Wijze_Lessen_digitaal_160919
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
136 |
Wijze Lessen
3. HARDOP DENKEN TIJDENS OEFE-
NING IN DE LES. Een andere vorm van
scaffolding is het hardop denken door de
lerares. Zo denkt de lerares natuurkunde
hardop na wanneer zij een oefening over
de valversnelling oplost. ‘De valversnelling
is een versnelling of acceleratie. De eenheid
die ik daarbij nodig heb is dus m/s².’ Haar
leerlingen zien op die manier het denken
van een ‘expert’, iets wat meestal verborgen
blijft in een ‘black box’. Wanneer zij
tijdens het oefenen de leerlingen monitort,
kan zij aanwijzen waar zij een probleem
ziet met de eenheden. ‘Welke eenheid
hoorde er alweer bij een versnelling?’ Zij
vraagt ook aan de leerlingen om hardop
te denken wanneer ze problemen hebben
met een oefening. Daardoor kan zij ook de
denkprocessen van de leerlingen zien en
hen leiden in de richting van de oplossing.
4. TAALZWAKKE LEERLINGEN LATEN
OEFENEN MET WOORDENSCHAT. Als
taalleraar wil je graag dat leerlingen een
woord correct kunnen gebruiken in een
zin. Voor taalzwakkere leerlingen zoals
anderstalige nieuwkomers (leerlingen
met een migratieachtergrond die het
Nederlands nog niet goed beheersen) is dit
vaak een te grote stap: ze klappen dicht
of produceren een zin vol grammaticale
fouten. Aanvulzinnen vormen een ideale
tussenstap ter ondersteuning.
• Ik voetbal ...
• Ik ben boos als ...
• De leraar schrikt ...
Ook met gevorderde leerlingen kun je deze
oefening doen. Door het eerste deel van de
zin strategisch te kiezen, roept de leraar
Nederlands rijke taal op bij de leerlingen.
Bovendien oefent elke leerling op het eigen
niveau. Volgende antwoorden kwamen
van een groepje leerlingen die gemiddeld
pas één jaar Nederlandse les kregen en een
sterk uiteenlopend niveau van mondelinge
taalbeheersing hadden:
De leraar schrikt ...
• van de hond.
• door het lawaai in de klas.
• omdat iedereen op tijd is vandaag.
• omdat ze haar wekker niet heeft
gehoord.
5. SCHRIJFOPDRACHTEN ONDERSTEU-
NEN. Bij een schrijfopdracht in het Duits,
als leerlingen een e-mail leren schrijven,
loopt de leraar tijdens het oefenen de
rijen langs en bekijkt hij globaal het werk
van de leerlingen. Als een leerling fouten
heeft gemaakt, vraagt hij die leerling om
uit te leggen hoe die aan het antwoord is
gekomen. Een goed alternatief antwoord
is niet voldoende: de leerling moet kunnen
uitleggen waarom een bepaald antwoord
dan wel goed is. Daarna vraagt de leraar
wat de aandachtspunten van deze leerling
zijn. ‘Waar maak je nog veel fouten in?’,
‘Welke regel heb je gehad die je te vaak
overtreedt?’ Leerlingen die op een bepaald
onderdeel te vaak fouten maken krijgen
extra uitleg en aanvullende oefeningen
voor dit ene onderdeel. Bij een volgende
schrijfopdracht legt de leraar uit hoe de
leerlingen het eigen werk kunnen controleren.
Omdat leerlingen in het begin nog te
vaak goed rekenen wat niet goed is (de fout
dus niet zien), krijgen zij feedback op hun
correctie. Dit herhaalt de leraar in elke les
totdat de leerling de correctie zelfstandig
en nauwkeuriger kan uitvoeren.