong> geloovige ziel<br />

g<strong>en</strong>ade <strong>en</strong> zaligheid verkrijg<strong>en</strong> kan. {PEP 349.2}<br />

T<strong>en</strong> tijde dat de priesters des morg<strong>en</strong>s <strong>en</strong> des avonds in het heilige ging<strong>en</strong> om het reukwerk<br />

aan te stek<strong>en</strong>, war<strong>en</strong> de dagelijksche offerand<strong>en</strong> op het altaar in het voorhof gereed om<br />

aangestok<strong>en</strong> te word<strong>en</strong>. Deze was e<strong>en</strong>e belangrijke stonde voor de aanbid-ders, die buit<strong>en</strong> d<strong>en</strong><br />

tabernakel war<strong>en</strong> sam<strong>en</strong>gekom<strong>en</strong>. Alvor<strong>en</strong>s zij door middel van hunn<strong>en</strong> verteg<strong>en</strong>woordiger, d<strong>en</strong><br />

priester, voor God versch<strong>en</strong><strong>en</strong>, war<strong>en</strong> de geloovig<strong>en</strong> bezig met hartonderzoek <strong>en</strong> belijd<strong>en</strong>is van<br />

zond<strong>en</strong>. Zij vere<strong>en</strong>igd<strong>en</strong> zich in stille verzuchting<strong>en</strong>, terwijl hunne aangezicht<strong>en</strong> naar het<br />

heiligdom gekeerd war<strong>en</strong>. Hunne gebed<strong>en</strong> steg<strong>en</strong> dus met de wolk des reukwerks opwaarts,<br />

terwijl zij zich door het geloof de verdi<strong>en</strong>stelijkheid van d<strong>en</strong> beloofd<strong>en</strong> Zaligmaker toeëig<strong>en</strong>d<strong>en</strong>,<br />

die door het zo<strong>en</strong>offer werd afgebeeld. De stond<strong>en</strong> aan het morg<strong>en</strong><strong>en</strong> avondoffer gewijd werd<strong>en</strong><br />

heilig beschouwd, <strong>en</strong> daaruit ontstond het Joodsch gebruik om die ur<strong>en</strong> aan d<strong>en</strong> godsdi<strong>en</strong>st te<br />

wijd<strong>en</strong>. Zelfs to<strong>en</strong> de Jod<strong>en</strong> later als balling<strong>en</strong> in verafgeleg<strong>en</strong> land<strong>en</strong> omzwierv<strong>en</strong>, nam<strong>en</strong> zij<br />

die gezette stond<strong>en</strong> waar, <strong>en</strong> keerd<strong>en</strong> hunne aangezicht<strong>en</strong> naar Jeruzalem, <strong>en</strong> zond<strong>en</strong> in die<br />

houding hunne gebed<strong>en</strong> tot d<strong>en</strong> God van Israel op. Dat gebruik verstrekt d<strong>en</strong> Christ<strong>en</strong><strong>en</strong> t<strong>en</strong><br />

voorbeeld voor hun morg<strong>en</strong><strong>en</strong> avondgebed. Ofschoon God de vorme-lijkheid haat, waarin ge<strong>en</strong><br />

wez<strong>en</strong> is, zoo ziet Hij intussch<strong>en</strong> met welgevall<strong>en</strong> neder op deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die Hem liefhebb<strong>en</strong>, hunne<br />

234


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

knieën des morg<strong>en</strong>s <strong>en</strong> des avonds voor Hem buig<strong>en</strong> om vergiff<strong>en</strong>is voor de bedrev<strong>en</strong>e zond<strong>en</strong><br />

zoowel als om de noodige zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> te vrag<strong>en</strong>. {PEP 350.1}<br />

De toonbrood<strong>en</strong> stond<strong>en</strong> als e<strong>en</strong>e voortdur<strong>en</strong>de offerande voor d<strong>en</strong> Heere. In di<strong>en</strong> zin<br />

maakt<strong>en</strong> zij ook e<strong>en</strong> gedeelte van d<strong>en</strong> dagelijksch<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st uit. Zij werd<strong>en</strong> toonbrood<strong>en</strong> g<strong>en</strong>aamd,<br />

omdat zij altijd voor het aangezicht des Heer<strong>en</strong> lag<strong>en</strong>.”17 Hierdoor bek<strong>en</strong>de m<strong>en</strong>, dat de m<strong>en</strong>sch<br />

van d<strong>en</strong> Heere afhankelijk is beide voor zijne aardsche <strong>en</strong> zijne geestelijke spijze, alsmede dat<br />

m<strong>en</strong> dit <strong>en</strong>kel door Christus’ bemiddeling verkrijgt. God gaf Israel in de woestijn het hemelsch<br />

brood te et<strong>en</strong>, maar zij war<strong>en</strong> voortdur<strong>en</strong>d van Zijne verzorging afhankelijk, beide t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong><br />

van hun dagelijksch brood <strong>en</strong> hunne geestelijke zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong>. Zoowel het manna als de<br />

toonbrood<strong>en</strong> wez<strong>en</strong> op Christus, die immer in Gods teg<strong>en</strong>woordigheid is voor ons. Hij heeft van<br />

zich zelv<strong>en</strong> getuigd: “Ik b<strong>en</strong> dat lev<strong>en</strong>de brood, dat uit d<strong>en</strong> hemel nedergedaald is.”18 Wierook<br />

werd over de brood<strong>en</strong> gestrooid. Als het brood op d<strong>en</strong> Sabbat verwijderd werd, legde m<strong>en</strong> er<br />

terstond weder versche ne-der, terwijl de wierook op het altaar ter gedacht<strong>en</strong>is voor God<br />

verbrand werd. {PEP 350.2}<br />

Het allerbelangrijkste van d<strong>en</strong> dagelijksch<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st was de bedi<strong>en</strong>ing t<strong>en</strong> behoeve van<br />

bijzondere person<strong>en</strong>. De boetvaardige zondaar bracht zijn offer tot aan de deur des tabernakels,<br />

legde zijne hand<strong>en</strong> of het hoofd van het slachtoffer, beleed daarover zijne zond<strong>en</strong>, <strong>en</strong> alzoo<br />

werd<strong>en</strong> zij, in e<strong>en</strong> figuurlijk<strong>en</strong> zin, op het onschuldige dier overgedrag<strong>en</strong>. Met zijn eig<strong>en</strong> hand<br />

slachtte hij vervolg<strong>en</strong>s het offerdier, <strong>en</strong> deszelfs bloed werd door de priester in het heilige<br />

gedrag<strong>en</strong> <strong>en</strong> voor het voorhangsel gespr<strong>en</strong>gd, waarachter de ark stond, die de wet bevatte, welke<br />

de zondaar overtred<strong>en</strong> had. Door deze ceremonie werd de zonde, met het bloed, in e<strong>en</strong><br />

figuurlijk<strong>en</strong> zin, op het heiligdom overgedrag<strong>en</strong>. In sommige gevall<strong>en</strong> werd het bloed niet in het<br />

heilige gebracht;* maar dan at<strong>en</strong> de priesters het vleesch, naar luid van het bevel van Mozes: ‘’<br />

En Hij heeft u dat gegev<strong>en</strong>, opdat gij de ongerechtigheid der vergadering zoudt drag<strong>en</strong>.”19 Door<br />

beide ceremoniën werd<strong>en</strong> des boetvaardig<strong>en</strong> zonde, in e<strong>en</strong> figuurlijk<strong>en</strong> zin, op het heiligdom<br />

overgedrag<strong>en</strong>. {PEP 351.1}<br />

Deze di<strong>en</strong>st werd dag in dag uit, <strong>en</strong> jaar in jaar uit, herhaald. Maar aangezi<strong>en</strong> Israels zond<strong>en</strong><br />

aldus op het heiligdom overgedrag<strong>en</strong> werd<strong>en</strong>, zoo werd het heilige daardoor verontreinigd,<br />

weshalve de zond<strong>en</strong> door e<strong>en</strong> bijzonder<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st weder daarvan moest<strong>en</strong> verwijderd word<strong>en</strong>. Uit<br />

di<strong>en</strong> hoofde had God e<strong>en</strong>e verzo<strong>en</strong>ing van het heiligdom <strong>en</strong> van het altaar ingesteld, om ze te<br />

“reinig<strong>en</strong> <strong>en</strong> heilig<strong>en</strong> van de onreinighed<strong>en</strong> der kinder<strong>en</strong> Israels.”20 {PEP 351.2}<br />

E<strong>en</strong>maal in het jaar, op d<strong>en</strong> groot<strong>en</strong> verzo<strong>en</strong>dag, ging de hoogepriester in het heilige der<br />

heilig<strong>en</strong> om het heiligdom te ontzondig<strong>en</strong>. Door het werk, dat daar verricht werd, werd de reeks<br />

van di<strong>en</strong>stplechtighed<strong>en</strong> voor dat jaar geslot<strong>en</strong>. {PEP 351.3}<br />

Op d<strong>en</strong> groot<strong>en</strong> verzo<strong>en</strong>dag bracht m<strong>en</strong> twee geitebokk<strong>en</strong> aan de deur van de t<strong>en</strong>t der<br />

sam<strong>en</strong>komst, <strong>en</strong> wierp er lot<strong>en</strong> over, “e<strong>en</strong> lot voor d<strong>en</strong> Heere, <strong>en</strong> e<strong>en</strong> lot voor d<strong>en</strong> weggaand<strong>en</strong><br />

bok.” De bok, waarop het eerste lot viel, werd als zondoffer voor des volks zond<strong>en</strong> geslacht. En<br />

zijn bloed werd door d<strong>en</strong> hoogepriester in het heilige gedrag<strong>en</strong>, <strong>en</strong> voor het verzo<strong>en</strong>deksel<br />

235


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

gespr<strong>en</strong>gd. “Zoo zal hij voor het heilige, van wege de onreinighed<strong>en</strong> der kinder<strong>en</strong> Israels, <strong>en</strong><br />

vanwege hunne overtreding<strong>en</strong>, naar al hunne zond<strong>en</strong>, verzo<strong>en</strong>ing do<strong>en</strong>; <strong>en</strong> alzoo zal hij do<strong>en</strong> aan<br />

de t<strong>en</strong>t der sam<strong>en</strong>komst, welke met h<strong>en</strong> woont in het midd<strong>en</strong> hunner onreinighed<strong>en</strong>.”21 {PEP<br />

351.4}<br />

“En Aaron zal zijne beide hand<strong>en</strong> op het hoofd van d<strong>en</strong> lev<strong>en</strong>d<strong>en</strong> bok legg<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zal daarop<br />

al de ongerechtighed<strong>en</strong> der kinder<strong>en</strong> Israels, <strong>en</strong> al hunne overtreding<strong>en</strong>, naar al hunne zond<strong>en</strong>,<br />

belijd<strong>en</strong>; <strong>en</strong> hij zal die op het hoofd des boks legg<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zal hem door de hand e<strong>en</strong>s mans, die<br />

voorhand<strong>en</strong> is, naar de woestijn uitlat<strong>en</strong>. Alzoo zal die bok op zich al hunne ongerechtighed<strong>en</strong><br />

in e<strong>en</strong> afgezonderd land wegdrag<strong>en</strong>.”22 Het volk beschouwde zich niet van d<strong>en</strong> last hunner<br />

zond<strong>en</strong> ontdaan, alvor<strong>en</strong>s die bok weggezond<strong>en</strong> was. Op di<strong>en</strong> dag moest alle ziel zich<br />

verootmoedig<strong>en</strong>. Alle bezighed<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> gestaakt, <strong>en</strong> de gansche vergadering der kinder<strong>en</strong><br />

Israels verootmoedigde zich voor d<strong>en</strong> Heere met gebed, <strong>en</strong> vast<strong>en</strong>, <strong>en</strong> grondig zelfonderzoek.<br />

{PEP 352.1}<br />

Uit deze jaarlijksche reeks van di<strong>en</strong>stplechtighed<strong>en</strong> kon het volk veel leering trekk<strong>en</strong> t<strong>en</strong><br />

aanzi<strong>en</strong> van de verzo<strong>en</strong>ing. In al de zondoffers, welke er gedur<strong>en</strong>de het jaar gebracht werd<strong>en</strong>,<br />

nam e<strong>en</strong> plaatsbekleeder des zondaars overtreding<strong>en</strong> op zich; maar het bloed van het zondoffer<br />

had niet t<strong>en</strong> volle verzo<strong>en</strong>ing gedaan. Het was slechts het middel geweest, waardoor de zonde<br />

op het heiligdom werd overgedrag<strong>en</strong>. Mitsdi<strong>en</strong> de zondaar het bloed t<strong>en</strong> offer bracht, zoo<br />

erk<strong>en</strong>de hij daardoor het gezag der wet, beleed zijne doemwaardigheid, <strong>en</strong> beleed in Hem te<br />

geloov<strong>en</strong>, die des werelds zond<strong>en</strong> zou wegnem<strong>en</strong>; door dit alles was hij echter nog niet geheel<br />

van de verdoem<strong>en</strong>is der wet verlost. Nadat de hoogepriester, op d<strong>en</strong> groot<strong>en</strong> verzo<strong>en</strong>dag, voor<br />

de gansche vergadering geofferd had, ging hij in het heilige der heilig<strong>en</strong> met het bloed, <strong>en</strong><br />

spr<strong>en</strong>gde het op het verzo<strong>en</strong>deksel, bov<strong>en</strong> de tafel<strong>en</strong> der wet. Daardoor werd<strong>en</strong> de eisch<strong>en</strong> der<br />

wet, die op des zondaars lev<strong>en</strong> beslag had gelegd, voldaan. Daarna nam de hoogepriester, de<br />

plaats van e<strong>en</strong><strong>en</strong> middelaar innem<strong>en</strong>de, de zond<strong>en</strong> op zich, <strong>en</strong> droeg d<strong>en</strong> gansch<strong>en</strong> last van Israels<br />

zond<strong>en</strong> uit het heiligdom naar buit<strong>en</strong>. Voor de deur van d<strong>en</strong> tabernakel legde hij zijne hand<strong>en</strong> op<br />

het hoofd van d<strong>en</strong> weggaand<strong>en</strong> bok, <strong>en</strong> beleed daarop “al de ongerechtighed<strong>en</strong> der kinder<strong>en</strong><br />

Israels, <strong>en</strong> al hunne overtreding<strong>en</strong>, naar al hunne zond<strong>en</strong>.” Daarna werd de bok, met de zond<strong>en</strong><br />

be-lad<strong>en</strong>, weggezond<strong>en</strong>, <strong>en</strong> m<strong>en</strong> beschouwde ze door zijne verwijdering uit het midd<strong>en</strong> te hebb<strong>en</strong><br />

weggedaan. Alle die plechtighed<strong>en</strong> nu werd<strong>en</strong> verricht naar “het voorbeeld <strong>en</strong> de schaduw der<br />

hemelsche ding<strong>en</strong>.”23 {PEP 352.2}<br />

Zooals reeds werd opgemerkt, bouwde Mozes het heiligdom naar het voorbeeld, dat hem<br />

op d<strong>en</strong> berg getoond was. Het “was e<strong>en</strong>e afbeelding voor di<strong>en</strong> teg<strong>en</strong>woordig<strong>en</strong> tijd, in welke<br />

gav<strong>en</strong> <strong>en</strong> slachtoffer<strong>en</strong> geofferd werd<strong>en</strong>;” het heilige <strong>en</strong> het heilige der heilig<strong>en</strong> war<strong>en</strong> “de<br />

voorbeelding der ding<strong>en</strong>, die in de hemel<strong>en</strong> zijn;” Christus, ónze hoogepriester, is “e<strong>en</strong> bedi<strong>en</strong>aar<br />

des heiligdoms, <strong>en</strong> des war<strong>en</strong> tabernakels, welk<strong>en</strong> de Heere heeft opgericht, <strong>en</strong> ge<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch.”24<br />

To<strong>en</strong> de apostel verwaardigd werd d<strong>en</strong> tempel Gods in d<strong>en</strong> hemel te zi<strong>en</strong>, zag hij “zev<strong>en</strong> vurige<br />

lamp<strong>en</strong> brand<strong>en</strong>de voor d<strong>en</strong> troon.” Ook zag hij e<strong>en</strong><strong>en</strong> <strong>en</strong>gel “hebb<strong>en</strong>de e<strong>en</strong> goud<strong>en</strong> wierookvat;<br />

<strong>en</strong> hem werd veel reukwerks gegev<strong>en</strong>, opdat hij het met de gebed<strong>en</strong> aller heilig<strong>en</strong> zou legg<strong>en</strong> op<br />

236


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

het goud<strong>en</strong> altaar, dat voor d<strong>en</strong> troon is.”25 Hier werd de Apostel verwaardigd e<strong>en</strong><strong>en</strong> blik te<br />

mog<strong>en</strong> werp<strong>en</strong> in de eerste afdeeling van het hemelsche heiligdom; <strong>en</strong> hij zag er “zev<strong>en</strong> vurige<br />

lamp<strong>en</strong>,” <strong>en</strong> het “goud<strong>en</strong> altaar,” waarvan de goud<strong>en</strong> kandelaar <strong>en</strong> het reukaltaar in het aardsche<br />

heiligdom de teg<strong>en</strong>beeld<strong>en</strong> war<strong>en</strong>. Op e<strong>en</strong>e andere plaats lez<strong>en</strong> wij: “En de tempel Gods in d<strong>en</strong><br />

hemel is geop<strong>en</strong>d geword<strong>en</strong>;”26 bij die geleg<strong>en</strong>heid wierp hij e<strong>en</strong><strong>en</strong> blik binn<strong>en</strong> het heilige der<br />

heilig<strong>en</strong>. Daar zag hij “de ark Zijns verbonds,” het beeld der heilige kist, welke Mozes liet mak<strong>en</strong><br />

om er Gods wet in te bewar<strong>en</strong>. {PEP 353.1}<br />

Mozes bouwde het wereldlijk heiligdom “naar de afbeelding, die hij gezi<strong>en</strong> had.” En Paulus<br />

getuigt, dat “de tabernakel, <strong>en</strong> al de vat<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st” gemaakt war<strong>en</strong> “naar de<br />

voorbeelding<strong>en</strong> der ding<strong>en</strong>, die in de hemel<strong>en</strong> zijn.”27 Johannes nu heeft dat hemelsch heiligdom<br />

gezi<strong>en</strong>. Het heiligdom, waarin Jezus t<strong>en</strong> onz<strong>en</strong> behoeve di<strong>en</strong>t, is het beeld, waarvan het door<br />

Mozes gebouwde heiligdom het teg<strong>en</strong>beeld was. {PEP 353.2}<br />

De hemelsche tempel, de woonplaats van d<strong>en</strong> Koning der koning<strong>en</strong>, waar “duiz<strong>en</strong>dmaal<br />

duiz<strong>en</strong>d<strong>en</strong> Hem di<strong>en</strong><strong>en</strong>, <strong>en</strong> ti<strong>en</strong> duiz<strong>en</strong>dmaal ti<strong>en</strong> duiz<strong>en</strong>d<strong>en</strong> voor Hem staan,”28 de tempel, die<br />

met de heerlijkheid van d<strong>en</strong> onvergankelijk<strong>en</strong> troon verlicht is, waar de serafs, met gedekte<br />

aangezicht<strong>en</strong>, aanbidd<strong>en</strong>d wacht houd<strong>en</strong>, — de heerlijkheid <strong>en</strong> de grootheid van dat gebouw kan<br />

door ge<strong>en</strong> aardsh gebouw voorgesteld word<strong>en</strong>. Ev<strong>en</strong>wel moest het di<strong>en</strong><strong>en</strong> om belangrijke<br />

waarhed<strong>en</strong> in te pr<strong>en</strong>t<strong>en</strong> belang<strong>en</strong>de het hemelsch heiligdom <strong>en</strong> hetge<strong>en</strong> daarbinn<strong>en</strong> voor ‘s<br />

m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> verlossing verricht wordt. {PEP 353.3}<br />

Na Zijn<strong>en</strong> hemelvaart is Jezus, als onze hoogepriester, begonn<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st te do<strong>en</strong>. Paulus<br />

getuigt aldus: “Want Christus is niet ingegaan in het heiligdom, dat met hand<strong>en</strong> gemaakt is,<br />

hetwelk is e<strong>en</strong> teg<strong>en</strong>beeld van het ware, maar in d<strong>en</strong> hemel zelv<strong>en</strong>, om nu te verschijn<strong>en</strong> voor<br />

het aangezicht van God voor ons.”29 Doch aangezi<strong>en</strong> Christus in de beide afdeeling<strong>en</strong><br />

di<strong>en</strong>stwerk moet verricht<strong>en</strong>, waartoe beide tijd <strong>en</strong> plaats in het hemelsche heiligdom vereischt<br />

word<strong>en</strong>, zoo bestond de typische di<strong>en</strong>st insgelijks uit twee verdeeling<strong>en</strong>, de dagelijksche <strong>en</strong> de<br />

jaarlijksche, waaraan elke afdeeling van d<strong>en</strong> tabernakel afzonderlijk gewijd was. {PEP 354.1}<br />

Gelijkerwijs Jezus, na Zijne hemelvaart, voor Gods aangezicht versch<strong>en</strong><strong>en</strong> is met Zijn bloed<br />

t<strong>en</strong> behoeve van de boetvaardige geloovig<strong>en</strong>, zoo moest de priester, in d<strong>en</strong> dagelijksch<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st,<br />

des slachtoffers bloed voor d<strong>en</strong> zondaar in het heilige spr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. {PEP 354.2}<br />

Door het bloed van Christus, hoewel het d<strong>en</strong> zondaar van de verdoem<strong>en</strong>is der wet verlost,<br />

wordt de zonde nog niet aanstonds uitgewischt; de schuld blijft staan tot op d<strong>en</strong> groot<strong>en</strong><br />

verzo<strong>en</strong>dag; insgelijks werd in het type de zonde des boetvaardig<strong>en</strong> door middel van het bloed<br />

des zondoffers van hem afg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, maar bleef nog op het heiligdom tot op d<strong>en</strong> groot<strong>en</strong><br />

verzo<strong>en</strong>dag. {PEP 354.3}<br />

Op d<strong>en</strong> groot<strong>en</strong> dag der belooning word<strong>en</strong> de dood<strong>en</strong> “geoordeeld uit hetge<strong>en</strong> in de boek<strong>en</strong><br />

geschrev<strong>en</strong> is, e<strong>en</strong> iegelijk naar hunne werk<strong>en</strong>.”30 Dan zull<strong>en</strong> de zond<strong>en</strong> aller boetvaardig<strong>en</strong> om<br />

de verdi<strong>en</strong>ste van Jezus’ bloed uit de boek<strong>en</strong> word<strong>en</strong> gedelgd. Op deze wijze zal het heiligdom<br />

ontzondigd, <strong>en</strong> de gedacht<strong>en</strong>is der zonde uitgedelgd word<strong>en</strong>. In d<strong>en</strong> typisch<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st werd deze<br />

237


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

verzo<strong>en</strong>ing, of uitdelging der zonde, op d<strong>en</strong> groot<strong>en</strong> verzo<strong>en</strong>dag verricht; alsdan werd het<br />

wereldlijk heiligdom ontzondigd, door middel van det bloed des zondoffers, van al de zond<strong>en</strong>,<br />

waardoor het verontreinigd geword<strong>en</strong> was. {PEP 354.4}<br />

Gelijkerwijs de zond<strong>en</strong> der boetvaardig<strong>en</strong> eindelijk uit de hemelsche ged<strong>en</strong>kboek<strong>en</strong>, door<br />

de laatste zo<strong>en</strong>daad voor de zond<strong>en</strong>, zull<strong>en</strong> word<strong>en</strong> uitgewischt, <strong>en</strong> nooit weder in gedacht<strong>en</strong>is<br />

zull<strong>en</strong> word<strong>en</strong> gebracht, alzoo werd<strong>en</strong> de zond<strong>en</strong>, tijd<strong>en</strong>s d<strong>en</strong> typisch<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st, naar e<strong>en</strong>e woeste<br />

plaats gedrag<strong>en</strong>, <strong>en</strong> voor altoos van de vergadering weggedaan. {PEP 354.5}<br />

Mitsdi<strong>en</strong> Satan de oorsprong der zonde <strong>en</strong> de aanhitser is geweest van al de zond<strong>en</strong>, welke<br />

d<strong>en</strong> dood van Gods Zoon veroorzaakt hebb<strong>en</strong>, zoo eischt de billijkheid, dat Satan er eindelijk<br />

voor worde gestraft. Christus’ verlossingswerk, t<strong>en</strong> behoeve van d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch <strong>en</strong> de verdelging<br />

der zonde uit het heelal, zal voleindigd word<strong>en</strong> door de zond<strong>en</strong> van het hemelsche heiligdom af<br />

te nem<strong>en</strong> <strong>en</strong> ze op Satan te legg<strong>en</strong>, die dan de straf daarvoor zal ondergaan. Ev<strong>en</strong>e<strong>en</strong>s eindigde<br />

de reeks van d<strong>en</strong> typisch<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st door het heiligdom e<strong>en</strong>s in het jaar te ontzondig<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de<br />

ongerechtighed<strong>en</strong> op het hoofd van d<strong>en</strong> weggaand<strong>en</strong> bok te belijd<strong>en</strong>. {PEP 354.6}<br />

Aldus werd het volk, door middel van de di<strong>en</strong>stplechtighed<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> tabernakel, <strong>en</strong> later<br />

van d<strong>en</strong> tempel, waardoor hij vervang<strong>en</strong> werd, elk<strong>en</strong> dag onderwez<strong>en</strong> betreff<strong>en</strong>de de ding<strong>en</strong>,<br />

welke op Jezus´dood <strong>en</strong> bedi<strong>en</strong>ing betrekking hadd<strong>en</strong>; alsmede werd<strong>en</strong> zij, e<strong>en</strong>s in het jaar,<br />

bepaald bij de groote eindgebeurt<strong>en</strong>is aan het slot van d<strong>en</strong> groot<strong>en</strong> strijd tussch<strong>en</strong> Christus <strong>en</strong><br />

Satan, wanneer het heelal van alle zonde <strong>en</strong> zondaars zal word<strong>en</strong> gezuiverd. {PEP 355.1}<br />

238


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 31—De Zonde van Nadab <strong>en</strong> Abihu<br />

NADAT de tabernakel ingewijd was, werd<strong>en</strong> de priesters in hunne ambtsbetrekking<br />

ingezeg<strong>en</strong>d. Deze plechtigheid duurde zev<strong>en</strong> dag<strong>en</strong>, <strong>en</strong> op elk<strong>en</strong> dag werd er e<strong>en</strong>e bijzondere<br />

ceremonie verricht. Op d<strong>en</strong> achtst<strong>en</strong> dag aanvaardd<strong>en</strong> zij hunn<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st. Geholp<strong>en</strong> door zijne<br />

twee zon<strong>en</strong>, offerde Aaron de door God ingestelde offerand<strong>en</strong>, ook hief hij daarna zijne hand<strong>en</strong><br />

op <strong>en</strong> zeg<strong>en</strong>de het volk. Alles werd overe<strong>en</strong>komstig Gods bevel verricht, <strong>en</strong> God liet zich de<br />

offerande welgevall<strong>en</strong>, hetwelk Hij met e<strong>en</strong> teek<strong>en</strong> bevestigde: de heerlijkheid des Heer<strong>en</strong><br />

versche<strong>en</strong> al het volk, <strong>en</strong> e<strong>en</strong> vuur ging uit van Zijn aangezicht, waardoor het brandoffer op het<br />

altaar verteerd werd. Deze buit<strong>en</strong>gewone op<strong>en</strong>baring van Gods heerlijkheid werd door het volk<br />

met groote belangstelling <strong>en</strong> diep ontzag bewonderd. Zij merkt<strong>en</strong> het aan als e<strong>en</strong> blijk van Gods<br />

gunst, weshalve zij juicht<strong>en</strong> <strong>en</strong> op hunne aangezicht<strong>en</strong> viel<strong>en</strong>, alsof zij onmiddelijk voor Jehova’s<br />

aanschijn stond<strong>en</strong>. {PEP 356.1}<br />

Kort daarop trof e<strong>en</strong> schrikkelijke straf het huisgezin van d<strong>en</strong> hoogepriester. De ure des<br />

gebeds was aangebrok<strong>en</strong>, tijd<strong>en</strong>s welke des volks lof<strong>en</strong> dankbetuiging<strong>en</strong> hemelwaarts steg<strong>en</strong>,<br />

to<strong>en</strong> de twee zon<strong>en</strong> van Aaron e<strong>en</strong> ieder zijn wierookvat nam, <strong>en</strong> reukwerk daarop legd<strong>en</strong> om<br />

het d<strong>en</strong> Heere t<strong>en</strong> aang<strong>en</strong>am<strong>en</strong> reuke aan te stek<strong>en</strong>. Doch zij overtrad<strong>en</strong> het gebod door er<br />

“vreemd vuur” op te legg<strong>en</strong>. Zij hadd<strong>en</strong> gewoon vuur in stede van het heilige vuur g<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, dat<br />

God zelf ontstok<strong>en</strong>, <strong>en</strong> bestemd had om voor dat doel te gebruik<strong>en</strong>. Om dezer zonde wil ging<br />

e<strong>en</strong> vuur uit van het aangezicht des Heer<strong>en</strong>, <strong>en</strong> doodde h<strong>en</strong> voor de oog<strong>en</strong> des volks. {PEP 356.2}<br />

Naast Mozes <strong>en</strong> Aaron hadd<strong>en</strong> Nadab <strong>en</strong> Abihu de hoogste betrekking onder Israel bekleed.<br />

God had hun e<strong>en</strong>e bijzondere onderscheiding te beurt do<strong>en</strong> vall<strong>en</strong> door Zijne heerlijkheid aan<br />

h<strong>en</strong> <strong>en</strong> de zev<strong>en</strong>tig oudst<strong>en</strong>, op d<strong>en</strong> berg, te vertoon<strong>en</strong>. Hunne overtreding werd daardoor<br />

ev<strong>en</strong>wel niet verzacht noch verontschuldigd. Het di<strong>en</strong>de eerder om hunne zonde te verzwar<strong>en</strong>.<br />

Om dat iemand veel licht ontvang<strong>en</strong> heeft, <strong>en</strong> gelijk Israels oudst<strong>en</strong> op d<strong>en</strong> berg is geweest, <strong>en</strong><br />

daar verwaardigd werd met God te sprek<strong>en</strong>, <strong>en</strong> in het licht van Zijne heerlijkheid te verkeer<strong>en</strong>,<br />

zoo vleie hij zich om die red<strong>en</strong> niet met de bedriegelijke hoop, dat hij nu maar strafloos zondig<strong>en</strong><br />

kan; noch dat God zijne ongerechtigheid niet bezoek<strong>en</strong> zal, omdat hij door God vereerd is<br />

geword<strong>en</strong>. Dit is e<strong>en</strong>e noodlottige misleiding. In vergelding voor het ontvang<strong>en</strong> licht <strong>en</strong> de<br />

voorrecht<strong>en</strong> moet er e<strong>en</strong> to<strong>en</strong>em<strong>en</strong> zijn in deugdzaamheid <strong>en</strong> heiligheid, die in ev<strong>en</strong>redigheid tot<br />

het ontvang<strong>en</strong>e licht staan. Met niets minder is God gedi<strong>en</strong>d. Groote zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> of voorrecht<strong>en</strong><br />

mog<strong>en</strong> nooit in zorgeloosheid <strong>en</strong> onverschilligheid ontaard<strong>en</strong>. Zij mog<strong>en</strong> nooit de aanleid<strong>en</strong>de<br />

oorzaak tot zonde word<strong>en</strong>, noch hunn<strong>en</strong> ontvangers d<strong>en</strong> indruk gev<strong>en</strong>, dat God het nu niet zoo<br />

nauw met h<strong>en</strong> zal nem<strong>en</strong>. Al de van God verle<strong>en</strong>de voorrecht<strong>en</strong> di<strong>en</strong><strong>en</strong> om ons tot ijver aan te<br />

spor<strong>en</strong>, <strong>en</strong> met de begeerte te beziel<strong>en</strong> om Zijn<strong>en</strong> wil met alle kracht t<strong>en</strong> uitvoer te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. {PEP<br />

356.3}<br />

Gedur<strong>en</strong>de hunne kinderjar<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> Nadab <strong>en</strong> Abihu niet geleerd zich zelv<strong>en</strong> te<br />

beheersch<strong>en</strong>. Huns vaders toegeeflijkheid <strong>en</strong> onstandvastigheid op het gebied van recht war<strong>en</strong><br />

de aanleid<strong>en</strong>de oorzak<strong>en</strong>, die hem slap ded<strong>en</strong> zijn in de opvoeding van zijne kinder<strong>en</strong>. Zijne<br />

239


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

zon<strong>en</strong> war<strong>en</strong> gew<strong>en</strong>d hun eig<strong>en</strong> hoofd te volg<strong>en</strong>. Zij hadd<strong>en</strong> hunne hartstocht<strong>en</strong> lang lat<strong>en</strong><br />

botvier<strong>en</strong>, <strong>en</strong> daardoor war<strong>en</strong> hunne gewoont<strong>en</strong> zoo gezet geword<strong>en</strong>, dat zij er zelfs in het<br />

verricht<strong>en</strong> van het heilig di<strong>en</strong>stwerk door beheerscht werd<strong>en</strong>. Zij hadd<strong>en</strong> niet geleerd het gezag<br />

van hunn<strong>en</strong> vader te eerbiedig<strong>en</strong>, ev<strong>en</strong>min beseft<strong>en</strong> zij de noodzakelijkheid om God stiptelijk<br />

gehoorzaam te zijn. Aarons misslag in toegeeflijk jeg<strong>en</strong>s zijne zon<strong>en</strong> te zijn werd de oorzaak van<br />

hunn<strong>en</strong> dood. {PEP 357.1}<br />

God wilde het volk leer<strong>en</strong>, dat zij, langs d<strong>en</strong> door Hem bepaald<strong>en</strong> weg, met eerbied <strong>en</strong><br />

ontzag Hem zoud<strong>en</strong> g<strong>en</strong>ak<strong>en</strong>. Gehoorzaamheid t<strong>en</strong> halve kan Hij niet aannem<strong>en</strong>. Hij was er niet<br />

mede voldaan, dat m<strong>en</strong> gedur<strong>en</strong>de die plechtige ure des gebeds bijna deed, zooals Hij bevol<strong>en</strong><br />

had. God heeft deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die het pad Zijner inzetting<strong>en</strong> verlat<strong>en</strong>, <strong>en</strong> ge<strong>en</strong> verschil mak<strong>en</strong> tussch<strong>en</strong><br />

het heilige <strong>en</strong> het onheilige, vervloekt. Het woord door d<strong>en</strong> mond van e<strong>en</strong> Zijner profet<strong>en</strong> luidt<br />

aldus: “Wee d<strong>en</strong>g<strong>en</strong><strong>en</strong>, die het kwade goed heet<strong>en</strong>, <strong>en</strong> het goede kwaad; die duisternis tot licht<br />

stell<strong>en</strong>, <strong>en</strong> het licht tot duisternis! . . . Wee d<strong>en</strong>g<strong>en</strong><strong>en</strong>, die in hunne oog<strong>en</strong> wijs, <strong>en</strong> bij zich zelv<strong>en</strong><br />

verstandig zij! . . . Die de goddelooz<strong>en</strong> rechtvaardig<strong>en</strong> om e<strong>en</strong> gesch<strong>en</strong>k, <strong>en</strong> de gerechtigheid der<br />

rechtvaardig<strong>en</strong> van dezelve afw<strong>en</strong>d<strong>en</strong>. . . . Omdat zij verwerp<strong>en</strong> de wet des Heer<strong>en</strong> der<br />

Heirschar<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de rede des Heilig<strong>en</strong> van Israel versmad<strong>en</strong>.”1 Dat niemand zich bedriege door<br />

de me<strong>en</strong>ing, dat sommige van Gods inzetting<strong>en</strong> van ondergeschikt belang zijn, of dat Hij zich<br />

laat te vred<strong>en</strong> stell<strong>en</strong> met iets, dat Hij niet bevol<strong>en</strong> heeft. Jeremia vraagt: “Wie zegt wat, hetwelk<br />

geschiedt, zoo het de Heere niet beveelt.”2 God heeft ge<strong>en</strong> gebod in Zijn Woord gegev<strong>en</strong>, dat<br />

naar willekeur gehoorzaamd of veronachtzaamd mag word<strong>en</strong>. Indi<strong>en</strong> m<strong>en</strong> e<strong>en</strong> ander pad dan dat<br />

der stipte gehoorzaamheid inslaat, dan zal de ervaring leer<strong>en</strong>, dat er e<strong>en</strong> weg is, “die iemand<br />

recht schijnt, maar het laatste van di<strong>en</strong> zijn weg<strong>en</strong> des doods.”3 {PEP 357.2}<br />

“En Mozes zeide tot Aaron, <strong>en</strong> tot Eleázar, <strong>en</strong> tot Ithamar, zijne zon<strong>en</strong>: Gij zult uwe hoofd<strong>en</strong><br />

niet ontbloot<strong>en</strong>, noch uwe kleeder<strong>en</strong> verscheur<strong>en</strong>, opdat gij niet sterft: . . . want de zalfolie des<br />

Heer<strong>en</strong> is op u.”4 De groote leidsman herinnerde zijn<strong>en</strong> broeder aan de woord<strong>en</strong> des Heer<strong>en</strong>: “In<br />

deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die tot Mij nader<strong>en</strong>, zal Ik geheiligd word<strong>en</strong>, <strong>en</strong> voor het aangezicht van het volk zal<br />

Ik verheerlijkt word<strong>en</strong>.” Aaron zweeg. De dood zijner zon<strong>en</strong>, zonder waarschuwing geveld, ter<br />

oorzaak van zoo’n groote zonde, — e<strong>en</strong>e zonde, die hij nu aan zijn eig<strong>en</strong> nalatigheid wijt<strong>en</strong> kon,<br />

— doorpriemde des vaders hart, maar hij gaf aan zijn gevoel ge<strong>en</strong> lucht. Hij mocht door zijne<br />

tran<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> sympathie met de zonde op<strong>en</strong>bar<strong>en</strong>. Hij mocht der vergadering ge<strong>en</strong>e aanleiding<br />

gev<strong>en</strong> om teg<strong>en</strong> God te murmureer<strong>en</strong>. {PEP 358.1}<br />

God wil, dat Zijn volk de rechtvaardigheid Zijner straff<strong>en</strong> erk<strong>en</strong>ne, opdat de ander<strong>en</strong><br />

vreez<strong>en</strong> mog<strong>en</strong>. Er war<strong>en</strong> er wellicht in Israel, die door de waarschuwing van deze<br />

verschrikkelijke bezoeking behoud<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> van Gods lankmoedigheid te versmad<strong>en</strong>, totdat<br />

hun doemvonnis eindelijk ook bezegeld was. Gods bestraffing is gemunt op de verkeerde<br />

sympathie voor d<strong>en</strong> zondaar, die zijne overtreding zoekt te verontschuldig<strong>en</strong>. Door de zonde<br />

wordt het zedelijk gevoel verstompt, zoodat de overtreder de grootheid zijner zonde niet beseft;<br />

<strong>en</strong> zonder de overtuig<strong>en</strong>de kracht des Heilig<strong>en</strong> Geestes blijft hij blind voor hare vrucht<strong>en</strong>. Jezus’<br />

di<strong>en</strong>stknecht<strong>en</strong> zijn verplicht deze dwal<strong>en</strong>de ziel<strong>en</strong> bij hun gevaar te bepal<strong>en</strong>. Die de zondaars<br />

240


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

blind houd<strong>en</strong> voor het werkelijk karakter <strong>en</strong> de gevolg<strong>en</strong> der zonde, vlei<strong>en</strong> zich met de gedachte,<br />

dat zij medelijd<strong>en</strong> met hem aan d<strong>en</strong> dag legg<strong>en</strong>; maar zij werk<strong>en</strong> rechtstreeks teg<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Heilig<strong>en</strong><br />

Geest in; zij wieg<strong>en</strong> d<strong>en</strong> zondaar op d<strong>en</strong> rand des afgronds in slaap; zij mak<strong>en</strong> zich mede schuldig<br />

aan zijne zonde, <strong>en</strong> zijn verantwoordelijk voor zijne onboetvaardigheid. M<strong>en</strong>igt<strong>en</strong>, m<strong>en</strong>igt<strong>en</strong> zijn<br />

door die valsche sympathie in het verderf gestort. {PEP 358.2}<br />

Nadab <strong>en</strong> Abihu zoud<strong>en</strong> die doodzonde nooit bedrev<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, zoo zij zich niet in het<br />

drankdrink<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> te buit<strong>en</strong> gegaan. Zij wist<strong>en</strong> wel, dat zij zich met de meeste zorg moest<strong>en</strong><br />

voorbereid<strong>en</strong> om in het heiligdom voor Gods aangezicht te verschijn<strong>en</strong>; weg<strong>en</strong>s hunne<br />

onmatigheid war<strong>en</strong> zij ongeschikt voor dat heilig ambt. Hunne zinn<strong>en</strong> war<strong>en</strong> verward, <strong>en</strong> hun<br />

zedelijk gevoel verstompt, zoodat zij ge<strong>en</strong> onderscheid meer wist<strong>en</strong> te mak<strong>en</strong> tussch<strong>en</strong> het<br />

heilige <strong>en</strong> het onheilige. Derhalve werd<strong>en</strong> Aäron <strong>en</strong> zijne overige zon<strong>en</strong> gewaarschuwd: “Wijn<br />

<strong>en</strong> sterk<strong>en</strong> drank zult gij niet drink<strong>en</strong>, gij, noch uwe zon<strong>en</strong> met u, als gij gaan zult in de t<strong>en</strong>t der<br />

sam<strong>en</strong>komst, opdat gij niet sterft: het is e<strong>en</strong>e eeuwige inzetting onder uwe geslacht<strong>en</strong>; <strong>en</strong> om<br />

onderscheid te mak<strong>en</strong> tussch<strong>en</strong> het heilige <strong>en</strong> tussch<strong>en</strong> het onheilige, <strong>en</strong> tussch<strong>en</strong> het onreine <strong>en</strong><br />

tussch<strong>en</strong> het reine; <strong>en</strong> om d<strong>en</strong> kinder<strong>en</strong> Israels te leer<strong>en</strong> al de inzetting<strong>en</strong>, die de Heere door d<strong>en</strong><br />

di<strong>en</strong>st van Mozes tot h<strong>en</strong> gesprok<strong>en</strong> heeft.”5 De geestrijke drank<strong>en</strong> verzwakk<strong>en</strong> het lichaam,<br />

verstomp<strong>en</strong> het verstand, <strong>en</strong> verlag<strong>en</strong> het karakter. Derzelver gebruik verhindert ons de<br />

heiligheid van de ding<strong>en</strong> Gods <strong>en</strong> de verplichting Zijner eisch<strong>en</strong> te beseff<strong>en</strong>. All<strong>en</strong>, die<br />

belangrijke betrekking<strong>en</strong> te vervull<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> of op wie e<strong>en</strong>e heilige verantwoordelijkheid rust,<br />

behoord<strong>en</strong> geheelonthouders te zijn, opdat zij het verschil tussch<strong>en</strong> recht <strong>en</strong> onrecht beseff<strong>en</strong>,<br />

pal voor beginsel<strong>en</strong> staan, <strong>en</strong> de noodige wijsheid bezitt<strong>en</strong> om het gericht uit te oef<strong>en</strong><strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

g<strong>en</strong>ade te betoon<strong>en</strong>.6 {PEP 359.1}<br />

Dezelfde verantwoordelijkheid rust op alle navolgers van Christus. De apostel Petrus zegt:<br />

“Maar gij zijt e<strong>en</strong> uitverkor<strong>en</strong> geslacht, e<strong>en</strong> koninklijk priesterdom, e<strong>en</strong> heilig volk, e<strong>en</strong><br />

verkreg<strong>en</strong> volk.”7 God wil, dat wij al onze kracht<strong>en</strong> in d<strong>en</strong> best<strong>en</strong> toestand houd<strong>en</strong>, opdat wij<br />

onz<strong>en</strong> Schepper op e<strong>en</strong>e aang<strong>en</strong>ame wijze mog<strong>en</strong> di<strong>en</strong><strong>en</strong>. Word<strong>en</strong> bedwelm<strong>en</strong>de drank<strong>en</strong><br />

g<strong>en</strong>uttigd, dan blijv<strong>en</strong> de gevolg<strong>en</strong>, welke Israels priesters getroff<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, niet uit. Het<br />

gewet<strong>en</strong> wordt gevoelloos voor de zonde, <strong>en</strong> verstoktheid in de ongerechtigheid treedt in, totdat<br />

alle verschil tussch<strong>en</strong> het heilige <strong>en</strong> het onheilige verdwijnt. Hoe kunn<strong>en</strong> wij dan aan Gods<br />

eisch<strong>en</strong> voldo<strong>en</strong>? “Of weet gij niet, dat ulieder lichaam e<strong>en</strong> tempel is van d<strong>en</strong> Heilig<strong>en</strong> Geest,<br />

die in u is, di<strong>en</strong> gij van God hebt, <strong>en</strong> dat gij uws zelfs niet zijt? Want gij zijt duur gekocht; zoo<br />

verheerlijkt dan God in uw lichaam <strong>en</strong> in uw<strong>en</strong> geest, welke Godcs zijn.” “Hetzij dan dat<br />

gijlied<strong>en</strong> eet, hetzij dat gij drinkt hetzij dat gij iets anders doet, doet het al ter eere Gods.”8 Tot<br />

de geme<strong>en</strong>te des Heer<strong>en</strong>, door al de eeuw<strong>en</strong> he<strong>en</strong>, klinkt de waarschuw<strong>en</strong>de roepstem: “Zoo<br />

iemand d<strong>en</strong> tempel Gods .sch<strong>en</strong>dt, di<strong>en</strong> zal God sch<strong>en</strong>d<strong>en</strong>: want de tempel Gods is heilig, welke<br />

gij zijt.” {PEP 359.2}<br />

241


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

242


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 32—De Wet <strong>en</strong> de Verbond<strong>en</strong><br />

ONMIDDELIJK na hunne schepping bezat<strong>en</strong> Adam <strong>en</strong> Eva k<strong>en</strong>nis van Gods wet; zij<br />

k<strong>en</strong>d<strong>en</strong> hare eisch<strong>en</strong>; bare gebod<strong>en</strong> stond<strong>en</strong> in hunne hart<strong>en</strong> geschrev<strong>en</strong>. En to<strong>en</strong> zij ter oorzaak<br />

van hunne overtreding viel<strong>en</strong>, werd de wet niet veranderd, maar e<strong>en</strong> herstellingsmiddel werd in<br />

het lev<strong>en</strong> geroep<strong>en</strong>, waardoor zij weder tot de gehoorzaamheid kond<strong>en</strong> word<strong>en</strong> terug gebracht.<br />

Zij ontving<strong>en</strong> de belofte van e<strong>en</strong><strong>en</strong> Zaligmaker; <strong>en</strong> de offerand<strong>en</strong>, die zij br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> moest<strong>en</strong>,<br />

wez<strong>en</strong> h<strong>en</strong> op d<strong>en</strong> dood van Christus, het groote Zondoffer. Maar als Gods wet nooit overtred<strong>en</strong><br />

was, dan zou er ook ge<strong>en</strong> dood, noch behoefte aan e<strong>en</strong><strong>en</strong> Zaligmaker zijn; bijgevolg zoud<strong>en</strong> zij<br />

dan ook niet hebb<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> offer<strong>en</strong>. {PEP 361.1}<br />

Adam onderwees zijne kinder<strong>en</strong> in Gods wet, <strong>en</strong> zoodo<strong>en</strong>de werd hare k<strong>en</strong>nis van vader op<br />

kind voortgeplant door de navolg<strong>en</strong>de geslacht<strong>en</strong>. Doch nietteg<strong>en</strong>staande er g<strong>en</strong>adiglijk voor ‘s<br />

m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> verlossing gezorgd was, war<strong>en</strong> er maar weinig<strong>en</strong>, die ze aannam<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

gehoorzaamheid betoond<strong>en</strong>. Ter oorzaak van de overtreding werd de wereld zoo verdorv<strong>en</strong>, dat<br />

zij door e<strong>en</strong><strong>en</strong> zondvloed moest word<strong>en</strong> gezuiverd. De wet werd door Noach <strong>en</strong> zijn gezin<br />

bewaard, <strong>en</strong> die onderwez<strong>en</strong> hunne nakomeling<strong>en</strong> op hunne beurt werder in de ti<strong>en</strong> gebod<strong>en</strong>. En<br />

to<strong>en</strong> het m<strong>en</strong>schdom weer van God afvallig werd, verkoos Hij Abraham, van wi<strong>en</strong> Hij getuigde:<br />

“Daarom dat Abraham mijne stem gehoorzaam geweest is, <strong>en</strong> heeft onderhoud<strong>en</strong> mijn bevel,<br />

mijne gebod<strong>en</strong>, mijne inzetting<strong>en</strong>, <strong>en</strong> mijne wett<strong>en</strong>.”1 Hij ontving de besnijd<strong>en</strong>is t<strong>en</strong> teek<strong>en</strong>, dat<br />

all<strong>en</strong>, die besned<strong>en</strong> war<strong>en</strong>, aan d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st van God gewijd war<strong>en</strong>, — e<strong>en</strong> teek<strong>en</strong>, dat zij verplicht<br />

war<strong>en</strong> zich van de afgoderij onbesmet te bewar<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Gods wet te gehoorzam<strong>en</strong>. Weg<strong>en</strong>s het in<br />

gebreke blijv<strong>en</strong> van Abrahams afstammeling<strong>en</strong> om die belofte na te kom<strong>en</strong>, gelijkerwijs zij dat<br />

hebb<strong>en</strong> betoond door zich met de Heid<strong>en</strong><strong>en</strong> te verzwager<strong>en</strong> <strong>en</strong> elk hunner gebruik<strong>en</strong> na te volg<strong>en</strong>,<br />

moest<strong>en</strong> zij e<strong>en</strong> tijdlang als slav<strong>en</strong> in Egypte doorbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. T<strong>en</strong>gevolge van hunn<strong>en</strong> omgang met<br />

de afgod<strong>en</strong>di<strong>en</strong>aars, <strong>en</strong> de gedwong<strong>en</strong>e onderwerping aan de Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong>, werd<strong>en</strong> Gods<br />

gebod<strong>en</strong> nog meer verm<strong>en</strong>gd met de schandelijke <strong>en</strong> wreedaardige gewoont<strong>en</strong> van het<br />

Heid<strong>en</strong>dom. To<strong>en</strong> de Heere h<strong>en</strong> daarom uit Egypte uitgeleid had, kwam Hij neder op d<strong>en</strong> Sinaï,<br />

omringd van Zijne heerlijkheid <strong>en</strong> al Zijne <strong>en</strong>gel<strong>en</strong>, <strong>en</strong> sprak Zijne heilige wet, t<strong>en</strong> aanhoore van<br />

gansch Israel, met ontzagwekk<strong>en</strong>de majesteit. {PEP 361.2}<br />

Hij vertrouwde Zijne bevel<strong>en</strong> to<strong>en</strong> niet toe aan het geheug<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> volk, dat g<strong>en</strong>eigd was<br />

om Zijne eisch<strong>en</strong> te verget<strong>en</strong>, maar schreef ze op ste<strong>en</strong><strong>en</strong> tafel<strong>en</strong>. Hij wilde het voor Israel<br />

onmogelijk mak<strong>en</strong> om Heid<strong>en</strong>sche overlevering<strong>en</strong> onder Zijne heilige gebod<strong>en</strong> te m<strong>en</strong>g<strong>en</strong>,<br />

alsmede om Zijne eisch<strong>en</strong> te verwarr<strong>en</strong> met m<strong>en</strong>schelijke leering<strong>en</strong> <strong>en</strong> inzetting<strong>en</strong>. Hij liet het<br />

echter niet bij het gev<strong>en</strong> van de ti<strong>en</strong> gebod<strong>en</strong>. Het volk had zich zoo verleidbaar betoond, daarom<br />

zocht Hij elke mogelijkheid ter hunner verleiding af te snijd<strong>en</strong>. Mozes werd gelast de van God<br />

verordineerde recht<strong>en</strong> <strong>en</strong> inzetting<strong>en</strong> te boek te stell<strong>en</strong>, opdat m<strong>en</strong> in alle bijzonderhed<strong>en</strong> wet<strong>en</strong><br />

mocht, wat te do<strong>en</strong>. Deze voorschrift<strong>en</strong> betreff<strong>en</strong>de des volks verplichting jeg<strong>en</strong>s God, <strong>en</strong> jeg<strong>en</strong>s<br />

elkander, <strong>en</strong> jeg<strong>en</strong>s de vreemdeling<strong>en</strong> war<strong>en</strong> slechts e<strong>en</strong>e uite<strong>en</strong>zetting van de beginsel<strong>en</strong> in de<br />

ti<strong>en</strong> gebod<strong>en</strong> vervat, <strong>en</strong> zoo duidelijk uitgedrukt, dat niemand behoefde te dwal<strong>en</strong>. Zij werd<strong>en</strong><br />

243


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

gegev<strong>en</strong> tot bescherming van de ti<strong>en</strong> gebod<strong>en</strong>, die in ste<strong>en</strong><strong>en</strong> tafel<strong>en</strong> gegraveerd stond<strong>en</strong>. {PEP<br />

362.1}<br />

Indi<strong>en</strong> de m<strong>en</strong>schheid Gods wet bewaard had, zooals Adam haar na d<strong>en</strong> val ontving, <strong>en</strong><br />

gelijkerwijs zij door Noach behoud<strong>en</strong> <strong>en</strong> door Abraham gehoorzaamd werd, er zou ge<strong>en</strong>e<br />

behoefte aan de besnijd<strong>en</strong>is zijn geweest. En als Abrahams nakomeling<strong>en</strong> het verbond, waarvan<br />

de besnijd<strong>en</strong>is het teek<strong>en</strong> was, betracht hadd<strong>en</strong>, zij zoud<strong>en</strong> nooit afgod<strong>en</strong>di<strong>en</strong>aars zijn geword<strong>en</strong>,<br />

noch in Egypte hebb<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> di<strong>en</strong>stbaar zijn; zij zoud<strong>en</strong> Gods wet in gedacht<strong>en</strong>is gehoud<strong>en</strong><br />

hebb<strong>en</strong>, <strong>en</strong> alzoo zou het onnoodig zijn geweest om haar van d<strong>en</strong> Sinaï af te verkondig<strong>en</strong> <strong>en</strong> in<br />

ste<strong>en</strong><strong>en</strong> tafel<strong>en</strong> te graveer<strong>en</strong>. Daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> de door Mozes gegev<strong>en</strong>e voorschrift<strong>en</strong><br />

overbodig zijn geweest, indi<strong>en</strong> het volk de beginsel<strong>en</strong> der ti<strong>en</strong> gebod<strong>en</strong> in beoef<strong>en</strong>ing had<br />

gebracht. {PEP 362.2}<br />

De aan Adam gegev<strong>en</strong>e offerdi<strong>en</strong>st werd ook door zijne nakomeling<strong>en</strong> vervalscht. De<br />

e<strong>en</strong>voudige, beteek nisvolle <strong>en</strong> door God verord<strong>en</strong>de di<strong>en</strong>st werd door bijgeloof, afgoderij, <strong>en</strong><br />

onkuischheid bedorv<strong>en</strong>. Weg<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> langdurig<strong>en</strong> omgang met de afgod<strong>en</strong>di<strong>en</strong>aars, hadd<strong>en</strong> de<br />

kinder<strong>en</strong> Israels vele Heid<strong>en</strong>sche gebruik<strong>en</strong> met hunn<strong>en</strong> eeredi<strong>en</strong>st verm<strong>en</strong>gd; daarom gaf de<br />

Heere hun, aan d<strong>en</strong> Sinaï, duidelijke voorschrift<strong>en</strong> betreff<strong>en</strong>de d<strong>en</strong> offerdi<strong>en</strong>st. To<strong>en</strong> de<br />

tabernakel voltooid was, sprak Hij met Mozes uit de wolk der heerlijkheid, die bov<strong>en</strong> het<br />

verzo<strong>en</strong>deksel was, <strong>en</strong> onderrichtte hem nauwkeuriglijk omtr<strong>en</strong>t d<strong>en</strong> offerdi<strong>en</strong>st <strong>en</strong> de andere<br />

di<strong>en</strong>st plechtighed<strong>en</strong>, die in het heiligdom verricht moest<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. {PEP 362.3}<br />

Op deze wijze ontving Mozes de ceremoniëele wet, <strong>en</strong> hij schreef ze in e<strong>en</strong> boek. De wet<br />

der ti<strong>en</strong> gebod<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> van Sinaï’s kruin verkondigd, door God zelf in ste<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

tafel<strong>en</strong> gegraveerd, <strong>en</strong> onsch<strong>en</strong>dbaar in de ark bewaard. {PEP 363.1}<br />

Vel<strong>en</strong> verwarr<strong>en</strong> deze twee stelsels, <strong>en</strong> hal<strong>en</strong> tekst<strong>en</strong> aan, die op de ceremoniëele wet<br />

betrekking hebb<strong>en</strong>, om te bewijz<strong>en</strong>, dat de zedewet afgeschaft is; maar dat is e<strong>en</strong>e vervalsching<br />

van de Schrift. Er bestaat e<strong>en</strong> groot <strong>en</strong> duidelijk verschil tussch<strong>en</strong> de twee stelsels. De<br />

ceremoniëele wet was zinnebeeldig, <strong>en</strong> zinspeelde daarom op de offerande <strong>en</strong> het priesterschap<br />

van Jezus. De ritueele wet moest door de Israeliet<strong>en</strong> betracht word<strong>en</strong>, totdat beeld <strong>en</strong> teg<strong>en</strong>beeld<br />

elkander ontmoett<strong>en</strong> in d<strong>en</strong> dood van Christus, het Lam Gods, dat de zond<strong>en</strong> der wereld<br />

wegneemt. Dan moest<strong>en</strong> de offerand<strong>en</strong> ophoud<strong>en</strong>. Deze wet werd door Christus uit het midd<strong>en</strong><br />

wegg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> <strong>en</strong> aan het kruis g<strong>en</strong>ageld.2 Aangaande de wet der ti<strong>en</strong> gebod<strong>en</strong> getuigt de Psalmist<br />

daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong>: “O Heere, uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemel<strong>en</strong>.”3 En Jezus zelf heeft<br />

gezegd: “Me<strong>en</strong>t niet, dat Ik gekom<strong>en</strong> b<strong>en</strong> om de wet of de profet<strong>en</strong> te ontbind<strong>en</strong>. . . . Want<br />

voorwaar zeg Ik u,” “ — Hij legt er zooveel klem op als Hij kan, — “totdat de hemel<strong>en</strong> <strong>en</strong> de<br />

aarde voorbijgaan, zal er niet e<strong>en</strong> jota noch e<strong>en</strong> tittel van de wet voorbijgaan, totdat het alles zal<br />

zijn geschied.”4 Hierin drukt Hij niet alle<strong>en</strong> uit welke aanspraak Gods wet gehad had, <strong>en</strong> nog<br />

had, maar ook hoe zij zal blijv<strong>en</strong> eisch<strong>en</strong>, zoolang als de hemel <strong>en</strong> de aarde staan. Gods wet is<br />

ev<strong>en</strong> ontbeweeglijk als Zijn troon. Door alle eeuw<strong>en</strong> he<strong>en</strong> zal zij aanspraak mak<strong>en</strong> op ‘s<br />

m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> gehoorzaamheid. {PEP 363.2}<br />

244


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Betreff<strong>en</strong>de de wet, die van d<strong>en</strong> Sinaï verkondigd werd, zegt Nehemia: “En gij zijt<br />

nedergedaald op d<strong>en</strong> berg Sinaï, <strong>en</strong> hebt met h<strong>en</strong> gesprok<strong>en</strong> uit d<strong>en</strong> hemel; <strong>en</strong> Gij hebt hun<br />

gegev<strong>en</strong> rechtmatige recht<strong>en</strong>, <strong>en</strong> getrouwe wett<strong>en</strong>, goede inzetting<strong>en</strong> <strong>en</strong> gebod<strong>en</strong>.”5 En Paulus,<br />

“de Apostel der Heid<strong>en</strong><strong>en</strong>,” getuigt: “Alzoo is dan de wet heilig, <strong>en</strong> het gebod is heilig, <strong>en</strong><br />

rechtvaardig, <strong>en</strong> goed.”6 Buit<strong>en</strong> kijf bedoelde hij de wet der ti<strong>en</strong> gebod<strong>en</strong>: want het is de wet,<br />

die zegt: “Gij zult niet begeer<strong>en</strong>.” {PEP 363.3}<br />

Terwijl de schaduwachtige wet door des Zaligmakers dood te niet gedaan werd, maakte-dit<br />

niet de minste inbreuk op de zedewet. Haar onveranderlijk karakter straalt door in het feit, dat<br />

Christus voor de overtreding<strong>en</strong> dier wet verzo<strong>en</strong>ing moest do<strong>en</strong>. {PEP 364.1}<br />

Deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die bewer<strong>en</strong>, dat Christus kwam om Gods wet <strong>en</strong> het Oude Verbond af te schaff<strong>en</strong>,<br />

noem<strong>en</strong> de Joodsche bedeeling e<strong>en</strong>e duistere, <strong>en</strong> will<strong>en</strong> ons wijs mak<strong>en</strong>, dat der Hebreën<br />

eeredi<strong>en</strong>st bloot in vorm<strong>en</strong> on ceremoniën bestond. Doch dit is e<strong>en</strong>e dwaling. Op elke bladzijde<br />

van het Heilig Blad, waar Gods handelwijze teg<strong>en</strong>over Zijn volk beschrev<strong>en</strong> staat, vindt m<strong>en</strong><br />

duidelijke spor<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> groot<strong>en</strong> IK ZAL ZIJN. Nooit heeft Hij zich met meer kracht <strong>en</strong><br />

heerlijkheid aan het m<strong>en</strong>schdom geop<strong>en</strong>baard, dan to<strong>en</strong> Hij als Israels heerscher werd erk<strong>en</strong>d,<br />

<strong>en</strong> Zijn volk de wet gaf. To<strong>en</strong> werd de scepter door ge<strong>en</strong>e m<strong>en</strong>schelijke hand gezwaaid; de<br />

uitgang van Israels onzichtbar<strong>en</strong> Koning was onbeschrijflijk majestueus <strong>en</strong> ontzagwekk<strong>en</strong>d.<br />

{PEP 364.2}<br />

In al de op<strong>en</strong>baring<strong>en</strong> der Goddelijke teg<strong>en</strong>woordigheid versche<strong>en</strong> des Heer<strong>en</strong> heerlijkheid<br />

door Christus. Niet eerst bij des Zaligmakers verschijning in het vleesch, maar van d<strong>en</strong> val <strong>en</strong> de<br />

verlossingsbelofte at aan “was God in Christus de wereld met zich zelv<strong>en</strong> verzo<strong>en</strong><strong>en</strong>de.”7<br />

Christus was het fondam<strong>en</strong>t <strong>en</strong> het midd<strong>en</strong>punt van d<strong>en</strong> offerdi<strong>en</strong>st, beide t<strong>en</strong> tijde der<br />

patriarch<strong>en</strong> <strong>en</strong> gedur<strong>en</strong>de de Joodsche bedeeling. Sedert de eerste zonde onzer stamouders heeft<br />

de m<strong>en</strong>sch ge<strong>en</strong> direkt verkeer met God gehad. De Vader heeft de wereld aan d<strong>en</strong> Zoon<br />

overgegev<strong>en</strong>, opdat deze door Zijn middelaarswerk d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch verloss<strong>en</strong> <strong>en</strong> het gezag <strong>en</strong> de<br />

heiligheid van Gods wet handhav<strong>en</strong> zou. De e<strong>en</strong>igste verbinding tussch<strong>en</strong> d<strong>en</strong> hemel <strong>en</strong> de aarde<br />

is door Christus geweest. Van Hem ontving<strong>en</strong> onze stamouders de verlossingsbelofte. Hij<br />

op<strong>en</strong>baarde zich aan de patriarch<strong>en</strong>. Adam, Noach, Abraham, Izaäk, Jakob, <strong>en</strong> Mozes hadd<strong>en</strong><br />

e<strong>en</strong> recht begrip van het evangelie. Zij verwachtt<strong>en</strong> de zaligheid door ‘s m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> Goël <strong>en</strong><br />

Plaatsbekleeder. Die godsmann<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> oud<strong>en</strong> dag hadd<strong>en</strong> verkeer met d<strong>en</strong> Zaligmaker, die<br />

in onze wereld in het vleesch versch<strong>en</strong><strong>en</strong> is; <strong>en</strong> sommig<strong>en</strong> hunner hebb<strong>en</strong> van aangezicht tot<br />

aangezicht met Christus <strong>en</strong> de <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> gesprok<strong>en</strong>.8 {PEP 364.3}<br />

Christus was niet alle<strong>en</strong> Israels leidsman door de woestijn, — de Engel in wi<strong>en</strong> Jehova’s<br />

naam was, <strong>en</strong> die, in de wolkkolom gehuld, aan de spitse, het leger voortleidde, — maar Hij was<br />

het ook, die Israel de wet gaf.* Te midd<strong>en</strong> van Sinaï’s ontzagwekk<strong>en</strong>de heerlijkheid, sprak<br />

Christus, t<strong>en</strong> aanhoore van gansch Israel, des Vaders ti<strong>en</strong> gebod<strong>en</strong> uit. Hij gaf aan Mozes de wet,<br />

die in ste<strong>en</strong><strong>en</strong> tafel<strong>en</strong> gegraveerd stond. {PEP 365.1}<br />

245


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Christus sprak door d<strong>en</strong> mond Zijner profet<strong>en</strong>. De apostel Petrus, tot Christ<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

schrijv<strong>en</strong>de, zegt, dat de profet<strong>en</strong> onderzocht<strong>en</strong> “op welk<strong>en</strong> of hoedanig<strong>en</strong> tijd de Geest van<br />

Christus, die in h<strong>en</strong> was, beduidde <strong>en</strong> te vor<strong>en</strong> getuigde het lijd<strong>en</strong>, dat op Christus kom<strong>en</strong> zou,<br />

<strong>en</strong> de heerlijkheid daarna volg<strong>en</strong>de.”9 Christus’ stem spreekt tot ons door het Oude Testam<strong>en</strong>t.<br />

“Want de getuig<strong>en</strong>is van Jezus is de geest der profetie.”10 {PEP 365.2}<br />

To<strong>en</strong> Jezus onder het volk verkeerde <strong>en</strong> hetzelve onderwees, verwees Hij h<strong>en</strong> naar het Oude<br />

Testam<strong>en</strong>t. Tot de Jod<strong>en</strong> zeide Hij: “Onderzoekt de Schrift<strong>en</strong>, want gij me<strong>en</strong>t in dezelve het<br />

eeuwige lev<strong>en</strong> te hebb<strong>en</strong>; <strong>en</strong> die zijn het, die van Mij getuig<strong>en</strong>.”11 Destijds bestond het Nieuwe<br />

Testam<strong>en</strong>t nog niet. En op e<strong>en</strong>e andere plaats zegt de Zone Gods.: “Zij hebb<strong>en</strong> Mozes <strong>en</strong> de<br />

profet<strong>en</strong>; dat zij die hoor<strong>en</strong>.” Hier voegde Hij aantoe: “Indi<strong>en</strong> zij Mozes <strong>en</strong> de profet<strong>en</strong> niet<br />

hoor<strong>en</strong>, zoo zull<strong>en</strong> zij ook, al ware het, dat iemand uit de dood<strong>en</strong> opstond, zich niet lat<strong>en</strong><br />

gezegg<strong>en</strong>.”12 {PEP 365.3}<br />

Christus stelde de ceremoniëele wet in. To<strong>en</strong> zij niet langer van kracht was, legde Paulus<br />

haar waarde <strong>en</strong> plaats aan de Jod<strong>en</strong> bloot, door aan te toon<strong>en</strong> in welke betrekking zij tot het<br />

verlossingsplan <strong>en</strong> Christus’ bedi<strong>en</strong>ing stond; ook noemt de groote Apostel die wet heerlijk, <strong>en</strong><br />

e<strong>en</strong><strong>en</strong> Goddelijk<strong>en</strong> oorsprong waardig. In de di<strong>en</strong>stplechtighed<strong>en</strong> van het heiligdom werd<strong>en</strong> de<br />

belangrijke waarhed<strong>en</strong> afgeschaduwd, die in de navolg<strong>en</strong>de eeuw<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> geop<strong>en</strong>baard<br />

word<strong>en</strong>. De wolk des reukwerks, die met de gebed<strong>en</strong> Israels hemelwaarts steeg, zinspeelde op<br />

de gerechtigheid van Hem, die alle<strong>en</strong> in staat is om het gebed van d<strong>en</strong> zondaar Gode aang<strong>en</strong>aam<br />

te mak<strong>en</strong>. Het bloedig slachtoffer op het altaar getuigde van e<strong>en</strong><strong>en</strong> toekomstig<strong>en</strong> Verlosser. En<br />

uit het heilige der heilig<strong>en</strong> sche<strong>en</strong> het zichtbare teek<strong>en</strong> der Goddelijke teg<strong>en</strong>woordigheid. Langs<br />

dez<strong>en</strong> weg werd het geloof, gedur<strong>en</strong>de al de eeuw<strong>en</strong> van duisternis <strong>en</strong> afval, in de hart<strong>en</strong> der<br />

m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> wakker gehoud<strong>en</strong>, tot aan de verschijning van d<strong>en</strong> beloofd<strong>en</strong> Messias. {PEP 365.4}<br />

Jezus was e<strong>en</strong> licht voor Zijn volk, — het licht der wereld, — reeds eer Hij op aarde in het<br />

vleesch versche<strong>en</strong>. De eerste straal van licht, die door de duisternis he<strong>en</strong> brak, waarin de wereld<br />

ter oorzaak van de zonde gehuld was, kwam van Christus. Van Hem kom<strong>en</strong> al de stral<strong>en</strong> van het<br />

hemelsch licht, die het m<strong>en</strong>schdom besch<strong>en</strong><strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>. In het verlossingsplan is Christus de Alfa<br />

<strong>en</strong> de Omega, — de Eerste <strong>en</strong> de Laatste. {PEP 366.1}<br />

Sedert Christus Zijn bloed ter verzo<strong>en</strong>ing onzer zond<strong>en</strong> vergot<strong>en</strong> heeft, <strong>en</strong> naar d<strong>en</strong> hemel<br />

gegaan is “om nu te verschijn<strong>en</strong> voor het aangezicht van God voor ons,”13 zijn stroom<strong>en</strong> lichts<br />

tot ons gekom<strong>en</strong> van het kruis op Golgotha <strong>en</strong> het hemelsche heiligdom. Maar omdat wij e<strong>en</strong><br />

helderder licht bezitt<strong>en</strong>, daarom mog<strong>en</strong> wij niet met minachting nederzi<strong>en</strong> op hetge<strong>en</strong> eertijds<br />

sche<strong>en</strong>, <strong>en</strong> door de typ<strong>en</strong> op d<strong>en</strong> toekomstig<strong>en</strong> Zaligmaker wees. Het evangelie van Jezus<br />

verspreidt licht over de Joodsche bedeeling, <strong>en</strong> doet de beteek<strong>en</strong>is der ceremoniëele wet<br />

uitkom<strong>en</strong>. Naar mate er meer waarhed<strong>en</strong> op<strong>en</strong>baar word<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hetge<strong>en</strong> m<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> beginne aan<br />

gewet<strong>en</strong> Heeft, in e<strong>en</strong> klaarder licht gesteld wordt, tred<strong>en</strong> Gods karakter <strong>en</strong> voornem<strong>en</strong>s<br />

duidelijker te voorschijn in de handelwijze met Zijn uitverkor<strong>en</strong> volk. Elke nieuwe lichtstraal<br />

doet ons het verlossingsplan ter uitwerking van Gods wil in betrekking tot ‘s m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> zaligheid<br />

246


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

beter verstaan. Gods Woord heeft e<strong>en</strong>e nieuwe aantrekkelijkheid <strong>en</strong> beteek<strong>en</strong>is voor ons; wij<br />

bestudeer<strong>en</strong> het met meer belangstelling. {PEP 366.2}<br />

Vel<strong>en</strong> zijn de me<strong>en</strong>ing toegedaan, dat God e<strong>en</strong><strong>en</strong> middelmuur des afscheidsels tussch<strong>en</strong> de<br />

Jod<strong>en</strong> <strong>en</strong> de andere natiën geplaatst had: dat Hij de andere meer aan zich zelv<strong>en</strong> overliet, doch<br />

Israel bij uitsluiting liefhad. Het was Gods doel niet, dat Zijn volk e<strong>en</strong> muur des afscheidsels<br />

tussch<strong>en</strong> zich <strong>en</strong> hunne medem<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> opwerp<strong>en</strong>. De Oneindige was met innerlijke<br />

barmhartigheid over ‘s aardrijks inwoners bewog<strong>en</strong>. Nietteg<strong>en</strong>staande zij Hem verworp<strong>en</strong><br />

hadd<strong>en</strong>, ging Hij steeds voort zich aan h<strong>en</strong> te op<strong>en</strong>bar<strong>en</strong>, <strong>en</strong> h<strong>en</strong> deelg<strong>en</strong>oot<strong>en</strong> Zijner liefde <strong>en</strong><br />

g<strong>en</strong>ade te do<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Hij zeg<strong>en</strong>de Zijn uitverkor<strong>en</strong> volk, opdat zij op hun beurt ander<strong>en</strong> t<strong>en</strong><br />

zeg<strong>en</strong> mocht<strong>en</strong> verstrekk<strong>en</strong>. {PEP 366.3}<br />

God riep Abraham, maakte hem voorspoedig, <strong>en</strong> vereerde hem; ook verstrekte des<br />

patriarchs getrouwheid t<strong>en</strong> licht voor all<strong>en</strong> onder wie hij als vreemdeling verkeerde. Abraham<br />

leefde niet in totale afzondering. Hij stond op e<strong>en</strong><strong>en</strong> geme<strong>en</strong>schappelijk<strong>en</strong> voet met de koning<strong>en</strong><br />

der hem omring<strong>en</strong>de volk<strong>en</strong>, <strong>en</strong> werd ook door sommig<strong>en</strong> hunner met eerbetoon bejeg<strong>en</strong>d. In<br />

onbaatzuchtigheid <strong>en</strong> onkreukbaarheid, in dapperheid <strong>en</strong> welwill<strong>en</strong>dheid weerkaatste hij Gods<br />

karakter. In Mesopotamië, in Kanaän, in Egypte, ja zelfs aan de inwoners van Sodom op<strong>en</strong>baarde<br />

God zich zelf door Zijn<strong>en</strong> verteg<strong>en</strong>woordiger. {PEP 366.4}<br />

Aan de Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong>, zoomede aan al de volk<strong>en</strong>, die van dat machtige koninkrijk afhankelijk<br />

war<strong>en</strong>, op<strong>en</strong>baarde God zich door Jozef. Waarom verhief God Jozef zoo hoog bov<strong>en</strong> de<br />

Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong>? Hij had Zijn plan betreff<strong>en</strong>de de kinder<strong>en</strong> Jakobs wel langs e<strong>en</strong> ander<strong>en</strong> weg<br />

kunn<strong>en</strong> bereik<strong>en</strong>; maar Hij verlangde Jozef tot e<strong>en</strong> licht te stell<strong>en</strong>, <strong>en</strong> deed hem daarom des<br />

konings plaats innem<strong>en</strong>, opdat het Goddelijk licht heinde <strong>en</strong> verre mocht gezi<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Door<br />

zijn beleid <strong>en</strong> rechtschap<strong>en</strong>heid, door zijn rein<strong>en</strong> wandel <strong>en</strong> goeddadigheid, door zijne<br />

getrouwheid in het behartig<strong>en</strong> van des volks belang<strong>en</strong>, — vertoonde Jozef het karakter van<br />

Christus. In hunn<strong>en</strong> weldo<strong>en</strong>er, wi<strong>en</strong> gansch Egypte dank betuigde <strong>en</strong> lof toezwaaide, kon dat<br />

Heid<strong>en</strong>sche volk de liefde van hunn<strong>en</strong> Schepper <strong>en</strong> Weldo<strong>en</strong>er aanschouw<strong>en</strong>. Insgelijks was het<br />

met Mozes gesteld; God plaatste e<strong>en</strong> licht naast d<strong>en</strong> troon van het machtigste rijk ter wereld,<br />

opdat all<strong>en</strong>, die maar wild<strong>en</strong>, met d<strong>en</strong> war<strong>en</strong> <strong>en</strong> lev<strong>en</strong>d<strong>en</strong> God bek<strong>en</strong>d kond<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. En dit<br />

licht gaf God d<strong>en</strong> Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong>, eer Hij h<strong>en</strong> met Zijne oordeel<strong>en</strong> bezocht. {PEP 367.1}<br />

Door Israels uitvoering uit Egypte werd de k<strong>en</strong>nis van God ook heinde <strong>en</strong> ver verbreid. De<br />

oorlogzuchtige inwoners van het bemuurde Jericho beefd<strong>en</strong>. “Als wij het hoord<strong>en</strong>,” zeide<br />

Rachab, “zoo versmolt ons hart, <strong>en</strong> er bestaat ge<strong>en</strong> moed meer in iemand van wege ulieder<br />

teg<strong>en</strong>woordigheid; want de Heere, ulieder God, is e<strong>en</strong> God bov<strong>en</strong> in d<strong>en</strong> hemel, <strong>en</strong> b<strong>en</strong>ed<strong>en</strong> op<br />

de aarde.”14 Nog eeuw<strong>en</strong> na d<strong>en</strong> uittocht herinnerd<strong>en</strong> de priesters der Filistijn<strong>en</strong> hun volk aan<br />

de plag<strong>en</strong> over Egypteland, <strong>en</strong> waarschuwd<strong>en</strong> h<strong>en</strong> om zich niet teg<strong>en</strong> Israëls God te verzett<strong>en</strong>.<br />

{PEP 367.2}<br />

God riep Israël, zeg<strong>en</strong>de <strong>en</strong> verhief h<strong>en</strong>, niet omdat zij de e<strong>en</strong>igst<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> zijn, die de<br />

k<strong>en</strong>nis van d<strong>en</strong> war<strong>en</strong> God zoud<strong>en</strong> bezitt<strong>en</strong>, maar opdat Hij zich door h<strong>en</strong> aan al de inwoners der<br />

247


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

aarde mocht op<strong>en</strong>bar<strong>en</strong>. Tot bereiking van dit doel gebood Hij h<strong>en</strong> om zich afgescheid<strong>en</strong> te<br />

houd<strong>en</strong> van al de h<strong>en</strong> omring<strong>en</strong>de volk<strong>en</strong>. {PEP 367.3}<br />

God heeft e<strong>en</strong> afkeer van d<strong>en</strong> afgod<strong>en</strong>di<strong>en</strong>st <strong>en</strong> al de zond<strong>en</strong>, die er mede gepaard gaan; om<br />

die red<strong>en</strong> beval Hij Zijn volk zich niet met de andere volk<strong>en</strong> te verm<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, noch naar hunne<br />

werk<strong>en</strong> te do<strong>en</strong>,15 opdat zij Hem niet vergat<strong>en</strong>. Hij verbood hun zich met de afgod<strong>en</strong>di<strong>en</strong>aars te<br />

verzwager<strong>en</strong>, opdat hunne hart<strong>en</strong> niet van achter Hem afkeerig mocht<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. To<strong>en</strong> bestond<br />

er ev<strong>en</strong> zoo veel behoefte aan als nu, dat Zijn volk zich rein <strong>en</strong> “onbesmet van de wereld”<br />

bewaarde. Haar geest mocht<strong>en</strong> zij niet indrink<strong>en</strong>, aangezi<strong>en</strong> die in strijd is met de waarheid <strong>en</strong><br />

de gerechtigheid. Maar daarom was het Gods doel niet, dat Zijn volk zich, in e<strong>en</strong>e<br />

eig<strong>en</strong>gerechtige afzondering, aan de wereld zoud<strong>en</strong> onttrekk<strong>en</strong>, zoodat zij ge<strong>en</strong><strong>en</strong> invloed<br />

kond<strong>en</strong> uitoef<strong>en</strong><strong>en</strong>. {PEP 367.4}<br />

Ev<strong>en</strong>als hun Meester, moest<strong>en</strong> Christus’ volgeling<strong>en</strong>, door al de eeuw<strong>en</strong> he<strong>en</strong>, het licht der<br />

wereld zijn. De Zaligmaker zeide: “E<strong>en</strong>e stad bov<strong>en</strong> op e<strong>en</strong><strong>en</strong> berg ligg<strong>en</strong>de, kan niet verborg<strong>en</strong><br />

zijn. Noch steekt m<strong>en</strong> e<strong>en</strong>e kaars aan, <strong>en</strong> zet die onder e<strong>en</strong>e koornmaat, maar op e<strong>en</strong><strong>en</strong> kandelaar,<br />

<strong>en</strong> zij schijnt all<strong>en</strong>, die in het huis zijn,” d. w. z. in de wereld. En Hij laat er op volg<strong>en</strong>: “Laat uw<br />

licht alzoo schijn<strong>en</strong> voor de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong>, dat zij uwe goede werk<strong>en</strong> mog<strong>en</strong> zi<strong>en</strong>, <strong>en</strong> uw<strong>en</strong> Vader,<br />

die in d<strong>en</strong> hemel is, verheerlijk<strong>en</strong>.”16 Dat hebb<strong>en</strong> Enoch, <strong>en</strong> Noach, Abraham, Jozef, <strong>en</strong> Mozes<br />

gedaan. God wil, dat al Zijn volk het ook doe. {PEP 368.1}<br />

Het was hun eig<strong>en</strong> ongeloovig <strong>en</strong> door Satan beheerscht hart, dat h<strong>en</strong> het licht deed<br />

verberg<strong>en</strong>, instede van er ander<strong>en</strong> mede te verlicht<strong>en</strong>. Dezelfde dweepzuchtige geest dreef h<strong>en</strong><br />

tot de goddelooze praktijk<strong>en</strong> der Heid<strong>en</strong><strong>en</strong>, of deed h<strong>en</strong> in e<strong>en</strong>e hoogmoedige afgetrokk<strong>en</strong>heid<br />

lev<strong>en</strong>, alsof Gods liefde <strong>en</strong> zorg uitsluit<strong>en</strong>d voor h<strong>en</strong> war<strong>en</strong>. {PEP 368.2}<br />

Gelijkerwijs de Bijbel van twee wett<strong>en</strong> gewaagt, de e<strong>en</strong>e onveranderlijk <strong>en</strong> eeuwigdur<strong>en</strong>d,<br />

de andere provisioneel <strong>en</strong> tijdelijk, zoo zijn er ook twee verbond<strong>en</strong>. Het verbond der g<strong>en</strong>ade<br />

werd met d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch, na d<strong>en</strong> val, in Ed<strong>en</strong> gemaakt, to<strong>en</strong> hij de belofte ontving, dat het zaad der<br />

vrouw d<strong>en</strong> kop der slang verpletter<strong>en</strong> zou. Dat verbond bood all<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> pardon aan<br />

mitsgaders Gods hulp om door het geloof in Christus e<strong>en</strong> gehoorzaam lev<strong>en</strong> te kunn<strong>en</strong> leid<strong>en</strong>.<br />

Daardoor werd het eeuwige lev<strong>en</strong> ook op voorwaarde van gehoorzaamheid aan Gods wet<br />

beloofd. Dus ontving<strong>en</strong> de patriarch<strong>en</strong> de hoop der zaligheid. {PEP 368.3}<br />

Dit verbond werd met Abraham vernieuwd, to<strong>en</strong> hij de belofte ontving: “In uw zaad zull<strong>en</strong><br />

gezeg<strong>en</strong>d wordèn alle volk<strong>en</strong> der aarde.”17 Deze belofte bevatte e<strong>en</strong>e he<strong>en</strong>wijzing naar Christus.<br />

Abraham begreep dat ook,18 <strong>en</strong> daarom zocht hij de vergiff<strong>en</strong>is van zond<strong>en</strong> bij Christus. Zijn<br />

geloof werd hem tot rechtvaardigheid gerek<strong>en</strong>d. In dit verbond met Abraham werd het gezag<br />

van Gods wet ook erk<strong>en</strong>d. De Heere versche<strong>en</strong> aan Abraham, <strong>en</strong> zeide: “Ik b<strong>en</strong> God de<br />

Almachtige! Wandel voor mijn aangezicht <strong>en</strong> zijt oprecht.”19 En God getuigde van Zijn<br />

getrouw<strong>en</strong> di<strong>en</strong>stknecht: “Daarom dat Abraham mijne stem gehoorzaam geweest is, <strong>en</strong> heeft<br />

onderhoud<strong>en</strong> mijn bevel, mijne gebod<strong>en</strong>, mijne inzet-ting<strong>en</strong> <strong>en</strong> mijne wett<strong>en</strong>.”20 Daarom zeide<br />

de Heere tot hem: “En Ik zal mijn verbond opricht<strong>en</strong> tussch<strong>en</strong> Mij <strong>en</strong> tussch<strong>en</strong> u, <strong>en</strong> tussch<strong>en</strong> uw<br />

248


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

zaad na u in hunne geslacht<strong>en</strong>, tot e<strong>en</strong> eeuwig verband, om u te zijn tot e<strong>en</strong><strong>en</strong> God, <strong>en</strong> uw zaad<br />

na u.” {PEP 368.4}<br />

Ofschoon dat verbond met Adam gemaakt <strong>en</strong> met Abraham vernieuwd werd, zoo kon het<br />

toch niet vóór Christus’ dood bekrachtigd word<strong>en</strong>. Het werd gegev<strong>en</strong> zoodra God de eerste w<strong>en</strong>k<br />

van het verlossingsplan gaf; door het geloof was het aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong>; ev<strong>en</strong>wel werd het e<strong>en</strong> nieuw<br />

verbond g<strong>en</strong>oemd, to<strong>en</strong> het door Christus bekrachtig werd. Gods wet maakte de basis van dat<br />

verbond uit, hetwelk di<strong>en</strong>de om d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch weder in overe<strong>en</strong>-stemming met Gods wil te<br />

br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hem te plaats<strong>en</strong>, waar het onderhoud<strong>en</strong> van Gods wet e<strong>en</strong>e mogelijkheid was. {PEP<br />

369.1}<br />

E<strong>en</strong> ander verdrag, — in de Schrift het “Oude Verbond” g<strong>en</strong>aamd, werd door God met<br />

Israel aan d<strong>en</strong> Sinaï aangegaan, <strong>en</strong> werd te dier plaats met bloed bezegeld. Het Abrahamietisch<br />

verbond werd door Christus’ bloed bekrachtigd, <strong>en</strong> wordt derhalve het “tweede” of het “nieuwe”<br />

verbond g<strong>en</strong>oemd, omdat het bloed, waarmede het bezegeld werd, na het bloed van het Eerste<br />

Verbond gestort werd. Dat het Nieuwe Verbond ev<strong>en</strong>wel waarde had in Abrahams tijd volgt,<br />

omdat het op Gods belofte <strong>en</strong> eed berustte, — “twee onveranderlijke ding<strong>en</strong>, in welke het<br />

onmogelijk is, dat God liege.”21 {PEP 369.2}<br />

Maar als het verbond met Abraham de verlossingsbelofte bevatte, waarom moest er dan nog<br />

e<strong>en</strong> ander verbond te Sinaï gemaakt word<strong>en</strong>? — Gedur<strong>en</strong>de hunne di<strong>en</strong>stbaarheid was het volk<br />

veel van de k<strong>en</strong>nis Gods <strong>en</strong> de voorwaard<strong>en</strong> van het Abrahamietisch verbond verget<strong>en</strong>. God<br />

wilde hun Zijne kracht <strong>en</strong> g<strong>en</strong>ade op<strong>en</strong>bar<strong>en</strong>, to<strong>en</strong> Hij h<strong>en</strong> uit Egypte uitleidde, opdat zij Hem<br />

mocht<strong>en</strong> vertrouw<strong>en</strong> <strong>en</strong> liet hebb<strong>en</strong>. Hij leidde h<strong>en</strong> naar de Schelfzee, — waar het onmogelijk<br />

sche<strong>en</strong> om aan hunne vervolgers te ontkom<strong>en</strong>, — opdat zij hunne uiterste hulpeloosheid <strong>en</strong><br />

behoefte aan Gods hulp gevoel<strong>en</strong> mocht<strong>en</strong>; <strong>en</strong> to<strong>en</strong> redde Hij h<strong>en</strong> uit d<strong>en</strong> nood. Hierdoor werd<strong>en</strong><br />

zij met liefde <strong>en</strong> dankbaarheid jeg<strong>en</strong>s God, alsmede met<br />

vertrouw<strong>en</strong> in Zijn vermog<strong>en</strong> om h<strong>en</strong> te kunn<strong>en</strong> help<strong>en</strong> vervuld. Hij had zich hunner<br />

betoond te zijn e<strong>en</strong> verlosser uit de di<strong>en</strong>st-baarheid. {PEP 369.3}<br />

Zij moest<strong>en</strong> echter nog e<strong>en</strong>e grootere waarheid leer<strong>en</strong>. Vermits zij te midd<strong>en</strong> van de<br />

afgod<strong>en</strong>di<strong>en</strong>aars <strong>en</strong> de verdorv<strong>en</strong>heid woond<strong>en</strong>, zoo hadd<strong>en</strong> zij ge<strong>en</strong> zuiver begrip van Gods<br />

heiligheid, van de verregaande zondigheid hunner hart<strong>en</strong>, van hunne onmacht om Gods wet, uit<br />

<strong>en</strong> van zich zelv<strong>en</strong>, te kunn<strong>en</strong> gehoorzam<strong>en</strong>, <strong>en</strong> van hunne behoefte aan e<strong>en</strong><strong>en</strong> Zaligmaker. Alle<br />

deze ding<strong>en</strong> moest<strong>en</strong> zij leer<strong>en</strong>. {PEP 370.1}<br />

God leidde h<strong>en</strong> naar d<strong>en</strong> Sinaï; Hij vertoonde Zijne heerlijkheid aldaar; Hij gaf hun Zijne<br />

wet met de belofte van h<strong>en</strong> grootelijks te zull<strong>en</strong> zeg<strong>en</strong><strong>en</strong>, op voorwaarde dat zij Hem gehoorzam<br />

war<strong>en</strong>: “Nu dan, indi<strong>en</strong> gij naarstiglijk mijner stem zult gehoorzam<strong>en</strong>, <strong>en</strong> mijn verbond houd<strong>en</strong>,<br />

zoo zult gij. . . . Mij e<strong>en</strong> priesterlijk koninkrijk, <strong>en</strong> e<strong>en</strong> heilig volk zijn.”22 Het volk besefte de<br />

zondigheid van zijn eig<strong>en</strong> hart niet, ev<strong>en</strong>min dat het zonder Christus’ hulp onmogelijk was om<br />

Gods wet te kunn<strong>en</strong> houd<strong>en</strong>, daarom aarzeld<strong>en</strong> zij niet, dat verbond met God te sluit<strong>en</strong>. Wan<strong>en</strong>de,<br />

dat zij dit alles in eig<strong>en</strong> kracht kond<strong>en</strong> do<strong>en</strong>, antwoordd<strong>en</strong> zij: “Al wat de Heere gesprok<strong>en</strong> heeft,<br />

249


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

zull<strong>en</strong> wij do<strong>en</strong>.”23 Zij war<strong>en</strong> toeschouwers geweest, to<strong>en</strong> de wet met e<strong>en</strong>e ontzagwekk<strong>en</strong>de<br />

majesteit bek<strong>en</strong>d werd gemaakt, <strong>en</strong> zij hadd<strong>en</strong> van schrik voor d<strong>en</strong> berg staan te bev<strong>en</strong>; ev<strong>en</strong>wel<br />

verliep<strong>en</strong> er slechts weinige wek<strong>en</strong>, alvor<strong>en</strong>s zij hun verbond met God verbrak<strong>en</strong> <strong>en</strong> zich bog<strong>en</strong><br />

voor e<strong>en</strong> gesned<strong>en</strong> beeld om dat te aanbidd<strong>en</strong>. Derhalve kond<strong>en</strong> zij ge<strong>en</strong> heil van God<br />

verwacht<strong>en</strong> door e<strong>en</strong> verbond, dat zij verbrok<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>; doch nu zij hun eig<strong>en</strong> zondigheid <strong>en</strong><br />

behoefte aan d<strong>en</strong> Zaligmaker inzag<strong>en</strong>, gevoeld<strong>en</strong> zij behoefte aan het Zaad, dat in het<br />

Abrahamietisch verbond beloofd, <strong>en</strong> in hunne offerand<strong>en</strong> afgeschaduwd was. Zoo werd<strong>en</strong> zij<br />

door het geloof <strong>en</strong> de liefde tot God getrokk<strong>en</strong>, als bun verlosser van de kluisters der zonde. Zoo<br />

kond<strong>en</strong> zij de zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> van het Nieuwe Verbond waardeer<strong>en</strong>. {PEP 370.2}<br />

De voorwaarde van het Oude Verbond was: Doet dat, <strong>en</strong> gij zult lev<strong>en</strong>. “Dewelke zoo ze<br />

e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch doet, zal hij door dezelve lev<strong>en</strong>;”24 maar “vervloekt zij, die de woord<strong>en</strong> dezer wet<br />

niet zal bevestig<strong>en</strong>, do<strong>en</strong>de dezelve.”25 Het Nieuw Verbond berustte op “betere beloft<strong>en</strong>,” —<br />

de belofte van vergiff<strong>en</strong>is van zond<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Gods g<strong>en</strong>ade ter vernieuwing van het hart, waardoor<br />

zij weder in overe<strong>en</strong>stemming met de beginsel<strong>en</strong> van Gods wet werd<strong>en</strong> gebracht. Maar hit is het<br />

verbond, dat Ik na die dag<strong>en</strong> met het huis van Israel mak<strong>en</strong> zal; spreekt de Heere: “Ik zal mijne<br />

wet in hun binn<strong>en</strong>ste gev<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zal die in hun hart schrijv<strong>en</strong>. . . . Want Ik zal hunne<br />

ongerechtighed<strong>en</strong> vergev<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hunner zond<strong>en</strong> niet meer ged<strong>en</strong>k<strong>en</strong>.”26 {PEP 370.3}<br />

Dezelfde wet, die op de ste<strong>en</strong><strong>en</strong> tafel<strong>en</strong> gegraveerd stond, zal de Heilige Geest op de tafel<strong>en</strong><br />

van het hart schrijv<strong>en</strong>. Instede van onze eig<strong>en</strong>e gerechtigheid uit te werk<strong>en</strong>, nem<strong>en</strong> wij de<br />

gerechtigheid van Christus aan. Zijn bloed doet verzo<strong>en</strong>ing voor onze zond<strong>en</strong>. Zijne<br />

gehoorzaamheid wordt als de onze aangemerkt. Het door d<strong>en</strong> Heilig<strong>en</strong> Geest vernieuwde hart<br />

br<strong>en</strong>gt “de vrucht<strong>en</strong> des Geestes” voort. Door Christus’ g<strong>en</strong>ade, in ons werk<strong>en</strong>de, gehoorzam<strong>en</strong><br />

wij de wet Gods, die in onze hart<strong>en</strong> geschrev<strong>en</strong> staat. En d<strong>en</strong> Geest van Christus bezitt<strong>en</strong>de, zoo<br />

wandel<strong>en</strong> wij ook gelijk Hij gewandeld heeft. Door d<strong>en</strong> mond Zijner profet<strong>en</strong> liet Hij van zich<br />

zelv<strong>en</strong> getuig<strong>en</strong>: “Ik heb lust, o mijn God, om uw welbehag<strong>en</strong> te do<strong>en</strong>; <strong>en</strong> uwe wet is in het<br />

midd<strong>en</strong> mijns ingewands.”27 En to<strong>en</strong> Hij op aarde was, zeide Hij: “De Vader heeft Mij niet<br />

alle<strong>en</strong> gelat<strong>en</strong>, want Ik doe altijd, wat Hem behagelijk is.”28 {PEP 371.1}<br />

De apostel Paulus toont klaarlijk het verband tussch<strong>en</strong> het geloof <strong>en</strong> de wet onder het Oude<br />

Verbond aan. Hij zegt: “Wij dan gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebb<strong>en</strong> vrede bij God,<br />

door onz<strong>en</strong> Heere Jezus Christus.”29 “Do<strong>en</strong> wij dan de wet te niet door het geloof? Dat zij verre;<br />

maar wij bevestig<strong>en</strong> de wet.”30 “Want hetge<strong>en</strong> der wet onmogelijk was, derwijl zij door het<br />

vleesch krachteloos was,” — zij kan d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch niet rechtvaardig sprek<strong>en</strong>, omdat hij niet aan<br />

hare eisch<strong>en</strong> voldo<strong>en</strong> kan, — “heeft God, Zijn<strong>en</strong> Zoon z<strong>en</strong>d<strong>en</strong>de in de gelijkheid des zondig<strong>en</strong><br />

vleesches, <strong>en</strong> dat voor de zonde, de zonde veroordeeld in het vleesch. Opdat het recht der wet<br />

vervuld zou word<strong>en</strong> in ons, <strong>en</strong> die niet naar het vleesch wandel<strong>en</strong> maar naar d<strong>en</strong> Geest.”31 {PEP<br />

371.2}<br />

Gods werk is t<strong>en</strong> all<strong>en</strong> tijde hetzelfde, ofschoon het zich in verschill<strong>en</strong>de grad<strong>en</strong> van<br />

ontwikkeling <strong>en</strong> verschill<strong>en</strong>de op<strong>en</strong>baring<strong>en</strong> Zijner kracht vertoont, t<strong>en</strong> einde aan de behoeft<strong>en</strong><br />

der verschill<strong>en</strong>de tijd<strong>en</strong> te voldo<strong>en</strong>. Van het begin der belofte des evangelies af, door de tijd<strong>en</strong><br />

250


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

der patriarch<strong>en</strong> <strong>en</strong> der Joodsche bedeeling he<strong>en</strong>, tot aan onz<strong>en</strong> tijd toe, heeft God Zijn<br />

verlossingsplan langzamerhand ontwikkeld. De Zaligmaker, die in de ceremoniën van de<br />

Joodsche wet werd afgeschaduwd, is dezelfde, die in het evangelie geop<strong>en</strong>baard is. De wolk,<br />

waarmede Zijne Godheid overdekt was, is opgehev<strong>en</strong>; de nevel <strong>en</strong> de schaduw<strong>en</strong> zijn<br />

verdw<strong>en</strong><strong>en</strong>; Jezus staat nu als de Verlosser der wereld geop<strong>en</strong>baard. Hij, die de wet van d<strong>en</strong> Sinaï<br />

afkondigde, <strong>en</strong> aan Mozes de godsdi<strong>en</strong>stplechtighed<strong>en</strong> der ceremoniëele wet gaf, is dezelfde, die<br />

de bergrede uitsprak. De groote beginsel<strong>en</strong> van Gods liefde, welke Hij t<strong>en</strong> grondslag van de wet<br />

<strong>en</strong> de profet<strong>en</strong> ter neder legde, zijn slechts e<strong>en</strong>e herhaling van wat Mozes d<strong>en</strong> kinder<strong>en</strong> Israels<br />

op het hart drukte: “Hoor, Israel, de Heere, onze God, is e<strong>en</strong> e<strong>en</strong>ig Heer. Zoo zult gij d<strong>en</strong> Heere,<br />

uw<strong>en</strong> God, liefhebb<strong>en</strong>, met uw gansche hart, <strong>en</strong> met uwe gansche ziel, <strong>en</strong> met al uw<br />

vermog<strong>en</strong>.”32 “Gij zult uw<strong>en</strong> naaste liefhebb<strong>en</strong> als u zelv<strong>en</strong>.”33 Het is dezelfde Leeraar in de<br />

beide bedeeling<strong>en</strong>. God stelt dezelfde eisch<strong>en</strong>. De grondbeginsel<strong>en</strong> Zijner heerschappij zijn<br />

dezelfde. Alles komt van Hem “bij wi<strong>en</strong> ge<strong>en</strong>e verandering is, of schaduw van omkeering.”34<br />

{PEP 371.3}<br />

251


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 33—Van Sinai Naar Kades-Barnea.<br />

EERST nadat de Israeliet<strong>en</strong> reeds e<strong>en</strong> geruim<strong>en</strong> tijd aan d<strong>en</strong> Sinaï gelegerd war<strong>en</strong> geweest,<br />

begonn<strong>en</strong> zij d<strong>en</strong> tabernakel te bouw<strong>en</strong>; <strong>en</strong> dat heilige gebouw werd in het begin van het tweede<br />

jaar na d<strong>en</strong> uittocht opgericht. Daarna werd<strong>en</strong> de priesters gewijd, het Pascha geget<strong>en</strong>, het volk<br />

geteld, <strong>en</strong> de verschill<strong>en</strong>de regeling<strong>en</strong> van maatschappelijk <strong>en</strong> godsdi<strong>en</strong>stig belang voltooid,<br />

zoodat zij bijna e<strong>en</strong> jaar lang aan d<strong>en</strong> Sinaï vertoefd<strong>en</strong>. Hun eeredi<strong>en</strong>st was nu meer vormelijk<br />

geword<strong>en</strong>, er war<strong>en</strong> burgerlijke wett<strong>en</strong> voor de natie uitgevaardigd, ook war<strong>en</strong> zij in e<strong>en</strong>e meer<br />

werkdadige organisatie gevormd met het oog op hunn<strong>en</strong> intocht in Kanaan. {PEP 373.1}<br />

Israels burgerlijk bestuur k<strong>en</strong>merkte zich door zijne volkom<strong>en</strong>e organisatie, die ter zelfder<br />

tijd e<strong>en</strong> wonder van volmaaktheid <strong>en</strong> toch e<strong>en</strong>voudig was. De orde, welke allerwege in Gods<br />

schepping uitblinkt, op<strong>en</strong>baarde zich ook in Israels staathuishoudkunde. God was het hoogste<br />

gezag, die alle<strong>en</strong> over Israel te gebied<strong>en</strong> had. Mozes was door God tot hunn<strong>en</strong> zichtbar<strong>en</strong><br />

leidsman aangesteld, <strong>en</strong> moest voor de uitvoering Zijner wett<strong>en</strong> zorg<strong>en</strong>. E<strong>en</strong> raad van zev<strong>en</strong>tig,<br />

van Israels oudst<strong>en</strong>, werd naderhand gekoz<strong>en</strong> om Mozes behulpzaam te zijn in het behartig<strong>en</strong><br />

der nationale belang<strong>en</strong>. Naast dez<strong>en</strong> stond<strong>en</strong> de priesters, die des Heer<strong>en</strong> raad in het heiligdom<br />

moest<strong>en</strong> vrag<strong>en</strong>. Overst<strong>en</strong>, of vorst<strong>en</strong>, heerscht<strong>en</strong> over de stamm<strong>en</strong>. Onder h<strong>en</strong> stond<strong>en</strong> “overst<strong>en</strong><br />

van duiz<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, <strong>en</strong> overst<strong>en</strong> van honderd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> overst<strong>en</strong> van vijftig<strong>en</strong>, <strong>en</strong> overst<strong>en</strong> van ti<strong>en</strong><strong>en</strong>;”<br />

bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> war<strong>en</strong> er ook nog ambtlied<strong>en</strong>, die met bijzondere zak<strong>en</strong> belast war<strong>en</strong> {PEP 373.2}<br />

Het Hebreeuwsche leger was volg<strong>en</strong>s de volmaakte orde verdeeld. Het bestond uit drie<br />

groote afdeeling<strong>en</strong>, die hunne aangewez<strong>en</strong>e plaats<strong>en</strong> in de legering innam<strong>en</strong>. In het midd<strong>en</strong> stond<br />

de tabernakel, waarin de onzichtbare Koning woonde. Rondom d<strong>en</strong>zelv<strong>en</strong> lag<strong>en</strong> de priesters <strong>en</strong><br />

de Leviet<strong>en</strong> gelegerd. En rondom h<strong>en</strong> lag<strong>en</strong> al de andere stamm<strong>en</strong>. {PEP 373.3}<br />

De Leviet<strong>en</strong> war<strong>en</strong> met d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st des tabernakels belast, zoowel wanneer zij verreisd<strong>en</strong> als<br />

wanneer zij zich gelegerd hadd<strong>en</strong>. Als het leger voort trok, moest<strong>en</strong> zij de heilige t<strong>en</strong>t afbrek<strong>en</strong>;<br />

<strong>en</strong> als m<strong>en</strong> e<strong>en</strong>e nieuwe legerplaats bereikt had, moest<strong>en</strong> zij haar weder opslaan. Niemand der<br />

andere stamm<strong>en</strong> mocht haar, op straffe des doods, g<strong>en</strong>ak<strong>en</strong>. En de Leviet<strong>en</strong> war<strong>en</strong> weder in drie<br />

afdeeling<strong>en</strong> verdeeld; elke afdeeling bevatte de afstammeling<strong>en</strong> der drie zon<strong>en</strong> van Levi, <strong>en</strong> had<br />

zoowel haar bijzonder werk als plaats. Voor <strong>en</strong> ‘t dichst bij d<strong>en</strong> tabernakel stond<strong>en</strong> de t<strong>en</strong>t<strong>en</strong> van<br />

Mozes <strong>en</strong> Aaron. Aan de zuidzijde lag<strong>en</strong> de Kohathiet<strong>en</strong>, die het toevoorzicht hadd<strong>en</strong> over de<br />

ark <strong>en</strong> de andere gereedschapp<strong>en</strong>; aan de noordzijde lag<strong>en</strong> de Merariet<strong>en</strong>, die het opzicht over<br />

de berder<strong>en</strong>, de pilar<strong>en</strong>, de voet<strong>en</strong>, <strong>en</strong>z. hadd<strong>en</strong>; terwijl de Gersoniet<strong>en</strong> aan de achterzijde<br />

gelegerd lag<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de gordijn<strong>en</strong> <strong>en</strong> de deksels der t<strong>en</strong>t drag<strong>en</strong> moest<strong>en</strong>. {PEP 374.1}<br />

De plaats<strong>en</strong> der andere stamm<strong>en</strong> war<strong>en</strong> ook aangewez<strong>en</strong>. Ieder moest zich onder zijne<br />

banier leger<strong>en</strong> <strong>en</strong> optrekk<strong>en</strong>, naar luid van des Heer<strong>en</strong> bevel: “De kinder<strong>en</strong> Israels zull<strong>en</strong> zich<br />

leger<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> ieder onder zijne banier, naar de teek<strong>en</strong><strong>en</strong> van het huis hunner vader<strong>en</strong>; rondom<br />

teg<strong>en</strong>over de t<strong>en</strong>t der sam<strong>en</strong>komst zull<strong>en</strong> zij zich leger<strong>en</strong>.” “Gelijk als zij zich leger<strong>en</strong> zull<strong>en</strong>,<br />

alzoo zull<strong>en</strong> zij optrekk<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> iegelijk aan zijne plaats, naar hunne banier<strong>en</strong>.”1 De gem<strong>en</strong>gde<br />

m<strong>en</strong>igte, die met Israel uit Egypte opgetrokk<strong>en</strong> was, mocht ge<strong>en</strong>e inkwartiering onder de<br />

252


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

stamm<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, maar moest zich aan de buit<strong>en</strong>post<strong>en</strong> leger<strong>en</strong>; hunne nakomeling<strong>en</strong> mocht<strong>en</strong><br />

eerst in het derde geslacht in de vergadering des Heer<strong>en</strong> kom<strong>en</strong>.2 {PEP 374.2}<br />

Op de str<strong>en</strong>gste reinheid zoowel als op de stipste orde werd, zoowel in de legerplaats als in<br />

hare omgeving, aangedrong<strong>en</strong>. Alles stond onder nauwgezette gezondheidswett<strong>en</strong>. Zoo iemand,<br />

weg<strong>en</strong>s welke oorzaak dan ook, onrein was, hij mocht niet in de vergadering kom<strong>en</strong>. Deze<br />

maatregel<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> ter bewaring van de gezondheid onder die groote m<strong>en</strong>igte e<strong>en</strong>e<br />

noodzakelijkheid; daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> moest<strong>en</strong> de Israeliet<strong>en</strong> zich volkom<strong>en</strong> ordelijk gedrag<strong>en</strong> <strong>en</strong> rein<br />

zijn, opdat de Heere onder h<strong>en</strong> won<strong>en</strong> mocht. Zijn bevel luidde aldus: “Want de Heere uw God<br />

wandelt in het midd<strong>en</strong> van uw leger om u te verloss<strong>en</strong>, <strong>en</strong> om uwe vijand<strong>en</strong> voor uw aangezicht<br />

te gev<strong>en</strong>; daarom zal uw leger heilig zijn.” {PEP 374.3}<br />

Op al de reiz<strong>en</strong> der kinder<strong>en</strong> Israels toog de ark des verbonds des Heer<strong>en</strong> voor hunne<br />

aangezicht<strong>en</strong> “om voor h<strong>en</strong> e<strong>en</strong>e rustplaats uit te speur<strong>en</strong>.”3 De heilige kist, waarin Gods heilige<br />

wet geborg<strong>en</strong> lag, werd door de kinder<strong>en</strong> van Kohath in de voorhoede gedrag<strong>en</strong>. Voor h<strong>en</strong> ging<strong>en</strong><br />

Mozes <strong>en</strong> Aäron; <strong>en</strong> de priesters, die de zilver<strong>en</strong> trompett<strong>en</strong> droeg<strong>en</strong>, lag<strong>en</strong> in hunne nabijheid<br />

gelegerd. Deze priesters ontving<strong>en</strong> de bevel<strong>en</strong> van Mozes <strong>en</strong> maakt<strong>en</strong> ze d<strong>en</strong> volke door middel<br />

van de trompett<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>d. De overst<strong>en</strong> der heir<strong>en</strong> moest<strong>en</strong> nauwkeuriglijk acht gev<strong>en</strong> op de<br />

orders, die door de trompett<strong>en</strong> aangekondigd werd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hunne afdeeling<strong>en</strong> di<strong>en</strong>svolg<strong>en</strong>s<br />

bestur<strong>en</strong>. Wie de bevel<strong>en</strong> niet gehoorzaamde, werd om het lev<strong>en</strong> gebracht. {PEP 374.4}<br />

God is e<strong>en</strong> God van orde. In d<strong>en</strong> hemel heerscht de volmaakte orde; de beweging<strong>en</strong> der<br />

<strong>en</strong>gel<strong>en</strong>schar<strong>en</strong> getuig<strong>en</strong> van onderworp<strong>en</strong>heid <strong>en</strong> de grootste geoef<strong>en</strong>dheid. Succes is van orde<br />

<strong>en</strong> e<strong>en</strong>e harmonische beweging afhankelijk. God vordert nu ook orde <strong>en</strong> regel in het betracht<strong>en</strong><br />

van Zijn<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st, niet minder dan eertijds onder Israel. Wie in Zijn<strong>en</strong> wijngaard werk verricht,<br />

moet vlijtig, <strong>en</strong> niet slordig noch onordelijk zijn. T<strong>en</strong> einde Hij het zegel Zijner goedkeuring op<br />

het werk moge kunn<strong>en</strong> zett<strong>en</strong>, zoo moet het met getrouwheid <strong>en</strong> nauwkeurigheid word<strong>en</strong><br />

verricht. {PEP 375.1}<br />

God zelf leidde de Israeliet<strong>en</strong> op al hunne reiz<strong>en</strong>. Hunne rustplaats<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> door het<br />

nederdal<strong>en</strong> der wolkkolom aangeduid; <strong>en</strong> zoo lang zij te dier plaatse vertoev<strong>en</strong> moest<strong>en</strong>, bleef<br />

de wolk bov<strong>en</strong> d<strong>en</strong> tabernakel staan. En wanneer zij van bov<strong>en</strong> d<strong>en</strong> tabernakel verhev<strong>en</strong> werd,<br />

dan moest<strong>en</strong> zij verreiz<strong>en</strong>. Beide bij het vertrekk<strong>en</strong> <strong>en</strong> bij het stilstaan werd God op e<strong>en</strong>e<br />

plechtige wijze aangeroep<strong>en</strong>. “Het geschiedde nu in het optrekk<strong>en</strong> van de ark, dat Mozes zeide:<br />

Sta op, Heere, <strong>en</strong> laat uwe vijand<strong>en</strong> verstrooid word<strong>en</strong>, <strong>en</strong> uwe haters van uw aangezicht vlied<strong>en</strong>?<br />

En als zij rustte, zeide Hij: Kom weder, Heere, tot de ti<strong>en</strong> duiz<strong>en</strong>d<strong>en</strong> der duiz<strong>en</strong>d<strong>en</strong> van Israel.”4<br />

{PEP 375.2}<br />

De afstand van d<strong>en</strong> Sinai tot aan Kades-Barnea, aan de gr<strong>en</strong>z<strong>en</strong> van Kanaän geleg<strong>en</strong>, was<br />

slechts elf dagreiz<strong>en</strong>; <strong>en</strong> met het vooruitzicht van het goede land spoedig in bezit te zull<strong>en</strong> nem<strong>en</strong><br />

hervatt<strong>en</strong> de Israeliet<strong>en</strong> hunn<strong>en</strong> tocht, to<strong>en</strong> de wolk eindelijk het sein gaf, dat zij voorwaarts<br />

moest<strong>en</strong> rukk<strong>en</strong>. Jehova had wonder<strong>en</strong> voor h<strong>en</strong> gedaan, to<strong>en</strong> zij uit Egypteland werd<strong>en</strong><br />

uitgeleid, maar welke zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> mocht<strong>en</strong> zij nu verwacht<strong>en</strong>, nu zij zich plechtiglijk verbond<strong>en</strong><br />

253


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

hadd<strong>en</strong> om Hem als hunn<strong>en</strong> souverein aan te nem<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zij wederkeerig door d<strong>en</strong> Allerhoogste<br />

als het uitverkor<strong>en</strong> volk war<strong>en</strong> aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong>? {PEP 375.3}<br />

Ev<strong>en</strong>wel kond<strong>en</strong> vel<strong>en</strong> er haast niet toe kom<strong>en</strong> om de plaats, waar zij zoo lang gelegerd<br />

war<strong>en</strong> geweest, te verlat<strong>en</strong>. Zij beschouwd<strong>en</strong> haar bijna als hunne woonplaats. Onder de<br />

beschutting van die mur<strong>en</strong> van graniet had God Zijn volk vergaderd, van alle andere natiën<br />

afgezonderd, <strong>en</strong> hun Zijne heilige wet gegev<strong>en</strong>. Zij schept<strong>en</strong> vermaak in naar di<strong>en</strong> heilig<strong>en</strong> berg<br />

te staan kijk<strong>en</strong>, op welks grauwe spits<strong>en</strong> <strong>en</strong> barre rugg<strong>en</strong> des Heer<strong>en</strong> heerlijkheid zoo dikwerf<br />

was vertoond. Die plaats was zoo nauw aan de teg<strong>en</strong>woordigheid Gods <strong>en</strong> der <strong>en</strong>gel<strong>en</strong><br />

verwantschapt, dat zij hun te heilig toesche<strong>en</strong> om haar met blijdschap, ja zelfs zonder<br />

droefgeestigheid te kunn<strong>en</strong> verlat<strong>en</strong>. {PEP 375.4}<br />

To<strong>en</strong> de trompetters eindelijk het sein gav<strong>en</strong>, trok het gansche leger voorwaarts; de<br />

tabernakel werd in het midd<strong>en</strong> gedrag<strong>en</strong>, <strong>en</strong> iedere stam bewoog zich op zijne plaats, onder zijn<br />

eig<strong>en</strong>e banier. Alle oog<strong>en</strong> staard<strong>en</strong> met belangstelling op de wolk om te zi<strong>en</strong> werwaarts zij h<strong>en</strong><br />

leid<strong>en</strong> zou. En to<strong>en</strong> zij zich in e<strong>en</strong>e oostelijke richting bewoog, waar de berg<strong>en</strong> bijna<br />

onbeklimbaar sch<strong>en</strong><strong>en</strong>, gevoeld<strong>en</strong> zij zich ontmoedigd, <strong>en</strong> begonn<strong>en</strong> vel<strong>en</strong> te twijfel<strong>en</strong>. {PEP<br />

376.1}<br />

Hoe verder zij voorttrokk<strong>en</strong> hoe moeilijker de weg werd. Zij moest<strong>en</strong> door e<strong>en</strong>e<br />

ste<strong>en</strong>achtige kloof <strong>en</strong> onvruchtbare streek trekk<strong>en</strong>. Rondom h<strong>en</strong> lag de groote woestijn — “e<strong>en</strong><br />

land van wilderniss<strong>en</strong> <strong>en</strong> kuil<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> land van dorheid <strong>en</strong> schaduw des doods, e<strong>en</strong> land, waar<br />

niemand doorging, <strong>en</strong> waar ge<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch woonde.”5 Heinde <strong>en</strong> verre war<strong>en</strong> de rotsholt<strong>en</strong><br />

opgevuld met mann<strong>en</strong>, vrouw<strong>en</strong>, <strong>en</strong> kinder<strong>en</strong>, met lastdier<strong>en</strong> <strong>en</strong> wag<strong>en</strong>s, <strong>en</strong> met kudd<strong>en</strong> van<br />

hoorn<strong>en</strong> kleinvee. De voorhoede bewoog zich derhalve slechts langzaam <strong>en</strong> met moeite.<br />

Bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> was de m<strong>en</strong>igte, weg<strong>en</strong>s het langdurig verblijf op die e<strong>en</strong>e plaats, niet in staat om de<br />

gevar<strong>en</strong> <strong>en</strong> de moeilijkhed<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> weg te kunn<strong>en</strong> trotseer<strong>en</strong>. {PEP 376.2}<br />

T<strong>en</strong> einde van drie dag<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> er klacht<strong>en</strong> in ‘t op<strong>en</strong>baar geüit. Deze ontstond<strong>en</strong> onder<br />

de gem<strong>en</strong>gde m<strong>en</strong>igte, die het in alle opzicht niet met Israel e<strong>en</strong>s was, <strong>en</strong> er steeds over uit was<br />

om iets berisp<strong>en</strong>swaardigs te vind<strong>en</strong>. De murmureerders war<strong>en</strong> niet met de richting te vred<strong>en</strong>;<br />

zij vond<strong>en</strong> onophoudelijk fout met d<strong>en</strong> weg, di<strong>en</strong> Mozes was ingeslag<strong>en</strong>, nietteg<strong>en</strong>staande zij<br />

goed wist<strong>en</strong>, dat hij de leiding van de wolk volgde. De ontevred<strong>en</strong>heid is besmettelijk, <strong>en</strong> daarom<br />

op<strong>en</strong>baarde zij zich weldra in de vergadering. {PEP 376.3}<br />

Wederom eischt<strong>en</strong> zij vleesch. Zij war<strong>en</strong> niet tevred<strong>en</strong> nietteg<strong>en</strong>staande het manna hun in<br />

overvloed gegev<strong>en</strong> werd. Zoolang de Israeliet<strong>en</strong> in Egypte di<strong>en</strong>stbaar war<strong>en</strong> geweest, hadd<strong>en</strong> zij<br />

zich met het e<strong>en</strong>voudigste voedsel moet<strong>en</strong> verg<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong>; het smaakte hun echter goed vanwege<br />

d<strong>en</strong> hard<strong>en</strong> arbeid <strong>en</strong> de karigheid. Vel<strong>en</strong> der Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong>, die nu onder h<strong>en</strong> verkeerd<strong>en</strong>, war<strong>en</strong><br />

daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> aan de smakelijkste spijz<strong>en</strong> gew<strong>en</strong>d; di<strong>en</strong>t<strong>en</strong>gevolge war<strong>en</strong> zij de eerst<strong>en</strong>, die<br />

klaagd<strong>en</strong>. To<strong>en</strong> het manna gegev<strong>en</strong> werd, juist voor zij d<strong>en</strong> Sinaï bereikt<strong>en</strong>, gaf God hun vleesch<br />

in antwoord op hun geschreuw; maar zij kreg<strong>en</strong> het slechts voor één<strong>en</strong> dag. {PEP 376.4}<br />

254


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

God had hun ev<strong>en</strong> gemakkelijk vleesch als manna kunn<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>; doch Hij onthield het hun<br />

om hun bestwil. Zijn doel was om hun voedsel te verschaff<strong>en</strong>, dat beter aan hun welzijn<br />

beantwoordde, dan het koorts-verwekk<strong>en</strong>de voedsel, waaraan zij in Egypte gew<strong>en</strong>d war<strong>en</strong><br />

geweest. Hun bedorv<strong>en</strong> smaak moest tot d<strong>en</strong> normal<strong>en</strong> toestand word<strong>en</strong> terug gebracht, t<strong>en</strong> einde<br />

zij het voedsel, dat oorspronkelijk aan cl<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch gegev<strong>en</strong> werd, weder met smaak kon-d<strong>en</strong><br />

g<strong>en</strong>iet<strong>en</strong>. In Ed<strong>en</strong> gaf God Adam <strong>en</strong> Eva de zaadzaai<strong>en</strong>de vrucht<strong>en</strong> des aardrijks; om die red<strong>en</strong><br />

onthield Hij hun het vleesch. {PEP 377.1}<br />

Satan maakte h<strong>en</strong> wijs, dat die restrictie onrechtvaardig <strong>en</strong> wreed was. Hij deed h<strong>en</strong> naar<br />

het verbod<strong>en</strong>e lust<strong>en</strong>, wijl hij goed begreep, dat de onbedwong<strong>en</strong> eetlust op het dierlijke werk<strong>en</strong><br />

zou, <strong>en</strong> het volk di<strong>en</strong>t<strong>en</strong>gevolge gemakkelijker onder zijn beheer zou vall<strong>en</strong>. De veroorzaker van<br />

ziekte <strong>en</strong> ell<strong>en</strong>de valt d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch steeds op de zwakste punt<strong>en</strong> aan. Sedert Eva van de verbod<strong>en</strong>e<br />

vrucht at, heeft hij de meerderheid van het m<strong>en</strong>schdom door op de eetlust te werk<strong>en</strong> zoek<strong>en</strong> te<br />

verleid<strong>en</strong>. Door dit middel slaagde hij er ook in om Israel teg<strong>en</strong> God op te zett<strong>en</strong>. Aangezi<strong>en</strong><br />

overdaad in het gebruik van spijs <strong>en</strong> drank op de dierlijke lust<strong>en</strong> werkt, zoo wordt m<strong>en</strong> daardoor<br />

gemakkelijk vervoerd om de zedelijke verplichting<strong>en</strong> te minacht<strong>en</strong>. {PEP 377.2}<br />

God leidde de Israeliet<strong>en</strong> uit Egypte, opdat Hij h<strong>en</strong> als e<strong>en</strong> rein, heilig, <strong>en</strong> gelukkig volk in<br />

Kanaän br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> mocht. Om dat doel te bereik<strong>en</strong>, moest Hij h<strong>en</strong> aan e<strong>en</strong>e tucht onderwerp<strong>en</strong>, die<br />

beide voor h<strong>en</strong> <strong>en</strong> voor hunne nakomeling<strong>en</strong> de meest gew<strong>en</strong>schte vrucht<strong>en</strong> zou afwerp<strong>en</strong>.<br />

Hadd<strong>en</strong> zij de eetlust leer<strong>en</strong> beteugel<strong>en</strong>, zoo zoud<strong>en</strong> ziekte <strong>en</strong> zwakheid onder h<strong>en</strong> minder<br />

bek<strong>en</strong>d zijn geweest. Hunne nakomeling<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> beide spier<strong>en</strong> geestkracht bezet<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>.<br />

Zij zoud<strong>en</strong> e<strong>en</strong> zuiver begrip van de waarheid <strong>en</strong> van plicht, e<strong>en</strong> schrander oordeel, <strong>en</strong> e<strong>en</strong> gezond<br />

verstand hebb<strong>en</strong> gehad. Maar t<strong>en</strong>gevolge van hunn<strong>en</strong> onwil om zich aan Gods beperking<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

eisch<strong>en</strong> te onderwerp<strong>en</strong> kond<strong>en</strong> zij, in e<strong>en</strong>e ruime mate, dat hooge peil niet bereik<strong>en</strong>, hetwel God<br />

hun aangewez<strong>en</strong> had; mitsgaders moest<strong>en</strong> zij ook verstok<strong>en</strong> blijv<strong>en</strong> van de zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong>, die Hij<br />

hun anders wilde sch<strong>en</strong>k<strong>en</strong>. {PEP 377.3}<br />

De Psalmist zegt: “En zij verzocht<strong>en</strong> God in hun hart, begeer<strong>en</strong>de spijze naar hunn<strong>en</strong> lust.<br />

En zij sprak<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> God, zij zeid<strong>en</strong>: Zou God e<strong>en</strong>e tafel kunn<strong>en</strong> toericht<strong>en</strong> in de woestijn? Ziet,<br />

Hij heeft d<strong>en</strong> rotsste<strong>en</strong> geslag<strong>en</strong>, dat er water<strong>en</strong> uit vloeid<strong>en</strong>, <strong>en</strong> bek<strong>en</strong> overvloediglijk uitbrak<strong>en</strong>;<br />

zou Hij ook brood kunn<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>? zou Hij Zijn<strong>en</strong> volke vleesch toebereid<strong>en</strong>? Daarom hoorde de<br />

Heere <strong>en</strong> werd verbolg<strong>en</strong>.”6 M<strong>en</strong>igmaal hadd<strong>en</strong> zij gemurmureerd <strong>en</strong> in opstand verkeerd<br />

gedur<strong>en</strong>de hunne reize van de Schelfzee naar d<strong>en</strong> Sinaï, maar God had hunne onkunde <strong>en</strong><br />

verblindheid g<strong>en</strong>adiglijk niet met Zijne oordeel<strong>en</strong> bezocht. Doch sinds had Hij zich aan h<strong>en</strong> te<br />

Horeb geop<strong>en</strong>baard. Zij war<strong>en</strong> zeer verlicht geword<strong>en</strong>, wijl zij aanschouwers van Gods majesteit,<br />

macht, <strong>en</strong> g<strong>en</strong>ade war<strong>en</strong> geweest; <strong>en</strong> daarom war<strong>en</strong> zij des te strafwaardiger van wege hun<br />

ongeloof <strong>en</strong> ontevred<strong>en</strong>heid. Daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> zij zich verbond<strong>en</strong> om Jehova als hunn<strong>en</strong><br />

Koning te erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Zijn gezag te eerbiedig<strong>en</strong>. Bijgevolg moest hun murmureer<strong>en</strong> nu als<br />

rebellie word<strong>en</strong> aangemerkt, <strong>en</strong> behoorde zij aanstonds op e<strong>en</strong>e voorbeeldige wijze te word<strong>en</strong><br />

gestraft, zou Israel niet in regeeringloosheid vervall<strong>en</strong> <strong>en</strong> te gronde gaan. “Want de Heere hoorde<br />

het, zoodat Zijn toorn ontstak, <strong>en</strong> het vuur des Heer<strong>en</strong> onder h<strong>en</strong> ontbrandde, <strong>en</strong> verteerde in het<br />

255


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

uiterste des legers.”7 Die zich het meest aan het murmureer<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> schuldig gemaakt, werd<strong>en</strong><br />

door d<strong>en</strong> bliksem uit de wolk gedood. {PEP 378.1}<br />

Zeer beangst bad het volk Mozes om d<strong>en</strong> Heere voor h<strong>en</strong> te verbidd<strong>en</strong>. Hij voldeed hieraan,<br />

<strong>en</strong> het vuur werd gedempt. Ter herinnering aan dat oordeel werd die plaats Thab-era — brand,<br />

of brandplaats — g<strong>en</strong>aamd. {PEP 378.2}<br />

Weldra zag het er echter nog erger dan te vor<strong>en</strong> uit. Instede van de ontkom<strong>en</strong><strong>en</strong> tot<br />

bekeering <strong>en</strong> vernedering te stemm<strong>en</strong>, sche<strong>en</strong> dat schrikkelijk oordeel olie op het vuur hunner<br />

murmureering te zijn. Allerwege stond het volk te we<strong>en</strong><strong>en</strong>, e<strong>en</strong> ieder aan de deur zijner t<strong>en</strong>t. “En<br />

het geme<strong>en</strong>e volk, dat in het midd<strong>en</strong> van h<strong>en</strong> was, werd met lust bevang<strong>en</strong>; daarom zoo we<strong>en</strong>d<strong>en</strong><br />

ook de kinder<strong>en</strong> Israels wederom, <strong>en</strong> zeid<strong>en</strong>: Wie zal ons vleesch te et<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>? Wij ged<strong>en</strong>k<strong>en</strong><br />

aan de vissch<strong>en</strong>, die wij in Egypte om niet at<strong>en</strong>; aan de komkommers, <strong>en</strong> aan de pompo<strong>en</strong><strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

aan het look, <strong>en</strong> aan de ajuin<strong>en</strong>, <strong>en</strong> aan het knoflook. Maar nu is onze ziel dor, er is niet met al,<br />

behalve dit manna voor onze oog<strong>en</strong>.” Op deze wijze legd<strong>en</strong> zij hunne ontevred<strong>en</strong>heid aan d<strong>en</strong><br />

dag weg<strong>en</strong>s het voedsel, dat zij van hunn<strong>en</strong> Schepper ontving<strong>en</strong>. En zij ded<strong>en</strong> het trots de<br />

onophoudelijke blijk<strong>en</strong>, dat het aan hunn<strong>en</strong> toestand beantwoordde; want ondanks de<br />

vermoei<strong>en</strong>iss<strong>en</strong>, die zij verdur<strong>en</strong> moest<strong>en</strong>, was er niet één zwakke onder al hunne stamm<strong>en</strong>.<br />

{PEP 378.3}<br />

Mozes’ moed bezweek. Hij had gebed<strong>en</strong>, dat Israel niet mocht verdelgd word<strong>en</strong>, ofschoon<br />

zijne nakomeling<strong>en</strong> in dat geval e<strong>en</strong> groot volk zoud<strong>en</strong> zijn geword<strong>en</strong>. Uit reine liefde voor h<strong>en</strong><br />

had hij gebed<strong>en</strong>, dat de Heere toch liever zijn naam uit het boek des lev<strong>en</strong>s zou uitdelg<strong>en</strong>, dan<br />

Israel uit te roei<strong>en</strong>. Hij had alles voor h<strong>en</strong> op ‘t spel gezet, <strong>en</strong> nu werd hij op deze wijze vergold<strong>en</strong>.<br />

Al hunne wederwaardighed<strong>en</strong>, zelfs het ingebeelde lijd<strong>en</strong>, alles werd hem toegeschrev<strong>en</strong>; aldus<br />

verzwaard<strong>en</strong> zij door hun murmureer<strong>en</strong> d<strong>en</strong> last van zorg <strong>en</strong> verantwoordelijkheid, die alreede<br />

zwaar op hem drukte. In zijne b<strong>en</strong>auwdheid begon hij haast aan God te wantrouw<strong>en</strong>. Zijn gebed<br />

was bijna e<strong>en</strong>e aanklacht: “Waarom hebt Gij aan uw<strong>en</strong> knecht kwalijk gedaan, <strong>en</strong> waarom heb<br />

ik ge<strong>en</strong>e g<strong>en</strong>ade in uwe oog<strong>en</strong> gevond<strong>en</strong>, dat Gij d<strong>en</strong> last van dit gansche volk op mij legt?<br />

Vanwaar zou ik het vleesch hebb<strong>en</strong> om al dit volk te gev<strong>en</strong>? want zij we<strong>en</strong><strong>en</strong> teg<strong>en</strong> mij,<br />

zegg<strong>en</strong>de: Geef ons vleesch, dat wij et<strong>en</strong>! Ik alle<strong>en</strong> kan al dit volk niet drag<strong>en</strong>, want het is mij te<br />

zwaar.” {PEP 379.1}<br />

De Heere verhoorde zijn gebed, <strong>en</strong> beval hem zev<strong>en</strong>tig der oudst<strong>en</strong> Israels te ontbied<strong>en</strong>, —<br />

mann<strong>en</strong>, die niet alle<strong>en</strong> bejaard war<strong>en</strong>, maar betrekking<strong>en</strong> bekleedd<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> gezond oordeel<br />

bezat<strong>en</strong>, <strong>en</strong> ondervinding hadd<strong>en</strong> opgedaan. “En gij zult h<strong>en</strong> br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> voor de t<strong>en</strong>t der<br />

sam<strong>en</strong>komst,” zeide God, “<strong>en</strong> zij zull<strong>en</strong> zich daar bij u stell<strong>en</strong>. Zoo zal Ik afkom<strong>en</strong> <strong>en</strong> aldaar met<br />

u sprek<strong>en</strong>; <strong>en</strong> van d<strong>en</strong> Geest, die op u is, zal Ik afzonder<strong>en</strong> <strong>en</strong> op h<strong>en</strong> legg<strong>en</strong>; <strong>en</strong> zij zull<strong>en</strong> met u<br />

d<strong>en</strong> last van dit volk drag<strong>en</strong>, opdat gij di<strong>en</strong> alle<strong>en</strong> niet draagt.” {PEP 379.2}<br />

De Heere liet Mozes zelf de getrouwste <strong>en</strong> bekwaamste mann<strong>en</strong> kiez<strong>en</strong>, om de<br />

verantwoordelijkheid met hem te drag<strong>en</strong>. Hun invloed zou behulpzaam zijn om het geweld des<br />

volks in toom te houd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> d<strong>en</strong> opstand te demp<strong>en</strong>; hunne verheffing zou eindelijk echter e<strong>en</strong>e<br />

256


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

slechte nawerking hebb<strong>en</strong>. Hij zou h<strong>en</strong> nooit gekoz<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, hadde Mozes geloof gehad in<br />

verhouding tot de bewijz<strong>en</strong> van Gods kracht <strong>en</strong> goedheid, die hij aanschouwd had. Maar hij tilde<br />

te zwaar onder zijn eig<strong>en</strong> last<strong>en</strong>, <strong>en</strong> vergat bijna, dat hij slechts het werktuig was, waardoor God<br />

werkte. Hij was in ge<strong>en</strong><strong>en</strong> deele te verontschuldig<strong>en</strong> weg<strong>en</strong>s zijn luister<strong>en</strong> naar Israels<br />

murmureer<strong>en</strong>. Hadde hij zich geheel <strong>en</strong> al op God verlat<strong>en</strong>, de Heere zou hem voortdur<strong>en</strong>d geleid<br />

<strong>en</strong> kracht voor elke onverwachte om-standigheid geschonk<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>. {PEP 379.3}<br />

Mozes werd gelast het volk voor te bereid<strong>en</strong> voor hetge<strong>en</strong> God voor h<strong>en</strong> stond te do<strong>en</strong>.<br />

“Heiligt u teg<strong>en</strong> morg<strong>en</strong>, <strong>en</strong> gij zult vleesch et<strong>en</strong>: want gij hebt voor de oor<strong>en</strong> des Heer<strong>en</strong><br />

gewe<strong>en</strong>d, zegg<strong>en</strong>de: Wie zal ons vleesch te et<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>? want het ging ons wel in Egypte! daarom<br />

zal de Heere u vleesch gev<strong>en</strong>, <strong>en</strong> gij zult et<strong>en</strong>. Gij zult niet één<strong>en</strong> dag, noch twee dag<strong>en</strong> et<strong>en</strong>,<br />

noch vijf dag<strong>en</strong>, noch twintig dag<strong>en</strong>; tot e<strong>en</strong> geheele maand toe, totdat het uit uw<strong>en</strong> neus uitga,<br />

<strong>en</strong> u tot e<strong>en</strong>e walging zij; overmits gij d<strong>en</strong> Heere, die in het midd<strong>en</strong> van u is, verworp<strong>en</strong> hebt, <strong>en</strong><br />

hebt voor Zijn aangezicht gewe<strong>en</strong>d, zegg<strong>en</strong>de: Waarom nu zijn wij uit Egypte getog<strong>en</strong>?” {PEP<br />

380.1}<br />

“Zes honderd duiz<strong>en</strong>d te voet is dit volk,” antwoordde Mozes, “in welks midd<strong>en</strong> ik b<strong>en</strong>; <strong>en</strong><br />

Gij hebt gezegd: Ik zal hun vleesch gev<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zij zull<strong>en</strong> e<strong>en</strong> geheele maand et<strong>en</strong>! Zull<strong>en</strong> dan voor<br />

h<strong>en</strong> schap<strong>en</strong> <strong>en</strong> runder<strong>en</strong> geslacht word<strong>en</strong>, dat voor h<strong>en</strong> g<strong>en</strong>oeg zij? zull<strong>en</strong> al de vissch<strong>en</strong> der zee<br />

voor h<strong>en</strong> verzameld word<strong>en</strong>, dat voor h<strong>en</strong> g<strong>en</strong>oeg zij?” {PEP 380.2}<br />

Op dit wantrouw<strong>en</strong>d antwoord kreeg hij de volg<strong>en</strong>de bestraffing: “Zou dan des Heer<strong>en</strong> hand<br />

verkort zijn? Gij zult nu zi<strong>en</strong> of mijn woord u wedervar<strong>en</strong> zal, of niet?” {PEP 380.3}<br />

Mozes deelde des Heer<strong>en</strong> woord<strong>en</strong> aan de vergadering mede <strong>en</strong> maakte ook de aanstelling<br />

der zev<strong>en</strong>tig oudst<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>d. De opdracht, welke deze mann<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> groot<strong>en</strong> leidsman<br />

ontving<strong>en</strong>, verdi<strong>en</strong>de wel door de rechters <strong>en</strong> wetgevers onzer eeuw als e<strong>en</strong> model van<br />

rechterlijke rechtschap<strong>en</strong>heid te word<strong>en</strong> bestudeerd: •’ Hoort de verschill<strong>en</strong> tussch<strong>en</strong> uwe<br />

broeder<strong>en</strong>, <strong>en</strong> richt recht tussch<strong>en</strong> d<strong>en</strong> man <strong>en</strong> tussch<strong>en</strong> zijn<strong>en</strong> broeder, <strong>en</strong> tussch<strong>en</strong> deszelfs<br />

vreemdeling. Gij zult het aangezicht in het gericht niet k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>; gij zult het kleine, zoowel als het<br />

groote, hoor<strong>en</strong>; gij zult niet vreez<strong>en</strong> voor iemands aangezicht, want het gericht is Godes.”8 {PEP<br />

380.4}<br />

De zev<strong>en</strong>tig werd<strong>en</strong> nu opgeroep<strong>en</strong> om zich voor don tabernakel te stell<strong>en</strong>. “To<strong>en</strong> kwam de<br />

Heere af in de wolk, <strong>en</strong> sprak tot hem, <strong>en</strong> afzonder<strong>en</strong>de van d<strong>en</strong> Geest, die op hem was, leide<br />

hem op de zev<strong>en</strong>tig mann<strong>en</strong>, die oudst<strong>en</strong>; <strong>en</strong> het geschiedde, als de Geest op h<strong>en</strong> rustte, dat zij<br />

profeteerd<strong>en</strong>, maar daarna niet meer.” Gelijk de discipel<strong>en</strong> op d<strong>en</strong> Pinksterdag, war<strong>en</strong> zij met<br />

“kracht uit de hoogte” aangedaan. Het behaagde d<strong>en</strong> Heere om h<strong>en</strong> op die wijze voor hun werk<br />

toe te rust<strong>en</strong>, <strong>en</strong> h<strong>en</strong> voor het aangezicht der vergadering te verheff<strong>en</strong>, opdat zij het noodige<br />

vertrouw<strong>en</strong> mocht<strong>en</strong> bezitt<strong>en</strong>, wijl God h<strong>en</strong> verkor<strong>en</strong> had om Mozes behulpzaam te zijn in de<br />

regeering. {PEP 380.5}<br />

In dit geval gaf de groote leidsman wederom e<strong>en</strong> bewijs, dat hij edel <strong>en</strong> onbaatzuchtig was.<br />

Twee der zev<strong>en</strong>tig hadd<strong>en</strong> zich te gering geacht om de verantwoordelijkheid op zich te nem<strong>en</strong>,<br />

257


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> war<strong>en</strong> daarom niet met hunne broeder<strong>en</strong> naar d<strong>en</strong> tabernaksl gegaan; maar de Geest des<br />

Heer<strong>en</strong> viel ook op h<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zij profeteerd<strong>en</strong>. Jozua, daarvan aanzegging ontvang<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>de,<br />

wilde die buit<strong>en</strong>sporigheid keer<strong>en</strong>, wijl hij vreesde, dat er verdeeldheid uit zou voortkom<strong>en</strong>.<br />

IJver<strong>en</strong>d voor de eer van zijn<strong>en</strong> meester, zeide hij: “Mijn heer, Mozes, verbied hun!” Hij kreeg<br />

t<strong>en</strong> antwoord: “Zijt gij voor mij ijver<strong>en</strong>de? och of al het volk des Heer<strong>en</strong> profet<strong>en</strong> war<strong>en</strong>, dat de<br />

Heere Zijn<strong>en</strong> Geest over h<strong>en</strong> gave!” {PEP 381.1}<br />

“To<strong>en</strong> voer e<strong>en</strong> wind uit van d<strong>en</strong> Heere, <strong>en</strong> raapte kwakkel<strong>en</strong> van de zee, <strong>en</strong> strooide ze bij<br />

het leger, omtr<strong>en</strong>t e<strong>en</strong>e dagreize herwaarts, rondom het leger; <strong>en</strong> zij war<strong>en</strong> omtr<strong>en</strong>t twee ell<strong>en</strong><br />

bov<strong>en</strong> de aarde.”9 To<strong>en</strong> verzamelde al het volk, gedur<strong>en</strong>de di<strong>en</strong> geheel<strong>en</strong> dag, het voedsel, dat<br />

op zulk e<strong>en</strong>e wonderbare wijze tot h<strong>en</strong> gekom<strong>en</strong> was. Zij verzameld<strong>en</strong> groote hoeveelhed<strong>en</strong>.<br />

“Die het minst had, had ti<strong>en</strong> homers verzameld.” Hetge<strong>en</strong> zij niet aanstonds kond<strong>en</strong> et<strong>en</strong>, werd<br />

gedroogd, zoodat de voorraad, gelijkerwijs beloofd was, hun voor e<strong>en</strong>e maand lang g<strong>en</strong>oeg was.<br />

{PEP 381.2}<br />

God gaf het volk hetge<strong>en</strong> niet het meest voor hun welzijn bevorderlijk was, omdat zij er op<br />

blev<strong>en</strong> aandring<strong>en</strong>; zij war<strong>en</strong> niet te vred<strong>en</strong> met hetge<strong>en</strong> goed voor h<strong>en</strong> was. Aan hunne oproerige<br />

begeerte werd voldaan, doch zij moest<strong>en</strong> de gevolg<strong>en</strong> verdur<strong>en</strong>. Zij war<strong>en</strong> onmatig in hun<br />

feestmaal, <strong>en</strong> de overdaad werd welhaast bezocht. “De Heere sloeg het volk met e<strong>en</strong>e zeer groote<br />

plaag.” M<strong>en</strong>igt<strong>en</strong> stierv<strong>en</strong> t<strong>en</strong>gevolge van brand<strong>en</strong>de koorts<strong>en</strong>, ofschoon de schuldigst<strong>en</strong> dood<br />

neder viel<strong>en</strong>, zoodra zij het voedsel proefd<strong>en</strong>, waarop zij belust war<strong>en</strong> geweest. {PEP 381.3}<br />

Van Thab-era verreisd<strong>en</strong> zij naar Hazeroth, alwaar e<strong>en</strong>e nog bitterder beproeving Mozes<br />

wachtte. Aaron <strong>en</strong> Mirjam hadd<strong>en</strong> e<strong>en</strong>e hooge betrekking in Israel bekleed. Beid<strong>en</strong> bezat<strong>en</strong> de<br />

gave der profetie, <strong>en</strong> beid<strong>en</strong> war<strong>en</strong> door God aangesteld om Mozes in het uitvoer<strong>en</strong> der Hebreën<br />

behulpzaam te zijn. “Ik heb voor uw aangezicht h<strong>en</strong><strong>en</strong>gezond<strong>en</strong> Mozes, Aaron <strong>en</strong> Mirjam,”10<br />

zeide God door dén mond van Zijn<strong>en</strong> profeet Micha. Mirjam had reeds vroeg blijk<strong>en</strong> van haar<br />

karakter aan d<strong>en</strong> dag gelegd, to<strong>en</strong> zij, nog maar e<strong>en</strong> kind zijnde, het kleine kistje in d<strong>en</strong> Nijl<br />

bewaakte, waarin de zuigeling Mozes geborg<strong>en</strong> lag. God had zich van hare zelfbeheersching <strong>en</strong><br />

beleid bedi<strong>en</strong>d om d<strong>en</strong> bevrijder van Zijn volk in het lev<strong>en</strong> te houd<strong>en</strong>. Ruimschoots met de gave<br />

der poëzie <strong>en</strong> der muziek bedeeld, had zij de Israelietische vrouw<strong>en</strong>, op de kust der Schelfzee,<br />

geleid in het zing<strong>en</strong> <strong>en</strong> dans<strong>en</strong>. In des volks toeg<strong>en</strong>e-g<strong>en</strong>heid alsmede in ‘s Heer<strong>en</strong> vereering<br />

nam zij e<strong>en</strong>e plaats naast Mozes <strong>en</strong> Aaron in. Doch dezelfde zonde, waardoor er one<strong>en</strong>igheid in<br />

d<strong>en</strong> hemel verwekt werd, ontsproot ook in het hart dezer vrouw, <strong>en</strong> zij kreeg ook iemand, die<br />

met haar in hare ontevred<strong>en</strong>heid sympathiseerde. {PEP 381.4}<br />

Aaron <strong>en</strong> Mirjam war<strong>en</strong> niet geraadpleegd in het aanstell<strong>en</strong> der zev<strong>en</strong>tig oudst<strong>en</strong>, <strong>en</strong> nu<br />

war<strong>en</strong> zij jaloersch op Mozes. Tijd<strong>en</strong>s het bezoek van Jethro, to<strong>en</strong> de Israeliet<strong>en</strong> op weg war<strong>en</strong><br />

naar d<strong>en</strong> Sinaï, vreesd<strong>en</strong> Aëron <strong>en</strong> Mirjam, dat Mozes d<strong>en</strong> raad van Zijn<strong>en</strong> schoonvader hooger<br />

schatte dan d<strong>en</strong> hunn<strong>en</strong>. En nu in het aanstell<strong>en</strong> der zev<strong>en</strong>tig oudst<strong>en</strong> me<strong>en</strong>d<strong>en</strong> zij, dat hun gezag<br />

<strong>en</strong> hunne waardigheid Ontk<strong>en</strong>d war<strong>en</strong> geword<strong>en</strong>. Mirjam <strong>en</strong> Aaron hadd<strong>en</strong> het gewicht der zorg<br />

<strong>en</strong> verantwoordelijkheid, welke op Mozes drukt<strong>en</strong>, nooit gevoeld; zij beschouwd<strong>en</strong> zich echter<br />

als met hem op e<strong>en</strong>e lijn te zijn geplaatst, wat de leiding betrof, omdat zij daartoe verkor<strong>en</strong><br />

258


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

war<strong>en</strong>, <strong>en</strong> uit di<strong>en</strong> hoofde werd de aanstelling van andere helpers als e<strong>en</strong>e overbodigheid<br />

beschouwd. {PEP 382.1}<br />

Mozes was de e<strong>en</strong>igste, die de belangrijkheid van de zware taak gevoelde. Hij was zich van<br />

zijn eig<strong>en</strong> zwakheid bewust, <strong>en</strong> ging tot God om raad. Aaron had e<strong>en</strong> grooter<strong>en</strong> dunk van zich<br />

zelv<strong>en</strong>, <strong>en</strong> verliet zich minder op God. Hij had schipbreuk geled<strong>en</strong>, to<strong>en</strong> hij met het bestuur belast<br />

was, door d<strong>en</strong> afgod<strong>en</strong>di<strong>en</strong>st aan d<strong>en</strong> Sinaï te duld<strong>en</strong>. Doch Aaron <strong>en</strong> Mirjam hadd<strong>en</strong> dat<br />

verget<strong>en</strong>, vermits zij door de jaloezie <strong>en</strong> de eerzucht verblind war<strong>en</strong>. God had Aaron zeer<br />

vereerd, door hem <strong>en</strong> zijne familie tot het heilig ambt van het priesterschap aan te stell<strong>en</strong>; doch<br />

dat verwekte slechts e<strong>en</strong>e grootere begeerte naar zelfverheffing in hem. “En zij zeid<strong>en</strong>: Heeft<br />

dan de Heere maar alle<strong>en</strong> door Mozes gesprok<strong>en</strong>? heeft Hij ook niet door ons gesprok<strong>en</strong>?”11 Zij<br />

beschouwd<strong>en</strong> zich zelv<strong>en</strong> ev<strong>en</strong> zeer door God begunstigd, <strong>en</strong> derhalve hadd<strong>en</strong> zij op dezelfde<br />

betrek hing <strong>en</strong> op hetzelfde gezag aanspraak. {PEP 382.2}<br />

Zich door d<strong>en</strong> geest van ontevred<strong>en</strong>heid lat<strong>en</strong>de gevang<strong>en</strong> nem<strong>en</strong>, begon Mirjam fout te<br />

vind<strong>en</strong> met gebeurt<strong>en</strong>iss<strong>en</strong>, over dewelke God op e<strong>en</strong>e bijzondere wijze beschikt had. Het<br />

huwelijk van Mozes had zij zich niet lat<strong>en</strong> welgevall<strong>en</strong>. Het was e<strong>en</strong>e beleediging voor hare<br />

familie <strong>en</strong> d<strong>en</strong> national<strong>en</strong> trots, dat Mozes e<strong>en</strong>e vreemdelinge <strong>en</strong> niet e<strong>en</strong>e Israelietische ter<br />

vrouw g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> had. Zippora werd met verachting bejeg<strong>en</strong>d, <strong>en</strong> wel niet op e<strong>en</strong>e bedekte wijze.<br />

{PEP 382.3}<br />

Ofschoon de vrouw van Mozes de “Cuschietische” wordt g<strong>en</strong>oemd, zoo was zij toch e<strong>en</strong>e<br />

Midianietische, <strong>en</strong> derhalve e<strong>en</strong>e afstammelinge van Abraham. Haar gelaat was e<strong>en</strong> weinig<br />

zwarter dan dat der Israeliet<strong>en</strong>. En hoewel Zippora niet uit Israel voortgekom<strong>en</strong> was, zoo aanbad<br />

zij toch d<strong>en</strong> war<strong>en</strong> God. {PEP 383.1}<br />

Mozes droeg de beschuldiging van Aaron <strong>en</strong> Mirjam zonder verwijt. Dit kon hij do<strong>en</strong>,<br />

omdat hij gedur<strong>en</strong>de al die jar<strong>en</strong> van arbeid <strong>en</strong> wacht<strong>en</strong>, in Midian, geduld had leer<strong>en</strong> oef<strong>en</strong><strong>en</strong>,<br />

zoodat hij nu met lankmoedigheid des volks ongeloof <strong>en</strong> murmureering<strong>en</strong> verdrag<strong>en</strong> kon, <strong>en</strong><br />

zich niet ergerde aan d<strong>en</strong> hoogmoed <strong>en</strong> de jaloezie derg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die hem standvastig ter zijde<br />

hadd<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> staan. “Doch de man Mozes was zeer zachtmoedig, meer dan alle m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong>, die<br />

op d<strong>en</strong> aardbodem war<strong>en</strong>,” <strong>en</strong> daarom ontving hij ook wijsheid <strong>en</strong> overleg van God, meer dan<br />

de ander<strong>en</strong>. De Schrift zegt: “Hij zal de zachtmoedig<strong>en</strong> leid<strong>en</strong> in het recht, <strong>en</strong> Hij zal d<strong>en</strong><br />

zachtmoedig<strong>en</strong> Zijn<strong>en</strong> weg leer<strong>en</strong>.”12 De zachtmoedig<strong>en</strong> word<strong>en</strong> geleid, omdat zij gezeggelijk<br />

zijn, <strong>en</strong> zich will<strong>en</strong> lat<strong>en</strong> onderwijz<strong>en</strong>. Zij w<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> Gods wil te wet<strong>en</strong> <strong>en</strong> te do<strong>en</strong>. Des Zaligmakers<br />

belofte luidt aldus: “Zoo iemand wil dezelfs wil do<strong>en</strong>, die zal van deze leer bek<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, of<br />

zij uit God is.”13 En de apostel Jakobus getuigt: “En indi<strong>en</strong> iemand van u wijsheid ontbreekt,<br />

dat hij ze van God begeere, die e<strong>en</strong> iegelijk mildelijk geeft, <strong>en</strong> niet verwijt; <strong>en</strong> zij zal hem<br />

gegev<strong>en</strong> word<strong>en</strong>.”14 Deze belofte is echter slechts voor h<strong>en</strong>, die d<strong>en</strong> Heere van ganscher harte<br />

begeer<strong>en</strong> te volg<strong>en</strong>. God dwingt niemand; daarom kan Hij dieg<strong>en</strong><strong>en</strong> niet leid<strong>en</strong>, die te<br />

hoogmoedig zijn om zich te lat<strong>en</strong> onderwijz<strong>en</strong>, <strong>en</strong> die hun eig<strong>en</strong> hoofd will<strong>en</strong> volg<strong>en</strong>. Van d<strong>en</strong><br />

twijfelaar — die zijn eig<strong>en</strong> wil volgt, terwijl hij voorgeeft d<strong>en</strong> wil van God te do<strong>en</strong> — staat<br />

259


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

geschrev<strong>en</strong>: “Want die m<strong>en</strong>sch me<strong>en</strong>e niet, dat hij iets ontvang<strong>en</strong> zal van d<strong>en</strong> Heere” {PEP<br />

383.2}<br />

God had Mozes verkor<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hem Zijn<strong>en</strong> Geest geschonk<strong>en</strong>; daarom maakt<strong>en</strong> Aaron <strong>en</strong><br />

Mirjam zich, weg<strong>en</strong>s hun murmureer<strong>en</strong>, aan ontrouw schuldig, <strong>en</strong> dat niet jeg<strong>en</strong>s hunn<strong>en</strong><br />

leidsman alle<strong>en</strong>, maar ook jeg<strong>en</strong>s God zelf. De oproerling<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> daarom opgeroep<strong>en</strong> om<br />

voor d<strong>en</strong> tabernakel, voor het aangezicht van Mozes, te verschijn<strong>en</strong>. “To<strong>en</strong> kwam de Heere af in<br />

de wolkkolom, <strong>en</strong> stond nan de deur der t<strong>en</strong>t; daarna riep Hij Aaron <strong>en</strong> Mirjam: <strong>en</strong> zij beid<strong>en</strong><br />

kwam<strong>en</strong> uit.” Hunne aanspraak op de gave der profetie werd hun ontk<strong>en</strong>d; God had tot h<strong>en</strong> door<br />

gezicht<strong>en</strong> of droom<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> sprek<strong>en</strong>. Maar van Mozes, van wi<strong>en</strong> gezegd werd, dat hij in ‘s<br />

Heer<strong>en</strong> gansche huis getrouw was, werd gezegd, dat God van mond tot mond met hem zou<br />

sprek<strong>en</strong>. “Waarom dan hebt gijlied<strong>en</strong> niet gevreesd teg<strong>en</strong> mijn<strong>en</strong> knecht, teg<strong>en</strong> Mozes, te<br />

sprek<strong>en</strong>? Zoo ontstak des Heer<strong>en</strong> toorn teg<strong>en</strong> h<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Hij ging weg.” De wolk vertrok van d<strong>en</strong><br />

tabernakel, als e<strong>en</strong> teek<strong>en</strong> van Gods misnoeg<strong>en</strong>; <strong>en</strong> Mirjam werd “melaatsch, wit als sneeuw.”<br />

Aaron werd gespaard, doch Mirjams straf was e<strong>en</strong>e str<strong>en</strong>ge berisping ook voor hem. Nu hun<br />

hoogmoed tot in het stof vernederd was, beleed Aaron hunlieder zonde, <strong>en</strong> smeekte, dat zijne<br />

zuster toch niet van die doodelijke plaag sterv<strong>en</strong> mocht. In antwoord op het gebed van Mozes,<br />

werd de melaatschheid g<strong>en</strong>ez<strong>en</strong>. Mirjam werd echter bevol<strong>en</strong> zev<strong>en</strong> dag<strong>en</strong> buit<strong>en</strong> het leger te<br />

blijv<strong>en</strong>. Het teek<strong>en</strong> van Gods gunst daalde niet weder op d<strong>en</strong> tabernakel, alvor<strong>en</strong>s zij buit<strong>en</strong> de<br />

legerplaats gebann<strong>en</strong> was. Uit achting voor hare betrekking, <strong>en</strong> weg<strong>en</strong>s rouw over hetge<strong>en</strong> haar<br />

overkom<strong>en</strong> was, vertoefde de vergadering te Hazeroth, totdat zij aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong> werd. {PEP 383.3}<br />

Deze op<strong>en</strong>baring van Gods misnoeg<strong>en</strong> strekte om Israel te waarschuw<strong>en</strong>, alsmede om d<strong>en</strong><br />

geest van ontevred<strong>en</strong>heid <strong>en</strong> oproerigheid onder bedwang te houd<strong>en</strong>. E<strong>en</strong> groot kwaad zou er uit<br />

voort zijn gekom<strong>en</strong>, als Mirjams ontevred<strong>en</strong>heid niet op e<strong>en</strong>e voorbeeldige wijze ware gestraft<br />

geword<strong>en</strong>. De afgunst is ter zelfder tijd e<strong>en</strong> van de goddelooste <strong>en</strong> de schadelijkste kiem<strong>en</strong>, die<br />

in het hart ontwikkel<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong>. De Wijze Man zegt: “Grimmigheid <strong>en</strong> overlooping van toorn is<br />

wreedheid; maar wie zal voor nijdigheid bestaan?”15 De afgunst verwekte ontevred<strong>en</strong>heid in<br />

d<strong>en</strong> hemel, <strong>en</strong> deszelfs toelating heeft onberek<strong>en</strong>baar veel kwaad onder het m<strong>en</strong>schdom<br />

teweeggebracht. “Want waar nijd <strong>en</strong> twistgierigheid is, aldaar is verwarring <strong>en</strong> alle booze<br />

handel.”16 {PEP 384.1}<br />

Kwaad van ander<strong>en</strong> te sprek<strong>en</strong>, of het oordeel over hunne bedoeling<strong>en</strong> <strong>en</strong> handeling<strong>en</strong> te<br />

vell<strong>en</strong>, moet niet als e<strong>en</strong>e lichte zaak word<strong>en</strong> beschouwd. “Die van zijn<strong>en</strong> broeder kwalijk<br />

spreekt <strong>en</strong> zijn<strong>en</strong> broeder oordeelt, die spreekt kwalijk van d<strong>en</strong> wet, <strong>en</strong> oordeelt de wet. Indi<strong>en</strong><br />

gij nu de wet oordeelt, zoo zijtgij ge<strong>en</strong> dader der wet, maar e<strong>en</strong> rechter.” Er is maar één rechter,<br />

— Hij, die “ook in het licht zal br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, hetge<strong>en</strong> in de duisternis verborg<strong>en</strong> is.”17 Wie daarom<br />

onderneemt zijn<strong>en</strong> broeder te veroordeel<strong>en</strong>, matigt zich datg<strong>en</strong>e aan, waarop de Schepper alle<strong>en</strong><br />

aanspraak heeft. {PEP 384.2}<br />

Inzonderheid waarschuwt de Schrift ons van lichtvaardiglijk beschuldiging in te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong><br />

teg<strong>en</strong> h<strong>en</strong>, die tot gezant<strong>en</strong> Gods zijn aangesteld. De apostel Petrus beschrijft zekere, zich te<br />

buit<strong>en</strong>gaande zondaars, aldus: “Maar allermeest deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die naar het vleesch in onreine<br />

260


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

begeerlijkheid wandel<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de heerschappij veracht<strong>en</strong>: die stout zijn, zich zelv<strong>en</strong> behag<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

die de heerlijkheid niet schroom<strong>en</strong> te laster<strong>en</strong>; daar de <strong>en</strong>gel<strong>en</strong>, in sterkte <strong>en</strong> kracht meerder<br />

zijnde, ge<strong>en</strong> lasterlijk oordeel teg<strong>en</strong> h<strong>en</strong> voor d<strong>en</strong> Heere voortbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>.”18 En Paulus zegt van<br />

deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die over de geme<strong>en</strong>te gesteld zijn: “Neem teg<strong>en</strong> e<strong>en</strong><strong>en</strong> ouderling ge<strong>en</strong>e beschuldiging<br />

aan, anders dan onder twee of drie getuig<strong>en</strong>.”19 Hij, die e<strong>en</strong>e zware verantwoordelijkheid op de<br />

leiders <strong>en</strong> de leeraars des volks gelegd heeft, houdt het volk verantwoordelijk voor de<br />

behandeling, waarmede zij Zijne di<strong>en</strong>stknecht<strong>en</strong> behandel<strong>en</strong>. Wij moet<strong>en</strong> h<strong>en</strong> eer<strong>en</strong>, die door<br />

God geëerd zijn. Het oordeel over Mirjam is e<strong>en</strong>e bestraffing voor all<strong>en</strong> die naar de jaloezie<br />

luister<strong>en</strong>,, <strong>en</strong> murmureer<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, op wie God verantwoordelijkheid gelegd heeft. {PEP<br />

385.1}<br />

261


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 34—De Twaalf Verspierders<br />

ELF dag<strong>en</strong>, nadat de Israeliet<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> berg Horeb war<strong>en</strong> afgereisd, legerd<strong>en</strong> zij zich te<br />

Kades, in de woestijn Paran, niet ver van de landpal<strong>en</strong> van het beloofde land. Te dier plaatse<br />

stelde het volk voor, dat m<strong>en</strong> verspieders moest uitstur<strong>en</strong> om het land te verk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>. Mozes bracht<br />

deze zaak voor d<strong>en</strong> Heere, <strong>en</strong> ontving vergunning met het bevel om e<strong>en</strong><strong>en</strong> overste uit eik<strong>en</strong> stam<br />

voor dat doel te kiez<strong>en</strong>. De mann<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> gekoz<strong>en</strong> <strong>en</strong> kreg<strong>en</strong> bevel van Mozes om het land te<br />

bezi<strong>en</strong>, hoedanig het was, wat zijne ligging <strong>en</strong> deszelfs natuurlijke voorrecht<strong>en</strong> war<strong>en</strong>; ook<br />

moest<strong>en</strong> zij het volk, dat er in woonde, opnem<strong>en</strong>, of het sterk of zwak, of het weinig of veel<br />

ware; daarbij moest<strong>en</strong> zij op de vruchtbaarheid van d<strong>en</strong> bodem lett<strong>en</strong>, <strong>en</strong> van de vrucht<strong>en</strong> des<br />

lands medebr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. {PEP 386.1}<br />

Zij ging<strong>en</strong> dan <strong>en</strong> verspiedd<strong>en</strong> het gansche land van het zuid<strong>en</strong> tot het noord<strong>en</strong>; <strong>en</strong> t<strong>en</strong> einde<br />

van veertig dag<strong>en</strong> keerd<strong>en</strong> zij weder. De Israeliet<strong>en</strong> koesterd<strong>en</strong> e<strong>en</strong>e hooge verwachting, <strong>en</strong><br />

wachtt<strong>en</strong> met groote belangstelling op hunne terugkomst. Het bericht, dat de verspieders war<strong>en</strong><br />

wedergekeerd, werd van stam tot stam gekondschapt, <strong>en</strong> met blijdschap begroet. Het volk snelde<br />

zijne gezant<strong>en</strong> tegemoet, die de gevar<strong>en</strong> dezer gewaagde onderneming heelhuids ontkom<strong>en</strong><br />

war<strong>en</strong>. De verspieders hadd<strong>en</strong> ook monsters van de vrucht<strong>en</strong> des lands medegebracht, t<strong>en</strong><br />

bewijze van zijne vruchtbaarheid. Het was to<strong>en</strong> juist het seizo<strong>en</strong> der rijpe druiv<strong>en</strong>, <strong>en</strong> daarom<br />

bracht<strong>en</strong> zij e<strong>en</strong><strong>en</strong> tros mede, die zoo groot was, dat twee mann<strong>en</strong> hem aan e<strong>en</strong><strong>en</strong> stok drag<strong>en</strong><br />

moest. Ook hadd<strong>en</strong> zij van de vijg<strong>en</strong> <strong>en</strong> de granaatappel<strong>en</strong>, die er in overvloed war<strong>en</strong>,<br />

medegebracht. {PEP 386.2}<br />

Het volk verheugde zich, dat het zulk e<strong>en</strong> goed land erv<strong>en</strong> zou, <strong>en</strong> luisterde met<br />

belangstelling naar het bescheid, dat de verspieders Mozes ded<strong>en</strong>. “Wij zijn gekom<strong>en</strong> tot dat<br />

land,” zoo begonn<strong>en</strong> zij, “waarhe<strong>en</strong> gij ons gezond<strong>en</strong> hebt; <strong>en</strong> voorwaar het is van melk <strong>en</strong> honig<br />

vloei<strong>en</strong>de, <strong>en</strong> dit is zijne vrucht.”1 Het volk was opgewond<strong>en</strong>; zij verlangd<strong>en</strong> om des Heer<strong>en</strong><br />

woord te gehoorzam<strong>en</strong> <strong>en</strong> het land in bezit te nem<strong>en</strong>. Doch nadat zij de schoonheid <strong>en</strong> de<br />

vruchtbaarheid van het land beschrev<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>, begonn<strong>en</strong> alle de verspieders, op twee na, uit te<br />

wijd<strong>en</strong> over de moeilijkhed<strong>en</strong> <strong>en</strong> de gevar<strong>en</strong>, welke de Israeliet<strong>en</strong> overkom<strong>en</strong> moest<strong>en</strong>, wild<strong>en</strong><br />

zij Kanaan innem<strong>en</strong>. Zij noemd<strong>en</strong> de machtige volker<strong>en</strong> op, die in de verschill<strong>en</strong>de oord<strong>en</strong> van<br />

dat land woond<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zeid<strong>en</strong>, dat de sted<strong>en</strong> met groote mur<strong>en</strong> omringd war<strong>en</strong>, alsmede dat het<br />

volk, dat er in woonde, sterk was, <strong>en</strong> m<strong>en</strong> h<strong>en</strong> onmogelijk zou kunn<strong>en</strong> overweldig<strong>en</strong>. Ook hadd<strong>en</strong><br />

zij er reuz<strong>en</strong>, kinder<strong>en</strong> van Enak, gezi<strong>en</strong>; bijgevolg behoorde het inbezitnem<strong>en</strong> van dat land tot<br />

de vrome w<strong>en</strong>sch<strong>en</strong>. {PEP 386.3}<br />

Het blad was to<strong>en</strong> e<strong>en</strong>sklaps omgeslag<strong>en</strong>. De hoop <strong>en</strong> de moed werd<strong>en</strong> door e<strong>en</strong>e lafhartige<br />

wanhoop vervang<strong>en</strong>, terwijl de verspieders aan hunne ongeloovige hart<strong>en</strong> lucht gav<strong>en</strong>, waartoe<br />

zij door d<strong>en</strong> Satan aangespoord werd<strong>en</strong>. Hun ongeloof ontnam der vergadering d<strong>en</strong> moed;<br />

daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> vergat m<strong>en</strong> de groote kracht Gods, die zoo dikwerf t<strong>en</strong> behoeve van het uitverkor<strong>en</strong><br />

volk geop<strong>en</strong>baard was. Het volk gunde zich ge<strong>en</strong><strong>en</strong> tijd om na te d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>; zij dacht<strong>en</strong> er niet aan,<br />

dat Hij, die h<strong>en</strong> dusver gebracht had, h<strong>en</strong> ook zekerlijk wel in het land zou br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>; zij war<strong>en</strong><br />

262


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

niet gedachtig aan de wonderbare wijze, waarop God h<strong>en</strong> uit de hand<strong>en</strong> hunner verdrukkers<br />

verlost, e<strong>en</strong><strong>en</strong> weg door de zee gebaand, <strong>en</strong> het achtervolg<strong>en</strong>de leger van Faraö verdelgd had.<br />

Zij rek<strong>en</strong>d<strong>en</strong> buit<strong>en</strong> God om, <strong>en</strong> handeld<strong>en</strong>, alsof zij uitsluit<strong>en</strong>d op de kracht hunner wap<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

vertrouw<strong>en</strong> moest<strong>en</strong>. {PEP 387.1}<br />

In de verblindheid van hun ongeloof beperkt<strong>en</strong> zij Gods macht, <strong>en</strong> wantrouwd<strong>en</strong> de Hand,<br />

die h<strong>en</strong> tot dusver geleid had. Ook maakt<strong>en</strong> zij zich weder schuldig door teg<strong>en</strong> Mozes <strong>en</strong> Aaron<br />

te murmureer<strong>en</strong>. “Hier eindigt dan onze groote verwachting,” zeid<strong>en</strong> zij. Dat is nu het land voor<br />

welks inbezitneming wij dez<strong>en</strong> gansch<strong>en</strong> weg van Egypte af hebb<strong>en</strong> afgelegd.” Zij<br />

beschuldigd<strong>en</strong> hunne leidslied<strong>en</strong> van misleiding, <strong>en</strong> van Israel in moeilijkheid te help<strong>en</strong>. {PEP<br />

387.2}<br />

Het volk, was woed<strong>en</strong>d vanwege zijne teleurstelling <strong>en</strong> vervolg<strong>en</strong> hoop. Te midd<strong>en</strong> van<br />

hunne murmureering<strong>en</strong> verhief de stem des gewe<strong>en</strong>s zich. Kaleb begreep d<strong>en</strong> b<strong>en</strong>ard<strong>en</strong> toestand,<br />

<strong>en</strong> trad manhaftig ter verdediging van des Heer<strong>en</strong> woord op; hij deed alles, wat in zijn vermog<strong>en</strong><br />

was, om d<strong>en</strong> verkeerd<strong>en</strong> invloed zijner ontrouwe medeverspieders teg<strong>en</strong> te werk<strong>en</strong>. Voor e<strong>en</strong><br />

oog<strong>en</strong>blik was het volk stil, <strong>en</strong> luisterde naar zijne woord<strong>en</strong> van hoop <strong>en</strong> bemoediging aangaande<br />

het goede land. Hij wederlegde niet wat reeds verhaald was: de mur<strong>en</strong> war<strong>en</strong> hoog, <strong>en</strong> de<br />

inwoners sterk. Maar God had Israel dat land beloofd. “Laat ons vrijmoedig op-trekk<strong>en</strong>,” zoo<br />

luidde Kalebs raad, “<strong>en</strong> dat erfelijk bezitt<strong>en</strong>: want wij zull<strong>en</strong> dat voorzeker overweldig<strong>en</strong>!” {PEP<br />

387.3}<br />

To<strong>en</strong> viel<strong>en</strong> de ti<strong>en</strong> hem in de rede, <strong>en</strong> hing<strong>en</strong> e<strong>en</strong> nog meer ontmoedig<strong>en</strong>d tafereel op dan<br />

te vor<strong>en</strong>. “Wij zull<strong>en</strong> tot dat volk niet kunn<strong>en</strong> optrekk<strong>en</strong>,” zeid<strong>en</strong> zij, “want het is sterker dan<br />

wij. . . . En al het volk, hetwelk wij in het midd<strong>en</strong> van hetzelve gezi<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, zijn mann<strong>en</strong> van<br />

groote l<strong>en</strong>gte. Wij hebb<strong>en</strong> ook daar de reuz<strong>en</strong> gezi<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de kinder<strong>en</strong> van Enak, van de reuz<strong>en</strong>;<br />

<strong>en</strong> wij war<strong>en</strong> als sprinkhan<strong>en</strong> in onze oog<strong>en</strong>, alzoo war<strong>en</strong> wij ook in hunne oog<strong>en</strong>.” {PEP 388.1}<br />

Nadat deze mann<strong>en</strong> d<strong>en</strong> verkeerd<strong>en</strong> weg ingeslag<strong>en</strong> war<strong>en</strong>, verzett<strong>en</strong> zij zich teg<strong>en</strong> Kaleb<br />

<strong>en</strong> Jozua, teg<strong>en</strong> Mozes, <strong>en</strong> teg<strong>en</strong> God. Elke schrede voorwaarts maakte h<strong>en</strong> meer onverzettelijk.<br />

Zij hadd<strong>en</strong> voorg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> om alle poging<strong>en</strong> tot inbezitneming van het land af te rad<strong>en</strong>. Zij<br />

verdraaid<strong>en</strong> zelfs de waarheid t<strong>en</strong> einde hun verderfelijk<strong>en</strong> invloed te do<strong>en</strong> geld<strong>en</strong>. “Het is e<strong>en</strong><br />

land, dat zijne inwoners verteert,” zeid<strong>en</strong> zij. Dit was niet e<strong>en</strong> kwaad, maar e<strong>en</strong> leug<strong>en</strong>achtig<br />

gerucht. Het stond in strijd met zich zelf. De verspieders hadd<strong>en</strong> immers gezegd, dat het e<strong>en</strong><br />

goed <strong>en</strong> vruchtbaar land was, <strong>en</strong> dat deszelfs inwoners reuz<strong>en</strong> war<strong>en</strong>, hoe kon het land zijne<br />

inwoners dan verter<strong>en</strong>? Of kond<strong>en</strong> zulke reuz<strong>en</strong> in e<strong>en</strong> ongezond klimaat groei<strong>en</strong>? Hierin ziet<br />

m<strong>en</strong>, dat, wanneer de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> zich aan het ongeloof overgev<strong>en</strong>, zij door Satan beheerscht<br />

word<strong>en</strong>, <strong>en</strong> niemand vooruit bepal<strong>en</strong> kan, in welke uiterst<strong>en</strong> zij vervall<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong>. {PEP 388.2}<br />

“To<strong>en</strong> verhief zich de geheele vergadering, <strong>en</strong> zij hiev<strong>en</strong> hunne stem op, <strong>en</strong> het volk we<strong>en</strong>de<br />

in di<strong>en</strong>zelv<strong>en</strong> nacht.” Afval <strong>en</strong> muiterij volgd<strong>en</strong> welhaast; want Satan zwaaide d<strong>en</strong> scepter, <strong>en</strong><br />

het sche<strong>en</strong> alsof het volk van zijne zinn<strong>en</strong> beroofd was. Zij verw<strong>en</strong>scht<strong>en</strong> Mozes <strong>en</strong> Aaron, niet<br />

gedachtig zijnde, dat God hunne booze red<strong>en</strong><strong>en</strong> hoorde, <strong>en</strong> dat, in de wolkkolom gehuld, de<br />

263


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Engel Zijner teg<strong>en</strong>woordigheid hunne verschrikkelijke uitspatting van toorn gadesloeg. In<br />

weemoed riep<strong>en</strong> zij uit: “Och of wij in Egypteland gestorv<strong>en</strong> war<strong>en</strong>, of, och of wij in deze<br />

woestijn gestorv<strong>en</strong> war<strong>en</strong>!” Daarna mord<strong>en</strong> zij teg<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Heere: “En waarom br<strong>en</strong>gt ons de<br />

Heere naar dat land, dat wij door het zwaard vall<strong>en</strong>, <strong>en</strong> onze vrouw<strong>en</strong>, <strong>en</strong> onze kinderk<strong>en</strong>s t<strong>en</strong><br />

roof word<strong>en</strong>? Zou het ons niet goed zijn naar Egypte weder te keer<strong>en</strong>? En zij zeid<strong>en</strong> de e<strong>en</strong> tot<br />

d<strong>en</strong> ander<strong>en</strong>: Laat ons e<strong>en</strong> hoofd opwerp<strong>en</strong>, <strong>en</strong> wederkeer<strong>en</strong> naar Egypte.” Zij beschuldigd<strong>en</strong><br />

dus Mozes niet alle<strong>en</strong>, maar God zelf, van hun misleid te hebb<strong>en</strong>, in hun e<strong>en</strong> land te belov<strong>en</strong>, dat<br />

zij niet in bezit kond<strong>en</strong> nem<strong>en</strong>. Zij ging<strong>en</strong> zelfs zoo ver, dat zij e<strong>en</strong><strong>en</strong> hoofdman aansteld<strong>en</strong>, die<br />

h<strong>en</strong> weder naar Egypte, het land van ell<strong>en</strong>de <strong>en</strong> di<strong>en</strong>stbaarheid, moest br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, waaruit zij door<br />

d<strong>en</strong> sterk<strong>en</strong> arm des Almachtig<strong>en</strong> verlost war<strong>en</strong>. In droefheid <strong>en</strong> vernedering “viel<strong>en</strong> Mozes <strong>en</strong><br />

Aaron op hunne aangezicht<strong>en</strong>, voor het aangezicht van de gansche geme<strong>en</strong>te der vergadering<br />

van de kinder<strong>en</strong> Israels,” wijl zij niet wist<strong>en</strong> wat te do<strong>en</strong> om het volk van hun onbezonn<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

hartstochtelijk plan af te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Jozua <strong>en</strong> Kaleb poogd<strong>en</strong> d<strong>en</strong> opstand te demp<strong>en</strong>. Met<br />

gescheurde kleeder<strong>en</strong>, t<strong>en</strong> teek<strong>en</strong> van hunne droefheid <strong>en</strong> verontwaardiging, sneld<strong>en</strong> zij onder<br />

het volk, <strong>en</strong> poogd<strong>en</strong> de muiterij te demp<strong>en</strong>. “Het land door hetwelk wij getrokk<strong>en</strong> zijn, om<br />

hetzelve te verspied<strong>en</strong>,” zeid<strong>en</strong> zij, “is e<strong>en</strong> uitermate goed land. Indi<strong>en</strong> de Heere e<strong>en</strong> welgevall<strong>en</strong><br />

aan ons heeft, zoo zal Hij ons in dat land br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zal ons dat gev<strong>en</strong>; e<strong>en</strong> land, hetwelk van<br />

melk <strong>en</strong> honig is vloei<strong>en</strong>de. Alle<strong>en</strong> zijt teg<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Heere niet wederspannig, <strong>en</strong> vreest gij niet het<br />

volk dezes lands, want zij zijn ons brood; hunne schaduw is van h<strong>en</strong> gewek<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de Heere is<br />

met ons; vreest h<strong>en</strong> niet!” {PEP 388.3}<br />

De Kanaaniet<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> de maat hunner ongerechtigheid vervuld; de Heere kon niet langer<br />

lankmoedig jeg<strong>en</strong>s h<strong>en</strong> zijn. Dewijl Hij hun Zijne bescherming ontrokk<strong>en</strong> had, zoo zoud<strong>en</strong> zij<br />

gemakkelijk t<strong>en</strong> prooi vall<strong>en</strong>. Op grond van Gods belofte, be-hoorde het land Israel toe. Doch<br />

het valsche gerucht der ontrouwe verspieders werd geloofd, <strong>en</strong> daardoor de gansche vergadering<br />

misleid. De verraders hadd<strong>en</strong> hun werk verricht. Hadd<strong>en</strong> slechts twee e<strong>en</strong> ontmoedig<strong>en</strong>d<br />

bescheid gebracht, <strong>en</strong> de andere ti<strong>en</strong> er op aangedrong<strong>en</strong> om het land in ‘s Heer<strong>en</strong> naam in bezit<br />

te nem<strong>en</strong>, zij zoud<strong>en</strong> naar d<strong>en</strong> raad der twee niet geluisterd hebb<strong>en</strong>, omdat zij ongeloovig<strong>en</strong><br />

war<strong>en</strong>. Doch er war<strong>en</strong> slechts twee, die het recht voorstond<strong>en</strong>, terwijl de ti<strong>en</strong> ander<strong>en</strong> zich aan<br />

de zijde der rebelleerders geschaard hadd<strong>en</strong>. {PEP 389.1}<br />

De ontrouwe verspieders bracht<strong>en</strong> allerlei aanklacht<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> Kaleb <strong>en</strong> Jozua in, om welke<br />

red<strong>en</strong> m<strong>en</strong> riep, dat zij geste<strong>en</strong>igd moest<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. De opgewond<strong>en</strong>e oproerling<strong>en</strong> grep<strong>en</strong><br />

werptuig<strong>en</strong>, waarmede zij h<strong>en</strong> om het lev<strong>en</strong> dacht<strong>en</strong> te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Met e<strong>en</strong> woest getier schot<strong>en</strong><br />

zij voorwaarts, doch liet<strong>en</strong> de ste<strong>en</strong><strong>en</strong> e<strong>en</strong>sklaps vall<strong>en</strong>, war<strong>en</strong> stil, <strong>en</strong> beefd<strong>en</strong> van schrik. God<br />

was tussch<strong>en</strong> beid<strong>en</strong> getred<strong>en</strong> om d<strong>en</strong> moordaanslag af te w<strong>en</strong>d<strong>en</strong>. De heerlijkheid Zijner<br />

teg<strong>en</strong>woordigheid vervulde d<strong>en</strong> tabernakel, gelijk e<strong>en</strong> brand<strong>en</strong>d licht. Al het volk zag het sein<br />

des Heer<strong>en</strong>. E<strong>en</strong> machtiger dan zij had zich zelv<strong>en</strong> vertoond, <strong>en</strong> niemand durfde langer oproerig<br />

zijn. De verspieders, die het ongunstig verslag hadd<strong>en</strong> uitgebracht, slop<strong>en</strong> verschrikt <strong>en</strong> bijna<br />

ademloos naar hunne t<strong>en</strong>t<strong>en</strong>. {PEP 389.2}<br />

264


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Nu stond Mozes op <strong>en</strong> ging d<strong>en</strong> tabernakel binn<strong>en</strong>. En de Heere zeide tot hem: “Ik zal het<br />

met pestil<strong>en</strong>tie slaan, <strong>en</strong> zal het verstoot<strong>en</strong>; <strong>en</strong> Ik zal u tot e<strong>en</strong> grooter <strong>en</strong> sterker volk mak<strong>en</strong>, dan<br />

dit is.” Doch Mozes bad wederom voor het volk. Hij kon er zijne toestemming niet aan gev<strong>en</strong>,<br />

dat zij verdelgd, <strong>en</strong> hij tot e<strong>en</strong> machtig volk gemaakt zou word<strong>en</strong>. Op des Heer<strong>en</strong> g<strong>en</strong>ade zich<br />

beroep<strong>en</strong>de, zeide hij: “Nu dan laat toch de kracht des Heer<strong>en</strong> groot word<strong>en</strong>, gelijk als Gij<br />

gesprok<strong>en</strong> hebt, zegg<strong>en</strong>de: De Heere is lankmoedig <strong>en</strong> groot van weldadigheid. . . . Vergeef toch<br />

de ongerechtigheid dezes volks, naar de grootte uwer goedertier<strong>en</strong>heid, <strong>en</strong> gelijk Gij ze aan dit<br />

volk, van Egypteland af tot hiertoe, vergev<strong>en</strong> hebt.” {PEP 390.1}<br />

De Heere beloofde Israel niet aanstonds te zull<strong>en</strong> ombr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>; doch ter oorzaak van hun<br />

ongeloof <strong>en</strong> lafhartigheid wilde Hij Zijne kracht niet betoon<strong>en</strong> in het verdelg<strong>en</strong> hunner vijand<strong>en</strong>.<br />

Hij bewees hun daarom g<strong>en</strong>ade in h<strong>en</strong> terug te lat<strong>en</strong> trekk<strong>en</strong> naar de Schelfzee. {PEP 390.2}<br />

In hunn<strong>en</strong> opstand had het volk uitgeroep<strong>en</strong>: “Och of wij in deze woestijn gestorv<strong>en</strong><br />

war<strong>en</strong>!” Nu zou dat gebed verhoord wor-d<strong>en</strong>. De Heere zeide: “Uwe doode licham<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> in<br />

deze woestijn vall<strong>en</strong>; <strong>en</strong> al uwe geteld<strong>en</strong>, naar uw geheele getal, van twintig jar<strong>en</strong> oud <strong>en</strong><br />

daarbov<strong>en</strong>, gij, die teg<strong>en</strong> Mij gemurmureerd hebt. . . . En uwe kinderk<strong>en</strong>s, waarvan gij zeidet:<br />

Zij zull<strong>en</strong> t<strong>en</strong> roof word<strong>en</strong>! die zal Ik daarin br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, <strong>en</strong> die zull<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>n<strong>en</strong> dat land, hetwelk<br />

gij smadelijk verworp<strong>en</strong> hebt.” En aangaande Kaleb zeide Hij “Doch mijn knecht Kaleb, omdat<br />

e<strong>en</strong> andere geest met hem geweest is, <strong>en</strong> hij volhard heeft Mij na te volg<strong>en</strong>; zoo zal Ik hem<br />

br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> tot het land, in hetwelk hij gekom<strong>en</strong> was, <strong>en</strong> zijn zaad zal het erfelijk bezitt<strong>en</strong>.” De<br />

verspieders nu war<strong>en</strong> veertig dag<strong>en</strong> op hunn<strong>en</strong> verk<strong>en</strong>ningstocht uit geweest, daarom moest<strong>en</strong><br />

de Israeliet<strong>en</strong> veertig jar<strong>en</strong> in de woesti jn omzwerv<strong>en</strong>. {PEP 390.3}<br />

To<strong>en</strong> Mozes Gods besluit aan het volk bek<strong>en</strong>d maakte, werd hun toorn in droef<strong>en</strong>is<br />

veranderd. Zij gevoeld<strong>en</strong>, dat de straf naar verdi<strong>en</strong>ste was. De ti<strong>en</strong> ontrouwe verspieders viel<strong>en</strong><br />

door e<strong>en</strong>e plaag voor het aangezicht des Heer<strong>en</strong>; <strong>en</strong> in hun lot zag het volk het zijne. {PEP 391.1}<br />

Het sche<strong>en</strong>, alsof zij nu waarlijk berouw over hun zondig gedrag gevoeld<strong>en</strong>; maar zij<br />

treurd<strong>en</strong> meer weg<strong>en</strong>s de uitkomst hunner booze handelwijze, dan ter oorzaak van smartgevoel<br />

over hunne ondankbaarheid <strong>en</strong> ongehoorzaamheid. To<strong>en</strong> zij bemerkt<strong>en</strong>, dat de Heere standvastig<br />

bij Zijn besluit bleef, werd<strong>en</strong> zij weder eig<strong>en</strong>zinnig, <strong>en</strong> verklaard<strong>en</strong>, dat zij niet naar de woestijn<br />

terug wild<strong>en</strong> keer<strong>en</strong>. God beproefde hunne oog<strong>en</strong>schijnlijke onderworp<strong>en</strong>heid door h<strong>en</strong> te<br />

bevel<strong>en</strong> van het land hunner vijand<strong>en</strong> terug te trekk<strong>en</strong>, <strong>en</strong> bevond haar valsch te zijn. Zij wist<strong>en</strong><br />

wel, dat zij zwaar misdaan hadd<strong>en</strong> in zich te lat<strong>en</strong> beheersch<strong>en</strong> door de opgewond<strong>en</strong>heid <strong>en</strong> in<br />

hunn<strong>en</strong> aanslag op de verspieders, die h<strong>en</strong> aangespoord hadd<strong>en</strong> om God te gehoorzam<strong>en</strong>. Hunne<br />

vrees bestond echter in de ontdekking, dat zij e<strong>en</strong><strong>en</strong> groot<strong>en</strong> misslag begaan hadd<strong>en</strong>, welke<br />

gevolg<strong>en</strong> voor h<strong>en</strong> nadeelig zoud<strong>en</strong> zijn. Hunne hart<strong>en</strong> war<strong>en</strong> onveranderd, daarom zou e<strong>en</strong>e<br />

soortgelijke geleg<strong>en</strong>heid h<strong>en</strong> tot het begaan van e<strong>en</strong>e gelijksoortige misdaad vervoerd hebb<strong>en</strong>.<br />

Dit begrep<strong>en</strong> zij dan ook, to<strong>en</strong> Mozes h<strong>en</strong>, op ‘s Heer<strong>en</strong> bevel, gebood naar de woestijn terug te<br />

keer<strong>en</strong>. {PEP 391.2}<br />

265


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Het besluit van God, dat Israel eerst t<strong>en</strong> einde van veertig jar<strong>en</strong> Kanaän zou binn<strong>en</strong> kom<strong>en</strong>,<br />

baarde e<strong>en</strong>e groote teleurstelling voor Mozes <strong>en</strong> Aäron, Kaleb <strong>en</strong> Jozua; zij mord<strong>en</strong> er echter<br />

niet teg<strong>en</strong>. Doch deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die niet met Gods handeling tevred<strong>en</strong> war<strong>en</strong> geweest, <strong>en</strong> gezegd<br />

hadd<strong>en</strong>, dat zij naar Egypte wild<strong>en</strong> terug gaan, we<strong>en</strong>d<strong>en</strong> <strong>en</strong> war<strong>en</strong> zeer bedroefd, to<strong>en</strong> de hun<br />

aangebod<strong>en</strong>e zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> hun ontnom<strong>en</strong> werd<strong>en</strong>. Zij hadd<strong>en</strong> ge<strong>en</strong>e red<strong>en</strong><strong>en</strong> gehad voor hunne<br />

klacht<strong>en</strong>, <strong>en</strong> nu gaf God hun red<strong>en</strong> om te kunn<strong>en</strong> we<strong>en</strong><strong>en</strong>. Hadd<strong>en</strong> zij over de zond<strong>en</strong> getreurd,<br />

wanneer die eerlijk voor h<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> blootgelegd, dit vonnis zou niet over h<strong>en</strong> zijn uitgesprok<strong>en</strong>;<br />

maar nu treurd<strong>en</strong> zij vanwege het oordeel; hun berouw ontsproot niet uit e<strong>en</strong>e bekeering, <strong>en</strong> kon<br />

uit di<strong>en</strong> hoofde ge<strong>en</strong>e verandering van liet oordeel bewerk<strong>en</strong>. {PEP 391.3}<br />

De nacht werd in rouwklag<strong>en</strong> doorgebracht; doch de morg<strong>en</strong> bracht ge<strong>en</strong> hoop mede. Zij<br />

beslot<strong>en</strong> nu om hunne lafhartigheid weder goed te mak<strong>en</strong>. To<strong>en</strong> God h<strong>en</strong> beval om naar het land<br />

te trekk<strong>en</strong>, weigerd<strong>en</strong> zij; <strong>en</strong> nu zij bevol<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> om terug te trekk<strong>en</strong>, war<strong>en</strong> zij ev<strong>en</strong><br />

halsstarrig. Zij beslot<strong>en</strong> dan om het land aan te vall<strong>en</strong> <strong>en</strong> het in te nem<strong>en</strong>; wellicht zou God het<br />

zich lat<strong>en</strong> welgevall<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Zijn plan hunn<strong>en</strong>thalve wijzig<strong>en</strong>. {PEP 391.4}<br />

God stelde het hun tot e<strong>en</strong> voorrecht zoowel als tot e<strong>en</strong> plicht om het land op d<strong>en</strong> door Hem<br />

bepaald<strong>en</strong> tijd in te nem<strong>en</strong>; maar ter oorzaak van hunne eig<strong>en</strong>zinnige nalatigheid werd die<br />

vergunning weder ingetrokk<strong>en</strong>. Satan had zijn doel bereikt in h<strong>en</strong> te belett<strong>en</strong> Kanaan binn<strong>en</strong> te<br />

trekk<strong>en</strong>; <strong>en</strong> nu zette hij h<strong>en</strong> er toe aan om juist datg<strong>en</strong>e te do<strong>en</strong>, <strong>en</strong> nog wel teg<strong>en</strong> Gods verbod<br />

in, hetwelk zij geweigerd hadd<strong>en</strong> te do<strong>en</strong>, to<strong>en</strong> God het gebood. De groote verleider behaalde op<br />

deze wijze de overhand weder door h<strong>en</strong> t<strong>en</strong> tweed<strong>en</strong> male te do<strong>en</strong> rebelleer<strong>en</strong>. Zij vertouwd<strong>en</strong><br />

het God niet toe om h<strong>en</strong> in ‘t bezit van Kanaan te stell<strong>en</strong>; ev<strong>en</strong>wel zoud<strong>en</strong> zij het nu in eig<strong>en</strong><br />

kracht<strong>en</strong> wag<strong>en</strong>. “Wij hebb<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Heere gezondigd,” riep<strong>en</strong> zij uit, “wij zull<strong>en</strong> optrekk<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> strijd<strong>en</strong>, naar alles, wat de Heere, onze God, ons gebod<strong>en</strong> heeft.”2 Zoo erg war<strong>en</strong> zij door<br />

hunne overtreding verblind geword<strong>en</strong>. De Heere had hun niet bevol<strong>en</strong>, dat zij zoud<strong>en</strong> “optrekk<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> strijd<strong>en</strong>.” Zijn plan was niet om hun het land door d<strong>en</strong> krijg te do<strong>en</strong> bemachtig<strong>en</strong>, maar door<br />

e<strong>en</strong>e stipte gehoorzaamheid aan Zijne bevel<strong>en</strong>. {PEP 392.1}<br />

Ofschoon hunne hart<strong>en</strong> onveranderd war<strong>en</strong>, zoo erk<strong>en</strong>de het volk toch de zondigheid <strong>en</strong> de<br />

dwaasheid hunner rebellie op het getuig<strong>en</strong>is der verspieders. Nu beseft<strong>en</strong> zij de waarde van d<strong>en</strong><br />

zeg<strong>en</strong>, di<strong>en</strong> zij zoo onbedachtzaam verworp<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>. Zij beled<strong>en</strong>, dat hun eig<strong>en</strong> ongeloof h<strong>en</strong><br />

buit<strong>en</strong> Kanaan sloot. “Wij hebb<strong>en</strong> gezondigd,” zeid<strong>en</strong> zij. erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>de, dat zij het zich zelv<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

niet God te wijt<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>, wi<strong>en</strong> zij zoo goddelooslijk beschuldigd hadd<strong>en</strong> van nalatigheid in het<br />

vervull<strong>en</strong> Zijner beloft<strong>en</strong>. Ofschoon deze belijd<strong>en</strong>is niet uit e<strong>en</strong>e ware boetvaardigheid<br />

ontsproot, zoo di<strong>en</strong>de zij ev<strong>en</strong>wel ter billijking van Gods rechtvaardige handelwijze. {PEP<br />

392.2}<br />

De Heere werkt nog op dezelfde wijze ter verheerlijking van Zijn<strong>en</strong> naam door de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong><br />

tot het erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong> van Zijne rechtvaardigheid te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Als er fout met Zijne voorzi<strong>en</strong>igheid<br />

wordt gevond<strong>en</strong> door deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die belijd<strong>en</strong> Hem lief te hebb<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Zijne beloft<strong>en</strong> gaan<br />

versmad<strong>en</strong>, <strong>en</strong>, door toegeving aan de verzoeking, met de booze <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> sam<strong>en</strong>spann<strong>en</strong> ter<br />

verijdeling van Gods doel, dan doet God de omstandighed<strong>en</strong> vaak zulk e<strong>en</strong>e w<strong>en</strong>ding nem<strong>en</strong>,<br />

266


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

dat diezelfde person<strong>en</strong>, hoewel zij niet werkelijk e<strong>en</strong>e zinsverandering ondergaan, toch van<br />

hunne zondigheid overtuigd word<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de goddeloosheid hunner handeling<strong>en</strong> alsmede de<br />

rechtvaardigheid <strong>en</strong> de goedheid Gods gedwong<strong>en</strong> word<strong>en</strong> te erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>. Door zulke<br />

teg<strong>en</strong>invloed<strong>en</strong> br<strong>en</strong>gt God de werk<strong>en</strong> der duisternis aan het licht. En ofschoon de geest, die h<strong>en</strong><br />

op het dwaalspoor gebracht heeft, ge<strong>en</strong>e radikale verandering ondergaat, zoo word<strong>en</strong> er toch<br />

belijd<strong>en</strong>iss<strong>en</strong> afgelegd, waardoor Gods eer gehandhaafd wordt, <strong>en</strong> Zijne getrouwe bestraffers,<br />

die m<strong>en</strong> teg<strong>en</strong>gestaan <strong>en</strong> beticht had, in het reine word<strong>en</strong> gesteld. Zoo zal het ook gaan, als God<br />

Zijn wraak eindelijk uitgiet. Als de “Heere gekom<strong>en</strong> is met Zijne vele duiz<strong>en</strong>d<strong>en</strong> heilig<strong>en</strong> om<br />

gericht te houd<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> all<strong>en</strong>,” dan zal Hij ook all<strong>en</strong> overtuig<strong>en</strong> van “al hunne goddelooze<br />

werk<strong>en</strong>, die zij goddelooslijlc gedaan hebb<strong>en</strong>.”3 Elke zondaar zal de rechtvaardigheid zijner<br />

verdoem<strong>en</strong>is inzi<strong>en</strong> <strong>en</strong> erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>. {PEP 392.3}<br />

Trots het oordeel Gods, maakt<strong>en</strong> de Israeliet<strong>en</strong> zich gereed om Kanaän in te nem<strong>en</strong>. Hunne<br />

wap<strong>en</strong><strong>en</strong> <strong>en</strong> wap<strong>en</strong>schild<strong>en</strong> aangedaan hebb<strong>en</strong>de, waand<strong>en</strong> zij t<strong>en</strong> volle tot d<strong>en</strong> strijd toegerust<br />

te zijn; in het oog van God <strong>en</strong> van Zijne di<strong>en</strong>stknecht<strong>en</strong> ontbrak hun echter nog veel. To<strong>en</strong> de<br />

Heere, veertig jar<strong>en</strong> later, Israel beval Jericho in te nem<strong>en</strong>, beloofde Hij met h<strong>en</strong> te zull<strong>en</strong> gaan.<br />

De ark, waarin Zijne wet geborg<strong>en</strong> lag, werd voor het leger uit gedrag<strong>en</strong>. De over h<strong>en</strong><br />

aangestelde hoofdlied<strong>en</strong> stond<strong>en</strong> onder ‘s Heer<strong>en</strong> commando, <strong>en</strong> moest<strong>en</strong> het volk<br />

di<strong>en</strong>overe<strong>en</strong>komstig bevel<strong>en</strong>. Onder die leiding kon hun ge<strong>en</strong> kwaad wedervar<strong>en</strong>. Maar nu<br />

trokk<strong>en</strong> zij, teg<strong>en</strong> Gods Jevel <strong>en</strong> het beslist verbod hunner leidslied<strong>en</strong> in, zonder de ark <strong>en</strong> zonder<br />

Mozes, te velde teg<strong>en</strong> het leger hunner vijand<strong>en</strong>. {PEP 393.1}<br />

De trompet kondigde het bevel aan om voorwaarts te rukk<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Mozes haastte h<strong>en</strong> met de<br />

waarschuwing achterna: “Waarom overtreedt gij alzoo het bevel des Heer<strong>en</strong>? want dat zal<br />

ge<strong>en</strong><strong>en</strong> voorspoed hebb<strong>en</strong>. Trekt niet op, want de Heere zal in het midd<strong>en</strong> van u niet zijn; opdat<br />

gij niet geslag<strong>en</strong> wordt voor het aangezicht uwer vijand<strong>en</strong>. Want de Amalekiet<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de<br />

Kanaäniet<strong>en</strong> zijn daar voor uw aangezicht, <strong>en</strong> gij zult door het zwaard vall<strong>en</strong>.”4 {PEP 393.2}<br />

De Kanaäniet<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> van de geheimzinnige kracht gehoord, die dit volk sche<strong>en</strong> te<br />

bescherm<strong>en</strong>, zoomede van de wonder<strong>en</strong>, welke hunn<strong>en</strong>thalve verricht war<strong>en</strong>; uit di<strong>en</strong> hoofde<br />

hadd<strong>en</strong> zij e<strong>en</strong>e sterkte strijdmacht verzameld om de invallers terug te slaan. Het leger, dat de<br />

aanvaller was, had ge<strong>en</strong> opperhoofd. Zij hadd<strong>en</strong> God niet om de overwinning gebed<strong>en</strong>. Zij<br />

trokk<strong>en</strong> voorwaarts met de wanhoop bezield om óf hun noodlot te verkeer<strong>en</strong> òf in d<strong>en</strong> strijd om<br />

te kom<strong>en</strong>. En hoewel zij in de krijgskunst niet geoef<strong>en</strong>d war<strong>en</strong>, zoo war<strong>en</strong> zij toch e<strong>en</strong>e groote<br />

m<strong>en</strong>igte van gewap<strong>en</strong>de mann<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hoopt<strong>en</strong> all<strong>en</strong> “teg<strong>en</strong>stand te zull<strong>en</strong> overkom<strong>en</strong> door e<strong>en</strong><br />

feil<strong>en</strong> <strong>en</strong> onverwacht<strong>en</strong> aanval. Zij bezat<strong>en</strong> de vermetelheid van d<strong>en</strong> vijand uit te dag<strong>en</strong>, die h<strong>en</strong><br />

niet had durv<strong>en</strong> aanvall<strong>en</strong>. {PEP 393.3}<br />

De Kanaaniet<strong>en</strong> lag<strong>en</strong> op e<strong>en</strong> rotsachtig tafelland, dat slechts langs <strong>en</strong>gt<strong>en</strong> <strong>en</strong> steile <strong>en</strong><br />

gevaarlijke bergpass<strong>en</strong> kon word<strong>en</strong> bereikt. Voor de groote m<strong>en</strong>igte der Israeliet<strong>en</strong> was dit bij<br />

e<strong>en</strong>e nederlaag des te gevaarlijker. Langzaam beklomm<strong>en</strong> zij de pad<strong>en</strong>, die h<strong>en</strong> opvaarts<br />

voerd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> stond<strong>en</strong> middelerwijl aan de doodelijke werptuig<strong>en</strong> hunner vijand<strong>en</strong> blootgesteld.<br />

Groote rotsblokk<strong>en</strong> rold<strong>en</strong> met e<strong>en</strong> donder<strong>en</strong>d geraas naar b<strong>en</strong>ed<strong>en</strong>, <strong>en</strong> baand<strong>en</strong> zich e<strong>en</strong> met het<br />

267


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

bloed der gesneuveld<strong>en</strong> bevlekt pad door de m<strong>en</strong>igte he<strong>en</strong>. Die eindelijk, uitgeput, d<strong>en</strong> berg<br />

beklomm<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>, werd<strong>en</strong> op e<strong>en</strong>e felle wijze aangevall<strong>en</strong> <strong>en</strong> met groot verlies terug gedrev<strong>en</strong>.<br />

Het slagveld lag bezaaid met gesneuveld<strong>en</strong>. Het leger des Heer<strong>en</strong> was totaal verslag<strong>en</strong>. De<br />

uitkomst dezer oproerige proefneming was dood <strong>en</strong> verderf. {PEP 394.1}<br />

Gedwong<strong>en</strong> om terug te trekk<strong>en</strong>, we<strong>en</strong>d<strong>en</strong> de overgeblev<strong>en</strong><strong>en</strong> voor des Heer<strong>en</strong> aangezicht,<br />

maar Hij verhoorde hunne stem niet; Hij neigde zelfs Zijne oor<strong>en</strong> niet.5 De vijand daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong>,<br />

die hunn<strong>en</strong> aanval met beving had afgewacht, werd door deze gebeurt<strong>en</strong>is met moed bezield om<br />

hun het hoofd te bied<strong>en</strong>. Alles, wat zij betreff<strong>en</strong>de de door God verrichte wonder<strong>en</strong> gehoord<br />

hadd<strong>en</strong>, beschouwd<strong>en</strong> zij nu als e<strong>en</strong> valsch gerucht; zij beschouwd<strong>en</strong> zich volkom<strong>en</strong> veilig. En<br />

wijl de Kanaaniet<strong>en</strong> moed <strong>en</strong> standvastigheid uit Israels verlies gekreg<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>, was het nu des<br />

te moeilijker om hun land in te nem<strong>en</strong>. Israel restte nu niets anders dan voor de overwinnaars de<br />

wijk naar de woestijn te nem<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de voor dat geslacht bestemde begraafplaats te kiez<strong>en</strong>. {PEP<br />

394.2}<br />

268


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 35—Het Oproeder van Korach<br />

TENGEVOLGE van de oordeel<strong>en</strong>, waarmede Israel bezocht was geword<strong>en</strong>, hadd<strong>en</strong> zij e<strong>en</strong>e<br />

wijle tijds niet gemurmureerd noch zich verzet, maar de geest der rebellie was nog niet<br />

uitgestorv<strong>en</strong>, <strong>en</strong> wierp eindelijk de wrangste vrucht<strong>en</strong> af. De vorige muiterij<strong>en</strong> war<strong>en</strong> slechts e<strong>en</strong><br />

volksoploop geweest, die uit e<strong>en</strong>e opgewond<strong>en</strong>heid der m<strong>en</strong>igte war<strong>en</strong> voortgekom<strong>en</strong>; maar nu<br />

werd er hoog verraad gesmeed, hetwelk ontsproot uit het overleg om het gezag der door God<br />

aangestelde overheid omver te werp<strong>en</strong>. {PEP 395.1}<br />

Korach, de aanvoerder in deze beweging, was e<strong>en</strong> Leviet, e<strong>en</strong> afstammeling van Kohath,<br />

<strong>en</strong> neef van Mozes. Hij bezat aanleg <strong>en</strong> invloed. Niet tevred<strong>en</strong> met zijne aanstelling in d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st<br />

des tabernakels, stond hij naar de waardigheid van het priesterschap. De aanstelling van Aäron<br />

<strong>en</strong> zijn gezin tot de priesterlijke bedi<strong>en</strong>ing, e<strong>en</strong>e betrekking, die vroeger door d<strong>en</strong> eerstgebor<strong>en</strong>e<br />

van ieder huisgezin werd waarg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, was de bron van veel onte-vred<strong>en</strong>heid <strong>en</strong> jaloezie<br />

geword<strong>en</strong>, <strong>en</strong> uit di<strong>en</strong> hoofde had Korach het gezag van Mozes <strong>en</strong> Aaron reeds e<strong>en</strong> tijdlang<br />

teg<strong>en</strong>gewerkt, ofschoon hij noch niet op<strong>en</strong>lijk tot opstand was overgegaan. Eindelijk smeedde<br />

hij het gewaagde plan om beide het burgerlijk <strong>en</strong> het godsdi<strong>en</strong>stig gezag omver te werp<strong>en</strong>. Hij<br />

vond dan ook ge-reedelijk bijval. Dicht bij de t<strong>en</strong>t van Korach <strong>en</strong> de Kohathiet<strong>en</strong>, aan de<br />

zuidzijde van d<strong>en</strong> tabernakel, lag<strong>en</strong> de Rub<strong>en</strong>iet<strong>en</strong> gelegerd, <strong>en</strong> zoo kwam het dat de t<strong>en</strong>t<strong>en</strong> van<br />

Dathan <strong>en</strong> Abiram, twee overst<strong>en</strong> dezer stam, dicht bij Korachs t<strong>en</strong>t stond<strong>en</strong>. Deze nam<strong>en</strong><br />

bereidwillig deel aan zijne eerzuchtige plann<strong>en</strong>. Aangezi<strong>en</strong> zij afstammeling<strong>en</strong> van Jakobs<br />

oudst<strong>en</strong> zoon war<strong>en</strong>, zoo beweerd<strong>en</strong> zij, dat het burgerlijk gezag hun toekwam, <strong>en</strong> zij beslot<strong>en</strong><br />

de eer van het priesterschap aan Korach te gev<strong>en</strong>. {PEP 395.2}<br />

Korachs aanslag<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> door des volks gemoedsgestemdheid begunstigd. In de<br />

bitterheid hunner teleurstelling war<strong>en</strong> de vorige vertwijfeling<strong>en</strong>, haat <strong>en</strong> jaloezie, weder<br />

ontwaakt, <strong>en</strong> begonn<strong>en</strong> zij opnieuw te morr<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> hunn<strong>en</strong> zachtmoedig<strong>en</strong> leidsman. De<br />

Israeliet<strong>en</strong> verlor<strong>en</strong> steeds uit het oog, dat zij onder Gods leiding stond<strong>en</strong>. Zij vergat<strong>en</strong>, dat de<br />

Engel des verbonds hun onzichtbare leidsman was; dat Christus’ teg<strong>en</strong>woordigheid, schoon in<br />

de wolkkolom gehuld, h<strong>en</strong> voortdur<strong>en</strong>d voorging, <strong>en</strong> dat Mozes de bevel<strong>en</strong> van Hem ontving.<br />

{PEP 395.3}<br />

Zij wild<strong>en</strong> het verschrikkelijk oordeel, dat zij all<strong>en</strong> in de woestijn moest<strong>en</strong> sterv<strong>en</strong>, maar<br />

niet aannem<strong>en</strong>, <strong>en</strong> daarom zocht<strong>en</strong> zij naar allerlei uitvlucht<strong>en</strong> om zich wijs te mak<strong>en</strong>, dat het<br />

niet God maar Mozes was, die dat doemvonnis over h<strong>en</strong> had uitgesprok<strong>en</strong>. De beste poging<strong>en</strong><br />

van d<strong>en</strong> zachtmoedigst<strong>en</strong> man op aarde kon des volks opstand niet t<strong>en</strong> onder houd<strong>en</strong>; ja trots de<br />

zichtbare blijk<strong>en</strong> van Gods misnoeg<strong>en</strong> over hunne snoodheid, die nog in de ledige plaats<strong>en</strong><br />

aanschouwd werd<strong>en</strong>, nam<strong>en</strong> zij het toch niet ter harte. Zij liet<strong>en</strong> zich weder door de verleiding<br />

vervoer<strong>en</strong>. {PEP 396.1}<br />

Mozes had veel meer geluk <strong>en</strong> vrede gesmaakt, to<strong>en</strong> hij e<strong>en</strong> onaanzi<strong>en</strong>lijke schaapherder<br />

was, dan terwijl hij aan het hoofd van die muitzieke m<strong>en</strong>igte stond. Ev<strong>en</strong>wel durfde Mozes niet<br />

269


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

kiez<strong>en</strong>. In plaats van d<strong>en</strong> herdersstaf had hij e<strong>en</strong>e roede des gezags ontvang<strong>en</strong>, die hij niet durfde<br />

nederlegg<strong>en</strong>, alvor<strong>en</strong>s God hem afloste. {PEP 396.2}<br />

Hij, die de geheim<strong>en</strong> van het hart leest, had nauwkeuriglijk acht geslag<strong>en</strong> op de plann<strong>en</strong> van<br />

Korach <strong>en</strong> zijne trawant<strong>en</strong>; Hij had Zijn volk de noodige waarschuwing <strong>en</strong> het onderricht<br />

geschonk<strong>en</strong>, zoodat zij zich niet door die mann<strong>en</strong> om d<strong>en</strong> tuin behoefd<strong>en</strong> te lat<strong>en</strong> leid<strong>en</strong>. Zij<br />

hadd<strong>en</strong> gezi<strong>en</strong>, hoe God Mirjam, ter oorzaak van haar jaloezie <strong>en</strong> morr<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> Mozes, gestraft<br />

had. De Heere had gezegd, dat Mozes nog meer dan e<strong>en</strong> profeet was. “Van mond tot mond spreek<br />

Ik met hem, <strong>en</strong> door aanzi<strong>en</strong>, <strong>en</strong> niet door duistere woord<strong>en</strong>,” zeide God. En daarom liet Hij er<br />

op volg<strong>en</strong>: “Waarom hebt dan gijlied<strong>en</strong> niet gevreesd teg<strong>en</strong> mijn<strong>en</strong> knecht, teg<strong>en</strong> Mozes, te<br />

sprek<strong>en</strong>?” Deze bestraffing was niet op Aaron <strong>en</strong> Mirjam alle<strong>en</strong> gemunt, maar op gansch Israel.<br />

{PEP 396.3}<br />

Korach <strong>en</strong> zijne medeplichtig<strong>en</strong> in de sam<strong>en</strong>zwering war<strong>en</strong> mann<strong>en</strong>, wi<strong>en</strong> de<br />

onderscheiding van e<strong>en</strong> bijzondere betooning van Gods kracht <strong>en</strong> grootheid was te beurt<br />

gevall<strong>en</strong>. Zij behoord<strong>en</strong> tot het getal derg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die met Mozes d<strong>en</strong> berg opklomm<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Gods<br />

heerlijkheid aanschouwd<strong>en</strong>. Doch sinds di<strong>en</strong> tijd had hun gemoed e<strong>en</strong>e verandering ondergaan.<br />

E<strong>en</strong>e lichte verzoeking was door h<strong>en</strong> gekoesterd <strong>en</strong> gevoed, totdat zij geheel onder Satans<br />

invloed stond<strong>en</strong> <strong>en</strong> aan hunne geheele ontevred<strong>en</strong>heid lucht begonn<strong>en</strong> te gev<strong>en</strong>. Zich voordo<strong>en</strong>de<br />

als mann<strong>en</strong>, die des volks belan-g<strong>en</strong> zeer ter harte nam<strong>en</strong>, deeld<strong>en</strong> zij eerst elkander hunne<br />

ontevred<strong>en</strong>heid mede, <strong>en</strong> daarna aan de overst<strong>en</strong> over Israel. M<strong>en</strong> luisterde zoo gereedelijk naar<br />

hunne aantijging<strong>en</strong>, dat zij het waagd<strong>en</strong> verder te gaan, <strong>en</strong> t<strong>en</strong> laaste zich werkelijk verbeeldd<strong>en</strong><br />

met d<strong>en</strong> ijver Gods bezield te zijn. {PEP 396.4}<br />

Zij slaagd<strong>en</strong> er in om twee hondered <strong>en</strong> vijftig overst<strong>en</strong>, all<strong>en</strong> mann<strong>en</strong> van naam in de<br />

vergadering, afkeerig te mak<strong>en</strong>. Met deze invloedrijke aanhangers waand<strong>en</strong> zij e<strong>en</strong>e radikale<br />

verandering in het gouvernem<strong>en</strong>t tot stand te kunn<strong>en</strong> br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, die e<strong>en</strong>e groote verbetering van<br />

het bestuur van Mozes <strong>en</strong> Aaron zou zijn. {PEP 397.1}<br />

Do jaloezie was door nijd, <strong>en</strong> de nijd door opstand vervang<strong>en</strong>. Mozes’ aanspraak op eer <strong>en</strong><br />

gezag was zoo dikwerf door h<strong>en</strong> te berde gebracht, dat zij zijne betrekking eindelijk als e<strong>en</strong>e<br />

zeer b<strong>en</strong>ijd<strong>en</strong>swaardige beschouwd<strong>en</strong>, die e<strong>en</strong> hunner ev<strong>en</strong> goed kon waarnem<strong>en</strong>. Zij bedrog<strong>en</strong><br />

zich zelv<strong>en</strong> <strong>en</strong> elkander door te me<strong>en</strong><strong>en</strong>, dat Mozes <strong>en</strong> Aaron zich die betrekking<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong><br />

aangematigd. De ontevred<strong>en</strong><strong>en</strong> zeid<strong>en</strong>, dat die leidsmann<strong>en</strong> zich zelv<strong>en</strong> bov<strong>en</strong> de vergadering<br />

des Heer<strong>en</strong> verhev<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>, door zich het priesterschap <strong>en</strong> het burgerlijk bestuur aan te<br />

matig<strong>en</strong>, terwijl hunne familiën ge<strong>en</strong> aanspraak op die onderscheiding hadd<strong>en</strong>; zij war<strong>en</strong> niet<br />

heiliger dan het volk, <strong>en</strong> daarom moest<strong>en</strong> zij zich tevred<strong>en</strong> stell<strong>en</strong> om met hunne broeder<strong>en</strong> op<br />

e<strong>en</strong>e lijn te staan, die ev<strong>en</strong>zeer met Gods bijzondere teg<strong>en</strong>woordigheid <strong>en</strong> bescherming<br />

begunstigd war<strong>en</strong>. {PEP 397.2}<br />

Vervolg<strong>en</strong>s begonn<strong>en</strong> de sam<strong>en</strong>zweerders het volk op te rui<strong>en</strong>. Die strafwaardig zijn, zijn<br />

aanstonds gereed te luister<strong>en</strong> naar deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die h<strong>en</strong> prijz<strong>en</strong> <strong>en</strong> sympathie toedrag<strong>en</strong>. Langs dez<strong>en</strong><br />

weg wonn<strong>en</strong> Korach <strong>en</strong> zijne medeplichtig<strong>en</strong> het hart <strong>en</strong> de ondersteuning der vergadering. M<strong>en</strong><br />

270


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

verklaarde het voor e<strong>en</strong>e verkeerde opvatting, dat de toorn Gods over het volk gekom<strong>en</strong> was ter<br />

oorzaak van hunne murmureering<strong>en</strong>. Der vergadering kon niets te laste word<strong>en</strong> gelegd, vermits<br />

m<strong>en</strong> niets meer dan zijn recht begeerd had; Mozes was e<strong>en</strong> onderdrukk<strong>en</strong>de heerscher; hij had<br />

het volk voor zondaars uitgemaakt, terwijl zij heilig war<strong>en</strong>, <strong>en</strong> God in hun midd<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>. {PEP<br />

397.3}<br />

Korach liep de geschied<strong>en</strong>is van Israels reize door de woestijn door, <strong>en</strong> wees er op hoe zij<br />

in moeilijkhed<strong>en</strong> war<strong>en</strong> gebracht, <strong>en</strong> vel<strong>en</strong> weg<strong>en</strong>s hun murmureer<strong>en</strong> <strong>en</strong> ongehoorzaamheid om<br />

het lev<strong>en</strong> war<strong>en</strong> gekom<strong>en</strong>. Zijne toehoorders me<strong>en</strong>d<strong>en</strong> duidelijk te zi<strong>en</strong>, dat die moeit<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong><br />

kunn<strong>en</strong> voorkom<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, indi<strong>en</strong> Mozes e<strong>en</strong> ander<strong>en</strong> weg ware ingeslag<strong>en</strong>. Zij kwam<strong>en</strong> tot de<br />

overtuiging, dat hij de oorzaak: van al die onheil<strong>en</strong> was, alsmede van liet oordeel, dat zij Kanaan<br />

nu niet mocht<strong>en</strong> binn<strong>en</strong> trekk<strong>en</strong>; dat, indi<strong>en</strong> Korach hun leidsman was <strong>en</strong> hij h<strong>en</strong> wilde<br />

aanmoedig<strong>en</strong> door op hunne goede werk<strong>en</strong> te wijz<strong>en</strong> in stede van h<strong>en</strong> weg<strong>en</strong>s hunne zond<strong>en</strong> te<br />

bestraff<strong>en</strong>, dan zoud<strong>en</strong> zij e<strong>en</strong>e vreedzame <strong>en</strong> voorspoedig reis hebb<strong>en</strong>; in plaats van in de<br />

woestijn om te zwerv<strong>en</strong>, zoud<strong>en</strong> zij rechtstreeks naar het beloofde land gaan. {PEP 397.4}<br />

In hunne ontevred<strong>en</strong>heid war<strong>en</strong> de verschill<strong>en</strong>de facties in de vergadering beter vere<strong>en</strong>igd,<br />

dan ooit te vor<strong>en</strong>. Korachs succes met het volk vermeerderde zijn vertrouw<strong>en</strong> <strong>en</strong> bevestigde hem<br />

in zijn geloof, dat, indi<strong>en</strong> Mozes onbelemmerd voortging zich het gezag aan te matig<strong>en</strong>, Israels<br />

vrijheid te gronde zou gaan; daarbij beweerde hij, dat God hem die zaak geop<strong>en</strong>baard <strong>en</strong> hem<br />

aangesteld had om e<strong>en</strong>e verandering in het bestuur tot stand te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, eer het te laat was. Vel<strong>en</strong><br />

sloeg<strong>en</strong> echter ge<strong>en</strong> geloof aan Korachs aanklacht<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> Mozes. Zij herinnerd<strong>en</strong> zich hoe<br />

geduldig <strong>en</strong> zelfverlooch<strong>en</strong><strong>en</strong>d hij was, <strong>en</strong> daardoor werd hun gewet<strong>en</strong> wakker. Daarom moest<br />

m<strong>en</strong> hem zelfzuchtige bedoeling<strong>en</strong> als de drijfveer zijner belangstelling in Israels welvaart<br />

toeschrijv<strong>en</strong>; hij werd met de oude beschuldiging beticht, dat hij h<strong>en</strong> in de woestijn geleid had<br />

om h<strong>en</strong> daar te lat<strong>en</strong> omkom<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zich dan met hunne goeder<strong>en</strong> te verrijk<strong>en</strong>. {PEP 398.1}<br />

E<strong>en</strong>e wijle tijds zette hij dit werk in ‘t geheim voort. Zoodra de beweging echter voldo<strong>en</strong>de<br />

sterkte <strong>en</strong> bijval gevond<strong>en</strong> had, zoodat het gew<strong>en</strong>schte oog<strong>en</strong>blik sche<strong>en</strong> gekom<strong>en</strong> te zijn,<br />

versche<strong>en</strong> Korach, aan het hoofd der factie, <strong>en</strong> beschuldigde Mozes <strong>en</strong> Aiiron, dat zij zich het<br />

gezag aanmatigd<strong>en</strong>, dat hem <strong>en</strong> zijne metgezell<strong>en</strong> ev<strong>en</strong>goed toekwam. Voorts beschuldigd<strong>en</strong> zij<br />

h<strong>en</strong> van het volk van hunne vrijheid <strong>en</strong> onafhankelijkheid beroofd te hebb<strong>en</strong>. “Het is te veel voor<br />

u!” zeid<strong>en</strong> de sam<strong>en</strong>zweerders, “want deze gansche vergadering, zij all<strong>en</strong> zijn heilig, <strong>en</strong> de Heere<br />

is in het midd<strong>en</strong> van h<strong>en</strong>; waarom dan verheft gij ulied<strong>en</strong> over de geme<strong>en</strong>te des Heer<strong>en</strong>?”1 {PEP<br />

398.2}<br />

Mozes had ge<strong>en</strong> argwaan gekoesterd t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van deze diepgewortelde sam<strong>en</strong>zwering,<br />

<strong>en</strong> to<strong>en</strong> hij haar verschrikkelijke beteek<strong>en</strong>is gevoelde, viel hij op zijn aangezicht voor d<strong>en</strong> Heere<br />

neder. Wel was hij nog droevig gestemd, to<strong>en</strong> hij weder opstond, doch kalm <strong>en</strong> gesterkt. Hij had<br />

e<strong>en</strong>e voorlichting van God ontvang<strong>en</strong>. “Morg<strong>en</strong> vroeg,” zeide hij, “dan zal de Heere bek<strong>en</strong>d<br />

mak<strong>en</strong>, wie de zijne, <strong>en</strong> de heilige is, di<strong>en</strong> Hij tot zich zal do<strong>en</strong> nader<strong>en</strong>; <strong>en</strong> wi<strong>en</strong> Hij verkor<strong>en</strong><br />

zal hebb<strong>en</strong>, di<strong>en</strong> zal Hij tot zich do<strong>en</strong> nader<strong>en</strong>.” De proef werd tot op d<strong>en</strong> volg<strong>en</strong>d<strong>en</strong> dag<br />

uitgesteld, opdat all<strong>en</strong> er over mocht<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> nad<strong>en</strong>k<strong>en</strong>. Dan moest e<strong>en</strong> iegelijk hunner, die<br />

271


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

het priesterambt begeerde, met e<strong>en</strong> wierookvat kom<strong>en</strong> bij d<strong>en</strong> tabernakel, <strong>en</strong> er reukwerk op<br />

brand<strong>en</strong> voor de gansche vergadering. De wet bepaalde zeer duidelijk, dat de tot dat ambt<br />

gewijd<strong>en</strong> alle<strong>en</strong> in het heiligdom di<strong>en</strong>st mocht<strong>en</strong> do<strong>en</strong>. Zelfs hadd<strong>en</strong> de priesters Nadab <strong>en</strong><br />

Abihu, die gewaagd hadd<strong>en</strong> “vreemd vuur” te offer<strong>en</strong>, weg<strong>en</strong>s hun veronachtzam<strong>en</strong> van het<br />

Goddelijk gebod, het met d<strong>en</strong> dood moet<strong>en</strong> betal<strong>en</strong>. Nu daagde Mozes zijne aanklagers uit,<br />

indi<strong>en</strong> zij zich in zulk e<strong>en</strong> gevaarlijk appel durfd<strong>en</strong> wag<strong>en</strong>, om de zaak aan Gods beslissing over<br />

te gev<strong>en</strong>. {PEP 398.3}<br />

Zich tot Korach <strong>en</strong> de hem gunstig gezinde Leviet<strong>en</strong> w<strong>en</strong>d<strong>en</strong>de, zeide Mozes: “Is het u te<br />

weinig, dat de God van Israel u van de vergadering van Israel heeft afgescheid<strong>en</strong>, 0m ulied<strong>en</strong> tot<br />

zich te do<strong>en</strong> nader<strong>en</strong>; om d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st van des Heer<strong>en</strong> tabernakel te bedi<strong>en</strong><strong>en</strong>, <strong>en</strong> te staan voor het<br />

aangezicht der vergadering om h<strong>en</strong> te di<strong>en</strong><strong>en</strong>? Daar Hij u <strong>en</strong> al uwe broeder<strong>en</strong>, de kinder<strong>en</strong> van<br />

Levi, met u, heeft do<strong>en</strong> nader<strong>en</strong>; zoekt gij nu ook het priesterambt? Daarom gij <strong>en</strong> uwe gansche<br />

vergadering, gij zijt vergaderd teg<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Heere! want Aaron, wat is hij, dat gij teg<strong>en</strong> hem<br />

murmureert?” {PEP 399.1}<br />

Dathan <strong>en</strong> Abiram hadd<strong>en</strong> zich niet zoo hardnekkig verzet als Korach; <strong>en</strong> Mozes, hop<strong>en</strong>de,<br />

dat zij nog niet hopeloos vast in deze sam<strong>en</strong>zwering gewikkeld war<strong>en</strong>, liet h<strong>en</strong> oproep<strong>en</strong> om<br />

voor hem te verschijn<strong>en</strong>, opdat zij hunne aanklacht teg<strong>en</strong> hem mocht<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> inbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Zij<br />

weigerd<strong>en</strong> echter te kom<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hoond<strong>en</strong> zijn gezag op e<strong>en</strong>e onbeschofte wijze. Zij antwoordd<strong>en</strong><br />

t<strong>en</strong> aanhoore van de vergadering: “Is het te weinig, dat gij ons uit e<strong>en</strong> land, van melk <strong>en</strong> honig<br />

vloei<strong>en</strong>de, hebt opgevoerd, om ons te dood<strong>en</strong> in de woestijn, dat gij ook u zelv<strong>en</strong> t<strong>en</strong> e<strong>en</strong>emaal<br />

over ons tot e<strong>en</strong> overheer maakt? Ook hebt gij ons niet gebracht in e<strong>en</strong> land, dat van melk <strong>en</strong><br />

honig vloeit, noch ons akkers <strong>en</strong> wijngaard<strong>en</strong> t<strong>en</strong> erfdeel gegev<strong>en</strong>. Zult gij de oog<strong>en</strong> dezer<br />

mann<strong>en</strong> uitgrav<strong>en</strong>? wij zull<strong>en</strong> niet opgaan!” {PEP 399.2}<br />

Zij past<strong>en</strong> des Heer<strong>en</strong> beschrijving van het beloofde land toe op het land hunner<br />

di<strong>en</strong>stbaarheid. Zij beschuldigd<strong>en</strong> Mozes, dat hij zich voordeed als iemand, die zijn eig<strong>en</strong> gezag<br />

zocht te bevorder<strong>en</strong> onder het voorw<strong>en</strong>dsel van onder Gods leiding te staan; zij verklaard<strong>en</strong>, dat<br />

zij niet langer als blind<strong>en</strong> in de woestijn wild<strong>en</strong> omgeleid word<strong>en</strong>, — nu e<strong>en</strong>s naar Kanaan, <strong>en</strong><br />

dan weer naar de woestijn terug, zoo als hem best ter bevordering van zijne zelfzuchtige plann<strong>en</strong><br />

uitkwam. Aldus werd hij, die zich als e<strong>en</strong> zachtzinnig vader <strong>en</strong> geduldig herder gedrag<strong>en</strong> had,<br />

voor d<strong>en</strong> geme<strong>en</strong>st<strong>en</strong> tiran uitgemaakt. Hunne uitsluiting van Kanaan, ter oorzaak van hunne<br />

eig<strong>en</strong>e zond<strong>en</strong>, werd hem t<strong>en</strong> laste gelegd. {PEP 399.3}<br />

Klaarblijkelijk heulde het volk met de ontevred<strong>en</strong>e partij; doch Mozes w<strong>en</strong>dde niets ter<br />

zelfverdediging aan. Hij beriep zich plechtiglijk op God, voor de oor<strong>en</strong> der gansche vergadering,<br />

opdat Hij de reinheid zijner bedoeling<strong>en</strong> <strong>en</strong> de oprechtheid van zijn gedrag in het licht mocht<br />

stell<strong>en</strong>; God zou zijn rechter zijn. {PEP 400.1}<br />

Des ander<strong>en</strong> daags kwam<strong>en</strong> de twee honderd <strong>en</strong> vijftig overst<strong>en</strong>, met Korach aan het hoofd,<br />

<strong>en</strong> e<strong>en</strong> ieder bracht zijn wierookvat met hem. Zij werd<strong>en</strong> het voorhof van d<strong>en</strong> tabernakel binn<strong>en</strong><br />

geleid, terwijl het volk daarbuit<strong>en</strong> stond om d<strong>en</strong> uitslag af te wacht<strong>en</strong>. Mozes had de vergadering<br />

272


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

niet opgeroep<strong>en</strong> om getuige te zijn van Korachs nederlaag, maar de oproerling<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>, in<br />

hunne blinde vermetelheid, het volk lat<strong>en</strong> te zam<strong>en</strong> kom<strong>en</strong> om h<strong>en</strong> te zi<strong>en</strong> triumfeer<strong>en</strong>. E<strong>en</strong>e<br />

groote m<strong>en</strong>igte in de vergadering trok op<strong>en</strong>lijk partij voor Korach, die werkelijk me<strong>en</strong>de, dat<br />

Aaron het onderspit zou moet<strong>en</strong> delv<strong>en</strong>. {PEP 400.2}<br />

To<strong>en</strong> zij dus voor Gods aangezicht vergaderd war<strong>en</strong>, “versche<strong>en</strong> de heerlijkheid des Heer<strong>en</strong><br />

aan deze gansche vergadering.” Ver-volg<strong>en</strong>s ontving<strong>en</strong> Mozes <strong>en</strong> Aaron het volg<strong>en</strong>de bevel:<br />

“Scheidt u af uit het midd<strong>en</strong> van deze vergadering, <strong>en</strong> Ik zal h<strong>en</strong> als in e<strong>en</strong> oog<strong>en</strong>blik verter<strong>en</strong>.”<br />

Maar die mann<strong>en</strong> viel<strong>en</strong> op hunne aange-zicht<strong>en</strong> <strong>en</strong> smeekt<strong>en</strong>: “O God, God der geest<strong>en</strong> van alle<br />

vleesch, e<strong>en</strong> e<strong>en</strong>ig man zal gezondigd hebb<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zult Gij U over deze gansche vergadering<br />

grootelijks vertoorn<strong>en</strong>?” {PEP 400.3}<br />

Korach was uit de vergadering gegaan om zich bij Dathan <strong>en</strong> Abiram te voeg<strong>en</strong>, to<strong>en</strong> Mozes<br />

<strong>en</strong> de zev<strong>en</strong>tig oudst<strong>en</strong> uitging<strong>en</strong> om de mann<strong>en</strong>, die geweigerd hadd<strong>en</strong> tot hem te kom<strong>en</strong>, voor<br />

de laatste keer te waarschuw<strong>en</strong>. De m<strong>en</strong>igte volgde, doch alvor<strong>en</strong>s Mozes zijne boodschap<br />

overgebracht had, beval hij het volk, door God daartoe vermaand zijnde: “Wijkt toch af van te<br />

t<strong>en</strong>t<strong>en</strong> dezer goddelooze mann<strong>en</strong>, <strong>en</strong> roert niets aan van hetge<strong>en</strong> hunner is; opdat gij niet<br />

misschi<strong>en</strong> verdaan wordt in al hunne zond<strong>en</strong>.” Deze waarschuwing werd gehoorzaamd, want<br />

all<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> e<strong>en</strong> voorgevoel van het aanstaande oordeel. De oproerling<strong>en</strong> zag<strong>en</strong> zich dus<br />

verlat<strong>en</strong> van deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die zij misleid hadd<strong>en</strong>, doch zij blev<strong>en</strong> nog ev<strong>en</strong> stoutmoedig. Zij <strong>en</strong> hunne<br />

huisgezinn<strong>en</strong> stond<strong>en</strong> in de deur<strong>en</strong> hunner t<strong>en</strong>t<strong>en</strong>, alsof zij de Goddelijke waarschuwing<br />

trotseerd<strong>en</strong>. {PEP 400.4}<br />

In d<strong>en</strong> naam van Israels God verkondigde Mozes nu, t<strong>en</strong> aanhoore van de gansche<br />

vergadering: “Hieraan zult gij bek<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, dat de Heere mij gezond<strong>en</strong> heeft, om al deze dad<strong>en</strong> te<br />

do<strong>en</strong>, dat zij niet uit mijn eig<strong>en</strong> hart zijn. Indi<strong>en</strong> deze zull<strong>en</strong> sterv<strong>en</strong>, gelijk alle m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> sterv<strong>en</strong>,<br />

<strong>en</strong> over h<strong>en</strong> e<strong>en</strong>e bezoeking zal gedaan word<strong>en</strong> naar aller m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> bezoeking, zoo heeft mij de<br />

Heere niet gezond<strong>en</strong>. Maar indi<strong>en</strong> de Heere wat nieuws zal schepp<strong>en</strong>, <strong>en</strong> het aardrijk zijn<strong>en</strong> mond<br />

zal op<strong>en</strong>do<strong>en</strong>, <strong>en</strong> verslind<strong>en</strong> h<strong>en</strong> met alles wat hunner is, <strong>en</strong> zij lev<strong>en</strong>d ter helle zull<strong>en</strong> nedervar<strong>en</strong>,<br />

alsdan zult gij bek<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, dat deze mann<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Heere getergd hebb<strong>en</strong>.” {PEP 401.1}<br />

De oog<strong>en</strong> der gansche vergadering war<strong>en</strong> op Mozes gevestigd, terwijl zij in angst wachtt<strong>en</strong><br />

om te zi<strong>en</strong> wat er zou voorvall<strong>en</strong>. To<strong>en</strong> hij geëindigd had te sprek<strong>en</strong>, werd de aarde onder de<br />

oproermakers gekloofd, <strong>en</strong> zij daald<strong>en</strong> lev<strong>en</strong>d in de kloof, met alles, dat h<strong>en</strong> toebehoorde, <strong>en</strong> “zij<br />

kwam<strong>en</strong> om uit het midd<strong>en</strong> der geme<strong>en</strong>te.” Op dit gezicht vlood het volk, want zij gevoeld<strong>en</strong><br />

zich schuldig aan dezelfde zonde. {PEP 401.2}<br />

Hiermede was het oordeel echter niet uit. E<strong>en</strong> vuur kwam uit de wolk <strong>en</strong> verteerde de twee<br />

honderd <strong>en</strong> vijftig overst<strong>en</strong>, die gewierookt hadd<strong>en</strong>. Deze mann<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> niet met de<br />

aanvoerders der rebellie gestraft, omdat zij niet de aanstokers war<strong>en</strong> ge-weest. Hun werd vergund<br />

het einde van die mann<strong>en</strong> te zi<strong>en</strong>, opdat zij zich zoud<strong>en</strong> bekeer<strong>en</strong>; maar zij beklaagd<strong>en</strong> de<br />

oproermakers, <strong>en</strong> daarom werd<strong>en</strong> ook zij gestraft. {PEP 401.3}<br />

273


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Zelfs to<strong>en</strong> nog, to<strong>en</strong> Mozes tot de vergadering zeide, dat zij d<strong>en</strong> toekom<strong>en</strong>d<strong>en</strong> toorn moest<strong>en</strong><br />

ontvlied<strong>en</strong>, hadd<strong>en</strong> Korach <strong>en</strong> zijne bondg<strong>en</strong>oot<strong>en</strong> Gods oordeel kunn<strong>en</strong> ontgaan door zich te<br />

verootmoedig<strong>en</strong> <strong>en</strong> vergiff<strong>en</strong>is te vrag<strong>en</strong>. Zij bezegeld<strong>en</strong> hun vonnis echter door hunne<br />

halsstarrigheid. Ook was de gansche vergadering schuldig, omdat all<strong>en</strong> h<strong>en</strong>, in e<strong>en</strong>e zekere mate,<br />

beklaagd hadd<strong>en</strong>. Ev<strong>en</strong>wel maakte God, in Zijne groote lankmoedigheid, e<strong>en</strong> verschil tussch<strong>en</strong><br />

de aanvoerders in de rebellie, <strong>en</strong> deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die misleid war<strong>en</strong> geword<strong>en</strong>. Het volk, dat zich had<br />

lat<strong>en</strong> misleid<strong>en</strong>, kreeg nog e<strong>en</strong>e geleg<strong>en</strong>heid, om zich te bekeer<strong>en</strong>. Het was door e<strong>en</strong> afdo<strong>en</strong>d<br />

bewijs bewez<strong>en</strong>, dat zij verkeerd war<strong>en</strong> <strong>en</strong> Mozes het recht aan zijne zijde had. God had all<strong>en</strong><br />

twijfel door e<strong>en</strong>e buit<strong>en</strong>gewone op<strong>en</strong>baring Zijner kracht opgehev<strong>en</strong>. {PEP 401.4}<br />

Jezus, de Engel, die de Israeliet<strong>en</strong> leidde, poogde h<strong>en</strong> van het verderf te redd<strong>en</strong>. Dé<br />

vergeving werd hun nog aangebod<strong>en</strong>. Gods oordeel was nabij gekom<strong>en</strong>, <strong>en</strong> had gezocht h<strong>en</strong> tot<br />

bekeering te leid<strong>en</strong>. Hunne rebellie was door e<strong>en</strong>e bijzondere, onweerstaanbare tussch<strong>en</strong>komst<br />

uit d<strong>en</strong> hemel gefnuikt. Als zij deze w<strong>en</strong>k der Voorzi<strong>en</strong>igheid gehoorzam<strong>en</strong> wild<strong>en</strong>, dan kond<strong>en</strong><br />

zij behoud<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Maar hunne muitzucht was niet g<strong>en</strong>ez<strong>en</strong> door t<strong>en</strong> gevolge van vrees voor<br />

het oordeel te vlied<strong>en</strong>. Zij vluchtt<strong>en</strong> verschrikt, maar niet boetvaardig naar hunne t<strong>en</strong>t<strong>en</strong>. {PEP<br />

402.1}<br />

Korach <strong>en</strong> zijne aanhangers hadd<strong>en</strong> h<strong>en</strong> zoo gevleid, dat zij werkelijk me<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, dat zij e<strong>en</strong><br />

goed volk war<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Mozes hun beleedigd <strong>en</strong> onrecht aangedaan had. Indi<strong>en</strong> zij bek<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, dat<br />

Korach <strong>en</strong> zijne aanhangers gedwaald hadd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Mozes het recht voor had, dan war<strong>en</strong> zij<br />

gedwong<strong>en</strong> het oordeel, dat zij in de woestijn zoud<strong>en</strong> omkom<strong>en</strong>, als het woord des Heer<strong>en</strong> aan<br />

te nem<strong>en</strong>. Dit wild<strong>en</strong> zij niet toestemm<strong>en</strong>; zij poogd<strong>en</strong> zich zelv<strong>en</strong> wijs te mak<strong>en</strong>, dat Mozes h<strong>en</strong><br />

misleid had. Zij steld<strong>en</strong> zich met de blijde verwachting gerust, dat er e<strong>en</strong> nieuwe staat van zak<strong>en</strong><br />

in het lev<strong>en</strong> zou word<strong>en</strong> geroep<strong>en</strong>, waaronder zij geprez<strong>en</strong> in stede van bestraft zoud<strong>en</strong> word<strong>en</strong>,<br />

<strong>en</strong> gemak de plaats van angst <strong>en</strong> strijd zou innem<strong>en</strong>. De om het lev<strong>en</strong> gebracht<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> vleitaal<br />

gesprok<strong>en</strong>; zij hadd<strong>en</strong> zich voorgedaan alsof zij veel belang in hun welzijn steld<strong>en</strong>, <strong>en</strong> daarom<br />

was het volk tot de overtuiging gekom<strong>en</strong>, dat Korach <strong>en</strong> zijne bondg<strong>en</strong>oot<strong>en</strong> goede mann<strong>en</strong><br />

war<strong>en</strong>, wijl Mozes daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> de oorzaak van hunne verdelging geweest was. {PEP 402.2}<br />

M<strong>en</strong> kan God door bijna niets anders e<strong>en</strong>e grootere belediging aando<strong>en</strong>, dan door de<br />

middel<strong>en</strong>, die Hij ter hunner redding wil gebruik<strong>en</strong>, te veracht<strong>en</strong> <strong>en</strong> verwerp<strong>en</strong>. Dit ded<strong>en</strong> de<br />

Israeliet<strong>en</strong> niet alle<strong>en</strong>, maar zij zocht<strong>en</strong> Mozes <strong>en</strong> Aaron ook om het lev<strong>en</strong> te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Ev<strong>en</strong>wel<br />

gevoeld<strong>en</strong> zij de noodzakelijkheid niet om God om vergiff<strong>en</strong>is voor die snoode zonde te vrag<strong>en</strong>.<br />

Die nacht van beproeving werd niet doorgebracht in boete te do<strong>en</strong> <strong>en</strong> bekeering te zoek<strong>en</strong>, maar<br />

in het omzi<strong>en</strong> naar e<strong>en</strong> uitvlucht, waardoor zij de aanklacht, dat zij groote zondaars war<strong>en</strong>,<br />

ontwijk<strong>en</strong> kond<strong>en</strong>. Zij koesterd<strong>en</strong> nog bij voortduring haat jeg<strong>en</strong>s de door God aangestelde<br />

mann<strong>en</strong>, <strong>en</strong> verzett<strong>en</strong> zich teg<strong>en</strong> hun gezag. Satan verbijsterde hun verstand, <strong>en</strong> leidde h<strong>en</strong><br />

geblinddoekt naar het verderf. {PEP 402.3}<br />

Op het geschrei der gedoemde zondaars, die ter helle neder foer<strong>en</strong>, was gansch Israel<br />

gevlod<strong>en</strong>, <strong>en</strong> had gezegd: “Dat ons de aarde misschi<strong>en</strong> niet verslinde!” “Maar des ander<strong>en</strong> daags<br />

murmureerde de gansche vergadering der kinder<strong>en</strong> Israels teg<strong>en</strong> Mozes <strong>en</strong> teg<strong>en</strong> Aaron,<br />

274


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

zegg<strong>en</strong>de: Gijlied<strong>en</strong> hebt des Heer<strong>en</strong> volk gedood!” Zij stond<strong>en</strong> werkelijk op het punt om de<br />

hand<strong>en</strong> te slaan aan de getrouwe, onbaatzuchtige leidsmann<strong>en</strong>. {PEP 403.1}<br />

Juist op dit oog<strong>en</strong>blik versche<strong>en</strong> des Heer<strong>en</strong> heerlijkheid in de wolk bov<strong>en</strong> d<strong>en</strong> tabernakel,<br />

<strong>en</strong> e<strong>en</strong>e stem uit de wolk zeide tot Mozes <strong>en</strong> Aäron: “Maakt u op uit het midd<strong>en</strong> dezer<br />

vergadering, <strong>en</strong> Ik zal h<strong>en</strong> verter<strong>en</strong>, als in e<strong>en</strong> oog<strong>en</strong>blik.” {PEP 403.2}<br />

Mozes had zich niet bezondigd, <strong>en</strong> daarom vreesde hij niet noch haastte hij zich om de<br />

vergadering te verlat<strong>en</strong>. Door in dat hachlijk oog<strong>en</strong>blik te vertoev<strong>en</strong> legde Mozes e<strong>en</strong> ander blijk<br />

van het hart e<strong>en</strong>s war<strong>en</strong> herders voor de belang<strong>en</strong> van zijn volk aan d<strong>en</strong> dag. Hij smeekte, dat<br />

God Zijn uitverkor<strong>en</strong> volk toch niet ganschelijk zou verdelg<strong>en</strong>. Door deze tussch<strong>en</strong>komst werd<br />

de wraakoef<strong>en</strong><strong>en</strong>de hand afgew<strong>en</strong>d, <strong>en</strong> het ongehoorzame, muitzuchtige Israel gespaard. {PEP<br />

403.3}<br />

De gezant der wraak had echter e<strong>en</strong> aanvang gemaakt met zijn werk; het volk viel door e<strong>en</strong>e<br />

plaag getroff<strong>en</strong>. Op zijns broeders bevel was Aaron met zijn wierookvat midd<strong>en</strong> in de<br />

vergadering gegaan, “over h<strong>en</strong> verzo<strong>en</strong>ing do<strong>en</strong>de.” “En hij stond tussch<strong>en</strong> de dood<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

tussch<strong>en</strong> de lev<strong>en</strong>d<strong>en</strong>.” Terwijl de rook des reukwerks opwaarts steeg, zond Mozes zijne<br />

smeeking<strong>en</strong> op tot God, uit d<strong>en</strong> tabernakel; <strong>en</strong> de plaag werd gekeerd; doch niet alvor<strong>en</strong>s veerti<strong>en</strong><br />

duiz<strong>en</strong>d <strong>en</strong> zev<strong>en</strong> honderd ter oorzaak van hun murmureer<strong>en</strong> <strong>en</strong> rebelleer<strong>en</strong> gedood war<strong>en</strong>. {PEP<br />

403.4}<br />

Er werd nog e<strong>en</strong> ander bewijs geleverd, dat het priesterschap aan het huisgezin van Aaron<br />

was opgedrag<strong>en</strong>. Op Gods bevel moest elk vaderlijk huis e<strong>en</strong><strong>en</strong> staf nem<strong>en</strong>, <strong>en</strong> daarop d<strong>en</strong> naam<br />

zijner stam schrijv<strong>en</strong>. Doch Aärons naam moest op d<strong>en</strong> staf van Levi word<strong>en</strong> geschrev<strong>en</strong>. Deze<br />

stav<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> in d<strong>en</strong> tabernakel, “voor de getuig<strong>en</strong>is,” gelegd. Nu zou hun dit t<strong>en</strong> teek<strong>en</strong> di<strong>en</strong><strong>en</strong>,<br />

dat de man, wi<strong>en</strong>s staf bloeide, door God tot het priesterschap verkor<strong>en</strong> was. Het geschiedde<br />

di<strong>en</strong>overe<strong>en</strong>komstig, des ander<strong>en</strong> daags, dat ziet, “Aarons staf voor het huis van Levi bloeide:<br />

want hij bracht bloeisel voort, <strong>en</strong> bloesemde bloesem, <strong>en</strong> droeg amandel<strong>en</strong>.”2 Deze staf werd<br />

aan het volk getoond, <strong>en</strong> daarna in d<strong>en</strong> tabernakel ter bewaring weggelegd tot e<strong>en</strong> teek<strong>en</strong> voor<br />

de navolg<strong>en</strong>de geslacht<strong>en</strong>. Door dit wonder werd het geschil over het priesterschap uitgemaakt.<br />

{PEP 403.5}<br />

Nu was het t<strong>en</strong> volle bewez<strong>en</strong>, dat Mozes <strong>en</strong> Aaron op grond van Gods gezag gesprok<strong>en</strong><br />

hadd<strong>en</strong>; derhalve zag het volk zich gedwong<strong>en</strong> de onaang<strong>en</strong>ame waarheid te geloov<strong>en</strong>, dat zij in<br />

de woestijn moest<strong>en</strong> omkom<strong>en</strong>. “Zie,” riep<strong>en</strong> zij uit, “wij gev<strong>en</strong> d<strong>en</strong> geest, wij vergaan, wij all<strong>en</strong><br />

vergaan!” Zij beled<strong>en</strong> gezondigd te hebb<strong>en</strong> door teg<strong>en</strong> hunne leidsmann<strong>en</strong> op te staan, alsmede<br />

dat Korach <strong>en</strong> zijne bondg<strong>en</strong>oot<strong>en</strong> rechtvaardiglijk door God war<strong>en</strong> gestraft geword<strong>en</strong>. {PEP<br />

404.1}<br />

De geest van Satans rebellie in d<strong>en</strong> hemel werd in Korachs oproer op e<strong>en</strong>e kleine schaal<br />

vertoond. Hoogmoed <strong>en</strong> zelfverheffing spoord<strong>en</strong> Lucifer aan om klacht<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> Gods<br />

heerschappij in te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, <strong>en</strong> om d<strong>en</strong> in d<strong>en</strong> hemel bestaand<strong>en</strong> toestand van zak<strong>en</strong> omver te<br />

werp<strong>en</strong>. Sedert zijn val is het steeds zijn strev<strong>en</strong> geweest om d<strong>en</strong>zelfd<strong>en</strong> geest van afgunst <strong>en</strong><br />

275


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

ontevred<strong>en</strong>heid, dezelfde zucht naar eerepost<strong>en</strong> <strong>en</strong> waardigheidsbetrekking<strong>en</strong> in de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> te<br />

verwekk<strong>en</strong>. Uit dat oogmerk werkte hij op de gemoeder<strong>en</strong> van Korach, Dathan, <strong>en</strong> Abiram om<br />

e<strong>en</strong>e sterke neiging naar zelfverheffing, afgunst, wantrouw<strong>en</strong>, <strong>en</strong> opstand in h<strong>en</strong> te verwekk<strong>en</strong>.<br />

Satan bewerkte, dat zij God als hunn<strong>en</strong> leidsman verwierp<strong>en</strong>, doordi<strong>en</strong> zij de door God<br />

aangestelde mann<strong>en</strong> verwierp<strong>en</strong>. Daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong>, terwijl zij teg<strong>en</strong> Mozes <strong>en</strong> Aaron murmureerd<strong>en</strong>,<br />

lasterd<strong>en</strong> zij God; ja zij war<strong>en</strong> zelfs zoo verblind, dat zij zich zelv<strong>en</strong> rechtvaardig waand<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die getrouw war<strong>en</strong> geweest in het verman<strong>en</strong>, beschouwd<strong>en</strong> als mann<strong>en</strong>, die onder<br />

Satans invloed stond<strong>en</strong>. {PEP 404.2}<br />

Bestaat het zelfde kwaad, dat Korach in het verderf gestort heeft, ook nu niet? Overal stoot<br />

m<strong>en</strong> op hoogmoed <strong>en</strong> eerzucht; <strong>en</strong> als die gekoesterd word<strong>en</strong>, dan kom<strong>en</strong> er afgunst <strong>en</strong><br />

heerschzucht uit voort; daardoor wordt de ziel van God vervreemd, <strong>en</strong> valt zij ongemerkt in<br />

Satans macht. Vel<strong>en</strong>, ja zelfs m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong>, die belijd<strong>en</strong> volgeling<strong>en</strong> van Christus te zijn, wandel<strong>en</strong><br />

Korach <strong>en</strong> zijne bondg<strong>en</strong>oot<strong>en</strong> na, door in al hun d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> <strong>en</strong> strev<strong>en</strong> hunne zelfverheffing te<br />

beoog<strong>en</strong>; <strong>en</strong> om de gunst des volks te verwerv<strong>en</strong> schrom<strong>en</strong> zij niet om de waarheid te verdraai<strong>en</strong>,<br />

Gods di<strong>en</strong>stknecht<strong>en</strong> te belaster<strong>en</strong> <strong>en</strong> in e<strong>en</strong> verkeerd daglicht te stell<strong>en</strong>; ja, zij beschuldig<strong>en</strong> h<strong>en</strong><br />

zelfs van de snoode <strong>en</strong> zelfzuchtige bedoeling<strong>en</strong>, die in hun eig<strong>en</strong> hart huisvest<strong>en</strong>. Door<br />

herhaaldelijk de leug<strong>en</strong>s voort te plant<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dat wel teg<strong>en</strong> alle teg<strong>en</strong>bewijz<strong>en</strong> in, geloov<strong>en</strong> zij ze<br />

eindelijk waarlijk zelf. Zij me<strong>en</strong><strong>en</strong> Gode werkelijk e<strong>en</strong> goed<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st te bewijz<strong>en</strong>, door het<br />

vertrouw<strong>en</strong> in de door God aangestelde mann<strong>en</strong> te ondermijn<strong>en</strong>. {PEP 404.3}<br />

De Israeliet<strong>en</strong> wild<strong>en</strong> zich niet onderwerp<strong>en</strong> aan de voorschrift<strong>en</strong> <strong>en</strong> bepaling<strong>en</strong>, welke God<br />

gegev<strong>en</strong> had. Zij kond<strong>en</strong> de beteugeling niet verdrag<strong>en</strong>, <strong>en</strong> wild<strong>en</strong> ge<strong>en</strong>e bestraffing aannem<strong>en</strong>.<br />

Dit was de red<strong>en</strong>, waarom zij teg<strong>en</strong> Mozes murmureerd<strong>en</strong>. Als zij naar willekeur hadd<strong>en</strong> mog<strong>en</strong><br />

handel<strong>en</strong>, zij zoud<strong>en</strong> minder fout met hunn<strong>en</strong> leidsman gevond<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>. Door al de eeuw<strong>en</strong><br />

he<strong>en</strong> heeft Gods geme<strong>en</strong>te, <strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> inzonderheid Zijne di<strong>en</strong>stknecht<strong>en</strong>, met zulke geest<strong>en</strong> te<br />

kamp<strong>en</strong> gehad. {PEP 405.1}<br />

M<strong>en</strong> laat Satan heerschappij voer<strong>en</strong> over de vermog<strong>en</strong>s door zich aan zondige vermak<strong>en</strong><br />

over te gev<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zoodo<strong>en</strong>de vervalt m<strong>en</strong> van het e<strong>en</strong>e kwaad in het andere. Door het licht te<br />

verwerp<strong>en</strong> wordt het verstand verduisterd <strong>en</strong> het hart verhard, zoodat het gemakkelijker valt om<br />

d<strong>en</strong> volg<strong>en</strong>d<strong>en</strong> stap in de zonde te do<strong>en</strong>, <strong>en</strong> klaarder licht te verwerp<strong>en</strong>, totdat het kwaaddo<strong>en</strong><br />

eindelijk e<strong>en</strong>e gewoonte is geword<strong>en</strong>. De zonde schijnt dan niet langer zondig toe. En wie<br />

getrouw is in het verkondig<strong>en</strong> van Gods Woord, <strong>en</strong> alzoo hunne zond<strong>en</strong> veroordeelt, behaalt hun<br />

haat over zich. Zich de pijn <strong>en</strong> de opoffering der hervorming niet will<strong>en</strong>de getroost<strong>en</strong>,<br />

beschuldig<strong>en</strong> zij Gods di<strong>en</strong>stknecht<strong>en</strong> weg<strong>en</strong>s hunne bestraffing<strong>en</strong> <strong>en</strong> noem<strong>en</strong> ze onnoodig <strong>en</strong><br />

overdrev<strong>en</strong>. In navolging van Korach sprek<strong>en</strong> zij het volk vrij; de bestraffer is de persoon, die<br />

de moeite veroorzaakt. En terwijl zijne hunne gewet<strong>en</strong>s met deze misleiding tevred<strong>en</strong> stell<strong>en</strong>,<br />

spann<strong>en</strong> de afgunstig<strong>en</strong> <strong>en</strong> de ontevred<strong>en</strong><strong>en</strong> sam<strong>en</strong> om verwarring in de geme<strong>en</strong>te te verwekk<strong>en</strong>,<br />

<strong>en</strong> alzoo het werk der opbouwers af te brek<strong>en</strong>. {PEP 405.2}<br />

276


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Iedere schrede voorwaarts, die Gods di<strong>en</strong>stknecht<strong>en</strong> in Zijn werk do<strong>en</strong>, heeft argwaan<br />

verwekt; elke daad is door de vitters <strong>en</strong> afgunstig<strong>en</strong> bedild. Aldus ging het t<strong>en</strong> tijde van Luther,<br />

de Wesley’s <strong>en</strong> de andere hervormers; zoo gaat het hed<strong>en</strong> nog. {PEP 405.3}<br />

Korach zou niet zoo gehandeld hebb<strong>en</strong>, indi<strong>en</strong> hij gewet<strong>en</strong> had, dat al de voorschrift<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

bestraffing<strong>en</strong> voor Israel van d<strong>en</strong> Heere kwam<strong>en</strong>. Maar hij had het kunn<strong>en</strong> wet<strong>en</strong>. God had t<strong>en</strong><br />

overvloede bewijs geleverd, dat Hij Israels leidsman was. Doch Korach <strong>en</strong> zijne bondg<strong>en</strong>oot<strong>en</strong><br />

verwierp<strong>en</strong> het licht, totdat zij eindelijk zoo verblind war<strong>en</strong>, dat de meestindrukwekk<strong>en</strong>de<br />

op<strong>en</strong>baring Zijner macht h<strong>en</strong> niet langer kon overtuig<strong>en</strong>; zij schrev<strong>en</strong> het alles aan d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch<br />

of aan Satan toe. Hetzelfde ded<strong>en</strong> die mann<strong>en</strong>, die des ander<strong>en</strong> daags, nadat Korach <strong>en</strong> zijne<br />

bondg<strong>en</strong>oot<strong>en</strong> verdelgd war<strong>en</strong>, tot Mozes <strong>en</strong> Aaron kwam<strong>en</strong> met de beschuldiging: “Gijlied<strong>en</strong><br />

hebt des Heer<strong>en</strong> volk gedood.” Nietteg<strong>en</strong>staande zij afdo<strong>en</strong>de bewijz<strong>en</strong> van Gods misnoeg<strong>en</strong><br />

over hunne handeling<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>, in de verdelging der mann<strong>en</strong>, die h<strong>en</strong> misleid hadd<strong>en</strong>, zoo<br />

durfd<strong>en</strong> zij Zijn oordeel d<strong>en</strong> Satan toeschrijv<strong>en</strong>, zegg<strong>en</strong>de, dat Mozes <strong>en</strong> Aaron, door<br />

medewerking van d<strong>en</strong> booze, d<strong>en</strong> dood van goede <strong>en</strong> heilige mann<strong>en</strong> veroorzaakt hadd<strong>en</strong>. Deze<br />

daad zette het zegel op hunne verdoem<strong>en</strong>is. Zij beging<strong>en</strong> daardoor de zonde teg<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Heilig<strong>en</strong><br />

Geest, — e<strong>en</strong>e zonde, waardoor ‘s m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> hart voor de invloed<strong>en</strong> van Gods g<strong>en</strong>ade<br />

volkom<strong>en</strong>lijk verhard wordt. “Zoo wie e<strong>en</strong>ig woord gesprok<strong>en</strong> zal hebb<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Zoon des<br />

m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong>,” zegt Jezus, “het zal hem vergev<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, maar zoo wie teg<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Heilig<strong>en</strong> Geest<br />

zal gesprok<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, het zal hem niet vergev<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, noch in deze eeuw, noch in de<br />

toekom<strong>en</strong>de.”3 Dit zeide de Zaligmaker, to<strong>en</strong> de Jod<strong>en</strong> de werk<strong>en</strong> van weldadigheid, welke Hij<br />

verrichtte, niet aan Gods kracht maar aan Beëlzebul toeschrev<strong>en</strong>. Door middel van d<strong>en</strong> Heilig<strong>en</strong><br />

Geest spreekt God met d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch; <strong>en</strong> die dit middel met moedwil verwerp<strong>en</strong> als iets Satanisch,<br />

hebb<strong>en</strong> het kanaal van verkeer tussch<strong>en</strong> God <strong>en</strong> de ziel gedempt. {PEP 405.4}<br />

God werkt door middel van Zijn<strong>en</strong> Geest om d<strong>en</strong> zondaar te bestraff<strong>en</strong> <strong>en</strong> te overtuig<strong>en</strong>; <strong>en</strong><br />

indi<strong>en</strong> het werk van d<strong>en</strong> Geest eindelijk verworp<strong>en</strong> wordt, dan kan God niets meer voor de ziel<br />

do<strong>en</strong>. Het laatste redmiddel is dan aangew<strong>en</strong>d. De overtreder heeft zich van alle geme<strong>en</strong>schap<br />

met God losgerukt; <strong>en</strong> de zonde biedt ge<strong>en</strong> middel aan, waardoor de zondaar hare gevolg<strong>en</strong> kan<br />

ontgaan. “Laat hem var<strong>en</strong>,” zoo klinkt alsdan het Goddelijk gebod. En nu “blijft er ge<strong>en</strong><br />

slachtoffer meer over voor de zond<strong>en</strong>, maar e<strong>en</strong>e schrikkelijke verwachting des oordeels, <strong>en</strong> hitte<br />

des vuurs, dat de teg<strong>en</strong>standers zal verslind<strong>en</strong>.”4 {PEP 406.1}<br />

277


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 36—In De Woestijn<br />

GEDURENDE bijna veertig jar<strong>en</strong> hoort m<strong>en</strong> niets van de Israeliet<strong>en</strong> in de e<strong>en</strong>zame<br />

woestijn. “De dag<strong>en</strong> nu,” zegt Mozes, “die wij gewandeld hebb<strong>en</strong> van Kades-Barnéa, totdat wij<br />

over de beek Zered getog<strong>en</strong> zijn, war<strong>en</strong> acht <strong>en</strong> dertig jar<strong>en</strong>; totdat het gansche geslacht der<br />

krijgslied<strong>en</strong> uit het midd<strong>en</strong> des heirlegers verteerd was, gelijk de Heere hun gezwor<strong>en</strong> had. Zoo<br />

was ook de hand des Heer<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> h<strong>en</strong>, om h<strong>en</strong> uit het midd<strong>en</strong> des heirlegers te verslaan, totdat<br />

zij verteerd war<strong>en</strong>.”1 {PEP 407.1}<br />

Gedur<strong>en</strong>de al di<strong>en</strong> tijd werd het volk er gedurig bij bepaald, dat zij Gods misnoeg<strong>en</strong> over<br />

zich gehaald hadd<strong>en</strong>. In het oproer te Kades hadd<strong>en</strong> zij God verworp<strong>en</strong>; <strong>en</strong> had God h<strong>en</strong> voor<br />

e<strong>en</strong> oog<strong>en</strong>blik verstoot<strong>en</strong>. Vermits zij ontrouw jeg<strong>en</strong>s Zijn verbond war<strong>en</strong> geweest, ontving<strong>en</strong><br />

zij het teek<strong>en</strong> des verbonds, de besnijd<strong>en</strong>is, ook niet. Zij hadd<strong>en</strong> zich der vrijheid onwaardig<br />

betoond door naar het land der di<strong>en</strong>stbaarheid te will<strong>en</strong> wederkeer<strong>en</strong>, <strong>en</strong> daarom was het Pascha,<br />

dat ter herinnering aan hunne verlossing uit d<strong>en</strong> slav<strong>en</strong>di<strong>en</strong>st was ingestekl, ook niet gevierd.<br />

{PEP 407.2}<br />

De voortdur<strong>en</strong>de tabernakeldi<strong>en</strong>st getuigde echter, dat God h<strong>en</strong> niet geheel <strong>en</strong> al verstoot<strong>en</strong><br />

had. Ook voorzag Zijne voorzi<strong>en</strong>igheid h<strong>en</strong> van al het noodige. “Want de Heere, uw God, heeft<br />

u gezeg<strong>en</strong>d in al het werk uwer hand,” zeide Mozes in het verhaal hunner langdurige<br />

omzwerving. “Hij k<strong>en</strong>t uw wandel<strong>en</strong> door deze zoo groote woestijn; deze veertig jar<strong>en</strong> is de<br />

Heere, uw God, met u geweest; ge<strong>en</strong> ding heeft u ontbrok<strong>en</strong>.”2 En in Nehemia’s verhaal van het<br />

lied der Leviet<strong>en</strong>, waarin Gods zorg voor Israel gedur<strong>en</strong>de al die jar<strong>en</strong> van verwerping <strong>en</strong><br />

verbanning word<strong>en</strong> aangeroerd lez<strong>en</strong> wij het volg<strong>en</strong>de: “Gij hebt h<strong>en</strong> nogtans door uwe groote<br />

barmhartigheid niet verlat<strong>en</strong> in de woestijn: de wolkkolom week niet van h<strong>en</strong> des daags, om h<strong>en</strong><br />

op d<strong>en</strong> weg te leid<strong>en</strong>, noch de vuurkolom des nachts, om h<strong>en</strong> te verlicht<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dat op d<strong>en</strong> weg,<br />

waarin zij zoud<strong>en</strong> wandel<strong>en</strong>. En Gij hebt uw<strong>en</strong> goed<strong>en</strong> Geest gegev<strong>en</strong> om h<strong>en</strong> te onderwijz<strong>en</strong>;<br />

<strong>en</strong> uw manna hebt Gij niet geweerd van hunn<strong>en</strong> mond, <strong>en</strong> water hebt Gij hun gegev<strong>en</strong> voor<br />

hunn<strong>en</strong> dorst. Alzoo hebt Gij h<strong>en</strong> veertig jar<strong>en</strong> onderhoud<strong>en</strong> in de woestijn; . . . hunne kleeder<strong>en</strong><br />

zijn niet veroud, <strong>en</strong> hunne voet<strong>en</strong> niet gezwoll<strong>en</strong>.”3 {PEP 407.3}<br />

Het omzwerv<strong>en</strong> in de woestijn di<strong>en</strong>de niet alle<strong>en</strong> als e<strong>en</strong> oordeel over de oproerling<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

murmureerders, maar ook als e<strong>en</strong>e voorbereiding voor het opkom<strong>en</strong>de geslacht, eer zij het<br />

beloofde land in bezit nam<strong>en</strong>. Mozes zeide tot h<strong>en</strong>: ‘’ Bek<strong>en</strong>t dan in uw hart, dat de Heere uw<br />

God, u kastijdt, gelijk als e<strong>en</strong> man zijn<strong>en</strong> zoon kastijdt,” “opdat Hij u verootmoedigde, om u te<br />

verzoek<strong>en</strong>, om te wet<strong>en</strong>, wat in uw hart was, of gij Zijne gebod<strong>en</strong> zoudt houd<strong>en</strong>, of niet. En Hij<br />

verootmoedigde u, <strong>en</strong> liet u honger<strong>en</strong>, <strong>en</strong> spijsde u met het manna, dat gij niet k<strong>en</strong>det, noch uwe<br />

vader<strong>en</strong> gek<strong>en</strong>d hadd<strong>en</strong>; opdat Hij u bek<strong>en</strong>d maakte, dat de m<strong>en</strong>sch niet alle<strong>en</strong> van het brood<br />

leeft, maar dat de m<strong>en</strong>sch leeft van alles, wat uit des Heer<strong>en</strong> mond uitgaat.”4 {PEP 408.1}<br />

“Hij vond hem in e<strong>en</strong> land der woestijn, <strong>en</strong> in e<strong>en</strong>e woeste, huil<strong>en</strong>de wildernis; Hij voerde<br />

hem rondom, Hij onderwees hem, Hij bewaarde hem als Zijn oogappel.” “In al hunne<br />

b<strong>en</strong>auwdheid was Hij b<strong>en</strong>auwd, <strong>en</strong> de Engel Zijns aangezichts heeft h<strong>en</strong> behoud<strong>en</strong>: door Zijne<br />

278


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

liefde <strong>en</strong> door Zijne g<strong>en</strong>ade heeft Hij h<strong>en</strong> verlost; <strong>en</strong> Hij nam h<strong>en</strong> op, <strong>en</strong> Hij droeg h<strong>en</strong> al de<br />

dag<strong>en</strong> van ouds.”5 {PEP 408.2}<br />

En toch getuigt hunne gansche geschied<strong>en</strong>is in de woestijn van niets anders dan opstand<br />

teg<strong>en</strong> God. T<strong>en</strong> gevolge van Korachs muiterij hadd<strong>en</strong> veerti<strong>en</strong> duiz<strong>en</strong>d <strong>en</strong> zev<strong>en</strong> honderd<br />

Israeliet<strong>en</strong> hunn<strong>en</strong> opstand met d<strong>en</strong> dood moet<strong>en</strong> betal<strong>en</strong>. Daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> war<strong>en</strong> er nog<br />

afzonderlijk gevall<strong>en</strong>, die blijk<strong>en</strong> van d<strong>en</strong>zelfd<strong>en</strong> geest van verzet teg<strong>en</strong> Gods gezag gav<strong>en</strong>. {PEP<br />

408.3}<br />

Op zeker<strong>en</strong> dag was de zoon e<strong>en</strong>er Israelietische vrouw <strong>en</strong> van e<strong>en</strong> Egyptisch<strong>en</strong> vader, e<strong>en</strong><br />

jongeling uit de gem<strong>en</strong>gde m<strong>en</strong>igte, die met Israel uit Egypte gekom<strong>en</strong> was, in het leger der<br />

Israeliet<strong>en</strong> gegaan, <strong>en</strong> met iemand in twist geraakt. Dezulk<strong>en</strong> mocht<strong>en</strong>, volg<strong>en</strong>s Gods gebod,<br />

eerst na het derde geslacht in de vergadering kom<strong>en</strong>. Deze zoon nu lasterde uitdrukkelijk d<strong>en</strong><br />

NAAM, <strong>en</strong> vloekte; daarom werd hij voor Mozes gebracht. Zij hadd<strong>en</strong> het gebod ontvang<strong>en</strong>:<br />

“Wie ook zijn<strong>en</strong> vader of zijne moeder vloekt, die zal zekerlijk gedood word<strong>en</strong>.”6 Maar voor<br />

deze zonde hadd<strong>en</strong> zij ge<strong>en</strong> voorschrift tot strafbepaling ontvang<strong>en</strong>. Zoo verschrikkelijk was<br />

deze misdaad echter, dat m<strong>en</strong> behoefte aan Gods raad gevoelde. De jongeling werd daarom in<br />

de gevang<strong>en</strong>is gezet, totdat m<strong>en</strong> des Heer<strong>en</strong> wil vernom<strong>en</strong> had. God zelf sprak het oordeel uit;<br />

de lasteraar moest buit<strong>en</strong> het leger gebracht <strong>en</strong> daar geste<strong>en</strong>igd word<strong>en</strong>. En all<strong>en</strong>, die de lastering<br />

gehoord hadd<strong>en</strong>, moest<strong>en</strong> hunne hand<strong>en</strong> op zijn hoofd legg<strong>en</strong>, <strong>en</strong> op deze wijze plechtiglijl teg<strong>en</strong><br />

hem getuig<strong>en</strong>. Daarna wierp<strong>en</strong> zij de eerste ste<strong>en</strong><strong>en</strong>, terwijl het volk vervolg<strong>en</strong>s hem ste<strong>en</strong>igd<strong>en</strong>,<br />

totdat hij dood was. {PEP 408.4}<br />

Uit dit voorval ontstond het gebod voor gelijksoortige gevall<strong>en</strong>: “En tot de kinder<strong>en</strong> Israels<br />

zult gij sprek<strong>en</strong>, zegg<strong>en</strong>de: E<strong>en</strong> ieder, als hij zijn<strong>en</strong> God gevloekt zal hebb<strong>en</strong>, zoo zal hij zijne<br />

zonde drag<strong>en</strong>. En wie d<strong>en</strong> naam des Heer<strong>en</strong> gelasterd zal hebb<strong>en</strong>, zal zekerlijk gedood word<strong>en</strong>;<br />

de gansche vergadering zal hem zekerlijk ste<strong>en</strong>ig<strong>en</strong>; alzoo zal de vreemdeling zijn, gelijk de<br />

inboorling, als hij d<strong>en</strong> NAAM zal gelasterd hebb<strong>en</strong>, hij zal gedood word<strong>en</strong>.”7 {PEP 409.1}<br />

Er zijn er, die Gods liefde <strong>en</strong> rechtvaardigheid in twijfel trekk<strong>en</strong>, weg<strong>en</strong>s de zware straf,<br />

waarmede Hij de woord<strong>en</strong> bezoekt, die in drift gesprok<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Maar beide liefde <strong>en</strong><br />

rechtvaardigheid vorder<strong>en</strong>, dat alle hatelijke uitdrukking<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> God als zonde behandeld<br />

word<strong>en</strong>. De straf over d<strong>en</strong> eerst<strong>en</strong> overtreder voltrokk<strong>en</strong> verstrekt tot waarschuwing voor<br />

ander<strong>en</strong>, dat Gods naam in eere moet word<strong>en</strong> gehoud<strong>en</strong>. Indi<strong>en</strong> de zonde van dez<strong>en</strong> man niet<br />

ware bezocht, ander<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> er door gedemoraliseerd zijn geword<strong>en</strong>; <strong>en</strong> de uitslag zou het<br />

verlies van vele lev<strong>en</strong>s zijn geweest. {PEP 409.2}<br />

De gem<strong>en</strong>gde m<strong>en</strong>igte, die met Israel uit Egypte gekom<strong>en</strong> was, veroorzaakte onophoudelijk<br />

moeite <strong>en</strong> was de oorzaak tot vele verleiding<strong>en</strong>. Zij ded<strong>en</strong> zich voor, alsof zij van de afgoderij<br />

afstand hadd<strong>en</strong> gedaan, <strong>en</strong> d<strong>en</strong> war<strong>en</strong> God di<strong>en</strong>d<strong>en</strong>; doch het onderwijs <strong>en</strong> de opvoeding, welke<br />

zij gedur<strong>en</strong>de hunne jeugd g<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>, hadd<strong>en</strong> e<strong>en</strong><strong>en</strong> vorm aan hunne gewoont<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

karakters gegev<strong>en</strong>; zij war<strong>en</strong> door d<strong>en</strong> beeld<strong>en</strong>di<strong>en</strong>st verdorv<strong>en</strong>, <strong>en</strong> bezat<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> ontzag voor<br />

God. Zij war<strong>en</strong> meesttijds de veroorzakers van de moeite, <strong>en</strong> de eerste pruttelaars, wier<br />

279


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

zuurdeesem op de geheele vergadering verderfelijk werkte <strong>en</strong> haar tot afgoderij <strong>en</strong> opstand teg<strong>en</strong><br />

God verleidde. {PEP 409.3}<br />

Kort nadat zij weder in de woestijn war<strong>en</strong> teruggekeerd viel er e<strong>en</strong> geval van sabbatsch<strong>en</strong>nis<br />

voor, dat, onder deze omstandighed<strong>en</strong>, zeer strafwaardig was. Ingevolge ‘s Heer<strong>en</strong><br />

aankondiging, dat Hij h<strong>en</strong> onterv<strong>en</strong> zou, was er e<strong>en</strong> geest van opstand gebor<strong>en</strong>. E<strong>en</strong> van het volk<br />

had zich uit kwaadwilligheid teg<strong>en</strong> Gods wet verzet, <strong>en</strong> het gewaagd 0m het vierde gebod in het<br />

op<strong>en</strong>baar te overtred<strong>en</strong>, door op d<strong>en</strong> Sabbat hout te gaan zoek<strong>en</strong>. Gedur<strong>en</strong>de hun verblijf in de<br />

woestijn was het hun t<strong>en</strong> str<strong>en</strong>gste verbod<strong>en</strong> vuur op d<strong>en</strong> zev<strong>en</strong>d<strong>en</strong> dag aan te stek<strong>en</strong>. Deze<br />

prohibitie zag echter niet op Kanaan, waar de guurheid van het klimaat het aanlegg<strong>en</strong> van vuur<br />

vordert; maar in de woestijn behoefde m<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> vuur om er zich aan te verwarm<strong>en</strong>. Die man<br />

overtrad dus opzettelijk het vierde gebod, — hij beging e<strong>en</strong>e zonde niet van onkunde of<br />

onbedachtzaamheid, maar van vermetelheid. {PEP 409.4}<br />

Hij werd op heeter daad betrapt <strong>en</strong> voor Mozes gebracht. Zij hadd<strong>en</strong> reeds het gebod<br />

ontvang<strong>en</strong>, dat de sabbatsch<strong>en</strong>nis met d<strong>en</strong> dood moest word<strong>en</strong> gestraft; doch m<strong>en</strong> wist nog niet<br />

op welke wijze de overtreder om het lev<strong>en</strong> moest word<strong>en</strong> gebracht. Mozes bracht de zaak daarom<br />

voor d<strong>en</strong> Heere, <strong>en</strong> ontving het antwoord: “Die man zal zekerlijk gedood word<strong>en</strong>; de gansche<br />

vergadering zal hem met ste<strong>en</strong><strong>en</strong> ste<strong>en</strong>ig<strong>en</strong>, buit<strong>en</strong> het leger.”8 De zond<strong>en</strong> van Godslastering <strong>en</strong><br />

opzettelijke sch<strong>en</strong>ding van d<strong>en</strong> Sabbat werd<strong>en</strong> op de zelfde wijze gestraft, omred<strong>en</strong> beide<br />

verachting van Gods gezag te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> gav<strong>en</strong>. {PEP 410.1}<br />

In onz<strong>en</strong> tijd verwerp<strong>en</strong> vel<strong>en</strong> d<strong>en</strong> oorspronkelijk<strong>en</strong> Sabbat, als e<strong>en</strong>e Joodsche inzetting, <strong>en</strong><br />

bewer<strong>en</strong>, dat, indi<strong>en</strong> m<strong>en</strong> nog gehoud<strong>en</strong> is hem te vier<strong>en</strong>, zijne sch<strong>en</strong>ding nog met d<strong>en</strong> dood<br />

moet word<strong>en</strong> gestraft. Mog<strong>en</strong> wij om dezelfde red<strong>en</strong> niet besluit<strong>en</strong>, dat het derde gebod ook<br />

afgeschaft is, wijl de Jod<strong>en</strong> ook weg<strong>en</strong>s deszelfs overtreding geste<strong>en</strong>igd werd<strong>en</strong>? En als m<strong>en</strong> het<br />

argum<strong>en</strong>t op grond van d<strong>en</strong> doodstraf wil doorzett<strong>en</strong>, wat maakt m<strong>en</strong> dan van het vijfde <strong>en</strong> bijna<br />

al de andere gebod<strong>en</strong>, wier sch<strong>en</strong>nis op de eig<strong>en</strong>ste wijze gestraft werd<strong>en</strong>? Ofschoon God de<br />

overtreding Zijner wet nu niet langer zoo in het op<strong>en</strong>baar, in dit lev<strong>en</strong> straft, zoo verklaart Zijn<br />

Woord ev<strong>en</strong>wel, dat de dood, als bezoldiging, op de zonde volgt; <strong>en</strong> als het oordeel eindelijk<br />

voltrokk<strong>en</strong> wordt, dan zal het blijk<strong>en</strong>, dat de dood het deel is van all<strong>en</strong>, die de heilige gebod<strong>en</strong><br />

overtred<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>. {PEP 410.2}<br />

Gedur<strong>en</strong>de hun verblijf van veertig jar<strong>en</strong> in de woestijn werd het volk iedere week bij de<br />

heiligheid van d<strong>en</strong> Sabbat bepaald door het wonder van d<strong>en</strong> mannareg<strong>en</strong>. Dit leidde h<strong>en</strong> echter<br />

nog niet tot gehoorzaamheid. Ofschoon zij zich niet zoo zeer aan op<strong>en</strong>bare <strong>en</strong> opzettelijke<br />

overtreding<strong>en</strong> schuldig maakt<strong>en</strong>, als dieg<strong>en</strong><strong>en</strong>, welke met de straf bezocht war<strong>en</strong> geword<strong>en</strong>, zoo<br />

werd de eisch van het vierde gebod echter niet met veel stiptheid waarg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. {PEP 410.3}<br />

God verklaart door d<strong>en</strong> mond van e<strong>en</strong> Zijner profet<strong>en</strong>: “En zij ontheiligd<strong>en</strong> mijne sabbatt<strong>en</strong><br />

zeer.”9 Dit wordt ook als e<strong>en</strong> der red<strong>en</strong><strong>en</strong> opgegev<strong>en</strong>, waarom dat geslacht het beloofde land<br />

niet verkreg<strong>en</strong> heeft. Ook hebb<strong>en</strong> hunne kinder<strong>en</strong> ge<strong>en</strong>e leering uit die ervaring getrokk<strong>en</strong>.<br />

Gedur<strong>en</strong>de hunne veertigjarige omzwerving hebb<strong>en</strong> zij d<strong>en</strong> Sabbat dermate ontheiligd, dat God,<br />

280


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

nietteg<strong>en</strong>staande Hij h<strong>en</strong> Kanaan liet binn<strong>en</strong> trekk<strong>en</strong>, verklaarde, dat zij na hunne inbezitneming<br />

van het beloofde land onder de Heid<strong>en</strong><strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> verstrooid word<strong>en</strong>. {PEP 411.1}<br />

Van Kades war<strong>en</strong> de kinder<strong>en</strong> Israels terug gegaan naar cle woestijn; <strong>en</strong> na hun omzwerv<strong>en</strong><br />

landd<strong>en</strong> zij eindelijk weder te dier plaats aan: “Als de kinder<strong>en</strong> Israels, de gansche vergadering,<br />

in de woestijn Zin gekom<strong>en</strong> war<strong>en</strong>, in de eerste maand, zoo bleef het volk te Kades.”10 {PEP<br />

411.2}<br />

Hier stierf Mirjam, <strong>en</strong> werd zij begrav<strong>en</strong>. Ev<strong>en</strong>als millio<strong>en</strong><strong>en</strong> ander<strong>en</strong>, die met e<strong>en</strong>e groote<br />

verwachting uit Egypte war<strong>en</strong> getrokk<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Jehova lof gezong<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>, aan d<strong>en</strong> oever der<br />

Schelfzee, voor Zijne wonderbare uitredding, vond ook zij haar graf in de woestijn, na jar<strong>en</strong> lang<br />

in die streek te hebb<strong>en</strong> omgezworv<strong>en</strong>. De zonde had haar d<strong>en</strong> beker der zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> van de lipp<strong>en</strong><br />

gerukt. Zou het volg<strong>en</strong>de geslacht er leering uit putt<strong>en</strong>? {PEP 411.3}<br />

“Bov<strong>en</strong> dit alles zondigd<strong>en</strong> zij nog, <strong>en</strong> geloofd<strong>en</strong> niet door Zijne wonder<strong>en</strong>. Als Hij h<strong>en</strong><br />

doodde, zoo vraagd<strong>en</strong> zij naar Hem, <strong>en</strong> keerd<strong>en</strong> weder, <strong>en</strong> zocht<strong>en</strong> God vroeg; <strong>en</strong> gedacht<strong>en</strong>, dat<br />

God hun Rotsste<strong>en</strong> was, <strong>en</strong> Gocl, de Allerhoogste, hun Verlosser.” Ev<strong>en</strong>wel bekeerd<strong>en</strong> zij zich<br />

niet tot d<strong>en</strong> Heere van ganscher hart. Ofschoon zij Hem zocht<strong>en</strong>, wanneer zij door hunne<br />

vijand<strong>en</strong> b<strong>en</strong>auwd werd<strong>en</strong>, omdat Hij alle<strong>en</strong> h<strong>en</strong> help<strong>en</strong> kon, zoo was “hun hart toch niet recht<br />

met Hem, <strong>en</strong> zij war<strong>en</strong> niet getrouw in Zijn verbond. Doch Hij, barmhartig zijnde, verzo<strong>en</strong>de de<br />

ongerechtigheid, <strong>en</strong> verdierf h<strong>en</strong> niet; maar w<strong>en</strong>dde dikwijls Zijn<strong>en</strong> toorn af, <strong>en</strong> wekte Zijne<br />

gansche grimmigheid niet op. En Hij dacht, dat zij vleesch war<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> wind, die he<strong>en</strong>gaat <strong>en</strong> niet<br />

wederkeert.”11 {PEP 411.4}<br />

281


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 37—De Geslag<strong>en</strong> Rotsste<strong>en</strong><br />

UIT d<strong>en</strong> geslag<strong>en</strong> rotsste<strong>en</strong> te Horeb vloeide het eerste stroom<strong>en</strong>de water, waarmede Israel<br />

zijn<strong>en</strong> dorst in de woestijn leschte. Gedur<strong>en</strong>de al hun omzwerv<strong>en</strong> in de woestijn, overal waar er<br />

gebrek was, werd<strong>en</strong> zij, door e<strong>en</strong> wonder van Gods g<strong>en</strong>ade, van water voorzi<strong>en</strong>. Het water te<br />

Horeb bleef echter niet voortdur<strong>en</strong>d stroom<strong>en</strong>. Overal, waar zij op hunne reiz<strong>en</strong> behoefte aan<br />

water hadd<strong>en</strong>, daar brak het uit de klov<strong>en</strong> der ste<strong>en</strong>rots<strong>en</strong>. {PEP 412.1}<br />

Het was Christus, die door de kracht van Zijn woord, de verfrissch<strong>en</strong>de stroom<strong>en</strong> deed<br />

vliet<strong>en</strong>. “Want zij dronk<strong>en</strong> uit de geestelijke ste<strong>en</strong>rots, die volgde; <strong>en</strong> de ste<strong>en</strong>rots was<br />

Christus.”1 {PEP 412.2}<br />

Hij was de bron van al hunne tijdelijke <strong>en</strong> geestelijke zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong>. Christus, de ware<br />

Ste<strong>en</strong>rots, vergezelde h<strong>en</strong> op al hunne reiz<strong>en</strong>. “Zij hadd<strong>en</strong> ge<strong>en</strong><strong>en</strong> dorst, to<strong>en</strong> Hij h<strong>en</strong> leidde door<br />

de woeste plaats<strong>en</strong>; Hij deed hun water uit d<strong>en</strong> rotsste<strong>en</strong> vliet<strong>en</strong>; als Hij d<strong>en</strong> rotsste<strong>en</strong> kliefde,<br />

zoo vloeid<strong>en</strong> de water<strong>en</strong> daarhe<strong>en</strong>.” “Hij op<strong>en</strong>de e<strong>en</strong>e ste<strong>en</strong>rots, <strong>en</strong> er vloeid<strong>en</strong> water<strong>en</strong> uit, die<br />

ging<strong>en</strong> door de dorre plaats<strong>en</strong>, als e<strong>en</strong>e rivier.”2 {PEP 412.3}<br />

De geslag<strong>en</strong> rotsste<strong>en</strong> was e<strong>en</strong> beeld van Christus; <strong>en</strong> in dit zinnebeeld ligg<strong>en</strong> dierbare,<br />

geestelijke waarhed<strong>en</strong>. Gelijkerwijs het lev<strong>en</strong>-voed<strong>en</strong>de water uit de geslag<strong>en</strong>e ste<strong>en</strong>rots vloeide,<br />

zoo vloeit uit Christus, d<strong>en</strong> “van God geslag<strong>en</strong>e,” “om onze overtreding<strong>en</strong> verwonde,” <strong>en</strong> “om<br />

onze ongerechtighed<strong>en</strong> verbrijzelde,”3 de stroom van zaligheid voor het verlor<strong>en</strong> m<strong>en</strong>schdom.<br />

Gelijkerwijs de rots e<strong>en</strong>maal geslag<strong>en</strong> werd, alzoo is “ook Christus e<strong>en</strong>maal geofferd om veler<br />

zond<strong>en</strong> weg te nem<strong>en</strong>.”4 Onze Zaligmaker behoefde niet voor de tweede maal geofferd te<br />

word<strong>en</strong>; <strong>en</strong> all<strong>en</strong>, die de zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> Zijner g<strong>en</strong>ade zoek<strong>en</strong>, behoev<strong>en</strong> hunne hart<strong>en</strong> slechts in<br />

ootmoedige smeekbed<strong>en</strong> uit te stort<strong>en</strong>, <strong>en</strong> in Jezus’ naam te vrag<strong>en</strong>. Zulke gebed<strong>en</strong> herinner<strong>en</strong><br />

d<strong>en</strong> Heereder heirschar<strong>en</strong> aan Jezus’ wond<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dan vloeit het lev<strong>en</strong>-gev<strong>en</strong>de bloed opnieuw,<br />

gelijkerwijs het in het water voor Israels behoud werd afgebeeld. {PEP 412.4}<br />

Dit ontspring<strong>en</strong> van het water uit de rots<strong>en</strong> in de woestijn werd door de Israeliet<strong>en</strong> in<br />

gedacht<strong>en</strong>is gehoud<strong>en</strong>, met e<strong>en</strong> grootschc vreugdebetoon, to<strong>en</strong> zij in Kanaan woond<strong>en</strong>. In Jezus’<br />

tijd was deze feestviering e<strong>en</strong>e indrukwekk<strong>en</strong>de ceremonie geword<strong>en</strong>. M<strong>en</strong> herdacht het tijd<strong>en</strong>s<br />

het loofhutt<strong>en</strong>feest, wanneer het volk uit alle deel<strong>en</strong> des lands te Jeruzalem vergaderd was. Op<br />

ieder<strong>en</strong> dag der zev<strong>en</strong> dag<strong>en</strong> van het feest ging<strong>en</strong> de priesters uit’ met muziek, begeleid door e<strong>en</strong><br />

koor van Leviet<strong>en</strong>, <strong>en</strong> putt<strong>en</strong> water, met e<strong>en</strong> goud<strong>en</strong> vat, uit de fontein Siloam. E<strong>en</strong>e m<strong>en</strong>igte<br />

van aanbidders volgde h<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zoo vel<strong>en</strong> als bij het water kond<strong>en</strong> kom<strong>en</strong>, dronk<strong>en</strong> er uit terwijl<br />

er op juich<strong>en</strong>d<strong>en</strong> toon gezong<strong>en</strong> werd: “Gijlied<strong>en</strong> zult water schepp<strong>en</strong> met vreugde uit de fontein<br />

des heils.”5 Daarna werd het water door de priesters naar d<strong>en</strong> tempel gedrag<strong>en</strong>, onder het geklank<br />

der trompett<strong>en</strong> <strong>en</strong> het zing<strong>en</strong>: “Onze voet<strong>en</strong> zijn staande in uwe poort<strong>en</strong>, o Jeruzalem.” Het water<br />

werd op het brandofferaltaar gegot<strong>en</strong>, onder het aanheff<strong>en</strong> van lofzang<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de m<strong>en</strong>igte stemde<br />

in met het zing<strong>en</strong> van het triumflijk koorgezang, dat begeleid werd door muziekinstrum<strong>en</strong>t<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

zwaar-luid<strong>en</strong>de trompett<strong>en</strong>. {PEP 413.1}<br />

282


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

De Zaligmaker nam de geleg<strong>en</strong>heid van dez<strong>en</strong> symbolisch<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st te baat om het volk te<br />

bepal<strong>en</strong> bij de zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong>, die Hij hun aanbood. “En op d<strong>en</strong> laatst<strong>en</strong> dag, zijnde de groote dag<br />

van het feest,” riep Jezus met e<strong>en</strong>e stem, die de tempelzal<strong>en</strong> doorgalmde: “Zoo iemand dorst, die<br />

kome tot Mij <strong>en</strong> drinke. Wie in Mij gelooft, gelijkerwijs de Schrift zegt, stroom<strong>en</strong> des lev<strong>en</strong>d<strong>en</strong><br />

waters zull<strong>en</strong> uit zijn<strong>en</strong> buik vloei<strong>en</strong>.” “En dit,” voegt Johannes er aantoe, “zeide Hij van d<strong>en</strong><br />

Geest, d<strong>en</strong>welk<strong>en</strong> ontvang<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong>, die in Hem geloov<strong>en</strong>.”6 Het verfrissch<strong>en</strong>de water, dat uit<br />

e<strong>en</strong> dor <strong>en</strong> dorstig land opwelde, de woestijn als e<strong>en</strong>e roos deed bloei<strong>en</strong>, <strong>en</strong> het lev<strong>en</strong> aan de van<br />

dorst omkom<strong>en</strong>d<strong>en</strong> gaf, is e<strong>en</strong> zinnebeeld van de Goddelijke g<strong>en</strong>ade, welke Christus alle<strong>en</strong><br />

sch<strong>en</strong>k<strong>en</strong> kan, <strong>en</strong> die ev<strong>en</strong>als het lev<strong>en</strong>de water, de ziel reinigt, verfrischt <strong>en</strong> versterkt. Hij, in<br />

wi<strong>en</strong> Christus woont, heeft e<strong>en</strong>e nooit opdroog<strong>en</strong>de fontein van g<strong>en</strong>ade <strong>en</strong> kracht in zijn<br />

binn<strong>en</strong>ste. Jezus vervroolijkt het lev<strong>en</strong> <strong>en</strong> verlicht het pad derg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die Hem in ernst zoek<strong>en</strong>.<br />

Indi<strong>en</strong> Zijne liefde in het hart ontvang<strong>en</strong> is, zoo br<strong>en</strong>gt het goede werk<strong>en</strong> t<strong>en</strong> eeuwig<strong>en</strong> lev<strong>en</strong><br />

voort. En niet alle<strong>en</strong> zeg<strong>en</strong>t het de ziel, waarin zij gehuisvest is, maar hare lev<strong>en</strong>de stroom<strong>en</strong><br />

op<strong>en</strong>bar<strong>en</strong> zich in woord<strong>en</strong> <strong>en</strong> rechtvaardige dad<strong>en</strong>, waardoor de h<strong>en</strong> omring<strong>en</strong>de dorstig<strong>en</strong><br />

verfrischt word<strong>en</strong>. {PEP 413.2}<br />

Van hetzelfde beeld had Jezus zich bedi<strong>en</strong>d in Zijn gesprek met de Samaritaansche vrouw,<br />

aan de Jakobsbron: “Maar zoo wie gedronk<strong>en</strong> zal hebb<strong>en</strong> van het water, dat Ik hem gev<strong>en</strong> zal,<br />

die zal in eeuwigheid niet dorst<strong>en</strong>; maar het water, dat Ik hem zal gev<strong>en</strong>, zal in hem word<strong>en</strong> e<strong>en</strong>e<br />

fontein van water, spring<strong>en</strong>de tot in het eeuwige lev<strong>en</strong>.”7 In Christus zijn de twee typ<strong>en</strong><br />

vere<strong>en</strong>igd. Hij is de rots <strong>en</strong> het lev<strong>en</strong>de water. {PEP 414.1}<br />

Dezelfde schoone <strong>en</strong> beteek<strong>en</strong>isvolle zinnebeeld<strong>en</strong> treft m<strong>en</strong> overal in d<strong>en</strong> Bijbel aan. Reeds<br />

eeuw<strong>en</strong> vóór Christus’ komst, wees Mozes Israel op Hem, d<strong>en</strong> rotsste<strong>en</strong> hunner zaligheid.8 De<br />

Psalmist noemde Hem “mijn rotsste<strong>en</strong>,” “d<strong>en</strong> rotsste<strong>en</strong> mijner sterkte,” “e<strong>en</strong><strong>en</strong> rotsste<strong>en</strong>, die mij<br />

te hoog zou zijn,” “e<strong>en</strong><strong>en</strong> rotsste<strong>en</strong>, om daarin te won<strong>en</strong>,” “d<strong>en</strong> rotsste<strong>en</strong> mijns hart<strong>en</strong>,” “e<strong>en</strong>e<br />

Ste<strong>en</strong>rots mijner toevlucht.” In Davids lied wordt Zijne lieflijkheid vergelek<strong>en</strong> bij de koele,<br />

“stille water<strong>en</strong>,” te midd<strong>en</strong> der gro<strong>en</strong>e weid<strong>en</strong>, waar de hemelsche Herder Zijne kudd<strong>en</strong> weidt.<br />

En wederom zegt hij: “Gij dr<strong>en</strong>kt h<strong>en</strong> uit de beek uwer wellust<strong>en</strong>. Want bij U is de fontein des<br />

lev<strong>en</strong>s.”9 “De springader der wijsheid is e<strong>en</strong>e uitstort<strong>en</strong>de beek.”10 Voor Jeremia was Christus<br />

“de springader des lev<strong>en</strong>d<strong>en</strong> waters;” <strong>en</strong> voor Zacharia “e<strong>en</strong>e fontein geop<strong>en</strong>d . . . teg<strong>en</strong> de zonde<br />

<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> de onreinigheid.”11 {PEP 414.2}<br />

Jesaja noemt Hem “e<strong>en</strong> eeuwig<strong>en</strong> rotsste<strong>en</strong>,” <strong>en</strong> “de schaduw van e<strong>en</strong> zwar<strong>en</strong> rotsste<strong>en</strong> in<br />

e<strong>en</strong> dorstig land.”12 En hij beschrijft de belofte, onder e<strong>en</strong>e zinspeling, die ons het voor Israel<br />

vliet<strong>en</strong>de water helder voor d<strong>en</strong> geest br<strong>en</strong>gt: “De ell<strong>en</strong>dig<strong>en</strong> <strong>en</strong> nooddruftig<strong>en</strong> zoek<strong>en</strong> water,<br />

maar er is ge<strong>en</strong>, hunne tong versmacht van dorst; Ik de Heere zal h<strong>en</strong> verhoor<strong>en</strong>, Ik, de God<br />

Israels, zal h<strong>en</strong> niet verlat<strong>en</strong>.” “Want Ik zal water giet<strong>en</strong> op de dorstig<strong>en</strong>, <strong>en</strong> stroom<strong>en</strong> op het<br />

drooge;” “want in de woestijn zull<strong>en</strong> water<strong>en</strong> uitbarst<strong>en</strong>, <strong>en</strong> bek<strong>en</strong> in de wildernis.” En hij<br />

noodigt h<strong>en</strong> uit: “O, alle gij dorstig<strong>en</strong>, komt tot de water<strong>en</strong>.”13 En op de laatste bladzijde van<br />

het Heilig Schrift wordt de uitnoodiging herhaald. De rivier van het water des lev<strong>en</strong>s, “klaar als<br />

kristal,” komt voort uit d<strong>en</strong> troon Gods <strong>en</strong> des Lams; <strong>en</strong> door al de eeuw<strong>en</strong> he<strong>en</strong> weerklinkt de<br />

283


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

g<strong>en</strong>adige roepstem: “Die dorst heeft, kome; <strong>en</strong> die wil, neme het water des lev<strong>en</strong>s om niet.” {PEP<br />

414.3}<br />

Zeer kort voordat de Israeliet<strong>en</strong> Kades bereikt<strong>en</strong> droogde de lev<strong>en</strong>de stroom op, die zoo<br />

vele jar<strong>en</strong> lang bezijd<strong>en</strong> hunne legerplaats gevloeid had. Des Heer<strong>en</strong> oogmerk was om Zijn volk<br />

wederom te beproev<strong>en</strong>. Hij wilde wet<strong>en</strong> of zij Zijne voorzi<strong>en</strong>igheid vertrouwd<strong>en</strong>, dan of zij het<br />

ongeloof hunner vader<strong>en</strong> navolgd<strong>en</strong>. {PEP 415.1}<br />

De berg<strong>en</strong> van Kanaan kond<strong>en</strong> zij nu zi<strong>en</strong>. Enkele dagreiz<strong>en</strong> zou h<strong>en</strong> aan de landpal<strong>en</strong> van<br />

het beloofde land br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Zij war<strong>en</strong> nu dicht bij Edom, hetwelk aan Ezau’s nakomeling<strong>en</strong><br />

toebehoorde, <strong>en</strong> door dat land liep de bestemde weg naar Kanaan. Mozes had het bevel<br />

ontvang<strong>en</strong>: “Keert u naar het noord<strong>en</strong>. En gebiedt het volk, zegg<strong>en</strong>de: Gij zult doortrekk<strong>en</strong> aan<br />

de landpale uwer broeder<strong>en</strong>, de kinder<strong>en</strong> van Ezau, die in Seïr won<strong>en</strong>; zij zull<strong>en</strong> wel voor u<br />

vreez<strong>en</strong>. . . . Spijze zult gij voor geld van h<strong>en</strong> koop<strong>en</strong>, dat gij etet: <strong>en</strong> ook zult gij water voor geld<br />

van h<strong>en</strong> koop<strong>en</strong>, dat gij drinket.”15 Dit bevel behoorde voldo<strong>en</strong>de te zijn geweest ter<br />

vingerwijzing, waarom het water opgehoud<strong>en</strong> had te stroom<strong>en</strong>; zij zoud<strong>en</strong> nu aanstonds door<br />

e<strong>en</strong> goed bewaterd <strong>en</strong> vruchtbaar land trekk<strong>en</strong>, lijnrecht op Kanaan aan. God had hun beloofd,<br />

dat de Edomiet<strong>en</strong> h<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> kwaad zoud<strong>en</strong> do<strong>en</strong>, alsmede, dat zij geleg<strong>en</strong>heid zoud<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> om<br />

spijs <strong>en</strong> water in overvloed voor de vergadering te kunn<strong>en</strong> koop<strong>en</strong>. Zij hadd<strong>en</strong> zich daarom over<br />

het opdroog<strong>en</strong> van de waterbron behoor<strong>en</strong> te verblijd<strong>en</strong>, wijl het e<strong>en</strong> teek<strong>en</strong> was, dat het<br />

omzwerv<strong>en</strong> in de woestijn nu t<strong>en</strong> einde was. War<strong>en</strong> zij niet door hun ongeloof verblind geweest,<br />

zij zoud<strong>en</strong> het begrep<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>. Doch het teek<strong>en</strong> van de vervulling van Gods belofte, deed h<strong>en</strong><br />

twijfel<strong>en</strong> <strong>en</strong> murmureer<strong>en</strong>. Het sche<strong>en</strong>, dat het volk de hoop had opgegev<strong>en</strong> van ooit door God<br />

in het bezit van Kanaan gesteld te zull<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, <strong>en</strong> daarom schreeuwd<strong>en</strong> zij om de zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong><br />

der woestijn. {PEP 415.2}<br />

Alvor<strong>en</strong>s zij vergund werd<strong>en</strong> Kanaan binn<strong>en</strong> te trekk<strong>en</strong>, moest<strong>en</strong> zij toon<strong>en</strong>, dat zij Zijne<br />

beloft<strong>en</strong> geloofd<strong>en</strong>. Het water hield op te vliet<strong>en</strong>, eer zij Edom bereikt hadd<strong>en</strong>. Hier hadd<strong>en</strong> zij,<br />

voor e<strong>en</strong>e korte wijl, geleg<strong>en</strong>heid om op het geloof, instede van op het aanschouw<strong>en</strong> voort te<br />

trekk<strong>en</strong>. Doch de eerste beproeving verwekte weder d<strong>en</strong> zelfd<strong>en</strong> weerspannig<strong>en</strong>, ondankbar<strong>en</strong><br />

geest, die hunne vaders bezield had. Zoodra het gejammer om water in de vergadering gehoord<br />

werd, vergat<strong>en</strong> zij de Hand, die hun nu zoo vele jar<strong>en</strong> lang van al het noodige voorzi<strong>en</strong> had, <strong>en</strong><br />

in plaats van God om hulp te vrag<strong>en</strong>, murmureerd<strong>en</strong> zij teg<strong>en</strong> Hem, <strong>en</strong> riep<strong>en</strong> in wanhoop uit:<br />

“Och of wij d<strong>en</strong> geest gegev<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>, to<strong>en</strong> onze broeders voor het aangezicht des Heer<strong>en</strong> d<strong>en</strong><br />

geest gav<strong>en</strong>;”7 zij w<strong>en</strong>scht<strong>en</strong>, dat zij in het oproer van Korach omgekom<strong>en</strong> war<strong>en</strong>. {PEP 415.3}<br />

Zij mord<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> Mozes <strong>en</strong> Aiiron: “Waarom toch hebt gijlied<strong>en</strong> de geme<strong>en</strong>te des Heer<strong>en</strong><br />

in deze woestijn gebracht, dat wij daar sterv<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong>, wij <strong>en</strong> onze beest<strong>en</strong>? En waarom hebt<br />

gijlied<strong>en</strong> ons do<strong>en</strong> optrekk<strong>en</strong> uit Egypte, om ons te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> in deze kwade plaats? Het is ge<strong>en</strong>e<br />

plaats van zaad, noch van vijg<strong>en</strong>, noch van wijnstokk<strong>en</strong>, noch van granaatappel<strong>en</strong>; ook is er ge<strong>en</strong><br />

water om te drink<strong>en</strong>.” {PEP 416.1}<br />

284


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

De leidsmann<strong>en</strong> w<strong>en</strong>dd<strong>en</strong> zich tot de deur van d<strong>en</strong> tabernakel, <strong>en</strong> viel<strong>en</strong> op hunne<br />

aangezicht<strong>en</strong>. Wederom versche<strong>en</strong> “de heerlijkheid des Heere hun” <strong>en</strong> Mozes werd gelast:<br />

“Neem di<strong>en</strong> staf, <strong>en</strong> verzamel de vergadering, gij <strong>en</strong> Aaron, uw broeder, <strong>en</strong> spreekt gijlied<strong>en</strong> tot<br />

de ste<strong>en</strong>rots voor hunne oog<strong>en</strong>, zoo zal zij hun water gev<strong>en</strong>; alzoo zult gij hun water<br />

voortbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong> uit de ste<strong>en</strong>rots.” {PEP 416.2}<br />

De twee broeders, Mozes met d<strong>en</strong> staf in zijne hand, ging<strong>en</strong> de vergadering voor. Zij war<strong>en</strong><br />

nu bejaarde mann<strong>en</strong>. Lang hadd<strong>en</strong> zij Israels halsstarrigheid <strong>en</strong> muitzucht verdrag<strong>en</strong>; maar nu<br />

bezweek het geduld van Mozes t<strong>en</strong> laatste. “Hoort toch, gij wederspannig<strong>en</strong>,” riep hij uit, “zull<strong>en</strong><br />

wij water voor ulied<strong>en</strong> uit deze ste<strong>en</strong>rots hervoorbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>?” <strong>en</strong> instede van tot d<strong>en</strong> rotsste<strong>en</strong> te<br />

sprek<strong>en</strong>, gelijkerwijs God hem bevol<strong>en</strong> had, sloeg hij hem tweemaal met zijn<strong>en</strong> staf. {PEP<br />

416.3}<br />

E<strong>en</strong> overvloed van water brak ter verzadiging van de m<strong>en</strong>igte voort. Maar hij had e<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

misslag begaan. Mozes had e<strong>en</strong> onbedachtzaam woord gesprok<strong>en</strong>; zijne woord<strong>en</strong> war<strong>en</strong> meer<br />

uit m<strong>en</strong>schelijke drift dan uit heilige verontwaardiging voortgekom<strong>en</strong>, omdat God oneer was<br />

aangedaan. “Hoort toch, gij wederspannig<strong>en</strong>!” had hij gezegd. Deze beschuldiging was wel<br />

waar, maar de ivaarheid mag niet in drift of in e<strong>en</strong>e uitbarsting van ongeduldigheid word<strong>en</strong><br />

gesprok<strong>en</strong>. To<strong>en</strong> God Mozes gelaste Israel weg<strong>en</strong>s hunne oproerigheid te bestraff<strong>en</strong>, viel het<br />

beide hem <strong>en</strong> hun zwaar, doch God verle<strong>en</strong>de hem kracht om zijn plicht te volbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Maar<br />

to<strong>en</strong> hij het zelf ondernam om h<strong>en</strong> te beschuldig<strong>en</strong>, bedroefde hij Gods Geest, <strong>en</strong> had het e<strong>en</strong>e<br />

nadeelige uitwerking op het volk. Het was aan hem te zi<strong>en</strong>, dat hij geduld <strong>en</strong> zelf beheersching<br />

miste. Weshalve had het volk red<strong>en</strong> te twijfel<strong>en</strong> of hij in het verled<strong>en</strong> Gods hevel<strong>en</strong> t<strong>en</strong> all<strong>en</strong><br />

tijde had uitgevoerd, <strong>en</strong> daarom kond<strong>en</strong> zij het tot e<strong>en</strong><strong>en</strong> dekmantel voor hunne zond<strong>en</strong><br />

gebruik<strong>en</strong>. Beide Mozes <strong>en</strong> zij hadd<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> God misdaan. Zijne handelwijze, zeid<strong>en</strong> zij, was<br />

van d<strong>en</strong> beginne aan laakbaar geweest. Nu hadd<strong>en</strong> zij het voorw<strong>en</strong>dsel gevond<strong>en</strong>, waarop zij al<br />

de bestraffing<strong>en</strong> Gods, door Zijn<strong>en</strong> di<strong>en</strong>stknecht, verwerp<strong>en</strong> kond<strong>en</strong>. {PEP 416.4}<br />

Mozes gaf God niet de eer. “Zull<strong>en</strong> wij water hervoorbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>?” vroeg hij, alsof God Zijne<br />

belofte niet zou nakom<strong>en</strong>. “Omdat gijlied<strong>en</strong> Mij niet geloofd hebt,” aldus luidt des Heer<strong>en</strong><br />

bestraffing tot de twee broeders gericht, “dat gij Mij heiligdet voor de oog<strong>en</strong> der kinder<strong>en</strong> van<br />

Israel.” Juist to<strong>en</strong> er gebrek aan water was, werd hun vertrouw<strong>en</strong> in de vervulling van Gods<br />

beloft<strong>en</strong> geschokt door het murmureer<strong>en</strong> <strong>en</strong> rebelleer<strong>en</strong> van het volk. Het eerste geslacht was,<br />

weg<strong>en</strong>s zijn ongeloof, gedoemd om in de woestijn om te kom<strong>en</strong>, ev<strong>en</strong>wel op<strong>en</strong>baarde dezelfde<br />

geest zich in hunne kinder<strong>en</strong>. Zoud<strong>en</strong> deze nu de belofte ook niet verkrijg<strong>en</strong>? Vermoeid <strong>en</strong><br />

mismoedigd hadd<strong>en</strong> Mozes <strong>en</strong> Aaron ge<strong>en</strong>e poging<strong>en</strong> aangew<strong>en</strong>d om de opgewond<strong>en</strong>heid des<br />

volks teg<strong>en</strong> te werk<strong>en</strong>. Hadd<strong>en</strong> zij zelve e<strong>en</strong> onwankelbaar geloof in God betoond, wellicht<br />

hadd<strong>en</strong> zij de zaak zoo voor het volk kunn<strong>en</strong> br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, dat zij de proef hadd<strong>en</strong> doorstaan. Hadd<strong>en</strong><br />

zij dadelijk <strong>en</strong> op e<strong>en</strong>e besliste wijze het gezag, waarmede zij als ambt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> bekleed war<strong>en</strong>,<br />

do<strong>en</strong> geld<strong>en</strong>, misschi<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> zij e<strong>en</strong> einde aan het murmureer<strong>en</strong> gemaakt. Het was hun plicht<br />

om alle mogelijke poging<strong>en</strong> ter herstelling van de orde aan te w<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, alvor<strong>en</strong>s zij Gods hulp<br />

285


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

inriep<strong>en</strong>. Ware het murmureer<strong>en</strong> te Kades oog<strong>en</strong>blikkelijk beteugeld, hoe vele kwade gevolg<strong>en</strong><br />

zoud<strong>en</strong> daardoor afgew<strong>en</strong>d zijn geword<strong>en</strong>! {PEP 419.1}<br />

Door deze haastige daad b<strong>en</strong>am Mozes de kracht aan de les, die God h<strong>en</strong> wild<strong>en</strong> lat<strong>en</strong> leer<strong>en</strong>.<br />

De ste<strong>en</strong>rots, als zinnebeeld van Christus, was e<strong>en</strong>maal geslag<strong>en</strong>, gelijkerwijs Christus e<strong>en</strong>maal<br />

moest word<strong>en</strong> geofferd. Voor de tweede keer behoefde hij slechts tot de rots te sprek<strong>en</strong>,<br />

gelijkerwijs wij maar om de zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> in Jezus’ naam behoev<strong>en</strong> te vrag<strong>en</strong>. Door de rots<br />

tweemaal te slaan werd deze treff<strong>en</strong>de zinspeling op Christus geschond<strong>en</strong>. {PEP 419.2}<br />

Bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> Mozes <strong>en</strong> Aaron zich kracht toegeëig<strong>en</strong>d, die God alle<strong>en</strong> bezit. Het was<br />

e<strong>en</strong>e indrukwekk<strong>en</strong>de plechtigheid, aangezi<strong>en</strong> Gods bemiddeling werkdadig te voorschijn moest<br />

tred<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de leidsmann<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> Israel eerbied voor God <strong>en</strong> vertrouw<strong>en</strong> in Zijne kracht <strong>en</strong><br />

goedheid moet<strong>en</strong> inscherp<strong>en</strong>. To<strong>en</strong> zij op e<strong>en</strong> bitsch<strong>en</strong> toon vroeg<strong>en</strong>: “Zull<strong>en</strong> wij water voor<br />

ulied<strong>en</strong> uit deze ste<strong>en</strong>rots hervoorbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>?” steld<strong>en</strong> zij zich zelv<strong>en</strong> in Gods plaats; zij ded<strong>en</strong> zich<br />

voor alsof zij, zwakke <strong>en</strong> hartstochtelijke sterveling<strong>en</strong>, de kracht bezat<strong>en</strong>. Het onophoudelijk<br />

murmureer<strong>en</strong> <strong>en</strong> rebelleer<strong>en</strong> van het volk deed Mozes zijn geduld verliez<strong>en</strong>, zoodat hij niet om<br />

de hulp van d<strong>en</strong> Almachtige dacht; di<strong>en</strong>t<strong>en</strong>gevolge bevlekte hij zijne geschied<strong>en</strong>is door e<strong>en</strong>e<br />

op<strong>en</strong>baring van zijne zwakheid. De man, die zich tot aan het einde van zijn di<strong>en</strong>sttijd pal,<br />

onberispelijk, <strong>en</strong> onbaatzuchtig had kunn<strong>en</strong> betoon<strong>en</strong>, werd eindelijk overwonn<strong>en</strong>. God was voor<br />

de oog<strong>en</strong> der kinder<strong>en</strong> van Israel niet geheiligd, in plaats van groot gemaakt <strong>en</strong> geprez<strong>en</strong>. {PEP<br />

419.3}<br />

Bij deze geleg<strong>en</strong>heid sprak God ge<strong>en</strong> oordeel uit over deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die Mozes <strong>en</strong> Aaron door<br />

hunne booze handeling tot toorn hadd<strong>en</strong> verwekt. De leidsmann<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> bestraft. God was niet<br />

door Zijne verteg<strong>en</strong>woordigers geheiligd geword<strong>en</strong>. Mozes <strong>en</strong> Aaron hadd<strong>en</strong> zich beleedigd<br />

gevoeld, <strong>en</strong> uit het oog verlor<strong>en</strong>, dat het murmureer<strong>en</strong> des volks niet h<strong>en</strong> maar God gold.<br />

Griev<strong>en</strong>d <strong>en</strong> diep verneder<strong>en</strong>d was daarom het vonnis, dat onmiddelijk werd uitgesprok<strong>en</strong>.<br />

“Derhalve zeide de Heere tot Mozes <strong>en</strong> tot Aaron: Omdat gijlied<strong>en</strong> Mij niet geloofd hebt, dat gij<br />

Mij heiligdet voor de oog<strong>en</strong> der kinder<strong>en</strong> van Israel, daarom zult gijlied<strong>en</strong> deze geme<strong>en</strong>te niet<br />

inbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong> in het land, hetwelk Ik hun gev<strong>en</strong> zal.” Met de muitzieke Israeliet<strong>en</strong> moest<strong>en</strong> zij aan<br />

g<strong>en</strong>e zijde van de Jordaan sterv<strong>en</strong>. Hadd<strong>en</strong> Mozes <strong>en</strong> Aaron e<strong>en</strong> groot<strong>en</strong> dunk van zich zelv<strong>en</strong><br />

gekoesterd, of zich niet gedwee onder Gods bestraffing gedrag<strong>en</strong>, hun schuld zou veel grooter<br />

zijn geweest. Zij hadd<strong>en</strong> zich niet aan e<strong>en</strong>e opzettelijke misdaad schuldig gemaakt; zij war<strong>en</strong><br />

voor de verzoeking gevall<strong>en</strong>, <strong>en</strong> aanstonds gevoeld<strong>en</strong> zij innig berouw over hunne afwijking. De<br />

Heere liet zich hunne boetvaardigheid dan ook welgevall<strong>en</strong>, Hij kon hun de straf echter niet<br />

kwijtscheld<strong>en</strong>, weg<strong>en</strong>s de kwade gevolg<strong>en</strong>, welke hunne zonde onder het volk veroorzak<strong>en</strong> zou.<br />

{PEP 420.1}<br />

Mozes hield het vonnis niet geheim voor het volk, maar vertelde hun, dat, vermits hij God<br />

de eer niet gegev<strong>en</strong> had, hij h<strong>en</strong> nu niet in het beloofde land mocht br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Hij beval h<strong>en</strong> acht<br />

te gev<strong>en</strong> op de gestr<strong>en</strong>gheid, waarmede hij gestraft was, <strong>en</strong> daarbij te bed<strong>en</strong>k<strong>en</strong> hoe God hunne<br />

murmureering<strong>en</strong> moest beschouw<strong>en</strong>, wijl zij e<strong>en</strong> e<strong>en</strong>voudig m<strong>en</strong>sch beschuldigd<strong>en</strong> van de<br />

oordeel<strong>en</strong> over h<strong>en</strong> te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, die zij weg<strong>en</strong>s hunne zond<strong>en</strong> over zich zelv<strong>en</strong> gehaald hadd<strong>en</strong>.<br />

286


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hij verhaalde hun, dat hij God om kwijtschelding van de straf gevraagd had, doch met e<strong>en</strong>e<br />

weigering was terug gezond<strong>en</strong>. “De Heere vertoornde zich zeer om uw<strong>en</strong>twil over mij,” zeide<br />

Hij, “<strong>en</strong> hoorde niet naar mij.”8 {PEP 420.2}<br />

Zoo dikwerf zij in het nauw kwam<strong>en</strong>, beschuldigd<strong>en</strong> de Israeliet<strong>en</strong> Mozes van h<strong>en</strong> uit<br />

Egypte uitgevoerd te hebb<strong>en</strong>, alsof God er niets mede had te do<strong>en</strong> gehad. Op al hunne reiz<strong>en</strong>,<br />

zoo vaak zij weg<strong>en</strong>s de moeilijkhed<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> weg klaagd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> teg<strong>en</strong> hunne leidsmann<strong>en</strong><br />

murmureerd<strong>en</strong>, kreg<strong>en</strong> zij van Mozes t<strong>en</strong> antwoord: “Gijlied<strong>en</strong> mort teg<strong>en</strong> God. Niet ik, maar<br />

God heeft ulied<strong>en</strong> verlost.” Maar de woord<strong>en</strong>, “zull<strong>en</strong> wij water hervoorbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>?” war<strong>en</strong><br />

werkelijk e<strong>en</strong>e bek<strong>en</strong>t<strong>en</strong>is van hunne beschuldiging, <strong>en</strong> strekt<strong>en</strong> om h<strong>en</strong> in hun ongeloof <strong>en</strong> in<br />

het rechtvaardig<strong>en</strong> hunner murmureering<strong>en</strong> te stijv<strong>en</strong>. Nu was het des Heer<strong>en</strong> doel om hun di<strong>en</strong><br />

indruk voor eeuwig te ontnem<strong>en</strong>, door Mozes niet toe te lat<strong>en</strong> het land der belofte binn<strong>en</strong> te<br />

trekk<strong>en</strong>. Hierin lag het onmisk<strong>en</strong>baar bewijs, dat niet Mozes hun leidsman was, maar de<br />

machtige Engel van wi<strong>en</strong> de Heere betuigd had: “Ziet, Ik z<strong>en</strong>de e<strong>en</strong><strong>en</strong> Engel voor uw aangezicht<br />

om u te behoed<strong>en</strong> op dez<strong>en</strong> weg, <strong>en</strong> om u te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> tot de plaats, die Ik bereid heb. Hoedt u<br />

voor Zijn aangezicht, <strong>en</strong> weest Zijner stem gehoorzaam: . . . want mijn naam is in het binn<strong>en</strong>ste<br />

van Hem.”9 {PEP 421.1}<br />

“De Heere vertoornde zich zeer om uw<strong>en</strong>twil over mij,” zeide Mozes. De oog<strong>en</strong> van gansch<br />

Israel war<strong>en</strong> op Mozes gevestigd, <strong>en</strong> zijne zonde wierp e<strong>en</strong> blaam op God, die hem tot leidsman<br />

over Zijn volk had aangesteld. De gansche vergadering wist van de overtreding af: <strong>en</strong> indi<strong>en</strong> zij<br />

door de vingers ware gezi<strong>en</strong> geword<strong>en</strong>, m<strong>en</strong> zou er d<strong>en</strong> indruk door bekom<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, dat<br />

ongeloof <strong>en</strong> ongeduld onder terg<strong>en</strong>de omstandighed<strong>en</strong> toegeeflijk war<strong>en</strong> in mann<strong>en</strong> van hoog<br />

gezag. Doch zoodra het bek<strong>en</strong>d werd gemaakt, dat Mozes <strong>en</strong> Aaron om die ééne zonde Kanaän<br />

niet mocht<strong>en</strong> binn<strong>en</strong> trekk<strong>en</strong>, wist het volk, dat er bij God ge<strong>en</strong>e aanneming des persoons is,<br />

alsmede dat Hij d<strong>en</strong> overtreder zekerlijk straft. {PEP 421.2}<br />

Israels geschied<strong>en</strong>is werd tot leering <strong>en</strong> waarschuwing der navolg<strong>en</strong>de geslacht<strong>en</strong> te boek<br />

gesteld. Door al de navolg<strong>en</strong>de eeuw<strong>en</strong> he<strong>en</strong>, moest m<strong>en</strong> erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, dat de God des hemels e<strong>en</strong><br />

onpartijdige rechter is, die de zonde onder ge<strong>en</strong>e omstandigheid rechtvaardigt. Slechts weinig<strong>en</strong><br />

beseff<strong>en</strong> de schrikkelijkheid der zonde. M<strong>en</strong> vleit zich met de gedachte, dat God te goedertier<strong>en</strong><br />

is om d<strong>en</strong> overtreder te straff<strong>en</strong>. Maar de bijbelsche geschied<strong>en</strong>is leert ons, dat Gods liefde <strong>en</strong><br />

goedigheid He noodzak<strong>en</strong> om de zonde als e<strong>en</strong> kwaad te behandel<strong>en</strong>, dat noodlottig voor d<strong>en</strong><br />

vrede <strong>en</strong> het geluk van het heelal is. {PEP 421.3}<br />

Mozes’ getrouwheid <strong>en</strong> braafheid kond<strong>en</strong> de vergelding zijner misdaad niet afw<strong>en</strong>d<strong>en</strong>. God<br />

had het volk wel zwaarder misdad<strong>en</strong> vergev<strong>en</strong>, maar Hij kon de zonde der leidsmann<strong>en</strong> niet op<br />

e<strong>en</strong>e lijn plaats<strong>en</strong> met die des volks. Hij had Mozes meer dan iemand anders op aarde vereerd.<br />

Hij had hem Zijne heerlijkheid getoond, <strong>en</strong> door hem Zijne inzetting<strong>en</strong> aan Israel bek<strong>en</strong>d<br />

gemaakt. De grootheid van Mozes’ zonde bestond hierin, dat hij zoo veel meer licht ontvang<strong>en</strong><br />

had. En nu kon getrouwheid in het verled<strong>en</strong> niet volstaan voor e<strong>en</strong> <strong>en</strong>kele misdaad. Des te meer<br />

licht <strong>en</strong> voorrecht<strong>en</strong> iemand ontvang<strong>en</strong> heeft, des te grooter is zijne verantwoorde-lijkheid, des<br />

te erger zijn verzuim, <strong>en</strong> te zwaarder zijne straf. {PEP 422.1}<br />

287


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Van ‘s m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> oogpunt beschouwd beging Mozes ge<strong>en</strong>e groote zonde; zij was e<strong>en</strong>e<br />

alledaagsche misdaad. De Psalmist zegt, dat “hij wat onbedachtelijk voortbracht met zijne<br />

lipp<strong>en</strong>.”10 De m<strong>en</strong>sch moge dit e<strong>en</strong>e kleinigheid noem<strong>en</strong>, maar aangezi<strong>en</strong> God deze zonde zoo<br />

zwaar bezocht heeft over Zijn getrouw<strong>en</strong> <strong>en</strong> hoogstvereerd<strong>en</strong> di<strong>en</strong>stknecht, zal Hij ander<strong>en</strong> dan<br />

door de vingers zi<strong>en</strong>? Satan lacht in zijne vuist, wanneer Gods volk, voornamelijk de met gezag<br />

bekleedd<strong>en</strong>, zich zelv<strong>en</strong> de eer aanmatig<strong>en</strong>, die God toekomt. Elke hartstocht, al onze<br />

vermog<strong>en</strong>s, al de neiging<strong>en</strong> van ons hart hebb<strong>en</strong> telk<strong>en</strong> stonde behoefte aan de leiding van Gods<br />

Geest. Alle zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong>, welke God d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch verle<strong>en</strong>t, <strong>en</strong> al de wederwaardighed<strong>en</strong>,<br />

waarmede Hij hem laat verzocht word<strong>en</strong>, word<strong>en</strong> door Satan als hefboom<strong>en</strong> gebruikt om er de<br />

ziel mede te kwell<strong>en</strong> <strong>en</strong> t<strong>en</strong> verderve te richt<strong>en</strong>, indi<strong>en</strong> wij hem daartoe de kans verle<strong>en</strong><strong>en</strong>. {PEP<br />

422.2}<br />

All<strong>en</strong>, die belijd<strong>en</strong> e<strong>en</strong><strong>en</strong> godzalig<strong>en</strong> wandel te leid<strong>en</strong>, zijn t<strong>en</strong> duurste verplicht over hunne<br />

natuur te wak<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zich zelv<strong>en</strong> onder de grootste terging te beheersch<strong>en</strong>. God heeft ruime<br />

voorzorgsmaatregel<strong>en</strong> voor Zijn volk g<strong>en</strong>om<strong>en</strong>; <strong>en</strong> als zij op Zijne kracht steun<strong>en</strong>, dan vall<strong>en</strong> zij<br />

nooit der omstandighed<strong>en</strong> t<strong>en</strong> prooi. Hoe wij ook van alle kant<strong>en</strong> mog<strong>en</strong> word<strong>en</strong> aangespoord,<br />

de overtreding is e<strong>en</strong>e eig<strong>en</strong>willige daad. Alle macht<strong>en</strong> op aarde <strong>en</strong> in de hel sam<strong>en</strong>gespann<strong>en</strong><br />

kunn<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> kind Gods dwing<strong>en</strong> ‘kwaad te do<strong>en</strong>. Satan valt ons op onze zwakste punt<strong>en</strong> aan,<br />

maar wij behoev<strong>en</strong> ons niet te lat<strong>en</strong> overweldig<strong>en</strong>. Hoe hard of onverwacht de aanvechting ook<br />

zij, God heeft onze hulp besteld, <strong>en</strong> in Zijne kracht zijn wij meer dan overwinnaars. {PEP 422.3}<br />

288


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 38—De Tocht om Edom He<strong>en</strong><br />

Israels legerplaats te Kades was dicht bij de landpale der Edomiet<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Mozes <strong>en</strong> het volk<br />

begeerd<strong>en</strong> grootelijks door hun land he<strong>en</strong> naar het land der belofte te trekk<strong>en</strong>; uit di<strong>en</strong> hoofde<br />

zond<strong>en</strong> zij e<strong>en</strong> gezantschap, overe<strong>en</strong>komstig Gods bevel, tot d<strong>en</strong> koning van Edom, zegg<strong>en</strong>de:<br />

— {PEP 423.1}<br />

“Alzoo zegt uw broeder Israel: Gij weet al de moeite, die ons ontmoet is; dat onze vaders<br />

naar Egypte afgetog<strong>en</strong> zijn, <strong>en</strong> wij in Egypte vele dag<strong>en</strong> gewoond hebb<strong>en</strong>; <strong>en</strong> dat de Egypt<strong>en</strong>aars<br />

aan ons <strong>en</strong> onze vader<strong>en</strong> kwaad gedaan hebb<strong>en</strong>. To<strong>en</strong> riep<strong>en</strong> wij tot d<strong>en</strong> Heere, <strong>en</strong> Hij hoorde<br />

onze stem, <strong>en</strong> Hij zond e<strong>en</strong><strong>en</strong> Engel, <strong>en</strong> Hij leidde ons uit Egypte; <strong>en</strong> ziet, wij zijn te Kades, e<strong>en</strong>e<br />

stad aan het uiterste uwer landpale. Laat ons toch door uw land trekk<strong>en</strong>, wij zull<strong>en</strong> niet trekk<strong>en</strong><br />

door d<strong>en</strong> akker, noch door de wijngaard<strong>en</strong>, noch zull<strong>en</strong> het water der putt<strong>en</strong> drink<strong>en</strong>: wij zull<strong>en</strong><br />

d<strong>en</strong> koninklijk<strong>en</strong> weg gaan, wij zull<strong>en</strong> niet afwijk<strong>en</strong> ter rechternoch ter linkerhand, totdat wij<br />

door uwe landpal<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> getrokk<strong>en</strong> zijn.”1 {PEP 423.2}<br />

Op dit beleefd verzoek ontving<strong>en</strong> zij deze bedreig<strong>en</strong>de weigering: “Gij zult door mij niet<br />

trekk<strong>en</strong>, opdat ik niet misschi<strong>en</strong> met het zwaard uitga u tegemoet:” {PEP 423.3}<br />

Verwonderd opzi<strong>en</strong>de over deze weigering, zond<strong>en</strong> Israels overst<strong>en</strong> e<strong>en</strong> tweede verzoek tot<br />

d<strong>en</strong> koning, met de belofte: “Wij zull<strong>en</strong> door d<strong>en</strong> gebaand<strong>en</strong> weg optrekk<strong>en</strong>, <strong>en</strong> indi<strong>en</strong> wij van<br />

uw water drink<strong>en</strong>, ik <strong>en</strong> mijn vee, zoo zal ik deszelfs prijs daarvoor gev<strong>en</strong>; ik zal alle<strong>en</strong>lijk,<br />

zonder iets anders, te voet doortrekk<strong>en</strong>.” {PEP 423.4}<br />

“Gij zult niet doortrekk<strong>en</strong>!” was het wederantwoord. De moeilijke berg<strong>en</strong>gt<strong>en</strong> war<strong>en</strong><br />

alreede met gewap<strong>en</strong>de b<strong>en</strong>d<strong>en</strong> van Edomiet<strong>en</strong> bezet, zoodat de kinder<strong>en</strong> Israels di<strong>en</strong> weg niet<br />

op e<strong>en</strong>e vreedzame wijze kond<strong>en</strong> doortrekk<strong>en</strong>, <strong>en</strong> met geweld mocht<strong>en</strong> zij zich ge<strong>en</strong><strong>en</strong> doortocht<br />

ban<strong>en</strong>. Derhalve zag<strong>en</strong> zij zich g<strong>en</strong>oodzaakt de lange reis om Edom he<strong>en</strong> te aanvaard<strong>en</strong>. {PEP<br />

423.5}<br />

Hadde het volk, to<strong>en</strong> het beproefd werd, God niet gewantrouwd, de Vorst van het heir des<br />

Heer<strong>en</strong> zoude h<strong>en</strong> door Edom geleid hebb<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hunne vrees zou op des land inwoners gevall<strong>en</strong><br />

zijn, zoodat zij h<strong>en</strong> eerder gunstbewijz<strong>en</strong> dan vijandschap zoud<strong>en</strong> betoond hebb<strong>en</strong>. Maar de<br />

Israeliet<strong>en</strong> handeld<strong>en</strong> niet stiptelijk overe<strong>en</strong>komstig Gods bevel, <strong>en</strong> terwijl zij mord<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

klaagd<strong>en</strong>, ontsnapte hun de guld<strong>en</strong> kans. To<strong>en</strong> zij eindelijk bereidwillig war<strong>en</strong> om des konings<br />

verlof te vrag<strong>en</strong>, weigerde hij. Voortdur<strong>en</strong>d, sinds zij uit Egypte gekom<strong>en</strong> war<strong>en</strong>, had Satan hun<br />

de e<strong>en</strong>e verleiding voor <strong>en</strong> d<strong>en</strong> ander<strong>en</strong> hinderpaal na in d<strong>en</strong> weg gelegd, om hun de<br />

inbezitneming van Kanaan te belett<strong>en</strong>. En ter oorzaak van hun eig<strong>en</strong> ongeloof hadd<strong>en</strong> zij hem<br />

herhaaldelijk in de hand gewerkt ter verijdeling van Gods plann<strong>en</strong>. {PEP 424.1}<br />

Belangrijk is het Gods woord te geloov<strong>en</strong> <strong>en</strong> hetzelve aanstonds te gehoorzam<strong>en</strong>, terwijl de<br />

<strong>en</strong>gel<strong>en</strong> bereidvaardig staan om met ons sam<strong>en</strong> te werk<strong>en</strong>. De booze geest<strong>en</strong> staan gereed om<br />

ons elk<strong>en</strong> stap voorwaarts te bewist<strong>en</strong>. En wanneer Gods voorzi<strong>en</strong>igheid het voortgaan mogelijk<br />

maakt; als Hij gereed is om groote ding<strong>en</strong> voor Zijne kinder<strong>en</strong> te do<strong>en</strong>, dan verleidt Satan h<strong>en</strong><br />

289


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

0m d<strong>en</strong> Heere te mishag<strong>en</strong> door hun dral<strong>en</strong> <strong>en</strong> twijfel<strong>en</strong>; hij legt het er ook op toe om strijdlust,<br />

of ontevred<strong>en</strong>heid, of ongeloof te verwekk<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hun dus de door God toegdachte zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> te<br />

ontnem<strong>en</strong>. Gods di<strong>en</strong>stknecht<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> altoos gereed zijn; zoodra de voorzi<strong>en</strong>igheid d<strong>en</strong> weg<br />

geop<strong>en</strong>d heeft, moet<strong>en</strong> zij voorwaarts rukk<strong>en</strong>. Door uit te stell<strong>en</strong> gev<strong>en</strong> zij Satan de geleg<strong>en</strong>heid<br />

om hunne poging<strong>en</strong> te verijdel<strong>en</strong>. {PEP 424.2}<br />

In het eerste door Mozes ontvang<strong>en</strong> bevel aangaande hunn<strong>en</strong> doortocht door Edom, nadat<br />

Hij gezegd had, dat de Edomiet<strong>en</strong> bevreesd voor Israel zijn zoud<strong>en</strong>, waarschuwde God Zijn volk<br />

0m zich te wacht<strong>en</strong> uit dit voordeel kapitaal te slaan. Omred<strong>en</strong> Gods kracht Israel ter zijde stond,<br />

<strong>en</strong> zij de bevreesde Edomiet<strong>en</strong> gemakkelijk hadd<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> overweldig<strong>en</strong>, zoo mocht<strong>en</strong> zij h<strong>en</strong><br />

ev<strong>en</strong>wel niet aanvall<strong>en</strong>. Zij stond<strong>en</strong> onder deze order: “Gij zult u zeer wacht<strong>en</strong>. M<strong>en</strong>gt u niet met<br />

h<strong>en</strong>: want Ik zal u van hun land niet gev<strong>en</strong>, ook niet tot de betreding van e<strong>en</strong>e voetzool: want Ik<br />

heb Ezau het gebergte Seir ter erf<strong>en</strong>is gegev<strong>en</strong>.”2 De Edomiet<strong>en</strong> war<strong>en</strong> afstammeling<strong>en</strong> van<br />

Abraham <strong>en</strong> Izaäk, <strong>en</strong> om hunn<strong>en</strong>twil bewees God d<strong>en</strong> kinder<strong>en</strong> van Ezau gunst. Hij had hun het<br />

gebergte Seir ter erf<strong>en</strong>is gegev<strong>en</strong>, <strong>en</strong> in dit bezit mocht<strong>en</strong> zij niet gestoord word<strong>en</strong>, t<strong>en</strong>zij zij het<br />

zich door hun zondig<strong>en</strong> weg zoud<strong>en</strong> onwaardig mak<strong>en</strong>. De Israeliet<strong>en</strong> moest<strong>en</strong> de inwoners van<br />

Kanaan daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> uit hunne erf<strong>en</strong>is stoot<strong>en</strong> <strong>en</strong> verdelg<strong>en</strong>, want die hadd<strong>en</strong> de maat hunner<br />

ongerechtigheid vervuld; maar der Edomiet<strong>en</strong> proeftijd was nog niet voorbij, <strong>en</strong> daarom moest<strong>en</strong><br />

zij g<strong>en</strong>adiglijk behandeld word<strong>en</strong>. God schept behag<strong>en</strong> in g<strong>en</strong>ade te betoon<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Hij op<strong>en</strong>baart<br />

Zijn medelijd<strong>en</strong>, alvor<strong>en</strong>s Hij Zijne oordeel<strong>en</strong> uitz<strong>en</strong>dt. Hij leerde Israel de Edomiet<strong>en</strong> spar<strong>en</strong>,<br />

al-vor<strong>en</strong>s Hij hun bevel gaf om de Kanaaniet<strong>en</strong> uit te roei<strong>en</strong>. {PEP 424.3}<br />

De stamouders der Edomiet<strong>en</strong> <strong>en</strong> der Israeliet<strong>en</strong> war<strong>en</strong> broeders, uit di<strong>en</strong> hoofde moest er<br />

vri<strong>en</strong>delijkheid <strong>en</strong> toeg<strong>en</strong>eg<strong>en</strong>heid tussch<strong>en</strong> beid<strong>en</strong> bestaan. Het werd d<strong>en</strong> Israeliet<strong>en</strong> verbod<strong>en</strong><br />

zich te e<strong>en</strong>iger tijd te wrek<strong>en</strong> over te beleediging hun aangedaan in de weigering om h<strong>en</strong> niet<br />

door het land te lat<strong>en</strong> trekk<strong>en</strong>, Zij behoefd<strong>en</strong> niet te verwacht<strong>en</strong> e<strong>en</strong>ig gedeelte van het land der<br />

Edomiet<strong>en</strong> in bezit te krijg<strong>en</strong>. Terwijl de Israeliet<strong>en</strong> Gods uitverkor<strong>en</strong> <strong>en</strong> begunstigd volk war<strong>en</strong>,<br />

zoo moest<strong>en</strong> zij de h<strong>en</strong> opgelegde bepaling<strong>en</strong> in acht nem<strong>en</strong>. God had hun e<strong>en</strong>e goede erf<strong>en</strong>is<br />

beloofd, doch daarom moest<strong>en</strong> zij zich niet verbeeld<strong>en</strong>, dat zij de e<strong>en</strong>igst<strong>en</strong> op aarde war<strong>en</strong>, die<br />

aanspraak op recht hadd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dat zij de ander<strong>en</strong> verdrukk<strong>en</strong> mocht<strong>en</strong>. In hun verkeer met de<br />

Edomiet<strong>en</strong> was het hun bevol<strong>en</strong> rechtvaardiglijk te handel<strong>en</strong>. Zij mocht<strong>en</strong> handel met h<strong>en</strong><br />

drijv<strong>en</strong>, het noodige van h<strong>en</strong> koop<strong>en</strong>, maar moest<strong>en</strong> zorg<strong>en</strong> d<strong>en</strong> prijs dadelijk te betal<strong>en</strong>. Tot<br />

aanmoediging om God te vertrouw<strong>en</strong>, ontving<strong>en</strong> de Israeliet<strong>en</strong> de volg<strong>en</strong>de herinnering: “Want<br />

de Heere, uw God, heeft u gezeg<strong>en</strong>d, . . . ge<strong>en</strong> ding heeft u ontbrok<strong>en</strong>.” Zij war<strong>en</strong> niet van de<br />

Edomiet<strong>en</strong> afhankelijk, dewijl God rijk in hulpmiddel<strong>en</strong> was. Zij mocht<strong>en</strong> zich niets van het<br />

hunne door bedrog of geweld bemachtig<strong>en</strong>; maar in a|l hun verkeer moest<strong>en</strong> zij het beginsel van<br />

Gods wet, “Gij zult uw<strong>en</strong> naaste liefhebb<strong>en</strong> als u zelv<strong>en</strong>,” in beoef<strong>en</strong>ing br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. {PEP 425.1}<br />

War<strong>en</strong> zij overe<strong>en</strong>komstig Gods voornem<strong>en</strong> door Edom getrokk<strong>en</strong>, de doortocht zou beide<br />

hun <strong>en</strong> d<strong>en</strong> inwoners des lands tot zeg<strong>en</strong> verstrekt hebb<strong>en</strong>: want de laatstg<strong>en</strong>oemd<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong><br />

alsdan e<strong>en</strong>e geleg<strong>en</strong>heid hebb<strong>en</strong> gehad om met Gods volk <strong>en</strong> Zijn<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st bek<strong>en</strong>d te word<strong>en</strong>;<br />

ook hadd<strong>en</strong> zij dan kunn<strong>en</strong> zi<strong>en</strong>, dat de God Jakobs deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die Hem vreez<strong>en</strong> <strong>en</strong> liefhebb<strong>en</strong>, in<br />

290


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

hunne onderneming<strong>en</strong> doet slag<strong>en</strong>. Dit alles was nu door Israels ongeloof verhinderd geword<strong>en</strong>.<br />

God had d<strong>en</strong> volke, in antwoord op hun geroep, water gegev<strong>en</strong>, maar ter zelfder tijd toegelat<strong>en</strong>,<br />

dat hun ongeloof zijn eig<strong>en</strong> straf bewerkte. Wederom moest<strong>en</strong> zij nu de woestijn doorreiz<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

hunn<strong>en</strong> dorst lessch<strong>en</strong> aan de wonderbare bron, waaraan zij niet langer behoefte zoud<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong><br />

gehad, zoo zij God geloofd hadd<strong>en</strong>. {PEP 425.2}<br />

Gevolgelijk keerd<strong>en</strong> de Jsraeliet<strong>en</strong> zich wederom naar het zuid<strong>en</strong>, <strong>en</strong> reisd<strong>en</strong> door woeste,<br />

dorre plaats<strong>en</strong>, die des te akeliger sch<strong>en</strong><strong>en</strong>, nu zij de gro<strong>en</strong>e strek<strong>en</strong> tussch<strong>en</strong> de berg<strong>en</strong> <strong>en</strong> in de<br />

vallei<strong>en</strong> van Edom gezi<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>. In de bergket<strong>en</strong>, die zich bov<strong>en</strong> deze akelige vlakte verheft,<br />

staat de berg Hor, op welks kruin Aaron gedoemd was te sterv<strong>en</strong>, <strong>en</strong> begrav<strong>en</strong> te word<strong>en</strong>. To<strong>en</strong><br />

de Israeliet<strong>en</strong> aan dez<strong>en</strong> berg gekom<strong>en</strong> war<strong>en</strong>, werd Mozes door God gelast: “Neem Aaron <strong>en</strong><br />

Eleazar zijn<strong>en</strong> zoon, <strong>en</strong> doe h<strong>en</strong> opklimm<strong>en</strong> tot d<strong>en</strong> berg Hor. En trek Aaron zijne kleeder<strong>en</strong> uit,<br />

<strong>en</strong> trek ze Eleazar zijn<strong>en</strong> zoon aan: want Aaron zal verzameld word<strong>en</strong>, <strong>en</strong> daar sterv<strong>en</strong>.”3 {PEP<br />

426.1}<br />

Te zam<strong>en</strong> besteg<strong>en</strong> deze bejaarde mann<strong>en</strong> <strong>en</strong> de jongere man d<strong>en</strong> berg. De har<strong>en</strong> van Mozes<br />

<strong>en</strong> Aaron war<strong>en</strong> grijs van d<strong>en</strong> rijm van zesmaal twintig jar<strong>en</strong>. In hun lang <strong>en</strong> gebeurt<strong>en</strong>isvol lev<strong>en</strong><br />

war<strong>en</strong> zij, meer dan e<strong>en</strong>ig ander m<strong>en</strong>sch, met de grootste teg<strong>en</strong>hed<strong>en</strong> bezocht <strong>en</strong> tev<strong>en</strong>s ook met<br />

de grootste eerbewijz<strong>en</strong> overlad<strong>en</strong> geword<strong>en</strong>. Beide mann<strong>en</strong> bezat<strong>en</strong> groote geestvermog<strong>en</strong>s, <strong>en</strong><br />

al hunne tal<strong>en</strong>t<strong>en</strong> war<strong>en</strong> ontwikkeld, veredeld, <strong>en</strong> beoef<strong>en</strong>d door hunn<strong>en</strong> omgang met d<strong>en</strong><br />

Oneindige. Zij hadd<strong>en</strong> hun lev<strong>en</strong> in e<strong>en</strong> onbaatzuchtig<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st voor God <strong>en</strong> hunne<br />

medem<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> geslet<strong>en</strong>; hun gelaat teek<strong>en</strong>de e<strong>en</strong> scherp verstand, standvastigheid <strong>en</strong><br />

waardigheid, alsmede sterke toeg<strong>en</strong>eg<strong>en</strong>heid. {PEP 426.2}<br />

Vele jar<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> Mozes <strong>en</strong> Aaron de last<strong>en</strong> te zam<strong>en</strong> gedrag<strong>en</strong>. Te zam<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> zij<br />

ontelbare gevar<strong>en</strong> getrotseerd, <strong>en</strong> in Gods bijzondere zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> gedeeld; doch nu was het uur<br />

van scheid<strong>en</strong> aangebrok<strong>en</strong>. Langzaam wandeld<strong>en</strong> zij voort, wijl elk oog<strong>en</strong>blik dat zij nog in<br />

elkanders teg<strong>en</strong>woordigheid mocht<strong>en</strong> doorbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, gewaardeerd werd. De helling was steil <strong>en</strong><br />

daarom vermoei<strong>en</strong>d; <strong>en</strong> wijl zij zich dikwerf g<strong>en</strong>oodzaakt zag<strong>en</strong> om e<strong>en</strong> oog<strong>en</strong>blik te rust<strong>en</strong>, zoo<br />

slet<strong>en</strong> zij d<strong>en</strong> tijd in het besprek<strong>en</strong> van het verled<strong>en</strong> <strong>en</strong> de toekomst. Voor h<strong>en</strong> lag, zoo ver het<br />

oog zi<strong>en</strong> kon, de plaats hunner omzwerving<strong>en</strong> uitgestrekt. Op de vlakte b<strong>en</strong>ed<strong>en</strong> h<strong>en</strong> lag het<br />

groote leger der Israeliet<strong>en</strong> gelegerd, in welks di<strong>en</strong>st deze mann<strong>en</strong> het beste van hun lev<strong>en</strong><br />

geslet<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> voor welks geluk zij alles veil hadd<strong>en</strong> gehad. Erg<strong>en</strong>s aan g<strong>en</strong>e zijde van<br />

Edoms berg<strong>en</strong> lag de weg naar het beloofde land, — het land in welks zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> Mozes <strong>en</strong><br />

Aaron niet mocht<strong>en</strong> deel<strong>en</strong>. Ge<strong>en</strong> gevoel van opstand kwam in hunne hart<strong>en</strong> op, noch e<strong>en</strong>ige<br />

klacht ontsnapte aan hunne lipp<strong>en</strong>: ev<strong>en</strong>wel war<strong>en</strong> hunne aangezicht<strong>en</strong> van droefheid betrokk<strong>en</strong><br />

door de herinnering van de red<strong>en</strong>, waarom zij de erf<strong>en</strong>is hunner vader<strong>en</strong> niet mocht<strong>en</strong><br />

aanvaard<strong>en</strong>. {PEP 426.3}<br />

Aaron had zijn werk voor Israel verricht. Veertig jar<strong>en</strong> te vor<strong>en</strong>, in d<strong>en</strong> ouderdom van drie<br />

<strong>en</strong> tachtig jar<strong>en</strong>, had God hem geroep<strong>en</strong> om Mozes behulpzaam te zijn in zijne belangrijke <strong>en</strong><br />

gewichtvolle roeping. In het uitleid<strong>en</strong> der Israeliet<strong>en</strong> uit Egypte had hij zijn<strong>en</strong> broeder ter zijde<br />

gestaan. To<strong>en</strong> de Hebreën met de Amalekiet<strong>en</strong> stred<strong>en</strong>, ondersteunde hij de hand<strong>en</strong> van d<strong>en</strong><br />

291


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

groot<strong>en</strong> leidsman. Het was hem vergund d<strong>en</strong> Sinaï te beklimm<strong>en</strong>, in de teg<strong>en</strong>woordigheid Gods<br />

te nader<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Zijne heerlijkheid te aanschouw<strong>en</strong>. Aan het huisgezin van Aaron had de Heere<br />

het priesterschap opgedrag<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hem met de waardigheid van hoogepriester vereerd. Hij had<br />

hem in deze heilige bedi<strong>en</strong>ing bevestigd door de verschrikkelijke bezoeking over Korach <strong>en</strong><br />

zijne bondg<strong>en</strong>oot<strong>en</strong>. Door Aarons tussch<strong>en</strong>komst was de verspreiding der plaag gekeerd. To<strong>en</strong><br />

zijne twee zon<strong>en</strong>, ter oorzaak van hunne veronachtzaming van Gods strikt bevel, gedood werd<strong>en</strong>,<br />

was hij niet weerspannig, ja morde zelfs niet e<strong>en</strong>s. Desnietteg<strong>en</strong>staande was zijne<br />

lev<strong>en</strong>sgeschied<strong>en</strong>is door e<strong>en</strong>e euveldaad bevlekt. Aaron beging e<strong>en</strong>e zware zonde, to<strong>en</strong> hij het<br />

volk ter wille was, <strong>en</strong> het gegot<strong>en</strong> kalf aan d<strong>en</strong> Sinaï maakte; <strong>en</strong> wederom, to<strong>en</strong> hij Mirjam stijfde<br />

in haar jaloezie <strong>en</strong> morr<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> Mozes. Ook vertoornd<strong>en</strong> hij <strong>en</strong> Mozes d<strong>en</strong> Heere, te Kades,<br />

door het gebod, om tot de rots te sprek<strong>en</strong>, niet te gehoorzam<strong>en</strong>. {PEP 427.1}<br />

Gods doel was, dat deze twee leidsmann<strong>en</strong> van het volk Christus’ voorbeeld zoud<strong>en</strong><br />

vertoon<strong>en</strong>. Aaron droeg Israels nam<strong>en</strong> op zijn borst. Hij maakte Gods wil d<strong>en</strong> volke bek<strong>en</strong>d. Op<br />

d<strong>en</strong> groot<strong>en</strong> verzo<strong>en</strong>dag ging hij het heilige der heilig<strong>en</strong>, “niet zonder bloed,” als Israels<br />

middelaar binn<strong>en</strong>. Daarna kwam hij weder naar buit<strong>en</strong> <strong>en</strong> zeg<strong>en</strong>de de vergadering, gelijkerwijs<br />

Christus Zijn wacht<strong>en</strong>d volk zeg<strong>en</strong><strong>en</strong> zal, zoodra Hij Zijne bedi<strong>en</strong>ing heeft volbracht. Ter<br />

oorzaak van het verhev<strong>en</strong> karakter van dat heilig ambt, hetwelk hij als verteg<strong>en</strong>woordiger van<br />

onz<strong>en</strong> groot<strong>en</strong> Hoogepriester waarnam, bezondigde Aäron zich zoo grootelijks te Kades. {PEP<br />

427.2}<br />

Met e<strong>en</strong> innig smartgevoel ontdeed Mozes Aiiron van zijne heilige kleerder<strong>en</strong>, <strong>en</strong> trok ze<br />

Eleazer aan, die alzoo de door God aangestelde opvolger werd. Weg<strong>en</strong>s zijne zonde te Kades<br />

mocht Aaron niet als Gods hoogepriester in Kanaan di<strong>en</strong>st do<strong>en</strong>; het werd hem niet vergund de<br />

eerste offerande in het beloofde land te offer<strong>en</strong>, <strong>en</strong> alzoo Israels erf<strong>en</strong>is in te wijd<strong>en</strong>. Mozes<br />

moest zijn<strong>en</strong> last, van het volk te leid<strong>en</strong>, tot aan de landpale van Kanaan volbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Hij mocht<br />

tot in het gezicht van het land der belofte voortgaan, maar er niet binn<strong>en</strong> kom<strong>en</strong>. Hadd<strong>en</strong> deze<br />

di<strong>en</strong>stknecht<strong>en</strong> Gods, to<strong>en</strong> zij voor de rots te Kades stond<strong>en</strong>, de proef zonder teg<strong>en</strong>sprek<strong>en</strong><br />

doorstaan, hoe verschill<strong>en</strong>d zou hunne toekomst zijn geweest! E<strong>en</strong>e verkeerde daad kan echter<br />

niet herroep<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. In e<strong>en</strong> leeftijd kan niet hersteld word<strong>en</strong>, wat in e<strong>en</strong> oog<strong>en</strong>blik onder d<strong>en</strong><br />

aandrang der verleiding of onbedachtzaamheid gedaan werd. {PEP 427.3}<br />

De afwezigheid der twee groote leidsmann<strong>en</strong>, te meer wijl m<strong>en</strong> wist, dat Eleazar h<strong>en</strong><br />

vergezeld had, <strong>en</strong> hij Aarons opvolger in de heilige bedi<strong>en</strong>ing zijn zou, verwekte ongerustheid<br />

onder het volk, <strong>en</strong> m<strong>en</strong> zag angstvallig naar hunne terugkomst uit. Om zich he<strong>en</strong> zi<strong>en</strong>de, de<br />

gansche vergadering over, zag<strong>en</strong> zij, dat bijna al de meerderjarig<strong>en</strong> dier vergadering, die uit<br />

Egypte uitgeleid war<strong>en</strong>, in de woestijn war<strong>en</strong> omgekom<strong>en</strong>. Van all<strong>en</strong> maakte e<strong>en</strong> onheil-spell<strong>en</strong>d<br />

voorgevoel zich meester, to<strong>en</strong> zij zich het vonnis herinnerd<strong>en</strong>, dat over Mozes <strong>en</strong> Aaron was<br />

uitgesprok<strong>en</strong>. Sommig<strong>en</strong> wist<strong>en</strong> waarom die geheimzinnige tocht naar de kruin van d<strong>en</strong> berg<br />

Hor ondernom<strong>en</strong> was, <strong>en</strong> daarom war<strong>en</strong> zij te meer bevreesd voor hunne leidsmann<strong>en</strong>, wijl hun<br />

gewet<strong>en</strong> h<strong>en</strong> beschuldigde bij de herinnering aan ‘tge<strong>en</strong> er voorgevall<strong>en</strong> was. {PEP 428.1}<br />

292


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Eindelijk bespeurde m<strong>en</strong> dat Mozes <strong>en</strong> Eleazar langzaam d<strong>en</strong> berg afklomm<strong>en</strong>; doch Aaron<br />

was niet bij h<strong>en</strong>. Eleazar droeg het priesterlijk gewaad, t<strong>en</strong> teek<strong>en</strong>, dat hij zijns vaders opvolger<br />

geword<strong>en</strong> was. To<strong>en</strong> het volk zich met e<strong>en</strong> bezwaard gemoed rond hunn<strong>en</strong> leidsman geschaard<br />

hadd<strong>en</strong>, vertelde Mozes hun, dat Aaron op d<strong>en</strong> berg Hor gestorv<strong>en</strong> was, <strong>en</strong> dat zij hem aldaar<br />

begrav<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>. Hierop begon de vergadering te weén<strong>en</strong> <strong>en</strong> te rouwklag<strong>en</strong>, want zij bemind<strong>en</strong><br />

Aaron, nietteg<strong>en</strong>staande zij hem zoo dikwerf bedroefd hadd<strong>en</strong>. “Zoo bewe<strong>en</strong>d<strong>en</strong> zij Aaron dertig<br />

dag<strong>en</strong>, het gansche huis van Israel.”4 {PEP 428.2}<br />

Betreff<strong>en</strong>de de begraf<strong>en</strong>is van Israels groot<strong>en</strong> hoogepriester bevat de Schrift slechts de<br />

volg<strong>en</strong>de aanteek<strong>en</strong>ing: “Aldaar stierf Aäron, <strong>en</strong> werd aldaar begrav<strong>en</strong>.” E<strong>en</strong> treff<strong>en</strong>d kontrast<br />

tussch<strong>en</strong> de begraf<strong>en</strong>isplechtigheid, die op Gods bevel gehoud<strong>en</strong> werd, <strong>en</strong> de gewoonte van<br />

onz<strong>en</strong> tijd! T<strong>en</strong> huidig<strong>en</strong> dage word<strong>en</strong> mann<strong>en</strong>, die e<strong>en</strong>e aanzi<strong>en</strong>lijke betrekking bekleed hebb<strong>en</strong>,<br />

met veel praalvertoon <strong>en</strong> verkwisting ter aarde besteld. To<strong>en</strong> Aaron, e<strong>en</strong> der uitstek<strong>en</strong>dste<br />

mann<strong>en</strong>, stierf, zag<strong>en</strong> slechts twee zijner naaste be-trekking<strong>en</strong> hem d<strong>en</strong> geest gev<strong>en</strong> <strong>en</strong> woond<strong>en</strong><br />

zijne begraf<strong>en</strong>is bij. En dat e<strong>en</strong>zame graf op d<strong>en</strong> berg Hor heeft niemand der kinder<strong>en</strong> Israels<br />

gewet<strong>en</strong>. God wordt niet verheerlijkt door de groote eer, die m<strong>en</strong> d<strong>en</strong> overled<strong>en</strong><strong>en</strong> in zoo m<strong>en</strong>ig<br />

geval bewijst, noch in de groote onkost<strong>en</strong>, die ter hunner ter aardebestelling gemaakt word<strong>en</strong>.<br />

{PEP 428.3}<br />

De gansche vergadering bewe<strong>en</strong>de Aaron, maar niemand gevoelde zijn verlies meer dan<br />

Mozes. Zijns broeders dood deed hem beseff<strong>en</strong>, dat zijn einde ook nabij was; hoe kort zijn<br />

verblijf op aarde echter ook mocht zijn, het gemis van zijn medeg<strong>en</strong>oot, die jar<strong>en</strong> lang zijn<br />

vreugde <strong>en</strong> verdriet, zijn hoop <strong>en</strong> vrees gedeeld had, werd zwaar gevoeld. Mozes moest het werk<br />

nu alle<strong>en</strong> voortzett<strong>en</strong>; hij wist echter, dat God zijn vri<strong>en</strong>d was, <strong>en</strong> op Hem leunde hij des te meer.<br />

{PEP 429.1}<br />

Kort nadat de Israeliet<strong>en</strong> d<strong>en</strong> berg Hor verlat<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>, werd<strong>en</strong> zij verslag<strong>en</strong> door d<strong>en</strong><br />

Kanaänietisch<strong>en</strong> koning Harad. Doch de hulp des Heer<strong>en</strong> ernstiglijk ingeroep<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>de,<br />

behaald<strong>en</strong> zij de overwinning <strong>en</strong> sloeg<strong>en</strong> d<strong>en</strong> vijand op de vlucht. In plaats dat dit dankbaarheid<br />

bij h<strong>en</strong> verwekte <strong>en</strong> zij zich door deze overwinning meer afhankelijk van God gevoeld<strong>en</strong>, maakte<br />

het h<strong>en</strong> hooggevoel<strong>en</strong>d <strong>en</strong> zelfvertrouw<strong>en</strong>d. Hierop begonn<strong>en</strong> zij spoedig weder te murmureer<strong>en</strong>.<br />

Zij war<strong>en</strong> nu ontevred<strong>en</strong>, omdat zij niet aanstonds na hunn<strong>en</strong> opstand, verwekt door het verslag<br />

der verspieders, veertig jar<strong>en</strong> te vor<strong>en</strong>, vergund war<strong>en</strong> naar Kanaän op te trekk<strong>en</strong>. Zij noemd<strong>en</strong><br />

hunne omzwerving in de woestijn e<strong>en</strong>e onnoodige vertraging, <strong>en</strong> beweerd<strong>en</strong>, dat zij hunne<br />

vijand<strong>en</strong> to<strong>en</strong> ev<strong>en</strong> zoo gemakkelijk hadd<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> overweldig<strong>en</strong> als nu. {PEP 429.2}<br />

Hunne reize zuidwaarts voortzett<strong>en</strong>de, kwam<strong>en</strong> zij in e<strong>en</strong>e heete, zandige vallei, waarin<br />

noch schaduw noch plant<strong>en</strong>lev<strong>en</strong> te vind<strong>en</strong> was. De weg viel hun lang <strong>en</strong> moeilijk, <strong>en</strong> zij led<strong>en</strong><br />

veel van vermoei<strong>en</strong>is <strong>en</strong> dorst. Ook hier bezat<strong>en</strong> zij ge<strong>en</strong> geduld g<strong>en</strong>oeg om de geloofsproef te<br />

kunn<strong>en</strong> doorstaan. Door onophoudelijk op de schaduwzijde hunner ondervinding te star<strong>en</strong>,<br />

wek<strong>en</strong> zij al verder van God af. Zij verlor<strong>en</strong> uit het oog, dat zij niet om Edom he<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong><br />

hebb<strong>en</strong> behoev<strong>en</strong> te reiz<strong>en</strong>, indi<strong>en</strong> zij te Kades niet gemord hadd<strong>en</strong>, to<strong>en</strong> het water ophield te<br />

stroom<strong>en</strong>. God had iets beters met h<strong>en</strong> voor. Hunne hart<strong>en</strong> behoord<strong>en</strong> met dankbaarheid vervuld<br />

293


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

te zijn omdat God hunne zonde zoo licht gestraft had. Daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> verbeeldd<strong>en</strong> zij zich, dat zij<br />

het land der belofte reeds in bezit zoud<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> g<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, als de Heere <strong>en</strong> Mozes het hun niet<br />

belet hadd<strong>en</strong>. Nadat zij zich zelv<strong>en</strong> in de moeite geholp<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hun lot veel zwaarder<br />

hadd<strong>en</strong> gemaakt, dan God het wilde, beschuldig<strong>en</strong> zij Hem alsof Hij de oorzaak van al hun<br />

ongeluk was. Op deze wijze verbitterd<strong>en</strong> zij zich teg<strong>en</strong> Zijne behandeling, <strong>en</strong> werd<strong>en</strong> eindelijk<br />

over alles ontevred<strong>en</strong>. Egypte sche<strong>en</strong> hun aannemelijker <strong>en</strong> verkieslijker dan de vrijheid <strong>en</strong> het<br />

land, waarhe<strong>en</strong> de Heere h<strong>en</strong> leidde. {PEP 429.3}<br />

Aangezi<strong>en</strong> de Israeliet<strong>en</strong> hunne ontevred<strong>en</strong>heid koesterd<strong>en</strong>, zoo war<strong>en</strong> zij met hunne<br />

zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> zelfs niet tevred<strong>en</strong>.” En het volk sprak teg<strong>en</strong> God <strong>en</strong> teg<strong>en</strong> Mozes: Waarom hebt<br />

gijlied<strong>en</strong> ons do<strong>en</strong> optrekk<strong>en</strong> uit Egypte, opdat wij sterv<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> in deze woestijn? want hier<br />

is ge<strong>en</strong> brood, ook ge<strong>en</strong> water, <strong>en</strong> onze ziel walgt over dit zeer lichte brood.”5 {PEP 430.1}<br />

Mozes wees het volk met getrouwheid op hunne groote zonde. Gods kracht alle<strong>en</strong> had h<strong>en</strong><br />

bewaard “in die groote <strong>en</strong> vreeselijke woestijn, waar vurige slang<strong>en</strong>, <strong>en</strong> schorpio<strong>en</strong><strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

dorheid, waar ge<strong>en</strong> water was.”6 Op ieder<strong>en</strong> dag hunner reize war<strong>en</strong> zij door e<strong>en</strong> wonder van<br />

Gods g<strong>en</strong>ade behoud<strong>en</strong>. Overal, waarhe<strong>en</strong> God h<strong>en</strong> geleid had, hadd<strong>en</strong> zij water tot lessching<br />

van d<strong>en</strong> dorst, het brood des hemels tot verzadiging van d<strong>en</strong> honger, <strong>en</strong> vrede <strong>en</strong> veiligheid onder<br />

de schaduw der wolk des daags <strong>en</strong> de vuurkolom des nachts gevond<strong>en</strong>. De <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> hun<br />

de behulpzame hand gebod<strong>en</strong> in het beklimm<strong>en</strong> der hooge rots<strong>en</strong>, of h<strong>en</strong> gesterkt als zij zich e<strong>en</strong><br />

pad door de oneff<strong>en</strong>e woest<strong>en</strong>ij<strong>en</strong> ban<strong>en</strong> moest<strong>en</strong>. Nietteg<strong>en</strong>staande al het leed, dat zij moest<strong>en</strong><br />

verdur<strong>en</strong>, was er niemand onder h<strong>en</strong>, die struikelde. T<strong>en</strong>gevolge der lange reiz<strong>en</strong> war<strong>en</strong> hunne<br />

voet<strong>en</strong> niet gezwoll<strong>en</strong>, noch hunne kleeder<strong>en</strong> veroud. God had de wilde roofdier<strong>en</strong> <strong>en</strong> de<br />

v<strong>en</strong>ijnige slang<strong>en</strong> des wouds <strong>en</strong> der woestijn van h<strong>en</strong> geweerd. Indi<strong>en</strong> het volk teg<strong>en</strong> al deze<br />

blijk<strong>en</strong> Zijner liefde voortging te murmureer<strong>en</strong>, dan moest God hun Zijne bescherming<br />

onttrekk<strong>en</strong>, totdat zij Zijne g<strong>en</strong>adige zorg zoud<strong>en</strong> waardeer<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zich met vernedering <strong>en</strong><br />

bekeering tot Hem zoud<strong>en</strong> w<strong>en</strong>d<strong>en</strong>. {PEP 430.2}<br />

Wijl de Goddelijke kracht h<strong>en</strong> steeds beschermd had, zoo hadd<strong>en</strong> zij de tallooze gevar<strong>en</strong>,<br />

waardoor zij gestadig omringd war<strong>en</strong>, niet opgemerkt. Ter oorzaak van hun ongeloof <strong>en</strong> hunne<br />

ondankbaarheid hadd<strong>en</strong> zij d<strong>en</strong> dood verwacht, maar nu liet God d<strong>en</strong> dood onder h<strong>en</strong> kom<strong>en</strong>. De<br />

v<strong>en</strong>ijnige slang<strong>en</strong>, die de woestijn onveilig maakt<strong>en</strong>, werd<strong>en</strong> vurige slang<strong>en</strong> g<strong>en</strong>aamd, wijl hun<br />

beet e<strong>en</strong>e hevige ontsteking veroorzaakte, <strong>en</strong> de dood er spoedig op volgde. En vermits de<br />

bescherm<strong>en</strong>de hand Gods van Israel g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> was, viel<strong>en</strong> er vel<strong>en</strong> t<strong>en</strong> gevolge van de bet<strong>en</strong> dier<br />

vergiftige dier<strong>en</strong>. {PEP 430.3}<br />

Nu ontstond er schrik <strong>en</strong> verwarring in het leger. In bijna iedere t<strong>en</strong>t lag e<strong>en</strong> doode of e<strong>en</strong><br />

sterv<strong>en</strong>de. Nerg<strong>en</strong>s was m<strong>en</strong> veilig. Dikwerf kondigde des nachts e<strong>en</strong> doordring<strong>en</strong>de kreet aan,<br />

dat er opnieuw e<strong>en</strong> slachtoffer gevall<strong>en</strong> was. All<strong>en</strong> war<strong>en</strong> gestadig in de weer om de lijd<strong>en</strong>d<strong>en</strong><br />

te bedi<strong>en</strong><strong>en</strong>, of deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die nog niet gebet<strong>en</strong> war<strong>en</strong>, met de grootste zorgvuldigheid teg<strong>en</strong> de<br />

slang<strong>en</strong> te bescherm<strong>en</strong>. Nu ontsnapte ge<strong>en</strong> morr<strong>en</strong> hunne lipp<strong>en</strong>. Vergelek<strong>en</strong> met het<br />

teg<strong>en</strong>woordige lijd<strong>en</strong> war<strong>en</strong> hunne vorige wederwaardighed<strong>en</strong> <strong>en</strong> moeilijkhed<strong>en</strong> niet<br />

noem<strong>en</strong>swaard. {PEP 431.1}<br />

294


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Nu verootmoedigde het volk zich voor God. Zij w<strong>en</strong>dd<strong>en</strong> zich met belijd<strong>en</strong>is <strong>en</strong><br />

smeekgebed<strong>en</strong> tot Mozes, zegg<strong>en</strong>de: “Wij hebb<strong>en</strong> gezondigd, omdat wij teg<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Heere <strong>en</strong><br />

teg<strong>en</strong> u gesprok<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>.”7 Slechts e<strong>en</strong> weinig te vor<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> zij hem voor hunn<strong>en</strong> grootst<strong>en</strong><br />

vijand uitgemaakt, <strong>en</strong> de veroorzaker van al hun moeite <strong>en</strong> lijd<strong>en</strong> g<strong>en</strong>oemd. Doch terwijl de<br />

woord<strong>en</strong> nog op hunne lipp<strong>en</strong> war<strong>en</strong>, wist<strong>en</strong> zij, dat hunne beschuldiging valsch was; <strong>en</strong> to<strong>en</strong> zij<br />

werkelijk in d<strong>en</strong> nood zat<strong>en</strong>, w<strong>en</strong>dd<strong>en</strong> zij zich tot hem, als zijnde de e<strong>en</strong>igste, die hun voorspraak<br />

bij God zijn kon. “Bid d<strong>en</strong> Heere,” aldus smeekt<strong>en</strong> zij, “dat Hij deze slang<strong>en</strong> van ons wegneme.”<br />

{PEP 431.2}<br />

God beval Mozes e<strong>en</strong>e koper<strong>en</strong> slang te mak<strong>en</strong>, <strong>en</strong> haar onder het volk op te richt<strong>en</strong>. Door<br />

op haar te zi<strong>en</strong>, zoud<strong>en</strong> all<strong>en</strong>, die gebet<strong>en</strong> war<strong>en</strong>, weder g<strong>en</strong>ez<strong>en</strong>. Dit deed hij, <strong>en</strong> nu werd de<br />

blijde tijding de gansche vergadering door verbreid, dat all<strong>en</strong>, die gebet<strong>en</strong> war<strong>en</strong>, slechts op die<br />

slang behoefd<strong>en</strong> te zi<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zij zoud<strong>en</strong> g<strong>en</strong>ez<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Er war<strong>en</strong> reeds vele dood<strong>en</strong>, <strong>en</strong> to<strong>en</strong><br />

Mozes de slang aan d<strong>en</strong> paal hing, wild<strong>en</strong> sommig<strong>en</strong> niet geloov<strong>en</strong>, dat het zi<strong>en</strong> op e<strong>en</strong> metal<strong>en</strong><br />

beeld h<strong>en</strong> g<strong>en</strong>ez<strong>en</strong> kon; dezulk<strong>en</strong> stierv<strong>en</strong> in hun ongeloof. Vaders, moeders, broeders <strong>en</strong> zusters<br />

ded<strong>en</strong> alles, wat in hun vermog<strong>en</strong> lag om de brek<strong>en</strong>de oog<strong>en</strong> hunner sterv<strong>en</strong>de dierbar<strong>en</strong> op de<br />

slang te do<strong>en</strong> vestig<strong>en</strong>. Deze all<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> volkom<strong>en</strong> hersteld, zoo zij slechts e<strong>en</strong><strong>en</strong> blik er op<br />

kond<strong>en</strong> werp<strong>en</strong>. {PEP 431.3}<br />

Het volk wist zeer wel, dat er ge<strong>en</strong>e kracht in de koper<strong>en</strong> slang zat, die zulk e<strong>en</strong>e<br />

verandering teweeg kon br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> in deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die haar aanschouwd<strong>en</strong>. De heel<strong>en</strong>de kracht Gods<br />

deed het alle<strong>en</strong>. In Zijne wijsheid verkoos Hij deze wijze om Zijne kracht te betoon<strong>en</strong>. En door<br />

dit e<strong>en</strong>voudig middel besefte het volk, dat die bezoeking ter oorzaak van hunne zond<strong>en</strong> over h<strong>en</strong><br />

gekom<strong>en</strong> was. Tev<strong>en</strong>s lag hierin voor h<strong>en</strong> de verzekering, dat zij niet behoefd<strong>en</strong> te vreez<strong>en</strong>,<br />

indi<strong>en</strong> zij God maar gehoorzaamd<strong>en</strong>; want Hij zou h<strong>en</strong> bescherm<strong>en</strong>. {PEP 431.4}<br />

In het opricht<strong>en</strong> der koper<strong>en</strong> slang moest Israel e<strong>en</strong>e belangrijke les leer<strong>en</strong>. Zij kond<strong>en</strong> zich<br />

zelv<strong>en</strong> niet g<strong>en</strong>ez<strong>en</strong> van het doodelijk vergif. God alle<strong>en</strong> vermocht dit. Zij moest<strong>en</strong> echter hun<br />

geloof betoon<strong>en</strong> in de maatregel<strong>en</strong>, die Hij verord<strong>en</strong>d had, <strong>en</strong> daarom moest<strong>en</strong> zij e<strong>en</strong><strong>en</strong> blik op<br />

die slang werp<strong>en</strong>, wild<strong>en</strong> zij lev<strong>en</strong>. Hun geloof was Gode behagelijk, <strong>en</strong> dat moest<strong>en</strong> zij in het<br />

zi<strong>en</strong> op de slang do<strong>en</strong> uitkom<strong>en</strong>. In de slang zelve, dit wist<strong>en</strong> zij zeer goed, was ge<strong>en</strong>e kracht,<br />

maar zij was e<strong>en</strong> zinnebeeld van Christus; <strong>en</strong> hunne behoefte aan Zijne verdi<strong>en</strong>stelijkheid werd<br />

hun hierdoor bevattelijk voorgesteld. Voorhe<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> vel<strong>en</strong> hunne offerand<strong>en</strong> aan God<br />

gebracht, <strong>en</strong> zich daardoor verbeeld, dat zij de zonde werkelijk verzo<strong>en</strong>d hadd<strong>en</strong>. Zij hadd<strong>en</strong><br />

zich niet verlat<strong>en</strong> op d<strong>en</strong> Verlosser, die te kom<strong>en</strong> stond, die zinnebeeldig in het offer werd<br />

voorgesteld. Door dit middel kon God hun nu leer<strong>en</strong>, dat de offerand<strong>en</strong> op zich zelv<strong>en</strong> van ev<strong>en</strong><br />

weinig beteek<strong>en</strong>is war<strong>en</strong> <strong>en</strong> ev<strong>en</strong> weinig kracht bezat<strong>en</strong> als de koper<strong>en</strong> slang, maar dat zij<br />

daardoor aan Christus, het groote zondoffer, herinnerd werd<strong>en</strong>. {PEP 432.1}<br />

“Gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, alzoo” is ook “de Zoon des m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong><br />

verhoogd geword<strong>en</strong>; opdat e<strong>en</strong> iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige<br />

lev<strong>en</strong> hebbe.”8 All<strong>en</strong>, die ooit op aarde geleefd hebb<strong>en</strong>, zijn gebet<strong>en</strong> door “de oude slang, welke<br />

g<strong>en</strong>aamd wordt Duivel <strong>en</strong> Satanas.”9 De doodelijke gevolg<strong>en</strong> der zonde kunn<strong>en</strong> alle<strong>en</strong> door het<br />

295


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

van God verord<strong>en</strong>de middel ontkom<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. De Israeliet<strong>en</strong> behield<strong>en</strong> het lev<strong>en</strong> door op de<br />

opgerichte slang te zi<strong>en</strong>. Die blik getuigde van geloof. Zij leefd<strong>en</strong>, omdat zij Gods woord<br />

geloofd<strong>en</strong>, vertrouw<strong>en</strong> steld<strong>en</strong> in het middel ter hunner herstelling. Insgelijks moet de zondaar<br />

op Jezus zi<strong>en</strong> om behoud<strong>en</strong> te word<strong>en</strong>. Hij ontvangt vergiff<strong>en</strong>is op grond van zijn geloof in de<br />

verzo<strong>en</strong><strong>en</strong>de offerande. Niet gelijk in het doode werkelooze zinnebeeld, is kracht tot g<strong>en</strong>ezing<br />

van d<strong>en</strong> boetvaardig<strong>en</strong> zondaar maar in Christus. {PEP 432.2}<br />

Ofschoon de zondaar zich zelf niet redd<strong>en</strong> kan, zoo moet hij toch iets do<strong>en</strong> ter verkrijging<br />

zijner zaligheid “Die tot Mij komt,” zegt Jezus, “zal Ik ge<strong>en</strong>szins uitwerp<strong>en</strong>.”10 Wij moet<strong>en</strong> dus<br />

tot Hem kom<strong>en</strong>; <strong>en</strong> als wij onze zond<strong>en</strong> met berouw beled<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, dan moet<strong>en</strong> wij geloov<strong>en</strong>,<br />

dat Hij ze vergev<strong>en</strong> <strong>en</strong> ons aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong> heeft. Het geloof is e<strong>en</strong>e gave Gods, maar wij bezitt<strong>en</strong><br />

de kracht om het te gebruik<strong>en</strong>. Het geloof is de hand, waarmede wij de door God aangebod<strong>en</strong>e<br />

g<strong>en</strong>ade <strong>en</strong> ontferming aannem<strong>en</strong>. {PEP 432.3}<br />

Alle<strong>en</strong> de gerechtigheid van Christus geeft ons aanspraak op de zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> van het verbond<br />

der g<strong>en</strong>ade. Vel<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> die zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> lang begeerd <strong>en</strong> getracht ze te bekom<strong>en</strong>, doch ze niet<br />

bemachtigd, omdat zij me<strong>en</strong>d<strong>en</strong> iets te kunn<strong>en</strong> do<strong>en</strong>, waardoor zij ze verdi<strong>en</strong><strong>en</strong> kond<strong>en</strong>. Zij<br />

hebb<strong>en</strong> niet geheel van zich zelv<strong>en</strong> afgezi<strong>en</strong>, noch geloofd, dat Jezus de alg<strong>en</strong>oegzame<br />

Zaligmaker is. Wij moet<strong>en</strong> niet me<strong>en</strong><strong>en</strong>, dat onze eig<strong>en</strong>e verdi<strong>en</strong>stelijkheid ons behoud<strong>en</strong> zal;<br />

Christus is de e<strong>en</strong>igste hoop des behouds. “Want er is ook onder d<strong>en</strong> hemel ge<strong>en</strong> andere naam,<br />

die onder de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> gegev<strong>en</strong> is, door welk<strong>en</strong> wij moet<strong>en</strong> zalig word<strong>en</strong>.”11 {PEP 433.1}<br />

Indi<strong>en</strong> wij God geheel <strong>en</strong> al vertrouw<strong>en</strong>, ons geheel op de verdi<strong>en</strong>st<strong>en</strong> van Jezus, als zondevergev<strong>en</strong>d<strong>en</strong><br />

Zaligmaker, verlat<strong>en</strong>, dan ontvang<strong>en</strong> wij al de noodige hulp. Dat niemand op zich<br />

zelv<strong>en</strong> zie, alsof hij zich zelv<strong>en</strong> behoud<strong>en</strong> kan. Jezus stierf voor ons, omdat wij dit niet kunn<strong>en</strong><br />

do<strong>en</strong>. Hij is onze hoop, onze rechtvaardigmaking, onze gerechtigheid. Als wij onze zondigheid<br />

inzi<strong>en</strong>, dan moet<strong>en</strong> wij niet mismoedigd word<strong>en</strong>, noch vreez<strong>en</strong>, dat er ge<strong>en</strong> Zaligmaker voor ons<br />

is, of dat Hij niet g<strong>en</strong>adig jeg<strong>en</strong>s ons gezind is. Juist te dier tijd noodigt Hij ons om in onze<br />

hulpeloosheid tot Hem te kom<strong>en</strong>, <strong>en</strong> gered te word<strong>en</strong>. {PEP 433.2}<br />

Vele Israeliet<strong>en</strong> beschouwd<strong>en</strong> het door God verord<strong>en</strong>de middel niet als e<strong>en</strong> remedie. De<br />

dood<strong>en</strong> <strong>en</strong> de sterv<strong>en</strong>d<strong>en</strong> lag<strong>en</strong> rondom h<strong>en</strong>; ook wist<strong>en</strong> zij, dat hun lot onvermijdelijk was, t<strong>en</strong>zij<br />

er uitkomst geschonk<strong>en</strong> werd; maar zij ging<strong>en</strong> voort met hunne wond<strong>en</strong>, hun pijn, <strong>en</strong> d<strong>en</strong><br />

gewiss<strong>en</strong> dood te betreur<strong>en</strong>, totdat de kracht<strong>en</strong> uitgeput <strong>en</strong> de oog<strong>en</strong> verduisterd war<strong>en</strong>, terwijl<br />

zij oog<strong>en</strong>blikkelijk hadd<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> word<strong>en</strong> g<strong>en</strong>ez<strong>en</strong>. Indi<strong>en</strong> wij onze behoefte gevoel<strong>en</strong>, dan<br />

moet<strong>en</strong> wij haar niet maar alle<strong>en</strong> betreur<strong>en</strong>; veelminder moet<strong>en</strong> wij onz<strong>en</strong> verlor<strong>en</strong> toestand<br />

buit<strong>en</strong> Christus gevoel<strong>en</strong>de, ons aan de vertwijfeling over gev<strong>en</strong>, maar het vertrouw<strong>en</strong> stell<strong>en</strong> op<br />

de verdi<strong>en</strong>st<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> Zaligmaker, die gekruisigd <strong>en</strong> opgestaan is. Zie op Hem, <strong>en</strong> leef. Jezus<br />

heeft ons Zijn woord van verzekering gegev<strong>en</strong>; Hij behoudt all<strong>en</strong>, die tot Hem kom<strong>en</strong>.<br />

Nietteg<strong>en</strong>staande millio<strong>en</strong><strong>en</strong> aan g<strong>en</strong>ezing behoefte hebb<strong>en</strong>, wijz<strong>en</strong> zij de aangebod<strong>en</strong>e g<strong>en</strong>ade<br />

van de hand; maar niemand, die op d<strong>en</strong> Heiland vertrouwt, zal omkom<strong>en</strong>. {PEP 433.3}<br />

296


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Vel<strong>en</strong> will<strong>en</strong> Christus niet aannem<strong>en</strong>, alvor<strong>en</strong>s zij de gansche verborg<strong>en</strong>heid van het<br />

verlossingsplan doorgrond<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong>. Zij weiger<strong>en</strong> e<strong>en</strong> geloovig oog opwaarts te slaan, trots zij<br />

duiz<strong>en</strong>d<strong>en</strong> zi<strong>en</strong>, die het gedaan <strong>en</strong> baat gevond<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> in het zi<strong>en</strong> op Christus’ kruis. Vel<strong>en</strong><br />

verdiep<strong>en</strong> zich in d<strong>en</strong> doolhof der wijsbegeerte, zoek<strong>en</strong>de naar red<strong>en</strong><strong>en</strong> <strong>en</strong> bewijz<strong>en</strong>, die zij nooit<br />

zull<strong>en</strong> vind<strong>en</strong>, zoolang zij de Goddelijke bewijz<strong>en</strong> verwerp<strong>en</strong>. Zij weiger<strong>en</strong> in het licht van de<br />

Zon der gerechtigheid te wandel<strong>en</strong>, zoolang het hun niet verklaard is vanwaar zij hare stral<strong>en</strong><br />

verkrijgt. All<strong>en</strong>, die hierin volhard<strong>en</strong>, kunn<strong>en</strong> niet tot de k<strong>en</strong>nis der waarheid kom<strong>en</strong>. God neemt<br />

nooit alle twijfeling<strong>en</strong> weg. Hij geeft voldo<strong>en</strong>de bewijz<strong>en</strong> om er het geloof op te grondvest<strong>en</strong>,<br />

<strong>en</strong> als m<strong>en</strong> die aan-neemt, dan verkeert het verstand niet langer in de duisternis. Indi<strong>en</strong> de van<br />

de slang<strong>en</strong> gebet<strong>en</strong><strong>en</strong> getwijfeld <strong>en</strong> getwist hadd<strong>en</strong>, eer zij het oog op de koper<strong>en</strong> slang wild<strong>en</strong><br />

vestig<strong>en</strong>, zij zoud<strong>en</strong> omgekom<strong>en</strong> zijn. Het is onze roeping te zi<strong>en</strong>; <strong>en</strong> de blik des geloofs zal ons<br />

het lev<strong>en</strong> verzeker<strong>en</strong>. {PEP 434.1}<br />

297


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 39—De Inneming van Basan<br />

DE zuidergr<strong>en</strong>s van Edom omgetog<strong>en</strong>, keerd<strong>en</strong> de Israeliet<strong>en</strong> zich noordwaarts <strong>en</strong> rukt<strong>en</strong><br />

op het beloofde land aan. Hun weg liep over e<strong>en</strong>e groote, verhev<strong>en</strong>e vlakte, waarover de koele<br />

bergwind<strong>en</strong> waaid<strong>en</strong>. Dit was hun e<strong>en</strong>e aang<strong>en</strong>ame verwisseling met de verz<strong>en</strong>g<strong>en</strong>de vallei,<br />

dewelke zij doorgetrokk<strong>en</strong> war<strong>en</strong>, <strong>en</strong> daarom tog<strong>en</strong> zij met moed <strong>en</strong> opgewektheid voorwaarts.<br />

Nadat zij door de beek Zered gegaan war<strong>en</strong>, trokk<strong>en</strong> zij langs de oostergr<strong>en</strong>s van der Moabiet<strong>en</strong><br />

land, omred<strong>en</strong> God hun bevol<strong>en</strong> had, zegg<strong>en</strong>de: “Beangstig Moab niet, <strong>en</strong> m<strong>en</strong>g u niet met h<strong>en</strong><br />

in d<strong>en</strong> strijd: want Ik zal u ge<strong>en</strong>e erf<strong>en</strong>is van hun land gev<strong>en</strong>, dewijl Ik het aan Lots kinder<strong>en</strong> ter<br />

erf<strong>en</strong>is gegev<strong>en</strong> heb.”1 Dit gebod werd herhaald, to<strong>en</strong> zij aan de landpale der Ammoniet<strong>en</strong><br />

kwam<strong>en</strong>, omdat die ook kinder<strong>en</strong> van Lot war<strong>en</strong>. {PEP 435.1}<br />

Verder noordwaarts trekk<strong>en</strong>de, bereikte de vergadering Israels eindelijk der Amoriet<strong>en</strong><br />

land. Dit sterk <strong>en</strong> oorlogzuchtig volk woonde eertijds in het zuid<strong>en</strong> van Kanaan doch to<strong>en</strong> zij in<br />

getalsterkte zeer toeg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> war<strong>en</strong>, trokk<strong>en</strong> zij over de Jordaan, beoor-loogd<strong>en</strong> de Moabiet<strong>en</strong>,<br />

<strong>en</strong> nam<strong>en</strong> e<strong>en</strong> gedeelte van hun land in bezit. Hier vestigd<strong>en</strong> zij zich dan <strong>en</strong> voerd<strong>en</strong> e<strong>en</strong><br />

onbeperkt gezag over dat gansche land van de Arnon af tot de Jabbok toe. De weg naar de<br />

Jordaan, waarover de Israeliet<strong>en</strong> w<strong>en</strong>scht<strong>en</strong> te gaan, liep midd<strong>en</strong> door die landstreek, om die<br />

red<strong>en</strong> zond Mozes e<strong>en</strong> vri<strong>en</strong>delijk verzoek aan Sihon, d<strong>en</strong> koning der kinder<strong>en</strong> Ammons,<br />

zegg<strong>en</strong>de: “Laat mij door uw land trekk<strong>en</strong>. Wij zull<strong>en</strong> niet afwijk<strong>en</strong> in de akkers, noch in de<br />

wijngaard<strong>en</strong>; wij zull<strong>en</strong> het water der putt<strong>en</strong> niet drink<strong>en</strong>; wij zull<strong>en</strong> op d<strong>en</strong> koninklijk<strong>en</strong> weg<br />

gaan, totdat wij uwe landpale doorgetog<strong>en</strong> zijn.” Hij ontving e<strong>en</strong>e besliste weigering t<strong>en</strong><br />

antwoord; <strong>en</strong> het gansche heir der Amoriet<strong>en</strong> werd opgeroep<strong>en</strong> om d<strong>en</strong> voortgang der indringers<br />

teg<strong>en</strong> te staan. De Israeliet<strong>en</strong> war<strong>en</strong> niet g<strong>en</strong>oegzaam gewap<strong>en</strong>d, noch in de krijgskunst geoef<strong>en</strong>d<br />

om het hoofd aan zulk e<strong>en</strong> geducht leger te durv<strong>en</strong> bied<strong>en</strong>, <strong>en</strong> war<strong>en</strong> derhalve bevreesd. Wat de<br />

bedrev<strong>en</strong>heid in de krijgskunde betrof, daarin-hadd<strong>en</strong> hunne vijand<strong>en</strong> de overhand. Van ‘s<br />

m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> standpunt beschouwd, zou het spoedig met Israel gedaan zijn. {PEP 435.2}<br />

Doch Mozes hield het oog op de wolkkolom gericht, <strong>en</strong> bemoedigde het volk met de<br />

verzekering, dat Gods teg<strong>en</strong>woordigheid h<strong>en</strong> steeds vergezelde. Ter zelfder tijd werd<strong>en</strong> zij gelast<br />

alles te do<strong>en</strong>, wat in hun vermog<strong>en</strong> was tot voorbereiding voor d<strong>en</strong> strijd. Hunne vijand<strong>en</strong><br />

verlangd<strong>en</strong> slaags te rak<strong>en</strong>, aangezi<strong>en</strong> zij de onvoorbereide Israeliet<strong>en</strong> dacht<strong>en</strong> te verdelg<strong>en</strong>.<br />

Doch van d<strong>en</strong> Bezitter aller land<strong>en</strong> was het bevel tot Israels leidsman uitgegaan: “Maakt u op,<br />

reist he<strong>en</strong>, <strong>en</strong> gaat over de beek Arnon; ziet, Ik heb Sihon, d<strong>en</strong> koning van Hesbon, d<strong>en</strong> Amoriet,<br />

<strong>en</strong> zijn land in uwe hand gegev<strong>en</strong>; begint te erv<strong>en</strong>, <strong>en</strong> m<strong>en</strong>gt u met h<strong>en</strong> in d<strong>en</strong> strijd. Te dez<strong>en</strong><br />

dage zal Ik beginn<strong>en</strong> uw<strong>en</strong> schrik <strong>en</strong> uwe vreeze te gev<strong>en</strong> over het aangezicht der volk<strong>en</strong>, onder<br />

d<strong>en</strong> gansch<strong>en</strong> hemel; die uw gerucht zull<strong>en</strong> hoor<strong>en</strong>, die zull<strong>en</strong> sidder<strong>en</strong> <strong>en</strong> bang zijn van uw<br />

aangezicht.” {PEP 436.1}<br />

Deze volk<strong>en</strong> buit<strong>en</strong> de landpale Kanaäns won<strong>en</strong>de zoud<strong>en</strong> gespaard zijn geblev<strong>en</strong>, zoo zij<br />

d<strong>en</strong> voorttocht der Israeliet<strong>en</strong> niet teg<strong>en</strong>gestaan hadd<strong>en</strong>. God had hun groote lankmoedigheid <strong>en</strong><br />

innig medelijd<strong>en</strong> betoond, nietteg<strong>en</strong>staande zij Heid<strong>en</strong><strong>en</strong> war<strong>en</strong>. To<strong>en</strong> het aan Abraham in e<strong>en</strong><br />

298


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

gezicht getoond werd, dat zijne nakomeling<strong>en</strong> in e<strong>en</strong> vreemd land zijn zoud<strong>en</strong>, kreeg hij de<br />

belofte: “En het vierde geslacht zal herwaarts wederkeer<strong>en</strong>, want de ongerech-tigheid der<br />

Amoriet<strong>en</strong> is tot nog toe niet volkom<strong>en</strong>.”2 Nietteg<strong>en</strong>-staande de Amoriet<strong>en</strong> afgod<strong>en</strong>di<strong>en</strong>aars<br />

war<strong>en</strong>, die hun lev<strong>en</strong> weg<strong>en</strong>s hunne groote goddeloosheid verbeurd hadd<strong>en</strong>, spaarde God h<strong>en</strong><br />

toch nog vier honderd jar<strong>en</strong> om hun het onmisk<strong>en</strong>baar bewijs te gev<strong>en</strong>, dat Hij de e<strong>en</strong>igste ware<br />

God, de Schepper van hemel <strong>en</strong> aarde is. Zij hadd<strong>en</strong> gehoord van al de wonder<strong>en</strong>, welke God<br />

verricht had, to<strong>en</strong> Hij Israel uit Egypte uitleidde. Zij hadd<strong>en</strong> g<strong>en</strong>oegzaam bewijs ontvang<strong>en</strong>; zij<br />

hadd<strong>en</strong> de waarheid kunn<strong>en</strong> k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, indi<strong>en</strong> zij gewillig war<strong>en</strong> geweest d<strong>en</strong> beeld<strong>en</strong>di<strong>en</strong>st <strong>en</strong> het<br />

losbandige lev<strong>en</strong> op te gev<strong>en</strong>. Maar zij verwierp<strong>en</strong> het licht, <strong>en</strong> hing<strong>en</strong> de afgod<strong>en</strong> aan. {PEP<br />

436.2}<br />

To<strong>en</strong> God Zijn volk voor de tweede keer aan de gr<strong>en</strong>z<strong>en</strong> van Kanaan bracht, op<strong>en</strong>baarde<br />

Hij zijne kracht opnieuw aan de Heid<strong>en</strong>sche volk<strong>en</strong>. Zij bemerkt<strong>en</strong>, dat God voor Israel<br />

gestred<strong>en</strong> had teg<strong>en</strong> Arad <strong>en</strong> de Kanaaniet<strong>en</strong>, zoomede dat Hij Zijn volk op e<strong>en</strong>e wonderbaarlijke<br />

wijze g<strong>en</strong>ez<strong>en</strong> had, to<strong>en</strong> zij door de slang<strong>en</strong> gebet<strong>en</strong> werd<strong>en</strong>. Ofschoon de kinder<strong>en</strong> Israels ge<strong>en</strong>e<br />

vergunning ontving<strong>en</strong> om door het land Edom te trekk<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dus g<strong>en</strong>oodzaakt war<strong>en</strong> e<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

omweg langs de Schelfzee te nem<strong>en</strong>, zoo hadd<strong>en</strong> zij ev<strong>en</strong>wel, op al hunne reiz<strong>en</strong> <strong>en</strong> in al hunne<br />

legerplaats<strong>en</strong>, langs Edom, Moab <strong>en</strong> Ammon, ge<strong>en</strong>e vijandelijkhed<strong>en</strong> aan het volk of zijne<br />

bezitting<strong>en</strong> betoond. Integ<strong>en</strong>deel, to<strong>en</strong> de kinder<strong>en</strong> Israels aan de gr<strong>en</strong>z<strong>en</strong> van der Ammoniet<strong>en</strong><br />

land gekom<strong>en</strong> war<strong>en</strong>, hadd<strong>en</strong> zij vergunning gevraagd om regelrecht door het land te trekk<strong>en</strong>,<br />

belov<strong>en</strong>de dat zij zich zoud<strong>en</strong> gedrag<strong>en</strong>, gelijkerwijs zij zich jeg<strong>en</strong>s de andere volker<strong>en</strong> betoond<br />

hadd<strong>en</strong>. To<strong>en</strong> der Amoriet<strong>en</strong> koning dit beleefd verzoek van de hand wees, <strong>en</strong> zijn leger in<br />

slagord<strong>en</strong> stelde, was de maat hunner ongerechtighed<strong>en</strong> vol, <strong>en</strong> werd<strong>en</strong> zij door Gods kracht ter<br />

neder geworp<strong>en</strong>. {PEP 436.3}<br />

De Israeliet<strong>en</strong> trokk<strong>en</strong> de beek Arnon over, <strong>en</strong> op d<strong>en</strong> vijand aan. In d<strong>en</strong> strijd behaalde<br />

Israels leger de overwinning; <strong>en</strong> zich het daaraan verbond<strong>en</strong> voordeel t<strong>en</strong> nutte mak<strong>en</strong>de, war<strong>en</strong><br />

zij spoedig bezitters van het land der Amoriet<strong>en</strong>. Het was de Vorst van het leger des Heer<strong>en</strong>, die<br />

Zijns volks vijand<strong>en</strong> overwonn<strong>en</strong> had; <strong>en</strong> Hij zou dit acht <strong>en</strong> dertig jar<strong>en</strong> eerder hebb<strong>en</strong> gedaan,<br />

als Israel zijn vertrouw<strong>en</strong> op Hem gesteld had. {PEP 437.1}<br />

Vol hoop <strong>en</strong> moed rukte het leger Israels voorwaarts, <strong>en</strong>, steeds noordwaarts trekk<strong>en</strong>de,<br />

bereikte het weldra e<strong>en</strong> land, dat hun moed <strong>en</strong> vertrouw<strong>en</strong> op God werkelijk op de proef zou<br />

stell<strong>en</strong>. Voor h<strong>en</strong> lag het machtige <strong>en</strong> volkrijke Basan, waarin groote van ste<strong>en</strong> gebouwde sted<strong>en</strong><br />

war<strong>en</strong>, die nog t<strong>en</strong> huidig<strong>en</strong> dage de bewondering der wereld opwekk<strong>en</strong>, — “zestig sted<strong>en</strong>, . . .<br />

al die sted<strong>en</strong> war<strong>en</strong> met hooge mur<strong>en</strong>, poort<strong>en</strong> <strong>en</strong> gr<strong>en</strong>del<strong>en</strong> gesterkt, be-halve zeer vele<br />

onbemuurde sted<strong>en</strong>.”3 De huiz<strong>en</strong> war<strong>en</strong> van groote, zwarte ste<strong>en</strong><strong>en</strong> gebouwd, <strong>en</strong> zoo ontzaglijk<br />

groot, dat zij bijna oninneembaar war<strong>en</strong> voor e<strong>en</strong>ige strijdmacht, die m<strong>en</strong> er destijds teg<strong>en</strong> stell<strong>en</strong><br />

kon. Het land was vol spelonk<strong>en</strong>, steile rots<strong>en</strong>, diepe klov<strong>en</strong>, <strong>en</strong> op rots<strong>en</strong> gebouwde vesting<strong>en</strong>,<br />

‘s Lands inwoners war<strong>en</strong> de afstammeling<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> reuz<strong>en</strong>geslacht, <strong>en</strong> muntt<strong>en</strong> derhalve uit in<br />

grootte <strong>en</strong> kracht; <strong>en</strong> zoo berucht war<strong>en</strong> zij weg<strong>en</strong>s hunne gewelddadighed<strong>en</strong>, dat al de hun<br />

299


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

omring<strong>en</strong>de volker<strong>en</strong> bang van h<strong>en</strong> war<strong>en</strong>; daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> muntte Og, de koning van dat land, nog<br />

uit in die natie van reuz<strong>en</strong>, weg<strong>en</strong>s zijne buit<strong>en</strong>gewoon groote gestalte <strong>en</strong> sluwheid. {PEP 437.2}<br />

Maar de wolkkolom bewoog zich voorwaarts, <strong>en</strong> hare leiding volg<strong>en</strong>de kwam<strong>en</strong> de<br />

Israeliet<strong>en</strong> te Edreï, alwaar de reuz<strong>en</strong>koning met zijne strijdmacht h<strong>en</strong> opwachtte. Og had met<br />

zeer veel beleid het slagveld gekoz<strong>en</strong>. De stad Edreï lag op d<strong>en</strong> rand van e<strong>en</strong> tafelland, dat zich<br />

steil bov<strong>en</strong> de omligg<strong>en</strong>de vlakte verhief, <strong>en</strong> bedekt was met ruwe rots<strong>en</strong>. Het kon slechts langs<br />

<strong>en</strong>ge <strong>en</strong> steile pad<strong>en</strong> beklomm<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. In geval zijn leger het onderspit moest delv<strong>en</strong>, kon het<br />

zich gemakkelijk in d<strong>en</strong> doolhof van rots<strong>en</strong> verstek<strong>en</strong>, waar ge<strong>en</strong> vreemdeling het achterhal<strong>en</strong><br />

kon. {PEP 438.1}<br />

Van de overwinning zeker, stelde de koning zijne groote strijdmacht in slagorde op de op<strong>en</strong>e<br />

vlakte; e<strong>en</strong> oorverdoov<strong>en</strong>d krijgsgeschrei werd aangehev<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de lans<strong>en</strong> van duiz<strong>en</strong>de<br />

strijdlustig<strong>en</strong> stak<strong>en</strong> bov<strong>en</strong> ‘t leger uit. To<strong>en</strong> de Israeliet<strong>en</strong> d<strong>en</strong> reus der reuz<strong>en</strong> aan de spits van<br />

zijn talrijk leger zag<strong>en</strong>, alsmede de schijnbaar onneembare verschansing, waarachter duiz<strong>en</strong>d<strong>en</strong><br />

verschol<strong>en</strong> lag<strong>en</strong>, ontdekt<strong>en</strong>, werd<strong>en</strong> zij met vrees <strong>en</strong> beving bevang<strong>en</strong>. Doch Mozes bleef kalm<br />

<strong>en</strong> standvastig; aangaande d<strong>en</strong> koning van Basan had God gezegd: “Vrees hem niet, want Ik heb<br />

hem, <strong>en</strong> al zijn volk, <strong>en</strong> zijn land in uwe hand gegev<strong>en</strong>; <strong>en</strong> gij zult hem do<strong>en</strong>, gelijk gij Sihon,<br />

d<strong>en</strong> koning der Amoriet<strong>en</strong>, die te Hesbon woonde, gedaan hebt.”4 {PEP 438.2}<br />

Bij het innem<strong>en</strong> van Gilead <strong>en</strong> Basan herinnerd<strong>en</strong> vel<strong>en</strong> zich de gebeurt<strong>en</strong>is, te Kades<br />

voorgevall<strong>en</strong>, t<strong>en</strong>gevolge waarvan de Israeliet<strong>en</strong> gedoemd werd<strong>en</strong> om zoo lang in de woestijn<br />

om te zwerv<strong>en</strong>. Zij zag<strong>en</strong>, dat het verslag der verspieders omtr<strong>en</strong>t het beloofde land in vele<br />

opzicht<strong>en</strong> waar was. Het war<strong>en</strong> groote bemuurde sted<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de inwoners war<strong>en</strong> reuz<strong>en</strong>, waarbij<br />

de Israeliet<strong>en</strong> in vergelijking slechts dwerg<strong>en</strong> war<strong>en</strong>. Maar nu kond<strong>en</strong> zij ook zi<strong>en</strong>, dat hunne<br />

vaders e<strong>en</strong><strong>en</strong> misslag begaan hadd<strong>en</strong> door Gods kracht te wantrouw<strong>en</strong>. Dat alle<strong>en</strong> had hun belet<br />

het goede land dadelijk in bezit te nem<strong>en</strong>. {PEP 438.3}<br />

To<strong>en</strong> zij zich voor de eerste keer gereed maakt<strong>en</strong> om Kanaän binn<strong>en</strong> te trekk<strong>en</strong>, was de<br />

onderneming veel gemakkelijker dan nu. God had beloofd, dat, indi<strong>en</strong> Zijn volk Zijne stem<br />

gehoorzaamde, Hij voor h<strong>en</strong> zou strijd<strong>en</strong>; ook zou Hij horzel<strong>en</strong> voor hun aangezicht he<strong>en</strong><br />

z<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, die zoud<strong>en</strong> des lands inwoners uitdrijv<strong>en</strong>. De vreeze der volker<strong>en</strong> was nog niet in ‘t<br />

algeme<strong>en</strong> verwekt, <strong>en</strong> m<strong>en</strong> had slechts weinige voorbereidsel<strong>en</strong> gemaakt om hunn<strong>en</strong> voortgang<br />

te belett<strong>en</strong>. Maar to<strong>en</strong> de Heere Israel nu gebood voorwaarts te trekk<strong>en</strong>, moest<strong>en</strong> zij teg<strong>en</strong> e<strong>en</strong><br />

wakker<strong>en</strong> vijand t<strong>en</strong> strijde trékk<strong>en</strong>, <strong>en</strong> groote <strong>en</strong> geoef<strong>en</strong>de strijdmacht<strong>en</strong> bevecht<strong>en</strong>, die zich<br />

reeds lang op het verzet teg<strong>en</strong> hunne aankomst voorbereid hadd<strong>en</strong>. {PEP 438.4}<br />

In hunn<strong>en</strong> strijd teg<strong>en</strong> Og <strong>en</strong> Sihon moest het volk weder dezelfde proef doorstaan, waarin<br />

hunne vaders bezwek<strong>en</strong> war<strong>en</strong>. De beproeving was nu echter veel zwaarder, dan to<strong>en</strong> God Israel<br />

beval voort te trekk<strong>en</strong>. De moeilijkhed<strong>en</strong> war<strong>en</strong> verslimmerd, omred<strong>en</strong> zij geweigerd hadd<strong>en</strong><br />

voorwaarts te rukk<strong>en</strong>, to<strong>en</strong> hun gelast werd dit in ‘s Heer<strong>en</strong> naam te do<strong>en</strong>. Ev<strong>en</strong>zoo beproeft God<br />

Zijn volk nog. En als zij de beproeving niet doorstaan, dan br<strong>en</strong>gt Hij h<strong>en</strong> tot het aanvangspunt<br />

terug, <strong>en</strong> laat de beproeving, voor de tweede keer, e<strong>en</strong> weinig zwaarder op h<strong>en</strong> drukk<strong>en</strong>. Dit<br />

300


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

wordt herhaald, totdat zij de proef doorstaan hebb<strong>en</strong>; of, indi<strong>en</strong> zij nog niet onderworp<strong>en</strong> zijn,<br />

dan trekt God het hun verle<strong>en</strong>de licht terug, <strong>en</strong> laat h<strong>en</strong> in ‘t duister. {PEP 439.1}<br />

De Israeliet<strong>en</strong> herinnerd<strong>en</strong> zich nu, dat zij e<strong>en</strong>s d<strong>en</strong> strijd hadd<strong>en</strong> aangebond<strong>en</strong>, op de vlucht<br />

geslag<strong>en</strong>, <strong>en</strong> duiz<strong>en</strong>d<strong>en</strong> hunner het lev<strong>en</strong> verlor<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>. Doch to<strong>en</strong> war<strong>en</strong> zij teg<strong>en</strong> Gods bevel<br />

in gegaan. Zij war<strong>en</strong> zonder Mozes, d<strong>en</strong> door God aangesteld<strong>en</strong> leidsman, zonder de wolkkolom,<br />

het symbool der Goddelijke teg<strong>en</strong>woordigheid, <strong>en</strong> zonder de ark gegaan. Maar nu vergezelde<br />

Mozes h<strong>en</strong>, <strong>en</strong> werd<strong>en</strong> hunne hart<strong>en</strong> opgebeurd door zijne hoop <strong>en</strong> geloof inboezem<strong>en</strong>de<br />

woord<strong>en</strong>; de Zone Gods, gehuld in de wolkkolom, ging h<strong>en</strong> voor op d<strong>en</strong> weg; <strong>en</strong> de heilige ark<br />

vergezelde het leger. Uit die ervaring kunn<strong>en</strong> wij leering trekk<strong>en</strong>. Israels machtige God is onze<br />

God. Wij mog<strong>en</strong> op Hem vertrouw<strong>en</strong>, <strong>en</strong> als wij Zijne voorschrift<strong>en</strong> nakom<strong>en</strong>, dan zal Hij ev<strong>en</strong><br />

groote dad<strong>en</strong> voor ons verricht<strong>en</strong>, als Hij voor Zijn volk oudtijds gedaan heeft. Wie het pad van<br />

plicht poogt te bewandel<strong>en</strong>, zal nu <strong>en</strong> dan door ongeloof <strong>en</strong> vertwijfeling word<strong>en</strong> aangevall<strong>en</strong>.<br />

De weg zal somtijds zoo door hinderpal<strong>en</strong> versperd word<strong>en</strong>, dat hij bijna onbegaanbaar zal<br />

schijn<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de moedelooz<strong>en</strong> nog meer ontmoedigt; maar God zegt tot dezulk<strong>en</strong>: Rukt<br />

voorwaarts! Doet uw plicht, hoe duur u dat ook moge kom<strong>en</strong> te staan. De schijnbaar<br />

onoverkomelijke moeilijkhed<strong>en</strong>, waarvoor ge terug deinst, verdwijn<strong>en</strong>, als ge, op God leun<strong>en</strong>de,<br />

op het pad der gehoorzaamheid voortwandelt. {PEP 439.2}<br />

301


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 40—Bileam<br />

NA de overwinning over Bazan, keerd<strong>en</strong> de Israeliet<strong>en</strong> naar de Jordaan terug, legerd<strong>en</strong> zich<br />

aan de rivier, onmiddellijk bov<strong>en</strong> hare monding in de Doode Zee, teg<strong>en</strong>over de vlakt<strong>en</strong> van<br />

Jcricho, <strong>en</strong> maakt<strong>en</strong> zich gereed voor de dadelijke inbezitneming van Kanaan. Zij war<strong>en</strong> aan de<br />

gr<strong>en</strong>z<strong>en</strong> van Moab gelegerd, <strong>en</strong> daarom war<strong>en</strong> de Moabiet<strong>en</strong> zeer voor e<strong>en</strong><strong>en</strong> inval beducht.<br />

{PEP 440.1}<br />

De Israeliet<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> de Moabiet<strong>en</strong> niet gekweld, desniettemin war<strong>en</strong> zij zeer beangst<br />

weg<strong>en</strong>s hetge<strong>en</strong> de andere volker<strong>en</strong> overkom<strong>en</strong> was. De Amoriet<strong>en</strong>, voor wier aangezicht zij de<br />

wijk hadd<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> nem<strong>en</strong>, war<strong>en</strong> door de Israeliet<strong>en</strong> overweldigd, <strong>en</strong> het grondgebied, dat die<br />

hun ontnom<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>, was nu Israels eig<strong>en</strong>dom. Basans strijdmacht had moet<strong>en</strong> bukk<strong>en</strong> voor<br />

de geheimzinnige macht, die zich met de wolkkolom gedekt had, <strong>en</strong> de vesting<strong>en</strong> der reuz<strong>en</strong><br />

war<strong>en</strong> in Israels bezit gevall<strong>en</strong>. Uit di<strong>en</strong> hoofde durfd<strong>en</strong> de Moabiet<strong>en</strong> h<strong>en</strong> niet aanvall<strong>en</strong>; te<br />

vergeefs werd het krijgsvolk teg<strong>en</strong> zulk e<strong>en</strong>e bov<strong>en</strong>natuurlijke betooning van kracht opgeroep<strong>en</strong>.<br />

Derhalve beslot<strong>en</strong> zij te do<strong>en</strong> gelijkerwijs Faraö gedaan had, <strong>en</strong> de kracht der duivelskunst<strong>en</strong>arij<br />

teg<strong>en</strong> de dad<strong>en</strong> Gods in het veld te roep<strong>en</strong>. Zij zoud<strong>en</strong> e<strong>en</strong><strong>en</strong> vloek over Israel br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. {PEP<br />

440.2}<br />

De Moabiet<strong>en</strong> war<strong>en</strong> op het nauwst met de Midianiet<strong>en</strong> verbond<strong>en</strong>, beide door de band<strong>en</strong><br />

van afkomst <strong>en</strong> godsdi<strong>en</strong>st, Balak nu, der Moabiet<strong>en</strong> koning, wekte de vrees bij zijne<br />

stamg<strong>en</strong>oot<strong>en</strong> op <strong>en</strong> won hunne deelneming in de teg<strong>en</strong> Israel gesmeedde plann<strong>en</strong> door de<br />

volg<strong>en</strong>de boodschap tot h<strong>en</strong> te richt<strong>en</strong>: “Nu zal deze geme<strong>en</strong>te oplikk<strong>en</strong> al wat rondom ons is,<br />

gelijk de os de gro<strong>en</strong>te des velds oplikt.”1 .Bileam, e<strong>en</strong> inwoner van Mesopotamië, stond bek<strong>en</strong>d<br />

weg<strong>en</strong>s zijne verme<strong>en</strong>de bov<strong>en</strong>natuurlijke gav<strong>en</strong>,<strong>en</strong> zijn roem was tot in der Moabiet<strong>en</strong> land<br />

doorgedrong<strong>en</strong>. Nu besloot m<strong>en</strong> zijne hulp in te roep<strong>en</strong>. Di<strong>en</strong>overe<strong>en</strong>komstig werd<strong>en</strong> bod<strong>en</strong> van<br />

“de oudst<strong>en</strong> der Moabiet<strong>en</strong> <strong>en</strong> de oudst<strong>en</strong> der Midianiet<strong>en</strong>” gezond<strong>en</strong> t<strong>en</strong> einde zij zijne<br />

waarzegging<strong>en</strong> <strong>en</strong> bezwering<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> Israel verkrijg<strong>en</strong> mocht<strong>en</strong>. {PEP 440.3}<br />

De gezant<strong>en</strong> ging<strong>en</strong> aanstonds op weg, over de berg<strong>en</strong> <strong>en</strong> de woestijn<strong>en</strong>, naar Mesopotamië;<br />

<strong>en</strong> Bileam gevond<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>de, handigd<strong>en</strong> zij hem deze boodschap van hunn<strong>en</strong> koning over:<br />

“Zie, er is e<strong>en</strong> volk uit Egypte getog<strong>en</strong>; zie, het heeft het gezicht des lands bedekt, <strong>en</strong> het blijft<br />

ligg<strong>en</strong> recht teg<strong>en</strong>over mij. En nu, kom toch, vervloek mij dit volk, want het is machtiger dan ik;<br />

misschi<strong>en</strong> zal ik het kunn<strong>en</strong> slaan, of zal het uit het land verdrijv<strong>en</strong>: want ik weet, dat wi<strong>en</strong> gij<br />

zeg<strong>en</strong>t, die zal gezeg<strong>en</strong>d zijn, <strong>en</strong> wi<strong>en</strong> gij vervloekt, die zal vervloekt zijn.” {PEP 443.1}<br />

Bileam was e<strong>en</strong> goede man, <strong>en</strong> e<strong>en</strong> profeet des Heer<strong>en</strong> geweest; maar hij was afvallig<br />

geword<strong>en</strong>, <strong>en</strong> liet zich door be begeerlijkheid beheersch<strong>en</strong>; desniettemin bleef hij zich voor<br />

e<strong>en</strong><strong>en</strong> di<strong>en</strong>sknecht van d<strong>en</strong> Allerhoogste uitgev<strong>en</strong>. Hij wist wel wat God voor Israel gedaan had;<br />

<strong>en</strong> to<strong>en</strong> de bod<strong>en</strong> hem hunne boodschap bek<strong>en</strong>d maakt<strong>en</strong>, wist bij zeer goed, dat hij gehoud<strong>en</strong><br />

was Balaks loon te weiger<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de gezant<strong>en</strong> weg te z<strong>en</strong>d<strong>en</strong>. Hij waagde het echter met de<br />

verleiding te spel<strong>en</strong>, <strong>en</strong> bewoog de bod<strong>en</strong> om di<strong>en</strong> nacht bij hem te vernacht<strong>en</strong>, hun vertell<strong>en</strong>de,<br />

dat hij ge<strong>en</strong> bescheid gev<strong>en</strong> kon, alvor<strong>en</strong>s hij des Heer<strong>en</strong> aangezicht gezocht had. Bileam wist<br />

302


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

zeer goed, dat zijn vloek Israel niet schad<strong>en</strong> kon. Zij hadd<strong>en</strong> God op hun zij; <strong>en</strong> zoolang zij Hem<br />

getrouw war<strong>en</strong>, kon ge<strong>en</strong>e macht op aarde of in de hel de overhand over h<strong>en</strong> behal<strong>en</strong>. Doch zijn<br />

hoogmoed was gestreeld door de bod<strong>en</strong>: “Wi<strong>en</strong> gij zeg<strong>en</strong>t, die zal zal gezeg<strong>en</strong>d zijn, <strong>en</strong> wi<strong>en</strong> gij<br />

vervloekt, die zal vervloekt zijn.” Zijne begeerlijkheid was opgewekt door de rijke belooning <strong>en</strong><br />

aangebod<strong>en</strong>e verheffing. De overhandigde schatt<strong>en</strong> war<strong>en</strong> gre’ tiglijk door hem aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong>; <strong>en</strong><br />

toch voer hij nog voort met gehoorzaamheid aan God te belijd<strong>en</strong>, terwijl hij aan d<strong>en</strong> w<strong>en</strong>sch van<br />

Balak zocht te voldo<strong>en</strong>. {PEP 443.2}<br />

Des nachts versche<strong>en</strong> e<strong>en</strong> <strong>en</strong>gel des Heer<strong>en</strong> aan Bileam met de boodschap: “Gij zult met<br />

h<strong>en</strong> niet trekk<strong>en</strong>; gij zult dat volk niet vloek<strong>en</strong>, want het is gezeg<strong>en</strong>d.” {PEP 443.3}<br />

Des morg<strong>en</strong>s zond Bileam de bod<strong>en</strong> met teg<strong>en</strong>zin weg; hij vertelde h<strong>en</strong> echter niet wat God<br />

gezegd had. Vertoornd, omdat zijn uitzicht op eer <strong>en</strong> gewin zoo e<strong>en</strong>sklaps vervlog<strong>en</strong> was, zeide<br />

hij op c<strong>en</strong>e onbeschofte wijze: “Gaat naar uw land, want de Heere weigert mij toe te lat<strong>en</strong> met<br />

ulied<strong>en</strong> te gaan.” {PEP 443.4}<br />

Bileam had “het loon der ongerechtigheid” lief.2 De zonde van begeerlijkheid, welke God<br />

afgod<strong>en</strong>di<strong>en</strong>st noemt, had e<strong>en</strong><strong>en</strong> oog<strong>en</strong>di<strong>en</strong>aar van hem gemaakt, <strong>en</strong> door dit gebrek viel hij<br />

geheel onder Satans heerschappij. De verleider zoekt nog steeds de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st des<br />

Heer<strong>en</strong> af te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> door hun wereldsche eer <strong>en</strong> belooning aan te bied<strong>en</strong>. Hij maakt h<strong>en</strong> diets,<br />

dat zij te nauwgezet <strong>en</strong> daarom niet voorspoedig zijn. Di<strong>en</strong>t<strong>en</strong>gevolge verlat<strong>en</strong> vel<strong>en</strong> het pad van<br />

strikte deugd. De e<strong>en</strong>e verkeerde stap maakt het do<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> ander<strong>en</strong> gemakkelijker; ook<br />

word<strong>en</strong> zij steeds meer aanmatig<strong>en</strong>d. Zij do<strong>en</strong> <strong>en</strong> wag<strong>en</strong> verschrikkelijke ding<strong>en</strong>, als zij zich aan<br />

de beheersching van geldgierigheid <strong>en</strong> zucht naar macht hebb<strong>en</strong> overgegev<strong>en</strong>. Vel<strong>en</strong> me<strong>en</strong><strong>en</strong>,<br />

dat zij het pad der deugd wel voor e<strong>en</strong> tijd verlat<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong>, tot het verkrijg<strong>en</strong> van aardsche<br />

voordeel<strong>en</strong>, <strong>en</strong> wanneer zij hun doel bereikt hebb<strong>en</strong>, hunne richting dan maar weder naar<br />

believ<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> verander<strong>en</strong>. Dezulk<strong>en</strong> gerak<strong>en</strong> in Satans strikk<strong>en</strong> verward, <strong>en</strong> ontkom<strong>en</strong> maar<br />

zeld<strong>en</strong>. {PEP 444.1}<br />

To<strong>en</strong> de gezant<strong>en</strong> Balak kondschapt<strong>en</strong>, dat de profeet geweigerd had met h<strong>en</strong> meê te gaan,<br />

gav<strong>en</strong> zij hem niet te verstaan, dat God het hem verbod<strong>en</strong> had. Hieruit maakte de koning op, dat<br />

het Bileam om e<strong>en</strong>e grootere belooning te do<strong>en</strong> was, <strong>en</strong> daarom zond hij nog meer <strong>en</strong> eerlijker<br />

vorst<strong>en</strong>, die hem kostelijker gesch<strong>en</strong>k<strong>en</strong> <strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong>lijker betrekking<strong>en</strong> aanbod<strong>en</strong>; ja, zij werd<strong>en</strong><br />

gelast e<strong>en</strong>ige voorwaarde, welke Bileam stell<strong>en</strong> mocht, aan te nem<strong>en</strong>. Balaks dring<strong>en</strong>de<br />

boodschap tot d<strong>en</strong> profeet luidde aldus: “Laat u tocht^ niet belett<strong>en</strong> tot mij te kom<strong>en</strong>! Want ik<br />

zal u zeer hoog vereer<strong>en</strong>, <strong>en</strong> al wat gij tot mij zegg<strong>en</strong> zult, dat zal ik do<strong>en</strong>; zoo kom toch vervloek<br />

mij dit volk.” {PEP 444.2}<br />

Voor de tweede keer werd Bileam op de proef gesteld. In antwoord op het aanzoek der<br />

gezant<strong>en</strong>, deed hij zich als zeer nauwgezet <strong>en</strong> vroom voor, doordi<strong>en</strong> hij hun de verzekering gaf,<br />

dat Balak hem ge<strong>en</strong> goud of zilver g<strong>en</strong>oeg kon aanbied<strong>en</strong> om hem te beweg<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> Gods wil in<br />

te handel<strong>en</strong>. Intussch<strong>en</strong> verlangde hij zeer om d<strong>en</strong> koning ter wille te wez<strong>en</strong>; <strong>en</strong> nietteg<strong>en</strong>staande<br />

hij goed wist, wat God hem reeds duidelijk bevol<strong>en</strong> had, bewoog hij de gezant<strong>en</strong> om bij hem te<br />

303


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

overnacht<strong>en</strong>, opdat hij God nader raadpleg<strong>en</strong> mocht: alsof de Oneindige e<strong>en</strong> veranderlijk m<strong>en</strong>seh<br />

is, die zich laat beweg<strong>en</strong>. “God nu kwam tot Bileam des nachts, <strong>en</strong> zeide tot hem: Dewijl die<br />

mann<strong>en</strong> gekom<strong>en</strong> zijn, om u te roep<strong>en</strong>, sta op, ga met h<strong>en</strong>; <strong>en</strong> nogtans zult gij dat do<strong>en</strong>, hetwelk<br />

Ik tot u sprek<strong>en</strong> zal.” Tot dusver liet God Bileam zijn eig<strong>en</strong> wil volg<strong>en</strong>, omdat hij het toch<br />

voorg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> had te do<strong>en</strong>. Hij was er niet op uit om Gods wil te do<strong>en</strong>, maar volgde zijn eig<strong>en</strong><br />

weg, <strong>en</strong> poogde Gods goedkeuring daarover in te winn<strong>en</strong>. {PEP 444.3}<br />

T<strong>en</strong> huidig<strong>en</strong> dage zijn er nog duiz<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, die d<strong>en</strong> zelfd<strong>en</strong> weg bewandel<strong>en</strong>. Zeer<br />

gemakkelijk zou m<strong>en</strong> aan ‘t verstand kunn<strong>en</strong> br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, wat hunne roeping is, indi<strong>en</strong> die slechts<br />

met hunne g<strong>en</strong>eigdheid strookte. Zij staat duidelijk in de Schrift uitgedrukt, of wordt klaarlijk<br />

door de omstandighed<strong>en</strong> <strong>en</strong> het verstand aangewez<strong>en</strong>. Deze bewijz<strong>en</strong> zijn echter strijdig met<br />

hunne neiging<strong>en</strong>, <strong>en</strong> daarom zett<strong>en</strong> zij ze ter zijde, maar bezitt<strong>en</strong> intussch<strong>en</strong> de ver-metelheid<br />

om God nog te vrag<strong>en</strong> wat hun plicht is. Zij bidd<strong>en</strong> lang <strong>en</strong> ernstiglijk om licht, <strong>en</strong> do<strong>en</strong> het<br />

oog<strong>en</strong>schijnlijk met zeer veel nauwgezetheid. God laat zich echter niet bespott<strong>en</strong>. Dikwerf geeft<br />

Hij zulke person<strong>en</strong> wat zij begeer<strong>en</strong>, <strong>en</strong> laat h<strong>en</strong> aan zichzelf over. “Mijn volk heeft mijne stem<br />

niet gehoord; . . . dies heb Ik het overgegev<strong>en</strong> aan het goeddunk<strong>en</strong> huns hart<strong>en</strong>, dat zij wandel<strong>en</strong><br />

in hunne raadslag<strong>en</strong>.”3 Als iemand duidelijk ziet wat zijne roeping is, dat hij zich dan niet<br />

vermetel tot God w<strong>en</strong>de met de bede om van hare betrachting ontslag<strong>en</strong> te word<strong>en</strong>. Liever w<strong>en</strong>de<br />

hij zich ootmoediglijk tot God om kracht <strong>en</strong> wijsheid, opdat hij zijne roeping moge volbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>.<br />

{PEP 445.1}<br />

De Moabiet<strong>en</strong> war<strong>en</strong> e<strong>en</strong> laaggezonk<strong>en</strong>, afgodisch volk; ev<strong>en</strong>wel was hun schuld, in<br />

vergelijking met het licht, dat zij hadd<strong>en</strong>, niet zoo groot in Gods oog, als die van Bileam. Wijl<br />

hij des Heer<strong>en</strong> profeet beleed te zijn, zoo zou m<strong>en</strong> alles, wat hij profeteerde, voor Goddelijk<br />

gezag beschouw<strong>en</strong>. Dies werd hem niet vergund naar eig<strong>en</strong> believ<strong>en</strong> te sprek<strong>en</strong>, maar moest hij<br />

verkondig<strong>en</strong>, wat God hem te sprek<strong>en</strong> gaf. “Nogtans zult gij dat do<strong>en</strong>, hetwelk Ik tot u sprek<strong>en</strong><br />

zal,” zoo luidde het Goddelijk bevel. {PEP 445.2}<br />

Bileam verkreeg vergunning om des morg<strong>en</strong>s met de vorst<strong>en</strong> van Moab te gaan. Het was<br />

Bileam om de belooning te do<strong>en</strong>; daarom zadelde hij het beest, waarop hij gewoon was te rijd<strong>en</strong>,<br />

<strong>en</strong> aanvaardde de reize. Bevreesd, dat Gods vergunning mocht wor-d<strong>en</strong> ingetrokk<strong>en</strong>, haastte hij<br />

zich met all<strong>en</strong> mogelijk<strong>en</strong> spoed, opdat de begeerde belooning hem toch niet mocht ontgaan.<br />

{PEP 445.3}<br />

Maar “de <strong>en</strong>gel des Heer<strong>en</strong> stelde zich in d<strong>en</strong> weg, hem tot e<strong>en</strong>e teg<strong>en</strong>partij.” Het dier zag<br />

d<strong>en</strong> godsgezant, die niet door zijn<strong>en</strong> rijder was waarg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, <strong>en</strong> week uit d<strong>en</strong> weg het veld in.<br />

Met harde slag<strong>en</strong> poogde -Bileam de ezelin weder naar d<strong>en</strong> weg te do<strong>en</strong> w<strong>en</strong>d<strong>en</strong>; doch wederom<br />

versche<strong>en</strong> de <strong>en</strong>gel, <strong>en</strong> ditmaal op e<strong>en</strong> pad, dat van weerszijd<strong>en</strong> bemuurd was. In zijn pog<strong>en</strong> om<br />

het dreig<strong>en</strong>de wez<strong>en</strong> te ontwijk<strong>en</strong>, klemde het dier Bileams voet teg<strong>en</strong> d<strong>en</strong> muur. Bileam was<br />

blind voor deze hemelsche tussch<strong>en</strong>komst, <strong>en</strong> wist niet, dat God hem d<strong>en</strong> weg versperde. Daarom<br />

werd de man zeer toornig <strong>en</strong> sloeg het beest onbarmhartiglijk, opdat het toch voortgaan zou.<br />

{PEP 446.1}<br />

304


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

“To<strong>en</strong> ging de <strong>en</strong>gel des Heer<strong>en</strong> nog verder, <strong>en</strong> hij stond in e<strong>en</strong>e <strong>en</strong>ge plaats waar ge<strong>en</strong> weg<br />

was om te wijk<strong>en</strong> ter rechternoch ter linkerhand,” <strong>en</strong> maakte dreig<strong>en</strong>de gebar<strong>en</strong>. Het arme dier<br />

beefde van schrik, stond stil, <strong>en</strong> leide zich neder onder zijn<strong>en</strong> berijder. Nu steeg Bileams toorn<br />

t<strong>en</strong> top, weshalve hij de ezelin nog harder sloeg dan te vor<strong>en</strong>. To<strong>en</strong> op<strong>en</strong>de God d<strong>en</strong> mond van<br />

“het jukdrag<strong>en</strong>de stomme dier, sprek<strong>en</strong>de met m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> stem, heeft des profet<strong>en</strong> dwaasheid<br />

verhinderd.”4 “Wat heb ik u gedaan,” zeide het, “dat gij mij nu driemaal geslag<strong>en</strong> hebt?” {PEP<br />

446.2}<br />

Woed<strong>en</strong>d, omdat zijne reis aldus vertraagd was, antwoordde Bileam het beest, gelijk hij e<strong>en</strong><br />

redelijk wez<strong>en</strong> zou hebb<strong>en</strong> toegesprok<strong>en</strong>: “Omdat gij mij bespot hebt; och of ik e<strong>en</strong> zwaard in<br />

mijne hand had! want ik zou u nu dood<strong>en</strong>.” Hlier was iemand, die zich voor toov<strong>en</strong>aar uitgaf, op<br />

weg om e<strong>en</strong>e geheele natie te vloek<strong>en</strong> t<strong>en</strong> einde hare kracht verlamd mocht zijn, <strong>en</strong> hij bezat nog<br />

ge<strong>en</strong> kracht g<strong>en</strong>oeg om het dier, waarop hij reed, te dood<strong>en</strong>! {PEP 446.3}<br />

Nu ging<strong>en</strong> Bileams oog<strong>en</strong> op<strong>en</strong>, zoodat hij des Heer<strong>en</strong> <strong>en</strong>gel met e<strong>en</strong> uitgetog<strong>en</strong> zwaard<br />

voor hem zag staan. “Daarom neigde hij het hoofd <strong>en</strong> boog zich op zijn aangezicht” van vrees.<br />

En de <strong>en</strong>gel zeide tot hem: “Waarom hebt gij uwe ezelin nu driemaal geslag<strong>en</strong>? zie, ik b<strong>en</strong><br />

uitgegaan om u tot e<strong>en</strong>e teg<strong>en</strong>partij, dewijl deze weg van mij afwijkt. Maar de ezelin heeft mij<br />

gezi<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zij is nu driemaal voor mijn aangezicht gewek<strong>en</strong>; indi<strong>en</strong> zij voor mijn aangezicht niet<br />

gewek<strong>en</strong> ware, zekerlijk ik zoude u nu ook gedood, <strong>en</strong> haar bij het lev<strong>en</strong> behoud<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>.”<br />

{PEP 446.4}<br />

Bileam was het behoud zijns lev<strong>en</strong>s verschuldigd aan e<strong>en</strong> dier, dat hij zoo mishandeld had.<br />

De man, die e<strong>en</strong> profeet des Heer<strong>en</strong> beweerde te zijn, die verklaarde, dat hij de man was. “wi<strong>en</strong><br />

de oog<strong>en</strong> geop<strong>en</strong>d zijn” <strong>en</strong> “die het gezicht des Almachtig<strong>en</strong> ziet,” diezelfde man was zoo<br />

verblind door zijne eerzucht <strong>en</strong> begeerlijkheid, dat hij d<strong>en</strong> <strong>en</strong>gel Gods nog niet e<strong>en</strong>s zi<strong>en</strong> kon,<br />

die duidelijk door zijn beest werd gezi<strong>en</strong>. “In dewelke de god dezer eeuw de zinn<strong>en</strong> verblind<br />

heeft, namelijk der ongeloovig<strong>en</strong>.”5 Helaas, hoevel<strong>en</strong> zijn ingelijks verblind! Zij wandel<strong>en</strong><br />

steeds voort op de verbod<strong>en</strong> pad<strong>en</strong>, overtred<strong>en</strong> de wet des Heer<strong>en</strong>, <strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> niet zi<strong>en</strong>, dat zij<br />

God <strong>en</strong> de <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> zich hebb<strong>en</strong>. En ev<strong>en</strong> als Bileam, zijn zij kwaad op deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die h<strong>en</strong><br />

van d<strong>en</strong> weg des verderfs zoek<strong>en</strong> af te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. {PEP 446.5}<br />

In het behandel<strong>en</strong> van zijn beest legde Bileam duidelijk aan d<strong>en</strong> dag door welk<strong>en</strong> geest hij<br />

beheerscht werd. “De rechtvaardige k<strong>en</strong>t het lev<strong>en</strong> van zijn beest; maar de barmhartighed<strong>en</strong> der<br />

goddelooz<strong>en</strong> zijn wreed.”6 Weinig<strong>en</strong> beseff<strong>en</strong> dat het zonde is de dier<strong>en</strong> te mishandel<strong>en</strong>, of h<strong>en</strong><br />

gebrek te lat<strong>en</strong> lijd<strong>en</strong>. Die d<strong>en</strong> in<strong>en</strong>sch schiep, heeft de dier<strong>en</strong> ook geschap<strong>en</strong>, “<strong>en</strong> Zijne barmhartighed<strong>en</strong><br />

zijn over al Zijne werk<strong>en</strong>.”7 De dier<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> voor d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st der m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong><br />

geschap<strong>en</strong>, maar daarom hebb<strong>en</strong> deze het recht niet de dier<strong>en</strong> te mishandel<strong>en</strong>. {PEP 447.1}<br />

Weg<strong>en</strong>s ‘s m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> zonde zucht het gansche schepsel, <strong>en</strong> is te zam<strong>en</strong> in bar<strong>en</strong>snood tot nu<br />

toe.8 Lijd<strong>en</strong> <strong>en</strong> dood zijn di<strong>en</strong>t<strong>en</strong>gevolge overgegaan op m<strong>en</strong>sch <strong>en</strong> beest. Dit behoorde d<strong>en</strong><br />

m<strong>en</strong>sch aan te spor<strong>en</strong> om hun lijd<strong>en</strong> eerder te verzacht<strong>en</strong> dan te verzwar<strong>en</strong>. Wie e<strong>en</strong> dier<br />

mishandelt, omdat het in zijne macht is, is beide e<strong>en</strong> tiran <strong>en</strong> e<strong>en</strong> lafaard. E<strong>en</strong>e g<strong>en</strong>eigdheid om<br />

305


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

hetzij d<strong>en</strong> medem<strong>en</strong>sch hetzij e<strong>en</strong> dier te kwell<strong>en</strong> is satanisch. Vel<strong>en</strong> bed<strong>en</strong>k<strong>en</strong> niet, dat hunne<br />

wreedheid aan het licht zal word<strong>en</strong> gebracht, ondanks de stomme schepsel<strong>en</strong> het zelf niet zegg<strong>en</strong><br />

kunn<strong>en</strong>. Als derzulk<strong>en</strong> oog<strong>en</strong> geop<strong>en</strong>d werd<strong>en</strong>, gelijk Bileams, zij zoud<strong>en</strong> zi<strong>en</strong>, dat e<strong>en</strong> <strong>en</strong>gel<br />

Gods getuige is, <strong>en</strong> zijn aanklacht in d<strong>en</strong> hemel zal aangev<strong>en</strong>. De dad<strong>en</strong> word<strong>en</strong> in d<strong>en</strong> hemel<br />

opgeteek<strong>en</strong>d, <strong>en</strong> er komt e<strong>en</strong> dag, wanneer het oordeel zal word<strong>en</strong> uitgesprok<strong>en</strong> over all<strong>en</strong>, die<br />

Gods schepsel<strong>en</strong> mishandel<strong>en</strong>. {PEP 447.2}<br />

To<strong>en</strong> Bileam d<strong>en</strong> gezant Gods zag, riep hij verschrikt uit: “Ik heb gezondigd, want ik heb<br />

niet gewet<strong>en</strong>, dat gij mij tegemoet op dez<strong>en</strong> weg stondt; <strong>en</strong> nu, is het kwaad in uwe oog<strong>en</strong>, ik zal<br />

wederkeer<strong>en</strong>.” De Heere liet hem zijns weegs’ gaan, maar gaf hem te verstaan, dat zijne woord<strong>en</strong><br />

onder Goddelijke leiding stond<strong>en</strong>. God wilde Moab te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>, dat de Israeliet<strong>en</strong> door<br />

Hem beschermd werd<strong>en</strong>; dit deed Hij dan ook op e<strong>en</strong>e indrukwekk<strong>en</strong>de wijze, door hun te lat<strong>en</strong><br />

zi<strong>en</strong> hoe machteloos Bileam was om zonder Zijne toelating, slechts e<strong>en</strong><strong>en</strong> <strong>en</strong>kel<strong>en</strong> vloek uit te<br />

sprek<strong>en</strong>. {PEP 447.3}<br />

Der Moabiet<strong>en</strong> koning -van Bileams aantocht verwittigd, trok hem met e<strong>en</strong> groot gevolg<br />

tegemoet, tot aan d<strong>en</strong> gr<strong>en</strong>s van zijn land, om hem daar op te wacht<strong>en</strong>. Hij gaf zijne verbazing<br />

over Bileams traagheid te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, aangezi<strong>en</strong> hij hem zulke kostbare gesch<strong>en</strong>k<strong>en</strong> gezond<strong>en</strong> had;<br />

hierop antwoordde de profeet: “Zie, ik b<strong>en</strong> tot u gekom<strong>en</strong>; zal ik nu e<strong>en</strong>igzins iets kunn<strong>en</strong><br />

sprek<strong>en</strong>? Het woord, hetwelk God in mijn<strong>en</strong> mond legg<strong>en</strong> zal, dat zal ik sprek<strong>en</strong>.” Het speet<br />

Bileam zeer, dat hij onder deze restrictie stond; hij vreesde, dat zijn voornem<strong>en</strong> niet t<strong>en</strong> uitvoer<br />

zou word<strong>en</strong> gebracht, omred<strong>en</strong> God hem weerhield. {PEP 448.1}<br />

Met veel staatsie voerd<strong>en</strong> de koning <strong>en</strong> zijne voornaamste rijksbeambt<strong>en</strong> Bileam op naar<br />

“de hoogt<strong>en</strong> van Baäl,” van waar hij de heir<strong>en</strong> Israels zi<strong>en</strong> kon. Schets u d<strong>en</strong> profeet, terwijl hij<br />

daar op die hoogte staat <strong>en</strong> zijn<strong>en</strong> blik laat gaan over de legerplaats van Gods uitverkor<strong>en</strong> volk.<br />

De Israeliet<strong>en</strong> wist<strong>en</strong> niet, wat in hunne nabijheid geschiedde. Hoe weinig beseft<strong>en</strong> zij, dat Gods<br />

bescherming bij dag <strong>en</strong> bij nacht over h<strong>en</strong> waakte! Hoe stomp is de be-vatting van Gods volk!<br />

Hoe lang heeft het hun, al de eeuw<strong>en</strong> door, g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> Zijne groote liefde <strong>en</strong> g<strong>en</strong>ade te begrijp<strong>en</strong>!<br />

Indi<strong>en</strong> zij zi<strong>en</strong> kond<strong>en</strong> met hoeveel kracht God steeds over h<strong>en</strong> waakt, hunne hart<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> met<br />

dankbaarheid voor Zijne liefde, <strong>en</strong> met ontzag voor Zijne majesteit <strong>en</strong> macht vervuld zijn. {PEP<br />

448.2}<br />

Bileam was niet geheel onkundig op het gebied van d<strong>en</strong> Israelietisch<strong>en</strong> offerdi<strong>en</strong>st, <strong>en</strong> nu<br />

hoopte hij Gods zeg<strong>en</strong>, ter bereiking van zijn zondig doel, te behal<strong>en</strong> door e<strong>en</strong>e meer kostbare<br />

offerande te do<strong>en</strong>. In die mate hadd<strong>en</strong> de zi<strong>en</strong>swijz<strong>en</strong> der Moabiet<strong>en</strong> reeds bezit van zijn verstand<br />

gekreg<strong>en</strong>. Zijne wijsheid was in dwaasheid verkeerd; zijn geestelijk gezicht was b<strong>en</strong>eveld: door<br />

zich onder d<strong>en</strong> invloed van Satan te stell<strong>en</strong> geraakte hij in de verblindheid. {PEP 448.3}<br />

Op Bileams bevel richtte m<strong>en</strong> zev<strong>en</strong> altar<strong>en</strong> op, waarop hij offerde. To<strong>en</strong> ging hij naar e<strong>en</strong>e<br />

“hoogte,” om God aldaar te zoek<strong>en</strong>, <strong>en</strong> beloofde Balak bek<strong>en</strong>d te mak<strong>en</strong> wat de Heere hem<br />

op<strong>en</strong>bar<strong>en</strong> zou. {PEP 448.4}<br />

306


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

De koning, zijne vorst<strong>en</strong>, <strong>en</strong> edel<strong>en</strong> stond<strong>en</strong> rondom de altar<strong>en</strong>, <strong>en</strong> om h<strong>en</strong> he<strong>en</strong> had zich<br />

e<strong>en</strong> kring van belangstell<strong>en</strong>d<strong>en</strong> gevormd, die all<strong>en</strong> met verlang<strong>en</strong> naar de terugkomst van d<strong>en</strong><br />

profeet uitzag<strong>en</strong>. Eindelijk kwam hij, <strong>en</strong> nu verlangde het volk de woord<strong>en</strong> te hoor<strong>en</strong>, die voor<br />

altoos e<strong>en</strong>e verlamming zoud<strong>en</strong> toebr<strong>en</strong>g<strong>en</strong> aan de wonderlijke kracht, welke t<strong>en</strong> bate van de<br />

gehaatte Israeliet<strong>en</strong> was aangew<strong>en</strong>d. Bileam zeide: — {PEP 448.5}<br />

“Uit Syrie heeft mij Balak, de koning der Moabiet<strong>en</strong>, lat<strong>en</strong> hal<strong>en</strong>,<br />

Van het gebergte teg<strong>en</strong> het oost<strong>en</strong>,<br />

Zegg<strong>en</strong>de: Kom, vervloek mij Jakob!<br />

En kom, scheld Israel!<br />

Wat zal ik vloek<strong>en</strong>, di<strong>en</strong> God niet vloekt?<br />

En wat zal ik scheld<strong>en</strong>, waar de Heere niet scheldt?<br />

Want van de hoogte der ste<strong>en</strong>rots<strong>en</strong> zie ik hem,<br />

En van de heuvel<strong>en</strong> aanschouw ik hem;<br />

Ziet, dat volk zal alle<strong>en</strong> won<strong>en</strong>,<br />

En het zal onder de Heid<strong>en</strong><strong>en</strong> niet gerek<strong>en</strong>d word<strong>en</strong>.<br />

Wie zal het stof van Jakob tell<strong>en</strong>?<br />

En het getal, ja het vierde deel van Israel?<br />

Mijne ziel sterve d<strong>en</strong> dood der oprecht<strong>en</strong>,<br />

En mijn uiterste zij gelijk het zijne!” {PEP 449.1}<br />

Bileam beleed, dat hij gekom<strong>en</strong> was om Israel te vloek<strong>en</strong>; doch de woord<strong>en</strong>, die hij<br />

uitbracht, stond<strong>en</strong> lijnrecht teg<strong>en</strong>over de keuze van zijn hart. Hij werd gedwong<strong>en</strong> zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong><br />

uit te sprek<strong>en</strong>, terwijl zijn hart vol vloek<strong>en</strong> was. {PEP 449.2}<br />

To<strong>en</strong> Bileam de vergadering Israels zag, verwonderde hij zich over hunn<strong>en</strong> voorspoed. M<strong>en</strong><br />

had hem verteld, dat zij e<strong>en</strong>e woeste, wanordelijke m<strong>en</strong>igte war<strong>en</strong>, die het land weg<strong>en</strong>s hunne<br />

strooptocht<strong>en</strong> onveilig maakt<strong>en</strong>, <strong>en</strong> e<strong>en</strong> pest <strong>en</strong> schrik voor de omligg<strong>en</strong>de volker<strong>en</strong> war<strong>en</strong>; doch<br />

hun voorkom<strong>en</strong> getuigde van het teg<strong>en</strong>overgestelde. Hij bemerkte de groote uitgestrektheid <strong>en</strong><br />

de volmaakte orde hunner legering, — alles droeg de k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong> van orde <strong>en</strong> discipline. Hem<br />

werd getoond met hoe veel gunst God Israel beschouwde, zoomede waarin hun bepaald karakter<br />

als Zijn uitverkor<strong>en</strong> volk bestond. Met de andere volker<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> zij niet op e<strong>en</strong>e lijn geplaatst,<br />

maar stond<strong>en</strong> er ver bov<strong>en</strong> verhev<strong>en</strong>. “Dat volk zal alle<strong>en</strong> won<strong>en</strong>, <strong>en</strong> het zal onder de Heid<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

niet gerek<strong>en</strong>d word<strong>en</strong>.” To<strong>en</strong> deze woord<strong>en</strong> uit d<strong>en</strong> mond gestoot<strong>en</strong> werd<strong>en</strong>, had Israel ge<strong>en</strong>e<br />

vaste woonplaats, ook droeg Bileam ge<strong>en</strong>e k<strong>en</strong>nis van hun eig<strong>en</strong>aardig karakter, noch van hunne<br />

zed<strong>en</strong> <strong>en</strong> gewoont<strong>en</strong>. Maar hoe treff<strong>en</strong>d is deze profetie in Israels geschied<strong>en</strong>is vervuld<br />

307


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

geword<strong>en</strong>! Gedur<strong>en</strong>de al hunne jar<strong>en</strong> van ballingschap, gedur<strong>en</strong>de al de eeuw<strong>en</strong> hunner<br />

verstrooiing onder de natiën, zijn zij e<strong>en</strong> afgezonderd volk geblev<strong>en</strong>. Insgelijks zijn de kinder<strong>en</strong><br />

Gods, — het ware Israel, schoon onder al de volker<strong>en</strong> verstrooid, slechts vreemdeling<strong>en</strong> op<br />

aarde, wier burgerrecht in d<strong>en</strong> hemel is. {PEP 449.3}<br />

Niet alle<strong>en</strong> werd Israels geschied<strong>en</strong>is aan Bileam getoond, maar hij zag ook d<strong>en</strong> wasdom<br />

van het ware Israel Gods tot aan het einde van d<strong>en</strong> tijd. Hem werd getoond, dat Gods bijzondere<br />

gunst rust op all<strong>en</strong>, die Hem vreez<strong>en</strong> <strong>en</strong> liefhebb<strong>en</strong>. Hij zag h<strong>en</strong> op Zijn<strong>en</strong> arm leun<strong>en</strong> bij het<br />

afdal<strong>en</strong> in de schaduw des doods. Ook aanschouwde hij h<strong>en</strong> bij hunne verrijz<strong>en</strong>is uit de grav<strong>en</strong>,<br />

bekleed met heerlijkheid, <strong>en</strong> eer <strong>en</strong> de onverderfelijkheid. Hij zag, hoe de verlost<strong>en</strong> zich<br />

verheugd<strong>en</strong> te midd<strong>en</strong> van de onverwelkelijke heerlijkheid der vernieuwde aarde. Daarop<br />

zinspel<strong>en</strong>de, riep hij uit: “Wie zal het stof van Jakob tell<strong>en</strong>? <strong>en</strong> het getal, ja het vierde deel van<br />

Israel?” En als hij h<strong>en</strong> daar zag staan met de kroon der heerlijkheid versierd, terwijl<br />

onbeschrijfelijk geluk op hun gelaat te lez<strong>en</strong> stond, <strong>en</strong> hij in aanmerking nam, dat zij e<strong>en</strong><br />

eindeloos lev<strong>en</strong> van onvervalscht geluk voor zich hadd<strong>en</strong>, slaakte hij de plechtige verzuchting:<br />

“Mijne ziel sterve d<strong>en</strong> dood der opïecht<strong>en</strong>, <strong>en</strong> mijn uiterste zij gelijk het zijne!” {PEP 450.1}<br />

Ware het Bileam werkelijk te do<strong>en</strong> geweest om in het van God ontvang<strong>en</strong> licht te wandel<strong>en</strong>,<br />

hij zou overe<strong>en</strong>komstig de beteek<strong>en</strong>is dezer woord<strong>en</strong> gehandeld hebb<strong>en</strong>; hij zou aanstonds met<br />

Moab gebrok<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>. Hij zou niet langer met Gods g<strong>en</strong>ade hebb<strong>en</strong> gespeeld, maar zich met<br />

waar berouw, tot Hem gew<strong>en</strong>d hebb<strong>en</strong>. Doch Bileam had het loon der ongerechtigheid lief, <strong>en</strong><br />

had zich voorg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> hetzelve te verkrijg<strong>en</strong>. {PEP 450.2}<br />

Balak had vertrouwelijk verwacht, dat Israel met e<strong>en</strong> verdorr<strong>en</strong>d<strong>en</strong> vloek zou zijn vervloekt<br />

geword<strong>en</strong>, daarom beet hij d<strong>en</strong> profeet toe: “Wat hebt gij mij gedaan? Ik heb u g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> om<br />

mijne vijand<strong>en</strong> te vloek<strong>en</strong>, maar zie, gij hebt h<strong>en</strong> doorgaans gezeg<strong>en</strong>d!” Bileam zag zich<br />

gedwong<strong>en</strong> e<strong>en</strong><strong>en</strong> noodsprong te do<strong>en</strong>, <strong>en</strong> redde zich daarom door te zegg<strong>en</strong>, dat hij, uit achting<br />

voor Gods wil, de woord<strong>en</strong> gesprok<strong>en</strong> had, welke God hem,had do<strong>en</strong> sprek<strong>en</strong>. Derhalve zeide<br />

hij: “Zal ik dat niet waarnem<strong>en</strong> te sprek<strong>en</strong>, wat de Heere in mijn<strong>en</strong> mond gelegd heeft?” {PEP<br />

450.3}<br />

Balak kon zijn voornem<strong>en</strong> echter niet prijsgev<strong>en</strong>. Hij me<strong>en</strong>de, dat de grootsche vertooning<br />

van het leger Israels Bileam zoo versaagd had do<strong>en</strong> zijn, dat hij zijne bezwering<strong>en</strong> er niet teg<strong>en</strong><br />

durfde uitsprek<strong>en</strong>. Dies besloot de koning d<strong>en</strong> profeet naar e<strong>en</strong>e plaats te voer<strong>en</strong>, vanwaar hij<br />

slechts e<strong>en</strong> gedeelte van het leger kon zi<strong>en</strong>. Als Bileam er maar toe kon word<strong>en</strong> bewog<strong>en</strong> om<br />

h<strong>en</strong> in kleine afdeeling<strong>en</strong> te vloek<strong>en</strong>, dan zou het gansche leger immers te gronde word<strong>en</strong> gericht.<br />

Op de kruin e<strong>en</strong>er hoogte, welke Pisga heeté, werd e<strong>en</strong> andere proef g<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. Te dier plaats<br />

werd<strong>en</strong> ook weder zev<strong>en</strong> altar<strong>en</strong> gebouwd, waarop het zelfde getal offers geslacht werd<strong>en</strong> als bij<br />

de vorige geleg<strong>en</strong>heid. De koning <strong>en</strong> zijne vorst<strong>en</strong> blev<strong>en</strong> bij de altar<strong>en</strong> staan, terwijl Bileam<br />

zich afzonderde om God te ontmoet<strong>en</strong>. Opnieuw ontving de profeet e<strong>en</strong>e boodschap, die hij noch<br />

verander<strong>en</strong> noch verzwijg<strong>en</strong> kon. {PEP 450.4}<br />

308


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Tot de nieuwsgierige <strong>en</strong> belangstell<strong>en</strong>de overhed<strong>en</strong> wedergekeerd zijnde, werd hem de<br />

vraag gedaan: “Wat heeft de Heere gespro-k<strong>en</strong>?” <strong>en</strong> het antwoord, ev<strong>en</strong> als de vorige keer, trof<br />

d<strong>en</strong> koning <strong>en</strong> zijne vorst<strong>en</strong> met verbazing: — {PEP 451.1}<br />

“God is ge<strong>en</strong> man, dat Hij lieg<strong>en</strong> zou. {PEP 451.2}<br />

Noch e<strong>en</strong>s m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> kind, dat het Hem berouw<strong>en</strong> zou!<br />

Zou Hij het zegg<strong>en</strong>, <strong>en</strong> niet do<strong>en</strong>?<br />

Of sprek<strong>en</strong> <strong>en</strong> het niet best<strong>en</strong>dig mak<strong>en</strong>?<br />

Zie, ik heb ontvang<strong>en</strong> te zeg<strong>en</strong><strong>en</strong>:<br />

Dewijl Hij zeg<strong>en</strong>t, zoo kan ik het niet keer<strong>en</strong>,<br />

Hij schouwt niet aan de ongerechtigheid in .Jakob,<br />

Ook ziet Hij niet aan de boosheid in Israel.<br />

De Heere, zijn God, is met hem,<br />

En het geklank zijns konings is bij hem.” {PEP 451.3}<br />

Verbaasd over deze op<strong>en</strong>baring<strong>en</strong> riep Bileam uit: “Want er is ge<strong>en</strong>e tooverij teg<strong>en</strong> Jakob,<br />

noch waarzeggerij teg<strong>en</strong> Israel.” De vermaarde waarzegger had gepoogd zijne bezwering<strong>en</strong><br />

voort te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, overe<strong>en</strong>komstig der Moabiet<strong>en</strong> begeerte, doch ook te di<strong>en</strong> opzichte moest<br />

gezegd word<strong>en</strong>: Ziet wat God voor Israel gedaan heeft. Dewijl zij onder Gods bescherming<br />

stond<strong>en</strong>, zoo kon ge<strong>en</strong> volk noch natie, al werd<strong>en</strong> deze ook door Satan geholp<strong>en</strong>, h<strong>en</strong><br />

overweldig<strong>en</strong>. De geheele wereld behoorde verbaasd te staan weg<strong>en</strong>s het wonder, dat God voor<br />

Zijn volk verrichtte: dat e<strong>en</strong> man, er op uit om zijn zondig doelwit te bereik<strong>en</strong>, toch zoo door<br />

Gods kracht bestuurd werd, dat hij de rijkste <strong>en</strong> dierbaarste beloft<strong>en</strong> instede van verw<strong>en</strong>sching<strong>en</strong><br />

uitsprak. De gunst bij die geleg<strong>en</strong>heid aan Israel betoond behelst e<strong>en</strong>e verzekering, dat God t<strong>en</strong><br />

all<strong>en</strong> tijde Zijne getrouwe <strong>en</strong> gehoorzame kinder<strong>en</strong> bescherm<strong>en</strong> zal. Als Satan de booze<br />

m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> er toe aanspoort om Gods volk te kwell<strong>en</strong> of te belaster<strong>en</strong>, dan di<strong>en</strong>t de herinnering<br />

van die gebeurt<strong>en</strong>is tot versterking van hun moed <strong>en</strong> vertrouw<strong>en</strong> op God. {PEP 451.4}<br />

Verleg<strong>en</strong> <strong>en</strong> ontmoedigd, riep de koning der Moabiet<strong>en</strong> nu uit: “Gij zult h<strong>en</strong> ganschelijk<br />

noch vloek<strong>en</strong>, noch ge<strong>en</strong>szins zeg<strong>en</strong><strong>en</strong>.” E<strong>en</strong> <strong>en</strong>kele straal van hoop bemoedigde hem nog, <strong>en</strong><br />

deed hem besluit<strong>en</strong> e<strong>en</strong> andere kans te wag<strong>en</strong>. Nu nam hij Bileam mede naar de hoogte van Peor,<br />

alwaar e<strong>en</strong> tempel stond, gewijd aan d<strong>en</strong> onkuisch<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st van Baal, hunn<strong>en</strong> god. Hier werd<strong>en</strong><br />

weder zev<strong>en</strong> altar<strong>en</strong> gebouwd, <strong>en</strong> zev<strong>en</strong> ramm<strong>en</strong> <strong>en</strong> zev<strong>en</strong> varr<strong>en</strong> geofferd, maar deze keer ging<br />

Bileam niet weg om Gods wil te vrag<strong>en</strong>. Hij handelde nu niet onder het voorw<strong>en</strong>dsel van de<br />

zwartekunst, maar stond nev<strong>en</strong>s het altaar, <strong>en</strong> hief zijne oog<strong>en</strong> op naar de t<strong>en</strong>t<strong>en</strong> Israels.<br />

Wederom kwam de Geest Gods op hem, <strong>en</strong> de volg<strong>en</strong>de aankondiging kwam over zijne lipp<strong>en</strong>:<br />

— {PEP 452.1}<br />

309


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

“Hoe goed zijn uwe t<strong>en</strong>t<strong>en</strong>, Jakob,<br />

Uwe woning<strong>en</strong>, Israel!<br />

Gelijk de bek<strong>en</strong> breid<strong>en</strong> zij zich uit, als de hov<strong>en</strong> aan de rivier<strong>en</strong>;<br />

De Heere heeft ze geplant als de sandelboom<strong>en</strong>, als de cederboom<strong>en</strong> aan het<br />

water.<br />

Er zal water uit zijne emmer<strong>en</strong> vloei<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zijn zaad zal in vele water<strong>en</strong> zijn;<br />

En zijn koning zal bov<strong>en</strong> Agag verhev<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zijn koninkrijk zal<br />

verhoogd word<strong>en</strong>.<br />

Hij heeft zich gekromd, hij heeft zich nedergelegd,<br />

Gelijk e<strong>en</strong> leeuw, <strong>en</strong> als e<strong>en</strong> oude leeuw, wie zal hem do<strong>en</strong> opstaan?<br />

Zoo wie u zeg<strong>en</strong>t, die zij gezeg<strong>en</strong>d, <strong>en</strong> vervloekt zij, wie u vervloekt!” {PEP 452.2}<br />

De voorspoed van Gods volk wordt hier in de treff<strong>en</strong>dste beeld<strong>en</strong> der natuur voorgesteld.<br />

De profetie vergelijkt Israel bij e<strong>en</strong>e vallei, die met e<strong>en</strong> rijk<strong>en</strong> oogst bedekt is; bij hov<strong>en</strong>, die<br />

door altoos vliet<strong>en</strong>de fontein<strong>en</strong> bewaterd word<strong>en</strong>; bij de welriek<strong>en</strong>de sandelboom<strong>en</strong> <strong>en</strong> de<br />

majestueuze cederboom<strong>en</strong>. Het laatste beeld is het treff<strong>en</strong>dste <strong>en</strong> meestgepaste in de gansche<br />

Schrift. De ceder<strong>en</strong> van Libanon werd<strong>en</strong> bij al de Oosterling<strong>en</strong> in eere gehoud<strong>en</strong>. Deze soort van<br />

boom<strong>en</strong> vindt m<strong>en</strong> overal, waar m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> won<strong>en</strong>. Zij groei<strong>en</strong> zoowel in het verre noord<strong>en</strong>, als<br />

in de tropische strek<strong>en</strong>; zij verkiez<strong>en</strong> de hitte, ofschoon zij de koude ook verdur<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong>. Aan<br />

de oevers der rivier<strong>en</strong> groei<strong>en</strong> zij weelderig; daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> verheff<strong>en</strong> zij zich ook in e<strong>en</strong> dor <strong>en</strong><br />

dorstig land. Zij schiet<strong>en</strong> hunne wortels diep in de ret<strong>en</strong> der ste<strong>en</strong>rots<strong>en</strong>, <strong>en</strong> bied<strong>en</strong> het hoofd aan<br />

de loei<strong>en</strong>de storm<strong>en</strong>. Hunne blader<strong>en</strong> zijn nog gro<strong>en</strong>, wanneer al het andere door d<strong>en</strong> adem van<br />

d<strong>en</strong> winter verdord is. Bov<strong>en</strong> de andere boom<strong>en</strong> munt de ceder van Libanon uit in sterkte,<br />

hechtheid, <strong>en</strong> duurzaamheid; <strong>en</strong> dit feit di<strong>en</strong>t tot zinnebeeld derg<strong>en</strong><strong>en</strong>, wier “lev<strong>en</strong> met Christus<br />

verborg<strong>en</strong> is in God.”9 De Schrift zegt: “De rechtvaardige ... zal wass<strong>en</strong> als e<strong>en</strong> cederboom.”10<br />

God heeft d<strong>en</strong> ceder tot koning onder de boom<strong>en</strong> gesteld. “De d<strong>en</strong>neboom<strong>en</strong> war<strong>en</strong> zijn<strong>en</strong> takk<strong>en</strong><br />

niet gelijk, <strong>en</strong> de kastanjeboom<strong>en</strong> war<strong>en</strong> niet gelijk zijne scheut<strong>en</strong>; ge<strong>en</strong> boom in Gods hof was<br />

hem gelijk in schoonheid.”11 De ceder di<strong>en</strong>t herhaaldelijk tot zinnebeeld van koninklijke<br />

waardigheid, <strong>en</strong> dit gebruik, in de Schrift, om de rechtvaardig<strong>en</strong> af te beeld<strong>en</strong>, toont aan hoe God<br />

h<strong>en</strong> beschouwt, die Zijn<strong>en</strong> wil betracht<strong>en</strong>. {PEP 452.3}<br />

Bileam profeteerde, dat Israels koning grooter <strong>en</strong> machtiger dan Agag zou word<strong>en</strong>. Deze<br />

naam werd aan de koning<strong>en</strong> der Amalekiet<strong>en</strong> gegev<strong>en</strong>, welk volk destijds zeer machtig was;<br />

doch Israel, als het Gode trouw was, zou al zijne vijand<strong>en</strong> overweldig<strong>en</strong>. Gods Zoon was de<br />

koning van Israel; <strong>en</strong> Zijn troon zal e<strong>en</strong>s op de aarde gevestigd, <strong>en</strong> Zijne macht bov<strong>en</strong> de aardsche<br />

heerschappij<strong>en</strong> verhev<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. {PEP 453.1}<br />

310


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Terwijl hij naar des profet<strong>en</strong> rede luisterde, werd Balak ontmoedigd, bevreesd, <strong>en</strong> toornig.<br />

Hij gevoelde zich verontwaardigd, omdat Bileam hem e<strong>en</strong> weinig moed ingesprok<strong>en</strong> had, daar<br />

toch alles teg<strong>en</strong> hem was uitgevall<strong>en</strong>. Hij wees des profet<strong>en</strong> misleiding<strong>en</strong> valsche voorstelling<strong>en</strong><br />

met verachting van de hand. In grimmig<strong>en</strong> gemoede zeide hij tot d<strong>en</strong> profeet: “En nu, pak u weg<br />

naar uwe plaats! Ik had gezegd, dat ik u hoog vereer<strong>en</strong> zou, maar zie, de Heere heeft die eer van<br />

u geweerd!” Hierop kreeg hij t<strong>en</strong> antwoord, dat Bileam vooraf beloofd had alle<strong>en</strong> datg<strong>en</strong>e te<br />

zull<strong>en</strong> zegg<strong>en</strong>, wat God hem in d<strong>en</strong> mond legde. {PEP 453.2}<br />

Alvor<strong>en</strong>s Bileam tot zijn volk wederkeerde, sprak hij e<strong>en</strong>e schoone profetie uit betreff<strong>en</strong>de<br />

d<strong>en</strong> Verlosser der wereld, <strong>en</strong> de eindelijke verdelging van al Gods vijand<strong>en</strong>: — {PEP 453.3}<br />

“Ik zal hem zi<strong>en</strong>, maar nu niet; ik zal hem aanschouw<strong>en</strong>, maar niet nabij. Er zal e<strong>en</strong>e ster<br />

voortgaan uit Jakob, <strong>en</strong> er zal e<strong>en</strong> scepter uit Israel opkom<strong>en</strong>:<br />

Die zal de pal<strong>en</strong> der Moabiet<strong>en</strong> verslaan, <strong>en</strong> zal al de kinder<strong>en</strong> van Seth verstor<strong>en</strong>.” {PEP<br />

453.4}<br />

Hij eindigde met de totale verdelging der Moabiet<strong>en</strong>, Edomiet<strong>en</strong>, Amalekiet<strong>en</strong>, <strong>en</strong> der<br />

K<strong>en</strong>iet<strong>en</strong> te voorspell<strong>en</strong>; Moabs koning kreeg niet de minste aanmoediging. {PEP 453.5}<br />

Teleurgesteld in zijne verwachting van rijkdom <strong>en</strong> verheffing, in ongunst bij d<strong>en</strong> koning,<br />

<strong>en</strong> bewust, dat hij Gods misnoeg<strong>en</strong> over zich behaald had, keerde Bileam van zijn eig<strong>en</strong>willig<strong>en</strong><br />

di<strong>en</strong>st terug. Te huis gekom<strong>en</strong> zijnde, verliet Gods Geest hem, <strong>en</strong> nam de begeerlijkheid, die tot<br />

di<strong>en</strong> tijd toe beteugeld was geweest, de overhand over hem. Hij was nu g<strong>en</strong>eg<strong>en</strong> om alles te do<strong>en</strong><br />

tot verkrijging van het door Balak uitgeloofde loon. Bileam wist wel, dat Israels voorspoed<br />

afhing van zijne gehoorzaamheid aan God, <strong>en</strong> dat zij door ge<strong>en</strong> ander middel kond<strong>en</strong> word<strong>en</strong><br />

overwonn<strong>en</strong>, dan door h<strong>en</strong> tot zonde te verleid<strong>en</strong>. Derhalve besloot hij Balaks gunst te herwinn<strong>en</strong><br />

door de Moabiet<strong>en</strong> te rad<strong>en</strong>, dat zij Israel moest<strong>en</strong> lat<strong>en</strong> zondig<strong>en</strong>. {PEP 454.1}<br />

Onmiddellijk keerde hij naar Moab terug, <strong>en</strong> ontvouwde zijne plann<strong>en</strong> voor d<strong>en</strong> koning. De<br />

Moabiet<strong>en</strong> zelve war<strong>en</strong> ook overtuigd, dat God Israel bescherm<strong>en</strong> zou, zoolang zij Hem getrouw<br />

blev<strong>en</strong>. Derhalve stelde Bileam voor e<strong>en</strong>e scheiding tussch<strong>en</strong> h<strong>en</strong> <strong>en</strong> God te bewerk<strong>en</strong> door h<strong>en</strong><br />

tot d<strong>en</strong> afgod<strong>en</strong>di<strong>en</strong>st te verlokk<strong>en</strong>. Als m<strong>en</strong> het zoo kon aanlegg<strong>en</strong>, dat zij aan d<strong>en</strong> onkuisch<strong>en</strong><br />

eeredi<strong>en</strong>st van Baal <strong>en</strong> Astaroth deelnam<strong>en</strong>, dan zou hun almachtige Beschermer hun vijand<br />

word<strong>en</strong>; dan zoud<strong>en</strong> zij door de omring<strong>en</strong>de volker<strong>en</strong> gemakkelijk t<strong>en</strong> prooi kunn<strong>en</strong> word<strong>en</strong><br />

gemaakt. Dit voorstel vond gereedelijk bijval bij d<strong>en</strong> koning, <strong>en</strong> Bileam zelf bleef om in het t<strong>en</strong><br />

uitvoer br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> behulpzaam te zijn. {PEP 454.2}<br />

Bileam zag dit Satanisch plan met succes bekroond. Hij zag Gods volk bij duiz<strong>en</strong>d<strong>en</strong> onder<br />

d<strong>en</strong> vloek vall<strong>en</strong>; maar de Goddelijke gerechtigheid, die Israels zonde bezocht, liet de verzoekers<br />

niet ontkom<strong>en</strong>. In Israels strijd teg<strong>en</strong> de Midianiet<strong>en</strong> sneuvelde Bileam. Hij had e<strong>en</strong> voorgevoel<br />

van de nabijheid van zijn einde, to<strong>en</strong> hij uitriep: “Mijne ziele sterve d<strong>en</strong> dood der oprecht<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

mijn uiterste zij gelijk het zijne!” Doch hij verkoos niet het lev<strong>en</strong> der rechtvaardig<strong>en</strong> te lev<strong>en</strong>,<br />

daarom werd zijn toekomstig lot bij de vijand<strong>en</strong> Gods gesteld. {PEP 454.3}<br />

311


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Het lot van Bileam heeft veel overe<strong>en</strong>komst met dat van Judas; ook kom<strong>en</strong> hunne karakters<br />

veel met elkander overe<strong>en</strong>. Beid<strong>en</strong> poogd<strong>en</strong> d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st van God <strong>en</strong> van Mammon te vere<strong>en</strong>ig<strong>en</strong>,<br />

doch led<strong>en</strong> ell<strong>en</strong>dig schipbreuk. Bileam erk<strong>en</strong>de d<strong>en</strong> war<strong>en</strong> God, <strong>en</strong> beleed Hem te di<strong>en</strong><strong>en</strong>; Judas<br />

geloofde, dat Jezus de Messias was, <strong>en</strong> sloot zich bij Zijne volgeling<strong>en</strong> aan. Bileam dacht d<strong>en</strong><br />

di<strong>en</strong>st van Jehova tot middel ter verkrijging van rijkdom <strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> in de wereld aan te w<strong>en</strong>d<strong>en</strong>:<br />

dit was echter e<strong>en</strong>e mislukking, <strong>en</strong> hij is gevall<strong>en</strong>, <strong>en</strong> gebrok<strong>en</strong>. Judas sloot zich bij Christus aan,<br />

opdat hij schatt<strong>en</strong> <strong>en</strong> e<strong>en</strong>e eereplaats in dat wereldlijk koninkrijk verkrijg<strong>en</strong> mocht, dat naar zijne<br />

me<strong>en</strong>ing door d<strong>en</strong> Messias zou word<strong>en</strong> opgericht. De teleurstelling zijner verwachting<br />

veroorzaakte zijn<strong>en</strong> afval <strong>en</strong> verderf. Ev<strong>en</strong>wel hadd<strong>en</strong> Judas <strong>en</strong> Bileam veel licht ontvang<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

bijzondere voorrecht<strong>en</strong> g<strong>en</strong>ot<strong>en</strong>; e<strong>en</strong> <strong>en</strong>kele gekoesterde zonde verdierf het karakter, <strong>en</strong><br />

berokk<strong>en</strong>de hunn<strong>en</strong> ondergang desniettemin. {PEP 454.4}<br />

Het is veel gewaagd e<strong>en</strong> <strong>en</strong>kele zondige karaktertrek bot te vier<strong>en</strong>. E<strong>en</strong> <strong>en</strong>kele gekoesterde<br />

zonde verlaagt het karakter langzamerhand, <strong>en</strong> onderwerpt al de edele vermog<strong>en</strong>s aan de booze<br />

lust<strong>en</strong>. De verkrachting van het gewet<strong>en</strong>, toegeeflijkheid aan e<strong>en</strong> <strong>en</strong>kele kwade gewoonte, e<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong>kele nalatigheid, in de plichtsbetrachting br<strong>en</strong>gt de veiligheid der ziel in gevaar, <strong>en</strong> geeft Satan<br />

de geleg<strong>en</strong>heid om ons op het dwaalspoor te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Onze e<strong>en</strong>igste veiligheid ligt, in dagelijks,<br />

met e<strong>en</strong> oprecht<strong>en</strong> zin, Davids bede tot de onze te mak<strong>en</strong>: “Houd mijne gang<strong>en</strong> in uwe spor<strong>en</strong>,<br />

opdat mijne voetstapp<strong>en</strong> niet zoud<strong>en</strong> wankel<strong>en</strong>.”12 {PEP 455.1}<br />

312


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 41—Afval aan de Jordaan<br />

MET blijmoedige hart<strong>en</strong> <strong>en</strong> vernieuwd vertrouw<strong>en</strong> in God was het leger der Israeliet<strong>en</strong><br />

triumfeer<strong>en</strong>d uit Bazan wedergekeerd. Zij war<strong>en</strong> reeds bezitters geword<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> goed<br />

grondgebied, <strong>en</strong> zij dacht<strong>en</strong> Kanaän onmiddellijk in te nem<strong>en</strong>. Slechts de Jordaan lag tussch<strong>en</strong><br />

h<strong>en</strong> <strong>en</strong> het beloofde land. Aan d<strong>en</strong> overkant der rivier lag e<strong>en</strong>e vette vlakte, die met e<strong>en</strong> gro<strong>en</strong><br />

tapijt bedekt, ruimschoots door stroom<strong>en</strong> bewaterd, <strong>en</strong> door welige palmboom<strong>en</strong> beschaduwd<br />

was. Op de westzijde dezer vlakte stond<strong>en</strong> de tor<strong>en</strong>s <strong>en</strong> paleiz<strong>en</strong> van Jericho, e<strong>en</strong>e stad, die<br />

weg<strong>en</strong>s hare ligging te midd<strong>en</strong> van palmbossch<strong>en</strong>, de “palmstad” werd g<strong>en</strong>aamd. {PEP 456.1}<br />

Aan de oostzijde der Jordaan, tussch<strong>en</strong> de rivier <strong>en</strong> het hoogland, waarover zij trokk<strong>en</strong>, lag<br />

ook e<strong>en</strong>e vlakte die verscheid<strong>en</strong>e mijl<strong>en</strong> breed was <strong>en</strong> zich ver langs de rivier uitstrekte. Deze<br />

beschutte vallei had e<strong>en</strong> tropisch klimaat; aldaar groeide de sittimof acaciaboom, waarnaar het<br />

het “dal Sittim” g<strong>en</strong>oemd werd. Hier lag<strong>en</strong> de Israeliet<strong>en</strong> gelegerd <strong>en</strong> in de boschaadjes der<br />

sittimboom<strong>en</strong>, aan d<strong>en</strong> oever der rivier, vond<strong>en</strong> zij e<strong>en</strong> aang<strong>en</strong>aam lommer. {PEP 456.2}<br />

Te midd<strong>en</strong> dezer bekoorlijke omgeving werd<strong>en</strong> zij echter door e<strong>en</strong> kwaad aangevall<strong>en</strong>, dat<br />

verschrikkelijker was, dan e<strong>en</strong>e groote strijdmacht van gewap<strong>en</strong>de mann<strong>en</strong> of de wilde dier<strong>en</strong><br />

des wouds. Die streek, zoo rijk aan natuurlijke voortbr<strong>en</strong>gsel<strong>en</strong>, was door bare inwoners bevlekt<br />

geword<strong>en</strong>. In d<strong>en</strong> op<strong>en</strong>bar<strong>en</strong> eeredi<strong>en</strong>st van Baal, d<strong>en</strong> voornaamst<strong>en</strong> afgod, werd<strong>en</strong> de laagste<br />

<strong>en</strong> goddelooste misdrijv<strong>en</strong> steeds gepleegd. Allerwege war<strong>en</strong> plaats<strong>en</strong>, die weg<strong>en</strong>s d<strong>en</strong><br />

afgodisch<strong>en</strong> eeredi<strong>en</strong>st <strong>en</strong> de onkuischheid beroemd war<strong>en</strong>; hunne nam<strong>en</strong> zelfs bewez<strong>en</strong> hoe<br />

schaamteloos <strong>en</strong> verdorv<strong>en</strong> het volk was. {PEP 456.3}<br />

Deze omgeving had e<strong>en</strong> verpest<strong>en</strong>d<strong>en</strong> invloed op de Israeliet<strong>en</strong>. Zij werd<strong>en</strong> gew<strong>en</strong>d aan de<br />

schandelijke gedacht<strong>en</strong>, die steeds in h<strong>en</strong> verwekt werd<strong>en</strong>; hun gemakkelijk <strong>en</strong> werkeloos lev<strong>en</strong><br />

droeg mede tot de verlaging bij; bijna onbewust viel<strong>en</strong> zij van God af, <strong>en</strong> verviel<strong>en</strong> tot e<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

toestand, waarin zij gemakkelijk der verleiding t<strong>en</strong> prooi werd<strong>en</strong>. {PEP 456.4}<br />

Terwijl zij aan de Jordaan gelegerd war<strong>en</strong>, maakte Mozes toebereidsel<strong>en</strong> voor de inneming<br />

van Kanaan. In dat werk was de groote leidsman geheel verdiept, doch voor het volk was die<br />

wacht<strong>en</strong>stijd e<strong>en</strong> tijdperk van verzoeking; <strong>en</strong> voor er vele wek<strong>en</strong> verloop<strong>en</strong> war<strong>en</strong>, was hunne<br />

geschied<strong>en</strong>is geschandvlekt door e<strong>en</strong>e verschrikkelijke afwijking van het pad der deugd. {PEP<br />

457.1}<br />

In d<strong>en</strong> beginne was er weinig verkeer tussch<strong>en</strong> de Israeliet<strong>en</strong> <strong>en</strong> hunne Hleid<strong>en</strong>sclie<br />

gebur<strong>en</strong>; doch na verloop van tijd begonn<strong>en</strong> de Midianietische vrouw<strong>en</strong> de legerplaats ter sluips<br />

te bezoek<strong>en</strong>. Hun bezoek verwekte ge<strong>en</strong> achterdocht, <strong>en</strong> zoo stilletjes werd<strong>en</strong> hunne plann<strong>en</strong> t<strong>en</strong><br />

uitvoer gebracht, dat m<strong>en</strong> er Mozes niet e<strong>en</strong>s opmerkzaam op maakte. Het voornem<strong>en</strong> dezer<br />

vrouw<strong>en</strong> was om de Israeliet<strong>en</strong>, in hun verkeer met h<strong>en</strong>, tot de overtreding van ‘s Heer<strong>en</strong> wet te<br />

verleid<strong>en</strong>, h<strong>en</strong> bij de Ileid<strong>en</strong>sclie ceremoniën <strong>en</strong> praktijk<strong>en</strong> te bepal<strong>en</strong>, <strong>en</strong> aldus tot d<strong>en</strong><br />

afgod<strong>en</strong>di<strong>en</strong>st te vervoer<strong>en</strong>. Deze bedoeling<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> zeer bedekt gehoud<strong>en</strong> onder d<strong>en</strong><br />

313


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

dekmantel van vri<strong>en</strong>dschap, zoodat zij niet e<strong>en</strong>s door des volks opzi<strong>en</strong>ers verdacht werd<strong>en</strong>. {PEP<br />

457.2}<br />

Op Bileams raad liet de koning der Moabiet<strong>en</strong> e<strong>en</strong> groot feest bereid<strong>en</strong> ter eere van hunn<strong>en</strong><br />

god, <strong>en</strong> m<strong>en</strong> had heimelijk overlegd, dat Bileam de Israeliet<strong>en</strong> zou uitnoodig<strong>en</strong> om daaraan deel<br />

te nem<strong>en</strong>. Wijl zij hem voor e<strong>en</strong> profeet des Heer<strong>en</strong> hield<strong>en</strong>, zoo bereikte hij zijn doel<br />

gemakkelijk. Veel volks woonde met hem dat feest bij. Zij waagd<strong>en</strong> zich op verbod<strong>en</strong> grond, <strong>en</strong><br />

werd<strong>en</strong> in Satans strikk<strong>en</strong> gevang<strong>en</strong>. Bekoord door de muziek <strong>en</strong> d<strong>en</strong> dans, <strong>en</strong> betooverd door<br />

de schoonheid der Heid<strong>en</strong>sche Vestal<strong>en</strong>, wierp<strong>en</strong> zij hunne getrouwheid aan Jehova weg.<br />

All<strong>en</strong>gs begonn<strong>en</strong> zij aan de Vroolijkheid <strong>en</strong> het feestg<strong>en</strong>ot deel te nem<strong>en</strong>; door het drink<strong>en</strong> van<br />

d<strong>en</strong> wijn werd<strong>en</strong> hunne zinn<strong>en</strong> b<strong>en</strong>eveld; <strong>en</strong> eindelijk ging alle zelfbeheersching verlor<strong>en</strong>. De<br />

hartstocht<strong>en</strong> vierd<strong>en</strong> nu bot; <strong>en</strong> de gewet<strong>en</strong>s werd<strong>en</strong> verkracht door het meedo<strong>en</strong> aan de<br />

ontuchtighed<strong>en</strong>; ja, zij liet<strong>en</strong> zich er zelfs toe overhal<strong>en</strong> om zich voor de afgod<strong>en</strong> neder te buig<strong>en</strong>.<br />

Zij offerd<strong>en</strong> offerand<strong>en</strong> op Heid<strong>en</strong>sche altar<strong>en</strong>, <strong>en</strong> war<strong>en</strong> aanschouwers van de gruwelijkste<br />

plechtighed<strong>en</strong>. {PEP 457.3}<br />

Eerlang had het vergif zich, gelijk e<strong>en</strong>e doodelijke besmetting, door de gansche vergadering<br />

verspreid. Zij, die hunne vijand<strong>en</strong> op het slagveld hadd<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> overweldig<strong>en</strong>, werd<strong>en</strong> in de<br />

strikk<strong>en</strong> der Heid<strong>en</strong>sche vrouw<strong>en</strong> gevang<strong>en</strong>. Het volk sche<strong>en</strong> onzinnig te zijn. De overst<strong>en</strong> <strong>en</strong> de<br />

aanzi<strong>en</strong>lijkst<strong>en</strong> war<strong>en</strong> de voorgangers in de overtreding, <strong>en</strong> zoo algeme<strong>en</strong> was de deelneming,<br />

dat de afval nationaal werd. “Israel koppelde zich aan Baäl-Peor.” To<strong>en</strong> Mozes het kwaad<br />

bespeurde,war<strong>en</strong> de booze plann<strong>en</strong> hunner vijand<strong>en</strong> alreede zoo wel gelukt, dat de Israeliet<strong>en</strong><br />

niet alle<strong>en</strong> deelnam<strong>en</strong> aan d<strong>en</strong> onkuisch<strong>en</strong> eeredi<strong>en</strong>st op de hoogte van Peor, maar de Heid<strong>en</strong>sche<br />

ceremoniën begonn<strong>en</strong> ook al ingang te vind<strong>en</strong> in de vergadering van Gods volk. De bejaarde<br />

leidsman was veront-waardigd, <strong>en</strong> ‘s Heer<strong>en</strong> toorn ontstak. {PEP 457.4}<br />

Deze goddelooze handeling<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> e<strong>en</strong>e uitwerking op Israel, welke de bezwering<strong>en</strong> van<br />

Bileam niet hadd<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, — het volk werd er door van God gescheid<strong>en</strong>. Het<br />

onmiddellijk daarop volg<strong>en</strong>de oordeel op<strong>en</strong>de des volks oog<strong>en</strong> voor de snoodheid hunner zonde.<br />

E<strong>en</strong>e verschrikkelijke plaag brak los, waarvan de ti<strong>en</strong> duiz<strong>en</strong>d<strong>en</strong> der vergadering e<strong>en</strong> prooi<br />

werd<strong>en</strong>. God beval daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong>, dat de aanvoerders in dez<strong>en</strong> afval door de overheid om het<br />

lev<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> word<strong>en</strong> gebracht. Hieraan werd onmiddellijk voldaan. De overtreders werd<strong>en</strong><br />

gedood, <strong>en</strong> hunne licham<strong>en</strong> voor aller oog opgehang<strong>en</strong>, opdat de gansche vergadering zi<strong>en</strong> mocht<br />

hoe zwaar hunne overst<strong>en</strong> gestraft war<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zij tev<strong>en</strong>s gevoel<strong>en</strong> mocht welk e<strong>en</strong> afkeer God van<br />

hunne zonde had, alsmede hoe groot Zijn toorn teg<strong>en</strong> h<strong>en</strong> was. {PEP 458.1}<br />

All<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, dat de straf welverdi<strong>en</strong>d was; derhalve haastte het volk zich dan ook naar<br />

d<strong>en</strong> tabernakel om hunne zonde in diep<strong>en</strong> ootmoed te belijd<strong>en</strong>. Terwijl zij dus voor Gods<br />

aangezicht we<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, aan de deur van d<strong>en</strong> tabernakel, terwijl de plaag nog hare slachtoffers<br />

eischte, <strong>en</strong> de ambtlied<strong>en</strong> het hun opgedrag<strong>en</strong> vonnis voltrokk<strong>en</strong>, kwam Zimri, e<strong>en</strong> van Israels<br />

overst<strong>en</strong>, op<strong>en</strong>lijk in de legerplaats met e<strong>en</strong>e Midianietische hoer, e<strong>en</strong> dochter van “e<strong>en</strong> hoofd<br />

der volk<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> vaderlijk huis onder de Midianiet<strong>en</strong>.” Nooit deed de ondeugd zich<br />

onbeschaamder of halsstarriger voor. Verhit door d<strong>en</strong> wijn, sprak Zimri zijne “zonde vrij uit,<br />

314


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

gelijk Sodom,” <strong>en</strong> boogde op zijne schande. De priesters <strong>en</strong> de overst<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> zich in diepe<br />

droef<strong>en</strong>is <strong>en</strong> verootmoediging ter aarde geworp<strong>en</strong>, <strong>en</strong> “we<strong>en</strong>d<strong>en</strong> tussch<strong>en</strong> het voorhof <strong>en</strong> het<br />

altaar,” d<strong>en</strong> Heere smeek<strong>en</strong>de, dat Hij het volk toch mocht spar<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Zijne erf<strong>en</strong>is niet tot e<strong>en</strong>e<br />

versmaadheid mocht do<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, to<strong>en</strong> deze overste onder Israel zich zoo schaamteloos voor<br />

het aangezicht van gansch Israel aanstelde, alsof hij de toorn van God <strong>en</strong> het vonnis der rechters<br />

bespotte. Pinehas, de zoon van Eleazar d<strong>en</strong> hoogepriester, stond op, nam e<strong>en</strong>e spies, “<strong>en</strong> hij ging<br />

d<strong>en</strong> Israelietisch<strong>en</strong> man na in d<strong>en</strong> hoer<strong>en</strong>winkel,” <strong>en</strong> doodde beid<strong>en</strong>. Aldus kwam er e<strong>en</strong> einde<br />

aan de plaag, terwijl de priester, die Gods vonnis uitgevoerd had, voor het aangezicht van gansch<br />

Israel vereerd, <strong>en</strong> het priesterschap aan hem <strong>en</strong> zijn huis, ter oorzaak van die daad, vereeuwigd<br />

werd. {PEP 458.2}<br />

Pinehas “heeft mijne grimmigheid van over de kinder<strong>en</strong> Israels afgew<strong>en</strong>d,” zoo luidde het<br />

Goddelijk woord; “daarom spreek: Zie, Ik geef hem mijn verbond des vredes. En hij zal hebb<strong>en</strong>,<br />

<strong>en</strong> zijn zaa’d na hem, het verbond des eeuwig<strong>en</strong> priesterdoms, daarom, dat hij voor zijn<strong>en</strong> God<br />

geijverd, <strong>en</strong> verzo<strong>en</strong>ing gedaan heeft voor de kinder<strong>en</strong> Israels.” {PEP 459.1}<br />

Gods bezoeking over de zonde te Sittim delgde de overgeblev<strong>en</strong><strong>en</strong> dier groote m<strong>en</strong>igte, die<br />

bijna veertig jar<strong>en</strong> vroeger het vonnis over zich gehaald hadd<strong>en</strong>, dat zij in de woestijn sterv<strong>en</strong><br />

zoud<strong>en</strong>. Bij de volkstelling, welke gedur<strong>en</strong>de hunne legering op de vlakte der Jordaan, op ‘s<br />

Heer<strong>en</strong> bevel gedaan werd, bleek het, dat er onder deze niemand was “uit de geteld<strong>en</strong> van Mozes<br />

<strong>en</strong> Aaron, d<strong>en</strong> priester, als zij de kinder<strong>en</strong> Israels teld<strong>en</strong> in de woestijn van Sinaï, ... er was<br />

niemand van h<strong>en</strong> overgeblev<strong>en</strong> dan Kaleb, de zoon van Jefunne, <strong>en</strong> Jozua, de zoon van Nun.”1<br />

{PEP 459.2}<br />

God bezocht de Israeliet<strong>en</strong>, omdat zij de verleiding der Midianiet<strong>en</strong>. niet weerstaan hadd<strong>en</strong>;<br />

doch de verleiders ontkwam<strong>en</strong> de wrake der Goddelijke vergelding niet. De Amalekiet<strong>en</strong>, die<br />

Israel te Rafidim war<strong>en</strong> aangevall<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de zwakk<strong>en</strong> <strong>en</strong> moed<strong>en</strong> in de achterhoede geslag<strong>en</strong><br />

hadd<strong>en</strong>, werd<strong>en</strong> eerst lang nadi<strong>en</strong> gestraft; doch de Midianiet<strong>en</strong>, die h<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> do<strong>en</strong> zondig<strong>en</strong>,<br />

moest<strong>en</strong> terstond Gods oordeel ervar<strong>en</strong>, wijl zij gevaarlijker vijand<strong>en</strong> voor Zijn volk war<strong>en</strong>.<br />

“Neem de wraak der kinder<strong>en</strong> Israels van de Midianiet<strong>en</strong>,” beval de Heere Mozes; “daarna zult<br />

gij verzameld word<strong>en</strong> tot uwe volk<strong>en</strong>.”2 Dit bevel werd gehoorzaamd. Duiz<strong>en</strong>d mann<strong>en</strong> werd<strong>en</strong><br />

uit elk<strong>en</strong> stam gekoz<strong>en</strong>, <strong>en</strong> onder het bevel van Pinehas gesteld. “En zij stred<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> de<br />

Midianiet<strong>en</strong>, gelijk als de Heere Mozes gebod<strong>en</strong> had. . . . Daartoe doodd<strong>en</strong> zij bov<strong>en</strong> hunne<br />

verslag<strong>en</strong><strong>en</strong>, de koning<strong>en</strong> der Midianiet<strong>en</strong>, . . . vijt koning<strong>en</strong>: ook dood<strong>en</strong> zij met het zwaard<br />

Bileam, d<strong>en</strong> zoon van Beor.” Zoomede werd<strong>en</strong> de vrouw<strong>en</strong>, die gevang<strong>en</strong> g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> werd<strong>en</strong>, op<br />

Mozes’ bevel ter dood gebracht, dewijl zij de schuldigst<strong>en</strong> <strong>en</strong> Israels gevaarlijkste vijand<strong>en</strong><br />

war<strong>en</strong>. {PEP 459.3}<br />

Dit was het einde derg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die kwaad teg<strong>en</strong> Gods volk gesmeed hadd<strong>en</strong>. De Psalmist zegt:<br />

“De Heid<strong>en</strong><strong>en</strong> zijn gezonk<strong>en</strong> in de groeve, die zij gemaakt hadd<strong>en</strong>; hunlieder voet is gevang<strong>en</strong><br />

in het net, dat zij verborg<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>.”3 “Want de Heere zal Zijn volk niet begev<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Hij zal<br />

Zijne erve niet verlat<strong>en</strong>, Want het oordeel zal wederkeer<strong>en</strong> tot de gerechtigheid.” “Zij rott<strong>en</strong> zich<br />

315


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

sam<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> de ziel des rechtvaardig<strong>en</strong>,” doch de Heere “zal hunne ongerechtigheid op h<strong>en</strong> do<strong>en</strong><br />

wederkeer<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Hij zal h<strong>en</strong> in hunne boosheid verdelg<strong>en</strong>.”4 {PEP 460.1}<br />

Ofschoon Bileam geroep<strong>en</strong> was om Israel te vervloek<strong>en</strong>, zoo kon hij hun toch ge<strong>en</strong> leed<br />

do<strong>en</strong> met zijne bezwering<strong>en</strong>, wijl “Hij de ongerechtigheid in Jakob niet aanschouwt, ook de<br />

boosheid in Israel niet aanziet.”5 Doch to<strong>en</strong> zij de verzoeking om Gods gebod te overtred<strong>en</strong> niet<br />

weerstond<strong>en</strong>, week hunne bescherming van h<strong>en</strong>. Zoolang Gods volk getrouw blijft in het<br />

onderhoud<strong>en</strong> Zijner gebod<strong>en</strong>, “is er ge<strong>en</strong>e tooverij teg<strong>en</strong> Jakob, noch waarzeggerij teg<strong>en</strong> Israel.”<br />

Vandaar legt Satan het er met alle macht <strong>en</strong> listig overleg op toe, om h<strong>en</strong> tot het bedrijv<strong>en</strong> van<br />

zonde te verleid<strong>en</strong>. Indi<strong>en</strong> zij, wie Gods wet is toevertrouwd, sch<strong>en</strong>ders van derzelver<br />

voorschrift<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, dan ontstaat er e<strong>en</strong>e scheiding tussch<strong>en</strong> h<strong>en</strong> <strong>en</strong> God, <strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> zij d<strong>en</strong><br />

vijand niet afslaan. {PEP 460.2}<br />

De Israeliet<strong>en</strong>, bestand teg<strong>en</strong> der Midianiet<strong>en</strong> wap<strong>en</strong><strong>en</strong>, werd<strong>en</strong> door derzelver hoer<strong>en</strong><br />

verleid. Zoo veel invloed bezitt<strong>en</strong> de vrouw<strong>en</strong>, die in di<strong>en</strong>st van d<strong>en</strong> Satan staan, om de ziel<strong>en</strong> te<br />

verstrikk<strong>en</strong> <strong>en</strong> t<strong>en</strong> verderve te voer<strong>en</strong>. “Want zij heeft vele gewond<strong>en</strong> nedergeveld, <strong>en</strong> al hare<br />

gedood<strong>en</strong> zijn machtig vele.”6 Op dezelfde wijze werd<strong>en</strong> Seths nakomeling<strong>en</strong> van het rechte<br />

spoor afgebracht, <strong>en</strong> werd het heilige izaad verdorv<strong>en</strong>. Op dergelijke wijze verried Simson zijne<br />

kracht, <strong>en</strong> viel Israels bescherming in de hand<strong>en</strong> der Filistijn<strong>en</strong>. Op deze klip verzeilde David.<br />

En Salomo, de wijste koning, die tot drie mal<strong>en</strong> toe e<strong>en</strong> beminde des Heer<strong>en</strong> g<strong>en</strong>oemd jvas werd<br />

door zijne lust<strong>en</strong> gevang<strong>en</strong> g<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, <strong>en</strong> bracht zijne deugdzaamheid t<strong>en</strong> offer aan dezelfde<br />

betoover<strong>en</strong>de kracht. {PEP 460.3}<br />

“En deze ding<strong>en</strong> all<strong>en</strong> zijn hunlied<strong>en</strong> overkoin<strong>en</strong> tot voorbeeld<strong>en</strong>; <strong>en</strong> zijn beschrev<strong>en</strong> tot<br />

waarschuwing van ons, op dewelke de eind<strong>en</strong> der eeuw<strong>en</strong> gekom<strong>en</strong> zijn. Zoo dan die me<strong>en</strong>t te<br />

staan, zie toe, dat hij niet valle.”7 Satan weet goed wat er in ‘s m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> hart omgaat. Hij k<strong>en</strong>t,<br />

— vermits hij duiz<strong>en</strong>de jar<strong>en</strong> lang, met e<strong>en</strong> hoosaardige toeleg, de zaak bestudeerd heeft, — al<br />

de zwakke punt<strong>en</strong>; <strong>en</strong> door al de geslacht<strong>en</strong> he<strong>en</strong> heeft hij de sterkst<strong>en</strong>, de vorst<strong>en</strong> in Israel,<br />

getracht te overweldig<strong>en</strong> door de verleiding, welke zoo goed te Baäl-Peor slaagde. Langs het<br />

gansche strand der eeuw<strong>en</strong> ligg<strong>en</strong> wrakk<strong>en</strong>, die verzeild zijn op de klipp<strong>en</strong> van vleeschelijke<br />

lust<strong>en</strong>. En naar mate het einde der eeuw<strong>en</strong> nadert, nu Gods volk tot aan de landpale van het<br />

hemelsch Kanaan gekom<strong>en</strong> is, verdubbelt Satan zijne poging<strong>en</strong> om h<strong>en</strong> te belett<strong>en</strong> het goede<br />

land in bezit te nem<strong>en</strong>. Hij spant zijne strikk<strong>en</strong> voor e<strong>en</strong> ieder. Het zijn niet de onkundig<strong>en</strong> alle<strong>en</strong>,<br />

die op hunne hoede moet<strong>en</strong> zijn; person<strong>en</strong> in de hoogste betrekking<strong>en</strong> of in de heiligste<br />

bedi<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> geplaatst, word<strong>en</strong> door zijne verleiding<strong>en</strong> belaagd; als hij dezulk<strong>en</strong> kan do<strong>en</strong><br />

struikel<strong>en</strong>, dan kan hij vel<strong>en</strong> in het verderf stort<strong>en</strong>. Ook bedi<strong>en</strong>t hij zich van dezelfde middel<strong>en</strong>,<br />

die hij drie duiz<strong>en</strong>d jar<strong>en</strong> geled<strong>en</strong> bezigde. Door middel van vri<strong>en</strong>dschap, door de bekoorlijkheid<br />

der schoonheid, door het jag<strong>en</strong> naar g<strong>en</strong>ot, vroolijkheid, feestelijkheid, <strong>en</strong> het drinkglas poogt<br />

hij h<strong>en</strong> tot de overtreding van het zev<strong>en</strong>de gebod te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. {PEP 460.4}<br />

Eerst deed Satan Israel ontucht begaan, <strong>en</strong> to<strong>en</strong> verleidde hij h<strong>en</strong> tot d<strong>en</strong> beeld<strong>en</strong>di<strong>en</strong>st. Wie<br />

zich niet schroomt om Gods beeld <strong>en</strong> tempel in zijn eig<strong>en</strong> lichaam te sch<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, die zal ook niet<br />

aarzel<strong>en</strong> om d<strong>en</strong> Heere oneer aan te do<strong>en</strong> in het botvier<strong>en</strong> zijner zondige lust<strong>en</strong>. De zedelijke <strong>en</strong><br />

316


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

verstandelijke vermog<strong>en</strong>s word<strong>en</strong> verstompt <strong>en</strong> eindelijk verlamd door de lust<strong>en</strong> d<strong>en</strong> vrij<strong>en</strong><br />

teugel te gev<strong>en</strong>; <strong>en</strong> de slaaf van het vleesch kan onmogelijk de heilige verplichting van Gods wet<br />

bevatt<strong>en</strong>, de verzo<strong>en</strong>ing waardeer<strong>en</strong>, of de ziel naar waarde schatt<strong>en</strong>. Deugd, reinheid, waarheid,<br />

eerbied voor God, <strong>en</strong> liefde tot het heilige, — om kort te gaan, al de heilige g<strong>en</strong>eigdhed<strong>en</strong>,<br />

waardoor de m<strong>en</strong>sch zich tot d<strong>en</strong> hemel getrokk<strong>en</strong> gevoelt, — word<strong>en</strong> in d<strong>en</strong> gloed der<br />

vleeschelijke lust<strong>en</strong> verteerd. De ziel wordt e<strong>en</strong>e uitgebrande, e<strong>en</strong>e woeste ledigheid, e<strong>en</strong>e<br />

woonstede der duivel<strong>en</strong>, <strong>en</strong> e<strong>en</strong>e “bewaarplaats van alle onreine geest<strong>en</strong>.” De wez<strong>en</strong>s, die naar<br />

Gods beeld geschap<strong>en</strong> zijn, word<strong>en</strong> zelfs b<strong>en</strong>ed<strong>en</strong> de beest<strong>en</strong> verlaagd. {PEP 461.1}<br />

Ter oorzaak van hun omgang met de afgod<strong>en</strong>di<strong>en</strong>aars <strong>en</strong> het deelnem<strong>en</strong> aan hunne feest<strong>en</strong><br />

overtrad<strong>en</strong> de Israeliet<strong>en</strong> ‘s Heer<strong>en</strong> wet, <strong>en</strong> haald<strong>en</strong> zij zich Gods oordeel<strong>en</strong> op d<strong>en</strong> hals.<br />

Insgelijks slaagt Satan nu nog het best om de volgeling<strong>en</strong> van Christus tot zonde te verleid<strong>en</strong>,<br />

door het verkeer met de goddelooz<strong>en</strong> <strong>en</strong> de deelneming aan hunne vermak<strong>en</strong>. “Daarom gaat uit<br />

het midd<strong>en</strong> van h<strong>en</strong>, <strong>en</strong> scheidt u af, zegt de Heere, <strong>en</strong> raakt niet aan hetge<strong>en</strong> onrein is.”8 God<br />

wil nu nog ev<strong>en</strong>veel verschil tussch<strong>en</strong> Zijn volk <strong>en</strong> de wereld, t<strong>en</strong> opzichte van gebruik<strong>en</strong>,<br />

gewoont<strong>en</strong>, <strong>en</strong> beginse-l<strong>en</strong>, als Hij eertijds van Israel vergde. En indi<strong>en</strong> zij zich stiptelijk aan de<br />

voorschrift<strong>en</strong> van Zijn Woord houd<strong>en</strong>, dan zal er dat verschil ook bestaan. Niet minder zijn de<br />

Christ<strong>en</strong><strong>en</strong> gehoud<strong>en</strong> zich te wacht<strong>en</strong> voor e<strong>en</strong>e gelijkvormigheid aan d<strong>en</strong> geest <strong>en</strong> de gewoont<strong>en</strong><br />

der goddelooz<strong>en</strong>, dan Israel zich voor de sam<strong>en</strong>-smelting met de Heid<strong>en</strong><strong>en</strong> wacht<strong>en</strong> moest. Jezus<br />

zegt tot ons: “Hebt de wereld niet lief, noch hetge<strong>en</strong> in de wereld is: zoo iemand de wereld<br />

liefheeft, de liefde des Vaders is niet in hem.” “De vri<strong>en</strong>dschap der wereld is e<strong>en</strong>e vijandschap<br />

Gods. Zoo wie dan e<strong>en</strong> vri<strong>en</strong>d der wereld wil zijn, die wordt e<strong>en</strong> vijand van God gesteld.”9<br />

Christus’ volgeling<strong>en</strong> mog<strong>en</strong> zich niet met de zondaars verm<strong>en</strong>g<strong>en</strong>; zij mog<strong>en</strong> h<strong>en</strong> opzoek<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong>kel met het doel om h<strong>en</strong> wel te do<strong>en</strong>. Wij kunn<strong>en</strong> ge<strong>en</strong>e te besliste weigering gev<strong>en</strong> aan h<strong>en</strong>,<br />

wier gezelschap strekt om ons van God af te trekk<strong>en</strong>. Terwijl wij bidd<strong>en</strong>: “Leid ons niet in<br />

verzoeking,” zijn wij gehoud<strong>en</strong> zoo ver mogelijk van haar te vlied<strong>en</strong>. {PEP 461.2}<br />

De Israeliet<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> tot het bedrijv<strong>en</strong> dezer zonde gebracht, to<strong>en</strong> zij zich gerust <strong>en</strong> veilig<br />

gevoeld<strong>en</strong>. Zij hield<strong>en</strong> het oog niet op God gericht, werd<strong>en</strong> nalatig in het bidd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> begonn<strong>en</strong><br />

zelfvertrouw<strong>en</strong> te koester<strong>en</strong>. Gemak <strong>en</strong> toegeeflijkheid liet<strong>en</strong> de vesting der ziel onbewaakt, <strong>en</strong><br />

di<strong>en</strong>t<strong>en</strong>gevolge slop<strong>en</strong> slechte gedacht<strong>en</strong> binn<strong>en</strong>. De verraders achter de wall<strong>en</strong> ondermijnd<strong>en</strong><br />

de vesting van beginsel<strong>en</strong> <strong>en</strong> leverd<strong>en</strong> Israel over aan de macht van Satan. Langs dez<strong>en</strong> weg<br />

poogt hij nog de ziel tot het verderf te voer<strong>en</strong>. E<strong>en</strong>e lange <strong>en</strong> voor het oog der wereld bedekte<br />

voorbereiding, heeft in het hart plaats, alvor<strong>en</strong>s de Christ<strong>en</strong> in de zonde valt. Het gemoed vervalt<br />

niet aanstonds van reinheid <strong>en</strong> heiligheid tot ontaarding, verdorv<strong>en</strong>heid, <strong>en</strong> misdaad. All<strong>en</strong>gs<br />

word<strong>en</strong> de naar Gods beeld geschap<strong>en</strong><strong>en</strong> verlaagd tot het dierlijke <strong>en</strong> satanische. Door onkuische<br />

gedacht<strong>en</strong> te koester<strong>en</strong> kan iemand zich zoo op de zonde voorbereid<strong>en</strong>, dat hetge<strong>en</strong> hij e<strong>en</strong>s<br />

verafschuwde hem later bekoorlijk toeschijnt. {PEP 462.1}<br />

Satan bedi<strong>en</strong>t zich van alle middel<strong>en</strong> om de misdad<strong>en</strong> <strong>en</strong> verlag<strong>en</strong>de ondeugd<strong>en</strong> populair te<br />

mak<strong>en</strong>, Do<strong>en</strong> wij e<strong>en</strong>e wandeling door de sted<strong>en</strong>, allerwege ziet m<strong>en</strong> aankondiging<strong>en</strong> van<br />

misdad<strong>en</strong> die in de novell<strong>en</strong> beschrev<strong>en</strong> of in de speelhuiz<strong>en</strong> opgevoerd word<strong>en</strong>. Aldus wordt<br />

317


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

m<strong>en</strong> aan de misdad<strong>en</strong> gew<strong>en</strong>d. De nieuwsblad<strong>en</strong> zijn steeds gevuld met e<strong>en</strong>e beschrijving van<br />

de handeling<strong>en</strong> der booz<strong>en</strong> <strong>en</strong> diep gezonk<strong>en</strong><strong>en</strong>; <strong>en</strong> alles, wat de lust<strong>en</strong> prikkel<strong>en</strong> kan, wordt in<br />

boei<strong>en</strong>de verhal<strong>en</strong> t<strong>en</strong> beste gegev<strong>en</strong>. Zij hoor<strong>en</strong> <strong>en</strong> lez<strong>en</strong> zoo veel van profane misdad<strong>en</strong>, dat<br />

het eertijds teeder gewet<strong>en</strong>, hetwelk voor zulke gruweldad<strong>en</strong> terugdeinsde, verhard wordt, <strong>en</strong> nu<br />

lez<strong>en</strong> zij zulk nieuws met e<strong>en</strong>e gretige belangstelling. {PEP 462.2}<br />

Vele der populaire vermak<strong>en</strong> van onz<strong>en</strong> tijd, waaraan zelfs belijders deel nem<strong>en</strong>, hebb<strong>en</strong><br />

dezelfde strekking als die der Heid<strong>en</strong><strong>en</strong>. Er zijn inderdaad maar <strong>en</strong>kele, welke Satan niet<br />

aanw<strong>en</strong>dt tot het verderf van ziel<strong>en</strong>. Door het drama heeft hij eeuw<strong>en</strong> lang de lust<strong>en</strong> opgewekt<br />

<strong>en</strong> de ondeugd groot gemaakt. Door middel van de opera, met haar bekoorlijk vertoon <strong>en</strong><br />

betoover<strong>en</strong>de muziek, de maskerade, d<strong>en</strong> dans, <strong>en</strong> het kaartspel breekt Satan de verschansing<strong>en</strong><br />

der betere beginsels ter neder, <strong>en</strong> ontsluit de deur voor alle booze lust<strong>en</strong>. In ieder gezelschap,<br />

waar de hoogmoed gevoed of de wellust geprikkeld wordt, wier strekking is om God te do<strong>en</strong><br />

verget<strong>en</strong> <strong>en</strong> de eeuwige belang<strong>en</strong> uit het oog te do<strong>en</strong> verliez<strong>en</strong>, smeedt Satan zijne kluisters voor<br />

de ziel. {PEP 463.1}<br />

“Behoed uw hart bov<strong>en</strong> al wat te bewar<strong>en</strong> is,” zegt de wijze man, “want daaruit zijn de<br />

uitgang<strong>en</strong> des lev<strong>en</strong>s.”10 Het hart moet door Gods g<strong>en</strong>ade vernieuwd word<strong>en</strong>, anders loopt het<br />

jag<strong>en</strong> naar reinheid van zed<strong>en</strong> op e<strong>en</strong>e mislukking uit. Wie e<strong>en</strong> edel, deugdzaam karakter,<br />

onafhankelijk van de g<strong>en</strong>ade van Christus, d<strong>en</strong>kt te vorm<strong>en</strong>, bouwt zijn huis op welzand. In de<br />

geweldige storm<strong>en</strong> der verzoeking zal het zekerlijk te gronde gaan. Davids bede moet de bede<br />

van e<strong>en</strong> ieder zijn: “Schep mij e<strong>en</strong> rein hart, o God, <strong>en</strong> vernieuw in het binn<strong>en</strong>ste van mij e<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

vast<strong>en</strong> geest.”11 En deelg<strong>en</strong>oot<strong>en</strong> der hemelsche gave geword<strong>en</strong> zijnde, zoo moet<strong>en</strong> wij tot de<br />

volmaaktheid voortvar<strong>en</strong>, bewaard “door de kracht Gods door het geloof tot de zaligheid.”12<br />

{PEP 463.2}<br />

Wij moet<strong>en</strong> de verleiding weerstaan. Wie Satan niet t<strong>en</strong> prooi w<strong>en</strong>scht te vall<strong>en</strong> moet de<br />

toegang<strong>en</strong> tot zijne ziel goed bewak<strong>en</strong>; hij moet zich wacht<strong>en</strong> voor het lez<strong>en</strong>, zi<strong>en</strong>, of hoor<strong>en</strong> van<br />

alles, wat onkuische gedacht<strong>en</strong> verwekk<strong>en</strong> kan. M<strong>en</strong> moet de gedacht<strong>en</strong> niet lat<strong>en</strong> gaan over<br />

ding<strong>en</strong>, welke de zielevijand influistert. “Daarom opschort<strong>en</strong>de de l<strong>en</strong>d<strong>en</strong><strong>en</strong> uws verstands,” zegt<br />

Petrus, “<strong>en</strong> nuchter<strong>en</strong> zijnde, wordt niet gelijkvormig aan de begeerlijkhed<strong>en</strong>, die te vor<strong>en</strong> in<br />

uwe onwet<strong>en</strong>dheid war<strong>en</strong>; maar gelijk Hij, die u geroep<strong>en</strong> heeft, heilig is, zoo wordt ook gij<br />

zelv<strong>en</strong> heilig in al uw<strong>en</strong> wandel.”13 En Paulus zegt: “Voorts, broeders, al wat waarachtig is, al<br />

wat eerlijk is, al wat rechtvaardig is, al wat rein is, al wat liefelijk is, al wat wel luidt, zoo er<br />

e<strong>en</strong>ige deugd is, <strong>en</strong> zoo er e<strong>en</strong>ige lof is, bed<strong>en</strong>kt datzelve.”14 Dit vereischt voortdur<strong>en</strong>d gebed<br />

<strong>en</strong> waakzaamheid. De inwon<strong>en</strong>de invloed<strong>en</strong> des Heilig<strong>en</strong> Geestes moet<strong>en</strong> ons daarin te hulpe<br />

kom<strong>en</strong>, opdat het verstand opwaarts gericht, <strong>en</strong> gew<strong>en</strong>d worde de reine <strong>en</strong> heilige ding<strong>en</strong> te<br />

bed<strong>en</strong>k<strong>en</strong>. Daarbij moet Gods Woord vlijtiglijk bestudeerd word<strong>en</strong>. “Waarmede zal de jongeling<br />

zijn pad zuiver houd<strong>en</strong>? Als hij dat houdt naar uw woord.” “Ik heb uwe rede in mijn hart<br />

verborg<strong>en</strong>,” zegt de Psalmist, “opdat ik teg<strong>en</strong> u niet zondig<strong>en</strong> zou.”15 {PEP 463.3}<br />

Ter oorzaak van de zonde te Baäl-Peor bedrev<strong>en</strong> bezocht God de natie; <strong>en</strong> ofschoon<br />

dezelfde zonde nu niet zoo spoedig moge gestraft word<strong>en</strong>, zoo zal zij desniettemin hare<br />

318


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

vergelding ontvang<strong>en</strong>. “Zoo iemand d<strong>en</strong> tempel Gods sch<strong>en</strong>dt, di<strong>en</strong> zal God sch<strong>en</strong>d<strong>en</strong>.”16 De<br />

natuur zelfs bezoekt deze misdad<strong>en</strong> met zware straff<strong>en</strong>, — straff<strong>en</strong>, die vroeger of later eik<strong>en</strong><br />

overtreder treff<strong>en</strong>. T<strong>en</strong> gevolge van deze, meer dan van e<strong>en</strong>ige andere zonde, is ons geslacht<br />

verlaagd; bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> zijn daaruit e<strong>en</strong>e m<strong>en</strong>igte van ziekt<strong>en</strong> <strong>en</strong> ell<strong>en</strong>d<strong>en</strong> voortgekom<strong>en</strong>, welke nu<br />

als e<strong>en</strong> vloek op de wereld rust<strong>en</strong>. M<strong>en</strong> moge zijne overtreding voor zijne medem<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> bedekt<br />

houd<strong>en</strong>, de gevolg<strong>en</strong> blijv<strong>en</strong> ev<strong>en</strong>wel niet achterwege maar brek<strong>en</strong> uit in ziekte, zwakheid, <strong>en</strong><br />

d<strong>en</strong> dood. En na dit lev<strong>en</strong> komt de vierschaar des Gerichts met hare eeuwige straff<strong>en</strong>. Die zulke<br />

ding<strong>en</strong> do<strong>en</strong>, zull<strong>en</strong> het koninkrijk Gods niet beërv<strong>en</strong>, maar hun deel zal zijn met d<strong>en</strong> Satan <strong>en</strong><br />

zijne <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> in “d<strong>en</strong> poel des vuurs” hetwelk “is de tweede dood.”17 {PEP 464.1}<br />

“Want de lipp<strong>en</strong> der vreemde vrouw drupp<strong>en</strong> honigzeem, <strong>en</strong> haar gehemelte is gladder dan<br />

olie; maar het laatste van haar is bitter als alsem, scherp als e<strong>en</strong> tweesnijd<strong>en</strong>d zwaard.” “Maak<br />

uw<strong>en</strong> weg verre van haar, <strong>en</strong> nader niet tot de deur van haar huis; opdat gij ander<strong>en</strong> uwe eer niet<br />

geeft, <strong>en</strong> uwe jar<strong>en</strong> d<strong>en</strong> wreede; opdat de vreemd<strong>en</strong> zich niet verzadig<strong>en</strong> van uw vermog<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

al uw smartelijke arbeid niet kome in het huis des onbek<strong>en</strong>d<strong>en</strong>; <strong>en</strong> gij in het laatste brult, als uw<br />

vleesch, <strong>en</strong> uw lijf verteerd is.” “Want haar huis helt naar d<strong>en</strong> dood, <strong>en</strong> hare pad<strong>en</strong> naar de<br />

overled<strong>en</strong><strong>en</strong>.” “All<strong>en</strong>, die tot haar ingaan, zull<strong>en</strong> niet wederkom<strong>en</strong>.” “Hare g<strong>en</strong>ood<strong>en</strong> zijn in de<br />

diepte der hel.”18 {PEP 464.2}<br />

319


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 42—Herhaling der Wet<br />

DE Heere zeide teg<strong>en</strong> Mozes, dat de tijd voor de inbezitneming van het land Kanaän nu<br />

voor de deur was; terwijl de bejaarde profeet dan op de hoogte, aan g<strong>en</strong>e zijde der Jordaan stond,<br />

<strong>en</strong> het land der belofte overzag, staarde hij met belangstelling op de erf<strong>en</strong>is van zijn volk. Was<br />

het niet mogelijk, dat het vonnis, weg<strong>en</strong>s zijne overtreding te Kades, over hem uitgesprok<strong>en</strong>, zou<br />

kunn<strong>en</strong> word<strong>en</strong> herroep<strong>en</strong>? Met e<strong>en</strong> ernstig verlang<strong>en</strong> bad hij derhalve: “Heere, Heere, Gij hebt<br />

begonn<strong>en</strong> uw<strong>en</strong> knecht te toon<strong>en</strong> uwe grootheid <strong>en</strong> uwe sterke hand: want wat God is er in d<strong>en</strong><br />

hemel <strong>en</strong> op de aarde, die do<strong>en</strong> kan naar uwe werk<strong>en</strong>, <strong>en</strong> naar uwe mog<strong>en</strong>dhed<strong>en</strong>! Laat mij toch<br />

overtrekk<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dat goede land bezi<strong>en</strong>, dat aan g<strong>en</strong>e zijde der Jordaan is, dat goede gebergte, <strong>en</strong><br />

d<strong>en</strong> Libanon!”1 {PEP 465.1}<br />

Hierop kreeg hij t<strong>en</strong> antwoord: “Het zij u g<strong>en</strong>oeg; spreek niet meer tot Mij van deze zaak.<br />

Klim op de hoogte van Pisga, <strong>en</strong> hef uwe oog<strong>en</strong> op naar het west<strong>en</strong>, <strong>en</strong> naar het noord<strong>en</strong>, <strong>en</strong> naar<br />

het zuid<strong>en</strong>, <strong>en</strong> naar het oost<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zie toe met uwe oog<strong>en</strong>: want gij zult over deze Jordaan niet<br />

gaan.” {PEP 465.2}<br />

Zonder teg<strong>en</strong>sprek<strong>en</strong> onderwierp Mozes zich aan Gods besluit. En nu was hij met Israels<br />

lot begaan, Wie zou zich hunne belang<strong>en</strong> zoo ter harte nem<strong>en</strong>, als hij gedaan had? Uit de volheid<br />

van zijn gemoed bad hij: “Dat de Heere, de God der geest<strong>en</strong> van alle vleesch, e<strong>en</strong><strong>en</strong> man stelle<br />

over deze vergadering, die voor hun aangezicht uitga, <strong>en</strong> die voor hun aangezicht inga, <strong>en</strong> die<br />

h<strong>en</strong> uitleide, <strong>en</strong> die h<strong>en</strong> inleide; opdat de vergadering des Heer<strong>en</strong> niet zij als schap<strong>en</strong>, die ge<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

herder hebb<strong>en</strong>”2 {PEP 465.3}<br />

De Heere verhoorde het gebed van Zijn<strong>en</strong> di<strong>en</strong>stknecht; <strong>en</strong> Hij antwoordde hem aldus:<br />

“Neem tot u Jozua, d<strong>en</strong> zoon van Nun, e<strong>en</strong> man in wi<strong>en</strong> de Geest is; <strong>en</strong> leg uwe hand op hem:<br />

En stel hem voor het aangezicht van Eleazar, d<strong>en</strong> priester, <strong>en</strong> voor het aangezicht der gansche<br />

vergadering; <strong>en</strong> geef hem bevel voor hunne oog<strong>en</strong>; <strong>en</strong> leg op hem van uwe heerlijkeeid, opdat<br />

zij hoor<strong>en</strong>, te wet<strong>en</strong> de gansche vergadering der kinder<strong>en</strong> Israels.” Jozua had Mozes lang ter<br />

zijde gestaan; <strong>en</strong> naardi<strong>en</strong> hij wijs, bekwaam, <strong>en</strong> geloovig was, zoo werd hij tot opvolger<br />

aangesteld. {PEP 465.4}<br />

Door het oplegg<strong>en</strong> der hand<strong>en</strong>, hetwelk met e<strong>en</strong> plechtige opdracht gepaard ging, werd<br />

Jozua tot Israels leidsman aangesteld. Te gelijker tijd werd ook e<strong>en</strong>e publieke ambtsbetrekking<br />

hem toevertrouwd. Des Heer<strong>en</strong> woord, betreff<strong>en</strong>de Jozua, werd naar luid van deze woord<strong>en</strong> door<br />

Mozes tot de vergadering gericht: “En hij zal voor het aangezicht van Eleazar, d<strong>en</strong> priester, staan,<br />

die voor hem raad vrag<strong>en</strong> zal, naar de wijze van urim, voor het aangezicht des Heer<strong>en</strong>: naar<br />

zijn<strong>en</strong> mond zull<strong>en</strong> zij uitgaan, <strong>en</strong> naar zijn<strong>en</strong> mond zull<strong>en</strong> zij ingaan, hij, <strong>en</strong> al de kinder<strong>en</strong><br />

Israels met hem, <strong>en</strong> de gansche vergadering.” {PEP 466.1}<br />

Alvor<strong>en</strong>s hij zijne betrekking als leidsman van Israel ter neder legde, werd Mozes bevol<strong>en</strong>,<br />

voor de oor<strong>en</strong> des volks, te herhal<strong>en</strong> hoe zij uit Egypte verlost war<strong>en</strong>, hoe zij in de woestijn<br />

hadd<strong>en</strong> omgezworv<strong>en</strong>, alsmede e<strong>en</strong>e beknopte herhaling van de wet op d<strong>en</strong> Sinaï gegev<strong>en</strong> te<br />

320


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

do<strong>en</strong>. To<strong>en</strong> zij de wet ontving<strong>en</strong>, war<strong>en</strong> nog maar weinig<strong>en</strong> der teg<strong>en</strong>woordige vergadering oud<br />

g<strong>en</strong>oeg om de verschrikkelijke plechtigheid dier geleg<strong>en</strong>heid te beseff<strong>en</strong>. En aangezi<strong>en</strong> zij nu op<br />

het punt stond<strong>en</strong> om over de Jordaan te trekk<strong>en</strong> <strong>en</strong> het beloofde land in bezit te nem<strong>en</strong>, zoo wilde<br />

God hun eerst nog de eisch<strong>en</strong> Zijner wet op het hart drukk<strong>en</strong>, <strong>en</strong> beide h<strong>en</strong> <strong>en</strong> hunne<br />

nakomeling<strong>en</strong> tot gehoorzaamheid aansporén. {PEP 466.2}<br />

Mozes dan stond voor het volk om zijne laatste waarschuwing<strong>en</strong> <strong>en</strong> raadgeving<strong>en</strong> tot h<strong>en</strong><br />

te sprek<strong>en</strong>. Van zijn aangezicht straalde e<strong>en</strong> heilig licht. Zijn haar was grijs van ouderdom;<br />

desniettemin ging hij nog niet gekromd, op zijn gelaat lag nog de blos der frissche kracht <strong>en</strong><br />

gezondheid, ook was zijn oog niet verdonkerd geword<strong>en</strong>. Het was e<strong>en</strong>e plechtige geleg<strong>en</strong>heid,<br />

<strong>en</strong> met e<strong>en</strong> diep gevoel werd<strong>en</strong> de liefde <strong>en</strong> de g<strong>en</strong>ade van d<strong>en</strong> almachtig<strong>en</strong> Beschermer aldus<br />

geschetst: — {PEP 466.3}<br />

“Want, vraag toch naar de vorige dag<strong>en</strong>, die voor u geweest zijn, van di<strong>en</strong> dag af, dat God<br />

d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch op de aarde geschap<strong>en</strong> heeft, van het e<strong>en</strong>e einde des hemels tot aan het andere einde<br />

des hemels, of zulk e<strong>en</strong> groot ding geschied of gehoord zij, als dit: of e<strong>en</strong> volk gehoord hebbe<br />

de stem van God, sprek<strong>en</strong>de uit het midd<strong>en</strong> des vuurs, gelijk als gij gehoord hebt, <strong>en</strong> lev<strong>en</strong>d zijn<br />

geblev<strong>en</strong>? of: of God verzocht hebbe te gaan, om zich e<strong>en</strong> volk uit het midd<strong>en</strong> e<strong>en</strong>s volks aan te<br />

nem<strong>en</strong>, door verzoeking<strong>en</strong>, door teek<strong>en</strong><strong>en</strong>, <strong>en</strong> door wonder<strong>en</strong>, <strong>en</strong> door strijd, <strong>en</strong> door e<strong>en</strong>e sterke<br />

hand, <strong>en</strong> door e<strong>en</strong><strong>en</strong> uitgestrekt<strong>en</strong> arm, <strong>en</strong> met groote verschrikking<strong>en</strong>; naar al hetge<strong>en</strong> de Heere,<br />

uw God, ulied<strong>en</strong> voor uwe oog<strong>en</strong> in Egypte gedaan heeft? U is het getoond, opdat gij wetet, dat<br />

de Heere, die God is; <strong>en</strong> er is niemand meer, dan Hij alle<strong>en</strong>.”3 {PEP 466.4}<br />

“De Heere heeft ge<strong>en</strong> lust tot u gehad, noch u verkor<strong>en</strong> om uwe veelheid bov<strong>en</strong> alle andere<br />

volk<strong>en</strong>: want gij waart het weinigste van alle volk<strong>en</strong>; maar omdat de Heere ulied<strong>en</strong> liefhad, <strong>en</strong><br />

opdat Hij hield d<strong>en</strong> eed, di<strong>en</strong> Hij uw<strong>en</strong> vader<strong>en</strong> gezwor<strong>en</strong> had, heeft de Heer<strong>en</strong> met e<strong>en</strong>e sterke<br />

hand uitgevoerd, <strong>en</strong> heeft u verlost uit het di<strong>en</strong>sthuis, uit de hand van Faraö, koning van Egypte.<br />

Gij zult dan wet<strong>en</strong>, dat de Heere, uw God, die God is, die getrouwe God, welke het verbond <strong>en</strong><br />

de weldadigheid houdt di<strong>en</strong>, die Hem liefhebb<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Zijne gebod<strong>en</strong> houd<strong>en</strong>, tot in duiz<strong>en</strong>d<br />

geslacht<strong>en</strong>.”4 {PEP 467.1}<br />

De Israeliet<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> hunne moeit<strong>en</strong> aan Mozes toegeschrev<strong>en</strong>; doch nu was hunne<br />

verd<strong>en</strong>king, dat hij door hoogmoed, heerschzucht, <strong>en</strong> eig<strong>en</strong>belang gedrev<strong>en</strong> werd, wegg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>,<br />

<strong>en</strong> zij luisterd<strong>en</strong> met vertrouw<strong>en</strong> naar zijne woord<strong>en</strong>. Mozes wees h<strong>en</strong> getrouwelijk op hunne<br />

feil<strong>en</strong>, alsmede op de overtreding<strong>en</strong> hunner vaders. Weg<strong>en</strong>s het lang omzwerv<strong>en</strong> in de woestijn<br />

war<strong>en</strong> zij dikwerf ongeduldig <strong>en</strong> oproerig geweest; de vertraging van de inbezitneming van<br />

Kanaan kon d<strong>en</strong> Heere echter niet word<strong>en</strong> t<strong>en</strong> laste gelegd; het smartte Hem meer dan hun, dat<br />

Hij h<strong>en</strong> niet aanstonds in het bezit had kunn<strong>en</strong> stell<strong>en</strong>, <strong>en</strong> aldus aan alle volk<strong>en</strong> Zijne kracht, in<br />

de verlossing Zijns volks, had kunn<strong>en</strong> betoon<strong>en</strong>. Ter oorzaak van hun wantrouw<strong>en</strong>, van hunn<strong>en</strong><br />

hoogmoed <strong>en</strong> hun ongeloof war<strong>en</strong> zij niet gereed om Kanaan binn<strong>en</strong> te trekk<strong>en</strong>. In ge<strong>en</strong><strong>en</strong> deele<br />

zoud<strong>en</strong> zij verteg<strong>en</strong>woordigers zijn geweest van dat volk, wi<strong>en</strong>s God de Heere is; want zij<br />

bezat<strong>en</strong> het karakter van Zijne reinheid, goedheid, <strong>en</strong> weldadigheid niet. Hadd<strong>en</strong> hunne vaders<br />

op God vertrouwd, zich naar Zijne inzetting<strong>en</strong> gedrag<strong>en</strong>, <strong>en</strong> op d<strong>en</strong> weg van Zijne bevel<strong>en</strong><br />

321


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

gewandeld, reeds lang voor dez<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> zij als e<strong>en</strong> heilig, gelukkig, <strong>en</strong> voorspoedig volk in<br />

Kanaan gewoond hebb<strong>en</strong>. God werd door deze vertraging van het inbezitnem<strong>en</strong> van het land<br />

onteerd; het deed afbreuk aan Zijne majesteit in het oog der omligg<strong>en</strong>de volk<strong>en</strong>. {PEP 467.2}<br />

Mozes, die e<strong>en</strong> goed begrip van het karakter <strong>en</strong> de waarde van Gods wet had, gaf het volk<br />

de verzekering, dat ge<strong>en</strong>e andere natie zulke rechtmatige, g<strong>en</strong>adige, <strong>en</strong> omzichtige voorschrift<strong>en</strong><br />

bezat, als God aan Israel had gegev<strong>en</strong>. “Ziet,” zeide hij, “ik heb u geleerd de inzetting<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

recht<strong>en</strong>, gelijk als de Heere, mijn God, mij gebod<strong>en</strong> heeft; opdat gij alzoo doet in het midd<strong>en</strong> des<br />

lands, waar gij naar toe gaat om te erv<strong>en</strong>. Behoudt ze dan <strong>en</strong> doet ze: want dat zal uwe wijsheid<br />

<strong>en</strong> uw verstand zijn voor de oog<strong>en</strong> der volk<strong>en</strong>, die al deze inzetting<strong>en</strong> hoor<strong>en</strong> zull<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zegg<strong>en</strong>:<br />

Dit groote volk alle<strong>en</strong> is e<strong>en</strong> wijs <strong>en</strong> verstandig volk!”5 {PEP 468.1}<br />

Mozes bepaalde h<strong>en</strong> bij d<strong>en</strong> dag, to<strong>en</strong> zij voor het aangezicht des Heer<strong>en</strong> te Horeb stond<strong>en</strong>.<br />

Hij deed Israel de vraag: “Wat groot volk is er, hetwelk de god<strong>en</strong> zoo nabij zijn als de Heere<br />

onze God, zoo dikwijls wij hem aanroep<strong>en</strong>? En wat groot volk is er, dat zoo rechtvaardige<br />

inzetting<strong>en</strong> <strong>en</strong> recht<strong>en</strong> heeft, als deze gansche wet is, die ik hed<strong>en</strong> voor uw aangezicht geef?”6<br />

Deze uitnoodiging aan Israel is waard t<strong>en</strong> huidig<strong>en</strong> dage herhaald te word<strong>en</strong>. De wett<strong>en</strong>, welke<br />

God Zijn oud volk gaf, war<strong>en</strong> wijzer, beter, <strong>en</strong> m<strong>en</strong>schliev<strong>en</strong>der dan e<strong>en</strong>ige andere der<br />

beschaafdste natiën. De wett<strong>en</strong> der volker<strong>en</strong> drag<strong>en</strong> de k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong> van zwakheid alsmede van<br />

de hartstocht<strong>en</strong> van het onherbor<strong>en</strong> hart; doch Gods wet draagt het zegel der Godheid. {PEP<br />

468.2}<br />

“Maar ulied<strong>en</strong> heeft de Heere aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, <strong>en</strong> uit d<strong>en</strong> ijzerov<strong>en</strong>, uit Egypte, uitgevoerd,”<br />

zeide Mozes, “opdat gij Hem tot e<strong>en</strong> erfvolk zoudt zijn.” En het land, dat zij weldra binn<strong>en</strong><br />

trokk<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hetwelk zij op voorwaarde van gehoorzaamheid aan God bezitt<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong>, werd in<br />

de volg<strong>en</strong>de woord<strong>en</strong> beschrev<strong>en</strong>, — <strong>en</strong> welk<strong>en</strong> indruk zull<strong>en</strong> zij gemaakt hebb<strong>en</strong> op de<br />

Israeliet<strong>en</strong>, als zij zich herinnerd<strong>en</strong>, dat hij, die de zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> van dat goede land, hetwelk hun<br />

in rooskleurige trekk<strong>en</strong> geschilderd werd, weg<strong>en</strong>s hunne zonde gedoemd was om niet in de<br />

erf<strong>en</strong>is met het volk te deel<strong>en</strong>: — {PEP 468.3}<br />

“Want de Heere, uw God, br<strong>en</strong>gt u in e<strong>en</strong> goed land,” “niet als Egypteland, vanwaar gij<br />

uitgegaan zijt, hetwelk gij bezaaidet met uw zaad, <strong>en</strong> bewaterdet met uw<strong>en</strong> gang, als e<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

kruidhof. Maar het land, waarhe<strong>en</strong> gij overtrekt, om dat te erv<strong>en</strong>, is e<strong>en</strong> land van berg<strong>en</strong> <strong>en</strong> van<br />

dal<strong>en</strong>: het drinkt water bij d<strong>en</strong> reg<strong>en</strong> des hemels;” “e<strong>en</strong> land van waterbek<strong>en</strong>, fontein<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

diept<strong>en</strong>, die in berg<strong>en</strong> <strong>en</strong> dal<strong>en</strong> uitvliet<strong>en</strong>; e<strong>en</strong> land van tarwe <strong>en</strong> gerst, <strong>en</strong> wijnstokk<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

vijgeboom<strong>en</strong>, <strong>en</strong> granaatappel<strong>en</strong>; e<strong>en</strong> land van olierijke olijfboom<strong>en</strong>, <strong>en</strong> van honig; e<strong>en</strong> land,<br />

waarin gij brood zonder schaarschheid et<strong>en</strong> zult, waarin u niets ontbrek<strong>en</strong> zal; e<strong>en</strong> land, welks<br />

ste<strong>en</strong><strong>en</strong> ijzer zijn, <strong>en</strong> uit welks berg<strong>en</strong> gij koper uithouw<strong>en</strong> zult;” “e<strong>en</strong> land, dat de Heere, uw<br />

God, bezorgt: de oog<strong>en</strong> des Heer<strong>en</strong>, uws Gods, zijn gedurig daarop, van het begin des jaars, tot<br />

het einde des jaars.”7 {PEP 468.4}<br />

“Als het dan zal geschied zijn, dat de Heere, uw God, u zal hebb<strong>en</strong> ingebracht in dat land,<br />

dat Hij uw<strong>en</strong> vader<strong>en</strong>, Abraham, Izaäk, <strong>en</strong> Jakob gezwor<strong>en</strong> heeft, u te zull<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>; groote <strong>en</strong><br />

322


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

goede sted<strong>en</strong>, die gij niet gebouwd hebt, <strong>en</strong> huiz<strong>en</strong>, vol van alles goeds, die gij niet gevuld hebt,<br />

<strong>en</strong> uitgehouw<strong>en</strong>e bornputt<strong>en</strong>, die gij niet uitgehouw<strong>en</strong> hebt, wijngaard<strong>en</strong> <strong>en</strong> olijfgaard<strong>en</strong>, die gij<br />

niet geplant hebt, <strong>en</strong> gij geget<strong>en</strong> hebt <strong>en</strong> verzadigd zijt; zoo wacht u, dat gij d<strong>en</strong> Heere niet<br />

vergeet, die u uit Egypteland, uit het di<strong>en</strong>sthuis heeft uitgeleid.” “Wacht u, dat gij het verbond<br />

des Heer<strong>en</strong>, uws Gods, hetwelk Hij met u gemaakt heeft, niet vergeet; . . . want de Heere, uw<br />

God, is e<strong>en</strong> verter<strong>en</strong>d vuur, e<strong>en</strong> ijverig God.” Indi<strong>en</strong> zij ded<strong>en</strong> hetge<strong>en</strong> kwaad was in de oog<strong>en</strong><br />

des Heer<strong>en</strong>, dan, zeide Mozes, “zult gij voorzeker haast omkom<strong>en</strong> van dat land, waar gij over de<br />

Jordaan naar toe trekt.”8 {PEP 469.1}<br />

Nadat Mozes de wet in ‘t op<strong>en</strong>baar herhaald had, voleindigde hij het schrijv<strong>en</strong> van al de<br />

wett<strong>en</strong>, de recht<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de inzetting<strong>en</strong>, welke God hem gegev<strong>en</strong> had, alsmede al de ordonnantiën<br />

betreff<strong>en</strong>de d<strong>en</strong> offerdi<strong>en</strong>st. Het boek werd d<strong>en</strong> bevoegd<strong>en</strong> ambt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> gegev<strong>en</strong>, <strong>en</strong> ter bewaring<br />

naast de ark gelegd. Maar nog vreesde de groote leidsman, dat het volk van achter d<strong>en</strong> Heere<br />

afkeerig zou word<strong>en</strong>. In e<strong>en</strong>e roer<strong>en</strong>de <strong>en</strong> vervoer<strong>en</strong>de rede bepaalde hij h<strong>en</strong> bij de zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong>,<br />

waarmede zij op de voorwaarde van gehoorzaamheid zoud<strong>en</strong> word<strong>en</strong> overlad<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de vloek<strong>en</strong>,<br />

welke in geval van overtreding over h<strong>en</strong> kom<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong>. {PEP 469.2}<br />

“En het zal geschied<strong>en</strong>, indi<strong>en</strong> gij der stem des Heer<strong>en</strong>, uws Gods, vlijtiglijk zult<br />

gehoorzam<strong>en</strong>, waarnem<strong>en</strong>de te do<strong>en</strong> al Zijne gebod<strong>en</strong>, die ik u hed<strong>en</strong> gebiede,” “gezeg<strong>en</strong>d zult<br />

gij zijn in de stad, <strong>en</strong> gezeg<strong>en</strong>d zult gij zijn in het veld,” in “de vrucht uws buiks, <strong>en</strong> de vrucht<br />

uws lands, <strong>en</strong> de vrucht uwer beest<strong>en</strong>; . . . gezeg<strong>en</strong>d zal zijn uw korf, <strong>en</strong> uw baktrog; gezeg<strong>en</strong>d<br />

zult gij zijn in uw ingaan, gezeg<strong>en</strong>d zult gij zijn in uw uitgaan. De Heere zal gev<strong>en</strong> de vijand<strong>en</strong>,<br />

die teg<strong>en</strong> u opstaan, geslag<strong>en</strong> voor uw aangezicht. . . . De Heere zal d<strong>en</strong> zeg<strong>en</strong> gebied<strong>en</strong>, dat hij<br />

met u zij in uwe schur<strong>en</strong>, <strong>en</strong> in alles, waaraan gij uwe hand slaat.”9 {PEP 469.3}<br />

‘’ Daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> zal het geschied<strong>en</strong>, indi<strong>en</strong> gij der stem des Heer<strong>en</strong>, uws Gods, niet zult<br />

gehoorzaam zijn, om waar te nem<strong>en</strong>, dat gij doet al Zijne gebod<strong>en</strong> <strong>en</strong> Zijne inzetting<strong>en</strong>, die ik u<br />

hed<strong>en</strong> gebiede; zoo zull<strong>en</strong> al deze vloek<strong>en</strong> over u kom<strong>en</strong> <strong>en</strong> u treff<strong>en</strong>, <strong>en</strong> gij zult zijn tot e<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

schrik, tot e<strong>en</strong> spreekwoord, <strong>en</strong> tot e<strong>en</strong>e spotrede, onder al de volk<strong>en</strong>, waarhe<strong>en</strong> u de Heere leid<strong>en</strong><br />

zal.” “En de Heere zal u verstrooi<strong>en</strong> onder alle volk<strong>en</strong>, van het e<strong>en</strong>e einde der aarde tot aan het<br />

andere einde der aarde; <strong>en</strong> aldaar zult gij andere god<strong>en</strong> di<strong>en</strong><strong>en</strong>, die gij niet gek<strong>en</strong>d hebt, noch<br />

uwe vaders, hout <strong>en</strong> ste<strong>en</strong>. Daartoe zult gij onder dezelve volk<strong>en</strong> niet stil zijn, <strong>en</strong> uwe voetzool<br />

zal ge<strong>en</strong>e rust hebb<strong>en</strong>; want de Heere zal u aldaar e<strong>en</strong> bev<strong>en</strong>d hart gev<strong>en</strong>, <strong>en</strong> bezwijking der<br />

oog<strong>en</strong>, <strong>en</strong> mattigheid der ziel. En uw lev<strong>en</strong> zal teg<strong>en</strong>over u hang<strong>en</strong>; <strong>en</strong> gij zult nacht <strong>en</strong> dag<br />

schrikk<strong>en</strong>, <strong>en</strong> gij zult uw lev<strong>en</strong> niet zeker zijn. Des morg<strong>en</strong>s zult gij zegg<strong>en</strong>: Och dat het avond<br />

ware! <strong>en</strong> des avonds zult gij zegg<strong>en</strong>: Och dat het morg<strong>en</strong> ware! vermits d<strong>en</strong> schrik uws hart<strong>en</strong>,<br />

waarmede gij zult verschrikt zijn, <strong>en</strong> vermits het gezicht uwer oog<strong>en</strong>, dat gij zi<strong>en</strong> zult.” {PEP<br />

470.1}<br />

Door d<strong>en</strong> Geest geïnspireerd, wierp Mozes e<strong>en</strong><strong>en</strong> blik in de verre toekomst, <strong>en</strong> schetste<br />

Israels national<strong>en</strong> ondergang, zoomede Jeruzalems verdelging door de Romein<strong>en</strong>: “De Heere zal<br />

teg<strong>en</strong> u e<strong>en</strong> volk verheff<strong>en</strong> van verre, van het einde der aarde, gelijk als e<strong>en</strong> ar<strong>en</strong>d vliegt; e<strong>en</strong><br />

323


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

volk wi<strong>en</strong>s spraak gij niet zult verstaan j e<strong>en</strong> volk stijf van aangezicht, dat het aangezicht des<br />

oud<strong>en</strong> niet zal aannem<strong>en</strong>, noch d<strong>en</strong> jonge g<strong>en</strong>adig zijn.” {PEP 470.2}<br />

De uiterste verwoesting van het land, mitsgaders het verschrikkelijke lijd<strong>en</strong>, dat het volk,<br />

eeuw<strong>en</strong> later, tijd<strong>en</strong>s Titus’ belegering van Jeruzalem verdur<strong>en</strong> moest, werd in de volg<strong>en</strong>de<br />

duidelijke trekk<strong>en</strong> geschetst: “En het zal de vrucht uwer beest<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de vrucht uws lands opet<strong>en</strong>,<br />

totdat gij verdelgd zult zijn. . . . En.gij zult et<strong>en</strong> de vrucht uws buiks, het vleesch uwer zon<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

uwer dochter<strong>en</strong>, die u de Heere, uw God, gegev<strong>en</strong> zal hebb<strong>en</strong>; in de belegering <strong>en</strong> in de<br />

b<strong>en</strong>auwing, waarmede uwe vijand<strong>en</strong> u zull<strong>en</strong> b<strong>en</strong>auw<strong>en</strong>.” “Dé teedere <strong>en</strong> wellustige vrouw onder<br />

u, die niet verzocht heeft hare voetzool op de aarde te zett<strong>en</strong>, omdat zij zich wellustig <strong>en</strong> teeder<br />

hield; haar oog zal kwaad zijn teg<strong>en</strong> d<strong>en</strong> man haars schoots, <strong>en</strong> teg<strong>en</strong> har<strong>en</strong> zoon, <strong>en</strong> teg<strong>en</strong> hare<br />

dochter; <strong>en</strong> dat om hare nageboorte, die van tussch<strong>en</strong> hare voet<strong>en</strong> uitgegaan zal zijn, <strong>en</strong> om hare<br />

zon<strong>en</strong>, die zij gebaard zal hebb<strong>en</strong>; want zij zal h<strong>en</strong> et<strong>en</strong> in het verborg<strong>en</strong>, vermits gebrek van<br />

alles; in de belegering <strong>en</strong> in de b<strong>en</strong>auwing, waarmede uw vijand u zal b<strong>en</strong>auw<strong>en</strong> in uwe poort<strong>en</strong>.”<br />

{PEP 470.3}<br />

Mozes eindigde met deze aangrijp<strong>en</strong>de woord<strong>en</strong>: “Ik neem hed<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> ulied<strong>en</strong> tot getuig<strong>en</strong><br />

d<strong>en</strong> hemel <strong>en</strong> de aarde: het lev<strong>en</strong> <strong>en</strong> d<strong>en</strong> dood heb ik u voorgesteld, d<strong>en</strong> zeg<strong>en</strong> <strong>en</strong> d<strong>en</strong> vloek!<br />

Kiest dan het lev<strong>en</strong>, opdat gij levet, gij <strong>en</strong> uw zaad: liefhebb<strong>en</strong>de d<strong>en</strong> Heere, uw<strong>en</strong> God, Zijner<br />

stem gehoorzaam zijnde <strong>en</strong> Hem aanhang<strong>en</strong>de: want Hij is uw lev<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de l<strong>en</strong>gte uwer dag<strong>en</strong>;<br />

opdat gij blijft in het land, dat de Heere uw<strong>en</strong> vader<strong>en</strong>, Abraham, Izaäk, <strong>en</strong> Jakob, gezwor<strong>en</strong><br />

heeft hun te zull<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>.”10 {PEP 471.1}<br />

En deze woord<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> op rijm gesteld, opdat derzelver waarhed<strong>en</strong> des te dieper indruk<br />

op het gemoed mak<strong>en</strong> mocht<strong>en</strong>. Dit lied was beide historisch <strong>en</strong> profetisch. Terwijl het Gods<br />

wonderweg<strong>en</strong> met Zijn volk in ‘t verled<strong>en</strong> verhaalde, voorafschaduwde het tev<strong>en</strong>s ook de<br />

toekomst, <strong>en</strong> de overwinning, welke de getrouw<strong>en</strong> behai<strong>en</strong> zull<strong>en</strong>, wanneer Jezus voor de tweede<br />

keer in heerlijkheid <strong>en</strong> kracht verschijnt. Het volk werd gelast deze berijmde geschied<strong>en</strong>is van<br />

buit<strong>en</strong> te leer<strong>en</strong>, <strong>en</strong> haar hunn<strong>en</strong> kinder<strong>en</strong> <strong>en</strong> kindskinder<strong>en</strong> te leer<strong>en</strong>. De vergadering moest<br />

dezelve zing<strong>en</strong>, wanneer zij te zam<strong>en</strong> kwam<strong>en</strong>; ook moest het volk dezelve gedur<strong>en</strong>de de<br />

dagelijksche bezighed<strong>en</strong> overpeinz<strong>en</strong>. {PEP 471.2}<br />

Wijl d<strong>en</strong> Israeliet<strong>en</strong>, in e<strong>en</strong> bijzonder<strong>en</strong> zin, de woord<strong>en</strong> Gods war<strong>en</strong> toevertrouwd, zoo<br />

moest<strong>en</strong> de beteek<strong>en</strong>is der gebod<strong>en</strong> <strong>en</strong> de belangrijkheid om dezelve te gehoorzam<strong>en</strong> hun in ‘t<br />

bijzonder op ‘t gemoed word<strong>en</strong> gedrukt, <strong>en</strong> door h<strong>en</strong> weder op ‘t gemoed hunner kinder<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

kleinkinder<strong>en</strong>. Des Heer<strong>en</strong> bevel aangaande Zijne inzetting<strong>en</strong> luidde aldus: “En gij zult ze uw<strong>en</strong><br />

kinder<strong>en</strong> inscherp<strong>en</strong>, <strong>en</strong> daarvan sprek<strong>en</strong>, als gij in uw huis zit, <strong>en</strong> als gij op d<strong>en</strong> weg gaat, <strong>en</strong> als<br />

gij nederligt, <strong>en</strong> als gij opstaat. . . . En gij zult ze op de post<strong>en</strong> van uw huis, <strong>en</strong> aan uwe poort<strong>en</strong><br />

schrijv<strong>en</strong>.”11 {PEP 471.3}<br />

En indi<strong>en</strong> hunne kinder<strong>en</strong> later soms vroeg<strong>en</strong>: “Wat zijn dat voor getuig<strong>en</strong>iss<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

inzetting<strong>en</strong>, <strong>en</strong> recht<strong>en</strong>, die de Heere, onze God, ulied<strong>en</strong> gebod<strong>en</strong> heeft?” dan moest<strong>en</strong> de ouders<br />

h<strong>en</strong> Gods g<strong>en</strong>adige handeling vertell<strong>en</strong>, <strong>en</strong> war<strong>en</strong> gehoud<strong>en</strong> er aantoe te voeg<strong>en</strong>: “En de Heere<br />

324


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

gebood ons te do<strong>en</strong> al deze inzetting<strong>en</strong> om te vreez<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Heere, onz<strong>en</strong> God, ons voor altoos t<strong>en</strong><br />

goede, om ons in het lev<strong>en</strong> te behoud<strong>en</strong>, gelijk het te dez<strong>en</strong> dage is. En het zal ons gerechtigheid<br />

zijn, als wij zull<strong>en</strong> waarnem<strong>en</strong> te do<strong>en</strong> al deze gebod<strong>en</strong>, voor het aangezicht des Heer<strong>en</strong>, onzes<br />

Gods, gelijk Hij ons gebod<strong>en</strong> heeft.” {PEP 471.4}<br />

325


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 43—Mozes‘ Dood<br />

OFSCHOON God zich t<strong>en</strong> all<strong>en</strong> tijde als e<strong>en</strong> liefderijk <strong>en</strong> g<strong>en</strong>adig God jeg<strong>en</strong>s Zijn volk<br />

betoont, zoo legt Hij ter zelfder tijd Zijne gestr<strong>en</strong>ge <strong>en</strong> onpartijdige rechtvaardigheid aan d<strong>en</strong><br />

dag. Israels geschied<strong>en</strong>is levert ons daarvan tal van voorbeeld<strong>en</strong>. Dat volk werd rijkelijk door<br />

God gezeg<strong>en</strong>d. Treff<strong>en</strong>d wordt die liefde geschilderd in de volg<strong>en</strong>de woord<strong>en</strong>: “Gelijk e<strong>en</strong> ar<strong>en</strong>d<br />

zijn nest opwekt, over zijne jong<strong>en</strong> zweeft, zijne vleugel<strong>en</strong> uitbreidt, ze neemt <strong>en</strong> ze draagt op<br />

zijne vlerk<strong>en</strong>; zoo leidde hem de Heere alle<strong>en</strong>.”1 Hoe zwaar <strong>en</strong> haastig war<strong>en</strong><br />

desnietteg<strong>en</strong>staande de bezoeking<strong>en</strong>, waarmede hunne overtreding<strong>en</strong> bezocht werd<strong>en</strong>! {PEP<br />

472.1}<br />

De oneindige liefde Gods is geop<strong>en</strong>baard in de gift van Zijn<strong>en</strong> e<strong>en</strong>iggebor<strong>en</strong> Zoon tot<br />

redding van het gevall<strong>en</strong> m<strong>en</strong>schdom. Christus kwam op aarde om Zijns Vaders karakter te<br />

op<strong>en</strong>bar<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Zijn lev<strong>en</strong> was gek<strong>en</strong>merkt vanwege Zijne Goddelijke weldadigheid <strong>en</strong><br />

medelijd<strong>en</strong>. Ev<strong>en</strong>wel verklaart Christus t<strong>en</strong> stelligste: “Totdat de hemel <strong>en</strong> de aarde voorbijgaan,<br />

zal er niet e<strong>en</strong> jota noch tittel van de wet voorbijgaan.”2 Dezelfde stem, die d<strong>en</strong> zondaar noodigt<br />

om vergiff<strong>en</strong>is <strong>en</strong> vrede te zoek<strong>en</strong>, zal tot de versmaders der aangebod<strong>en</strong>e g<strong>en</strong>ade, in het Oordeel,<br />

zegg<strong>en</strong>: “Gaat weg van Mij, gij vervloekt<strong>en</strong>.”3 De gansche Schrift door wordt God niet alle<strong>en</strong><br />

als e<strong>en</strong> teerhartig Vader maar ook als e<strong>en</strong> rechtvaardig Rechter voorgesteld. Terwijl Hij behag<strong>en</strong><br />

schept in g<strong>en</strong>ade te betoon<strong>en</strong>, <strong>en</strong> “de ongerechtigheid, <strong>en</strong> overtreding <strong>en</strong> zonde vergeeft,” houdt<br />

Hij van d<strong>en</strong> ander<strong>en</strong> kant “d<strong>en</strong> schuldige ge<strong>en</strong>szins onschuldig.”4 {PEP 472.2}<br />

De opperste Heerscher over de natiën had gezegd, dat Mozes de vergadering Israels niet in<br />

het beloofde land zou br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, <strong>en</strong> nu kond<strong>en</strong> de ernstigste smeekgebed<strong>en</strong> van Gods di<strong>en</strong>stknecht<br />

dat vonnis niet herroep<strong>en</strong>. Hij wist, dat hij sterv<strong>en</strong> moest. Ev<strong>en</strong>wel was hij ge<strong>en</strong> oog<strong>en</strong>blik nalatig<br />

in het behartig<strong>en</strong> van Israels belang<strong>en</strong>. Hij had zijn best gedaan om de vergadering tot hare<br />

inbezitneming van de beloofde erf<strong>en</strong>is voor te bereid<strong>en</strong>. Op Gods bevel ging<strong>en</strong> Mozes <strong>en</strong> Jozua<br />

naar d<strong>en</strong> tabernakel, waar de wolkkolom over de deur stond. Hier werd de zorg voor het volk<br />

plechtiglijk op Jozua overgedrag<strong>en</strong>. Als leidsman van Israel had Mozes zijn tijd uitgedi<strong>en</strong>d.<br />

Ev<strong>en</strong>wel bleef hij nog in des volks belang<strong>en</strong> verdiept. Voor het aangezicht der vergaderde<br />

m<strong>en</strong>igte, sprak Mozes zijn<strong>en</strong> opvolger, in Gods naam, deze moedgev<strong>en</strong>de woord<strong>en</strong> toe: “Wees<br />

sterk <strong>en</strong> heb goed<strong>en</strong> moed! want gij zult d<strong>en</strong> kinder<strong>en</strong> Israels inbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong> in het land, dat Ik hun<br />

gezwor<strong>en</strong> heb: <strong>en</strong> Ik zal met u zijn.”5 Daarna w<strong>en</strong>dde hij zich tot de oudst<strong>en</strong> <strong>en</strong> de ambtlied<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> drong er sterk bij h<strong>en</strong> op aan, dat zij des Heer<strong>en</strong> bevel<strong>en</strong> stiptelijk zoud<strong>en</strong> gehoorzam<strong>en</strong>. {PEP<br />

472.3}<br />

Terwijl aller oog op d<strong>en</strong> bejaard<strong>en</strong> man, die nu zoo spoedig van h<strong>en</strong> zou word<strong>en</strong><br />

weg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, was gevestigd, herinnerd<strong>en</strong> zij zich met e<strong>en</strong>e betere waardeering, al de vaderlijke<br />

teederheid, de wijze raadgeving<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de onvermoeide di<strong>en</strong>st<strong>en</strong>, welke hij hun bewez<strong>en</strong> had.<br />

Hoe m<strong>en</strong>igmaal had zijn gebed, wanneer zij Gods oordeel over zich gehaald hadd<strong>en</strong>, d<strong>en</strong> toorn<br />

des Heer<strong>en</strong> afgew<strong>en</strong>d! Hunne droef<strong>en</strong>is werd door hun berouw verzwaard. In deze bittere<br />

326


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

gemoedstemming herinnerd<strong>en</strong> zij zich hoe zij door hunne halsstarrigheid Mozes hadd<strong>en</strong> do<strong>en</strong><br />

zondig<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dat hij daarom onder Gods misnoeg<strong>en</strong> was gevall<strong>en</strong>. {PEP 475.1}<br />

De wegneming van Israels bemind<strong>en</strong> leidsman was e<strong>en</strong> gevoeliger bestraffing dan hun door<br />

iets anders had kunn<strong>en</strong> word<strong>en</strong> toegevoegd, indi<strong>en</strong> zijn lev<strong>en</strong> <strong>en</strong> di<strong>en</strong>sttijd verl<strong>en</strong>gd ware<br />

geword<strong>en</strong>. God wilde hun te verstaan gev<strong>en</strong>, dat zij het lev<strong>en</strong> van zijn opvolger niet zoo moeilijk<br />

moest<strong>en</strong> mak<strong>en</strong>, als zij het voor Mozes gemaakt hadd<strong>en</strong>. God spreekt tot Zijn volk door middel<br />

van de zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong>, welke Hij verle<strong>en</strong>t; <strong>en</strong> als m<strong>en</strong> die niet waardeert, dan spreekt Hij door die<br />

zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> te ontnem<strong>en</strong>, opdat zij hunne zond<strong>en</strong> mog<strong>en</strong> beseff<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zich weder van ganscher<br />

harte tot Hem bekeer<strong>en</strong>. {PEP 475.2}<br />

Op di<strong>en</strong> eig<strong>en</strong>st<strong>en</strong> dag werd Mozes gelast: “Klim op d<strong>en</strong> berg Adarim, deze is Nebo, ... <strong>en</strong><br />

zie het land Kanaän, dat Ik d<strong>en</strong> kinder<strong>en</strong> Israels tot e<strong>en</strong>e bezitting gev<strong>en</strong> zal; <strong>en</strong> sterf op di<strong>en</strong><br />

berg, waarhe<strong>en</strong> gij opklimm<strong>en</strong> Zult, <strong>en</strong> wordt vergaderd tot uwe volk<strong>en</strong>.”6 Mozes was wel<br />

m<strong>en</strong>igmaal alle<strong>en</strong> uit de vergadering gegaan om God te ontmoet<strong>en</strong>; doch deze keer was zijne<br />

roeping iets geheel buit<strong>en</strong>gewoons. Hij moest uitgaan om zich in de hand<strong>en</strong> van zijn<strong>en</strong> Schepper<br />

over te gev<strong>en</strong>. Mozes wist, dat ge<strong>en</strong>e aardsche vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> hem in de laatste ure ter zijde zoud<strong>en</strong><br />

staan. Zijn hart deinsde terug van de ontzaglijke <strong>en</strong> geheimzinnige gebeurt<strong>en</strong>is, welke hij<br />

tegemoet ging. Het zwaarst viel hem het scheid<strong>en</strong> van het volk zijner teederste zorg <strong>en</strong> liefde,<br />

— het volk waarmede zijn lev<strong>en</strong> <strong>en</strong> zijne belang<strong>en</strong> zoo lang vere<strong>en</strong>zelvigd war<strong>en</strong> geweest. Doch<br />

hij had geleerd zijn vertrouw<strong>en</strong> op God te stell<strong>en</strong>, <strong>en</strong> met e<strong>en</strong> onwankelbaar geloof beval hij<br />

beide zich zelf <strong>en</strong> het volk daarom aan Zijne zorg <strong>en</strong> liefde aan. {PEP 475.3}<br />

Voor de laatste keer stond Mozes in de vergadering van zijn volk. Wederom kwam Gods<br />

Geest over hem, <strong>en</strong> in de aangrijp<strong>en</strong>dste <strong>en</strong> roer<strong>en</strong>dste bewoording<strong>en</strong> sprak hij e<strong>en</strong><strong>en</strong> zeg<strong>en</strong> over<br />

de stamm<strong>en</strong> uit, welke aldus beslot<strong>en</strong> werd: — {PEP 476.1}<br />

“Niemand is er gelijk God, o Jeschurun,<br />

Die op d<strong>en</strong> hemel vaart tot uwe hulp,<br />

En met Zijne hoogheid op de bov<strong>en</strong>ste wolk<strong>en</strong>.<br />

De eeuwige God zij u e<strong>en</strong>e woning,<br />

En van onder eeuwige arm<strong>en</strong>;<br />

En Hij verdrijve d<strong>en</strong> vijand voor uw aangezicht.<br />

En zegge: Verdelg!<br />

Israel dan zal zeker alle<strong>en</strong> won<strong>en</strong>,<br />

En Jakobs oog zal zijn op e<strong>en</strong> land van kor<strong>en</strong> <strong>en</strong> most;<br />

Ja, zijn hemel zal van dauw druip<strong>en</strong>.<br />

Welgelukzalig zijt gij, o Israel,<br />

327


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Wie is u gelijk? gij zijt e<strong>en</strong> volk, verlost door d<strong>en</strong> Heere,<br />

Het schild uwer hulp.”7 {PEP 476.2}<br />

Mozes scheidde zich van de vergadering af, <strong>en</strong> beklom d<strong>en</strong> berg alle<strong>en</strong>. Hij ging “naar d<strong>en</strong><br />

berg Nebo, op de hoogte van Pisga.”8 Op die e<strong>en</strong>zame hoogte stond hij <strong>en</strong> aanschouwde met<br />

onverdonkerd oog het landschap, dat voor hem lag. In het verre west<strong>en</strong> zag hij de blauwe water<strong>en</strong><br />

der Groote Zee; noordwaarts verhief de berg Hermon zich op d<strong>en</strong> achtergrond; t<strong>en</strong> oost<strong>en</strong> lag<br />

het tafelland van Moab, <strong>en</strong> daarachter lag Bazan, alwaar Israel e<strong>en</strong>e overwinning behaald had;<br />

<strong>en</strong> ver zuidwaarts strekte de woestijn zich uit, waarin zij zoo lang hadd<strong>en</strong> omgezworv<strong>en</strong>. {PEP<br />

476.3}<br />

In de e<strong>en</strong>zaamheid overdacht Mozes de lotgevall<strong>en</strong> <strong>en</strong> wederwaardighed<strong>en</strong> zijns lev<strong>en</strong>s,<br />

sedert hij de pracht van het paleis <strong>en</strong> het vooruitzicht op Egypte’s heerschappij vaarwel gezegd<br />

<strong>en</strong> zijn deel met Gods verkor<strong>en</strong> volk gekoz<strong>en</strong> had: Hij herinnerde zich de lange jar<strong>en</strong>, die hij in<br />

de woestijn met de kudde van Jethro had doorgebracht, zoomede de verschijning van d<strong>en</strong> Engel<br />

in d<strong>en</strong> brand<strong>en</strong>d<strong>en</strong> braambosch, <strong>en</strong> zijne roeping om Israel uit te leid<strong>en</strong>. Hij was getuige geweest<br />

van de groote wonder<strong>en</strong>, welke God t<strong>en</strong> behoeve van Zijn uitverkor<strong>en</strong> volk verricht had, <strong>en</strong> de<br />

lankmoedigheid, die Hij gedur<strong>en</strong>de al die jar<strong>en</strong> van hun omzwerv<strong>en</strong> <strong>en</strong> rebelleer<strong>en</strong> aan h<strong>en</strong><br />

betoond had. Maar trots alles, wat God voor h<strong>en</strong> gedaan had, t<strong>en</strong> spijt van al zijne gebed<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

di<strong>en</strong>st<strong>en</strong> war<strong>en</strong> slechts twee meerderjarig<strong>en</strong> uit die groote vergadering, die Egypte uitgetog<strong>en</strong><br />

was, getrouw bevond<strong>en</strong>, dat zij het beloofde land mocht<strong>en</strong> binn<strong>en</strong> gaan. Zijn lev<strong>en</strong> sche<strong>en</strong> hem<br />

bijna e<strong>en</strong>e mislukking toe, als Mozes al di<strong>en</strong> arbeid <strong>en</strong> die wederwaardighed<strong>en</strong> in aanmerking<br />

nam. {PEP 476.4}<br />

Het berouwde hem echter niet die last<strong>en</strong> gedrag<strong>en</strong> te hebb<strong>en</strong>. Hij was zich bewust, dat beide<br />

zijne roeping <strong>en</strong> zijn arbeid Hem door God war<strong>en</strong> opgelegd. To<strong>en</strong> hij geroep<strong>en</strong> werd om Israel<br />

uit de di<strong>en</strong>stbaarheid uit te leid<strong>en</strong>, deinsde hij voor die verantwoordelijkheid terug; doch nadat<br />

hij de taak aanvaard had, had hij zich niet onttrokk<strong>en</strong>. Zelfs to<strong>en</strong> God het voorstel deed om hem<br />

te ontslaan, door Israel te verdelg<strong>en</strong>, kon Mozes zijne toestemming er niet aan gev<strong>en</strong>.<br />

Nietteg<strong>en</strong>staande zijne beproeving<strong>en</strong> zwaar war<strong>en</strong>, zoo had hij ook vele blijk<strong>en</strong> van Gods gunst<br />

g<strong>en</strong>ot<strong>en</strong>; gedur<strong>en</strong>de de omzwerving in de woestijn had hij e<strong>en</strong>e rijke ervaring opgedaan, was<br />

aanschouwer van Gods kracht <strong>en</strong> heerlijkheid geweest, <strong>en</strong> had omgang met Zijne liefde gehad;<br />

hij gevoelde dat hij e<strong>en</strong>e wijze keuze gedaan had, to<strong>en</strong> hij verkoos liever met het volk van God<br />

kwalijk gehandeld te word<strong>en</strong>, dan voor e<strong>en</strong><strong>en</strong> tijd de g<strong>en</strong>ieting der zonde te hebb<strong>en</strong>. {PEP 477.1}<br />

En nu werd hij verwaardigd het land der belofte in e<strong>en</strong> panoramisch gezicht te<br />

aanschouw<strong>en</strong>. Elk gedeelte des lands werd hem getoond, niet in schaduwachtige <strong>en</strong> onduidelijke<br />

trekk<strong>en</strong>, als in de verte, maar alles stond helder, duidelijk <strong>en</strong> schoon voor zijn gezicht. Hij zag<br />

het land niet zooals het er to<strong>en</strong> uitzag, maar zooals het later onder Gods zeg<strong>en</strong> was geword<strong>en</strong>,<br />

nadat Israel bezit gekreg<strong>en</strong> had. Hij verbeeldde zich e<strong>en</strong> tweede Ed<strong>en</strong> te aanschouw<strong>en</strong>. Daar<br />

war<strong>en</strong> de berg<strong>en</strong> bedekt met de ceder<strong>en</strong> van Libanon; de heuvel<strong>en</strong>, grijs van olijfboom<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

welriek<strong>en</strong>d van d<strong>en</strong> geur der wijnstokk<strong>en</strong>; de uitgestrekte vlakt<strong>en</strong>, die met d<strong>en</strong> dos der bloem<strong>en</strong><br />

328


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> der vruchtbaarheid stond<strong>en</strong> te prijk<strong>en</strong>; hier de palmboom<strong>en</strong> der tropische gewest<strong>en</strong>; daar de<br />

golv<strong>en</strong>de tarwe<strong>en</strong> gersteveld<strong>en</strong>; zonnige vallei<strong>en</strong>, waardoor de kabbel<strong>en</strong>de beekjes liep<strong>en</strong>, <strong>en</strong> het<br />

zing<strong>en</strong>d vogel<strong>en</strong>koor zich verlustigde; schoone sted<strong>en</strong> <strong>en</strong> prachtige tuin<strong>en</strong>; meer<strong>en</strong>, waarin zich<br />

de rijkdom der zee bevond; graz<strong>en</strong>de kudd<strong>en</strong> op de helling<strong>en</strong> der berg<strong>en</strong>; <strong>en</strong> zelfs in de<br />

ste<strong>en</strong>rots<strong>en</strong> zameld<strong>en</strong> de wilde bij<strong>en</strong> hunne schatt<strong>en</strong> bije<strong>en</strong>. Het was inderdaad zulk e<strong>en</strong> land als<br />

Mozes, door de ingeving van d<strong>en</strong> Heilig<strong>en</strong> Geest, aldus aan Israel beschrev<strong>en</strong> had: “Gezeg<strong>en</strong>d<br />

van d<strong>en</strong> Heere, van het uitnem<strong>en</strong>dste des hemels, van de dauw, <strong>en</strong> van de diepte, die b<strong>en</strong>ed<strong>en</strong> is<br />

ligg<strong>en</strong>de; <strong>en</strong> van de uitnem<strong>en</strong>dste uitkomst<strong>en</strong> der zon, ... <strong>en</strong> van het uitnem<strong>en</strong>dste der oude<br />

berg<strong>en</strong>, ... <strong>en</strong> van de uitnem<strong>en</strong>dste der aarde <strong>en</strong> hare volheid.”9 {PEP 477.2}<br />

Mozes zag ieder der stamm<strong>en</strong> in het bezit zijner erf<strong>en</strong>is. Hunne geschied<strong>en</strong>is werd voor hem<br />

ontsluierd: het lange <strong>en</strong> droevige tooneel van hunn<strong>en</strong> afval <strong>en</strong> de bezoeking<strong>en</strong> di<strong>en</strong>t<strong>en</strong>gevolge<br />

werd<strong>en</strong> hem getoond. Hij zag h<strong>en</strong>, weg<strong>en</strong>s hunne zond<strong>en</strong>, verstrooid onder de Heid<strong>en</strong><strong>en</strong>, Israels<br />

heerlijkheid gewek<strong>en</strong>, de schoone stad verwoest, <strong>en</strong> haar inwoners als balling<strong>en</strong> in d<strong>en</strong> vreemde<br />

omzwerv<strong>en</strong>. Hij zag h<strong>en</strong> in het land hunner vader<strong>en</strong> teruggebracht, <strong>en</strong> eindelijk onder de<br />

heerschappij van het Romeinsche rijk gebracht. {PEP 478.1}<br />

Hij werd verwaardigd e<strong>en</strong> profetisch<strong>en</strong> blik te werp<strong>en</strong> op des Zaligmakers verschijning in<br />

het vleesch. Hij zag de zuigeling Jezus in Bethlehems kribbe ling<strong>en</strong>. Hij hoorde de<br />

<strong>en</strong>gel<strong>en</strong>schar<strong>en</strong> Gode lof <strong>en</strong> vrede op aarde zing<strong>en</strong>. Hij zag aan d<strong>en</strong> hemel de ster, die de wijz<strong>en</strong><br />

van het Oost<strong>en</strong> voorging op weg naar Jezus, <strong>en</strong> daarbij ging hem e<strong>en</strong> licht op over de profetische<br />

woord<strong>en</strong>: “Er zal e<strong>en</strong>e ster voortgaan uit Jakob, <strong>en</strong> er zal e<strong>en</strong> scepter uit Israel opkom<strong>en</strong>.”10 Hij<br />

aanschouwde Jezus’ nederig lev<strong>en</strong> te Nazareth; hoe Hij uit liefde di<strong>en</strong>de, medelijd<strong>en</strong> had, <strong>en</strong><br />

g<strong>en</strong>as; ook dat Hij door e<strong>en</strong> trotsch <strong>en</strong> ongeloovig volk verworp<strong>en</strong> werd. Met verbazing hoorde<br />

hij h<strong>en</strong> Gods wet roem<strong>en</strong> <strong>en</strong> verhoog<strong>en</strong>, terwijl zij haar Auteur versmaadd<strong>en</strong> <strong>en</strong> verwierp<strong>en</strong>. Hij<br />

zag Jezus op d<strong>en</strong> Olijfberg tran<strong>en</strong> over de beminde stad we<strong>en</strong><strong>en</strong>, terwijl Hij haar vaarwel zeide.<br />

Zijn hart werd met weemoed vervuld, <strong>en</strong> hij we<strong>en</strong>de uit bitter medelijd<strong>en</strong> met de smart<strong>en</strong> van<br />

Gods Zoon, to<strong>en</strong> hij de verwerping van dat zoo zeer door d<strong>en</strong> Hoere gezeg<strong>en</strong>de volk<br />

aanschouwde, — het volk waarvoor hij gearbeid, gebed<strong>en</strong>, <strong>en</strong> alles opgeofferd had, — voor<br />

hetwelk hij zijn eig<strong>en</strong> naam uit het boek des lev<strong>en</strong>s had will<strong>en</strong> lat<strong>en</strong> schrapp<strong>en</strong>, — tot hetwelk<br />

later gezegd werd: “Ziet, uw huis wordt u woest gelat<strong>en</strong>.”11 {PEP 478.2}<br />

Hij volgde d<strong>en</strong> Zaligmaker naar Gethsémané, aanschouwde de zielefoltering<strong>en</strong>, welke in<br />

di<strong>en</strong> hof verduurd werd<strong>en</strong>, dat Hij verrad<strong>en</strong>, bespot, gegeeseld, — <strong>en</strong> gekruisigd werd. Mozes<br />

zag, dat, gelij kerwijs hij de slang in de woestijn verhoogd had, alzoo ook de Zoon des m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong><br />

moest verhoogd word<strong>en</strong>, opdat e<strong>en</strong> iegelijk, die in Hem gelooft, “niet verderve, maar het eeuwige<br />

lev<strong>en</strong> hebbe.”12 Droef<strong>en</strong>is, verontwaardiging, <strong>en</strong> verafschuwing vervuld<strong>en</strong> Mozes’ hart, to<strong>en</strong><br />

hij, de geveinsdheid <strong>en</strong> d<strong>en</strong> Satanisch<strong>en</strong> haat zag, waarmede het Joodsche volk zijn Verlosser,<br />

d<strong>en</strong> Engel, die hunne vader<strong>en</strong> geleid had, bejeg<strong>en</strong>d<strong>en</strong>. Hij hoorde Jezus’ zieltog<strong>en</strong>d<strong>en</strong> uitroep:<br />

“Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlat<strong>en</strong>?” Hij zag Hem in Jozefs nieuw graf ligg<strong>en</strong>.<br />

De wereld sche<strong>en</strong> in de duisternis der wanhoop gewikkeld. Maar ziet, daar kwam de Zaligmaker<br />

als overwinnaar te voorschijn tred<strong>en</strong>, <strong>en</strong> deed Zijn<strong>en</strong> hemelvaart, begeleid door e<strong>en</strong>e schaar van<br />

329


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

aanbidd<strong>en</strong>de <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> <strong>en</strong> e<strong>en</strong>e m<strong>en</strong>igte van gevang<strong>en</strong><strong>en</strong>, die Hij triumfantelijk med<strong>en</strong>am. Hij zag<br />

de schitter<strong>en</strong>de poort<strong>en</strong> voor Hem op<strong>en</strong><strong>en</strong>, <strong>en</strong> hoorde des hemels heirschar<strong>en</strong> hunn<strong>en</strong><br />

Bevelhebber met zegezang<strong>en</strong> verwelkom<strong>en</strong>. E<strong>en</strong> heilige glans bedekte zijn gelaat, terwijl hij op<br />

die gebeurt<strong>en</strong>iss<strong>en</strong> staarde. Hoe nietig war<strong>en</strong> de wederwaardighed<strong>en</strong> <strong>en</strong> de opoffering<strong>en</strong> van zijn<br />

lev<strong>en</strong> in vergelijking met wat Gods Zoon zich getroost had! Hoe licht war<strong>en</strong> zij in verhouding<br />

tot het “gansch zeer uitnem<strong>en</strong>d gewicht der heerlijkheid.”13 Hij verheugde zich, al was het dan<br />

maar in e<strong>en</strong>e geringe mate, verwaardigd te zijn geweest e<strong>en</strong>e proeve van des Zaligmakers lijd<strong>en</strong><br />

te hebb<strong>en</strong> gehad. {PEP 481.1}<br />

Mozes zag Jezus’ discipel<strong>en</strong> in de wereld uitgaan om het evangelie te verkondig<strong>en</strong>. Hij zag,<br />

dat ofschoon Israel naar het vleesch niet aan zijne roeping beantwoord had; ofschoon zij ter<br />

oorzaak van hun ongeloof niet het licht der wereld war<strong>en</strong> geword<strong>en</strong>; ofschoon zij Gods g<strong>en</strong>ade<br />

veracht, <strong>en</strong> de zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong>, welke hun als Zijn uityerkor<strong>en</strong> volk war<strong>en</strong> toegedacht, verbeurd<br />

hadd<strong>en</strong>, — dat Hij ev<strong>en</strong>wel het zaad Abrahams niet verworp<strong>en</strong> had; het groote doelwit, dat Hij<br />

door Israel had will<strong>en</strong> bereik<strong>en</strong>, zou bereikt word<strong>en</strong>. All<strong>en</strong>, die door Christus kinder<strong>en</strong> des<br />

geloofs werd<strong>en</strong>, zoud<strong>en</strong> voor Abrahams zaad word<strong>en</strong> gerek<strong>en</strong>d; zij zoud<strong>en</strong> de verbondsbeloft<strong>en</strong><br />

erv<strong>en</strong>; ev<strong>en</strong>als Abraham zoud<strong>en</strong> zij over Gods wet wak<strong>en</strong> <strong>en</strong> haar nev<strong>en</strong>s het evangelie van<br />

Zijn<strong>en</strong> Zoon der wereld verkondig<strong>en</strong>. Mozes zag het licht des evangelies, door Jezus’ discipel<strong>en</strong>,<br />

gebracht tot het volk, “dat in duisternis zat,”14 <strong>en</strong> duiz<strong>en</strong>d<strong>en</strong> van Heid<strong>en</strong><strong>en</strong> tot het licht kom<strong>en</strong>.<br />

Dit zi<strong>en</strong>de, verblijdde hij zich in Israels welvaart <strong>en</strong> uitbreiding. {PEP 481.2}<br />

En nu werd hem e<strong>en</strong> ander tooneel vertoond. Hij zag der Jod<strong>en</strong> verwerping van Christus,<br />

onder de aanvoering van Satan, terwijl zij beled<strong>en</strong> des Vaders wet te eer<strong>en</strong>. Vervolg<strong>en</strong>s zag hij<br />

de Christ<strong>en</strong>heid door dezelfde misleiding bedrog<strong>en</strong> dat zij Gods wet verwierp<strong>en</strong>, terwijl zij<br />

voorgav<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Christus aan te nem<strong>en</strong>. De overpriesters <strong>en</strong> de ouderling<strong>en</strong> des volks hoorde hij<br />

roep<strong>en</strong>: “Weg met Hem!” “Kruisigt Hem, kruisigt Hem!” Hij zag d<strong>en</strong> Sabbat vertred<strong>en</strong>, terwijl<br />

m<strong>en</strong> e<strong>en</strong>e valsche instelling in zijne plaats huldigde. Opnieuw was Mozes verbaasd <strong>en</strong> met<br />

huivering bevang<strong>en</strong>. Hoe kond<strong>en</strong> zij, die in Christus geloofd<strong>en</strong>, de wet tcch verwerp<strong>en</strong>, die Hij<br />

zelf op d<strong>en</strong> heilig<strong>en</strong> berg had uitgesprok<strong>en</strong>? Hoe kond<strong>en</strong> zij, die God vreesd<strong>en</strong>, de wet, waarop<br />

al de heerschappij in d<strong>en</strong> hemel <strong>en</strong> op de aarde berust, verwerp<strong>en</strong>? Het verheugde Mozes echter<br />

te zi<strong>en</strong>, dat er nog <strong>en</strong>kele getrouw<strong>en</strong> war<strong>en</strong>, die Gods wet in eer hield<strong>en</strong>, <strong>en</strong> haar groot maakt<strong>en</strong>.<br />

Hij zag tev<strong>en</strong>s, dat de laatste poging der wereldlijke macht werd aangew<strong>en</strong>d om de betrachters<br />

van ‘s Heer<strong>en</strong> wet te verdelg<strong>en</strong>. Hij zag d<strong>en</strong> tijd kom<strong>en</strong>, wanneer God opstaan zal om de<br />

wereldbewoners weg<strong>en</strong>s hunne overtreding<strong>en</strong> te straff<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dat deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die Zijn<strong>en</strong> naam<br />

vreez<strong>en</strong>, t<strong>en</strong> dage Zijner verbolg<strong>en</strong>heid beveiligd zull<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Hij hoorde het verbond des<br />

vredes met deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die Zijne wet betrachtt<strong>en</strong>, t<strong>en</strong> tijde God Zijne stem uit Zijne woonplaats zal<br />

lat<strong>en</strong> hoor<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hemel <strong>en</strong> aarde bewog<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Hij zag Christus voor de tweede keer in<br />

heerlijkheid verschijn<strong>en</strong>, de rechtvaardig<strong>en</strong> t<strong>en</strong> eeuwig<strong>en</strong> lev<strong>en</strong> opgewekt, de dan nog lev<strong>en</strong>de<br />

geloovig<strong>en</strong> veranderd word<strong>en</strong>, <strong>en</strong> all<strong>en</strong> te zam<strong>en</strong>, met vreugdezang<strong>en</strong>, de stad Gods binn<strong>en</strong><br />

geleid. {PEP 482.1}<br />

330


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Nog e<strong>en</strong> ander tafereel werd voor zijne oog<strong>en</strong> ontrold: hij zag de aarde van har<strong>en</strong> vloek<br />

gereinigd, <strong>en</strong> nog prachtiger dan het beloofde land voor hem t<strong>en</strong> toon gespreid. Ge<strong>en</strong>e zonde<br />

noch dood kunn<strong>en</strong> daar binn<strong>en</strong> kom<strong>en</strong>. Daar zull<strong>en</strong> de verloste natiën voor eeuwig won<strong>en</strong>. Met<br />

onbeschrijfelijke vreugde sloeg Mozes deze voorstelling gade: het was de vervulling e<strong>en</strong>er meer<br />

glorierijke verlossing dan zijne stoutste verwachting ooit geschilderd had. Hunne omzwerving<br />

op aarde was nu achter d<strong>en</strong> rug, het Israel Gods had van het goede land bezit g<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. {PEP<br />

482.2}<br />

Het gezicht verdwe<strong>en</strong>, <strong>en</strong> nu zag hij het land Kanaän weder in al zijne uitgestrektheid voor<br />

hem ligg<strong>en</strong>. Daarna vleide hij zich, gelijk e<strong>en</strong> vermoeid krijgsman, neder om te gaan rust<strong>en</strong>.<br />

“Alzoo stierf Mozes de knecht des Heer<strong>en</strong>, aldaar, in het land van Moab, naar des Heer<strong>en</strong> mond,<br />

<strong>en</strong> Hij begroef hem in e<strong>en</strong> dal, in het land van Moab, teg<strong>en</strong>over Beth-Peor; <strong>en</strong> niemand heeft zijn<br />

graf gewet<strong>en</strong>, tot op dez<strong>en</strong> dag.”15 Vel<strong>en</strong>, die zich niet door Mozes hadd<strong>en</strong> will<strong>en</strong> lat<strong>en</strong><br />

gezegg<strong>en</strong>, zoud<strong>en</strong> afgoderij met zijn dood lichaam bedrev<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, indi<strong>en</strong> zij zijne<br />

begraafplaats te wet<strong>en</strong> war<strong>en</strong> gekom<strong>en</strong>. Daarom werd zijn graf voor de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> geheim<br />

gehoud<strong>en</strong>. Doch Gods <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> begroev<strong>en</strong> het lichaam van Zijn getrouw<strong>en</strong> di<strong>en</strong>stknecht, <strong>en</strong><br />

bewaakt<strong>en</strong> de e<strong>en</strong>zame rustplaats. {PEP 482.3}<br />

“En er stond ge<strong>en</strong> profeet meer op in Israel, gelijk Mozes, di<strong>en</strong> de Heere gek<strong>en</strong>d had, van<br />

aangezicht tot aangezicht: in al de teek<strong>en</strong><strong>en</strong> <strong>en</strong> de wonder<strong>en</strong>, waartoe hem de Heere gezond<strong>en</strong><br />

heeft, om die in Egypteland te do<strong>en</strong>, ... <strong>en</strong> in al die sterke hand, <strong>en</strong> in al die groote verschrikking,<br />

die Mozes gedaan heeft voor de oog<strong>en</strong> van gansch Israel.”16 {PEP 483.1}<br />

Hadde Mozes zich niet met die e<strong>en</strong>e zonde bevlekt, to<strong>en</strong> hij God niet voor gansch Israel<br />

heiligde, to<strong>en</strong> hij water uit de rotsste<strong>en</strong> te Kades hervoorbracht, hij zou het beloofde land hebb<strong>en</strong><br />

mog<strong>en</strong> binn<strong>en</strong> trekk<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zeer waarschijnlijk lev<strong>en</strong>d in d<strong>en</strong> hemel zijn opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. Hij behoefde<br />

echter niet lang in het graf te ligg<strong>en</strong>. Jezus zelf, vergezeld door de <strong>en</strong>gel<strong>en</strong>, die Mozes begrav<strong>en</strong><br />

hadd<strong>en</strong>, kwam uit d<strong>en</strong> hemel om d<strong>en</strong> ontslap<strong>en</strong> heilige op te wekk<strong>en</strong>.17 Satan verblijdde zich,<br />

dat het hem gelukt was om Mozes teg<strong>en</strong> God te do<strong>en</strong> zondig<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dat hij daarom onder de<br />

heerschappij des doods was gekom<strong>en</strong>. De groote vijand beweerde, dat Gods vonnis, — “Stof zijt<br />

gij, <strong>en</strong> tot stof zult gij wederkeer<strong>en</strong>,”18 hem met macht over de dood<strong>en</strong> bekleedde. De poort<strong>en</strong><br />

van het graf war<strong>en</strong> nog nooit te vor<strong>en</strong> ontslot<strong>en</strong>, derhalve beschouwde hij al de overled<strong>en</strong><strong>en</strong> als<br />

zijne gevang<strong>en</strong><strong>en</strong>, die nooit weder uit hunn<strong>en</strong> kerker zoud<strong>en</strong> word<strong>en</strong> verlost {PEP 483.2}<br />

Voor de eerste keer zou Christus e<strong>en</strong><strong>en</strong> doode opwekk<strong>en</strong>. To<strong>en</strong> de Vorst des lev<strong>en</strong>s met<br />

Zijne schitter<strong>en</strong>de di<strong>en</strong>aars het graf g<strong>en</strong>aakte, was Satan voor zijn eig<strong>en</strong> heerschappij beducht.<br />

Met zijne booze mede<strong>en</strong>gel<strong>en</strong> betwistte hij d<strong>en</strong> inval in zijn aangema-tigd gebied. Hij beweerde,<br />

dat Gods di<strong>en</strong>stknecht zijn gevang<strong>en</strong>e was geword<strong>en</strong>. Hij verklaarde, dat zelfs Mozes Gods wet<br />

niet houd<strong>en</strong> kon; dat hij zich de eer, welke Jehova toekwam, had toegeëig<strong>en</strong>d, — de zelfde zonde,<br />

waarvoor Satan uit d<strong>en</strong> hemel werd gebann<strong>en</strong>, — <strong>en</strong> dat hij di<strong>en</strong>t<strong>en</strong>gevolge onder Satans<br />

heerschappij gekom<strong>en</strong> was. De aartsverrader herhaalde de beschuldiging, die hij teg<strong>en</strong> Gods<br />

heerschappij had ingedi<strong>en</strong>d, <strong>en</strong> beschuldigde God opnieuw van onrechtvaardigheid jeg<strong>en</strong>s hem.<br />

{PEP 483.3}<br />

331


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Christus verlaagde zich niet door e<strong>en</strong> twistgesprek met Satan aan te knoop<strong>en</strong>. Hij had hem<br />

kunn<strong>en</strong> wijz<strong>en</strong> op de treurige gevolg<strong>en</strong> zijner misleiding in d<strong>en</strong> hemel, waardoor e<strong>en</strong> groot aantal<br />

in het verderf gestort war<strong>en</strong>. Hij had hem kunn<strong>en</strong> wijz<strong>en</strong> op de leug<strong>en</strong>s, die hij in Ed<strong>en</strong> verteld<br />

had, <strong>en</strong> waardoor Eva tot zonde verleid <strong>en</strong> de dood over het m<strong>en</strong>schdöm gekom<strong>en</strong> was. Hij had<br />

Satan kunn<strong>en</strong> herinner<strong>en</strong>, dat het aan zijn eig<strong>en</strong>e verleiding om Israel te do<strong>en</strong> murmureer<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

opstaan te dank<strong>en</strong> was, dat de lankmoedigheid van hunn<strong>en</strong> leidsman t<strong>en</strong> einde was, <strong>en</strong> deze<br />

onbedachtelijk in de zonde gevall<strong>en</strong> was, waarvoor hij onder de heerschappij des doods was<br />

gekom<strong>en</strong>. Christus liet hem dat alles met d<strong>en</strong> Vader uitmak<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zeide alle<strong>en</strong>lijk: “De Heere<br />

bestraffe u!”19 De Zaligmaker m<strong>en</strong>gde zich in ge<strong>en</strong> geschil met Zijn<strong>en</strong> teg<strong>en</strong>stander, doch begon<br />

to<strong>en</strong> <strong>en</strong> daar de macht van d<strong>en</strong> gevall<strong>en</strong> vijand af te brek<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de dood<strong>en</strong> op te wekk<strong>en</strong>. Hier<br />

was e<strong>en</strong> tastbaar bewijs, dat Satan de heerschappij van Gods Zoon niet betwist<strong>en</strong> kon. Nu was<br />

de zekerheid der opstanding voor altoos uitgemaakt. De prooi was Satan ontnom<strong>en</strong>; de<br />

rechtvaardige dood<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> zekerlijk weder lev<strong>en</strong>. {PEP 484.1}<br />

T<strong>en</strong> gevolge zijner zonde, was Mozes onder Satans heerschappij gekom<strong>en</strong>. Wat zijn eig<strong>en</strong><br />

verdi<strong>en</strong>stelijkheid betrof, was hij van rechtswege e<strong>en</strong> doodsgevang<strong>en</strong>e; maar hij werd, in d<strong>en</strong><br />

naam van zijn<strong>en</strong> Verlosser, t<strong>en</strong> eeuwig<strong>en</strong> lev<strong>en</strong> opgewekt. Mozes kwam met e<strong>en</strong> verheerlijkt<br />

lichaam uit het graf te voorschijn, <strong>en</strong> werd door zijn<strong>en</strong> Verlosser de Godsstad binn<strong>en</strong> geleid.<br />

{PEP 484.2}<br />

Behoud<strong>en</strong>s de offerande van Christus, blinkt Gods rechtvaardigheid <strong>en</strong> liefde in ge<strong>en</strong> ander<br />

voorbeeld zoo duidelijk uit als in Zijne handeling met Mozes. God liet Mozes niet toe Kanaan<br />

binn<strong>en</strong> te trekk<strong>en</strong>, om ons e<strong>en</strong>e onvergetelijke les te leer<strong>en</strong>: Hij eischt namelijk de stipste<br />

gehoorzaamheid, <strong>en</strong> gedoogt niet, dat m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> zich Zijne eer toeëig<strong>en</strong><strong>en</strong>. Mozes’ bede om met<br />

Israel in ‘t bezit te word<strong>en</strong> gesteld, kon niet verhoord word<strong>en</strong>; ev<strong>en</strong>wel vergat of verliet God<br />

Zijn<strong>en</strong> di<strong>en</strong>stknecht niet. De Heere des hemels wist hoeveel Mozes geled<strong>en</strong> had; van elke<br />

getrouwe daad, gedur<strong>en</strong>de al die jar<strong>en</strong> van moeite <strong>en</strong> beproeving, was nauwkeurig notitie<br />

g<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. Van Pisga’s hoogte riep God Mozes om e<strong>en</strong>e erf<strong>en</strong>is te aanvaard<strong>en</strong>, die het aardsche<br />

Kanaan oneindig ver overtreft. {PEP 484.3}<br />

Op d<strong>en</strong> berg der verheerlijking versch<strong>en</strong><strong>en</strong> Mozes <strong>en</strong> Elias, die ook in d<strong>en</strong> hemel is<br />

opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. De Vader zond h<strong>en</strong> als gezant<strong>en</strong> tot Zijn<strong>en</strong> Zoon om Hem moed <strong>en</strong> vertroosting in<br />

te sprek<strong>en</strong>. Aldus werd Mozes’ bede, zoo vele eeuw<strong>en</strong> te vor<strong>en</strong> uitgesprok<strong>en</strong>, dan eindelijk<br />

verhoord. Zijne voet<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> verwaardigd dat “goede gebergte” te betred<strong>en</strong>, in het land hunner<br />

erf<strong>en</strong>is, om Hem daar kondschap te do<strong>en</strong>, in wi<strong>en</strong> al de beloft<strong>en</strong> Israels hun midd<strong>en</strong>punt vind<strong>en</strong>.<br />

Dit is de laatste vermelding, welke het gewijde Blad maakt van hem, die zoo hoog door God<br />

vereerd werd. {PEP 485.1}<br />

Mozes was e<strong>en</strong> type van Christus. De Heere had tot d<strong>en</strong> eerstg<strong>en</strong>oemd<strong>en</strong> gezegd: “E<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

profeet zal Ik hun verwekk<strong>en</strong> uit het midd<strong>en</strong> hunner broeder<strong>en</strong>, als u; <strong>en</strong> Ik zal mijne woord<strong>en</strong><br />

in zijn<strong>en</strong> mond gev<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hij zal tot h<strong>en</strong> sprek<strong>en</strong> alles, wat Ik hem gebied<strong>en</strong> zal.”20 Het behaagde<br />

God om Mozes met wederwaardighed<strong>en</strong> <strong>en</strong> armoede te lat<strong>en</strong> worstel<strong>en</strong>, t<strong>en</strong> einde hem te<br />

bekwam<strong>en</strong> om Israel naar Kanaan te leid<strong>en</strong>. Het Israel Gods, dat naar het hemelsche Kanaan op<br />

332


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

weg is, heeft e<strong>en</strong><strong>en</strong> Leidsman, die niet op e<strong>en</strong>e m<strong>en</strong>schelijke leerschool behoefde te gaan t<strong>en</strong><br />

einde voor Zijne roeping gekweekt te word<strong>en</strong>; desniettemin werd Hij door lijd<strong>en</strong> geheiligd; <strong>en</strong><br />

“in hetge<strong>en</strong> Hij zelf, verzocht zijnde, geled<strong>en</strong> heeft, kan Hij deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die verzocht word<strong>en</strong>, te<br />

hulpe kom<strong>en</strong>.”21 Onze Verlosser betoonde ge<strong>en</strong>e zwakhed<strong>en</strong> of gebrek<strong>en</strong> te bezitt<strong>en</strong>; Hij moest<br />

slechts sterv<strong>en</strong>, opdat wij door Zijn<strong>en</strong> dood e<strong>en</strong><strong>en</strong> ingang in het beloofde land mocht<strong>en</strong><br />

verkrijg<strong>en</strong>. {PEP 485.2}<br />

“En Mozes is wel getrouw geweest in geheel zijn huis, als e<strong>en</strong> di<strong>en</strong>aar, tot getuig<strong>en</strong>is der<br />

ding<strong>en</strong>, die daarna gesprok<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Maar Christus, als de Zoon over Zijn eig<strong>en</strong> huis,<br />

wi<strong>en</strong>s huis wij zijn, indi<strong>en</strong> wij maar de vrijmoedigheid <strong>en</strong> d<strong>en</strong> roem der hoop tot het einde toe<br />

vast behoud<strong>en</strong>.”22 {PEP 485.3}<br />

333


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 44—De Tocht door de Jordaan<br />

DERTIG dag<strong>en</strong> lang bewe<strong>en</strong>d<strong>en</strong> de Israeliet<strong>en</strong> d<strong>en</strong> dood van hun n<strong>en</strong> leidsman, <strong>en</strong> bedrev<strong>en</strong><br />

rouw tot eer van zijne nagedacht<strong>en</strong>is. Eerst nadat hij hun ontnom<strong>en</strong> was, begonn<strong>en</strong> zij de waarde<br />

van zijn<strong>en</strong> wijz<strong>en</strong> raad, zijne vaderlijke teerhartigheid, <strong>en</strong> zijn onwankelbaar geloof op d<strong>en</strong><br />

recht<strong>en</strong> prijs te schatt<strong>en</strong>. Met nieuwe <strong>en</strong> hoogere waardeering herinnerd<strong>en</strong> zij zich de less<strong>en</strong>,<br />

welke hij hun geleerd had. {PEP 486.1}<br />

Mozes was wel dood, maar zijn invloed leefde na hem voort. Dit moest het do<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zich<br />

steeds op de hart<strong>en</strong> van zijn volk afdrukk<strong>en</strong>. De gedacht<strong>en</strong>is van dat heilig <strong>en</strong> onzelfzuchtig lev<strong>en</strong><br />

werd lang in eere gehoud<strong>en</strong>, <strong>en</strong> e<strong>en</strong> stille, overred<strong>en</strong>de kracht uitgeoef<strong>en</strong>d over h<strong>en</strong>, die niet naar<br />

zijne stem geluisterd hadd<strong>en</strong>. Gelijkerwijs de stral<strong>en</strong> der ondergaande zon de kruin<strong>en</strong> der berg<strong>en</strong><br />

nog beschijn<strong>en</strong>, nadat de zon zelf achter de berg<strong>en</strong> gedaald is, zoo verspreid<strong>en</strong> ook de dad<strong>en</strong> der<br />

rein<strong>en</strong>, heilig<strong>en</strong>, <strong>en</strong> goed<strong>en</strong> hun licht nog over de wereld lang nadat de handel<strong>en</strong>de person<strong>en</strong> door<br />

d<strong>en</strong> dood zijn wegg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. Hunne dad<strong>en</strong>, hunne woord<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hunne voorbeeld<strong>en</strong> lev<strong>en</strong> immer<br />

voort. “De rechtvaardige zal in eeuwige gedacht<strong>en</strong>is zijn.”1 {PEP 486.2}<br />

Terwijl zij hun verlies betreurd<strong>en</strong>, was het volk echter overtuigd, dat zij niet aan zich zelv<strong>en</strong><br />

war<strong>en</strong> overgelat<strong>en</strong>. Des daags zweefde de wolkkolom bov<strong>en</strong> d<strong>en</strong> tabernakel, <strong>en</strong> des nachts de<br />

vuurkolom, t<strong>en</strong> bewijs, dat God nog steeds hun helper <strong>en</strong> leidsman wilde zijn, indi<strong>en</strong> zij slechts<br />

het pad Zijner gebod<strong>en</strong> wild<strong>en</strong> bewandel<strong>en</strong>. {PEP 486.3}<br />

Jozua werd nu als Israels leidsman erk<strong>en</strong>d. Voorhe<strong>en</strong> stond hij als krijgsman beroemd, doch<br />

op dez<strong>en</strong> tijd kwam<strong>en</strong> hem die deugd<strong>en</strong> <strong>en</strong> bekwaamhed<strong>en</strong> bijzonder te stade. Manhaftig,<br />

vastberad<strong>en</strong>, <strong>en</strong> volhard<strong>en</strong>d, prompt, onomkoopbaar, met afzi<strong>en</strong> van zich zelv<strong>en</strong> steeds de<br />

belang<strong>en</strong> van de aan hem toevertrouwd<strong>en</strong> behartig<strong>en</strong>de, doch bov<strong>en</strong> alles, bezield met e<strong>en</strong><br />

onwankelbaar vertrouw<strong>en</strong> in God, — deze war<strong>en</strong> de algeme<strong>en</strong>e karaktertrekk<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> man,<br />

di<strong>en</strong> God verkor<strong>en</strong> had, om Israel in het bezit van het beloofde land te stell<strong>en</strong>. Gedur<strong>en</strong>de de<br />

omzwerving in de woestijn had hij Mozes zoo ongeveer als minister van staat ter zijde gestaan,<br />

<strong>en</strong> door zijne ingetog<strong>en</strong>e getrouwheid, zijne standvastigheid, wanneer ander<strong>en</strong> wankeld<strong>en</strong>, zijne<br />

verknochtheid aan de waardfheid te midd<strong>en</strong> van de gevar<strong>en</strong>, had hij zich e<strong>en</strong> waardig<strong>en</strong> opvolger<br />

van Mozes betoond, zelfs al eer dan God hem met die aanstelling vereerd had. {PEP 486.4}<br />

Met bezorgdheid <strong>en</strong> wantrouw<strong>en</strong> in zich zelv<strong>en</strong> nam Jozua de taak op zich; doch God stelde<br />

hem met de volg<strong>en</strong>de verzekering gerust: “Gelijk als Ik met Mozes geweest b<strong>en</strong>, zal Ik met u<br />

zijn; Ik zal u niet begev<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zal u niet verlat<strong>en</strong>. . . . Want gij zult dit volk dat land erfelijk do<strong>en</strong><br />

bezitt<strong>en</strong>, dat Ik hunn<strong>en</strong> vader<strong>en</strong> hob gezwor<strong>en</strong> hun te gev<strong>en</strong>.” “Alle plaats, waarop ulieder<br />

voetzool tred<strong>en</strong> zal, heb ik u gegev<strong>en</strong>, gelijk als Ik tot Mozes gesprok<strong>en</strong> had.”2 Tot aan de berg<strong>en</strong><br />

van d<strong>en</strong> Libanon noordwaarts, tot aan de Groote Zee westwaarts, <strong>en</strong> oostwaarts tot aan de groote<br />

rivier Frath, — al dat gebied zou het hunne zijn. {PEP 487.1}<br />

Deze belofte werd onder het volg<strong>en</strong>d voorbehoud gegev<strong>en</strong>: “Alle<strong>en</strong>lijk wees sterk <strong>en</strong> heb<br />

zeer goed<strong>en</strong> moed, dat gij waarneemt te do<strong>en</strong> naar de gansche wet, welke Mozes, mijn knecht,<br />

334


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

u gebod<strong>en</strong> heeft.” Des Heer<strong>en</strong> bevel was: “Dat het boek der wet niet wijke van uw<strong>en</strong> mond, maar<br />

overleg het dag <strong>en</strong> nacht;” “<strong>en</strong> wijk daarvan niet af ter rechternoch ter linkerhand;” “want alsdan<br />

zult gij uwe weg<strong>en</strong> voorspoedig mak<strong>en</strong>, <strong>en</strong> alsdan zult gij verstandiglijk handel<strong>en</strong>.” {PEP 487.2}<br />

De Israeliet<strong>en</strong> lag<strong>en</strong> nog t<strong>en</strong> oost<strong>en</strong> van de Jordaan gelegerd, welke e<strong>en</strong> scheidsmuur<br />

vormde tussch<strong>en</strong> h<strong>en</strong> <strong>en</strong> Kanaan. “Maak u nn op,” zoo luidde het eerste bevel, dat Jozua van<br />

God ontving, “trek over deze Jordaan, gij <strong>en</strong> al dit volk, tot het land, dat Ik hun, d<strong>en</strong> kinder<strong>en</strong><br />

Israels, geve.” Zij kreg<strong>en</strong> echter ge<strong>en</strong> voorschrift betreff<strong>en</strong>de de wijze hoe zij overtrekk<strong>en</strong><br />

moest<strong>en</strong>. Doch Jozua wist, dat allee, wat God gebood, niet in gebreke blijv<strong>en</strong> zou, maar dat Hij<br />

er voor zou zorg<strong>en</strong>, dat Zijn volk het kon t<strong>en</strong> uitvoer br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>; op grond van dat vertrouw<strong>en</strong><br />

maakte de onverschrokk<strong>en</strong> leidsman op staan d<strong>en</strong> voet voorbereidsel<strong>en</strong> om voorwaarts te rukk<strong>en</strong>.<br />

{PEP 487.3}<br />

E<strong>en</strong>ige mijl<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> overkant der rivier, juist teg<strong>en</strong>over de plaats, waar de Israeliet<strong>en</strong><br />

gelegerd war<strong>en</strong>, lag de groote <strong>en</strong> met sterke vesting<strong>en</strong> bemuurde stad Jericho Die stad was<br />

inderdaad de sleutel van het gansche land, <strong>en</strong> lag derhalve als e<strong>en</strong> stevig bolwerk in d<strong>en</strong> weg der<br />

Israeliet<strong>en</strong>. Daarom zond Jozua twee mann<strong>en</strong> om haar te verspied<strong>en</strong>, t<strong>en</strong> einde hij informatie<br />

betreff<strong>en</strong>de hare inwoners, hare hulpbronn<strong>en</strong>, zoomede de sterkte harèr vesting<strong>en</strong> bekom<strong>en</strong><br />

mocht. De versaagde <strong>en</strong> wantrouw<strong>en</strong>de inwoners dier stad hadd<strong>en</strong> voortdur<strong>en</strong>d e<strong>en</strong> oog in ‘t zeil,<br />

<strong>en</strong> daarom beliep<strong>en</strong> de gezant<strong>en</strong> groot gevaar. Zij werd<strong>en</strong> echter door Rachab, e<strong>en</strong>e inwoneres<br />

van Jericho, met gevaar van haar eig<strong>en</strong> lev<strong>en</strong>, verborg<strong>en</strong>. Ter belooning van deze weldaad<br />

beloofd<strong>en</strong> zij haar te zull<strong>en</strong> bescherm<strong>en</strong>, wanneer de stad ing<strong>en</strong>om<strong>en</strong> werd. {PEP 487.4}<br />

De verspieders ded<strong>en</strong> het volg<strong>en</strong>d bescheid: “Zekerlijk de Heere heeft dat gansche land in<br />

onze hand<strong>en</strong> gegev<strong>en</strong>: want ook zijn al de inwoners des lands voor onze aangezicht<strong>en</strong><br />

gesmolt<strong>en</strong>.” Het was hun in Jericho verteld: “Wij hebb<strong>en</strong> gehoord, dat de Heere de water<strong>en</strong> der<br />

Schelfzee uitgedroogd heeft voor ulieder aangezicht, to<strong>en</strong> gij uit Egypte gingt; <strong>en</strong> wat gijlied<strong>en</strong><br />

aan de twee koning<strong>en</strong> der Amoriet<strong>en</strong>, Sihon <strong>en</strong> Og, gedaan hebt, die op g<strong>en</strong>e zijde der Jordaan<br />

war<strong>en</strong>, dewelke gijlied<strong>en</strong> verbann<strong>en</strong> hebt; Als wij het hoord<strong>en</strong>, zoo versmolt ons hart, <strong>en</strong> er<br />

bestaat ge<strong>en</strong> moed meer in iemand, van wege ulieder teg<strong>en</strong>woordigheid: want de Heere, ulieder<br />

God, is e<strong>en</strong> God bov<strong>en</strong> in d<strong>en</strong> hemel, <strong>en</strong> b<strong>en</strong>ed<strong>en</strong> op de aarde.” {PEP 488.1}<br />

Nu ging het bevel uit, dat m<strong>en</strong> zich moest gereed mak<strong>en</strong> om voorwaarts te rukk<strong>en</strong>. Het volk<br />

werd gelast zich van teerkost te voorzi<strong>en</strong>, g<strong>en</strong>oeg voor drie dag<strong>en</strong>, ook moest<strong>en</strong> de krijgslied<strong>en</strong><br />

zich op e<strong>en</strong><strong>en</strong> aanval voorbereid<strong>en</strong>. All<strong>en</strong> spand<strong>en</strong> van harte in met de plann<strong>en</strong> van hunn<strong>en</strong><br />

leidsman, <strong>en</strong> verzekerd<strong>en</strong> hem, dat hij op hun trouw <strong>en</strong> gehoorzaamheid staat mak<strong>en</strong> kon,<br />

zegg<strong>en</strong>de: “Al wat gij ons gebod<strong>en</strong> hebt, zull<strong>en</strong> wij do<strong>en</strong>, <strong>en</strong> alom, waar gij ons z<strong>en</strong>d<strong>en</strong> zult,<br />

zull<strong>en</strong> wij gaan. Gelijk wij in alles naar Mozes hebb<strong>en</strong> gehoord, alzoo zull<strong>en</strong> wij naar u hoor<strong>en</strong>:<br />

alle<strong>en</strong>lijk dat de Heere, uw God, met u zij, gelijk als Hij met Mozes geweest is.J’ Hunne<br />

legerplaats in de acacia-bossch<strong>en</strong> van Sittim verlat<strong>en</strong>de, kwam de vergadering aan d<strong>en</strong> oever der<br />

Jordaan. All<strong>en</strong> wist<strong>en</strong> echter, dat zij zonder Guds hulp niet kond<strong>en</strong> overtrekk<strong>en</strong>. Gedur<strong>en</strong>de di<strong>en</strong><br />

tijd van het jaar, — het voorjaar, — was de Jordaan zeer diep t<strong>en</strong>gevolge van het smelt<strong>en</strong> der<br />

sneeuw op de berg<strong>en</strong>, zoodat het water de oevers overstroomde, <strong>en</strong> m<strong>en</strong> de waadbare plaats<strong>en</strong><br />

335


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

onmogelijk doortrekk<strong>en</strong> kon; God wilde echter, dat Israels tocht door de Jordaan e<strong>en</strong>e<br />

wondervolle zou zijn. Op grond van zijn bevel, gebood Jozua het volk zich te heilig<strong>en</strong>; zij<br />

moest<strong>en</strong> belijd<strong>en</strong>is van zond<strong>en</strong> do<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zich van alle uitw<strong>en</strong>dige onreinheid zuiver<strong>en</strong>; “want<br />

morg<strong>en</strong>,” zeide hij, “zal de Heere wonderhed<strong>en</strong> in het midd<strong>en</strong> van ulied<strong>en</strong> do<strong>en</strong>.” De “ark des<br />

verbonds” moest voor het aangezicht des volks gaan. Zoodra zij zag<strong>en</strong>, dat de priesters dit<br />

zichtbaar teek<strong>en</strong> van Jehova’s teg<strong>en</strong>woordigheid van hare plaats opnam<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hetzelve naar de<br />

rivier droeg<strong>en</strong>, moest<strong>en</strong> zij ook van hunne plaats verreiz<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de ark navolg<strong>en</strong>. Al de<br />

bijzonderhed<strong>en</strong> aan dez<strong>en</strong> overtocht verbond<strong>en</strong>, war<strong>en</strong> vooruit bek<strong>en</strong>d gemaakt, uit di<strong>en</strong> hoofde<br />

zeide Jozua: “Hieraan zult gijlied<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, dat de lev<strong>en</strong>de God in het midd<strong>en</strong> van u is, <strong>en</strong> dat<br />

Hij ganschelijk voor uw aangezicht uitdrijv<strong>en</strong> zal de Kanaäniet<strong>en</strong>. . . . Ziet, de ark des verbonds<br />

van d<strong>en</strong> Heere der gansche aarde, gaat door voor ulieder aangezicht in de Jordaan.” {PEP 488.2}<br />

Op d<strong>en</strong> bepaald<strong>en</strong> tijd was het leger in beweging, <strong>en</strong> de ark, op der priester<strong>en</strong> schouders<br />

gedrag<strong>en</strong>, leidde h<strong>en</strong> in de voortocht. Tussch<strong>en</strong> het volk <strong>en</strong> de ark was e<strong>en</strong>e ruimte van bij de<br />

ti<strong>en</strong> minut<strong>en</strong> gaans. Aller belangstelling was gespann<strong>en</strong>, to<strong>en</strong> de priesters d<strong>en</strong> oever der rivier<br />

afdaald<strong>en</strong>. Zij zag<strong>en</strong> h<strong>en</strong> de ark gestadiglijk voorwaarts drag<strong>en</strong> naar de snelvliet<strong>en</strong>de stroom,<br />

totdat der priester<strong>en</strong> voet<strong>en</strong> in het water gedoopt werd<strong>en</strong>. En ziet, onmiddelijk stond<strong>en</strong> de<br />

water<strong>en</strong>, welke van bov<strong>en</strong> afkwam<strong>en</strong>, op e<strong>en</strong><strong>en</strong> hoop; doch het water, dat afliep, verging, <strong>en</strong><br />

alzoo werd de bedding der rivier droog gelegd. {PEP 489.1}<br />

Volg<strong>en</strong>s Gods bevel, vatt<strong>en</strong> de priesters nu post midd<strong>en</strong> in de rivier, <strong>en</strong> stond<strong>en</strong> aldaar,<br />

totdat de gansche vergadering doorgetrokk<strong>en</strong> was. Door dit wonder werd<strong>en</strong> de Israeliet<strong>en</strong><br />

overtuigd, dat dezelfde kracht de water<strong>en</strong> der Jordaan terughield, die veertig jaar te vor<strong>en</strong> e<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

weg voor hunne vader<strong>en</strong> door de Schelfzee gebaand had. To<strong>en</strong> het volk geëindigd had over te<br />

trekk<strong>en</strong>, werd de ark ook naar d<strong>en</strong> wester oever gedrag<strong>en</strong>. Nauwelijks was zij op e<strong>en</strong>e veilige<br />

plaats gebracht, <strong>en</strong> war<strong>en</strong> “de voetzol<strong>en</strong> der priesters afgetrokk<strong>en</strong> tot op het drooge,” of de<br />

geboeide water<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> losgelat<strong>en</strong>, <strong>en</strong> stortt<strong>en</strong> in met onweerstaanbare kracht naar b<strong>en</strong>ed<strong>en</strong>,<br />

<strong>en</strong> liep<strong>en</strong> als altijd te vor<strong>en</strong>. {PEP 489.2}<br />

De navolg<strong>en</strong>de geslacht<strong>en</strong> moest<strong>en</strong> echter e<strong>en</strong> herinneringsteek<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> ter gedacht<strong>en</strong>is<br />

aan dit groote wonder. Terwijl de priesters, die de ark droeg<strong>en</strong>, nog in de rivier stond<strong>en</strong>, moest<strong>en</strong><br />

twaalf mann<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> van ieder<strong>en</strong> stam, die daartoe verkor<strong>en</strong> war<strong>en</strong>, elk e<strong>en</strong><strong>en</strong> ste<strong>en</strong> uit het midd<strong>en</strong><br />

der Jordaan nem<strong>en</strong>, van de plaats, waar de priesters gestaan hadd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dezelve med<strong>en</strong>em<strong>en</strong> naar<br />

d<strong>en</strong> wester oever. Die ste<strong>en</strong><strong>en</strong> werd<strong>en</strong> tot e<strong>en</strong> opgericht teek<strong>en</strong> gesteld ter plaats, waar de<br />

Israeliet<strong>en</strong> zich d<strong>en</strong> volg<strong>en</strong>d<strong>en</strong> nacht legerd<strong>en</strong>, aan deze zijde der rivier. Ook werd het volk<br />

bevol<strong>en</strong> deze gebeurt<strong>en</strong>is hunn<strong>en</strong> kinder<strong>en</strong> <strong>en</strong> kindskinder<strong>en</strong> te vertell<strong>en</strong>, naar luid van dit gebod:<br />

“Opdat alle volk<strong>en</strong> der aarde de hand des Heer<strong>en</strong> k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong>, dat zij sterk is; opdat gijlied<strong>en</strong><br />

d<strong>en</strong> Heere, uw<strong>en</strong> God, vreezet te all<strong>en</strong> dage.” {PEP 489.3}<br />

Van zeer veel belang was de invloed van dit wonder, beide op de Israeliet<strong>en</strong> <strong>en</strong> op hunne<br />

vijand<strong>en</strong>. Voor Israel di<strong>en</strong>de het tot verzekering, dat God h<strong>en</strong> t<strong>en</strong> all<strong>en</strong> tijde beschermde, <strong>en</strong> met<br />

Zijne teg<strong>en</strong>woordigheid vergezelde; tev<strong>en</strong>s was het e<strong>en</strong> waarborg, dat God met Jozua zijn zou,<br />

gelijkerwijs Hij met Mozes was geweest. Aan deze verzekering hadd<strong>en</strong> zij behoefte, opdat hunne<br />

336


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

hart<strong>en</strong> versterkt werd<strong>en</strong>, alvor<strong>en</strong>s zij teg<strong>en</strong> de inwoners des lands te velde trokk<strong>en</strong>, aangezi<strong>en</strong> het<br />

geloof hunner vader<strong>en</strong>, veertig jar<strong>en</strong> te vor<strong>en</strong>, op deze klip verzeild was. Daarop doelde wat God<br />

in de volg<strong>en</strong>de woord<strong>en</strong> tot Jozua gezegd had: “Dez<strong>en</strong> dag zal Ik beginn<strong>en</strong> u groot te mak<strong>en</strong><br />

voor de oog<strong>en</strong> van gansch Israel, opdat zij wet<strong>en</strong>, dat Ik met u zijn zal, gelijk als Ik met Mozes<br />

geweest b<strong>en</strong>.” En de uitslag was werkelijk ook e<strong>en</strong>e vervulling dezer belofte: “Te di<strong>en</strong> zelv<strong>en</strong><br />

dage maakte de Heere Jozua groot voor de oog<strong>en</strong> van het gansche Israel; <strong>en</strong> zij vreesd<strong>en</strong> hem,<br />

gelijk als zij Mozes gevreesd hadd<strong>en</strong>, al de dag<strong>en</strong> zijns lev<strong>en</strong>s.” {PEP 490.1}<br />

Deze betooning van Gods macht di<strong>en</strong>de tev<strong>en</strong>s ook om schrik voor Israel onder de<br />

omring<strong>en</strong>de volk<strong>en</strong> te verspreid<strong>en</strong>, t<strong>en</strong> einde deze des te gemakkelijker mocht<strong>en</strong> word<strong>en</strong> t<strong>en</strong><br />

onder gebracht. To<strong>en</strong> het gerucht, dat God de water<strong>en</strong> der Jordaan voor de overtocht der kinder<strong>en</strong><br />

Israels had lat<strong>en</strong> uitdroog<strong>en</strong>, versmolt het hart der koning<strong>en</strong> der Amoriet<strong>en</strong> <strong>en</strong> der koning<strong>en</strong> van<br />

Kanaan. De Hebreën hadd<strong>en</strong> de vijf koning<strong>en</strong> van Midian, d<strong>en</strong> machtig<strong>en</strong> Sihon, koning der<br />

Amoriet<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Og van Basan alreede verslag<strong>en</strong>, <strong>en</strong> nu zij daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> door d<strong>en</strong> feil<strong>en</strong> stroom<br />

der Jordaan war<strong>en</strong> doorgetrokk<strong>en</strong>, war<strong>en</strong> al de omligg<strong>en</strong>de volk<strong>en</strong> beroerd. De Kanaäniet<strong>en</strong>,<br />

gansch Israel, ja Jozua zelfs ontving e<strong>en</strong> onlooch<strong>en</strong>baar bewijs, dat de lev<strong>en</strong>de God, de Koning<br />

van hemel <strong>en</strong> aarde, voor Zijn volk he<strong>en</strong>toog, <strong>en</strong> dat Hij hetzelve “noch begev<strong>en</strong> noch verlat<strong>en</strong><br />

zou.” {PEP 490.2}<br />

Op e<strong>en</strong> kort<strong>en</strong> afstand van de Jordaan koz<strong>en</strong> de Israeliet<strong>en</strong> hunne eerste legerplaats. Aldaar<br />

besneed Jozua de kinder<strong>en</strong> Israels; <strong>en</strong> “terwijl de kinder<strong>en</strong> Israels te Gilgal gelegerd lag<strong>en</strong>, zoo<br />

hield<strong>en</strong> zij het Pascha.”3 Sedert het oproer te Kades was deze instelling niet waarg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

war<strong>en</strong> de Israeliet<strong>en</strong> daardoor herinnerd, dat zij hun verbond met God verbrok<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>.<br />

Ev<strong>en</strong>zoo was het niet vier<strong>en</strong> van het Pascha, dat ged<strong>en</strong>kteek<strong>en</strong> huni.er verlossing uit Egypte, e<strong>en</strong><br />

duidelijk blijk geweest van Gods misnoeg<strong>en</strong>, omdat zij begeerd hadd<strong>en</strong> naar Egypte weder te<br />

keer<strong>en</strong>. De jar<strong>en</strong> dezer verwerping war<strong>en</strong> nu voleindigd. God 11am Israel weder tot Zijn volk<br />

aan, <strong>en</strong> daarom werd het teek<strong>en</strong> des verbonds aan h<strong>en</strong> terug gegev<strong>en</strong>. All<strong>en</strong>, die in de woestijn<br />

gebor<strong>en</strong> war<strong>en</strong>, werd<strong>en</strong> di<strong>en</strong>overe<strong>en</strong>komstig besned<strong>en</strong>. De Heere dan zeide tot Jozua: “Hed<strong>en</strong><br />

heb Ik d<strong>en</strong> smaad van Egypte van ulied<strong>en</strong> afgew<strong>en</strong>teld,”4 <strong>en</strong> ter herd<strong>en</strong>king aan deze legering<br />

werd die plaats Gilgal, — d. w z. afw<strong>en</strong>teling, — g<strong>en</strong>aamd. {PEP 490.3}<br />

De Heid<strong>en</strong><strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> beide God <strong>en</strong> Zijn volk belasterd, omdat de Israeliet<strong>en</strong> Kanaan niet<br />

spoediger na hunn<strong>en</strong> uittocht uit Egypte in bezit g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>. De vijand<strong>en</strong> war<strong>en</strong> verblijd<br />

geweest over Israels langdurig omzwerv<strong>en</strong> in de woestijn, <strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> smal<strong>en</strong>d gezegd, dat God<br />

h<strong>en</strong> niet in het beloofde land kon br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Nu had de Heere echter Zijne macht <strong>en</strong> gunst op e<strong>en</strong>e<br />

buit<strong>en</strong>gewone wijze t<strong>en</strong> toon gespreid door de Jordaan voor Zijn volk te do<strong>en</strong> uitdrog<strong>en</strong>; der<br />

vijand<strong>en</strong> smaad was nu van h<strong>en</strong> afgew<strong>en</strong>d. {PEP 491.1}<br />

“Op d<strong>en</strong> veerti<strong>en</strong>d<strong>en</strong> derzelve maand, in d<strong>en</strong> avond,” werd het Pascha op de vlakke veld<strong>en</strong><br />

van Jericho geget<strong>en</strong>. “En zij at<strong>en</strong> van het overjarige kor<strong>en</strong> des lands, des ander<strong>en</strong> daags van het<br />

Pascha, ongezuurde brood<strong>en</strong> <strong>en</strong> verz<strong>en</strong>gde ar<strong>en</strong>, ev<strong>en</strong> op di<strong>en</strong>zelv<strong>en</strong> dag. En het manna hield op<br />

des ander<strong>en</strong> daags, nadat zij van des lands overjarige kor<strong>en</strong> geget<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>; <strong>en</strong> de kinder<strong>en</strong><br />

Israels hadd<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> manna meer, maar zij at<strong>en</strong> in hetzelve jaar van de inkomst des lands<br />

337


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Kanaan.”5 De lange jar<strong>en</strong> hunner omzwerving war<strong>en</strong> nu achter d<strong>en</strong> rug. Het beloofde land werd<br />

nu door Israels voet<strong>en</strong> betred<strong>en</strong>. {PEP 491.2}<br />

338


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 45—De Inneming van Jericho<br />

DE Israeliet<strong>en</strong> war<strong>en</strong> Kanaan wel binn<strong>en</strong> getrokk<strong>en</strong>, maar zij hadd<strong>en</strong> het land nog niet<br />

onderworp<strong>en</strong>; <strong>en</strong> naar ‘s m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> berek<strong>en</strong>ing zou dat bezitnem<strong>en</strong> e<strong>en</strong> lang<strong>en</strong> <strong>en</strong> moeilijk<strong>en</strong><br />

strijd kost<strong>en</strong>. Het land was dicht bevolkt met e<strong>en</strong> machtig geslacht, dat zich zijn gebied maar niet<br />

onbetwist zoude lat<strong>en</strong> ontnem<strong>en</strong>. Uit oorzaak van het dreig<strong>en</strong>de gevaar hadd<strong>en</strong> de verschill<strong>en</strong>de<br />

volksstamm<strong>en</strong> zich door e<strong>en</strong><strong>en</strong> bond vere<strong>en</strong>igd. Daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> stond<strong>en</strong> de kans<strong>en</strong> zeer t<strong>en</strong> gunste<br />

van h<strong>en</strong>, omdat zij wag<strong>en</strong><strong>en</strong> <strong>en</strong> paard<strong>en</strong> bezat<strong>en</strong>, geoef<strong>en</strong>de krijgslied<strong>en</strong> war<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de ligging van<br />

het land k<strong>en</strong>d<strong>en</strong>. Daarbij was het land met sterke vesting<strong>en</strong> versterkt, zoodat van hunne sted<strong>en</strong><br />

kon gezegd word<strong>en</strong>, dat zij “groot <strong>en</strong> tot in d<strong>en</strong> hemel gesterkt” war<strong>en</strong>.1 De verzekering, dat zij<br />

niet in eig<strong>en</strong> kracht optog<strong>en</strong>, bemoedigde de Israeliet<strong>en</strong> voor d<strong>en</strong> nader<strong>en</strong>d<strong>en</strong> strijd. {PEP 492.1}<br />

E<strong>en</strong> der sterkste vesting<strong>en</strong> van dat land, — de groote <strong>en</strong> rijke stad Jericho, — lag op kort<strong>en</strong><br />

afstand van ‘hunne legerplaats te Gilgal. Aan d<strong>en</strong> zoom van e<strong>en</strong>e vruchtbare vlakte, waarop de<br />

verschill<strong>en</strong>de tropische vrucht<strong>en</strong> welig tierd<strong>en</strong>, was deze weelderige stad met hare paleiz<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

tempels, waarin de ondeugd <strong>en</strong> de wellust<strong>en</strong> gedi<strong>en</strong>d werd<strong>en</strong>, geleg<strong>en</strong>; <strong>en</strong> achter hare reusachtige<br />

verschansing<strong>en</strong> dacht<strong>en</strong> hare inwoners het zeer goed teg<strong>en</strong> Israels God te kunn<strong>en</strong> uithoud<strong>en</strong>.<br />

Jericho was e<strong>en</strong> der hoofdzetels, waar de afgoderij troonde; <strong>en</strong> in ‘t bijzonder was de stad gewijd<br />

aan Astharoth, de godin der maan. Hier was het midd<strong>en</strong>punt van Kanaans verfoeilijk<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

gruwzam<strong>en</strong> beeld<strong>en</strong>di<strong>en</strong>st. Daarom kond<strong>en</strong> de Israeliet<strong>en</strong>, wie de verschrikkelijke gevolg<strong>en</strong> der<br />

te BaälPeor gepleegde zonde nog versch in ‘t geheug<strong>en</strong> lag<strong>en</strong>, niet anders dan e<strong>en</strong><strong>en</strong> afkeer<br />

hebb<strong>en</strong> van die stad. {PEP 492.2}<br />

Jozua had goed begrep<strong>en</strong>, dat wilde hij Kanaan innem<strong>en</strong>, hij Jericho eerst moest aantast<strong>en</strong>.<br />

Doch vooraf zocht hij de toezegging van Gods; hulp, welke hem ook beloofd werd. Terwijl hij<br />

zich buit<strong>en</strong> de legerplaats bevond, alwaar hij zijne gebed<strong>en</strong> tot d<strong>en</strong> God Israels opzond, zag hij<br />

e<strong>en</strong> gewap<strong>en</strong>d man, “die e<strong>en</strong> uitgetog<strong>en</strong> zwaard in zijne hand had.” Op Jozua’s vraag, “Zijt gij<br />

van ons; of van onze vijand<strong>en</strong>?” ontving hij het antwoord: “Ne<strong>en</strong>, maar Ik b<strong>en</strong> de Vorst van het<br />

heir des Heer<strong>en</strong>: Ik b<strong>en</strong> tot u gekom<strong>en</strong>.”2 Aan d<strong>en</strong> berg Horeb werd Mozes bevol<strong>en</strong>: “Trek uwe<br />

scho<strong>en</strong><strong>en</strong> uit van uwe voet<strong>en</strong>: want de plaats, waarop gij staat, is heilig land.” Jozua werd gelast<br />

insgelijks te do<strong>en</strong>, <strong>en</strong> daaruit kunn<strong>en</strong> wij afleid<strong>en</strong> wie de vreemdeling was; het was Christus, de<br />

hoogverhe-v<strong>en</strong>e, die als Israels leidsman versch<strong>en</strong><strong>en</strong> was. Met diep ontzag viel Jozua op zijn<br />

aangezicht ter aarde <strong>en</strong> aanbad, waarna hij de verzekering ontving: “Zie, Ik heb Jericho met<br />

har<strong>en</strong> koning <strong>en</strong> strijdbare held<strong>en</strong> in uwe hand gegev<strong>en</strong>,” <strong>en</strong> werd di<strong>en</strong>svolg<strong>en</strong>s bevol<strong>en</strong> om de<br />

stad in te nem<strong>en</strong>. {PEP 492.3}<br />

Gehoorzaam aan het Goddelijk bevel, schaarde Jozua de heir<strong>en</strong> Israels in slagord<strong>en</strong>. Zij<br />

behoefd<strong>en</strong> echter ge<strong>en</strong> aanval do<strong>en</strong>. Mets anders werd van h<strong>en</strong> gevergd, dan rondom de stad te<br />

gaan, de arke Gods te drag<strong>en</strong>, <strong>en</strong> bazuin<strong>en</strong> te blaz<strong>en</strong>. Voorop ging e<strong>en</strong>e keurb<strong>en</strong>de van<br />

krijgslied<strong>en</strong>, niet gekoz<strong>en</strong> weg<strong>en</strong>s hunne bekwaamheid of dapperheid, maar omdat God het alzoo<br />

besteld had. Deze werd<strong>en</strong> door zev<strong>en</strong> priesters met bazuin<strong>en</strong> gevolgd. Dan volgde de ark,<br />

gedrag<strong>en</strong> door priesters gekleed in hun priesterlijk<strong>en</strong> dos. Vervolg<strong>en</strong>s kwam het volk, elke stam<br />

339


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

onder zijne banier geschaard. Deze optocht trok rondom de gedoemde stad. Ge<strong>en</strong> ander geluid<br />

werd gehoord dan de voetstapp<strong>en</strong> dezer groote m<strong>en</strong>igte, <strong>en</strong> het plechtig geklank der bazuin<strong>en</strong>.<br />

Zoodra de omgang gedaan was, trok het leger zich in zijne t<strong>en</strong>t<strong>en</strong> terug, <strong>en</strong> werd de ark op hare<br />

plaats in d<strong>en</strong> tabernakel geplaatst. {PEP 493.1}<br />

Verwonderd <strong>en</strong> bevreesd sloeg<strong>en</strong> de wachters der stad iedere beweging gade, <strong>en</strong><br />

raporteerd<strong>en</strong> die aan de overheid. Zij wist<strong>en</strong> niet, wat die vertooning beteek<strong>en</strong>de; maar to<strong>en</strong> zij<br />

die groote m<strong>en</strong>igte ieder<strong>en</strong> dag rondom de stad zag<strong>en</strong> gaan, begeleid door de heilige ark <strong>en</strong> de<br />

priesters, bekroop de angst het hart van priesters <strong>en</strong> volk weg<strong>en</strong>s deze geheimzinnige handeling.<br />

Herhaaldelijk inspecteerd<strong>en</strong> zij hunne vesting<strong>en</strong>, om zich toch te overtuig<strong>en</strong>, dat dezelve d<strong>en</strong><br />

hardnekkigst<strong>en</strong> aanval verdur<strong>en</strong> kond<strong>en</strong>. Vel<strong>en</strong> spott<strong>en</strong> met de vrees, dat er uit zulk e<strong>en</strong>e<br />

zonderlinge vertooning iets kwaads kon gebor<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Ander<strong>en</strong> stond<strong>en</strong> versteld, wijl zij de<br />

processie d<strong>en</strong> e<strong>en</strong><strong>en</strong> dag na d<strong>en</strong> ander<strong>en</strong> rondom de stad zag<strong>en</strong> gaan. Zij herinnerd<strong>en</strong> zich, dat<br />

de Schelfzee voor dit volk was gekliefd, alsmede dat de water<strong>en</strong> der Jordaan op e<strong>en</strong><strong>en</strong> hoop<br />

war<strong>en</strong> blijv<strong>en</strong> staan, totdat de kinder<strong>en</strong> Israel op de drooge bedding war<strong>en</strong> doorgegaan. Zij wist<strong>en</strong><br />

niet welke wonder<strong>en</strong> God nu stond te do<strong>en</strong>. {PEP 493.2}<br />

Op zes verschill<strong>en</strong>de dag<strong>en</strong> trok het leger rondom de stad. En met het kriek<strong>en</strong> van d<strong>en</strong><br />

dageraad, op d<strong>en</strong> zev<strong>en</strong>d<strong>en</strong> dag, schaarde Jozua de heir<strong>en</strong> Israels in slagord<strong>en</strong>. Nu kreg<strong>en</strong> zij<br />

bevel om zev<strong>en</strong>maal rondom Jericho te gaan, <strong>en</strong> wanneer de trompetters luid bliez<strong>en</strong>, dan moest<br />

het volk juich<strong>en</strong>, omdat God de stad in hunne hand gegev<strong>en</strong> had. {PEP 494.1}<br />

Het groote leger marcheerde pleclitiglijk rondom de gedoemde mur<strong>en</strong>. Er werd ge<strong>en</strong> geluid<br />

gehoord behoud<strong>en</strong>s d<strong>en</strong> gestadig<strong>en</strong> tred <strong>en</strong> nu <strong>en</strong> dan het blaz<strong>en</strong> der bazuin<strong>en</strong>, waardoor de<br />

vroege morg<strong>en</strong>stilte gebrok<strong>en</strong> werd. Het sche<strong>en</strong>, alsof de hechte mur<strong>en</strong> de belegering trotseer<strong>en</strong><br />

zoud<strong>en</strong>. De wachters op de tor<strong>en</strong>s sloeg<strong>en</strong> het tooneel met e<strong>en</strong>e steeds klimm<strong>en</strong>de vrees gade,<br />

to<strong>en</strong> zij zag<strong>en</strong>, dat de eerste omtocht door de tweede, <strong>en</strong> die door de derde, <strong>en</strong> zoo vervolg<strong>en</strong>s<br />

tot de zesde toe volbracht werd. Wat beduidde deze geheimzinnige beweging toch? Welke<br />

verschrikkelijke gebeurt<strong>en</strong>is hing h<strong>en</strong> nu bov<strong>en</strong> ‘t hoofd? Zij behoefd<strong>en</strong> niet lang meer te rad<strong>en</strong>.<br />

To<strong>en</strong> de zev<strong>en</strong>de omtocht geëindigd was, stond de processie stil. De bazuin<strong>en</strong>, die e<strong>en</strong> tijdlang<br />

stil war<strong>en</strong> geweest, brak<strong>en</strong> nu met oorverdoov<strong>en</strong>d geluid los. De hechte ste<strong>en</strong><strong>en</strong> mur<strong>en</strong> met<br />

hunne sterke tor<strong>en</strong>s <strong>en</strong> kanteel<strong>en</strong> waggeld<strong>en</strong>, werd<strong>en</strong> omhoog gelicht, <strong>en</strong> viel<strong>en</strong> met e<strong>en</strong> luid<br />

gekraak ter aarde. Jericho’s inwoners stond<strong>en</strong> verste<strong>en</strong>d van schrik, <strong>en</strong> Israels heirlegers nam<strong>en</strong><br />

de stad in. {PEP 494.2}<br />

De Israeliet<strong>en</strong> behaald<strong>en</strong> deze overwinning niet door hun eig<strong>en</strong> kracht; zij was geheel <strong>en</strong> al<br />

des Heer<strong>en</strong>; <strong>en</strong> gelijkerwijs de eersteling<strong>en</strong> des lands, zoo werd deze stad ook d<strong>en</strong> Heere<br />

verbann<strong>en</strong> tot e<strong>en</strong> slachtoffer. De Israeliet<strong>en</strong> kreg<strong>en</strong> uitdrukkelijk te verstaan, dat zij Kanaan niet<br />

behoefd<strong>en</strong> in te nem<strong>en</strong>, maar dat zij slechts de instrum<strong>en</strong>t<strong>en</strong> war<strong>en</strong>, waardoor Gods wil t<strong>en</strong><br />

uitvoer werd gebracht; zij moest<strong>en</strong> niet naar de zelfverheffing staan, maar de eer van Jehova,<br />

hunn<strong>en</strong> koning, zoek<strong>en</strong> te bevorder<strong>en</strong>. Vóór de inneming hadd<strong>en</strong> zij het bevel ontvang<strong>en</strong>: “Doch<br />

deze stad zal d<strong>en</strong> Heere verbann<strong>en</strong> zijn, zij <strong>en</strong> al wat daarin is.” “Alle<strong>en</strong>lijk dat gij ulied<strong>en</strong> wacht<br />

340


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

van het gebann<strong>en</strong>e, opdat gij u misschi<strong>en</strong> niet verbant, ... <strong>en</strong> het leger van Israel niet stelt tot<br />

e<strong>en</strong><strong>en</strong> ban noch datzelve beroert.” {PEP 494.3}<br />

Al de inwoners dier stad, <strong>en</strong> alle lev<strong>en</strong>de ziel, die er in was, “van d<strong>en</strong> man tot de vrouw toe,<br />

van het kind tot d<strong>en</strong> oude, <strong>en</strong> tot d<strong>en</strong> os, <strong>en</strong> het kleine vee, <strong>en</strong> d<strong>en</strong> ezel” verband<strong>en</strong> zij door de<br />

scherpte des zwaards. Slechts Rachab <strong>en</strong> hare familie werd<strong>en</strong> gespaard overe<strong>en</strong>komstig de<br />

belofte der verspieders. De stad zelve werd verbrand; hare paleiz<strong>en</strong> <strong>en</strong> tempels, hare prachtige<br />

gebouw<strong>en</strong> met al d<strong>en</strong> kostelijk<strong>en</strong> inboedel, de kostelijk bewerkte behangsels <strong>en</strong> de schoone<br />

kleeder<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> der vlamm<strong>en</strong> t<strong>en</strong> prooi gegev<strong>en</strong>. “Alle<strong>en</strong>lijk het zilver <strong>en</strong> het goud, mitsgaders<br />

de koper<strong>en</strong> <strong>en</strong> ijzer<strong>en</strong> vat<strong>en</strong>,” welke niet verbrand kond<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, werd<strong>en</strong> tot d<strong>en</strong> schat van het<br />

huis des Heer<strong>en</strong> gegev<strong>en</strong>. Zelfs de plaats, waarop de stad gestaan had, werd vervloekt; Jericho<br />

zou nooit weder e<strong>en</strong>e vesting word<strong>en</strong>; de vloek werd uitgesprok<strong>en</strong> over d<strong>en</strong> man, die het wag<strong>en</strong><br />

durfde d<strong>en</strong> muur weder op te bouw’<strong>en</strong>, welk<strong>en</strong> God omvergeworp<strong>en</strong> had. Voor de oor<strong>en</strong> van<br />

gansch Israel werd deze verklaring uitgesprok<strong>en</strong>: “Vervloekt zij die man voor het aangezicht des<br />

Heer<strong>en</strong>, die zich opmak<strong>en</strong> <strong>en</strong> deze stad Jericho bouw<strong>en</strong> zal; dat hij ze grondveste op zijn<strong>en</strong><br />

eerstgebor<strong>en</strong><strong>en</strong> zoon, <strong>en</strong> hare poort<strong>en</strong> stelle op zijn<strong>en</strong> jongst<strong>en</strong> zoon.” {PEP 495.1}<br />

De totale verdelging van Jericho’s inwoners was in gehoorzaamheid aan het bevel, dat<br />

Mozes te vor<strong>en</strong> met het oog op de Kanaaniet<strong>en</strong> gegev<strong>en</strong> had. Al deszelfs inwoners moest<strong>en</strong> zij<br />

ganschelijk verbann<strong>en</strong>. “Maar van de sted<strong>en</strong> dezer volk<strong>en</strong>, . . . zult gij niets lat<strong>en</strong> lev<strong>en</strong>, dat adem<br />

heeft.”3 Vel<strong>en</strong> me<strong>en</strong><strong>en</strong>, dat deze bevel<strong>en</strong> strijdig zijn met d<strong>en</strong> geest der liefde <strong>en</strong> g<strong>en</strong>ade, waarop<br />

andere gedeelt<strong>en</strong> der Schrift aandring<strong>en</strong>; inderdaad war<strong>en</strong> het voorschrift<strong>en</strong> van oneindige<br />

wijsheid <strong>en</strong> goedheid. God w<strong>en</strong>schte Israel in Kanaan te bevestig<strong>en</strong>, <strong>en</strong> aldaar e<strong>en</strong> volk <strong>en</strong><br />

koninkrijk te plant<strong>en</strong>, dat e<strong>en</strong> voorbeeld van Zijn koninkrijk op aarde zou zijn. De ware<br />

godsdi<strong>en</strong>st was hun niet alle<strong>en</strong> toevertrouwd, maar deszelfs beginsel<strong>en</strong> moest<strong>en</strong> door dit volk<br />

over het rond der aarde verbreid word<strong>en</strong>. De Kanaäniet<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> zich aan d<strong>en</strong> schandelijkst<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> meest afschuwelijk<strong>en</strong> afgod<strong>en</strong>di<strong>en</strong>st overgegev<strong>en</strong>; het was daarom noodzakelijk, dat het land<br />

gezuiverd werd van alles, dat Gods g<strong>en</strong>adig doelwit in d<strong>en</strong> weg kon staan. {PEP 495.2}<br />

De inwoners van Kanaan hadd<strong>en</strong> tijd g<strong>en</strong>oeg gehad om zich te bekeer<strong>en</strong>. Veertig jar<strong>en</strong> te<br />

vor<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> de oordeel<strong>en</strong> over Egypte <strong>en</strong> de doortocht door de Schelfzee hun duidelijk te<br />

verstaan gegev<strong>en</strong>, dat Israels God de ware God was. En maar kort geled<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> zij in de<br />

verovering van de koning<strong>en</strong> van Midian, Gilead, <strong>en</strong> Basan e<strong>en</strong> ander bewijs gehad, dat Jehova<br />

bov<strong>en</strong> alle god<strong>en</strong> uitmuntte. De heiligheid van Zijn karakter <strong>en</strong> Zijn afkeer van de onkuischheid<br />

blonk<strong>en</strong> uit in het oordeel, waarmede Hij Israel, ter oorzaak van hunne deelneming aan de<br />

afschuwelijke plechtighed<strong>en</strong> te Baal-Peor bezocht had. Al deze gebeurt<strong>en</strong>iss<strong>en</strong> war<strong>en</strong> d<strong>en</strong><br />

inwoners van Jericho ter oore gekom<strong>en</strong>; ook war<strong>en</strong> er vel<strong>en</strong>, die in Rachabs overtuiging deeld<strong>en</strong>,<br />

ofschoon zij het weigerd<strong>en</strong> te bek<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, dat Jehova, Israels God, “e<strong>en</strong> God bov<strong>en</strong> in d<strong>en</strong> hemel,<br />

<strong>en</strong> b<strong>en</strong>ed<strong>en</strong> op de aarde” is. Gelijkerwijs de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> vóór d<strong>en</strong> zondvloed, zoo leefd<strong>en</strong> de<br />

Kanaäniet<strong>en</strong> slechts om God te laster<strong>en</strong> <strong>en</strong> de aarde te schandvlekk<strong>en</strong>. Beide liefde <strong>en</strong><br />

rechtvaardigheid eischt<strong>en</strong>, dat deze opstandeling<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> God <strong>en</strong> vijand<strong>en</strong> van het m<strong>en</strong>schdom<br />

aanstonds van kant werd<strong>en</strong> gemaakt. {PEP 495.3}<br />

341


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoe gemakkelijk kond<strong>en</strong> de hemelsche heirschar<strong>en</strong> de mur<strong>en</strong> van Jericho, die trotsche stad,<br />

wier vesting<strong>en</strong>, veertig jar<strong>en</strong> vroeger, de hart<strong>en</strong> der ongeloovige verspieders met vrees vervuld<br />

hadd<strong>en</strong> do<strong>en</strong> in puin stort<strong>en</strong>! De Machtige Israels had gezegd: “Ziet, Ik heb Jericho in uwe hand<br />

gegev<strong>en</strong>.” Teg<strong>en</strong> dat woord was ge<strong>en</strong>e m<strong>en</strong>schelijke kracht bestand. {PEP 496.1}<br />

“Door het geloof zijn de mur<strong>en</strong> van Jericho gevall<strong>en</strong>.”4 De Vorst van het heir des Heer<strong>en</strong><br />

vertoonde zich slechts aan Jozua, <strong>en</strong> niet aan de vergadering; zij hadd<strong>en</strong> vrijheid om Jozua’s<br />

woord aan te nem<strong>en</strong> of het te verwerp<strong>en</strong>, om de bevel<strong>en</strong>, welke hij in ‘s Heer<strong>en</strong> naam gaf, te<br />

gehoorzam<strong>en</strong>, of om zijn gezag te looch<strong>en</strong><strong>en</strong>. Zij kond<strong>en</strong> de <strong>en</strong>gel<strong>en</strong>schar<strong>en</strong> niet zi<strong>en</strong>, die h<strong>en</strong><br />

onder Gods Zoon als bevelhebber ter zijde stond<strong>en</strong>. Wel hadd<strong>en</strong> zij mog<strong>en</strong> zegg<strong>en</strong>: “Wat voor<br />

onzinnige beweging<strong>en</strong> zijn deze! Hoe belachlijk toch om dagelijks rondom de mur<strong>en</strong> der stad te<br />

gaan, <strong>en</strong> met ramshoorn<strong>en</strong> te blaz<strong>en</strong>! Deze handeling<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> die vesting<strong>en</strong> ge<strong>en</strong>e schade<br />

toebr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>!” De gedurige herhaling dezer verrichting di<strong>en</strong>de echter om Israels geloof te<br />

versterk<strong>en</strong>. Zij moest<strong>en</strong> het goed verstaan, dat hunne sterkte niet in de m<strong>en</strong>schelijke wijsheid<br />

bestond, noch in eig<strong>en</strong> kracht, maar alle<strong>en</strong> in d<strong>en</strong> God hunner zaligheid. Zij werd<strong>en</strong> aldus gew<strong>en</strong>d<br />

om geheel <strong>en</strong> al op hunn<strong>en</strong> Leids-man te vertrouw<strong>en</strong>. {PEP 496.2}<br />

God is bereidvaardig om wonder<strong>en</strong> te do<strong>en</strong> voor deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die hun vertrouw<strong>en</strong> op Hem<br />

stell<strong>en</strong>. De red<strong>en</strong> waarom Zijn volk zoo zwak is, ligt in hun steun<strong>en</strong> op eig<strong>en</strong>wijsheid, <strong>en</strong> hun<br />

onwil om d<strong>en</strong> Heere e<strong>en</strong>s te lat<strong>en</strong> toon<strong>en</strong>, wat Hij do<strong>en</strong> kan. Hij staat gereed om Zijne geloovige<br />

kindern in iedere dring<strong>en</strong>de noodzakelijkheid te help<strong>en</strong>, zoo zij Hem maar vertrouw<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

getrouwelijk gehoorzam<strong>en</strong>. Kort nadat Jericho ing<strong>en</strong>om<strong>en</strong> was, besloot Jozua Ai te beleger<strong>en</strong>,<br />

e<strong>en</strong>e kleine stad in e<strong>en</strong> ravijn <strong>en</strong> e<strong>en</strong>ige mijl<strong>en</strong> t<strong>en</strong> west<strong>en</strong> van de Jordaan-vallei geleg<strong>en</strong>. De<br />

verspieders keerd<strong>en</strong> weder met het verk<strong>en</strong>ningsbericht, dat deze stad maar weinige inwoners<br />

telde, <strong>en</strong> zij uit di<strong>en</strong> hoofde door e<strong>en</strong>e kleine strijdmacht kon word<strong>en</strong> ing<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. Weg<strong>en</strong>s de<br />

groote overwinning, welke de Heere voor h<strong>en</strong> behaald had, war<strong>en</strong> de Israeliet<strong>en</strong> met<br />

zelfvertrouw<strong>en</strong> bezield geword<strong>en</strong>. Vermits Hij hun het land Kanaan beloofd had, zoo gevoeld<strong>en</strong><br />

zij zich verzekerd, <strong>en</strong> verlor<strong>en</strong> uit het oog, dat het goed gevolg hunner onderneming<strong>en</strong> van de<br />

Goddelijke bijstand afhing. Zelfs Jozua beraamde zijne plann<strong>en</strong> ter inneming van Ai, zonder d<strong>en</strong><br />

Heere te raadpleg<strong>en</strong>. {PEP 496.3}<br />

De Israeliet<strong>en</strong> begonn<strong>en</strong> zich op eig<strong>en</strong> kracht<strong>en</strong> te verheff<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zag<strong>en</strong> met minachting op<br />

hunne vijand<strong>en</strong> neder. M<strong>en</strong> dacht de overwinning gemakkelijk te kunn<strong>en</strong> behal<strong>en</strong>, <strong>en</strong> oordeelde,<br />

dat drie duiz<strong>en</strong>d manschapp<strong>en</strong> voor de taak voldo<strong>en</strong>de war<strong>en</strong>. Zij ondernam<strong>en</strong> d<strong>en</strong> strijd dan,<br />

zonder de vergewissing, dat God met h<strong>en</strong> was. Zij rukt<strong>en</strong> voorwaarts tot aan de poort<strong>en</strong> der stad,<br />

doch ondervond<strong>en</strong> e<strong>en</strong> hardnekkig<strong>en</strong> teg<strong>en</strong>stand. Door schrik bevang<strong>en</strong> ter oorzaak van de<br />

m<strong>en</strong>igte <strong>en</strong> de geoef<strong>en</strong>dheid hunner vijand<strong>en</strong> stortt<strong>en</strong> zij zich in wanorde van de steilte af. De<br />

Kanaaniet<strong>en</strong> volgd<strong>en</strong> h<strong>en</strong> op de hiel<strong>en</strong>; zij “vervolgd<strong>en</strong> van voor de poort, . . . <strong>en</strong> sloeg<strong>en</strong> h<strong>en</strong> tot<br />

in e<strong>en</strong> afgang.” Ofschoon er maar zes <strong>en</strong> dertig in dez<strong>en</strong> strijd sneuveld<strong>en</strong>, zoo was deze<br />

nederlaag desniettemin ontmoedig<strong>en</strong>d voor de gansche vergadering. “To<strong>en</strong> versmolt het hart des<br />

volks, <strong>en</strong> werd tot water.” Dit was de eerste keer, dat zij de Kanaaniet<strong>en</strong> war<strong>en</strong> aangevall<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

nu war<strong>en</strong> zij door de inwoners dier kleine stad verslag<strong>en</strong>, hoe zoud<strong>en</strong> zij dan toch in de grootere<br />

342


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

onderneming<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> slag<strong>en</strong>? Jozua bespeurde in deze mislukking e<strong>en</strong> blijk van Gods<br />

misnoeg<strong>en</strong>, <strong>en</strong> verscheurde in verslag<strong>en</strong>heid “zijne kleeder<strong>en</strong>, <strong>en</strong> viel op zijn aanglzicht ter aarde,<br />

voor de ark des Heer<strong>en</strong>, tot d<strong>en</strong> avond, hij <strong>en</strong> de oudst<strong>en</strong> van Israel; <strong>en</strong> zij wierp<strong>en</strong> stof op hunne<br />

hoofd<strong>en</strong>.” {PEP 499.1}<br />

“Ach Heere Heere,” zeide hij, “waarom hebt Gij dit volk door de Jordaan ooit do<strong>en</strong> gaan<br />

om ons te gev<strong>en</strong> in de hand de Amoriet<strong>en</strong>, om ons te verderv<strong>en</strong>? . . . Och Heere, wat zal Ik<br />

zegg<strong>en</strong>, nademaal dat Israel voor het aangezicht zijner vijand<strong>en</strong> d<strong>en</strong> nek gekeerd heeft? Als de<br />

Kanaäniet<strong>en</strong> <strong>en</strong> al de inwoners des lands hoor<strong>en</strong> zull<strong>en</strong>, zoo zull<strong>en</strong> zij ons omsingel<strong>en</strong>, <strong>en</strong> onz<strong>en</strong><br />

naam uitroei<strong>en</strong> van de aarde; wat zult Gij dan uw<strong>en</strong> groot<strong>en</strong> naam do<strong>en</strong>?” {PEP 499.2}<br />

Jehova’s antwoord was: “Sta op; waarom ligt gij dus neder op uw aangezicht? Israel heeft<br />

. . . mijn verbond, hetwelk Ik hun gebod<strong>en</strong> had, overtred<strong>en</strong>.” Het was ge<strong>en</strong> tijd om te we<strong>en</strong><strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

te wanhop<strong>en</strong>, maar om prompte <strong>en</strong> besliste maatregel<strong>en</strong> te nem<strong>en</strong>. Er school e<strong>en</strong> geheime zonde<br />

in de vergadering, <strong>en</strong> die moest ontdekt <strong>en</strong> weggedaan word<strong>en</strong>, alvor<strong>en</strong>s Gods teg<strong>en</strong>woordigheid<br />

Israel verzeil<strong>en</strong> <strong>en</strong> Zijn zeg<strong>en</strong> op h<strong>en</strong> rust<strong>en</strong> kon. “Ik zal voortaan niet meer met ulied<strong>en</strong> zijn,<br />

t<strong>en</strong>zij gij d<strong>en</strong> ban uit het midd<strong>en</strong> van ulied<strong>en</strong> verdelgt.” {PEP 500.1}<br />

Gods gebod was overtred<strong>en</strong> door iemand, die aangesteld was om er op toe te zi<strong>en</strong>, dat zij<br />

t<strong>en</strong> uitvoer gebracht werd. En het volk werd verantwoordelijk gehoud<strong>en</strong> voor des overtreders<br />

misdaad: “Ook hebb<strong>en</strong> zij van het verbann<strong>en</strong>e g<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, <strong>en</strong> ook gestol<strong>en</strong>, <strong>en</strong> ook gelog<strong>en</strong>.” Nu<br />

werd Jozua onderricht hoe hij d<strong>en</strong> misdadiger ontdekk<strong>en</strong> kon. Het lot moest voor dat doel<br />

geworp<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. De zondaar werd niet direkt aangewez<strong>en</strong>, opdat de zaak e<strong>en</strong> tijdlang<br />

twijfelachtig mocht zijn, t<strong>en</strong> einde de vergadering hare verantwoordelijkheid voor de in haar<br />

midd<strong>en</strong> gepleegde zond<strong>en</strong> gevoel<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> zelfonderzoek instell<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zich voor God<br />

verootmoedig<strong>en</strong> mocht. {PEP 500.2}<br />

Des morg<strong>en</strong>s vroeg liet Jozua het volk “naar zijne stamm<strong>en</strong>” aankom<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de plechtige<br />

ceremonie begon. Stap voor stap werd het onderzoek voortgezet. All<strong>en</strong>gs kwam de proef nader.<br />

Eerst werd de stam, daarna het geslacht, to<strong>en</strong> het huisgezin, <strong>en</strong> eindelijk Achan, de zoon van<br />

Charmi, van het geslacht van Juda, door Gods vinger als d<strong>en</strong> beroerder Israels aangewez<strong>en</strong>. {PEP<br />

500.3}<br />

T<strong>en</strong> einde zijne misdaad bov<strong>en</strong> alle bed<strong>en</strong>king mocht verhev<strong>en</strong> zijn, <strong>en</strong> niemand later aan<br />

de rechtvaardigheid van het vonnis twijfel<strong>en</strong> mocht, bezwoer Jozua Achan om hem de waarheid<br />

te zegg<strong>en</strong>. De ongelukkige man legde e<strong>en</strong>e op<strong>en</strong>hartige bek<strong>en</strong>t<strong>en</strong>is af van zijne misdaad:<br />

“Voorwaar ik heb teg<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Heere, d<strong>en</strong> God Israels, gezondigd,” zeide hij, . . . Want ik zag onder<br />

d<strong>en</strong> roof e<strong>en</strong> schoon, sierlijk Babylonisch overkleed, <strong>en</strong> twee honderd sikkel<strong>en</strong> zilvers, <strong>en</strong> e<strong>en</strong>e<br />

goud<strong>en</strong> tong, welker gewicht was vijftig sikkel<strong>en</strong>; <strong>en</strong> ik kreeg lust daartoe, <strong>en</strong> nam ze, <strong>en</strong> zie zij<br />

zijn verborg<strong>en</strong> in de aarde, in het midd<strong>en</strong> mijner t<strong>en</strong>t.” Aanstonds werd<strong>en</strong> bod<strong>en</strong> naar de t<strong>en</strong>t<br />

gezond<strong>en</strong>, die de aarde op de aangewez<strong>en</strong> plaats onderzocht<strong>en</strong>, “<strong>en</strong> ziet, liet lag verborg<strong>en</strong> in<br />

zijne t<strong>en</strong>t, <strong>en</strong> het zilver daaronder. Zij dan nam<strong>en</strong> die ding<strong>en</strong> uit het midd<strong>en</strong> der t<strong>en</strong>t, <strong>en</strong> bracht<strong>en</strong><br />

ze tot Jozua, ... <strong>en</strong> zij stortt<strong>en</strong> ze uit voor het aangezicht des Heer<strong>en</strong>.” {PEP 500.4}<br />

343


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Het vonnis werd onmiddelijk uitgesprok<strong>en</strong> <strong>en</strong> voltrokk<strong>en</strong>. “Hoe hebt gij ons beroerd?” zeide<br />

Jozua, “de Heere zal u beroer<strong>en</strong> te dez<strong>en</strong> dage.” En wijl het volk voor Achans zonde<br />

aansprakelijk was gehoud<strong>en</strong>, zoomede ter oorzaak van die overtreding geled<strong>en</strong> had, uit di<strong>en</strong><br />

hoofde moest<strong>en</strong> zij, door hunne verteg<strong>en</strong>woordigers, ook het gericht over d<strong>en</strong> misdadiger<br />

uitoef<strong>en</strong><strong>en</strong>. “En gansch Israel ste<strong>en</strong>igde hem met ste<strong>en</strong><strong>en</strong>.” {PEP 501.1}<br />

Op dezelve plaats werd e<strong>en</strong>e groote ste<strong>en</strong>hoop opgericht, ter gedacht<strong>en</strong>is aan de zonde <strong>en</strong><br />

hare straf. “Daarom noemde m<strong>en</strong> d<strong>en</strong> naam dier plaats het dal van Achor, d. w. z. beroerder. In<br />

het boek der Kronijk<strong>en</strong> wordt hij g<strong>en</strong>oemd “Achan, de beroerder van Israel.”5 {PEP 501.2}<br />

Achan bedreef zijne zonde teg<strong>en</strong> de stelligste <strong>en</strong> plechtigste waarschuwing<strong>en</strong>, zoowel als<br />

teg<strong>en</strong> de machtigste op<strong>en</strong>baring<strong>en</strong> van Gods kracht in. Gansch Israel was gewaarschuwd<br />

geword<strong>en</strong>: “Alle<strong>en</strong>lijk dat gij ulied<strong>en</strong> wacht van het verbann<strong>en</strong>e, opdat gij u misschi<strong>en</strong> niet<br />

verbant.” Onmiddelijk na hunne wonderbare doortocht door de Jordaan, nadat Gods verbond<br />

weder hersteld was door de besnijd<strong>en</strong>is van het volk, nadat zij het Pascha geget<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de<br />

Vorst van het heir des Heer<strong>en</strong>, de Engel des verbonds, versch<strong>en</strong><strong>en</strong> was, ontving<strong>en</strong> zij dat verbod.<br />

Daarop volgde Jericho’s val, waarin alle overtreders van Gods wet hunne toekomstige<br />

verdelging zi<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong>. En het feit, dat Israel zijne overwinning uitsluit<strong>en</strong>d aan God<br />

verschuldigd was, dat zij Jericho niet door eig<strong>en</strong> kracht hadd<strong>en</strong> ing<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, dit legde klem op<br />

het verbod om zich voor het verbann<strong>en</strong>e te wacht<strong>en</strong>. God had die vesting door de kracht van Zijn<br />

woord ter neder geworp<strong>en</strong>; Hij was de overwinnaar, derhalve kwam de stad met alles, wat er in<br />

was, Hem ook alle<strong>en</strong> toe. {PEP 501.3}<br />

Onder de millio<strong>en</strong><strong>en</strong> Israeliet<strong>en</strong> was er maar één, die in dat plechtig uur van overwinning<br />

<strong>en</strong> oordeel, het waagde Gods gebod te overtred<strong>en</strong>. Achans begeerlijkheid was opgewekt, to<strong>en</strong><br />

hij dat kostelijk Babylonisch overkleed zag: zelfs to<strong>en</strong> de Dood zijne hand al op Achans schouder<br />

had gelegd, noemde hij het nog “e<strong>en</strong> schoon sierlijk Babylonisch overkleed.” En de e<strong>en</strong>e zonde<br />

had hem tot de andere vervoerd; hij had het goud <strong>en</strong> het zilver gestol<strong>en</strong>, dat tot de schatt<strong>en</strong> van<br />

het huis des Heer<strong>en</strong> bestemd war<strong>en</strong>. Hij beroofde d<strong>en</strong> Heere van de eersteling<strong>en</strong> van Kanaän.<br />

{PEP 501.4}<br />

De doodelijke zonde, waaruit Achans ondergang gebor<strong>en</strong> werd, wortelde in de<br />

begeerlijkheid, — e<strong>en</strong>e zonde, die bij uitstek algeme<strong>en</strong> is <strong>en</strong> het minst als zonde wordt<br />

beschouwd. Terwijl de andere overtreding<strong>en</strong> ontdekt <strong>en</strong> gestraft word<strong>en</strong>, gebeurt het daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong><br />

maar zeld<strong>en</strong>, dat m<strong>en</strong> e<strong>en</strong> woord van afkeuring over de sch<strong>en</strong>ding van het Ti<strong>en</strong>de Gebod hoort.<br />

De snoodheid dier zonde, <strong>en</strong> de verschrikkelijke gevolg<strong>en</strong>, welke er uit voortkom<strong>en</strong>, kunn<strong>en</strong> wij<br />

in Achans geschied<strong>en</strong>is leer<strong>en</strong>. {PEP 502.1}<br />

De begeerlijkheid is e<strong>en</strong> kwaad, dat zich langzamerhand ontwikkelt. Achan had de<br />

schraapzucht gekoesterd, totdat zij e<strong>en</strong>e gewoonte geword<strong>en</strong> was, welker kluisters hij nauwelijks<br />

verbrek<strong>en</strong> konde. Terwijl hij deze booze neiging voedde, moest de gedachte, dat hij daardoor<br />

Israel in het ongeluk stortte, hem hebb<strong>en</strong> afgeschrikt; doch zijne gevoeligheid werd door de<br />

344


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

zonde verstompt, <strong>en</strong> to<strong>en</strong> de verleiding hem overviel, kon hij de verzoeking niet weer-staan.<br />

{PEP 502.2}<br />

Word<strong>en</strong> soortgelijke zond<strong>en</strong> t<strong>en</strong> huidig<strong>en</strong> dage ook niet bedrev<strong>en</strong>, teg<strong>en</strong> de plechtigste <strong>en</strong><br />

uitdrukkelijkste waarschuwing<strong>en</strong> in? Wij mog<strong>en</strong> ev<strong>en</strong>min geldgierig zijn, als Achan iets van<br />

Jericho’s buit nem<strong>en</strong> mocht. God noemt deze zonde afgod<strong>en</strong>di<strong>en</strong>st. De waarschuwing geldt ons<br />

ook: “Gij kunt niet God di<strong>en</strong><strong>en</strong> <strong>en</strong> d<strong>en</strong> Mammon.” “Ziet toe <strong>en</strong> wacht u van de gierigheid.” “Maar<br />

hoererij, <strong>en</strong> alle onreinigheid, of gierigheid laat ook onder u niet g<strong>en</strong>oemd word<strong>en</strong>.”6 Wij kunn<strong>en</strong><br />

de verschrikkelijke gevolg<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> in de uitkomst van Achan, Judas, Ananias <strong>en</strong> Safira. En tot<br />

voor d<strong>en</strong> beginne teruggaande kunn<strong>en</strong> wij, in de geschied<strong>en</strong>is van “d<strong>en</strong> zoon des dageraads,”<br />

zi<strong>en</strong>, hoe hij des hemels gelukzaligheid verbeurd heeft, omdat hij naar e<strong>en</strong>e hoogere betrekking<br />

stond. Nietteg<strong>en</strong>staande al deze waarschuwing<strong>en</strong>, heerscht de begeerlijkheid toch allerwege.<br />

{PEP 502.3}<br />

Overal bespeurt m<strong>en</strong> hare slijmerige spor<strong>en</strong>. Zij veroorzaakt twist <strong>en</strong> verdeeldheid in de<br />

huisgezinn<strong>en</strong>; zij stookt haat <strong>en</strong> nijd tussch<strong>en</strong> rijk<strong>en</strong> <strong>en</strong> arm<strong>en</strong>; zij zet de rijk<strong>en</strong> aan om de arm<strong>en</strong><br />

te verguiz<strong>en</strong>. En dit kwaad heerscht niet uitsluit<strong>en</strong>d in de wereld, maar zelfs in de geme<strong>en</strong>te. Hoe<br />

algeme<strong>en</strong> is zelfs in haar de zonde van hebzucht, vrekheid, nalatigheid in het weldo<strong>en</strong>, <strong>en</strong> God<br />

in ti<strong>en</strong>d<strong>en</strong> <strong>en</strong> offerand<strong>en</strong>” te beroov<strong>en</strong>. Onder de lidmat<strong>en</strong> van “e<strong>en</strong> onbesprok<strong>en</strong> gedrag <strong>en</strong><br />

wandel” zijn, helaas! vele Achans. M<strong>en</strong>ige<strong>en</strong> gaat geregeld ter kerke, <strong>en</strong> zet zich aan des Heer<strong>en</strong><br />

tafel, terwijl hij op e<strong>en</strong>e oneerlijke wijze goeder<strong>en</strong> verkreg<strong>en</strong> heeft, <strong>en</strong> alzoo ding<strong>en</strong> bezit, welke<br />

God gevloekt heeft. Voor e<strong>en</strong> schoon Babylonisch overkleed offer<strong>en</strong> vel<strong>en</strong> de goedkeuring van<br />

het gewet<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de kans op des hemels zaligheid op. Vel<strong>en</strong> verruil<strong>en</strong> hunne braafheid alsmede<br />

hunn<strong>en</strong> aanleg om nuttig te zijn voor e<strong>en</strong><strong>en</strong> buidel zilverling<strong>en</strong>. Voor de klaagstemm<strong>en</strong> der<br />

arm<strong>en</strong> heeft m<strong>en</strong> doove oor<strong>en</strong>; de verbreiding des evangelies wordt belemmerd; de wereldling<strong>en</strong><br />

zi<strong>en</strong> met verachting op praktijk<strong>en</strong> neder, waardoor de belijd<strong>en</strong>iss<strong>en</strong> word<strong>en</strong> omvergestoot<strong>en</strong>;<br />

desniettemin gaat de hebzuchtige belijder voort met het vergader<strong>en</strong> van schatt<strong>en</strong>. “Zal e<strong>en</strong><br />

m<strong>en</strong>sch God beroov<strong>en</strong>? maar gij berooft Mij,” zegt de Heere. {PEP 502.4}<br />

Ter oorzaak van Achans zonde geraakte de gansche natie in het ongeluk. Dikwerf rust Gods<br />

misnoeg<strong>en</strong> op e<strong>en</strong>e geme<strong>en</strong>te, weg<strong>en</strong>s het misdrijf van e<strong>en</strong> <strong>en</strong>kel lid, totdat het booze uit het<br />

midd<strong>en</strong> weggedaan is. De invloed, waarvoor wij het meest beducht moet<strong>en</strong> zijn, is niet die der<br />

op<strong>en</strong>bare teg<strong>en</strong>standers, der ongeloovig<strong>en</strong>, of der godslasteraars, maar der Christ<strong>en</strong><strong>en</strong>, wier<br />

belijd<strong>en</strong>is <strong>en</strong> wandel niet overe<strong>en</strong> kom<strong>en</strong>. Er zijn er, die d<strong>en</strong> zeg<strong>en</strong> Gods van Israel afwer<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

Zijn volk zwak mak<strong>en</strong>. {PEP 503.1}<br />

Als er moeilijkhed<strong>en</strong> in de geme<strong>en</strong>te ontstaan zijn, als er koudheid of achteruitgang op<br />

geestelijk terrein bespeurd wordt, om welke red<strong>en</strong> de vijand<strong>en</strong> Gods zich verblijd<strong>en</strong>, ga m<strong>en</strong> niet<br />

de hand<strong>en</strong> vouw<strong>en</strong> <strong>en</strong> d<strong>en</strong> ongelukkig<strong>en</strong> toestand betreur<strong>en</strong>, maar onderzoeke m<strong>en</strong> of er niet e<strong>en</strong><br />

Achan onder de lidmat<strong>en</strong> zij. Dat e<strong>en</strong> ieder zich alsdan onderzoeke <strong>en</strong> verootmoedige of de<br />

zonde, waardoor Gods teg<strong>en</strong>woordigheid verbann<strong>en</strong> is, voor zijne deur ligt. {PEP 503.2}<br />

345


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Achan bek<strong>en</strong>de zijne misdaad, maar de belijd<strong>en</strong>is kon hem to<strong>en</strong> niet meer bat<strong>en</strong>. Hij had<br />

Israels leger verslag<strong>en</strong> <strong>en</strong> ontmoedigd van Ai zi<strong>en</strong> terug kom<strong>en</strong>; dit bewoog hem ev<strong>en</strong>wel niet<br />

om zijne zonde te belijd<strong>en</strong>. Hij had Jozua <strong>en</strong> de oudst<strong>en</strong> des volks met hunne aangezicht<strong>en</strong> op<br />

de aarde zi<strong>en</strong> ligg<strong>en</strong>, ter oorzaak van de smart, die zij in ge<strong>en</strong>e bewoording kond<strong>en</strong> uitdrukk<strong>en</strong>.<br />

Hadde hij to<strong>en</strong> belijd<strong>en</strong>is gedaan, zij zou uit waar berouw zijn voortgekom<strong>en</strong>; doch hij zweeg.<br />

Hij had de bek<strong>en</strong>dmaking gehoord, dat er e<strong>en</strong>e groote zonde bedrev<strong>en</strong> was, ja zelfs waarin de<br />

overtreding bestond. Ev<strong>en</strong>wel hield hij zijne lipp<strong>en</strong> verzegeld. Daarna volgde het plechtige<br />

onderzoek. Hoe bekroop de angst zijn hart to<strong>en</strong> eerst zijn stam, daarna zijn geslacht, <strong>en</strong> eindelijk<br />

zijn huisge-zin geraakt werd! Maar nog weigerde hij te belijd<strong>en</strong>, totdat de vinger Gods hem<br />

aanwees. En to<strong>en</strong> hij zijne zonde niet langer geheim kon houd<strong>en</strong>, bek<strong>en</strong>de hij de misdaad. Hoe<br />

dikwerf word<strong>en</strong> soortgelijke belijd<strong>en</strong>iss<strong>en</strong> afgelegd. Er is e<strong>en</strong> hemelsbreed verschil tussch<strong>en</strong> de<br />

feit<strong>en</strong> te bek<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, nadat zij aan ‘t licht gebracht zijn, <strong>en</strong> de zond<strong>en</strong> te belijd<strong>en</strong>, die God <strong>en</strong> ons<br />

alle<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>d zijn. Achan zou ze niet beled<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, als hij niet gehoopt had om daardoor de<br />

straf te ontduik<strong>en</strong>. Zijne belijd<strong>en</strong>is di<strong>en</strong>de echter om te bewijz<strong>en</strong>, dat de straf wel verdi<strong>en</strong>d was.<br />

Hij had ge<strong>en</strong> waar berouw over zijne zonde, ge<strong>en</strong> schuldgevoel, ge<strong>en</strong> ander voornem<strong>en</strong>, ge<strong>en</strong><br />

afschuw van het kwade. {PEP 503.3}<br />

Insgelijks zull<strong>en</strong> de schuldig<strong>en</strong> hunne belijd<strong>en</strong>is aflegg<strong>en</strong>, wanneer zij voor Gods vierschaar<br />

gedaagd word<strong>en</strong>, als aller lot t<strong>en</strong> lev<strong>en</strong> of t<strong>en</strong> doode beslist is. Uit vrees voor de gevolg<strong>en</strong> zal e<strong>en</strong><br />

ieder dan zijn zond<strong>en</strong> belijd<strong>en</strong>. Het zal de ziel dan word<strong>en</strong> afgeperst door het gevoel van e<strong>en</strong>e<br />

verschrikkelijke verdoem<strong>en</strong>is <strong>en</strong> verwachting des oordeels. Maar ge<strong>en</strong>e belijd<strong>en</strong>is zal d<strong>en</strong><br />

zondaar dan meer bat<strong>en</strong>. {PEP 504.1}<br />

Vel<strong>en</strong> gevoel<strong>en</strong> zich, gelijk Achan, veilig, <strong>en</strong> mak<strong>en</strong> zich wijs, dat God hunne<br />

ongerechtighed<strong>en</strong> wel door de vingers zal zi<strong>en</strong>, indi<strong>en</strong> zij hunne overtreding<strong>en</strong> maar voor hunne<br />

medem<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> bedekt kunn<strong>en</strong> houd<strong>en</strong>. Te laat zull<strong>en</strong> zij te di<strong>en</strong> dage gewaar word<strong>en</strong>, dat er<br />

ge<strong>en</strong> slachtoffer meer voor hunne zond<strong>en</strong> is. Als de boek<strong>en</strong> des hemels geop<strong>en</strong>d word<strong>en</strong>, dan zal<br />

de Rechter de misdad<strong>en</strong> niet in woord<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>d mak<strong>en</strong>, maar Hij zal e<strong>en</strong> doordring<strong>en</strong>d<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

overtuig<strong>en</strong>d<strong>en</strong> blik op h<strong>en</strong> werp<strong>en</strong>, waardoor elke misdaad versch in ‘t geheug<strong>en</strong> van d<strong>en</strong><br />

overtreder terug geroep<strong>en</strong> zal word<strong>en</strong>. Er zal alsdan niet, gelijk in Jozua’s tijd, geloot word<strong>en</strong><br />

om d<strong>en</strong> schuldige in de stamm<strong>en</strong> <strong>en</strong> huisgezinn<strong>en</strong> aan te wijz<strong>en</strong>, maar e<strong>en</strong> ieder zal zijne<br />

schaamte met eig<strong>en</strong> lipp<strong>en</strong> belijd<strong>en</strong>. De zond<strong>en</strong>, welke nu verborg<strong>en</strong> zijn, zull<strong>en</strong> der wereld<br />

verkondigd word<strong>en</strong>. {PEP 504.2}<br />

346


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

347


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 46—De Zeg<strong>en</strong> <strong>en</strong> de Vloek<br />

NADAT het vonnis over Achan voltrokk<strong>en</strong> was, werd Jozua gebod<strong>en</strong> zijne strijdmacht op<br />

te roep<strong>en</strong>, <strong>en</strong> wederom teg<strong>en</strong> Ai te velde te trekk<strong>en</strong>. Dit maal vergezelde de Heere Zijn volk, <strong>en</strong><br />

was de stad weldra in zijn bezit. {PEP 507.1}<br />

Nu werd<strong>en</strong> de wap<strong>en</strong><strong>en</strong> ter neder gelegd, opdat gansch Israel mocht kunn<strong>en</strong> deelnem<strong>en</strong> aan<br />

e<strong>en</strong>e godsdi<strong>en</strong>stige plechtigheid. Het volk verlangde zeer naar e<strong>en</strong>e vaste woonplaats in het land<br />

Kanaän; tot op dez<strong>en</strong> tijd hadd<strong>en</strong> zij nog ge<strong>en</strong>e huiz<strong>en</strong> noch akkers voor hunne gezinn<strong>en</strong>, <strong>en</strong> om<br />

dezelve te verkrijg<strong>en</strong>, moest<strong>en</strong> zij de Kanaäniet<strong>en</strong> uitdrijv<strong>en</strong>; doch dit belangrijk werk moest<br />

word<strong>en</strong> uitgesteld, want vooraf di<strong>en</strong>de e<strong>en</strong>e hoogere roeping te word<strong>en</strong> vervuld. {PEP 507.2}<br />

Alvor<strong>en</strong>s zij hunne erf<strong>en</strong>is in bezit nam<strong>en</strong>, moest<strong>en</strong> zij hun verbond <strong>en</strong> getrouwheid aan<br />

God vernieuw<strong>en</strong>. In zijn laatste onderricht had Mozes tweemaal gelast, dat m<strong>en</strong> de stamm<strong>en</strong> op<br />

de berg<strong>en</strong> Ebal <strong>en</strong> Gerizim bij Sichem, zou te zam<strong>en</strong> roep<strong>en</strong>, opdat zij aandachtelijk naar het<br />

lez<strong>en</strong> der wet zoud<strong>en</strong> luister<strong>en</strong>. Gehoorzaam aan dat bevel, trokk<strong>en</strong> niet alle<strong>en</strong> de mann<strong>en</strong>, maar<br />

ook “de vrouw<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de kleine kinder<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de vreemdeling<strong>en</strong>, die in het midd<strong>en</strong> van h<strong>en</strong><br />

wandeld<strong>en</strong>,” op van hunne legerplaats te Gilgal, door des vijands land, naar het dal Sichem, niet<br />

ver van het midd<strong>en</strong>punt van Kanaan. Nietteg<strong>en</strong>staande zij door vijand<strong>en</strong> omringd war<strong>en</strong>, war<strong>en</strong><br />

zij toch veilig, zoolang zij Gode getrouw blev<strong>en</strong>. Ook nu, gelijk in Jakobs tijd, “was Gods<br />

verschrikking over de sted<strong>en</strong>, die rondom h<strong>en</strong> war<strong>en</strong>,”1 zoodat de Israeliet<strong>en</strong> niet gestoord<br />

werd<strong>en</strong>. {PEP 507.3}<br />

De plaats, waar m<strong>en</strong> deze plechtigheid verricht<strong>en</strong> moest, was alreede gewijde grond ter<br />

oorzaak van de geschied<strong>en</strong>is hunner voorvader<strong>en</strong>. Hier had Abraham zijn eerste altaar d<strong>en</strong> Heere<br />

gebouwd, to<strong>en</strong> hij in het land Kanaän kwam. Op deze plaats hadd<strong>en</strong> beide Abraham <strong>en</strong> Jakob<br />

hunne t<strong>en</strong>t<strong>en</strong> opgeslag<strong>en</strong>. Hier had de eerstg<strong>en</strong>oemde d<strong>en</strong> akker gekocht, alwaar m<strong>en</strong> Jozefs<br />

be<strong>en</strong>-der<strong>en</strong> begrav<strong>en</strong> moest<strong>en</strong>. Hier was ook de put, welke Jakob gegrav<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de eik, waaronder<br />

hij de afgod<strong>en</strong> begrav<strong>en</strong> had. {PEP 507.4}<br />

De uitgekoz<strong>en</strong> plaats was e<strong>en</strong> der schoonste in heel Palestina, <strong>en</strong> wel waard om de<br />

schouwplaats van zulk e<strong>en</strong>e grootsche <strong>en</strong> indrukwekk<strong>en</strong>de gebeurt<strong>en</strong>is te zijn. Tussch<strong>en</strong> de kale<br />

berg<strong>en</strong> lag e<strong>en</strong>e bekoorlijke vallei, met hare gro<strong>en</strong>e akkers, olijfgaard<strong>en</strong>, <strong>en</strong> stroom<strong>en</strong> van lev<strong>en</strong>d<br />

water. Ofschoon Ebal <strong>en</strong> Gerizim de vallei tussch<strong>en</strong> beide hadd<strong>en</strong>, vormd<strong>en</strong> hunne<br />

vooruitspring<strong>en</strong>de rots<strong>en</strong> e<strong>en</strong>e soort van spreekgestoelte, zoodat de woord<strong>en</strong>, welke m<strong>en</strong> op d<strong>en</strong><br />

e<strong>en</strong><strong>en</strong> berg sprak, gemakkelijk op d<strong>en</strong> ander<strong>en</strong> verstaan werd<strong>en</strong>, terwijl de berg<strong>en</strong> zelve, op<br />

hunne helling<strong>en</strong> <strong>en</strong> in het dal, ruimte aanbod<strong>en</strong> voor e<strong>en</strong>e groote m<strong>en</strong>igte. {PEP 508.1}<br />

Overe<strong>en</strong>komstig Mozes’ bevel, werd e<strong>en</strong> ged<strong>en</strong>kzuil van groote ste<strong>en</strong><strong>en</strong> op d<strong>en</strong> Ebal<br />

opgericht. Deze ste<strong>en</strong><strong>en</strong> werd<strong>en</strong> met kalk bestrek<strong>en</strong>, <strong>en</strong> daarna werd er e<strong>en</strong> dubbel van de wet op<br />

geschrev<strong>en</strong>, — niet alle<strong>en</strong> de ti<strong>en</strong> gebod<strong>en</strong>, die van d<strong>en</strong> Sinaï gesprok<strong>en</strong> war<strong>en</strong> <strong>en</strong> in ste<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

tafelel<strong>en</strong> gegraveerd stond<strong>en</strong>, maar ook de inzetting<strong>en</strong>, welke Mozes ontving, <strong>en</strong> in e<strong>en</strong> boek<br />

schreef. Terzijde van dat opgericht teek<strong>en</strong> bouwd<strong>en</strong> zij ook e<strong>en</strong> altaar van ongehouw<strong>en</strong>e ste<strong>en</strong><strong>en</strong>,<br />

348


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

waarop zij d<strong>en</strong> Heere offerd<strong>en</strong>. Opmerk<strong>en</strong>swaardig is het, dat het altaar op d<strong>en</strong> Ebal werd<br />

gebouwd, op d<strong>en</strong> berg, vanwaar de vloek werd uitgesprok<strong>en</strong>; dit beduidde, dat Israel, van wege<br />

de overtreding der wet, d<strong>en</strong> toorn Gods over zich behaald had, <strong>en</strong> de straf onmiddelijk zou<br />

word<strong>en</strong> voltrokk<strong>en</strong>, ware zij niet geweerd door de verzo<strong>en</strong>ing van Christus, welke door het<br />

brandofferaltaar was afgebeeld. {PEP 508.2}<br />

Zes stamm<strong>en</strong>, — al de afstammeling<strong>en</strong> van Lea <strong>en</strong> Rachel, — stond<strong>en</strong> op d<strong>en</strong> Gerizim;<br />

terwijl Rub<strong>en</strong> <strong>en</strong> Zebulon <strong>en</strong> de afstammeling<strong>en</strong> van de di<strong>en</strong>stmaagd<strong>en</strong> op d<strong>en</strong> Ebal plaats<br />

moest<strong>en</strong> nem<strong>en</strong>; voorts moest<strong>en</strong> de priesters zich met de ark midd<strong>en</strong> in de vallei stell<strong>en</strong>. Met de<br />

bazuin werd het sein gegev<strong>en</strong>, dat m<strong>en</strong> moest stil zijn; to<strong>en</strong> alles doodstil was, las Jozua, staande<br />

nev<strong>en</strong>s de ark, de zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong>, welke op het gehoorzam<strong>en</strong> der wet beloofd war<strong>en</strong>. Hierop<br />

antwoordd<strong>en</strong> all<strong>en</strong>, die op d<strong>en</strong> Gerizim stond<strong>en</strong>, Am<strong>en</strong>. Daarna las hij de vloek<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de vele<br />

duiz<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, die op d<strong>en</strong> Ebal stond<strong>en</strong>, antwoordd<strong>en</strong> insgelijks, als met e<strong>en</strong><strong>en</strong> mond, Am<strong>en</strong>.<br />

Vervolg<strong>en</strong>s werd de wet des Heer<strong>en</strong>, alsmede al de inzetting<strong>en</strong> <strong>en</strong> de ordonnantiën, welke Mozes<br />

ontvang<strong>en</strong> had, voorgelez<strong>en</strong>. {PEP 508.3}<br />

Israel ontving de wet te Sinai onmiddelijk van ‘s Heer<strong>en</strong> lipp<strong>en</strong>; <strong>en</strong> deze heilige bevel<strong>en</strong>,<br />

door Zijne eig<strong>en</strong>e hand geschrev<strong>en</strong>, werd<strong>en</strong> naast de heilige ark bewaard. En nu stond die wet<br />

geschrev<strong>en</strong>, waar e<strong>en</strong> ieder haar lez<strong>en</strong> kon. Het werd all<strong>en</strong> vergund om de voorwaard<strong>en</strong> des<br />

verbonds te lez<strong>en</strong>, waarop zij Kanaan in bezit kond<strong>en</strong> krijg<strong>en</strong>. All<strong>en</strong> moest<strong>en</strong> de term<strong>en</strong> van dat<br />

verbond aannem<strong>en</strong>, zoomede hunne goedkeuring te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> gev<strong>en</strong> over d<strong>en</strong> zeg<strong>en</strong> of d<strong>en</strong> vloek,<br />

welke op de waarneming of de verzaking volgde. De wet werd niet alle<strong>en</strong> op de ged<strong>en</strong>kste<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

geschrev<strong>en</strong>, maar Jozua las haar ook voor de oor<strong>en</strong> van gansch Israel. Slechts weinige wek<strong>en</strong><br />

geled<strong>en</strong> had Mozes alles, wat in het boek Deuteronomium vervat is, in e<strong>en</strong>e rede voor het volk<br />

uitgesprok<strong>en</strong>, <strong>en</strong> nu las Jozua hetzelve bij herhaling. {PEP 509.1}<br />

Niet de mann<strong>en</strong> alle<strong>en</strong>, maar ook de vrouw<strong>en</strong> <strong>en</strong> de kinder<strong>en</strong> luisterd<strong>en</strong> naar het lez<strong>en</strong> van<br />

de wet; het was belangrijk, dat all<strong>en</strong> hunn<strong>en</strong> plicht zoud<strong>en</strong> wet<strong>en</strong> <strong>en</strong> do<strong>en</strong>. God had Israel,<br />

aangaande Zijne bevel<strong>en</strong>, aldus gebod<strong>en</strong>: “Legt dan deze mijne woord<strong>en</strong> in uw hart, <strong>en</strong> in uwe<br />

ziel, <strong>en</strong> bindt ze tot e<strong>en</strong> teek<strong>en</strong> op uwe hand, dat zij tot voorhoofdspansel<strong>en</strong> zijn tussch<strong>en</strong> uwe<br />

oog<strong>en</strong>; <strong>en</strong> leert die uw<strong>en</strong> kinder<strong>en</strong>, . . . opdat uwe dag<strong>en</strong> <strong>en</strong> de dag<strong>en</strong> uwer kinder<strong>en</strong>, in het land,<br />

dat de Heere uw<strong>en</strong> vader<strong>en</strong> hun te gev<strong>en</strong> gezwor<strong>en</strong> heeft, verm<strong>en</strong>igvuldig<strong>en</strong>, gelijk de dag<strong>en</strong> des<br />

hemels op de aarde.”2 {PEP 509.2}<br />

T<strong>en</strong> einde van zev<strong>en</strong> jar<strong>en</strong> moest de geheele wet voor de gansche vergadering van Israel<br />

gelez<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, naar luid van het volg<strong>en</strong>de gebod van Mozes: “T<strong>en</strong> einde van zev<strong>en</strong> jar<strong>en</strong>, op<br />

d<strong>en</strong> gezett<strong>en</strong> tijd van het jaar der vrijlating, op het feest der loofhutt<strong>en</strong>, als gansch Israel zal<br />

kom<strong>en</strong> om te verschijn<strong>en</strong> voor het aangezicht des Heer<strong>en</strong>, uws Gods, in de plaats, die Hij zal<br />

verkor<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, zult gij deze wet voor gansch Israel uitroep<strong>en</strong>, voor hunne oor<strong>en</strong>: vergadert het<br />

volk, de mann<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de vrouw<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de kinder<strong>en</strong>, <strong>en</strong> uwe vreemdeling<strong>en</strong>, die in uwe poort<strong>en</strong><br />

zijn; opdat zij hoor<strong>en</strong>, <strong>en</strong> opdat zij leer<strong>en</strong>, <strong>en</strong> vreez<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Heere, uw<strong>en</strong> God, <strong>en</strong> waarnem<strong>en</strong> te<br />

do<strong>en</strong> alle woord<strong>en</strong> dezer wet, En dat hunne kinder<strong>en</strong>, die het niet gewet<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, hoor<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

349


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

leer<strong>en</strong>, om te vreez<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Heere, uw<strong>en</strong> God, al de dag<strong>en</strong>, die gij leeft op het land, naar hetwelk<br />

gij over de Jordaan zijt he<strong>en</strong>gaande, om dat te erv<strong>en</strong>.”3 {PEP 509.3}<br />

Satan is er steeds op uit om het door God gesprok<strong>en</strong>e te vervalsch<strong>en</strong>, het verstand te<br />

b<strong>en</strong>evel<strong>en</strong>, <strong>en</strong> d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch tot de zonde te verleid<strong>en</strong>. Om die red<strong>en</strong> drukt de Heere zich zoo<br />

duidelijk uit, <strong>en</strong> stelt Hij Zijne eisch<strong>en</strong> zoo e<strong>en</strong>voudig, dat niemand ze behoeft te misvatt<strong>en</strong>. God<br />

zoekt de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> steeds dicht ondor Zijne bescherming te houd<strong>en</strong>, opdat zij niet onder Satans<br />

boosaardige, misleid<strong>en</strong>de macht mog<strong>en</strong> gerak<strong>en</strong>. Hij heeft zich verwaardigd met eig<strong>en</strong> mond tot<br />

h<strong>en</strong> te sprek<strong>en</strong>, <strong>en</strong> eig<strong>en</strong>handig de lev<strong>en</strong>de woord<strong>en</strong> te schrijv<strong>en</strong>. En deze gezeg<strong>en</strong>de woord<strong>en</strong>,<br />

met lev<strong>en</strong> bevrucht <strong>en</strong> schitter<strong>en</strong>d van waarheid, zijn het m<strong>en</strong>schdom tot e<strong>en</strong> volmaakt<strong>en</strong> regel<br />

des lev<strong>en</strong>s gegev<strong>en</strong>. Aangezi<strong>en</strong> Satan steeds poogt om verstand <strong>en</strong> hart van ‘s Heer<strong>en</strong> beloft<strong>en</strong><br />

afkeerig te mak<strong>en</strong>, zoo bestaat er dring<strong>en</strong>d behoefte om beide bij die ding<strong>en</strong> te bepal<strong>en</strong>. {PEP<br />

510.1}<br />

Geloovige onderwijzers behoord<strong>en</strong> het volk meer te onderwijz<strong>en</strong> in de Bijbelsche<br />

geschied<strong>en</strong>is, zoomede h<strong>en</strong> bij ‘s Heer<strong>en</strong> eisch<strong>en</strong> te bepal<strong>en</strong>. En dit behoort in e<strong>en</strong>voudige<br />

woord<strong>en</strong> te geschied<strong>en</strong>, zoodat de kinder<strong>en</strong> het bevatt<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong>. Beide de ouders <strong>en</strong> de leeraars<br />

behoord<strong>en</strong> er voor te zorg<strong>en</strong>, dat de jeugdig<strong>en</strong> in de Schrift onderwez<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. {PEP 510.2}<br />

De ouders zijn verplicht belangstelling voor het Heilig Blad in hunne kinder<strong>en</strong> ter<br />

verwekk<strong>en</strong>. Doch om hierin te kunn<strong>en</strong> slag<strong>en</strong>, moet<strong>en</strong> zij er zelf eerst belang in stell<strong>en</strong>. Zij<br />

moet<strong>en</strong> goed op de hoogte zijn met wat er in staat, <strong>en</strong>, gelijkerwijs God Israel beval, “sprek<strong>en</strong>de<br />

daarvan als gij in uw huis zit, <strong>en</strong> als gij op d<strong>en</strong> weg gaat, <strong>en</strong> als gij nederligt, <strong>en</strong> als gij opstaat.”4<br />

Wil m<strong>en</strong> zijn<strong>en</strong> kinder<strong>en</strong> liefde <strong>en</strong> eerbied voor God inscherp<strong>en</strong>, dan moet m<strong>en</strong> over Zijne<br />

goedheid, majesteit, <strong>en</strong> macht sprek<strong>en</strong>, zooals die ons in Zijn Woord <strong>en</strong> in de werk<strong>en</strong> der<br />

schepping geop<strong>en</strong>baard zijn. {PEP 510.3}<br />

Elk hoofdstuk, ja elk vers der Schrift is e<strong>en</strong>e mededeeling van God aan d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch. Ook<br />

wij behoord<strong>en</strong> die inzetting<strong>en</strong> tot e<strong>en</strong> teek<strong>en</strong> op onze hand<strong>en</strong> <strong>en</strong> tot voorhoofdspansel<strong>en</strong> tussch<strong>en</strong><br />

onze oog<strong>en</strong> te bind<strong>en</strong>. Werd<strong>en</strong> zij bestudeerd <strong>en</strong> betracht, zij zoud<strong>en</strong> Gods volk, gelijk d<strong>en</strong><br />

Israeliet<strong>en</strong> eertijds, tot e<strong>en</strong>e wolkkolom bij dag <strong>en</strong> e<strong>en</strong>e vuurkolom des nachts verstrekk<strong>en</strong>. {PEP<br />

510.4}<br />

350


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 47—Het Verbond Met de Gibeoniet<strong>en</strong>.<br />

VAN Sichem keerd<strong>en</strong> de Israeliet<strong>en</strong> naar hunne legerplaats te Gilgal terug. Hier werd<strong>en</strong> zij<br />

weldra door e<strong>en</strong> zonderling gezantschap bezocht, dat e<strong>en</strong> vredebond met h<strong>en</strong> w<strong>en</strong>schte te sluit<strong>en</strong>.<br />

De gezant<strong>en</strong> verteld<strong>en</strong>, dat zij uit verr<strong>en</strong> lande gekom<strong>en</strong> war<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hun voorkom<strong>en</strong> sche<strong>en</strong> dit<br />

gezegde te stav<strong>en</strong>. Hunne kleeder<strong>en</strong> war<strong>en</strong> oud <strong>en</strong> verslet<strong>en</strong>, de voetzol<strong>en</strong> opgelapt, de teerkost<br />

beschimmeld, <strong>en</strong> de leder<strong>en</strong> wijnzakk<strong>en</strong> gescheurd <strong>en</strong> dicht gebond<strong>en</strong>, alsof m<strong>en</strong> ze in der haast<br />

op de reize gerepareerd had. {PEP 511.1}<br />

In hunne woonplaats, — naar hun voorgev<strong>en</strong> verre buit<strong>en</strong> de gr<strong>en</strong>z<strong>en</strong> van Palestina geleg<strong>en</strong>,<br />

— hadd<strong>en</strong> hunne landg<strong>en</strong>oot<strong>en</strong>, zeid<strong>en</strong> zij, gehoord van de wonder<strong>en</strong>, welke God voor Israel<br />

gewrocht had, <strong>en</strong> daarom war<strong>en</strong> zij afgevaardigd, om e<strong>en</strong> verbond met Israel te sluit<strong>en</strong>. God had<br />

Zijn volk t<strong>en</strong> str<strong>en</strong>gste verbod<strong>en</strong> om e<strong>en</strong>ig verbond met de afgodische Kanaäniet<strong>en</strong> aan te gaan,<br />

daarbij kwam er twijfel bij de overst<strong>en</strong> op t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van wat de vreemdeling<strong>en</strong> verteld<strong>en</strong>.<br />

“Misschi<strong>en</strong> woont gijlied<strong>en</strong> in het midd<strong>en</strong> van ons,” zeid<strong>en</strong> zij tot de gezant<strong>en</strong>. Hun e<strong>en</strong>igste<br />

antwoord hierop was: “Wij zijn uwe knecht<strong>en</strong>.”1 To<strong>en</strong> Jozua h<strong>en</strong> op d<strong>en</strong> man af vroeg: “Wie zijt<br />

gijlied<strong>en</strong>, <strong>en</strong> van waar komt gij?” herhaald<strong>en</strong> zij, wat zij reeds gezegd hadd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> bewez<strong>en</strong> het<br />

bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> aldus: “Dit ons brood hebb<strong>en</strong> wij warm tot onz<strong>en</strong> teerkost uit onze huiz<strong>en</strong> g<strong>en</strong>om<strong>en</strong>,<br />

t<strong>en</strong> dage to<strong>en</strong> wij uittog<strong>en</strong> om tot ulied<strong>en</strong> te reiz<strong>en</strong>; maar ziet, nu is het droog, <strong>en</strong> het is<br />

beschimmeld; <strong>en</strong> deze leder<strong>en</strong> wijnzakk<strong>en</strong>, die wij gevuld hebb<strong>en</strong>, war<strong>en</strong> nieuw, maar ziet, zij<br />

zijn gescheurd; <strong>en</strong> deze onze kleeder<strong>en</strong> <strong>en</strong> onze scho<strong>en</strong><strong>en</strong> zijn oud geword<strong>en</strong>, vanwege deze zeer<br />

lange reize.” {PEP 511.2}<br />

Hunne voorstelling werd aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. De Israeliet<strong>en</strong> vraagd<strong>en</strong> het d<strong>en</strong> mond des Heer<strong>en</strong><br />

niet. En Jozua maakte vrede met h<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hij maakte e<strong>en</strong> verbond met h<strong>en</strong>, dat hij h<strong>en</strong> bij het<br />

lev<strong>en</strong> behoud<strong>en</strong> zoude; <strong>en</strong> de overst<strong>en</strong> der vergadering zwoer<strong>en</strong> hun.” Alzoo werd dat verbond<br />

geslot<strong>en</strong>. Drie dag<strong>en</strong> later lekte de waarheid echter uit. “Zoo hoord<strong>en</strong> zij, dat zij hunne nabur<strong>en</strong><br />

war<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dat zij in het midd<strong>en</strong> van h<strong>en</strong> war<strong>en</strong> won<strong>en</strong>de.” Wijl de Gibeoniet<strong>en</strong> overtuigd war<strong>en</strong>,<br />

dat zij het onmogelijk teg<strong>en</strong> de Israeliet<strong>en</strong> kond<strong>en</strong> uithoud<strong>en</strong>, zoo zocht<strong>en</strong> zij hun lev<strong>en</strong> door list<br />

te behoud<strong>en</strong>. {PEP 511.3}<br />

De Israeliet<strong>en</strong> war<strong>en</strong> t<strong>en</strong> hoogste verontwaardigd, to<strong>en</strong> zij hoord<strong>en</strong>, hoe de overst<strong>en</strong> om d<strong>en</strong><br />

tuin war<strong>en</strong> geleid. En deze verontwaardiging steeg t<strong>en</strong> top, to<strong>en</strong> zij, drie dag<strong>en</strong> later, der<br />

Gibeoniet<strong>en</strong> sted<strong>en</strong>, bijna midd<strong>en</strong> in het land geleg<strong>en</strong>, bereikt hadd<strong>en</strong>. “Daarom murmureerde<br />

de gansche vergadering teg<strong>en</strong> de overst<strong>en</strong>;” maar dez<strong>en</strong> weigerd<strong>en</strong> het met bedrog gesmeedde<br />

verbond te verbrek<strong>en</strong>, omdat zij bij d<strong>en</strong> Heere, d<strong>en</strong> God Israels, gezwor<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>. Om die red<strong>en</strong><br />

sloeg<strong>en</strong> de kinder<strong>en</strong> Israels h<strong>en</strong> niet. De Gibeoniet<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> beloofd afstand te do<strong>en</strong> van d<strong>en</strong><br />

beeld<strong>en</strong>di<strong>en</strong>st, <strong>en</strong> d<strong>en</strong> eeredi<strong>en</strong>st van Jehova aan te nem<strong>en</strong>; derhalve kon hun lev<strong>en</strong> gespaard<br />

word<strong>en</strong>, zonder in conflict te kom<strong>en</strong> met Gods bevel om de afgodische Kanaäniet<strong>en</strong> uit te roei<strong>en</strong>.<br />

Vandaar hadd<strong>en</strong> de Israeliet<strong>en</strong> zich niet door eede verbond<strong>en</strong>, om te zondig<strong>en</strong>. En ofschoon de<br />

eed door bedrog verkreg<strong>en</strong> was, wild<strong>en</strong> zij hem ev<strong>en</strong>wel niet verbrek<strong>en</strong>. Als wij ons woord<br />

verpand hebb<strong>en</strong>, — mits wij ons daardoor niet verbond<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, om verkeerd te do<strong>en</strong>, — dan<br />

351


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

moet<strong>en</strong> wij het woord gestand do<strong>en</strong> zijn. Ge<strong>en</strong> eed noch belofte mag verbrok<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, om het<br />

ev<strong>en</strong> hoe veel er door gewonn<strong>en</strong>, hoe veel wraak er over g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> wordt, of hoe veel wij onze<br />

belang<strong>en</strong> er door bevorder<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong>. “Valsche lipp<strong>en</strong> zijn d<strong>en</strong> Heere e<strong>en</strong> gruwel.” Hij “zal<br />

klimm<strong>en</strong> op d<strong>en</strong> berg des Heer<strong>en</strong>,” <strong>en</strong> “staan in de plaats Zijner heerlijkheid,” “die gezwor<strong>en</strong><br />

heeft tot zijne schade, ev<strong>en</strong>wel niet verandert.”2 {PEP 512.1}<br />

Der Gibeoniet<strong>en</strong> lev<strong>en</strong> werd gespaard, doch zij moest<strong>en</strong> d<strong>en</strong> volke in d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st van het<br />

heiligdom als slav<strong>en</strong> di<strong>en</strong><strong>en</strong>. “Alzoo gaf h<strong>en</strong> Jozua over t<strong>en</strong> zelv<strong>en</strong> dage tot houthouwers <strong>en</strong><br />

waterputters der vergadering, <strong>en</strong> dat tot het altaar des Heer<strong>en</strong>.” Deze voorwaarde nam<strong>en</strong> zij<br />

gretiglijk aan, wijl zij goed van hun misdrijf overtuigd war<strong>en</strong>, <strong>en</strong> het lev<strong>en</strong> gaarne op elke<br />

voorwaarde wild<strong>en</strong> koop<strong>en</strong>. “En nu, zie, wij zijn in uwe hand,” zeid<strong>en</strong> zij, “doe, gelijk het goed<br />

<strong>en</strong> gelijk het recht is in uwe oog<strong>en</strong> ons te do<strong>en</strong>.” Eeuw<strong>en</strong> lang war<strong>en</strong> hunne nakomeling<strong>en</strong><br />

di<strong>en</strong>t<strong>en</strong>gevolge aan d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st van het heiligdom verbond<strong>en</strong>. {PEP 512.2}<br />

Het gebied der Gibeoniet<strong>en</strong> strekte zich over vier sted<strong>en</strong> uit. Het volk werd niet door e<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

koning, maar door oudst<strong>en</strong>, of s<strong>en</strong>ator<strong>en</strong>, geregeerd. Gibeon, de voornaamste hunner sted<strong>en</strong>,<br />

“was e<strong>en</strong>e groote stad, als e<strong>en</strong>e der koninklijke sted<strong>en</strong>, ... <strong>en</strong> al hare mann<strong>en</strong> war<strong>en</strong> sterk.<br />

Treff<strong>en</strong>d bewijst dit, hoe de verschrikking Israels op de Kanaaniet<strong>en</strong> gevall<strong>en</strong> was, aangezi<strong>en</strong><br />

zulk e<strong>en</strong>e stad zich zoo vernederde, <strong>en</strong> haar lev<strong>en</strong>sbehoud door zulk e<strong>en</strong><strong>en</strong> uitweg zocht te<br />

bereik<strong>en</strong>. {PEP 513.1}<br />

Veel beter ware het voor de Gibeoniet<strong>en</strong> geweest, dat zij rondborstig voor de waarheid<br />

war<strong>en</strong> uitgekom<strong>en</strong>. Hun lijfsbehoud hing van hunne onderwerping aan Jehova af, daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong><br />

bracht<strong>en</strong> zij zich zelv<strong>en</strong>, door hunne misleiding, in verachting <strong>en</strong> onder het juk. Gods wil was,<br />

dat all<strong>en</strong>, die d<strong>en</strong> afgod<strong>en</strong>di<strong>en</strong>st afzwoer<strong>en</strong> <strong>en</strong> zich bij Israel aanslot<strong>en</strong>, in de zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> van het<br />

verbond deel<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong>. Zij war<strong>en</strong> begrep<strong>en</strong> in de b<strong>en</strong>aming, “de vreemdeling, die als<br />

vreemdeling bij u verkeert,” <strong>en</strong> op weinige uitzondering<strong>en</strong> na, stond<strong>en</strong> zij op e<strong>en</strong>e lijn met Israel.<br />

Des Heer<strong>en</strong> bevel di<strong>en</strong>aangaande luidde aldus: — {PEP 513.2}<br />

“En wanneer e<strong>en</strong> vreemdeling bij u in uw land als vreemdeling verkeer<strong>en</strong> zal, gij zult hem<br />

niet verdrukk<strong>en</strong>. De vreemdeling, die als vreemdeling bij u verkeert, zal onder u zijn als e<strong>en</strong><br />

inboorling van ulied<strong>en</strong>.”3 Betreff<strong>en</strong>de het Pascha <strong>en</strong> het offer<strong>en</strong> van offerand<strong>en</strong>, luidde het gebod<br />

aldus: “Gelijk gijlied<strong>en</strong>, alzoo zal de vreemdeling voor des Heer<strong>en</strong> aangezicht zijn. E<strong>en</strong>erlei wet<br />

<strong>en</strong> e<strong>en</strong>erlei recht zal ulied<strong>en</strong> zijn, <strong>en</strong> d<strong>en</strong> vreemdeling, die bij ulied<strong>en</strong> als vreemdeling verkeert.”4<br />

Op deze voorwaard<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> de Gibeoniet<strong>en</strong> e<strong>en</strong>e plaats onder Israel kunn<strong>en</strong> bekom<strong>en</strong>, indi<strong>en</strong><br />

zij zich niet van e<strong>en</strong><strong>en</strong> list bediënd hadd<strong>en</strong>. Het was e<strong>en</strong>e geduchte vernedering voor de inwoners<br />

dier “koninklijke stad,” wier mann<strong>en</strong> all<strong>en</strong> sterk war<strong>en</strong>, zich voor eeuwig tot houthouwers <strong>en</strong><br />

waterputters gedoemd te zi<strong>en</strong>. Maar zij hadd<strong>en</strong> zich het kleed der armoede omgehang<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

daarom moest<strong>en</strong> zij het, tot straf, door al hunne geslacht<strong>en</strong> he<strong>en</strong>, t<strong>en</strong> k<strong>en</strong>merk van hunne slavernij<br />

drag<strong>en</strong>. Voortdur<strong>en</strong>d getuigde hun toestand daarom welk<strong>en</strong> af keer de Heere van de leug<strong>en</strong> heeft.<br />

{PEP 513.3}<br />

352


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Der Gibeoniet<strong>en</strong> onderwerping aan Israel vervulde de koning<strong>en</strong> der Kanaaniet<strong>en</strong> met<br />

verschrikking. Aanstonds beslot<strong>en</strong> zij wraak te nem<strong>en</strong> aan deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die vrede met de indringers<br />

geslot<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>. Met Adoni-Zedek, d<strong>en</strong> koning van Jeruzalem aan het hoofd, ging<strong>en</strong> vijf der<br />

Kanaänietische koning<strong>en</strong> e<strong>en</strong> bond teg<strong>en</strong> de Gibeoniet<strong>en</strong> aan. Hunne mobilisatie geschiedde<br />

gezwind. Voor dez<strong>en</strong> aanval war<strong>en</strong> de Gibeoniet<strong>en</strong> niet gereed, daarom zond<strong>en</strong> zij bod<strong>en</strong> tot<br />

Jozua, te Gilgal, zegg<strong>en</strong>de: “Trek uwe hand<strong>en</strong> niet af van uwe knecht<strong>en</strong>, kom haastelijk tot ons<br />

op, <strong>en</strong> verlos ons <strong>en</strong> help ons: want al de koning<strong>en</strong> der Amoriet<strong>en</strong>, die op het gebergte won<strong>en</strong>,<br />

hebb<strong>en</strong> zich teg<strong>en</strong> ons vergaderd.”5 Het gevaar bedreigde zoowel de Israeliet<strong>en</strong> als de<br />

Gibeoniet<strong>en</strong>. Deze stad ontsloot d<strong>en</strong> toegang tot Midd<strong>en</strong><strong>en</strong> Zuid-Palestina, dies moest zij niet<br />

word<strong>en</strong> overgegev<strong>en</strong>, wilde m<strong>en</strong> het land innem<strong>en</strong>. {PEP 513.4}<br />

Jozua maakte zich aanstonds gereed om de Gibeoniet<strong>en</strong> te help<strong>en</strong>. De inwoners der stad<br />

vreesd<strong>en</strong>, dat hij hun verzoek van de hand zou wijz<strong>en</strong>, omdat zijn hem bedrog<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>; doch<br />

aangezi<strong>en</strong> zij zich aan Israels gezag onderworp<strong>en</strong> <strong>en</strong> ‘s Heer<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>,<br />

gevoelde hij zich verplicht h<strong>en</strong> te help<strong>en</strong>. Van deze keer ondernam hij d<strong>en</strong> strijd echter niet,<br />

zonder des Heer<strong>en</strong> raad te vrag<strong>en</strong>. “Vrees u niet voor h<strong>en</strong>,” was het Goddelijke antwoord, “want<br />

Ik heb ze in uwe hand gegev<strong>en</strong>; niemand van h<strong>en</strong> zal voor uw aangezicht bestaan.” “To<strong>en</strong> toog<br />

Jozua op van Gilgal, hij <strong>en</strong> al het krijgsvolk met hem, <strong>en</strong> alle strijdbare held<strong>en</strong>.” {PEP 514.1}<br />

Door d<strong>en</strong> gansch<strong>en</strong> nacht door te trekk<strong>en</strong> kwam hij des morg<strong>en</strong>s met zijne strijdmacht te<br />

Gibeon aan. Nauwelijks hadd<strong>en</strong> de bondg<strong>en</strong>oot<strong>en</strong> hun leger in strijdorde rondom de stad<br />

geplaatst, of Jozua overviel h<strong>en</strong>. De koning<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> op de vlucht geslag<strong>en</strong>. De groote m<strong>en</strong>igte<br />

vluchtte voor het aangezicht van Jozua door e<strong>en</strong>e berg<strong>en</strong>te naar Beth-horon; zij sneld<strong>en</strong> verward<br />

van de steile hoogte aan d<strong>en</strong> achter kant des bergs weg. Hier brak e<strong>en</strong> geweldige hagelstorm<br />

bov<strong>en</strong> h<strong>en</strong> los. “Zoo wierp de Heere groote ste<strong>en</strong><strong>en</strong> op h<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> hemel. . . . Daar war<strong>en</strong> er<br />

meer, die van d<strong>en</strong> hagel stierv<strong>en</strong>, dan die de kinder<strong>en</strong> Israels met het zwaard doodd<strong>en</strong>.” {PEP<br />

514.2}<br />

To<strong>en</strong> Jozua de hoogte des bergs bereikt had, <strong>en</strong> de Amoriet<strong>en</strong> overijld zag vlucht<strong>en</strong>, t<strong>en</strong><br />

einde hunne vesting<strong>en</strong> in de berg<strong>en</strong> te bereik<strong>en</strong>, begreep hij, dat de dag te kort zou zijn om d<strong>en</strong><br />

slag t<strong>en</strong> einde toe voort te zett<strong>en</strong>. Indi<strong>en</strong> de vijand niet geheel <strong>en</strong> al ver-slag<strong>en</strong> werd, dan zou hij<br />

het hoofd later weder opstek<strong>en</strong>. “To<strong>en</strong> sprak Jozua tot d<strong>en</strong> Heere, ... <strong>en</strong> zeide voor de oog<strong>en</strong> der<br />

Israeliet<strong>en</strong>: Zon, sta stil te Gibeon, <strong>en</strong> gij maan, in het dal van Ajalon! En de zon stond stil, <strong>en</strong><br />

de maan bleef staan, totdat zich het volk aan zijne vijand<strong>en</strong> gewrok<strong>en</strong> had. . . . De zon nu stond<br />

stil in het midd<strong>en</strong> des hemels, <strong>en</strong> haastte niet onder te gaan omtr<strong>en</strong>t e<strong>en</strong><strong>en</strong> volkom<strong>en</strong><strong>en</strong> dag.”<br />

{PEP 514.3}<br />

Eer de avond daalde, had God Zijne belofte aan Jozua vervuld. Het gansche heir van d<strong>en</strong><br />

vijand was in zijne hand gegev<strong>en</strong>. En lang heeft Israel de gedacht<strong>en</strong>is van di<strong>en</strong> dag gevierd. “Er<br />

was ge<strong>en</strong> dag aan dez<strong>en</strong> gelijk, voor hem noch na hem, dat de Heere de stem e<strong>en</strong>s mans alzoo<br />

verhoorde: want de Heere streed voor Israel.” “De zon <strong>en</strong> de maan stond<strong>en</strong> stil in hare woning;<br />

met het licht ging<strong>en</strong> uwe pijl<strong>en</strong> daarhe<strong>en</strong>, met glans uwe bliksem<strong>en</strong>de spies. Met gramschap tradt<br />

353


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Gij door het land, met toorn dorschtet Gij de Heid<strong>en</strong><strong>en</strong>. Gij toogt uit tot de verlossing uws<br />

volks.”6 {PEP 515.1}<br />

Jozua’s gebed werd door d<strong>en</strong> Heilig<strong>en</strong> Geest ingegev<strong>en</strong>, opdat de kracht van Israels Gods<br />

opnieuw op<strong>en</strong>baar mocht word<strong>en</strong>. Daarom was dit verzoek ge<strong>en</strong>e aanmatiging van d<strong>en</strong> groot<strong>en</strong><br />

leidsman. God had Jozua beloofd, dat Hij Israels vijand<strong>en</strong> zekerlijk t<strong>en</strong> onder zou br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>,<br />

desniettemin deed Jozua ev<strong>en</strong>zeer zijn best, alsof de uitkomst der onderneming geheel van<br />

Israels leger afhing. Hij deed alles, wat m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> inspanning vermocht, <strong>en</strong> riep bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong>, door<br />

het geloof, Gods hulp in. Het geheim der overwinning zit in de sam<strong>en</strong>werking van de kracht<br />

Gods <strong>en</strong> ‘s m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> pog<strong>en</strong>. Zij slag<strong>en</strong> het best, die het meest op d<strong>en</strong> arm van d<strong>en</strong> Almachtige<br />

leun<strong>en</strong>. De man, die zeide, “Zon, sta stil te Gibeon, <strong>en</strong> gij maan, in het dal van Ajalon!” is de<br />

man, die ur<strong>en</strong> lang met zijn aangezicht op de aarde lag, <strong>en</strong> in het leger te Gilgal bad. De<br />

gebedsmann<strong>en</strong> zijn de sterkste mann<strong>en</strong>. {PEP 515.2}<br />

Dit groote wonder bewijst, dat de schepping onder het beheer van d<strong>en</strong> Schepper staat. Satan<br />

zoekt Gods bestuur over de natuur voor d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch verborg<strong>en</strong> te houd<strong>en</strong>, — zijn toeleg is om<br />

hem blind te houd<strong>en</strong> voor het voortdur<strong>en</strong>d werk<strong>en</strong> van de eerste groote Oorzaak. Dit wonder<br />

staat geboekt tot bestraffing voor all<strong>en</strong>, die de natuur bov<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Schepper stell<strong>en</strong>. {PEP 515.3}<br />

Naar Zijn eig<strong>en</strong> welbehag<strong>en</strong> gebruikt God de kracht<strong>en</strong> der natuur, — “vuur <strong>en</strong> hagel, <strong>en</strong><br />

sneeuw <strong>en</strong> damp; gij stormwind, die zijn woord doet,”7 — om Zijne vijand<strong>en</strong> te verdelg<strong>en</strong>. To<strong>en</strong><br />

de Heid<strong>en</strong>sche Amoriet<strong>en</strong> zich verzett<strong>en</strong> t<strong>en</strong> einde Gods doel te verijdel<strong>en</strong>, wierp Hij “groote<br />

ste<strong>en</strong><strong>en</strong> van d<strong>en</strong> hemel” op Israels vijand<strong>en</strong>. Wij lez<strong>en</strong>, dat er, aan het einde der<br />

wereldgeschied<strong>en</strong>is, e<strong>en</strong>e groote strijd zal gestred<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, <strong>en</strong> alsdan zal t<strong>en</strong> volle bewaarheid<br />

word<strong>en</strong>: “De Heere heeft Zijne schatkamer op<strong>en</strong>gedaan, <strong>en</strong> de instrum<strong>en</strong>t<strong>en</strong> Zijner gramschap<br />

voortgebracht.”8 “Zijt gij gekom<strong>en</strong>,” vraagt God, “tot de schatkamer<strong>en</strong> der sneeuw? <strong>en</strong> hebt gij<br />

de schatkamer<strong>en</strong> des hagels gezi<strong>en</strong>? Di<strong>en</strong> Ik op houde tot d<strong>en</strong> tijd der b<strong>en</strong>auwdheid, tot d<strong>en</strong> dag<br />

des strijds <strong>en</strong> des oorlogs?”9 De Zi<strong>en</strong>er van Patmos verhaalt ons, dat er “e<strong>en</strong>e groote stemme uit<br />

d<strong>en</strong> tempel des hemels zal zegg<strong>en</strong>: “Het is geschied!” En e<strong>en</strong> groote hagel, elk als e<strong>en</strong> tal<strong>en</strong>tpond<br />

zwaar, viel neder uit d<strong>en</strong> hemel op de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong>.10 {PEP 515.4}<br />

354


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

355


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 48—De Verdeeling van Kanaan<br />

OP de overwinning te Beth-horon volgde weldra de onderwerping van Zuid-Kanaan.<br />

“Alzoo sloeg Jozua het gansche land, het gebergte, <strong>en</strong> het zuid<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de laagte. . . . En Jozua nam<br />

al deze koning<strong>en</strong> <strong>en</strong> hun land op e<strong>en</strong>maal: want de Heere, de God Israels, streed voor Israel.<br />

To<strong>en</strong> keerde Jozua weder, <strong>en</strong> ganseh Israel met hem, naar het leger te Gilgal.”1 {PEP 517.1}<br />

To<strong>en</strong> de vorst<strong>en</strong> van Noord-Palestina hoord<strong>en</strong>, dat de Israeliet<strong>en</strong> geslaagd war<strong>en</strong> in d<strong>en</strong><br />

strijd, bekroop de vrees hunne hart<strong>en</strong>, <strong>en</strong> ging<strong>en</strong> zij e<strong>en</strong><strong>en</strong> bond aan. Aan het hoofd van dat<br />

bondg<strong>en</strong>ootschap stond Jabin, de koning van Hazor, e<strong>en</strong> landschap t<strong>en</strong> west<strong>en</strong> van het meer<br />

Merom. “Deze nu tog<strong>en</strong> uit, <strong>en</strong> al hunne heirlegers met h<strong>en</strong>.” Dit was de grootste strijdmacht,<br />

die tot nog toe teg<strong>en</strong> Israel, in Kanaan, was opgekom<strong>en</strong>. Zij war<strong>en</strong> “veel volks, als het zand, dat<br />

aan d<strong>en</strong> oever der zee is, in veelheid; <strong>en</strong> zeer vele paard<strong>en</strong> <strong>en</strong> wag<strong>en</strong><strong>en</strong>. Al deze koning<strong>en</strong> werd<strong>en</strong><br />

vergaderd, <strong>en</strong> kwam<strong>en</strong> <strong>en</strong> legerd<strong>en</strong> zich te zam<strong>en</strong> aan de water<strong>en</strong> van Merom, om teg<strong>en</strong> Israel te<br />

krijg<strong>en</strong>.” Wederom ontving Jozua e<strong>en</strong> boodschap van bemoediging, aldus luid<strong>en</strong>de: “Vrees niet<br />

voor hunne aangezicht<strong>en</strong>, want morg<strong>en</strong>, omtr<strong>en</strong>t dez<strong>en</strong> tijd, zal Ik h<strong>en</strong> altemaal verslag<strong>en</strong> gev<strong>en</strong><br />

voor het aangezicht van Israel.” {PEP 517.2}<br />

In de nabijheid van het meer Merom overviel hij de legerplaats der bondg<strong>en</strong>oot<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

versloeg hunne strijdmacht. “En de Heere gaf h<strong>en</strong> in de hand van Israel, <strong>en</strong> zij sloeg<strong>en</strong> h<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

zij joeg<strong>en</strong> h<strong>en</strong> na, . . . totdat zij ge<strong>en</strong>e overig<strong>en</strong> onder h<strong>en</strong> overliet<strong>en</strong>.” De paard<strong>en</strong> <strong>en</strong> wag<strong>en</strong>s,<br />

waarop de Kanaäniet<strong>en</strong> zich beroemd hadd<strong>en</strong>, mocht<strong>en</strong> de Israeliet<strong>en</strong> niet nem<strong>en</strong>.<br />

Overe<strong>en</strong>komstig Gods bevel, werd<strong>en</strong> de wag<strong>en</strong>s verbrand, <strong>en</strong> de paard<strong>en</strong> verlamd, zoodat zij<br />

voor d<strong>en</strong> krijgsdi<strong>en</strong>st niet meer deugd<strong>en</strong>. De Israelit<strong>en</strong> mocht<strong>en</strong> hun vertrouw<strong>en</strong> niet op paard<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> wag<strong>en</strong>s stell<strong>en</strong>, maar hun steun moest zijn op d<strong>en</strong> naam des Heer<strong>en</strong>, huns Gods. {PEP 517.3}<br />

De e<strong>en</strong>e stad werd na de andere ing<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Hazor, het hoofd van al die koninkrijk<strong>en</strong>,<br />

werd verbrand. Deze oorlog duurde verscheid<strong>en</strong>e jar<strong>en</strong>, doch eindelijk zag Jozua zich in het bezit<br />

van Kanaän gesteld. “En het land rustte van d<strong>en</strong> krijg.” {PEP 518.1}<br />

Doch alhoewel der Kanaäniet<strong>en</strong> macht t<strong>en</strong> onder was gebracht, zoo war<strong>en</strong> zij nog niet<br />

geheel uit het bezit verdrev<strong>en</strong>. T<strong>en</strong> west<strong>en</strong> bezat<strong>en</strong> de Filistijn<strong>en</strong> nog e<strong>en</strong>e vruchtbare laagte,<br />

langs de zeekust; terwijl de Sidoniërs nog e<strong>en</strong>e streek in het noord<strong>en</strong> bezat<strong>en</strong>. De Libanon<br />

behoorde ook aan het laatstg<strong>en</strong>oemde volk; <strong>en</strong> zuidwaarts, naar Egypte, hadd<strong>en</strong> Israels vijand<strong>en</strong><br />

ook nog het land in bezit. {PEP 518.2}<br />

Jozua behoefde d<strong>en</strong> strijd echter niet verder voort te zett<strong>en</strong>. Alvor<strong>en</strong>s die groote leidsman<br />

het bevelhebberschap over Israel neér legde, moest hij nog e<strong>en</strong> ander werk verricht<strong>en</strong>. Het<br />

gansche land, zoowel hetge<strong>en</strong> reeds onderworp<strong>en</strong> was, als hetge<strong>en</strong> nog moest onderworp<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong>, moest onder de twaalf stamm<strong>en</strong> verdeeld word<strong>en</strong>. Nu restte het ieder<strong>en</strong> stam, om zijne<br />

eig<strong>en</strong>e bezitting t<strong>en</strong> volle tot onderworp<strong>en</strong>heid te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Bleef het volk Gode trouw, dan zou<br />

Hij de vijand<strong>en</strong> voor hunne aangezicht<strong>en</strong> uitdrijv<strong>en</strong>; daarbij beloofde Hij hunne bezitting<strong>en</strong><br />

steeds te vergroot<strong>en</strong>, indi<strong>en</strong> zij Zijn verbond niet schond<strong>en</strong>. {PEP 518.3}<br />

356


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Aan Jozua, Eleazar d<strong>en</strong> hoogepriester, <strong>en</strong> de oudst<strong>en</strong> der stamm<strong>en</strong> werd de verdeeling van<br />

het land opgedrag<strong>en</strong>; <strong>en</strong> de plaats der stamm<strong>en</strong> werd door loting beslist. Mozes had de gr<strong>en</strong>z<strong>en</strong><br />

gesteld, volg<strong>en</strong>s welke het land onder de stamm<strong>en</strong> moest word<strong>en</strong> verdeeld, <strong>en</strong> hij had ook e<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

overste in eik<strong>en</strong> stam aangesteld, die met deze verdeeling belast was. Doch vermits de stam van<br />

Levi d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st van het heiligdom moest waarnem<strong>en</strong>, zoo kreeg hij ge<strong>en</strong>e portie in de verdeeling;<br />

slechts acht <strong>en</strong> veertig sted<strong>en</strong>, in de verschill<strong>en</strong>de deel<strong>en</strong> van het land, werd<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Leviet<strong>en</strong><br />

toegewez<strong>en</strong>. {PEP 518.4}<br />

Voordat m<strong>en</strong> had aangevang<strong>en</strong> het land te verdeel<strong>en</strong>, kwam<strong>en</strong> Kaleb <strong>en</strong> de hoofd<strong>en</strong> van zijn<br />

geslacht met e<strong>en</strong>e bijzondere aanspraak opdag<strong>en</strong>. Behoud<strong>en</strong>s Jozua, was Kaleb nu de oudste in<br />

Israel. Jozua <strong>en</strong> Kaleb war<strong>en</strong> de e<strong>en</strong>igste verspieders, die e<strong>en</strong> gunstig verslag van het land<br />

geleverd <strong>en</strong> het volk aangemoedigd hadd<strong>en</strong> om hetzelve in ‘s Heer<strong>en</strong> naam te gaan innem<strong>en</strong>.<br />

Kaleb herinnerde Jozua aan e<strong>en</strong>e belofte, welke hij to<strong>en</strong> ter belooning voor zijne standvastigheid<br />

ontvang<strong>en</strong> had: “Indi<strong>en</strong> niet het land, waarop uw voet getred<strong>en</strong> heeft, u <strong>en</strong> uw<strong>en</strong> kinder<strong>en</strong> t<strong>en</strong><br />

erfdeel zal zijn in eeuwigheid, dewijl gij volhard hebt d<strong>en</strong> Heere, mijn<strong>en</strong> God, na te volg<strong>en</strong>.”2<br />

Di<strong>en</strong>overe<strong>en</strong>komstig begeerde hij Hebron voor zijne erfbezitting. Aldaar hadd<strong>en</strong> Abraham,<br />

Izaäk, <strong>en</strong> Jakob jar<strong>en</strong> lang gewoond; <strong>en</strong> aldaar lag<strong>en</strong> zij, in de spelonk van Machpela, begrav<strong>en</strong>.<br />

Hebron was de woonplaats der gevreesde Enakiet<strong>en</strong>, voor wie de andere verspieders zoo<br />

bevreesd war<strong>en</strong> geweest, <strong>en</strong> voor wie Israels hart versmolt<strong>en</strong> was. Doch vermits Kaleb op Gods<br />

kracht steunde, zoo verkoos hij juist die plaats voor zijn erfdeel. {PEP 518.5}<br />

“En nu, zie, de Heere heeft mij in het lev<strong>en</strong> behoud<strong>en</strong>,” zeide hij; “het zijn nu vijf <strong>en</strong> veertig<br />

jar<strong>en</strong>, sedert dat de Heere dit woord tot Mozes gesprok<strong>en</strong> heeft, to<strong>en</strong> Israel in de woestijn<br />

wandeldè; <strong>en</strong> nu, zie, ik b<strong>en</strong> hed<strong>en</strong> vijf <strong>en</strong> tachtig jar<strong>en</strong> oud. Ik b<strong>en</strong> nog hed<strong>en</strong> zoo sterk, gelijk<br />

als ik was t<strong>en</strong> dage, to<strong>en</strong> Mozes mij uitzond: gelijk mijne kracht to<strong>en</strong> was, alzoo is nu mijne<br />

kracht, tot d<strong>en</strong> oorlog, <strong>en</strong> om uit te gaan, <strong>en</strong> om in te gaan. En nu, geef mij dit gebergte, waarvan<br />

de Heere te di<strong>en</strong> dage gesprok<strong>en</strong> heeft: want gij hebt het te di<strong>en</strong> zelv<strong>en</strong> dage gehoord, dat de<br />

Enakiet<strong>en</strong> aldaar war<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dat er groote vaste sted<strong>en</strong> war<strong>en</strong>; of de Heere met mij ware, dat ik<br />

h<strong>en</strong> verdreef, gelijk als de Heere gesprok<strong>en</strong> heeft.” De oudst<strong>en</strong> van Juda ondersteud<strong>en</strong> deze<br />

begeerte. Wijl Kaleb aangesteld was om voor zijn<strong>en</strong> stam te lot<strong>en</strong>, zoo had hij die mann<strong>en</strong><br />

uitverkor<strong>en</strong> om hem te ondersteun<strong>en</strong> in de aanspraak, die hij had, opdat het overig<strong>en</strong>s ook niet<br />

mocht schijn<strong>en</strong>, alsof hij uit eig<strong>en</strong>belang handelde. {PEP 519.1}<br />

Zijne begeerte werd aanstonds toegestaan. Niemand anders was de inneming van die vesting<br />

beter toevertrouwd. “To<strong>en</strong> zeg<strong>en</strong>de hem Jozua, <strong>en</strong> hij gaf Kaleb, d<strong>en</strong> zoon van Jefunne, Hebron<br />

t<strong>en</strong> erfdeel,” “omdat hij volhard had d<strong>en</strong> Heere, d<strong>en</strong> God Israels, na te volg<strong>en</strong>.” Kalebs geloof<br />

was nog hetzelfde, als to<strong>en</strong> de andere verspieders zijn verslag teg<strong>en</strong>sprak<strong>en</strong>. Hij geloofde, dat<br />

God Zijn volk, overe<strong>en</strong>komstig de belofte, in het beloofde land br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> zou, <strong>en</strong> in dit opzicht<br />

had hij volhard d<strong>en</strong> Heere na te volg<strong>en</strong>. Hij had zich het lange omzwerv<strong>en</strong> in de woestijn moet<strong>en</strong><br />

lat<strong>en</strong> welgevall<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dus om der schuldig<strong>en</strong> wil wederwaardighed<strong>en</strong> <strong>en</strong> teleurstelling<strong>en</strong><br />

verdrag<strong>en</strong>. Dit deed hem echter niet klag<strong>en</strong>, maar hij roemde Gods g<strong>en</strong>ade, waardoor hij was<br />

gespaard, to<strong>en</strong> de ander<strong>en</strong> in de woestijn viel<strong>en</strong>. Te midd<strong>en</strong> van al het lijd<strong>en</strong>, de gevar<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de<br />

357


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

plag<strong>en</strong> in de woestijn, zoomede gedur<strong>en</strong>de de jar<strong>en</strong>, waarin zij in Kanaän oorlog gevoerd hadd<strong>en</strong>,<br />

had de Heere hem beschermd; toch was zijne kracht, nu op tachtig jarig<strong>en</strong> leeftijd, nog niet<br />

verminderd. Hij begeerde niet e<strong>en</strong> grondgebied, dat alreede veroverd was; maar juist die plaats,<br />

welke de verspieders onneembaar beschouwd<strong>en</strong>. Door Gods hulp gesteund zou hij die vesting<br />

nem<strong>en</strong> uit de hand<strong>en</strong> der reuz<strong>en</strong>, door wie Israels geloof aan het wankel<strong>en</strong> was gebracht. Kalebs<br />

begeerte ontsproot niet uit eerzucht of het zoek<strong>en</strong> van eig<strong>en</strong>belang. De dappere oude krijgsman<br />

wilde d<strong>en</strong> volke e<strong>en</strong> voorbeeld gev<strong>en</strong>, waardoor Gods eer bevorderd werd <strong>en</strong> dat tev<strong>en</strong>s tot<br />

aanmoediging verstrekte voor de overige stamm<strong>en</strong>, door het land te onderwerp<strong>en</strong>, dat hunne<br />

vaders onneembaar hadd<strong>en</strong> geacht. {PEP 519.2}<br />

Kaleb ontving de erf<strong>en</strong>is, waarnaar hij ruim veertig jar<strong>en</strong> lang verlangd had; <strong>en</strong> op Gods<br />

hulp leun<strong>en</strong>de, verdreef hij “vandaar de drie zon<strong>en</strong> van Enak.”3 Zijn ijver verkoelde ev<strong>en</strong>wel<br />

niet, nu hij e<strong>en</strong>e bezitting voor zich <strong>en</strong> zijn zaad gekreg<strong>en</strong> had; hij zette zich niet neer, om het<br />

g<strong>en</strong>ot zijner erf<strong>en</strong>is te smak<strong>en</strong>, maar hij zette d<strong>en</strong> strijd nog voort ter eere Gods <strong>en</strong> tot voordeel<br />

van de natie. {PEP 520.1}<br />

De oproerling<strong>en</strong> <strong>en</strong> de lafaards war<strong>en</strong> in de woestijn gestorv<strong>en</strong>; doch de getrouwe<br />

verspieders werd<strong>en</strong> verwaardigd van Eskols druiv<strong>en</strong> te et<strong>en</strong>. E<strong>en</strong> iegelijk werd overe<strong>en</strong>komstig<br />

zijn geloof vergold<strong>en</strong>. De ongeloovig<strong>en</strong> zag<strong>en</strong> hunne vrees vervuld. Trots Gods belofte, hadd<strong>en</strong><br />

zij het e<strong>en</strong>e onmogelijkheid g<strong>en</strong>oemd om Kanaan in te nem<strong>en</strong>; zij zijn er trouw<strong>en</strong>s ook niet in<br />

gekom<strong>en</strong>. Maar zij, die God geloofd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> niet zoo zeer op de moeilijkhed<strong>en</strong> als wel op de sterkte<br />

van hunn<strong>en</strong> almachtig<strong>en</strong> Helper zag<strong>en</strong>, hebb<strong>en</strong> hun erfdeel in het goede land ontvang<strong>en</strong>. Door<br />

het geloof hebb<strong>en</strong> die uitstek<strong>en</strong>de mann<strong>en</strong> “koninkrijk<strong>en</strong> overwonn<strong>en</strong>, . . . zijn de scherpte des<br />

zwaards ontvlod<strong>en</strong>, hebb<strong>en</strong> uit zwakheid kracht<strong>en</strong> gekreg<strong>en</strong>, zijn in d<strong>en</strong> krijg sterk geword<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

hebb<strong>en</strong> de heirlegers der vreem-d<strong>en</strong> op de vlucht gebracht.” “En dit is de overwinning, die de<br />

wereld overwint, namelijk ons geloof.”4 {PEP 520.2}<br />

E<strong>en</strong> andere aanspraak bij de verdeeling van het land op<strong>en</strong>baarde e<strong>en</strong><strong>en</strong> geest, die veel van<br />

die van Kaleb verschilde; zij werd gemaakt door de kinder<strong>en</strong> van Jozef, de stam van Efrïam <strong>en</strong><br />

de halve stam van Manasse. Op grond van hunne m<strong>en</strong>igte eischt<strong>en</strong> zij e<strong>en</strong> dubbel aandeel van<br />

het gebied. Het land, dat hun bij loting was aangewez<strong>en</strong>, was bij uitstek vruchtbaar, <strong>en</strong> behelsde<br />

de zeer vruchtbare vlakte van Saron; doch de Kanaäniet<strong>en</strong> bezat<strong>en</strong> nog vele van de woornaamste<br />

sted<strong>en</strong> in die vallei, <strong>en</strong> de stamm<strong>en</strong> deinsd<strong>en</strong> terug voor de moeite <strong>en</strong> het gevaar aan het<br />

inbezitnem<strong>en</strong> verbond<strong>en</strong>, daarom begeerd<strong>en</strong> zij e<strong>en</strong> grooter gebied van hetge<strong>en</strong> reeds t<strong>en</strong> volle<br />

onderworp<strong>en</strong> was. De stam van Efraïm was e<strong>en</strong> der grootste onder de stamm<strong>en</strong>; ook behoorde<br />

Jozua tot die stam, <strong>en</strong> daarom was het slechts natuurlijk, dat zijne broeder<strong>en</strong> zich tot meer<br />

gerechtigd gevoeld<strong>en</strong>. “Waarom hebt gij mij t<strong>en</strong> erfdeel maar e<strong>en</strong> lot <strong>en</strong> e<strong>en</strong> snoer gegev<strong>en</strong>,”<br />

vroeg<strong>en</strong> zij, “daar ik toch e<strong>en</strong> groot volk b<strong>en</strong>?”5 De onkreukbare leidsman liet zich ev<strong>en</strong>wel niet<br />

van de gestr<strong>en</strong>ge rechtmatigheid af br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. {PEP 520.3}<br />

Hij gaf hun t<strong>en</strong> antwoord: “Dewijl gij e<strong>en</strong> groot volk zijt, zoo ga op naar het woud, <strong>en</strong> houw<br />

daar voor u af in het land der Feriziet<strong>en</strong> <strong>en</strong> der Refaiet<strong>en</strong>, dewijl u het gebergte van Efraïm te<br />

<strong>en</strong>g is.” {PEP 521.1}<br />

358


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

In hun antwoord op<strong>en</strong>baard<strong>en</strong> zij de ware drijfveer hunner ontevred<strong>en</strong>heid. Zij bezat<strong>en</strong> noch<br />

geloof noch moed om de Kanaaniet<strong>en</strong> uit te drijv<strong>en</strong>. “Dat gebergte zou ons niet g<strong>en</strong>oegzaam<br />

zijn,” zeid<strong>en</strong> zij, “er zijn ook ijzer<strong>en</strong> wag<strong>en</strong>s bij alle Kanaaniet<strong>en</strong>.” {PEP 521.2}<br />

Israels God had Zijne kracht aan Zijn volk verpand, als de Efraimiet<strong>en</strong> daarom slechts d<strong>en</strong><br />

moed <strong>en</strong> het geloof van Kaleb gehad hadd<strong>en</strong>, ge<strong>en</strong> vijand zou voor hun aangezicht hebb<strong>en</strong><br />

kunn<strong>en</strong> bestaan. Deze neiging om het gevaar <strong>en</strong> de moeit<strong>en</strong> te ontduik<strong>en</strong> werd standvastiglijk<br />

door Jozua bestred<strong>en</strong>; hij zeide: “Gij zijt e<strong>en</strong> groot volk, <strong>en</strong> gij hebt groote kracht, ... gij zult de<br />

Kanaaniet<strong>en</strong> verdrijv<strong>en</strong>, al hebb<strong>en</strong> zij ijzer<strong>en</strong> wag<strong>en</strong>s, al zijn zij sterk.” Hij gebruikte hunne<br />

eig<strong>en</strong>e beweegred<strong>en</strong><strong>en</strong> teg<strong>en</strong> h<strong>en</strong>. Wijl zij e<strong>en</strong> groot volk war<strong>en</strong>, zooals zij beweerd<strong>en</strong>, kond<strong>en</strong><br />

zij ev<strong>en</strong> goed voor zich zelv<strong>en</strong> zorg<strong>en</strong> als hunne broeder<strong>en</strong> ded<strong>en</strong>. Als God h<strong>en</strong> hielp, dan<br />

behoefd<strong>en</strong> zij de ijzer<strong>en</strong> wag<strong>en</strong>s niet te vreez<strong>en</strong>. {PEP 521.3}<br />

Tot nu toe was Gilgal het hoofdkwartier der natie, <strong>en</strong> de standplaats van d<strong>en</strong> tabernakel<br />

geweest, doch de tijd was aangebrok<strong>en</strong>, waarop hij naar zijne vaste woonplaats moest word<strong>en</strong><br />

overgebracht. Deze plaats was Silo, e<strong>en</strong> kleine stad in Efraïms erfdeel geleg<strong>en</strong>. Wijl zij bijna in<br />

het midd<strong>en</strong>punt van het land lag, zoo kond<strong>en</strong> al de stamm<strong>en</strong> haar gemakkelijk bereik<strong>en</strong>. In dez<strong>en</strong><br />

omtrek war<strong>en</strong> al de vijand<strong>en</strong> totaal onderworp<strong>en</strong>, zoodat de godsdi<strong>en</strong>st ongehinderd kon word<strong>en</strong><br />

waarg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. “En de gansche vergadering van de kinder<strong>en</strong> Israels verzameld<strong>en</strong> zich te Silo, <strong>en</strong><br />

zij richtt<strong>en</strong> aldaar op de t<strong>en</strong>t der sam<strong>en</strong>komst.”6 De stamm<strong>en</strong> lag<strong>en</strong> nog te Gilgal gelegerd, to<strong>en</strong><br />

de tabernakel naar Silo werd gebracht, maar zij volgd<strong>en</strong> hem, <strong>en</strong> sloeg<strong>en</strong> hunne t<strong>en</strong>t<strong>en</strong> te dier<br />

stede op. En hier verblev<strong>en</strong> zij, totdat zij eindelijk uite<strong>en</strong>ging<strong>en</strong> om naar hunne bezitting<strong>en</strong> te<br />

gaan. {PEP 521.4}<br />

Drie honderd jar<strong>en</strong> bleef de ark te Silo, totdat zij, ter oorzaak van de zond<strong>en</strong> van het huis<br />

van Eli, in der Filistijn<strong>en</strong> hand<strong>en</strong> viel, <strong>en</strong> Silo verwoest werd. De ark werd nooit weder naar d<strong>en</strong><br />

tabernakel te dezer plaats teruggebracht; het heiligdom werd later in Jeruzalem opgericht; <strong>en</strong><br />

Silo werd voortaan der vergetelheid prijs gegev<strong>en</strong>. M<strong>en</strong> vindt slechts puinhop<strong>en</strong> op de plaats,<br />

waar de stad gestaan heeft. Lang daarna di<strong>en</strong>de zij tot e<strong>en</strong> voorbeeld ter waarschuwing voor<br />

Jeruzalem. “Want gaat nu h<strong>en</strong><strong>en</strong>,” zeide de Heere door d<strong>en</strong> mond van Jeremia, “naar mijne<br />

plaats, die te Silo was, alwaar Ik mijn<strong>en</strong> naam in het eerst had do<strong>en</strong> won<strong>en</strong>; <strong>en</strong> ziet wat Ik daaraan<br />

gedaan heb van wege de boosheid van mijn volk Israel. . . . Zoo zal Ik aan dit huis, dat naar<br />

mijn<strong>en</strong> naam g<strong>en</strong>oemd is, waarop gij vertrouwt, <strong>en</strong> aan deze plaats, die Ik u <strong>en</strong> uw<strong>en</strong> vader<strong>en</strong><br />

gegev<strong>en</strong> heb, do<strong>en</strong>, gelijk als Ik aan Silo gedaan heb.”7 {PEP 522.1}<br />

“To<strong>en</strong> zij nu geëindigd hadd<strong>en</strong> het land erfelijk te deel<strong>en</strong>,” gaf Jozua zijne begeerte te<br />

k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>. E<strong>en</strong>e bijzondere erf<strong>en</strong>is was hem, ev<strong>en</strong>als Kaleb, toegezegd; hij begeerde echter ge<strong>en</strong><br />

uitgestrekt gebied, maar slechts e<strong>en</strong> <strong>en</strong>kele stad. “Naar d<strong>en</strong> mond des Heer<strong>en</strong> gav<strong>en</strong> zij hem die<br />

stad, welke hij begeerde, ... <strong>en</strong> hij bouwde die stad, <strong>en</strong> woonde in dezelve.”8 Hij noemde de stad<br />

ThimnathSerah, — het deel, dat overblijft, — e<strong>en</strong> voortdur<strong>en</strong>d getuig<strong>en</strong>is t<strong>en</strong> gunste van de<br />

onbaatzuchtigheid van d<strong>en</strong> edelhartig<strong>en</strong> overwinnaar, die, instede van zich het beste van d<strong>en</strong> buit<br />

toe te eig<strong>en</strong><strong>en</strong>, zijn aandeel eerst eischte, nadat de geringst<strong>en</strong> van het volk bedeeld war<strong>en</strong>. {PEP<br />

522.2}<br />

359


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Zes van de sted<strong>en</strong>, welke d<strong>en</strong> Leviet<strong>en</strong> gegev<strong>en</strong> war<strong>en</strong>, — drie aan deze <strong>en</strong> drie aan g<strong>en</strong>e<br />

zijde der Jordaan, — war<strong>en</strong> tot vrijsted<strong>en</strong> gesteld, werwaarts de doodslager vlucht<strong>en</strong> kon.<br />

Di<strong>en</strong>aangaande had Mozes aldus gebod<strong>en</strong>: “Opdat de doodslager daarhe<strong>en</strong> vliede, die e<strong>en</strong>e ziel<br />

onwet<strong>en</strong>d geslag<strong>en</strong> heeft. En deze sted<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> u tot e<strong>en</strong>e toevlucht zijn voor d<strong>en</strong> bloedwreker,”<br />

zeide hij; “opdat de doodslager niet sterve, totdat hij voor de vergadering aan het gericht gestaan<br />

hebbe.”9 Aan deze g<strong>en</strong>adige voorzorgsmaatregel bestond behoefte, aangezi<strong>en</strong> m<strong>en</strong> oudtijds de<br />

gewoonte had, dat de naaste bloedverwant of erfg<strong>en</strong>aam d<strong>en</strong> dood aan d<strong>en</strong> doodslager wreekte.<br />

In gevall<strong>en</strong>, waar de schuld duidelijk bewez<strong>en</strong> was, behoefd<strong>en</strong> zij niet op de uitspraak der<br />

overheid te wacht<strong>en</strong>. De bloedwreker mocht d<strong>en</strong> misdadiger allerwege achtervolg<strong>en</strong> <strong>en</strong> om het<br />

lev<strong>en</strong> br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. De Heere oordeelde het niet gepast om die gewoonte, te dier tijd, af te schaff<strong>en</strong>;<br />

Hij liet intussch<strong>en</strong> voorzorgsmaatregel<strong>en</strong> nem<strong>en</strong>, ter bescherming derg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die niet met opzet<br />

e<strong>en</strong><strong>en</strong> doodslag beging<strong>en</strong>. {PEP 522.3}<br />

De vrijsted<strong>en</strong> war<strong>en</strong> zoo het land door verdeeld, dat m<strong>en</strong>, het verst g<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, slechts e<strong>en</strong><br />

halv<strong>en</strong> dag behoefde te reiz<strong>en</strong> om ze te bereik<strong>en</strong>. De weg<strong>en</strong>, die er naartoe liep<strong>en</strong>, werd<strong>en</strong> altoos<br />

in goede orde gehoud<strong>en</strong>; bij kleine tussch<strong>en</strong>ruimt<strong>en</strong> stond<strong>en</strong> er seinpal<strong>en</strong>, waarop in duidelijke<br />

letters toevluchtsoord stond, opdat de vluchteling ge<strong>en</strong> oog<strong>en</strong>blik mocht word<strong>en</strong> verlet. E<strong>en</strong><br />

ieder, — Israeliet, vreemdeling, of bijwoner, — had het recht om van deze beschikking gebruik<br />

te mak<strong>en</strong>. Terwijl dit als e<strong>en</strong> voorzorgsmaatregel di<strong>en</strong>de, opdat de onschuldig<strong>en</strong> niet doldrifting<br />

om het lev<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> gebracht, zoo kreeg de schuldige hierdoor ev<strong>en</strong>wel ge<strong>en</strong> kans om te<br />

ontsnapp<strong>en</strong>. De vluchteling werd voor het gericht gedagvaard, <strong>en</strong> als m<strong>en</strong> hem niet aan e<strong>en</strong><br />

opzettelijk<strong>en</strong> moordaanslag schuldig bevond, dan had hij aanspraak op de bescherming der<br />

vrijstad. De schuldige werd daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> aan d<strong>en</strong> bloedwreker overgegev<strong>en</strong>. En die op de<br />

bescherming aanspraak hadd<strong>en</strong>, verkreg<strong>en</strong> het slechts onder de voorwaarde, dat zij in de vrijstad<br />

blev<strong>en</strong>. In geval iemand zich buit<strong>en</strong> de pal<strong>en</strong> zijner vrijstad begaf, <strong>en</strong> de bloedwreker hem vond,<br />

dan moest hij zijne overtreding van ‘s Heer<strong>en</strong> beschikking met d<strong>en</strong> dood betal<strong>en</strong>. Na d<strong>en</strong> dood<br />

van d<strong>en</strong> hoogepriester stond het e<strong>en</strong> ieder echter weder vrij om de vrijstad te verlat<strong>en</strong>, <strong>en</strong> naar<br />

zijne bezitting<strong>en</strong> terug te keer<strong>en</strong>. {PEP 523.1}<br />

Wanneer iemand, weg<strong>en</strong>s het pleg<strong>en</strong> van moord, voor de rechtbank terecht stond, dan kon<br />

m<strong>en</strong> hem niet op het getuig<strong>en</strong>is van één persoon veroordeel<strong>en</strong>, al sch<strong>en</strong><strong>en</strong> de omstandighed<strong>en</strong><br />

ook nog zoo sterk teg<strong>en</strong> hem te pleit<strong>en</strong>. Des Heer<strong>en</strong> bevel luidde di<strong>en</strong>aangaande aldus: “Al wie<br />

e<strong>en</strong>e ziel slaat, naar d<strong>en</strong> mond der getuig<strong>en</strong> zal m<strong>en</strong> d<strong>en</strong> doodslager dood<strong>en</strong>; maar e<strong>en</strong> e<strong>en</strong>ige zal<br />

niet getuig<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> e<strong>en</strong>e ziel, dat zij sterve.”10 Christus gaf Mozes deze voorschrift<strong>en</strong> voor<br />

Israel; <strong>en</strong> to<strong>en</strong> Hij met Zijne discipel<strong>en</strong> op aarde rond wandelde, sprak Hij er over hoe m<strong>en</strong> d<strong>en</strong><br />

dwal<strong>en</strong>de behandel<strong>en</strong> moet, <strong>en</strong> herhaalde de groote Meester dez<strong>en</strong> regel, dat het getuig<strong>en</strong>is van<br />

e<strong>en</strong> e<strong>en</strong>ig persoon niet voldo<strong>en</strong>de is om iemand er op te veroordeel<strong>en</strong> of vrij te sprek<strong>en</strong>. De<br />

inzicht<strong>en</strong> van één persoon kunn<strong>en</strong> e<strong>en</strong> twistgeding niet bijlegg<strong>en</strong>. In zulke gevall<strong>en</strong> moet<strong>en</strong><br />

minst<strong>en</strong>s twee over de zaak oordeel<strong>en</strong>, <strong>en</strong> te zam<strong>en</strong> de verantwoordelijkheid drag<strong>en</strong>, “opdat in<br />

d<strong>en</strong> mond van twee of drie getuig<strong>en</strong> alle woord besta.”11 {PEP 523.2}<br />

360


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Indi<strong>en</strong> de beschuldigde veroordeeld werd, dat kon ge<strong>en</strong>e verzo<strong>en</strong>ing noch losprijs voor hem<br />

word<strong>en</strong> aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. “Wie des m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> bloed vergiet, zijn bloed zal door d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch vergot<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong>.” “En gij zult ge<strong>en</strong>e verzo<strong>en</strong>ing nem<strong>en</strong> voor de ziel des doodslagers, die schuldig is te<br />

sterv<strong>en</strong>: want hij zal zekerlijk gedood word<strong>en</strong>;” “zoo zult gij d<strong>en</strong>zelv<strong>en</strong> van voor mijn altaar<br />

nem<strong>en</strong>, dat hij sterve,” aldus luidde ‘s Heer<strong>en</strong> gebod. “En voor het land zal ge<strong>en</strong>e verzo<strong>en</strong>ing<br />

gedaan word<strong>en</strong> over het bloed, dat daarin vergot<strong>en</strong> is, dan door het bloed desg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die dat<br />

vergot<strong>en</strong> heeft.”12 Beide de heiligheid <strong>en</strong> de veiligheid van het land eischt<strong>en</strong>, dat moord zwaar<br />

gestraft wierd. Het lev<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch, hetwelk God alle<strong>en</strong> sch<strong>en</strong>k<strong>en</strong> kan, moet op e<strong>en</strong>e<br />

heilige wijze be-schermd word<strong>en</strong>. {PEP 524.1}<br />

De vrijsted<strong>en</strong>, welke God d<strong>en</strong> Israeliet<strong>en</strong> gaf, di<strong>en</strong>d<strong>en</strong> tot symbool van de toevlucht in<br />

Christus. De zelfde Jezus, die tijdelijke vrijsted<strong>en</strong> gaf, heeft, door het vergiet<strong>en</strong> van Zijn eig<strong>en</strong><br />

bloed, e<strong>en</strong> veiligheidsoord geop<strong>en</strong>d voor de overtreders van Gods wet, waarhe<strong>en</strong> zij vlucht<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

d<strong>en</strong> tweed<strong>en</strong> dood ontkom<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong>. Ge<strong>en</strong>e kracht kan de ziel, die tot Hem om vergiff<strong>en</strong>is gaat,<br />

uit Zijne hand rukk<strong>en</strong>. “Zoo is er nu dan ge<strong>en</strong>e verdoem<strong>en</strong>is voor deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die in Christus Jezus<br />

zijn.” “Wie is het die verdoemt? Christus is het, die gestorv<strong>en</strong> is; ja, wat meer is, die ook<br />

opgewekt is, die ook ter rechterhand Gods is, die ook voor ons bidt:” opdat wij “e<strong>en</strong>e sterke<br />

vertroosting zoud<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, wij namelijk, die de toevlucht g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, om de voorgestelde<br />

hoop vast te houd<strong>en</strong>.”13 {PEP 524.2}<br />

Wie naar de vrijstad vluchtte, mocht zich niet ophoud<strong>en</strong>. Zijn huisgezin <strong>en</strong> beroep moest<br />

hij verlat<strong>en</strong>. Hij had ge<strong>en</strong> tijd om zijn geliefd<strong>en</strong> het vaarwel toe te roep<strong>en</strong>. Zijn lev<strong>en</strong> stond op ‘t<br />

spel, <strong>en</strong> alle andere belang<strong>en</strong> moest<strong>en</strong> aan dat e<strong>en</strong>e doel word<strong>en</strong> opgeofferd, namelijk om het<br />

veiligheidsoord te bereik<strong>en</strong>. Aan vermoeidheid werd niet gedacht: bezwar<strong>en</strong> kwam<strong>en</strong> niet in<br />

aanmerking. Voor ge<strong>en</strong> oog<strong>en</strong>blik durfde de vluchteling langzaam gaan, alvor<strong>en</strong>s hij binn<strong>en</strong> de<br />

mur<strong>en</strong> der stad was. {PEP 524.3}<br />

De zondaar is aan het gevaar van d<strong>en</strong> eeuwig<strong>en</strong> dood blootgesteld, totdat hij e<strong>en</strong>e<br />

schuilplaats in Christus gevond<strong>en</strong> heeft; <strong>en</strong> gelijkerwijs e<strong>en</strong> weinig dral<strong>en</strong>s of onverschilligheid<br />

des vluchtelings kans op het behoud zijns lev<strong>en</strong>s kon afsnijd<strong>en</strong>, zoo kunn<strong>en</strong> uitstel <strong>en</strong><br />

zorgeloosheid de ziel ook in het verderf stort<strong>en</strong>. Satan, de groote vijand, zit elk<strong>en</strong> overtreder van<br />

Gods wet op de hiel<strong>en</strong>, <strong>en</strong> wie ‘t gevaar niet beseft, noch met all<strong>en</strong> ernst zich in de eeuwige<br />

Schuilplaats zoekt te berg<strong>en</strong>, zal d<strong>en</strong> verdelger t<strong>en</strong> prooi word<strong>en</strong>. {PEP 525.1}<br />

De gevang<strong>en</strong>e, die zich te e<strong>en</strong>iger tijd buit<strong>en</strong> de pal<strong>en</strong> der vrijstad begaf, werd aan d<strong>en</strong><br />

bloedwreker overgeleverd. Het volk werd alzoo geleerd om zich te houd<strong>en</strong> aan de inzetting<strong>en</strong>,<br />

welke God tot hunne veiligheid verord<strong>en</strong>d had. Insgelijks is het niet g<strong>en</strong>oeg, dat de zondaar in<br />

Christus geloove tot vergeving van de zonde; door geloof <strong>en</strong> gehoorzaamheid moet hij ook in<br />

Hem blijv<strong>en</strong>. “Want zoo wij will<strong>en</strong>s zondig<strong>en</strong>, nadat wij de k<strong>en</strong>nis der waarheid ontvang<strong>en</strong><br />

hebb<strong>en</strong>, zoo blijft er ge<strong>en</strong> slachtoffer meer over voor de zond<strong>en</strong>; maar e<strong>en</strong>e schrikkelijke<br />

verwachting des oordeels, <strong>en</strong> hitte des vuurs, dat de teg<strong>en</strong>standers zal verslind<strong>en</strong>.”14 {PEP<br />

525.2}<br />

361


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Twee van Israels stamm<strong>en</strong>, Gad <strong>en</strong> Rub<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de halve stam van Manasse ontving<strong>en</strong> hunne<br />

erf<strong>en</strong>is, alvor<strong>en</strong>s zij over de Jordaan tog<strong>en</strong>. Voor e<strong>en</strong> volk, dat zich op de veeteelt toelegde, bod<strong>en</strong><br />

de hooge vlakt<strong>en</strong> <strong>en</strong> vruchtbare bossch<strong>en</strong> van Gilead <strong>en</strong> Basan uitgestrekte weiland<strong>en</strong> voor hunne<br />

kudd<strong>en</strong> aan, zooals er ge<strong>en</strong>e in het overige gedeelte van Kanaan te vind<strong>en</strong> war<strong>en</strong>. De stamm<strong>en</strong>,<br />

die deze streek voor hunne woonplaats hadd<strong>en</strong> uitgekoz<strong>en</strong>, hadd<strong>en</strong> zich verbond<strong>en</strong> om hun<br />

aandeel manschapp<strong>en</strong> te lever<strong>en</strong>, die met hunne broeder<strong>en</strong> over de Jordaan moest<strong>en</strong> trekk<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

d<strong>en</strong> strijd t<strong>en</strong> einde mee door mak<strong>en</strong>, totdat all<strong>en</strong> in het bezit hunner erf<strong>en</strong>is gesteld war<strong>en</strong>. Aan<br />

deze verplichting blev<strong>en</strong> zij getrouw. To<strong>en</strong> de ti<strong>en</strong> stamm<strong>en</strong> Kanaan binn<strong>en</strong>trokk<strong>en</strong>, trokk<strong>en</strong><br />

omtr<strong>en</strong>t veertig duiz<strong>en</strong>d toegeruste krijgslied<strong>en</strong> van “de kinder<strong>en</strong> van Rub<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de kinder<strong>en</strong> van<br />

Gad, mitsgaders d<strong>en</strong> halv<strong>en</strong> stam van Manasse, . . . voor het aangezicht des Heer<strong>en</strong> t<strong>en</strong> strijde,<br />

naar de vlakke veld<strong>en</strong> van Jericho.15 Jar<strong>en</strong> lang stred<strong>en</strong> zij dapperlijk voor hunne broeder<strong>en</strong>. Nu<br />

was de tijd aangebrok<strong>en</strong>, dat zij naar het land hunner erf<strong>en</strong>is kond<strong>en</strong> terug keer<strong>en</strong>. Gelijkerwijs<br />

zij aan d<strong>en</strong> strijd hadd<strong>en</strong> deelg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, zoo hadd<strong>en</strong> zij ook van d<strong>en</strong> buit meegekreg<strong>en</strong>;<br />

di<strong>en</strong>t<strong>en</strong>gevolge keerd<strong>en</strong> zij huiswaarts met “veel rijkdom, <strong>en</strong> met zeer veel vee, met zilver <strong>en</strong><br />

met goud, <strong>en</strong> met koper, <strong>en</strong> met ijzer, <strong>en</strong> met zeer veel kleeder<strong>en</strong>,”16 hetwelk zij met deg<strong>en</strong><strong>en</strong>,<br />

die te huis <strong>en</strong> bij de kudd<strong>en</strong> geblev<strong>en</strong> war<strong>en</strong>, moest<strong>en</strong> deel<strong>en</strong>. {PEP 525.3}<br />

Zij ging<strong>en</strong> nu ver van des Heer<strong>en</strong> heiligdom vandaan, daarom was Jozua zwaarmoedig, to<strong>en</strong><br />

hij h<strong>en</strong> zag vertrekk<strong>en</strong>, wijl hij wist hoe sterk de verleiding zou zijn, in hunne afzondering, om<br />

de Heid<strong>en</strong>sche gebruik<strong>en</strong> aan te nem<strong>en</strong>, welke onder hunne nabur<strong>en</strong> gangbaar war<strong>en</strong>. {PEP<br />

526.1}<br />

Terwijl Jozua <strong>en</strong> de andere overst<strong>en</strong> hierover nog zwaarmoedig war<strong>en</strong>, kwam hun e<strong>en</strong><br />

vreemd gerucht ter oore. Aan d<strong>en</strong> oever der Jordaan, niet ver van de plaats, waar de Israeliet<strong>en</strong><br />

op zulk e<strong>en</strong>e wonderbare wijze door de rivier war<strong>en</strong> geleid, hadd<strong>en</strong> de twee <strong>en</strong> e<strong>en</strong> halve stam<br />

e<strong>en</strong> altaar opgericht, gelijk het brandofferaltaar te Silo. Op straffe des doods verbood Gods wet,<br />

dat m<strong>en</strong> erg<strong>en</strong>s elders dan op de plaats des heiligdoms mocht aanbidd<strong>en</strong>. Als m<strong>en</strong> nu het altaar<br />

voor dat doel had opgericht, dan zou het de strekking hebb<strong>en</strong> om het volk van de zuivere<br />

waarheid afvallig te mak<strong>en</strong>. {PEP 526.2}<br />

De volksverteg<strong>en</strong>woordigers vergaderd<strong>en</strong> te Silo, <strong>en</strong> beslot<strong>en</strong>, in de eerste opwelling van<br />

verontwaardiging, om aanstonds d<strong>en</strong> overtreders d<strong>en</strong> oorlog te verklar<strong>en</strong>. De meer bezadigd<strong>en</strong><br />

wist<strong>en</strong> het echter zoo te leid<strong>en</strong>, dat eerst e<strong>en</strong> gezantschap naar de twee <strong>en</strong> e<strong>en</strong> halve stam werd<br />

gezond<strong>en</strong> t<strong>en</strong> einde informatie betrekkelijk hun gedrag in te winn<strong>en</strong>. Voor dat doel werd<strong>en</strong> ti<strong>en</strong><br />

vorst<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> van ieder<strong>en</strong> stam, gekoz<strong>en</strong>. Aan het hoofd van dat gezantschap stond Pinehas, die<br />

zoo veel ijver betoond had tijd<strong>en</strong>s d<strong>en</strong> afval te Peor. {PEP 526.3}<br />

De twee <strong>en</strong> e<strong>en</strong> halve stam hadd<strong>en</strong> e<strong>en</strong>e berisping verdi<strong>en</strong>d, omdat zij zoo verdacht<br />

gehandeld hadd<strong>en</strong>, zonder zich te verklar<strong>en</strong>. De gezant<strong>en</strong> hield<strong>en</strong> het er voor, dat hunne<br />

broeder<strong>en</strong> schuldig war<strong>en</strong>, <strong>en</strong> daarom bestraft<strong>en</strong> zij h<strong>en</strong> scherpelijk. Zij beschuldigd<strong>en</strong> h<strong>en</strong> van<br />

teg<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Heere gerebelleerd te hebb<strong>en</strong>, <strong>en</strong> herinnerd<strong>en</strong> h<strong>en</strong> aan des Heer<strong>en</strong> bezoeking over de<br />

ongerechtigheid te Baäl-Peor gepleegd. Uit naam van gansch Israel stelde Pinehas d<strong>en</strong> Gadiet<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Rub<strong>en</strong>iet<strong>en</strong> voor, dat als zij niet in dat land zonder e<strong>en</strong> brandofferaltaar wild<strong>en</strong> won<strong>en</strong>,<br />

362


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

dan war<strong>en</strong> zij welkom om e<strong>en</strong>e woonplaats onder hunne broeder<strong>en</strong> uit te kiez<strong>en</strong> <strong>en</strong> met h<strong>en</strong> in<br />

de zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> te deel<strong>en</strong>. {PEP 526.4}<br />

De beschuldigd<strong>en</strong> antwoordd<strong>en</strong>, dat zij dat altaar niet gebouwd hadd<strong>en</strong> met het doel om er<br />

op te offer<strong>en</strong>, maar slechts tot e<strong>en</strong> getuig<strong>en</strong>is, dat, ofschoon zij van hunne broeder<strong>en</strong> door de<br />

rivier gescheid<strong>en</strong> war<strong>en</strong>, zoo bestond er toch ge<strong>en</strong>e scheur in hunlieder geloof. Zij hadd<strong>en</strong><br />

gevreesd, dat hunne kinder<strong>en</strong>, in de toekomst, ge<strong>en</strong>e toelating tot d<strong>en</strong> tabernakel zoud<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>,<br />

wijl m<strong>en</strong> h<strong>en</strong> niet voor Israeliet<strong>en</strong> zou erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>. Alsdan zou het altaar, dat zij gelijk des Heer<strong>en</strong><br />

altaar te Silo gebouwd hadd<strong>en</strong>, tot e<strong>en</strong> getuige di<strong>en</strong><strong>en</strong>, dat deszelfs oprichters aanbidders van<br />

d<strong>en</strong> war<strong>en</strong> God war<strong>en</strong>. {PEP 526.5}<br />

De gezant<strong>en</strong> verblijdd<strong>en</strong> zich zeer over deze verklaring, <strong>en</strong> bracht<strong>en</strong> aanstonds antwoord<br />

weder aan deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die h<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> uitgezond<strong>en</strong>. Het voornem<strong>en</strong> om h<strong>en</strong> d<strong>en</strong> oorlog te verklar<strong>en</strong><br />

werd onmiddelijk prijsgegev<strong>en</strong>, <strong>en</strong> het volk was verblijd <strong>en</strong> loofde God. {PEP 527.1}<br />

Nu schrev<strong>en</strong> de Rub<strong>en</strong>iet<strong>en</strong> <strong>en</strong> de Gadiet<strong>en</strong> e<strong>en</strong> opschrift op hun altaar, aanduid<strong>en</strong>de voor<br />

welk doel het was opgericht; <strong>en</strong> zij noemd<strong>en</strong> hetzelve: “Dat het e<strong>en</strong> getuige zij tussch<strong>en</strong> ons, dat<br />

de Heere God zij.” Op deze wijze zocht<strong>en</strong> zij misverstand in de toekomst voor te kom<strong>en</strong>,<br />

zoomede e<strong>en</strong>ige aanleiding tot verleiding uit d<strong>en</strong> weg te nem<strong>en</strong>. {PEP 527.2}<br />

Hoe vaak kom<strong>en</strong> er one<strong>en</strong>ighed<strong>en</strong> uit misverstand voort, <strong>en</strong> dat wel tussch<strong>en</strong> deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die<br />

door de allerprijz<strong>en</strong>dstwaardigste beweegred<strong>en</strong><strong>en</strong> gedrev<strong>en</strong> word<strong>en</strong>; <strong>en</strong> hoe noodlottig zijn de<br />

gevolg<strong>en</strong>, als m<strong>en</strong> niet beleefdelijk of met verdraagzaamheid handelt. De ti<strong>en</strong> stamm<strong>en</strong><br />

herinnerd<strong>en</strong> zich, hoe God h<strong>en</strong>, ter oorzaak van Achans zonde, gestraft had weg<strong>en</strong>s hunne<br />

nalatigheid om getrouwelijk over de zonde de wak<strong>en</strong>. Nu beslot<strong>en</strong> zij de zaak met ernst <strong>en</strong><br />

nauwgezetheid aan te vatt<strong>en</strong>; doch in hunne poging om zich te vrijwar<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> het begaan van<br />

d<strong>en</strong> vorig<strong>en</strong> misslag, sloeg<strong>en</strong> zij tot e<strong>en</strong> ander uiterste over. In plaats van de zaak goedsmoeds te<br />

onderzoek<strong>en</strong>, bejeg<strong>en</strong>d<strong>en</strong> zij hunne broeder<strong>en</strong> met vooroordeel <strong>en</strong> berisping. Indi<strong>en</strong> de<br />

Rub<strong>en</strong>iet<strong>en</strong> <strong>en</strong> de Gadiet<strong>en</strong> h<strong>en</strong> in d<strong>en</strong>zelfd<strong>en</strong> zin geantwoord hadd<strong>en</strong>, de oorlog zou er<br />

onvermijdelijk uit zijn voortgekom<strong>en</strong>. Terwijl m<strong>en</strong> aan d<strong>en</strong> e<strong>en</strong><strong>en</strong> kant zorg<strong>en</strong> moet om de zonde<br />

niet lichtvaardiglijk te behandel<strong>en</strong>, is het van d<strong>en</strong> ander<strong>en</strong> kant ev<strong>en</strong> belangrijk, dat m<strong>en</strong> niet te<br />

voorbarig zij, noch e<strong>en</strong> ongegrond wantrouw<strong>en</strong> koestere. {PEP 527.3}<br />

Er zijn er, die zeer teergevoelig zijn t<strong>en</strong> opzichte van ding<strong>en</strong> die h<strong>en</strong> betreff<strong>en</strong>, <strong>en</strong> te gestr<strong>en</strong>g<br />

zijn in hunne beoordeeling van ander<strong>en</strong>, die zij van dwaling verdacht houd<strong>en</strong>. Nog nooit heeft<br />

m<strong>en</strong> iemand van de dwaling gered door hem te bestraff<strong>en</strong> of te verwijt<strong>en</strong>; daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> word<strong>en</strong><br />

vel<strong>en</strong> op deze wijze verder van het rechte pad afgevoerd, <strong>en</strong> er toe gebracht, om hunne hart<strong>en</strong><br />

teg<strong>en</strong> hunne overtuiging in te verhard<strong>en</strong>. Door zachtmoedigheid, beleefdheid, <strong>en</strong><br />

verdraagzaamheid kunn<strong>en</strong> vele dwal<strong>en</strong>d<strong>en</strong> terecht gebracht <strong>en</strong> e<strong>en</strong>e m<strong>en</strong>igte van zond<strong>en</strong> bedekt<br />

word<strong>en</strong>. {PEP 527.4}<br />

Het beleid door de Rub<strong>en</strong>iet<strong>en</strong> <strong>en</strong> hunne metgezell<strong>en</strong> aan cl<strong>en</strong> dag gelegd is<br />

navolg<strong>en</strong>swaardig. Terwijl zij, met de beste bedoeling, d<strong>en</strong> eeredi<strong>en</strong>st zocht<strong>en</strong> te bevorder<strong>en</strong>,<br />

werd<strong>en</strong> zij verdacht <strong>en</strong> berispt; ev<strong>en</strong>wel war<strong>en</strong> zij niet gezind om kwaad met kwaad te vergeld<strong>en</strong>.<br />

363


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Zij luisterd<strong>en</strong> met beleefdheid <strong>en</strong> lankmoedigheid naar de aanklacht<strong>en</strong> hunner broeder<strong>en</strong>,<br />

alvor<strong>en</strong>s zij zich verantwoordd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> legd<strong>en</strong> daarna hunne bedoeling<strong>en</strong> bloot, waaruit hun onschuld<br />

dan ook bleek. Het gevaar, dat hun bedreigde, werd aldus op e<strong>en</strong>e vri<strong>en</strong>dschappelijke<br />

wijze uit d<strong>en</strong> weg geruimd. {PEP 528.1}<br />

Die het recht op zijne zijde heeft behoort kalm <strong>en</strong> gelat<strong>en</strong> te zijn, al wordt hij ook valschelijk<br />

beschuldigd. God k<strong>en</strong>t all<strong>en</strong>, die door de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> verkeerd beoordeeld word<strong>en</strong>, <strong>en</strong> wij do<strong>en</strong><br />

het best, als wij de zaak aan Hem overgev<strong>en</strong>. Hij zal de onschuld derg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die hun vertrouw<strong>en</strong><br />

op Hem stell<strong>en</strong>, ev<strong>en</strong> duidelijk aan het licht br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, als Hij de zonde van Achan deed uitkefm<strong>en</strong>.<br />

Die d<strong>en</strong> geest van Christus bezitt<strong>en</strong>, bezitt<strong>en</strong> ook de liefde, die lankmoedig <strong>en</strong> zachtaardig is.<br />

{PEP 528.2}<br />

God wil, dat er e<strong>en</strong>heid <strong>en</strong> broederlijke liefde onder zijn volk heersche. Onmiddelijk voor<br />

de kruisiging bad Christus, dat Zijne volgeling<strong>en</strong> één mog<strong>en</strong> zijn, gelijkerwijs Hij <strong>en</strong> de Vader<br />

e<strong>en</strong> zijn, opdat de wereld geloov<strong>en</strong> moge, dat God Hem zond. Dat aangrijp<strong>en</strong>d <strong>en</strong><br />

bewonder<strong>en</strong>swaardig gebed is ook op onz<strong>en</strong> tijd van toepassing; want Hij bad: “En Ik bid niet<br />

alle<strong>en</strong> voor dez<strong>en</strong>, maar ook voor deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die door hun woord in Mij geloov<strong>en</strong> zull<strong>en</strong>.”17 Ons<br />

voortdur<strong>en</strong>d strev<strong>en</strong> moet zijn om tot di<strong>en</strong> staat van e<strong>en</strong>heid te gerak<strong>en</strong>, zonder daarbij in e<strong>en</strong>ig<br />

opzicht de waarheid te verlooch<strong>en</strong><strong>en</strong>. Dit is e<strong>en</strong> k<strong>en</strong>merk van ons discipelscliap. Jezus zeide:<br />

“Hieraan zull<strong>en</strong> zij all<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, dat gij mijne discipel<strong>en</strong> zijt, zoo gij liefde hebt onder<br />

elkander.”18 En de apostel Petrus vermaant de geme<strong>en</strong>te met deze woord<strong>en</strong>: “Zijt all<strong>en</strong><br />

e<strong>en</strong>sgezind, medelijd<strong>en</strong>d, de broeders liefhebb<strong>en</strong>de, met innerlijke barmhartigheid bewog<strong>en</strong>,<br />

vri<strong>en</strong>delijk; vergeldt niet kwaad voor kwaad, of scheld<strong>en</strong>, maar zeg<strong>en</strong>t daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong>; wet<strong>en</strong>de,<br />

dat gij daartoe geroep<strong>en</strong> zijt, opdat gij zeg<strong>en</strong>ing zoudt beërv<strong>en</strong>.”19 {PEP 528.3}<br />

364


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 49—Jozua’s Afscheidswoord<strong>en</strong><br />

TOEN het land ing<strong>en</strong>om<strong>en</strong> was, vestigde Jozua zich metterwoon in het rustige Thimnath-<br />

Serah. “En het geschiedde na vele dag<strong>en</strong>, nadat de Heere Israel rust gegev<strong>en</strong> had van al zijne<br />

vijand<strong>en</strong> rondom he<strong>en</strong>, . . . zoo riep Jozua gansch Israel, hunne oudst<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hunne hoofd<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

hunne richters, <strong>en</strong> hunne ambtlied<strong>en</strong>.”1 {PEP 529.1}<br />

Het volk had het g<strong>en</strong>ot der erf<strong>en</strong>is reeds ettelijke jar<strong>en</strong> mog<strong>en</strong> smak<strong>en</strong>, doch nu ded<strong>en</strong> zich<br />

hier <strong>en</strong> daar de voorteek<strong>en</strong><strong>en</strong> van het kwaad voor, waarom de Heere Israel eertijds met Zijne<br />

oordeel<strong>en</strong> bezocht had. En vermits Jozua de gebrek<strong>en</strong> des ouderdoms begon te gevoel<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

besefte, dat zijn werk spoedig geëindigd was, zoo was hij voor de toekomst van het volk zeer<br />

beangst. Met meer dan vaderlijke belangstelling sprak hij h<strong>en</strong> aan, to<strong>en</strong> zij rondom hem, hun<br />

bejaard<strong>en</strong> opperbevelhebber, geschaard stond<strong>en</strong>. “Gijlied<strong>en</strong> hebt gezi<strong>en</strong>,” zeide hij, “alles, wat<br />

de Heere, uw God, gedaan heeft aan al deze volk<strong>en</strong> voor uw aangezicht: want de Heere, uw God,<br />

zelf, is het, die voor u gestred<strong>en</strong> heeft.” Ofschoon de Kanaaniet<strong>en</strong> t<strong>en</strong> ondergebracht war<strong>en</strong>, zoo<br />

hield<strong>en</strong> zij toch nog e<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong>lijk gedeelte van het land, dat de Heere Israel beloofd had, in<br />

bezit; uit di<strong>en</strong> hoofde vermaande Jozua het volk om niet in stille gerustheid te gaan neder zitt<strong>en</strong>,<br />

noch ‘s Heer<strong>en</strong> bevel, dat zij die afgodische volk<strong>en</strong> moest<strong>en</strong> uitroei<strong>en</strong>, te verget<strong>en</strong>. {PEP 529.2}<br />

In ‘t algeme<strong>en</strong> g<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, war<strong>en</strong> de Israeliet<strong>en</strong> niet ijverig in de weer om de Heid<strong>en</strong><strong>en</strong> uit te<br />

drijv<strong>en</strong>. De stamm<strong>en</strong> war<strong>en</strong> nu naar hunne verschill<strong>en</strong>de bezitting<strong>en</strong> gegaan, het leger was uit<br />

d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st ontslag<strong>en</strong>, derhalve beschouwde met het e<strong>en</strong>e moeilijke <strong>en</strong> twijfelachtige<br />

onderneming om d<strong>en</strong> oorlog te vernieuw<strong>en</strong>. Maar Jozua zeide: “De Heere, uw God zelf, zal h<strong>en</strong><br />

uitstoot<strong>en</strong> voor ulieder aangezicht, <strong>en</strong> Hij zal h<strong>en</strong> van voor ulieder aangezicht verdrijv<strong>en</strong>; <strong>en</strong> gij<br />

zult hun land erfelijk bezitt<strong>en</strong>, gelijk als de Heere, uw God, tot u gesprok<strong>en</strong> heeft. Zoo weest<br />

sterk om te bewar<strong>en</strong> <strong>en</strong> te do<strong>en</strong> alles, wat geschrev<strong>en</strong> is in het wetboek van Mozes; opdat gij<br />

daarvan niet afwijkt ter rechternoch ter linkerhand.” {PEP 529.3}<br />

Jozua riep het volk zelve tot getuige, dat God Zijne beloft<strong>en</strong> was nagekom<strong>en</strong>, in alles,<br />

waarin zij aan de voorwaard<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> voldaan. “Gij weet in uw gansche hart, <strong>en</strong> in uwe gansche<br />

ziel,” zeide hij, “dat er niet e<strong>en</strong> e<strong>en</strong>ig woord gevall<strong>en</strong> is van al die goede woord<strong>en</strong>, welke de<br />

Heere, uw God, over u gesprok<strong>en</strong> heeft; zij zijn all<strong>en</strong> u overkom<strong>en</strong>, er is van dezelve niet e<strong>en</strong><br />

e<strong>en</strong>ig woord gevall<strong>en</strong>.” Hij betuigde hun, dat gelijkerwijs de Heere Zijne beloft<strong>en</strong> was<br />

nagekom<strong>en</strong>, Hij alzoo ook Zijne dreigem<strong>en</strong>t<strong>en</strong> zou t<strong>en</strong> uitvoer br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. “En het zal geschied<strong>en</strong>,<br />

gelijk als al die goede ding<strong>en</strong> over u gekom<strong>en</strong> zijn, die de Heere, uw God, tot u gesprok<strong>en</strong> heeft.<br />

Alzoo zal de Heere over u kom<strong>en</strong> lat<strong>en</strong> al die kwade ding<strong>en</strong>, . . . wanneer gij het verbond des<br />

Heer<strong>en</strong>, uws Gods, overtreedt, . . . zoo zal de toorn des Heer<strong>en</strong> over u ontstek<strong>en</strong>, <strong>en</strong> gij zult<br />

haastelijk omkom<strong>en</strong> van het goede land, hetwelk Hij u gegev<strong>en</strong> heeft.” {PEP 530.1}<br />

Satan pleegt bedrog met het schoonschijn<strong>en</strong>de stelsel, dat God Zijn volk zoo zeer bemint,<br />

dat Hij hunne zond<strong>en</strong> door de vingers zal zi<strong>en</strong>; hij maakt h<strong>en</strong> wijs, dat, ofschoon Gods<br />

dreigem<strong>en</strong>t<strong>en</strong> voor e<strong>en</strong> zeker doel in Zijn Woord gegev<strong>en</strong> zijn, <strong>en</strong> aan e<strong>en</strong> zeker doel in ‘de<br />

zedelijke heerschappij beantwoord<strong>en</strong>, zoo zull<strong>en</strong> zij intussch<strong>en</strong> nooit letterlijk vervuld word<strong>en</strong>.<br />

365


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Maar in al de behandeling<strong>en</strong> met Zijne schepsel<strong>en</strong> heeft God zich aan de grondbeginsel<strong>en</strong> van<br />

de gerechtigheid gehoud<strong>en</strong> door de zonde t<strong>en</strong> volle te op<strong>en</strong>bar<strong>en</strong>, wat zij is, — 1 door in het licht<br />

te stell<strong>en</strong>, dat hare gevolg<strong>en</strong> op de ell<strong>en</strong>de <strong>en</strong> d<strong>en</strong> dood uitloop<strong>en</strong>. Er is nog nooit e<strong>en</strong>e<br />

onvoorwaardelijke vergiff<strong>en</strong>is van zond<strong>en</strong> geweest, <strong>en</strong> die zal er ook nooit kom<strong>en</strong>. Zulk e<strong>en</strong>e<br />

vergiff<strong>en</strong>is zou bewijz<strong>en</strong>, dat de beginsel<strong>en</strong> der gerechtigheid, waarop Gods heerschappij<br />

gegrondvest is, verzaakt war<strong>en</strong>. Het gansche helaal zou hierover verbaasd staan. God heeft Zijne<br />

getrouwheid betoond door de gevolg<strong>en</strong> der zonde aan te toon<strong>en</strong>, <strong>en</strong> als Zijne dreigem<strong>en</strong>t<strong>en</strong> nu<br />

niet waar zijn, welk<strong>en</strong> waarborg hebb<strong>en</strong> wij dan, dat Hij Zijne beloft<strong>en</strong> zal nakom<strong>en</strong>? Die<br />

zoog<strong>en</strong>aamde goedertier<strong>en</strong>heid, welke de rechtvaardigheid op zijde schuift, is ge<strong>en</strong>e<br />

goedhartigheid, maar zwakheid. {PEP 530.2}<br />

God sch<strong>en</strong>kt het lev<strong>en</strong>. Van d<strong>en</strong> beginne werd<strong>en</strong> Zijne wett<strong>en</strong> t<strong>en</strong> lev<strong>en</strong> verord<strong>en</strong>d. Doch<br />

de zonde heeft inbreuk gemaakt op de door God vastgestelde orde, <strong>en</strong> daaruit is de wanorde<br />

gebor<strong>en</strong>. {PEP 530.3}<br />

Zoo lang de zonde voortbestaat, zijn lijd<strong>en</strong> <strong>en</strong> dood de onvermijdelijke gevolg<strong>en</strong>. Des<br />

m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> e<strong>en</strong>igste hoop om die schrikkelijke gevolg<strong>en</strong> te ontkom<strong>en</strong> berust op het feit, dat de<br />

Verlosser d<strong>en</strong> vloek der zonde voor hem gedrag<strong>en</strong> heeft. {PEP 531}<br />

Kort voor Jozua’s overlijd<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> de hoofd<strong>en</strong> <strong>en</strong> de voornaamst<strong>en</strong> der stamm<strong>en</strong> weder<br />

te Sichem verzameld. Ge<strong>en</strong>e andere plaats in dat gansche land was zoo rijk aan herinnering<strong>en</strong>;<br />

onwillekeurig deed het iemand d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> aan Gods verbond met Abraham <strong>en</strong> Jakob, zoomede aan<br />

hun eig<strong>en</strong>e plechtige belofte, welke zij hadd<strong>en</strong> afgelegd, to<strong>en</strong> zij in Kanaan kwam<strong>en</strong>. Hier<br />

stond<strong>en</strong> de berg<strong>en</strong> Ebal <strong>en</strong> Gerizim, als twee stomme getuig<strong>en</strong>, die nu hoor<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong>, dat de<br />

vergaderd<strong>en</strong> hunne belofte voor d<strong>en</strong> sterv<strong>en</strong>d<strong>en</strong> leidsman vernieuw<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong>. Allerwege war<strong>en</strong><br />

de bewijz<strong>en</strong> voorhand<strong>en</strong>, dat God voor h<strong>en</strong> gewrocht had; Hij had hun e<strong>en</strong> land gegev<strong>en</strong>, hetwelk<br />

zij niet ontgonn<strong>en</strong>, sted<strong>en</strong>, die zij niet gebouwd, wijn<strong>en</strong> olijfgaard<strong>en</strong>, die zij niet geplant hadd<strong>en</strong>.<br />

Jozua ging Israels geschied<strong>en</strong>is nog e<strong>en</strong>s weder bij langs, herinnerde h<strong>en</strong> aan ‘s Heer<strong>en</strong><br />

wonderwerk<strong>en</strong>, opdat all<strong>en</strong> Zijne liefde <strong>en</strong> g<strong>en</strong>ade beseff<strong>en</strong> <strong>en</strong> Hem in oprechtheid <strong>en</strong> waarheid<br />

di<strong>en</strong><strong>en</strong> mocht<strong>en</strong>. {PEP 531.1}<br />

Op Jozua’s bevel had m<strong>en</strong> de ark van Silo gebracht. Het was e<strong>en</strong>e zeer plechtige<br />

geleg<strong>en</strong>heid, <strong>en</strong> door de teg<strong>en</strong>woordigheid der ark kon hij e<strong>en</strong> dieper<strong>en</strong> indruk op het volk<br />

mak<strong>en</strong>. Nadat hij h<strong>en</strong> op Gods goedheid jeg<strong>en</strong>s Israel gewez<strong>en</strong> had, deed hij h<strong>en</strong>, uit naam van<br />

Jehova, kiez<strong>en</strong> wi<strong>en</strong> zij wild<strong>en</strong> di<strong>en</strong><strong>en</strong>. In het geheim kleefd<strong>en</strong> sommig<strong>en</strong> d<strong>en</strong> afgod<strong>en</strong>di<strong>en</strong>st in<br />

meerder of minder mate aan, daarom poogde Jozua h<strong>en</strong> te beweg<strong>en</strong> om die zonde in Israel uit te<br />

roei<strong>en</strong>. “Doch zoo het kwaad is in uwe oog<strong>en</strong>,” zeide hij, “d<strong>en</strong> Heere te di<strong>en</strong><strong>en</strong>, kiest u wi<strong>en</strong> gij<br />

di<strong>en</strong><strong>en</strong> zult.” Jozua wilde h<strong>en</strong> niet dwing<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Heere te di<strong>en</strong><strong>en</strong>. Liefde tot God is de grondslag<br />

van d<strong>en</strong> godsdi<strong>en</strong>st. Het baat niet, dat m<strong>en</strong> Hem di<strong>en</strong>t op hoop van beloond te word<strong>en</strong>, of uit<br />

vrees voor de straf. Geveinsdheid <strong>en</strong> vormdi<strong>en</strong>st zijn Gode ev<strong>en</strong> afschuwelijk als totale<br />

afwijking. {PEP 531.2}<br />

366


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

De bejaarde leidsman drong er bij liet volk op aan, dat zij de zaak, welke hij hun voorgelegd<br />

had, van alle kant<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> bezi<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dan besluit<strong>en</strong> of zij gelijk de diepgezonk<strong>en</strong>, afgodische<br />

volk<strong>en</strong> w<strong>en</strong>scht<strong>en</strong> te lev<strong>en</strong>. Indi<strong>en</strong> het hun niet goeddacht Jehova, de bron van alle kracht, d<strong>en</strong><br />

oorsprong aller zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong>, te gehoorzam<strong>en</strong>, dan behoord<strong>en</strong> zij op di<strong>en</strong> eig<strong>en</strong>st<strong>en</strong> dag te kiez<strong>en</strong><br />

wi<strong>en</strong> zij di<strong>en</strong><strong>en</strong> wild<strong>en</strong>, — “hetzij de god<strong>en</strong>, welke uwe vaders gedi<strong>en</strong>d hebb<strong>en</strong>,” uit dewelke<br />

Abraham geroep<strong>en</strong> werd, “of de god<strong>en</strong> der Amoriet<strong>en</strong>, in welker land gij woont.” Deze woord<strong>en</strong><br />

war<strong>en</strong> e<strong>en</strong>e scherpe bestraffing voor Israel. Der Amoriet<strong>en</strong> god<strong>en</strong>hadd<strong>en</strong> hunne aanbidders niet<br />

kunn<strong>en</strong> bescherm<strong>en</strong>. Ter oorzaak van hunne afschuwelijke <strong>en</strong> verdierlijk<strong>en</strong>de zond<strong>en</strong> was dat<br />

goddelooze volk uitgeroeid, <strong>en</strong> hun land aan Gods volk gegev<strong>en</strong>. Hoe dwaas zou het daarom<br />

zijn, dat Israel d<strong>en</strong> eeredi<strong>en</strong>st der god<strong>en</strong> zou kiez<strong>en</strong> om welke zonde de Amoriet<strong>en</strong> uitgeroeid<br />

war<strong>en</strong>! “Aangaande mij <strong>en</strong> mijn huis, wij zull<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Heere di<strong>en</strong><strong>en</strong>,” zeide Jozua. De zelfde<br />

heilige ijver, waarmee de leidsman bezield was, vervulde ook het hart des volks. Zijn beroep<br />

werd zonder bed<strong>en</strong>king beantwoord, in de volg<strong>en</strong>de bewoording: “Het zij verre van ons dat wij<br />

d<strong>en</strong> Heere verlat<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong>, om andere god<strong>en</strong> te di<strong>en</strong><strong>en</strong>.” {PEP 531.3}<br />

“Gij zult d<strong>en</strong> Heere niet kunn<strong>en</strong> di<strong>en</strong><strong>en</strong>,” zeide Jozua, “want Hij is e<strong>en</strong> heilig God; . . . Hij<br />

zal uwe overtreding<strong>en</strong> <strong>en</strong> zond<strong>en</strong> niet vergev<strong>en</strong>.” Alvor<strong>en</strong>s er e<strong>en</strong>e best<strong>en</strong>dige hervorming kon<br />

plaats grijp<strong>en</strong>, moest het volk zijn onmacht gevoel<strong>en</strong> om God uit eig<strong>en</strong> kracht te kunn<strong>en</strong><br />

gehoorzam<strong>en</strong>. Zij hadd<strong>en</strong> Zijne wet overtred<strong>en</strong>, <strong>en</strong> daarom stond<strong>en</strong> zij als overtreders onder haar<br />

voor;wie zij ge<strong>en</strong><strong>en</strong> uitweg gebaand had. Zoolang zij op eig<strong>en</strong> kracht <strong>en</strong> rechtvaardigheid<br />

steund<strong>en</strong>, kond<strong>en</strong> zij onmogelijk vergiff<strong>en</strong>is voor hunne zond<strong>en</strong> erlang<strong>en</strong>; aan d<strong>en</strong> eisch van<br />

Gods volmaakte wet kond<strong>en</strong> zij niet voldo<strong>en</strong>, daarom was hunne belofte om God te zull<strong>en</strong> di<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

van alle kracht ontbloot. Vergiff<strong>en</strong>is van zonde is alle<strong>en</strong> door het geloof in Christus te verkrijg<strong>en</strong>,<br />

bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> moet Hij kracht sch<strong>en</strong>k<strong>en</strong> tot het betracht<strong>en</strong> der wet. Zij moest<strong>en</strong> ophoud<strong>en</strong> met zelf<br />

de zaligheid uit te will<strong>en</strong> werk<strong>en</strong>; zij moest<strong>en</strong> zich uitsluit<strong>en</strong>d op de belofte van d<strong>en</strong> beloofd<strong>en</strong><br />

Zaligmaker verlat<strong>en</strong>; wild<strong>en</strong> zij aanneming bij God verkrijg<strong>en</strong>. {PEP 532.1}<br />

Jozua poogde zijne hoorders er toe te beweg<strong>en</strong> om hunne woord<strong>en</strong> goed te overweg<strong>en</strong>,<br />

opdat zij niet e<strong>en</strong>e onuitvoerbare belofte do<strong>en</strong> mocht<strong>en</strong>. Met diep<strong>en</strong> ernst herhaald<strong>en</strong> zij derhalve<br />

de verklaring: “Ne<strong>en</strong>, maar wij zull<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Heere di<strong>en</strong><strong>en</strong>.” En om nog meer kracht aan hunne<br />

getuig<strong>en</strong>is bij te zett<strong>en</strong>, dat zij d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st van Jehova gekoz<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>, herhaald<strong>en</strong> zij hunne<br />

gelofte van getrouwheid, zegg<strong>en</strong>de: “Wij zull<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Heere, onz<strong>en</strong> God, di<strong>en</strong><strong>en</strong>, <strong>en</strong> wij zull<strong>en</strong><br />

Zijne stem gehoorzam<strong>en</strong>.” {PEP 532.2}<br />

“Alzoo maakte Jozua op di<strong>en</strong> zelv<strong>en</strong> dag e<strong>en</strong> verbond met het volk; <strong>en</strong> hij stelde het hun tot<br />

e<strong>en</strong>e inzetting <strong>en</strong> recht te Sichem.” Dit verdrag werd in het wetboek opgeschrev<strong>en</strong> <strong>en</strong> alzoo naast<br />

de ark bewaard. Daarbij richtte hij e<strong>en</strong><strong>en</strong> ste<strong>en</strong> ter gedacht<strong>en</strong>is op, zegg<strong>en</strong>de: “Ziet, deze ste<strong>en</strong><br />

zal ons tot e<strong>en</strong> getuig<strong>en</strong>is zijn, want hij heeft gehoord al de red<strong>en</strong><strong>en</strong> des Heer<strong>en</strong>, die Hij tot ons<br />

gesprok<strong>en</strong> heeft; ja, hij zal tot e<strong>en</strong> getuig<strong>en</strong>is teg<strong>en</strong> ulied<strong>en</strong> zijn, opdat gij uw<strong>en</strong> God niet liegt.<br />

To<strong>en</strong> zond Jozua het volk weg, e<strong>en</strong> ieder naar zijn erfdeel.” {PEP 532.3}<br />

Jozua had zijn di<strong>en</strong>st voor Israel verricht. Hij had d<strong>en</strong> Heere van ganscher harte<br />

nagewandeld; <strong>en</strong> in Gods Woord wordt hij “de knecht des Heer<strong>en</strong>” g<strong>en</strong>aamd. Het roemrijkste<br />

367


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

getuig<strong>en</strong>is t<strong>en</strong> gunste van zijn<strong>en</strong> invloed bij het volk, dat hij geleid heeft, luidt aldus: “Israel nu<br />

di<strong>en</strong>de d<strong>en</strong> Heere al de dag<strong>en</strong> van Jozua, <strong>en</strong> al de dag<strong>en</strong> van de oudst<strong>en</strong>, die lang na Jozua<br />

leefd<strong>en</strong>.” {PEP 533.1}<br />

368


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 50—Ti<strong>en</strong>d<strong>en</strong> <strong>en</strong> Offerand<strong>en</strong><br />

VAN hun inkom<strong>en</strong> zonderd<strong>en</strong> de Israeliet<strong>en</strong> e<strong>en</strong> ti<strong>en</strong>de af voor de instandhouding van de<br />

godsdi<strong>en</strong>st. Mozes’ bevel di<strong>en</strong>aangaande luidt aldus; “Ook alle ti<strong>en</strong>d<strong>en</strong> des lands, van het zaad<br />

des lands, van de vrucht van het geboomte, zijn des Heer<strong>en</strong>; zij zijn d<strong>en</strong> Heere heilig.”<br />

“Aangaande al de ti<strong>en</strong>d<strong>en</strong> van runder<strong>en</strong> <strong>en</strong> kleinvee, . . . het ti<strong>en</strong>de zal d<strong>en</strong> Heere heilig zijn.”1<br />

{PEP 534.1}<br />

Het gev<strong>en</strong> van ti<strong>en</strong>d<strong>en</strong> ontstond echter niet onder de Israeliet<strong>en</strong>. Van d<strong>en</strong> beginne heeft God<br />

zich de ti<strong>en</strong>d<strong>en</strong> toegeëig<strong>en</strong>d; <strong>en</strong> deze aanspraak werd beide erk<strong>en</strong>d <strong>en</strong> eerbiedigd. Abraham<br />

betaalde ti<strong>en</strong>d<strong>en</strong> aan Melchizedek, d<strong>en</strong> priester des Allerhoogst<strong>en</strong>.2 To<strong>en</strong> Jakob te Bethel, als<br />

vreemdeling <strong>en</strong> balling, overnachtte, deed hij d<strong>en</strong> Heere deze gelofte: “En van alles, wat Gij mij<br />

gév<strong>en</strong> zult, zal ik U voorzeker de ti<strong>en</strong>d<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>.” To<strong>en</strong> Israel zijn nationaal bestaan ontving,<br />

werd de wet betreff<strong>en</strong>de de ti<strong>en</strong>de opnieuw bevestigd door e<strong>en</strong>e Goddelijke instelling, van<br />

welker betrachting hun welvaart zou afhang<strong>en</strong>. {PEP 534.2}<br />

De strekking van het gev<strong>en</strong> van ti<strong>en</strong>d<strong>en</strong> <strong>en</strong> offerand<strong>en</strong> was, dat m<strong>en</strong> God als d<strong>en</strong> Gever van<br />

alle zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> zou erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, alsmede dat de m<strong>en</strong>sch Hem dank verschuldigd is voor al de<br />

gav<strong>en</strong> Zijner voorzi<strong>en</strong>igheid. {PEP 534.3}<br />

“Alzoo Hij zelf all<strong>en</strong> het lev<strong>en</strong>, <strong>en</strong> d<strong>en</strong> adem, <strong>en</strong> alle ding<strong>en</strong> geeft.”3 De Heere getuigt:<br />

“Want al het gedierte des wouds is mijne, de beest<strong>en</strong> op duiz<strong>en</strong>d berg<strong>en</strong>.” “Mijne is het zilver,<br />

<strong>en</strong> mijne is het goud, spreekt de Heere der heirschar<strong>en</strong>.” “Maar gij zult ged<strong>en</strong>k<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Heere,<br />

uw<strong>en</strong> God, dat Hij het is, die u kracht geeft om vermog<strong>en</strong> te verkrijg<strong>en</strong>.”4 In erk<strong>en</strong>t<strong>en</strong>is, dat alle<br />

ding<strong>en</strong> van Hem kom<strong>en</strong>, beval de Heere, dat e<strong>en</strong> gedeelte der zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> terug moest<strong>en</strong> word<strong>en</strong><br />

gegev<strong>en</strong> in gav<strong>en</strong> <strong>en</strong> offerand<strong>en</strong> tot instandhouding van d<strong>en</strong> eeredi<strong>en</strong>st. {PEP 534.4}<br />

“Ook alle ti<strong>en</strong>d<strong>en</strong>. . . . zijn des Heer<strong>en</strong>.” Ev<strong>en</strong> beslist wordt dit uitgedrukt als de bepaling<br />

van d<strong>en</strong> Sabbat in de wet: “De zev<strong>en</strong>de dag is de Sabbat des Heer<strong>en</strong>, uws Gods.”5 God eischt<br />

e<strong>en</strong> zeker gedeelte van onz<strong>en</strong> tijd <strong>en</strong> van ons inkom<strong>en</strong>, daarom kan niemand dezelve in<br />

eig<strong>en</strong>belang bested<strong>en</strong>, zonder zich te bezon-dig<strong>en</strong>. {PEP 535.1}<br />

De ti<strong>en</strong>d<strong>en</strong> war<strong>en</strong> uitsluit<strong>en</strong>d bestemd voor het gebruik der Leviet<strong>en</strong>, aangezi<strong>en</strong> die stam<br />

voor d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st van het heiligdom was afgezonderd. De gift<strong>en</strong> voor godsdi<strong>en</strong>stige doeleind<strong>en</strong><br />

war<strong>en</strong> echter volstrekt niet tot deze bepaling beperkt. De tabernakel, <strong>en</strong> later ook de tempel, werd<br />

uitsluit<strong>en</strong>d van vrijwillige gift<strong>en</strong> gebouwd; <strong>en</strong> ter bestrijding der kost<strong>en</strong> voor de noodige<br />

herstelling<strong>en</strong> <strong>en</strong> andere onvoorzi<strong>en</strong>e uitgav<strong>en</strong> verord<strong>en</strong>de Mozes, dat e<strong>en</strong>ieder, zoo dikwerf het<br />

volk geteld werd, e<strong>en</strong> halv<strong>en</strong> sikkel “voor d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st van d<strong>en</strong> tabernakel” moest opbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. In<br />

Nehemiahs tijd werd jaarlijks iets voor dat doel opgebracht.6 Van tijd tot tijd bracht m<strong>en</strong> d<strong>en</strong><br />

Heere ook zond<strong>en</strong> dankoffers. Het meest werd<strong>en</strong> deze bij geleg<strong>en</strong>heid van de jaarlijksche feest<strong>en</strong><br />

gebracht. Daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> zorgde m<strong>en</strong> ruimschoots voor de arm<strong>en</strong>. {PEP 535.2}<br />

Zelfs alvor<strong>en</strong>s de inkomst verti<strong>en</strong>d werd, had m<strong>en</strong> des Heer<strong>en</strong> aanspraak erk<strong>en</strong>d. De<br />

eersteling<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> oogst des lands werd<strong>en</strong> Hem gegev<strong>en</strong>. Het eerste van de wol der schap<strong>en</strong>,<br />

369


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

van het graan, dat gedorscht werd, van de olie <strong>en</strong> d<strong>en</strong> wijn werd voor d<strong>en</strong> Heere afgezonderd.<br />

Insgelijks was het met de eerstgebor<strong>en</strong><strong>en</strong> aller beest<strong>en</strong>; doch voor d<strong>en</strong> eerstgebor<strong>en</strong> zoon<br />

betaalde m<strong>en</strong> e<strong>en</strong><strong>en</strong> losprijs, De eersteling<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> oogst moest<strong>en</strong> voor des Heer<strong>en</strong> aangezicht<br />

gebracht <strong>en</strong> aan de priesters gegev<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. {PEP 535.3}<br />

Zoodo<strong>en</strong>de werd het volk er steeds bij bepaald, dat God de werkelijke eig<strong>en</strong>aar van het land,<br />

de kudd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> het kleinvee was, dat Hij hun reg<strong>en</strong> <strong>en</strong> zonneschijn voor d<strong>en</strong> zaaitijd <strong>en</strong> d<strong>en</strong> oogst<br />

zond, zoomede dat alles, wat zij bezat<strong>en</strong>, het produkt Zijner schepping was, <strong>en</strong> zij slechts<br />

r<strong>en</strong>tmeesters over Zijne goeder<strong>en</strong> war<strong>en</strong>. {PEP 535.4}<br />

De goedheid Gods werd in ‘t op<strong>en</strong>baar erk<strong>en</strong>d, wanneer de Israeliet<strong>en</strong>, belad<strong>en</strong> met de<br />

eersteling<strong>en</strong> van het veld, d<strong>en</strong> boom<strong>en</strong> wijngaard, bij d<strong>en</strong> tabernakel te zam<strong>en</strong> kwam<strong>en</strong>. En bij<br />

het overhandig<strong>en</strong> van zijne gift<strong>en</strong>, zeide de gever, als in de teg<strong>en</strong>woordigheid des Heer<strong>en</strong>: “Mijn<br />

vader was e<strong>en</strong> bedorv<strong>en</strong> Syrier, <strong>en</strong> hij toog af naar Egypte, <strong>en</strong> verkeerde aldaar als vreemdeling<br />

met weinig volks.” Hunne ell<strong>en</strong>de aldaar beschrev<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>de, zoo voer hij voort met te zegg<strong>en</strong>:<br />

“En de Heere voerde ons uit Egypte, door e<strong>en</strong>e sterke hand, <strong>en</strong> door e<strong>en</strong><strong>en</strong> uitgestrekt<strong>en</strong> arm, <strong>en</strong><br />

door groot<strong>en</strong> schrik, <strong>en</strong> door teek<strong>en</strong><strong>en</strong>, <strong>en</strong> door wonder<strong>en</strong>. En Hij heeft ons gebracht tot deze<br />

plaats; <strong>en</strong> Hij heeft ons dit land gegev<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> land vloei<strong>en</strong>de van melk <strong>en</strong> honig. En nu, zie, ik<br />

heb gebracht de eersteling<strong>en</strong> van de vrucht dezes lands, dat Gij, Heere, mij gegev<strong>en</strong> hebt.”7<br />

{PEP 535.5}<br />

De Israeliet<strong>en</strong> moest<strong>en</strong> ruim e<strong>en</strong>-vierde hunner inkomst<strong>en</strong> afstaan aan godsdi<strong>en</strong>stige <strong>en</strong><br />

liefdadige bijdrag<strong>en</strong>. M<strong>en</strong> zou natuurlijk verwacht<strong>en</strong> dat zoo’n zware belasting het volk arm<br />

moest houd<strong>en</strong>; integ<strong>en</strong>deel hing hun voorspoed geheel af van het getrouw nakom<strong>en</strong> dezer<br />

verord<strong>en</strong>ing. Op voorwaarde van hunne stipte gehoorzaamheid, beloofde God het volg<strong>en</strong>de: “En<br />

Ik zal om uw<strong>en</strong>twil d<strong>en</strong> opeter scheld<strong>en</strong>, dat hij u de vrucht des lands niet verderve; <strong>en</strong> de<br />

wijnstok op het veld zal u ge<strong>en</strong>e misdracht voortbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. . . . En alle Heid<strong>en</strong><strong>en</strong> zull<strong>en</strong> u<br />

gelukzalig noem<strong>en</strong>: want gijlied<strong>en</strong> zult e<strong>en</strong> lustig land zijn, zegt de Heere der heirschar<strong>en</strong>.”8<br />

{PEP 536.1}<br />

E<strong>en</strong> treff<strong>en</strong>d geval van het terug houd<strong>en</strong> der vrijwillige offers vindt m<strong>en</strong> in de geschied<strong>en</strong>is<br />

van Haggai’s tijd. To<strong>en</strong> zij uit hunne gevang<strong>en</strong>schap uit Babel war<strong>en</strong> wedergekeerd, begonn<strong>en</strong><br />

de Jod<strong>en</strong> ‘s Heer<strong>en</strong> tempel te herbouw<strong>en</strong>; doch veel teg<strong>en</strong>stand van hunne vijand<strong>en</strong><br />

ondervind<strong>en</strong>de, zoo staakt<strong>en</strong> zij het werk; to<strong>en</strong> kwam er e<strong>en</strong>e groote droogte t<strong>en</strong>gevolge waarvan<br />

zij gebrek led<strong>en</strong>, <strong>en</strong> het besluit opmaakt<strong>en</strong>, dat zij met het bouw<strong>en</strong> van Gods huis onmogelijk<br />

kond<strong>en</strong> voortgaan. “De tijd is niet gekom<strong>en</strong>,” zeid<strong>en</strong> zij, “de tijd, dat des Heer<strong>en</strong> huis gebouwd<br />

worde.” Doch zij ontving<strong>en</strong> e<strong>en</strong>e bestraffing door d<strong>en</strong> mond van d<strong>en</strong> profeet des Heer<strong>en</strong><br />

zegg<strong>en</strong>de: “Is het voor ulied<strong>en</strong> wel de tijd, dat gij woont in uwe gewelfde huiz<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zal dit huis<br />

woest zijn? Nu dan, alzoo zegt de Heere der heirschar<strong>en</strong>: Stelt uw hart op uwe weg<strong>en</strong>. Gij zaait<br />

veèl, <strong>en</strong> gij br<strong>en</strong>gt weinig in; gij eet, maar niet tot verzadiging; gij drinkt maar niet tot dronk<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong> toe; gij kleedt u, maar niet tot verwarming; <strong>en</strong> wie loon ontvangt, die ontvangt het loon<br />

in e<strong>en</strong> doorgeboord<strong>en</strong> buidel.’”9 En nu wordt de red<strong>en</strong> g<strong>en</strong>oemd: “Gij ziet om naar veel, maar<br />

ziet, gij bekomt weinig, <strong>en</strong> als gij het in huis gebracht hebt, zoo blaas Ik daarin. Waarom dat?<br />

370


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

spreekt de Heere der heirschar<strong>en</strong>: om mijns huizes wil, hetwelk woest is, <strong>en</strong> dat gij loopt elk<br />

voor zijn eig<strong>en</strong> huis. Daarom onthoud<strong>en</strong> zich de hemel<strong>en</strong> over u, dat er ge<strong>en</strong> dauw is, <strong>en</strong> het land<br />

onthoudt zijne vrucht<strong>en</strong>. Want Ik heb e<strong>en</strong>e droogte geroep<strong>en</strong> over het land, <strong>en</strong> over de berg<strong>en</strong>,<br />

<strong>en</strong> over het kor<strong>en</strong>, <strong>en</strong> over d<strong>en</strong> most, <strong>en</strong> over de olie, <strong>en</strong> over hetge<strong>en</strong> de aardbodem zou<br />

voortbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>; ook over de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong>, <strong>en</strong> over de beest<strong>en</strong>, <strong>en</strong> over all<strong>en</strong> arbeid der hand<strong>en</strong>.” Als<br />

iemand kwam “tot d<strong>en</strong> kor<strong>en</strong>hoop van twintig mat<strong>en</strong>, zoo war<strong>en</strong> er maar ti<strong>en</strong>; kom<strong>en</strong>de tot d<strong>en</strong><br />

wijnbak, om vijftig mat<strong>en</strong> van de pers te schepp<strong>en</strong>, zoo war<strong>en</strong> er maar twintig. Ik sloeg ulied<strong>en</strong><br />

met brandkor<strong>en</strong>, met honigdauw, <strong>en</strong> met hagel, al het werk uwer hand<strong>en</strong>.”10 {PEP 536.2}<br />

Door deze bestraffing aangespoord begon het volk weder aan het huis des Heer<strong>en</strong> te<br />

bouw<strong>en</strong>. To<strong>en</strong> kwam dit woord des Heer<strong>en</strong> tot h<strong>en</strong>: “Stelt er toch uw hart op, van dez<strong>en</strong> dag af<br />

<strong>en</strong> opwaarts; van d<strong>en</strong> vier <strong>en</strong> twintigst<strong>en</strong> dag der neg<strong>en</strong>de maand af, van de dag af, als het<br />

fondam<strong>en</strong>t aan d<strong>en</strong> tempel des Heer<strong>en</strong> is gelegd geword<strong>en</strong>, stelt er uw hart op. Is er nog zaad in<br />

de schuur? zelfs tot d<strong>en</strong> wijnstok, <strong>en</strong> d<strong>en</strong> vijgeboom, <strong>en</strong> d<strong>en</strong> granaatappelboom, <strong>en</strong> d<strong>en</strong><br />

olijfboom, die niet gedrag<strong>en</strong> heeft, die zal ik zeg<strong>en</strong><strong>en</strong>.” {PEP 537.1}<br />

De Wijze Man zêgt: “Er is e<strong>en</strong> die uitstrooit, d<strong>en</strong>welk<strong>en</strong> nog meer toegedaan wordt; <strong>en</strong> e<strong>en</strong>,<br />

die meer inhoudt dan recht is, maar het is tot gebrek.”11 Hierop zinspeelt Paulus in het Nieuwe<br />

Testam<strong>en</strong>t, als hij zegt: “Die spaarzamelijk zaait, zal ook spaarzamelijk maai<strong>en</strong>.” “En God is<br />

machtig alle g<strong>en</strong>ade te do<strong>en</strong> overvloedig zijn in u; opdat gij in alles, te all<strong>en</strong> tijd, alle<br />

g<strong>en</strong>oegzaamheid hebb<strong>en</strong>de, tot alle goed werk overvloedig moogt zijn.”12 {PEP 537.2}<br />

God wilde, dat de Israeliet<strong>en</strong> lichtdragers voor de geheele wereld zoud<strong>en</strong> zijn. Door het in<br />

stand houd<strong>en</strong> van Zijn<strong>en</strong> eeredi<strong>en</strong>st getuigd<strong>en</strong> zij steeds t<strong>en</strong> gunste van het bestaan <strong>en</strong> de<br />

opperheerschappij van d<strong>en</strong> lev<strong>en</strong>d<strong>en</strong> God. En zij werd<strong>en</strong> verwaardigd om dez<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st te<br />

ondersteun<strong>en</strong>, opdat zij daardoor hunne liefde <strong>en</strong> trouw aan Hem mocht<strong>en</strong> te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>. De<br />

Heere heeft het zoo verord<strong>en</strong>d, dat de verspreiding van licht <strong>en</strong> waarheid over de wereld afhangt<br />

van de opoffering<strong>en</strong> <strong>en</strong> de poging<strong>en</strong> derg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die deelg<strong>en</strong>oot<strong>en</strong> zijn der hemelsche gave. Hij<br />

had de <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> tot gezant<strong>en</strong> Zijner waarheid kunn<strong>en</strong> gebruik<strong>en</strong>; gelijkerwijs Hij Zijne wet van<br />

d<strong>en</strong> Sinaï verkondigde, zoo had Hij Zijn<strong>en</strong> wil ook met Zijn eig<strong>en</strong> mond kunn<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>d mak<strong>en</strong>;<br />

doch in Zijne ondoorgrondelijke liefde <strong>en</strong> g<strong>en</strong>ade verkoos hij de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> om Zijne<br />

medearbeiders te zijn. {PEP 537.3}<br />

Gedur<strong>en</strong>de de Israelietische bedeeling werd<strong>en</strong> de ti<strong>en</strong>d<strong>en</strong> <strong>en</strong> de vrijwillige offers gebruikt<br />

tot instandhouding van d<strong>en</strong> godsdi<strong>en</strong>st. Behoorde Gods volk in deze bedeeling minder te gev<strong>en</strong>?<br />

Jezus heeft d<strong>en</strong> regel ter neder gelegd, dat onze gav<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> zijn in verhouding tot het licht <strong>en</strong><br />

de voorrecht<strong>en</strong>, welke wij g<strong>en</strong>iet<strong>en</strong>. “En e<strong>en</strong> iegelijk, di<strong>en</strong> veel gegev<strong>en</strong> is, van di<strong>en</strong> zal veel<br />

geëischt word<strong>en</strong>.”13 To<strong>en</strong> de Zaligmaker Zijne jonger<strong>en</strong> uitzond, zeide Hij tot h<strong>en</strong>: “Gij hebt<br />

het om niet ontvang<strong>en</strong>, geeft het om niet.”14 Naar mate wij meer zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> <strong>en</strong> voorrecht<strong>en</strong><br />

ontvang<strong>en</strong>, — <strong>en</strong> voornamelijk omdat Gods Zoon ons hierin e<strong>en</strong> voorbeeld gezet heeft, in Zijne<br />

ongeëv<strong>en</strong>aarde zelfopoffering, zijn wij verschuldigd onze dankbaarheid te do<strong>en</strong> uitkom<strong>en</strong> in<br />

onze bijdrag<strong>en</strong> ter verspreiding van de blijmare der zaligheid. Nu het evangeliewerk grooter is,<br />

bestaat er ook grooter behoefte aan ondersteuning, dan oudtijds; uit di<strong>en</strong> hoofde bestaat er nu<br />

371


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

ook meer behoefte aan de wet van ti<strong>en</strong>d<strong>en</strong> <strong>en</strong> offerand<strong>en</strong>, dan onder de Joodsche bedeeling. God<br />

zou er door geëerd, <strong>en</strong> vele ziel<strong>en</strong> voor Christus gewonn<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, als de belijders meer<br />

mildelijk bijdroeg<strong>en</strong>, instede dat zij de beurs zocht<strong>en</strong> te vull<strong>en</strong> door middel van onchristelijke <strong>en</strong><br />

wereldsche maatregel<strong>en</strong>. {PEP 538.1}<br />

Mozes slaagde uitnem<strong>en</strong>d in het verzamel<strong>en</strong> van middel<strong>en</strong> voor het bouw<strong>en</strong> van d<strong>en</strong><br />

tabernakel. De noodzakelijkheid er van behoefde hij niet te betoog<strong>en</strong>; ev<strong>en</strong>min bedi<strong>en</strong>de hij zich<br />

van uitvinding<strong>en</strong>, waarvan de kerk<strong>en</strong> in onz<strong>en</strong> tijd zich bedi<strong>en</strong><strong>en</strong>. Hij bereidde ge<strong>en</strong> groot<br />

feestmaal; hij verzocht het volk niet naar pleizier-, dans-, of publieke vermaakpartij<strong>en</strong>; ev<strong>en</strong>min<br />

richtte hij e<strong>en</strong>e loterij op, noch iets anders van zulk e<strong>en</strong> profan<strong>en</strong> aard, om er middel<strong>en</strong> voor het<br />

bouw<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> tabernakel door bije<strong>en</strong> te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. De Heere gelastte Mozes d<strong>en</strong> kinder<strong>en</strong> Israels<br />

te verzoe-k<strong>en</strong> om hunne gift<strong>en</strong> te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Hij moest de gift<strong>en</strong> aannem<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> ieder, wi<strong>en</strong>s<br />

hart g<strong>en</strong>eg<strong>en</strong> was om te gev<strong>en</strong>. En er werd zoo veel gegev<strong>en</strong>, dat Mozes zich g<strong>en</strong>oodzaakt zag<br />

het volk te verbied<strong>en</strong> meer te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, omdat zij reeds in overvloed bije<strong>en</strong> gebracht hadd<strong>en</strong>.<br />

{PEP 538.2}<br />

God heeft ons tot Zijne r<strong>en</strong>tmeesters aangesteld. De goeder<strong>en</strong>, welke hij ons toevertrouwd<br />

heeft, zijn de middel<strong>en</strong>, waardoor het evangelie verbreid kan word<strong>en</strong>. Aan de getrouwe<br />

r<strong>en</strong>tmeesters geeft Hij meer pand<strong>en</strong> in bewaring. De Heere zegt: “Die Mij eer<strong>en</strong>, zal Ik eer<strong>en</strong>.”15<br />

“God heeft e<strong>en</strong><strong>en</strong> blijmoedig<strong>en</strong> gever lief,”16 <strong>en</strong> als Zijn volk gav<strong>en</strong> <strong>en</strong> offerand<strong>en</strong> met<br />

volvaardigheid des gemoeds, “niet uit droefheid of uit nooddwang,” br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, zal Hij d<strong>en</strong><br />

beloofd<strong>en</strong> zeg<strong>en</strong> over h<strong>en</strong> uitgiet<strong>en</strong>. “Br<strong>en</strong>gt al de ti<strong>en</strong>d<strong>en</strong> in het schathuis, opdat er spijze zij in<br />

mijn huis; <strong>en</strong> beproeft Mij nu daarin, zegt de Heere der heirschar<strong>en</strong>, of Ik u dan niet op<strong>en</strong>do<strong>en</strong><br />

zal de v<strong>en</strong>ster<strong>en</strong> des hemels, <strong>en</strong> u zeg<strong>en</strong> afgiet<strong>en</strong>, zoodat er ge<strong>en</strong>e schur<strong>en</strong> g<strong>en</strong>oeg wez<strong>en</strong><br />

zull<strong>en</strong>.”17 {PEP 538.3}<br />

372


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 51—Gods Zorg voor de Arm<strong>en</strong><br />

Tot aansporing van het volk om tot d<strong>en</strong> eeredi<strong>en</strong>st op te kom<strong>en</strong>, <strong>en</strong> te gelijker tijd ter<br />

verzorging der arm<strong>en</strong>, werd e<strong>en</strong> tweede ti<strong>en</strong>de van de inkomst<strong>en</strong> geëischt. In zake van de eerste<br />

ti<strong>en</strong>de had de Heere gezegd: “En zie, aan de kinder<strong>en</strong> van Levi heb Ik alle ti<strong>en</strong>d<strong>en</strong> in Israel ter<br />

erf<strong>en</strong>is gegev<strong>en</strong>.”1 Doch betreff<strong>en</strong>de het tweede gebood Hij: “En voor het aangezicht des<br />

Heer<strong>en</strong>, uws Gods, ter plaatse, die Hij verkiez<strong>en</strong> zal, om Zijn<strong>en</strong> naam aldaar te do<strong>en</strong> won<strong>en</strong>, zult<br />

gij et<strong>en</strong> de ti<strong>en</strong>d<strong>en</strong> van uw kor<strong>en</strong>, van uw<strong>en</strong> most, <strong>en</strong> van uwe olie, <strong>en</strong> de eerstgeboort<strong>en</strong> uwer<br />

runder<strong>en</strong> <strong>en</strong> uwer schap<strong>en</strong>; opdat gij d<strong>en</strong> Heere, uw<strong>en</strong> God, leert vreez<strong>en</strong> alle dag<strong>en</strong>.”2 Deze<br />

ti<strong>en</strong>de, of deszelfs waarde in geld, moest m<strong>en</strong> twee jar<strong>en</strong> achtere<strong>en</strong> br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> naar de plaats, alwaar<br />

het heiligdom stond. Nadat zij d<strong>en</strong> Heere de dankoffers <strong>en</strong> d<strong>en</strong> priesters hun deel gegev<strong>en</strong><br />

hadd<strong>en</strong>, stond het hun vrij om het overige aan e<strong>en</strong> godsdi<strong>en</strong>stig feest te bested<strong>en</strong>, waaraan de<br />

Leviet<strong>en</strong>, de vreemdeling<strong>en</strong>, de weez<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de weduw<strong>en</strong> deelnam<strong>en</strong>. Dit nu was de bepaling voor<br />

de dankoffers <strong>en</strong> de jaarlijksche offerand<strong>en</strong>; <strong>en</strong> hierdoor kwam het volk met de priesters in<br />

aanraking, zoodat zij de geleg<strong>en</strong>heid kreg<strong>en</strong> om onderwijs <strong>en</strong> aanmoediging in d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st van<br />

God te verkrijg<strong>en</strong>. {PEP 540.1}<br />

Om de drie jar<strong>en</strong> moest deze ti<strong>en</strong>de echter tehuis besteed word<strong>en</strong> aan de Leviet<strong>en</strong> <strong>en</strong> de<br />

arm<strong>en</strong>, gelijkerwijs Mozes bevol<strong>en</strong> had, zegg<strong>en</strong>de: “Dat zij in uwe poort<strong>en</strong> et<strong>en</strong> <strong>en</strong> verzadigd<br />

word<strong>en</strong>.”3 Deze ti<strong>en</strong>de verschafte dus e<strong>en</strong> fonds voor liefdadige doeleind<strong>en</strong>. {PEP 540.2}<br />

En er werd wijders nog voor de arm<strong>en</strong> gezorgd. Behoud<strong>en</strong>s hare erk<strong>en</strong>ning van Gods<br />

eisch<strong>en</strong>, is er niets in de wet van Mozes, waarin zij meer uitmunt, dan in haar aandring<strong>en</strong> op<br />

mildadigheid <strong>en</strong> medelijd<strong>en</strong> jeg<strong>en</strong>s de arm<strong>en</strong>. Ofschoon God beloofd had Zijn volk bov<strong>en</strong> mate<br />

te zull<strong>en</strong> zeg<strong>en</strong><strong>en</strong>, zoo was het daarom Zijne bedoeling niet, dat er ge<strong>en</strong>e armoede onder h<strong>en</strong> zou<br />

gevond<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Hij zeide uitdrukkelijk, dat er t<strong>en</strong> all<strong>en</strong> tijde hulpbehoev<strong>en</strong>d<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong><br />

gevond<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Er zoud<strong>en</strong> voortdur<strong>en</strong>d dezulk<strong>en</strong> onder Zijn volk zijn, die op hunne<br />

weldadigheid, medelijd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> teerhartigheid aanspraak zoud<strong>en</strong> mak<strong>en</strong>. To<strong>en</strong>, zoowel als nu,<br />

werd<strong>en</strong> sommig<strong>en</strong> door het ongeluk getroff<strong>en</strong>, led<strong>en</strong> aan ziekte of verlies van bezitting<strong>en</strong>; maar<br />

zoolang als m<strong>en</strong> de voorschrift<strong>en</strong> van God gehoorzaamde, war<strong>en</strong> er ge<strong>en</strong>e bedelaars noch<br />

hongerlijders in hun land. {PEP 540.3}<br />

Gods wet gaf d<strong>en</strong> arm<strong>en</strong> aanspraak op e<strong>en</strong> zeker gedeelte van des lands opbr<strong>en</strong>gst<strong>en</strong>. Het<br />

stond d<strong>en</strong> hongerige vrij naar zijns buurmans akker, boomof wijngaard te gaan om er tot<br />

verzadiging toe te et<strong>en</strong>. Op grond van deze vergunning plukt<strong>en</strong> Jezus’ jonger<strong>en</strong> van het staande<br />

kor<strong>en</strong>, to<strong>en</strong> zij op e<strong>en</strong><strong>en</strong> Sabbatdag door het gezaaide ging<strong>en</strong>. {PEP 541.1}<br />

Al de nalezing<strong>en</strong> van de akkers, de boom<strong>en</strong> de wijngaard<strong>en</strong> behoord<strong>en</strong> d<strong>en</strong> arm<strong>en</strong> toe.<br />

“Wanneer gij uw<strong>en</strong> oogst op uw<strong>en</strong> akker afgeoogst, <strong>en</strong> e<strong>en</strong>e garf op d<strong>en</strong> akker verget<strong>en</strong> zult<br />

hebb<strong>en</strong>,:” zeide Mozes, “zoo zult gij niet wederkeer<strong>en</strong> om die op te nem<strong>en</strong>. . . . Wanneer gij<br />

uw<strong>en</strong> olijfboom zult geschud hebb<strong>en</strong>, zoo zult gij de takk<strong>en</strong> achter u niet nauw doorzoek<strong>en</strong>. . . .<br />

Wanneer gij uw<strong>en</strong> wijngaard zult afgelez<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, zoo zult gij de druiv<strong>en</strong> achter u niet nalez<strong>en</strong>:<br />

373


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

voor d<strong>en</strong> vreemdeling, voor d<strong>en</strong> wees <strong>en</strong> voor de weduwe zal het zijn. En gij zult ged<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, dat<br />

gij e<strong>en</strong> knecht in Egypteland geweest zijt.”4 {PEP 541.2}<br />

Om de zev<strong>en</strong> jar<strong>en</strong> trad e<strong>en</strong> bijzondere voorzorgsmaatregel voor de arm<strong>en</strong> in werking. Het<br />

sabbatjaar, zooals m<strong>en</strong> het noemde, begon aan het einde van d<strong>en</strong> oogsttijd. De zaaitijd volgde<br />

op d<strong>en</strong> tijd der inzameling, maar onder deze bepaling hadd<strong>en</strong> zij dan ge<strong>en</strong> verlof om te zaai<strong>en</strong>;<br />

in het voorjaar mocht<strong>en</strong> zij ook d<strong>en</strong> wijngaard niet bemest<strong>en</strong>; noch graan-noch druiv<strong>en</strong>oogst<br />

verwacht<strong>en</strong>. Van des lands opbr<strong>en</strong>gst mocht<strong>en</strong> zij wel et<strong>en</strong>, zoolang het versch was, maar het<br />

stond hun niet vrij om hetzelve in te zamel<strong>en</strong>. Wat in dat jaar van zelfs gewass<strong>en</strong> was, dat was<br />

voor d<strong>en</strong> vreemdeling, de wees, de weduwe, ja zelfs voor de beest<strong>en</strong> des velds.5 {PEP 541.3}<br />

Maar indi<strong>en</strong> het land gewoonlijk maar g<strong>en</strong>oeg voor d<strong>en</strong> nooddruft des volks opbracht, hoe<br />

kond<strong>en</strong> zij dan bestaan, wanneer zij ge<strong>en</strong><strong>en</strong> oogst inzameld<strong>en</strong>? — Gods belofte had hierin<br />

ruimschoots voorzi<strong>en</strong>. “Zoo zal Ik mijn<strong>en</strong> zeg<strong>en</strong> over u gebied<strong>en</strong> in het zesde jaar,” zeide God,<br />

“dat het de inkomst voor drie jar<strong>en</strong> zal voortbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Het achtste jaar nu zult gij zaai<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zult<br />

van de oude inkomst et<strong>en</strong>, tot het neg<strong>en</strong>de jaar toe; totdat zijne inkomst ingekom<strong>en</strong> is, zult gij<br />

liet oude et<strong>en</strong>.”6 {PEP 541.4}<br />

De waarneming van het sabbatjaar was tot nut van beide de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> <strong>en</strong> het land. Nadat<br />

de bodem e<strong>en</strong> jaar lang braak geleg<strong>en</strong> had, bracht hij des te overvloediger voort. Het volk was<br />

intussch<strong>en</strong> ook niet g<strong>en</strong>oodzaakt om het land te bearbeid<strong>en</strong>; <strong>en</strong> ofschoon zij gedur<strong>en</strong>de di<strong>en</strong> tijd<br />

vele andere ding<strong>en</strong> kond<strong>en</strong> verricht<strong>en</strong>, zoo verschafte dat jaar hun veel ledig<strong>en</strong> tijd, waarin zij<br />

kond<strong>en</strong> uitrust<strong>en</strong> <strong>en</strong> opnieuw kracht vergader<strong>en</strong> voor de volg<strong>en</strong>de jar<strong>en</strong> van inspanning. Zij<br />

hadd<strong>en</strong> ook meer tijd voor bidd<strong>en</strong> <strong>en</strong> bepeinz<strong>en</strong>, daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> verschafte het hun de geleg<strong>en</strong>heid<br />

om des Heer<strong>en</strong> inzetting<strong>en</strong> te bestudeer<strong>en</strong>, <strong>en</strong> om op het huiselijk onderwijs toe te zi<strong>en</strong>. {PEP<br />

542.1}<br />

In het sabbatjaar moest<strong>en</strong> de Israelietische slav<strong>en</strong> word<strong>en</strong> vrijgelat<strong>en</strong>, <strong>en</strong> m<strong>en</strong> mocht h<strong>en</strong><br />

niet ledig wegz<strong>en</strong>d<strong>en</strong>. Des Heer<strong>en</strong> bevel luidde aldus: “En als gij hem vrij van u gaan laat, zoo<br />

zult gij hem niet ledig lat<strong>en</strong> gaan: gij zult hem rijkelijk oplegg<strong>en</strong> van uwe kudde, <strong>en</strong> van uw<strong>en</strong><br />

dorschvloer, <strong>en</strong> van uwe wijnpers; waarin u de Heere, uw God, gezeg<strong>en</strong>d heeft, daarvan zult gij<br />

hem gev<strong>en</strong>.”7 {PEP 542.2}<br />

Het loon van d<strong>en</strong> arbeider moest prompt betaald word<strong>en</strong>: “Gij zult d<strong>en</strong> arm<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

nooddruftig<strong>en</strong> daglooner niet verdrukk<strong>en</strong>, die uit uwe broeder<strong>en</strong> is, of uit uwe vreemdeling<strong>en</strong>,<br />

die in uw land <strong>en</strong> in uwe poort<strong>en</strong> zijn. Op zijn<strong>en</strong> dag zult gij zijn loon gev<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de zon zal<br />

daarover niet ondergaan: want hij is arm, <strong>en</strong> zijn ziel verlangt daarnaar.”8 {PEP 542.3}<br />

Betrekkelijk deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die hunn<strong>en</strong> meesters ontvlucht war<strong>en</strong>, vind<strong>en</strong> wij het volg<strong>en</strong>de<br />

gebod: “Gij zult e<strong>en</strong><strong>en</strong> knecht aan zijn<strong>en</strong> heer niet overlever<strong>en</strong>, die van zijn<strong>en</strong> heer tot u<br />

ontkom<strong>en</strong> zal zijn. Hij zal bij u blijv<strong>en</strong> in het midd<strong>en</strong> van u, in de plaats, die hij zal verkiez<strong>en</strong>, in<br />

e<strong>en</strong>e van uwe poort<strong>en</strong>, waar het goed voor hem is: gij zult hem niet verdrukk<strong>en</strong>.”9 In het zev<strong>en</strong>de<br />

jaar kreg<strong>en</strong> de arm<strong>en</strong> ook kwijtschelding van hunne schuld<strong>en</strong>. De Israeliet<strong>en</strong> war<strong>en</strong> gelast d<strong>en</strong><br />

nooddruftige te all<strong>en</strong> tijd te help<strong>en</strong> door hem geld r<strong>en</strong>teloos te le<strong>en</strong><strong>en</strong>. Het nem<strong>en</strong> van woeker<br />

374


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

van de arm<strong>en</strong> was uitdrukkelijk verbod<strong>en</strong>: “En als uw broeder zal verarmd zijn, <strong>en</strong> zijne hand<br />

bij u wankel<strong>en</strong> zal, zoo zult gij hem vasthoud<strong>en</strong>, zelfs e<strong>en</strong><strong>en</strong> vreemdeling <strong>en</strong> bijwoner, opdat hij<br />

bij u leve. Gij zult ge<strong>en</strong> woeker noch overwinst van hem nem<strong>en</strong>; maar gij zult vreez<strong>en</strong> uw<strong>en</strong><br />

God, opdat uw broeder bij u leve. Uw geld zult gij hem niet op woeker gev<strong>en</strong>, <strong>en</strong> gij zult uwe<br />

spijze niet op overwinst gev<strong>en</strong>.”10 Als de schuld in het jaar der vrijlating nog niet betaald was,<br />

dan behoefde zij niet meer betaald te word<strong>en</strong>. En het volk was scherpelijk bevol<strong>en</strong> hunn<strong>en</strong><br />

broeder<strong>en</strong> ter oorzaak van deze bepaling ge<strong>en</strong> hulp te ontzegg<strong>en</strong>: “Wanneer er onder u e<strong>en</strong> arme<br />

zal zijn, e<strong>en</strong> uit uwe broeder<strong>en</strong>, . . . zoo zult gij uw hart niet verstijv<strong>en</strong>, noch uwe hand toesluit<strong>en</strong><br />

voor uw<strong>en</strong> broeder, die arm is. . . . Wacht u, dat in uw hart ge<strong>en</strong> Belials woord zij, om te zegg<strong>en</strong>:<br />

Het zev<strong>en</strong>de jaar, het jaar der vrijlating naakt; dat uw oog boos zij teg<strong>en</strong> uw<strong>en</strong> broeder, die arm<br />

is, <strong>en</strong> dat gij h<strong>en</strong> niet gevet; <strong>en</strong> hij over u roepe tot d<strong>en</strong> Heere, <strong>en</strong> zonde in u zij.” “Want de arme<br />

zal niet ophoud<strong>en</strong> uit het midd<strong>en</strong> des lands; daarom gebiede ik u, zegg<strong>en</strong>de: Gij zult uwe hand<br />

mildelijk op<strong>en</strong>do<strong>en</strong> aan uw<strong>en</strong> broeder, aan uwe bedrukt<strong>en</strong> <strong>en</strong> aan uwe arm<strong>en</strong> in uw land,” “<strong>en</strong><br />

zult h<strong>en</strong> rijkelijk le<strong>en</strong><strong>en</strong>, g<strong>en</strong>oeg voor zijn gebrek, dat hem ontbreekt.”11 {PEP 542.4}<br />

Deze milddadigheid zou h<strong>en</strong> niet arm mak<strong>en</strong>. Het gehoorzam<strong>en</strong> van Gods bevel zou hun<br />

zekerlijk tot zeg<strong>en</strong> gedij<strong>en</strong>: “Zoo zult gij aan vele volk<strong>en</strong> le<strong>en</strong><strong>en</strong>,” aldus luidt de belofte, “maar<br />

gij zult niet ontle<strong>en</strong><strong>en</strong>; <strong>en</strong> gij zult over vele volk<strong>en</strong> heersch<strong>en</strong>, maar over u zull<strong>en</strong> zij niet<br />

heersch<strong>en</strong>.”12 {PEP 543.1}<br />

T<strong>en</strong> einde van “zev<strong>en</strong> jaarwek<strong>en</strong>,” of “zev<strong>en</strong>maal zev<strong>en</strong> jar<strong>en</strong>,” kwam het groote jaar van<br />

vrijheid. — het jubeljaar. “Daarna zult gij in de zev<strong>en</strong>de maand, op d<strong>en</strong> ti<strong>en</strong>d<strong>en</strong> der maand, de<br />

bazuin des geklanks do<strong>en</strong> doorgaan ... in uw gansche land. En gij zult dat vijftigste jaar heilig<strong>en</strong>,<br />

<strong>en</strong> vrijheid uitroep<strong>en</strong> in het land, voor al zijne inwoners; het zal u e<strong>en</strong> jubeljaar zijn; <strong>en</strong> gij zult<br />

wederkeer<strong>en</strong> e<strong>en</strong> ieder tot zijne bezitting<strong>en</strong>, <strong>en</strong> gij zult wederkeer<strong>en</strong> e<strong>en</strong> ieder tot «ijn<br />

geslacht.”13 {PEP 543.2}<br />

“In de zev<strong>en</strong>de maand, op d<strong>en</strong> ti<strong>en</strong>d<strong>en</strong> der maand,” op d<strong>en</strong> verzo<strong>en</strong>dag moest m<strong>en</strong> de bazuin<br />

do<strong>en</strong> doorgaan. Het gansche land door, overal waar de Israeliet<strong>en</strong> woond<strong>en</strong>, werd het geklank<br />

gehoord, dat hun aankondigde, dat het jaar van vrijlating voor Jakobs kinder<strong>en</strong> gekom<strong>en</strong> was.<br />

Op d<strong>en</strong> groot<strong>en</strong> verzo<strong>en</strong>dag werd verzo<strong>en</strong>ing voor Israels zond<strong>en</strong> gedaan, <strong>en</strong> met vreugde<br />

begroette het volk het jubeljaar. {PEP 543.3}<br />

Gelijkerwijs het land, in het sabbatjaar, noch bezaaid noch geoogst werd, maar al deszelfs<br />

opbr<strong>en</strong>gst voor de arm<strong>en</strong> was, zoo was het ook in dit jaar. E<strong>en</strong>e zekere klasse van lijfeig<strong>en</strong><strong>en</strong>,<br />

die in het voorgaande sabbatjaar niet war<strong>en</strong> vrijgelat<strong>en</strong>, liet m<strong>en</strong> nu gaan. In ‘t bijzonder di<strong>en</strong>de<br />

het jubeljaar om het verpandde land weder in het bezit van zijn eig<strong>en</strong>aar te stell<strong>en</strong>. God had het<br />

land bij wijze van lot<strong>en</strong> lat<strong>en</strong> verdeel<strong>en</strong>. Na die verdeeling mocht niemand zijne bezitting van de<br />

hand do<strong>en</strong>. Het land mocht niet verkocht word<strong>en</strong>, t<strong>en</strong>zij de omstandighed<strong>en</strong> d<strong>en</strong> bezitter daartoe<br />

dwong<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zelfs dan, als hij of e<strong>en</strong> zijner familieled<strong>en</strong> het weder w<strong>en</strong>scht<strong>en</strong> terug te koop<strong>en</strong>,<br />

moest de kooper er afstand van do<strong>en</strong>; doch zoo het niet vóór di<strong>en</strong> tijd gelost werd, dan kreeg of<br />

de eig<strong>en</strong>aar zelf öf zijne erfg<strong>en</strong>am<strong>en</strong> het land weder terug in het jubeljaar. {PEP 544.1}<br />

375


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

De Heere had de volg<strong>en</strong>de verord<strong>en</strong>ing gesteld: “Het land ook zal niet voor altoos verkocht<br />

word<strong>en</strong>; want het land is het mijne, dewijl gij vreemdeling<strong>en</strong> <strong>en</strong> bijwoners bij Mij zijt.”14 Het<br />

volk werd er bij bepaald, dat het Gods land was <strong>en</strong> dat zij hetzelve slechts voor e<strong>en</strong> kort<strong>en</strong> tijd<br />

mocht<strong>en</strong> bezitt<strong>en</strong>; Hij was de werkelijke eig<strong>en</strong>aar, de oorspronkelijke bezitter, <strong>en</strong> daarom maakte<br />

Hij bijzondere bepaling<strong>en</strong> t<strong>en</strong> gunste van de arm<strong>en</strong> <strong>en</strong> verdrukt<strong>en</strong>. Hij wilde hun te verstaan<br />

gev<strong>en</strong>, dat de arm<strong>en</strong> ev<strong>en</strong> veel aanspraak op e<strong>en</strong>e plaats in deze wereld hebb<strong>en</strong>, als de rijk<strong>en</strong>.<br />

{PEP 544.2}<br />

Deze inzetting<strong>en</strong> verord<strong>en</strong>de de barmhartige Schepper t<strong>en</strong> einde het lijd<strong>en</strong> verzacht werd,<br />

<strong>en</strong> e<strong>en</strong> lichtstraal mocht doorbrek<strong>en</strong>, opdat er wat zonneschijn ware op het pad der nooddruftig<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> hulpbehoev<strong>en</strong>d<strong>en</strong>. {PEP 544.3}<br />

De Heere wilde de buit<strong>en</strong>sporige zucht naar bezitting<strong>en</strong> <strong>en</strong> heerschappij onder bedwang<br />

houd<strong>en</strong>. Veel kwaads zou voortspruit<strong>en</strong> uit e<strong>en</strong>e steeds to<strong>en</strong>em<strong>en</strong>de verzameling van schatt<strong>en</strong><br />

door de e<strong>en</strong>e klasse <strong>en</strong> de verarming <strong>en</strong> onderdrukking der andere klasse. Werd<strong>en</strong> er ge<strong>en</strong>e pal<strong>en</strong><br />

gesteld, dan kreg<strong>en</strong> de rijk<strong>en</strong> alles onder hun bedwang, <strong>en</strong> dan werd<strong>en</strong> de arm<strong>en</strong>, die in Gods<br />

oog ev<strong>en</strong> veel aanspraak op Zijne liefde bezat<strong>en</strong>, als ondergeschikt<strong>en</strong> door hunne meer gegoede<br />

broeder<strong>en</strong> beschouwd. De hartstocht<strong>en</strong> der arm<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> door die verdrukking word<strong>en</strong><br />

opgewekt. Met d<strong>en</strong> geest der wanhoop bezield zou de maatschappelijke orde verstoord <strong>en</strong> de<br />

deur voor allerlei misdad<strong>en</strong> op<strong>en</strong>gezet word<strong>en</strong>. Gods bepaling<strong>en</strong> beoogd<strong>en</strong> e<strong>en</strong>e<br />

maatschappelijke gelijkheid. De verkeerde strekking op maatschappelijk <strong>en</strong><br />

staathuishoudkundig gebied, welke zich in d<strong>en</strong> tussch<strong>en</strong>tijd ontwikkeld had, kon door de<br />

maatregel<strong>en</strong> van het sabbat<strong>en</strong> jubeljaar weder terecht word<strong>en</strong> gebracht. {PEP 544.4}<br />

De strekking dezer bepaling<strong>en</strong> was om de rijk<strong>en</strong> niet minder te zeg<strong>en</strong><strong>en</strong> dan de arm<strong>en</strong>. In<br />

h<strong>en</strong> zou de hebzucht <strong>en</strong> het strev<strong>en</strong> naar zelfverheffing t<strong>en</strong> onder gehoud<strong>en</strong>, <strong>en</strong> tev<strong>en</strong>s de deugd<br />

van weldadigheid gekweekt word<strong>en</strong>: daarbij zoud<strong>en</strong> de maatschappe-lijke belang<strong>en</strong>, alsmede de<br />

best<strong>en</strong>digheid van de regeering bevorderd word<strong>en</strong> door vertrouw<strong>en</strong> <strong>en</strong> toeg<strong>en</strong>eg<strong>en</strong>heid tussch<strong>en</strong><br />

de verschill<strong>en</strong>de klass<strong>en</strong> te kweek<strong>en</strong>. Wij zijn all<strong>en</strong> door elkander gevlocht<strong>en</strong> in het web, dat wij<br />

de maatschappij noem<strong>en</strong>, <strong>en</strong> wat wij voor het welzijn of ter verheffing van ander<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> do<strong>en</strong>,<br />

keert in d<strong>en</strong> vorm van zeg<strong>en</strong>ing tot ons terug. De wet der onderlinge afhankelijkheid geldt de<br />

gansche maatschappij. De rijk<strong>en</strong> zijn ev<strong>en</strong> afhankelijk van de arm<strong>en</strong>, als de arm<strong>en</strong> van de rijk<strong>en</strong>..<br />

Terwijl de laatstg<strong>en</strong>oemd<strong>en</strong> om e<strong>en</strong> zeker deel van de zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> vrag<strong>en</strong>, waarmede God de<br />

rijk<strong>en</strong> begunstigd heeft, zijn deze van d<strong>en</strong> ander<strong>en</strong> kant weder afhankelijk van d<strong>en</strong> getrouw<strong>en</strong><br />

di<strong>en</strong>st, alsmede de verstandelijke <strong>en</strong> de lichamelijke vermog<strong>en</strong>s der arm<strong>en</strong>. {PEP 545.1}<br />

God beloofde Israel grootelijks te zull<strong>en</strong> zeg<strong>en</strong><strong>en</strong>, indi<strong>en</strong> zij Zijne inzetting<strong>en</strong> stiptelijk<br />

wild<strong>en</strong> nakom<strong>en</strong>. De belofte luidt aldus: “Zoo zal Ik uwe reg<strong>en</strong><strong>en</strong> gev<strong>en</strong> op hunn<strong>en</strong> tijd;j <strong>en</strong> het<br />

land zal zijne inkomst gev<strong>en</strong>, <strong>en</strong> het geboomte des velds zal zijne vrucht gev<strong>en</strong>; <strong>en</strong> de dorschtijd<br />

zal u reik<strong>en</strong> tot d<strong>en</strong> wijnoogst, <strong>en</strong> de wijnoogst zal reik<strong>en</strong> tot d<strong>en</strong> zaaitijd; <strong>en</strong> gij zult uw brood<br />

et<strong>en</strong> tot verzadiging toe, <strong>en</strong> gij zult zeker in uw land won<strong>en</strong>. Ook zal Ik vrede gev<strong>en</strong> in het land,<br />

dat gij zult te slap<strong>en</strong> ligg<strong>en</strong>, <strong>en</strong> niemand zij, die verschrikke; <strong>en</strong> Ik zal het boos gedierte uit het<br />

land do<strong>en</strong> ophoud<strong>en</strong>, <strong>en</strong> het zwaard zal door uw land niet doorgaan. . . . En Ik zal in het midd<strong>en</strong><br />

376


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

van u wandel<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zal u tot e<strong>en</strong> God zijn; <strong>en</strong> gij zult Mij tot e<strong>en</strong> volk zijn. . . . Maar indi<strong>en</strong> gij<br />

Mij niet zult hoor<strong>en</strong>, <strong>en</strong> al deze gebod<strong>en</strong> niet zult do<strong>en</strong>: <strong>en</strong> zoo gij mijne inzetting<strong>en</strong> zult<br />

smadelijk verwerp<strong>en</strong>, . . . zoo zult gij ook uw zaad te vergeefs zaai<strong>en</strong>, <strong>en</strong> uwe vijand<strong>en</strong> zull<strong>en</strong><br />

dat opet<strong>en</strong>. Daartoe zal Ik mijn aangezicht teg<strong>en</strong> ulied<strong>en</strong> zett<strong>en</strong>, dat gij geslag<strong>en</strong> zult word<strong>en</strong><br />

voor het aangezicht uwer vijand<strong>en</strong>; <strong>en</strong> uwe haters zull<strong>en</strong> over u heerschappij hebb<strong>en</strong>, <strong>en</strong> gij zult<br />

vlied<strong>en</strong>, als u niemand vervolgt.”15 {PEP 545.2}<br />

Vel<strong>en</strong> beweer<strong>en</strong> met zeer veel geestdrift, dat all<strong>en</strong> gelijkelijk in Gods tijdelijke zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong><br />

behoord<strong>en</strong> te deel<strong>en</strong>. Dat is echter niet volg<strong>en</strong>s des Scheppers voornem<strong>en</strong>. Door verschil van<br />

toestand<strong>en</strong> in het lev<strong>en</strong> te roep<strong>en</strong>, wil God het karakter op de proef stell<strong>en</strong> <strong>en</strong> ontwikkel<strong>en</strong>.<br />

Ev<strong>en</strong>wel is het Zijne bedoeling, dat all<strong>en</strong>, die met des werelds goed bedeeld zijn, zich slechts als<br />

r<strong>en</strong>tmeesters over Zijne goeder<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> beschouw<strong>en</strong>; dat Hij hun de middel<strong>en</strong> verle<strong>en</strong>d heeft,<br />

waarmede de nooddruftig<strong>en</strong> verzorgd kunn<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. {PEP 546.1}<br />

Christus heeft gezegd, dat de arm<strong>en</strong> altoos bij ons zull<strong>en</strong> blijv<strong>en</strong>; <strong>en</strong> Hij stelt veel belang in<br />

het lijd<strong>en</strong> van Zijn volk. Des Zaligmakers hart sympathiseert met de armst<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

onaanzi<strong>en</strong>lijkst<strong>en</strong> Zijner verteg<strong>en</strong>woordigers op aarde. Hij laat dezulk<strong>en</strong> onder ons won<strong>en</strong>, opdat<br />

wij daardoor zoud<strong>en</strong> herinnerd word<strong>en</strong> aan de liefde, die Hij voor de verdrukt<strong>en</strong> <strong>en</strong> lijd<strong>en</strong>d<strong>en</strong><br />

bezit. De weldadigheid <strong>en</strong> het medelijd<strong>en</strong>, welke wij hun betoon<strong>en</strong>, merkt Hij aan alsof wij ze<br />

Hem bewijz<strong>en</strong>. E<strong>en</strong>e wreede of nalatige behandeling trekt Hij zich aan, alsof ze Hem aangedaan<br />

ware. {PEP 546.2}<br />

Indi<strong>en</strong> m<strong>en</strong> Gods inzetting<strong>en</strong> betrekkelijk de arm<strong>en</strong> voortdur<strong>en</strong>d had nageleefd, hoe<br />

verschill<strong>en</strong>d zou de teg<strong>en</strong>woordige zedelijke, geestelijke, <strong>en</strong> tijdelijke toestand der wereld er<br />

thans uitzi<strong>en</strong>! Zelfzucht <strong>en</strong> eig<strong>en</strong>dunkelijkheid zoud<strong>en</strong> de hoogste toon<strong>en</strong> niet aanslaan, maar<br />

e<strong>en</strong> ieder zou er over uit zijn om het welzijn der ander<strong>en</strong> te bevorder<strong>en</strong>; mitsgaders zou de<br />

diepgaande armoede, welke nu vrij algeme<strong>en</strong> heerscht, onbek<strong>en</strong>d zijn. {PEP 546.3}<br />

De door God ter nedergelegde beginsel<strong>en</strong>, zoud<strong>en</strong> e<strong>en</strong> slagboom geweest zijn om het<br />

verschrikkelijk kwaad te stuit<strong>en</strong>, dat nu uit het verdrukk<strong>en</strong> der rijk<strong>en</strong> van de arm<strong>en</strong>, zoomede uit<br />

der arm<strong>en</strong> wantrouw<strong>en</strong> <strong>en</strong> haat teg<strong>en</strong>over de rijk<strong>en</strong> ontsprot<strong>en</strong> is. Terwijl zij e<strong>en</strong> beletsel zoud<strong>en</strong><br />

wez<strong>en</strong> om groote schatt<strong>en</strong> bije<strong>en</strong> te vergader<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zich in e<strong>en</strong> onbeperkte weelde te bad<strong>en</strong>,<br />

zoud<strong>en</strong> zij tev<strong>en</strong>s de ti<strong>en</strong>duiz<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, die deze kolossale schatt<strong>en</strong> uit de verkorting hunner<br />

verdi<strong>en</strong>st<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> bije<strong>en</strong> br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, redd<strong>en</strong> uit de klauw<strong>en</strong> der onkunde <strong>en</strong> der verlaging. Zij<br />

zoud<strong>en</strong> e<strong>en</strong>e vreedzame oplossing van het vraagstuk zijn, dat nu de wereld aan moordtooneel<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> regeeringloosheid dreigt t<strong>en</strong> prooi te gev<strong>en</strong>. {PEP 546.4}<br />

377


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

378


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 52—De Jaarlijksche Feest<strong>en</strong><br />

Drie tijd<strong>en</strong> des jaars moest Israel ter plaatse des heiligdoms te zam<strong>en</strong> kom. E<strong>en</strong> tijd lang<br />

was Silo de plaats, waar m<strong>en</strong> vergaderde; doch later werd Jeruzalem het midd<strong>en</strong>punt van<br />

aanbidding, <strong>en</strong> derwaarts trokk<strong>en</strong> de stamm<strong>en</strong> ter feestmaal op. {PEP 547.1}<br />

Rondom h<strong>en</strong> woond<strong>en</strong> wreede, oorlogszuchtige volk<strong>en</strong>, die hun land begeerd<strong>en</strong> in te<br />

slokk<strong>en</strong>; desniettemin moest<strong>en</strong> al hunne sterke mann<strong>en</strong>, mitsgaders al de ander<strong>en</strong>, die de reis<br />

mee kond<strong>en</strong> mak<strong>en</strong>, driemaal des jaars hunne woning<strong>en</strong> verlat<strong>en</strong>, <strong>en</strong> in het midd<strong>en</strong> van het land<br />

te zam<strong>en</strong> kom<strong>en</strong>. Wat verhinderde hunne vijand<strong>en</strong> alsdan om die onbewaakte woning<strong>en</strong> te<br />

plunder<strong>en</strong>, <strong>en</strong> ze met vuur te verdelg<strong>en</strong>? Wat kon Israel teg<strong>en</strong> e<strong>en</strong><strong>en</strong> inval beveilig<strong>en</strong>, waardoor<br />

zij ver in d<strong>en</strong> vreemde als balling<strong>en</strong> niet werd<strong>en</strong> weggevoerd? — God had beloofd de beschermer<br />

van Zijn volk te zijn. “De Engel des Heer<strong>en</strong> legert zich rondom deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die Hem vreez<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

rukt h<strong>en</strong> uit.”1 Terwijl de Israeliet<strong>en</strong> Gods aangezicht ging<strong>en</strong> zoek<strong>en</strong>, hield de Goddelijke kracht<br />

hunne vijand<strong>en</strong> onder bedwang. God had immers beloofd: “Wanneer Ik de volk<strong>en</strong> voor uw<br />

aangezicht uit de bezitting zal verdrijv<strong>en</strong>, <strong>en</strong> uwe landpal<strong>en</strong> verwijd<strong>en</strong>, dan zal niemand uw land<br />

begeer<strong>en</strong>, terwijl gij h<strong>en</strong><strong>en</strong> opgaan zult, om te verschijn<strong>en</strong> voor het aangezicht des Heer<strong>en</strong> uws<br />

Gods, driemaal in het jaar.”2 {PEP 547.2}<br />

Het eerste dezer feest<strong>en</strong>, het Pascha, of het feest der ongezuurde brood<strong>en</strong>, viel in de maand<br />

Abib, de eerste maand van het Joodsche jaar, <strong>en</strong> komt overe<strong>en</strong> met het laatste van Maart <strong>en</strong> het<br />

eerste van April. De koude winter was dan voorbij, de spade reg<strong>en</strong> had opgehoud<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de<br />

gansche natuur had haar voorjaarskleed aangedaan. Al de heuvel<strong>en</strong> <strong>en</strong> dal<strong>en</strong> war<strong>en</strong> bedekt met<br />

e<strong>en</strong> gro<strong>en</strong> grastapijt, terwijl de wilde bloem<strong>en</strong> overal op de veld<strong>en</strong> stond<strong>en</strong> te prijk<strong>en</strong>. Weg<strong>en</strong>s<br />

het nader<strong>en</strong> der volle maan war<strong>en</strong> de avond<strong>en</strong> bekoorlijk. Het was de tijd, di<strong>en</strong> de groote Dichter<br />

aldus beschrev<strong>en</strong> heeft: — {PEP 547.3}<br />

“Want zie, de winter is voorbij,<br />

De plasreg<strong>en</strong> is over, hij is overgegaan;<br />

De bloem<strong>en</strong> word<strong>en</strong> gezi<strong>en</strong> in het land,<br />

De zangtijd g<strong>en</strong>aakt,<br />

En de stem der tortelduif wordt gehoord in ons land.<br />

De vijgeboom br<strong>en</strong>gt zijne jonge vijgjes voort,<br />

En de wijnstokk<strong>en</strong> reuk met hunne jonge druifjes.”3 {PEP 548.1}<br />

Het gansche land door zag m<strong>en</strong> de reizigers op weg naar Jeruzalem. De schaapherders<br />

verliet<strong>en</strong> hunne kudd<strong>en</strong>, de veehoeders kwam<strong>en</strong> de berg<strong>en</strong> af, de visschers van het Galileesche<br />

meer, de akkerlied<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de zon<strong>en</strong> der profet<strong>en</strong> uit de gewijde schol<strong>en</strong>, — all<strong>en</strong> war<strong>en</strong> op weg<br />

naar de plaats, waar God zich op<strong>en</strong>baarde. De tocht werd met kleine reiz<strong>en</strong> voortgezet, omred<strong>en</strong><br />

379


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

vel<strong>en</strong> te voet ging<strong>en</strong>. De karavan<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> gaandeweg grooter, <strong>en</strong> dikwerf war<strong>en</strong> zij zeer groot,<br />

eer m<strong>en</strong> de heilige stad bereikt had. {PEP 548.2}<br />

De vroolijke stemming der natuur verwekte blijdschap in de hart<strong>en</strong> der Israeliet<strong>en</strong>, alsmede<br />

dankbaarheid aan d<strong>en</strong> Gever van al het goede. M<strong>en</strong> zong de Hebreeuwsche psalm<strong>en</strong>, <strong>en</strong> roemde<br />

Jehova’s majesteit <strong>en</strong> heerlijkheid. Zoodra het sein op de bazuin geblaz<strong>en</strong> werd, verhiev<strong>en</strong><br />

honderde stemm<strong>en</strong> zich, gesteund door de muziek der cymbal<strong>en</strong>, <strong>en</strong> het koor stemde in,<br />

zing<strong>en</strong>de: — {PEP 548.3}<br />

“Ik verblijde mij in deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die tot mij zegg<strong>en</strong>:<br />

Wij zull<strong>en</strong> in het huis des Heer<strong>en</strong> gaan.<br />

Onze voet<strong>en</strong> zijne staande<br />

In uwe poort<strong>en</strong>, o Jeruzalem! . . .<br />

Waarhe<strong>en</strong> de stamm<strong>en</strong> opgaan, de stamm<strong>en</strong> des Heer<strong>en</strong>, . . .<br />

Om d<strong>en</strong> naam des Heer<strong>en</strong> te dank<strong>en</strong>. . .<br />

Bidt om d<strong>en</strong> vrede van Jeruzalem;<br />

Wel moet<strong>en</strong> zijo var<strong>en</strong>, die u beminn<strong>en</strong>.”4 {PEP 548.4}<br />

Hunne oog<strong>en</strong> naar de berg<strong>en</strong> w<strong>en</strong>d<strong>en</strong>de, waarop de Heid<strong>en</strong><strong>en</strong> eertijds geofferd hadd<strong>en</strong>, dan<br />

zong<strong>en</strong> de kinder<strong>en</strong> Israels: — {PEP 548.5}<br />

“Ik hef mijne oog<strong>en</strong> op naar de berg<strong>en</strong>,<br />

Vanwaar mijne hulp kom<strong>en</strong> zal.<br />

Mijne hulp is van d<strong>en</strong> Heere,<br />

Die hemel <strong>en</strong> aarde gemaakt heeft.”<br />

“Die op d<strong>en</strong> Heere vertrouw<strong>en</strong>, zijn als de berg Zion,<br />

Die niet wankelt maar blijft in eeuwigheid. {PEP 548.6}<br />

Rondom Jeruzalem zijn berg<strong>en</strong>;<br />

Alzoo is de Heere rondom Zijn volk.<br />

Van nu aan tot in der eeuwigheid.”5 {PEP 551.1}<br />

Wanneer zij de berg<strong>en</strong> beklomm<strong>en</strong>, die rondom Jeruzalem lag<strong>en</strong>, dan blikt<strong>en</strong> zij met ontzag<br />

neder op de m<strong>en</strong>igt<strong>en</strong>, die tempelwaarts trokk<strong>en</strong> om aldaar te aanbidd<strong>en</strong>. Zij zag<strong>en</strong> d<strong>en</strong> rook des<br />

reukwerks opwaarts stijg<strong>en</strong>, <strong>en</strong> wanneer het trompetgeschal der priesters hun d<strong>en</strong> heilig<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st<br />

aankondigde, werd<strong>en</strong> zij met de stemming van het oog<strong>en</strong>blik bezield, <strong>en</strong> zong<strong>en</strong>. — {PEP 551.2}<br />

380


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

“De Heer is groot <strong>en</strong> zeer te prijz<strong>en</strong>,<br />

In de stad onzes Gods, op d<strong>en</strong> berg Zijner heiligheid.<br />

Schoon van geleg<strong>en</strong>heid, e<strong>en</strong>e vreugde der gansche aarde<br />

Is de berg Zion, aan de zijd<strong>en</strong> van het noord<strong>en</strong>:<br />

De stad des groot<strong>en</strong> Konings.”6<br />

“Vrede zij in uwe vesting,<br />

Welvar<strong>en</strong> in uwe paleiz<strong>en</strong>.”<br />

“Doet mij de poort<strong>en</strong> der gerechtigheid op<strong>en</strong>,<br />

Ik zal daardoor ingaan, ik zal d<strong>en</strong> Heere lov<strong>en</strong>.”<br />

“Ik zal mijne geloft<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Heere betal<strong>en</strong>,<br />

Nu, in de teg<strong>en</strong>woordigheid van al Zijn volk;<br />

In de voorhov<strong>en</strong> van het huis des Heer<strong>en</strong>,<br />

In het midd<strong>en</strong> van u, o Jeruzalem. Halelujah!”7 {PEP 551.3}<br />

Al de bezoekers hadd<strong>en</strong> e<strong>en</strong> vrij<strong>en</strong> toegang tot de huiz<strong>en</strong> binn<strong>en</strong> Jeruzalem; doch de groote<br />

m<strong>en</strong>igte kon daarbinn<strong>en</strong> niet het b<strong>en</strong>oodigde aantal logiesplaats<strong>en</strong> bekom<strong>en</strong>; uit di<strong>en</strong> boofde<br />

spande m<strong>en</strong> t<strong>en</strong>t<strong>en</strong> overal, waar er nog ruimte in de stad was, <strong>en</strong> voorts daarbuit<strong>en</strong> op de<br />

omligg<strong>en</strong>de berg<strong>en</strong>. {PEP 551.4}<br />

Op d<strong>en</strong> veerti<strong>en</strong>d<strong>en</strong> dag der maand, in d<strong>en</strong> avond, werd het Pascha geget<strong>en</strong>. Dit was e<strong>en</strong>e<br />

indrukwekk<strong>en</strong>de plechtigheid, waardoor zij herinnerd werd<strong>en</strong> aan hunne verlossing uit Egypte,<br />

<strong>en</strong> tev<strong>en</strong>s gewez<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> op de groote offerande, waardoor zij van de slavernij der zonde<br />

kond<strong>en</strong> word<strong>en</strong> vrijgemaakt. To<strong>en</strong> Jezus Zijn lev<strong>en</strong> op Golgotha aflegde, verloor het Pascha<br />

zijne beteek<strong>en</strong>is, <strong>en</strong> werd des Heer<strong>en</strong> Avondmaal ingesteld, ter gedacht<strong>en</strong>is aan dezelfde<br />

gebeurt<strong>en</strong>is, waarvan het Pascha het type was geweest. {PEP 551.5}<br />

Op het Pascha volgd<strong>en</strong> de zev<strong>en</strong> dag<strong>en</strong> van ongezuurde brood<strong>en</strong>. Op d<strong>en</strong> eerst<strong>en</strong> <strong>en</strong> op d<strong>en</strong><br />

zev<strong>en</strong>d<strong>en</strong> dag had m<strong>en</strong> e<strong>en</strong>e heilige sam<strong>en</strong>roeping, <strong>en</strong> ge<strong>en</strong> werk werd op die dag<strong>en</strong> verricht. Op<br />

d<strong>en</strong> tweed<strong>en</strong> dag van het feest werd<strong>en</strong> de eersteling<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> oogst d<strong>en</strong> Heere voorgesteld. De<br />

gerst was het vroegste graan in Palestina, <strong>en</strong> met het begin van dit feest begon hetzelve te rijp<strong>en</strong>.<br />

E<strong>en</strong> schoof van dit graan werd door d<strong>en</strong> priester voor des Heer<strong>en</strong> altaar bewog<strong>en</strong>, als e<strong>en</strong> blijk<br />

van erk<strong>en</strong>t<strong>en</strong>is, dat alles van Hem kwam. Eer deze plechtigheid verricht was, mocht m<strong>en</strong> niet<br />

beginn<strong>en</strong> te oogst<strong>en</strong>. {PEP 551.6}<br />

Vijftig dag<strong>en</strong> na het offer<strong>en</strong> van de eersteling<strong>en</strong> kwam Pinkster<strong>en</strong>, ook wel het feest der<br />

wek<strong>en</strong> <strong>en</strong> het feest des oogstes g<strong>en</strong>aamd. Als e<strong>en</strong> blijk van hunne dankbaarheid voor het<br />

381


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

geoogste, werd<strong>en</strong> twee gezuurde brood<strong>en</strong> voor des Heer<strong>en</strong> aangezicht gesteld. Pinkster<strong>en</strong> duurde<br />

slechts e<strong>en</strong><strong>en</strong> dag, <strong>en</strong> werd aan d<strong>en</strong> godsdi<strong>en</strong>st gewijd. {PEP 552.1}<br />

In de zev<strong>en</strong>de maand kwam het Loofhutt<strong>en</strong>feest, of het feest der inzameling. Alsdan dankte<br />

m<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Heere voor de opbr<strong>en</strong>gst der boomolijf<strong>en</strong>’ wijngaard<strong>en</strong>. Het was de laatste feestdag in<br />

het jaar. Het land had zijne inkomst<strong>en</strong> opgebracht; de oogst was in de schur<strong>en</strong> vergaderd; de<br />

fruit, de olie, <strong>en</strong> de wijn war<strong>en</strong> geborg<strong>en</strong>; de eersteling<strong>en</strong> war<strong>en</strong> afgezonderd; <strong>en</strong> nu kwam het<br />

volk met hunne vrijwillige gift<strong>en</strong> om d<strong>en</strong> Heere voor Zijne groote zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> te dank<strong>en</strong>. {PEP<br />

552.2}<br />

Deze tijd was hij uitstek e<strong>en</strong> feesttijd. Het viel kort na d<strong>en</strong> Groot<strong>en</strong> Verzo<strong>en</strong>dag in, waardoor<br />

zij de vergewissing verkreg<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>, dat hunne ongerechtighed<strong>en</strong> niet meer zoud<strong>en</strong> word<strong>en</strong> in<br />

rek<strong>en</strong>ing gebracht. Met God verzo<strong>en</strong>d kwam<strong>en</strong> zij nu om Hem te dank<strong>en</strong> voor Zijne goedheid,<br />

<strong>en</strong> te lov<strong>en</strong> voor Zijne g<strong>en</strong>ade. De oogst was nu afgeloop<strong>en</strong>, <strong>en</strong> het werk voor het volg<strong>en</strong>de jaar<br />

was nog niet begonn<strong>en</strong>. Het volk was nu niet met zorg<strong>en</strong> bezwaard, <strong>en</strong> kon zich ongestoord<br />

overgev<strong>en</strong> aan de heilige vreugde van die blijdschap-verwekk<strong>en</strong>de stonde. Ofschoon de vaders<br />

<strong>en</strong> de zon<strong>en</strong> alle<strong>en</strong> maar gelast war<strong>en</strong> om dat feest bij te won<strong>en</strong>, zoo nam<strong>en</strong> alle huisg<strong>en</strong>oot<strong>en</strong>,<br />

die mede kond<strong>en</strong> gaan, er deel aan; <strong>en</strong> de gastvrijheid werd ook d<strong>en</strong> Leviet<strong>en</strong>, d<strong>en</strong><br />

vreemdeling<strong>en</strong>, <strong>en</strong> d<strong>en</strong> arm<strong>en</strong> aangebod<strong>en</strong>. {PEP 552.3}<br />

Het Loofhutt<strong>en</strong>feest was, gelijk het Pascha, e<strong>en</strong> herinneringsfeest. Ter gedacht<strong>en</strong>is aan hun<br />

omzwerv<strong>en</strong> in de woestijn moest het volk nu zijne woning<strong>en</strong> verlat<strong>en</strong>, <strong>en</strong> in loofhutt<strong>en</strong> gaan<br />

won<strong>en</strong>, die gebouwd werd<strong>en</strong> van “takk<strong>en</strong> van schoon geboomte, palmtakk<strong>en</strong>, <strong>en</strong> meij<strong>en</strong> van<br />

dichte boom<strong>en</strong>, met beekwilg<strong>en</strong>.”8 {PEP 552.4}<br />

Op d<strong>en</strong> eerst<strong>en</strong> dag van dit feest had m<strong>en</strong> e<strong>en</strong>e heilige sam<strong>en</strong>roeping, <strong>en</strong> aan de zev<strong>en</strong> dag<strong>en</strong><br />

werd e<strong>en</strong> achtste dag toegevoegd, die ev<strong>en</strong>e<strong>en</strong>s werd waarg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. {PEP 552.5}<br />

In deze jaarlijksche sam<strong>en</strong>komst<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> de hart<strong>en</strong> van jong <strong>en</strong> oud in d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st des<br />

Heer<strong>en</strong> gesterkt; daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> werd het volk, dat uit de verschill<strong>en</strong>de oord<strong>en</strong> des lands was te<br />

zam<strong>en</strong> gekom<strong>en</strong>, door deze vergadering<strong>en</strong> nauwer aan God <strong>en</strong> aan elkander verbond<strong>en</strong>.<br />

W<strong>en</strong>schelijk ware het, dat Gods volk t<strong>en</strong> huidig<strong>en</strong> dage ook e<strong>en</strong> Loofhutt<strong>en</strong>feest had, ter<br />

herinnering aan de ontvang<strong>en</strong>e zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong>. Gelijkerwijs de kinder<strong>en</strong> Israels de verlossing<br />

herdacht<strong>en</strong>, waardoor hunne vader<strong>en</strong> op e<strong>en</strong>e wonderbaarlijke wijze uit Egypte uitgeleid <strong>en</strong> op<br />

d<strong>en</strong> weg bewaard war<strong>en</strong>, zoo behoord<strong>en</strong> wij ook stil te staan bij de verschill<strong>en</strong>de weg<strong>en</strong>,<br />

waardoor de Heere ons door de wereld leidt, <strong>en</strong> hoe Hij ons uit de duisternis <strong>en</strong> de dwaling br<strong>en</strong>gt<br />

tot het licht Zijner g<strong>en</strong>ade <strong>en</strong> waarheid. {PEP 553.1}<br />

Die ver van het heiligdom verwijderd woodn<strong>en</strong>, hebb<strong>en</strong> dus elk jaar wel e<strong>en</strong>e maand noodig<br />

gehad om de verschill<strong>en</strong>de feest<strong>en</strong> te kunn<strong>en</strong> bijwon<strong>en</strong>. Dit voorbeeld van toewijding aan God<br />

di<strong>en</strong>t klem te legg<strong>en</strong> op de belangrijkheid van d<strong>en</strong> godsdi<strong>en</strong>st, mitsgaders om onze zelfzuchtige<br />

<strong>en</strong> aardsche belang<strong>en</strong> ondergeschikt te houd<strong>en</strong> aan de geestelijke <strong>en</strong> eeuwige. Wij verliez<strong>en</strong> er<br />

veel bij, als wij het voorrecht verzuim<strong>en</strong> van te kom<strong>en</strong> t<strong>en</strong> einde elkander te sterk<strong>en</strong> <strong>en</strong> te<br />

bemoedig<strong>en</strong> in d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st van God. De waarhed<strong>en</strong> van Zijn Wóord verliez<strong>en</strong> hunne kracht <strong>en</strong><br />

382


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

lev<strong>en</strong>digheid op ons gemoed. Onze hart<strong>en</strong> word<strong>en</strong> niet langer verlicht <strong>en</strong> opgebeurd door<br />

heilig<strong>en</strong>de invloed<strong>en</strong>; <strong>en</strong> de uitkomst is, dat wij op geestelijk gebied achteruitgaan. De<br />

Christ<strong>en</strong><strong>en</strong> verliez<strong>en</strong> veel als er ge<strong>en</strong> sympathie voor elkander wordt gevoeld. Wie het<br />

spreekwoord, “Met e<strong>en</strong> boekje in e<strong>en</strong> hoekje” in praktijk br<strong>en</strong>gt, beantwoord niet aan de roeping,<br />

waarmede God hem geroep<strong>en</strong> heeft. Wij all<strong>en</strong> zijn kinder<strong>en</strong> van één hemelsch<strong>en</strong> Vader, <strong>en</strong> in<br />

zekere mate hangt ons geluk van elkander af. God <strong>en</strong> het m<strong>en</strong>schdom hebb<strong>en</strong> aanspraak op ons.<br />

Door de zedelijke eig<strong>en</strong>schapp<strong>en</strong> onzer natuur te ontwikkel<strong>en</strong> verwekk<strong>en</strong> wij de sympathie onzer<br />

broeder<strong>en</strong>, <strong>en</strong> gevoel<strong>en</strong> wij ons gelukkig in de poging om ander<strong>en</strong> wel te do<strong>en</strong>. {PEP 553.2}<br />

Het Loofhutt<strong>en</strong>feest was niet alle<strong>en</strong> ter gedacht<strong>en</strong>is, maar het had tev<strong>en</strong>s e<strong>en</strong>e typische<br />

beteek<strong>en</strong>is. Het herinnerde niet alle<strong>en</strong> aan Israels omzwerving<strong>en</strong> in de woestijn, maar, als het<br />

feest der inzameling, herinnerde het te gelijker tijd aan de inzameling van des aardrijks<br />

inkomst<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zinspeelde bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> op d<strong>en</strong> groot<strong>en</strong> dag des oogstes, wanneer de Heere de<br />

maaiers zal uitz<strong>en</strong>d<strong>en</strong> <strong>en</strong> het onkruid voor het vuur laat vergader<strong>en</strong>, maar de tarwe in Zijne schuur<br />

laat te zam<strong>en</strong> br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Dan zull<strong>en</strong> de goddelooz<strong>en</strong> met onuitblusschelijk vuur verbrand word<strong>en</strong>.<br />

Zij zull<strong>en</strong> vernietigd word<strong>en</strong>, alsof “zij er niet geweest war<strong>en</strong>.”9 Daarna zal alle schepsel in het<br />

gansche heelal Gode lofzing<strong>en</strong>. De Zi<strong>en</strong>er van Patmos beschrijft di<strong>en</strong> dag aldus: “En alle<br />

schepsel, dat in d<strong>en</strong> hemel is, <strong>en</strong> op de aarde, <strong>en</strong> onder de aarde, <strong>en</strong> die in de zee zijn, <strong>en</strong> alles<br />

wat in dezelve is, hoorde ik zegg<strong>en</strong>: Hem, die op d<strong>en</strong> troon zit, <strong>en</strong> het Lam, zij de dankzegging,<br />

<strong>en</strong> de eer, <strong>en</strong> de heerlijkheid, <strong>en</strong> de kracht in alle eeuwigheid.”10 {PEP 553.3}<br />

Op het Loofhutt<strong>en</strong>feest prez<strong>en</strong> de Israeliet<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Heere, als zij zich herinnerd<strong>en</strong>, hoe God<br />

h<strong>en</strong> g<strong>en</strong>adiglijk uit de Egyptische di<strong>en</strong>stbaarheid had uitgeleid, <strong>en</strong> voor h<strong>en</strong> gedur<strong>en</strong>de hun<br />

omzwerv<strong>en</strong> in de woestijn teederlijk gezorgd had. Zij verheugd<strong>en</strong> zich in de bewustheid, dat<br />

hunne zond<strong>en</strong> vergev<strong>en</strong> war<strong>en</strong>: want daarvoor hadd<strong>en</strong> zij het bewijs in d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st op d<strong>en</strong><br />

Verzo<strong>en</strong>dag verricht, die nu nog maar pas achter d<strong>en</strong> rug was. Maar als des Heer<strong>en</strong> verlost<strong>en</strong> het<br />

hemelsche Kanaan zull<strong>en</strong> zijn binn<strong>en</strong> gebracht, — voor eeuwig verlost zull<strong>en</strong> zijn van de<br />

slavernij der zonde, waaronder “het gansche schepsel te zam<strong>en</strong> zucht, <strong>en</strong> te zam<strong>en</strong> als in<br />

bar<strong>en</strong>snood is tot nu toe,” — alsdan zull<strong>en</strong> zij zich met e<strong>en</strong>e onuitsprekelijke vreugde <strong>en</strong> in groote<br />

heerlijkheid verheug<strong>en</strong>. Christus’ verlossingswerk zal dan in alle opzicht<strong>en</strong> voleindigd, <strong>en</strong> de<br />

zonde voor eeuwig uitgedelgd zijn. {PEP 554.1}<br />

Betrekkelijk dez<strong>en</strong> tijd van verlossing voorspelde de profeet Jesaja het volg<strong>en</strong>de: “Alzoo<br />

zull<strong>en</strong> de vrijgekocht<strong>en</strong> des Heer<strong>en</strong> wederkeer<strong>en</strong>, <strong>en</strong> met gejuich tot Sion kom<strong>en</strong>; <strong>en</strong> eeuwige<br />

blijdschap zull<strong>en</strong> zij aangrijp<strong>en</strong>, treuring <strong>en</strong> zuchting zull<strong>en</strong> wegvlied<strong>en</strong>.”11 {PEP 554.2}<br />

383


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

384


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 53—De Eerste Richters<br />

Nadat de stamm<strong>en</strong> metterwoon in Kanaan gevestigd war<strong>en</strong>, werd de uitroeiing der vijand<strong>en</strong><br />

niet langer voortgezet. Tevred<strong>en</strong> met het grondgebied, dat zij alreede bezat<strong>en</strong>, begon hun ijver<br />

spoedig te verflauw<strong>en</strong>, <strong>en</strong> werd de oorlog gestaakt. “En het geschiedde, als Israel sterk werd, dat<br />

hij de Kanaaniet<strong>en</strong> op cijns stelde; maar hij verdreef h<strong>en</strong> niet ganschelijk.”1 {PEP 555.1}<br />

Zijnerzijds had de Heere stiptelijk Zijne beloft<strong>en</strong> aan Israel vervuld; Jozua had der<br />

Kanaaniet<strong>en</strong> heerschappij t<strong>en</strong> onder gebracht, <strong>en</strong> het land onder de ti<strong>en</strong> stamm<strong>en</strong> verdeeld. Nu<br />

restte hun, om gesteund door de zekerheid der Goddelijke hulp, de inwoners uit het land te<br />

verdrijv<strong>en</strong>. Zij feild<strong>en</strong> echter dit te do<strong>en</strong>. Door e<strong>en</strong> verbond met de Kanaaniet<strong>en</strong> aan te gaan<br />

overtrad<strong>en</strong> zij des Heer<strong>en</strong> bevel, <strong>en</strong> daarmede verviel de voorwaarde, waarop God hun het land<br />

beloofd had. {PEP 555.2}<br />

Van meet af, dat de Heere tot h<strong>en</strong> aan d<strong>en</strong> Sinaï gesprok<strong>en</strong> had, war<strong>en</strong> zij gewaarschuwd<br />

geword<strong>en</strong> om zich voor d<strong>en</strong> beeld<strong>en</strong>di<strong>en</strong>st te wacht<strong>en</strong>. Onmiddelijk na de wetgeving werd Mozes<br />

met e<strong>en</strong>e boodschap tot h<strong>en</strong> gezond<strong>en</strong>, waarin zij aldus gewaarschuwd werd<strong>en</strong>: “Gij zult u voor<br />

hunne god<strong>en</strong> niet buig<strong>en</strong>, noch h<strong>en</strong> di<strong>en</strong><strong>en</strong>, ook zult gij naar hunne werk<strong>en</strong> niet do<strong>en</strong>; maar gij<br />

zult ze geheel afbrek<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hunne opgerichtte beeld<strong>en</strong> ganschelijk vermor-zel<strong>en</strong>. En gij zult d<strong>en</strong><br />

Heere uw<strong>en</strong> God di<strong>en</strong><strong>en</strong>, zoo zal Hij uw brood <strong>en</strong> uw water zeg<strong>en</strong><strong>en</strong>; <strong>en</strong> Hij zal de krankhed<strong>en</strong><br />

uit het midd<strong>en</strong> van u wer<strong>en</strong>.”2 Daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> ontving<strong>en</strong> zij de verzekering, dat God hunne<br />

vijand<strong>en</strong> voor h<strong>en</strong> zou uitdrijv<strong>en</strong>, als zij Hem gehoorzaam blev<strong>en</strong>: “Ik zal mijn<strong>en</strong> schrik voor uw<br />

aangezicht z<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, <strong>en</strong> al het volk, tot hetwelk gij komt, versaagd mak<strong>en</strong>; <strong>en</strong> Ik zal mak<strong>en</strong>, dat al<br />

uwe vijand<strong>en</strong> u d<strong>en</strong> nek toekeer<strong>en</strong>. Ik zal ook horzel<strong>en</strong> voor uw aangezicht z<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, die zull<strong>en</strong><br />

voor uw aangezicht uitstoot<strong>en</strong> de Heviet<strong>en</strong>, de Kanaäniet<strong>en</strong> <strong>en</strong> de Hethiet<strong>en</strong>. Ik zal h<strong>en</strong> in één<br />

jaar voor uw aangezicht niet uitstoot<strong>en</strong>, opdat het land niet woest worde, <strong>en</strong> het wild gedierte<br />

bov<strong>en</strong> u niet verm<strong>en</strong>igvuldigd worde. Ik zal h<strong>en</strong> all<strong>en</strong>gsk<strong>en</strong>s van uw aangezicht uitstoot<strong>en</strong>, totdat<br />

gij gewass<strong>en</strong> zijt <strong>en</strong> het land erft. . . . Want Ik zal de inwoners van dat land in uwe hand gev<strong>en</strong>,<br />

dat gij h<strong>en</strong> voor uw aangezicht uitstoot. Gij zult met h<strong>en</strong>, noch met hunne god<strong>en</strong>, ge<strong>en</strong> verbond<br />

mak<strong>en</strong>. Zij zull<strong>en</strong> in uw land niet won<strong>en</strong>, opdat zij u teg<strong>en</strong> mij niet do<strong>en</strong> zondig<strong>en</strong>; indi<strong>en</strong> gij<br />

hunne god<strong>en</strong> di<strong>en</strong>t, het zal u voorzeker tot e<strong>en</strong><strong>en</strong> valstrik zijn.”3 Deze bevel<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> plechtig<br />

door Mozes voor zijn dood alsmede door Jozua herhaald. {PEP 555.3}<br />

God plaatste Zijn volk in Kanaän tot e<strong>en</strong> machtig bolwerk, om het inkom<strong>en</strong>d zedelijk bederf<br />

teg<strong>en</strong> te staan. Indi<strong>en</strong> Israel Gode getrouw geblev<strong>en</strong> was, dan zou dat volk steeds meer<br />

grondgebied veroverd hebb<strong>en</strong>. Volk<strong>en</strong>, die grooter <strong>en</strong> machtiger dan de Kanaaniet<strong>en</strong> war<strong>en</strong>,<br />

zoud<strong>en</strong> t<strong>en</strong> onder zijn gebracht geword<strong>en</strong>. De belofte luidde aldus: “Want zoo gij naarstiglijk<br />

houdt al deze gebod<strong>en</strong>, die Ik u gebiede om te do<strong>en</strong>, . . . zoo zal de Heere al deze volk<strong>en</strong> voor<br />

uw aangezicht uit de bezitting verdrijv<strong>en</strong>, <strong>en</strong> gij zult erfelijk bezitt<strong>en</strong> grooter <strong>en</strong> machtiger<br />

volk<strong>en</strong>, dan gij zijt. Alle plaats, waar uwe voetzool op treedt, zal de uwe zijn: van de woestijn<br />

<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Libanon, van de rivier, de rivier Frath, tot aan de achterste zee, zal uwe landpale zijn.<br />

385


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Niemand zal voor uw aangezicht bestaan; de Heere, uw God, zal uw<strong>en</strong> schrik <strong>en</strong> uwe vreeze<br />

gev<strong>en</strong> over al het land, waarop gij tred<strong>en</strong> zult, gelijk als Hij tot u gesprok<strong>en</strong> heeft.”4 {PEP 556.1}<br />

Doch ondanks hunne hooge bestemming, sloeg<strong>en</strong> zij hun eig<strong>en</strong> weg in; de geleg<strong>en</strong>heid, om<br />

het land t<strong>en</strong> onder te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, werd verwaarloosd; di<strong>en</strong>t<strong>en</strong>gevolge werd<strong>en</strong> zij, geslacht<strong>en</strong><br />

achtere<strong>en</strong>, geplaagd door het overblijfsel dier afgodische volk<strong>en</strong>, die hun werkelijk, gelijkerwijs<br />

de Profeet voorspeld had “tot doorn<strong>en</strong> in hunne oog<strong>en</strong>” <strong>en</strong> “tot prikkel<strong>en</strong> in hunne zijd<strong>en</strong>”<br />

war<strong>en</strong>.5 {PEP 556.2}<br />

De Israeliet<strong>en</strong> “verm<strong>en</strong>gd<strong>en</strong> zich met de Heid<strong>en</strong><strong>en</strong>, <strong>en</strong> ded<strong>en</strong> derzelver werk<strong>en</strong>.”6 Zij<br />

verzwagerd<strong>en</strong> zich met de Kanaaniet<strong>en</strong>, hetge<strong>en</strong> t<strong>en</strong> gevolge had, dat de afgoderij het land als<br />

e<strong>en</strong> pest vervulde. “Zij di<strong>en</strong>d<strong>en</strong> hunne afgod<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zij werd<strong>en</strong> hun tot e<strong>en</strong><strong>en</strong> strik. Daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong><br />

hebb<strong>en</strong> zij hunne zon<strong>en</strong> <strong>en</strong> hunne dochter<strong>en</strong> d<strong>en</strong> duivel<strong>en</strong> geofferd, . . . zoodat het land door deze<br />

bloedschuld<strong>en</strong> is ontheiligd geword<strong>en</strong>.” “Dies is de toorn des Heer<strong>en</strong> ontstok<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> Zijn volk,<br />

<strong>en</strong> Hij heeft e<strong>en</strong><strong>en</strong> gruwel gehad aan Zijn erfdeel.” {PEP 556.3}<br />

Zoolang het geslacht nog leefde, dat Jozua’s onderwijs g<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> had, won de beeld<strong>en</strong>di<strong>en</strong>st<br />

niet veel veld; doch de ouders legd<strong>en</strong> d<strong>en</strong> grondslag voor hunne kinder<strong>en</strong>. Ter oorzaak van het<br />

veronachtzam<strong>en</strong> van ‘s Heer<strong>en</strong> inzetting<strong>en</strong> aan de zijde derg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die in Kanaan gebracht war<strong>en</strong>,<br />

werd het onkruid gezaaid, dat zijn zaad in de navolg<strong>en</strong>de geslacht<strong>en</strong> opleverde. De e<strong>en</strong>voudige<br />

leefwijze was voor der Israeliet<strong>en</strong> gezondheid bevorderlijk geweest; doch weg<strong>en</strong>s omgang met<br />

de Heid<strong>en</strong><strong>en</strong>, hadd<strong>en</strong> hunne lust<strong>en</strong> d<strong>en</strong> vrij<strong>en</strong> teugel gekreg<strong>en</strong>, was de spierkracht verzwakt, <strong>en</strong><br />

war<strong>en</strong> de verstandelijke <strong>en</strong> geestelijke vermog<strong>en</strong>s afg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. T<strong>en</strong> gevolge hunner zond<strong>en</strong> was<br />

er e<strong>en</strong>e scheiding tussch<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Heere <strong>en</strong> Israel ontstaan; Zijne kracht was van h<strong>en</strong> gewek<strong>en</strong>, dies<br />

kond<strong>en</strong> zij niet langer voor hunne vijand<strong>en</strong> bestaan. Daarom werd<strong>en</strong> zij tot di<strong>en</strong>stbaarheid<br />

gebracht juist door die volk<strong>en</strong>, welke zij hadd<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> onderwerp<strong>en</strong>. {PEP 557.1}<br />

“En zij verliet<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Heere, hunner vader<strong>en</strong> God, die h<strong>en</strong> uit Egypteland had uitgevoerd,“<strong>en</strong><br />

leidde, als e<strong>en</strong>e kudde, in de woestijn.” “Zij verwekt<strong>en</strong> Hem tot toorn door hunne hoogt<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

verwekt<strong>en</strong> Hem tot ijver door hunne gesned<strong>en</strong>e beeld<strong>en</strong>.” “Dies verliet Hij d<strong>en</strong> tabernakel te<br />

Silo, de t<strong>en</strong>t, die Hij tot e<strong>en</strong>e woning gesteld had onder de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong>. En Hij gaf Zijne sterkte in<br />

de hand des wederpartijders.”7 Ev<strong>en</strong>wel verliet Hij Zijn volk niet geheel <strong>en</strong> al. E<strong>en</strong> overblijfsel<br />

bleef d<strong>en</strong> Heere steeds getrouw; daarom verwekte Hij algedurig getrouwe <strong>en</strong> dappere mann<strong>en</strong>,<br />

die de afgoderij omverstiet<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Israel uit der vijand<strong>en</strong> hand verlos-t<strong>en</strong>. Doch zoodra de<br />

verlosser overled<strong>en</strong> <strong>en</strong> het volk van onder zijne heerschappij was, keerd<strong>en</strong> zij langzamerhand<br />

weder naar de afgod<strong>en</strong> terug. Op deze wijze herhaalt de geschied<strong>en</strong>is van hunne afwijking<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

kastijding<strong>en</strong>, van hunne belijd<strong>en</strong>is <strong>en</strong> verlossing zich keer op keer. {PEP 557.2}<br />

Achtere<strong>en</strong>volg<strong>en</strong>s werd<strong>en</strong> de koning<strong>en</strong> van Mesopotamië, Moab, de Filistijn<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de<br />

Kanaäniet<strong>en</strong> onder Hazor Israels verdrukkers • <strong>en</strong> di<strong>en</strong>d<strong>en</strong> Othniël, Samgar, Ehud, Debora <strong>en</strong><br />

Barak als des volks verlossers. Doch de kinder<strong>en</strong> Israels voer<strong>en</strong> voort te do<strong>en</strong>, “dat kwaad was<br />

in de oog<strong>en</strong> des Heer<strong>en</strong>: zoo gaf h<strong>en</strong> de Heere in de hand der Midianiet<strong>en</strong>, zev<strong>en</strong> jar<strong>en</strong>.”8 Tot op<br />

386


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

dez<strong>en</strong> tijd was de hand der verdrukking nog niet zwaar gevall<strong>en</strong> op de stamm<strong>en</strong>, die oost van de<br />

Jordaan woond<strong>en</strong>, doch in deze bezoeking moest<strong>en</strong> zij het zwaarste lijd<strong>en</strong> verdur<strong>en</strong>. {PEP 557.3}<br />

De Amalekiet<strong>en</strong>i, bezuid<strong>en</strong> Kanaan, zoomede de Midianiet<strong>en</strong> beoost<strong>en</strong>, tot in de woestijn,<br />

die er ver vandaan lag, war<strong>en</strong> steeds de onverzo<strong>en</strong>lijke vijand<strong>en</strong> van Israel. In Mozes’ dag<strong>en</strong><br />

hadd<strong>en</strong> zij het laatstg<strong>en</strong>oemde volk bijna totaal uitgedelgd, doch sedert di<strong>en</strong> tijd war<strong>en</strong> zij<br />

grootelijks toeg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> <strong>en</strong> machtig geword<strong>en</strong>. Zij hadd<strong>en</strong> zeer verlangd zich te wrek<strong>en</strong>, <strong>en</strong> nu<br />

de Heere Zijne bescherm<strong>en</strong>de hand van Israel g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> had, werd de geleg<strong>en</strong>heid hun hiertoe<br />

aangebod<strong>en</strong>. Niet de stamm<strong>en</strong> beoost<strong>en</strong> de Jordaan alle<strong>en</strong>, maar het gansche land werd door<br />

hunn<strong>en</strong> inval geteisterd. De woeste, barbaarsche woestijnbewoners kwam<strong>en</strong>, “gelijk de<br />

sprinkhan<strong>en</strong> in m<strong>en</strong>igte,” <strong>en</strong> bedekt<strong>en</strong> het land met hunne kudd<strong>en</strong>. Van de Jordaan af tot aan de<br />

vlakte der Filistijn<strong>en</strong> drong<strong>en</strong> zij het land door als e<strong>en</strong>e plaag. Zij kwam<strong>en</strong> aan het begin van d<strong>en</strong><br />

oogst <strong>en</strong> blev<strong>en</strong>, totdat de laatste vrucht<strong>en</strong> des velds war<strong>en</strong> ingezameld. Zij stroopt<strong>en</strong> de akkers,<br />

beroofd<strong>en</strong> <strong>en</strong> mishandeld<strong>en</strong> de inwoners, dan keerd<strong>en</strong> zij weder naar de woestijn<strong>en</strong>. De<br />

Israeliet<strong>en</strong>, die op het land woond<strong>en</strong>, werd<strong>en</strong> dus g<strong>en</strong>oodzaakt om hunne woonsted<strong>en</strong> te verlat<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> bescherming te zoek<strong>en</strong> binn<strong>en</strong> de bemuurde sted<strong>en</strong>, in de vesting<strong>en</strong>, of e<strong>en</strong>e schuilplaats te<br />

zoek<strong>en</strong> in de spelonk<strong>en</strong> <strong>en</strong> klov<strong>en</strong> der ste<strong>en</strong>rots<strong>en</strong>. Zev<strong>en</strong> jar<strong>en</strong> duurde deze verdrukking, totdat<br />

het volk zich eindelijk door ‘s Heer<strong>en</strong> kastijding vernederde, de zond<strong>en</strong> beleed, <strong>en</strong> God hun<br />

e<strong>en</strong><strong>en</strong> verlosser verwekte. {PEP 558.1}<br />

De Abi-ezriet<strong>en</strong>, afstammeling<strong>en</strong> van Gilead, war<strong>en</strong> de onaanzi<strong>en</strong>lijkst<strong>en</strong> van Manasse’s<br />

stamboom; doch Joas was e<strong>en</strong> der aanzi<strong>en</strong>lijkst<strong>en</strong> van dat geslacht. Hij was de vader van kloeke<br />

zon<strong>en</strong>, did all<strong>en</strong> “e<strong>en</strong>erlei als koningszon<strong>en</strong>” war<strong>en</strong>.9 Deze all<strong>en</strong> war<strong>en</strong> in d<strong>en</strong> strijd teg<strong>en</strong> de<br />

Midianiet<strong>en</strong> gesneuveld behalve Gideon, <strong>en</strong> zijn naam was e<strong>en</strong>e verschrikking onder de<br />

vijand<strong>en</strong>. God dan verkoos Gideon om Zijn volk te verloss<strong>en</strong>. To<strong>en</strong> hij de roeping ontving, was<br />

hij aan het tarwe dorsch<strong>en</strong>. E<strong>en</strong>e kleine hoeveelheid van het graan had hij verborg<strong>en</strong>, <strong>en</strong> wijl hij<br />

hetzelve niet op e<strong>en</strong> gewone dorschvloer durfde dorsch<strong>en</strong>, zoo had hij e<strong>en</strong>e plaats bij e<strong>en</strong>e<br />

wijnpers uitgekoz<strong>en</strong>; vermits het nog op lange na niet de tijd van d<strong>en</strong> druiv<strong>en</strong>oogst was, werd er<br />

weinig om de wijngaard<strong>en</strong> gedacht. Terwijl Gideon daar stilletjes <strong>en</strong> in het verborg<strong>en</strong> werkte, <strong>en</strong><br />

treurde over Israels b<strong>en</strong>ard<strong>en</strong> toestand, beraadslaagde hij hoe zijn volk van dat slav<strong>en</strong>juk kon<br />

word<strong>en</strong> verlost. {PEP 558.2}<br />

E<strong>en</strong>sklaps versche<strong>en</strong> hem “de Engel des Heer<strong>en</strong>,” die hem aldus groette!“De Heere is met<br />

u, gij strijdbare held!” {PEP 559.1}<br />

“Och, mijn Heer,” antwoordde Gideon, “zoo de Heere met ons is, waarom is ons dan dit<br />

alles wedervar<strong>en</strong>? <strong>en</strong> waar zijn al Zijne wonder<strong>en</strong>, die onze vaders ons verteld hebb<strong>en</strong>, zegg<strong>en</strong>de:<br />

Heeft ons de Heere niet uit Egypte opgevoerd? Doch nu heeft ons de Heere verlat<strong>en</strong>, <strong>en</strong> heeft<br />

ons in der Midianiet<strong>en</strong> hand ge-gev<strong>en</strong>.” {PEP 559.2}<br />

Het wederantwoord van d<strong>en</strong> hemelsch<strong>en</strong> Gezant was: “Ga he<strong>en</strong> in deze uwe kracht, <strong>en</strong> gij<br />

zult Israel uit der Mideaniet<strong>en</strong> hand verloss<strong>en</strong>: heb Ik u niet gezond<strong>en</strong>?” {PEP 559.3}<br />

387


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Nu begeerde Gideon e<strong>en</strong> teek<strong>en</strong>, waaraan hij bemerk<strong>en</strong> kon, dat het de Verbonds<strong>en</strong>gel was,<br />

die met hem sprak, <strong>en</strong> die Israel eertijds verlost had. De <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> Gods, die oudtijds met Abrabam<br />

sprak<strong>en</strong>, hadd<strong>en</strong> zich zijne gastvrijheid lat<strong>en</strong> welgevall<strong>en</strong>; <strong>en</strong> daarom begeerde Gideon, dat deze<br />

gezant Gods ook bij hem als gast wilde vertoev<strong>en</strong>. Dit verzoek werd aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, <strong>en</strong> daarop<br />

haastte hij zich naar zijne t<strong>en</strong>t, bereidde e<strong>en</strong> geitebokje <strong>en</strong> ongezuurde koek<strong>en</strong>, die hij d<strong>en</strong> Engel<br />

voorzette. “Doch de Engel Gods zeide tot hem: Neem het vleesch <strong>en</strong> de ongezuurde koek<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

leg ze op di<strong>en</strong> rotsste<strong>en</strong>, <strong>en</strong> giet het sop uit.” Gideon voldeed hieraan, <strong>en</strong> to<strong>en</strong> ontving hij het<br />

verlangde teek<strong>en</strong>; met d<strong>en</strong> staf, die in zijne hand was, raakte de Engel het vleesch <strong>en</strong> de<br />

ongezuurde koek<strong>en</strong> aan, to<strong>en</strong> ging er vuur op uit de rots, <strong>en</strong> verteerde de spijze. Middelerwijl<br />

ontkwam de Engel uit zijne oog<strong>en</strong>. {PEP 559.4}<br />

Joas, Gideons vader, wras met zijne landg<strong>en</strong>oot<strong>en</strong> mede afgevall<strong>en</strong>, <strong>en</strong> had te Ofra, alwaar<br />

hij woonde, e<strong>en</strong> groot altaar voor Baal opgericht, hetwelk het volk zijner plaats mocht aanbidd<strong>en</strong>.<br />

Gideon nu werd gelast om dat altaar af te brek<strong>en</strong>, <strong>en</strong> d<strong>en</strong> Heere e<strong>en</strong> altaar te bouw<strong>en</strong> op d<strong>en</strong><br />

rotsste<strong>en</strong>, waarop de spijze verteerd was, alsmede om aldaar d<strong>en</strong> Heere offerand<strong>en</strong> te offer<strong>en</strong>.<br />

Het offer<strong>en</strong> was d<strong>en</strong> priesters uitsluit<strong>en</strong>d opgedrag<strong>en</strong>, <strong>en</strong> m<strong>en</strong> mocht het alle<strong>en</strong> op het altaar te<br />

Silo do<strong>en</strong>; maar Hij, die d<strong>en</strong> ceremoniëel<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st had ingesteld, <strong>en</strong> op wi<strong>en</strong> al de offerand<strong>en</strong><br />

wez<strong>en</strong>, had het recht om Zijne verord<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> te wijzig<strong>en</strong>. Israels verlossing zou word<strong>en</strong><br />

voorafgegaan door e<strong>en</strong> plechtig protest teg<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Baäl-di<strong>en</strong>st. Gideon moest beginn<strong>en</strong> met d<strong>en</strong><br />

strijd teg<strong>en</strong> d<strong>en</strong> beeld<strong>en</strong>di<strong>en</strong>st te verklar<strong>en</strong>, alvor<strong>en</strong>s hij teg<strong>en</strong> zijns volks vijand<strong>en</strong> te velde trok.<br />

{PEP 559.5}<br />

Gods bevel werd stiptelijk nagekom<strong>en</strong>. Wel wet<strong>en</strong>de, dat hij teg<strong>en</strong>stand ontmoet<strong>en</strong> zou,<br />

indi<strong>en</strong> hij dez<strong>en</strong> aanslag in ‘t op<strong>en</strong>baar deed, zoo ging Gideon in ‘t geheim te werk; door de hulp<br />

zijner knecht<strong>en</strong> verrichtte hij die taak in e<strong>en</strong><strong>en</strong> nacht. Groot was de toorn der mann<strong>en</strong> van Ofra,<br />

to<strong>en</strong> zij des ander<strong>en</strong> daags vroeg kwam<strong>en</strong> om Baäl te aanbidd<strong>en</strong>. Zij zoud<strong>en</strong> Gideon om het lev<strong>en</strong><br />

hebb<strong>en</strong> gebracht, was Joas, — die iets van des Engels bezoek af wist, — niet ter verdediging van<br />

zijn<strong>en</strong> zoon opgekom<strong>en</strong>. “Zult gij voor d<strong>en</strong> Baal twist<strong>en</strong>?” vroeg Joas. “Zult gij hem verloss<strong>en</strong>?<br />

Die voor hem zal twist<strong>en</strong>, zal nog dez<strong>en</strong> morg<strong>en</strong> gedood word<strong>en</strong>. Indi<strong>en</strong> hij e<strong>en</strong> god is, hij twiste<br />

voor zich zelv<strong>en</strong>, omdat m<strong>en</strong> zijn altaar heeft omgeworp<strong>en</strong>.” Als Baal zijn eig<strong>en</strong> altaar niet<br />

verdedig<strong>en</strong> kon, hoe zou hij zijne aanbidders dan toch kunn<strong>en</strong> bescherm<strong>en</strong>? {PEP 560.1}<br />

Hiermede werd<strong>en</strong> alle plann<strong>en</strong> van geweld teg<strong>en</strong> Gideon opgegev<strong>en</strong>; <strong>en</strong> to<strong>en</strong> hij de<br />

krijgsbazuin blies, war<strong>en</strong> de lied<strong>en</strong> van Ofra onder de eerst<strong>en</strong>, die zich rondom zijn vaandel<br />

schaard<strong>en</strong>. Bod<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> uitgezond<strong>en</strong> in d<strong>en</strong> stam Manasse, alsmede in Aser, <strong>en</strong> in Zebulon, <strong>en</strong><br />

in Nafthali, welke stamm<strong>en</strong> aan de oproeping gehoor gav<strong>en</strong>. {PEP 560.2}<br />

Gideon durfde het bevel over dit leger echter niet aanvaard<strong>en</strong>, alvor<strong>en</strong>s hij nog andere<br />

bewijz<strong>en</strong> had, dat God hem voor dit werk geroep<strong>en</strong> had, zoomede dat Hij met hem zoude zijn.<br />

Daarom bad hij: “Indi<strong>en</strong> Gij Israel door mijne hand zult verloss<strong>en</strong>, gelijk als Gij gesprok<strong>en</strong> hebt,<br />

zie, ik zal e<strong>en</strong> woll<strong>en</strong> vlies op d<strong>en</strong> vloer legg<strong>en</strong>: indi<strong>en</strong> er dauw op het vlies alle<strong>en</strong> zal zijn, <strong>en</strong><br />

droogte op de gansche aarde, zoo zal ik wet<strong>en</strong>, dat Gij Israel door mijne hand zult verloss<strong>en</strong>,<br />

gelijk als Gij gesprok<strong>en</strong> hebt.” Des morg<strong>en</strong>s nu was het vlies nat <strong>en</strong> de grond was droog. Doch<br />

388


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

er rees twijfel bij hem op, aangezi<strong>en</strong> het de aard der wol is, dat zij alle vocht tot zich trekt;<br />

wellicht was de proef niet besliss<strong>en</strong>d. Derhalve vroeg hij om het teg<strong>en</strong>overgestelde van het<br />

voorgaande teek<strong>en</strong>, <strong>en</strong> bad d<strong>en</strong> Heere tev<strong>en</strong>s, dat zij ne groote voorzichtigheid hem niet t<strong>en</strong><br />

kwade mocht word<strong>en</strong> geduid. Aan zijn verzoek werd opnieuw voldaan. {PEP 560.3}<br />

Hierdoor aangemoedigd, stelde Gideon zijn leger in slagorde teg<strong>en</strong> de vijand<strong>en</strong>. “Alle<br />

Midianiet<strong>en</strong> nu, <strong>en</strong> Amalekiet<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de kinder<strong>en</strong> van het Oost<strong>en</strong> war<strong>en</strong> sam<strong>en</strong>vergaderd, <strong>en</strong> zij<br />

trokk<strong>en</strong> over, <strong>en</strong> legerd<strong>en</strong> zich in het dal van Jizreël.” Gideons gansche strijdmacht bestond uit<br />

slechts twee <strong>en</strong> dertig duiz<strong>en</strong>d man; doch nietteg<strong>en</strong>staande de groote m<strong>en</strong>igte van vijand<strong>en</strong>, die<br />

teg<strong>en</strong>over hem gelegerd was, kwam des Heer<strong>en</strong> woord tot hem: “Des volks is te veel, dat met u<br />

is, dan dat Ik de Mideaniet<strong>en</strong> in hunne hand zou gev<strong>en</strong>; opdat zich Israel niet teg<strong>en</strong> Mij beroeme,<br />

zegg<strong>en</strong>de: Mijne hand heeft mij verlost. Nu dan, roep nu uit voor de oor<strong>en</strong> des volks, zegg<strong>en</strong>de:<br />

Wie bloode <strong>en</strong> versaagd is, die keere weder, <strong>en</strong> spoede zich naar het gebergte van Gilead.” De<br />

vreesachtig<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zij, die teg<strong>en</strong> het gevaar <strong>en</strong> de moeilijkhed<strong>en</strong> opzag<strong>en</strong>, alsmede deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die<br />

het hart gezet hadd<strong>en</strong> op de aardsche belang<strong>en</strong>, kond<strong>en</strong> zich niet onverdeeld aan des Heer<strong>en</strong> werk<br />

wijd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> di<strong>en</strong>t<strong>en</strong>gevolge niet tot steun van Israels strijdmacht verstrekk<strong>en</strong>. Hunne<br />

teg<strong>en</strong>woordigheid zou eerder e<strong>en</strong> oorzaak van zwakheid word<strong>en</strong>. {PEP 560.4}<br />

Onder Israel bestond er e<strong>en</strong>e wet, dat er vóór het aanbind<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> strijd, de volg<strong>en</strong>de<br />

aankondiging moest word<strong>en</strong> uitgeroep<strong>en</strong>: “Wie is de man, die e<strong>en</strong> nieuw huis heeft gebouwd, <strong>en</strong><br />

het niet heeft ingewijd? die ga h<strong>en</strong><strong>en</strong> <strong>en</strong> keere weder naar zijn huis; opdat hij niet misschi<strong>en</strong><br />

sterve in d<strong>en</strong> strijd, <strong>en</strong> iemand anders dat inwijde. En wie is de man, die e<strong>en</strong><strong>en</strong> wijngaard geplant,<br />

heeft, <strong>en</strong> deszelfs vrucht niet heeft g<strong>en</strong>ot<strong>en</strong>? die ga h<strong>en</strong><strong>en</strong> <strong>en</strong> keere weder naar zijn huis; opdat<br />

hij niet misschi<strong>en</strong> in d<strong>en</strong> strijd sterve,, <strong>en</strong> imand anders di<strong>en</strong> g<strong>en</strong>iéte. En wie is de man, die e<strong>en</strong>e<br />

vrouw ondertrouwd heeft, <strong>en</strong> haar niet tot zich heeft g<strong>en</strong>om<strong>en</strong>? die ga h<strong>en</strong><strong>en</strong> <strong>en</strong> keere weder tot<br />

zijn huis; opdat hij niet misschi<strong>en</strong> in d<strong>en</strong> strijd sterve, <strong>en</strong> e<strong>en</strong> ander haar neme.” Voorts moest<strong>en</strong><br />

de ambtlied<strong>en</strong> tot het volk zegg<strong>en</strong>: “Wie is de man, die vreesachtig <strong>en</strong> week van hart is? die ga<br />

h<strong>en</strong><strong>en</strong> <strong>en</strong> keere weder naar zijn huis; opdat het hart zijner broeder<strong>en</strong> niet smelte, gelijk zijn<br />

hart.”10 {PEP 561.1}<br />

In verhouding tot zijn<strong>en</strong> vijand, was het getal van Gideons leger zoo klein, dat hij deze<br />

gewone aankondiging niet had lat<strong>en</strong> uitroep<strong>en</strong>. En daarom was hij ook zeer verwonderd, to<strong>en</strong> hij<br />

hoorde, dat zijn leger te groot was. Doch de Heere k<strong>en</strong>de het ongeloof <strong>en</strong> d<strong>en</strong> hoogmoed, welke<br />

in het hart van zijn volk troond<strong>en</strong>. Door de oproeping van Gideon in geestdrift ontstok<strong>en</strong>, hadd<strong>en</strong><br />

zij di<strong>en</strong>st g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> zonder er goed over na te d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>; <strong>en</strong> daarom war<strong>en</strong> zij vreesachtig, to<strong>en</strong> zij<br />

de groote m<strong>en</strong>igte van Mideaniet<strong>en</strong> zag<strong>en</strong>. Daarbij zoud<strong>en</strong> deze zelfde person<strong>en</strong>, in geval Israel<br />

de overhand behaald had, zichzelv<strong>en</strong> <strong>en</strong> niet Gode de eer der overwinning toegek<strong>en</strong>d hebb<strong>en</strong>.<br />

{PEP 561.2}<br />

Gideon voldeed aan ‘s Heer<strong>en</strong> bevel, <strong>en</strong> met e<strong>en</strong> zwaarmoedig hart zag hij twee <strong>en</strong> twintig<br />

duiz<strong>en</strong>d, of ruim twee-derd<strong>en</strong> van zijn leger naar huis trekk<strong>en</strong>. Opnieuw kwam des Heer<strong>en</strong> woord<br />

nu tot hem: “Nog is des volks te veel; doe h<strong>en</strong> afgaan naar het water, <strong>en</strong> Ik zal ze u aldaar<br />

beproev<strong>en</strong>: <strong>en</strong> het zal geschied<strong>en</strong> van welk<strong>en</strong> Ik tot u zegg<strong>en</strong> zal: Deze zal met u trekk<strong>en</strong>, die zal<br />

389


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

met u trekk<strong>en</strong>.” Hij dan deed het volk naar het water afgaan; <strong>en</strong> zij dacht<strong>en</strong> aanstonds bevel te<br />

krijg<strong>en</strong> om d<strong>en</strong> vijand aan te vall<strong>en</strong>. Daarom schept<strong>en</strong> sommig<strong>en</strong> hunner het water met de hand<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> lekt<strong>en</strong> het, terwijl zij doortrokk<strong>en</strong>; doch er war<strong>en</strong> ander<strong>en</strong>, die hunne knieën bog<strong>en</strong>, <strong>en</strong> op hun<br />

gemak dronk<strong>en</strong>. Die nu het water uit hunne hand<strong>en</strong> gelekt hadd<strong>en</strong>, war<strong>en</strong> slechts drie honderd<br />

uit ti<strong>en</strong> duiz<strong>en</strong>d; desniettemin werd<strong>en</strong> zij verkor<strong>en</strong>; al de ander<strong>en</strong> mocht<strong>en</strong> naar huis gaan. {PEP<br />

561.3}<br />

Het karakter kan soms door e<strong>en</strong> e<strong>en</strong>voudig middel getoetst word<strong>en</strong>. Die in tijd van nood er<br />

over uit war<strong>en</strong> om voor nommer e<strong>en</strong> te zorg<strong>en</strong>, war<strong>en</strong> niet de mann<strong>en</strong>, waarop m<strong>en</strong> in e<strong>en</strong>e<br />

onverwachte omstandigheid vertrouw<strong>en</strong> kon. De Heere heeft ge<strong>en</strong>e behoefte aan de luiaards <strong>en</strong><br />

die zich aan hunne lust<strong>en</strong> overgev<strong>en</strong>. Hij verkoos de mann<strong>en</strong>, die alles veil hadd<strong>en</strong> voor de<br />

volvoering van hunne taak. De drie honderd mann<strong>en</strong> war<strong>en</strong> niet alle<strong>en</strong> kloekmoedig <strong>en</strong> bezadigd,<br />

maar zij war<strong>en</strong> mann<strong>en</strong>, die geloof bezat<strong>en</strong>. Zij hadd<strong>en</strong> zich niet met de afgoderij besmet. Zij<br />

liet<strong>en</strong> zich door God bestur<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Hij kon Israels verlossing door h<strong>en</strong> t<strong>en</strong> uitvoer br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Het<br />

succes hangt niet van de m<strong>en</strong>igte af. God kan ev<strong>en</strong> gemakkelijk door weinig<strong>en</strong> als door vel<strong>en</strong><br />

verloss<strong>en</strong>. Hij wordt niet zoo zeer door het getal als wel door het karakter Zijner di<strong>en</strong>aars geëerd.<br />

{PEP 562.1}<br />

De Israeliet<strong>en</strong> war<strong>en</strong> op e<strong>en</strong><strong>en</strong> heuvel gelegerd, terwijl hunne vijand<strong>en</strong> teg<strong>en</strong>over h<strong>en</strong> in e<strong>en</strong><br />

dal lag<strong>en</strong>. “En de Mideaniet<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de Amalekiet<strong>en</strong>, <strong>en</strong> al de kinder<strong>en</strong> van het Oost<strong>en</strong> lag<strong>en</strong> in het<br />

dal, gelijk sprinkhan<strong>en</strong> in m<strong>en</strong>igte, <strong>en</strong> hunne kemel<strong>en</strong> war<strong>en</strong> ontelbaar, gelijk het zand, dat aan<br />

d<strong>en</strong> oever der zee is, in m<strong>en</strong>igte.”11 Gideon was schuchter voor d<strong>en</strong> strijd, die d<strong>en</strong> volg<strong>en</strong>d<strong>en</strong><br />

dag zou word<strong>en</strong> aangebond<strong>en</strong>. Doch de Heere versche<strong>en</strong> hem des nachts, <strong>en</strong> beval hem af te<br />

gaan, met Pura zijn<strong>en</strong> jong<strong>en</strong>, naar de legerplaats der Mideaniet<strong>en</strong>, opdat hij daar iets ter<br />

versterking van zijn<strong>en</strong> moed hoor<strong>en</strong> mocht. Hij ging dan, <strong>en</strong> hoorde, terwijl hij zich in de<br />

duisternis schuil hield, het volg<strong>en</strong>de gesprek tussch<strong>en</strong> e<strong>en</strong><strong>en</strong> soldaat <strong>en</strong> zijn metgezel: “Zie, ik<br />

heb .e<strong>en</strong><strong>en</strong> droom gedroomd, <strong>en</strong> zie, e<strong>en</strong> geroost gerst<strong>en</strong>brood w<strong>en</strong>telde zich in het leger der<br />

Midianiet<strong>en</strong>, <strong>en</strong> het kwam tot aan de t<strong>en</strong>t, <strong>en</strong> sloeg haar, dat zij viel, <strong>en</strong> keerde haar om, het<br />

onderste bov<strong>en</strong>, dat de t<strong>en</strong>t er lag.” Hierop antwoordde de andere: “Dit is niets anders dan het<br />

zwaard van Gideon, d<strong>en</strong> zoon van Joas, d<strong>en</strong> Israelietisch<strong>en</strong> man; God heeft de Midianiet<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

dit gansche leger in zijne hand gegev<strong>en</strong>.” Gideon begreep, dat God tot hem door deze<br />

Midianietische vreemdeling<strong>en</strong> sprak. Daarom zeide hij dan tot de weinige mann<strong>en</strong>, over wie hij<br />

te gebied<strong>en</strong> had, nadat hij terug gekom<strong>en</strong> was: “Maakt u op, want de Heere heeft het leger der<br />

Midianiet<strong>en</strong> in ulieder hand gegev<strong>en</strong>.” {PEP 562.2}<br />

God maakte hem bek<strong>en</strong>d op hoedanige wijze hij d<strong>en</strong> vijand moest aanvall<strong>en</strong>, <strong>en</strong> aan die<br />

ingeving werd terstond gehoor gegev<strong>en</strong>. De drie honderd manschapp<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> in drie troep<strong>en</strong><br />

verdeeld. Elke krijgsman kreeg e<strong>en</strong>e bazuin <strong>en</strong> e<strong>en</strong>e fakkel, die in e<strong>en</strong> aard<strong>en</strong> kruik geborg<strong>en</strong><br />

was. Daarna werd<strong>en</strong> de troep<strong>en</strong> zoo geplaatst, dat zij de legerplaats der Midianiet<strong>en</strong> van<br />

verschill<strong>en</strong>de richting<strong>en</strong> kond<strong>en</strong> aanvall<strong>en</strong>. In het hartje van d<strong>en</strong> nacht blies Gideon op zijne<br />

bazuin het sein, dat de drie troep<strong>en</strong> te zam<strong>en</strong> d<strong>en</strong> aanval moest<strong>en</strong> blaz<strong>en</strong>; daarna brak<strong>en</strong> zij de<br />

390


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

kruik<strong>en</strong>, zwaaid<strong>en</strong> de fakkels, <strong>en</strong> liep<strong>en</strong> op d<strong>en</strong> vijand in, roep<strong>en</strong>de: “Het zwaard van d<strong>en</strong> Heere<br />

<strong>en</strong> van Gideon.” {PEP 565.1}<br />

Het slap<strong>en</strong>de leger werd e<strong>en</strong>sklaps opgewekt. Van de verschill<strong>en</strong>de richting<strong>en</strong> zag<strong>en</strong> zij de<br />

brand<strong>en</strong>de fakkels op h<strong>en</strong> aankom<strong>en</strong>. Allerwege hoord<strong>en</strong> zij het geklank der bazuin, <strong>en</strong> het<br />

geschreeuw der aanvallers. Zij verbeeldd<strong>en</strong> zich door e<strong>en</strong>e overstroom<strong>en</strong>de macht te zijn<br />

ingeslot<strong>en</strong>, <strong>en</strong> daarom war<strong>en</strong> de Midianiet<strong>en</strong> met schrik bevang<strong>en</strong>. Met luid geschreeuw sloeg<strong>en</strong><br />

zij ijlings op de vlucht, <strong>en</strong> hunne metgezell<strong>en</strong> voor vijand<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong>de, sloeg<strong>en</strong> zij de e<strong>en</strong>e d<strong>en</strong><br />

ander. Het bericht dezer overwinning werd spoedig alom bek<strong>en</strong>d, <strong>en</strong> nu keerd<strong>en</strong> duiz<strong>en</strong>d<strong>en</strong><br />

derg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die naar huis gestuurd war<strong>en</strong>, terug om d<strong>en</strong> vlucht<strong>en</strong>d<strong>en</strong> vijand na te jag<strong>en</strong>. De<br />

Midianiet<strong>en</strong> trokk<strong>en</strong> naar de Jordaan, hop<strong>en</strong>de langs di<strong>en</strong> weg hunne landpale aan g<strong>en</strong>e zijde der<br />

rivier te kunn<strong>en</strong> bereik<strong>en</strong>. Intussch<strong>en</strong> zond Gideon bod<strong>en</strong> naar de Efraimiet<strong>en</strong>, h<strong>en</strong> aanspor<strong>en</strong>de<br />

0m de vluchteling<strong>en</strong> op te vang<strong>en</strong> aan de zuidelijke wadd<strong>en</strong> der Jordaan. Middelerwijl<br />

achtervolgde Gideon de vijand<strong>en</strong>, die over de rivier ontsnapt war<strong>en</strong> met zijne mann<strong>en</strong> “zijnde<br />

moede, nogtans vervolg<strong>en</strong>de.” Hij was op het spoor van Zebah <strong>en</strong> Tsalmuna, de twee vorst<strong>en</strong>,<br />

die over de gansche m<strong>en</strong>igte gesteld war<strong>en</strong>, achterhaalde h<strong>en</strong> eindelijk, versloeg de vijfti<strong>en</strong><br />

duiz<strong>en</strong>d, die zij nog behoud<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> ving <strong>en</strong> doodde de twee bevelhebbers. {PEP 565.2}<br />

In die buit<strong>en</strong>geme<strong>en</strong> groote nederlaag zijn niet minder dan honderd <strong>en</strong> twintig duiz<strong>en</strong>d van<br />

de invallers om het lev<strong>en</strong> gekom<strong>en</strong>. En hierdoor werd der Midianiet<strong>en</strong> kracht zoodanig gebrok<strong>en</strong>,<br />

dat zij nooit weder teg<strong>en</strong> Israel hebb<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> te velde trekk<strong>en</strong>. Heinde <strong>en</strong> verre werd het nieuws<br />

ook rondgebazuind, dat Israels God voor Zijn volk gestred<strong>en</strong> had. De schrik der omligg<strong>en</strong>de<br />

volk<strong>en</strong> was dan ook onbeschrijfelijk, to<strong>en</strong> zij hoord<strong>en</strong>, dat e<strong>en</strong> sterk <strong>en</strong> manhaftig volk door<br />

zulke e<strong>en</strong>voudige middel<strong>en</strong> was t<strong>en</strong> onder gebracht. De leidsman, di<strong>en</strong> God verkoos om de<br />

Midianiet<strong>en</strong> te onderwerp<strong>en</strong>, bekleedde ge<strong>en</strong>e aanzi<strong>en</strong>lijke betrekking onder Israel; Hij was noch<br />

overste, noch priester, noch Leviet. Hij beschouwde zich zelv<strong>en</strong> als de geringste van zijns vaders<br />

huisgezin. God zag echter, dat hij e<strong>en</strong> dapper <strong>en</strong> oprecht man was. Hij wantrouwde zich zelv<strong>en</strong>,<br />

<strong>en</strong> was gewillig om de leiding des Heer<strong>en</strong> na te wandel<strong>en</strong>. God kiest niet altoos de schranderste<br />

kopp<strong>en</strong>, om Zijn werk te do<strong>en</strong>; Hij kiest deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die het meest bruikbaar zijn. “De nederigheid<br />

gaat voor de eer.”12 De Heere kan dezulk<strong>en</strong> het best gebruik<strong>en</strong>, die hunne onbekwaamheid het<br />

meest gevoel<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zich geheel verlat<strong>en</strong> op Hem, die de bron van alle kracht is. Hij maakt h<strong>en</strong><br />

sterk door Zijne kracht aan hunne zwakheid te par<strong>en</strong>; <strong>en</strong> zij word<strong>en</strong> wijs, omdat Hij hun Zijne<br />

wijsheid verle<strong>en</strong>t. {PEP 566.1}<br />

God zou veel voor Zijn volk kunn<strong>en</strong> do<strong>en</strong>, als zij maar waarlijk nederig war<strong>en</strong>; er zijn echter<br />

maar weinig<strong>en</strong>, die e<strong>en</strong>e groote verantwoordelijkheid op zich kunn<strong>en</strong> nem<strong>en</strong> of hunne poging<strong>en</strong><br />

met goed succes bekroond kunn<strong>en</strong> zi<strong>en</strong>, zonder dat zelfvertrouw<strong>en</strong> in h<strong>en</strong> verwekt wordt <strong>en</strong> zij<br />

hunne afhankelijkheid van God verget<strong>en</strong>. Dit is de red<strong>en</strong>, waarom God Zijne instrum<strong>en</strong>t<strong>en</strong> niet<br />

kiest uit deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die in de wereld bek<strong>en</strong>d staan weg<strong>en</strong>s hunne groote tal<strong>en</strong>t<strong>en</strong> of<br />

bekwaamhed<strong>en</strong>. Dezulk<strong>en</strong> zijn gewoonlijk te hoogmoedig <strong>en</strong> vol zelfvertrouw<strong>en</strong>. Zij verbeeld<strong>en</strong><br />

zich ge<strong>en</strong>e behoefte aan Gods raad te hebb<strong>en</strong>. {PEP 566.2}<br />

391


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Niets meer dan het blaz<strong>en</strong> op de bazuin door het leger, waarmede Jozua om Jericho trok,<br />

insgelijks het aanw<strong>en</strong>d<strong>en</strong> van dit middel door de kleine b<strong>en</strong>d<strong>en</strong> rondom de m<strong>en</strong>igte der<br />

Midianiet<strong>en</strong> was in staat om, in Gods kracht, de heerschappij der vijand<strong>en</strong> te ontz<strong>en</strong>uw<strong>en</strong>. Het<br />

volledigste stelsel, dat nog ooit door de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> uitgedacht is, mislukt, indi<strong>en</strong> God er Zijne<br />

goedkeuring niet aan sch<strong>en</strong>kt; terwijl daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> de minstbelov<strong>en</strong>de plann<strong>en</strong> gelukk<strong>en</strong>, zoo zij<br />

slechts in overe<strong>en</strong>stemming met Gods wil zijn, <strong>en</strong> ze in vertrouw<strong>en</strong> t<strong>en</strong> uitvoer word<strong>en</strong> gebracht.<br />

In zijn geestelijk<strong>en</strong> strijd behoeft de Christ<strong>en</strong> ev<strong>en</strong>veel vertrouw<strong>en</strong> op God <strong>en</strong> gehoorzaamheid<br />

aan Zijn<strong>en</strong> wil, als Jozua <strong>en</strong> Gideon in de oorlog<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> de Kanaäniet<strong>en</strong>. God wilde geloof in<br />

Israel verwekk<strong>en</strong>, door Zijne kracht telk<strong>en</strong>s t<strong>en</strong> toon te spreid<strong>en</strong>; Zijn doel was vertrouw<strong>en</strong> in<br />

Hem voor elk<strong>en</strong> toeval te verwekk<strong>en</strong>. Hij is nog ev<strong>en</strong> gewillig om met Zijn volk te zam<strong>en</strong> te<br />

werk<strong>en</strong>, <strong>en</strong> groote ding<strong>en</strong> door geringe middel<strong>en</strong> tot stand te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Al de hemeling<strong>en</strong> staan<br />

gereed om ons beroep op Zijne wijsheid <strong>en</strong> kracht over te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. God is “machtig meer dan<br />

overvloediglijk te do<strong>en</strong>, bov<strong>en</strong> al, wat wij bidd<strong>en</strong> of d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> naar de kracht, die in ons werkt.”13<br />

{PEP 566.3}<br />

To<strong>en</strong> Gideon wederkeerde van het slaan der vijand<strong>en</strong>, wachtte hem de beschuldiging <strong>en</strong> de<br />

berisping zijner landg<strong>en</strong>oot<strong>en</strong>. Hoewel hij gansch Israel had uitg<strong>en</strong>oodigd om d<strong>en</strong> Midianiet<strong>en</strong><br />

d<strong>en</strong> pas af te snijd<strong>en</strong>, zoo trok de stam van Efraim niet te velde. Zij beschouwd<strong>en</strong> het e<strong>en</strong>e<br />

gevaarlijke onderneming; <strong>en</strong> aangezi<strong>en</strong> Gideon h<strong>en</strong> niet op e<strong>en</strong>e speciale wijze ontbod<strong>en</strong> had,<br />

gevoeld<strong>en</strong> zij zich niet geroep<strong>en</strong> om hunne broeder<strong>en</strong> ter hulpe te kom<strong>en</strong>. Doch nu zij het bericht<br />

van Israels overwinning ontving<strong>en</strong>, war<strong>en</strong> de Efraimiet<strong>en</strong> jaloersch, omdat zij er ge<strong>en</strong> deel aan<br />

hadd<strong>en</strong> gehad. To<strong>en</strong> de Midianiet<strong>en</strong> op de vlucht war<strong>en</strong> geslag<strong>en</strong>, b<strong>en</strong>am<strong>en</strong> de Efraimiet<strong>en</strong> hun<br />

de Jordaan, gelijkerwijs Gideon gelast had, <strong>en</strong> daardoor werd de vijand belet in zijne vlucht.<br />

Daarom werd<strong>en</strong> ook vele vijand<strong>en</strong> gedood, waaronder de vorst<strong>en</strong> Oreb <strong>en</strong> Zeeb ook geteld<br />

werd<strong>en</strong>. De Efraimiet<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> dus wel terdege het hunne tot de overwinning bijgedrag<strong>en</strong>.<br />

Desniettmin war<strong>en</strong> zij jaloersch <strong>en</strong> toornig, alsof Gideon naar willekeur gehandeld had. Zij<br />

bespeurd<strong>en</strong> Gods hand niet in Israels overwinning; zij waardeerd<strong>en</strong> Zijne kracht <strong>en</strong> g<strong>en</strong>ade niet,<br />

welke ter hunner verlossing war<strong>en</strong> aangew<strong>en</strong>d; uit di<strong>en</strong> hoofde war<strong>en</strong> zij ook geheel onwaardig<br />

om e<strong>en</strong> meer werkzaam aandeel te nem<strong>en</strong>. {PEP 567.1}<br />

To<strong>en</strong> Gideon dan met de zegeteek<strong>en</strong>s der overwinning was wedergekeerd, verwet<strong>en</strong> zij<br />

hem: “Wat stuk is dit, dat gij ons gedaan hebt, dat gij ons niet riept, to<strong>en</strong> gij he<strong>en</strong>toogt om te<br />

strijd<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> de Midianiet<strong>en</strong>?” {PEP 567.2}<br />

“Wat heb ik nu gedaan, gelijk gijlied<strong>en</strong>?” aldus antwoorde hij h<strong>en</strong>. “Zijn niet de nalezing<strong>en</strong><br />

van Efraim beter dan de wijnoogst van Abi-ezer? God heeft de vorst<strong>en</strong> der Midianiet<strong>en</strong>, Oreb <strong>en</strong><br />

Zeeb, in uwe hand gegev<strong>en</strong>; wat heb ik dan kunn<strong>en</strong> do<strong>en</strong>, gelijk gijlied<strong>en</strong>?” {PEP 567.3}<br />

Deze jaloezie had gemakkelijk op e<strong>en</strong><strong>en</strong> twist <strong>en</strong> daarop volg<strong>en</strong>d bloedbad kunn<strong>en</strong><br />

uitloop<strong>en</strong>; doch Gideons bescheid<strong>en</strong> antwoorde stilde d<strong>en</strong> toorn der Efraimiet<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zij keerd<strong>en</strong><br />

in vrede naar hunne woning<strong>en</strong>. Ofschoon hij vastberad<strong>en</strong> <strong>en</strong> ontoegeeflijk was, waar beginsel<strong>en</strong><br />

op ‘t spel stond<strong>en</strong>, <strong>en</strong> daarbij zich e<strong>en</strong> onverschrokk<strong>en</strong> krijgsman toonde, zoo legde Gideon<br />

ev<strong>en</strong>wel e<strong>en</strong>e beleefdheid aan d<strong>en</strong> dag, die maar zeld<strong>en</strong> geëv<strong>en</strong>aard wordt. {PEP 568.1}<br />

392


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Uit dankbaarheid, dat Gideon h<strong>en</strong> uit der Midianiet<strong>en</strong> hand verlost had, wild<strong>en</strong> de<br />

Israeliet<strong>en</strong> hem tot koning mak<strong>en</strong>, <strong>en</strong> d<strong>en</strong> troon aan zijne nakomeling<strong>en</strong> bevestig<strong>en</strong>. Dit voorstel<br />

was rechtstreeksch in strijd met de beginsel<strong>en</strong> der Godsregeering. Gideon zag dit in, <strong>en</strong> zijn<br />

antwoord bewijst hoe edelmoedig zijn karakter was. “Ik zal over u niet heersch<strong>en</strong>,” zeide hij,<br />

“ook zal mijn zoon over u niet heersch<strong>en</strong>; de Heere zal over u heersch<strong>en</strong>.” {PEP 568.2}<br />

Ev<strong>en</strong>wel beging Gideon e<strong>en</strong><strong>en</strong> misslag, waardoor hij gansch Israel in het ongeluk hielp. Het<br />

tijdperk van rust, dat op e<strong>en</strong>e groote inspanning volgt, is m<strong>en</strong>igwerf veel gevaarlijker dan de tijd<br />

van strijd. Aan zoo’n gevaar stond Gideon nu blootgesteld. Hij was met e<strong>en</strong> onrustig<strong>en</strong> geest<br />

bezield. Tot dusver was hij tevred<strong>en</strong> geweest met Gods bevel<strong>en</strong> na te kom<strong>en</strong>; doch nu begon hij<br />

zelf plann<strong>en</strong> te beram<strong>en</strong>, zonder God er over te raadpleg<strong>en</strong>. Wanneer de heirschar<strong>en</strong> Gods e<strong>en</strong>e<br />

overwinning behaald hebb<strong>en</strong>, dan verdubbelt Satan zijne poging<strong>en</strong> om de victorie waardeloos te<br />

mak<strong>en</strong>. Gevolgelijk werd<strong>en</strong> Gideon plann<strong>en</strong> <strong>en</strong> gedacht<strong>en</strong> ingefluisterd, waardoor Israel op het<br />

dwaalspoor geholp<strong>en</strong> werd. {PEP 568.3}<br />

Omred<strong>en</strong> de Engel hem gebood offerand<strong>en</strong> op de ste<strong>en</strong>rots te offer<strong>en</strong>, daarom besloot<br />

Gideon, dat hij tot priester was aangesteld. Zonder Gods goedkeuring af te wacht<strong>en</strong>, ging hij tot<br />

het bouw<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> heiligdom over, waarin de di<strong>en</strong>st kon word<strong>en</strong> waarg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, gelijk als in<br />

d<strong>en</strong> tabernakel. Hij ondervond hierin ook ge<strong>en</strong><strong>en</strong> teg<strong>en</strong>stand, vermits het volk daarnaar reeds<br />

overhelde. Op zijn verzoek gaf m<strong>en</strong> hem al de voorhoofdsiersel<strong>en</strong>, welke in d<strong>en</strong> strijd teg<strong>en</strong> de<br />

Midianiet<strong>en</strong> war<strong>en</strong> buit gemaakt. Daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> gav<strong>en</strong> zij vele kostbare ding<strong>en</strong>, zoomede de<br />

prachtige kleeder<strong>en</strong>, welke de koning<strong>en</strong> der Midianiet<strong>en</strong> gedrag<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>. Van deze material<strong>en</strong><br />

maakte Gideon e<strong>en</strong>e efod <strong>en</strong> borstlap, zooals de hoogepriester placht te drag<strong>en</strong>. Dus werd hij<br />

zich zelv<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zijn huis, <strong>en</strong> gansch Israel tot e<strong>en</strong> valstrik. Deze onwettige di<strong>en</strong>st bracht vel<strong>en</strong> er<br />

toe, om d<strong>en</strong> Heere te verlat<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de beeld<strong>en</strong> te di<strong>en</strong><strong>en</strong>. Na Gideons overlijd<strong>en</strong> volgde het volk,<br />

in groot<strong>en</strong> getale, de afgoderij na; <strong>en</strong> hieronder war<strong>en</strong> ook zijne huisg<strong>en</strong>oot<strong>en</strong>. Dus werd het volk<br />

van achter d<strong>en</strong> Heere afkeerig gemaakt door d<strong>en</strong> zelfd<strong>en</strong> man, die d<strong>en</strong> beeld<strong>en</strong>di<strong>en</strong>st e<strong>en</strong>s had<br />

uitgeroeid. {PEP 568.4}<br />

Weinig<strong>en</strong> beseff<strong>en</strong> hoe ve.’ de invloed hunner woord<strong>en</strong> <strong>en</strong> dad<strong>en</strong> zich uitstrekt. Hoe dikwerf<br />

hebb<strong>en</strong> de feil<strong>en</strong> der ouders de schroomelijkste gevolg<strong>en</strong> voor hunne kinder<strong>en</strong> <strong>en</strong> kindskinder<strong>en</strong>,<br />

nog lang nadat de oorspronkelijke werktuig<strong>en</strong> in het graf ligg<strong>en</strong>. Ieder m<strong>en</strong>sch oef<strong>en</strong>t invloed op<br />

ander<strong>en</strong> uit, <strong>en</strong> is voor de gevolg<strong>en</strong> verantwoordelijk. Woord<strong>en</strong> <strong>en</strong> dad<strong>en</strong> mak<strong>en</strong> e<strong>en</strong><strong>en</strong> diep<strong>en</strong><br />

indruk, <strong>en</strong> daarom zull<strong>en</strong> de door ons gemaakte indrukk<strong>en</strong> zich nog lang 11a ons overlijd<strong>en</strong><br />

vertoon<strong>en</strong>. De zeg<strong>en</strong> of de vloek ligt derhalve in onze uitdrukking<strong>en</strong> of handeling<strong>en</strong> opgeslot<strong>en</strong>.<br />

Deze gedachte kroont het lev<strong>en</strong> met e<strong>en</strong> verschrikkelijk<strong>en</strong> ernst, <strong>en</strong> behoorde ons tot God uit te<br />

drijv<strong>en</strong>, t<strong>en</strong> einde Hem om wijsheid <strong>en</strong> leiding te vrag<strong>en</strong>. {PEP 569.1}<br />

Die in hooge betrekking<strong>en</strong> geplaatst zijn,, kunn<strong>en</strong> vel<strong>en</strong> op het dwaalspoor help<strong>en</strong>. De<br />

allerwijst<strong>en</strong> begaan fout<strong>en</strong>; de sterkst<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> struikel<strong>en</strong> <strong>en</strong> vall<strong>en</strong>. Voortdur<strong>en</strong>d hebb<strong>en</strong> wij<br />

behoefte aan licht uit de hoogte op het pad, dat wij bewandel<strong>en</strong>. Onze e<strong>en</strong>igste veiligheid ligt in<br />

Hem onvoorwaardelijk te vertrouw<strong>en</strong>, die gezegd heeft: “Volgt Mij.” {PEP 569.2}<br />

393


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Na Gideons dood dacht<strong>en</strong> de kinder<strong>en</strong> Israels “niet aan d<strong>en</strong> Heere, hunn<strong>en</strong> God, die h<strong>en</strong><br />

gered had van de hand van al hunne vijand<strong>en</strong> van rondom. En zij ded<strong>en</strong> ge<strong>en</strong>e weldadigheid bij<br />

het huis van Jerubbaal, dat is Gideon, naar al het goede, dat hij bij Israel gedaan had.” Nalatig in<br />

hunne dankbetooning, welke zij Gideon, hunn<strong>en</strong> richter <strong>en</strong> verlosser verschuldigd war<strong>en</strong>, stelde<br />

het volk zijn<strong>en</strong> onwaardig<strong>en</strong> zoon tot koning over zich aan, die, om zich in zijne heerschappij te<br />

bevestig<strong>en</strong>, alle wettige zon<strong>en</strong> van Gideon liet ombr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Als de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> de vreeze Gods<br />

verwerp<strong>en</strong>, dan verlat<strong>en</strong> zij ook eerlang alle eerbaarheid <strong>en</strong> oprechtheid. Wordt ‘s Heer<strong>en</strong> g<strong>en</strong>ade<br />

daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> gewaardeerd, dan stelt m<strong>en</strong> dezulk<strong>en</strong>, die, gelijk Gideon, het middel zijn geweest,<br />

waardoor Zijn volk gezeg<strong>en</strong>d werd, op prijs. Wijl Israel zoo ondankbaar jeg<strong>en</strong>s God was, kon<br />

m<strong>en</strong> niet anders verwacht<strong>en</strong>, dan dat zij Gideon ook schandelijk zoud<strong>en</strong> bejeg<strong>en</strong><strong>en</strong>. {PEP 569.3}<br />

Na Abimelechs dood stond<strong>en</strong> er richters op, die d<strong>en</strong> Heere vreesd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> die hield<strong>en</strong> d<strong>en</strong><br />

afgod<strong>en</strong>di<strong>en</strong>st weder e<strong>en</strong> tijdlang onder bedwang; doch eerlang keerde het volk terug tot de<br />

praktijk<strong>en</strong> der Heid<strong>en</strong><strong>en</strong>, die rondom h<strong>en</strong> woond<strong>en</strong>. Onder de stamm<strong>en</strong> in het noord<strong>en</strong> werd<strong>en</strong><br />

de god<strong>en</strong> van Syrië <strong>en</strong> Sidon aangebed<strong>en</strong>; t<strong>en</strong> zuidwest<strong>en</strong>, de afgod<strong>en</strong> der Filistijn<strong>en</strong>; <strong>en</strong> t<strong>en</strong><br />

oost<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> der Moabiet<strong>en</strong> <strong>en</strong> der Ammoniet<strong>en</strong> god<strong>en</strong> Israels hart van achter d<strong>en</strong> God hunner<br />

vader<strong>en</strong> afgew<strong>en</strong>d. Op d<strong>en</strong> afval volgde echter weldra de straf. De Ammoniet<strong>en</strong> bracht<strong>en</strong> de<br />

oostersche stamm<strong>en</strong> onder het juk, <strong>en</strong> ded<strong>en</strong> e<strong>en</strong><strong>en</strong> inval in het gebied van Juda <strong>en</strong> Efraim, dat<br />

aan deze zijde der Jordaan ligt. Uit het west<strong>en</strong> kwam<strong>en</strong> de Filistijn<strong>en</strong> van de vlakte langs de zee,<br />

<strong>en</strong> plunderd<strong>en</strong> of verbrandd<strong>en</strong> alles, heinde <strong>en</strong> verre. Wederom sche<strong>en</strong> Israel geheel t<strong>en</strong> prooi<br />

zijner onverbiddelijke vijand<strong>en</strong> te zijn geword<strong>en</strong>. {PEP 569.4}<br />

Opnieuw zocht het volk de hulp van Hem, di<strong>en</strong> zij verlat<strong>en</strong> <strong>en</strong> versmaad hadd<strong>en</strong>. “To<strong>en</strong><br />

riep<strong>en</strong> de kinder<strong>en</strong> Israels tot d<strong>en</strong> Heere, zegg<strong>en</strong>de: Wij hebb<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> U gezondigd, zoo omdat<br />

wij onz<strong>en</strong> God hebb<strong>en</strong> verlat<strong>en</strong>, alsdat wij de Baäls gedi<strong>en</strong>d hebb<strong>en</strong>.”14 Doch de droefheid had<br />

ge<strong>en</strong>e ware bekeering uitgewerkt. Het volk treurde, omdat hunne zonde ell<strong>en</strong>de over h<strong>en</strong><br />

gebracht had, <strong>en</strong> niet omred<strong>en</strong> zij God oneer hadd<strong>en</strong> aangedaan door Zijne heilige wet te<br />

overtred<strong>en</strong>. De ware bekeering bestaat in iets meer dan berouw over de zonde: de boetvaardige<br />

verlaat de ongerechtighed<strong>en</strong>. {PEP 570.1}<br />

De Heere antwoordde h<strong>en</strong> door e<strong>en</strong> Zijner profet<strong>en</strong>, zegg<strong>en</strong>de: “Heb Ik u niet van de<br />

Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong>, <strong>en</strong> van de Amoriet<strong>en</strong>, <strong>en</strong> van de kinder<strong>en</strong> Ammons, <strong>en</strong> van de Filistijn<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de<br />

Zidoniers, <strong>en</strong> de Amalekiet<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Maoniet<strong>en</strong>, die u onderdrukt<strong>en</strong>, to<strong>en</strong> gij tot Mij riept, alsdan<br />

uit hunne hand verlost? Nogtans hebt gij Mij verlat<strong>en</strong>, <strong>en</strong> andere god<strong>en</strong> gedi<strong>en</strong>d; daarom zal Ik<br />

u niet meer verloss<strong>en</strong>. Gaat h<strong>en</strong><strong>en</strong>, roept tot de god<strong>en</strong>, die gij verkor<strong>en</strong> hebt; lat<strong>en</strong> die u verloss<strong>en</strong>,<br />

ter tijd uwer b<strong>en</strong>auwdheid.” {PEP 570.2}<br />

Deze aangrijp<strong>en</strong>de woord<strong>en</strong> do<strong>en</strong> ons aan e<strong>en</strong>e andere gebeurt<strong>en</strong>is, — d<strong>en</strong> groot<strong>en</strong><br />

oordeelsdag, — d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, wanneer al de versmaders van Gods lankmoedigheid <strong>en</strong> de verachters<br />

Zijner g<strong>en</strong>ade voor d<strong>en</strong> stoel der gerechtigheid zull<strong>en</strong> word<strong>en</strong> gedagvaard. Voor dat tribunaal<br />

moet<strong>en</strong> zij rek<strong>en</strong>schap aflegg<strong>en</strong> waarom zij hunne tal<strong>en</strong>t<strong>en</strong> van tijd, middel<strong>en</strong>, <strong>en</strong> verstandelijke<br />

vermog<strong>en</strong>s aan d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st van d<strong>en</strong> god dezer wereld besteed hebb<strong>en</strong>. Zij hebb<strong>en</strong> hunn<strong>en</strong><br />

getrouw<strong>en</strong> <strong>en</strong> liefhebb<strong>en</strong>d<strong>en</strong> Vri<strong>en</strong>d versmaad, opdat zij de pad<strong>en</strong> van gemak <strong>en</strong> der wereldsche<br />

394


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

vermak<strong>en</strong> bewandel<strong>en</strong> mog<strong>en</strong>. Zij war<strong>en</strong> wel van plan om tot d<strong>en</strong> Heere weder te keer<strong>en</strong>, doch<br />

de wereld <strong>en</strong> hare dwaashed<strong>en</strong> <strong>en</strong> verleiding<strong>en</strong> hield hunne aandacht geboeid. Nietige vermak<strong>en</strong>,<br />

het pronk<strong>en</strong> met de kleeder<strong>en</strong>, het van d<strong>en</strong> buik hunn<strong>en</strong> god mak<strong>en</strong>, door al deze ding<strong>en</strong> wordt<br />

het hart verhard <strong>en</strong> het gewet<strong>en</strong> verstompt, zoodat m<strong>en</strong> doof wordt voor de stem der waarheid.<br />

De plicht<strong>en</strong> word<strong>en</strong> verzuimd. De ding<strong>en</strong> van oneindige waarde word<strong>en</strong> licht geacht, totdat het<br />

hart ge<strong>en</strong> lust meer heeft om opoffering<strong>en</strong> te do<strong>en</strong> voor Hem, die zoo veel voor het m<strong>en</strong>schdom<br />

gedaan heeft. Maar in d<strong>en</strong> tijd des oogstes, zull<strong>en</strong> zij maai<strong>en</strong>, wat zij gezaaid hebb<strong>en</strong>. {PEP<br />

570.3}<br />

De Heere zegt: “Dewijl Ik geroep<strong>en</strong> heb, <strong>en</strong> gijlied<strong>en</strong> geweigerd hebt; mijne hand<br />

uitgestrekt heb, <strong>en</strong> er niemand was, die opmerkte; <strong>en</strong> gij al mijn<strong>en</strong> raad verworp<strong>en</strong>, <strong>en</strong> mijne<br />

bestraffing niet gewild hebt; . . . wanneer uwe vreeze komt gelijk e<strong>en</strong>e verwoesting, <strong>en</strong> uw<br />

verderf aankomt als e<strong>en</strong> wervelwind; wanneer u b<strong>en</strong>auwdheid <strong>en</strong> angst overkomt; dan zull<strong>en</strong> zij<br />

tot Mij roep<strong>en</strong>, maar Ik zal niet antwoord<strong>en</strong>; zij zull<strong>en</strong> Mij vroeg zoek<strong>en</strong>, maar zull<strong>en</strong> Mij niet<br />

vind<strong>en</strong>: daarom dat zij de wet<strong>en</strong>schap gehaat hebb<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de vreeze des Heer<strong>en</strong> niet hebb<strong>en</strong><br />

verkor<strong>en</strong>. Zij hebb<strong>en</strong> in mijn<strong>en</strong> raad niet bewilligd, al mijne bestraffing<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> zij versmaad;<br />

zoo zull<strong>en</strong> zij et<strong>en</strong> van de vrucht van hunn<strong>en</strong> weg, <strong>en</strong> zich verzadig<strong>en</strong> met hunne raadslag<strong>en</strong>.”<br />

“Maar die naar Mij hoort, zal zeker won<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hij zal gerust zijn van de vreeze des kwaads.”15<br />

{PEP 571.1}<br />

Doch de Israeliet<strong>en</strong> verootmoedigd<strong>en</strong> zich voor d<strong>en</strong> Heere. “En zij ded<strong>en</strong> de vreemde god<strong>en</strong><br />

uit hun midd<strong>en</strong> weg, <strong>en</strong> di<strong>en</strong>d<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Heere.” To<strong>en</strong> werd des Heer<strong>en</strong> liefderijk hart bedroefd, —<br />

“verdrietig over d<strong>en</strong> arbeid van Israel.” Hoe groot is de lankmoedigheid van onz<strong>en</strong> God! Zoodra<br />

Zijn volk zich van hunne zond<strong>en</strong> bekeer<strong>en</strong>, verhoort Hij hunne gebed<strong>en</strong>, <strong>en</strong> snelt h<strong>en</strong> aanstonds<br />

ter hulpe. {PEP 571.2}<br />

Jeftha, e<strong>en</strong> Giliadiet, stond op ter hunner verlossing, die krijgde teg<strong>en</strong> de Ammoniet<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

vernietigde des vijands macht. Achtti<strong>en</strong> jar<strong>en</strong> lang was Israel door de vijand<strong>en</strong> verdrukt<br />

geword<strong>en</strong>, desniettemin werd de bittere lijd<strong>en</strong>sbeker spoedig weder verget<strong>en</strong>. {PEP 571.3}<br />

To<strong>en</strong> Zijn volk zich tot hunne booze weg<strong>en</strong> keerd<strong>en</strong>, liet de Heere h<strong>en</strong> door hunne machtige<br />

vijand<strong>en</strong>, de Filistijn<strong>en</strong>, onderdruk<strong>en</strong>. Jar<strong>en</strong> lang werd<strong>en</strong> zij gestadiglijk b<strong>en</strong>auwd, <strong>en</strong> bij wijl<strong>en</strong><br />

geheel onderworp<strong>en</strong> door dat boosaardig <strong>en</strong> oorlogzuchtig volk. Zij verm<strong>en</strong>gd<strong>en</strong> zich met de<br />

afgod<strong>en</strong>di<strong>en</strong>aars, nam<strong>en</strong> deel aan derzelver eeredi<strong>en</strong>st <strong>en</strong> vermak<strong>en</strong>, totdat zij e<strong>en</strong> van geest <strong>en</strong><br />

e<strong>en</strong> van zin met h<strong>en</strong> geword<strong>en</strong> war<strong>en</strong>. En to<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> zij, die zich als Israels vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong><br />

voorded<strong>en</strong>, hunne grootste vijand<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zocht<strong>en</strong> h<strong>en</strong> op allerlei wijze te verdelg<strong>en</strong>. {PEP 571.4}<br />

De Christ<strong>en</strong><strong>en</strong>, gelijk de Israeliet<strong>en</strong>, lat<strong>en</strong> zich te dikwerf vervoer<strong>en</strong> door de invloed<strong>en</strong> der<br />

wereld, <strong>en</strong> word<strong>en</strong> hare zed<strong>en</strong> <strong>en</strong> gewoont<strong>en</strong> gelijkvormig, opdat zij in de vri<strong>en</strong>dschap der<br />

goddelooz<strong>en</strong> mog<strong>en</strong> deel<strong>en</strong>; doch de uitkomst bewijst, dat die verme<strong>en</strong>de vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> de<br />

gevaarlijkste vijand<strong>en</strong> zijn. De Schrit zegt zeer beslist, dat er ge<strong>en</strong>e overe<strong>en</strong>komst tussch<strong>en</strong> God<br />

<strong>en</strong> de wereld bestaat. “Verwondert u niet, mijne broeders, zoo u de wereld haat.” En onze<br />

Zaligmaker zeide: “Indi<strong>en</strong> u de wereld haat, zoo weet dat zij Mij eer dan u gehaat heeft.”16 Satan<br />

395


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

werkt door de godde-looz<strong>en</strong>, onder het masker van vri<strong>en</strong>dschap, t<strong>en</strong> einde Gods volk tot zonde<br />

te verleid<strong>en</strong>, opdat er e<strong>en</strong>e scheiding tussch<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Heere <strong>en</strong> de Zijn<strong>en</strong> kome; <strong>en</strong> gelukt hem dit,<br />

dan stelt hij zijne trawant<strong>en</strong> te werk om h<strong>en</strong> in het verderf te stort<strong>en</strong>. {PEP 572.1}<br />

396


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 54—Simson<br />

TE midd<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> groot<strong>en</strong> afval volhardd<strong>en</strong> Gods getrouwe aanhangers Hem om Israels<br />

verlossing te smeek<strong>en</strong>. En ofschoon hunne bed<strong>en</strong> schijnbaar op doove oor<strong>en</strong> afstuitt<strong>en</strong>, <strong>en</strong> des<br />

onderdrukkers hand gaandeweg zwaarder begon te drukk<strong>en</strong>, zoo maakte Hij zich intussch<strong>en</strong> toch<br />

voor hunne hulp gereed. Reeds kort nadat de Filistijn<strong>en</strong> begonn<strong>en</strong> war<strong>en</strong> Israel te onderdrukk<strong>en</strong>,<br />

werd er e<strong>en</strong> kind gebor<strong>en</strong>, waardoor God de macht dezer geweld<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> fnuik<strong>en</strong> zou. {PEP<br />

573.1}<br />

Het kleine stadje Zora, lag aan de helling van het gebergte beoost<strong>en</strong> de Filistijnsche vlakte.<br />

Aldaar woonde Manoach, e<strong>en</strong> Daniet, die tot de <strong>en</strong>kel<strong>en</strong> behoorde, die zich niet in d<strong>en</strong> afval van<br />

God hadd<strong>en</strong> lat<strong>en</strong> medesleep<strong>en</strong>. Aan de kinderlooze echtg<strong>en</strong>oote van dez<strong>en</strong> Manoach versche<strong>en</strong><br />

“de Engel des Heer<strong>en</strong>” met de boodschap, dat zij e<strong>en</strong><strong>en</strong> zoon zou bar<strong>en</strong>, door wi<strong>en</strong> God Israel<br />

verloss<strong>en</strong> zou. Te di<strong>en</strong> opzichte ontving zij onderricht van d<strong>en</strong> Engel, aangaande de leefwijze,<br />

die zij intussch<strong>en</strong> moest aannem<strong>en</strong>, zoomede hoe zij het kind moest opbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>: “Zoo wacht u<br />

toch nu,” aldus werd zij gewaarschuwd, “<strong>en</strong> drink ge<strong>en</strong> wijn noch sterk<strong>en</strong> drank, <strong>en</strong> eet niets<br />

onreins.”1 Onder dezelfde restrictie werd het kind geplaatst, <strong>en</strong> daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> mocht m<strong>en</strong> zijn<br />

haar niet afknipp<strong>en</strong>, wijl hij, van zijne geboorte af, als e<strong>en</strong> Nazireër aan God gewijd was. {PEP<br />

573.2}<br />

De vrouw nu ging naar har<strong>en</strong> man, <strong>en</strong> nadat zij hem e<strong>en</strong>e beschrijving van d<strong>en</strong> Engel<br />

gegev<strong>en</strong> had, vertelde zij wat deze haar geboodschapt had. Bevreesd, dat zij e<strong>en</strong><strong>en</strong> misslag<br />

zoud<strong>en</strong> begaan in de belangrijke taak, die hun was opgedrag<strong>en</strong>, bad de man: “Och Heere, dat<br />

toch de man Gods, di<strong>en</strong> Gij gezond<strong>en</strong> hebt, weder tot ons kome, <strong>en</strong> ons leere, wat wij dat knechtje<br />

do<strong>en</strong> zull<strong>en</strong>, dat gebor<strong>en</strong> zal word<strong>en</strong>.” {PEP 573.3}<br />

To<strong>en</strong> de Engel wederom versch<strong>en</strong><strong>en</strong> was, vroeg Manoach met zeer veel belangstelling:<br />

“Wat zal des knechtjes wijze <strong>en</strong> zijn werk zijn?” Het vorige onderricht werd herhaald: “Van<br />

alles, wat ik tot de vrouw gezegd heb, zal zij zich wacht<strong>en</strong>. Zij zal niet et<strong>en</strong> van iets, dat van d<strong>en</strong><br />

wijnstok des wijns voortkomt; <strong>en</strong> wijn <strong>en</strong> sterk<strong>en</strong> drank zal zij niet drink<strong>en</strong>, noch iets onreins<br />

et<strong>en</strong>; al wat ik haar gebod<strong>en</strong> heb, zal zij onderhoud<strong>en</strong>.” {PEP 574.1}<br />

Het kind, dat Manoach beloofd werd, moest e<strong>en</strong> belangrijk werk verricht<strong>en</strong>, <strong>en</strong> te di<strong>en</strong> einde<br />

moest de leefwijze der moeder <strong>en</strong> van het kind nauwkeurig in acht word<strong>en</strong> g<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, opdat zijne<br />

bekwaamheid t<strong>en</strong> volle mocht ontwikkeld word<strong>en</strong>. “Zij zal niet et<strong>en</strong> van iets, dat van d<strong>en</strong><br />

wijnstok des wijns voortkomt,” zoo luidde des Engels onderricht aan de vrouw, “<strong>en</strong> wijn <strong>en</strong><br />

sterk<strong>en</strong> drank zal zij niet drink<strong>en</strong>, noch iets onreins et<strong>en</strong>; al wat ik haar gebod<strong>en</strong> heb, zal zij<br />

onderhoud<strong>en</strong>.” Des kinds neiging t<strong>en</strong> goede of t<strong>en</strong> kwade zal door zijns moeders leefwijze<br />

gevormd word<strong>en</strong>. Zoo zij het welzijn van haar kind w<strong>en</strong>scht te bevorder<strong>en</strong>, dan moet zij zich<br />

zelve lat<strong>en</strong> beheersch<strong>en</strong> door de beginsel<strong>en</strong> van matigheid <strong>en</strong> zelfverlooch<strong>en</strong>ing. Onkundige<br />

raadgevers rad<strong>en</strong> de moeders om aan elke begeerte of neiging te voldo<strong>en</strong>; doch zulk e<strong>en</strong> advies<br />

is verkeerd <strong>en</strong> berokk<strong>en</strong>t kwaad. De vrouw moet, volg<strong>en</strong>s Gods eig<strong>en</strong> bevel, t<strong>en</strong> zeerste over<br />

hare zelfbeheersching wak<strong>en</strong>. {PEP 574.2}<br />

397


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Niet minder dan op de moeders rust ook op de vaders e<strong>en</strong>e verantwoordelijkheid. De<br />

verstandelijke <strong>en</strong> de lichamelijke eig<strong>en</strong>aardighed<strong>en</strong>, alsmede de aanleg <strong>en</strong> de lust<strong>en</strong> der beide<br />

ouders word<strong>en</strong> op hun kroost overgeplant. Als gevolg van de onmatigheid der ouders, hebb<strong>en</strong><br />

de kinder<strong>en</strong>, in vele gevall<strong>en</strong>, gebrek aan lichamelijke, verstandelijke, <strong>en</strong> zedelijke kracht<strong>en</strong>. De<br />

drankdrinkers <strong>en</strong> tabakgebruikers plant<strong>en</strong> m<strong>en</strong>igwerf e<strong>en</strong><strong>en</strong> onleschbar<strong>en</strong> dorst over, of deel<strong>en</strong><br />

prikkelbare z<strong>en</strong>uw<strong>en</strong> <strong>en</strong> verhit bloed aan hunne kinder<strong>en</strong> mede. De onkuisch<strong>en</strong> drag<strong>en</strong> de kiem<strong>en</strong><br />

van ontucht of van walgelijke ziekt<strong>en</strong> op hunne afstammeling<strong>en</strong> over. En wijl de kinder<strong>en</strong> minder<br />

kracht tot weerstand bezitt<strong>en</strong>, dan de ouders, valt elk volg<strong>en</strong>d geslacht natuurlijk dieper dan het<br />

voorgaande. In e<strong>en</strong>e niet geringe mate zijn de ouders verantwoordelijk, niet alle<strong>en</strong> voor de<br />

oploop<strong>en</strong>de drift<strong>en</strong> <strong>en</strong> verkeerde lust<strong>en</strong> hunner kinder<strong>en</strong>, maar ook hiervoor, dat duiz<strong>en</strong>d<strong>en</strong> doof,<br />

blind, ziekelijk, of onnoozel gebor<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. {PEP 574.3}<br />

Elke vader <strong>en</strong> moeder behoorde zich zelv<strong>en</strong> af te vrag<strong>en</strong>: Wat zal ik het kind do<strong>en</strong>, dat wij<br />

verwacht<strong>en</strong>? Vel<strong>en</strong> tell<strong>en</strong> de invloed<strong>en</strong> vóór de geboorte niets; doch het onderricht, dat deze<br />

Israelietische ouders ontving<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de Heere op e<strong>en</strong>e besliste <strong>en</strong> plechtige wijze liet herhal<strong>en</strong>,<br />

verstrekt tot voorbeeld, hoe de Schepper deze zaak beschouwt. {PEP 574.4}<br />

Het was niet voldo<strong>en</strong>de, dat het kind e<strong>en</strong>e goede erf<strong>en</strong>is van zijne ouders ontving. E<strong>en</strong>e<br />

goede opvoeding <strong>en</strong> gepast onderwijs moest<strong>en</strong> er op volg<strong>en</strong>. God wilde, dat de toekomstige<br />

richter <strong>en</strong> verlosser Israels van zijne jeugd af in de gestr<strong>en</strong>gste matigheid zou gekweekt word<strong>en</strong>.<br />

Van zijne geboorte af was hij e<strong>en</strong> Nazireër, <strong>en</strong> stond dus voortdur<strong>en</strong>d onder het verbod van wijn<br />

of sterk<strong>en</strong> drank te mog<strong>en</strong> drink<strong>en</strong>. In de kinderjar<strong>en</strong> moet ons kroost de less<strong>en</strong> van matigheid,<br />

zelfverlooch<strong>en</strong>ing, <strong>en</strong> zelfbeheersching leer<strong>en</strong>. {PEP 575.1}<br />

De Engel gebood haar ook zich te wacht<strong>en</strong> voor iets onreins te et<strong>en</strong>. Het verschil tussch<strong>en</strong><br />

de reine <strong>en</strong> de onreine spijz<strong>en</strong> is niet e<strong>en</strong>e bloot ceremoniëele of willekeurige verord<strong>en</strong>ing, maar<br />

berust op de grondbeginsel<strong>en</strong> der gezondheid. De zeer hooge ouderdom der Jod<strong>en</strong>, welke h<strong>en</strong><br />

nu al sedert duiz<strong>en</strong>de jar<strong>en</strong> gek<strong>en</strong>merkt heeft, is groot<strong>en</strong>deels aan deze inachtneming toe te<br />

schrijv<strong>en</strong>. De beginsel<strong>en</strong> der matigheid strekk<strong>en</strong> zich verder uit, dan tot het afstand do<strong>en</strong> van d<strong>en</strong><br />

sterk<strong>en</strong> drank. Het gebruik van prikkelbaar <strong>en</strong> onverteerbaar voedsel is ook nadeelig voor de<br />

gezondheid, <strong>en</strong> strooit, in vele gevall<strong>en</strong>, de zad<strong>en</strong> van dronk<strong>en</strong>schap. De ware onthouding leert<br />

ons af te zi<strong>en</strong> van alles, dat schadelijk is, <strong>en</strong> hetge<strong>en</strong> der gezondheid bevordert met mate te<br />

gebruik<strong>en</strong>. Slechts weinig<strong>en</strong> beseff<strong>en</strong>, hoe nauw de betrekking is tussch<strong>en</strong> hunne leefwijze <strong>en</strong> de<br />

gezondheid, het karakter, de geschiktheid om in de wereld te verkeer<strong>en</strong>, <strong>en</strong> het eeuwig welzijn.<br />

De eetlust moet immer onderworp<strong>en</strong> blijv<strong>en</strong> aan de zedelijke <strong>en</strong> verstandelijke vermog<strong>en</strong>s. Het<br />

lichaam moet de di<strong>en</strong>stknecht van het verstand <strong>en</strong> niet het verstand de slaaf van het lichaam zijn.<br />

{PEP 575.2}<br />

Te zijner tijd werd de belofte aan Manoach vervuld; e<strong>en</strong> kind werd gebor<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Simson<br />

g<strong>en</strong>oemd. To<strong>en</strong> de jong<strong>en</strong> opgroeide, bleek het, dat hij buit<strong>en</strong>gewoon veel spierkracht bezat.<br />

Simson <strong>en</strong> zijne ouders wist<strong>en</strong> echter wel, dat dit niet aan zijne bov<strong>en</strong>mate sterke spier<strong>en</strong> te<br />

dank<strong>en</strong> was, maar aan zijn Nazireërschap, waarvan zijn ongeschor<strong>en</strong> haar e<strong>en</strong> teek<strong>en</strong> was. Indi<strong>en</strong><br />

Simson Gods bevel ev<strong>en</strong> stiptelijk gehoorzaamd had als zijne ouders het gedaan hadd<strong>en</strong>, zijn lot<br />

398


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

zou gelukkiger uitgevall<strong>en</strong> zijn. Door zijn omgang met de afgod<strong>en</strong>di<strong>en</strong>aars werd hij echter<br />

verdorv<strong>en</strong>. De stad Zora lag dicht aan de gr<strong>en</strong>z<strong>en</strong> van der Filistijn<strong>en</strong> land, <strong>en</strong> zoo kreeg Simson<br />

als van zelfs omgang met h<strong>en</strong>. In zijne jeugd werd<strong>en</strong> er dus vri<strong>en</strong>dschapsband<strong>en</strong> gelegd, die zijn<br />

gansche lev<strong>en</strong> geschandvlekt hebb<strong>en</strong>. Op e<strong>en</strong>e maagd, die in de Filistijnsche stad Thimnath<br />

woonde, werd Simson verliefd, <strong>en</strong> hij besloot haar te huw<strong>en</strong>. To<strong>en</strong> zijne gódvreez<strong>en</strong>de ouders<br />

hem van dit voornem<strong>en</strong> zocht<strong>en</strong> af te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, antwoordde hij hun: “Neem mij die, want zij is<br />

bevallig in mijne oog<strong>en</strong>.”2 De ouders gav<strong>en</strong> eindelijk toe, <strong>en</strong> het huwelijk werd voltrokk<strong>en</strong>. {PEP<br />

575.3}<br />

Juist to<strong>en</strong> hij d<strong>en</strong> mannelijk<strong>en</strong> leeftijd bereikte, to<strong>en</strong> hij aan zijne Goddelijke roeping moest<br />

beantwoord<strong>en</strong>,- — juist ter tijd to<strong>en</strong> hij Gode zijne onkreukbare trouw had moet<strong>en</strong> bewijz<strong>en</strong>, —<br />

verzwagerde Simson zich met Israels vijand<strong>en</strong>. Hij vroeg niet, of hij God beter verheerlijk<strong>en</strong> kon<br />

door zich aan het voorwerp zijner liefde te verbind<strong>en</strong>; ev<strong>en</strong>min, of hij hierdoor beter in de<br />

geleg<strong>en</strong>heid zou word<strong>en</strong> gesteld om aan zijn lev<strong>en</strong>sdoel te beantwoord<strong>en</strong>. Aan all<strong>en</strong>, die Hem<br />

bij voorkeur w<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> te vereer<strong>en</strong>, heeft God wijsheid beloofd; er is echter ge<strong>en</strong>e belofte voor<br />

deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die zich zelv<strong>en</strong> zoek<strong>en</strong> te behag<strong>en</strong>. {PEP 576.1}<br />

Hoe vel<strong>en</strong> bewandel<strong>en</strong> hetzelfde pad, dat Simson bewandelde! Hoe vaak gebeurt het, dat<br />

de geloovig<strong>en</strong> met de ongeloovig<strong>en</strong> huwelijk<strong>en</strong>, omdat zij bij de keuze van e<strong>en</strong> wederhelft<br />

slechts hunne g<strong>en</strong>eg<strong>en</strong>hed<strong>en</strong> raadpleg<strong>en</strong>. M<strong>en</strong> vraagt God niet om raad, noch beoogt Zijne<br />

verheerlijking. Het huwelijk behoort onder de controle van d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st van Jezus te staan; maar<br />

al te dikwerf harmoniëer<strong>en</strong> de beweegred<strong>en</strong><strong>en</strong>, die tot het legg<strong>en</strong> van dez<strong>en</strong> band aanleiding<br />

gev<strong>en</strong>, niet met de beginsel<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> Christelijk<strong>en</strong> godsdi<strong>en</strong>st. Satan is er steeds op uit om Gods<br />

volk er toe te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, dat zij zich bij zijne onderdan<strong>en</strong> aansluit<strong>en</strong>; <strong>en</strong> om dat oogmerk te<br />

bereik<strong>en</strong>, werkt hij op de ongeheiligde hartstocht<strong>en</strong>. De Heere heeft Zijn volk echter duidelijk in<br />

Zijn Woord vermaand om niet te huwelijk<strong>en</strong> met deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die vreemd aan Zijne liefde zijn. “Wat<br />

sam<strong>en</strong>stemming heeft Christus met Belial? of wat deel heeft de geloovige met d<strong>en</strong> ongeloovige?<br />

of wat sam<strong>en</strong>voeging heeft de tempel Gods met de afgod<strong>en</strong>?”3 {PEP 576.2}<br />

To<strong>en</strong> de bruiloft gehoud<strong>en</strong> werd, kwam Simson op e<strong>en</strong> geme<strong>en</strong>zam<strong>en</strong> voet met de haters<br />

van Israels God te staan. Die uit eig<strong>en</strong> beweging in zulk e<strong>en</strong>e betrekking treedt, zal zich<br />

gedwong<strong>en</strong> gevoel<strong>en</strong> om zich e<strong>en</strong>igermate te schikk<strong>en</strong> naar de gewoont<strong>en</strong> <strong>en</strong> de zed<strong>en</strong> zijner<br />

makkers. En de tijd, di<strong>en</strong> m<strong>en</strong> op die wijze doorbr<strong>en</strong>gt, is nog erger dan verspild. Er word<strong>en</strong><br />

gedacht<strong>en</strong> gekoesterd <strong>en</strong> woord<strong>en</strong> gesprok<strong>en</strong>, die het karakter bederv<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de ziel verpest<strong>en</strong>.<br />

{PEP 576.3}<br />

De vrouw, voor wier bezit Simson Gods bevel overtred<strong>en</strong> had, pleedge reeds verraad teg<strong>en</strong><br />

har<strong>en</strong> echtg<strong>en</strong>oot, eer de bruiloft afgeloop<strong>en</strong> was. Verontwaardigd over deze trouweloosheid,<br />

verliet Simson haar e<strong>en</strong> tijdlang, <strong>en</strong> keerde alle<strong>en</strong> naar zijne woonplaats te Zora terug. Eindelijk<br />

werd hij echter toegeeflijker, <strong>en</strong> zocht hij zijne echtg<strong>en</strong>oote weder op, maar to<strong>en</strong> was zij met e<strong>en</strong><br />

ander<strong>en</strong> man in ‘t huwelijk getred<strong>en</strong>. Hierover wreekte hij zich door de akkers <strong>en</strong> de wijngaard<strong>en</strong><br />

der Filistijn<strong>en</strong> te verwoest<strong>en</strong>, <strong>en</strong> om deze oorzaak bracht<strong>en</strong> zij haar om het lev<strong>en</strong>,<br />

nietteg<strong>en</strong>staande hunne dreigem<strong>en</strong>t<strong>en</strong> haar tot het begaan van de verraderlijke daad teg<strong>en</strong> Simson<br />

399


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

bewog<strong>en</strong> had. Hij had reeds blijk<strong>en</strong> van zijne buit<strong>en</strong>gewone kracht geleverd door met eig<strong>en</strong><br />

hand<strong>en</strong> e<strong>en</strong> jong<strong>en</strong> leeuw <strong>en</strong> dertig Askeloniet<strong>en</strong> te dood<strong>en</strong>. Door d<strong>en</strong> barbaarsch<strong>en</strong> moord zijner<br />

vrouw tot toorn verwekt, viel hij de Filistijn<strong>en</strong> aan, <strong>en</strong> sloeg h<strong>en</strong> “met e<strong>en</strong>e groote slachting.”<br />

Daarna zocht hij e<strong>en</strong>e wijkplaats, <strong>en</strong> woonde op de rots Etam in het land Juda. {PEP 577.1}<br />

Derwaarts werd hij door e<strong>en</strong>e sterke b<strong>en</strong>de achtervolgd, <strong>en</strong> de inwoners van Juda, zeer<br />

bevreesd geword<strong>en</strong> zijnde, war<strong>en</strong> lafhartig g<strong>en</strong>oeg 0m hem aan zijne vijand<strong>en</strong> over te lever<strong>en</strong>.<br />

Te di<strong>en</strong> einde tog<strong>en</strong> drie duiz<strong>en</strong>d mann<strong>en</strong> van Juda tot hem naar het hol der rots Etam. Trots<br />

hunne groote overmacht durfd<strong>en</strong> zij hem niet g<strong>en</strong>ak<strong>en</strong> war<strong>en</strong> zij niet overtuigd geweest, dat hij<br />

zijn<strong>en</strong> landg<strong>en</strong>oot<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> kwaad do<strong>en</strong> zou. Simson liet zich dan bind<strong>en</strong> <strong>en</strong> d<strong>en</strong> Filistijn<strong>en</strong><br />

overlever<strong>en</strong>, nadat de mann<strong>en</strong> van Juda hem beloofd hadd<strong>en</strong>, dat zij hem niet zoud<strong>en</strong> aanvall<strong>en</strong>,<br />

<strong>en</strong> hij alzoo gedwong<strong>en</strong> zou zijn geweest om h<strong>en</strong> te dood<strong>en</strong>. Zij bond<strong>en</strong> hem dan met twee<br />

nieuwe touw<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hij liet zich naar de legerplaats van d<strong>en</strong> vijand voer<strong>en</strong>. Deze nu kwam<strong>en</strong> hem<br />

juich<strong>en</strong>d tegemoet; “maar de Geest des Heer<strong>en</strong> werd vaardig over hem.” Hij brak de nieuwe<br />

touw<strong>en</strong>, alsof het linn<strong>en</strong> drad<strong>en</strong> war<strong>en</strong>, die van het vuur gebrand zijn. Daarop greep hij het eerste<br />

wap<strong>en</strong>, dat voor de hand lag, e<strong>en</strong> ezelskinnebakk<strong>en</strong>, waarmede hij e<strong>en</strong>e grootere slachting<br />

aanrichtte dan e<strong>en</strong>ig zwaard of speer had kunn<strong>en</strong> do<strong>en</strong>; hij sloeg er de Filistijn<strong>en</strong> mede op de<br />

vlucht, <strong>en</strong> deed duiz<strong>en</strong>d hunner in het stof bijt<strong>en</strong>. {PEP 577.2}<br />

War<strong>en</strong> de Israeliet<strong>en</strong> Simson to<strong>en</strong> ter hulpe gesneld, <strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> zij de overwinning voltooid,<br />

dan zoud<strong>en</strong> zij zich op e<strong>en</strong>maal van het juk hunner onderdrukkers bevrijd hebb<strong>en</strong>. Doch zij war<strong>en</strong><br />

moedeloos <strong>en</strong> lafhartig geword<strong>en</strong>. Zij war<strong>en</strong> nalatig geweest in het betracht<strong>en</strong> van hetge<strong>en</strong> God<br />

hun bevol<strong>en</strong> had te do<strong>en</strong>: zij hadd<strong>en</strong> de Heid<strong>en</strong><strong>en</strong> niet uit hunne bezitting<strong>en</strong> verdrev<strong>en</strong>; hunne<br />

zed<strong>en</strong> <strong>en</strong> praktijk<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> zij aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong>; hunne wreedhed<strong>en</strong> gedoogd, <strong>en</strong> zich niet teg<strong>en</strong><br />

hunneonrechtvaardigheid verzet, zoolang zij er zelve niet door b<strong>en</strong>adeeld werd<strong>en</strong>. En to<strong>en</strong> zij<br />

zelve onder des vijands juk gekromd ging<strong>en</strong>, onderwierp<strong>en</strong> zij zich zonder verzet aan de<br />

vernedering, die zij niet hadd<strong>en</strong> behoev<strong>en</strong> te duld<strong>en</strong>, war<strong>en</strong> zij Gode gehoorzaam geblev<strong>en</strong>. Zelfs<br />

wanneer de Heere hun verlossers verwekte, schaard<strong>en</strong> zij zich dikwerf aan de zijde der vijand<strong>en</strong>,<br />

<strong>en</strong> liet<strong>en</strong> hunne bevrijders in d<strong>en</strong> steek. {PEP 577.3}<br />

Na deze overwinning maakt<strong>en</strong> de Israeliet<strong>en</strong> Simson richter, <strong>en</strong> hij regeerde twintig jar<strong>en</strong><br />

lang. Doch de e<strong>en</strong>e verkeerde stap leidt tot de andere. Simson had Gods gebod overtred<strong>en</strong> door<br />

e<strong>en</strong>e Filistijnsche vrouw te trouw<strong>en</strong>, desniettemin waagde hij het opnieuw te midd<strong>en</strong> van zijne<br />

gezwor<strong>en</strong> vijand<strong>en</strong> te gaan, <strong>en</strong> zijne lust<strong>en</strong> bot te vier<strong>en</strong>. Op zijne spierkracht vertrouw<strong>en</strong>de,<br />

waarmede hij de Filistijn<strong>en</strong> d<strong>en</strong> schrik op het lijf had gejaagd, ging hij onverschrokk<strong>en</strong> naar<br />

Gaza, <strong>en</strong> bezocht e<strong>en</strong>e hoer. De inwoners der stad hoor<strong>en</strong>de, dat hij gekom<strong>en</strong> was, beslot<strong>en</strong> zich<br />

aan hem te wrek<strong>en</strong>. Hun vijand was nu gevang<strong>en</strong> binn<strong>en</strong> de mur<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> hunner sterkste<br />

sted<strong>en</strong>; zij gevoeld<strong>en</strong> zich zeker van hun prooi, <strong>en</strong> wachtt<strong>en</strong> slechts op het aanbrek<strong>en</strong> van d<strong>en</strong><br />

dageraad om hem in hecht<strong>en</strong>is te nem<strong>en</strong>. Des middemachts stond Simson op. Zijn gewet<strong>en</strong> begon<br />

hem te beschuldig<strong>en</strong>, wijl hij zijne Nazireërs gelofte verbrok<strong>en</strong> had. Nietteg<strong>en</strong>staande zijne<br />

zonde had Gods g<strong>en</strong>ade hem niet verlat<strong>en</strong>. Zijne reuz<strong>en</strong>kracht kwam hem weder ter zijner<br />

uitredding te stade. De poort<strong>en</strong> der stad aangrijp<strong>en</strong>de, rukte hij dezelve van hunne plaats, <strong>en</strong><br />

400


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

droeg ze met gr<strong>en</strong>del <strong>en</strong> slot op de hoogte e<strong>en</strong>s bergs, die op d<strong>en</strong> weg naar Hebron ligt. {PEP<br />

578.1}<br />

Ter nauwernood aan dat gevaar ontkom<strong>en</strong>, verbeterde hij ev<strong>en</strong>wel zijn lev<strong>en</strong> niet. Hij<br />

waagde het echter niet zich weder onder de Filistijn<strong>en</strong> te begev<strong>en</strong>, doch hij voer voort zijn<strong>en</strong><br />

hartstocht<strong>en</strong> vrij spel te lat<strong>en</strong>, <strong>en</strong> snelde alzoo zijn verderf tegemoet. “En het geschiedde daarna,<br />

dat hij e<strong>en</strong>e vrouw liefkreeg aan de beek Sorek,” e<strong>en</strong>e plaats niet ver van zijne geboorteplaats.<br />

Haar naam was Delila, d. w. z. teeder. Beroemd was de vallei van Sorek weg<strong>en</strong>s hare<br />

wijngaard<strong>en</strong>; deze war<strong>en</strong> ook aanlokkelijk voor d<strong>en</strong> onstandvastig<strong>en</strong> Nazireër, die alreede wijn<br />

gedronk<strong>en</strong> had, <strong>en</strong> daardoor d<strong>en</strong> band van reinheid, waarmede hij aan God verbond<strong>en</strong> was<br />

geweest, verbrok<strong>en</strong> had. De Filistijn<strong>en</strong> lag<strong>en</strong> steeds op de loer, <strong>en</strong> nu hij zich door deze nieuwe<br />

toeg<strong>en</strong>eg<strong>en</strong>heid weder verlaagd had, beslot<strong>en</strong> zij om hem door behulp van Delila in het verderf<br />

te stort<strong>en</strong>. {PEP 578.2}<br />

E<strong>en</strong> gezantschap, bestaande uit de vorst<strong>en</strong> der Filistijn<strong>en</strong>, werd naar de Sorek-vallei<br />

gezond<strong>en</strong>. Zij durfd<strong>en</strong> de hand<strong>en</strong> echter niet aan hem slaan, zoolang hij zijne groote kracht bezat,<br />

uit di<strong>en</strong> hoofde beslot<strong>en</strong> zij uit te vind<strong>en</strong>, waarin deze bestond. Te di<strong>en</strong> einde kocht<strong>en</strong> zij Delila<br />

om, opdat zij hun het geheim op<strong>en</strong>bar<strong>en</strong> mocht. {PEP 579.1}<br />

To<strong>en</strong> de verraadster Simson met hare vrag<strong>en</strong> kwelde, bedroog hij haar met te zegg<strong>en</strong>, dat<br />

hij ev<strong>en</strong> zwak als de ander<strong>en</strong> zou bevond<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, als m<strong>en</strong> op zekere wijze handelde. Doch<br />

to<strong>en</strong> zij de proef nam, ontdekte zij zijn bedrog. To<strong>en</strong> beschuldigde zij hem van gelog<strong>en</strong> te<br />

hebb<strong>en</strong>, zegg<strong>en</strong>de: “Hoe zult gij zegg<strong>en</strong>: Ik heb u lief, daar uw hart niet met mij is? gij hebt nu<br />

driemaal met mij gespot, <strong>en</strong> mij niet verklaard, waarin uwe groote kracht zij.” Driemaal had<br />

Simson alreede het duidelijkste bewijs gehad, dat de Filistijn<strong>en</strong> e<strong>en</strong> verbond met zijne zoete<br />

<strong>en</strong>gelin tot zijn ondergang gesmeed hadd<strong>en</strong>; wanneer haar doel echter in duig<strong>en</strong> viel, merkte zij<br />

het als e<strong>en</strong> grap aan, <strong>en</strong> bande de vrees uit zijn hart. {PEP 579.2}<br />

Dag aan dag perste zij hem, totdat “zijne ziel verdrietig werd, tot sterv<strong>en</strong>s toe.” Zijne kracht<br />

week echter niet van hem. Doch eindelijk was Simson overwonn<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hij deelde het geheim<br />

mede, zegg<strong>en</strong>de tot haar: “Er is nooit e<strong>en</strong> scheermes op mijn hoofd gekom<strong>en</strong>, want ik b<strong>en</strong> e<strong>en</strong><br />

Nazireër Gods van mijner moeders buik af: indi<strong>en</strong> ik geschor<strong>en</strong> werd, zoo zou mijne kracht van<br />

mij wijk<strong>en</strong>, <strong>en</strong> ik zou zwak word<strong>en</strong>, <strong>en</strong> wez<strong>en</strong> als al de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong>.” E<strong>en</strong> bode werd nu aanstonds<br />

naar de vorst<strong>en</strong> der Filistijn<strong>en</strong> gezond<strong>en</strong>, die h<strong>en</strong> verzocht om onverwijld te kom<strong>en</strong>. En terwijl<br />

de krijgsman sliep, werd<strong>en</strong> zijne lokk<strong>en</strong> afgeknipt. Gelijkerwijs zij driemaal te vor<strong>en</strong> gedaan<br />

had, zoo riep zij ook deze keer: “De Filistijn<strong>en</strong> over u, Simson!” E<strong>en</strong>sklaps uit zijn<strong>en</strong> slaap<br />

ontwaakt, dacht hij zijne kracht weder ter hunner verdelging aan te w<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, doch zijne arm<strong>en</strong><br />

weigerd<strong>en</strong> zijne bevel<strong>en</strong> t<strong>en</strong> uitvoer te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>; to<strong>en</strong> begreep hij, “dat de Heere van hem gewek<strong>en</strong><br />

was.” Delila begon hem te plag<strong>en</strong> om te zi<strong>en</strong> of zijne kracht werkelijk gewek<strong>en</strong> was, wijl de<br />

Filistijn<strong>en</strong> hem niet durfd<strong>en</strong> grijp<strong>en</strong>, alvor<strong>en</strong>s zij daarvan overtuigd war<strong>en</strong>. Daarna grep<strong>en</strong> zij<br />

hem, stak<strong>en</strong> zijne oog<strong>en</strong> uit, <strong>en</strong> nam<strong>en</strong> hem mede naar Gaza. Aldaar werd hij gebond<strong>en</strong>, <strong>en</strong> in de<br />

gevang<strong>en</strong>is aan d<strong>en</strong> dwangarbeid gezet. {PEP 579.3}<br />

401


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Wat e<strong>en</strong>e verandering voor d<strong>en</strong> man, die Israels kampio<strong>en</strong> <strong>en</strong> richter was geweest! Nu zat<br />

hij daar zwak, blind, gevang<strong>en</strong>, <strong>en</strong> verlaagd tot d<strong>en</strong> geringst<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st! Langzamerhand had hij<br />

zijne heilige roeping geschond<strong>en</strong>. God had zich lang lankmoedig jeg<strong>en</strong>s hem getoond; doch to<strong>en</strong><br />

hij zich zelf geheel aan de zonde overgaf, door het geheim zijner kracht te verrad<strong>en</strong>, week de<br />

Heere van hem. Zijne kracht bestond niet in het lange haar, maar het di<strong>en</strong>de tot teek<strong>en</strong> van zijne<br />

getrouwheid aan God; <strong>en</strong> to<strong>en</strong> dat teek<strong>en</strong> der wellust werd t<strong>en</strong> offer gebracht, verbeurde hij de<br />

zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong>, die er door werd<strong>en</strong> afgebeeld. {PEP 579.4}<br />

Nu hij lijd<strong>en</strong> <strong>en</strong> verachting te verdur<strong>en</strong> had, <strong>en</strong> e<strong>en</strong> speelbal voor de Filistijn<strong>en</strong> was, leerde<br />

Simson zijne eig<strong>en</strong>e zwakheid k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>; <strong>en</strong> deze bezoeking leidde hem tot bekeering. Bij het<br />

aangroei<strong>en</strong> van zijn haar kreeg hij zijne kracht langzamerhand terug; maar zijne vijand<strong>en</strong><br />

beschouwd<strong>en</strong> hem als e<strong>en</strong> geboeid<strong>en</strong> <strong>en</strong> verweerlooz<strong>en</strong> gevang<strong>en</strong>e, <strong>en</strong> vreesd<strong>en</strong> hem derhalve<br />

niet. {PEP 580.1}<br />

De Filistijn<strong>en</strong> schrev<strong>en</strong> hunne overwinning aan hunne god<strong>en</strong> toe; in hunne opgetog<strong>en</strong>heid<br />

daagd<strong>en</strong> zij d<strong>en</strong> God van Israel uit. Ter eere van Dagon, d<strong>en</strong> vischgod, “de beschermer der zee,”<br />

werd e<strong>en</strong> feest ingesteld. Uit de sted<strong>en</strong> <strong>en</strong> van het platte land, uit alle oord<strong>en</strong> der Filistijnsche<br />

vlakte, kwam<strong>en</strong> het volk <strong>en</strong> de vorst<strong>en</strong> te zam<strong>en</strong>. E<strong>en</strong>e groote m<strong>en</strong>igte van aanbidders vervulde<br />

d<strong>en</strong> tempel <strong>en</strong> de gallerij<strong>en</strong> tot op het dak. Het was e<strong>en</strong> dag van groote vreugde. De plechtige<br />

offerdi<strong>en</strong>st werd gevolgd door muziekuitvoering <strong>en</strong> beslot<strong>en</strong> met e<strong>en</strong> feestmaal. Daarna werd<br />

Simson, de zegeteek<strong>en</strong> van Dagons kracht, ingebracht. Groot was het gejuich, to<strong>en</strong> hij werd<br />

binn<strong>en</strong> geleid. Het volk <strong>en</strong> de vorst<strong>en</strong> spott<strong>en</strong> met de ell<strong>en</strong>de van d<strong>en</strong> man, <strong>en</strong> prez<strong>en</strong> d<strong>en</strong> god,<br />

die d<strong>en</strong> “verwoester van hun land” t<strong>en</strong> onder gebracht had. Eindelijk hield Simson zich alsof hij<br />

moede was, <strong>en</strong> vroeg vergunning om teg<strong>en</strong> de twee midd<strong>en</strong>ste pilar<strong>en</strong> te leun<strong>en</strong>, waarop het dak<br />

van d<strong>en</strong> tempel rustte. Op die plaats slaakte hij deze bede: “Heere Heere, ged<strong>en</strong>k toch mijner, <strong>en</strong><br />

sterk mij toch alle<strong>en</strong>lijk ditmaal, o God, dat ik mij met e<strong>en</strong>e wrake voor mijne twee oog<strong>en</strong> aan<br />

de Filistijn<strong>en</strong> wreke. Mete<strong>en</strong> omvatte hij de pilar<strong>en</strong> met zijne arm<strong>en</strong>, <strong>en</strong> ‘zeide: “Mijne ziel sterve<br />

met de Filistijn<strong>en</strong>!” <strong>en</strong> hij boog zich, <strong>en</strong> het dak viel met groot gekraak op die groote m<strong>en</strong>igte.<br />

“En de dood<strong>en</strong>, die hij in zijn sterv<strong>en</strong> gedood heeft, war<strong>en</strong> meer, dan die hij in zijn lev<strong>en</strong> gedood<br />

had.” {PEP 580.2}<br />

De afgod <strong>en</strong> zijne aanbidders, de priester <strong>en</strong> de leek, all<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> te zam<strong>en</strong> onder het puin<br />

van Dagons tempel bedolv<strong>en</strong>. Daaronder was ook de reus, di<strong>en</strong> God verkor<strong>en</strong> had om e<strong>en</strong><br />

verlosser van Zijn volk te zijn. Het bericht van zijn dood werd zijn<strong>en</strong> bloedverwant<strong>en</strong><br />

geboodschapt, die uit het land Israels afkwam<strong>en</strong> <strong>en</strong> het lijk van d<strong>en</strong> omgekom<strong>en</strong> held<br />

ongestoord ophaald<strong>en</strong>. En zij “be-groev<strong>en</strong> hem tussch<strong>en</strong> Zora <strong>en</strong> tussch<strong>en</strong> Esthaol, in het graf<br />

van zijn<strong>en</strong> vader Manoach.” {PEP 581.3}<br />

Gods belofte, dat Simson zou “beginn<strong>en</strong> Israel te verloss<strong>en</strong> uit der Filistijn<strong>en</strong> had,” werd<br />

vervuld. Hoe beklad ziet de lev<strong>en</strong>sgeschied<strong>en</strong>is van d<strong>en</strong> man er echter uit, die beide God <strong>en</strong> de<br />

natie tot eer had kunn<strong>en</strong> verstrekk<strong>en</strong>. Ware Simson aan zijne roeping getrouw geblev<strong>en</strong>, Gods<br />

voornem<strong>en</strong> zou tot des mans eer <strong>en</strong> verheffing t<strong>en</strong> uitvoer zijn gebracht. Hij liet zich daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong><br />

402


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

verleid<strong>en</strong>, gedroeg zich zijne roeping onwaardig, <strong>en</strong> daarom liep het op e<strong>en</strong>e nederlaag, band<strong>en</strong>,<br />

<strong>en</strong> d<strong>en</strong> dood uit. {PEP 581.1}<br />

Simson bezat de sterkste spierkracht, die e<strong>en</strong>ig m<strong>en</strong>sch ooit bezet<strong>en</strong> heeft; doch op het<br />

gebied van de zelfbeheersching, braafheid, <strong>en</strong> standvastigheid was hij e<strong>en</strong> der allerzwakst<strong>en</strong>.<br />

Vel<strong>en</strong> me<strong>en</strong><strong>en</strong>, dat hevige hartstocht<strong>en</strong> e<strong>en</strong> k<strong>en</strong>merk van e<strong>en</strong> sterk karakter zijn; daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> is<br />

hij, die door zijne hartstocht<strong>en</strong> beheerscht wordt, e<strong>en</strong> zwak m<strong>en</strong>sch. De ware maatstaf van<br />

iemands grootheid bestaat in zijne heerschappij over zijn gemoed, <strong>en</strong> niet omgekeerd. {PEP<br />

581.2}<br />

Gods voorzi<strong>en</strong>igheid had over Simson gewaakt, opdat hij de hem opgelegde taak zou<br />

kunn<strong>en</strong> verricht<strong>en</strong>. Van zijne jeugd af verkeerde hij onder de gunstigste omstandighed<strong>en</strong> ter<br />

verkrijging van lichaamskracht, verstandelijke ontwikkeling, <strong>en</strong> reinheid van zed<strong>en</strong>. Doch onder<br />

d<strong>en</strong> invloed van goddelooze metgezell<strong>en</strong> had hij God, des m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> e<strong>en</strong>igste bescherming, lat<strong>en</strong><br />

var<strong>en</strong>, <strong>en</strong> werd door de getijgolf van het kwaad weggesleept. Zoo iemand zich met het betracht<strong>en</strong><br />

van zijn plicht bezig houdt, dan mag hij zich verzekerd houd<strong>en</strong>, dat God hem bescherm<strong>en</strong> zal;<br />

doch als hij zich will<strong>en</strong>s in d<strong>en</strong> weg der verzoeking plaatst, dan valt hij vroeg of laat. {PEP<br />

581.3}<br />

Satan legt het er het meest op toe om dieg<strong>en</strong><strong>en</strong> van het spoor te help<strong>en</strong>, die God als<br />

werktuig<strong>en</strong> voor e<strong>en</strong> bepaald doel gebruik<strong>en</strong> wil. Hij valt h<strong>en</strong> op de zwakste punt<strong>en</strong> aan, <strong>en</strong> poogt<br />

door de zwakhed<strong>en</strong> van hun karakter beheer over d<strong>en</strong> geheel<strong>en</strong> man te krijg<strong>en</strong>; hij weet wel, dat<br />

zijne plann<strong>en</strong> slag<strong>en</strong> zull<strong>en</strong>, als op dat punt inbreuk kan word<strong>en</strong> gemaakt. Niemand behoeft zich<br />

echter te lat<strong>en</strong> overweldig<strong>en</strong>. De m<strong>en</strong>sch behoeft niet in eig<strong>en</strong> kracht teg<strong>en</strong> de macht des booz<strong>en</strong><br />

te strijd<strong>en</strong>. De hulp is bereid voor e<strong>en</strong>ieder, die er om vraagt. Gods <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> klimm<strong>en</strong> de ladder,<br />

die Jakob in zijn<strong>en</strong> droom zag, gestadig op <strong>en</strong> af, <strong>en</strong> staan di<strong>en</strong>stvaardig voor all<strong>en</strong>, die t<strong>en</strong> hemel<br />

verlang<strong>en</strong> op te klimm<strong>en</strong>. {PEP 581.4}<br />

403


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 55—Het Kind Samuel.<br />

ELKANA, e<strong>en</strong> Leviet van het gebergte Efraim, e<strong>en</strong> man van rijkdom <strong>en</strong> invloed, beminde<br />

<strong>en</strong> vreesde d<strong>en</strong> Heere. Zijne vrouw Hanna was ook zeer godvruchtig. Zachtzinnig <strong>en</strong> e<strong>en</strong>voudig<br />

muntte zij uit door haar diep<strong>en</strong> ernst <strong>en</strong> groot geloof. {PEP 582.1}<br />

De zeg<strong>en</strong>, waarop ieder<strong>en</strong> Israeliet zoo zeer gesteld was, was dit vrome paar onthoud<strong>en</strong>;<br />

hunne woning was nooit door der kinder<strong>en</strong> stem vervroolijkt; <strong>en</strong> gedrong<strong>en</strong> door de begeerte om<br />

zijn<strong>en</strong> naam voort te plant<strong>en</strong>, was de echtg<strong>en</strong>oot er toe overgegaan om, — gelijk kerwijs zoo<br />

vele ander<strong>en</strong> gedaan hebb<strong>en</strong>, — e<strong>en</strong>e tweede vrouw te nem<strong>en</strong>. Deze stap werd niet in ‘t geloof<br />

gedaan, <strong>en</strong> di<strong>en</strong>t<strong>en</strong>gevolge werd er ge<strong>en</strong> geluk uit gebor<strong>en</strong>. Het huisgezin nam in tal van zon<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> dochter<strong>en</strong> toe, doch Gods instelling was geschond<strong>en</strong>, <strong>en</strong> daaruit kwam verdeeldheid in het<br />

huisgezin voort. P<strong>en</strong>inna, de tweede vrouw, was jaloersch <strong>en</strong> <strong>en</strong>ghartig; zij gedroeg zich trotsch<br />

<strong>en</strong> onbeschoft. Voor Hanna sche<strong>en</strong> de hoop uitgebluscht <strong>en</strong> het lev<strong>en</strong> e<strong>en</strong> last; toch verdroeg zij<br />

hare beproeving zonder te morr<strong>en</strong> <strong>en</strong> met zachtmoedigheid. {PEP 582.2}<br />

Elkana was stipt in het waarnem<strong>en</strong> van Gods instelling<strong>en</strong>. De eeredi<strong>en</strong>st te Silo werd nog<br />

steeds onderhoud<strong>en</strong>, maar weg<strong>en</strong>s de onregelmatigheid in de bedi<strong>en</strong>ing, behoefde hij, als Leviet,<br />

niet bij d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st van het heiligdom teg<strong>en</strong>woordig te zijn. Ev<strong>en</strong>wel ging hij met zijn gezin<br />

derwaarts om te aanbidd<strong>en</strong> <strong>en</strong> te offer<strong>en</strong> op de bepaalde tijd<strong>en</strong> van sam<strong>en</strong>komst. {PEP 582.3}<br />

Zelfs tijd<strong>en</strong>s de hooge feest<strong>en</strong>, welke met d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st van God verbond<strong>en</strong> war<strong>en</strong>, week de<br />

booze geest niet uit zijn gezin. Nadat het dankoffer geofferd was, zette het gezin zich, volg<strong>en</strong>s<br />

gewoonte, aan e<strong>en</strong> plechtig doch vreugdevol feestmaal. Bij deze geleg<strong>en</strong>hed<strong>en</strong> gaf Elkana aan<br />

de moeder van zijne kinder<strong>en</strong> e<strong>en</strong> deel voor haar zelve zoomede voor e<strong>en</strong> ieder der zon<strong>en</strong> <strong>en</strong> der<br />

dochters; doch t<strong>en</strong> blijke van zijne groote liefde voor Hanna gaf hij haar e<strong>en</strong> dubbel deel,<br />

daarmede te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>de, dat hij haar ev<strong>en</strong> zeer beminde, alsof zij moeder was. Hierdoor<br />

werd de jaloezie der tweede vrouw opgewekt, <strong>en</strong> zij beweerde op di<strong>en</strong> voorrang aanspraak te<br />

hebb<strong>en</strong>, wijl God haar begunstigd had; overig<strong>en</strong>s beleedigde zij Hanna door te zinspel<strong>en</strong> op haar<br />

kinderlooz<strong>en</strong> staat, alsof daarin e<strong>en</strong> blijk van Gods misnoeg<strong>en</strong> lag. Alzoo ging het jaar op jaar,<br />

totdat Hanna het niet langer verdur<strong>en</strong> kon. Hare droef<strong>en</strong>is niet langer kunn<strong>en</strong>de bedwing<strong>en</strong>, zoo<br />

we<strong>en</strong>de zij bitterlijk, <strong>en</strong> weigerde aan het feestmaal deel te nem<strong>en</strong>. Te vergeefs zocht haar man<br />

haar te troost<strong>en</strong>. “Waarom we<strong>en</strong>t gij? <strong>en</strong> waarom eet gij niet? <strong>en</strong> waarom is uw hart kwalijk<br />

gesteld?” vroeg hij; “b<strong>en</strong> ik u niet beter dan ti<strong>en</strong> zon<strong>en</strong>?”1 {PEP 582.4}<br />

Hanna verweet niemand iets. De last, di<strong>en</strong> zij op ge<strong>en</strong> aardsch<strong>en</strong> vri<strong>en</strong>d kon legg<strong>en</strong>,<br />

w<strong>en</strong>telde zij op d<strong>en</strong> Heere. Ernstiglijk bad zij daarom, dat Hij d<strong>en</strong> smaad van haar wilde nem<strong>en</strong>,<br />

<strong>en</strong> haar e<strong>en</strong><strong>en</strong> zoon sch<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, di<strong>en</strong> zij voor Hem mocht kweek<strong>en</strong>. Daarbij beloofde zij<br />

plechtiglijk, mits hare bede verhoord werd, het kind van zijne geboorte af d<strong>en</strong> Heere te zull<strong>en</strong><br />

wijd<strong>en</strong>. Hanna was tot nabij de deur van d<strong>en</strong> tabernakel g<strong>en</strong>aderd, <strong>en</strong> in de bitterheid des geestes<br />

bad zij, <strong>en</strong> “we<strong>en</strong>de zeer.” Ev<strong>en</strong>wel smeekte zij God in stilte. In di<strong>en</strong> booz<strong>en</strong> tijd viel zoo iets<br />

niet vaak voor. Oneerbiedig feestvier<strong>en</strong> <strong>en</strong> dronk<strong>en</strong>schap war<strong>en</strong> aan de orde van d<strong>en</strong> dag, zelfs<br />

gedur<strong>en</strong>de de hooge feest<strong>en</strong>; daarom besloot Eli, de hoogepriester, die Hanna zag, dat zij zich<br />

404


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

aan d<strong>en</strong> wijn te goed had gedaan. Uit di<strong>en</strong> hoofde dacht hij haar e<strong>en</strong>e verdi<strong>en</strong>de bestraffing te<br />

gev<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zeide op scherp<strong>en</strong> toon: “Hoe lang zult gij u dronk<strong>en</strong> aanstell<strong>en</strong>? doe uw<strong>en</strong> wijn van<br />

u.” {PEP 583.1}<br />

Bedroefd <strong>en</strong> verschrikt antwoordde Hanna zachtmoediglijk: “Ne<strong>en</strong>, mijn heer, ik b<strong>en</strong> e<strong>en</strong>e<br />

vrouw bezwaard van geest; ik heb noch wijn noch sterk<strong>en</strong> drank gedronk<strong>en</strong>; maar ik heb mijne<br />

ziel uitgegot<strong>en</strong> voor het aangezicht des Heer<strong>en</strong>. Acht toch uwe di<strong>en</strong>stmaagd niet voor e<strong>en</strong>e<br />

dochter Belials: want ik heb tot nu toe gesprok<strong>en</strong> uit de veelheid van mijne gedacht<strong>en</strong> <strong>en</strong> van<br />

mijn verdriet.” {PEP 583.2}<br />

De hoogepriester was diep bewog<strong>en</strong>, dewijl hij e<strong>en</strong> vroom man was; instede van haar<br />

daarom te bestraff<strong>en</strong>, sprak hij dez<strong>en</strong> zeg<strong>en</strong> over haar uit: “Ga he<strong>en</strong> in vrede! <strong>en</strong> de God Israels<br />

zal uwe bede gev<strong>en</strong>, die gij van Hem gebed<strong>en</strong> hebt.” {PEP 583.3}<br />

Hanna’s bede werd verhoord; zij ontving de gift, waarnaar zij zoo zeer verlangd had. To<strong>en</strong><br />

zij het kind zag, noemde zij het Samuël — “van God verhoord.” En zoodra de kleine oud g<strong>en</strong>oeg<br />

was om van zijne moeder te kunn<strong>en</strong> scheid<strong>en</strong>, voldeed zij aan liare gelofte. Zij beminde het kind<br />

met al de innige liefde van e<strong>en</strong> moederhart; dag aan dag, terwijl zij zijne spraakvermog<strong>en</strong>s zag<br />

ontwikkel<strong>en</strong>, kreeg zij het kind meer lief. Hij was haar e<strong>en</strong>igste, e<strong>en</strong>e bijzondere gift van God;<br />

doch zij had hem ontvang<strong>en</strong> als e<strong>en</strong>e gave, die zij d<strong>en</strong> Heere beloofd had, <strong>en</strong> nu wilde zij hem<br />

d<strong>en</strong> Gever niet onthoud<strong>en</strong>. {PEP 583.4}<br />

Wederom vergezelde Hanna har<strong>en</strong> echtg<strong>en</strong>oot naar Silo, <strong>en</strong> bood d<strong>en</strong> priester, in Gods<br />

naam, haar dierbaar pand aan, zegg<strong>en</strong>de: “Ik bad om dit kind, <strong>en</strong> de Heere heeft mij mijne bede<br />

gegev<strong>en</strong>, die ik van Hem gebed<strong>en</strong> heb. Daarom heb ik hem ook d<strong>en</strong> Heere overgegv<strong>en</strong> al de<br />

dag<strong>en</strong>, die hij wez<strong>en</strong> zal.” Dit vertrouw<strong>en</strong> <strong>en</strong> deze toewijding der vrouw maakt<strong>en</strong> e<strong>en</strong> diep<strong>en</strong><br />

indruk op Eli. Hij was e<strong>en</strong> toegeeflijk vader, om die red<strong>en</strong> werd hij met ontzag vervuld <strong>en</strong><br />

gevoelde zich verootmoedigd, to<strong>en</strong> hij de groote opoffering zag, welke deze moeder zich<br />

getroostte door zich van haar kind te scheid<strong>en</strong>, opdat zij het aan d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st des Heer<strong>en</strong> toewijd<strong>en</strong><br />

mocht. Het verstrekte hem tot e<strong>en</strong>e bestraffing voor zijne zelfzuchtige liefde, daarom<br />

verootmoedigde hij zich dan ook, <strong>en</strong> aanbad d<strong>en</strong> Heere met eerbeid <strong>en</strong> diep ontzag. {PEP 584.1}<br />

Het hart der moeder was met blijdschap <strong>en</strong> lof vervuld, weshalve zij dan ook verlangde om<br />

hare dankbaarheid voor God uit te stort<strong>en</strong>. De Geest der inspiratie kwam op haar, <strong>en</strong> zij bad,<br />

zegg<strong>en</strong>de: — {PEP 584.2}<br />

“Mijn hart springt op van vreugde in d<strong>en</strong> Heere;<br />

Mijn hoorn is verhoogd in d<strong>en</strong> Heere;<br />

Mijn mond is wijd op<strong>en</strong> gedaan over mijne vijand<strong>en</strong>:<br />

Want ik verheug mij in uw heil.<br />

Er is niemand heilig, gelijk de Heere:<br />

405


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Want er is niemand dan Gij.<br />

En er is ge<strong>en</strong> rotsste<strong>en</strong> dan onze God!<br />

Maakt het niet te veel, dat gij hoog, hoog zoudt sprek<strong>en</strong>,<br />

Dat iets hards uit uw<strong>en</strong> mond zou gaan:br/> Want de Heere is e<strong>en</strong> God der wet<strong>en</strong>schapp<strong>en</strong>,<br />

En zijne dad<strong>en</strong> zijn recht gedaan.<br />

De boog der sterk<strong>en</strong> is gebrok<strong>en</strong>;<br />

En die struikeld<strong>en</strong>, zijn met sterkte omgord. . .<br />

De Heere doodt, <strong>en</strong> maakt lev<strong>en</strong>d;<br />

Hij doet ter helle nederdal<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Hij doet weder opkom<strong>en</strong>.<br />

De Heere maakt arm <strong>en</strong> maakt rijk;<br />

Hij vernedert, ook verhoogt Hij.<br />

Hij verheft d<strong>en</strong> geringe uit het stof {PEP 584.3}<br />

En d<strong>en</strong> nooddruftige verhoogt Hij uit d<strong>en</strong> drek,<br />

Om te do<strong>en</strong> zitt<strong>en</strong> bij de vorst<strong>en</strong>.<br />

Dat hij h<strong>en</strong> d<strong>en</strong> stoel der eere doe beërv<strong>en</strong>:<br />

Want de grondvest<strong>en</strong> des aardrijks zijn des Heer<strong>en</strong>,<br />

En Hij heeft de wereld daarop gezet.<br />

Hij zal de voet<strong>en</strong> Zijner gunstg<strong>en</strong>oot<strong>en</strong> bewar<strong>en</strong>,<br />

Maar de goddelooz<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> zwijg<strong>en</strong> in de duisternis;<br />

Want e<strong>en</strong> man vermag niet door kracht.<br />

Die met d<strong>en</strong> Heere twist<strong>en</strong>, zull<strong>en</strong> verpletterd word<strong>en</strong>;<br />

Hij zal in d<strong>en</strong> hemel over h<strong>en</strong> donder<strong>en</strong>:<br />

De Heere zal de eind<strong>en</strong> der aarde richt<strong>en</strong>,<br />

En zal Zijn<strong>en</strong> koning sterkte gev<strong>en</strong>,<br />

En de hoorn Zijns gezalfd<strong>en</strong> verhoog<strong>en</strong>!” {PEP 585.1}<br />

Hanna’s woord<strong>en</strong> war<strong>en</strong> profetisch, wijl zij beide op David, die als koning over Israel<br />

regeer<strong>en</strong> zou, <strong>en</strong> op d<strong>en</strong> Messias, des Heer<strong>en</strong> gezalfde, zinspeeld<strong>en</strong>. Van het poch<strong>en</strong> e<strong>en</strong>er<br />

406


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

jaloersche <strong>en</strong> twistzieke vrouw stapt zij over op de verdelging van Gods vijand<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de<br />

eindelijke zegepraal van de verloste schaar. {PEP 585.2}<br />

Van Silo keerde Hanna weder naar Rama, haar woonplaats, terug. Het kind werd bij d<strong>en</strong><br />

hoogepriester gelat<strong>en</strong>, om in d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st des Heer<strong>en</strong> te word<strong>en</strong> opgeleid. Zoodra de kleine iets<br />

begrijp<strong>en</strong> kon, had zij haar zoontje eerbied <strong>en</strong> liefde voor God ingescherpt, daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong>, dat hij<br />

zich als d<strong>en</strong> Heere toebehoor<strong>en</strong>de moest beschouw<strong>en</strong>. Door middel van elk welbek<strong>en</strong>d voorwerp<br />

zocht zij het kind e<strong>en</strong> d<strong>en</strong>kbeeld van d<strong>en</strong> Schepper te gev<strong>en</strong>. En to<strong>en</strong> zij <strong>en</strong> haar kind gescheid<strong>en</strong><br />

war<strong>en</strong>, hield de bezorgheid van de moeder niet op. Dagelijks gedacht zij hetzelve in hare<br />

gebed<strong>en</strong>. Van jaar tot jaar maakte zij e<strong>en</strong> linn<strong>en</strong> lijfrok voor haar zoontje, <strong>en</strong> bracht di<strong>en</strong>, als zij<br />

met haar man te Silo kwam, om te aanbidd<strong>en</strong>. Elke draad van dat kleed was gewev<strong>en</strong> onder de<br />

verzuchting, dat hij toch rein, getrouw, <strong>en</strong> godvreez<strong>en</strong>d mocht opwass<strong>en</strong>. Zij begeerde ge<strong>en</strong><br />

aanzi<strong>en</strong> in deze wereld voor hem, maar bad ernstiglijk, dat hij groot word<strong>en</strong> mocht in d<strong>en</strong> zin,<br />

di<strong>en</strong> God waardeert, — dat hij tot eer van God <strong>en</strong> tot zeg<strong>en</strong> van zijne medem<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> mocht<br />

verstrekk<strong>en</strong>. {PEP 585.3}<br />

Hoe ruimschoots is Hanna hierin beloond geword<strong>en</strong>! <strong>en</strong> hoe bemoedig<strong>en</strong>d is haar voorbeeld<br />

om ander<strong>en</strong> tot getrouwheid aan te spor<strong>en</strong>! Iedere moeder heeft onwaardeerbare geleg<strong>en</strong>hed<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> oneindige belang<strong>en</strong> aan hare zorg toevertrouwd. De geringe werkzaamhed<strong>en</strong>, welke vele<br />

vrouw<strong>en</strong> als e<strong>en</strong>e vervel<strong>en</strong>de taak beschouw<strong>en</strong>, zijn inderdaad aanzi<strong>en</strong>lijk <strong>en</strong> voortreflijk. De<br />

moeders kunn<strong>en</strong> de wereld t<strong>en</strong> zeg<strong>en</strong> verstrekk<strong>en</strong> door hunn<strong>en</strong> invloed, <strong>en</strong> zoodo<strong>en</strong>de zull<strong>en</strong> zij<br />

vreugde in hunne eig<strong>en</strong>e hart<strong>en</strong> ontwar<strong>en</strong>. Het ligt in hun vermog<strong>en</strong> om der kleine kinder<strong>en</strong><br />

pad<strong>en</strong>, die op-waarts leid<strong>en</strong>, recht te mak<strong>en</strong>. Zij kunn<strong>en</strong> het echter dan alle<strong>en</strong> do<strong>en</strong>, wanneer zij<br />

Jezus’ voorbeeld volg<strong>en</strong>, <strong>en</strong> d<strong>en</strong> klein<strong>en</strong> dus e<strong>en</strong> Goddelijk voorbeeld zett<strong>en</strong>. De wereld is vol<br />

van verderfelijke invloed<strong>en</strong>. De mode <strong>en</strong> de gewoonte bezitt<strong>en</strong> e<strong>en</strong>e sterke vervorm<strong>en</strong>de kracht.<br />

Indi<strong>en</strong> de moeder nalatig is in het onderwijz<strong>en</strong>, bestur<strong>en</strong>, <strong>en</strong> terughoud<strong>en</strong>, dan kiez<strong>en</strong> de kinder<strong>en</strong><br />

gewoonlijk het kwade instede van het goede. Iedere moeder w<strong>en</strong>de zich gedurig tot d<strong>en</strong><br />

Zaligmaker met de bede: “Onderricht mij toch, hoe ik mijn kind kweek<strong>en</strong> moet, <strong>en</strong> wat ik voor<br />

hetzelve t<strong>en</strong> goede kan do<strong>en</strong>.” Zij gedrage zich naar Gods verord<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> in Zijn Woord, <strong>en</strong> dan<br />

zal zij de wijsheid ontvang<strong>en</strong>, die zij behoeft. {PEP 585.4}<br />

“En de jongeling Samuël nam toe, <strong>en</strong> werd groot <strong>en</strong> aang<strong>en</strong>aam beide bij d<strong>en</strong> Heere <strong>en</strong> ook<br />

bij de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong>.” Nietteg<strong>en</strong>staande Samuel zijne jongelingsjar<strong>en</strong> in d<strong>en</strong> tempel in d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st<br />

des Heer<strong>en</strong> sleet, zoo was het voorbeeld, dat hem gesteld werd niet altoos van e<strong>en</strong> onzondig<strong>en</strong><br />

aard. Eli’s zon<strong>en</strong> vreesd<strong>en</strong> noch God noch hunn<strong>en</strong> vader; Samuël verkoos hun gezelschap echter<br />

niet, ev<strong>en</strong>min wandelde hij op hunne goddelooze weg<strong>en</strong>. Zijn gestadig strev<strong>en</strong> was, om te<br />

word<strong>en</strong> wat God van hem mak<strong>en</strong> wilde. Ieder jongeling bezit dit voorrecht. God schept behag<strong>en</strong><br />

in d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st zelfs van kleine kinder<strong>en</strong>. {PEP 586.1}<br />

Samuël was onder het opzicht van Eli gesteld, <strong>en</strong> zijn beminnelijk karakter won de<br />

toeg<strong>en</strong>eg<strong>en</strong>heid van d<strong>en</strong> bejaard<strong>en</strong> priester.. Hij was zachtmoedig, edelhartig, gehoorzaam, <strong>en</strong><br />

eerbiedig. Eli, bedroefd over de halsstarrigheid zijner zon<strong>en</strong>, vond rust <strong>en</strong> troost in het pand, dat<br />

aan zijne zorg was toevertrouwd. Samuël was hulpvaardig <strong>en</strong> hartelijk, derhalve beminde ge<strong>en</strong><br />

407


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

vader ooit zijn eig<strong>en</strong> kind met meer tederheid dan Eli dez<strong>en</strong> jongeling. Het was iets zonderlings,<br />

dat er tussch<strong>en</strong> d<strong>en</strong> ‘hoogst<strong>en</strong> overhéidspersoon der natie <strong>en</strong> di<strong>en</strong> e<strong>en</strong>voudig<strong>en</strong> jongeling zulk<br />

e<strong>en</strong> sterke band van liefde ontstond. En naar mate de gebrek<strong>en</strong> des ouderdoms Eli meer gebukt<br />

ded<strong>en</strong> gaan, <strong>en</strong> het losbandig gedrag zijner zon<strong>en</strong> zorg _‘n rouw bij hem verwekt<strong>en</strong>, zocht hij<br />

troost bij Samuël. {PEP 586.2}<br />

Volg<strong>en</strong>s de heersch<strong>en</strong>de gewoonte begonn<strong>en</strong> de Leviet<strong>en</strong> hunn<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st niet alvor<strong>en</strong>s zij<br />

vijf <strong>en</strong> twintig jaar oud war<strong>en</strong>, doch Samuël was e<strong>en</strong>e uitzondering op dez<strong>en</strong> regel. Ieder jaar zag<br />

hij de hem opgelegde zorg vermeerder<strong>en</strong>; zoodat hij, nog maar e<strong>en</strong> jongeling zijnde, d<strong>en</strong> linn<strong>en</strong><br />

efod moest drag<strong>en</strong>, t<strong>en</strong> teek<strong>en</strong>, dat hij, voor d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st van het heiligdom afgezonderd was. Hoe<br />

jong Samuël ook was, to<strong>en</strong> hij naar d<strong>en</strong> tabernakel gebracht werd, toch moest hij, naar zijn<br />

vermog<strong>en</strong>, behulpzaam zijn in d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st des Heer<strong>en</strong>. In d<strong>en</strong> beginne was dat werk wel<br />

onaanzi<strong>en</strong>lijk <strong>en</strong> niet altoos aang<strong>en</strong>aam; hij deed het echter zoo goed als hij kon, <strong>en</strong> gewilliglijk.<br />

Zijn godsdi<strong>en</strong>st straalde door alle lev<strong>en</strong>splicht<strong>en</strong> he<strong>en</strong>. Hij beschouwde zich zelf als Gods<br />

di<strong>en</strong>stknecht, <strong>en</strong> zijn werk als des Heer<strong>en</strong>. Zijne poging<strong>en</strong> war<strong>en</strong> behagelijk, omdat zij uit liefde<br />

tot God <strong>en</strong> begeerte om Zijn<strong>en</strong> wil te do<strong>en</strong> voortsprot<strong>en</strong>. God maakte hem dan ook geschikt om<br />

e<strong>en</strong> groot werk voor Israel te kunn<strong>en</strong> do<strong>en</strong>. {PEP 586.3}<br />

Indi<strong>en</strong> het d<strong>en</strong> kinder<strong>en</strong> geleerd werd de dagelijksche werkzaamhed<strong>en</strong> te beschouw<strong>en</strong> als<br />

e<strong>en</strong> door God h<strong>en</strong> opgelegd<strong>en</strong> plicht, als e<strong>en</strong>e school, waarin zij gekweekt moet<strong>en</strong> word<strong>en</strong> om<br />

getrouw <strong>en</strong> werkdadig te word<strong>en</strong>, hoe veel aannemelijker <strong>en</strong> eerbaarder zou hun het werk<br />

voorkom<strong>en</strong>. Er valt, als ‘t ware, e<strong>en</strong>e betoovering op het geringste werk, wanneer het als eer <strong>en</strong><br />

plicht voor d<strong>en</strong> Heere wordt verricht; daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> gevoel<strong>en</strong> de arbeiders op aarde zich<br />

verbond<strong>en</strong> aan de heilige wez<strong>en</strong>s, die Gods wil in d<strong>en</strong> hemel do<strong>en</strong>. {PEP 587.1}<br />

De voorspoed van dit lev<strong>en</strong>, hangt groot<strong>en</strong>deels af van e<strong>en</strong>e getrouwe <strong>en</strong> nauwgezette in<br />

acht neming van kleinighed<strong>en</strong>. De volmaaktheid wordt zoo wel in de kleinste als in de grootste<br />

werk<strong>en</strong> Gods bespeurd. De Hand, die de aarde in het uitspansel gehang<strong>en</strong> heeft, heeft ook hare<br />

kunst aan d<strong>en</strong> dag gelegd in de leliën des velds. En gelijkerwijs God in Zijn sfeer volmaakt is,<br />

alzoo moet<strong>en</strong> wij in de onze volmaakt zijn. Wij behoord<strong>en</strong> getrouw te zijn in de kleinste, zoowel<br />

als in de meer gewichtige aangeleg<strong>en</strong>hed<strong>en</strong> des lev<strong>en</strong>s. Het pad des lev<strong>en</strong>s wordt vervroolijkt<br />

door nauwgezetheid in kleine ding<strong>en</strong>, zoomede door het verricht<strong>en</strong> van kleine weldad<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

liefdebetooning<strong>en</strong>; <strong>en</strong> als wij ons werk op aarde verricht hebb<strong>en</strong>, dan zal het blijk<strong>en</strong>, dat het<br />

getrouw verricht<strong>en</strong> der ondergeschikte plicht<strong>en</strong> e<strong>en</strong> goed<strong>en</strong> invloed gehad heeft, — <strong>en</strong> die<br />

invloed is onver-gankelijk. {PEP 587.2}<br />

De jeugd van onz<strong>en</strong> tijd kan ev<strong>en</strong> dierbaar in Gods oog word<strong>en</strong> als Samuël was. Indi<strong>en</strong> zij<br />

zich stipt Christelijk braaf gedraagt, dan kan zij e<strong>en</strong> sterk<strong>en</strong> invloed in de hervorming uitoef<strong>en</strong><strong>en</strong>.<br />

Onze tijd heeft behoefte aan degelijke mann<strong>en</strong>. God heeft werk voor e<strong>en</strong> ieder. Nooit werd er<br />

meer tot heil van het m<strong>en</strong>schdom gedaan, dan in onz<strong>en</strong> tijd kan gedaan word<strong>en</strong> door deg<strong>en</strong><strong>en</strong>,<br />

die getrouw zijn in het volbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong> van de hun door God opgelegde taak. {PEP 587.3}<br />

408


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

409


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 56—Eli <strong>en</strong> Zijne Zon<strong>en</strong><br />

ELI was priester <strong>en</strong> richter over Israel. Hij bekleedde de hoogste zoowel als de meest<br />

verantwoordelijke betrekking<strong>en</strong> onder Gods volk. Wijl God hem verkor<strong>en</strong> had om d<strong>en</strong> heilig<strong>en</strong><br />

di<strong>en</strong>st van het priesterschap waar te nem<strong>en</strong>, <strong>en</strong> het hoogste rechterlijke gezag over het land in<br />

hem gevestigd was, zag het volk op zijne voorbeeld<strong>en</strong>, <strong>en</strong> oef<strong>en</strong>de hij e<strong>en</strong> groot<strong>en</strong> invloed over<br />

de stamm<strong>en</strong> Israels uit. Doch hoewel hij gesteld was om over het volk te heersch<strong>en</strong>, zoo kon hij<br />

zijn eig<strong>en</strong> gezin toch niet regeer<strong>en</strong>. Eli was e<strong>en</strong> toegeeflijk vader. Vermits hij de vrede <strong>en</strong> het<br />

gemak beminde, strafte hij zijne kinder<strong>en</strong> niet weg<strong>en</strong>s hunne kwade gewoont<strong>en</strong> <strong>en</strong> booze<br />

hartstocht<strong>en</strong>. Instede van h<strong>en</strong> te recht te wijz<strong>en</strong> of te straff<strong>en</strong>, liet hij h<strong>en</strong> eig<strong>en</strong> wil volg<strong>en</strong>. Instede<br />

van de opvoeding zijner zon<strong>en</strong> als e<strong>en</strong>e zeer belangrijke verantwoordelijkheid te beschouw<strong>en</strong>,<br />

telde hij die weinig. De priester <strong>en</strong> richter Israels wist echter goed wat zijn plicht was t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong><br />

van de kinder<strong>en</strong>, die God aan zijne zorg had toevertrouwd. Doch Eli onttrok zich aan het<br />

volbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong> dezer roeping, omdat hij dan teg<strong>en</strong> d<strong>en</strong> wil zijner eig<strong>en</strong>zinnige zon<strong>en</strong> moest ingaan,<br />

h<strong>en</strong> straff<strong>en</strong>, <strong>en</strong> het begeerde onthoud<strong>en</strong> moest. Zonder de verschrikkelijke gevolg<strong>en</strong> in<br />

aanmerking te nem<strong>en</strong>, liet hij zijne zon<strong>en</strong> do<strong>en</strong>, wat zij wild<strong>en</strong>, <strong>en</strong> verwaarloosde zijn<strong>en</strong> plicht<br />

om h<strong>en</strong> voor d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st des Heer<strong>en</strong> op te kweek<strong>en</strong>. {PEP 588.1}<br />

God had van Abraham gezegd: “Want Ik heb hem gek<strong>en</strong>d, opdat hij zijn<strong>en</strong> kinder<strong>en</strong> <strong>en</strong> zijn<br />

huis na hem bevel<strong>en</strong> zoude, <strong>en</strong> zij d<strong>en</strong> weg des Heer<strong>en</strong> houd<strong>en</strong>, om te do<strong>en</strong> gerechtigheid <strong>en</strong><br />

gerichte.”1 Doch Eli veroorloofde zijne zon<strong>en</strong> over hem te heersch<strong>en</strong>. De vader stond onder de<br />

kinder<strong>en</strong>. De vloek dezer over-treding op<strong>en</strong>baarde zich in d<strong>en</strong> slecht<strong>en</strong> wandel, welk<strong>en</strong> zijne<br />

zon<strong>en</strong> aan d<strong>en</strong> dag legd<strong>en</strong>. Zij hadd<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> begrip van Gods karakter, noch van de heiligheid<br />

Zijner wet. Van kindsbe<strong>en</strong> af war<strong>en</strong> zij aan het heiligdom <strong>en</strong> d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st gew<strong>en</strong>d geweest; maar<br />

in plaats van eerbiediger te word<strong>en</strong>, verlor<strong>en</strong> zij alle gevoel voor deszelfs beteek<strong>en</strong>is <strong>en</strong><br />

heiligheid. De vader had h<strong>en</strong> niet gestraft weg<strong>en</strong>s hunne oneerbiedigheid voor zijn gezag, noch<br />

weg<strong>en</strong>s hunne minachting voor d<strong>en</strong> plechtig<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st van het heiligdom; di<strong>en</strong>t<strong>en</strong>gevolge droeg<strong>en</strong><br />

zij de vrucht<strong>en</strong> van het ongeloof <strong>en</strong> de rebellie, to<strong>en</strong> zij d<strong>en</strong> mannelijk<strong>en</strong> leeftijd bereikt hadd<strong>en</strong>.<br />

{PEP 588.2}<br />

Ofschoon geheel voor dat werk ongeschikt, werd<strong>en</strong> zij toch als priesters in des Heer<strong>en</strong><br />

di<strong>en</strong>st in het heiligdom aangesteld. De Heere had de nauwkeurigste voorschrift<strong>en</strong> gegev<strong>en</strong><br />

betreff<strong>en</strong>de d<strong>en</strong> offerdi<strong>en</strong>st; maar deze goddelooze mann<strong>en</strong> ging<strong>en</strong> zoo ver in het versmad<strong>en</strong> van<br />

Gods gezag, dat zij ge<strong>en</strong> acht gav<strong>en</strong> op de wet der offerand<strong>en</strong>, welke op e<strong>en</strong>e zeer plechtige<br />

wijze verricht moest<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Vermits de offerand<strong>en</strong> op Christus toekomstig<strong>en</strong> dood wez<strong>en</strong>,<br />

zoo di<strong>en</strong>d<strong>en</strong> zij om het volk te bepal<strong>en</strong> bij d<strong>en</strong> Zaligmaker, die te kom<strong>en</strong> stond; uit di<strong>en</strong> hoofde<br />

was het van het uiterste belang, dat des Heer<strong>en</strong> voorschrift<strong>en</strong> di<strong>en</strong>aangaande stiptelijk werd<strong>en</strong><br />

nagekom<strong>en</strong>. De zo<strong>en</strong>offers drukt<strong>en</strong> in ‘t bijzonder dankbaarheid jeg<strong>en</strong>s God uit. In die<br />

offerand<strong>en</strong> werd het vet alle<strong>en</strong> op het altaar verbrand; <strong>en</strong> e<strong>en</strong> bijzonder deel was voor d<strong>en</strong> priester<br />

bestemd, doch het grootste gedeelte werd d<strong>en</strong> offeraar terug gegev<strong>en</strong>, opdat hij het met zijne<br />

vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> als e<strong>en</strong> offerfeest et<strong>en</strong> mocht. Derwijze werd<strong>en</strong> alle hart<strong>en</strong>, door geloof <strong>en</strong> dankbaarheid<br />

gewez<strong>en</strong> op het groote Offer, dat de zond<strong>en</strong> der wereld zou wegnem<strong>en</strong>. {PEP 589.1}<br />

410


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

In plaats van de plechtigheid van dez<strong>en</strong> symbolisch<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st te beseff<strong>en</strong>, war<strong>en</strong> Eli’s zon<strong>en</strong><br />

er <strong>en</strong>kel over uit om te zi<strong>en</strong> hoe zij hun eig<strong>en</strong> g<strong>en</strong>ot er door bevorder<strong>en</strong> kond<strong>en</strong>. Niet tevred<strong>en</strong><br />

met dat deel van het zo<strong>en</strong>offer, dat voor h<strong>en</strong> bestemd was, eischt<strong>en</strong> zij e<strong>en</strong> ander deel; <strong>en</strong> uit het<br />

groot aantal van die offerand<strong>en</strong>, welke bij geleg<strong>en</strong>heid van de jaarlijksche feest<strong>en</strong> gebracht<br />

werd<strong>en</strong>, verrijkt<strong>en</strong> de priesters zich t<strong>en</strong> koste van het volk. Zij eischt<strong>en</strong> niet alle<strong>en</strong> meer dan hun<br />

toekwam, maar weigerd<strong>en</strong> zelfs te wacht<strong>en</strong>, totdat het vet als e<strong>en</strong> offerande d<strong>en</strong> Heere verteerd<br />

was. Zij eischt<strong>en</strong> alles, waarop zij belust war<strong>en</strong>; <strong>en</strong> als m<strong>en</strong> het niet gewillig afstond, dan nam<strong>en</strong><br />

zij het met geweld. {PEP 589.2}<br />

Weg<strong>en</strong>s deze oneerbiedigheid der priesters verloor het volk weldra alle achting voor d<strong>en</strong><br />

di<strong>en</strong>st <strong>en</strong> zijne heilige beteek<strong>en</strong>is, “want de lied<strong>en</strong> verachtt<strong>en</strong> het spijsoffer des Heer<strong>en</strong>.”2 Het<br />

groote teg<strong>en</strong>beeld dier offerand<strong>en</strong>, waarop zij gewez<strong>en</strong> werd<strong>en</strong>, verloor m<strong>en</strong> zoodo<strong>en</strong>de uit het<br />

oog. “Alzoo was de zonde dezer jongeling<strong>en</strong> zeer groot voor het aangezicht des Heer<strong>en</strong>.” {PEP<br />

589.3}<br />

Daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> overtrad<strong>en</strong> deze ontrouwe priesters Gods wet <strong>en</strong> onteerd<strong>en</strong> hun heilig ambt<br />

door bun schandelijk <strong>en</strong> onzedelijk gedrag; ev<strong>en</strong>wel ging<strong>en</strong> zij voort met d<strong>en</strong> tabernakel Gods<br />

te ontheilig<strong>en</strong> door hunne teg<strong>en</strong>woordigheid. Vel<strong>en</strong>, verontwaardigd over het goddelooze lev<strong>en</strong><br />

van Hofni <strong>en</strong> Pinehas, ging<strong>en</strong> niet langer op naar d<strong>en</strong> tabernakel om te aanbidd<strong>en</strong>. Alzoo werd<br />

de door God verord<strong>en</strong>de di<strong>en</strong>st veracht <strong>en</strong> verzuimd, omdat hij door de zond<strong>en</strong> dier goddelooze<br />

mann<strong>en</strong> bevlekt was, <strong>en</strong> de hart<strong>en</strong> der kwaadgezind<strong>en</strong> er door in het begaan van de zonde<br />

verstout werd<strong>en</strong>. Goddeloosheid, ontucht, ja zelfs afgod<strong>en</strong>di<strong>en</strong>st werd in e<strong>en</strong> erg<strong>en</strong> graad<br />

bedrev<strong>en</strong>. {PEP 590.1}<br />

Eli was zeer te lak<strong>en</strong>, omdat hij zijne zon<strong>en</strong> in d<strong>en</strong> heilig<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st liet voortgaan. Door<br />

allerlei voorw<strong>en</strong>dsels ter hunner verontschuldiging werd hij voor hunne zond<strong>en</strong> blind; t<strong>en</strong> laatste<br />

werd het toch zoo grof, dat hij zijne oog<strong>en</strong> niet langer voor de misdad<strong>en</strong> zijner zon<strong>en</strong> sluit<strong>en</strong> kon.<br />

Het volk klaagde ter oorzaak van hunne afpersing<strong>en</strong>, hetwelk d<strong>en</strong> hoogepriester smartte. Hij<br />

durfde het zwijg<strong>en</strong> niet langer bewar<strong>en</strong>. Zijne zon<strong>en</strong> war<strong>en</strong> echter zoo opgebracht, dat zij <strong>en</strong>kel<br />

om zich zelv<strong>en</strong> dacht<strong>en</strong>, <strong>en</strong> nu gav<strong>en</strong> zij ook om niemand. Zij zag<strong>en</strong> huns vaders droef<strong>en</strong>is, doch<br />

hunne verharde hart<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> er niet door geraakt. Hij bestrafte h<strong>en</strong> zacht, maar dat trokk<strong>en</strong> zij<br />

zich niet aan; ev<strong>en</strong>min wild<strong>en</strong> zij e<strong>en</strong> ander<strong>en</strong> weg inslaan, hoewel zij voor de gevolg<strong>en</strong> hunner<br />

zond<strong>en</strong> gewaarschuwd werd<strong>en</strong>. Indi<strong>en</strong> Eli zijne goddelooze zon<strong>en</strong> naar verdi<strong>en</strong>st<strong>en</strong> behandeld<br />

had, zij zoud<strong>en</strong> uit hun ambt ontslag<strong>en</strong> <strong>en</strong> ter dood gebracht zijn. Beducht voor de publieke<br />

schande, welke hij daardoor op zich lad<strong>en</strong> zou, rugsteunde hij h<strong>en</strong> in hunne heilige betrekking.<br />

Hij vergunde h<strong>en</strong> hunne onzedelijkheid te verm<strong>en</strong>g<strong>en</strong> met d<strong>en</strong> heilig<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st des Heer<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

wierp alzoo e<strong>en</strong>e blaam op de belang<strong>en</strong> der waarheid, die vele jar<strong>en</strong> niet wegnem<strong>en</strong> kond<strong>en</strong>.<br />

Maar to<strong>en</strong> Israels richter zijn<strong>en</strong> plicht verzuimde, trad God zelf tot handhaving van Zijn gezag<br />

op. {PEP 590.2}<br />

“En er kwam e<strong>en</strong> man Gods tot Eli, <strong>en</strong> zeide tot hem: Zoo zegt de Heere: Heb Ik mij niet<br />

klaarlijk geop<strong>en</strong>baard aan het huis uws vaders, to<strong>en</strong> zij in Egypte war<strong>en</strong>, in het huis van Faraö?<br />

En Ik heb h<strong>en</strong> uit alle stamm<strong>en</strong> van Israel Mij t<strong>en</strong> priester ver-kor<strong>en</strong>, om te offer<strong>en</strong> op mijn altaar,<br />

411


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

om het reukwerk aan te stek<strong>en</strong>, om d<strong>en</strong> efod voor mijn aangezicht te drag<strong>en</strong>; <strong>en</strong> heb aan het huis<br />

uws vaders gegev<strong>en</strong> al de vuuroffer<strong>en</strong> van de kinder<strong>en</strong> Israels. Waarom slaat gijlied<strong>en</strong> achteruit<br />

teg<strong>en</strong> mijn slachtoffer, <strong>en</strong> teg<strong>en</strong> mijn spijsoffer, hetwelk ik gebod<strong>en</strong> heb in de woning; <strong>en</strong> eert<br />

uwe zon<strong>en</strong> meer dan Mij, dat gijlied<strong>en</strong> u mest van het voornaamste van alle spijsoffers van mijn<br />

volk Israel? Daarom spreekt de Heere, de God Israels: Ik had wel klaarlijk gezegd: Uw huis <strong>en</strong><br />

uws vaders huis zoud<strong>en</strong> voor mijn aangezicht wandel<strong>en</strong> in eeuwigheid; maar nu spreekt de<br />

Heere: Dat zij verre van Mij! want die Mij eer<strong>en</strong>, zal Ik eer<strong>en</strong>, maar die Mij versmad<strong>en</strong>, zull<strong>en</strong><br />

licht geacht word<strong>en</strong>. . . . En Ik zal Mij e<strong>en</strong><strong>en</strong> getrouw<strong>en</strong> priester verwekk<strong>en</strong>, die zal do<strong>en</strong> gelijk<br />

als in mijn hart <strong>en</strong> in mijne ziel zijn zal; di<strong>en</strong> zal Ik e<strong>en</strong> best<strong>en</strong>dig huis bouw<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hij zal altijd<br />

voor het aangezicht mijns Gezalfd<strong>en</strong> wandel<strong>en</strong>.” {PEP 590.3}<br />

God verweet Eli, dat hij zijne zon<strong>en</strong> meer dan Hem eerde. Eli had toegelat<strong>en</strong>, dat het offer,<br />

dat God Israel t<strong>en</strong> zeg<strong>en</strong> bestemd had, e<strong>en</strong> gruwel was geword<strong>en</strong>, liever dan zijne zon<strong>en</strong> op<strong>en</strong>lijk<br />

te schande te mak<strong>en</strong> weg<strong>en</strong>s hunne goddelooze <strong>en</strong> afschuwelijke handeling<strong>en</strong>. Die hun eig<strong>en</strong> zin<br />

volg<strong>en</strong>, zich blind houd<strong>en</strong> voor de gebrek<strong>en</strong> hunner kinder<strong>en</strong>, <strong>en</strong> h<strong>en</strong> in alles ter wille staan,<br />

kweek<strong>en</strong> h<strong>en</strong> in het bevredig<strong>en</strong> hunner zelfzuchtige begeert<strong>en</strong>, <strong>en</strong> nem<strong>en</strong> Gods gezag niet te baat<br />

0m hunne zond<strong>en</strong> te bestraff<strong>en</strong> <strong>en</strong> het verkeerde te recht te zett<strong>en</strong>; door dat gedrag toon<strong>en</strong> zij,<br />

dat zij hunne goddelooze kinder<strong>en</strong> meer eer<strong>en</strong> dan God. Zij zijn er meer over uit om hun goed<strong>en</strong><br />

naam op te houd<strong>en</strong>, dan Gods roem te bevorder<strong>en</strong>; zij bezitt<strong>en</strong> e<strong>en</strong>e sterkere begeerte om hunne<br />

kinder<strong>en</strong> dan om God te behag<strong>en</strong>; daarbij zijn zij onverschillig in het wer<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> schijn des<br />

kwaads van Zijn<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st. {PEP 591.1}<br />

God hield Eli, als priester <strong>en</strong> richter over Israel, verantwoordelijk voor het godsdi<strong>en</strong>stig <strong>en</strong><br />

zedelijk peil van Zijn volk, <strong>en</strong> in e<strong>en</strong> bijzonder<strong>en</strong> zin voor het karakter zijner zon<strong>en</strong>. Eerst had<br />

hij het kwaad met zachtheid moet<strong>en</strong> teg<strong>en</strong>gaan; <strong>en</strong> als dat niet baatte, dan had hij het met<br />

gestr<strong>en</strong>gheid moet<strong>en</strong> onderdrukk<strong>en</strong>. Hij haalde ‘s Heer<strong>en</strong> ong<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong> over zich, door de zonde<br />

niet te bestraff<strong>en</strong> noch de straf over d<strong>en</strong> zondaar te voltrekk<strong>en</strong>. De zorg voor Israels reinheid van<br />

zed<strong>en</strong> kon hem niet word<strong>en</strong> toevertrouwd. Die d<strong>en</strong> moed niet bezitt<strong>en</strong> om het verkeerde te<br />

bestraff<strong>en</strong>, of die door traagheid of onverschilligheid ge<strong>en</strong>e ernstige poging<strong>en</strong> aanw<strong>en</strong>d<strong>en</strong> om<br />

het huisgezin of de geme<strong>en</strong>te Gods te zuiver<strong>en</strong>, die word<strong>en</strong> verantwoordelijk gehoud<strong>en</strong> voor de<br />

gevolg<strong>en</strong>, welke uit zulk plichtverzuim voortkom<strong>en</strong>. Wij zijn ev<strong>en</strong> verantwoordelijk voor het<br />

kwaad, dat wij hadd<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> keer<strong>en</strong> door de toepassing van ons ouderlijk of herderlijk gezag,<br />

alsof wij die misdad<strong>en</strong> zelf bedrev<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>. {PEP 591.2}<br />

Eli bestuurde zijn huisgezin niet volg<strong>en</strong>s de regel<strong>en</strong>, welke God ter beheersching van het<br />

huisgezin heeft ter neder gelegd. Hij volgde zijn eig<strong>en</strong> oordeel. De toegeeflijke vader zag de<br />

feil<strong>en</strong> zijner kinder<strong>en</strong> door de vingers, to<strong>en</strong> zij jong war<strong>en</strong>, zich gerust stell<strong>en</strong>de met de gedachte,<br />

dat zij die verkeerde neiging<strong>en</strong> op later<strong>en</strong> leeftijd wel te bov<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> kom<strong>en</strong>. Vel<strong>en</strong> begaan t<strong>en</strong><br />

huidig<strong>en</strong> dage nog de zelfde fout. Zij wan<strong>en</strong> e<strong>en</strong> beter<strong>en</strong> weg voor de opvoeding hunner kinder<strong>en</strong><br />

te wet<strong>en</strong>, dan God in Zijn Woord aangewez<strong>en</strong> heeft. Zij koester<strong>en</strong> verkeerde neiging<strong>en</strong> in h<strong>en</strong>,<br />

<strong>en</strong> verschoon<strong>en</strong> zich met te zegg<strong>en</strong>: “Zij zijn nog te jong om gestraft te word<strong>en</strong>. Wacht, totdat<br />

zij wat ouder zijn, <strong>en</strong> m<strong>en</strong> het hun onder ‘t oog kan br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>.” Verkeerde gewoont<strong>en</strong> schiet<strong>en</strong><br />

412


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

alzoo hunne wortels diep, totdat zij e<strong>en</strong>e tweede natuur word<strong>en</strong>. De kinder<strong>en</strong> groei<strong>en</strong> zonder<br />

beteugeling op, met karaktertrekk<strong>en</strong>, die hun voor altoos tot e<strong>en</strong> vloek verstrekk<strong>en</strong> <strong>en</strong> licht op de<br />

nakomeling<strong>en</strong> word<strong>en</strong> overgeplant. {PEP 592.1}<br />

De grootste vloek, die e<strong>en</strong> huisgezin treff<strong>en</strong> kan, is de kinder<strong>en</strong> hun eig<strong>en</strong> zin te lat<strong>en</strong><br />

volg<strong>en</strong>. Als de ouders elke begeerte der kinder<strong>en</strong> toestaan, <strong>en</strong> hun ter wille zijn in wat zij wet<strong>en</strong>,<br />

dat niet goed voor h<strong>en</strong> is, dan verliez<strong>en</strong> zij weldra hun ontzag voor de ouders, all<strong>en</strong> eerbied voor<br />

God <strong>en</strong> de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong>, <strong>en</strong> word<strong>en</strong> door Satan gevankelijk g<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. De invloed van e<strong>en</strong> slechtbestuurd<br />

huisgezin wordt ver daar buit<strong>en</strong> in de maatschappij gevoeld. Er wordt veel euvel uit<br />

gebor<strong>en</strong>, dat andere huisgezinn<strong>en</strong>, de maatschappij, <strong>en</strong> de regeering schadelijk komt te staan.<br />

{PEP 592.2}<br />

Weg<strong>en</strong>s Eli’s betrekking sttekte zijn invloed zich verder uit, dan indi<strong>en</strong> hij e<strong>en</strong> gewoon<br />

persoon geweest ware. Zijn huiselijk lev<strong>en</strong> strekte vel<strong>en</strong> in Israel tot voorbeeld. De schadelijke<br />

gevolg<strong>en</strong> zijner nalatigheid <strong>en</strong> voorliefde voor het gemak, di<strong>en</strong>de duiz<strong>en</strong>de van gezinn<strong>en</strong> tot<br />

voorbeeld. De godsdi<strong>en</strong>st wordt veracht, als de kinder<strong>en</strong> allerlei ondeugd<strong>en</strong> mog<strong>en</strong> uithal<strong>en</strong>,<br />

terwijl de ouders belijd<strong>en</strong> Christ<strong>en</strong><strong>en</strong> te zijn. De godsvrucht van het gezin blinkt het helderst uit<br />

in d<strong>en</strong> indruk, di<strong>en</strong> zij op al de huisg<strong>en</strong>oot<strong>en</strong> maakt. Dad<strong>en</strong> bezitt<strong>en</strong> meer overtuigingskracht dan<br />

woord<strong>en</strong>, om het ev<strong>en</strong> hoe gul m<strong>en</strong> ook in de belijd<strong>en</strong>is der godzaligheid moge zijn. Indi<strong>en</strong> de<br />

belijders, in plaats van alle poging<strong>en</strong> aan te w<strong>en</strong>d<strong>en</strong> om hunne huisgezinn<strong>en</strong> goed te regeer<strong>en</strong> tot<br />

e<strong>en</strong> getuig<strong>en</strong>is van d<strong>en</strong> invloed van het geloof in God op h<strong>en</strong>, slap zijn in het regeer<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hunne<br />

kinder<strong>en</strong> de kwade neiging<strong>en</strong> lat<strong>en</strong> opvolg<strong>en</strong>, dan do<strong>en</strong> zij gelijkerwijs Eli deed, <strong>en</strong> br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> d<strong>en</strong><br />

godsdi<strong>en</strong>st van Jezus in verachting, alsmede het verderf over zich zelv<strong>en</strong> <strong>en</strong> hunne gezinn<strong>en</strong>.<br />

Doch hoe groot ook de kwade gevolg<strong>en</strong> zijn van der ouder<strong>en</strong> ontrouw, in ‘t algeme<strong>en</strong>, toch zijn<br />

zij nog ti<strong>en</strong>maal grooter als dit bestaat in huisgezinn<strong>en</strong>, waarop het volk als voorbeeld<strong>en</strong> neer<br />

ziet. Als zulke person<strong>en</strong> hunne eig<strong>en</strong>e huisgezinn<strong>en</strong> niet kunn<strong>en</strong> regeer<strong>en</strong>, dan misleid<strong>en</strong> zij<br />

ander<strong>en</strong> door hun voorbeeld. {PEP 592.3}<br />

Er was beloofd, dat het huis van Aäron voor eeuwig voor Gods aangezicht zou staan om te<br />

di<strong>en</strong><strong>en</strong>; doch deze belofte was van e<strong>en</strong>e voorwaarde afhankelijk, namelijk, dat zij zich met e<strong>en</strong><br />

onverdeeld hart aan d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st des heiligdoms zoud<strong>en</strong> wijd<strong>en</strong>, God bov<strong>en</strong> alles zoud<strong>en</strong> eer<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

niet zich zelv<strong>en</strong> behag<strong>en</strong>, noch naar de verkeerdheid hunner neiging<strong>en</strong> handel<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong>. Eli <strong>en</strong><br />

zijne zon<strong>en</strong> war<strong>en</strong> op de proef gesteld <strong>en</strong> de Heere bevond h<strong>en</strong> geheel onwaardig om die<br />

verhev<strong>en</strong>e betrekking van priesters in Zijn<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st te vervull<strong>en</strong>. Daarom zeide God: “Dat zij<br />

verre van Mij.” Hij kon het goede niet tot stand br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, dat Hij w<strong>en</strong>schtte te do<strong>en</strong>, omdat, zij<br />

hunnerzijds hun plicht verzuimd<strong>en</strong>. {PEP 593.1}<br />

Het voorbeeld derg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die in d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st des Heer<strong>en</strong> bezig zijn, moet van die strekking<br />

zijn, dat het volk eerbied voor God krijgt, <strong>en</strong> Hem niet durft onteer<strong>en</strong>. Als mann<strong>en</strong>, die “gezant<strong>en</strong><br />

van Christus wege”3 zijn, om Gods boodschap van g<strong>en</strong>ade <strong>en</strong> verzo<strong>en</strong>ing d<strong>en</strong> volke te<br />

verkondig<strong>en</strong>, hunne heilige bedi<strong>en</strong>ing gebruik<strong>en</strong> als e<strong>en</strong><strong>en</strong> dekmantel voor hunne baatzuchtige<br />

<strong>en</strong> vleeschelijke neiging<strong>en</strong>, dan verlag<strong>en</strong> zij zich zelv<strong>en</strong> tot de invloedrijkste werktuig<strong>en</strong>,<br />

waarover Satan beschikk<strong>en</strong> kan. Gelijk Hofni <strong>en</strong> Pinehas, do<strong>en</strong> zij “de lied<strong>en</strong> het spijsoffer des<br />

413


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Heer<strong>en</strong> veracht<strong>en</strong>.” In hot verborg<strong>en</strong> mog<strong>en</strong> zij dez<strong>en</strong> verkeerd<strong>en</strong> weg wel e<strong>en</strong>e wijle tijds<br />

bewandel<strong>en</strong>, maar als hun waar karakter eindelijk ontmaskerd wordt, dan wordt des volks<br />

vertrouw<strong>en</strong> zoo in h<strong>en</strong> geschokt, dat m<strong>en</strong> weinig krediet meer voor d<strong>en</strong> godsdi<strong>en</strong>st over houdt.<br />

M<strong>en</strong> begint met wantrouw<strong>en</strong> neder te zi<strong>en</strong> op all<strong>en</strong>, die zich uitgev<strong>en</strong> voor verkondigers van<br />

Gods Woord. De boodschap van d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>stknecht van Jezus wordt in discrediet gebracht.<br />

Telk<strong>en</strong>s rijst de vraag weder op: “Zou deze man ook niet van het zelfde stuk lak<strong>en</strong> geknipt zijn<br />

als de andere, di<strong>en</strong> wij voor e<strong>en</strong> heilige aanzag<strong>en</strong>, doch zoo verdorv<strong>en</strong> bevond<strong>en</strong> is?” En alzoo<br />

verliest Gods Woord zijn<strong>en</strong> invloed bij de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong>. {PEP 593.2}<br />

De woord<strong>en</strong> van bestraffing, welke Eli ter oorzaak van de zond<strong>en</strong> zijner zon<strong>en</strong> ontving, zijn<br />

zeer beteek<strong>en</strong>isvol <strong>en</strong> mog<strong>en</strong> wel ter dege overwog<strong>en</strong> word<strong>en</strong> door e<strong>en</strong> ieder, die in de heilige<br />

ding<strong>en</strong> di<strong>en</strong>stbaar is: “Wanneer e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch teg<strong>en</strong> e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch zondigt, zoo zull<strong>en</strong> de god<strong>en</strong> hem<br />

oordeel<strong>en</strong>; maar wanneer e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch teg<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Heere zondigt, wie zal voor hem bidd<strong>en</strong>?”<br />

Indi<strong>en</strong> zij slechts teg<strong>en</strong> hunne medem<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> misdaan hadd<strong>en</strong>, de rechter zou de zaak kunn<strong>en</strong><br />

vereff<strong>en</strong>d hebb<strong>en</strong> door e<strong>en</strong>e boete, of wedervergelding op te legg<strong>en</strong>; <strong>en</strong> alzoo had de overtreder<br />

zich kunn<strong>en</strong> verzo<strong>en</strong><strong>en</strong>. Of als zij zich niet aan vermetelheid hadd<strong>en</strong> schuldig gemaakt, m<strong>en</strong> had<br />

e<strong>en</strong> zondoffer voor h<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> aanbied<strong>en</strong>. Doch hunne overtreding<strong>en</strong> war<strong>en</strong> in hun priesterlijk<strong>en</strong><br />

di<strong>en</strong>st van d<strong>en</strong> Allerhoogste gevlocht<strong>en</strong>, wijl zij voor de zond<strong>en</strong> offer<strong>en</strong> moest<strong>en</strong>; di<strong>en</strong>t<strong>en</strong>gevolge<br />

was de di<strong>en</strong>st van God ontheiligd <strong>en</strong> onteerd voor al het volk, <strong>en</strong> daarvoor kon ge<strong>en</strong>e verzo<strong>en</strong>ing<br />

word<strong>en</strong> gedaan. Hun •eig<strong>en</strong> vader, ofschoon hij zelf hoogepriester was, durfde ge<strong>en</strong>e verzo<strong>en</strong>ing<br />

voor h<strong>en</strong> aanbied<strong>en</strong>; hij kon h<strong>en</strong> niet beschutt<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> d<strong>en</strong> toorn van e<strong>en</strong> heilig God. Die zondaars<br />

zijn het schuldigst, die de middel<strong>en</strong> versmad<strong>en</strong>, welke God voor ‘s m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> verlossing<br />

verord<strong>en</strong>d heeft, — “als welke zich zelv<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Zoon van God wederom kruisig<strong>en</strong> <strong>en</strong> op<strong>en</strong>lijk te<br />

schande mak<strong>en</strong>.”4 {PEP 594.1}<br />

414


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 57—De Ark door de Filistijn<strong>en</strong> G<strong>en</strong>om<strong>en</strong><br />

HET gezin van Eli moest nogmaals gewaarschuwd word<strong>en</strong>. Met d<strong>en</strong> hoogepriester <strong>en</strong> zijne<br />

zon<strong>en</strong> kon God echter niet sprek<strong>en</strong>; hunne zond<strong>en</strong> hing<strong>en</strong> tussch<strong>en</strong> h<strong>en</strong> <strong>en</strong> d<strong>en</strong> Heilig<strong>en</strong> Geest,<br />

gelijk e<strong>en</strong>e zware wolk. Doch te midd<strong>en</strong> van al het kwaad bleef het jongske Samuël Gode<br />

getrouw, daarom werd hij verkor<strong>en</strong> om, als ‘s Heer<strong>en</strong> profeet, op te tred<strong>en</strong>, <strong>en</strong> het huisgezin van<br />

Eli het oordeel aan te kondig<strong>en</strong>. {PEP 595.1}<br />

“En het woord des Heer<strong>en</strong> was dierbaar in die dag<strong>en</strong>, er was ge<strong>en</strong> op<strong>en</strong>baar gezicht. En het<br />

geschiedde te di<strong>en</strong> dage, als Eli op zijne plaats nederlag (<strong>en</strong> zijne oog<strong>en</strong> begonn<strong>en</strong> donker te<br />

word<strong>en</strong>, dat hij niet zi<strong>en</strong> kon), <strong>en</strong> Samuël zich ook nedergelegd had, eer de lampe Gods uitgedaan<br />

werd, in d<strong>en</strong> tempel des Heer<strong>en</strong>, waar de ark Gods was, dat de Heere Samuël riep.”1 Me<strong>en</strong><strong>en</strong>de<br />

dat Eli hem geroep<strong>en</strong> had, zoo haastte het kind zich naar des priesters legerstede, <strong>en</strong> zeide: “Zie,<br />

hier b<strong>en</strong> ik, want gij hebt mij geroep<strong>en</strong>.” Hierop kreeg hij t<strong>en</strong> antwoord: “Ik heb niet geroep<strong>en</strong>,<br />

keer weder, leg u neder.” Tot driemaal toe werd Samuël aldus geroep<strong>en</strong>, <strong>en</strong> telk<strong>en</strong>s ging hij naar<br />

d<strong>en</strong> priester. To<strong>en</strong> begreep Eli, dat de geheimzinnige roepstem van God kwam. De Heere ging<br />

Zijn verkor<strong>en</strong> di<strong>en</strong>stknecht, d<strong>en</strong> bejaard<strong>en</strong> grijsaard, voorbij om nu tot e<strong>en</strong> kind te sprek<strong>en</strong>. Dit<br />

was e<strong>en</strong>e harde bestraffing voor Eli <strong>en</strong> zijn huisgezin. {PEP 595.2}<br />

Eli werd ev<strong>en</strong>wel niet jaloersch of afgunstig. Hij beval Samuël te antwoord<strong>en</strong>, zoo hij weer<br />

geroep<strong>en</strong> werd: “Spreek, Heere, want uw knecht hoort.” Voor de vierde keer werd de stem<br />

gehoord, <strong>en</strong> to<strong>en</strong> zeide hij: “Spreek, want uw knecht hoort.” Zoo veel ontzag had hij voor de<br />

gedachte, dat God met hem sprek<strong>en</strong> zou, dat hij de woord<strong>en</strong>, welke Eli hem voorgezegd had,<br />

niet e<strong>en</strong>s onthoud<strong>en</strong> kon. {PEP 595.3}<br />

“En de Heere zeide tot Samuël: Zie, Ik doe e<strong>en</strong> ding in Israel, dat al wie het hoor<strong>en</strong> zal, di<strong>en</strong><br />

zull<strong>en</strong> zijne beide oor<strong>en</strong> klink<strong>en</strong>. Te di<strong>en</strong> zelv<strong>en</strong> dage zal Ik verwekk<strong>en</strong> over Eli alles, wat Ik<br />

teg<strong>en</strong> zijn huis gesprok<strong>en</strong> heb; Ik zal het beginn<strong>en</strong> <strong>en</strong> voleind<strong>en</strong>. Want Ik heb hem té k<strong>en</strong>n<strong>en</strong><br />

gegev<strong>en</strong>, dat Ik zijn huis richt<strong>en</strong> zal tot in eeuwigheid, om der ongerechtigheids wil, die hij<br />

gewet<strong>en</strong> heeft: want als zijne zon<strong>en</strong> zich hebb<strong>en</strong> vervloekt gemaakt, zoo heeft hij h<strong>en</strong> niet e<strong>en</strong>s<br />

zuur aangezi<strong>en</strong>. Daarom heb Ik het huis van Eli gezwor<strong>en</strong>: Zoo de ongerechtigheid van het huis<br />

van Eli tot in eeuwigheid zal verzo<strong>en</strong>d word<strong>en</strong> door slachtoffer of door spijsoffer.” {PEP 596.1}<br />

Alvor<strong>en</strong>s Samuël dez<strong>en</strong> last ontving “k<strong>en</strong>de Samuël d<strong>en</strong> Heere nog niet; <strong>en</strong> het woord des<br />

Heer<strong>en</strong> was aan hem nog niet geop<strong>en</strong>-baard;” dat wil zegg<strong>en</strong>, God had zich nog niet aan hem<br />

geop<strong>en</strong>baard, gelijkerwijs Hij aan Zijne profet<strong>en</strong> versche<strong>en</strong>. De Heere had zich voorg<strong>en</strong>om<strong>en</strong><br />

om zich op het onverwachts te op<strong>en</strong>bar<strong>en</strong>, opdat Eli er van hoor<strong>en</strong> mocht door middel van des<br />

jong<strong>en</strong>s verwondering <strong>en</strong> vrag<strong>en</strong>. {PEP 596.2}<br />

De gedachte, dat hij zulk e<strong>en</strong>e verschrikkelijke boodschap overbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong> moest, vervulde<br />

Samuël met schrik <strong>en</strong> verbazing. Des morg<strong>en</strong>s ving hij zijne werkzaamhed<strong>en</strong> met e<strong>en</strong> bezwaard<br />

gemoed aan. De Heere had hem niet bevol<strong>en</strong> de verschrikelijke bedreiging bek<strong>en</strong>d te mak<strong>en</strong>,<br />

daarom bewaarde hij het zwijg<strong>en</strong>, <strong>en</strong> vermeed, zoo veel het hem mogelijk was, met Eli in<br />

415


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

aanraking te kom<strong>en</strong>. Hij vreesde gevraagd te word<strong>en</strong> in zake van het Goddelijk oordeel over d<strong>en</strong><br />

man, di<strong>en</strong> hij eerbiedigde <strong>en</strong> liefhad. Eli was echter overtuigd, dat de op<strong>en</strong>baring betrekking<br />

moest hebb<strong>en</strong> op e<strong>en</strong> onheil, dat over hem <strong>en</strong> zijn huis zou losbarst<strong>en</strong>. Daarom riep hij Samuël,<br />

<strong>en</strong> beval hem niet achterhoud<strong>en</strong>d te zijn in zake van hetge<strong>en</strong> de Heere hem geop<strong>en</strong>baard had. De<br />

jongeling gehoorzaamde, <strong>en</strong> de grijsaard onderwierp zich zonder teg<strong>en</strong>sprek<strong>en</strong> aan het<br />

verontrust<strong>en</strong>de oordeel. “Hij is de Heere,” zeide Eli, “Hij doe wat goed is in Zijne oog<strong>en</strong>.” {PEP<br />

596.3}<br />

Eli bracht ev<strong>en</strong>wel nog niet de vrucht<strong>en</strong> van de ware bekeering voort. Hij beleed schuldig<br />

te zijn, doch deed ge<strong>en</strong> afstand van zijne zond<strong>en</strong>. Jar<strong>en</strong> stelde de Heere Zijne gedreigde oordeel<strong>en</strong><br />

uit. Veel had hij intussch<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> do<strong>en</strong>, om de feil<strong>en</strong> van het verled<strong>en</strong> te vereff<strong>en</strong><strong>en</strong>; maar de<br />

bejaarde priester nam ge<strong>en</strong>e krachtdadige werkmiddel<strong>en</strong> te baat, om des Heer<strong>en</strong> heiligdom van<br />

deszelfs bevlekking te reinig<strong>en</strong>, t<strong>en</strong> gevolge waarvan duiz<strong>en</strong>d<strong>en</strong> onder Israel in het verderf<br />

gestort werd<strong>en</strong>. Ter oorzaak van Gods verdraagzaamheid verhardd<strong>en</strong> Hofni <strong>en</strong> Pinehas zich, <strong>en</strong><br />

nam<strong>en</strong> steeds in hunne goddeloosheid toe. Eli verwittigde al het volk echter van het oordeel, dat<br />

over hem <strong>en</strong> zijn huis was uitgesprok<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hoopte daardoor d<strong>en</strong> invloed zijner nalatigheid in het<br />

verled<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> te werk<strong>en</strong>. Het vólk trok zich deze waarschuwing<strong>en</strong> ev<strong>en</strong>min aan, als de priesters<br />

het gedaan hadd<strong>en</strong>. Het volk der naburige natiën verkeerde ook niet in onkunde omtr<strong>en</strong>t de<br />

ongerechtighed<strong>en</strong>, welke in ‘t op<strong>en</strong>baar onder Israel gepleegd werd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> werd<strong>en</strong> alzoo in d<strong>en</strong><br />

beeld<strong>en</strong>di<strong>en</strong>st <strong>en</strong> in de misdad<strong>en</strong> gestijfd. Zij gevoeld<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> berouw over hunne zond<strong>en</strong>,<br />

gelijkerwijs zij dat zoud<strong>en</strong> gevoeld hebb<strong>en</strong>, indi<strong>en</strong> Israel getrouw geblev<strong>en</strong> ware. De dag der<br />

wedervergelding naderde echter. Gods gezag was gehoond, Zijn di<strong>en</strong>st verwaarloosd <strong>en</strong> veracht,<br />

<strong>en</strong> daarom zag Hij zich g<strong>en</strong>oodzaakt tot handhaving van de eer Zijns naams op te tred<strong>en</strong>. {PEP<br />

596.4}<br />

“En Israel toog uit d<strong>en</strong> Filistijn<strong>en</strong> te gemoet t<strong>en</strong> strijde, <strong>en</strong> legerde zich bij Eb<strong>en</strong>-Haezer,<br />

maar de Filistijn<strong>en</strong> legerd<strong>en</strong> zich bij Afek.” Deze veldtocht werd door de Israeliet<strong>en</strong> ondernom<strong>en</strong><br />

zonder des Heer<strong>en</strong> raad te vrag<strong>en</strong>, ja zelfs zonder de goedkeuring van d<strong>en</strong> hoogepriester, of<br />

e<strong>en</strong>ig<strong>en</strong> profeet. “En de Filistijn<strong>en</strong> steld<strong>en</strong> zich in slagord<strong>en</strong>, om Israel te ontmoet<strong>en</strong>; <strong>en</strong> als zich<br />

de strijd uitspreidde, zoo werd Israel voor der Filistijn<strong>en</strong> aangezicht geslag<strong>en</strong>: want zij sloeg<strong>en</strong><br />

in de slagord<strong>en</strong> in het veld omtr<strong>en</strong>t vier duiz<strong>en</strong>d man.” To<strong>en</strong> het verstrooide <strong>en</strong> ontmoedigde<br />

leger weder tot zijne legerplaats was wedergekeerd, “zoo zeid<strong>en</strong> de oudst<strong>en</strong> van Israel: Waarom<br />

heeft ons de Heere hed<strong>en</strong> geslag<strong>en</strong> voor het aangezicht der Filistijn<strong>en</strong>?” De natie was rijp voor<br />

Gods bezoek<strong>en</strong>de hand, ev<strong>en</strong>wel zag m<strong>en</strong> niet in, dat zij die groote nederlaag om hunner zond<strong>en</strong><br />

wil hadd<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> lijd<strong>en</strong>. Daarom zeid<strong>en</strong> zij: “Laat ons van Silo tot ons nem<strong>en</strong> de ark des<br />

verbonds des Heer<strong>en</strong>, <strong>en</strong> laat die in het midd<strong>en</strong> van ons kom<strong>en</strong>, opdat zij ons verlosse van de<br />

hand onzer vijand<strong>en</strong>.” De Heere had het noch bevol<strong>en</strong> noch vergunning gegev<strong>en</strong>, om de ark in<br />

het leger te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>; desniettemin rek<strong>en</strong>d<strong>en</strong> de Israeliet<strong>en</strong> op de overwinning, <strong>en</strong> juicht<strong>en</strong>, to<strong>en</strong><br />

de twee zon<strong>en</strong> van Eli haar in het leger bracht<strong>en</strong>. {PEP 597.1}<br />

De Filistijn<strong>en</strong> beschouwd<strong>en</strong> de ark als der Israeliet<strong>en</strong> God. Aan haar werd<strong>en</strong> al de<br />

wonderwerk<strong>en</strong> toegeschrev<strong>en</strong>, welke Jehova voor Zijn volk gedaan had. To<strong>en</strong> zij daarom het<br />

416


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

volk hoord<strong>en</strong> juich<strong>en</strong>, zeid<strong>en</strong> de Filistijn<strong>en</strong>: “Wat is de stem van dit groote juich<strong>en</strong> in het leger<br />

der Hebreën? To<strong>en</strong> vernam<strong>en</strong> zij dat de ark des Heer<strong>en</strong> in het leger gekom<strong>en</strong> was. Daarom<br />

vreesd<strong>en</strong> de Filis-tijn<strong>en</strong>, want zij zeid<strong>en</strong>: God is in het leger gekom<strong>en</strong>. En zij zeid<strong>en</strong>! Wee ons,<br />

want diergelijke is gister<strong>en</strong> <strong>en</strong> eergister<strong>en</strong> niet geschied: Wee ons, wie zal ons redd<strong>en</strong> uit de hand<br />

van deze heerlijke God<strong>en</strong>? Dit zijn dezelve God<strong>en</strong>, die de Egypt<strong>en</strong>aars met alle plag<strong>en</strong> geplaagd<br />

hebb<strong>en</strong>, bij de woestijn. Zijt sterk, <strong>en</strong> weest mann<strong>en</strong>, gij Filistijn<strong>en</strong>, opdat gij de Hebreën niet<br />

misschi<strong>en</strong> di<strong>en</strong>t, gelijk als zij ulied<strong>en</strong> gedi<strong>en</strong>d hebb<strong>en</strong>; zoo zijt mann<strong>en</strong>, <strong>en</strong> strijdt.” {PEP 597.2}<br />

De Filistijn<strong>en</strong> viel<strong>en</strong> h<strong>en</strong> woed<strong>en</strong>d aan, <strong>en</strong> sloeg<strong>en</strong> de Israeliet<strong>en</strong> met groot verlies op de<br />

vlucht. Dertig duiz<strong>en</strong>d sneuveld<strong>en</strong> op het slagveld, <strong>en</strong> de arke Gods werd g<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, terwijl de<br />

twee zon<strong>en</strong> van Eli het lev<strong>en</strong> verlor<strong>en</strong> voor haar strijd<strong>en</strong>de. Alweer werd dus e<strong>en</strong> ander getuig<strong>en</strong>is<br />

op het blad der geschied<strong>en</strong>is geteek<strong>en</strong>d, dat God de ongerechtighed<strong>en</strong> van Zijn volk bezoekt.<br />

Des te beter m<strong>en</strong> Gods wil k<strong>en</strong>t, des te grooter is de zonde derg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die hem veron-achtzam<strong>en</strong>.<br />

{PEP 598.1}<br />

De allerverschrikkelijkste gebeurt<strong>en</strong>is, welke Israel overkom<strong>en</strong> kon, was nu voorgevall<strong>en</strong>.<br />

De arke Gods was g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> <strong>en</strong> nu in het bezit der vijand<strong>en</strong>. Israels heerlijkheid was inderdaad<br />

gewek<strong>en</strong>, to<strong>en</strong> het symbool van Jehova’s teg<strong>en</strong>woordigheid <strong>en</strong> kracht uit hun midd<strong>en</strong> was<br />

wegg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. Die heilige kist herinnerde h<strong>en</strong> aan de wonderlijke op<strong>en</strong>baring van Gods waarheid<br />

<strong>en</strong> kracht. In vroegere jar<strong>en</strong> had m<strong>en</strong> groote overwinning<strong>en</strong> behaald, wanneer zij te voorschijn<br />

werd gebracht. Zij was overdekt met de vleugel<strong>en</strong> der goud<strong>en</strong> cherubijn<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de<br />

onbeschrijfelijke heerlijkheid der schechina, het zichtbaar symbool van des Allerhoogst<strong>en</strong><br />

teg<strong>en</strong>woordigheid, had haar in het heilige der heilig<strong>en</strong> besch<strong>en</strong><strong>en</strong>. Nu had zij ev<strong>en</strong>wel ge<strong>en</strong>e<br />

overwinning aangebracht. Van deze keer was zij ge<strong>en</strong>e bescherming geweest, daarom treurde<br />

gansch Israel. {PEP 598.2}<br />

Zij begrep<strong>en</strong> niet, dat hun geloof slechts in naam bestond, <strong>en</strong> daarom niets bij God<br />

vermocht. De wet Gods, welke in de ark geborg<strong>en</strong> lag, was tev<strong>en</strong>s ook e<strong>en</strong> zinnebeeld Zijner<br />

teg<strong>en</strong>woordigheid; doch zij hadd<strong>en</strong> de gebod<strong>en</strong> versmaad, <strong>en</strong> derzelver eisch<strong>en</strong> in d<strong>en</strong> wind<br />

geslag<strong>en</strong>, zoomede d<strong>en</strong> Geest des Heer<strong>en</strong> bedroefd. Zoolang het volk de heilige bevel<strong>en</strong><br />

betrachtte, stond God hun ter zijde <strong>en</strong> werkte Hij voor h<strong>en</strong> met Zijne almachtige kracht; doch als<br />

zij slechts op de ark zag<strong>en</strong>, <strong>en</strong> God uit het oog verlor<strong>en</strong>, <strong>en</strong> daarbij Zijn geop<strong>en</strong>baard<strong>en</strong> wil niet<br />

vereerd<strong>en</strong> noch de wet gehoorzaamd<strong>en</strong>, dan kon zij hun ev<strong>en</strong>min hulp verschaff<strong>en</strong> als e<strong>en</strong> andere<br />

gewone kist. Zij beschouwd<strong>en</strong> de ark, gelijkerwijs de afgodische volk<strong>en</strong> hunne afgod<strong>en</strong><br />

beschouw<strong>en</strong>, alsof er werkelijk kracht <strong>en</strong> zaligheid in zit. Zij overtrad<strong>en</strong> de wet, die er in<br />

geborg<strong>en</strong> lag; hun vormdi<strong>en</strong>st, veinzerij, <strong>en</strong> afgoderij sprot<strong>en</strong> uit hunne vereering van de ark<br />

voort. Hunne zond<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> e<strong>en</strong>e scheiding tussch<strong>en</strong> h<strong>en</strong> <strong>en</strong> God gemaakt, weshalve kon Hij<br />

hun ge<strong>en</strong>e overwinning sch<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, alvor<strong>en</strong>s zij zich bekeerd <strong>en</strong> hunne ongerechtighed<strong>en</strong> verzaakt<br />

hadd<strong>en</strong>. {PEP 598.3}<br />

Het was niet voldo<strong>en</strong>de, dat de ark <strong>en</strong> het heiligdom in Israels midd<strong>en</strong> war<strong>en</strong>. Het was niet<br />

voldo<strong>en</strong>de, dat de priesters offerand<strong>en</strong> offerd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> het volk kinder<strong>en</strong> Gods g<strong>en</strong>aamd werd<strong>en</strong>. De<br />

Heere verhoort niet de bed<strong>en</strong> derg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die de ongerechtighed<strong>en</strong> in het hart koester<strong>en</strong>; want er<br />

417


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

staat geschrev<strong>en</strong>: “Die zijn oor afw<strong>en</strong>dt van de wet te hoor<strong>en</strong>, di<strong>en</strong>s gebed zelf zal e<strong>en</strong> gruwel<br />

zijn.”2 {PEP 599.1}<br />

Eli, oud <strong>en</strong> blind zijnde, verbleef te Silo, to<strong>en</strong> het leger t<strong>en</strong> strijde toog. Met e<strong>en</strong> angstig<br />

voorgevoel wachtte hij de uitkomst van d<strong>en</strong> strijd af; “want zijn hart was sidder<strong>en</strong>de vanwege<br />

de ark Gods.” Buit<strong>en</strong> de poort van d<strong>en</strong> tabernakel plaats g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>de, zat hij dag aan dag<br />

aan d<strong>en</strong> weg, verlang<strong>en</strong>d e<strong>en</strong>ige tijding van het slagveld te ontvang<strong>en</strong>. {PEP 599.2}<br />

Eindelijk komt er e<strong>en</strong> B<strong>en</strong>jaminiet uit het leger loop<strong>en</strong>, “<strong>en</strong> zijne kleeder<strong>en</strong> war<strong>en</strong><br />

gescheurd, <strong>en</strong> er was aarde op zijn hoofd.” Onoplett<strong>en</strong>d liep hij voorbij d<strong>en</strong> bejaard<strong>en</strong> man aan<br />

d<strong>en</strong> weg, vloog de stad in, <strong>en</strong> verhaalde aan de belangstell<strong>en</strong>de m<strong>en</strong>igte het bericht van hunne<br />

nederlaag <strong>en</strong> het verlies. {PEP 599.3}<br />

De stem des gewe<strong>en</strong>s <strong>en</strong> der rouwklage bereikte d<strong>en</strong> wachter bij d<strong>en</strong> tabernakel. En eindelijk<br />

komt er e<strong>en</strong> boodschapper tot hem, die Eli aldus aanspreekt: “Israel is gevlod<strong>en</strong> voor het<br />

aangezicht der Filistijn<strong>en</strong>, <strong>en</strong> er is ook e<strong>en</strong>e groote nederlaag onder het volk geschied;<br />

daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> zijn uwe twee zon<strong>en</strong>, Hofni <strong>en</strong> Pinehas, gestorv<strong>en</strong>.” Verschrikkelijk als deze tijding<br />

was, Eli trok het zich echter niet erg aan, dewijl hij dit verwacht had. Doch to<strong>en</strong> de boodschapper<br />

er aantoevoegde: “En de arke Gods is g<strong>en</strong>om<strong>en</strong>,” kwam er e<strong>en</strong> onbeschrijfelijk<strong>en</strong> angst op zijn<br />

gelaat. De gedachte, dat zijne zonde de oorzaak was, dat God onteerd was, <strong>en</strong> Hij zich nu aan<br />

Israel ontrokk<strong>en</strong> had, was ondragelijk voor hem: zijne kracht bezweek, <strong>en</strong> hij viel, “brak d<strong>en</strong><br />

nek, <strong>en</strong> stierf.” {PEP 599.4}<br />

De vrouw van Pinehas, trots de goddeloosheid van har<strong>en</strong> man, vreesde d<strong>en</strong> Heere. De tijding<br />

van d<strong>en</strong> dood van haar schoonvader, haar echtg<strong>en</strong>oot, maar bov<strong>en</strong>al het hartverscheurede bericht,<br />

dat de arke Gods g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> was, veroorzaakte har<strong>en</strong> dood. Zij gevoelde, dat Israels hoop<br />

vervlog<strong>en</strong> was; di<strong>en</strong>t<strong>en</strong>gevolge noemde zij het kind, dat zij tijd<strong>en</strong>s dit hachlijk uur gewon,<br />

Ikabod, of “ge<strong>en</strong>e heerlijkheid;” <strong>en</strong> sterv<strong>en</strong>de herhaalde zij de woord<strong>en</strong>: “De eer is weggevoerd<br />

uit Israel! omdat de ark Gods gevankelijk weggevoerd was.” {PEP 599.5}<br />

Ev<strong>en</strong>wel had de Heere Zijn volk niet geheel verworp<strong>en</strong>, noch gedoogde Hij, dat de<br />

Heid<strong>en</strong><strong>en</strong> lang over h<strong>en</strong> triumfeerd<strong>en</strong>. Hij gebruikte de Filistijn<strong>en</strong>, als e<strong>en</strong>e roede, om er Israel<br />

mede te kastijd<strong>en</strong>; <strong>en</strong> de ark gebruikte Hij om er de Filistijn<strong>en</strong> mede te tuchtig<strong>en</strong>. In het verled<strong>en</strong><br />

had de Goddelijke teg<strong>en</strong>woordigheid haar vergezeld, <strong>en</strong> had zij tot eer <strong>en</strong> sterkte van Zijn<br />

gehoorzaam volk verstrekt. Dezelfde onzichtbare teg<strong>en</strong>woordigheid zou haar nu weder<br />

vergezell<strong>en</strong> om verschrikking <strong>en</strong> verwoesting aan te richt<strong>en</strong> onder de overtreders Zijner heilige<br />

wet. De Heere bedi<strong>en</strong>t zich dikwerf van Zijne bitterste vijand<strong>en</strong>, om de ontrouwheid van. Zijn<br />

naamdrag<strong>en</strong>d volk te straff<strong>en</strong>. De goddelooz<strong>en</strong> mog<strong>en</strong> zich e<strong>en</strong>e wijle tijds over Israels smart<br />

verblijd<strong>en</strong>; doch eerlang breekt de ure aan, wanneer ook zij het vonnis van d<strong>en</strong> zondehat<strong>en</strong>d<strong>en</strong><br />

God ondergaan moet<strong>en</strong>. Waar de ongerechtigheid gepleegd wordt, daar volg<strong>en</strong> oordeel<strong>en</strong> snellijk<br />

<strong>en</strong> treff<strong>en</strong> zonder te miss<strong>en</strong>. {PEP 600.1}<br />

De Filistijn<strong>en</strong> voerd<strong>en</strong> de ark, als e<strong>en</strong> zegeteek<strong>en</strong>, naar Asdod, e<strong>en</strong> hunner vijf voornaamste<br />

sted<strong>en</strong>, <strong>en</strong> steld<strong>en</strong> ze in d<strong>en</strong> tempel van hunn<strong>en</strong> god Dagon. Zij me<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, dat de kracht, welke<br />

418


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

eertijds de ark vergezeld had, nu de hunne zou zijn, <strong>en</strong> dat deze in sam<strong>en</strong>spanning met die van<br />

Dagon, h<strong>en</strong> onoverwinnelijk zou mak<strong>en</strong>. Doch to<strong>en</strong> zij des ander<strong>en</strong> daags d<strong>en</strong> tempel binn<strong>en</strong><br />

trad<strong>en</strong>, zag<strong>en</strong> zij iets, dat h<strong>en</strong> verbaasd deed staan. Dagon was op zijn aangezicht ter aarde<br />

gevall<strong>en</strong> voor de ark des Heer<strong>en</strong>. De priesters nu nam<strong>en</strong> hem eerbiediglijk op, <strong>en</strong> zett<strong>en</strong> hem<br />

weder op zijne plaats. Maar des ander<strong>en</strong> daags vond<strong>en</strong> zij hunn<strong>en</strong> god, erg geschond<strong>en</strong>, ligg<strong>en</strong>de<br />

voor de ark. Het opperste gedeelte van di<strong>en</strong> afgod geleek op e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch, terwijl het onderste<br />

e<strong>en</strong><strong>en</strong> visch gelijk was. Elk deel, dat op het m<strong>en</strong>schelijke geleek, was er afgebrok<strong>en</strong>, zoodat het<br />

op e<strong>en</strong><strong>en</strong> visch gelijk<strong>en</strong>de lichaam over bleef. Priesters <strong>en</strong> volk stond<strong>en</strong> ontsteld; zij<br />

beschouwd<strong>en</strong> deze geheimzinnige gebeurt<strong>en</strong>is als onheil voorspell<strong>en</strong>d, waaruit het kwaad teg<strong>en</strong><br />

h<strong>en</strong> <strong>en</strong> hunne god<strong>en</strong> door der Hebreën God zou word<strong>en</strong> voortgebracht. Uit di<strong>en</strong> hoofde nam<strong>en</strong><br />

zij de ark uit hunn<strong>en</strong> tempel, <strong>en</strong> zett<strong>en</strong> haar in e<strong>en</strong> ander gebouw alle<strong>en</strong>. {PEP 600.2}<br />

Nu werd<strong>en</strong> de inwoners met e<strong>en</strong>e pijnlijke <strong>en</strong> tev<strong>en</strong>s doodelijke ziekte geslag<strong>en</strong>. Gedachtig<br />

zijnde aan de plag<strong>en</strong>, welke Israels God over Egypte gebracht had, schreef het volk deze<br />

bezoeking toe aan de ark, welke in hun midd<strong>en</strong> was. Daarom beslot<strong>en</strong> zij om haar naar Gad te<br />

br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Doch de plaag brak ook al ras te dier stede uit, waarom de lied<strong>en</strong> dier stad haar naar<br />

Ekron voerd<strong>en</strong>. Hier ontving het volk haar met angst, zegg<strong>en</strong>de: “Zij hebb<strong>en</strong> de ark des Gods<br />

van Israel tot mij rondom gebracht, om mij <strong>en</strong> mijn volk te dood<strong>en</strong>.” Zij w<strong>en</strong>dd<strong>en</strong> zich derhalve<br />

tot hunne god<strong>en</strong> om bescherming, gelijkerwijs de Gathiet<strong>en</strong> <strong>en</strong> de Asdodiet<strong>en</strong> gedaan hadd<strong>en</strong>;<br />

maar de verderver hield niet op, “zoodat het geschrei der stad opklom naar d<strong>en</strong> hemel.”<br />

Vreez<strong>en</strong>de de ark langer onder dak te houd<strong>en</strong>, zoo plaatst<strong>en</strong> zij haar op het veld. To<strong>en</strong> kwam er<br />

e<strong>en</strong>e plaag van muiz<strong>en</strong>, die het land <strong>en</strong> zijne opbr<strong>en</strong>gst<strong>en</strong> verdierf, zoomede wat er in de<br />

graanschur<strong>en</strong> was. Het volk werd nu met e<strong>en</strong>e totale verdelging bedreigd, door middel van de<br />

plaag <strong>en</strong> d<strong>en</strong> hongersnood. {PEP 601.1}<br />

Zev<strong>en</strong> maand<strong>en</strong> lang bleef de ark in der Filistijn<strong>en</strong> land, <strong>en</strong> gedur<strong>en</strong>de al di<strong>en</strong> tijd werd er<br />

door de Israeliet<strong>en</strong> ge<strong>en</strong>e poging aangew<strong>en</strong>d om haar terug te krijg<strong>en</strong>. Doch nu war<strong>en</strong> de<br />

Filistijn<strong>en</strong> ev<strong>en</strong> verlang<strong>en</strong>d om haar weder kwijt te word<strong>en</strong>, als zij hun best gedaan hadd<strong>en</strong> om<br />

haar te krijg<strong>en</strong>. In plaats van h<strong>en</strong> te versterk<strong>en</strong>, was zij hun tot e<strong>en</strong> last <strong>en</strong> zwar<strong>en</strong> vloek. Zij<br />

wist<strong>en</strong> echter niet wat te do<strong>en</strong>; want overal, waar zij haar he<strong>en</strong>bracht<strong>en</strong>, volgd<strong>en</strong> Gods<br />

bezoeking<strong>en</strong>. Het volk riep zijne overst<strong>en</strong>, de priesters, <strong>en</strong> de waarzeggers, zegg<strong>en</strong>de: “Wat<br />

zull<strong>en</strong> wij met de ark des Heer<strong>en</strong> do<strong>en</strong>? laat ons wet<strong>en</strong> waarmede wij ze aan hare plaats z<strong>en</strong>d<strong>en</strong><br />

zull<strong>en</strong>.” Zij ontving<strong>en</strong> d<strong>en</strong> raad om haar met e<strong>en</strong> kostbaar schuldoffer terug te z<strong>en</strong>d<strong>en</strong>. “Dan,”<br />

zeid<strong>en</strong> de priesters, “zult gij g<strong>en</strong>ez<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, <strong>en</strong> ulied<strong>en</strong> zal bek<strong>en</strong>d word<strong>en</strong>, waarom Zijne hand<br />

van u niet afwijkt.” {PEP 601.2}<br />

Om e<strong>en</strong>e plaag af te w<strong>en</strong>d<strong>en</strong> of te do<strong>en</strong> ophoud<strong>en</strong>, war<strong>en</strong> de Heid<strong>en</strong><strong>en</strong> oudtijds gewoon e<strong>en</strong><br />

goud<strong>en</strong> of zilver<strong>en</strong> beeld te mak<strong>en</strong> van hetge<strong>en</strong> de verderving aanrichtte, of van dat gedeelte van<br />

het lichaam of voorwerp, dat aangedaan was. Dat beeld werd dan op e<strong>en</strong> pilaar, in e<strong>en</strong>e op<strong>en</strong>bare<br />

plaats gezet, om als e<strong>en</strong> teg<strong>en</strong>middel teg<strong>en</strong> het afgebeelde kwaad te verstrekk<strong>en</strong>. E<strong>en</strong><br />

gelijksoortig gebruik heerscht nog onder sommige Heid<strong>en</strong>sche volk<strong>en</strong>. Als e<strong>en</strong> lijder naar zijn<strong>en</strong><br />

419


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

afgodstempel gaat, dan draagt hij e<strong>en</strong> beeld van het aangetaste deel <strong>en</strong> br<strong>en</strong>gt het zijn<strong>en</strong> god t<strong>en</strong>.<br />

offer. {PEP 601.3}<br />

Overe<strong>en</strong>komstig deze heersch<strong>en</strong>de bijgeloovigheid beval<strong>en</strong> de overst<strong>en</strong> der Filistijn<strong>en</strong> het<br />

volk 0m arbeeldsels te mak<strong>en</strong> van de plag<strong>en</strong>, waarmede zij geteisterd werd<strong>en</strong>, namelijk, “vijf<br />

goud<strong>en</strong> sp<strong>en</strong><strong>en</strong>, <strong>en</strong> vijf goud<strong>en</strong> muiz<strong>en</strong>, naar het getal van de vorst<strong>en</strong> der Filistijn<strong>en</strong>: want,”<br />

zeid<strong>en</strong> zij, “het is e<strong>en</strong>erlei plaag over u all<strong>en</strong>, <strong>en</strong> over uwe vorst<strong>en</strong>.” {PEP 602.1}<br />

Hunne wijz<strong>en</strong> erk<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, dat er e<strong>en</strong>e geheimzinnige kracht in de ark schuilde, — e<strong>en</strong>e kracht,<br />

die zij met hun vernuft niet kond<strong>en</strong> teg<strong>en</strong>werk<strong>en</strong>, Ev<strong>en</strong>wel ried<strong>en</strong> zij het volk niet aan om afstand<br />

te do<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> beeld<strong>en</strong>di<strong>en</strong>st, <strong>en</strong> Jehova te aanbidd<strong>en</strong>. Zij haatt<strong>en</strong> Israels God bij voortduring,<br />

ofschoon zij door de overweldig<strong>en</strong>de oordeel<strong>en</strong> gedwong<strong>en</strong> war<strong>en</strong> Zijn gezag te erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>.<br />

Insgelijks kunn<strong>en</strong> de zondaars overtuigd word<strong>en</strong>, door middel van Gods bezoek<strong>en</strong>de hand, dat<br />

zij niets teg<strong>en</strong> Hem vermog<strong>en</strong>. Zij kunn<strong>en</strong> gedwong<strong>en</strong> word<strong>en</strong> om zich voor Zijne macht te<br />

buig<strong>en</strong>, terwijl zij van harte teg<strong>en</strong> Zijne heerschappij opstaan. Zulk e<strong>en</strong>e onderwerping behoudt<br />

d<strong>en</strong> zondaar niet. Het hart moet zich aan God onderwerp<strong>en</strong>, — het moet door Zijne g<strong>en</strong>ade<br />

verteederd word<strong>en</strong>, — alvor<strong>en</strong>s iemands bekeering aannemelijk is. {PEP 602.2}<br />

Hoe groot is Gods lankmoedigheid jeg<strong>en</strong>s de goddelooz<strong>en</strong>! Gelijkelijk hadd<strong>en</strong> de<br />

afgodische Filistijn<strong>en</strong> <strong>en</strong> de afkeerige Israeliet<strong>en</strong> de zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> Zijner voorzi<strong>en</strong>igheid g<strong>en</strong>ot<strong>en</strong>.<br />

Tallooze wel dad<strong>en</strong> viel<strong>en</strong> ongemerkt op het pad van de halsstarrige, ondankbare lied<strong>en</strong>. Elke<br />

zeg<strong>en</strong>ing wees h<strong>en</strong> op d<strong>en</strong> Gever, doch zij trokk<strong>en</strong> zich Zijne liefde niet aan. God was zeer<br />

lankmoedig jeg<strong>en</strong>s de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong>kinder<strong>en</strong>; maar to<strong>en</strong> zij hardnekkiglijk in hunne<br />

onboetvaardigheid blev<strong>en</strong> voortlev<strong>en</strong>, trok Hij Zijne beschermede hand terug. Zij weigerd<strong>en</strong><br />

gehoor te gev<strong>en</strong> aan de stem Gods, die tot h<strong>en</strong> uit de schepping sprak, zoomede naar de<br />

waarschuwing<strong>en</strong>, raadgeving<strong>en</strong>, <strong>en</strong> bestraffing<strong>en</strong> van Zijn woord, <strong>en</strong> daarom zag Hij zich<br />

g<strong>en</strong>oodzaakt tot h<strong>en</strong> te sprek<strong>en</strong> door Zijne oordeel<strong>en</strong>. {PEP 602.3}<br />

Er war<strong>en</strong> er onder de Filistijn<strong>en</strong>, die de ark niet naar haar land terug wild<strong>en</strong> lat<strong>en</strong> gaan. Zulk<br />

e<strong>en</strong>e erk<strong>en</strong>ning van de macht van Israels God zou verneder<strong>en</strong>d voor der Filistijn<strong>en</strong> hoogmoed<br />

zijn. Doch de “priesters <strong>en</strong> de waarzeggers” raadd<strong>en</strong> het volk om zich niet te verhard<strong>en</strong>,<br />

gelijkerwijs Faraö <strong>en</strong> de Egypt<strong>en</strong>aars gedaan hadd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zich alzoo dieper in het ongeluk te<br />

help<strong>en</strong>. Nu werd er e<strong>en</strong> voorstel gedaan, dat aller goedkeuring wegdroeg <strong>en</strong> onmiddelijk t<strong>en</strong><br />

uitvoer werd gebracht. De ark mitsgaders het goud<strong>en</strong> schuldoffe werd<strong>en</strong> op e<strong>en</strong> nieuw<strong>en</strong> wag<strong>en</strong><br />

gezet ter voorkoming van hare ontreiniging; voorts werd<strong>en</strong> er twee koei<strong>en</strong> voor dez<strong>en</strong> wag<strong>en</strong><br />

gespann<strong>en</strong>, die nog nooit e<strong>en</strong> juk op d<strong>en</strong> nek gehad hadd<strong>en</strong>. Hunne kalver<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> te huis<br />

opgeslot<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de koei<strong>en</strong> mocht<strong>en</strong> gaan waarhe<strong>en</strong> zij wild<strong>en</strong>. Indi<strong>en</strong> de ark naar Beth-Semes, de<br />

naastbijgeleg<strong>en</strong>e stad der Leviet<strong>en</strong>, werd gevoerd, dan zoud<strong>en</strong> de Filistijn<strong>en</strong> deze besturing als<br />

e<strong>en</strong> blijk beschouw<strong>en</strong>, dat Israels God dat kwaad onder h<strong>en</strong> verwekt had; “maar zoo niet,” zeid<strong>en</strong><br />

zij, “zoo zull<strong>en</strong> wij wet<strong>en</strong>, dat Zijne hand ons niet geraakt heeft; het is ons e<strong>en</strong> toeval geweest.”<br />

{PEP 602.4}<br />

420


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Losgelat<strong>en</strong> zijnde, verliet<strong>en</strong> de koei<strong>en</strong> hunne kalver<strong>en</strong>, <strong>en</strong> ging<strong>en</strong> al loei<strong>en</strong>de voort op d<strong>en</strong><br />

weg naar Beth-Semes. De geduldige dier<strong>en</strong> blev<strong>en</strong> op d<strong>en</strong> weg, nietteg<strong>en</strong>staande zij door ge<strong>en</strong>s<br />

m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> hand bestuurd werd<strong>en</strong>. Gods teg<strong>en</strong>woordigheid vergezelde de ark, <strong>en</strong> zij kwam veilig<br />

aan be plaats van hare bestemming. {PEP 605.1}<br />

Dit viel voor t<strong>en</strong> tijde van d<strong>en</strong> tarweoogst; <strong>en</strong> de lied<strong>en</strong> van Beth-Semes war<strong>en</strong> in het dal<br />

aan het oogst<strong>en</strong>. “En als zij hunne oog<strong>en</strong> ophiev<strong>en</strong>, zag<strong>en</strong> zij de ark <strong>en</strong> verblijdd<strong>en</strong> zich, als zij<br />

die zag<strong>en</strong>. En de wag<strong>en</strong> kwam op d<strong>en</strong> akker van Jozua, d<strong>en</strong> Betlisemlot, <strong>en</strong> bleef daar staande;<br />

<strong>en</strong> daar was e<strong>en</strong> groote ste<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zij kloofd<strong>en</strong> het hout van d<strong>en</strong> wag<strong>en</strong>, <strong>en</strong> offerd<strong>en</strong> de koei<strong>en</strong> d<strong>en</strong><br />

Heere t<strong>en</strong> brandoffer.” De vorst<strong>en</strong> der Filistijn<strong>en</strong>, die de ark “tot aan de landpale van Beth-<br />

Semes” gevolgd war<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hare ontvangst waarg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>, keerd<strong>en</strong> nu terug naar Ekron.<br />

Daargekom<strong>en</strong> ontdekt<strong>en</strong> zij, dat de plaag opgehoud<strong>en</strong> had, <strong>en</strong> daarom war<strong>en</strong> zij overtuigd, dat<br />

het e<strong>en</strong>e bezoeking van d<strong>en</strong> God Israels geweest was. {PEP 605.2}<br />

De lied<strong>en</strong> van Beth-Semes verspreidd<strong>en</strong> weldra het gerucht, dat de ark bij h<strong>en</strong> was<br />

aangeland, <strong>en</strong> nu kwam het volk uit de gansche omgeving om haar te welkom<strong>en</strong>. De ark werd<br />

op d<strong>en</strong> ste<strong>en</strong> gezet, waarop m<strong>en</strong> geofferd had, <strong>en</strong> voor haar werd<strong>en</strong> andere offerand<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Heere<br />

geofferd. Hadd<strong>en</strong> de aanbidders zich van hunne zond<strong>en</strong> bekeerd, dan zou God h<strong>en</strong> gezeg<strong>en</strong>d<br />

hebb<strong>en</strong>; maar zij war<strong>en</strong> ontrouw in het betracht<strong>en</strong> Zijner wet; <strong>en</strong> ofschoon zij zich verheugd<strong>en</strong><br />

over de terugkomst van de ark, alsof zij de voorbode van iets goeds ware, zoo hadd<strong>en</strong> zij echter<br />

ge<strong>en</strong> zuiver begrip van hare heiligheid. Instede van e<strong>en</strong>e behoorlijke bewaarplaats voor haar op<br />

te richt<strong>en</strong>, liet<strong>en</strong> zij haar op het veld staan. Terwijl zij de heilige kist bewonderd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de<br />

zonderlinge wijze harer terug bezorging besprak<strong>en</strong>, begonn<strong>en</strong> zij te giss<strong>en</strong>, waarin haar<br />

bijzondere kracht toch geleg<strong>en</strong> lag. T<strong>en</strong> lange laatste werd<strong>en</strong> zij door de nieuwsgierigheid<br />

overmeesterd, nam<strong>en</strong> er het deksel af, <strong>en</strong> waagd<strong>en</strong> er in te zi<strong>en</strong>. {PEP 605.3}<br />

Gansch Israel had geleerd om de ark met eerbied <strong>en</strong> ontzag te beschouw<strong>en</strong>. Als zij van de<br />

e<strong>en</strong>e plaats naar de andere moest word<strong>en</strong> vervoerd, dan mocht<strong>en</strong> de Leviet<strong>en</strong> haar nog niet e<strong>en</strong>s<br />

zi<strong>en</strong>. Maar e<strong>en</strong>maal in het jaar werd het d<strong>en</strong> hoogepriester vergund de arke Gods te zi<strong>en</strong>. Zelfs<br />

de Heid<strong>en</strong>sche Filistijn<strong>en</strong>, hadd<strong>en</strong> het niet gewaagd haar deksel af te nem<strong>en</strong>. De <strong>en</strong>gel<strong>en</strong><br />

verzeld<strong>en</strong> haar onzichtbaar op al hare reiz<strong>en</strong>. De oneerbiedigheid der Beth-semiet<strong>en</strong> werd dan<br />

ook spoedig gestraft. Vel<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> e<strong>en</strong>sklaps gedood. {PEP 606.1}<br />

De overig<strong>en</strong> bekeerd<strong>en</strong> zich echter niet op dit oordeel van hunne zond<strong>en</strong>, maar werd<strong>en</strong><br />

slechts met e<strong>en</strong>e bijgeloovige vrees vervuld. Verlang<strong>en</strong>de om haar uit hun midd<strong>en</strong> verwijderd te<br />

zi<strong>en</strong>, doch d<strong>en</strong> moed niet bezitt<strong>en</strong>de om haar weg te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, zond<strong>en</strong> de lied<strong>en</strong> van Beth-Semes<br />

bod<strong>en</strong> tot de inwoners van Kirjath-Jearim met het verzoek, dat zij de ark zoud<strong>en</strong> kom<strong>en</strong> hal<strong>en</strong>.<br />

Met groote vreugde verwelkomd<strong>en</strong> de lied<strong>en</strong> dier plaats de heilige kist. Zij wist<strong>en</strong> dat zij het<br />

pand van Gods gunst voor de getrouw<strong>en</strong> <strong>en</strong> gehoorzam<strong>en</strong> was. Met e<strong>en</strong>e plechtige blijdschap<br />

voerd<strong>en</strong> zij haar naar hunne stad, <strong>en</strong> bracht<strong>en</strong> ze t<strong>en</strong> huize van d<strong>en</strong> Leviet Abinadab. Di<strong>en</strong>s zoon<br />

Eleazar werd tot bewaarder aangesteld, <strong>en</strong> daar bleef de ark vele jar<strong>en</strong>. {PEP 606.2}<br />

421


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Sedert de Heere zich aan Hanna’s zoon geop<strong>en</strong>baard had, was Samuëls roeping tot het<br />

priesterschap door gansch Israel erk<strong>en</strong>d geword<strong>en</strong>. Hij had bewez<strong>en</strong> e<strong>en</strong> getrouw gezant van<br />

Jehova te zijn door het gezin van Eli te waarschuw<strong>en</strong>, ofschoon het e<strong>en</strong> onaang<strong>en</strong>ame plicht voor<br />

hem was; “<strong>en</strong> de Heere was met hem, <strong>en</strong> liet niet e<strong>en</strong> van al Zijne woord<strong>en</strong> op de aarde vall<strong>en</strong>.<br />

En gansch Israel, van Dan tot Berseba toe, bek<strong>en</strong>de, dat Samuël bevestigd was tot e<strong>en</strong> profeet<br />

des Heer<strong>en</strong>.” {PEP 606.3}<br />

Als natie bleef Israel steeds d<strong>en</strong> beeld<strong>en</strong>di<strong>en</strong>st aanhang<strong>en</strong>, <strong>en</strong> daarom werd<strong>en</strong> zij met<br />

onderworp<strong>en</strong>heid aan de Filistijn<strong>en</strong> gestraft, Middelerwijl bezocht Samuël al de sted<strong>en</strong> <strong>en</strong> de<br />

dorp<strong>en</strong> in het land, met het doel om des volks hart te keer<strong>en</strong> tot d<strong>en</strong> God hunner vader<strong>en</strong>; zijne<br />

poging<strong>en</strong> war<strong>en</strong> dan ook niet vruchteloos. To<strong>en</strong> de Israeliet<strong>en</strong> het juk der Filistijn<strong>en</strong> twintig jar<strong>en</strong><br />

lang gedrag<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>, klaagd<strong>en</strong> zij d<strong>en</strong> Heere achterna. Daarom ried Samuël hun: “Indi<strong>en</strong><br />

gijlied<strong>en</strong> u met uw gansche hart tot d<strong>en</strong> Heere bekeert, zoo doet devreemde god<strong>en</strong> uit het midd<strong>en</strong><br />

van u weg, ook de Astharoths; <strong>en</strong> richt uw hart tot d<strong>en</strong> Heere, <strong>en</strong> di<strong>en</strong>t Hem alle<strong>en</strong>.” Hieruit<br />

blijkt, dat de praktikale godsvrucht, de godsdi<strong>en</strong>st des hart<strong>en</strong>, zoowel in Samuëls als in Christus’<br />

dag<strong>en</strong> geleerd werd. Zonder de g<strong>en</strong>ade van Christus hebb<strong>en</strong> de uitw<strong>en</strong>dige godsdi<strong>en</strong>stvorm<strong>en</strong><br />

ge<strong>en</strong>e waarde voor het Israel Gods van onz<strong>en</strong> tijd. {PEP 606.4}<br />

Er bestaat t<strong>en</strong> huidig<strong>en</strong> dage e<strong>en</strong>e behoefte aan e<strong>en</strong>e verlev<strong>en</strong>diging van d<strong>en</strong> war<strong>en</strong><br />

godsdi<strong>en</strong>st des hart<strong>en</strong>, zooals Israel oudtijds g<strong>en</strong>oot. De bekeering is de eerste stap, die iemand<br />

in zijn wederkeer<strong>en</strong> tot God nem<strong>en</strong> moet. Niemand kan dit voor e<strong>en</strong> ander do<strong>en</strong>. E<strong>en</strong> ieder moet<br />

zijn eig<strong>en</strong> ziel voor God verootmoedig<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de vreemde god<strong>en</strong> wegdo<strong>en</strong>. En als wij al het onze<br />

gedaan hebb<strong>en</strong>, dan op<strong>en</strong>baart de Heere ons Zijne zaligheid. {PEP 607.1}<br />

T<strong>en</strong> gevolge e<strong>en</strong>er oproeping der overst<strong>en</strong>, kwam er e<strong>en</strong>e groote vergadering te Mizpa<br />

bije<strong>en</strong>. Aldaar hield<strong>en</strong> zij e<strong>en</strong> plechtig<strong>en</strong> vast<strong>en</strong>tijd. Onder diepe verootmoediging beleed het<br />

volk de zond<strong>en</strong>; <strong>en</strong> t<strong>en</strong> bewijs, dat zij zich voorg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> om de door h<strong>en</strong> gehoorde<br />

vermaning na te lev<strong>en</strong>, steld<strong>en</strong> zij Samuël ov<strong>en</strong> h<strong>en</strong> tot rechter aan. {PEP 607.2}<br />

De Filistijn<strong>en</strong> beschouwd<strong>en</strong> deze vergadering als e<strong>en</strong>e oorlogzuchtige demonstratie,<br />

daarom tog<strong>en</strong> zij met e<strong>en</strong>e sterke strijdmacht op om de Israeliet<strong>en</strong> uite<strong>en</strong> te drijv<strong>en</strong>, alvor<strong>en</strong>s zij<br />

hunne plann<strong>en</strong> beram<strong>en</strong> kond<strong>en</strong>. Zeer beangst was Israel, to<strong>en</strong> hunlieder aantocht gekondschapt<br />

werd. En daarom drong het volk bij Samuël aan, zegg<strong>en</strong>de: “Zwijg niet van onz<strong>en</strong>twege, dat gij<br />

niet zoudt roep<strong>en</strong> tot d<strong>en</strong> Heere, onz<strong>en</strong> God, opdat Hij ons verlosse uit de hand der Filistijn<strong>en</strong>.”<br />

{PEP 607.3}<br />

Juist terwijl Samuël e<strong>en</strong> lam t<strong>en</strong> zondoffer offerde, rukt<strong>en</strong> de Filistijn<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> Israel t<strong>en</strong><br />

strijde. To<strong>en</strong> daalde de Almachtige, die op d<strong>en</strong> Sinaï, te midd<strong>en</strong> van vuur, <strong>en</strong> rook, <strong>en</strong> onweder<br />

versche<strong>en</strong>, die de Roode Zee kliefde, <strong>en</strong> e<strong>en</strong><strong>en</strong> weg voor de kinder<strong>en</strong> Israels door de Jordaan<br />

baande, neder om Zijne macht te op<strong>en</strong>bar<strong>en</strong>. E<strong>en</strong> verschrikkelijke storm barstte bov<strong>en</strong> d<strong>en</strong><br />

nader<strong>en</strong>d<strong>en</strong> vijand los, zoodat de grond bezaaid werd met de lijk<strong>en</strong> der sterke krijgslied<strong>en</strong>. {PEP<br />

607.4}<br />

422


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Middelerwijl stond<strong>en</strong> de Israeliet<strong>en</strong> met ontzag bezield, geslingerd tussch<strong>en</strong> hoop <strong>en</strong> vrees.<br />

Doch to<strong>en</strong> zij de slachting onder hunne vijand<strong>en</strong> aanschouwd<strong>en</strong>, war<strong>en</strong> zij overtuigd, dat God<br />

zich hunne boetvaardigheid had lat<strong>en</strong> welgevall<strong>en</strong>. En alhoewel zij niet op d<strong>en</strong> strijd voorbereid<br />

war<strong>en</strong>, zoo grep<strong>en</strong> zij nu de wap<strong>en</strong><strong>en</strong> der gedood de Filistijn<strong>en</strong>, <strong>en</strong> vervolgd<strong>en</strong> d<strong>en</strong> vlucht<strong>en</strong>d<strong>en</strong><br />

vijand tot Beth-kar toe. Deze beteeknisvolle overwinning werd op hetzelfde slagveld behaald,<br />

waar Israel, twintig jar<strong>en</strong> te vor<strong>en</strong>, door de Filistijn<strong>en</strong> verslag<strong>en</strong>, de priesters gedood, <strong>en</strong> de ark<br />

Gods g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> was. Hetzij person<strong>en</strong>, hetzij volk<strong>en</strong>, voor beid<strong>en</strong> ligt de e<strong>en</strong>igste veiligheid <strong>en</strong><br />

het e<strong>en</strong>igste geluk in God te gehoorzam<strong>en</strong>, terwijl ongeluk <strong>en</strong> verlies steeds op de overtreding<br />

volg<strong>en</strong>. De Filistijn<strong>en</strong> war<strong>en</strong> nu zoo geheel t<strong>en</strong> onder gebracht, dat zij de vesting<strong>en</strong> overgav<strong>en</strong>,<br />

welke zij van Israel g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> vele jar<strong>en</strong> ge<strong>en</strong>e vijandelijkhed<strong>en</strong> aan d<strong>en</strong> dag legd<strong>en</strong>.<br />

De andere volk<strong>en</strong> volgd<strong>en</strong> dit voorbeeld, <strong>en</strong> alzoo g<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> de Israeliet<strong>en</strong> vrede tot aan het einde<br />

van Samuëls regeering. {PEP 607.5}<br />

T<strong>en</strong> einde deze gebeurt<strong>en</strong>is niet der vergetelheid prijs mocht vall<strong>en</strong>, richtte Samuël e<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

groot<strong>en</strong> ged<strong>en</strong>kste<strong>en</strong> tussch<strong>en</strong> Mizpa <strong>en</strong> S<strong>en</strong> op. Hij noemde hem Eb<strong>en</strong>-Haëzer, d. w. z.<br />

“ged<strong>en</strong>kste<strong>en</strong>,” zegg<strong>en</strong>de tot het volk: “Tot hiertoe heeft ons de Heere geholp<strong>en</strong>.” {PEP 608.1}<br />

423


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 58—De Schol<strong>en</strong> der Profet<strong>en</strong><br />

DE Heere zelf had het opzicht over Israels opvoeding. Zijne zorg was niet tot hunne<br />

godsdi<strong>en</strong>stige belang<strong>en</strong> beperkt; Zijne voorzi<strong>en</strong>igheid strekte zich ook uit over hunne<br />

lichaamskracht<strong>en</strong> <strong>en</strong> geestvermog<strong>en</strong>s, vermits Hij hun te di<strong>en</strong> opzichte wett<strong>en</strong> voor-schreef.<br />

{PEP 609.1}<br />

De Israeliet<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> van God gelast, dat zij Zijne inzetting<strong>en</strong> hunn<strong>en</strong> kinder<strong>en</strong> leer<strong>en</strong>,<br />

mitsgaders met h<strong>en</strong> over Zijne handeling<strong>en</strong> met hunne vader<strong>en</strong> sprek<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong>. Ieder ouder was<br />

in ‘t bijzonder verplicht dit te do<strong>en</strong>, — <strong>en</strong> hij mocht het niet door e<strong>en</strong> ander lat<strong>en</strong> do<strong>en</strong>. Instede<br />

van de lipp<strong>en</strong> der vreemd<strong>en</strong>, moest<strong>en</strong> de liefhebb<strong>en</strong>de vader <strong>en</strong> moeder voor dat onderwijs van<br />

hun eig<strong>en</strong> kinder<strong>en</strong> zorg<strong>en</strong>. In al hunne dagelijksche bezighed<strong>en</strong> moest<strong>en</strong> de gedacht<strong>en</strong> bij God<br />

bepaald zijn. De wonderwerk<strong>en</strong>, welke God tot verlossing van Zijn volk verricht had, alsmede<br />

de beloft<strong>en</strong> betrekkelijk d<strong>en</strong> toekomstig<strong>en</strong> Verlosser moest<strong>en</strong> dikwerf in het huisgezin besprok<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong>; <strong>en</strong> door behulp van voorwerp<strong>en</strong> <strong>en</strong> zinnebeeld<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> de less<strong>en</strong> diep in het geheug<strong>en</strong><br />

gepr<strong>en</strong>t. De belangrijke waarhed<strong>en</strong> betreff<strong>en</strong>de Gods voorzi<strong>en</strong>igheid <strong>en</strong> het toekom<strong>en</strong>de lev<strong>en</strong><br />

werd<strong>en</strong> op deze wijze vroeg ingepr<strong>en</strong>t. Zij werd<strong>en</strong> onderwez<strong>en</strong> om God beide in de werk<strong>en</strong> der<br />

natuur <strong>en</strong> in de woord<strong>en</strong> der op<strong>en</strong>baring te leer<strong>en</strong> k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>. De sterr<strong>en</strong> des hemels, de boom<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

de bloem<strong>en</strong> des velds, de hooge berg<strong>en</strong>, de kabbel<strong>en</strong>de beekjes, — alles getuigde hun, dat er e<strong>en</strong><br />

Schepper bestaat. De di<strong>en</strong>stplechtighed<strong>en</strong> van de offerand<strong>en</strong> <strong>en</strong> d<strong>en</strong> eeredi<strong>en</strong>st des heiligdoms,<br />

alsmede de oorkond<strong>en</strong> der profet<strong>en</strong> war<strong>en</strong> all<strong>en</strong> Godsop<strong>en</strong>baring<strong>en</strong> voor h<strong>en</strong>. {PEP 609.2}<br />

Van zoodanig<strong>en</strong> aard was het onderwijs, dat Mozes ontving in de nederige hut, in het land<br />

Gos<strong>en</strong>; daarin onderwees de getrouwe Hanna Samuël; David leerde zulks in zijne ouderlijke<br />

woning te midd<strong>en</strong> van Bethlehems heuvel<strong>en</strong>; <strong>en</strong> daarin werd Daniël gekweekt, totdat hij, als<br />

balling, uit het huis zijner vader<strong>en</strong> weggevoerd werd. De kindsche jar<strong>en</strong> van Jezus van Nazareth<br />

werd<strong>en</strong> ev<strong>en</strong>e<strong>en</strong>s op die wijze doorgebracht; insgelijks werd Timotheüs, van kindsbe<strong>en</strong> af, door<br />

zijne grootmoeder Loïs <strong>en</strong> moeder Eunice in de Schrift<strong>en</strong> onderwez<strong>en</strong>.1 {PEP 609.3}<br />

Voorts werd de jeugd gekweekt in de schol<strong>en</strong> der profet<strong>en</strong>. Indi<strong>en</strong> e<strong>en</strong> jongeling meer van<br />

de verborg<strong>en</strong>hed<strong>en</strong> van Gods Woord w<strong>en</strong>schte te wet<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hemelsche wijsheid begeerde te<br />

zoek<strong>en</strong>, opdat hij e<strong>en</strong> leeraar in Israel word<strong>en</strong> mocht, dan bod<strong>en</strong> die schol<strong>en</strong> hem daartoe e<strong>en</strong>e<br />

geleg<strong>en</strong>heid aan. De eerste profet<strong>en</strong>schol<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> door Samuël gesticht, <strong>en</strong> di<strong>en</strong>d<strong>en</strong> tot e<strong>en</strong>e<br />

soort van verschansing teg<strong>en</strong> het algeme<strong>en</strong>e bederf, alsmede tot opbouwing van der jeugdig<strong>en</strong><br />

zedelijke <strong>en</strong> geestelijke belang<strong>en</strong>, <strong>en</strong> eindelijk om de toekomstige welvaart des volks te<br />

bevorder<strong>en</strong> door leids<strong>en</strong> raadslied<strong>en</strong> te kweek<strong>en</strong>, die d<strong>en</strong> Heere vreesd<strong>en</strong>. Tot bereiking van dit<br />

doel, verkoos Samuël jongeling<strong>en</strong>, die vroom, verstandig, <strong>en</strong> leergiering war<strong>en</strong>. Deze werd<strong>en</strong> de<br />

zon<strong>en</strong> der profet<strong>en</strong> g<strong>en</strong>aamd. Terwijl zij met God omging<strong>en</strong>, Zijn Woord <strong>en</strong> Zijne werk<strong>en</strong><br />

bestudeerd<strong>en</strong>, ontving<strong>en</strong> zij wijsheid uit de hoogte. De onderwijzers war<strong>en</strong> niet alle<strong>en</strong> goed in<br />

de Goddelijke waarhed<strong>en</strong> te huis, maar zij g<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> zelve ook de geme<strong>en</strong>schap met God, <strong>en</strong><br />

bezat<strong>en</strong> bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> de toerusting des Heilig<strong>en</strong> Geestes. Weg<strong>en</strong>s hunne geleerdheid <strong>en</strong><br />

godzaligheid schonk het volk hun zijn eerbied <strong>en</strong> vertrouw<strong>en</strong>. {PEP 610.1}<br />

424


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

In Samuëls tijd bestond<strong>en</strong> er twee zulke schol<strong>en</strong>: de e<strong>en</strong>e te Rama, alwaar de profeet<br />

woonde, <strong>en</strong> de andere te Kirjath-Jearim, waar de ark destijds was. Later werd<strong>en</strong> er nog andere<br />

gesticht. {PEP 610.2}<br />

De leerling<strong>en</strong> dezer schol<strong>en</strong> voorzag<strong>en</strong> in hun eig<strong>en</strong> onderhoud door op het land te werk<strong>en</strong>,<br />

of e<strong>en</strong>ig ander handwerk te verricht<strong>en</strong>. Onder Israel werd zulks niet iets vreemds of verlag<strong>en</strong>ds<br />

geacht; m<strong>en</strong> beschouwde het integ<strong>en</strong>deel als e<strong>en</strong>e misdaad, de kinder<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> handwerk te lat<strong>en</strong><br />

leer<strong>en</strong>. God had hun gelast, dat ieder kind e<strong>en</strong> ambacht leer<strong>en</strong> moest, al werd hij ook voor de<br />

heilige bedi<strong>en</strong>ing opgeleid. Vel<strong>en</strong> hunner leeraars in d<strong>en</strong> godsdi<strong>en</strong>st voorzag<strong>en</strong> in hun eig<strong>en</strong><br />

onderhoud door hand<strong>en</strong>arbeid. Dit was nog zoo t<strong>en</strong> tijde van de apostel<strong>en</strong>; Paulus <strong>en</strong> Aquilla<br />

werd<strong>en</strong> er niet minder om geëerd, dat zij, door t<strong>en</strong>t<strong>en</strong> te mak<strong>en</strong>, in hunne eig<strong>en</strong>e behoeft<strong>en</strong><br />

voorzag<strong>en</strong>. {PEP 610.3}<br />

In die schol<strong>en</strong> werd onderwijs gegev<strong>en</strong> in de wet des Heer<strong>en</strong>, in de inzetting<strong>en</strong> van Mozes,<br />

de gewijde geschied<strong>en</strong>is, gewijde muziek, <strong>en</strong> de dichtkunst. De methode van onderwijs<br />

verschilde ook hemelsbreed van die, welke m<strong>en</strong> in vele theologische schol<strong>en</strong> van onz<strong>en</strong> tijd<br />

heeft, waar de gepromoveerde stud<strong>en</strong>t<strong>en</strong> minder ware k<strong>en</strong>nis van God <strong>en</strong> godsdi<strong>en</strong>st bezitt<strong>en</strong>,<br />

dan to<strong>en</strong> zij er eerst he<strong>en</strong>ging<strong>en</strong>. Oudtijds was het voornaamste doel dier schol<strong>en</strong> om Gods wil<br />

<strong>en</strong> ‘s m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> plicht jeg<strong>en</strong>s Hem beter te do<strong>en</strong> verstaan. Op de bladzijd<strong>en</strong> der gewijde<br />

geschied<strong>en</strong>is spoorde m<strong>en</strong> Jehova’s voetstapp<strong>en</strong> na. Op de beteek<strong>en</strong>is der typ<strong>en</strong> werd gewez<strong>en</strong>,<br />

<strong>en</strong> aldus kreeg m<strong>en</strong> e<strong>en</strong> recht begrip van het voornaamste voorwerp van dat stelsel, namelijk het<br />

Lam Gods, dat kom<strong>en</strong> zou om de zond<strong>en</strong> der wereld weg te nem<strong>en</strong>. {PEP 610.4}<br />

Tev<strong>en</strong>s werd er godsdi<strong>en</strong>stzin gekweekt. De leerling<strong>en</strong> leerd<strong>en</strong> niet alle<strong>en</strong> de<br />

noodzakelijkheid van het gebed, maar ook hoe zij bidd<strong>en</strong> moest<strong>en</strong>, hoe hunn<strong>en</strong> Schepper te<br />

g<strong>en</strong>ak<strong>en</strong>, hoe hun geloof vermeerderd kon word<strong>en</strong>, zoomede hoe zij het onderwijs van Zijn<strong>en</strong><br />

Geest verstaan <strong>en</strong> gehoorzam<strong>en</strong> kond<strong>en</strong>. Het geheiligde verstand bracht uit des Heer<strong>en</strong> schathuis<br />

oude <strong>en</strong> nieuwe ding<strong>en</strong> voort; <strong>en</strong> Gods Geest werd gek<strong>en</strong>merkt in de profetie <strong>en</strong> het gewijde lied.<br />

{PEP 611.1}<br />

De muziek di<strong>en</strong>de om de gedacht<strong>en</strong> te bepal<strong>en</strong> bij hetge<strong>en</strong> rein, veredel<strong>en</strong>d, <strong>en</strong> verheff<strong>en</strong>d<br />

is, t<strong>en</strong> einde de ziel in aanbidding <strong>en</strong> dankbaarheid tot God mocht uitgaan. Hoe groot is het<br />

kontrast tussch<strong>en</strong> de aloude gewoonte, <strong>en</strong> die waartoe de muziek in onz<strong>en</strong> tijd gebruikt wordt!<br />

Hoe vel<strong>en</strong> zijn er, die deze gave bested<strong>en</strong> tot zelfvergoding, instede van tot verheerlijking van<br />

God! E<strong>en</strong>e liefhebberij voor de muziek doet de onbedachtzam<strong>en</strong>, in m<strong>en</strong>ig geval, met de<br />

wereldschgezind<strong>en</strong> instemm<strong>en</strong> in het jag<strong>en</strong> naar vermak<strong>en</strong>, waaraan ge<strong>en</strong> kind Gods deel nem<strong>en</strong><br />

kan. Aldus wordt datg<strong>en</strong>e, wat e<strong>en</strong> zeg<strong>en</strong> zou zijn, indi<strong>en</strong> het op de rechte wijze besteed werd,<br />

e<strong>en</strong> der geschikste middel<strong>en</strong>, waardoor Satan het hart aftrekt van zijne plichtsbetrachting <strong>en</strong> het<br />

bed<strong>en</strong>k<strong>en</strong> der hemelsche ding<strong>en</strong>. {PEP 611.2}<br />

De muziek maakt e<strong>en</strong> gedeelte van d<strong>en</strong> eeredi<strong>en</strong>st der hemeling<strong>en</strong> uit, derhalve behoor<strong>en</strong><br />

wij onze lofzang<strong>en</strong>, zoo veel als dit in ons vermog<strong>en</strong> ligt, in overe<strong>en</strong>stemming met de harmonie<br />

der hemelsche koorzang<strong>en</strong> te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Uit di<strong>en</strong> hoofde is de oef<strong>en</strong>ing der stem e<strong>en</strong> belangrijke<br />

425


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

factor bij de opvoeding, <strong>en</strong> behoorde niet te word<strong>en</strong> verzuimd. Het zing<strong>en</strong> staat, van e<strong>en</strong><br />

godsdi<strong>en</strong>stig oogpunt beschouwd, op e<strong>en</strong>e lijn met het bidd<strong>en</strong>. De inhoud van het lied behoort<br />

echter e<strong>en</strong>e ontboezeming des hart<strong>en</strong> te zijn, zal het waarde hebb<strong>en</strong>. {PEP 611.3}<br />

Hoe groot is het verschil tussch<strong>en</strong> die profet<strong>en</strong>schol<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> oud<strong>en</strong> dag, <strong>en</strong> de<br />

kweekschol<strong>en</strong> van onz<strong>en</strong> tijd! Hoe vele schol<strong>en</strong> lat<strong>en</strong> zich beheersch<strong>en</strong> door de gewoont<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

de richting der wereld! Er bestaat e<strong>en</strong> beklag<strong>en</strong>swaardig gemis van behoorlijke beteugeling <strong>en</strong><br />

e<strong>en</strong>e gepaste handhaving der tucht. Daarbij is het verschrikkelijk hoe onkundig de<br />

naamchrist<strong>en</strong><strong>en</strong> in de Schrift zijn. E<strong>en</strong> weinig oppervlakkige praat, niets meer dan<br />

s<strong>en</strong>tim<strong>en</strong>taliteit, gaat door voor onderwijs in de zedeleer <strong>en</strong> d<strong>en</strong> godsdi<strong>en</strong>st. Gods g<strong>en</strong>ade <strong>en</strong><br />

gerechtigheid, de zekere beloonig der rechtvaardig<strong>en</strong>, de snoodheid der zonde, <strong>en</strong> het<br />

onvermijdelijke harer verschrikkelijke gevolg<strong>en</strong>, word<strong>en</strong> niet op het gewet<strong>en</strong> der leerling<strong>en</strong><br />

gedrukt. Goddelooze metgezell<strong>en</strong> gaan de jeugd voor op de pad<strong>en</strong> van losbandigheid,<br />

zedeloosheid <strong>en</strong> misdaad. {PEP 611.4}<br />

Zoud<strong>en</strong> de opvoeders van onz<strong>en</strong> tijd niet vele nuttige less<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> leer<strong>en</strong> uit het<br />

schoolstelsel der oude Hebreën? Hij, die d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch schiep, heeft ook voor zijne lichamelijke,<br />

verstandelijke, <strong>en</strong> zedelijke ontwikkeling gezorgd. Het welslag<strong>en</strong>, op het gebied der opvoeding,<br />

hangt dus af van de getrouwheid in het uitvoer<strong>en</strong> van des Scheppers plan. {PEP 612.1}<br />

Het ware doel der opvoeding is om het beeld Gods in d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch te herstell<strong>en</strong>. In d<strong>en</strong><br />

beginne schiep God hem naar Zijn eig<strong>en</strong> beeld. Hij gaf hem edele eig<strong>en</strong>schapp<strong>en</strong>. Zijn verstand<br />

was niet e<strong>en</strong>zijdig ontwikkeld, <strong>en</strong> tussch<strong>en</strong> al de kracht<strong>en</strong> van zijn bestaan bestond harmonie.<br />

Maar t<strong>en</strong> gevolge van d<strong>en</strong> val zijn die gav<strong>en</strong> ontaard. De zonde heeft het beeld Gods geschond<strong>en</strong>,<br />

ja bijna uitgewischt. Het verlossingsplan werd uitgedacht <strong>en</strong> d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch werd daardoor opnieuw<br />

de weg geop<strong>en</strong>d om dat beeld Gods weder deelachtig te word<strong>en</strong>. Hem terug te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> tot de<br />

volmaaktheid, die hij oorspronkelijk bezat, ziedaar het doel van dit lev<strong>en</strong>, — het doel, waaraan<br />

al het andere ondergeschikt is. Nu zijn de ouders <strong>en</strong> de onderwijzers verschuldigd, in het<br />

kweek<strong>en</strong> van de jeugd, in harmonie met dat Goddelijk doel te werk<strong>en</strong>; zoodo<strong>en</strong>de zijn zij “Gods<br />

medearbeiders.”2 {PEP 612.2}<br />

De verschill<strong>en</strong>de bekwaamhed<strong>en</strong>, welke de m<strong>en</strong>sch bezit, — zoo t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van het<br />

verstand, de ziel, <strong>en</strong> het lichaam, — ontving hij van God ter bereiking van d<strong>en</strong> hoogst<strong>en</strong> graad<br />

van voortreffelijkheid. Juist daarom mag de opvoeding niet zelfzuchtig noch e<strong>en</strong>zijdig zijn;<br />

aangezi<strong>en</strong> God, naar wi<strong>en</strong>s beeld hij geschap<strong>en</strong> is, de Liefde zelve is. Al de vermog<strong>en</strong>s <strong>en</strong> al de<br />

eig<strong>en</strong>schapp<strong>en</strong>, welke de Schepper ons geschonk<strong>en</strong> heeft, moet<strong>en</strong> ter Zijner verheerlijking <strong>en</strong> tot<br />

verheffing van het m<strong>en</strong>schdom besteed word<strong>en</strong>. En het zuiverste <strong>en</strong> meest veredel<strong>en</strong>d geluk<br />

wordt juist in dat werk gevond<strong>en</strong>. {PEP 612.3}<br />

Indi<strong>en</strong> dit beginsel de verschuldigde aandacht ontving, zou er e<strong>en</strong>e radikale hervorming<br />

plaats hebb<strong>en</strong> in vele der thans bestaande method<strong>en</strong> van onderwijs. Instede van hoogmoed <strong>en</strong><br />

eerzucht te voed<strong>en</strong>, waardoor de ijverzucht wordt opgewekt, zoud<strong>en</strong> de onderwijzers dan liefde<br />

voor het goede, het ware, <strong>en</strong> het schoone zoek<strong>en</strong> aan te kweek<strong>en</strong>. Des leerlings toeleg zou zijn<br />

426


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

om de van God verkreg<strong>en</strong>e gav<strong>en</strong> in zich zelf te ontwikkel<strong>en</strong>, instede van de ander<strong>en</strong> te<br />

overtreff<strong>en</strong>, opdat hij zoodo<strong>en</strong>de beter aan des Scheppers voornem<strong>en</strong> beantwoord<strong>en</strong> <strong>en</strong> Zijn<br />

beeld ontvang<strong>en</strong> mocht. In plaats van bij de aardsche maatstav<strong>en</strong> bepaald te word<strong>en</strong>, of bezield<br />

te zijn met e<strong>en</strong>e begeerte om zich zelf te verheff<strong>en</strong>, hetwelk iemand eig<strong>en</strong>lijk kleingeestig <strong>en</strong><br />

dwergachtig maakt, zou het verstand naar d<strong>en</strong> Schepper he<strong>en</strong> gewez<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, om Hem te<br />

k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> <strong>en</strong> gelijkvormig te word<strong>en</strong>. {PEP 613.1}<br />

“De vreeze des Heer<strong>en</strong> is het beginsel der wijsheid, <strong>en</strong> de wet<strong>en</strong>schap der heilig<strong>en</strong> is<br />

verstand.”3 De voornaamste taak van dit lev<strong>en</strong> is e<strong>en</strong> opbouw<strong>en</strong> van het karakter; <strong>en</strong> de vreeze<br />

Gods is de grondslag van alle ware opvoeding. Des onderwijzers toeleg moet dus zijn 0m deze<br />

k<strong>en</strong>nis mede te deel<strong>en</strong>, <strong>en</strong> het karakter di<strong>en</strong>overe<strong>en</strong>komstig te vorm<strong>en</strong>. Gods wet is e<strong>en</strong>e<br />

afspiegeling van Zijn karakter. Daarom zegt de Psalmist: “Al uwe gebod<strong>en</strong> zijn<br />

rechtvaardigheid;” <strong>en</strong> “uit uwe bevel<strong>en</strong> krijg ik verstand.”4 God heeft zich aan ons geop<strong>en</strong>baard<br />

door middel van Zijn Woord <strong>en</strong> de werk<strong>en</strong> der schepping. Onze k<strong>en</strong>nis van God moet derhalve<br />

geput word<strong>en</strong> uit het boek der inspiratie <strong>en</strong> het boek der natuur. {PEP 613.2}<br />

Het is e<strong>en</strong> eig<strong>en</strong>schap van het verstand, dat het zich langzamerhand neigt naar de<br />

onderwerp<strong>en</strong>, waarbij het geleerd wordt stil te staan. Als wij het met beuzeling<strong>en</strong> bezig houd<strong>en</strong>,<br />

dan verzwakt het al ras. Word<strong>en</strong> nooit moeilijke vraagstukk<strong>en</strong> in overweging g<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, dan<br />

verliest het eindelijk alle groeikracht. Het Woord Gods staat nu zonder weerga op het gebied der<br />

middel<strong>en</strong> voor de opvoeding. Daarin vindt m<strong>en</strong> onderwerp<strong>en</strong>, waarbij de diepste d<strong>en</strong>kers kunn<strong>en</strong><br />

stilstaan, <strong>en</strong> waarnaar de eerzuchtigste strev<strong>en</strong> mag. Daarbij bevat de Schrift de leerrijkste<br />

geschied<strong>en</strong>is. Zij komt onvervalscht uit de fontein der eeuwige waarheid, <strong>en</strong> Gods hand heeft,<br />

door al de eeuw<strong>en</strong> he<strong>en</strong>, voor de bewaring harer onvervalschtheid gewaakt. Zij verspreidt e<strong>en</strong><br />

licht over het grijze verled<strong>en</strong>, dat anders geheel in duisternis zou zijn gehuld. In Gods Woord<br />

leer<strong>en</strong> wij welke macht de grondvest<strong>en</strong> der aarde gelegd, <strong>en</strong> de hemel<strong>en</strong> gespann<strong>en</strong> heeft. Daar<br />

alle<strong>en</strong> vind<strong>en</strong> wij e<strong>en</strong>e geschied<strong>en</strong>is van ons geslacht, die niet door ’s m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> hoogmoed of<br />

voorsoordeel bezoedeld is. Daarin staan de worsteling<strong>en</strong>, de nederlag<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de overwinning<strong>en</strong><br />

beschrev<strong>en</strong> van de vermaardste mann<strong>en</strong>, die de wereld ooit gek<strong>en</strong>d heeft. Hierin word<strong>en</strong> de<br />

groote vraagstukk<strong>en</strong> omtr<strong>en</strong>t plicht <strong>en</strong> bestemming behandeld. Het gordijn tussch<strong>en</strong> de zichtbare<br />

<strong>en</strong> de onzichtbare wereld wordt daarin op zij geschov<strong>en</strong>, <strong>en</strong> wij zi<strong>en</strong>, dat er tussch<strong>en</strong> de booze<br />

<strong>en</strong> de goede macht<strong>en</strong> e<strong>en</strong><strong>en</strong> strijd wordt gevoerd, van af het uitbrek<strong>en</strong> der zonde, totdat de<br />

rechtvaardigheid <strong>en</strong> de waarheid t<strong>en</strong> laatste zull<strong>en</strong> zegepral<strong>en</strong>; <strong>en</strong> dit alles is slechts e<strong>en</strong>e<br />

op<strong>en</strong>baring van Gods karakter. Bij het eerbiedig bepeinz<strong>en</strong> der waarhed<strong>en</strong>, welke in Zijn Woord<br />

vervat zijn, krijgt de leerling omgang met d<strong>en</strong> Oneindige. Door zulk e<strong>en</strong>e studie wordt het<br />

karakter niet alle<strong>en</strong> veredeld <strong>en</strong> verfijnd, maar de verstandelijke vermog<strong>en</strong>s word<strong>en</strong> er door<br />

ontwikkeld <strong>en</strong> versterkt. {PEP 613.3}<br />

De leering<strong>en</strong> der Schrift hebb<strong>en</strong> e<strong>en</strong> groot<strong>en</strong> invloed op ‘s m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> welvaart in de<br />

aangeleg<strong>en</strong>hed<strong>en</strong> van dit lev<strong>en</strong>. Zij legg<strong>en</strong> de beginsel<strong>en</strong> bloot, die het hoekgeste<strong>en</strong>te van d<strong>en</strong><br />

national<strong>en</strong> voorspoed vorm<strong>en</strong>, — beginsel<strong>en</strong>, waarin het welzijn der maatschappij betrokk<strong>en</strong> is,<br />

<strong>en</strong> die de bescherming van het huiselijke lev<strong>en</strong> uitmak<strong>en</strong>, — beginsel<strong>en</strong> zonder welke niemand<br />

427


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

tot zeg<strong>en</strong> voor ander<strong>en</strong> verstrekk<strong>en</strong>, noch geluk of eer in dit lev<strong>en</strong> bekom<strong>en</strong>, of zich de hoop op<br />

het toekomstige, onvergankelijke lev<strong>en</strong> verzeker<strong>en</strong> kan. Ge<strong>en</strong>e betrekking in dit lev<strong>en</strong> bestaat<br />

er, waarvoor het onderwijs der Schrift niet de noodige voorlichting bevat. Indi<strong>en</strong> Gods Woord<br />

bestudeerd <strong>en</strong> gehoorzaamd werd, de wereld zou schranderder mann<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, dan nu door de<br />

studie van al de onderwerp<strong>en</strong> der m<strong>en</strong>schelijke speculatie ontwikkeld word<strong>en</strong>. Zij zou<br />

scherpzinnige mann<strong>en</strong> kweek<strong>en</strong> met e<strong>en</strong> gezond oordeel <strong>en</strong> e<strong>en</strong> standvastig karakter, — mann<strong>en</strong>,<br />

die tot eer van God <strong>en</strong> tot zeg<strong>en</strong> voor de wereld verstrekk<strong>en</strong> kond<strong>en</strong>. {PEP 614.1}<br />

Door de wet<strong>en</strong>schappelijke studiën verkrijg<strong>en</strong> wij ook e<strong>en</strong>e k<strong>en</strong>nis van d<strong>en</strong> Schepper. Alle<br />

ware wet<strong>en</strong>schap is slechts e<strong>en</strong>e verklaring van Gods handschrift in de stoffelijke wereld. Het<br />

onderzoek der wet<strong>en</strong>schap br<strong>en</strong>gt slechts nieuwe bewijz<strong>en</strong> van Gods kracht <strong>en</strong> wijsheid aan het<br />

licht. Goed begrep<strong>en</strong>, dan mak<strong>en</strong> beide het boek der natuur <strong>en</strong> het geschrev<strong>en</strong>e Woord ons beter<br />

met God bek<strong>en</strong>d door Zijne wijze <strong>en</strong> weldadige wett<strong>en</strong>, waardoor Hij werkt, om zich aan ons<br />

bek<strong>en</strong>d te mak<strong>en</strong>. {PEP 614.2}<br />

De leerling moet leer<strong>en</strong> om God in de gansche schepping te zi<strong>en</strong>. Te di<strong>en</strong> einde behoor<strong>en</strong><br />

de onderwijzers het voorbeeld van d<strong>en</strong> groot<strong>en</strong> Meester te volg<strong>en</strong>, die Zijne less<strong>en</strong> ontle<strong>en</strong>de aan<br />

het dagelijksche lev<strong>en</strong>, om er Zijne prediking mede te verduidelijk<strong>en</strong> <strong>en</strong> e<strong>en</strong> des te dieper<strong>en</strong><br />

indruk op het gemoed zijner hoorders te mak<strong>en</strong>. De vogels, die op de loofrijke takk<strong>en</strong> zat<strong>en</strong> te<br />

zing<strong>en</strong>, de bloem<strong>en</strong> der dal<strong>en</strong>, de hooge boom<strong>en</strong>, de vruchtbare akkers, het ontkiem<strong>en</strong>de graan,<br />

de onvruchtbare aarde, de ondergaande zon, die hare guld<strong>en</strong> stral<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> het gewelf des hemels<br />

schoot, — uit alles wist Hij leering te trekk<strong>en</strong>. Hij bracht de zichtbare werk<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> Schepper<br />

in verband met de woord<strong>en</strong> des lev<strong>en</strong>s, die Hij sprak, opdat Zijne hoorders, wanneer zij die<br />

voorwerp<strong>en</strong> zag<strong>en</strong>, d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> om de less<strong>en</strong> der waarheid, welke Hij er aan verbond<strong>en</strong> had.<br />

{PEP 614.3}<br />

Het beeld Gods, dat op de bladzijde der op<strong>en</strong>baring gedrukt staat, is ev<strong>en</strong>e<strong>en</strong>s te zi<strong>en</strong> op de<br />

hooge berg<strong>en</strong>, de vruchtbare vallei<strong>en</strong>, <strong>en</strong> d<strong>en</strong> breed<strong>en</strong> <strong>en</strong> diep<strong>en</strong> oceaan. De ding<strong>en</strong> der natuur<br />

verkondig<strong>en</strong> d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch Gods liefde. Hij heeft ons aan zich geschakeld met tallooze bewijz<strong>en</strong>,<br />

welke beide over het ruim des hemels <strong>en</strong> het rond der aarde verspreid zijn. “God is liefde” zoo<br />

staat er op elk<strong>en</strong> ontluik<strong>en</strong>d<strong>en</strong> bloemknop <strong>en</strong> elk<strong>en</strong> grashalm geschrev<strong>en</strong>. Hoewel de vloek der<br />

zonde de aarde doorn<strong>en</strong> <strong>en</strong> distel<strong>en</strong> doet voortbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, zoo zijn er toch nog bloem<strong>en</strong> aan de<br />

distel<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de doorn<strong>en</strong> door de roz<strong>en</strong> bedekt. De gansche natuur getuigt, dat God, als e<strong>en</strong> teeder<br />

vader, zorg draagt, bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> dat Hij w<strong>en</strong>scht Zijn kinder<strong>en</strong> gelukkig te mak<strong>en</strong>. Zijne restricties<br />

<strong>en</strong> bevel<strong>en</strong> strekk<strong>en</strong> niet alle<strong>en</strong> om Zijn gezag te do<strong>en</strong> uitkom<strong>en</strong>, maar in alles, dat Hij doet,<br />

wordt het welzijn Zijner kinder<strong>en</strong> beoogd. Hij vergt niet, dat zij iets opgev<strong>en</strong>, dat tot de<br />

bevordering van hunne belang<strong>en</strong> verstrekk<strong>en</strong> kan. {PEP 615.1}<br />

De me<strong>en</strong>ing, welke in sommige kring<strong>en</strong> der maatschappij heerscht, dat de godsdi<strong>en</strong>st e<strong>en</strong><br />

nadeeling<strong>en</strong> invloed op onze gezondheid <strong>en</strong> ons geluk heeft, is e<strong>en</strong>e grove dwaling. De Schrift<br />

getuigt: “De vreeze des Heer<strong>en</strong> is t<strong>en</strong> lev<strong>en</strong>.”5 “Wie is de man, die lust heeft t<strong>en</strong> lev<strong>en</strong>, die dag<strong>en</strong><br />

liefheeft, om het goede te zi<strong>en</strong>? Bewaar uwe tong van het kwaad, <strong>en</strong> uwe lipp<strong>en</strong> van bedrog te<br />

428


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

sprek<strong>en</strong>. Wijk af van het kwaad, <strong>en</strong> doe het goede.”6 De woord<strong>en</strong> van wijsheid “zijn t<strong>en</strong> lev<strong>en</strong><br />

d<strong>en</strong>g<strong>en</strong><strong>en</strong>, die ze vind<strong>en</strong>, <strong>en</strong> e<strong>en</strong> medicijn voor hun geheele vleesch.”7 {PEP 615.2}<br />

De ware godsdi<strong>en</strong>st br<strong>en</strong>gt iemand in harmonie met Gods natuurlijke, zedelijke, <strong>en</strong><br />

geestelijke wett<strong>en</strong>. Hij leert zelfbeheersching, kalmte, <strong>en</strong> matigheid. De godsdi<strong>en</strong>st veredelt het<br />

gemoed verfijnt d<strong>en</strong> smaak, <strong>en</strong> heiligt het oordeel. Hij doet de ziel des hemels reinheid smak<strong>en</strong>.<br />

Vertrouw<strong>en</strong> op Gods liefde <strong>en</strong> Zijne allesbestur<strong>en</strong>de voorzi<strong>en</strong>igheid verlicht de last<strong>en</strong> van zorg<br />

<strong>en</strong> angst. Het vervult het hart met vreugde <strong>en</strong> dankbaarheid, om het ev<strong>en</strong> of de stand aanzi<strong>en</strong>lijk<br />

of gering zij. De godsdi<strong>en</strong>st strekt, op e<strong>en</strong>e direkte wijze, tot bevordering van de gezondheid,<br />

verl<strong>en</strong>ging van het lev<strong>en</strong>, <strong>en</strong> tot het g<strong>en</strong>iet<strong>en</strong> van al de zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong>, die daaraan verbond<strong>en</strong> zijn.<br />

Hij op<strong>en</strong>t voor de ziel e<strong>en</strong>e onfeilbare fontein van geluk. O, dat all<strong>en</strong>, die Christus nog niet<br />

gekoz<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, het beseff<strong>en</strong> mocht<strong>en</strong>, dat Hij iets oneindig beters aanbiedt, dan zij zelve<br />

zoek<strong>en</strong>. De m<strong>en</strong>sch berokk<strong>en</strong>t zich de grootste schade <strong>en</strong> doet zich zelf onrecht aan, als hij teg<strong>en</strong><br />

Gods wil in d<strong>en</strong>kt <strong>en</strong> handelt. Er is ge<strong>en</strong> g<strong>en</strong>ot te vind<strong>en</strong> op de pad<strong>en</strong>, die Hij verbod<strong>en</strong> heeft,<br />

vermits Hij weet wat het best is <strong>en</strong> steeds voor het welzijn van Zijne schepsel<strong>en</strong> zorgt. Het pad<br />

der overtreding leidt tot ell<strong>en</strong>de <strong>en</strong> t<strong>en</strong> verderve; doch de weg<strong>en</strong> der wijsheid “zijn weg<strong>en</strong> der<br />

liefelijkheid, <strong>en</strong> al hare pad<strong>en</strong> vrede.”8 {PEP 615.3}<br />

De lichamelijke zoowel als de godsdi<strong>en</strong>stige kweeking in de schol<strong>en</strong> der Hebreën verdi<strong>en</strong>de<br />

navolging. De waarde van zulk e<strong>en</strong>e opvoeding wordt niet gewaardeerd. Er bestaat e<strong>en</strong> nauwe<br />

betrekking tussch<strong>en</strong> het lichaam <strong>en</strong> de geestvermog<strong>en</strong>s, <strong>en</strong> om daarom d<strong>en</strong> hoogst<strong>en</strong> graad van<br />

verstandelijke <strong>en</strong> zedelijke ontwikkeling te bereik<strong>en</strong>, moet m<strong>en</strong> de wett<strong>en</strong>, die het lichaam<br />

beheersch<strong>en</strong>, niet over het hoofd zi<strong>en</strong>. Ter ontwikkeling van e<strong>en</strong> sterk, veelzijdig karakter,<br />

moet<strong>en</strong> beide de verstandelijke <strong>en</strong> de lichamelijke vermog<strong>en</strong>s geoef<strong>en</strong>d <strong>en</strong> ontwikkeld word<strong>en</strong>.<br />

Welke studie is meer belangrijk voor de jeugd, dan die, welke handelt over d<strong>en</strong> wonderlijk<strong>en</strong><br />

lichaamsbouw, die wij van God ontvang<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, alsmede die der wett<strong>en</strong>, waardoor de<br />

gezondheid bevorderd wordt? {PEP 616.1}<br />

Ook behoort de jeugd nu, zoowel als in Israels tijd, geoef<strong>en</strong>d te word<strong>en</strong> in des lev<strong>en</strong>s<br />

practische bezighed<strong>en</strong>. E<strong>en</strong> ieder behoorde e<strong>en</strong> ambacht te leer<strong>en</strong>, waardoor hij, des noods, in<br />

zijn eig<strong>en</strong> onderhoud voorzi<strong>en</strong> kan. Dit zou niet alle<strong>en</strong> tot dekking teg<strong>en</strong> de wisselvallighed<strong>en</strong><br />

des lev<strong>en</strong>s verstrekk<strong>en</strong>, maar ook e<strong>en</strong> gunstig<strong>en</strong> invloed uitoef<strong>en</strong><strong>en</strong> op de lichamelijke,<br />

verstandelijke, <strong>en</strong> zedelijke ontwikkeling. Al ware het zelfs vrij zeker, dat niemand ooit met<br />

hand<strong>en</strong> arbeid in zijn eig<strong>en</strong> onderhoud voorzi<strong>en</strong> moest, dan behoorde hij nog te leer<strong>en</strong> werk<strong>en</strong>.<br />

Zonder de lichamelijke oef<strong>en</strong>ing kan niemand e<strong>en</strong> stevig gestel of bloei<strong>en</strong>de gezondheid<br />

g<strong>en</strong>iet<strong>en</strong>; uit di<strong>en</strong> hoofde is het verricht<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> niet te zwar<strong>en</strong> arbeid e<strong>en</strong> vereischte voor d<strong>en</strong><br />

m<strong>en</strong>sch. {PEP 616.2}<br />

Ieder leerling behoorde elk<strong>en</strong> dag e<strong>en</strong>ige ur<strong>en</strong> te werk<strong>en</strong>. Dusdo<strong>en</strong>de zou hij ook de<br />

grondslag<strong>en</strong> van nijverheid <strong>en</strong> onafhankelijkheid legg<strong>en</strong>, terwijl de jeugd tev<strong>en</strong>s ook zou word<strong>en</strong><br />

terug gehoud<strong>en</strong> uit vele kwade <strong>en</strong> verlag<strong>en</strong>de praktijk<strong>en</strong>. {PEP 616.3}<br />

429


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Leer de jeugd begrijp<strong>en</strong>, waarvoor zij geschap<strong>en</strong> is, namelijk om God te verheerlijk<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

d<strong>en</strong> medem<strong>en</strong>sch tot zeg<strong>en</strong> te verstrekk<strong>en</strong>; laat haar zi<strong>en</strong> hoeveel teedere liefde de hemelsche<br />

Vader betoond heeft, alsmede de hooge bestemming, waarvoor dit lev<strong>en</strong> haar moet<br />

voorbereid<strong>en</strong>; de waardigheid <strong>en</strong> de eer harer roeping, om zelfs kinder<strong>en</strong> Gods te word<strong>en</strong>. Indi<strong>en</strong><br />

m<strong>en</strong> dez<strong>en</strong> weg insloeg, zoud<strong>en</strong> duiz<strong>en</strong>d<strong>en</strong> met verachting <strong>en</strong> afkeer hun laag, zelfzuchtig<br />

lev<strong>en</strong>sdoel <strong>en</strong> de beuzelachtige vermak<strong>en</strong> lat<strong>en</strong> var<strong>en</strong>, waarin zij tot nu toe verdiept zijn. Zij<br />

zoud<strong>en</strong> de zonde leer<strong>en</strong> hat<strong>en</strong> <strong>en</strong> vlied<strong>en</strong>, niet op hoop van beloond te word<strong>en</strong> of uit vrees voor<br />

straf, maar omdat zij e<strong>en</strong> begrip hadd<strong>en</strong> van hare totale verdorv<strong>en</strong>heid, — omdat zij haar zoud<strong>en</strong><br />

beschouw<strong>en</strong> als e<strong>en</strong>e verkrachting van de van God ontvang<strong>en</strong>e vermog<strong>en</strong>s, <strong>en</strong> e<strong>en</strong> schandvlek<br />

voor het m<strong>en</strong>schdom. {PEP 617.1}<br />

God wil niet, dat de jeugd naar iets laag strev<strong>en</strong> zal. De eig<strong>en</strong>schapp<strong>en</strong> van het karakter,<br />

waardoor iemand eer <strong>en</strong> voorspoed onder zijne medem<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> erlangt, — de niet te<br />

onderdrukk<strong>en</strong> begeerte om iets beters te bekom<strong>en</strong>, de ontembare wil, de volhard<strong>en</strong>de inspanning,<br />

de onvermoeide volharding, — mog<strong>en</strong> niet verpletterd word<strong>en</strong>. Onder de leiding van de g<strong>en</strong>ade<br />

Gods moet<strong>en</strong> zij zoo hoog bov<strong>en</strong> de zelfzuchtige <strong>en</strong> tijdelijke belang<strong>en</strong> ge-bracht word<strong>en</strong>, als de<br />

hemel<strong>en</strong> hooger dan de aarde zijn. Dag aan dag zal m<strong>en</strong> namaals nog wat nieuws ontdekk<strong>en</strong> in<br />

de wonderlijke schepping Gods, in de voorbeeld<strong>en</strong> Zijner wijsheid <strong>en</strong> schepp<strong>en</strong>de <strong>en</strong><br />

onderhoud<strong>en</strong>de macht, zoomede in de oneindige verborg<strong>en</strong>heid van liefde <strong>en</strong> wijsheid in het<br />

verlossingsplan. “Hetge<strong>en</strong> het oog niet heeft gezi<strong>en</strong>, <strong>en</strong> het oor niet heeft gehoord, <strong>en</strong> in het hart<br />

des m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> niet is opgeklomm<strong>en</strong>, hetge<strong>en</strong> God bereid heeft di<strong>en</strong>, die Hem liefhebb<strong>en</strong>.”9 In<br />

dit lev<strong>en</strong> zelfs kunn<strong>en</strong> wij e<strong>en</strong> straal van Zijne teg<strong>en</strong>woordigheid opvang<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de vreugde der<br />

geme<strong>en</strong>schap met d<strong>en</strong> hemel smak<strong>en</strong>; doch de volheid der vreugde <strong>en</strong> zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> zull<strong>en</strong><br />

hiernamaals eerst bereikt word<strong>en</strong>. De eeuwigheid alle<strong>en</strong> kan de heerlijke bestemming van d<strong>en</strong><br />

m<strong>en</strong>sch, weder in ‘t volle bezit van Gods beeld, aanschouwelijk voorstell<strong>en</strong>. {PEP 617.2}<br />

430


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 59—Israels Eerste Koning<br />

ISRAEL werd in Gods naam <strong>en</strong> op Zijn gezag geregeerd. Mozes, de zev<strong>en</strong>tig oudst<strong>en</strong>, de<br />

ambtlied<strong>en</strong> <strong>en</strong> de richters moest<strong>en</strong> slechts zorg drag<strong>en</strong>, dat de van God ontvang<strong>en</strong>e wett<strong>en</strong><br />

toegepast werd<strong>en</strong>; zij bezat<strong>en</strong> ge<strong>en</strong>e macht om der natie wett<strong>en</strong> voor te schrijv<strong>en</strong>. Deze stand<br />

van zak<strong>en</strong> bestond zoo lang Israel e<strong>en</strong>e eig<strong>en</strong>e regeering gehad heeft. Van eeuw tot eeuw zond<br />

God Zijne geïnspireerde gezant<strong>en</strong> om het volk te onderricht<strong>en</strong>, <strong>en</strong> te bestur<strong>en</strong> bij de toepassing<br />

van de wett<strong>en</strong>. {PEP 618.1}<br />

De Heere zag wel vooruit, dat Israel e<strong>en</strong><strong>en</strong> koning begeer<strong>en</strong> zou, doch Hij stond niet toe,<br />

dat de grondbeginsel<strong>en</strong> van de regeering gewijzigd werd<strong>en</strong>. De koning moest de stedehouder des<br />

Allerhoogst<strong>en</strong> zijn. God moest als het hoofd der natie erk<strong>en</strong>d, <strong>en</strong> Zijne wet als ‘s lands wet in<br />

toepassing gebracht word<strong>en</strong>.1 {PEP 618.2}<br />

To<strong>en</strong> de Israeliet<strong>en</strong> zich metterwoon in Kanaän vestigd<strong>en</strong>, erk<strong>en</strong>d<strong>en</strong> zij de beginsel<strong>en</strong> der<br />

Godsregeering, <strong>en</strong> de natie was voorspoedig onder Jozua’s heerschappij. Doch to<strong>en</strong> de bevolking<br />

aanmerkelijk grooter geword<strong>en</strong> was, <strong>en</strong> zij met de andere natiën verkeer begonn<strong>en</strong> te krijg<strong>en</strong>,<br />

kwam er e<strong>en</strong>e verandering. Het volk nam vele gewoont<strong>en</strong> hunner Heid<strong>en</strong>sche nabur<strong>en</strong> aan, <strong>en</strong><br />

gav<strong>en</strong> daardoor hun bijzonder, heilig karakter groot<strong>en</strong>deels prijs. Lang-zamerhand verlor<strong>en</strong> zij<br />

hun eerbied voor God, <strong>en</strong> waardeerd<strong>en</strong> de onderscheiding niet langer, die h<strong>en</strong> tot e<strong>en</strong> verkor<strong>en</strong><br />

volk maakte. Bekoord door de staatsie <strong>en</strong> de praal der Heid<strong>en</strong>sche koning<strong>en</strong>, werd<strong>en</strong> zij hun<br />

eig<strong>en</strong> e<strong>en</strong>voud moede. Er ontstond jaloezie <strong>en</strong> afgunst tussch<strong>en</strong> de stamm<strong>en</strong>. Door de<br />

binn<strong>en</strong>landsche one<strong>en</strong>ighed<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> zij verzwakt; voortdur<strong>en</strong>d stond<strong>en</strong> zij aan de invall<strong>en</strong> der<br />

Heid<strong>en</strong>sche vijand<strong>en</strong> bloot, <strong>en</strong> daarom begon het volk te geloov<strong>en</strong>, dat zij hun bestaan te midd<strong>en</strong><br />

van de volk<strong>en</strong> niet kond<strong>en</strong> handhav<strong>en</strong>, t<strong>en</strong>zij de stamm<strong>en</strong> door e<strong>en</strong>e sterke, c<strong>en</strong>trale regeering<br />

vere<strong>en</strong>igd werd<strong>en</strong>. En naar mate zij van de gehoorzaamheid van Gods wet afwek<strong>en</strong>, begonn<strong>en</strong><br />

zij meer te verlang<strong>en</strong> om van deheerschappij van hunn<strong>en</strong> Souverein ontslag<strong>en</strong> te word<strong>en</strong>;<br />

di<strong>en</strong>t<strong>en</strong>-gevolge ontstond er e<strong>en</strong> algeme<strong>en</strong>e begeerte naar e<strong>en</strong><strong>en</strong> koning onder Israel. {PEP<br />

618.3}<br />

Sedert Jozua’s tijd was er niemand opgestaan, die met meer beleid heerschappij voerde, dan<br />

Samuël. Door God met het drievoudig ambt van richter, profeet, <strong>en</strong> priester bekleed, werkte hij<br />

met e<strong>en</strong> onverdrot<strong>en</strong> <strong>en</strong> onbaatzuchtig<strong>en</strong> ijver voort tot bevordering van des volks welvar<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

de natie was voorspoedig onder zijne wijze regeering. De orde werd hersteld, de godsvrucht<br />

bevorderd, <strong>en</strong> de geest van ontevred<strong>en</strong>heid was gedur<strong>en</strong>de dat tijdperk beteu-geld. Doch met het<br />

klimm<strong>en</strong> zijner jar<strong>en</strong> zag de profeet zich gedwong<strong>en</strong> om twee zijner zon<strong>en</strong> als hulprichters aan<br />

te stell<strong>en</strong>. En terwijl Samuël de werkzaamhed<strong>en</strong> aan zijn ambt verbond<strong>en</strong> waarnam, werd<strong>en</strong> de<br />

jongeling<strong>en</strong> te Ber-seba geplaatst om aldaar, in het zuidelijk gedeelte van het land, het volk te<br />

richt<strong>en</strong>. {PEP 619.1}<br />

Samuëls twee zon<strong>en</strong> werdén met des volks volkom<strong>en</strong> toestemming aangesteld; doch het<br />

bleek, dat hun vader e<strong>en</strong> slechte keus gedaan had. De Heere had d<strong>en</strong> volke, door Mozes, stiptelijk<br />

bevol<strong>en</strong>, dat Israels richters rechtvaardiglijk richt<strong>en</strong>, de weduw<strong>en</strong> <strong>en</strong> de weez<strong>en</strong> niet<br />

431


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

onderdrukk<strong>en</strong> moest<strong>en</strong>, noch zich mocht<strong>en</strong> lat<strong>en</strong> omkoop<strong>en</strong>. Maar de zon<strong>en</strong> van Samuël<br />

“neigd<strong>en</strong> zich tot de gierigheid, <strong>en</strong> nam<strong>en</strong> gesch<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, <strong>en</strong> bog<strong>en</strong> het recht.” Des pro-fet<strong>en</strong> zon<strong>en</strong><br />

luisterd<strong>en</strong> niet naar de less<strong>en</strong>, welke hij hun op ‘t gewet<strong>en</strong> had zoek<strong>en</strong> te drukk<strong>en</strong>. Zij wandeld<strong>en</strong><br />

niet in het zuiver, onzelfzuchtig spoor van hunn<strong>en</strong> vader. Samuël had zich de waarschuwing aan<br />

Eli gegev<strong>en</strong> niet g<strong>en</strong>oeg aangetrokk<strong>en</strong>. In zeker opzicht was hij te toegeeflijk geweest jeg<strong>en</strong>s<br />

zijne zon<strong>en</strong>, <strong>en</strong> nu zag hij de gevolg<strong>en</strong> ervan in hun karakter <strong>en</strong> wandel. {PEP 619.2}<br />

T<strong>en</strong> gevolge van de onrechtvaardigheid dezer richters ontstond er veel ontevred<strong>en</strong>heid, <strong>en</strong><br />

had m<strong>en</strong> nu e<strong>en</strong> goed voorw<strong>en</strong>dsel om op de lang begeerde verandering aan te dring<strong>en</strong>. “To<strong>en</strong><br />

vergaderd<strong>en</strong> zich al de oudst<strong>en</strong> van Israel, <strong>en</strong> zij kwam<strong>en</strong> tot Samuël te Rama <strong>en</strong> zij zeid<strong>en</strong> tot<br />

hem: Zie, gij zijt oud geword<strong>en</strong>, <strong>en</strong> uwe zon<strong>en</strong> wandel<strong>en</strong> niet in uwe weg<strong>en</strong>; zoo zet nu e<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

koning over ons, om ons te richt<strong>en</strong>, gelijk al de volk<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>.”2 Het volk had Samuël niet van<br />

die misbruik<strong>en</strong> verwittigd. Indi<strong>en</strong> hij gewet<strong>en</strong> had, hoe zijne zon<strong>en</strong> zich gedroeg<strong>en</strong>, hij zou h<strong>en</strong><br />

aanstonds afgezet hebb<strong>en</strong>; maar daar war<strong>en</strong> de verzoekers niet over uit. Samuël bemerkte, dat<br />

ontevred<strong>en</strong>heid <strong>en</strong> hoogmoed de ware drijfveer was, zoomede dat hun eisch met e<strong>en</strong><br />

weldoordacht <strong>en</strong> vastberad<strong>en</strong> doel geschiedde. Teg<strong>en</strong> Samuël had m<strong>en</strong> ge<strong>en</strong>e aanklacht<br />

ingebracht. All<strong>en</strong> erk<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, dat hij wijselijk <strong>en</strong> naar recht gericht had; ev<strong>en</strong>wel nam de bejaarde<br />

profeet het verzoek op als e<strong>en</strong>e op hem gemunte berisping, <strong>en</strong> e<strong>en</strong>e poging om hem uit d<strong>en</strong> weg<br />

te ruim<strong>en</strong>. {PEP 619.3}<br />

De Heere dan zeide tot Samuël: “Hoor naar de stem des volks in alles, wat zij tot u zegg<strong>en</strong><br />

zull<strong>en</strong>: want zij hebb<strong>en</strong> u niet verworp<strong>en</strong>, dat Ik ge<strong>en</strong> Koning over h<strong>en</strong> zal zijn. Naar al de<br />

werk<strong>en</strong>, die zij gedaan hebb<strong>en</strong>, van di<strong>en</strong> dag af, to<strong>en</strong> Ik h<strong>en</strong> uit Egypte geleid heb, tot op dez<strong>en</strong><br />

dag toe, <strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> Mij verlat<strong>en</strong>, <strong>en</strong> andere god<strong>en</strong> gedi<strong>en</strong>d; alzoo do<strong>en</strong> zij u ook.” De profeet<br />

ontving e<strong>en</strong>e bestraffing, omdat hij zich geraakt gevoelde, alsof m<strong>en</strong> hem beleedigd had. Zij<br />

hadd<strong>en</strong> hem niet beleedigd, maar het gezag versmaad van God, die de heerschers over Zijn volk<br />

aangesteld had. Wie e<strong>en</strong> getrouw<strong>en</strong> di<strong>en</strong>stknecht Gods verwerpt of versmaadt, die beleedigt niet<br />

e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch, maar d<strong>en</strong> Meester, die hem gezond<strong>en</strong> heeft. Gods woord<strong>en</strong>, Zijne vermaning<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

raad-geving<strong>en</strong> word<strong>en</strong> in d<strong>en</strong> wind geslag<strong>en</strong>; Zijn gezag wordt zoodo<strong>en</strong>de verworp<strong>en</strong>. {PEP<br />

620.1}<br />

Israels voorspoed was het grootst, to<strong>en</strong> zij Jehova als hunn<strong>en</strong> koning erk<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, — zoolang<br />

de wett<strong>en</strong> <strong>en</strong> de regeering, welke Hij ingesteld had, voortreffelijker dan die der andere natiën<br />

gehoud<strong>en</strong> werd<strong>en</strong>. Aangaande ‘s Heer<strong>en</strong> inzetting<strong>en</strong> had Mozes tot Israel gezegd: “Behoudt ze<br />

dan, <strong>en</strong> doet ze: want dat zal uwe wijsheid <strong>en</strong> uw verstand zijn voor de oog<strong>en</strong> der volk<strong>en</strong>, die al<br />

deze inzetting<strong>en</strong> hoor<strong>en</strong> zull<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zegg<strong>en</strong>: Dit groote volk alle<strong>en</strong> is e<strong>en</strong> wijs <strong>en</strong> verstandig<br />

volk!”3 Doch weg<strong>en</strong>s hunne afkeerigheid van achter d<strong>en</strong> Heere werd<strong>en</strong> de Israeliet<strong>en</strong> niet dat<br />

volk, hetwelk God van h<strong>en</strong> begeerde te mak<strong>en</strong>; daarbij legd<strong>en</strong> zij de kwade gevolg<strong>en</strong> hunner<br />

eig<strong>en</strong>e zonde <strong>en</strong> dwaasheid der regeering des Heer<strong>en</strong> t<strong>en</strong> laste. Zoo zeer war<strong>en</strong> zij door hunne<br />

zond<strong>en</strong> verblind geword<strong>en</strong>. {PEP 620.2}<br />

Door d<strong>en</strong> mond Zijner profet<strong>en</strong> had de Heere Israel bek<strong>en</strong>d gemaakt, dat e<strong>en</strong> koning over<br />

h<strong>en</strong> regeer<strong>en</strong> zou; hieruit volgt echter niet, dat die regeeringsvorm de beste voor h<strong>en</strong>, noch dat<br />

432


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

zij Gode welbehagelijk was. Hij liet het volk begaan, omred<strong>en</strong> het Zijn<strong>en</strong> raad verwierp. Hosea<br />

verklaart, dat God hun e<strong>en</strong><strong>en</strong> koning in zijn<strong>en</strong> toorn gaf.4 Als de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> eig<strong>en</strong>zinnig zijn,<br />

God niet om raad vrag<strong>en</strong>, of in opstand teg<strong>en</strong> Zijn geop<strong>en</strong>baard<strong>en</strong> wil lev<strong>en</strong>, dan geeft Hij hun<br />

dikwerf wat zij begeer<strong>en</strong>, opdat zij, door de bittere ervaring geleerd, hunne dwaasheid inzi<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

zich van hunne zond<strong>en</strong> bekeer<strong>en</strong> mog<strong>en</strong>. ‘s M<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> hoogmoed <strong>en</strong> wijsheid blijk<strong>en</strong> in m<strong>en</strong>ig<br />

geval e<strong>en</strong> gevaarlijke gids te zijn. Hetge<strong>en</strong> het hart teg<strong>en</strong> Gods wil begeert, wordt eindelijk e<strong>en</strong><br />

vloek instede van e<strong>en</strong> zeg<strong>en</strong> bevond<strong>en</strong>. {PEP 620.3}<br />

God wilde, dat Zijn volk Hem als hun wetgever <strong>en</strong> de bron hunner kracht erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong> zou.<br />

Door e<strong>en</strong> lev<strong>en</strong>d besef hunner afhankelijkheid van Hem, zoud<strong>en</strong> zij zich voortdur<strong>en</strong>d nader tot<br />

Hem getrokk<strong>en</strong> gevoel<strong>en</strong>. Zij zoud<strong>en</strong> meer verfijnd <strong>en</strong> verhev<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, geschikt gemaakt voor<br />

die hooge bestemming, waarvoor Hij h<strong>en</strong> als Zijn volk uitverkor<strong>en</strong> had. Werd er nu e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch<br />

op d<strong>en</strong> troon geplaatst, dan zou het volk onwillekeurig het oog van God afw<strong>en</strong>d<strong>en</strong>. Zij zoud<strong>en</strong><br />

zich meer op des m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> kracht<strong>en</strong> verlat<strong>en</strong> dan op de Goddelijke; daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> de<br />

feil<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> koning h<strong>en</strong> do<strong>en</strong> zondig<strong>en</strong>, <strong>en</strong> e<strong>en</strong>e scheiding tussch<strong>en</strong> God <strong>en</strong> de natie<br />

veroorzak<strong>en</strong>. {PEP 621.1}<br />

Samuël werd gelast om aan het verzoek van het volk te voldo<strong>en</strong>, doch hun intussch<strong>en</strong> des<br />

Heer<strong>en</strong> afkeuring te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> te gev<strong>en</strong>, alsmede h<strong>en</strong> te op<strong>en</strong>bar<strong>en</strong> wat de gevolg<strong>en</strong> van deze keus<br />

zijn zoud<strong>en</strong>. “Samuël nu zeide al de woord<strong>en</strong> des Heer<strong>en</strong> het volk aan, hetwelk e<strong>en</strong><strong>en</strong> koning<br />

van hem begeerde.” Hij hield h<strong>en</strong> voor de zware last<strong>en</strong>, die de koning h<strong>en</strong> oplegg<strong>en</strong> zou, <strong>en</strong><br />

bepaalde h<strong>en</strong> bij het verschil tussch<strong>en</strong> zulk e<strong>en</strong>e verdrukking <strong>en</strong> d<strong>en</strong> betrekkelijk vrij<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

welvar<strong>en</strong>d<strong>en</strong> toestand, welke er destijds in het land heerschte. De koning zou het praalvertoon<br />

<strong>en</strong> de weelde der andere monarch<strong>en</strong> naäp<strong>en</strong>; <strong>en</strong> om dat te kunn<strong>en</strong> do<strong>en</strong>, zou hij zware belasting<strong>en</strong><br />

op hunne person<strong>en</strong> <strong>en</strong> goeder<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> legg<strong>en</strong>. De bloem hunner jongelingschap zou hij voor<br />

zijn<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st kiez<strong>en</strong>. Hij zou h<strong>en</strong> stell<strong>en</strong> “tot zijne wag<strong>en</strong><strong>en</strong>, <strong>en</strong> tot zijne ruiter<strong>en</strong>, dat zij voor<br />

zijn<strong>en</strong> wag<strong>en</strong> h<strong>en</strong><strong>en</strong> liep<strong>en</strong>.” Ander<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> verplicht word<strong>en</strong> in het leger te di<strong>en</strong><strong>en</strong>, of zijn land<br />

te bearbeid<strong>en</strong>, zijach oogst te oogst<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zijne krijgswap<strong>en</strong><strong>en</strong> te mak<strong>en</strong>, mitsgaders zijn<br />

wap<strong>en</strong>tuig. Israels dochters zoud<strong>en</strong> g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> word<strong>en</strong> om keuk<strong>en</strong>maagd<strong>en</strong> <strong>en</strong> baksters voor d<strong>en</strong><br />

koning te zijn. En om deze staatsie op te houd<strong>en</strong>, zou de koning de beste hunner landerij<strong>en</strong><br />

nem<strong>en</strong>, welke Jehova zelf aan het volk gegev<strong>en</strong> had. Bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> zou hij de best<strong>en</strong> hunner<br />

di<strong>en</strong>stbod<strong>en</strong> <strong>en</strong> van hun vee nem<strong>en</strong>, “<strong>en</strong> hij zal zijn werk daarmede do<strong>en</strong>.” Bov<strong>en</strong> dit alles zou<br />

de koning al hunne inkomst<strong>en</strong> verti<strong>en</strong><strong>en</strong>. “En gij zult hem tot knecht<strong>en</strong> zijn,” zeide de profeet<br />

t<strong>en</strong> slotte, “gij zult wel te di<strong>en</strong> dage roep<strong>en</strong> van wege uw<strong>en</strong> koning, di<strong>en</strong> gij u zult verkor<strong>en</strong><br />

hebb<strong>en</strong>; maar de Heere zal u te di<strong>en</strong> dage niet verhoor<strong>en</strong>.” Hoe zwaar de last<strong>en</strong> van het<br />

koningschap ook op h<strong>en</strong> mocht<strong>en</strong> drukk<strong>en</strong>, zij zoud<strong>en</strong> het juk alsdan niet naar believ<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong><br />

afschudd<strong>en</strong>. {PEP 621.2}<br />

Hierop antwoordde het volk: “Ne<strong>en</strong>, maar er zal e<strong>en</strong> koning over ons zijn. En wij zull<strong>en</strong><br />

ook zijn gelijk al de volk<strong>en</strong>; <strong>en</strong> onze koning zal ons richt<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hij zal voor onze aangezicht<strong>en</strong><br />

uitgaan, <strong>en</strong> hij zal onze krijg<strong>en</strong> voer<strong>en</strong>.” {PEP 622.1}<br />

433


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

“Gelijk al de volk<strong>en</strong>.” — De Israeliet<strong>en</strong> begrep<strong>en</strong> niet, dat hunne ongelijkheid aan de andere<br />

volk<strong>en</strong>, in dit opzicht, e<strong>en</strong> bijzonder voorrecht <strong>en</strong> zeg<strong>en</strong> was. God had de Israeliet<strong>en</strong> van al de<br />

andere volk<strong>en</strong> afgescheid<strong>en</strong>, opdat zij Hem t<strong>en</strong> eig<strong>en</strong>dom zijn zoud<strong>en</strong>. Doch zij steld<strong>en</strong> deze<br />

hooge onderscheiding niet op prijs, maar verlangd<strong>en</strong> het voorbeeld der Heid<strong>en</strong><strong>en</strong> na te volg<strong>en</strong>.<br />

Deze neiging om zich naar de wereldsche praktijk<strong>en</strong> <strong>en</strong> gewoont<strong>en</strong> te schikk<strong>en</strong> is nog t<strong>en</strong><br />

huidig<strong>en</strong> dage bij de geloovig<strong>en</strong> niet uitgestorv<strong>en</strong>. Naar mate zij verder van achter d<strong>en</strong> Heere<br />

afwijk<strong>en</strong>, staan zij meer naar de schatt<strong>en</strong> <strong>en</strong> d<strong>en</strong> lof der wereld. De Christ<strong>en</strong><strong>en</strong> zijn er steeds over<br />

uit om de handeling<strong>en</strong> derg<strong>en</strong><strong>en</strong> na te volg<strong>en</strong>, die d<strong>en</strong> god dezer wereld di<strong>en</strong><strong>en</strong>. Vel<strong>en</strong> bewer<strong>en</strong>,<br />

dat door zich met de wereld” ling<strong>en</strong> te vere<strong>en</strong>ig<strong>en</strong> <strong>en</strong> hunne gewoont<strong>en</strong> aan te nem<strong>en</strong>, zij e<strong>en</strong><br />

grooter<strong>en</strong> invloed bij de goddelooz<strong>en</strong> bekom<strong>en</strong>. Maar all<strong>en</strong>, die dez<strong>en</strong> weg inslaan, scheur<strong>en</strong><br />

zich daardoor los van de Bron hunner sterkte. Door de vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> der wereld te word<strong>en</strong>, word<strong>en</strong><br />

zij vijand<strong>en</strong> Gods. Ter wille van e<strong>en</strong> weinig aardsch<strong>en</strong> roem br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> zij de hun van God<br />

geschonk<strong>en</strong>e eer t<strong>en</strong> offer, zoodat zij niet kunn<strong>en</strong> verkondig<strong>en</strong> de deugd<strong>en</strong> des ge<strong>en</strong><strong>en</strong>, die h<strong>en</strong><br />

geroep<strong>en</strong> heeft uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht.5 {PEP 622.2}<br />

Zeer verslag<strong>en</strong> was Samuël ter oorzaak van des volks antwoord; doch de Heere zeide tot<br />

h<strong>en</strong>: “Hoor naar hunne stem, <strong>en</strong> stel hun e<strong>en</strong><strong>en</strong> koning.” De profeet had zijn<strong>en</strong> plicht volbracht.<br />

Hij had h<strong>en</strong> getrouwelijk gewaarschuwd, maar zij hadd<strong>en</strong> er ge<strong>en</strong> gehoor aan gegev<strong>en</strong>. Met e<strong>en</strong><br />

bedroefd hart liet hij het volk gaan; ook hij ging zijns weegs om e<strong>en</strong> begin te mak<strong>en</strong> met de<br />

verandering in het gouvernem<strong>en</strong>t. {PEP 622.3}<br />

Samuëls reine, onbaatzuchtige toewijding stak steeds gunstig af teg<strong>en</strong> het gedrag der<br />

zelfzuchtige priesters <strong>en</strong> oudst<strong>en</strong>, zoomede teg<strong>en</strong> dat van het hoogmoedig <strong>en</strong> vleeschelijk<br />

gezinde Israel. Ofschoon hij niet praalde noch e<strong>en</strong> wijdsch vertoon maakte, zoo droeg zijn arbeid<br />

toch des Heer<strong>en</strong> goedkeuring weg. Hij behaalde d<strong>en</strong> roem van ‘s werelds Verlosser, onder wi<strong>en</strong>s<br />

besturing hij Israel richtte. Het volk was echter moede van zijne vroomheid <strong>en</strong> toewijding; zij<br />

verachtt<strong>en</strong> zijn nederig gedrag, <strong>en</strong> verwierp<strong>en</strong> hem t<strong>en</strong> einde e<strong>en</strong><strong>en</strong> man te begeer<strong>en</strong>, die als<br />

koning over h<strong>en</strong> heersch<strong>en</strong> zou. {PEP 622.4}<br />

Het beeld van Christus werd in Samuëls karakter afgespiegeld. De vlekkeloosheid van des<br />

Zaligmakers lev<strong>en</strong> verwekte toorn in d<strong>en</strong> Satan. Dat lev<strong>en</strong> was het licht der wereld, <strong>en</strong> in hetzelve<br />

werd de verdorv<strong>en</strong>heid van des m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> hart gezi<strong>en</strong>. Christus’ heiligheid deed de boosaardigste<br />

hartstocht<strong>en</strong> der valsche belijders der godzaligheid teg<strong>en</strong> Hem ontvlamm<strong>en</strong>. Christus bracht<br />

ge<strong>en</strong>e aardsche schatt<strong>en</strong> of eer mede, maar de werk<strong>en</strong>, die Hij deed, getuigd<strong>en</strong>, dat Hij met meer<br />

macht bekleed was, dan e<strong>en</strong>ig aardsch vorst. De Jod<strong>en</strong> verwachtt<strong>en</strong>, dat de Messias des<br />

verdrukkers juk zou afwerp<strong>en</strong>, hoewel zij de zond<strong>en</strong> aankleefd<strong>en</strong>, die hun hetzelve op d<strong>en</strong> nek<br />

gelegd had. Indi<strong>en</strong> Christus hunne zond<strong>en</strong> bemanteld <strong>en</strong> hunne vroomheid toegejuicht had, zij<br />

zoud<strong>en</strong> Hem als hunn<strong>en</strong> koning erk<strong>en</strong>d hebb<strong>en</strong>; maar zij wild<strong>en</strong> Zijne onverschrokk<strong>en</strong>e<br />

bestraffing hunner zond<strong>en</strong> niet verdrag<strong>en</strong>. Zij verachtt<strong>en</strong> het beminnelijke karakter, dat uitblonk<br />

door weldadigheid, reinheid, <strong>en</strong> heiligheid, <strong>en</strong> dat niets anders dan zonde haatte. Alzoo is het t<strong>en</strong><br />

all<strong>en</strong> tijde gegaan. Des hemels licht verdoemt all<strong>en</strong>, die niet in hetzelve wandel<strong>en</strong>. Als de<br />

geveinsd<strong>en</strong> bestraft word<strong>en</strong> door het voorbeeld derg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die de zonde hat<strong>en</strong>, dan lat<strong>en</strong> zij zich<br />

434


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

door Satan gebruik<strong>en</strong> om de getrouw<strong>en</strong> te kwell<strong>en</strong> <strong>en</strong> te vervolg<strong>en</strong>. “En ook all<strong>en</strong>, die<br />

godzaliglijk will<strong>en</strong> lev<strong>en</strong> in Christus Jezus, die zull<strong>en</strong> vervolgd word<strong>en</strong>.”6 {PEP 623.1}<br />

Hoewel het in de profetie voorspeld was, dat Israel e<strong>en</strong> koninkrijk zou word<strong>en</strong>, zoo had God<br />

zich toch het recht voorbehoud<strong>en</strong> om hunn<strong>en</strong> koning te kiez<strong>en</strong>. De Hebreën eerbiedigd<strong>en</strong> dan<br />

Gods gezag ook in zoo ver, dat zij de keuze geheel aan Hem overliet<strong>en</strong>. En daarvoor werd<br />

verkor<strong>en</strong> Saul, de zoon van Kis, uit d<strong>en</strong> stam van B<strong>en</strong>jamin. {PEP 623.2}<br />

De persoonlijke hoedanighed<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> toekomstig<strong>en</strong> koning volded<strong>en</strong> t<strong>en</strong> volle aan het<br />

hoogmoedige hart, dat e<strong>en</strong><strong>en</strong> koning begeerd had. “Ja er was ge<strong>en</strong> schooner man dan hij onder<br />

de kinder<strong>en</strong> Israels.”7 Aanzi<strong>en</strong>lijk <strong>en</strong> deftig in zijn voorkom<strong>en</strong>, in d<strong>en</strong> bloei des lev<strong>en</strong>s, bevallig<br />

<strong>en</strong> groot van gestalte, had hij het voorkom<strong>en</strong> van iemand, die gebor<strong>en</strong> was heerschappij te<br />

voer<strong>en</strong>. Doch met al deze uiterlijke bevallighed<strong>en</strong> miste Saul toch die hoogere eig<strong>en</strong>schapp<strong>en</strong><br />

der ware wijsheid. In zijne jeugd had hij niet geleerd om zijne drift<strong>en</strong> te beteugel<strong>en</strong>; de<br />

vernieuw<strong>en</strong>de kracht van Gods g<strong>en</strong>ade had nog niet in hem gewrocht. {PEP 623.3}<br />

Saul was de zoon van e<strong>en</strong><strong>en</strong> rijk<strong>en</strong> <strong>en</strong> machtig<strong>en</strong> overste, desnietteg<strong>en</strong>staande was<br />

hij,overe<strong>en</strong>komstig de e<strong>en</strong>voudigheid van di<strong>en</strong> tijd, zijn<strong>en</strong> vader behulpzaam in het vericht<strong>en</strong><br />

van de werkzaamhed<strong>en</strong>, die aan het landelijke lev<strong>en</strong> verbond<strong>en</strong> zijn. Zijns vaders ezelinn<strong>en</strong><br />

war<strong>en</strong> op de berg<strong>en</strong> verdwaald geraakt, <strong>en</strong> daarom werd Saul uitgezond<strong>en</strong> om ze weder op te<br />

zoek<strong>en</strong>. Drie dag<strong>en</strong> lang zocht hij te vergeefs, <strong>en</strong> zich to<strong>en</strong> niet ver van Rama,8 de woonplaats<br />

van Samuël bevind<strong>en</strong>de, sloeg zijn di<strong>en</strong>stknecht voor, om d<strong>en</strong> profeet e<strong>en</strong>s te vrag<strong>en</strong> om<br />

inlichting aangaande het afgedwaalde. “Zie, er vindt zich in mijne hand het vier<strong>en</strong>deel e<strong>en</strong>s<br />

zilver<strong>en</strong> sikkels,” zeide hij; “dat zal ik d<strong>en</strong> man Gods gev<strong>en</strong>, opdat hij ons onz<strong>en</strong> weg wijze.”<br />

Dit was destijds de gewoonte; wanneer iemand e<strong>en</strong> persoon van hooger<strong>en</strong> stand g<strong>en</strong>aakte, dan<br />

gaf hij e<strong>en</strong> klein gesch<strong>en</strong>k, hetwelk tot blijk van zijne achting di<strong>en</strong>de. {PEP 624.1}<br />

Tot aan de stad g<strong>en</strong>aderd zijnde, ontmoett<strong>en</strong> zij maagd<strong>en</strong>, die uitging<strong>en</strong> om water te putt<strong>en</strong>,<br />

<strong>en</strong> zij vraagd<strong>en</strong> haar waar de zi<strong>en</strong>er woonde. Zij kreg<strong>en</strong> t<strong>en</strong> antwoord, dat er<br />

godsdi<strong>en</strong>stplechtighed<strong>en</strong> plaats zoud<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, alsmede, dat de profeet reeds op de “hoogte”<br />

was om aldaar te offer<strong>en</strong> <strong>en</strong> daarna e<strong>en</strong> feestoffermaal te houd<strong>en</strong>. Tijd<strong>en</strong>s Samuëls heerschappij<br />

had er e<strong>en</strong>e groote verandering plaats gevond<strong>en</strong>. To<strong>en</strong> God hem riep, stond de tempel-di<strong>en</strong>st in<br />

verachting. “De lied<strong>en</strong> verachtt<strong>en</strong> het spijsoffer des Heer<strong>en</strong>.”9 Doch nu was Gods eeredi<strong>en</strong>st in<br />

het land hersteld, <strong>en</strong> het volk stelde belang in de plechtighed<strong>en</strong> daaraan verbond<strong>en</strong>. Dewijl er in<br />

d<strong>en</strong> tabernakel ge<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st verricht werd, offerde m<strong>en</strong> indertijd elders; uit di<strong>en</strong> hoofde kwam het<br />

volk te zam<strong>en</strong> in de sted<strong>en</strong>, waar de Leviet<strong>en</strong> woond<strong>en</strong> om aldaar onderricht te word<strong>en</strong>. De<br />

hoogst geleg<strong>en</strong>e plaats<strong>en</strong> in de sted<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> gewoonlijk daarvoor gekoz<strong>en</strong>, <strong>en</strong> werd<strong>en</strong><br />

bijgegvolg de “hoogt<strong>en</strong>” g<strong>en</strong>aamd. {PEP 624.2}<br />

In de poort der stad ontmoette Saul d<strong>en</strong> profeet. God had het reeds aan Samuël geop<strong>en</strong>baard,<br />

dat Israels toekomstige koning bij die geleg<strong>en</strong>heid voor hem verschijn<strong>en</strong> zou. En to<strong>en</strong> zij nu<br />

elkander ontmoet hadd<strong>en</strong>, zeide de Heere tot Samuël: “Zie, dit is de man van welk<strong>en</strong> Ik u gezegd<br />

heb: Deze zal over mijn volk heersch<strong>en</strong>.” {PEP 624.3}<br />

435


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Op Sauls verzoek: “Wijs mij toch, waar is hier het huis des zi<strong>en</strong>ers,” antwoordde Samuël<br />

hem: “Ik b<strong>en</strong> de zi<strong>en</strong>er.” Tev<strong>en</strong>s gaf hij hem te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, dat de ezelinn<strong>en</strong> gevond<strong>en</strong> war<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

drong bij hem aan om het feest bij te won<strong>en</strong>, hem te gelijker tijd te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>de, dat er e<strong>en</strong>e<br />

groote bestemming voor hem lag, zegg<strong>en</strong>de: “En wi<strong>en</strong>s zal zijn al het gew<strong>en</strong>schte, dat in Israel<br />

is? is het niet van u, <strong>en</strong> van het gansche huis uws vaders?” Des luisteraars hart klopte ter oorzaak<br />

van wat de profeet teg<strong>en</strong> hem zeide. Hij begreep derzelver beteek<strong>en</strong>is, want het hart des gansch<strong>en</strong><br />

volks was op e<strong>en</strong><strong>en</strong> koning gesteld. Met e<strong>en</strong>e bescheid<strong>en</strong>e geringschatting van zichzelv<strong>en</strong><br />

antwoordde Saul: “B<strong>en</strong> ik niet e<strong>en</strong> zoon van Jemini, van d<strong>en</strong> kleinst<strong>en</strong> der stamm<strong>en</strong> van Israel?<br />

<strong>en</strong> mijn geslacht is het niet het kleinste van al de geslacht<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> stam van B<strong>en</strong>jamin?<br />

Waarom spreekt gij mij dan aan met zulke woord<strong>en</strong>?” {PEP 624.4}<br />

Samuël geleidde d<strong>en</strong> vreemdeling naar de vergaderplaats, waar de voornaamst<strong>en</strong> der stad<br />

vergaderd war<strong>en</strong>. Op des profet<strong>en</strong> bevel werd de eereplaats onder h<strong>en</strong> aan Saul gegev<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de<br />

lekkernij<strong>en</strong> van het feest werd<strong>en</strong> hem voorgezet. To<strong>en</strong> de plechtighed<strong>en</strong> afgeloop<strong>en</strong> war<strong>en</strong>, nam<br />

Samuël zijn<strong>en</strong> gast mede naar zijn huis, alwaar hij, op het dak van het huis, met hem sprak over<br />

de grondbeginsel<strong>en</strong> van Israels heerschappij, <strong>en</strong> hem alzoo, in e<strong>en</strong>e zekere mate, zocht voor te<br />

bereid<strong>en</strong> voor zijne hooge betrekking. {PEP 625.1}<br />

To<strong>en</strong> Saul des ander<strong>en</strong> daags vroeg vertrok, deed de profeet hem uitgeleide. Aan het einde<br />

der stad gekom<strong>en</strong> zijnde verzocht. Samuël, dat Sauls jong<strong>en</strong> vooruit zou gezond<strong>en</strong> word<strong>en</strong>.<br />

Daarna gebood hij hem stil te staan, opdat hij hem Gods woord bek<strong>en</strong>d mak<strong>en</strong> mocht. “To<strong>en</strong><br />

nam Samuël e<strong>en</strong>e oliekruik, <strong>en</strong> goot ze uit op zijn hoofd, <strong>en</strong> kuste hem, <strong>en</strong> zeide: Is het niet alzoo,<br />

dat de Heere u tot e<strong>en</strong><strong>en</strong> voorganger over Zijn erfdeel gezalfd heeft?” Tot bewijs, dat hij dit op<br />

Gods bevel gedaan had, voorspelde hij wat hem op zijne reis huiswaarts wedervar<strong>en</strong> zou, <strong>en</strong> gaf<br />

Saul daarbij de verzekering, dat de Geest Gods hem bekwaam zou mak<strong>en</strong> voor de betrekking,<br />

welke hij te vervull<strong>en</strong> had. “De Geest des Heer<strong>en</strong> zal vaardig word<strong>en</strong> over u,” zeide de profeet,<br />

“<strong>en</strong> gij zult in e<strong>en</strong><strong>en</strong> ander<strong>en</strong> man veranderd word<strong>en</strong>. En het zal geschied<strong>en</strong>, als u deze teek<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

zull<strong>en</strong> kom<strong>en</strong>, doe gij wat uwe hand vind<strong>en</strong> zal, want God zal met u zijn.” {PEP 625.2}<br />

Saul dan ging zijns weegs, <strong>en</strong> alles geschiedde, zooals de profeet het voorspeld had. Aan de<br />

landpale van B<strong>en</strong>jamin vertelde m<strong>en</strong> hem, dat de ezelinn<strong>en</strong> gevond<strong>en</strong> war<strong>en</strong>. Op de vlakte van<br />

Thabor ontmoette hij drie mann<strong>en</strong>, die opging<strong>en</strong> om d<strong>en</strong> Heere te Bethel te aanbidd<strong>en</strong>. E<strong>en</strong><br />

hunner droeg drie bokjes voor e<strong>en</strong> offerande, de tweede droeg drie boll<strong>en</strong> broods, <strong>en</strong> de derde<br />

e<strong>en</strong> flesch wijn voor e<strong>en</strong> offermaal. Zij begroett<strong>en</strong> Saul op de gewone wijze, <strong>en</strong> gav<strong>en</strong> hem twee<br />

van de drie brood<strong>en</strong>. In Gibea, zijn eig<strong>en</strong>e stad, kwam e<strong>en</strong> hoop profet<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> heuvel af, d<strong>en</strong><br />

Heere lofzing<strong>en</strong>de met luit<strong>en</strong>, <strong>en</strong> trommel<strong>en</strong>, <strong>en</strong> pijp<strong>en</strong>, <strong>en</strong> harp<strong>en</strong>. To<strong>en</strong> Saul h<strong>en</strong> g<strong>en</strong>aakte, werd<br />

de Geest des Heer<strong>en</strong> vaardig over hem, <strong>en</strong> hij stemde in met hunne lofzang<strong>en</strong>, <strong>en</strong> profeteerde in<br />

het midd<strong>en</strong> van h<strong>en</strong>. Zoo groot was zijne welsprek<strong>en</strong>dheid <strong>en</strong> wijsheid, <strong>en</strong> met zoo veel ernst<br />

nam hij deel aan d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st, dat zijne bek<strong>en</strong>d<strong>en</strong> verwon-derd uitriep<strong>en</strong>; “Wat is dit, dat d<strong>en</strong> zoon<br />

van Kis geschied is? Is Saul ook onder de profet<strong>en</strong>?” {PEP 625.3}<br />

Terwijl Saul aan d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st der profet<strong>en</strong> deel nam, werd er e<strong>en</strong>e groote verandering in hem<br />

door d<strong>en</strong> Heilig<strong>en</strong> Geest gewerkt. Het licht van Gods reinheid <strong>en</strong> heiligheid besche<strong>en</strong> het hart,<br />

436


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

dat van nature duister was. Hij zag zich zelf gelijkerwijs hij werkelijk voor God was. Hij zag de<br />

beminnelijkheid der heiligheid. Hij werd nu geroep<strong>en</strong> om d<strong>en</strong> strijd teg<strong>en</strong> Satan <strong>en</strong> de zonde aan<br />

te bind<strong>en</strong>, -ook gevoelde hij, dat al zijne kracht daarvoor van God kom<strong>en</strong> moest. Daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong><br />

schonk de Heere hem wijsheid <strong>en</strong> kloekheid voor zijne hooge betrekking. Hij op<strong>en</strong>baarde hem<br />

de Bron van sterke <strong>en</strong> g<strong>en</strong>ade, <strong>en</strong> verlichtte zijn verstand op het punt, wat God van hem vergde<br />

zoomede wat zijn plicht was. {PEP 626.1}<br />

Het volk wist niets van Sauls zalving tot koning. Gods keuze moest door middel van het lot<br />

word<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>d gemaakt. Te di<strong>en</strong> einde liet Samuël het volk te Mizpa sam<strong>en</strong>kom<strong>en</strong>. Er werd om<br />

Gods leiding gebed<strong>en</strong>, <strong>en</strong> daarna begon de plechtigheid van het werp<strong>en</strong> der lot<strong>en</strong>. In stilte<br />

wachtte de m<strong>en</strong>igte d<strong>en</strong> uitslag af. De stam, het geslacht, <strong>en</strong> het huisgezin werd<strong>en</strong><br />

achtere<strong>en</strong>volg<strong>en</strong>s aangewez<strong>en</strong>, <strong>en</strong> daarna viel het lot op Saul, d<strong>en</strong> zoon van Kis. Maar Saul was<br />

niet in de vergadering. Hij had zich heimelijk verwijderd, omdat hij de verantwoordelijkheid<br />

gevoelde, welke op hem zou gelegd word<strong>en</strong>. Daarom werd hij opgezocht <strong>en</strong> der vergadering<br />

voorgesteld, die zich verheugde weg<strong>en</strong>s de bevalligheid van hunn<strong>en</strong> koning, wijl hij “hooger<br />

was dan al het volk, van zijn<strong>en</strong> schouder <strong>en</strong> opwaarts.” Zelfs Samuël, to<strong>en</strong> hij hem aan de<br />

m<strong>en</strong>igte voorstelde riep uit: “Ziet gij, di<strong>en</strong> de Heere verkor<strong>en</strong> heeft? want gelijk hij is er niemand<br />

onder het gansche volk.” Hij werd dan lang <strong>en</strong> luid begroet met d<strong>en</strong> uitroep: “De koning leve!”<br />

{PEP 626.2}<br />

“Samuël nu sprak tot het volk het recht des koninkrijks,” verklar<strong>en</strong>de op welke beginsel<strong>en</strong><br />

de regeering gegrond was, <strong>en</strong> onder wi<strong>en</strong>s opzicht zij stond. De konig zou niet e<strong>en</strong>e onbeperkte<br />

macht bezitt<strong>en</strong>, maar haar aan d<strong>en</strong> wil des Allerhoogst<strong>en</strong> onderworp<strong>en</strong> houd<strong>en</strong>. Deze rede werd<br />

in e<strong>en</strong> boek geschrev<strong>en</strong>, waarin het prerogatief der kroon <strong>en</strong> de recht<strong>en</strong> des volks uite<strong>en</strong> gezet<br />

werd<strong>en</strong>. Ofschoon de natie niet naar Samuëls raad geluisterd had, poogde de getrouwe profeet<br />

toch nog, in zoo verre dit geoorloofd was, hunne vrijheid te bescherm<strong>en</strong>. {PEP 629.1}<br />

Schoon het volk in het algeme<strong>en</strong> Saul wel als koning wilde erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, war<strong>en</strong> er toch nog<br />

vel<strong>en</strong>, die zich er teg<strong>en</strong> verzett<strong>en</strong>. Zij kond<strong>en</strong> het maar niet slikk<strong>en</strong>, dat de koning gekoz<strong>en</strong> was<br />

uit B<strong>en</strong>jamin, d<strong>en</strong> kleinst<strong>en</strong> van Israels stamm<strong>en</strong>, — <strong>en</strong> dat Juda <strong>en</strong> Efraim, de twee grootste <strong>en</strong><br />

machtigste, niet in aanmerking war<strong>en</strong> gekom<strong>en</strong>. Zij weigerd<strong>en</strong> derhalve om Saul trouw te<br />

zwer<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hem de gewone gesch<strong>en</strong>k<strong>en</strong> te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Die het sterkst op e<strong>en</strong><strong>en</strong> koning hadd<strong>en</strong><br />

aangedrong<strong>en</strong>, war<strong>en</strong> nu juist de person<strong>en</strong>, die niet met dankbaarheid d<strong>en</strong> door God aangesteld<strong>en</strong><br />

man aannem<strong>en</strong> wild<strong>en</strong>. Iedere factie had iemand, di<strong>en</strong> zij begunstigde <strong>en</strong> op d<strong>en</strong> troon geplaatst<br />

w<strong>en</strong>schte; ja vele overst<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> zich zelv<strong>en</strong> deze eer toegedacht. Nijd <strong>en</strong> afgunst brandd<strong>en</strong> in<br />

vele hart<strong>en</strong>. De raadslag<strong>en</strong> van hunn<strong>en</strong> hoogmoed <strong>en</strong> eerzucht was op teleurstelling <strong>en</strong><br />

misnoeg<strong>en</strong> uitgeloop<strong>en</strong>. {PEP 629.2}<br />

Onder deze omstandighed<strong>en</strong> begeerde Saul zijn koninklijk ambt niet te aanvaard<strong>en</strong>. Uit di<strong>en</strong><br />

hoofde liet hij Samuël daarvoor zorg<strong>en</strong>, <strong>en</strong> keerde zelf naar Gibea terug. Hij werd op e<strong>en</strong>e eerbare<br />

wijze derwaarts begeleid door e<strong>en</strong> gezelschap, dat d<strong>en</strong> vinger Gods in zijne keuze bespeurde, <strong>en</strong><br />

daarom besloot om hem ter zijde te staan. Hij w<strong>en</strong>dde echter ge<strong>en</strong>e poging<strong>en</strong> aan, om zijne<br />

aanspraak op d<strong>en</strong> troon met geweld te do<strong>en</strong> geld<strong>en</strong>. In zijn eig<strong>en</strong> huis, op de hoogt<strong>en</strong> van<br />

437


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

B<strong>en</strong>jamin, hield hij zich met d<strong>en</strong> landbouw bezig, <strong>en</strong> liet het aan God over 0m voor zijn gezag<br />

te zorg<strong>en</strong>. {PEP 629.3}<br />

Niet lang na Sauls aanstelling ded<strong>en</strong> de Ammoniet<strong>en</strong> onder de aanvoering van hunn<strong>en</strong><br />

koning Nahas, e<strong>en</strong><strong>en</strong> inval op het grondgebied der stamm<strong>en</strong>, die t<strong>en</strong> oost<strong>en</strong> van de Jordaan lag<strong>en</strong>,<br />

<strong>en</strong> belegerd<strong>en</strong> Jabes in Gilead. De inwoners der stad zocht<strong>en</strong> vrede met de Ammoniet<strong>en</strong> te sluit<strong>en</strong><br />

door hun onderworp<strong>en</strong>heid te belov<strong>en</strong>. Dit wilde de hardvochtige koning niet do<strong>en</strong>, dan op<br />

voorwaarde, dat hij e<strong>en</strong> iegelijk hunner het rechteroog uitstak, opdat hij h<strong>en</strong> zoodo<strong>en</strong>de tot<br />

voortdur<strong>en</strong>de getuig<strong>en</strong> zijner heerschappij mak<strong>en</strong> mocht. {PEP 629.4}<br />

De inwoners der belegerde stad bad<strong>en</strong> hem om zev<strong>en</strong> dag<strong>en</strong> uitstel. De Ammoniet<strong>en</strong><br />

schonk<strong>en</strong> dit, vermits zij de eer hunner overwinning daardoor dacht<strong>en</strong> te bevorder<strong>en</strong>. Nu zond<br />

m<strong>en</strong> onmiddelijk bod<strong>en</strong> uit Jabez om de stamm<strong>en</strong> t<strong>en</strong> west<strong>en</strong> van de Jordaan te hulp te roep<strong>en</strong>.<br />

Dit werd ook in Gibea gekondschapt, <strong>en</strong> verspreidde e<strong>en</strong> algeme<strong>en</strong><strong>en</strong> schrik. Saul kwam te huis,<br />

van achter de runder<strong>en</strong> uit het veld, <strong>en</strong> hoorde het gewe<strong>en</strong> des volks, hetwelk hem dadelijk te<br />

verstaan gaf, dat e<strong>en</strong> groote ramp hun getroff<strong>en</strong> had. Daarom vroeg hij: “Wat is d<strong>en</strong> volke, dat<br />

zij we<strong>en</strong><strong>en</strong>?” To<strong>en</strong> m<strong>en</strong> hem het onteer<strong>en</strong>de had medegedeeld, ontwaakt<strong>en</strong> al zijne sluimer<strong>en</strong>de<br />

kracht<strong>en</strong>. “De Geest des Heer<strong>en</strong> werd vaardig over Saul, ... <strong>en</strong> hij nam e<strong>en</strong> paar runder<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

hieuw ze in stukk<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hij zond ze in alle landpal<strong>en</strong> van Israel door de hand der bod<strong>en</strong>, zegg<strong>en</strong>de:<br />

Die niet zelf uittrekt achter Saul <strong>en</strong> achter Samuël, alzoo zal m<strong>en</strong> zijn<strong>en</strong> runder<strong>en</strong> do<strong>en</strong>.” {PEP<br />

630.1}<br />

Drie honderd <strong>en</strong> dertig duiz<strong>en</strong>d man schaard<strong>en</strong> zich onder Sauls commando, op de vlakte<br />

van Bezek. De bod<strong>en</strong> nu werd<strong>en</strong> onverwijld naar de belegerde stad terug gezond<strong>en</strong> met de<br />

verzekering, dat zij des ander<strong>en</strong> daags hun ter hulpe zoud<strong>en</strong> kom<strong>en</strong>, op d<strong>en</strong> eig<strong>en</strong>st<strong>en</strong> dag,<br />

waarop zij zich aan de Ammoniet<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> onderwerp<strong>en</strong>. Door d<strong>en</strong> gansch<strong>en</strong> nacht met<br />

spoed voort te trekk<strong>en</strong>, gelukte het Saul het leger over de Jordaan <strong>en</strong> “in de morg<strong>en</strong>wake” voor<br />

Jabes te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Gelijk Gideon, verdeelde hij het volk in drie hoop<strong>en</strong>, kwam in het midd<strong>en</strong> des<br />

legers der Ammoniet<strong>en</strong>, eer zij e<strong>en</strong>ig gevaar vermoedd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> terwijl zij zich volkom<strong>en</strong> veilig<br />

achtt<strong>en</strong>. T<strong>en</strong> gevolge van de paniek, die hieruit onstond, werd de vijand met groot verlies op de<br />

vlucht geslag<strong>en</strong>. “En het geschiedde, dat de overig<strong>en</strong> alzoo verstrooid werd<strong>en</strong>, dat er onder h<strong>en</strong><br />

ge<strong>en</strong> twee te zam<strong>en</strong> blev<strong>en</strong>.” {PEP 630.2}<br />

Sauls beslistheid <strong>en</strong> dapperheid, zoomede zijne bekwaamheid om zulk e<strong>en</strong>e groote<br />

strijdmacht te kunn<strong>en</strong> aanvoer<strong>en</strong>, war<strong>en</strong> eig<strong>en</strong>schapp<strong>en</strong>, die de Israeliet<strong>en</strong> in hunn<strong>en</strong> koning<br />

verlangd<strong>en</strong>, opdat zij zich met de andere natiën mocht<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> met<strong>en</strong>. Daarom begroett<strong>en</strong> zij<br />

hem nu als hunn<strong>en</strong> koning <strong>en</strong> schrev<strong>en</strong> de eer der overwinning aan m<strong>en</strong>schelijke poging<strong>en</strong> toe,<br />

verget<strong>en</strong>de, dat zonder Gods bijzonder<strong>en</strong> zeg<strong>en</strong> al hun pog<strong>en</strong> te vergeefs zou zijn geweest. In<br />

hunne opgewond<strong>en</strong>heid sloeg<strong>en</strong> sommig<strong>en</strong> voor om dieg<strong>en</strong><strong>en</strong> om te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, die geweigerd<br />

hadd<strong>en</strong> Sauls gezag te erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>. Maar de koning stond dat teg<strong>en</strong>, zegg<strong>en</strong>de: “Er zal te dez<strong>en</strong><br />

dage ge<strong>en</strong> man gedood word<strong>en</strong>, want de Heere heeft hed<strong>en</strong> e<strong>en</strong>e verlossing in Israel gedaan.”<br />

Hier gaf Saul e<strong>en</strong> blijk, dat er e<strong>en</strong>e verandering bij hem had plaats gevond<strong>en</strong>: instede van zich<br />

438


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

zelf de eere toe te eig<strong>en</strong><strong>en</strong>, gaf hij ze God. In plaats van e<strong>en</strong>e begeerte om zich te wrek<strong>en</strong> te<br />

op<strong>en</strong>bar<strong>en</strong>, legde hij e<strong>en</strong> vergev<strong>en</strong>sgezind<strong>en</strong> <strong>en</strong> medelij d<strong>en</strong>d<strong>en</strong> geest aan d<strong>en</strong> dag. {PEP 630.3}<br />

Samuël stelde nu voor, dat m<strong>en</strong> het volk te Gilgal zou do<strong>en</strong> te zam<strong>en</strong> kom<strong>en</strong>, opdat het<br />

koninkrijk in ‘t op<strong>en</strong>baar aan Saul mocht bevestigd word<strong>en</strong>. Dit voorstel werd aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong>; “<strong>en</strong><br />

zij offerd<strong>en</strong> aldaar dankoffer<strong>en</strong> voor het aangezicht des Heer<strong>en</strong>; <strong>en</strong> Saul verheugde zich aldaar<br />

gansch zeer, met al de mann<strong>en</strong> van Israel.” {PEP 631.1}<br />

Gilgal was de plaats, waar Israel het eerst gelegerd had, na zijn aankomst in het beloofde<br />

land. Te dezer plaats werd Jozua gelast om e<strong>en</strong> pilaar van twaalf ste<strong>en</strong><strong>en</strong> op te richt<strong>en</strong> ter<br />

gedacht<strong>en</strong>is hunner wonderbare doortocht door de Jordaan. Hier war<strong>en</strong> zij opnieuw begonn<strong>en</strong> te<br />

besnijd<strong>en</strong>. Hier hield<strong>en</strong> zij hun eerste Pascha na hunne zonde te Kades <strong>en</strong> hunne omzwerving in<br />

de woestijnHier hield het manna op. Hier versche<strong>en</strong> de Vorst van het heir des Heer<strong>en</strong> aan d<strong>en</strong><br />

opperbevelhebber van Israels legermacht. Van deze plaats rukt<strong>en</strong> zij voorwaarts op Jericho <strong>en</strong><br />

Ai aan. Hier werd Achan weg<strong>en</strong>s zijne overtreding gestraft, mitsgaders het verbond met de<br />

Gibeoniet<strong>en</strong> aangegaan, om welke red<strong>en</strong> Israel gestraft werd, wijl m<strong>en</strong> God niet om raad<br />

gevraagd had. Op deze vlakte, die zoo vele aangrijp<strong>en</strong>de herinnering<strong>en</strong> in ‘t geheug<strong>en</strong> riep,<br />

stond<strong>en</strong> Samuël <strong>en</strong> Saul; <strong>en</strong> to<strong>en</strong> het volk had opgehoud<strong>en</strong> d<strong>en</strong> koning met hunne<br />

welkomstgroet<strong>en</strong> toe te juich<strong>en</strong>, nam de bejaarde profeet afscheid van d<strong>en</strong> bewindvoerder der<br />

natie. {PEP 631.2}<br />

“Ziet,” zeide hij tot het volk, “ik heb naar ulieder stem gehoord in alles, wat gij mij gezegd<br />

hebt, <strong>en</strong> ik heb e<strong>en</strong><strong>en</strong> koning over u gezet. En nu, ziet, daar trekt de koning voor uw aangezicht<br />

he<strong>en</strong>, <strong>en</strong> ik b<strong>en</strong> oud <strong>en</strong> grijs geword<strong>en</strong>, ... <strong>en</strong> ik heb voor uwe aangezicht<strong>en</strong> gewandeld van mijne<br />

jeugd af tot dez<strong>en</strong> dag toe. Ziet, hier b<strong>en</strong> ik, betuigt teg<strong>en</strong> mij voor d<strong>en</strong> Heere, <strong>en</strong> voor Zijn<strong>en</strong><br />

gezalfde, wi<strong>en</strong>s os ik g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> heb, <strong>en</strong> wi<strong>en</strong>s ezel ik g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> heb, <strong>en</strong> wi<strong>en</strong> ik verongelijkt heb,<br />

wi<strong>en</strong> ik onderdrukt heb, <strong>en</strong> van wi<strong>en</strong>s hand ik e<strong>en</strong> gesch<strong>en</strong>k g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> heb, dat ik mijne oog<strong>en</strong><br />

van hem zou verborg<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>; zoo zal ik het ulied<strong>en</strong> wedergev<strong>en</strong>.” {PEP 631.3}<br />

To<strong>en</strong> antwoordde al het volk: “Gij hebt ons niet verongelijkt, gij hebt ons niet onderdrukt,<br />

<strong>en</strong> gij hebt van niemands hand iets g<strong>en</strong>om<strong>en</strong>.” {PEP 632.1}<br />

Samuël zeide zulks niet tot rechtvaardiging van zijn eig<strong>en</strong> gedrag alle<strong>en</strong>. Hij had gesprok<strong>en</strong><br />

over de grondbeginsel<strong>en</strong>, waarnaar de koning <strong>en</strong> het volk zich behoord<strong>en</strong> te gedrag<strong>en</strong>, daarom<br />

voegde hij zijn voorbeeld aan zijn woord<strong>en</strong> toe. Van zijne jeugd af was hij in d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st van God<br />

bezig geweest, <strong>en</strong> gedur<strong>en</strong>de die vele jar<strong>en</strong> zijns lev<strong>en</strong>s had hij e<strong>en</strong> doelwit in ‘t oog gehad,<br />

namelijk God eer <strong>en</strong> Israels welvaart. {PEP 632.2}<br />

Alvor<strong>en</strong>s Israel voorspoed verwacht<strong>en</strong> kon, moest het volk zich tot Gód bekeer<strong>en</strong>. T<strong>en</strong><br />

gevolge hunner zond<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> zij hun geloof in God verlor<strong>en</strong> b<strong>en</strong>ev<strong>en</strong>s het besef, dat Hij de<br />

natie met macht <strong>en</strong> wijsheid regeerde; zij hadd<strong>en</strong> hun vertrouw<strong>en</strong> verlor<strong>en</strong>, dat Hij bij machte<br />

was om Zijn eig<strong>en</strong> zaak te handhav<strong>en</strong>. Alvor<strong>en</strong>s zij d<strong>en</strong> war<strong>en</strong> vrede vind<strong>en</strong> kond<strong>en</strong>, moest<strong>en</strong> zij<br />

de zond<strong>en</strong> inzi<strong>en</strong> <strong>en</strong> belijd<strong>en</strong>, die zij bedrev<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>. De red<strong>en</strong>, waarom zij e<strong>en</strong><strong>en</strong> koning<br />

begeerd hadd<strong>en</strong>, was, zooals zij het uitgedrukt hadd<strong>en</strong>: “En onze koning zal ons richt<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hij<br />

439


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

zal voor onze aangezicht<strong>en</strong> uitgaan, <strong>en</strong> hij zal onze krijg<strong>en</strong> voer<strong>en</strong>.” Samuël herhaalde Israels<br />

geschied<strong>en</strong>is, beginn<strong>en</strong>de van d<strong>en</strong> dag af op welk<strong>en</strong> God h<strong>en</strong> uit Egypte uitgevoerd had. Jehova,<br />

de Koning der koning<strong>en</strong>, was vooruitgetog<strong>en</strong> <strong>en</strong> had voor h<strong>en</strong> gestred<strong>en</strong>. M<strong>en</strong>igwerf war<strong>en</strong> zij<br />

weg<strong>en</strong>s hunne zond<strong>en</strong> in de macht hunner vijand<strong>en</strong> overgeleverd, doch zoodra zij zich van hunne<br />

booshed<strong>en</strong> bekeerd<strong>en</strong>, verwekte God hun e<strong>en</strong><strong>en</strong> verlosser. De Heere zond Gideon, <strong>en</strong> Barak, <strong>en</strong><br />

“Jeftha, <strong>en</strong> Samuël, <strong>en</strong> hij rukte u uit de hand uwer vijand<strong>en</strong> rondom, alzoo dat gij zeker<br />

woondet.” Desnietteg<strong>en</strong>staande zeid<strong>en</strong> zij, to<strong>en</strong> het gevaar h<strong>en</strong> bedreigde: — “Ne<strong>en</strong> maar e<strong>en</strong><br />

koning zal over ons regeer<strong>en</strong>; zoo toch de Heere, uw God,” zeide de profeet, “uw Koning was.”<br />

{PEP 632.3}<br />

“Ook stelt u nu hier,” zeide Samuël, “<strong>en</strong> ziet die groote zaak, die de Heere voor uwe oog<strong>en</strong><br />

do<strong>en</strong> zal. Is het niet van daag de tarweoogst? Ik zal tot d<strong>en</strong> Heere roep<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Hij zal donder <strong>en</strong><br />

reg<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>: zoo weet dan, <strong>en</strong> ziet, dat uw kwaad groot is, dat gij voor de oog<strong>en</strong> des Heer<strong>en</strong><br />

gedaan hebt, dat gij e<strong>en</strong><strong>en</strong> koning voor u begeerd hebt. To<strong>en</strong> Samuël d<strong>en</strong> Heere aanriep, zoo gaf<br />

de Heere donder <strong>en</strong> reg<strong>en</strong> te di<strong>en</strong> dage; daarom vreesde al het volk zeer d<strong>en</strong> Heere <strong>en</strong> Samuël.”<br />

Tijd<strong>en</strong>s d<strong>en</strong> tarweoogst, in de maand<strong>en</strong> Mei <strong>en</strong> Juni, viel er ge<strong>en</strong> reg<strong>en</strong> in het Oost<strong>en</strong>. De hemel<br />

was onbewolkt, <strong>en</strong> de lucht kalm <strong>en</strong> gematigd. Daarom verwekte e<strong>en</strong> storm te dier tijd angst in<br />

aller hart. In ootmoed beleed het volk nu zijne zond<strong>en</strong>, zegg<strong>en</strong>de: “Bid voor uwe knecht<strong>en</strong> d<strong>en</strong><br />

Heere, uw<strong>en</strong> God, dat wij niet sterv<strong>en</strong>: want bov<strong>en</strong> al onze zond<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> wij dit kwaad daartoe<br />

gedaan, dat wij voor ons e<strong>en</strong><strong>en</strong> koning begeerd hebb<strong>en</strong>.” {PEP 632.4}<br />

Samuël liet het volk niet ongetroost, aangezi<strong>en</strong> deze toestand alle poging<strong>en</strong> om het lev<strong>en</strong> te<br />

verbeter<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> teg<strong>en</strong>gewerkt. Satan zou h<strong>en</strong> wijs gemaakt hebb<strong>en</strong>, dat God<br />

hardvochtig <strong>en</strong> niet vergev<strong>en</strong>sgezind is, <strong>en</strong> daardoor zoud<strong>en</strong> zij in m<strong>en</strong>igerlei verzoeking<strong>en</strong><br />

vall<strong>en</strong>. God is g<strong>en</strong>adig <strong>en</strong> vergeeft gaarne; Hij is t<strong>en</strong> all<strong>en</strong> tijde bereid om Zijn volk g<strong>en</strong>ade te<br />

bewijz<strong>en</strong>, indi<strong>en</strong> zij Zijner stem gehoorzaam zijn. “Vreest niet,” alzoo luidde daarom Gods<br />

boodschap door Zijn<strong>en</strong> di<strong>en</strong>stknecht, “gij hebt al dit kwaad gedaan; doch wijkt niet van achter<br />

d<strong>en</strong> Heere af, maar di<strong>en</strong>t d<strong>en</strong> Heere met uw gansche hart. En wijkt niet af: want gij zoudt de<br />

ijdelhed<strong>en</strong> navolg<strong>en</strong>, die niet bevorderlijk zijn, noch verloss<strong>en</strong>, want zij zijn ijdelhed<strong>en</strong>. Want de<br />

Heere zal Zijn volk niet verlat<strong>en</strong>.” {PEP 633.1}<br />

Samuël repte niet van de beleediging, waarmede m<strong>en</strong> hem bejeg<strong>en</strong>d had; hij verweet hun<br />

niets ter oorzaak van de ondankbaarheid, welke Israel hem etoond had voor zijne lev<strong>en</strong>slange<br />

toewijding; daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> verzekerde hij h<strong>en</strong>, steeds belang in h<strong>en</strong> te stell<strong>en</strong>, zegg<strong>en</strong>de: “Wat ook<br />

mij aangaat, het zij verre van mij, dat ik teg<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Heere zou zondig<strong>en</strong>, dat ik zou aflat<strong>en</strong> voor<br />

ulied<strong>en</strong> te bidd<strong>en</strong>; maar ik zal u d<strong>en</strong> goed<strong>en</strong> <strong>en</strong> recht<strong>en</strong> weg leer<strong>en</strong>. Vreest slechts d<strong>en</strong> Heere, <strong>en</strong><br />

di<strong>en</strong>t Hem trouwelijk met uw gansche hart: want ziet hoe groote ding<strong>en</strong> Hij bij ulied<strong>en</strong> gedaan<br />

heeft! Maar indi<strong>en</strong> gij voortaan kwaad doet, zoo zult gijlied<strong>en</strong>, als ook uw Koning, omkom<strong>en</strong>.”<br />

{PEP 633.2}<br />

440


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

441


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 60—Sauls Vermetelheid<br />

NA afloop der vergadering te Gilgal werd het leger, dat op d<strong>en</strong> be<strong>en</strong> gebracht was 0m de<br />

Ammoniet<strong>en</strong> te verslaan, uit d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st ontslag<strong>en</strong>, op twee duiz<strong>en</strong>d na, die bij Saul te Michmas<br />

blev<strong>en</strong>, <strong>en</strong> e<strong>en</strong> duiz<strong>en</strong>dtal onder het bevel van Jonathan, te Gibea. Hier werd e<strong>en</strong> schroomelijke<br />

misslag begaan. Uit hoofde van de pas behaalde overwinning, bezat het krijgsvolk hoop <strong>en</strong><br />

moed; <strong>en</strong> als Saul nu aanstonds teg<strong>en</strong> Israels andere vijand<strong>en</strong> te velde getrokk<strong>en</strong> was, zou hij e<strong>en</strong><br />

geweldig<strong>en</strong> slag ter bevordering van de vrijheid hebb<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> slaan. {PEP 634.1}<br />

Intussch<strong>en</strong> war<strong>en</strong> hunne oorlogzuchtige nabur<strong>en</strong>, de Filistijn<strong>en</strong>, in de weer. Na hunne<br />

nederlaag te Eb<strong>en</strong>-Haezer hadd<strong>en</strong> zij nog steeds e<strong>en</strong>ige vesting<strong>en</strong> op de berg<strong>en</strong> Israels in hun<br />

bezit gehoud<strong>en</strong>; <strong>en</strong> nu vestigd<strong>en</strong> zij zich in het midd<strong>en</strong> van het land. Wat de wap<strong>en</strong><strong>en</strong> <strong>en</strong> andere<br />

krijgsuitrusting<strong>en</strong> aanbelangde, hadd<strong>en</strong> de Filistijn<strong>en</strong> de overhand over Israel. Daarbij hadd<strong>en</strong><br />

zij, gedur<strong>en</strong>de het tijdperk hunner overheersching, het er op toegelegd 0m zich zelv<strong>en</strong> te<br />

versterk<strong>en</strong> door d<strong>en</strong> Israeliet<strong>en</strong> het smed<strong>en</strong> te verbied<strong>en</strong>, opdat zij alzoo ge<strong>en</strong>e krijgswap<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

zoud<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> mak<strong>en</strong>. En nadat de vrede geslot<strong>en</strong> was, moest<strong>en</strong> de Israeliet<strong>en</strong> nog voortdur<strong>en</strong>d<br />

naar der Filistijn<strong>en</strong> bezetting<strong>en</strong> gaan om er hun smidswerk te lat<strong>en</strong> verricht<strong>en</strong>. Door liefde voor<br />

het gemak gestreeld, mitsgaders t<strong>en</strong> gevolge van d<strong>en</strong> slaafsch<strong>en</strong> geest, welke e<strong>en</strong>e langdurige<br />

verdrukking medebr<strong>en</strong>gt, hadd<strong>en</strong> de Israeliet<strong>en</strong> het groot<strong>en</strong>deels verwaarloosd zich van de<br />

noodige krijgswap<strong>en</strong><strong>en</strong> te voorzi<strong>en</strong>. Destijds krijgde m<strong>en</strong> met bog<strong>en</strong> <strong>en</strong> slingers, <strong>en</strong> die kond<strong>en</strong><br />

de Israeliet<strong>en</strong> zich wel aanschaff<strong>en</strong>; doch Saul <strong>en</strong> Jonathan war<strong>en</strong> de e<strong>en</strong>igst<strong>en</strong> onder h<strong>en</strong>, die<br />

e<strong>en</strong> zwaard of spies hadd<strong>en</strong>.1 {PEP 634.2}<br />

Eerst in het tweede jaar van Sauls regeering, werd er e<strong>en</strong>e poging aangew<strong>en</strong>d om der<br />

Filistijn<strong>en</strong> juk af te werp<strong>en</strong>. Jonathan, des konings zoon, was de eerste, die d<strong>en</strong> vijand aanviel <strong>en</strong><br />

hun garnizo<strong>en</strong> te Geba overwon. Verbitterd door dez<strong>en</strong> aanval, maakt<strong>en</strong> de Filistijn<strong>en</strong> zich voor<br />

e<strong>en</strong>e onverwijlde wraakneming gereed. Derhalve liet Saul de krijgsbazuin het gansche land door<br />

blaz<strong>en</strong>, riep al de krijgslied<strong>en</strong> op, ook die der stamm<strong>en</strong> aan de overzijde der Jordaan, om te Gilgal<br />

te vergader<strong>en</strong>. Aan deze oproeping werd gehoor gegev<strong>en</strong>. {PEP 634.3}<br />

De Filistijn<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> e<strong>en</strong>e groote krijgsmacht te Michmas bije<strong>en</strong> gebracht, — “dertig<br />

duiz<strong>en</strong>d wag<strong>en</strong>s, <strong>en</strong> zes duiz<strong>en</strong>d ruiters, <strong>en</strong> volk in m<strong>en</strong>igte als het zand, dat aan d<strong>en</strong> oever der<br />

zee is.”2 To<strong>en</strong> deze tijding Saul <strong>en</strong> het leger te Gilgal ter oore kwam, was het volk zeer bang<br />

voor de groote strijdmacht, die het in d<strong>en</strong> strijd ontmoet<strong>en</strong> zou. Zij war<strong>en</strong> er niet op voorbereid<br />

om d<strong>en</strong> vijand te ontmoet<strong>en</strong>, <strong>en</strong> daarom war<strong>en</strong> vel<strong>en</strong> zoo bang, dat zij d<strong>en</strong> strijd niet durfd<strong>en</strong><br />

ondernem<strong>en</strong>. Sommig<strong>en</strong> trokk<strong>en</strong> over de Jordaan, andere.n verstak<strong>en</strong> zich in de hol<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

spelonk<strong>en</strong>, of verborg<strong>en</strong> zich tussch<strong>en</strong> de rots<strong>en</strong>, welke in m<strong>en</strong>igte in die streek war<strong>en</strong>. To<strong>en</strong> de<br />

tijd voor d<strong>en</strong> strijd naderde, begon het getal deserteurs grootelijks toe te nem<strong>en</strong>, <strong>en</strong> die de vlucht<br />

nog niet gekoz<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>, war<strong>en</strong> beangst voor de toekomst. {PEP 635.1}<br />

To<strong>en</strong> Saul als koning over Israel gezalfd werd, gaf Samuël hem uitdrukkelijk onderricht,<br />

wat hem in zulke geleg<strong>en</strong>hed<strong>en</strong> te do<strong>en</strong> stond. “Gij nu zult voor mijn aangezicht afgaan naar<br />

Gilgal” zeide de profeet, “<strong>en</strong> zie, ik zal tot u afkom<strong>en</strong> om brandoffer<strong>en</strong> te offer<strong>en</strong>, om te offer<strong>en</strong><br />

442


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

offerand<strong>en</strong> der dankzegging; zev<strong>en</strong> dag<strong>en</strong> zult gij daar beid<strong>en</strong>, totdat ik tot u kome, <strong>en</strong> u bek<strong>en</strong>d<br />

make, wat gij do<strong>en</strong> zult.”3 {PEP 635.2}<br />

Dag<strong>en</strong> achtere<strong>en</strong> wachtte Saul zonder e<strong>en</strong>ige poging in ‘t werk te stell<strong>en</strong> om des volks moed<br />

<strong>en</strong> vertrouw<strong>en</strong> in God aan te wakker<strong>en</strong>. Alvor<strong>en</strong>s de door d<strong>en</strong> profeet bepaald<strong>en</strong> tijd geheel<br />

verstrek<strong>en</strong> was, werd hij het wacht<strong>en</strong> moede, <strong>en</strong> liet zich d<strong>en</strong> moed door de omstandighed<strong>en</strong><br />

b<strong>en</strong>em<strong>en</strong>. In plaats van het volk te bereid<strong>en</strong> voor d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st, welk<strong>en</strong> Samuël verricht<strong>en</strong> zou, hield<br />

hij zich op met ongeloovige <strong>en</strong> onheilspell<strong>en</strong>de gedacht<strong>en</strong>. Gods aangezicht door middel van de<br />

offerand<strong>en</strong> te zoek<strong>en</strong>, was e<strong>en</strong> plechtig <strong>en</strong> belangrijk werk; <strong>en</strong> God wilde, dat Zijn volk hunne<br />

hart<strong>en</strong> onderzoek<strong>en</strong> <strong>en</strong> zich van de zond<strong>en</strong> bekeer<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong>, opdat de offerand<strong>en</strong> alzoo Hem<br />

aang<strong>en</strong>aam zijn mocht<strong>en</strong> <strong>en</strong> Hij hunne poging<strong>en</strong> om d<strong>en</strong> vijand te overwinn<strong>en</strong> met Zijn<strong>en</strong> zeg<strong>en</strong><br />

mocht bekron<strong>en</strong>. Saul was onrustig geword<strong>en</strong>; <strong>en</strong> het volk, in stede van hulp van God te<br />

verwacht<strong>en</strong>, had het oog op d<strong>en</strong> koning gericht, di<strong>en</strong> zij gekoz<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> om h<strong>en</strong> te bevel<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

aan te voer<strong>en</strong>. {PEP 635.3}<br />

Desniettemin zorgde de Heere voor h<strong>en</strong>, <strong>en</strong> liet het gedreigde ongeluk hun niet overkom<strong>en</strong>,<br />

hetwelk wel het geval zou zijn geweest, als zij op d<strong>en</strong> zwakk<strong>en</strong>, vleeschelijk<strong>en</strong> arm gesteund<br />

hadd<strong>en</strong>. Hij bracht h<strong>en</strong> in ‘t nauw, opdat zij overtuigd zoud<strong>en</strong> word<strong>en</strong> van de dwaasheid om op<br />

d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch te vertrouw<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zij zich tot Hem, hun e<strong>en</strong>igste hulp, w<strong>en</strong>d<strong>en</strong> mocht<strong>en</strong>. De tijd voor<br />

Sauls bejproeving was aangebrok<strong>en</strong>. Hij moest nu besluit<strong>en</strong> of hij zijn vertrouw<strong>en</strong> op God<br />

stell<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Zijn bevel geduldig afwacht<strong>en</strong> wilde, <strong>en</strong> daardoor betoon<strong>en</strong>, dat hij iemand was, die,<br />

als heerscher over Gods volk, onder moeilijke omstandighed<strong>en</strong> vertrouwbaar was, dan of hij<br />

wankelmoedig zijn zou <strong>en</strong> zich alzoo onwaardig zou betoon<strong>en</strong> voor de heilige<br />

verantwoordelijkheid, welke op hem rustte. Zou Israels koning naar d<strong>en</strong> Koning der koning<strong>en</strong><br />

luister<strong>en</strong>? Zou hij de aandacht zijner twijfelmoedige krijgslied<strong>en</strong> vestig<strong>en</strong> op Hem, die oneindige<br />

kracht bezit 0m te verloss<strong>en</strong>? {PEP 636.1}<br />

Met e<strong>en</strong> steeds rijz<strong>en</strong>d ongeduld wachtte hij op Samuëls komst, <strong>en</strong> schreef de verwarring<br />

<strong>en</strong> de vrees <strong>en</strong> de deserties in het leger toe aan de afwezigheid van d<strong>en</strong> profeet. De bepaalde tijd<br />

versche<strong>en</strong>, doch de man Gods kwam nog niet oog<strong>en</strong>blikkelijk. Gods voorzi<strong>en</strong>igheid had hem<br />

verlet. Nu kon Saul zijn rusteloos, oploop<strong>en</strong>d karakter niet langer beteugel<strong>en</strong>. Overtuigd, dat er<br />

iets moest word<strong>en</strong> gedaan om de vrees des volks tot bedar<strong>en</strong> te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, zoo besloot hij e<strong>en</strong>e<br />

godsdi<strong>en</strong>stige vergadering te belegg<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Gods hulp door middel van offerand<strong>en</strong> af te bidd<strong>en</strong>.<br />

God had bevol<strong>en</strong>, dat de tot Zijn<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st geord<strong>en</strong>d<strong>en</strong> alle<strong>en</strong> offer<strong>en</strong> mocht<strong>en</strong>. Trots deze<br />

inzetting beval Saul: “Br<strong>en</strong>gt tot mij herwaarts e<strong>en</strong> brandoffer;” <strong>en</strong> met de krijgswap<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

aangegord naderde hij tot het altaar <strong>en</strong> offerde Gode e<strong>en</strong>e offerande. {PEP 636.2}<br />

“En het geschiedde, to<strong>en</strong> hij geëindigd had het brandoffer te offer<strong>en</strong>, ziet, zoo kwam<br />

Samuël; <strong>en</strong> Saul ging uit hem te gemoet, om hem te zeg<strong>en</strong><strong>en</strong>.” Samuël bemerkte aanstonds, dat<br />

Saul het uitdrukkelijk bevel overtred<strong>en</strong> had. De Heere had door Zijn<strong>en</strong> profeet gezegd, dat Hij<br />

Israel bek<strong>en</strong>d mak<strong>en</strong> zou, wat zij in deze crisis do<strong>en</strong> moest<strong>en</strong>. Indi<strong>en</strong> Saul aan de voorwaarde<br />

voldaan had, waarop God de hulp beloofde, dan zou de Heere Israel op e<strong>en</strong>e wonderdadige wijze<br />

verlost hebb<strong>en</strong> door middel van deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die d<strong>en</strong> koning trouw ter zijde stond<strong>en</strong>. Doch Saul was<br />

443


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

zoo goed met zich zelf <strong>en</strong> met wat hij gedaan had te vred<strong>en</strong>, dat hij d<strong>en</strong> profeet te gemoet ging,<br />

als iemand die lof in plaats van e<strong>en</strong>e betraffing verdi<strong>en</strong>d had. {PEP 636.3}<br />

Op Samuëls gelaat stond angst <strong>en</strong> teleurstelling te lez<strong>en</strong>; <strong>en</strong> op de vraag: “Wat hebt gij<br />

gedaan?” verontschuldigde Saul zich weg<strong>en</strong>s zijne vermetelheid. Hij zeide: “Omdat ik zag, dat<br />

zich het volk van mij verstrooide, <strong>en</strong> gij op d<strong>en</strong> bestemd<strong>en</strong> tijd der dag<strong>en</strong> niet kwaamt, <strong>en</strong> de<br />

Filistijn<strong>en</strong> te Michmas vergaderd war<strong>en</strong>, zoo zeide ik: Nu zull<strong>en</strong> de Filistijn<strong>en</strong> tot mij afkom<strong>en</strong><br />

te Gilgal, <strong>en</strong> ik heb het aangezicht des Heer<strong>en</strong> niet ernstiglijk aangebed<strong>en</strong>; zoo dwong ik<br />

mijzelv<strong>en</strong>, <strong>en</strong> heb brandoffer geofferd.” {PEP 637.1}<br />

“To<strong>en</strong> zeide Samuël tot Saul: Gij hebt zottelijk gedaan, gij hebt het gebod van d<strong>en</strong> Heere,<br />

uw<strong>en</strong> God, niet gehoud<strong>en</strong>, dat Hij u gebod<strong>en</strong> heeft: want de Heere zou nu uw rijk over Israël<br />

bevestigd hebb<strong>en</strong> tot in eeuwigheid. Maar nu zal uw rijk niet bestaan. De Heere heeft zich e<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

man gezocht naar Zijn hart, <strong>en</strong> de Heere heeft hem gebod<strong>en</strong> e<strong>en</strong> voorganger te zijn over Zijn<br />

volk. . . . To<strong>en</strong> maakte zich Samuël op, <strong>en</strong> hij ging op van Gilgal naar Gibea-B<strong>en</strong>jamins.” {PEP<br />

637.2}<br />

E<strong>en</strong> van beide, Israel moest ophoud<strong>en</strong> Gods volk te zijn, of de beginsel<strong>en</strong>, waarop het rijk<br />

gegrondvest was, moest<strong>en</strong> gehandhaafd <strong>en</strong> de natie onder Gods toevoorzicht geregeerd word<strong>en</strong>.<br />

Als Israel verkoos geheel <strong>en</strong> al des Heer<strong>en</strong> te zijn, indi<strong>en</strong> de m<strong>en</strong>schelijke <strong>en</strong> aardschgezinde wil<br />

volkom<strong>en</strong> aan Gods wil onderworp<strong>en</strong> was, dan zou Hij bij voortduring over Israel heersch<strong>en</strong>.<br />

Zoo lang de koning <strong>en</strong> het volk zich als Gods onderdan<strong>en</strong> gedroeg<strong>en</strong>, zou Hij h<strong>en</strong> bescherm<strong>en</strong>.<br />

Doch ge<strong>en</strong>e monarchale regeering zou bij Israel voorspoedig zijn, als Gods oppergezag niet<br />

erk<strong>en</strong>d <strong>en</strong> eerbiedigd werd. {PEP 637.3}<br />

Indi<strong>en</strong> Saul Gods gebod, in deze ure der beproeving, ter harte g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> had, dan zou de<br />

Heere Zijn<strong>en</strong> wil door hem hebb<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> t<strong>en</strong> uitvoer br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. En wijl hij dit niet gedaan had,<br />

zoo betoonde hij daardoor, dat hij ongeschikt was om Gods onderkoning over Zijn volk te zijn.<br />

Hij zou Israel op het dwaalspoor help<strong>en</strong>. Hij zou zich door zijn eig<strong>en</strong> <strong>en</strong> niet door Gods wil lat<strong>en</strong><br />

beheersch<strong>en</strong>. Als Saul getrouw was geweest, dan zou zijn koninkrijk tot in eeuwigheid bevestigd<br />

zijn geword<strong>en</strong>; maar nu hij feilde, moest Gods doel door e<strong>en</strong> ander bereikt word<strong>en</strong>. De<br />

heerschappij moest word<strong>en</strong> gegev<strong>en</strong> aan iemand, die het volk volg<strong>en</strong>s ‘s Heer<strong>en</strong> wil regeer<strong>en</strong><br />

zou. {PEP 637.4}<br />

Wij wet<strong>en</strong> niet wat er in Gods beproeving<strong>en</strong> op ‘t spel staat. De e<strong>en</strong>igste veiligheid ligt in<br />

‘s Heer<strong>en</strong> woord stiptelijk te gehoorzam<strong>en</strong>. Al Zijne beloft<strong>en</strong> berust<strong>en</strong> op de voorwaarde van<br />

geloof <strong>en</strong> gehoorzaamheid, <strong>en</strong> e<strong>en</strong>ige tekortkoming in het gehoorzam<strong>en</strong> Zijner gebod<strong>en</strong><br />

ontneemt ons de vervulling der rijke voorzi<strong>en</strong>ing der Schrift. Wij mog<strong>en</strong> ons niet door e<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

drang der omstandighed<strong>en</strong> leid<strong>en</strong> lat<strong>en</strong>, noch op ‘s m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> oordeel vertrouw<strong>en</strong>; het oog moet<br />

op Gods geop<strong>en</strong>baard<strong>en</strong> wil gevestigd zijn, <strong>en</strong> naar Zijne uitdrukkelijke bevel<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> wij<br />

wandel<strong>en</strong>, om het ev<strong>en</strong> wat de Omstandighed<strong>en</strong> zijn. God zal wel voor de uitkomst zorg<strong>en</strong>; door<br />

in tijd<strong>en</strong> van beproeving trouw aan Zijn woord vast te houd<strong>en</strong>, kunn<strong>en</strong> wij de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> <strong>en</strong> de<br />

<strong>en</strong>gel<strong>en</strong> overtuig<strong>en</strong>, dat God ons, wanneer wij in het nauw gebracht word<strong>en</strong>, getrouw bevind<strong>en</strong><br />

444


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

zal in het t<strong>en</strong> uitvoer br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> van Zijn<strong>en</strong> wil. het verheerlijk<strong>en</strong> van Zijn<strong>en</strong> naam, <strong>en</strong> tot zeg<strong>en</strong><br />

van Zijn volk. {PEP 638.1}<br />

Saul had Gods gunst verbeurd, <strong>en</strong> toch wilde hij zich niet voor Hem verootmoedig<strong>en</strong>. Wat<br />

hij op ‘t gebied der ware vroomheid miste, zocht hij aan te vull<strong>en</strong> door ijver voor e<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

vormelijk<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st. Saul wist wel, dat Israel verslag<strong>en</strong> was, to<strong>en</strong> Hofni <strong>en</strong> Pinehas de arke Gods<br />

in het leger bracht<strong>en</strong>; desnietteg<strong>en</strong>staande liet hij de heilige kist <strong>en</strong> hare vergezell<strong>en</strong>de priesters<br />

hal<strong>en</strong>. Mocht het hem gelukk<strong>en</strong> des volks vertrouw<strong>en</strong> weder bov<strong>en</strong> te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, dan hoopte hij<br />

zijn verstrooid leger weder te zam<strong>en</strong> te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de Filistijn<strong>en</strong> aan te vall<strong>en</strong>. Hij kon zich nu<br />

wel redd<strong>en</strong> zonder Samuëls hulp <strong>en</strong> teg<strong>en</strong>woordigheid; met e<strong>en</strong> zou hij dan ook des profet<strong>en</strong><br />

onaang<strong>en</strong>ame aanmerking<strong>en</strong> <strong>en</strong> bestraffing<strong>en</strong> ontwijk<strong>en</strong>. {PEP 638.2}<br />

De Heilige Geest was aan Saul gegev<strong>en</strong> om zijn verstand te verlicht<strong>en</strong> <strong>en</strong> zijn hart te<br />

verteeder<strong>en</strong>. Gods profeet was getrouw geweest in hem te onderwijz<strong>en</strong> <strong>en</strong> te bestraff<strong>en</strong>. Doch<br />

hoe groot was zijne wederspannigheid! De geschied<strong>en</strong>is van Israels eerste koning levert e<strong>en</strong><br />

bedroev<strong>en</strong>d voorbeeld van d<strong>en</strong> invloed der verkeerde gewoont<strong>en</strong>. In zijne jongelings jar<strong>en</strong> minde<br />

<strong>en</strong> vreesde Saul d<strong>en</strong> Heere niet; <strong>en</strong> die doldriftige geest, nog niet t<strong>en</strong> ondergebracht, was telk<strong>en</strong>s<br />

gereed 0m teg<strong>en</strong> Gods gezag op te staan. Die tijd<strong>en</strong>s hunne jeugd e<strong>en</strong>e heilige achting voor Gods<br />

wil hebb<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de plicht<strong>en</strong> hunner betrekking met getrouwheid nakom<strong>en</strong>, zijn reeds bereid 0m,<br />

op later<strong>en</strong> leeftijd, moeilijker di<strong>en</strong>st<strong>en</strong> waar te nem<strong>en</strong>. M<strong>en</strong> kan de van God ontvang<strong>en</strong>e gav<strong>en</strong><br />

niet jar<strong>en</strong> lang bederv<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dan, zoodra m<strong>en</strong> zijn<strong>en</strong> wandel verandert, verwacht<strong>en</strong>, dat zij versch<br />

<strong>en</strong> geschikt zijn zull<strong>en</strong> voor d<strong>en</strong> teg<strong>en</strong>overgesteld<strong>en</strong> koers. {PEP 638.3}<br />

Sauls poging om het volk met moed te beziel<strong>en</strong> liep op e<strong>en</strong>e mislukking uit. Met slechts zes<br />

honderd overgeblev<strong>en</strong>e manschapp<strong>en</strong> verliet hij Gilgal, <strong>en</strong> nam post in de vesting te Geba, die<br />

maar kort geled<strong>en</strong> van de Filistijn<strong>en</strong> g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> was. Deze vesting lag aan de zuidzijde e<strong>en</strong>er diepe,<br />

oneff<strong>en</strong>e vallei, of holte, e<strong>en</strong>ige mijl<strong>en</strong> t<strong>en</strong> noord<strong>en</strong> van Jerusalem. Aan d<strong>en</strong> noordkant van<br />

diezelfde vallei, te Michmas, lag<strong>en</strong> de Filistijn<strong>en</strong> gelegerd, terwijl afdeeling<strong>en</strong> van het leger in<br />

verschill<strong>en</strong>de richting<strong>en</strong> uitging<strong>en</strong> om het land te plunder<strong>en</strong>. {PEP 639.1}<br />

God liet de zak<strong>en</strong> tot zulk e<strong>en</strong>e crisis kom<strong>en</strong>, opdat hij Sauls verkeerheid bestraff<strong>en</strong> <strong>en</strong> Zijn<br />

vólk e<strong>en</strong>e les in de nederigheid <strong>en</strong> het geloof leer<strong>en</strong> mocht. Uit oorzaak van Sauls zonde begaan<br />

in die vermetele offerande, wilde de Heere hem de eer niet gev<strong>en</strong> van de Filistijn<strong>en</strong> te<br />

overwinn<strong>en</strong>. Jonathan, des konings zoon, e<strong>en</strong> man, die God vreesde, werd gekoz<strong>en</strong> om Israel te<br />

verloss<strong>en</strong>. Door goddelijk<strong>en</strong> invloed daartoe gedrong<strong>en</strong>, sloeg hij zijn wap<strong>en</strong>drager voor om e<strong>en</strong><br />

geheim<strong>en</strong> aanval op des vijands legerplaats te wag<strong>en</strong>. “Misschi<strong>en</strong>,” zeide hij, “zal de Heere voor<br />

ons werk<strong>en</strong>: want bij d<strong>en</strong> Heere is ge<strong>en</strong>e verhindering om te verloss<strong>en</strong> door vel<strong>en</strong> of door<br />

weinig<strong>en</strong>.”4 {PEP 639.2}<br />

De wap<strong>en</strong>drager, die ook e<strong>en</strong> geloofs<strong>en</strong> gebedsman was, moedigde dit voornem<strong>en</strong> aan, <strong>en</strong><br />

daarom verliet<strong>en</strong> die beid<strong>en</strong> het leger stilletjes, opdat hun voornem<strong>en</strong> niet mocht word<strong>en</strong><br />

teg<strong>en</strong>gewerkt. Met e<strong>en</strong>ige ernstige verzuchting<strong>en</strong> tot d<strong>en</strong> Leidsman hunner vader<strong>en</strong> beslot<strong>en</strong> zij<br />

e<strong>en</strong> teek<strong>en</strong> af te wacht<strong>en</strong>, waaruit zij zoud<strong>en</strong> opmak<strong>en</strong> hoe te werk te gaan. Daarna ging<strong>en</strong> zij<br />

445


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

door de bergholte, welke tussch<strong>en</strong> de twee legers lag, <strong>en</strong> in stilte trokk<strong>en</strong> zij voort, in de schaduw<br />

van de rots, <strong>en</strong> war<strong>en</strong> gedeeltelijk verschol<strong>en</strong> achter do rugg<strong>en</strong> <strong>en</strong> hoogt<strong>en</strong> der vallei. To<strong>en</strong> zij<br />

eindelijk nabij der Filistijn<strong>en</strong> vesting gekom<strong>en</strong> war<strong>en</strong>, werd<strong>en</strong> zij door hunne vijand<strong>en</strong> bespeurd,<br />

die op e<strong>en</strong> uitdag<strong>en</strong>d<strong>en</strong> toon zeid<strong>en</strong>: “Ziet de Hebre<strong>en</strong> zijn uit de hol<strong>en</strong> uitgegaan, waar zij zich<br />

verschol<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>.” En hierop liet<strong>en</strong> zij de uitdaging volg<strong>en</strong>: “Klimt op tot ons, <strong>en</strong> wij zull<strong>en</strong><br />

het u wijs mak<strong>en</strong>,” daarmede bedoel<strong>en</strong>de, dat zij de twee Israeliet<strong>en</strong> voor hunne kloekheid<br />

straff<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong>. Deze uitdaging was het sein, dat Jonathan <strong>en</strong> zijn metgezel gesteld hadd<strong>en</strong> t<strong>en</strong><br />

teek<strong>en</strong>, dat de Heere de onderneming zou do<strong>en</strong> gelukk<strong>en</strong>. Zij klomm<strong>en</strong> dan langs e<strong>en</strong> moeilijk<br />

pad de steilte op, vermits m<strong>en</strong> die plaats onneembaar beschouwd, <strong>en</strong> er daarom maar weinig<strong>en</strong><br />

op de wacht gezet had. Langs dez<strong>en</strong> weg kwam<strong>en</strong> zij in des vijands legerplaats, <strong>en</strong> versloeg<strong>en</strong><br />

de wacht, die van verbazing <strong>en</strong> schrik ge<strong>en</strong> weerstand bood. {PEP 639.3}<br />

De <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> Gods beschermd<strong>en</strong> Jonathan <strong>en</strong> zijn metgezel; de <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> stond<strong>en</strong> h<strong>en</strong> in d<strong>en</strong><br />

strijd ter zijde, <strong>en</strong> daarom werd<strong>en</strong> de Filistijn<strong>en</strong> verslag<strong>en</strong>. De aarde beefde, alsof e<strong>en</strong>e m<strong>en</strong>igte<br />

van paard<strong>en</strong> <strong>en</strong> wag<strong>en</strong><strong>en</strong> op d<strong>en</strong> vijand aanrukte. Jonathan nam deze teek<strong>en</strong><strong>en</strong> der Goddelijke<br />

hulp ter hart; <strong>en</strong> zelfs de Filistijn<strong>en</strong> begrep<strong>en</strong>, dat God ter Israels verlossing was opgetred<strong>en</strong>.<br />

E<strong>en</strong>e groote vrees viel op de m<strong>en</strong>igte, beide op h<strong>en</strong>, die in de vesting <strong>en</strong> die in het veld war<strong>en</strong>.<br />

Ter oorzaak van de verwarring zag<strong>en</strong> de Filistijn<strong>en</strong> hunne eig<strong>en</strong>e soldat<strong>en</strong> voor vijand<strong>en</strong> aan, <strong>en</strong><br />

begonn<strong>en</strong> zij elkander om het lev<strong>en</strong> te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. {PEP 640.1}<br />

Het duurde niet lang of het rumoer van d<strong>en</strong> slag werd in de legerplaats der Israeliet<strong>en</strong><br />

gehoord. Des konings wachters deeld<strong>en</strong> hem mede, dat er e<strong>en</strong>e groote verwarring onder de<br />

Filistijn<strong>en</strong> heerschte, <strong>en</strong> de m<strong>en</strong>igte versmolt. M<strong>en</strong> wist echter nog niet, dat iemand het leger der<br />

Hebreën verlat<strong>en</strong> had. Na e<strong>en</strong> ingesteld onderzoek bleek het, dat Jonathan <strong>en</strong> zijn wap<strong>en</strong>drager<br />

vermist werd<strong>en</strong>. Doch zi<strong>en</strong>de, dat de Filistijn<strong>en</strong> geslag<strong>en</strong> werd<strong>en</strong>, zoo liet Saul zijn leger ook<br />

deel nem<strong>en</strong> aan d<strong>en</strong> aanval. De Hebreën, die gedeserteerd war<strong>en</strong>, steld<strong>en</strong> zich ook teg<strong>en</strong> d<strong>en</strong><br />

vijand; ook kwam<strong>en</strong> er vel<strong>en</strong> uit hunne schuilplaats<strong>en</strong> te voorschijn, <strong>en</strong> omred<strong>en</strong> de Filistijn<strong>en</strong><br />

hals over kop op de vlucht gegaan war<strong>en</strong>, kon het leger van Saul e<strong>en</strong>e groote slachting onder de<br />

vluchteling<strong>en</strong> aanricht<strong>en</strong>. {PEP 640.2}<br />

Beslot<strong>en</strong> om deze geleg<strong>en</strong>heid te baat te nem<strong>en</strong>, zoo beval de koning onbedachtelijk zijn<strong>en</strong><br />

krijgslied<strong>en</strong> d<strong>en</strong> geheel<strong>en</strong> dag ge<strong>en</strong>e spijze te nuttig<strong>en</strong>; <strong>en</strong> dit bevel werd door de volg<strong>en</strong>de<br />

vervloeking kracht bijgezet: “Vervloekt zij de man, die spijze eet tot aan d<strong>en</strong> avond, opdat ik mij<br />

aan mijne vijand<strong>en</strong> wreke!” De overwinnig was alreede behaald, zonder Sauls hulp, ja zonder<br />

dat hij het wist; doch hij dacht zich beroemd te mak<strong>en</strong> door d<strong>en</strong> overwonn<strong>en</strong> vijand totaal te<br />

verdelg<strong>en</strong>. Het bevel om zich van spijze te onthoud<strong>en</strong> was uit zijne eerzucht ontsprot<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

daardoor bewees de koning, dat hij zich niet om des volks behoeft<strong>en</strong> bekommerde, wanneer die<br />

zijne begeerte tot zelfverheffing in d<strong>en</strong> weg stond<strong>en</strong>. Tev<strong>en</strong>s bewees Saul, door deze prohibitie<br />

met e<strong>en</strong><strong>en</strong> vloek te bekrachtig<strong>en</strong>, dat hij beide e<strong>en</strong> onbezonn<strong>en</strong>e <strong>en</strong> e<strong>en</strong> onheilige was. De<br />

woord<strong>en</strong> der vervloeking getuig<strong>en</strong> zelfs, dat Saul voor zich zelf <strong>en</strong> niet voor des Heer<strong>en</strong> eer<br />

ijverde. Hij zeide niet: “Opdat de Heere zich aan Zijne vijand<strong>en</strong> wreke,” maar, “opdat ik mij aan<br />

mijne vijand<strong>en</strong> wreke!” {PEP 640.3}<br />

446


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Ter oorzaak van dit verbod overtrad het volk des Heer<strong>en</strong> gebod. D<strong>en</strong> gansch<strong>en</strong> dag hadd<strong>en</strong><br />

zij gestred<strong>en</strong> <strong>en</strong> war<strong>en</strong> flauw van honger; zoodra nu de verbodsur<strong>en</strong> verstrek<strong>en</strong> war<strong>en</strong>, maakte<br />

het volk zicht van d<strong>en</strong> buit meester, <strong>en</strong> at het vleesch met het bloed, daardoor de wet sch<strong>en</strong>d<strong>en</strong>de,<br />

die hun verbood het bloed te et<strong>en</strong>. {PEP 641.1}<br />

Nu gebeurde het op di<strong>en</strong>zelfd<strong>en</strong> dag, dat Jonathan door e<strong>en</strong> bosch gaande, <strong>en</strong> niets van des<br />

konings verbod wet<strong>en</strong>de, e<strong>en</strong> weinig honig at. Dit kwam Saul des avonds ter oore. Hij had<br />

gezwor<strong>en</strong>, dat de overtreding van zijn edict met d<strong>en</strong> dood zou ge-straft word<strong>en</strong>; <strong>en</strong> schoon<br />

Jonathan niet opzettelijk gezondigd <strong>en</strong> God zijn lev<strong>en</strong> op e<strong>en</strong>e wonderbare wijze beveiligd had,<br />

<strong>en</strong> er door hem e<strong>en</strong>e verlossing was teweeggebracht, hield de koning toch vol, dat het vonnis<br />

moest voltrokk<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Spaarde hij het lev<strong>en</strong> van zijn<strong>en</strong> zoon, dan bek<strong>en</strong>de Saul daardoor,<br />

dat hij gezondigd had door d<strong>en</strong> vloek onbedachtelijk uit te sprek<strong>en</strong>. Dit zou verneder<strong>en</strong>d voor<br />

zijn<strong>en</strong> hoogmoed zijn geweest. “Zoo doe mij God, <strong>en</strong> zoo doe Hij daartoe,” aldus luidde de<br />

verschrikkelijke uit-spraak, “Jonathan, gij moet d<strong>en</strong> dood sterv<strong>en</strong>.” {PEP 641.2}<br />

De eer van de overwinning kon Saul zich niet toeëig<strong>en</strong><strong>en</strong>, doch hij hoopte eer te verwerv<strong>en</strong><br />

door zijn ijver in het handhav<strong>en</strong> van de heiligheid van zijn<strong>en</strong> eed. Zelfs t<strong>en</strong> koste van zijn<strong>en</strong> zoon<br />

wilde hij zijn<strong>en</strong> onderdan<strong>en</strong> d<strong>en</strong> indruk gev<strong>en</strong>, dat des konings gezag moest gehandhaafd<br />

word<strong>en</strong>. Kort te vor<strong>en</strong> had Saul, te Gilgal, gewaagd om, teg<strong>en</strong> Gods gebod in, als priester op te<br />

tred<strong>en</strong>. To<strong>en</strong> Samuël hem daarover bestrafte, bleef hij zich onverzettelijk rechtvaardig<strong>en</strong>. En nu<br />

zijn eig<strong>en</strong> gebod overtred<strong>en</strong> was, — nietteg<strong>en</strong>staande het verbod onredelijk <strong>en</strong> in onwet<strong>en</strong>dheid<br />

overtred<strong>en</strong> was, — veroordeelde de koning <strong>en</strong> vader zijn eig<strong>en</strong> zoon ter dood. Het volk stond<br />

niet toe, dat het vonnis voltrokk<strong>en</strong> werd. Des konings toorn trotseer<strong>en</strong>de, verklaard<strong>en</strong> zij: “Zou<br />

Jonathan ster-v<strong>en</strong>, die deze groote verlossing in Israel gedaan heeft? dat zij verre! zoo waarachtig<br />

als de Heere leeft, zoo er e<strong>en</strong> haar van zijn hoofd op de aarde vall<strong>en</strong> zal! want hij heeft dit hed<strong>en</strong><br />

met God gedaan.” De hoogmoedige monarch durfde zich niet teg<strong>en</strong> deze e<strong>en</strong>parige uitspraak<br />

verzett<strong>en</strong>, <strong>en</strong> alzoo werd Jonathans lev<strong>en</strong> gespaard. {PEP 641.3}<br />

Saul moest wel voel<strong>en</strong>, dat zijn zoon hooger geschat werd dan hij, beide door het volk <strong>en</strong><br />

door God. Jonathans verlossing was e<strong>en</strong>e scherpe bestraffing over des konings onbezonn<strong>en</strong>heid.<br />

Saul had daarom e<strong>en</strong> voorgevoel, dat zijn vloek op zijn eig<strong>en</strong> hoofd kom<strong>en</strong> zou. Hij staakte d<strong>en</strong><br />

oorlog teg<strong>en</strong> de Filistijn<strong>en</strong>, <strong>en</strong> ging gemelijk <strong>en</strong> ontevred<strong>en</strong> naar huis. {PEP 642.1}<br />

Gewoonlijk zijn de str<strong>en</strong>gste beoordeelaars van ander<strong>en</strong> de grootste verontschuldigers van<br />

eig<strong>en</strong> zond<strong>en</strong>. Gelijk Saul, drag<strong>en</strong> vel<strong>en</strong> Gods misnoeg<strong>en</strong> weg, <strong>en</strong> weiger<strong>en</strong> raad of bestraffing<br />

aan te nem<strong>en</strong>. Zelfs wanneer zij overtuigd zijn, dat de Heere niet met h<strong>en</strong> js, weiger<strong>en</strong> zij te<br />

erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, dat zij de oorzaak der moeite zijn. Zij zijn hoogmoedige pochers, <strong>en</strong> vell<strong>en</strong> e<strong>en</strong> wreed<br />

oordeel of sprek<strong>en</strong> e<strong>en</strong>e harde bestraffing uit over deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die beter zijn dan zij. W<strong>en</strong>schelijk<br />

ware het, dat zulke zelfb<strong>en</strong>oemde rechters Christus’ woord<strong>en</strong> in overweging nam<strong>en</strong>: “Met welk<br />

oordeel gij oordeelt, zult gij geoordeeld word<strong>en</strong>; <strong>en</strong> met welke mate gij meet, zal u wedergemet<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong>.”5 {PEP 642.2}<br />

447


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Dikwerf word<strong>en</strong> zij, die zich zelv<strong>en</strong> zoek<strong>en</strong> te verhoog<strong>en</strong>, in betrekking<strong>en</strong> geplaatst, waar<br />

hun karakter op<strong>en</strong>baar wordt. Zoo ging het Saul ook. Door zijne eig<strong>en</strong>e handelwijze werd het<br />

volk overtuigd, dat de eer <strong>en</strong> het gezag van het koningschap hem dierbaarder war<strong>en</strong> dan de<br />

gerechtigheid, g<strong>en</strong>ade, of weldadigheid. Aldus leerde het volk hunn<strong>en</strong> misstap in zi<strong>en</strong>, dat zij<br />

Gods heerschappij verworp<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>. In ruil voor d<strong>en</strong> vrom<strong>en</strong> profeet, wi<strong>en</strong>s gebed<strong>en</strong><br />

zeg<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> do<strong>en</strong> nederdal<strong>en</strong>, hadd<strong>en</strong> zij nu e<strong>en</strong><strong>en</strong> koning, die in zijn blind<strong>en</strong> ijver e<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

vloek over h<strong>en</strong> afgebed<strong>en</strong> had. {PEP 642.3}<br />

Zoo de Israeliet<strong>en</strong> niet voor Jonathan in de bres gesprong<strong>en</strong> war<strong>en</strong>, hun verlosser zou zeker<br />

overe<strong>en</strong>komstig des konings dekreet zijn omgebracht. Met hoe veel wantrouw<strong>en</strong> zal dat volk<br />

Sauls leiding naderhand gevolgd zijn! Hoe bitter moet het verwijt zijn geweest, dat zij zelve hem<br />

op d<strong>en</strong> troon geplaatst hadd<strong>en</strong>! De Heere verdraagt der m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> verkeerdhed<strong>en</strong> lang, <strong>en</strong> geeft<br />

all<strong>en</strong> e<strong>en</strong>e geleg<strong>en</strong>heid om hunne zond<strong>en</strong> te verzak<strong>en</strong>; doch terwijl Hij dezulk<strong>en</strong> schijnt te<br />

zeg<strong>en</strong><strong>en</strong>, in weerwil van hun veronachtzam<strong>en</strong> van Zijn<strong>en</strong> wil <strong>en</strong> het veracht<strong>en</strong> Zijner<br />

bestraffing<strong>en</strong>, zal Hij toch te zijner tijd hunne dwaasheid op<strong>en</strong>baar mak<strong>en</strong>. {PEP 642.4}<br />

448


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 61—Sauls Verwerping<br />

SAULS geloof had d<strong>en</strong> toets der beproeving te Gilgal niet doorstaan, <strong>en</strong> di<strong>en</strong>t<strong>en</strong>gevolge<br />

had hij d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st van God oneer aangedaan; maar zijne feil<strong>en</strong> war<strong>en</strong> nog niet onverbeterlijk; de<br />

Heere schonk hem nog e<strong>en</strong>e geleg<strong>en</strong>heid om, de les van e<strong>en</strong> onwankelbaar geloof in Gods woord<br />

<strong>en</strong> gehoorzaamheid aan Zijne gebod<strong>en</strong> te leer<strong>en</strong>. {PEP 643.1}<br />

To<strong>en</strong> de profeet hem te Gilgal bestrafte, kon Saul niet inzi<strong>en</strong>, dat hij e<strong>en</strong>e groote zonde<br />

begaan had door te handel<strong>en</strong>, zooals hij gedaan had. Hij gevoelde zich beleedigd, poogde zijn<br />

gedrag te rechtvaardig<strong>en</strong>, <strong>en</strong> verontschuldigde zijne misslag<strong>en</strong>. Van di<strong>en</strong> tijd af had hij weinig<br />

omgang met d<strong>en</strong> profeet gehad. Samuël beminde Saul echter als zijn eig<strong>en</strong> zoon, terwijl Saul,<br />

vurig van geest, d<strong>en</strong> profeet in hooge achting hield; maar hij kon Samuëls bestraffing niet<br />

overkom<strong>en</strong>, <strong>en</strong> ontweek hem van to<strong>en</strong> af zoo veel hij kon. {PEP 643.2}<br />

De Heere zond Zijn<strong>en</strong> di<strong>en</strong>stknecht weder met e<strong>en</strong> andere boodschap naar Saul. Door<br />

gehoorzaam te zijn kon hij nog zijne getrouwheid aan God bewijz<strong>en</strong>, <strong>en</strong> verwaardigd word<strong>en</strong><br />

om Israels voorganger te blijv<strong>en</strong>. Samuël ging tot d<strong>en</strong> koning, <strong>en</strong> deelde hem des Heer<strong>en</strong> woord<br />

mede. En opdat de koning de belangrijkheid om acht te gev<strong>en</strong> op het bevel beseff<strong>en</strong> mocht, zeide<br />

Samuël uitdrukkelijk, dat God hem gelast had te sprek<strong>en</strong>; hij wees dus op het gezag van Hem,<br />

die Saul op d<strong>en</strong> troon geplaatst had. De profeet zeide: “Alzoo zegt de Heere der heirschar<strong>en</strong>: Ik<br />

heb bezocht hetge<strong>en</strong> Amalek aan Israël gedaan heeft, hoe hij zich teg<strong>en</strong> h<strong>en</strong> gesteld heeft op d<strong>en</strong><br />

weg, to<strong>en</strong> hij uit Egypte opkwam. Ga nu he<strong>en</strong> <strong>en</strong> sla Amalek, <strong>en</strong> verban alles, wat hij heeft, <strong>en</strong><br />

verschoon hem niet; maar dood van d<strong>en</strong> man af tot de vrouw toe, van de kinder<strong>en</strong> tot de<br />

zogeling<strong>en</strong>, van de oss<strong>en</strong> tot de schap<strong>en</strong>, van de kemel<strong>en</strong> tot de ezel<strong>en</strong> toe.”1 De Amalekiet<strong>en</strong><br />

war<strong>en</strong> de eerst<strong>en</strong>, die Israel in de woestijn aanviel<strong>en</strong>; <strong>en</strong> weg<strong>en</strong>s deze zonde, mitsgaders vanwege<br />

hun verzet teg<strong>en</strong> God <strong>en</strong> hunne gruwelijke afgoderij had de Heere, door d<strong>en</strong> mond van Mozes,<br />

het oordeel over h<strong>en</strong> uitgesprok<strong>en</strong>. Op Gods bevel was de geschied<strong>en</strong>is van hunne wreedheid<br />

aan Israel gepleegd te boek gesteld, met de toevoeging van het bevel: “Dat gij de gedacht<strong>en</strong>is<br />

van Amalek van onder d<strong>en</strong> hemel zult uitdelg<strong>en</strong>: vergeet het niet.”2 Vier honderd jar<strong>en</strong> wachtte<br />

dit vonnis op zijne voltrekking; intussch<strong>en</strong> bekeerd<strong>en</strong> de Amalekiet<strong>en</strong> zich niet van hunne<br />

zond<strong>en</strong>. De Heere wist, dat dit goddelooze volk, als zij er maar de kans voor zag<strong>en</strong>, Zijn volk <strong>en</strong><br />

eeredi<strong>en</strong>st totaal uitroei<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong>. En nu was de tijd voor het voltrekk<strong>en</strong> van dat lang uitgestelde<br />

vonnis gekom<strong>en</strong>. {PEP 643.3}<br />

Omred<strong>en</strong> God de goddelooz<strong>en</strong> met lankmoedigheid behandelt, verhard<strong>en</strong> zij zich in het<br />

kwade; maar daarom word<strong>en</strong> zij niet minder zeker <strong>en</strong> str<strong>en</strong>g gestraft, al duurt het uitstel lang.<br />

“Want de Heere zal zich opmak<strong>en</strong>, gelijk op d<strong>en</strong> berg Perazim, Hij zal beroerd zijn, gelijk in het<br />

dal van Gibeon, om Zijn werk te do<strong>en</strong>, Zijn werk zal vreemd zijn; <strong>en</strong> om Zijne daad te do<strong>en</strong>,<br />

Zijne daad zal vreemd zijn.”3 Voor onze g<strong>en</strong>adige God is het straff<strong>en</strong> e<strong>en</strong>e vreemde daad. “Zoo<br />

waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere Heere, zoo Ik lust heb in d<strong>en</strong> dood des goddelooz<strong>en</strong>,<br />

maar daarin heb Ik lust, dat de goddelooze zich bekeere van zijn<strong>en</strong> weg <strong>en</strong> leve.” De Heere is<br />

“barmhartig <strong>en</strong> g<strong>en</strong>adig, lankmoedig <strong>en</strong> groot van weldadigheid <strong>en</strong> waarheid, . . . die de<br />

449


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

ongerechtigheid, <strong>en</strong> overtreding, <strong>en</strong> zonde vergeeft.” Ev<strong>en</strong>wel houdt Hij “d<strong>en</strong> schuldige<br />

ge<strong>en</strong>szins onschuldig.”4 Ofschoon Hij ge<strong>en</strong> behag<strong>en</strong> schept in wraak uit te oef<strong>en</strong><strong>en</strong>, zoo zal Hij<br />

toch het oordeel voltrekk<strong>en</strong> over de overtreders Zijner wet, Hij is gedwong<strong>en</strong> zulks te do<strong>en</strong>,<br />

opdat de inwoners der aarde zich niet der totale verdorv<strong>en</strong>heid <strong>en</strong> ondergang prijs gev<strong>en</strong>. Om<br />

sommig<strong>en</strong> te kunn<strong>en</strong> behoud<strong>en</strong>, moet Hij de in de zonde verhard<strong>en</strong> afsnijd<strong>en</strong>. “De Heere is<br />

lankmoedig, doch van groote kracht, <strong>en</strong> Hij houdt d<strong>en</strong> schuldige ge<strong>en</strong>szins onschuldig.”5 Het<br />

gezag Zijner gehoonde wet zal Hij handhav<strong>en</strong> door vreeselijke ding<strong>en</strong> in gerechtigheid te do<strong>en</strong>.<br />

En zelfs Zijne traagheid om het recht te handhav<strong>en</strong> verstrekt tot e<strong>en</strong> bewijs, dat de zond<strong>en</strong>, die<br />

Zijne oordeel<strong>en</strong> verdi<strong>en</strong>d hebb<strong>en</strong>, groot zijn, zoomede dat e<strong>en</strong>e verschrikkelijke vergelding d<strong>en</strong><br />

overtreder wacht. {PEP 644.1}<br />

Doch terwijl God Zijn oordeel voltrekt, bewijst Hij nog g<strong>en</strong>ade.<br />

De Amalekiet<strong>en</strong> moest<strong>en</strong> uitgeroeid word<strong>en</strong>, doch de K<strong>en</strong>iet<strong>en</strong>, die in hun midd<strong>en</strong><br />

woond<strong>en</strong>, werd<strong>en</strong> gespaard. Onder dit volk, of-schoon het niet onbesmet was van d<strong>en</strong><br />

afgod<strong>en</strong>di<strong>en</strong>st, war<strong>en</strong> er toch aanbidders van God, <strong>en</strong> jeg<strong>en</strong>s Israel vri<strong>en</strong>delijk gezind. Tot dez<strong>en</strong><br />

stam behoorde Hobab, Mozes’ schoonbroeder, die de Israeliet<strong>en</strong> op hunne reize door de woestijn<br />

vergezelde, <strong>en</strong> hun van groot<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st was weg<strong>en</strong>s zijne k<strong>en</strong>nis van de ligging des lands. {PEP<br />

645.2}<br />

Sedert de Filistijn<strong>en</strong> te Michmas verslag<strong>en</strong> war<strong>en</strong>, had Saul nog geoorloogd teg<strong>en</strong> de<br />

Moabiet<strong>en</strong>, de Ammoniet<strong>en</strong>, de Edomiet<strong>en</strong>, de Amalekiet<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de Filistijn<strong>en</strong>; werwaarts hij zich<br />

met zijne wap<strong>en</strong><strong>en</strong> w<strong>en</strong>dde, behaalde hij telk<strong>en</strong>s de overwinning. Zoodra hij gelast werd teg<strong>en</strong><br />

de Amalekiet<strong>en</strong> te krijg<strong>en</strong>, verklaarde hij. hun onverwijld d<strong>en</strong> oorlog. Zijn gezag werd door dat<br />

van d<strong>en</strong> profeet gerugsteund, <strong>en</strong> daarom schaard<strong>en</strong> de mann<strong>en</strong> Israels zich onmiddelijk rondom<br />

zijn vaandel, to<strong>en</strong> zij tot d<strong>en</strong> krijg opgeroep<strong>en</strong> werd<strong>en</strong>. Deze veldtocht werd niet ondernom<strong>en</strong> ter<br />

bevordering van hun eig<strong>en</strong> welzijn; de Israeliet<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> noch in de eer der overwinning noch<br />

in d<strong>en</strong> buit deel<strong>en</strong>. Deze oorlog moest louter in gehoorzaamheid aan God ondernom<strong>en</strong> word<strong>en</strong><br />

tot voltrekking van Zijn oordeel over de Amalekiet<strong>en</strong>. God wilde, dat alle volk<strong>en</strong> d<strong>en</strong> ondergang<br />

zi<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> van het volk, dat Zijner heerschappij het hoofd gebod<strong>en</strong> had, <strong>en</strong> tev<strong>en</strong>s ook zoud<strong>en</strong><br />

opmerk<strong>en</strong>, dat zij juist door dat volk uitgeroeid werd<strong>en</strong>, dat zij geminacht hadd<strong>en</strong>. {PEP 645.1}<br />

“Saul sloeg de Amalekiet<strong>en</strong> van Havilla af, tot daar gij komt te Sur, dat voor aan Egypte is.<br />

En hij ving Agag, d<strong>en</strong> koning der Amalekiet<strong>en</strong>, lev<strong>en</strong>d; maar al het volk verbande hij door de<br />

scherpte des zwaards. Doch Saul <strong>en</strong> het gansche volk verschoond<strong>en</strong> Agag, <strong>en</strong> de beste schap<strong>en</strong>,<br />

<strong>en</strong> runder<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de naast beste, <strong>en</strong> de lammer<strong>en</strong>, <strong>en</strong> al wat best was, <strong>en</strong> zij wild<strong>en</strong> ze niet<br />

verbann<strong>en</strong>: maar alle ding, dat verachtzaam, <strong>en</strong> dat verdwijn<strong>en</strong>de was, verband<strong>en</strong> zij.” {PEP<br />

645.2}<br />

De overwinning over de Amalekiet<strong>en</strong> was de schitter<strong>en</strong>dste, die Saul behaald had, <strong>en</strong> zij<br />

wekte zijn<strong>en</strong> hoogmoed weder op. Gods bevel, dat Zijne vijand<strong>en</strong> tot d<strong>en</strong> laatst<strong>en</strong> man toe<br />

verbann<strong>en</strong> moest<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, werd niet stiptelijk gehoorzaamd. Begeerig om d<strong>en</strong> luister zijner<br />

zegepral<strong>en</strong>de wederkomst te verhoog<strong>en</strong> door de t<strong>en</strong>toonstelling van d<strong>en</strong> gevang<strong>en</strong> koning,<br />

450


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

waagde Saul het om de gewoonte der hem omring<strong>en</strong>de volk<strong>en</strong> na te ap<strong>en</strong>, <strong>en</strong> spaarde Agag, d<strong>en</strong><br />

wreed<strong>en</strong> <strong>en</strong> oorlogzuchtig<strong>en</strong> koning der Amalekiet<strong>en</strong>. Daarbij eig<strong>en</strong>de het volk zich het beste<br />

der runder<strong>en</strong> <strong>en</strong> der schap<strong>en</strong> <strong>en</strong> der lastdier<strong>en</strong> toe, <strong>en</strong> verontschuldigde zich met te zegg<strong>en</strong>, dat<br />

het hoornvee bestemd was om d<strong>en</strong> Heere te offer<strong>en</strong>. Werkelijk was het hun doel om deze in<br />

plaats van hun vee t<strong>en</strong> offer te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, <strong>en</strong> alzoo het hunne te spar<strong>en</strong>. {PEP 645.3}<br />

Saul was nu voor de laatste keer op de proef gesteld. Zijne vermetele veronachtzaming van<br />

Gods wil <strong>en</strong> zijne houding als e<strong>en</strong> onafhankelijke monarch bewez<strong>en</strong>, dat hij niet vertrouwd was<br />

de koninklijke macht, welke hem als Gods stedehouder toekwam. Terwijl Saul <strong>en</strong> het leger<br />

weelderig ter oorzaak van de behaalde overwinning naar huis marcheerd<strong>en</strong>, verkeerde Samuël<br />

in groote droefheid. Hij had e<strong>en</strong>e boodschap van d<strong>en</strong> Heere ontvang<strong>en</strong>, waarin des konings<br />

handelwijze aldus gelaakt werd: “Het berouwt Mij, dat Ik Saul tot koning gemaakt heb, dewijl<br />

hij zich van achter Mij afgekeerd heeft, <strong>en</strong> mijne woord<strong>en</strong> niet bevestigd heeft.” Het gedrag van<br />

d<strong>en</strong> halsstarrig<strong>en</strong> koning smartte d<strong>en</strong> profeet zeer; hij we<strong>en</strong>de <strong>en</strong> bad d<strong>en</strong> gansch<strong>en</strong> nacht om<br />

e<strong>en</strong>e verandering van het vonnis. {PEP 646.1}<br />

Gods berouw is niet gelijk des m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong>. “En ook liegt Hij, die de overwinning van Israel<br />

is, niet, <strong>en</strong> het berouwt Hem niet; want Hij is ge<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch, dat Hem iets berouw<strong>en</strong> zou.”6 Des<br />

m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> berouw geeft e<strong>en</strong>e verandering van zin te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>. Gods berouw geeft daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong><br />

e<strong>en</strong>e verandering van betrekking <strong>en</strong> omstandighed<strong>en</strong> te verstaan. De m<strong>en</strong>sch kan zich in e<strong>en</strong>e<br />

andere betrekking teg<strong>en</strong>over God plaats<strong>en</strong> door aan de voorwaard<strong>en</strong> te voldo<strong>en</strong>, waardoor hij in<br />

Gods gunst gebracht wordt; ook kan hij, door zijn eig<strong>en</strong> toedo<strong>en</strong>, zich zelv<strong>en</strong> Gods gunst<br />

onwaardig mak<strong>en</strong>; de Heere is daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> gister<strong>en</strong> <strong>en</strong> hed<strong>en</strong> dezelfde <strong>en</strong> in der eeuwigheid.”7<br />

Sauls ongehoorzaamheid veranderde zijne betrekking tot God; de voorwaard<strong>en</strong> van aanneming<br />

blev<strong>en</strong> echter onveranderd, — God stelde nog dezelfde eisch<strong>en</strong>, want bij Hem is “ge<strong>en</strong>e<br />

verandering of schaduw van omkeering.”8 {PEP 646.2}<br />

Met e<strong>en</strong> bezwaard gemoed ging de profeet des ander<strong>en</strong> daags op reis om d<strong>en</strong> dwal<strong>en</strong>d<strong>en</strong><br />

koning te ontmoet<strong>en</strong>. Samuël koesterde de hoop, dat Saul tot nad<strong>en</strong>k<strong>en</strong> zou gebracht word<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

zijn zonde inzi<strong>en</strong>; daarna kon hij door zich te verneder<strong>en</strong> <strong>en</strong> te bekeer<strong>en</strong> weder in Gods gunst<br />

hersteld word<strong>en</strong>. Maar als de eerste stap op d<strong>en</strong> weg der overtreding gedaan is, dan wordt het<br />

steeds gemakkelijker. Saul, reeds zink<strong>en</strong>de ter oorzaak zijner ongehoorzaamheid, ontmoette<br />

Samuël met e<strong>en</strong>e leug<strong>en</strong> op de lipp<strong>en</strong>. Hij zeide: “Gezeg<strong>en</strong>d zijt gij d<strong>en</strong> Heere, ik heb des Heer<strong>en</strong><br />

woord bevestigd.” {PEP 646.3}<br />

Wat de ongehoorzame koning beweerde, werd gelog<strong>en</strong>straft door hetge<strong>en</strong> Samuël hoorde.<br />

Op de vraag: “Wat is dan dit voor e<strong>en</strong>e stem der schap<strong>en</strong> in mijne oor<strong>en</strong>, <strong>en</strong> e<strong>en</strong>e stem der<br />

runder<strong>en</strong>, die ik hoor?” antwoordde Saul: “Zij hebb<strong>en</strong> ze van de Amalekiet<strong>en</strong> gebracht, want het<br />

volk heeft de beste schap<strong>en</strong> <strong>en</strong> runder<strong>en</strong> ver-schoond, om d<strong>en</strong> Heere, uw<strong>en</strong> God, te offer<strong>en</strong>; maar<br />

het overige hebb<strong>en</strong> zij verbann<strong>en</strong>.” Het volk had Sauls bevel gehoorzaamd; doch om zich zelv<strong>en</strong><br />

te verschoon<strong>en</strong>, legde hij hun zijne ongehoorzaamheid t<strong>en</strong> laste. {PEP 647.1}<br />

451


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Sauls verwerping veroorzaakte Samuël e<strong>en</strong>e onbeschrijfelijke smart. Hij moest zijne<br />

boodschap voor de oor<strong>en</strong> van het gansche leger overbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dat wel nu zij boogd<strong>en</strong> op hunne<br />

overwinnig, welke zij aan de dapperheid <strong>en</strong> het beleid van hunn<strong>en</strong> koning toeschrev<strong>en</strong>, want<br />

Saul had God bij d<strong>en</strong> voorspoedig<strong>en</strong> uitslag buit<strong>en</strong> rek<strong>en</strong>ing gelat<strong>en</strong>; maar to<strong>en</strong> de profeet de<br />

bewijz<strong>en</strong> van Sauls opstand zag, werd hij verontwaardigd, omdat hij, die zoo zeer door God<br />

begunstigd was, des Heer<strong>en</strong> gebod overtred<strong>en</strong> <strong>en</strong> Israel had do<strong>en</strong> zondig<strong>en</strong>. Samuël liet zich niet<br />

misleid<strong>en</strong> door des konings voorw<strong>en</strong>dsel. Deels bedroefd <strong>en</strong> deels verontwaardigd zeide hij tot<br />

hem: “Houd op, zoo zal ik u te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>, wat de Heere van nacht tot mij gesprok<strong>en</strong> heeft.<br />

... Is het niet alzoo, to<strong>en</strong> gij klein waart in uwe oog<strong>en</strong>, dat gij het hoofd der stamm<strong>en</strong> van Israel<br />

geword<strong>en</strong> zijt, <strong>en</strong> dat u de Heere tot koning over Israel gezalfd heeft?” Hierop liet hij ‘s Heer<strong>en</strong><br />

bevel aangaande Amalek volg<strong>en</strong>, <strong>en</strong> vroeg d<strong>en</strong> koning waarom hij daaraan niet voldaan had.<br />

{PEP 647.2}<br />

Saul hield vol met zich te rechtvaardig<strong>en</strong>, zegg<strong>en</strong>de: “Ik heb immers naar de stem des<br />

Heer<strong>en</strong> gehoord, <strong>en</strong> heb gewandeld op d<strong>en</strong> weg, op d<strong>en</strong>welk<strong>en</strong> mij de Heere gezond<strong>en</strong> heeft; <strong>en</strong><br />

ik heb Agag, d<strong>en</strong> koning der Amalekiet<strong>en</strong>, medegebracht, maar de Amalekiet<strong>en</strong> heb ik<br />

verbann<strong>en</strong>. Het volk nu heeft g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> roof, schap<strong>en</strong> <strong>en</strong> runder<strong>en</strong>, het voornaamste van<br />

het verbann<strong>en</strong>e om d<strong>en</strong> Heere, uw<strong>en</strong> God, op te offer<strong>en</strong> te Gilgal.” {PEP 647.3}<br />

Met ernstige <strong>en</strong> gestr<strong>en</strong>ge woord<strong>en</strong> werd de toevlucht der leug<strong>en</strong> weggevaagd, <strong>en</strong> het<br />

onherroepelijk vonnis uitgesprok<strong>en</strong>: “Heeft de Heere lust aan brandoffer<strong>en</strong>, <strong>en</strong> slachtoffer<strong>en</strong>, als<br />

aan het gehoorzam<strong>en</strong> van de stem des Heer<strong>en</strong>? Zie, gehoorzam<strong>en</strong> is beter dan slachtoffer,<br />

opmerk<strong>en</strong> dan het vette der ramm<strong>en</strong>, Want wederspannigheid is e<strong>en</strong>e zonde der tooverij, <strong>en</strong><br />

wederstrev<strong>en</strong> is afgoderij <strong>en</strong> beeld<strong>en</strong>di<strong>en</strong>st. Omdat gij des Heer<strong>en</strong> woord verworp<strong>en</strong> hebt, zoo<br />

heeft Hij u verworp<strong>en</strong>, dat gij ge<strong>en</strong> koning zult zijn.” {PEP 647.4}<br />

To<strong>en</strong> de koning dit verschrikkelijk oordeel gehoord had, riep hij uit: “Ik heb gezondigd,<br />

omdat ik des Heer<strong>en</strong> bevel <strong>en</strong> uwe woord<strong>en</strong> overtred<strong>en</strong> heb: want ik heb het volk gevreesd <strong>en</strong><br />

naar hunne stem gehoord.” Verschrikt door de beschuldiging van d<strong>en</strong> profeet, bek<strong>en</strong>de Saul zijne<br />

schuld, die hij hardnekkiglijk ontk<strong>en</strong>d had; maar hij voer voort met de blaam op het volk te<br />

werp<strong>en</strong>, verklar<strong>en</strong>de, dat hij uit vrees voor h<strong>en</strong> gezondigd had. {PEP 648.1}<br />

Ge<strong>en</strong> berouw over de zonde, maar vrees voor hare straf bewoog Israels koning Samuël te<br />

smeek<strong>en</strong>: “Nu dan, vergeef mij toch mijne zonde, <strong>en</strong> keer met mij wederom, dat ik d<strong>en</strong> Heere<br />

aanbidde.” Indi<strong>en</strong> Saul werkelijk berouw gevoeld had, zou hij zijne zonde in ‘t op<strong>en</strong>baar beled<strong>en</strong><br />

hebb<strong>en</strong>; maar zijn strev<strong>en</strong> was om zijn gezag te handhav<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de achting des volks te bewar<strong>en</strong>.<br />

Hij begeerde de eer van Samuëls teg<strong>en</strong>woordigheid tot versterking van zijn eig<strong>en</strong> invloed bij de<br />

natie. {PEP 648.2}<br />

“Ik zal met u niet wederkeer<strong>en</strong>,” antwoordde de profeet, “omdat gij het woord des Heer<strong>en</strong><br />

verworp<strong>en</strong> hebt, zoo heeft u de Heere verworp<strong>en</strong>, dat gij ge<strong>en</strong> koning over Israel zult zijn.” To<strong>en</strong><br />

Samuël zich omkeerde om weg te gaan, greep de koning, in e<strong>en</strong>e vlaag van angst, zijn<strong>en</strong> mantel<br />

om hem terug te houd<strong>en</strong>, doch het kleed scheurde. Daarom zeide de profeet: “De Heere heeft<br />

452


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

hed<strong>en</strong> het koninkrijk van Israel van u afgescheurd, <strong>en</strong> heeft het aan uw<strong>en</strong> naaste gegev<strong>en</strong>, die<br />

beter is dan gij.” {PEP 648.3}<br />

Saul trok zich Samuëls vervreemding meer aan, dan Gods misnoeg<strong>en</strong>. Hij wist, dat het volk<br />

d<strong>en</strong> profeet beter vertrouwde, dan hem. In geval e<strong>en</strong> ander op Gods bevel nu tot koning gezalfd<br />

werd, zoo begreep Saul zeer goed, dat hij zijn gezag niet langer zou kunn<strong>en</strong> do<strong>en</strong> geld<strong>en</strong>. Indi<strong>en</strong><br />

Samuël zich onttrok, dan verwachtte hij aanstonds e<strong>en</strong><strong>en</strong> afval. Saul bad d<strong>en</strong> profeet om hem<br />

toch voor de oudst<strong>en</strong> des volks <strong>en</strong> voor Israel te eer<strong>en</strong> door deel te nem<strong>en</strong> aan d<strong>en</strong> eeredi<strong>en</strong>st.<br />

Op Gods bevel bewilligde Samuël in des konings verzoek, opdat er ge<strong>en</strong> aanleid<strong>en</strong>de oorzaak<br />

tot e<strong>en</strong><strong>en</strong> afval zijn mocht. Hij nam echter ge<strong>en</strong> deel aan d<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st. {PEP 648.4}<br />

Het str<strong>en</strong>ge recht moest nog gehandhaafd word<strong>en</strong>. Samuël moest voor Gods eer voor al het<br />

volk optred<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Sauls gedrag bestraff<strong>en</strong>. Hij beval daarom, dat m<strong>en</strong> d<strong>en</strong> koning der<br />

Amalekiet<strong>en</strong> voor hem br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> zou. Agag was veel schuldiger dan e<strong>en</strong>ig persoon, die reeds door<br />

het zwaard geveld was; hij was e<strong>en</strong> hater van Israel, had gepoogd Gods volk om te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

door zijn<strong>en</strong> invloed was de afgoderij bevorderd geword<strong>en</strong>. Hij kwam dan op Samuels bevel te<br />

voorschijn, wan<strong>en</strong>de dat het gevaar des doods gewek<strong>en</strong> was. Doch Samuël zeide: “Gelijk als uw<br />

zwaard de vrouw<strong>en</strong> van hare kinder<strong>en</strong> beroofd heeft, alzoo zal uwe moeder van hare kinder<strong>en</strong><br />

beroofd word<strong>en</strong> onder de vrouw<strong>en</strong>. To<strong>en</strong> hieuw Samuël Agag in stukk<strong>en</strong> voor het aangezicht<br />

des Heer<strong>en</strong> te Gilgal.” Dit verricht hebb<strong>en</strong>de, keerde Samuël naar Rama terug, <strong>en</strong> Saul naar zijne<br />

woning in Gibea. Na dez<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> zij beid<strong>en</strong> elkander maar e<strong>en</strong>s weder ontmoet. {PEP 648.5}<br />

To<strong>en</strong> Saul op d<strong>en</strong> troon geplaatst werd, had hij ge<strong>en</strong> groot<strong>en</strong> dunk van zich zelf, <strong>en</strong> wilde<br />

zich lat<strong>en</strong> onderwijz<strong>en</strong>. Op het gebied van k<strong>en</strong>nis <strong>en</strong> ervaring stond hij t<strong>en</strong> achter, <strong>en</strong> had daarbij<br />

groote karaktergebrek<strong>en</strong>. Maar de Heere verle<strong>en</strong>de hem d<strong>en</strong> Heilig<strong>en</strong> Geest tot e<strong>en</strong><strong>en</strong> gids <strong>en</strong><br />

helper, <strong>en</strong> stelde hem in de geleg<strong>en</strong>heid, om zich de noodige bekwaamhed<strong>en</strong> voor de<br />

heerschappij over Israel te verwerv<strong>en</strong>. Indi<strong>en</strong> hij nederig geblev<strong>en</strong> ware, <strong>en</strong> God steeds om<br />

wijsheid <strong>en</strong> leiding gevraagd had, zou hij met goed gevolg <strong>en</strong> met eer geslaagd zijn in het<br />

waarnem<strong>en</strong> van zijne gewichtige betrekking. Onder d<strong>en</strong> invloed van Gods g<strong>en</strong>ade zou iedere<br />

goede eig<strong>en</strong>schap versterkt zijn geword<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de verkeerde neiging<strong>en</strong> hunne kracht verlor<strong>en</strong><br />

hebb<strong>en</strong>. Dit wil God voor all<strong>en</strong> do<strong>en</strong>, die zich Hem toewijd<strong>en</strong>. Aan vel<strong>en</strong> heeft Hij e<strong>en</strong>e<br />

betrekking in Zijn di<strong>en</strong>stwerk gegev<strong>en</strong>, omdat zij nederig <strong>en</strong> gezeggelijk zijn. In Zijne<br />

voorzi<strong>en</strong>igheid plaatst Hij h<strong>en</strong>, waar zij veel van Hem leer<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong>. Hij doet h<strong>en</strong> hunne<br />

gebrek<strong>en</strong> inzi<strong>en</strong>, <strong>en</strong> aan all<strong>en</strong>, die Zijne hulp inroep<strong>en</strong>, verle<strong>en</strong>t Hij de kracht om de feil<strong>en</strong> te<br />

verbeter<strong>en</strong>. {PEP 649.1}<br />

Maar Saul verhoovaardigde zich op zijne betrekking, <strong>en</strong> onteerde God door zijn ongeloof<br />

<strong>en</strong> ongehoorzaamheid. Hoewel hij nederig was <strong>en</strong> ge<strong>en</strong> vertrouw<strong>en</strong> in zich zelv<strong>en</strong> stelde, to<strong>en</strong><br />

hij op d<strong>en</strong> troon werd geplaatst, verwekte de voorspoed zelfvertrouw<strong>en</strong> in hem. De eerste<br />

overwinning onder zijne regeering maakte hem opgeblaz<strong>en</strong>, <strong>en</strong> juist in die ondeugd lag zijn<br />

grootste gebrek. De kloekheid <strong>en</strong> het beleid, die hij in de verlossing te Jabes-Gilead aan d<strong>en</strong> dag<br />

legde, maakte de gansche natie opgewond<strong>en</strong>. Het volk vereerde hunn<strong>en</strong> koning, <strong>en</strong> vergat, dat<br />

hij slechts het werktuig was, waardoor God werkte; <strong>en</strong> ofschoon Saul, in d<strong>en</strong> beginne, God de<br />

453


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

eer gaf, eig<strong>en</strong>de hij haar later zich zelf toe. Hij vergat zijne afhankelijkheid van God, <strong>en</strong> zijn hart<br />

werd afkeering van achter Hem. Alzoo verviel hij tot de vermetelheid <strong>en</strong> de heiligsch<strong>en</strong>nis te<br />

Gilgal. Uit oorzaak van het zelfde blinde zelfvertrouw<strong>en</strong> versmaadde hij Samuëls bestraffing.<br />

Saul erk<strong>en</strong>de, dat Samuël e<strong>en</strong> profeet Gods was, <strong>en</strong> behoorde derhalve naar de bestraffing<br />

geluisterd te hebb<strong>en</strong>, al was het hem niet duidelijk, dat hij misdaan had. Ware hij bereidwillig<br />

geweest zijne misslag<strong>en</strong> te zi<strong>en</strong> <strong>en</strong> te verbeter<strong>en</strong>, deze bittere ervaring zou hem in de toekomst<br />

tot waarschuwing hebb<strong>en</strong> gedi<strong>en</strong>d. {PEP 649.2}<br />

Indi<strong>en</strong> de Heere zich geheel aan Saul ontrokk<strong>en</strong> had, dan zou Hij Zijn<strong>en</strong> profeet later niet<br />

weder tot hem gezond<strong>en</strong> noch hem e<strong>en</strong> bepaald werk toevertrouwd hebb<strong>en</strong>, waardoor hij de<br />

fout<strong>en</strong> van het verled<strong>en</strong> had kunn<strong>en</strong> herstell<strong>en</strong>. Wanneer iemand, die belijdt e<strong>en</strong> kind van God<br />

te zijn, onverschillig wordt in het betracht<strong>en</strong> van Zijn<strong>en</strong> wil, <strong>en</strong> daardoor ander<strong>en</strong> oneerbiedig <strong>en</strong><br />

onbekommerd t<strong>en</strong> opzichte van des Heer<strong>en</strong> bevel<strong>en</strong> maakt, dan kan hij zijne feil<strong>en</strong> nog in<br />

overwinning<strong>en</strong> verander<strong>en</strong>, indi<strong>en</strong> hij de bestraffing<strong>en</strong> slechts in ootmoed aanneme, <strong>en</strong> in<br />

nederigheid <strong>en</strong> geloof tot God wederkeere. De vernedering, welke e<strong>en</strong> verlies veroorzaakt, blijkt<br />

in m<strong>en</strong>ig geval e<strong>en</strong> zeg<strong>en</strong> te zijn, vermits wij daardoor leer<strong>en</strong>, dat wij Gods wil niet zonder Zijne<br />

hulp do<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong>. {PEP 650.1}<br />

To<strong>en</strong> Saul de door God gezond<strong>en</strong>e waarschuwing in d<strong>en</strong> wind sloeg, <strong>en</strong> hardnekkiglijk bleef<br />

volhard<strong>en</strong>, verwierp hij het e<strong>en</strong>igste middel, waardoor de Heere hem van zich zelf redd<strong>en</strong> kon.<br />

Hij had zich opzettelijk aan God onttrokk<strong>en</strong>. Zijne hulp of leiding kon hij daarom niet weder<br />

deelachtig word<strong>en</strong>, dan nadat hij God gezocht <strong>en</strong> zijne zonde beled<strong>en</strong> had. {PEP 650.2}<br />

Te Gilgal stelde Saul zich zeer nauwgezet aan, to<strong>en</strong> hij voor Israels leger’stond <strong>en</strong> Gode<br />

offerde. Maar zijne vroomheid was niet van d<strong>en</strong> echt<strong>en</strong> stempel. De teg<strong>en</strong> Gods uitdrukkelijk<br />

bevel in verrichte di<strong>en</strong>stplechtigheid verslapte Sauls hand<strong>en</strong>, <strong>en</strong> stelde hem buit<strong>en</strong> het bereik der<br />

hulp, die God hem zoo gaarne had will<strong>en</strong> verle<strong>en</strong><strong>en</strong>. {PEP 650.3}<br />

In d<strong>en</strong> strijd teg<strong>en</strong> Amalek, me<strong>en</strong>de Saul al het noodzakelijke gedaan te hebb<strong>en</strong>; maar de<br />

Heere liet zich e<strong>en</strong>e gehoorzaamheid t<strong>en</strong> deele niet welgevall<strong>en</strong>, ev<strong>en</strong>min was Hij bereid om<br />

over het hoofd te zi<strong>en</strong> wat uit nalatigheid niet verricht was, al sche<strong>en</strong> de verontschuldiging ook<br />

nog zoo aanemelijk. God heeft niemand veroorloofd om van Zijne eisch<strong>en</strong> af te wijk<strong>en</strong>. God<br />

beval Israel: “Neemt waar <strong>en</strong> hoort al deze woord<strong>en</strong>, die Ik u gebiede.”9 Als wij besliss<strong>en</strong> moet<strong>en</strong><br />

welk<strong>en</strong> weg in te slaan, dan mog<strong>en</strong> wij niet vrag<strong>en</strong> of wij ook berek<strong>en</strong><strong>en</strong> kunn<strong>en</strong>, dat er kwaad<br />

uit voortkom<strong>en</strong> zal, maar of het overe<strong>en</strong>stemm<strong>en</strong>d met Gods wil is. “Er is e<strong>en</strong> weg, die iemand<br />

recht schijnt, maar het laatste van di<strong>en</strong> zijn weg<strong>en</strong> des doods.”10 {PEP 650.4}<br />

“Gehoorzam<strong>en</strong> is beter dan slachtoffer.” Op zich zelve beschouwd hadd<strong>en</strong> deze offerand<strong>en</strong><br />

ge<strong>en</strong>e waarde bij God. Zij di<strong>en</strong>d<strong>en</strong> om des offeraars berouw over zijne zonde aan te toon<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

de belofte af te legg<strong>en</strong> om voortaan Gods wet niet weer te overtred<strong>en</strong>. Doch zonder berouw,<br />

geloof, <strong>en</strong> e<strong>en</strong> gehoorzaam hart war<strong>en</strong> die offerand<strong>en</strong> waardeloos. To<strong>en</strong> Saul, teg<strong>en</strong> Gods gebod<br />

in, het verbann<strong>en</strong>e wilde t<strong>en</strong> offer br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, versmaade hij daar-door Gods gezag. De<br />

di<strong>en</strong>stplechtigheid zou hemelterg<strong>en</strong>d zijn geweest. Hoe vel<strong>en</strong> bewandel<strong>en</strong> ev<strong>en</strong>wel d<strong>en</strong> zelfd<strong>en</strong><br />

454


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

weg, nietteg<strong>en</strong>staande zij Sauls zonde <strong>en</strong> hare gevolg<strong>en</strong> voor oog<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>. Terwijl zij weiger<strong>en</strong><br />

te geloov<strong>en</strong> of te do<strong>en</strong> wat de Heere gebiedt, var<strong>en</strong> zij voort m<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Heere hunn<strong>en</strong> vormelijk<strong>en</strong><br />

di<strong>en</strong>st aan te bied<strong>en</strong>. Zulk e<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st wordt niet door Gods Geest beantwoord. Het is om het ev<strong>en</strong><br />

hoe ijverig m<strong>en</strong> zij in het waarnem<strong>en</strong> van de zoog<strong>en</strong>aamde godsdi<strong>en</strong>stplicht<strong>en</strong> de Heere kan ze<br />

niet aannem<strong>en</strong>,, zoo Zijne gebod<strong>en</strong> wet<strong>en</strong>s <strong>en</strong> will<strong>en</strong>s overtred<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. {PEP 651.1}<br />

“Wederspannigheid is e<strong>en</strong>e zonde der tooverij, <strong>en</strong> wederstrev<strong>en</strong> is afgoderij ‘<strong>en</strong><br />

beeld<strong>en</strong>di<strong>en</strong>st.” Satan is de auteur der rebellie, <strong>en</strong> alle opstand teg<strong>en</strong> God wordt direkt door hem<br />

bewerkt. Die zich teg<strong>en</strong> Gods heerschappij verzett<strong>en</strong>, hebb<strong>en</strong> e<strong>en</strong> verbond met d<strong>en</strong><br />

aartsopstandeling geslot<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hij gebruikt zijne kracht <strong>en</strong> list om de zinn<strong>en</strong> te verblind<strong>en</strong> <strong>en</strong> het<br />

verstand te misleid<strong>en</strong>. Hij stelt alles in e<strong>en</strong> verkeerd licht. Gelijk Adam <strong>en</strong> Eva, kunn<strong>en</strong> zij, die<br />

door hem betooverd zijn, in niets anders dan in de overtreding voordeel zi<strong>en</strong>. {PEP 651.2}<br />

Ge<strong>en</strong> sterker bewijs voor Satans verleidingskracht kan word<strong>en</strong> aangehaald, dan dat vel<strong>en</strong>,<br />

die door hem misleid word<strong>en</strong>, zich inbeeld<strong>en</strong> Gode e<strong>en</strong><strong>en</strong> di<strong>en</strong>st te bewijz<strong>en</strong>. To<strong>en</strong> Korach,<br />

Dathan, <strong>en</strong> Abiram zich teg<strong>en</strong> Mozes’ gezag verzett<strong>en</strong>, me<strong>en</strong>d<strong>en</strong> zij slechts teg<strong>en</strong> e<strong>en</strong><br />

m<strong>en</strong>schelijk<strong>en</strong> leidsman, iemand, die hun gelijk was, op te staan; zij me<strong>en</strong>d<strong>en</strong> God werkelijk<br />

e<strong>en</strong><strong>en</strong> di<strong>en</strong>st te bewijz<strong>en</strong>. Maar to<strong>en</strong> zijn het van God verkor<strong>en</strong> instrum<strong>en</strong>t verwierp<strong>en</strong>,<br />

verwierp<strong>en</strong> zij Christus; zij ded<strong>en</strong> Gods Geest smaadheid aan. Insgelijks hebb<strong>en</strong> de overpriesters<br />

<strong>en</strong> de schriftgeleerd<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Zone Gods gekruisigd, terwijl zij zich als groote ijveraars voor Gods<br />

eer betoond<strong>en</strong>. Dezelfde geest bezielt nog deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die hun eig<strong>en</strong> wil volg<strong>en</strong> t<strong>en</strong> spijt van Gods<br />

gebod. {PEP 651.3}<br />

Saul had onbetwistbaar bewijs, dat Samuël door de ingeving Gods gesprok<strong>en</strong> had. Het was<br />

daarom strijdig met de rede <strong>en</strong> e<strong>en</strong> gezond oordeel, dat hij Gods bevel<strong>en</strong> door d<strong>en</strong> profeet<br />

gesprok<strong>en</strong> veronachtzam<strong>en</strong> zou. Zijne rampzalige vermetelheid moet derhalve aan e<strong>en</strong><br />

Satanische betoovering word<strong>en</strong> toegeschrev<strong>en</strong>. Saul had zich zeer beijverd in het onderdrukk<strong>en</strong><br />

van de tooverij <strong>en</strong> d<strong>en</strong> beeld<strong>en</strong>di<strong>en</strong>st; maar in zijne wederspannigheid teg<strong>en</strong> het Goddelijk bevel<br />

was hij met d<strong>en</strong>zelfd<strong>en</strong> geest van opstand teg<strong>en</strong> God bezield, <strong>en</strong> ev<strong>en</strong> werkelijk door Satan<br />

opgehitst, als zij, die tooverij pleegd<strong>en</strong>; <strong>en</strong> to<strong>en</strong> hij bestraft werd, sloeg zijne rebellie in<br />

halsstarrigheid over. Hij had Gods Geest ge<strong>en</strong> grooter smaadheid kunn<strong>en</strong> aando<strong>en</strong>, al had hij<br />

zich op<strong>en</strong>lijk bij de afgod<strong>en</strong>di<strong>en</strong>aars aangeslot<strong>en</strong>. {PEP 652.1}<br />

Het is e<strong>en</strong> gevaarlijke stap om de bestraffing<strong>en</strong> <strong>en</strong> vermaning<strong>en</strong> van Gods Woord of Geest<br />

te minacht<strong>en</strong>. Gelijk Saul, buig<strong>en</strong> vel<strong>en</strong> voor de verzoeking, totdat zij blind zijn voor het ware<br />

karakter der zonde. Zij vlei<strong>en</strong> zich, dat zij het goede beoogd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> niets verkeerds gedaan hebb<strong>en</strong><br />

door van des Heer<strong>en</strong> eisch<strong>en</strong> af te wijk<strong>en</strong>. Alzoo mak<strong>en</strong> zij d<strong>en</strong> Geest der g<strong>en</strong>ade op<strong>en</strong>lijk te<br />

schande, totdat zijne stem gesmoord is, <strong>en</strong> zij aan hunne eig<strong>en</strong>e verleiding<strong>en</strong> zijn prijs gegev<strong>en</strong>.<br />

{PEP 652.2}<br />

In Saul gaf God Israel e<strong>en</strong><strong>en</strong> koning naar hun eig<strong>en</strong> hart, gelijkerwijs Samuël zeide, to<strong>en</strong><br />

hij het volk te Gilgal, in de bevestigingsrede aansprak, zegg<strong>en</strong>de: “En nu, ziet daar d<strong>en</strong> koning,<br />

di<strong>en</strong> gij verkor<strong>en</strong> hebt, di<strong>en</strong> gij begeerd hebt.”11 Bevallig van persoon, groot van gestalte <strong>en</strong><br />

455


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

vorstelijk in voorkom<strong>en</strong>, voldeed hij volkom<strong>en</strong>lijk aan hun begrip van koninklijke waardigheid;<br />

daarbii di<strong>en</strong>d<strong>en</strong> zijne dapperheid <strong>en</strong> bekwaamheid om het leger te bestur<strong>en</strong> om eerbied <strong>en</strong> achting<br />

bij de andere volk<strong>en</strong> te verwekk<strong>en</strong>. Zij trokk<strong>en</strong> het zich niet aan, dat de koning die voornamere<br />

eig<strong>en</strong>schapp<strong>en</strong> niet bezat, die hem in staat zoud<strong>en</strong> stell<strong>en</strong> om naar recht <strong>en</strong> gerechtigheid<br />

heerschappij te voer<strong>en</strong>. Zij begeerd<strong>en</strong> niet iemand, die e<strong>en</strong> edel karakter bezat, <strong>en</strong> door de vrees<br />

<strong>en</strong> de liefde Gods bestuurd werd. Zij hadd<strong>en</strong> God niet geraadpleegd aangaande de<br />

hoedanighed<strong>en</strong>, welke e<strong>en</strong> heerscher bezitt<strong>en</strong> moest, t<strong>en</strong> einde zij hun eig<strong>en</strong>aardig, heilig<br />

karakter als het volk van God behoud<strong>en</strong> mocht<strong>en</strong>. Het was hun niet om Gods, maar om hun eig<strong>en</strong><br />

zin te do<strong>en</strong>. Daarom gaf God hun e<strong>en</strong><strong>en</strong> koning, die aan hunne begeerte voldeed, — iemand, die<br />

hun karakter afspiegelde. Hunne hart<strong>en</strong> war<strong>en</strong> niet aan God onderworp<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hun koning was<br />

ook nog niet door Gods g<strong>en</strong>ade tot onderwerping gebracht. Tijd<strong>en</strong>s de heerschappij van dez<strong>en</strong><br />

koning zoud<strong>en</strong> zij de noodige ervaring opdo<strong>en</strong>, dat zij, hunne dwaling inzi<strong>en</strong>de, zich weder tot<br />

God om uitredding kond<strong>en</strong> w<strong>en</strong>d<strong>en</strong>. {PEP 652.3}<br />

Nadat de Heere de verantwoordelijkheid voor het koninkrijk op Saul gelegd had, liet Hij<br />

hem niet aan zich zelv<strong>en</strong> over. Hij liet Zijn Heilig<strong>en</strong> Geest op Saul rust<strong>en</strong>, opdat hij zijn eig<strong>en</strong><br />

zwakheid inzi<strong>en</strong>de zich tot God om g<strong>en</strong>ade w<strong>en</strong>d<strong>en</strong> mocht; <strong>en</strong> als Saul zich op God verlat<strong>en</strong> had,<br />

dan zou God hem ook hulp verle<strong>en</strong>d hebb<strong>en</strong>, Zoo lang zijn wil aan Gods wil onderworp<strong>en</strong> was,<br />

zoolang hij zich aan des Geestes tucht onderwierp, kon God zijne poging<strong>en</strong> met zeg<strong>en</strong> bekron<strong>en</strong>.<br />

Maar zoodra Saul onafhankelijk van God verkoos te werk<strong>en</strong>, kon de Heer<strong>en</strong> hem niet langer<br />

leid<strong>en</strong>, <strong>en</strong> was Hij gedwong<strong>en</strong> hem te verwerp<strong>en</strong>. To<strong>en</strong> zocht de Heere e<strong>en</strong><strong>en</strong> man “naar Zijn<br />

hart;”12 niet e<strong>en</strong> man, die ge<strong>en</strong>e gebrek<strong>en</strong> bezat, maar die, in plaats van op zich zelv<strong>en</strong> te<br />

vertrouw<strong>en</strong>, op God leunde, <strong>en</strong> zich door d<strong>en</strong> Geest liet leid<strong>en</strong>; die, wanneer hij zich bezondigde,<br />

zich aan vermaning<strong>en</strong> <strong>en</strong> bestraffing<strong>en</strong> onderwierp. {PEP 653.1}<br />

456


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 62—David Gezalfd<br />

EENIGE mijl<strong>en</strong> zuid van Jeruzalem, “de stad des groot<strong>en</strong> Konings,” ligt Bethlehem, waar<br />

David, de zoon van Jesse, gebor<strong>en</strong> werd, meer dan duiz<strong>en</strong>d jar<strong>en</strong> eer het kind Jezus in de krib<br />

gelegd, <strong>en</strong> door de wijz<strong>en</strong> uit het Oost<strong>en</strong> werd aangebed<strong>en</strong>. Eeuw<strong>en</strong> voor des Zaligmakers<br />

geboorte, hield David, in het prille zijner jeugd, de wacht over zijns vaders kudde, die op de<br />

heuvel<strong>en</strong> rondom Bethlehem graasde. De e<strong>en</strong>voudige herdersknaap zong de lieder<strong>en</strong>, die hij zelf<br />

gedicht had, <strong>en</strong> de muziek zijner harp maakte e<strong>en</strong> zoet akkoord met de melodie zijner bevallige<br />

stem. De Heere had David verkor<strong>en</strong> <strong>en</strong> kweekte hem, in zijn e<strong>en</strong>zaam herderslev<strong>en</strong>, op voor het<br />

werk, dat Hij hem in de latere lev<strong>en</strong>sjar<strong>en</strong> wilde te do<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>. {PEP 654.1}<br />

Terwijl David zijne dag<strong>en</strong> aldus als e<strong>en</strong> nederig<strong>en</strong> herder doorbracht, sprak de Heere met<br />

Samuël over hem. “To<strong>en</strong> zeide de Heere tot Samuël: Hoe lang draagt gij leed om Saul, di<strong>en</strong> Ik<br />

toch verworp<strong>en</strong> heb, dat hij ge<strong>en</strong> koning zij over Israel? vul uw<strong>en</strong> hoorn met olie, <strong>en</strong> ga he<strong>en</strong>, Ik<br />

gal u z<strong>en</strong>d<strong>en</strong> tot Isaï, d<strong>en</strong> Bethlehemiet; want Ik heb Mij e<strong>en</strong><strong>en</strong> koning onder zijne zon<strong>en</strong><br />

uitgezi<strong>en</strong>. . . . Neem e<strong>en</strong> kalf van de runder<strong>en</strong> met u, <strong>en</strong> zeg: Ik b<strong>en</strong> gekom<strong>en</strong> om d<strong>en</strong> Heere<br />

offerande te do<strong>en</strong>. En gij zult Isaï t<strong>en</strong> offer noodig<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Ik zal u te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> gev<strong>en</strong> wat gij do<strong>en</strong><br />

zult, <strong>en</strong> gij zult Mij zalv<strong>en</strong> di<strong>en</strong> Ik u zegg<strong>en</strong> zal. Samuël nu deed hetge<strong>en</strong> de Heere gesprok<strong>en</strong><br />

had, <strong>en</strong> hij kwam te Bethlehem. To<strong>en</strong> kwam<strong>en</strong> de oudst<strong>en</strong> der stad bev<strong>en</strong>de hem tegemoet, <strong>en</strong><br />

zeid<strong>en</strong>: Is uw komst met vrede?”1 De oudst<strong>en</strong> nam<strong>en</strong> de uitnoodiging tot het offer aan, <strong>en</strong> Samuël<br />

ontbood Jesse <strong>en</strong> zijne zon<strong>en</strong>. Het altaar werd gebouwd <strong>en</strong> de offerande gereed gemaakt, Het<br />

gansche huisgezin van Jesse was teg<strong>en</strong>woordig op David, d<strong>en</strong> jongst<strong>en</strong>, na, die thuis gelat<strong>en</strong> was<br />

om de wacht over het vee te houd<strong>en</strong>. {PEP 654.2}<br />

To<strong>en</strong> het offer<strong>en</strong> verricht was, <strong>en</strong> alvor<strong>en</strong>s m<strong>en</strong> zich aan het offermaal zette, begon Samuël<br />

zijn profetisch onderzoek van Jesse’s deftige zon<strong>en</strong>. Eliab was de oudste, <strong>en</strong> kwam in gestalte<br />

<strong>en</strong> schoonheid het meest met Saul overe<strong>en</strong>. Zijn bevallig uiterlijk <strong>en</strong> goed ontwikkeld lichaam<br />

trok des profet<strong>en</strong> aandacht. Terwijl Samuël zijne vorstelijke houding gadesloeg, dacht hij: Deze<br />

is zekerlijk de man, di<strong>en</strong> God tot Sauls opvolger verkor<strong>en</strong> heeft. Hij wachtte dan op de<br />

Goddelijke goedkeuring om hem te zalv<strong>en</strong>. Maar Jehova zag het uiterlijke niet aan. Eliab vreesde<br />

d<strong>en</strong> Heere niet. Ware hij op d<strong>en</strong> troon geplaatst, hij zou e<strong>en</strong> hoogmoedig <strong>en</strong> veeleisch<strong>en</strong>d<br />

heerscher geweest zijn. De Heere dan antwoordde Samuël: “Zie zijne gestalte niet aan, noch de<br />

hoogte zijner statuur, want Ik heb hem verworp<strong>en</strong>: want het is niet gelijk de m<strong>en</strong>sch ziet, want<br />

de m<strong>en</strong>sch ziet aan wat voor oog<strong>en</strong> is, maar de Heere ziet het hart aan.” Ge<strong>en</strong>e uitw<strong>en</strong>dige<br />

schoonheid kan als e<strong>en</strong>e aanbeveling der ziel bij God di<strong>en</strong><strong>en</strong>. De wijsheid <strong>en</strong> de<br />

voortreffelijkheid, die in het karakter <strong>en</strong> d<strong>en</strong> wandel aan d<strong>en</strong> dag word<strong>en</strong> gelegd, drukk<strong>en</strong><br />

iemands ware schoonheid uit; <strong>en</strong> het is de innerlijke waarde, de voortreffelijkheid des hart<strong>en</strong>, die<br />

d<strong>en</strong> Heere der heirschar<strong>en</strong> welgevallig is. Deze waarheid behoord<strong>en</strong> wij goed te overweg<strong>en</strong>,<br />

wanneer wij ons zelv<strong>en</strong> <strong>en</strong> ander<strong>en</strong> weg<strong>en</strong>. In Samuëls misslag kunn<strong>en</strong> wij zi<strong>en</strong> hoe dwaas het<br />

is, waarde te hecht<strong>en</strong> aan de bevalligheid des aangezichts of de hoogte der statuur. Wij kunn<strong>en</strong><br />

er in zi<strong>en</strong> hoe onbekwaam ‘s m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> wijsheid is om de geheim<strong>en</strong> van het hart of Gods raad te<br />

doorgrond<strong>en</strong>, zonder e<strong>en</strong>e bijzondere voorlichting uit de hoogte. Gods gedacht<strong>en</strong> <strong>en</strong> weg<strong>en</strong><br />

457


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

betrekkelijk Zijne schepsel<strong>en</strong> gaan ons verstand oneindig te bov<strong>en</strong>; wij mog<strong>en</strong> er echter van<br />

verzekerd zijn, dat Zijne kinder<strong>en</strong> juist in die betrekking zull<strong>en</strong> word<strong>en</strong> geplaatst, waarvoor zij<br />

geschikt zijn, <strong>en</strong> bekwaam gemaakt om het hun opgedrag<strong>en</strong> werk te verricht<strong>en</strong>, indi<strong>en</strong> zij zich<br />

aan Gods wil onderwerp<strong>en</strong> will<strong>en</strong>, zoodat Zijne welme<strong>en</strong><strong>en</strong>de plann<strong>en</strong> niet door ‘s m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong><br />

verkeerdheid verijdeld word<strong>en</strong>. {PEP 657.1}<br />

Eliab ging Samuëls keuring voorbij, <strong>en</strong> de zes andere broeders, die bij de plechtigheid<br />

teg<strong>en</strong>woordig war<strong>en</strong>, versch<strong>en</strong><strong>en</strong> vervolg<strong>en</strong>s voor d<strong>en</strong> profeet; de Heere gaf echter niet te<br />

k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, dat Hij e<strong>en</strong> hunner verkor<strong>en</strong> had. Met e<strong>en</strong>e pijnlijke onzekerheid keurde hij d<strong>en</strong> laatst<strong>en</strong><br />

jongeling; de profeet was verleg<strong>en</strong>. Hij w<strong>en</strong>dde zich tot Jesse met de vraag: “Zijn dit al de<br />

jongeling<strong>en</strong>?” De vader antwoor de: “De kleinste is nog overig, <strong>en</strong> zie, hij weidt de schap<strong>en</strong>.”<br />

Samuël beval, dat m<strong>en</strong> hem roep<strong>en</strong> zou, zegg<strong>en</strong>de: “Wij zull<strong>en</strong> niet rondom aanzitt<strong>en</strong>, totdat hij<br />

hier zal gekom<strong>en</strong> zijn.” {PEP 657.2}<br />

De e<strong>en</strong>zame schaapherder verschrikte, to<strong>en</strong> de onverwachte bode bij hem kwam <strong>en</strong> zeide,<br />

dat de profeet te Bethlehem was <strong>en</strong> hem ontbod<strong>en</strong> had. Verwonderd vroeg hij, waarom Israels<br />

profeet <strong>en</strong> richter hem toch wilde sprek<strong>en</strong>; doch onverwijld gaf hij aan de oproeping gehoor.<br />

“Hij nu was roodachtig, mitsgaders schoon van oog<strong>en</strong> <strong>en</strong> schoon van aanzi<strong>en</strong>.” To<strong>en</strong> Samuël<br />

met g<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong> d<strong>en</strong> bevallig<strong>en</strong>, dapper<strong>en</strong>, nederig<strong>en</strong> herdersknaap gadesloeg, kwam de stem des<br />

Heer<strong>en</strong> tot hem, zegg<strong>en</strong>de: “Sta op, zalf hem, want deze is het.” David had zich kloekmoedig <strong>en</strong><br />

getrouw gedrag<strong>en</strong> in zijne nederige betrekking als herder, <strong>en</strong> nu verkoos God hem tot overste<br />

over Zijn volk. “To<strong>en</strong> nam Samuël d<strong>en</strong> oliehoorn, <strong>en</strong> hij zalfde hem in [uit] het midd<strong>en</strong> zijner<br />

broeder<strong>en</strong>. En de Geest des Heer<strong>en</strong> werd vaardig over David van di<strong>en</strong> dag <strong>en</strong> voortaan.” De<br />

profeet had zijn opgelegde taak verricht, <strong>en</strong> keerde met e<strong>en</strong> verlicht hart naar Rama terug. {PEP<br />

658.1}<br />

Samuël had het doel zijner komst zelfs niet aan Jesse’s huisg<strong>en</strong>oot<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>d gemaakt, <strong>en</strong><br />

David was heimelijk gezalfd. Deze zalving di<strong>en</strong>de als e<strong>en</strong> w<strong>en</strong>k voor d<strong>en</strong> jongeling om hem te<br />

verstaan te gev<strong>en</strong> welke hooge betrekking hem te wacht<strong>en</strong> stond, opdat deze bewustheid hem, te<br />

midd<strong>en</strong> van al de gevar<strong>en</strong> <strong>en</strong> afwissel<strong>en</strong>de ervaring<strong>en</strong>, welke hij in de toekomst zou moet<strong>en</strong><br />

doormak<strong>en</strong>, mocht aanmoedig<strong>en</strong> om Gode getrouw te blijv<strong>en</strong> in het verricht<strong>en</strong> zijner lev<strong>en</strong>staak.<br />

{PEP 658.2}<br />

David werd niet hoovaardig op de groote eer, waarmede hij bekroond werd. Trots hij e<strong>en</strong>e<br />

aanzi<strong>en</strong>lijke betrekking zou innem<strong>en</strong>, bleef hij e<strong>en</strong>voudig bij zijn werk, <strong>en</strong> liet God zorg<strong>en</strong> voor<br />

het schikk<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> tijd <strong>en</strong> de omstandighed<strong>en</strong>. Ev<strong>en</strong> nederig <strong>en</strong> ingetog<strong>en</strong> als hij vóór de<br />

zalving was, ev<strong>en</strong> nederig keerde de herdersknaap naar de berg<strong>en</strong> terug, <strong>en</strong> ev<strong>en</strong> getrouw hield<br />

hij de wacht over de kudde. Doch met e<strong>en</strong>e nieuwe inspiratie komponeerde hij zijne melodieën,<br />

<strong>en</strong> bespeelde zijne harp. Voor hem lag e<strong>en</strong> prachtig landschap. De wijnstokk<strong>en</strong> met hunne<br />

schoone tross<strong>en</strong> pronkt<strong>en</strong> in de zon. De woud<strong>en</strong>, in hun gro<strong>en</strong> gewaad gedost, werd<strong>en</strong> door d<strong>en</strong><br />

wind bewog<strong>en</strong>. Hij zag de zon hare stral<strong>en</strong> over de hemel<strong>en</strong> uitgiet<strong>en</strong>, <strong>en</strong> als e<strong>en</strong> bruidegom uit<br />

zijn<strong>en</strong> slaapkamer uitgaan, vroolijk als e<strong>en</strong> held om het pad te loop<strong>en</strong>. Daar war<strong>en</strong> de topp<strong>en</strong> der<br />

hooge berg<strong>en</strong>; <strong>en</strong> verre op d<strong>en</strong> achtergrond verrez<strong>en</strong> de rots<strong>en</strong> van Moabs berg<strong>en</strong>; <strong>en</strong> over alles<br />

458


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

was het blauwe uitspansel des hemels uitgespann<strong>en</strong>. En daarbov<strong>en</strong> woonde God. Hij kon Hem<br />

niet zi<strong>en</strong>, maar Zijne werk<strong>en</strong> getuigd<strong>en</strong> van Hem. Het daglicht, dat woud<strong>en</strong> <strong>en</strong> berg<strong>en</strong>, veld<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

stroom<strong>en</strong> verguldde, herinnerde hem aan d<strong>en</strong> Vader der licht<strong>en</strong>, d<strong>en</strong> Gever van alle goede gav<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> volmaakte gift<strong>en</strong>. Dagelijksche op<strong>en</strong>baring<strong>en</strong> van des Scheppers karakter vervuld<strong>en</strong> het hart<br />

van d<strong>en</strong> jeugdig<strong>en</strong> dichter met aanbidding <strong>en</strong> blijdschap. Door het bepeiz<strong>en</strong> der werk<strong>en</strong> Gods<br />

werd<strong>en</strong> Davids verstand <strong>en</strong> hart ontwikkeld <strong>en</strong> versterkt voor hetge<strong>en</strong> hij in latere jar<strong>en</strong> te<br />

verricht<strong>en</strong> had. Dagelijks kwam hij nauwer met God in geme<strong>en</strong>schap. Herhaaldelijk drong hij<br />

tot in nieuwere diept<strong>en</strong> door, die hem thema’s voor zijne gezang<strong>en</strong> <strong>en</strong> muziek voor zijne harp<br />

verschaft<strong>en</strong>. De aang<strong>en</strong>ame melodie zijner stem werd door de Zephirs ver in ‘t rond gedrag<strong>en</strong>,<br />

<strong>en</strong> paarde zich aan het volgel<strong>en</strong>koor, dat d<strong>en</strong> lof des Scheppers verkondigde. {PEP 658.3}<br />

Wie weet hoeveel invloed deze jar<strong>en</strong> van arbeid <strong>en</strong> afzondering, dit verblijf te midd<strong>en</strong> van<br />

de e<strong>en</strong>zame berg<strong>en</strong> op hem gehad hebb<strong>en</strong>? De omgang met God <strong>en</strong> de studie der natuur, de zorg<br />

voor zijne kudde, de gevar<strong>en</strong> <strong>en</strong> de uitredding<strong>en</strong>, de vreugde <strong>en</strong> het verdriet, zijn nederige stand,<br />

dit alles verstrekte niet alle<strong>en</strong> om Davids karakter te vorm<strong>en</strong> <strong>en</strong> e<strong>en</strong> weldadig<strong>en</strong> invloed op zijn<br />

toekomstig lev<strong>en</strong> uit te oef<strong>en</strong><strong>en</strong>, maar door de psalm<strong>en</strong> van Israels dichter werd zelfs in de<br />

navolg<strong>en</strong>de eeuw<strong>en</strong> liefde <strong>en</strong> geloof in de hart<strong>en</strong> van Gods kinder<strong>en</strong> verwekt, <strong>en</strong> zij nader<br />

gebracht tot het altoos minn<strong>en</strong>de hart van Hem door wi<strong>en</strong> alle schepsel<strong>en</strong> lev<strong>en</strong>. {PEP 659.1}<br />

In de volle kracht zijner jongelings jar<strong>en</strong> ontving David de vorming die hem voorbereidde<br />

om e<strong>en</strong>e plaats onder de machtigst<strong>en</strong> der aarde in te nem<strong>en</strong>. Zijne tal<strong>en</strong>t<strong>en</strong> werd<strong>en</strong>, als kostbare<br />

gav<strong>en</strong> van God, gebruikt om de heerlijkheid van d<strong>en</strong> Gever te vermeld<strong>en</strong>. De dagelijksche<br />

geleg<strong>en</strong>heid tot overpeinzing was noodig om hem die wijsheid <strong>en</strong> vroomheid deelachtig te do<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong>, welke hem bij God <strong>en</strong> de <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> bemind maakt<strong>en</strong>. Terwijl hij over des Scheppers<br />

volmaakthed<strong>en</strong> nadacht, leerde Hij di<strong>en</strong>s wez<strong>en</strong> beter k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>. Duistere onderwerp<strong>en</strong> werd<strong>en</strong><br />

opgehelderd, moeilijkhed<strong>en</strong> opgelost, zwarighed<strong>en</strong> uit d<strong>en</strong> weg geruimd <strong>en</strong> iedere lichtstraal<br />

deed hem aan de blijdschap zijns hart<strong>en</strong> lucht gev<strong>en</strong>, <strong>en</strong> liefelijker gezang<strong>en</strong> van aanbidding<br />

aanheff<strong>en</strong> ter eere van zijn<strong>en</strong> God <strong>en</strong> Verlosser. De liefde, die hem drong, de droef<strong>en</strong>is, die hem<br />

overviel, de overwinning<strong>en</strong> door hem behaald all<strong>en</strong> maakt<strong>en</strong> onderwerp<strong>en</strong> zijner overd<strong>en</strong>king<br />

uit; <strong>en</strong> terwijl hij de liefde Gods in al zijne lev<strong>en</strong>servaring<strong>en</strong> gadesloeg, klopte zijn hart met meer<br />

dankbaarheid <strong>en</strong> aanbidding, zijne stem verhief zich met zoeter melodie, <strong>en</strong> zijne harp werd met<br />

meerder blijdschap bespeeld. Zoo ging de herdersknaap van k<strong>en</strong>nis tot k<strong>en</strong>nis <strong>en</strong> van kracht tot<br />

kracht voort, wijl de Geest des Heer<strong>en</strong> op hem rustte. {PEP 659.2}<br />

459


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

460


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 63—David <strong>en</strong> Goliath<br />

TOEN Saul begreep, dat God hem verworp<strong>en</strong> had <strong>en</strong> de bestraffing teg<strong>en</strong> hem uitgesprok<strong>en</strong><br />

gevoelde, sloeg hij tot bittere rebellie <strong>en</strong> wanhoop over. Het hoofd van d<strong>en</strong> hoogmoedig<strong>en</strong><br />

koning was niet door waar berouw gebog<strong>en</strong>. Hij had ge<strong>en</strong> duidelijk begrip van het hatelijk<br />

karakter der zonde, <strong>en</strong> begon zijn lev<strong>en</strong> niet te verbeter<strong>en</strong>, maar mijmerde over Gods<br />

onrechtvaardigheid, die hem van Israels troon stoot<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de erfopvolging zijn geslacht zou<br />

ontnem<strong>en</strong>. Hij peinsde steeds over het verwachte onheil, dat hem <strong>en</strong> zijn huis treff<strong>en</strong> zou. Hij<br />

verbeeldde zich, dat de dapperheid door hem aan d<strong>en</strong> dag gelegd in d<strong>en</strong> strijd met d<strong>en</strong> vijand,<br />

tot vergoeding zijner nalatigheid moest g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Hij verdroeg Gods kastijding niet met<br />

onderworp<strong>en</strong>heid; maar zijn hoogmoedige geest ontstak in toorn, zoodat hij zijn verstand bijna<br />

verloor. Zijne raadslied<strong>en</strong> ried<strong>en</strong> hem om e<strong>en</strong> bekwaam muzicus te ontbied<strong>en</strong>, in de hoop dat de<br />

streel<strong>en</strong>de toon<strong>en</strong> van het bekoorlijke instrum<strong>en</strong>t zijn verontrust<strong>en</strong> geest tot bedaardheid br<strong>en</strong>g<strong>en</strong><br />

zou. In Gods voorzi<strong>en</strong>igheid werd David, e<strong>en</strong> bekwaam harp<strong>en</strong>aar, voor d<strong>en</strong> koning gebracht.<br />

Zijne verhev<strong>en</strong>e <strong>en</strong> door d<strong>en</strong> hemel geïnspireerde toon<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> de gew<strong>en</strong>schte uitwerking. De<br />

zwaarmoedigheid, die gelijk e<strong>en</strong>e zwarte wolk over Saul gehang<strong>en</strong> had, werd er door verdrev<strong>en</strong>.<br />

{PEP 661.1}<br />

Zoodra Davids di<strong>en</strong>st<strong>en</strong> niet langer aan Sauls hof b<strong>en</strong>oodigd war<strong>en</strong>, keerde hij naar zijne<br />

kudde op de berg<strong>en</strong> terug, <strong>en</strong> leefde weder in d<strong>en</strong> vorig<strong>en</strong> e<strong>en</strong>voud. Zoo vaak het noodig was,<br />

werd hij tot d<strong>en</strong> koning geroep<strong>en</strong>, om het gemoed van d<strong>en</strong> verontrust<strong>en</strong> monarch tot bedar<strong>en</strong> te<br />

br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, <strong>en</strong> d<strong>en</strong> booz<strong>en</strong> geest te do<strong>en</strong> wijk<strong>en</strong>. Maar hoewel Saul zijne tevred<strong>en</strong>heid over David<br />

<strong>en</strong> zijne muziek te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> gaf, zoo was de jeugdige herder toch blijde, wanneer hij weder ‘s<br />

konings paleis met de vrije natuur kon verwissel<strong>en</strong>. {PEP 661.2}<br />

David nam steeds toe in gunst bij God <strong>en</strong> de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong>. Hij was in d<strong>en</strong> weg des Heer<strong>en</strong><br />

onderwez<strong>en</strong>, <strong>en</strong> nu zette hij zijn hart om met meer volkom<strong>en</strong>heid des Heer<strong>en</strong> wil te do<strong>en</strong>. Aan<br />

het hof had hij ‘s konings verantwoordelijkheid leer<strong>en</strong> k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, <strong>en</strong> gezi<strong>en</strong> hoe Saul verzocht werd;<br />

bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> had hij <strong>en</strong>kele geheim<strong>en</strong> in het gedrag <strong>en</strong> karakter van Israels koning ontdekt. Hij had<br />

gezi<strong>en</strong>, dat de heerlijkheid van het koningschap door e<strong>en</strong>e donkere wolk overschaduwd was, <strong>en</strong><br />

dat Sauls gezin zich alles behalve gelukkig gevoelde. Al deze ding<strong>en</strong> verontrustt<strong>en</strong> hem, die tot<br />

koning over Israel gezalfd was. Doch wanneer hij in diep gepeins ter neder zat, gekweld door<br />

verontrust<strong>en</strong>de mijmering<strong>en</strong>, dan greep hij zijne harp, <strong>en</strong> bracht toon<strong>en</strong> voort, die zijne gedacht<strong>en</strong><br />

opvoerd<strong>en</strong> tot d<strong>en</strong> Gever van al het goede, <strong>en</strong> waardoor de zwarte wolk<strong>en</strong> aan d<strong>en</strong> horizon der<br />

toekomst weder werd<strong>en</strong> verdrev<strong>en</strong>. {PEP 661.3}<br />

God oef<strong>en</strong>de Davids vertrouw<strong>en</strong>. Gelijkerwijs Mozes voor zijn<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st gevormd moest<br />

word<strong>en</strong>, zoo kweekte de Heere Jesse’s zoon ook tot leidsman van Zijn verkor<strong>en</strong> volk. In de zorg<br />

voor zijne kudde had hij e<strong>en</strong> voorbeeld van de zorg, die de Groote Herder voor de schap<strong>en</strong> Zijner<br />

weide draagt. {PEP 662.1}<br />

Op de e<strong>en</strong>zame berg<strong>en</strong> <strong>en</strong> in de woeste bergholt<strong>en</strong>, in wier nabijheid David zijne kudde<br />

graasde, hadd<strong>en</strong> de roofdier<strong>en</strong> hunne schuilplaats<strong>en</strong>. E<strong>en</strong> <strong>en</strong>kel maal gebeurde het, dat er e<strong>en</strong><br />

461


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

leeuw uit het kreupelbosch langs de Jordaan of e<strong>en</strong> beer uit zijn hol kwam, gedrev<strong>en</strong> door d<strong>en</strong><br />

knag<strong>en</strong>d<strong>en</strong> honger, <strong>en</strong> de kudde aanviel. Volg<strong>en</strong>s de gewoonte van di<strong>en</strong> tijd, was David<br />

gewap<strong>en</strong>d met e<strong>en</strong><strong>en</strong> slinger <strong>en</strong> e<strong>en</strong><strong>en</strong> herdersstaf; <strong>en</strong> reeds vroeg legde hij blijk<strong>en</strong> van zijne<br />

kracht <strong>en</strong> dapperheid in het bescherm<strong>en</strong> zijner kudde aan d<strong>en</strong> dag. Bij zekere geleg<strong>en</strong>heid<br />

beschreef David zijn<strong>en</strong> moed aldus: “Uw knecht weidde de schap<strong>en</strong> zijns vaders, <strong>en</strong> er kwam<br />

e<strong>en</strong> leeuw <strong>en</strong> e<strong>en</strong> beer, <strong>en</strong> nam e<strong>en</strong> schaap van de kudde weg. En ik ging uit hem na, <strong>en</strong> ik sloeg<br />

hem, <strong>en</strong> redde het uit zijn<strong>en</strong> mond; to<strong>en</strong> hij teg<strong>en</strong> mij opstond, zoo vatte ik hem bij zijn<strong>en</strong> baard,<br />

<strong>en</strong> sloeg hem, <strong>en</strong> doodde hem.”1 Davids hart werd bij deze geleg<strong>en</strong>hed<strong>en</strong> op de proef gesteld,<br />

<strong>en</strong> zij droeg<strong>en</strong> het hunne bij tot bevordering van zijn moed <strong>en</strong> geloof. {PEP 662.2}<br />

Zelfs eer hij aan Sauls hof geroep<strong>en</strong> werd, had David zich onderscheid<strong>en</strong> door zijne<br />

held<strong>en</strong>dad<strong>en</strong>. De overst<strong>en</strong>, die hem bij d<strong>en</strong> koning aanbeval<strong>en</strong>, noemd<strong>en</strong> hem e<strong>en</strong> dapper held,<br />

<strong>en</strong> e<strong>en</strong> krijgsman, <strong>en</strong> verstandig in zak<strong>en</strong>;” bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> kon van hem gezegd word<strong>en</strong>: “En de Heere<br />

is met hem.”2 {PEP 662.3}<br />

To<strong>en</strong> er nu weder oorlog tussch<strong>en</strong> Israel <strong>en</strong> de Filistijn<strong>en</strong> uitbrak, nam<strong>en</strong> drie van de zon<strong>en</strong><br />

van Jesse di<strong>en</strong>st in het leger van Saul; doch David bleef thuis. E<strong>en</strong> wijle later bracht hij het leger<br />

e<strong>en</strong> bezoek. Zijn vader beval hem e<strong>en</strong>e boodschap <strong>en</strong> gesch<strong>en</strong>k<strong>en</strong> naar zijne broeders in het leger<br />

te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, <strong>en</strong> tev<strong>en</strong>s ook naar hunn<strong>en</strong> welstand te vrag<strong>en</strong>. Jesse wist echter niet, dat de jeugdige<br />

schaapherder e<strong>en</strong>e meer belangrijke z<strong>en</strong>ding te verricht<strong>en</strong> had. Het gevaar bedreigde Israels<br />

leger, <strong>en</strong> David was tot verlosser gekoz<strong>en</strong>. {PEP 662.4}<br />

To<strong>en</strong> David het leger naderde, hoorde hij e<strong>en</strong>e groote beweging, alsof m<strong>en</strong> zich tot d<strong>en</strong><br />

strijd gereed maakte. “Hij kwam aan d<strong>en</strong> wag<strong>en</strong>burg, als het heir in slagorde uittoog, <strong>en</strong> m<strong>en</strong> t<strong>en</strong><br />

strijde riep.”3 Israel <strong>en</strong> de Filistijn<strong>en</strong> stond<strong>en</strong> in slagorde geschaard. David liep onverwijld naar<br />

het leger <strong>en</strong> vroeg zijne broeders naar hunn<strong>en</strong> welstand. Terwijl hij met h<strong>en</strong> sprak, kwam Goliath,<br />

der Filistijn<strong>en</strong> kampvechter, hoonde Israel, <strong>en</strong> daagde iemand hunner uit om zich met hem te<br />

met<strong>en</strong>. De uitdaging werd herhaald, <strong>en</strong> to<strong>en</strong> David vernam, dat gansch Israel bevreesd was,<br />

zoomede dat de Filistijn zijne uitdaging dag aan dag herhaalde, zonder e<strong>en</strong><strong>en</strong> kampvechter te<br />

vind<strong>en</strong>, die d<strong>en</strong> snoever het zwijg<strong>en</strong> oplegde, werd zijn geest vaardig in hem. Hij werd<br />

aangevuurd om de eer des lev<strong>en</strong>d<strong>en</strong> Gods <strong>en</strong> d<strong>en</strong> roem zijns volks te handhav<strong>en</strong>. {PEP 663.1}<br />

Israels leger was ontmoedigd. Zij zeid<strong>en</strong> tot elkander: “Hebt gijlied<strong>en</strong> di<strong>en</strong> man wel gezi<strong>en</strong>,<br />

die opgekom<strong>en</strong> is? want hij is opgekom<strong>en</strong> om Israel te hon<strong>en</strong>.” Beschaamd <strong>en</strong> verontwaardigd<br />

riep David uit: “Wie is deze onbesned<strong>en</strong> Filistijn, dat hij de slagord<strong>en</strong><strong>en</strong> van d<strong>en</strong> lev<strong>en</strong>d<strong>en</strong> God<br />

zou hon<strong>en</strong>?” {PEP 663.2}<br />

Eliab, Davids oudste broeder, deze woord<strong>en</strong> hoor<strong>en</strong>de, begreep, wat er in het gemoed van<br />

d<strong>en</strong> jongeling omging. Zelfs als herder had David e<strong>en</strong>e buit<strong>en</strong>gewone kracht, driestheid, <strong>en</strong> moed<br />

aan d<strong>en</strong> dag gelegd; ook had Samuëls geheimzinnig bezoek zijne broeders dikwerf naar het doel<br />

van dat bezoek do<strong>en</strong> giss<strong>en</strong>. Hunne jaloezie werd opgewekt, to<strong>en</strong> zij David bov<strong>en</strong> zich zelv<strong>en</strong><br />

vereerd zag<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zij droeg<strong>en</strong> hem die achting <strong>en</strong> liefde niet toe, welke hem weg<strong>en</strong>s zijne<br />

oprechtheid <strong>en</strong> broederlijke teerhartigheid toekwam. Zij beschouwd<strong>en</strong> hem als e<strong>en</strong> aankom<strong>en</strong>d<br />

462


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

jongeling, <strong>en</strong> nu vatte Eliab zijne vraag op als e<strong>en</strong> verwijt jeg<strong>en</strong>s zijne lafhartigheid, omdat hij<br />

d<strong>en</strong> Filistijnsch<strong>en</strong> reus het zwijg<strong>en</strong> niet oplegde. De oudste broeder riep gramstorig uit: “Waarom<br />

zijt gij nu afgekom<strong>en</strong>? <strong>en</strong> onder wi<strong>en</strong> hebt gij de weinige schap<strong>en</strong> in de woestijn gelat<strong>en</strong>? ik k<strong>en</strong><br />

uwe vermetelheid, <strong>en</strong> de boosheid uws hart<strong>en</strong> wel, want gij zijt afgekom<strong>en</strong>, opdat gij d<strong>en</strong> strijd<br />

zaagt.” Davids antwoord was beleefd, maar beslist: “Wat heb ik nu gedaan? is er ge<strong>en</strong> oorzaak?”<br />

{PEP 663.3}<br />

Davids gezegde werd d<strong>en</strong> koning meegedeeld, <strong>en</strong> die liet d<strong>en</strong> jongeling roep<strong>en</strong>. Saul<br />

luisterde met verwondering, to<strong>en</strong> de herder zeide: “Aan ge<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch ontvalle het hart om<br />

zijn<strong>en</strong>twil. Uw knecht zal he<strong>en</strong>gaan, <strong>en</strong> hij zal met dez<strong>en</strong> Filistijn strijd<strong>en</strong>.” Saul poogde David<br />

van zijn voornem<strong>en</strong> af te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, maar de jongeling was on verzettelijk. Hij verhaalde, op e<strong>en</strong>e<br />

e<strong>en</strong>voudige <strong>en</strong> nederige wijze, wat hem bij zijn wacht houd<strong>en</strong> over zijns vaders kudde<br />

wedervar<strong>en</strong> was. En hij voegde er aantoe: “De Heere, die mij van de hand des leeuws gered<br />

heeft, <strong>en</strong> uit de hand des beers, die zal mij redd<strong>en</strong> uit de hand van dez<strong>en</strong> Filistijn. To<strong>en</strong> zeide<br />

Saul tot David: Ga he<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de Heere zij met u!” {PEP 664.1}<br />

Veertig dag<strong>en</strong> lang had Israels leger gebeefd voor de trotsche uitdaging van d<strong>en</strong><br />

Filistijnsch<strong>en</strong> reus. Hunne hart<strong>en</strong> bezwek<strong>en</strong>, als zij zijn reuz<strong>en</strong>gestalte zag<strong>en</strong>, wier hoogte zes<br />

ell<strong>en</strong> <strong>en</strong> e<strong>en</strong>e span was. Op zijn hoofd droeg hij e<strong>en</strong><strong>en</strong> koper<strong>en</strong> helm, zijn pantsier woog vijf<br />

duiz<strong>en</strong>d sikkel<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hij had e<strong>en</strong> koper<strong>en</strong> sche<strong>en</strong>harnas bov<strong>en</strong> zijne voet<strong>en</strong>. Zijn harnas was van<br />

koper<strong>en</strong> plat<strong>en</strong> gemaakt, die, gelijk de schubb<strong>en</strong> e<strong>en</strong>er visch, over elkander he<strong>en</strong> lag<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zoo<br />

dicht war<strong>en</strong>, dat ge<strong>en</strong> pijl er tussch<strong>en</strong>door dring<strong>en</strong> kon. Op zijn rug droeg hij e<strong>en</strong> groote koper<strong>en</strong><br />

lans, of werpspies. “En de schacht zijner spies was als e<strong>en</strong> weversboom, <strong>en</strong> het lemmer zijner<br />

spies was zes honderd sikkel<strong>en</strong> ijzers; <strong>en</strong> de schilddrager ging voor zijn aangezicht.” {PEP<br />

664.2}<br />

Des morg<strong>en</strong>s <strong>en</strong> des avonds kwam Goliath nabij Israels legerplaats, <strong>en</strong> riep met luider stem;<br />

“Waarom zoudt gijlied<strong>en</strong> uittrekk<strong>en</strong> om de slagorde te stell<strong>en</strong>? b<strong>en</strong> ik niet e<strong>en</strong> Filistijn, <strong>en</strong><br />

gijlied<strong>en</strong> knecht<strong>en</strong> van Saul? kiest e<strong>en</strong><strong>en</strong> man onder u, die tot mij afkome. Indi<strong>en</strong> hij teg<strong>en</strong> mij<br />

strijd<strong>en</strong> <strong>en</strong> mij verslaan kan, zoo zull<strong>en</strong> wij ulied<strong>en</strong> tot knecht<strong>en</strong> zijn; maar indi<strong>en</strong> ik hem overwin<br />

<strong>en</strong> sla, zoo zult gij ons tot knecht<strong>en</strong> zijn, <strong>en</strong> ons di<strong>en</strong><strong>en</strong>. Verder zeide de Filistijn: “Ik heb hed<strong>en</strong><br />

de slagorde van Israel gehoond, zegg<strong>en</strong>de: Geeft mij e<strong>en</strong><strong>en</strong> man, dat wij te zam<strong>en</strong> strijd<strong>en</strong>.”<br />

{PEP 664.3}<br />

Hoewel Saul David verlof geschonk<strong>en</strong> had om Goliaths uitdaging aan te nem<strong>en</strong>, zoo had<br />

hij toch maar weinig hoop, dat David in zijne heldhaftige onderneming slag<strong>en</strong> zou. Er werd<br />

gelast, dat m<strong>en</strong> d<strong>en</strong> jongeling des konings kleeder<strong>en</strong> aando<strong>en</strong> zou. De zware koper<strong>en</strong> helm werd<br />

op zijn hoofd gezet, het harnas aangetrokk<strong>en</strong>, <strong>en</strong> des konings zwaard aangegord. Aldus toegerust<br />

wilde hij gaan, doch gaf terstond de poging op. De toeschouwers deze beweging<strong>en</strong> zi<strong>en</strong>de,<br />

dacht<strong>en</strong>, dat David beslot<strong>en</strong> had 0m zijn lev<strong>en</strong> niet op spel te zett<strong>en</strong> door zich in zoo’n ongelijk<strong>en</strong><br />

strijd met d<strong>en</strong> teg<strong>en</strong>stander te met<strong>en</strong>. De dappere jongeling had gansch andere gedacht<strong>en</strong>. Hij<br />

zeide tot Saul: “Ik kan in deze niet gaan, want ik heb het nooit verzocht.” Hij leide des konings<br />

harnas af <strong>en</strong> in stede daarvan nam hij zijn<strong>en</strong> staf, zijn slinger <strong>en</strong> zijne herderstasch in de hand.<br />

463


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Vijf gladde ste<strong>en</strong><strong>en</strong> uit de beek gekoz<strong>en</strong> <strong>en</strong> in de tasch gelegd hebb<strong>en</strong>de, trad hij met d<strong>en</strong> slinger<br />

in de hand d<strong>en</strong> Filistijn te gemoet. De reus stapte onverschrokk<strong>en</strong> voorwaarts, verwacht<strong>en</strong>de d<strong>en</strong><br />

kampvechter Israels te ontmoet<strong>en</strong>. Zijn schilddrager ging voor hem, <strong>en</strong> hij keek alsof niets teg<strong>en</strong><br />

hem bestand was. David nabij gekom<strong>en</strong>, zag hij hem voor e<strong>en</strong> opgeschot<strong>en</strong> jong<strong>en</strong> aan. Davids<br />

aangezicht was bloz<strong>en</strong>d van gezondheid, <strong>en</strong> zijn stevig gespierd lichaam, door ge<strong>en</strong> pantsier<br />

bedekt, had e<strong>en</strong> bevallig voorkom<strong>en</strong>; het kontrast tussch<strong>en</strong> dez<strong>en</strong> jongeling <strong>en</strong> de reuz<strong>en</strong>gestalte<br />

van d<strong>en</strong> Filistijn stak scherp af. {PEP 664.4}<br />

Goliath was norsch <strong>en</strong> verbaasd. “B<strong>en</strong> ik e<strong>en</strong> hond,” zoo barsstte hij uit, “dat gij tot mij<br />

komt met stokk<strong>en</strong>?” To<strong>en</strong> vloekte hij David verschrikkelijk bij al de god<strong>en</strong>, die hij k<strong>en</strong>de. In<br />

verachting liet hij er op volg<strong>en</strong>: “Kom tot mij, zoo zal ik uw vleesch aan de vogel<strong>en</strong> des hemels<br />

gev<strong>en</strong>, <strong>en</strong> aan de dier<strong>en</strong> des velds.” {PEP 665.1}<br />

David werd niet vervaard voor d<strong>en</strong> kampio<strong>en</strong> der Filistijn<strong>en</strong>. E<strong>en</strong> weinig vooruitstapp<strong>en</strong>de<br />

zeide hij tot zijn<strong>en</strong> teg<strong>en</strong>stander: Gij komt tot mij.met e<strong>en</strong> zwaard, <strong>en</strong> met e<strong>en</strong>e spies, <strong>en</strong> met e<strong>en</strong><br />

schild; maar ik kom tot u in d<strong>en</strong> naam van d<strong>en</strong> Heere der heirschar<strong>en</strong>, d<strong>en</strong> God der slagord<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

van Israel, di<strong>en</strong> gij gehoond hebt. Te dez<strong>en</strong> dage zal de Heere u besluit<strong>en</strong> in mijne hand, <strong>en</strong> ik<br />

zal u slaan, ik zal uw hoofd van u wegnem<strong>en</strong>, <strong>en</strong> ik zal de doode licham<strong>en</strong> van der Filistijn<strong>en</strong><br />

leger dez<strong>en</strong> dag aan de vogel<strong>en</strong> des hemels, <strong>en</strong> aan de beest<strong>en</strong> des velds gev<strong>en</strong>; <strong>en</strong> de gansche<br />

aarde zal wet<strong>en</strong>, dat Israel e<strong>en</strong><strong>en</strong> God heeft. En deze gansche vergadering zal wet<strong>en</strong>, dat de Heere<br />

niet door het zwaard, noch door de .spies verlost: want de krijg is des Heer<strong>en</strong>, die zal ulied<strong>en</strong> in<br />

onze hand gev<strong>en</strong>.” {PEP 665.2}<br />

Dit sprak hij op e<strong>en</strong> onbeschroomd<strong>en</strong> toon, <strong>en</strong> op zijn gelaat;stond reeds de blijdschap over<br />

d<strong>en</strong> triumf te lez<strong>en</strong>. Zijne rede werd met e<strong>en</strong>e heldere <strong>en</strong> duidelijke stem uitgesprok<strong>en</strong>, <strong>en</strong> door<br />

de duiz<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, in slagord<strong>en</strong> geschaard, verstaan. Hierop werd Goliath woed<strong>en</strong>d, schoof d<strong>en</strong> helm,<br />

die zijn voorhoofd bedekte naar achter<strong>en</strong>, <strong>en</strong> snelde op zijn<strong>en</strong> teg<strong>en</strong>stander aan. De zoon van<br />

Jesse haastte zich ook d<strong>en</strong> vijand tegemoet. “En het geschiedde, to<strong>en</strong> de Filistijn zich opmaakte,<br />

<strong>en</strong> he<strong>en</strong>ging, <strong>en</strong> David te gemoet naderde, zoo haastte David, <strong>en</strong> liep naar de slagorde toe, d<strong>en</strong><br />

Filistijn te gemoet. En David stak zijne hand in de tasch, <strong>en</strong> hij nam e<strong>en</strong><strong>en</strong> ste<strong>en</strong> daaruit, <strong>en</strong> hij<br />

slingerde, <strong>en</strong> trof d<strong>en</strong> Filistijn in zijn voorhoofd, zoodat de ste<strong>en</strong> zonk in zijn voorhoofd, <strong>en</strong> hij<br />

viel op zijn aangezicht ter aarde.” {PEP 665.3}<br />

De beide legers stond<strong>en</strong> verbaasd. Stellig hadd<strong>en</strong> zij verwacht,, dat David verslag<strong>en</strong> zou<br />

word<strong>en</strong>; maar to<strong>en</strong> de ste<strong>en</strong> snorr<strong>en</strong>d door de lucht vloog, recht op het mikpunt aan, zag<strong>en</strong> zij<br />

d<strong>en</strong> geweldig<strong>en</strong> krijgsman bev<strong>en</strong> <strong>en</strong> de hand<strong>en</strong> naar het hoofd slaan, alsof hij e<strong>en</strong>sklaps met<br />

blindheid geslag<strong>en</strong> ware. De reus duizelde,, waggelde, <strong>en</strong> plofte, gelijk e<strong>en</strong> afgekapte eik, op d<strong>en</strong><br />

grond. David bedacht zich ge<strong>en</strong> oog<strong>en</strong>blik. Hij sprong op d<strong>en</strong> geveld<strong>en</strong> Filistijn, <strong>en</strong> trok met<br />

eig<strong>en</strong> hand<strong>en</strong> di<strong>en</strong>s zwaard uit de schede. Slechts e<strong>en</strong> oog<strong>en</strong>blik te vor<strong>en</strong> had Goliath gedreigd<br />

om des jongelings hoofd daarmede weg te nem<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zijn lichaam aan de vogel<strong>en</strong> des hemels te<br />

gev<strong>en</strong>. Nu werd het daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> omhoog gehev<strong>en</strong>, <strong>en</strong> het hoofd van d<strong>en</strong> pocher rolde van d<strong>en</strong><br />

romp. To<strong>en</strong> juichte het gansche Israels. {PEP 666.1}<br />

464


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

De Filistijn<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> met schrik bevang<strong>en</strong>, <strong>en</strong> koz<strong>en</strong> de vlucht weg<strong>en</strong>s de daarop volg<strong>en</strong>de<br />

verwarring. De vreugdekret<strong>en</strong> der zegevier<strong>en</strong>de Israeliet<strong>en</strong> weerklonk<strong>en</strong> langs de topp<strong>en</strong> der<br />

berg<strong>en</strong>, to<strong>en</strong> zij d<strong>en</strong> vlucht<strong>en</strong>d<strong>en</strong> vijand achterna zett<strong>en</strong>; <strong>en</strong> zij “vervolgd<strong>en</strong> de Filistijn<strong>en</strong>, tot<br />

daar m<strong>en</strong> komt aan de vallei, <strong>en</strong> tot aan de poort<strong>en</strong> van Ekron; <strong>en</strong> de verwond<strong>en</strong> der Filistijn<strong>en</strong><br />

viel<strong>en</strong> op d<strong>en</strong> weg van Saaraim, <strong>en</strong> tot aan Gath, <strong>en</strong> tot aan Ekron. Daarna, keerd<strong>en</strong> de kinder<strong>en</strong><br />

Israels om van het hittig na jag<strong>en</strong> der Filistijn<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zij beroofd<strong>en</strong> hunne legers. Daarna nam<br />

David het hoofd van d<strong>en</strong> Filistijn, <strong>en</strong> bracht het naar Jeruzalem; maar zijne wap<strong>en</strong><strong>en</strong> leide hij in<br />

zijne t<strong>en</strong>t.” {PEP 666.2}<br />

465


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 64—David e<strong>en</strong> Vluchteling<br />

OMDAT hij Goliath verslag<strong>en</strong> had, wilde Saul David niet weder naar zijns vadars huis lat<strong>en</strong><br />

gaan. En het geschiedde, “dat de ziel van Jonathan verbond<strong>en</strong> werd aan de ziel van David; <strong>en</strong><br />

Jonathan beminde hem als zijne ziel.”1 Jonathan <strong>en</strong> David maakt<strong>en</strong> e<strong>en</strong> verbond om elkander<br />

als broeders te behandel<strong>en</strong>, <strong>en</strong> des konings zoon “deed zijn<strong>en</strong> mantel af, di<strong>en</strong> hij aan had, <strong>en</strong> gaf<br />

hem aan David, ook zijne kleeder<strong>en</strong>, ja tot zijn zwaard toe, <strong>en</strong> tot zijn<strong>en</strong> boog toe, <strong>en</strong> tot zijn<strong>en</strong><br />

gordel toe.” David werd tot hooge betrekking<strong>en</strong> verhev<strong>en</strong>, hij bleef echter nederig, <strong>en</strong> verwierf<br />

zich beide des volks gunst <strong>en</strong> die der koninklijke familie. {PEP 667.1}<br />

“David toog uit, overal waar Saul hem zond: hij gedroeg zich voorzichtiglijk, <strong>en</strong> Saul zette<br />

hem over de krijgslied<strong>en</strong>.” David was verstandig <strong>en</strong> getrouw, <strong>en</strong> blijkbaar werd hij van God<br />

gezeg<strong>en</strong>d. Bij wijl<strong>en</strong> gevoelde Saul zijn eig<strong>en</strong>e onbekwaamheid om Israel te regeer<strong>en</strong>, <strong>en</strong> besefte<br />

hij, dat des rijks welzijn er door bevorderd zou word<strong>en</strong>, indi<strong>en</strong> iemand hem ter zijde stond, die<br />

door d<strong>en</strong> Heere geleerd werd. En wijl David door d<strong>en</strong> Heere beguns-tigd <strong>en</strong> beschermd werd,<br />

zoo hoopte Saul, dat hij veilig zou zijn, wanneer hij met hem uittoog t<strong>en</strong> strijde. {PEP 667.2}<br />

Door de voorzi<strong>en</strong>igheid Gods werd<strong>en</strong> David <strong>en</strong> Saul in geme<strong>en</strong>schap gebracht. Davids<br />

betrekking aan het hof was e<strong>en</strong>e oef<strong>en</strong>school tot voorbereiding voor zijne toekomstige grootheid.<br />

Hij kreeg daardoor de geleg<strong>en</strong>heid om zich het vertrouw<strong>en</strong> des volks te verwerv<strong>en</strong>. De<br />

wederwaardighed<strong>en</strong> <strong>en</strong> moeilijkhed<strong>en</strong>, welke hem aldaar uit oorzaak van Sauls vijandigheid t<strong>en</strong><br />

deele viel<strong>en</strong>, ded<strong>en</strong> hem zijne afhankelijkheid van God des te beter gevoel<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zijn volkom<strong>en</strong><br />

vertrouw<strong>en</strong> op Hem stell<strong>en</strong>. Daarbij was Jonathans vri<strong>en</strong>dschap ook e<strong>en</strong>e beschikking Gods ter<br />

bescherming van het lev<strong>en</strong> van Israels toekomstig<strong>en</strong> koning. In al deze ding<strong>en</strong> werkte God Zijne<br />

g<strong>en</strong>adige voornem<strong>en</strong>s uit, beide t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van David <strong>en</strong> van Israel. {PEP 668.3}<br />

Sauls vri<strong>en</strong>dschap was echter niet van lang<strong>en</strong> duur. To<strong>en</strong> hij <strong>en</strong> David wederkeerd<strong>en</strong> van<br />

het slaan der Filistijn<strong>en</strong>, geschiedde het, “dat de vrouw<strong>en</strong> uitging<strong>en</strong> uit al de sted<strong>en</strong> van Israel<br />

met gezang <strong>en</strong> rei<strong>en</strong>, d<strong>en</strong> koningSaul te gemoet, met trommel<strong>en</strong>, met vreugde <strong>en</strong> met<br />

muziekinstrum<strong>en</strong>t<strong>en</strong>.” Het e<strong>en</strong>e koor zong: “Saul heeft zijne duiz<strong>en</strong>d<strong>en</strong> verslag<strong>en</strong>,” terwijl het<br />

andere d<strong>en</strong> teg<strong>en</strong>zang zong <strong>en</strong> antwoordde: “Maar David zijne ti<strong>en</strong> duiz<strong>en</strong>d<strong>en</strong>.” De booze geest<br />

der jaloezie nam bezit van des konings hart. Hij was wrevelig, omdat Israels vrouw<strong>en</strong> David<br />

meer lof toezwaaid<strong>en</strong> dan hem. En in plaats van deze afgunst te bedekk<strong>en</strong>, legde hij de zwakheid<br />

van zijn karakter bloot, <strong>en</strong> riep uit: “Zij hebb<strong>en</strong> David ti<strong>en</strong> duiz<strong>en</strong>d gegev<strong>en</strong>, doch mij hebb<strong>en</strong><br />

zij maar duiz<strong>en</strong>d gegev<strong>en</strong>; <strong>en</strong> voorzeker zal het koninkrijk nog voor hem zijn.” {PEP 668.1}<br />

E<strong>en</strong> groot gebrek in Sauls karakter was zijn verlang<strong>en</strong> om geprez<strong>en</strong> te word<strong>en</strong>. Deze<br />

g<strong>en</strong>eigdheid beheerschte zijne dad<strong>en</strong> <strong>en</strong> gedacht<strong>en</strong>; alles droeg blijk van de zucht naar lof <strong>en</strong><br />

zelfverheffing. Zijn standaard van goed <strong>en</strong> kwaad was de lage standaard van des volks<br />

toejuiching. Niemand is veilig, die de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> zoekt te behag<strong>en</strong>, <strong>en</strong> niet de eere Gods op ‘t oog<br />

heeft. Sauls toeleg was om de eerste plaats in der m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> schatting te bekom<strong>en</strong>; <strong>en</strong> to<strong>en</strong> die<br />

lofzang gezong<strong>en</strong> werd, kreeg de koning de overtuiging, dat David het hart des volks winn<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

in zijne plaats regeer<strong>en</strong> zou. {PEP 668.2}<br />

466


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Saul zette zijn hart op<strong>en</strong> voor de jaloezie, die hem aangebor<strong>en</strong> was. Nietteg<strong>en</strong>staande<br />

Samuël hem gezegd had, dat God Zijn eig<strong>en</strong> welbehag<strong>en</strong> volbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong> zou, <strong>en</strong> niemand Hem<br />

daarin hinder<strong>en</strong> kon, bleek het toch uit des konings gedrag, dat hij ge<strong>en</strong> zuiver begrip van Gods<br />

raad <strong>en</strong> macht bezat. Israels koning zette zijn<strong>en</strong> wil teg<strong>en</strong> di<strong>en</strong> des Almachtig<strong>en</strong> over. Terwijl<br />

Saul over Israel heerschappij voerde, had hij niet geleerd, om zijn eig<strong>en</strong> geest te beheersch<strong>en</strong>.<br />

Hij liet zijne hartstocht<strong>en</strong> het gezag over zijn oordeel voer<strong>en</strong>, totdat de lust<strong>en</strong> hem geheel<br />

overmeesterd hadd<strong>en</strong>. Hij kreeg vlag<strong>en</strong> van woede, <strong>en</strong> dan was hij g<strong>en</strong>eigd om all<strong>en</strong> het lev<strong>en</strong> te<br />

b<strong>en</strong>em<strong>en</strong>, die zijn<strong>en</strong> wil durfd<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> staan. Als die vlag<strong>en</strong> van waanzin over war<strong>en</strong>, dan werd<br />

hij neerslachtig <strong>en</strong> zag met verachting op zich zelv<strong>en</strong> neder, totdat berouw hem overmeesterde.<br />

{PEP 668.3}<br />

Hij hoorde David gaarne de harp bespel<strong>en</strong>, <strong>en</strong> het sche<strong>en</strong>, alsof de booze geest er e<strong>en</strong><br />

tijdlang door verdrev<strong>en</strong> werd; doch op zeker<strong>en</strong> dag gebeurde het, terwijl de jongeling voor hem<br />

speelde, <strong>en</strong> verrukkelijke toon<strong>en</strong> aan het instrum<strong>en</strong>t ontlokte, waaraan hij zijne stem paarde ter<br />

eer Gods, dat Saul zijne spies e<strong>en</strong>sklaps naar d<strong>en</strong> speler wierp, om hem ‘t lev<strong>en</strong> te b<strong>en</strong>em<strong>en</strong>.<br />

Door Gods bescherming werd David gespaard, <strong>en</strong> ontkwam hij des konings woede zonder letsel.<br />

Naar mate Saul David meer <strong>en</strong> meer begon te hat<strong>en</strong>, zocht hij ook meer hem naar het lev<strong>en</strong> te<br />

staan; ge<strong>en</strong>e zijner plann<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> d<strong>en</strong> gezalfde des Heer<strong>en</strong> gelukt<strong>en</strong> echter. Saul gaf zich over<br />

aan d<strong>en</strong> booz<strong>en</strong> geest, die hem beheerschte; maar David vertrouwde Hem, die wijs is in raad <strong>en</strong><br />

machtig om te verloss<strong>en</strong>. “De vreeze des Heere is het beginsel der wijsheid,”2 <strong>en</strong> David bad d<strong>en</strong><br />

Heere voortdur<strong>en</strong>d, dat Hij hem op d<strong>en</strong> recht<strong>en</strong> weg wilde leid<strong>en</strong>. {PEP 668.4}<br />

Verlang<strong>en</strong>d om zich van de teg<strong>en</strong>woordigheid van zijn<strong>en</strong> mededinger te bevrijd<strong>en</strong>, “deed<br />

hem Saul van zich weg, <strong>en</strong> hij zette hem zich tot e<strong>en</strong><strong>en</strong> overste van duiz<strong>en</strong>d. . . . Doch gansch<br />

Israel <strong>en</strong> Juda had David lief.” Het volk zag weldra, dat David e<strong>en</strong> bekwaam persoon was, <strong>en</strong><br />

dat de aan hem toevertrouwde zak<strong>en</strong> met wijsheid <strong>en</strong> voorzichtigheid behartigd werd<strong>en</strong>. De<br />

raadgeving<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> jong<strong>en</strong> man k<strong>en</strong>merkt<strong>en</strong> zich weg<strong>en</strong>s hunne wijsheid <strong>en</strong> voorzichtigheid,<br />

<strong>en</strong> blek<strong>en</strong> volg<strong>en</strong>swaardig te zijn; terwijl Sauls oordeel zeld<strong>en</strong> goed, noch zijne besluit<strong>en</strong> juist<br />

war<strong>en</strong>. {PEP 669.1}<br />

Ofschoon Saul steeds naar e<strong>en</strong>e geleg<strong>en</strong>heid zocht om David om te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, zoo vreesde<br />

hij hem toch, wijl God onmisk<strong>en</strong>baar met hem was. Davids onbesprok<strong>en</strong> wandel ontstak des<br />

konings toorn; hij beschouwde Davids lev<strong>en</strong> <strong>en</strong> teg<strong>en</strong>woordigheid als schadelijk voor hem,<br />

vermits zijn eig<strong>en</strong> karakter er niet gunstig teg<strong>en</strong> af stak. Sauls afgunst maakte hem ell<strong>en</strong>dig, <strong>en</strong><br />

nog naargeestiger dan hij te vor<strong>en</strong> was. Dezelfde vijandschap overmeesterde Sauls hart, die Kaïn<br />

teg<strong>en</strong> Abel de hand deed opheff<strong>en</strong>, omdat Abels werk<strong>en</strong> rechtvaardig war<strong>en</strong>, <strong>en</strong> God hem eerde,<br />

terwijl Kaïns werk<strong>en</strong> boos war<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de Heere hem niet zeg<strong>en</strong><strong>en</strong> kon. Afgunst komt uit<br />

hoogmoed voort, <strong>en</strong> ontwikkelt eindelijk tot haat, <strong>en</strong> eindigt t<strong>en</strong> laatste; in wraak <strong>en</strong> moord. Satan<br />

legde zijn eig<strong>en</strong> karakter bloot door Saul tot moord aan te zett<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> iemand, die hem nooit<br />

beleedigd had. {PEP 669.2}<br />

De koning hield e<strong>en</strong> waakzaam oog op David, hop<strong>en</strong>de e<strong>en</strong>e oorzaak teg<strong>en</strong> hem te vind<strong>en</strong>,<br />

opdat hij hem weg<strong>en</strong>s oneerlijkheid of onvoorzichtigheid te schande mak<strong>en</strong> mocht. Hij gevoelde<br />

467


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

zich niet te vred<strong>en</strong> alvor<strong>en</strong>s hij d<strong>en</strong> jongeling het lev<strong>en</strong> b<strong>en</strong>om<strong>en</strong> had, <strong>en</strong> toch wist hij niet hoe<br />

die daad voor de oog<strong>en</strong> des volks te rechtvaardig<strong>en</strong>. Hij spande strikk<strong>en</strong> voor Davids voet<strong>en</strong> aoor<br />

hem aan te spor<strong>en</strong> om d<strong>en</strong> oorlog teg<strong>en</strong> de Filistijn<strong>en</strong> met meer kracht door te zett<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hem<br />

zijn oudste dochter, als e<strong>en</strong>e belooning voor zijne heldhaftigheid,, te belov<strong>en</strong>. Davids nederig<br />

antwoord op dit voorstel luidde als volgt: “Wie b<strong>en</strong> ik, <strong>en</strong> wat is mijn lev<strong>en</strong>, <strong>en</strong> mijns vaders<br />

huisgezin in Israel, dat ik des konings schoonzoon zou word<strong>en</strong>?” De koning op<strong>en</strong>baarde zijne<br />

geveinsdheid echter door de prinses aan e<strong>en</strong><strong>en</strong> ander t<strong>en</strong> huwelijk te gev<strong>en</strong>. {PEP 669.3}<br />

Sauls jongste dochter, Michal, was op David verliefd, <strong>en</strong> dit verschafte d<strong>en</strong> koning e<strong>en</strong>e<br />

nieuwe geleg<strong>en</strong>heid om e<strong>en</strong><strong>en</strong> aanslag teg<strong>en</strong> zijn<strong>en</strong> mededinger te smed<strong>en</strong>. Michal werd hem<br />

daarom beloofd, op voorwaarde, dat hij e<strong>en</strong> bepaald getal van de vijand<strong>en</strong> der natie doodde.<br />

“Want Saul dacht David te vell<strong>en</strong> door de hand der Filistijn<strong>en</strong>.” Maar God beschermde Zijn<strong>en</strong><br />

knecht. David keerde als overwinnaar van d<strong>en</strong> slag terug, <strong>en</strong> werd des konings schoonzoon.<br />

“Michal, de dochter van Saul, had hem lief,” <strong>en</strong> dit vertoornde d<strong>en</strong> koning, aangezi<strong>en</strong> hij zijne<br />

plann<strong>en</strong> nu verijdeld zag door de verheffing van hem, di<strong>en</strong> hij gepoogd had om te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Nu<br />

was hij nog meer overtuigd, dat hij de man was, di<strong>en</strong> de Heere beter dan hem g<strong>en</strong>oemd had, <strong>en</strong><br />

van wi<strong>en</strong> Hij gezegd had, dat die op d<strong>en</strong> troon zou zitt<strong>en</strong> om Israel te regeer<strong>en</strong>, in zijne plaats.<br />

Daarom wierp hij het masker af, <strong>en</strong> beval Jonathan <strong>en</strong> de andere overst<strong>en</strong> aan het hof, om d<strong>en</strong><br />

gehate het lev<strong>en</strong> te b<strong>en</strong>em<strong>en</strong>. {PEP 670.1}<br />

Jonathan stelde David met des konings voornem<strong>en</strong> in k<strong>en</strong>nis, <strong>en</strong> beval hem zich te<br />

verberg<strong>en</strong>, belov<strong>en</strong>de, dat hij inmiddels zijn<strong>en</strong> vader smeek<strong>en</strong> zou 0m het lev<strong>en</strong> van Israels<br />

verlosser. Hij wees d<strong>en</strong> koning dan op ‘t ge<strong>en</strong> David voor de eer <strong>en</strong> het welzijn van de natie<br />

gedaan had, er aantoevoeg<strong>en</strong>de dat de moord<strong>en</strong>aar van d<strong>en</strong> man, di<strong>en</strong> God gebruikt had om zijne<br />

vijand<strong>en</strong> te verdrijv<strong>en</strong>, e<strong>en</strong>e zware schuld over zich hal<strong>en</strong> zou. Dit raakte des konings gewet<strong>en</strong>,<br />

<strong>en</strong> zijn hart werd er door verteederd. “En Saul zwoer: Zoo waarachtig als de Heere leeft, hij zal<br />

niet gedood word<strong>en</strong>.” David werd daarop weder tot Saul gebracht, <strong>en</strong> hij di<strong>en</strong>de d<strong>en</strong> koning,<br />

gelijk hij voorhe<strong>en</strong> gedaan had. {PEP 670.2}<br />

Er werd wederom krijg tussch<strong>en</strong> de Israeliet<strong>en</strong> <strong>en</strong> de Filistijn<strong>en</strong>, <strong>en</strong> David trok teg<strong>en</strong> d<strong>en</strong><br />

vijand te velde. De Israeliet<strong>en</strong> behaald<strong>en</strong> e<strong>en</strong>e groote overwinning, t<strong>en</strong> gevolge waarvan al het<br />

volk, het gansche rijk door, Davids wijsheid <strong>en</strong> dapperheid roemd<strong>en</strong>. Dit wekte Sauls oude<br />

verbittering teg<strong>en</strong> hem weer op. Terwijl de jonge held voor d<strong>en</strong> koning speelde, <strong>en</strong> het paleis<br />

met zijne liefelijke melodieën vervulde, brak<strong>en</strong> Sauls booze hartstocht<strong>en</strong> weder los, <strong>en</strong> hij wierp<br />

zijne spies naar David met het doel om hem aan d<strong>en</strong> wand te spitt<strong>en</strong>, doch e<strong>en</strong> <strong>en</strong>gel des Heer<strong>en</strong><br />

deed het doodelijke wap<strong>en</strong> miss<strong>en</strong>. David ontkwam alzoo, <strong>en</strong> vluchtte naar zijn eig<strong>en</strong> huis. Doch<br />

Saul zond hem verspieders na, die hem vang<strong>en</strong> <strong>en</strong> dood<strong>en</strong> moest<strong>en</strong>, als hij des morg<strong>en</strong>s naar<br />

buit<strong>en</strong> kwam. {PEP 670.3}<br />

Michal gaf David haars vaders voornem<strong>en</strong> te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>. Zij spoorde hem aan om zijn lev<strong>en</strong><br />

door de vlucht te redd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> liet hem door e<strong>en</strong> v<strong>en</strong>ster neder, om hem te do<strong>en</strong> ontkom<strong>en</strong>. Hij<br />

vluchtte naar Samuël te Rama, <strong>en</strong> de profeet, zich niet om des konings ong<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong><br />

bekommer<strong>en</strong>de, verwelkomde d<strong>en</strong> vluchteling. Samuëls woning was e<strong>en</strong>e vreedzame plaats in<br />

468


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

vergelijking met het koninklijke paleis. En daar, te midd<strong>en</strong> van de berg<strong>en</strong>, zette de geëerde<br />

di<strong>en</strong>stknecht des Heer<strong>en</strong> zijn<strong>en</strong> arbeid voort. E<strong>en</strong> gezelschap van profet<strong>en</strong> was bij hem, <strong>en</strong> zij<br />

gav<strong>en</strong> nauwkeuriglijk acht op des Heer<strong>en</strong> wil, <strong>en</strong> luisterd<strong>en</strong> met eerbied naar het onderwijs, dat<br />

Samuël gaf. Kostelijke less<strong>en</strong> leerde David van Israels leermeester. David geloofde, dat Saul<br />

zijne b<strong>en</strong>d<strong>en</strong> niet naar die heilige plaats stur<strong>en</strong> zou, maar ge<strong>en</strong>e plaats sche<strong>en</strong> heilig te zijn voor<br />

het verduisterd gemoed van d<strong>en</strong> raz<strong>en</strong>d<strong>en</strong> koning. Saul werd nu weder jaloersch, omdat David<br />

bij Samuël was, <strong>en</strong> vreesde, dat hij, die in gansch Israel als e<strong>en</strong> profeet des Heer<strong>en</strong> geëerd werd,<br />

zijn invloed zou lat<strong>en</strong> geld<strong>en</strong> tot bevordering van zijn mededinger. De koning dan gehoord<br />

hebb<strong>en</strong>de waar David was, zond zijne overst<strong>en</strong> om hem naar Gibea te lat<strong>en</strong> hal<strong>en</strong>, t<strong>en</strong> einde zijn<br />

moorddadig doel t<strong>en</strong> uitvoer te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. {PEP 671.1}<br />

De bod<strong>en</strong> ging<strong>en</strong> he<strong>en</strong> met het doel om David te dood<strong>en</strong>; maar E<strong>en</strong> machtiger dan Saul<br />

hield h<strong>en</strong> teg<strong>en</strong>. Onzichtbare <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> ontmoett<strong>en</strong> h<strong>en</strong>, ev<strong>en</strong>als Bileam, to<strong>en</strong> hij op weg was om<br />

Israel te vloek<strong>en</strong>. De bod<strong>en</strong> begonn<strong>en</strong> te profeteer<strong>en</strong>, <strong>en</strong> verkondigd<strong>en</strong> Jehova’s heerlijkheid <strong>en</strong><br />

majesteit. Aldus liet de Heere ‘s m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> toorn niet slag<strong>en</strong>, <strong>en</strong> op<strong>en</strong>baarde Zijne macht 0m het<br />

kwaad te belett<strong>en</strong> door e<strong>en</strong>e wacht van <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> rondom zijn<strong>en</strong> di<strong>en</strong>stknecht te stell<strong>en</strong>. {PEP<br />

671.2}<br />

Dit bericht kwam Saul ter oore, terwijl hij met verlang<strong>en</strong> uitzag om David in zijne macht te<br />

krijg<strong>en</strong>; doch instede van de leiding des Heer<strong>en</strong> op te merk<strong>en</strong>, werd hij vertoornd <strong>en</strong> zond andere<br />

bod<strong>en</strong>. Deze werd<strong>en</strong> ook door Gods Geest overmeesterd, <strong>en</strong> profeteerd<strong>en</strong>, ev<strong>en</strong> als de eerst<strong>en</strong>.<br />

Daarna zond hij de derde bod<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zoodra die in de vergadering der profet<strong>en</strong> gekom<strong>en</strong> war<strong>en</strong>,<br />

begonn<strong>en</strong> zij ook te profeteer<strong>en</strong>. To<strong>en</strong> besloot Saul zelf te gaan, want zijne vijandschap was<br />

onbedwingbaar geword<strong>en</strong>. Hij had zich voorg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> om op ge<strong>en</strong>e andere geleg<strong>en</strong>heid te<br />

wacht<strong>en</strong> om David van kant te mak<strong>en</strong>; onverschillig wat de gevolg<strong>en</strong> war<strong>en</strong>, hij was van plan<br />

om hem te dood<strong>en</strong>, zoodra hij hem nabij gekom<strong>en</strong> was. {PEP 671.3}<br />

Doch e<strong>en</strong> <strong>en</strong>gel Gods ontmoette hem op d<strong>en</strong> weg, <strong>en</strong> beteugelde hem. Gods Geest<br />

verhinderde hem, zoodat hij voortging d<strong>en</strong> Heere bidd<strong>en</strong>de, <strong>en</strong> profeteer<strong>en</strong>de. Te Najoth<br />

gekom<strong>en</strong> zijnde toog hij zijne ambtskleeder<strong>en</strong> uit, <strong>en</strong> di<strong>en</strong>zelv<strong>en</strong> dag <strong>en</strong> nacht lag hij voor<br />

Samuël <strong>en</strong> zijne leerling<strong>en</strong> onder d<strong>en</strong> invloed van Gods Geest. Het volk werd er he<strong>en</strong> getrokk<strong>en</strong>,<br />

om het zonderlinge verschijnsel gade te slaan, <strong>en</strong> wat d<strong>en</strong> koning overkom<strong>en</strong> was, werd heinde<br />

<strong>en</strong> ver verkondigd. Hieruit ontstond weder, aan het einde zijner regeering, het spreekwoord onder<br />

Israel, dat Saul onder de profet<strong>en</strong> was. {PEP 672.1}<br />

Wederom was des vervolgers voornem<strong>en</strong> verijdeld. Hij gaf David de verzekering, dat hij<br />

met hem verzo<strong>en</strong>d was; doch David stelde ge<strong>en</strong> vertrouw<strong>en</strong> in des konings berouw. Hij nam<br />

deze geleg<strong>en</strong>heid dan te baat om te ontvlucht<strong>en</strong>, eer de koning’weer e<strong>en</strong> andere luim kreég. Zijn<br />

hart bloedde, <strong>en</strong> hij verlangde zijn<strong>en</strong> vri<strong>en</strong>d Jonathan nog e<strong>en</strong>s te zi<strong>en</strong>. Van zijne onschuld<br />

overtuigd, zocht hij des konings zoon op, <strong>en</strong> sprak hem op de volg<strong>en</strong>de, aangrijp<strong>en</strong>de wijze aan:<br />

“Wat heb ik gedaan, wat is mijne misdaad, <strong>en</strong> wat is mijne zonde voor het aangezicht uws vaders,<br />

dat hij mijne ziele zoekt?” Jonathan geloofde, dat zijn vader David niet langer naar het lev<strong>en</strong><br />

stond. En daarom antwoordde hij: “Dat zij verre! gij zult niet sterv<strong>en</strong>. Zie, mijn vader doet ge<strong>en</strong>e<br />

469


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

groote zaak <strong>en</strong> ge<strong>en</strong>e kleine zaak, die hij voor mijn oor niet op<strong>en</strong>baart; waarom zou dan mijn<br />

vader deze zaak van mij verberg<strong>en</strong>? dat is niet.” Jonathan kon het niet aannem<strong>en</strong>, dat zijn vader<br />

David nog leed do<strong>en</strong> zou, nadat Gods kracht op zulk e<strong>en</strong>e bijzondere wijze geop<strong>en</strong>baard was,<br />

want dat zou opstand teg<strong>en</strong> God zijn. Doch David was niet overtuigd. Hij verklaarde plechtiglijk:<br />

“Zekerlijk, zoo waarachtig als de Heere leeft, <strong>en</strong> uwe ziel leeft, er is maar als e<strong>en</strong>e schrede<br />

tussch<strong>en</strong> mij <strong>en</strong> tussch<strong>en</strong> d<strong>en</strong> dood.” {PEP 672.2}<br />

Bij de verschijning der nieuwe maan placht Israel e<strong>en</strong> heilig feest te vier<strong>en</strong>. Deze keer viel<br />

dat feest op d<strong>en</strong> dag na Davids onderhoud met Jonathan. Beide jongeling<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> verwacht op<br />

dit feest met d<strong>en</strong> koning aan te zitt<strong>en</strong> om te et<strong>en</strong>; maar David vreesde zich derwaarts te begev<strong>en</strong>,<br />

daarom beslot<strong>en</strong> zij, dat hij te dier tijd zijne broeder? te Bethlehem bezoek<strong>en</strong> zou. Bij zijne<br />

terugkomst moest hij zich in het veld verstek<strong>en</strong>, niet ver van de plaats, waar het feestmaal<br />

geget<strong>en</strong> werd, <strong>en</strong> alzoo drie dag<strong>en</strong> achtere<strong>en</strong> niet voor d<strong>en</strong> koning verschijn<strong>en</strong>; middelerwijl zou<br />

Jonathan ontdekk<strong>en</strong> hoe Saul gezind was. In geval de koning naar d<strong>en</strong> zoon van Isaï vroeg, dan<br />

zou Jonathan zegg<strong>en</strong>, dat hij het jaarlijksch offer van zijn geslacht was gaan bijwon<strong>en</strong>. Indi<strong>en</strong> de<br />

koning er niet over gebelgd was, maar zegg<strong>en</strong> zou: “Het is wel,” dan mocht David er op rek<strong>en</strong><strong>en</strong>,<br />

dat het veilig voor hem zou zijn om naar het hof,terug te keer<strong>en</strong>. Maar als de koning over zijne<br />

afwezigheid vertoornd werd, dan zou David de vlucht moet<strong>en</strong> kiez<strong>en</strong>. {PEP 672.3}<br />

Op d<strong>en</strong> eerst<strong>en</strong> dag van het feest, vroeg de koning niet waarom David afwezig was; doch<br />

to<strong>en</strong> zijne plaats op d<strong>en</strong> tweed<strong>en</strong> dag ook ledig was, vroeg hij: “Waarom in de zoon van Isaï<br />

noch gister<strong>en</strong> noch hed<strong>en</strong> tot de spijze gekom<strong>en</strong>? En Jonathan antwoordde Saul: David begeerde<br />

van mij ernstelijk naar Bethlehem te mog<strong>en</strong> gaan. En hij zeide: Laat mij toch gaan, want ons<br />

geslacht heeft e<strong>en</strong> offer in de stad, <strong>en</strong> mijn broeder heeft het mij zelfs gebod<strong>en</strong>: heb ik nu g<strong>en</strong>ade<br />

in uwe oog<strong>en</strong> gevond<strong>en</strong>, laat mij toch ontslag<strong>en</strong> zijn, dat ik mijne broeders zie; hierom is hij aan<br />

des konings tafel niet gekom<strong>en</strong>.” To<strong>en</strong> Saul dat hoorde, werd zijn toorn onbedwingbaar. Zoo<br />

lang als David leefde, zeide hij, zou Jonathan Israels troon niet beklimm<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong>, daarom beval<br />

hij, dat m<strong>en</strong> David onmiddelijk grijp<strong>en</strong> <strong>en</strong> ter dood br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> zou. Wederom trad Jonathan als<br />

pleitbezorger voor zijn<strong>en</strong> vri<strong>en</strong>d op, zegg<strong>en</strong>de; “Waarom zal hij gedood word<strong>en</strong>? wat heeft hij<br />

gedaan?” Deze aanspraak deed des konings satanische woede losbarst<strong>en</strong>, <strong>en</strong> daarom wierp hij<br />

de spies, waarmede hij David dacht te dood<strong>en</strong>, naar zijn eig<strong>en</strong> zoon. {PEP 673.1}<br />

De prins, bedroefd <strong>en</strong> verontwaardigd, verwijderde zich, <strong>en</strong> nam niet meer deel aan het<br />

feest. Zijn gemoed was tot overloop<strong>en</strong>s toe vol, to<strong>en</strong> hij zich, ter bestemder tijd, naar de plaats<br />

begaf, alwaar hij David des konings voornem<strong>en</strong> zou te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>. Zij omhelsd<strong>en</strong> elkander<br />

<strong>en</strong> we<strong>en</strong>d<strong>en</strong> bitterlijk. Des konings gramschap had de jonge mann<strong>en</strong> mismoedig gemaakt, <strong>en</strong><br />

hunne droef<strong>en</strong>is kon niet uitgedrukt word<strong>en</strong>. Eindelijk nam Jonathan afscheid van David, na het<br />

uitsprek<strong>en</strong> der volg<strong>en</strong>de hartelijke woord<strong>en</strong>: “Ga in vrede!” zeide hij, “hetge<strong>en</strong> wij beid<strong>en</strong> in d<strong>en</strong><br />

naam des Heer<strong>en</strong> gezwor<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, zegg<strong>en</strong>de: De Heere zij tussch<strong>en</strong> mij <strong>en</strong> tussch<strong>en</strong> u, <strong>en</strong><br />

tussch<strong>en</strong> mijn zaad <strong>en</strong> tussch<strong>en</strong> uw zaad, zij tot in eeuwigheid.” {PEP 673.2}<br />

Jonathan keerde naarGibea terug, <strong>en</strong> David vluchtte naar Nob, e<strong>en</strong>e niet vergeleg<strong>en</strong>e stad,<br />

tot d<strong>en</strong> stam van B<strong>en</strong>jamin behoor<strong>en</strong>de. De tabernakel was van Silo herwaarts gebracht, <strong>en</strong><br />

470


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Achimelech was hoogepriester. David wist niet werwaarts te vlucht<strong>en</strong>, behalve tot d<strong>en</strong><br />

di<strong>en</strong>stknecht des Heer<strong>en</strong>. De priester zag hem met verwondering aan, wijl hij in der haast <strong>en</strong><br />

blijkbaar alle<strong>en</strong> kwam, <strong>en</strong> angst <strong>en</strong> droef<strong>en</strong>is op zijn gelaat te lez<strong>en</strong> stond<strong>en</strong>. De priester vroeg<br />

hem, wat hij medegebracht had. De jonge krijgsman was steeds bevreesd, dat hij zou ontdekt<br />

word<strong>en</strong>, <strong>en</strong> bedi<strong>en</strong>de zich in deze verleg<strong>en</strong>heid van e<strong>en</strong>e leug<strong>en</strong>. David vertelde d<strong>en</strong> priester, dat<br />

de koning hem op e<strong>en</strong>e geheime verk<strong>en</strong>ningstocht uitgezond<strong>en</strong> had, <strong>en</strong> dat die met haast moest<br />

word<strong>en</strong> voortgezet. Hierin op<strong>en</strong>baarde hij wantrouw<strong>en</strong> in God, <strong>en</strong> zijne zonde kostte d<strong>en</strong><br />

hoogepriester d<strong>en</strong> dood. Indi<strong>en</strong> hij rondborstig voor de zaak uitgekom<strong>en</strong> ware, Achimelech zou<br />

gewet<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, wat hem te do<strong>en</strong> stond om zijn lev<strong>en</strong> te behoed<strong>en</strong>. God wil, dat zijn volk de<br />

waarheid spreke, zelfs te midd<strong>en</strong> der grootste gevar<strong>en</strong>. David vroeg d<strong>en</strong> priester om vijf brood<strong>en</strong>.<br />

De godsman had ge<strong>en</strong>e dan heilige brood<strong>en</strong>, doch David slaagde er in om zijne bezwar<strong>en</strong> uit d<strong>en</strong><br />

weg te ruim<strong>en</strong>, <strong>en</strong> kreeg de brood<strong>en</strong> tot verzadiging van zijn<strong>en</strong> honger. {PEP 674.1}<br />

Maar nu ontstond er e<strong>en</strong> nieuw gevaar. Doëg, de machtigste onder Sauls herder<strong>en</strong>, die e<strong>en</strong><br />

proseliet was, was voor het aangezicht des Heer<strong>en</strong> opgehoud<strong>en</strong>. Dez<strong>en</strong> man zi<strong>en</strong>de, besloot<br />

David zich onverwijld naar e<strong>en</strong>e andere schuilplaats te begev<strong>en</strong>, zoomede zich van e<strong>en</strong> wap<strong>en</strong><br />

te voorzi<strong>en</strong>, waarmede hij zich desnoods verdedig<strong>en</strong> kon. Hij vroeg Achimelech om e<strong>en</strong> zwaard,<br />

<strong>en</strong> kreeg t<strong>en</strong> antwoord, dat hij ge<strong>en</strong> ander had, dan het zwaard van Goliath, hetwelk aldaar<br />

bewaard werd. David nu zeide: “Er is zijns gelijke niet, geef het mij.” Zijn moed herleefde, to<strong>en</strong><br />

hij het zwaard weder in hand<strong>en</strong> kreeg, waarmede hij d<strong>en</strong> kampvechter der Filistijn<strong>en</strong> gedood<br />

had. {PEP 674.2}<br />

David zette zijne vlucht voort naar Achis, d<strong>en</strong> koning van Gath: want hij gevoelde zich<br />

veiliger te midd<strong>en</strong> van zijne vijand<strong>en</strong>, dan op Sauls grondgebied. Het werd Achis bek<strong>en</strong>d<br />

gemaakt, dat David de man was, die d<strong>en</strong> kampio<strong>en</strong> der Filistijn<strong>en</strong>, e<strong>en</strong>ige jar<strong>en</strong> geled<strong>en</strong>, gedood<br />

had; <strong>en</strong> nu bevond hij, die e<strong>en</strong>e wijkplaats onder Israels vijand<strong>en</strong> gezocht had, zich in groot<br />

gevaar. Doch hij hield zich onzinnig, bedroog daardoor zijne vijand<strong>en</strong> <strong>en</strong> ontsnapte. {PEP 674.3}<br />

In de eerste plaats beging David e<strong>en</strong>e fout door God niet te vertrouw<strong>en</strong>, to<strong>en</strong> hij te Nob was;<br />

<strong>en</strong> later beging hij e<strong>en</strong><strong>en</strong> misslag door Achis te bedrieg<strong>en</strong>. David had edele karaktertrekk<strong>en</strong> aan<br />

d<strong>en</strong> dag gelegd <strong>en</strong> zijne zedelijke deugd had hem de gunst van het volk verworv<strong>en</strong>; maar to<strong>en</strong><br />

hij op de proef werd gesteld, wankelde zijn geloof, <strong>en</strong> kwam de m<strong>en</strong>schelijke zwakheid bov<strong>en</strong>.<br />

Hij verdacht iedere<strong>en</strong> van verraad <strong>en</strong> waande zich alom bespied. In e<strong>en</strong>e dreig<strong>en</strong>de<br />

omstandigheid had David het geloofsoog op God gericht, <strong>en</strong> der Filistijn<strong>en</strong> reus overmocht. Hij<br />

geloofde God, <strong>en</strong> ging in Zijn<strong>en</strong> naam. Maar nu hij gejaagd <strong>en</strong> vervolgd werd, was het aangezicht<br />

zijns hemelsch<strong>en</strong> Vaders bijna verborg<strong>en</strong> voor hem, vanwege zijn angst <strong>en</strong> verleg<strong>en</strong>heid. {PEP<br />

675.1}<br />

Deze ervaring moest echter di<strong>en</strong><strong>en</strong> om David iets te leer<strong>en</strong>, want het deed hem zijn eig<strong>en</strong><br />

zwakheid <strong>en</strong> afhankelijkheid van God gevoel<strong>en</strong>. O hoe kostelijk is de liefelijke invloed van Gods<br />

Geest, als hij het neerslachtig of wanhop<strong>en</strong>d gemoed opbeurt, de zwakk<strong>en</strong> sterkt, <strong>en</strong> ‘s Heer<strong>en</strong><br />

beproefde di<strong>en</strong>stknecht<strong>en</strong> moed sch<strong>en</strong>kt! Hoe medelijd<strong>en</strong>d is onze God, die de dwal<strong>en</strong>d<strong>en</strong> met<br />

471


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

zachtheid behandelt, Zijn geduld <strong>en</strong> zachtmoedigheid in teg<strong>en</strong>spoed<strong>en</strong> op<strong>en</strong>baart, <strong>en</strong> in tijd<strong>en</strong><br />

van rouw <strong>en</strong> droef<strong>en</strong>is troost. {PEP 675.2}<br />

Iedere mislukking der kinder<strong>en</strong> Gods is t<strong>en</strong>gevolge van e<strong>en</strong> gemis aan geloof. Als de ziel<br />

door duisternis omgev<strong>en</strong> is, terwijl wij licht <strong>en</strong> leiding behoev<strong>en</strong>, dan moet<strong>en</strong> wij opwaarts zi<strong>en</strong>;<br />

achter de duisternis is het licht. David had God ge<strong>en</strong> <strong>en</strong>kel oog<strong>en</strong>blik mog<strong>en</strong> wantrouw<strong>en</strong>. Hij<br />

had alle red<strong>en</strong> om zich op Hem te verlat<strong>en</strong>: want hij was de gezalfde des Heer<strong>en</strong>, <strong>en</strong> te midd<strong>en</strong><br />

van de gevar<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> de <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> Gods hem beschermd; hij had moed ontvang<strong>en</strong> om<br />

wonderdad<strong>en</strong> te verricht<strong>en</strong>; <strong>en</strong> als hij zich niet door de teg<strong>en</strong>hed<strong>en</strong> had lat<strong>en</strong> ontmoedig<strong>en</strong>, maar<br />

het oog op Gods kracht <strong>en</strong> majesteit gevestigd had, zou hij vrede gehad hebb<strong>en</strong> te midd<strong>en</strong> van<br />

de schaduw<strong>en</strong> des doods. Met vertrouw<strong>en</strong> had hij des Heer<strong>en</strong> belofte herhaald: “Want berg<strong>en</strong><br />

zull<strong>en</strong> wijk<strong>en</strong>, <strong>en</strong> heuvel<strong>en</strong> wankel<strong>en</strong>; maar mijne goedertier<strong>en</strong>heid zal van u niet wijk<strong>en</strong>, <strong>en</strong> het<br />

verbond mijns vredes zal niet wankel<strong>en</strong>, zegt de Heere uw Ontfermer.”3 {PEP 675.3}<br />

Op de berg<strong>en</strong> van Juda zocht David nu ontkoming van Sauls vervolging. Hij vond e<strong>en</strong><br />

wijkplaats in de spelonk Adullam, e<strong>en</strong>e plaats, die hij, met weinige manschapp<strong>en</strong>, teg<strong>en</strong> e<strong>en</strong><br />

groot leger verdedig<strong>en</strong> kon. “En zijne broeders hoord<strong>en</strong> het, <strong>en</strong> het gansche huis zijns vaders, <strong>en</strong><br />

kwam<strong>en</strong> derwaarts tot hem af.” Davids familie gevoelde zich niet veilig, wet<strong>en</strong>de, dat zij te<br />

e<strong>en</strong>iger tijd het voorwerp van Sauls onredelijke verd<strong>en</strong>king word<strong>en</strong> kon, weg<strong>en</strong>s de betrekking<br />

tussch<strong>en</strong> haar <strong>en</strong> David. Zij war<strong>en</strong> nu gewaar geword<strong>en</strong>, — wat nu onder Israel was ruchtbaar<br />

geword<strong>en</strong>, — dat God David tot Israels toekomstig<strong>en</strong> heerscher had gesteld; <strong>en</strong> zij geloofd<strong>en</strong>,<br />

dat zij veiliger bij hem zoud<strong>en</strong> zijn, al was hij dan ook e<strong>en</strong> vluchteling in e<strong>en</strong>e e<strong>en</strong>zame spelonk,<br />

dan indi<strong>en</strong> zij aan d<strong>en</strong> waanzin van e<strong>en</strong> jaloersch koning war<strong>en</strong> blootgesteld. {PEP 675.4}<br />

In de spelonk Adullam was de familie door d<strong>en</strong> band van sympathie <strong>en</strong> liefde aan elkander<br />

verbond<strong>en</strong>. De zoon van Isaï kon zijne harp <strong>en</strong> stem gepaard do<strong>en</strong> gaan in het zing<strong>en</strong> van: “Ziet,<br />

hoe goed <strong>en</strong> hoe lieflijk is het, dat broeders ook sam<strong>en</strong>won<strong>en</strong>!” Hij had het bitter wantrouw<strong>en</strong><br />

zijner broeders geproefd; <strong>en</strong> nu de one<strong>en</strong>igheid voor harmonie had plaats gemaakt, verheugde<br />

de balling zich. Hier dichtte David d<strong>en</strong> zev<strong>en</strong> <strong>en</strong> vijftigst<strong>en</strong> psalm. {PEP 676.1}<br />

Het duurde niet lang, eer ander<strong>en</strong>, des konings dwigelandij moede, zich bij hem aanslot<strong>en</strong>.<br />

Vel<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> hun vertrouw<strong>en</strong> in Israels koning verlor<strong>en</strong>: want zij kond<strong>en</strong> niet bespeur<strong>en</strong>, dat hij<br />

langer door Gods Geest bestuurd werd. “En tot David vergaderde alle man, die b<strong>en</strong>auwd was,<br />

<strong>en</strong> alle man, die e<strong>en</strong><strong>en</strong> schuldeischer had, <strong>en</strong> alle man, wi<strong>en</strong>s ziel bitterlijk bedroefd was, <strong>en</strong> hij<br />

werd tot e<strong>en</strong><strong>en</strong> overste over h<strong>en</strong>; zoodat bij hem war<strong>en</strong> omtr<strong>en</strong>t vier honderd mann<strong>en</strong>.” Hier<br />

regeerde David over e<strong>en</strong> klein koninkrijk; waarin orde <strong>en</strong> tucht werd<strong>en</strong> gehandhaafd. Doch in<br />

deze schuilplaats gevoelde hij zich bij lange na niet veilig: want telk<strong>en</strong>s bleek het, dat de koning<br />

zijne bloeddorstige plann<strong>en</strong> nog niet opgegev<strong>en</strong> had. {PEP 676.2}<br />

Hij vond e<strong>en</strong>e verblijfplaats voor zijne ouders bij d<strong>en</strong> koning der Moabiet<strong>en</strong>, <strong>en</strong> to<strong>en</strong><br />

vluchtte hij, op aanrading van e<strong>en</strong> profeet des Heer<strong>en</strong>, naar e<strong>en</strong>e andere schuilplaats in het woud<br />

Chereth. Deze ervaring<strong>en</strong> war<strong>en</strong> niet vruchteloos noch overbodig voor David. God leidde hem<br />

langs dez<strong>en</strong> weg, om e<strong>en</strong> wijs bevelhebber <strong>en</strong> medelijd<strong>en</strong>d koning van hem te mak<strong>en</strong>. Met zijne<br />

472


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

b<strong>en</strong>de vluchteling<strong>en</strong> deed hij e<strong>en</strong>e ervaring op, die hem te stade zou kom<strong>en</strong>, als hij het werk<br />

aanvaardde, dat Saul, ter oorzaak van zijne bloeddorstigheid <strong>en</strong> onbedachtzaamheid, volstrekt<br />

niet tot stand kon br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. M<strong>en</strong> kan Gods raad niet in d<strong>en</strong> wind slaan, <strong>en</strong> de kalmte <strong>en</strong> wijsheid<br />

bewar<strong>en</strong>, die noodig zijn om voorzichtiglijk <strong>en</strong> rechtvaardelijk te handel<strong>en</strong>. Ge<strong>en</strong> waanzin is<br />

gevaarlijker of hopeloozer, dan die, welke Gods wijsheid laat var<strong>en</strong>, <strong>en</strong> op de m<strong>en</strong>schelijke<br />

bouwt. {PEP 676.3}<br />

Saul maakte toebereidsel<strong>en</strong> om David in de spelonk van Adullam te vang<strong>en</strong>, <strong>en</strong>to<strong>en</strong> hij<br />

gewaar werd, dat David deze plaats verlat<strong>en</strong> had, werd de koning zeer toornig. Hoe David<br />

ontkom<strong>en</strong> was, was hem e<strong>en</strong> raadsel. Hij kon het alle<strong>en</strong> oploss<strong>en</strong> door te stell<strong>en</strong>, dat er verraders<br />

in zijn leger war<strong>en</strong>, die zijn voornem<strong>en</strong> <strong>en</strong> zijne nabijheid aan d<strong>en</strong> zoon van Isaï geboodschapt<br />

hadd<strong>en</strong>. {PEP 677.1}<br />

Hij zeide teg<strong>en</strong> zijne raadslied<strong>en</strong>, dat er verraad teg<strong>en</strong> hem gesmeed werd, <strong>en</strong> nu zocht hij<br />

door kostbare gesch<strong>en</strong>k<strong>en</strong> <strong>en</strong> eerepost<strong>en</strong> gewaar te word<strong>en</strong>, wie voor David partij gekoz<strong>en</strong> had.<br />

Dit maakte Doëg, d<strong>en</strong> Edomiet, tot e<strong>en</strong> verrader. Door eer<strong>en</strong> hebzucht gedrev<strong>en</strong>, <strong>en</strong> weg<strong>en</strong>s haat<br />

jeg<strong>en</strong>s de priesters, die hem om zijner zond<strong>en</strong> wil bestraft hadd<strong>en</strong>, vertelde Doëg, wat<br />

Achimelech David gedaan had, <strong>en</strong> kleurde het verhaal zoo sterk, dat Sauls toorn teg<strong>en</strong> d<strong>en</strong><br />

godsman ontvlamde. De woord<strong>en</strong> van die booze tong, door het vuur der hel ontstok<strong>en</strong>, maakt<strong>en</strong><br />

de hevigste hartstocht<strong>en</strong> van Saul gaande. Woed<strong>en</strong>d van toorn, zwoer hij, dat de priester <strong>en</strong> zijn<br />

gansche huis zoud<strong>en</strong> word<strong>en</strong> omgebracht. Niet Achimelech <strong>en</strong> zijn huis alle<strong>en</strong>, maar “vijf <strong>en</strong><br />

tachtig mann<strong>en</strong>, die d<strong>en</strong> linn<strong>en</strong> lijfrok droeg<strong>en</strong>,” werd<strong>en</strong> op des konings bevel omgebracht door<br />

de hand van d<strong>en</strong> moorddadig<strong>en</strong> Doëg. {PEP 677.2}<br />

“Hij sloeg ook Nob, de stad dezer priester<strong>en</strong>, met de scherpte des zwaards, van d<strong>en</strong> man tot<br />

de vrouw, van de kinder<strong>en</strong> tot de zogeling<strong>en</strong>, zelfs de oss<strong>en</strong> <strong>en</strong> ezels, <strong>en</strong> de schap<strong>en</strong> sloeg hij met<br />

de scherpte des zwaards.” Dit kon Saul onder aanhitsing van Satan do<strong>en</strong>. To<strong>en</strong> God zeide, dat<br />

de mate der Amalekiet<strong>en</strong> ongerechtigheid vol was, <strong>en</strong> hem beval om ze tot d<strong>en</strong> laatst<strong>en</strong> man toe<br />

te verdelg<strong>en</strong>, me<strong>en</strong>de hij te medelijd<strong>en</strong>d te zijn om Gods bevel te gehoorzam<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hij spaarde<br />

het verbann<strong>en</strong>e; maar nu God hem niet bevol<strong>en</strong> had, nu Satan hem bestuurde, schroomde hij niet<br />

om des Heer<strong>en</strong> priesters te dood<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de stad Nob uit te delg<strong>en</strong>. Dit is e<strong>en</strong> staaltje van de<br />

verkeerdheid van ‘s m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> hart, als het zich niet door God laat bestur<strong>en</strong>. {PEP 677.3}<br />

Gansch Israel was over deze daad ontzet. De door h<strong>en</strong> gekoz<strong>en</strong> koning had deze grove<br />

aanranding gepleegd; <strong>en</strong> hij had het voorbeeld gevolgd van de koning<strong>en</strong> der volk<strong>en</strong>, die God niet<br />

vreesd<strong>en</strong>. De ark was wel bij h<strong>en</strong>, maar de priesters, die voor h<strong>en</strong> d<strong>en</strong> Heere vraagd<strong>en</strong>, war<strong>en</strong><br />

met het zwaard gedood. Wat zou vervolg<strong>en</strong>s aan de beurt staan? {PEP 677.4}<br />

473


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

474


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Hoofdstuk 65—Davids Edelmoedigheid<br />

SAUL liet de priester<strong>en</strong> des Heer<strong>en</strong> op e<strong>en</strong>e snoode wijze om het lev<strong>en</strong> br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>; “doch e<strong>en</strong><br />

der zon<strong>en</strong> van Achimelech, de zoon van Ahitub, ontkwam, wi<strong>en</strong>s naam was, Abjathar; die<br />

vluchtte David na. En Abjathar boodschapte het David, dat Saul de priester<strong>en</strong> des Heer<strong>en</strong> gedood<br />

had. To<strong>en</strong> zeide David tot Abjathar: Ik wist wel te di<strong>en</strong> dage, to<strong>en</strong> Doëg, de Edomiet, daar was,<br />

dat hij liet voorzeker Saul zou te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>; ik heb oorzaak gegev<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> al de ziel<strong>en</strong> van<br />

uws vaders huis. Blijf bij mij, vrees niet: want wie mijne ziel zoek<strong>en</strong> zal, die zal uwe ziel zoek<strong>en</strong>;<br />

maar gij zult met mij in bewaring zijn.”1 {PEP 678.1}<br />

David werd door d<strong>en</strong> koning gejaagd, <strong>en</strong> vond nerg<strong>en</strong>s rust of veiligheid. De stad Kehila<br />

werd door zijne kloeke b<strong>en</strong>de uit der Filistijn<strong>en</strong> hand verlost, maar zij vond<strong>en</strong> ge<strong>en</strong>e veiligheid,<br />

zelfs niet onder deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die hij verlost had. Van Kehila trok David naar de woestijn Zif. {PEP<br />

678.2}<br />

Juist om dez<strong>en</strong> tijd, to<strong>en</strong> Davids dag<strong>en</strong> niet rooskleurig war<strong>en</strong>, werd hij verblijd door op ‘t<br />

onverwachts e<strong>en</strong> bezoek van Jonathan te ontvang<strong>en</strong>, die gewaar geword<strong>en</strong> was, waar hij zich<br />

schuilhield. G<strong>en</strong>otvol war<strong>en</strong> de oog<strong>en</strong>blikk<strong>en</strong>, die de twee vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> in elkanders gezelschap<br />

slet<strong>en</strong>. Zij verhaald<strong>en</strong> hunne verschill<strong>en</strong>de ervaring<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Jonathan sprak David moed in door te<br />

zegg<strong>en</strong>: “Vrees niet, want de hand van Saul, mijn<strong>en</strong> vader, zal u niet vind<strong>en</strong>, maar gij zult koning<br />

word<strong>en</strong>, over Israel, <strong>en</strong> ik zal de tweede bij u zijn; ook weet mijn vader zulks wel.” Terwijl zij<br />

de wonderlijke leiding<strong>en</strong> Gods besprak<strong>en</strong>, werd de vluchteling zeer bemoedigd. “En die beid<strong>en</strong><br />

maakt<strong>en</strong> e<strong>en</strong> verbond voor het aangezicht des Heer<strong>en</strong>: <strong>en</strong> David bleef in het woud, maar Jonathan<br />

ging naar zijn huis.” {PEP 678.3}<br />

Na Jonathans bezoek beurde David zijn hart door lofzang<strong>en</strong> op, <strong>en</strong> paarde zijne stem aan<br />

het geluid der snar<strong>en</strong>, zing<strong>en</strong>de: — {PEP 678.4}<br />

“Ik betrouw op d<strong>en</strong> Heere;<br />

Hoe zegt gijlied<strong>en</strong> tot mijne ziel:<br />

Zwerft h<strong>en</strong><strong>en</strong> naar ulieder begeerte, als e<strong>en</strong> vogel?<br />

Want, ziet, de goddelooz<strong>en</strong> spann<strong>en</strong> d<strong>en</strong> boog,<br />

Zij schikk<strong>en</strong> hunne pijl<strong>en</strong> op de pees,<br />

Om in het donker te schiet<strong>en</strong> naar d<strong>en</strong> oprechte van hart.<br />

Zekerlijk de fondam<strong>en</strong>t<strong>en</strong> word<strong>en</strong> omgestoot<strong>en</strong>;<br />

Wat heeft de rechtvaardige bedrev<strong>en</strong>?<br />

De Heere is in het paleis Zijner heiligheid,<br />

Des Heer<strong>en</strong> troon is in d<strong>en</strong> hemel:<br />

475


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Zijne oog<strong>en</strong> aanschouw<strong>en</strong>, Zijne oogled<strong>en</strong> proev<strong>en</strong> de m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong><br />

kinder<strong>en</strong>.<br />

De Heere proeft d<strong>en</strong> rechtvaardige;<br />

Maar de goddelooze, <strong>en</strong> di<strong>en</strong>. die geweld liefheeft, haat Zijne ziel.”2 {PEP 679.1}<br />

De Zifiet<strong>en</strong>, naar wier woeste streek David van Kehila ging. boodschapt<strong>en</strong> Saul te Gibea,<br />

dat zij wist<strong>en</strong> waar David was, zoomede dat zij d<strong>en</strong> koning wel naar zijne schuilplaats wild<strong>en</strong><br />

leid<strong>en</strong>. Doch David, dit gewaar word<strong>en</strong>de, vertrok naar de berg<strong>en</strong> Maon <strong>en</strong> de Doode Zee. {PEP<br />

679.2}<br />

Vandaar vertrok David weder, <strong>en</strong> to<strong>en</strong> boodschapte m<strong>en</strong> Saul opnieuw: “Zie, David is in de<br />

woestijn van Engedi. To<strong>en</strong> nam Saul drie duiz<strong>en</strong>d uitgelez<strong>en</strong>e mann<strong>en</strong> uit gansch Israel, <strong>en</strong> hij<br />

toog he<strong>en</strong>, om David <strong>en</strong> zijne mann<strong>en</strong> te zoek<strong>en</strong> bov<strong>en</strong> op de rotsste<strong>en</strong><strong>en</strong> der ste<strong>en</strong>bokk<strong>en</strong>.”<br />

David had maar zes hondered manschapp<strong>en</strong>, terwijl Saul met e<strong>en</strong> leger van drie duiz<strong>en</strong>d teg<strong>en</strong><br />

hem te velde trok. In e<strong>en</strong>e afgezonderde spelonk wachtte de zoon van Isaï met zijne mann<strong>en</strong> om<br />

te wet<strong>en</strong> werwaarts God h<strong>en</strong> leid<strong>en</strong> zou. Saul zijn<strong>en</strong> weg over de berg<strong>en</strong> nem<strong>en</strong>de, week ter zijde<br />

af, <strong>en</strong> kwam in de eig<strong>en</strong>ste spelonk, waarin David <strong>en</strong> zijne mann<strong>en</strong> zich verstok<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>. To<strong>en</strong><br />

Davids mann<strong>en</strong> dit zag<strong>en</strong>, drong<strong>en</strong> zij er bij hunn<strong>en</strong> aanvoerder op aan, om Saul te dood<strong>en</strong>.<br />

Aangezi<strong>en</strong> de koning nu in hunne macht beslot<strong>en</strong> was, zoo maakt<strong>en</strong> zij daaruit op, dat God<br />

hunn<strong>en</strong> vijand in hunne hand gegev<strong>en</strong> had, <strong>en</strong> zij hem nu mocht<strong>en</strong> dood<strong>en</strong>. David was g<strong>en</strong>eigd<br />

om de zaak ook zoo aan te merk<strong>en</strong>; maar zijn gewet<strong>en</strong> sprak tot hem, zegg<strong>en</strong>de: “Tast d<strong>en</strong><br />

gezalfde des Heer<strong>en</strong> niet aan.” {PEP 679.3}<br />

Davids mann<strong>en</strong> wild<strong>en</strong> Saul niet met vrede lat<strong>en</strong>, maar herinnerd<strong>en</strong> hunn<strong>en</strong> hoofdman aan<br />

‘s Heer<strong>en</strong> woord<strong>en</strong>: “Zie, Ik geef uw<strong>en</strong> vijand in uwe hand, <strong>en</strong> gij zult hem do<strong>en</strong>, gelijk als het<br />

goed zal zijn in uwe oog<strong>en</strong>. En David stond op, <strong>en</strong> sneed stilletjes e<strong>en</strong>e slip van Sauls mantel.”<br />

Maar zijn gewet<strong>en</strong> beschuldigde hem naderhand, omdat hij des konings gewaad geschond<strong>en</strong> had.<br />

{PEP 679.4}<br />

To<strong>en</strong> Saul opstond, om zijne nasporing voort te zett<strong>en</strong>, verschrikte hij op het hoor<strong>en</strong> e<strong>en</strong>er<br />

stem, die zeide: “Mijn heer koning.” Hij keerde zich om te zi<strong>en</strong>, wie hem aangesprok<strong>en</strong> had, <strong>en</strong><br />

ziet, daar stond de zoon van Isaï, de man, di<strong>en</strong> hij zoo lang begeerd had te dood<strong>en</strong>. David boog<br />

zich voor d<strong>en</strong> koning, t<strong>en</strong> blijk, dat hij zijne heerschappij erk<strong>en</strong>de. Daarna sprak hij Saul aldus<br />

aan: “Waarom hoort gij de woord<strong>en</strong> der m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong>, zegg<strong>en</strong>de: Zie, David zoekt uw kwaad? Zie,<br />

te dez<strong>en</strong> dage hebb<strong>en</strong> uwe oog<strong>en</strong> gezi<strong>en</strong>, dat de Heere u hed<strong>en</strong> in mijne hand gegev<strong>en</strong> heeft in<br />

deze spelonk, <strong>en</strong> m<strong>en</strong> zeide, dat ik u dood<strong>en</strong> zou; doch mijne hand verschoonde u, want ik zeide:<br />

Ik zal mijne hand niet uitstek<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> mijn<strong>en</strong> heer, want hij is de gezalfde des Heer<strong>en</strong>. Zie toch,<br />

mijn vader, ja zie de slip uws mantels in mijne hand: want als ik de slip uws mantels afgesned<strong>en</strong><br />

heb, zoo heb ik u niet gedood; bek<strong>en</strong> <strong>en</strong> zie, dat er in mijne hand ge<strong>en</strong> kwaad, noch overtreding<br />

is, <strong>en</strong> ik teg<strong>en</strong> u niet gezondigd heb; nogtans jaagt gij mijne ziel, dat gij ze wegneemt.” {PEP<br />

680.1}<br />

476


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

To<strong>en</strong> Saul deze rede gehoord had, was hij getroff<strong>en</strong>, <strong>en</strong> kon de waarheid niet ontk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>.<br />

Zijn gemoed was geweldig aangedaan, to<strong>en</strong> hij besefte hoe volkom<strong>en</strong> hij beslot<strong>en</strong> was geweest<br />

in de hand van d<strong>en</strong> man, wi<strong>en</strong>s lev<strong>en</strong> hij zocht. David stond in de volle bewustheid der onschuld<br />

voor hem. Met e<strong>en</strong> verteederd gemoed riep Saul uit: “Is dit uwe stem, mijn zoon David? To<strong>en</strong><br />

hief Saul zijne stem op <strong>en</strong> we<strong>en</strong>de.” Daarna zeide hij tot David: Gij zijt rechtvaardiger dan ik:<br />

want gij hebt mij goed vergold<strong>en</strong>, <strong>en</strong> ik heb u kwaad vergold<strong>en</strong>. ... Zoo wanneer iemand zijn<strong>en</strong><br />

vijand gevond<strong>en</strong> heeft, zal hij hem op e<strong>en</strong><strong>en</strong> goed<strong>en</strong> weg lat<strong>en</strong> gaan? De Heere nu vergelde u het<br />

goede, voor dez<strong>en</strong> dag, di<strong>en</strong> gij hed<strong>en</strong> gemaakt hebt. En nu, zie, ik weet, dat gij voorzeker koning<br />

wor-d<strong>en</strong> zult, <strong>en</strong> dat het koninkrijk van Israel in uwe hand bestaan zal.” En David sloot e<strong>en</strong><br />

verbond met Saul, dat hij Sauls naam niet uitdelg<strong>en</strong> zou, wanneer hij in het koninkrijk bevestigd<br />

was. {PEP 680.2}<br />

Wet<strong>en</strong>de hoe de koning in het verled<strong>en</strong> gehandeld had, zoo kon David ge<strong>en</strong> vertrouw<strong>en</strong> in<br />

Sauls beloft<strong>en</strong> stell<strong>en</strong>, noch verwacht<strong>en</strong>, dat hij lang boetvaardig zou zijn. Uit di<strong>en</strong> hoofde bleef<br />

David in zijne vesting in de berg<strong>en</strong>, to<strong>en</strong> Saul haar huis ging. {PEP 680.3}<br />

De vijandschap, die teg<strong>en</strong> Gods kinder<strong>en</strong> gekoesterd wordt door de di<strong>en</strong>aars van Satan,<br />

verandert bij tijd<strong>en</strong> in gunst <strong>en</strong> verzo<strong>en</strong>ing; doch deze verandering duurt gewoonlijk niet lang.<br />

Nadat de booz<strong>en</strong> Gods di<strong>en</strong>aars belasterd <strong>en</strong> kwalijk bejeg<strong>en</strong>d hebb<strong>en</strong>, word<strong>en</strong> zij overtuigd, dat<br />

zij verkeerd gedaan hebb<strong>en</strong>. Gods Geest twist met h<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zij verneder<strong>en</strong> zich voor Hem <strong>en</strong> voor<br />

dieg<strong>en</strong><strong>en</strong>, wier invloed zij zocht<strong>en</strong> te gronde te richt<strong>en</strong>; ja zelfs kunn<strong>en</strong> zij van gedrag jeg<strong>en</strong>s h<strong>en</strong><br />

verander<strong>en</strong>. Maar zoodra zij weder naar de influistering<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> booze luister<strong>en</strong>, herlev<strong>en</strong> de<br />

oude twijfeling<strong>en</strong>, ontvlamt de oude vijandschap, <strong>en</strong> do<strong>en</strong> zij hetzelfde weder, waarover zij<br />

berouw gevoeld<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dat zij e<strong>en</strong> tijdlang gelat<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>. Zij laster<strong>en</strong> opnieuw, beschuldig<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

veroordeel<strong>en</strong>, op de bitterste wijze, de zelfde person<strong>en</strong> voor wie zij schuld bek<strong>en</strong>d hebb<strong>en</strong>; Satan<br />

kan dezulk<strong>en</strong> dan veel beter gebruik<strong>en</strong>, dan voormaals, omdat zij teg<strong>en</strong> beter wet<strong>en</strong> in handel<strong>en</strong>.<br />

{PEP 680.4}<br />

“En Samuël stierf; <strong>en</strong> gansch Israel vergaderde zich, <strong>en</strong> zij bedrev<strong>en</strong> rouw over hem, <strong>en</strong><br />

begroev<strong>en</strong> hem in zijn huis te Rama.” Samuëls dood werd als e<strong>en</strong> onherstelbaar verlies voor de<br />

natie beschouwd. E<strong>en</strong> groot <strong>en</strong> goed profeet, <strong>en</strong> e<strong>en</strong> uitstek<strong>en</strong>d richter was door de hand des<br />

Doods geveld; het volk treurde dan ook van harte. Van zijne jeugd af had Samuël in oprechtheid<br />

des hart<strong>en</strong> voor Israels aangezicht gewandeld; hoewel Saul als koning erk<strong>en</strong>d werd, zoo was<br />

Samuëls invloed toch sterker dan de zijne, omred<strong>en</strong> zijn gedrag van getrouwheid,<br />

gehoorzaamheid, <strong>en</strong> toewijding getuigde. Wij lez<strong>en</strong> van hem, dat hij Israel al de dag<strong>en</strong> zijns<br />

lev<strong>en</strong>s richtte. {PEP 681.1}<br />

Als het volk Sauls met Samuëls lev<strong>en</strong> vergeleek, dan zag m<strong>en</strong> de fout, die begaan was door<br />

e<strong>en</strong><strong>en</strong> koning te begeer<strong>en</strong>, opdat zij toch niet van de hun omring<strong>en</strong>de volk<strong>en</strong> verschill<strong>en</strong><br />

mocht<strong>en</strong>. Vel<strong>en</strong> war<strong>en</strong> verontrust over d<strong>en</strong> toestand der maatschappij, die steeds meer verdorv<strong>en</strong><br />

werd. Het voorbeeld van hunn<strong>en</strong> koning vond alom navolging; daarom had Israel red<strong>en</strong> om te<br />

treur<strong>en</strong>, dat Samuël, de profeet des Heer<strong>en</strong>, overled<strong>en</strong> was. {PEP 681.2}<br />

477


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

De natie had d<strong>en</strong> stichter <strong>en</strong> opzi<strong>en</strong>er harer godsdi<strong>en</strong>stige schol<strong>en</strong> verlor<strong>en</strong>; maar dat was<br />

nog niet alles. Zij hadd<strong>en</strong> hem verlor<strong>en</strong> naar wi<strong>en</strong> zij met al hunne moeit<strong>en</strong> ging<strong>en</strong>, . . . d<strong>en</strong> man,<br />

die steeds tot God bad in het belang van Zijn volk. Samuëls bemiddeling had h<strong>en</strong> zich veilig<br />

do<strong>en</strong> gevoel<strong>en</strong>: want “e<strong>en</strong> krachtig gebed des rechtvaardig<strong>en</strong> vermag veel.”3 Het volk was nu te<br />

moede, alsof God h<strong>en</strong> verlat<strong>en</strong> had. De koning sche<strong>en</strong> niets minder dan e<strong>en</strong> waanzinnige te zijn.<br />

Het recht werd verkeerd, <strong>en</strong> ver-warring had de plaats van orde ing<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. {PEP 681.3}<br />

Juist to<strong>en</strong> de natie door verdeeldheid geschud werd, <strong>en</strong> to<strong>en</strong> er de grootste behoefte bestond<br />

aan de bezadigde raadgeving<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> godzalig<strong>en</strong> Samuël, nam God Zijn bejaard<strong>en</strong><br />

di<strong>en</strong>stknecht weg. Pijnlijke gedacht<strong>en</strong> rez<strong>en</strong> bij het volk op, terwijl zij de oog<strong>en</strong> op de stille<br />

rustplaats vestigd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> aan hunne dwaasheid dacht<strong>en</strong>, om hem als hunn<strong>en</strong> leidsman te<br />

verwerp<strong>en</strong>: want zijn omgang met God was zoo innig, dat hij Israel in geme<strong>en</strong>schap met Jehova<br />

sche<strong>en</strong> te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Samuël had hun geleerd God te gehoorzam<strong>en</strong> <strong>en</strong> lief te hebb<strong>en</strong>; maar nu hij<br />

dood was, ‘gevoelde het volk zich overgegev<strong>en</strong> in de hand<strong>en</strong> van e<strong>en</strong><strong>en</strong> koning, die door Satan<br />

bestuurd werd, <strong>en</strong> h<strong>en</strong> van achter d<strong>en</strong> God des hemels afkeerig mak<strong>en</strong> zou. {PEP 682.1}<br />

Bij Samuëls ter aarde bestelling kon David niet teg<strong>en</strong>woordig zijn; desniettemin bewe<strong>en</strong>de<br />

hij hem met ev<strong>en</strong> veel gevoel, als e<strong>en</strong> getrouwe zoon zijn liev<strong>en</strong> vader betreurt. Hij gevoelde,<br />

dat door Samuëls dood e<strong>en</strong> andere hinderpaal voor Saul uit d<strong>en</strong> d<strong>en</strong> weg g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> was, <strong>en</strong><br />

daarom achtte hij zich ook minder veilig, dan to<strong>en</strong> de profeet nog leefde. Terwijl Saul nog over<br />

Samuëls overlijd<strong>en</strong> rouw droeg, nam David de geleg<strong>en</strong>heid te baat om e<strong>en</strong>e veiliger schuilplaats<br />

op te zoek<strong>en</strong>; derhalve toog hij naar de woestijn van Paran. Aldaar dichtte hij de honderd <strong>en</strong><br />

twintigste <strong>en</strong> e<strong>en</strong> <strong>en</strong> twintigste psalm<strong>en</strong>. Te midd<strong>en</strong> van die woestijn, nu hij t<strong>en</strong> volle besefte, dat<br />

de profeet overled<strong>en</strong> <strong>en</strong> de koning zijn vijand was, zong hij: — {PEP 682.2}<br />

“Mijn hulp is van d<strong>en</strong> Heere,<br />

Die hemel <strong>en</strong> aarde gemaakt heeft.<br />

Hij zal uw<strong>en</strong> voet niet lat<strong>en</strong> wankel<strong>en</strong>;<br />

Uw Bewaarder zal niet sluimer<strong>en</strong>, noch slap<strong>en</strong>. . . .<br />

De Heer zal u bewar<strong>en</strong> van alle kwaad;<br />

Uwe ziel zal Hij bewar<strong>en</strong>.<br />

De Heere zal uw<strong>en</strong> uitgang <strong>en</strong> uw<strong>en</strong> ingang bewar<strong>en</strong>,<br />

van nu aan tot in der eeuwigheid.”4 {PEP 682.3}<br />

Terwijl David <strong>en</strong> zijne mann<strong>en</strong> in de woestijn van Paran vertoefd<strong>en</strong>, beschermd<strong>en</strong> zij, teg<strong>en</strong><br />

d<strong>en</strong> aanval van stroopers, de kudd<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> rijk<strong>en</strong> man, Nabal geheet<strong>en</strong>, die groote bezitting<strong>en</strong><br />

had. Nabal was e<strong>en</strong> afstammeling van Kaleb, <strong>en</strong> norsch <strong>en</strong> vrekkig van karakter. {PEP 682.4}<br />

Nu gebeurde het t<strong>en</strong> tijde, dat de schap<strong>en</strong> geschor<strong>en</strong> werd<strong>en</strong>, dat David <strong>en</strong> zijne<br />

manschapp<strong>en</strong> groote behoefte aan lev<strong>en</strong>smiddel<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>; <strong>en</strong> volg<strong>en</strong>s de gewoonte van di<strong>en</strong><br />

478


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

tijd, zond de zoon van Isaï ti<strong>en</strong> jongeling<strong>en</strong> naar Nabal, om hem in huns meesters naam te<br />

groet<strong>en</strong>; ‘voorts moest<strong>en</strong> zij zegg<strong>en</strong>: “Vrede zij u, <strong>en</strong> uw<strong>en</strong> huize zij vrede, <strong>en</strong> alles, wat gij hebt,<br />

zij vrede! En nu, ik heb gehoord, dat gij scheerders hebt; nu, de herders, die gij hebt, zijn bij ons<br />

geweest, wij hebb<strong>en</strong> hun ge<strong>en</strong>e smaadheid aangedaan, <strong>en</strong> zij hebb<strong>en</strong> ook niets gemist al de dag<strong>en</strong>,<br />

die zij te Karmel 5 geweest zijn. Vraag het uw<strong>en</strong> jongeling<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zij zull<strong>en</strong> het u te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>.<br />

Laat dan deze jongeling<strong>en</strong> g<strong>en</strong>ade vind<strong>en</strong> in uwe oog<strong>en</strong>, want wij zijn op e<strong>en</strong><strong>en</strong> goed<strong>en</strong> dag<br />

gekom<strong>en</strong>; geef toch uw<strong>en</strong> knecht<strong>en</strong>, <strong>en</strong> uw<strong>en</strong> zoon David, hetge<strong>en</strong> uwe hand vind<strong>en</strong> zal.” {PEP<br />

682.5}<br />

David <strong>en</strong> zijne mann<strong>en</strong> war<strong>en</strong> tot e<strong>en</strong><strong>en</strong> schutsmuur rondom Nabals herders <strong>en</strong> kudd<strong>en</strong><br />

geweest; <strong>en</strong> nu vroeg<strong>en</strong> zij dez<strong>en</strong> rijkaard om iets van zijn<strong>en</strong> overvloed af te staan om in d<strong>en</strong><br />

nooddruft derg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die hem zoo vele di<strong>en</strong>st<strong>en</strong> bewez<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>, te voorzi<strong>en</strong>. David <strong>en</strong> zijne<br />

jonger<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> de kudd<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> aanvall<strong>en</strong>, maar dat ded<strong>en</strong> zij niet. Zij gedroeg<strong>en</strong> zich eerlijk.<br />

Hunne vri<strong>en</strong>delijkheid werd echter aan Nabal verspild. Hij antwoordde David overe<strong>en</strong>komstig<br />

zijn karakter: “Wie is David, <strong>en</strong> wie is de zoon van Isaï? Er zijn hed<strong>en</strong> vele knecht<strong>en</strong>, die zich<br />

afscheur<strong>en</strong>, elk van zijn<strong>en</strong> heer. Zou ik dan mijn brood, <strong>en</strong> mijn water, <strong>en</strong> mijn geslacht vleesch<br />

nem<strong>en</strong>, dat ik voor mijne scheerders geslacht heb, <strong>en</strong> zou ik het d<strong>en</strong> mann<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>, die ik niet<br />

weet, van waar zij zijn?” {PEP 683.1}<br />

To<strong>en</strong> de jongeling<strong>en</strong> met ledige hand<strong>en</strong> wedergekeerd <strong>en</strong> David zijn antwoord verhaald<br />

hadd<strong>en</strong>, was hij zeer verontwaardigd. Hij beval zijn<strong>en</strong> mann<strong>en</strong> zich voor e<strong>en</strong><strong>en</strong> aanval gereed te<br />

mak<strong>en</strong>; want hij had zich voorg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> om di<strong>en</strong> man te straff<strong>en</strong>, aangezi<strong>en</strong> hij hem had<br />

geweigerd, wat hem volg<strong>en</strong>s recht toekwam, <strong>en</strong> bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> nog beleedigd had. Deze<br />

ondoordachte beweging kwam meer met Sauls dan met Davids karakter overe<strong>en</strong>; de zoon van<br />

Isaï moest nog geduld in de school der verdrukking leer<strong>en</strong>. {PEP 683.2}<br />

E<strong>en</strong> van Nabals di<strong>en</strong>stknecht<strong>en</strong> haastte zich naar Abigaïl, Nabals huisvrouw, nadat hij<br />

Davids jonger<strong>en</strong> weggezond<strong>en</strong> had, <strong>en</strong> hij vertelde haar wat er voorgevall<strong>en</strong> was. “Zie,” zeide<br />

hij, “David heeft bod<strong>en</strong> gezond<strong>en</strong> uit de woestijn, om onz<strong>en</strong> heere te zeg<strong>en</strong><strong>en</strong>, maar hij is teg<strong>en</strong><br />

h<strong>en</strong> uitgevar<strong>en</strong>. Nogtans zijn zij ons zeer goede mann<strong>en</strong> geweest; <strong>en</strong> wij hebb<strong>en</strong> ge<strong>en</strong>e smaadheid<br />

geled<strong>en</strong>, <strong>en</strong> wij hebb<strong>en</strong> niets gemist al de dag<strong>en</strong>, die wij met h<strong>en</strong> verkeerd hebb<strong>en</strong>, to<strong>en</strong> wij op<br />

het veld war<strong>en</strong>. Zij zijn e<strong>en</strong> muur om ons geweest, zoo bij dag als bij nacht, al de dag<strong>en</strong>, die wij<br />

bij h<strong>en</strong> geweest zijn, weid<strong>en</strong>de de schap<strong>en</strong>. Weet dan nu, <strong>en</strong> zie, wat gij do<strong>en</strong> zult, want het<br />

kwaad is t<strong>en</strong> volle over onz<strong>en</strong> heer beslot<strong>en</strong>, <strong>en</strong> over zijn gansche huis.” {PEP 683.3}<br />

Zonder har<strong>en</strong> echtg<strong>en</strong>oot te raadpleg<strong>en</strong>, of hem haar voornem<strong>en</strong> te op<strong>en</strong>bar<strong>en</strong>, bereidde<br />

Abigail e<strong>en</strong> voldo<strong>en</strong>d<strong>en</strong> voorraad van lev<strong>en</strong>smiddel<strong>en</strong>, welke zij op ezel<strong>en</strong> laadde, <strong>en</strong> door hare<br />

jonger<strong>en</strong> vooruit zond, <strong>en</strong> zelf volgde zij t<strong>en</strong> einde David te verzo<strong>en</strong><strong>en</strong>. Zij ontmoette Davids<br />

b<strong>en</strong>de in het verborg<strong>en</strong>e e<strong>en</strong>s bergs. “To<strong>en</strong> nu Abigail David zag, zoo haastte zij zich, <strong>en</strong> kwam<br />

van d<strong>en</strong> ezel af; <strong>en</strong> zij viel voór het aagezicht van David op haar aangezicht, <strong>en</strong> zij boog zich ter<br />

aarde. En zij viel aan zijne voet<strong>en</strong> <strong>en</strong> zeide: Och mijn heer, mijne zij de misdaad, <strong>en</strong> laat toch<br />

uwe di<strong>en</strong>stmaagd voor uwe oor<strong>en</strong> sprek<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hoor de woord<strong>en</strong> uwer di<strong>en</strong>stmaagd.” Abigail<br />

sprak David met ev<strong>en</strong> veel ontzag aan, alsof hij e<strong>en</strong> gekroonde monarch was. Nabal had met<br />

479


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

verachting gezegd: “Wie is David?” doch Abigail noemde hem “mijn heer.” Met vri<strong>en</strong>delijke<br />

woord<strong>en</strong> zocht zij zijn vertoornd gemoed te still<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zij smeekte hem voor de verschooning<br />

van har<strong>en</strong> man. Zonder praalvertoon, maar vol van Gods liefde <strong>en</strong> wijsheid, op<strong>en</strong>baarde Abigail<br />

hare gehechtheid aan haar huisgezin; daarbij maakte zij het David duidelijk, dat haar mans<br />

gedrag niet met opzet bedrev<strong>en</strong>, maar de beleediging teg<strong>en</strong> hem slechts e<strong>en</strong>e uitbarsting van zijn<br />

ongelukkig <strong>en</strong> zelfzuchtig karakter was. {PEP 684.1}<br />

“En nu, mijn heer, zoo waarachtig als de Heere leeft, <strong>en</strong> uwe ziel leeft: het is de Heere, die<br />

u verhinderd heeft van te kom<strong>en</strong> met bloedstorting, dat uwe hand u zou verloss<strong>en</strong>; <strong>en</strong> nu, dat als<br />

Nabal word<strong>en</strong> uwe vijand<strong>en</strong>, <strong>en</strong> die teg<strong>en</strong> mijn<strong>en</strong> heer kwaad zoek<strong>en</strong>. Abigail schreef zich zelve<br />

de wijsheid niet toe, om David van zijn haastig voornem<strong>en</strong> af te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, maar gaf God de eer<br />

<strong>en</strong> d<strong>en</strong> roem. Zij had deze gav<strong>en</strong> als e<strong>en</strong> zo<strong>en</strong>offer voor Davids mann<strong>en</strong> meegebracht, <strong>en</strong><br />

smeekte, alsof zij de aanleid<strong>en</strong>de oorzaak tot de wraakneming van d<strong>en</strong> overste was. {PEP 684.2}<br />

“Vergeef toch aan uwe di<strong>en</strong>stmaagd,” zoo voer zij voort “de overtreding, want de Heere zal<br />

zekerlijk mijn<strong>en</strong> heere e<strong>en</strong> best<strong>en</strong>dig huis mak<strong>en</strong>, dewijl mijn heer de oorlog<strong>en</strong> des Heer<strong>en</strong><br />

oorloogt, <strong>en</strong> ge<strong>en</strong> kwaad bij u gevond<strong>en</strong> is van uwe dag<strong>en</strong> af.” In Abigails rede lag opgeslot<strong>en</strong>,<br />

hoe David behoorde te handel<strong>en</strong>. Hij moest des Heer<strong>en</strong> oorlog<strong>en</strong> voer<strong>en</strong>. Hij mocht zich niet<br />

over persoonlijke beleediging<strong>en</strong> wrek<strong>en</strong>, al werd hij zelfs door e<strong>en</strong><strong>en</strong> verrader vervolgd.<br />

Vervolg<strong>en</strong>s zeide zij: “Wanneer e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>sch opstaan zal om te vervolg<strong>en</strong>, <strong>en</strong> om uwe ziel te<br />

zoek<strong>en</strong>, zoo zal de ziel mijns heer<strong>en</strong> ingebond<strong>en</strong> zijn in het bundeltje der lev<strong>en</strong>d<strong>en</strong> bij d<strong>en</strong> Heere,<br />

uw<strong>en</strong> God: maar de ziel uwer vijand<strong>en</strong> zal Hij slinger<strong>en</strong> uit het midd<strong>en</strong> van de holligheid des<br />

slingers. En het zal geschied<strong>en</strong>, als de Heere mijn<strong>en</strong> heer naar al het goede do<strong>en</strong> zal, dat Hij over<br />

u gesprok<strong>en</strong> heeft, <strong>en</strong> Hij u gebied<strong>en</strong> zal, e<strong>en</strong> voorganger te zijn over Israel; zoo zal dit u, mijn<strong>en</strong><br />

heere, niet zijn tot wankeling, noch aanstoot des hart<strong>en</strong>, te wet<strong>en</strong>, dat gij bloed zonder oorzaak<br />

zoudt vergot<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dat mijn heer zich zelv<strong>en</strong> zou verlost hebb<strong>en</strong>; <strong>en</strong> als de Heere mijn<strong>en</strong><br />

heere weldo<strong>en</strong> zal, zoo zult gij uwer di<strong>en</strong>stmaagd ged<strong>en</strong>k<strong>en</strong>.”6 {PEP 684.3}<br />

Deze woord<strong>en</strong> kond<strong>en</strong> van ge<strong>en</strong>e andere dan van de lipp<strong>en</strong> van iemand, die de wijsheid van<br />

bov<strong>en</strong> gesmaakt had, kom<strong>en</strong>. Abigails godsvrucht verspreidde zich onbewust, gelijk de geur<br />

e<strong>en</strong>er bloem, over haar aangezicht, hare woord<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dad<strong>en</strong>. De Geest van Gods Zoon had<br />

woning bij haar gemaakt. Hare woord<strong>en</strong> war<strong>en</strong> gekruid met g<strong>en</strong>ade, <strong>en</strong> vol van vrede,<br />

vri<strong>en</strong>delijkheid, <strong>en</strong> verspreidd<strong>en</strong> e<strong>en</strong> hemelsch<strong>en</strong> invloed. David werd er beter door gestemd. Hij<br />

ijsde, als hij er aan dacht wat de gevolg<strong>en</strong> van zijn onbekookt voornem<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> zijn.<br />

“Zalig zijn de vreedzam<strong>en</strong>: want zij zull<strong>en</strong> Gods kinder<strong>en</strong> g<strong>en</strong>aamd word<strong>en</strong>.”7 W<strong>en</strong>schelijk ware<br />

het, dat er vele zulke vrouw<strong>en</strong> war<strong>en</strong>, die het vertoornde gemoed stild<strong>en</strong>, de hartstocht<strong>en</strong> tot<br />

bedar<strong>en</strong> bracht<strong>en</strong>; zij zoud<strong>en</strong> veel kwaad belett<strong>en</strong> door hunne kalme woord<strong>en</strong>. {PEP 685.1}<br />

Het lev<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> toegewijd Christ<strong>en</strong> verspreidt licht, g<strong>en</strong>ot, <strong>en</strong> vrede. Het k<strong>en</strong>merkt zich<br />

door reinheid, beleid, e<strong>en</strong>voudigheid, werkdadigheid. Het wordt door e<strong>en</strong>e onbaatzuchtige liefde<br />

bestuurd, die e<strong>en</strong> heilig<strong>en</strong> invloed uitoef<strong>en</strong>t. Het is vol van Christus, <strong>en</strong> verspreidt zijne<br />

lichtstral<strong>en</strong>, waarhe<strong>en</strong> deszelfs bezitter zich w<strong>en</strong>dt. Abigail was e<strong>en</strong>e wijze bestrafster <strong>en</strong><br />

480


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

raadgeefster. Davids opgewond<strong>en</strong>heid bedaarde onder d<strong>en</strong> invloed van hare rede. Hij was<br />

overtuigd, dat hij onverstandig gehandeld had door zijn<strong>en</strong> drift niet te beteugel<strong>en</strong>. {PEP 685.2}<br />

In alle nederigheid nam hij de bestraffing aan, in harmonie met zijn eig<strong>en</strong> woord<strong>en</strong>: “De<br />

rechtvaardige sla mij, het zal weldadigheid zijn; <strong>en</strong> hij bestraffe mij, het zal olie des hoofds<br />

zijn.”8 Hij dankte <strong>en</strong> zeg<strong>en</strong>de haar, omdat zij hem goed gerad<strong>en</strong> had. Vel<strong>en</strong> wan<strong>en</strong> zich goed te<br />

houd<strong>en</strong>, als zij niet in toorn opvlieg<strong>en</strong>, wanneer zij bestraft word<strong>en</strong>; maar hoe weinig<strong>en</strong> nem<strong>en</strong><br />

de bestraffing met dankbaarheid aan, <strong>en</strong> zeg<strong>en</strong><strong>en</strong> deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die h<strong>en</strong> belett<strong>en</strong> e<strong>en</strong> verkeerd<strong>en</strong> weg<br />

in te slaan. {PEP 685.3}<br />

To<strong>en</strong> Abigail weder thuis kwam, vond zij Nabal <strong>en</strong> zijne gast<strong>en</strong> dronk<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> wijn. Eerst<br />

des ander<strong>en</strong> daags, to<strong>en</strong> hij ontnuchterd was, verhaalde zij haar man, wat er bij haar onderhoud<br />

met David was voorgevall<strong>en</strong>. Nabal was werkelijk e<strong>en</strong> lafaard; zoodra hij hoorde, hoe zijne<br />

dwaasheid hem tot nabij d<strong>en</strong> rand des grafs gevoerd had, sche<strong>en</strong> hij verlamd. Vreez<strong>en</strong>de, dat<br />

David nog wraak nem<strong>en</strong> zou, werd hij door de schrik overmeesterd <strong>en</strong> door e<strong>en</strong>e beroerte<br />

getroff<strong>en</strong>. Ti<strong>en</strong> dag<strong>en</strong> later stierf hij. Het van God ontvang<strong>en</strong> lev<strong>en</strong> was slechts e<strong>en</strong> vloek voor<br />

de wereld geweest. Te midd<strong>en</strong> van zijn vreugde <strong>en</strong> drinkgelag zeide God tot hem, als tot d<strong>en</strong><br />

rijk<strong>en</strong> man in de gelijk<strong>en</strong>is, “In dez<strong>en</strong> nacht zal m<strong>en</strong> uwe ziel van u afeisch<strong>en</strong>.”9 {PEP 686.1}<br />

Later is David met Abigail gehuwd. Hij had reeds e<strong>en</strong>e vrouw; doch de gewoonte der volk<strong>en</strong><br />

van zijn tijd had zijn oordeel <strong>en</strong> gedrag verkeerd. Groote <strong>en</strong> goede mann<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> fout<strong>en</strong> begaan<br />

door de praktijk<strong>en</strong> der wereld na te volg<strong>en</strong>. De gevolg<strong>en</strong> der veelwijverij kwam<strong>en</strong> hem duur te<br />

staan. {PEP 686.2}<br />

Na Samuëls dood had David <strong>en</strong>kele maand<strong>en</strong> rust. Wederom zocht hij de e<strong>en</strong>zaamheid<br />

onder de Zifiet<strong>en</strong>; doch deze vijand<strong>en</strong> war<strong>en</strong> er over uit om des konings gunst te verwerv<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

boodschapt<strong>en</strong> hem derhalve waar David zich schuil hield. Dit bericht deed d<strong>en</strong> booz<strong>en</strong> geest<br />

weder in Saul ontwak<strong>en</strong>. Nogmaals werd<strong>en</strong> zijne krijgslied<strong>en</strong> opgeroep<strong>en</strong>, om David na te jag<strong>en</strong>.<br />

Hem vri<strong>en</strong>delijkgezinde spionn<strong>en</strong> liet<strong>en</strong> David echter wet<strong>en</strong>, dat Saul hem op het spoor was;<br />

daarom nam hij e<strong>en</strong>ige mann<strong>en</strong> om Sauls legerplaats te verspied<strong>en</strong>. Voorzichtig voorttrekk<strong>en</strong>de,<br />

kwam<strong>en</strong> zij des nachts aan de legerplaats, <strong>en</strong> zag<strong>en</strong> vlak voor zich de t<strong>en</strong>t van Saul <strong>en</strong> zijne<br />

bedi<strong>en</strong>d<strong>en</strong>. Zij werd<strong>en</strong> niet ontdekt, omdat all<strong>en</strong> in het kamp sliep<strong>en</strong>. David verzocht zijne<br />

vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> om met hem in des vijands leger te gaan. Op de vraag, “Wie zal met mij tot Saul in het<br />

leger afgaan?” antwoordde Abisaï onmiddelijk: “Ik zal met u afgaan.” {PEP 686.3}<br />

Zich achter de berg<strong>en</strong> schuil houd<strong>en</strong>de, ging<strong>en</strong> David <strong>en</strong> zijn metgezel de legerplaats<br />

binn<strong>en</strong>. Terwijl zij daar voort ging<strong>en</strong> om te verk<strong>en</strong>n<strong>en</strong> hoe groot het getal hunner vijand<strong>en</strong> was,<br />

vond<strong>en</strong> zij Saul slap<strong>en</strong>de, <strong>en</strong> zijne spies stak in de aarde, <strong>en</strong> e<strong>en</strong>e kruik waters<br />

481


<strong>Patriarch<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

482


In Afwachting van het Einde

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!