12.09.2022 Views

Cement-3-2010-72-78-Tandoplegging-berekend

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

foto: Peter de Koning

Berekening volgens NEN 6720 (VBC 1995)

Tandoplegging

berekend

In een eerder artikel in Cement is ingegaan op de berekeningswijze van een tandoplegging

volgens NEN 6720 (VBC 1995) [1] en de achtergronden daarvan [2]. Uit de

vergelijking van diverse proefresultaten met de berekeningsresultaten bleek dat de

berekeningsmethode volgens NEN 6720 bij adequate detaillering van de wapening

leidt tot een voldoend veilige tandoplegging. In dit artikel wordt het toegezegde

uitgewerkte voorbeeld van een tandoplegging beschreven.

72

3 2 0 10

Tandoplegging berekend


ir. Simon Wijte 1 )

Adviesbureau ir. J.G. Hageman B.V.

ir. Jan Gijsbers 1 )

TNO Bouw en Ondergrond

dr.ir. Cor van der Veen 1 )

TU Delft, fac. CiTG

prof.ir. Cees Kleinman

TU Eindhoven, fac. Bouwkunde

1 Aanzicht van de beschouwde balk

q-last

680

8000

1

Gegeven

In dit voorbeeld wordt een balk beschouwd met tandopleggingen

(fig. 1).

Balk:

L = 8 m

q d

= 62,5 kN/m

q rep

= 48,0 kN/m

Balkgeometrie:

h = 680 mm

b = 300 mm

Beton: C 45/55

Betonstaal: FeB 500

Milieuklasse: XC1

Oplegmateriaal: Vilt, 150 × 250 mm 2

Berekening balkgebied

Krachtsverdeling:

M rep

= ⅛ q rep

L 2 = ⅛ · 48,0 · 82 = 384 kNm

M d

= ⅛ q d

L 2 = ⅛ · 62,5 · 82 = 500 kNm

V rep

= ½ q rep

L = ½ · 48 · 8 = 195 kN

V d

= ½ q d

L = ½ · 62,5 · 8 = 250 kN

Bepaling van benodigde dekking:

Milieuklasse XC1: c = 25 mm

Bepaling

Bepaling van nuttige hoogte:

d = h – c – Ø beugel

– Ø/2 = 680 – 25 – 10 – 25/2 = 632 mm

benodigde hoeveelheid buigwapening:

keuze wapening: 4Ø25 = 1964 mm 2

x u

= 4/3 f s

A s

/(b f`b) = 4/3 · 435 · 1964/(300 · 33) = 115 mm

z u

= d – 7/18 x u

= 632 – 7/18 · 115 = 587 mm

M u

= A s

f s

z u

= 1964 · 435 · 587 · 10 -6 = 501 kNm

M u

≥ M d

De gekozen hoeveelheid wapening is voldoende.

Toets van de scheurvorming:

σ b

= M rep

/W = 6 · 384 · 106 / (300 · 680²) = 16,6 N/mm 2

f bm

= 3,8 N/mm 2

In het veld is sprake van een volledig ontwikkeld scheurenpatroon:

σ s

≈ f s

M rep

/M u

= 435 · 384/501 = 333 N/mm 2

Ø km

= 25 mm

s = b/n = 300/4 = 75 mm

Eis ten aanzien van scheurvorming:

Ø km

≤ k 1

ξ/σ s

= 5000 · 1/333 = 15 mm

of:

s ≤ 100(k 2

ξ/σ s

– 1,3) = 100(1000 · 1/333 – 1,3) = 170 mm

De staafafstand s is voldoende klein, aan de eis met betrekking

tot scheurvorming wordt voldaan.

Noot: Vooralsnog wordt trek door verhindering verwaarloosd.

Bepaling van benodigde hoeveelheid dwarskrachtwapening:

τ d

= V d

/(bd) = 250 · 103/(300 · 632) = 1,32 N/mm 2

τ 1

= 0,4 f b

= 0,4 · 1,90 = 0,76 N/mm 2

τ s

= τ d

– τ 1

= 1,32 – 0,76 = 0,56 N/mm 2

A sv

= τ s

b /(0,9 f s

sin α(cotg θ + cotg α))

1

) Deze auteurs zijn lid van TGB Betonconstructies / VC20

Tandoplegging berekend 3 2 0 10 73


2 Detail van de tandoplegging

3 Vakwerkmodel

4 Krachtsverdeling in ophangwapening bij

gebruik van een grote spreidingslengte

5 Detaillering van de ophangwapening

θ

betondrukzone

trekspanning in ophangwapening

F

4

Met θ = 45º en α = 90º volgt:

A sv

= 0,56 · 300/(0,9 · 435) = 0,429 mm 2 /mm

Beugelsafstand: s = 300mm

A beugel

= A sv

s = 0,429 · 300 = 129 mm 2

beugels Ø10, A beugel

= 157 mm 2

Ontwerp van de tandwapening

Het detail van de tandoplegging is weergegeven in figuur 2.

Zoals in [2] is beschreven is de kracht in de ophangwapening

gebaseerd op het in figuur 3 geschetste vakwerkmodel.

Overeenkomstig de inhoud van het artikel mogen deze beugels

worden uitgespreid over een lengte gelijk aan h tand

cotg θ. Voor

θ mag een hoek tussen 30º en 60º worden gekozen. Bij een

hoek van 30º resulteert een lengte van 335 cotg 30º = 580 mm.

Het verdelen van de ophangwapening over deze grote lengte

heeft een aantal nadelen:

Benodigde hoeveelheid ophangwapening

Als eerste wordt de ophangwapening in de balk ontworpen. De

ophangwapening moet voldoen aan het gestelde in 9.11.7.2 van

NEN 6720. De ophangwapening moet in staat zijn de volledige

dwarskracht in de balk te kunnen opnemen en deze, zoals

gesteld in 9.11.7.1, over de gehele hoogte te kunnen overbrengen.

Hiervoor is de volgende hoeveelheid wapening benodigd:

A s,o,ben

= V d

/f s

= 250 · 10 3 /435 = 575 mm 2

Dit kan worden opgenomen door vier beugels Ø10: 4 × 157 =

628 mm 2 .

300

150 150

– De hefboomsarm voor het bepalen van het optredende

moment bij het dimensioneren van de trekband wordt

vergroot als een grotere lengte wordt gehanteerd.

– Bij toepassing van een grote spreidingslengte is het mogelijk

dat er juist voor het bezwijken geen sprake is van een gelijkmatige

verdeling van de kracht in de verschillende beugels,

zodat, terwijl in de beugels dicht bij de tand de vloeispanning

aanwezig is, de spanning in de beugels die verder van de tand

af liggen lager is (fig. 4). De capaciteit van de ophangwapening

kan dan niet worden ontleend aan de sommatie van de

volledige capaciteit van de afzonderlijke beugels.

– In de bruikbaarheidsgrenstoestand zal bij toepassing van een

grote spreidingslengte eveneens geen sprake zijn van een

gelijkmatige verdeling van de spanningen over de verschillende

beugels. De spanning in de ophangwapening dicht bij

de keel zal dan relatief groot zijn, zodat de scheurwijdte op

680

335

150

2 3

74

3 2 0 10

Tandoplegging berekend


goede goede verankering

ophangwapening,

boven boven in de in de ligger ligger

geen geen goede goede verankering

ophangwapening,

boven boven in de in de ligger ligger

drukdiagonaal

trekkracht in in

ophangwapening

drukdiagonaal

F

F

F

F

drukdiagonaal en en

trekkracht in de in de

ophangwapening kunnen

geen geen evenwicht maken

(a) (a)

(b) (b)

5

die plaats ook groter zal zijn dan wanneer de spreidingslengte

van de ophangwapening kleiner is.

Daarom wordt geadviseerd de ophangwapening zo dicht mogelijk

bij de keel aan te brengen en de spreidingslengte waarover

de ophangwapening wordt verdeeld kleiner te kiezen dan een

afstand gelijk aan h tand

, oftewel θ groter dan 45º. In de hier

beschouwde situatie worden de vier beugels respectievelijk op

75, 85, 135 en 185 mm vanaf het einde van de hoge balk aangebracht

(fig. 8). Het zwaartepunt van de ophangwapening is

zodoende gelegen op 120 mm vanaf het einde van de hoge balk.

Detaillering van de ophangwapening

Zoals in [2] reeds is beschreven, is de wijze van detailleren van

de ophangwapening van groot belang voor het gedrag van de

tandconstructie. Als er bij het ontwerp van de tand wordt

uitgegaan van een vakwerkmodel waarbij een drukdiagonaal in

de tand evenwicht moet maken met de trekkracht in de

ophangwapening, dan moet de ophangwapening zo zijn gedetailleerd

dat dit mogelijk is.

Uit figuur 5a blijkt dat bij de toepassing van beugels een goede

knoop kan worden verkregen waarin de drukdiagonaal uit de

tand en de trekkracht in de ophangwapening, tezamen met een

drukkracht in de lengterichting van de ligger, evenwicht

kunnen maken. Bij figuur 5b is dit niet het geval.

Ook andere vormen van ophangwapening zijn mogelijk (fig. 6)

Bijvoorbeeld ophangwapening die de tand in wordt gebogen,

zoals beschreven in [3], of de toepassing van een combinatie

van een schuine staaf en beugels. Op deze laatste mogelijkheid

wordt later in dit artikel ingegaan.

Tabel 1 Wrijvingscoëfficiënten bij verschillende wijze van opleggingen

(bron: wijzigingsblad A4 bij NEN 6720)

wijze van opleggen

wrijvingscoëfficiënt

mortel op beton 0,8

oplegvilt 0,3

oplegrubber 0,2

glijdfolie 0,1

Benodigde hoeveelheid trekbandwapening

De trekbandwapening moet in staat zijn trekkrachten op te

nemen die worden veroorzaakt door het moment ten gevolge

van de oplegreactie en de wrijving in het oplegmateriaal.

Tandopleggingen worden veelal toegepast bij een dilatatie in

een constructie. Het is dan ook te verwachten dat ten gevolge

van opgelegde vervormingen, veroorzaakt door krimp en/of

temperatuursveranderingen, er een verschuiving tussen beide

constructiedelen bij de tand wil optreden. Afhankelijk van het

toegepaste oplegmateriaal zal hierbij een wrijvingskracht optreden

die mede afhankelijk is van de grootte van de oplegkracht.

In wijzigingsblad A4 bij NEN 6720 zijn voor een aantal toepassingen

aanbevelingen voor de wrijvingscoëfficiënt gegeven, zie

tabel 1. Geadviseerd wordt om voor de aan te houden wrijvingscoëfficiënt

ook de productinformatie van het beoogde

oplegmateriaal te raadplegen. Daarbij dient ook de verwachte

oplegdrukspanning te worden getoetst aan de toegestane

waarde. Een te hoge drukspanning kan namelijk leiden tot een

aanzienlijk hogere wrijvingscoëfficiënt.

In het beschouwde voorbeeld is oplegvilt toegepast. Op basis

van de gegeven wrijvingscoëfficiënt resulteert dit in een wrijvingskracht

van H d

= 0,3 · 250 = 75 kN.

Hierna wordt de trekkracht in de trekbandwapening ten

gevolge van het moment in de tand bepaald. Overeenkomstig

wijzigingsblad A4 moet bij een tand het moment worden

bepaald ten opzichte van de resulterende kracht in de ophangwapening.

Het zwaartepunt van de ophangwapening ten

opzichte van het einde van de hoge balk is 120 mm. De grootte

van de variabele a volgt dan uit:

a = 150 + 120 = 270 mm

Voor het bepalen van de trekkracht moet worden nagegaan of

de tand gedrongen is. Volgens 8.1.4 is de tand gedrongen als

geldt:

2 a/h = 2 · 270/335 = 1,61 ≤ 2,0

Tandoplegging berekend 3 2 0 10 75


A

F

F

F

F

B

6 7

Aan de voorwaarde wordt voldaan, de tand moet als gedrongen

worden beschouwd. De grootte van de inwendige hefboomsarm

z volgt dan uit:

z = 0,4 a + 0,4 h = 0,4 · 270 + 0,4 · 335 = 242 mm

≤ 1,6a = 1,6 · 270 = 432 mm

z = 242 mm

De gekozen wapening van de tandconstructie is geschetst in

figuur 8.

Controle dwarskrachtcapaciteit van de tand

Bij de controle van de dwarskrachtcapaciteit in een gedrongen

constructie mag worden aangenomen dat d gelijk is aan h.

Overeenkomstig wordt de volgende grootte van τ d

bepaald:

De benodigde wapening ten gevolge van het moment dat wordt

veroorzaakt door de oplegkracht en de horizontale kracht volgt

dan uit:

M d

= a F d

+ (z + c + Ø bgl

+ Ø/2) H d

= 0,27 · 250 + (0,242 + 0,025 + 0,01 + 0,01)75 = 89,0 kNm

F s,t

= M d

/ z = 89,0/0,242 = 368 kN

A s,t,ben

= F s,t

/f s

= 368 · 10 3 /435 = 845 mm²

τ d

= V d

/(b h) = 250 · 10 3 /(300 · 335) = 2,49 N/mm 2

De controle van de dwarskrachtcapaciteit van de tand wordt

uitgevoerd volgens 8.2.3 van NEN 6720. Eerst worden de

dwarskrachtslankheid en de bijbehorende coëfficiënt k λ

bepaald. De waarde van k λ

kan alleen groter zijn dan 1 als de

ophangwapening zodanig is gedimensioneerd en gedetailleerd

dat in de tand een drukdiagonaal kan ontstaan.

Gekozen wordt om 3Ø20 (942 mm 2 ) als trekbandwapening toe

te passen.

λ v

= M d

/(h V d

) = a/h = 270/335 = 0,81

g λ

= 1 + λ v

2

= 1 + 0,81 2 = 1,65

Detaillering van de trekbandwapening

Uitgaande van het in figuur 7 geschetste vakwerkmodel, dat

ook de basis is voor het ontwerp van de ophangwapening, moet

de trekbandwapening ten minste worden doorgezet tot voorbij

punt A. De trekkracht in de trekband is nagenoeg constant tot

punt A. Pas vanaf dit punt kan de wapening worden verankerd.

In het vakwerk dat in figuur 7 is gegeven, is bij punt A ook

sprake van een verticale trekstaaf. De hiervoor benodigde capaciteit

kan worden geleverd door de in de balk toe te passen

dwarskrachtwapening. Hierbij wordt, zoals bij een betonnen

ligger gebruikelijk is, door middel van de afschuifsterkte τ 1

een

deel van de capaciteit ontleend aan de betontrekstekte van de

ligger. Een voorwaarde voor het op deze wijze dimensioneren

van de bewuste trekstaaf is dat met het aanbrengen van de

dwarskrachtwapening niet te ver vanaf de ophangwapening

wordt begonnen. De over een lengte d benodigde hoeveelheid

dwarskrachtwapening moet aanwezig zijn in een denkbeeldige

scheur die onder 45º vanuit de ophangwapening, bij punt B,

omhoog loopt.

Voor de bepaling van k λ

is de grootte van het oplegvlak van

belang. Een tandconstructie met ophangwapening heeft feitelijk

twee oplegvlakken. Ten eerste het oplegvlak ter plaatse van

de oplegging waarbij in dit geval de afmetingen van het oplegvilt

gelijk zijn aan 150×250 mm². Het tweede oplegvlak wordt

gevormd door het door de ophangwapening omsloten oppervlak

van de knoop waarin de drukdiagonaal en de trekkracht in

de ophangwapening elkaar ontmoeten. De afstand tussen de

eerste en laatste beugel van de ophangwapening is gelijk aan

185 – 75 + 10 = 120 mm. Uitgaande van een dekking van 25

mm is de breedte van de beugel gelijk aan 300 – 2 · 25 = 250

mm. Het oplegvlak ter plaatste van de ophangwapening is

daarom aan te nemen op 120×250 mm².

A o

= 120 · 250 = 30000 mm 2

k λ

= 12/g λ

[A o

/(bh)] 1/3 = 12/1,65 [30000/(300 · 335)] 1/3 = 4,86

k h

= 1,6 – h = 1,6 – 0,335 = 1,27

ω o

= A s,t

/(bh) 100% = 942/(300 · 335) · 100% = 0,94%

f b

= 1,9 N/mm²

76

3 2 0 10

Tandoplegging berekend


6 Andere mogelijke vormen van ophangwapening,

een in de tand gebogen ophangwapening

(links) en een combinatie van

beugels en een schuine staaf (rechts)

7 Vakwerkmodel

8 Gekozen wapening voor de tandconstructie

9 Beoordeling momentcapaciteit bij het ontstaan

van een schuine scheur

τ 1

= 0,4 f b

k λ

k h

³√ω o

= 0,4 · 1,9 · 4,83 · 1,27 · ³√0,93

= 4,55 N/mm² ≥ 0,4 f b

= 0,76 N/mm 2

τ 1

= 4,55 N/mm 2

Vanwege de horizontale trekkracht in de tand, veroorzaakt

door de wrijving in het oplegvlak, moet de grootte van τ 1

nog

worden verminderd:

τ 1

= τ 1

– 0,5 H d

/(bh) = 4,55 – 0,5 · 75 · 10 3 /(300 · 335)

= 4,18 N/mm 2

De waarde van τ 1

is groter dan die van τ d

. Hieruit kan worden

geconcludeerd dat de dwarskrachtcapaciteit van de tand

voldoende groot is en dat in de tand geen dwarskrachtwapening

noodzakelijk is. In een situatie dat wel dwarskrachtwapening

benodigd is, moet deze overeenkomstig artikel 8.2.4,

afhankelijk van de gedrongenheid van de tandconstructie, ook

in horizontale richting worden aangebracht. Opgemerkt wordt

dat bij relatief hoge waarden van τ d

ook de waarde van τ 2

moet

worden getoetst.

In aanvulling op het voorgaande wordt geadviseerd om – ook

als geen berekende dwarskrachtwapening nodig is – enkele

praktisch verticale beugels en/of een of meer horizontale haarspelden

aan te brengen zodat de knopen van het vakwerk,

waarin relatief hoge drukspanningen optreden, goed zijn ingepakt.

Het beton van de tand moet echter nog wel goed kunnen

worden aangebracht.

Detaillering buigwapening in de balk

De trekkracht in de ophangwapening moet in punt B (fig. 7)

evenwicht maken met de trekkracht in de onderwapening en

de drukdiagonaal in het beton. Uitgaande van een helling van

45º van de drukdiagonaal is de trekkracht in de onderwapening

gelijk aan de trekkracht in de ophangwapening. Om dit mogelijk

te maken moet de onderwapening na punt B voldoende

verankerd zijn.

In de hier beschouwde situatie is de trekkracht in de onderwapening

die moet worden verankerd, gelijk aan 250 kN. De

verankeringslengte van de staven Ø25 volgt uit:

α 1

= 0,40(1 – 0,1 c/Ø k

) = 0,40(1 – 0,1 · 25/25) = 0,36

l v

= l vo

= a 1

Ø k

f s

f`b-0,5

= 0,36 · 25 · 435 · 33 -0,5 = 681 mm

Bij de toegepaste wapening 4Ø25 komt dit neer op een spanning

250 · 10 3 /1964 = 127 N/mm 2 zodat de gereduceerde verankeringslengte

gelijk is aan:

l vr

= σ sd

/f s

l v

= 127/435 · 681 = 199 mm

Schuine scheur

Naar aanleiding van hetgeen gesteld is in 8.1.1 moet ook de situatie

met een verschoven momentenlijn worden beschouwd. Dit

komt overeen met het beschouwen van het inwendige evenwicht

na het ontstaan van een schuine scheur. Deze schuine scheur is

tevens beschreven in de toelichting bij 9.11.7.2 waarin ook wordt

gesproken over het verschuiven van de momentenlijn.

Hierbij moet het uitwendige moment, hier uitgedrukt ten

opzichte van het aangrijpingspunt van de betondrukkracht

boven in de ligger, kleiner zijn dan de momentcapaciteit van de

gescheurde doorsnede. Deze momentcapaciteit is de som van

de momentcapaciteit van de trekbandwapening en de momentcapaciteit

van de ophangwapening (fig. 9).

2bgls010

ophangwapening

4bgls010

geadviseerde

spreidingslengte

reguliere

dwarskrachtwapening

bgls010-300

680

335

(A)

3020

F s,t

Z s,t

a v;schuin

4025

H d

F d

a h;schuin

θ

F s,o

z s,o

150 150 75

l v

025

300 85

135

8 185 150 300 300

9

Tandoplegging berekend 3 2 0 10 77


B

H d Fu1

F u2

α s

10 Twee vakwerkmodellen bij toepassing

van een combinatie van verticale ophangwapening

en een schuine staaf

10

M d

≤ M u

F d

a h;schuin

+ H d

a v;schuin

≤ F s,t

z s,t

+ F s,o

z s,o

De capaciteit van de tand bij het beoordelen van de schuine

scheur is niet maatgevend ten opzichte van de twee afzonderlijk

beschouwde situaties voor de ophangwapening en de trekbandwapening

als voldaan is aan de volgende voorwaarden:

– de capaciteit van de ophangwapening is ten minste gelijk aan

de oplegreactie;

– de hefboomsarm bij het bepalen van de benodigde hoeveelheid

trekbandwapening is niet groter dan de hefboomsarm

voor de trekbandwapening bij het beoordelen van de schuine

scheur.

Schuine staaf

De capaciteit van de tandconstructie bij de toepassing van een

schuine staaf in combinatie met verticale ophangwapening (fig.

6, rechts), kan worden beschouwd door middel van superpositie

van de twee in figuur 10 geschetste vakwerkmodellen.

De capaciteit van het linker model volgt uit de hiervoor

beschreven rekenmethoden. De capaciteit van het rechter

model is eenvoudig af te leiden uit de capaciteit van de schuine

staaf. Uitgangspunt hierbij is wel dat de schuine staaf doorloopt

tot recht boven het aangrijpingspunt van de belasting en dat bij

de beoordeling van de capaciteit van de schuine staaf rekening

wordt gehouden met de capaciteit van de verankering van de

staaf na het punt B:

Als een schuine staaf op basis van de uitgevoerde berekening

voor het verkrijgen van voldoende sterkte niet noodzakelijk is,

kan door de ontwerper toch worden gekozen om deze staaf toe

te passen. Op die wijze wordt namelijk de grootte van de wijdte

van een eventuele scheur, die ontstaat in de keel, beperkt.

Scheurvorming

Bij toepassing van tandconstructies in milieuklassen anders

dan XC1 kan scheurvorming met een relatief grote scheurwijdte

aanleiding geven tot duurzaamheidproblemen in de

betonconstructie. NEN 6720 geeft geen directe aanwijzingen

hoe de scheurwijdte kan worden berekend bij de trekband in

een gedrongen tandconstructie en ophangwapening.

De volgende maatregelen kunnen worden genomen om de

grootte van de scheurwijdte te beperken:

– het verzorgen van een goed glijdend oplegvlak om zo de

effecten van opgelegde vervormingen te verkleinen;

– het verlagen van de staalspanning in zowel de horizontale

trekband als in de ophangwapening;

– het toepassen van wapening met kleine diameters;

– het geconcentreerd, dicht bij de keel, aanbrengen van de

ophangwapening.

In een volgend nummer zal een voorbeeld worden uitgewerkt

van de berekening van een tandconstructie volgens NEN-EN

1992-1-1.

F u2

= A s,s

f s

sin α s

waarin:

A s,s

is de oppervlakte van de doorsnede van de schuine staaf;

α s

is de hoek tussen de schuine staaf en de liggeras.

Aanbevolen wordt om, overeenkomstig [4], F u,2

niet groter dan

70 % van de totale capaciteit te laten zijn.

● Literatuur

1 NEN 6720, TGB 1990 – Voorschriften Beton –

Constructieve eisen en rekenmethoden (VBC 1995)

inclusief wijzigingsblad A4: 2007; NEN 1995.

2 Gijsbers, F.B.J., van der Veen, C., en Wijte, S., Tandopleggingen

volgens NEN 6720. Cement 2009/1.

3 De Bruijn, W.A., Slenders, B.M.A. en Kleinman, C.S.,

Gezonde tanden (3) – Beproevingen in het Van

Musschenbroek Laboratorium. Cement 2009/1.

4 Schlaich, J. en Schafer, K., Konstruieren im Stahlbetonbau.

BK 89; Teil II.

78

3 2 0 10

Tandoplegging berekend

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!