28.06.2022 Views

Th&ma 2022-2

Publiceren zonder drempells

Publiceren zonder drempells

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

WWW.THEMAHOGERONDERWIJS.ORG

TH MA

HOGER ONDERWIJS

Publiceren zonder drempels

2022

2

‘Ik heb de grote uitgeverijen altijd de hand gereikt’

Interview met Robert-Jan Smits, voormalig speciaal Europees gezant open access

De uitgeverij en de bibliotheek

Leo Waaijers

Ongelimiteerd toegang tot wetenschap

Jeroen Sondervan

Uitgeven kost tijd en geld

Irene van Rossum

Tijd voor een organischer model

Remco Heesen & Liam Kofi Bright

Ken je beperkingen en schrijf ze op

Gerben ter Riet

Van nieuwsgierigheid naar vooruitgang

Alex Verkade

Dit artikel bestaat niet

Jaroen Kuijper


In Nederland

is Certiked vbi nog

niet zo groot.

Van de overheid moeten al uw bachelor- en masteropleidingen

een NVAO-accreditatie hebben.

Om dat te bereiken moet u een evaluatiebureau

inschakelen. Maar welk? Zet bij uw volgende accreditatie

Certiked vbi (hoog) op uw shortlist. In Nederland

zijn we nog niet zo groot – maar wel groeiende.

Steeds meer universiteiten en hogescholen ontdekken

de voordelen van Certiked vbi. We gaan bijvoorbeeld

héél ver om u zoveel mogelijk werk uit handen te nemen.

Collegiaal en flexibel toetsen wij aan de hand van

het NVAO-beoordelingskader of uw opleidingen voldoen

aan de eisen. U houdt zelf de regie, maar krijgt

alle ondersteuning bij het aantonen en zo nodig verbeteren

van de kwaliteit. Bent u nog wat huiverig voor

‘klein’? Bedenk dan dat Certiked vbi onderdeel is van

Lloyd’s Register, een wereldnaam op het gebied van

kwaliteitscontrole en certificeren.

Dus moeten we

harder lopen voor onze

opdrachtgevers.

7 Sterke redenen om voor

Certiked vbi te kiezen:

1. Minder grote, dus flexibeler en slagvaardiger organisatie.

2. Werkwijze gericht op minimale (administratieve) overlast.

Ontdek de motiverende aanpak

van Certiked vbi.

Bel Drs. P.M. Esveld op 010-250 04 98

voor een vrijblijvend gesprek

of kijk op

www.certiked-vbi.nl

Minder administratie.

Meer motivatie.

3. Stimulerende aanpak voor structurele kwaliteitsverbetering.

4. Zeer deskundige en constructief meedenkende visitatiepanels.

5. Thuis in alle NVAO-protocollen, loodst u er probleemloos doorheen.

6. Slimme tools voor gerichte toepassing officiële toetsingskaders.

7. Sterk concurrerende prijs-prestatieverhouding.

Certiked vbi is onderdeel van

LRQA Nederland, een mondiale autoriteit in certificeren.

Dit garandeert kwaliteit en continuïteit.

Certiked vbi George Hintzenweg 77 3068 AX Rotterdam T: 010 - 250 04 98 info@certiked-vbi.nl www.certiked-vbi.nl


Publiceren zonder drempels

22022


TH MA

2-22

Colofon

Tijdschrift voor Hoger onderwijs & Management verschijnt

5 x per jaar en is een uitgave van Instondo B.V.

Dordrecht.

Jaargang 29, nummer 2

Uitgave van: Instondo B.V.

Binnen Kalkhaven 263

3311 JC Dordrecht

T +31 (0)78 645 50 85

I www.instondo.nl

I www.themahogeronderwijs.org

Uitgever: Marcel Mathijssen en Janneke van Loon

Eindredactie

Elma Drayer

E-mail: info@elmadrayer.nl

Voor het aanbieden van artikelen kunt u zich richten tot

de hoofdredactie, Sijbolt Noorda en Bert Hoogewijs

E-mail: m.kok@instondo.nl

Advertentieacquisitie

Voor informatie over de advertentiemogelijkheden

kunt u een e-mail sturen aan: sales@instondo.nl.

Basisontwerp

Hans Lodewijkx, Visuele Communicatie, Tilburg

Vormgeving

Verloop drukkerij, www.verloop.nl

Druk

Veldhuis Media BV, www.veldhuismedia.nl

Redactie

SIJBOLT NOORDA, hoofdredacteur

BERT HOOGEWIJS, hoofdredacteur

ELMA DRAYER, eindredacteur

BABS VAN DEN BERGH, Universiteiten van Nederland

TOM DEKEYZER, UGent

JAN DRIES, Universiteit Antwerpen

HANS DE JONGE, Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek

RON MINNÉE, Vereniging Hogescholen

HENNO THEISENS, De Haagse Hogeschool

ALEXANDRA VENNEKENS, Rathenau Instituut

KOEN VERLAECKT, Vlaamse Interuniversitaire Raad

ERIC VERMEYLEN, Vlaamse Hogescholenraad

HANS VOSSENSTEYN, Saxion Hogeschool

MARIJK VAN DER WENDE, Universiteit Utrecht

Recensieredactie

VERONICA BRUIJNS, Hogeschool Leiden

PIM BREEBAART, De Haagse Hogeschool

BRUNO BROUCKER, KU Leuven

HUIB DE JONG, Hogeschool van Amsterdam

MYRTE LEGEMAATE, Avans Hogeschool

ALBERT PILOT, Universiteit Utrecht

KOEN RYMENANTS, Hogeschool Gent

KURT DE WIT, KU Leuven

Abonnementen

Abonnementsprijs voor Nederland € 350,00 excl. 6% btw,

inclusief verzendkosten, per jaar. Voor België € 360,00

(indien van toepassing btw-nummer opgeven).

Abonnementen lopen automatisch door, tenzij deze uiterlijk

2 maanden voor de vervaldatum schriftelijk worden opgezegd bij

onze abonnementenadministratie.

Contactgegevens voor Nederland en België:

Instondo Uitgevers B.V.

Binnen Kalkhaven 263

3311 JC Dordrecht, Nederland

E-mail: administratie@instondo.nl

I www.themahogeronderwijs.org

© Instondo B.V. Auteursrechten voorbehouden.

Het is niet toegestaan zonder schriftelijke toestemming

van de uitgever artikelen, illustraties of schema’s geheel of

gedeeltelijk over te nemen.

Aan de totstandkoming van deze uitgave is de uiterste zorg

besteed. Voor informatie die nochtans onvolledig of onjuist

is opgenomen, aanvaarden auteur(s), redactie en uitgever

geen aansprakelijkheid. Voor eventuele verbeteringen van de

opgenomen gegevens houden zij zich gaarne aanbevolen.

Medewerkers aan dit nummer

Pim Breebaart

Liam Kofi Bright

Dirk Van Damme

Elma Drayer

Rogier Goetze

Remco Heesen

Jeroen Huisman

Huib de Jong

Jaroen Kuijper

Sijbolt Noorda

Stéphanie Paalvast

Gerben ter Riet

Johan Rooryck

Irene van Rossum

René Schotanus

Jeroen Sondervan

Alex Verkade

Leo Waaijers

ISSN 1380-7110


inhoud

TH MA

themahogeronderwijs.org

Publiceren zonder drempels

thema

4 Sijbolt Noorda

Hoofdredactioneel

6 Elma Drayer

‘Ik heb de grote uitgeverijen altijd de

hand gereikt’

Interview met Robert-Jan Smits,

voormalig speciaal Europees gezant

open access

13 Leo Waaijers

De uitgeverij en de bibliotheek

Kenniscirculatie op een tweesprong

19 Jeroen Sondervan

Ongelimiteerd toegang tot

wetenschap

Haken en ogen aan open access

26 Johan Rooryck

De plannen van cOAlition S

De deur open naar wetenschappelijk

werk

31 Irene van Rossum

Uitgeven kost tijd en geld

Overleven in een fragiel systeem

36 Stéphanie Paalvast

Een gedeeld idee van waarheid

De ambitie van uitgeverij Brill

40 Jeroen Huisman

Open excess

41 Remco Heesen & Liam Kofi Bright

Tijd voor een organischer model

Peerreview in de aandachtseconomie

45 Gerben ter Riet

Ken je beperkingen en schrijf ze op

Zelfkritisch kijken naar je eigen werk

53 Alex Verkade

Van nieuwsgierigheid naar

vooruitgang

De complementaire rol van

praktijkgericht onderzoek

59 Jaroen Kuijper

Dit artikel bestaat niet

Over publiceren en vindbaarheid

Verder in deze uitgave:

64 Dirk Van Damme

Het verborgen curriculum

Boeken & bladen

66 Huib de Jong

De weg naar open wetenschap

68 Pim Breebaart

Feest der herkenning

70 Huib de Jong

Afkomst en kansen

3


TH MA 2-22

Publiceren zonder drempels

Hoofdredactioneel

Kritische vragen

O

ptimisten denken dat we van de covid-19-pandemie

belangrijke lessen zullen leren, over hoe we

voortaan met zulke wereldwijde epidemieën het

beste omgaan en ons beter voorbereiden. Maar

ook in allerlei ander opzicht zou het een leerzame tijd

kunnen zijn geweest. In de afgelopen twee jaar zijn er

ruim 200.000 covid-19-artikelen gepubliceerd, waarvoor

de nodige ruimte werd vrijgemaakt op platforms en in

tijdschriften. Kwaliteitsbeoordelingen (peerreview) werden

spoedshalve ingekort en grote uitgevers maakten de goedgekeurde

artikelen voor iedereen dadelijk en zonder drempels

toegankelijk. Veel vaker dan gewoonlijk maakten onderzoek(st)ers

hun stukken meteen (als preprint) openbaar,

voorafgaande aan het beoordelingsproces. Zoals ze in de

wis- en natuurkunde al jarenlang gewend zijn.

Gedreven door het belang van de zaak en dankzij de flexibiliteit

van het papierloze, digitale publiceren bleek dit allemaal

mogelijk.

Optimisten denken dat hiermee een trend is ingezet naar

sneller en op groter schaal drempelloos (open access) publiceren,

zodat iedereen zo snel mogelijk kennis kan nemen

van onderzoekresultaten, zowel met als zonder collegiaal

kwaliteitskeurmerk.

Sceptici vrezen bij zo’n snelle vloedgolf van wetenschappelijke

artikelen voor een gemiddeld genomen lagere kwaliteit,

vooral voor minder artikelen die eerdere studies toetsen en

vergelijken, en die kritisch voortbouwen op de resultaten

van eerder onderzoek. Ze denken dat het zeer de vraag is

of onderzoekgroepen voor dat type studies tijd vrijmaken.

Hoewel het nog aan de vroege kant is voor een gefundeerd

oordeel, lijkt het beperkte aantal (<200) teruggetrokken artikelen

de sceptici gelijk te geven.

De toonaangevende internationale uitgevers gebruiken

graag grote getallen om te demonstreren dat het prima

gaat met wetenschappelijk publiceren. Werden er 25 jaar

geleden wereldwijd zo’n 1 miljoen artikelen gepubliceerd,

in 2021 waren dat er meer dan 3,5 miljoen. De helft daarvan

in enige vorm van open access. En dan te bedenken dat het

overzicht waaraan ik deze cijfers ontleen niet volledig is.

Titels als Algemeen Nederlands Tijdschrift voor Wijsbegeerte,

Lampas, tijdschrift voor classici, Kwalon, tijdschrift voor

kwalitatief onderzoek of Nederlands-Vlaams Tijdschrift voor

Palliatieve Zorg ontbreken. Omdat het overzicht zich beperkt

tot hetgeen internationaal relevant is en als maatstaf daarvoor

de Engelse taal, of tenminste de beschikbaarheid van

Engelstalige samenvattingen en titels gebruikt.

Deze observaties nodigen uit tot kritische vragen. Wordt het

niet hoog tijd om bij de almaar groeiende productie nadrukkelijker

aandacht en ruimte te vragen voor kwaliteit en (zelf)

kritiek? Ontstaat er door het overwicht van Angelsaksische

uitgeefbedrijven met hun criteria en doelstellingen niet een

ongewenste monocultuur met te weinig ruimte voor andere

culturen en taalgebieden? Weerspiegelt de heersende internationale

praktijk van wetenschappelijk publiceren niet veel

te sterk de agenda en de strategie van de ongeveer duizend

onderzoekuniversiteiten, zonder ruimte te maken of te laten

voor universiteiten met een ander profiel? Om nog maar te

zwijgen van het gevaar dat de talloze beroepsbeoefenaren

die buiten de academie werkzaam zijn, letterlijk buitengesloten

zijn – verstoken van drempelloze toegang tot de digitale

academische bibliotheken.

Met andere woorden, er is meer dan voldoende reden om

het niet te laten bij felicitaties voor de continue groei van

wetenschappelijke productie. Vandaar dit themanummer

over wetenschappelijk publiceren. De essentiële functie

daarvan behoeft nauwelijks toelichting. De beoefening

en ontwikkeling van de wetenschap berusten immers in

hoge mate op (onderlinge) communicatie van haar beoefenaren.

Of het nu gaat om leerboeken en inleidende

En dan te bedenken dat

het overzicht waaraan

ik deze cijfers ontleen

niet volledig is

4


Publiceren zonder drempels

TH MA themahogeronderwijs.org

overzichtswerken, of om gespecialiseerde artikelen of

monografieën, wie wil bijdragen aan de wetenschapsbeoefening,

het hoger onderwijs of de beroepsmatige benutting

van wetenschappelijke kennis publiceert in de een of

andere vorm. Vroeger gebeurde dat vrijwel uitsluitend als

drukwerk, vandaag de dag dankzij de digitalisering via een

veel grotere variëteit aan media: preprintarchieven, digitale

tijdschriften, websites, platforms, blogs et cetera. Ook de

bemiddeling is gevarieerder. Naast een beperkt aantal grote

wereldwijd opererende uitgeefbedrijven-met-winstoogmerk

zijn er talloze kleinere, gespecialiseerde, dikwijls

zonder winstoogmerk. De digitalisering heeft niet alleen

de uitgeverijen nieuwe mogelijkheden geboden, ze biedt

nieuwe bemiddelaars een relatief gemakkelijk toegang tot

de wereldmarkt, individuele auteurs of onderzoeksinstituten

de mogelijkheid van ongefilterde presentatie van hun

publicaties, en maakt snelle communicatie mogelijk tussen

wetenschapsbeoefenaren, in citizens science-projecten en,

last but not least, met het grote publiek.

De redactie vond het tijd een editie van Th&ma te wijden

aan de huidige stand van zaken. Daarin gaat het om een

aantal urgente kwesties, variërend van de invloed van het

oligopolie van de grote wereldwijde uitgeefbedrijven, een

effectieve bescherming van meertaligheid, het goed bedienen

van uiteenlopende vakgebieden en verschillende typen

hogeronderwijsinstellingen, tot de opkomst van rooftijdschriften

en de noodzaak van slimmere kwaliteitsbewaking

bij het wetenschappelijk publiceren vanaf het allereerste

stadium. Zoals u zult zien hebben verscheidene collega’s op

onze uitnodiging een informatieve en behartigenswaardige

bijdrage aan deze editie geleverd.

Eén naar mijn mening heel relevant onderwerp komt daarbij

nog niet aan bod. Ik zou graag zien dat in een van onze

komende nummers enkele docenten en/of studenten daarover

zouden willen schrijven. Het gaat om studieboeken,

handboeken en inleidende overzichtswerken. Boeken als

Psychobiology (2015) van Chris Chandler, Comparative Government

and Politics (2019) van Hague, Harrop & McCormick

en International Economics: Theory and Policy (2018)

van Krugman, Obstfeld & Melitz. Wanneer ik me niet

sterk vergis, worden in veel vakgebieden standaard zulke

Brits-Amerikaanse handboeken voorgeschreven. Met zijn

Eén naar mijn mening

heel relevant onderwerp

komt daarbij nog

niet aan bod

Introduction to Sociology (2020) is Frank van Tubergen als

Nederlandse wetenschapper die een (Engelstalig) inleidend

overzichtsboek publiceert, een van de weinige uitzonderingen

die de regel bevestigen.

Jaren geleden was ik in Berlijn bij een conferentie waarop

Duitse en Franse psychologen bespraken hoe ze hun studenten

een internationale kijk op hun vak zouden kunnen

bijbrengen zonder onmiddellijk in Amerikaans vaarwater

te geraken. Handboeken in de eigen Franse of Duitse

taal waren destijds nog volop in zwang. Maar vrijwel elk

buitenlands studieboek was van Amerikaanse snit, met

een Amerikaanse studiestijl, vol Amerikaanse casuïstiek en

dito specialismes. Dat leek de aanwezigen danig eenzijdig.

Om het evenwicht te herstellen maakten ze plannen voor

Europese samenwerking gericht op Engelstalige studieboeken

van Europese auteurs. Voor zover ik weet is er van die

plannen weinig of niets terechtgekomen. Misschien was

er geen uitgever te vinden, misschien was er onvoldoende

gevoel van urgentie bij potentiële auteurs.

Wie zou de situatie in dit opzicht in Vlaanderen of Nederland

eens onder de loep willen nemen? Misschien is mijn

indruk vooringenomen. Misschien herkent u het geschetste

beeld. Ik hoor het graag.

Sijbolt Noorda,

hoofdredacteur Th&ma

5


TH MA 2-22

‘Ik heb de grote

uitgeverijen altijd

de hand gereikt’

Interview met Robert-Jan Smits, voormalig

speciaal Europees gezant open access

6


Publiceren zonder drempels

TH MA themahogeronderwijs.org

Voor Robert-Jan Smits is de strijd om open access een morele zaak: kennis die met belastinggeld is vergaard dient

voor iedereen beschikbaar te zijn. ‘Ik heb nooit de confrontatie met de uitgevers gezocht. Ik heb wel gezegd:

hoe dan ook gaan we de regels veranderen.’

Elma Drayer

S

ommigen, zegt hij, bekijken de kwestie van de financiële

kant. ‘Die vinden het absurd hoeveel geld we

kwijt zijn voor de dure tijdschriftabonnementen van

die vijf grote uitgevers. Voor mij is het veel meer een

principezaak. Met belastinggeld gegenereerde kennis moet

meteen beschikbaar zijn voor de samenleving – punt uit.

Die moet je niet achter betaalmuren opsluiten zodat alleen

de happy few erbij kunnen.’

Robert-Jan Smits, bestuursvoorzitter van de TU/e, de Technische

Universiteit Eindhoven, wil graag uitleggen waarom

open access hem zo na aan het hart ligt.

Hoe bent u betrokken geraakt bij dit thema?

‘Ik heb heel lang bij de Europese Commissie gewerkt, altijd

op het gebied van onderzoek en innovatie. Op een gegeven

ogenblik stelden we onszelf de vraag: al dat geld dat we toekennen,

zo’n 10 miljard euro per jaar, wie heeft er toegang

tot de kennis die we zo genereren? Toen ben ik me daarin

gaan verdiepen en zo kwam ik in aanraking met de open

access movement. We concludeerden dat het absurd is dat die

kennis gegenereerd met belastinggeld grotendeels achter

betaalmuren verdwijnt. Dat is niet goed voor de wetenschap,

niet goed voor de innovatie, daar is niemand bij gebaat.

Zo zijn we vanuit Brussel beleid gaan ontwikkelen. Aanvankelijk

– tien, vijftien jaar geleden – was de regel: als je een

grant krijgt van de Europese Commissie, word je gevraagd

om waar mogelijk in open access te publiceren. Geleidelijk

trokken we de teugels strakker aan. Nu is het zo: als je geld

vanuit Brussel krijgt voor onderzoek, dan móét je in certified

high quality openaccesstijdschriften publiceren.’

Anders krijg je geen cent meer?

‘Inderdaad, het is een verplichting. Vrijwilligheid werkte

niet. Die teugels zijn aangehaald omdat het systeem van

scientific publishing zo knap en slim in elkaar zit, met de

koppeling aan de journal impact factor. De academische

wereld heeft zich in dat spinnenweb laten manoeuvreren,

waarbij het niet alleen gaat om de publicaties, maar ook om

prestige en rankings. Het is een labyrint waar bijna iedereen

uit wil, maar niet uit kán. Want als jij niet meer in die tijdschriften

publiceert, dan maak je geen carrière binnen jouw

organisatie. Op zeker moment realiseerde ik me in Brussel

dat ik op nationaal niveau steun moest zoeken. Toen heb ik

geprobeerd een brede coalitie bij elkaar te brengen van funding

agencies: onder meer NWO (Nederlandse Organisatie

voor Wetenschappelijk Onderzoek), de Britse en de Franse

NWO, de Bill & Melinda Gates Foundation, de Welcome

Trust. Waarom was dat belangrijk? Welnu, overal waar ik

kwam kreeg ik te horen: we willen wel, maar alleen als

anderen ook meedoen. Uiteindelijk had ik een stuk of veertien

organisaties op één lijn en konden we op 4 september

2018 Plan S lanceren.’ (Zie ook kader – ED.)

De S uit Plan S

In zijn dit jaar verschenen boek Plan S for

Shock (geschreven met Rachael Pells) doet

Robert-Jan Smits een fraaie onthulling.

‘Bij de presentatie van het plan op 4 september

2018 kreeg ik meteen heel veel vragen over die

S. Onvoorstelbaar was dat, we gingen echt viral.

Ik heb toen in de gauwigheid gezegd dat de S

verwijst naar Science, Shock, Solution en Speed.

Dat kwam terecht in The Economist en in de

Financial Times, ik liet het maar zo. In werkelijkheid

was het heel anders gegaan. Ik had op mijn

computer een file voor het plan aangemaakt die

ik snel een naam moest geven. Open Access

Plan of zoiets was niet echt pakkend. Dus nam

ik de S van mijn eigen achternaam. Zo komen

die dingen tot stand.’

Plan S for Shock: Science. Shock. Solution.

Speed verscheen bij de Londense uitgeverij

Ubiquity Press en is gratis te downloaden via

ubiquitypress.com.

7


TH MA 2-22

Publiceren zonder drempels

Hoeveel procent van de Europese organisaties die geld uitdelen

doet mee?

‘Als je kijkt naar de budgetomvang zou ik zeggen een goeie

60 procent. Als je kijkt naar prestige rond de 90 procent.

Alle belangrijke onderzoeksfinanciers in Europa zijn van

de partij.’

Hoe staan opkomende landen tegenover open access?

China bijvoorbeeld?

‘De grote verrassing was dat China op een gegeven moment

contact met mij zocht. In december 2018 verklaarde het

op een conferentie in Berlijn dat het mee ging doen met

open access. Dat was een grote shock voor de publishers.

Die hadden natuurlijk tegen mij gezegd: ach, ga je gang

maar met open access. Europa is toch een declining market,

wij gaan ons richten op nieuwe markten als China en India.

Dat die óók open access bleken te willen was voor hen een

enorme verrassing.’

‘Dat die landen óók open

access willen was voor

de grote uitgevers een

enorme verrassing’

Ik begrijp dat open access voor u een morele kwestie is?

‘Jazeker. Het gaat om keuzes die je als samenleving maakt.

Het idee is dat er een systeemverandering komt met als

uitgangspunt: al het met publiek geld gegenereerd onderzoek

is free to read. Maar omdat er natuurlijk wel kosten

zitten aan publiceren, moet je als onderzoeker de uitgever

een bedrag betalen, de article processing charge, oftewel

APC. Voor de grote uitgevers zullen de inkomsten straks

lager zijn dan nu. Terecht, want ik blijf het onacceptabel

vinden dat zij nog altijd gigantische winsten maken over de

rug van de belastingbetaler. Het blijft publiek geld!’

Smits komt met wat hij ‘een heel mooi voorbeeld’ noemt.

‘In Ierland was er een toponderzoeker die een methodologie

had ontwikkeld voor de bestrijding van decubitus, doorligplekken

bij langdurige zieken. Hij vroeg bij een fonds

een onderzoeksbeurs aan. Dat ging ervan uit dat hij zou

publiceren in The Lancet of in Cell. Nee, zei hij, dat ga ik niet

doen. Waar dan wel?, wilde het fonds weten. In The Irish

Journal for Nurses, zei hij. In dat blaadje van die verpleegsters?

Ja, zei hij, want die moeten straks mijn methodologie

toepassen. Als ik in The Lancet of in Cell publiceer zullen

misschien drie collega’s het lezen. Dan duurt het veel te

lang voordat die kennis zich verspreidt.’

NRC schreef laatst dat de APC’s die uitgevers vragen veel te hoog

zijn voor onderzoekers uit armere landen.

‘De bedragen variëren enorm. Die gaan van 500 euro per

artikel tot 9.000 euro bij Nature. Absurd! In Plan S wilde

ik de grens trekken bij 2.000 euro. Dat is uiteindelijk niet

overgenomen door de coalitie. Ik heb er spijt van dat ik

daarin heb toegegeven. Maar ik heb gehoord dat ze bijvoorbeeld

in Frankrijk al zeggen: onderzoeker, wij betalen geen

9.000 euro voor jouw artikel in Nature, je publiceert maar

ergens anders. Dus de markt gaat zich denk ik stabiliseren

naar beneden.’

8


Publiceren zonder drempels

TH MA themahogeronderwijs.org

‘Sommige maken winsten

van 30, 40 procent; die

geven zich dus niet

zomaar gewonnen’

De uitgevers zijn in deze strijd de vijand?

‘Ik heb nooit gesproken van ‘de vijand’. Ik heb niet de confrontatie

maar de discussie gezocht. Gezegd: hoe dan ook

gaan we de zaken veranderen, in de toekomst zullen we

heel duidelijke regels stellen. Maar ik heb die vijf grote uitgeverijen

altijd de hand gereikt en gezegd: ik wil dat jullie

meedoen met de big flip, met de overgang naar open access.

Ik wil dat jullie onze partner worden. We hebben jullie

nodig. Jullie hebben veel te bieden: peerreviews van hoge

kwaliteit, kennis van hoe je tijdschriften moet maken.’

Maar, zegt hij, uitgevers zijn natuurlijk heel slim. ‘Op de

markt van scientific publishing gaat jaarlijks 15 miljard euro

om. Sommige tijdschriften maken winsten van 30, 40 procent.

Dus zij geven zich niet zomaar gewonnen. Ze kwamen

met hybrid journals: tijdschriften die gedeeltelijk open access

en gedeeltelijk subscription zijn. Dat zagen zij als een ideale

manier om geleidelijk die overgang naar open access, die

ze zogenaamd ook wilden, te faciliteren. Daar kwam veel

kritiek op, want dat werd meteen gezien als van twee walletjes

eten. Een heel belangrijke vraag voor mij was: als dit

de overgangsfase is, wanneer zijn we dan waar we willen

zijn? Tja, zeiden ze, daar kunnen we ons niet op vastleggen.

Ik heb gezegd: we willen de zaken anders en daar houden

we aan vast. Dus you better join us.’

‘Een belangrijke vraag was:

als dit de overgangsfase

is, wanneer zijn we dan

waar we willen zijn?’

Wie is

Robert-Jan Smits?

Robert-Jan Smits (Waalwijk, 1958) studeerde

moderne geschiedenis en internationaal recht

aan de Universiteit Utrecht, aan het Institut

Universitaire d’Hautes Études Internationales

in Zwitserland en aan de Fletcher School

of Law & Diplomacy in de Verenigde Staten.

Daarna werkte hij voor het ministerie van Economische

Zaken. In 1989 vertrok hij naar de

Europese Commissie in Brussel, waar hij vanaf

2010 directeur-generaal Onderzoek, ontwikkeling

en innovatie was. In zijn hoedanigheid van

speciale gezant voor open access kreeg hij voor

elkaar dat veertien Europese wetenschapsorganisaties

zich schaarden achter het zogeheten Plan

S. Sinds 2019 is Smits collegevoorzitter van de

TU/e, de Technische Universiteit Eindhoven.

Gaat het wat u betreft snel genoeg?

‘We zitten op koers. In 2024 hopen we de transitie naar

open access grotendeels te hebben afgerond. Nederland

zit op dit moment op 80 procent open access. Dat is heel

knap, we zijn daarin een pioniersland. Maar de academische

wereld is natuurlijk een aparte omgeving. Je stijgt

niet op de ladder vanwege het onderwijs dat je geeft, of

vanwege je wetenschapscommunicatie, of vanwege je

9


TH MA 2-22

Publiceren zonder drempels

‘De tijd van de glanzende

tijdschriften is echt

voorbij, maar geen

systeem is onfeilbaar’

beleidsondersteunend werk of omdat je patenten aanvraagt.

Het enige waarmee jij academische prestige verwerft zijn

nog steeds publicaties in die traditionele tijdschriften.

Dat zit zó diepgeworteld in het systeem. Ik wist dat natuurlijk

wel, maar nu zie ik het ook van dichtbij gebeuren. Terwijl,

en daarom zeg ik heel vaak dat de common sense uit het

systeem is verdwenen, als ik hier op straat loop en ik vraag

aan een willekeurige voorbijganger: wat is het doel van een

universiteit? Dan zal het antwoord zijn: onderwijs, studenten

opleiden. En die professoren die daar werken, op basis

waarvan moeten we ze beoordelen? Natuurlijk op grond van

hun lesgeven. Als ik zou vertellen hoe het werkelijk toegaat,

dat we ze beoordelen op grond van publicaties in tijdschriften

die maar een handjevol mensen kan lezen, dan zou die

voorbijganger zeggen: gaat mijn belastinggeld dáárnaartoe?

En gelijk heeft hij. Mijn premisse is: iedereen binnen een

universiteit moet waardering krijgen op basis van zijn talenten

en kwaliteiten – precies wat het nieuwe beoordelingssysteem

van Erkennen & waarderen beoogt. Dat mag onderwijs

zijn, dat mag onderzoek zijn, dat mag science communication

zijn, dat mag een start-up zijn, dat mogen publicaties zijn.

Maar niet langer alléén publicaties als sole metric voor alles

en iedereen.’

Toch staan niet alle onderzoekers te juichen bij het idee van open

access. Kun je zo’n krachtig systeem wel doorbreken?

‘Dat lukt je alleen door vrij radicale maatregelen te nemen.

Nogmaals, de academische wereld heeft zich in een spinnenweb

laten manoeuvreren. Publiceren in dure bladen

groeide uit tot een soort best shop in town. Als je daar maar

in schreef dan was je goed. Uiteindelijk ging het zelfs zo

ver dat je bij de beoordeling van onderzoekers niet meer

keek naar wát ze hadden gepubliceerd, maar naar wáár

ze hadden gepubliceerd. Hij publiceert in Nature, daarom

krijgt hij nóg een grant. Zij heeft gepubliceerd in Science,

dan moet ze wel goed zijn. Toch ben ik optimistisch. Ook de

grote, commerciële uitgevers zijn nu begonnen met openaccessjournals.

Mede dankzij de nieuwe ceo van Elsevier zie

je dat uitgevers daartoe eerder bereid zijn. Ze hebben ook

geen keus, natuurlijk. Als de funding agencies de rug recht

houden komen we er wel.’

Ik begrijp de voordelen van het nieuwe systeem, maar zitten er

ook nadelen aan? Nieuwe perverse prikkels?

‘De tijd van de glanzende tijdschriften lijkt me echt voorbij,

maar geen systeem is onfeilbaar. Die APC’s zijn deels nog

een probleem. Verder denk ik dat er nog veel meer publicatiemogelijkheden,

vooral platforms bij zullen komen, waar

je intikt wat je zoekt. Op een gegeven moment zal er dan

ook een heel andere dynamiek ontstaan en een heel nieuw

businessmodel. Ondertussen draag ik naar de academische

wereld de boodschap uit: kijk uit dat je niet laat gebeuren

met jouw data wat je hebt laten gebeuren met je publicaties.

Want die slimme uitgevers zijn zich nu helemaal aan

het richten op data repositories. Ze hebben gezegd: prima,

publicaties doen we open access, maar geef al die data maar

aan ons, dan zullen wij ze mooi voor jullie opslaan. Voor je

het weet zit je weer in hetzelfde systeem als je had: dat jouw

data in bezit zijn van de grote uitgevers en dat jij een fortuin

moet betalen om überhaupt toegang te krijgen tot je eigen

data, die met belastinggeld zijn gegenereerd. Er is niets op

tegen dat de Wiley’s van deze wereld een dienstverlening

aanbieden, maar het eigendom van de data moeten ze nooit

krijgen. Die moeten in handen blijven van de onderzoeker.’

Al met al doet uw gevecht me denken aan de strijd tegen de

tabaksfabrikanten. Die verzinnen ook steeds iets nieuws. En

natuurlijk heeft de antirooklobby gelijk, maar niemand werkt

van harte mee aan zijn eigen ondergang.

‘Interessante vergelijking. Je hebt in dit geval natuurlijk

drie partijen: de uitgevers die geen verandering willen,

de overheid die wel verandering wil én de onderzoekers.

Die laatsten willen het liefst hun ding kunnen doen zoals

ze het altijd gedaan hebben, verandering vinden ze alleen

maar vervelend. Veel willen het systeem houden zoals het

was. Daarin speelt mee dat zij nooit vóélden hoe ontzettend

veel geld dit systeem kostte. De rekening kwam niet bij hen

terecht, maar bij de universiteitsbibliotheken, die de kosten

‘Wetenschappers zelf

vóélden niet hoe

ontzettend veel geld

dit systeem kostte’

10


Publiceren zonder drempels

TH MA themahogeronderwijs.org

11


TH MA 2-22

Publiceren zonder drempels

jaar na jaar zagen stijgen en het niet meer trokken. Natuurlijk

heb ik veel kritiek gekregen van de grote uitgevers.

Dat waren pittige, maar faire discussies. Vanuit de academische

wereld kwam ook heel veel kritiek, maar daar was de

toon heel anders. Daar ging het er vaak heel emotioneel aan

toe. Hoorde je: als wij niet meer in die tijdschriften mogen

publiceren dan kan ik die baan aan Harvard wel vergeten.’

De eigen carrière was belangrijker?

‘Precies. Je hebt in de academische wereld enorme believers

in open access. Die geloven erin en vinden zo’n Plan

S alleen maar mooi. Daarnaast heb je onderzoekers die er

‘De jonge generatie staat

er veel meer voor open;

niks van willen weten. Heel begrijpelijk. Hun carrières zijn

grotendeels opgebouwd via de publicaties in high impact

journals.’

Is er trouwens verschil tussen de wetenschappen?

‘De chemiejongens zijn het felst tegen open access, omdat

zij van oudsher sterke banden hebben met die traditionele

bladen. Zij waren de hardste noot om te kraken. Natuuren

wiskundigen daarentegen delen al heel lang preprints.

Het is daar heel normaal om je onderzoek rond te sturen

naar collega’s voor je publiceert. Zij zeiden toen ik met dit

plan kwam: chemici, waarom werken jullie niet zoals wij?

Maar de jonge generatie staat er al veel meer voor open.

Die heeft echt oog voor sharing en sustainability. Zij willen

een bijdrage leveren aan de samenleving, niet aan die grote

uitgevers.’

Als het een generatieding is, dan sterft het vanzelf uit?

Brede lach. ‘Dat denk ik wel ja. Maar zo lang wil ik echt

niet wachten.’

die heeft echt oog voor

sharing en sustainability’

Elma Drayer

is eindredacteur van Th&ma

foto’s: rené schotanus

12


Publiceren zonder drempels

TH MA themahogeronderwijs.org

In de digitale revolutie van het wetenschappelijk publiceren zijn de grote klassieke uitgevers het best weggekomen;

de bibliotheken hebben flinke averij opgelopen. De academische wereld slaat deze ontwikkeling met gemengde

gevoelens gade, schrijft Leo Waaijers.

De uitgeverij en de bibliotheek

Kenniscirculatie op een tweesprong

Leo Waaijers

W

etenschappelijke kennis komt in omloop via lezers

én schrijvers. Bibliotheken bedienden de eersten,

uitgevers de tweeden. Zo was het eeuwenlang,

maar blijft dat zo na 1991, het geboortejaar van het

world wide web?

Degenen die zonder twijfel het best zijn weggekomen in de

digitale revolutie van het wetenschappelijk publiceren zijn

de grote klassieke uitgevers. De afgelopen decennia hebben

zij hun bedrijven door soms woelige wateren geloodst

met jaarlijks stijgende inkomsten en behoud van de riante

winstmarges. De bedrijfsprocessen konden ze digitaliseren

zonder de essentie ervan te hoeven veranderen. Open science

kan een nieuwe bloeiperiode voor ze inluiden. Koersen we

af op een oligopolie?

Bibliotheken hebben averij opgelopen. Behalve bij de

cultureelerfgoedbibliotheken zijn de kernfuncties vrijwel

verdwenen. Beheer van studiezalen, voorlichting (vroeger

Dan moeten zij wel

zowel technisch als

organisatorisch opgaan

in een groter geheel

aan lezers, nu aan schrijvers) en contractmanagement zijn

gebleven. Hun toekomst zal evenwel afhangen van het vermogen

om gezamenlijk een wereldwijd kennisnetwerk op

te bouwen, gebaseerd op hun repositories, schatkamers met

publicaties en onderzoeksdata. Maar dan moeten zij zowel

organisatorisch als technisch opgaan in een groter geheel.

Gaat dat lukken?

Instellingen die zich niet alleen verantwoordelijk voelen

voor hun onderzoek, maar ook voor de wijze waarop de

resultaten daarvan hun weg naar de maatschappij vinden,

kunnen niet om deze vragen heen.

Eigen bibliotheek

Van oudsher had iedere universiteit een eigen bibliotheek

– tot 1980 verplicht bij wet – die een wetenschappelijke

collectie aanlegde en toegankelijk maakte via kaartcatalogi.

In de jaren zestig kwamen de eerste niet-papieren informatiebronnen

in beeld. Grote bestanden met uittreksels uit

gepubliceerde artikelen, zoals Chemical Abstracts, Biological

Abstracts en Medline, werden zowel via telefoonverbindingen

als later vanaf cd afzoekbaar, waarbij de resultaten

zichtbaar waren op kleine monitors met groene matrixletters.

De artikelen zelf werden dan uit de papieren tijdschriftencollectie

van de bibliotheek gekopieerd. Niet lang daarna

begonnen bibliotheken hun eigen catalogi te digitaliseren;

vaak gezamenlijk, zoals in de Nederlandse Centrale Catalogus.

Toen daarna de uitgevers deze beschrijvingen gingen

aanleveren, verdwenen de catalogiseerafdelingen uit de

bibliotheken, eerst voor tijdschriften, later ook voor boeken.

In 1991 kwam het world wide web in omloop. Gebruikers

kregen rechtstreeks toegang tot de beschikbare digitale

13


TH MA 2-22

Publiceren zonder drempels

informatie, die explosief groeide. Via arXiv maakten fysici

de auteursversie van hun artikelen openbaar, alvorens deze

bij een uitgever in te dienen voor publicatie. Dit betekende

een aanzienlijke versnelling in de kenniscirculatie. Pas veel

later zouden andere disciplines deze aanpak volgen.

Concurrentie tussen uitgevers ontbrak. Iedere uitgever was

exclusief eigenaar van het auteursrecht en had daarmee

een monopoliepositie bij het bepalen van de voorwaarden

voor toegang tot de gepubliceerde documenten. Via fusies

en acquisities had zich een klein aantal grote uitgeverijen

aan de top van de tijdschriftenmarkt gevestigd. Voor deze

uitgeverijen waren jaarlijkse prijsstijgingen tot 10 procent

en winstmarges van 35 tot 40 procent de regel; uitgeverij

Elsevier stond symbool voor deze ontwikkeling. Bibliotheken

konden de prijsstijgingen niet bijhouden. De aanschaf

van boeken daalde drastisch en abonnementen konden ze

niet langer handhaven. Omdat de grote uitgeverijen hoe dan

ook hun inkomsten op peil wilden houden, besloten ze de

prijzen navenant te verhogen. Daarmee kwam een vicieuze

cirkel op gang die bekend werd onder de naam serials crisis.

In 2001 doorbrak Elsevier als eerste grote uitgever deze

neergaande spiraal met de stap naar de big deal. Die hield

in dat iedere bibliotheek zijn eigen pakket aan abonnementen

zou blijven betalen, maar voortaan digitaal toegang

zou krijgen tot álle Elsevier-tijdschriften. De uitgever zou

de jaarlijkse prijsstijging daarbij tot de helft terugbrengen.

De bedrijfsvoering bleef daarmee intact; weliswaar stegen

de inkomsten van de uitgever minder hard dan voorheen,

maar daar stond een eenvoudigere administratie tegenover.

De big deals leverden een adempauze op, zonder iets aan

het systeem te veranderen. Een bizarre bijwerking was

dat bibliotheken voor hetzelfde product totaal verschillende

bedragen gingen betalen. Prijsvergelijkingen waren

evenwel onmogelijk door geheimhoudingsclausules in

de contracten.

De gevolgen lagen elders. Allereerst maakte de digitalisering

het inbinden van de tijdschriften en de opslag in

magazijnen bij bibliotheken overbodig. Om jaarlijks bij

te houden welke bibliotheken een abonnement hadden

De big deals leverden

een adempauze op,

zonder iets aan het

systeem te veranderen

De universiteitsbibliothecaris,

een hoogerudiete heer,

moest plaatsmaken voor

een verandermanager (m/v)

op welke tijdschriften, was in de loop der tijd een aparte

administratieve industrie ontstaan: de tijdschriftenagent,

met namen als Swets & Zeitlinger, Blackwells en Faxon.

De big deals maakten ook hen overbodig. Het werk van

vakreferenten was de kernfunctie van een bibliotheek; zij

selecteerden de tijdschriften en boeken die bibliotheken in

de collectie zouden opnemen. Met de pakketdeals verdween

deze functie eerst voor tijdschriften en later, toen uitgevers

ook boeken pakketgewijs gingen aanbieden, vrijwel geheel.

Ten slotte moest de klassieke universiteitsbibliothecaris,

een hoogerudiete heer, plaatsmaken voor een verandermanager

(v/m).

Lezers stapten intussen massaal over op Google Scholar,

dat vanaf 2004 toegang bood tot ‘alles’, behalve papieren

boeken en artikelen uit abonnementstijdschriften. Google

Books, een wereldwijd scanningproject, maakte sindsdien

miljoenen boeken digitaal toegankelijk. Het project loopt

nog altijd door en stelt grote bibliotheken in staat hun bijzondere

collecties online beschikbaar te maken. Artikelen

uit abonnementstijdschriften bleven opgesloten achter een

betaalmuur van 25 euro per artikel voor niet-abonnees.

Gratis delen

Om de betaalmuur te doorbreken begon ResearchGate 1

in 2007 een platform dat zijn leden (nu 20 miljoen

wetenschappers) in staat stelt om hun publicaties gratis

met elkaar te delen. De site wenst geen controle uit te

oefenen op het auteursrecht, uitgevers vinden dat dat

moet. Rechtszaken daarover lopen nog.

Piratensite

Sci-Hub 2 is op dit moment het meest controversiële

project op dit gebied. De piratensite geeft gratis en

onbeperkt toegang tot artikelen en boeken (nu 88 miljoen).

Abonnementsuitgevers hebben rechtszaken

tegen Sci-Hub aangespannen, en gewonnen. De site

gaat vervolgens verder onder een ander adres.

14


Publiceren zonder drempels

TH MA themahogeronderwijs.org

Machtig hulpmiddel

Voor schrijvers was de computer gaandeweg een machtig

hulpmiddel geworden bij het schrijven van artikelen en

boeken, maar aan het publicatieproces als zodanig veranderde

weinig. Zodra een uitgever zich in principe bereid

verklaarde een manuscript te publiceren, droeg de schrijver

zijn auteursrecht over en ging de uitgever aan de slag. Deze

zocht peerreviewers aan, die een kritisch oordeel gaven

over het geschrevene, met in het algemeen een of meer

revisies tot gevolg. Het proces was double blind, dat wil

zeggen: de schrijver en de peerreviewers kenden elkaar niet,

hun dialoog verliep via een door de uitgever aangestelde

redactie. Zowel de redactie als de peerreviewers waren

wetenschappelijke vrijwilligers. Uiteindelijk kwam zo een

geaccepteerde versie tot stand. Doorlooptijden van een half

jaar tot meer dan een jaar waren daarbij geen zeldzaamheid.

Na een finishing touch volgde dan de publicatie en startte

de verkoop; artikelen gebundeld in tijdschriften, boeken per

stuk. Bibliotheken betaalden hun tijdschriftabonnementen

vooraf, boeken kochten ze op bestelling. Ook wetenschappelijke

boekhandels namen boeken af. Schrijvers van artikelen

werden niet betaald, soms ontvingen schrijvers van boeken

een bescheiden royalty.

De eigenaar van het auteursrecht, in dit geval de uitgever,

bepaalde de voorwaarden voor het in omloop brengen van

de publicaties, zoals de prijs en het toegestane hergebruik.

Een schrijver had bijvoorbeeld toestemming nodig, en

moest soms betalen, om zijn eigen artikel te mogen opnemen

in studiemateriaal, te publiceren in een andere taal of

te plaatsen op zijn eigen website. In de wet was wel verankerd

dat eenieder ‘voor eigen oefening, studie of gebruik’

kleine delen uit een werk mocht kopiëren, de zogenaamde

fair use-clausule.

Terwijl uitgevers en bibliotheken hun eerste big deals

sloten, formuleerde de academische gemeenschap een

aantal ‘onafhankelijkheidsverklaringen’: het Budapest Open

Access Initiative (2002), het Bethesda Statement on Open

Access Publishing (2003) en de Berlin Declaration on

Doorlooptijden van een half

jaar tot meer dan een

jaar waren daarbij

geen zeldzaamheid

Voor schrijvers bleef

publiceren in de

klassieke tijdschriften

veel aantrekkelijker

Open Access to Knowledge in the Sciences and Humanities

(2003), met als kern dat wetenschappelijke publicaties

voortaan meteen en vrij toegankelijk in omloop zouden

moeten komen. Het bedrijfsmodel van uitgevers moest

daarvoor op de schop. Niet langer zou hun verdienmodel

gebaseerd zijn op exploitatie van auteursrechten, maar op

het verlenen van diensten. Het auteursrecht zou bij (de

instelling van) de auteur moeten blijven.

Allereerst verklaarde de academische gemeenschap zich

daarmee schatplichtig aan het publieke domein. Dáár horen

de uitkomsten van publiek gefinancierd wetenschappelijk

onderzoek thuis. Vrije toegang tot kennis is vitaal voor een

democratische samenleving. Nieuwe inzichten moeten

wereldwijd – op het noordelijk én het zuidelijk halfrond –

beschikbaar zijn voor de wetenschap, het onderwijs en de

kennisintensieve beroepen. Citizen scientists, burgers die

zich actief bezighouden met wetenschap, onderstrepen deze

ontwikkeling. ‘Ivorentorenwetenschap’ werd van een pleonasme

een oxymoron.

Ook zou wetenschappelijk publiceren op deze wijze goedkoper

moeten worden. De monopoliepositie van uitgevers zou

plaatsmaken, zo was de verwachting, voor een model waarin

uitgevers elkaar zouden beconcurreren bij het leveren van

publicatiediensten, zoals het organiseren van de peerreview,

redigeren, vormgeven, publiceren op een website, registreren

en langdurig opslaan.

Inderdaad zagen kort na de grote verklaringen de eerste

openaccessuitgevers het licht, zoals BioMed Central en

de Public Library of Science. Maar het percentage openaccesspublicaties

groeide tot ver in deze eeuw slechts met

1 procent per jaar. Voor schrijvers bleef publiceren in de

klassieke tijdschriften veel aantrekkelijker. Het was voor

hen nog altijd gratis, de procedure was simpel en klassieke

uitgevers zaaiden permanent twijfel over de kwaliteit en de

levensvatbaarheid van de nieuwe tijdschriften. Studies die

aantoonden dat publiceren in open access tot meer citaties

leidde, werden systematisch onderuitgehaald.

Maar het belangrijkste obstakel was de journal impact

factor (JIF), het gemiddeld aantal keren dat een artikel in

15


TH MA 2-22

Publiceren zonder drempels

Deze ‘publicaties’

gaan een eigen leven

leiden en ondermijnen

het vertrouwen

een tijdschrift door anderen wordt geciteerd. Bestanden

als Web of Science en Scopus houden dat bij. De scores

kunnen uiteenlopen van 0 tot boven de 40 voor glossy’s

als Nature, Science, Cell of The Lancet. Managers en onderzoeksfinanciers

gebruikten gemakshalve dit gemiddelde,

dat bovendien berucht is om zijn manipuleerbaarheid, als

een maat voor de kwaliteit van een individuele wetenschapper

en zijn onderzoek. Schrijvers probeerden derhalve hun

artikelen geplaatst te krijgen in tijdschriften met de hoogste

journal impact factor. En dat waren nog altijd de klassieke

abonnementstijdschriften.

Open access biedt ook kansen aan valsspelers, de predatory

journals. Artikelen die auteurs indienen bij deze tijdschriften

komen, na betaling van een publication fee die kan oplopen

tot 1000 euro, meteen ongewijzigd op internet terecht.

Deze ‘publicaties’ gaan vervolgens een eigen leven leiden en

ondermijnen het vertrouwen in de wetenschap.

Tot nog toe is hier nog geen antwoord op gevonden, temeer

daar deze rooftijdschriften er steeds beter in slagen respectabele

tijdschriften te imiteren. De vakreferenten, die

ooit tijdschriften selecteerden op basis van kwaliteit, zijn

immers verdwenen.

Diamond journals

De complete tegenhanger van de predatory journals

zijn de diamond journals, kleine openaccesstijdschriften

uitgegeven door universiteiten, onderzoeksinstituten,

geleerde genootschappen of onderzoeksfonden. Publiceren

daarin is gratis, omdat de uitgevende instantie de

kosten draagt. In deze hoek van de openaccesscultuur

bloeit ook de meertaligheid: Spaans, Portugees, Frans,

Indonesisch. Er zijn naar schatting zo’n 25.000 van

deze tijdschriften, de meeste op het zuidelijk halfrond.

Het zojuist gestarte Action Plan for Diamond Open

Access 3 van onder meer Science Europe zet in op het

wereldwijd uitrollen van dit model.

In 2018 verenigde een aantal grote onderzoeksfinanciers

zich in cOAlition S, met het doel vanaf 2021 het publiceren

in open access verplicht te stellen als voorwaarde voor projectfinanciering.

Voor artikelen in openaccesstijdschriften

was dit uiteraard geen probleem. Vanaf 2020 erkent cOAlition

S voor abonnementstijdschriften zogenaamde transformative

arrangements. Daarbij verplichten bibliotheken zich

om jaarlijks hetzelfde bedrag als voorheen te blijven betalen,

met een indexering van 2 à 3 procent. Artikelen van schrijvers

van de gecontracteerde instellingen worden dan in

open access gepubliceerd, naast de abonnementsartikelen,

in hybride tijdschriften. Het onderliggende publicatiesysteem

blijft daarmee intact, net als achttien jaar eerder bij de

big deals. Het publiceren, al dan niet in open access, blijft

voor schrijvers gratis; de uitgevers hebben zich opnieuw

jaarlijks vooraf verzekerd van groeiende inkomsten.

De bizarre prijsverschillen uit de big deals resulteren in een

instellingsafhankelijke publicatieprijs. WOB-procedures in

verschillende landen doorbraken de geheimhoudingsclausules.

Van concurrentie blijkt geen sprake.

Een lopend twistpunt betreft de rechten op een door een

abonnementsuitgever voor publicatie geaccepteerd artikel.

cOAlition S stelt in haar Rights Retention Strategy dat deze

versie nog tot het publieke domein behoort. Ze is immers

het werk van de schrijver(s) en de peerreviewers, in dienst

van publieke instellingen. Uitgevers vinden dat het organiseren

van het peerreviewproces een essentiële stap is waaraan

zij rechten kunnen ontlenen. Schrijvers lopen hierin

klem: voldoen zij aan de eisen van hun financier, dan kan de

uitgever weigeren om het artikel te publiceren; volgen zij de

uitgever, dan kan dat gevolgen hebben voor de financiering

van hun project.

Peer Community in

Een nieuw initiatief reikt mogelijk een oplossing aan

voor deze rechtenkwestie. Peer Community in (PCI) 4

heeft voor – inmiddels vijftien – verschillende disciplines

peerreviewgroepen opgezet. Een schrijver kan zijn

artikel bij zo’n groep indienen. Na een gedegen peerreview

wordt, bij een positieve beoordeling, het (gereviseerde)

artikel mét de peerreviews openbaar gemaakt.

Daarmee komt een geaccepteerde versie van het artikel

in het publieke domein. Het staat de schrijver vervolgens

vrij het artikel te publiceren in het Peer Community

Journal (een diamond journal), of het aan te bieden bij

een ander tijdschrift. Een groeiend aantal tijdschriften

accepteert deze artikelen, al dan niet op basis van een

eigen peerreview. PCI maakt deel uit van een nieuwe

ontwikkeling waarbij de academische gemeenschap zelf

het peerreviewproces als aparte service ter hand neemt.

De weerstand tegen de journal impact factor als dominante

factor bij beslissingen over de carrière van wetenschappers

kreeg in 2012 een stem in de San Francisco Declaration

on Research Assessment (DORA), die grote internationale

weerklank kreeg (ondertekend door 2500 organisaties en

19.000 wetenschappers). De verklaring roept op de factor

16


Publiceren zonder drempels

TH MA themahogeronderwijs.org

Het programma heeft

zijn weerslag op de keuzes

van de tijdschriften waarin

wetenschappers publiceren

niet meer te gebruiken als maat voor de kwaliteit van wetenschappers

of hun onderzoek en reikt suggesties aan voor

andere beoordelingsmaatstaven.

Met het nationaal programma Erkennen & waarderen sluit

de Nederlandse academische gemeenschap zich hierbij

aan. Het programma heeft ook zijn weerslag op de keuzes

van de tijdschriften waarin wetenschappers publiceren.

Andere aspecten dan de journal impact factor kunnen nu

een rol gaan spelen, zoals de openheid van het tijdschrift,

de verspreiding en de diversiteit, de opzet en de kwaliteit

van de peerreview (open of gesloten, single blind of double

blind, voor of na publicatie, opgezet door een commerciële

partij of vanuit de academische gemeenschap), de snelheid

van publiceren en de waardering van collega’s. Er zijn al

bottom-upinitiatieven die deze aspecten in kaart brengen,

maar hun fragmentatie maakt grootschalig gebruik nog niet

aantrekkelijk.

Journal Observatory

Het Centrum voor Wetenschaps- en Technologiestudies

(CWTS) van de Universiteit Leiden heeft het initiatief

genomen om een aantal van deze initiatieven volgend

jaar te presenteren op een gemeenschappelijk platform:

de Journal Observatory. Schrijvers kunnen daar dan

gaan ‘winkelen’, op zoek naar een geschikt tijdschrift

om in te publiceren.

worden: vanaf het projectvoorstel via onderzoeksopzet, laboratoriumlogboeken,

clinical trials, gebruikte data en code,

rapporten, proefschriften, de opeenvolgende artikelversies

en peerreviews tot evaluatie en valorisatie. Wetenschapsjournalisten,

bloggers, samenvattingen in lekentaal, open

dagen en webinars bieden steeds meer inzicht in de jongste

ontwikkelingen.

Een sleutelrol is daarbij weggelegd voor de zogenaamde

repositories, digitale archieven bij universiteitsbibliotheken of

globaal per discipline. Hierin kun je alles vrijwel onbeperkt

opslaan en toegankelijk maken. Aggregatiesites als Open

Access Button en Unpaywall brengen de metadata uit deze

repositories bijeen en bevatten gegevens over tientallen

miljoenen tekst- en databestanden. Met slimme software

is het mogelijk hieruit trends te destilleren en samenhangen

tussen disciplines zichtbaar te maken. Beleidsmakers

betrekken deze uitkomsten in hun strategische analyses

en keuzes.

De betrouwbaarheid van de resultaten van specifieke zoekacties

in dergelijke verzamelingen laat alleen nog wel te

wensen over. Uiteenlopende documentversies, onbekende

hergebruiksrechten, artikelen uit rooftijdschriften, ontbrekende

documentatie bij dataverzamelingen: het komt allemaal

voor. Af en toe lukt het om een schrijver te achterhalen

en contact met hem op te nemen. Universele toepassing

van standaarden en persistent identifiers moet hierin verbetering

brengen, te beginnen met de Digital Object Identifier

(DOI) voor bestanden, de Open Researcher and Contributor

Identifier (ORCID) voor wetenschappers, de Research Organization

Registry Identifier (ROR ID) voor onderzoeksorganisaties

en CC-BY-licenties voor hergebruiksinformatie.

Crossref, een open community van momenteel vijftienduizend

organisaties, heeft hiervoor een data-infrastructuur

opgezet. Met behulp daarvan kunnen repositories zich

ontwikkelen tot knooppunten in een semantisch web op

kennisgebied. Maar de daarvoor noodzakelijke organisatie

laat nog op zich wachten.

Ook de grote uitgevers hebben open science omarmd. Door

acquisities van succesvolle nieuwe initiatieven, via fusies

Roep om open science

Vooral na de Tweede Wereldoorlog is de impact van de

wetenschap op de maatschappij sterk toegenomen, maar

het bleven gescheiden werelden, met de maatschappij

als afnemer van wetenschappelijke resultaten. De Berlin

Declaration van 2003 doorbrak dat paradigma door wetenschappelijk

onderzoek tot onderdeel van het publieke

domein te verklaren. Weliswaar kwam het publiceren in

open access als zodanig nog moeizaam op gang, maar de

vermaatschappelijking van de wetenschap was niet meer

te stoppen. Steeds luider werd de roep om open science.

Het hele onderzoeksproces zou transparant moeten

Af en toe lukt het

om een schrijver te

achterhalen en contact

met hem op te nemen

17


TH MA 2-22

Publiceren zonder drempels

of door eigen ontwikkelingen hebben ze – Elsevier voorop,

gevolgd door Wiley, Taylor & Francis en SpringerNature –

hun dienstenpakket uitgebreid, gericht op het ondersteunen

van de hele keten van voorstel, onderzoek, publicatie en

evaluatie. De grootste concurrent van Elsevier op dit terrein

is overigens Clarivate, zelf geen uitgever, maar onder meer

eigenaar van Web of Science. Deze spelers integreren de

losse services, wat hun efficiency en gebruiksvriendelijkheid

ten goede komt. Het geeft ze inzicht in de onderliggende

processen en data. Op basis daarvan kunnen zij vervolgens

diensten leveren zoals het identificeren van experts, het in

kaart brengen van onderzoeksnetwerken, het monitoren

van mogelijkheden voor financiering, het traceren van

literatuur gebruik, de evaluatie en validatie van onderzoek of

het leveren van reputatieanalyses van instituten.

De academische wereld slaat die ontwikkeling met

gemengde gevoelens gade en is bezorgd over de informatiepositie

die deze dominante uitgevers zodoende opbouwen,

en hun gebruik daarvan. De zeggenschap over onderzoeksdata,

vaak onderdeel van publicaties, is een heet hangijzer.

Daarbuiten zien nieuwkomers, maar ook bestaande university

presses en societies, zich in toenemende mate geconfronteerd

met een niet meer in te halen achterstand en met de

keuze tussen stoppen of zich laten overnemen.

Verstrekkende gevolgen

De uitvinding van de boekdrukkunst in 1455 door Johann

Gutenberg en die van het world wide web in 1991 door Tim

Berners-Lee zijn vaak met elkaar vergeleken als het gaat om

het toegankelijk maken van kennis. Beide gebeurtenissen

betekenden een doorbraak met verstrekkende maatschappelijke

gevolgen. De boekdrukkunst leidde ertoe dat de

kloosterbibliotheken en hun kopieerateliers als bronnen van

kennis verdwenen, om plaats te maken voor universiteitsbibliotheken

en uitgeverijen. Het world wide web heft nu

de scheidslijn tussen die laatste twee op. Zullen daarmee de

bibliotheken verdwijnen en wordt de circulatie van academische

kennis een private business? Of wordt het in omloop

brengen van de resultaten van wetenschappelijk onderzoek

De zeggenschap over

onderzoeksdata, vaak

onderdeel van publicaties,

is een heet hangijzer

onderdeel van het publieke domein? De academische

wereld omarmt deze visie weliswaar, maar een gezamenlijk

ontwerp ontbreekt vooralsnog.

Leo Waaijers

is visiting researcher bij het Centrum voor Wetenschaps- en

Technologiestudies (CWTS) van de Universiteit Leiden. Van

1988 tot 2001 was hij bibliothecaris in Delft en van 2001

tot 2004 in Wageningen. Van 2005 tot 2008 werkte hij als

projectmanager bij SURF

Met dank aan kritisch meelezer Maurits van der Graaf.

Noten

1 https://www.researchgate.net/

2 https://sci.hubg.org/

3 https://www.scienceeurope.org/our-resources/action-plan-for-diamond-open-access/

4 https://peercommunityin.org/

18


Publiceren zonder drempels

TH MA themahogeronderwijs.org

Door het streven naar open access verandert de manier van wetenschap bedrijven in hoog tempo. Toch lijkt een

permanente vrije toegang tot publicaties geen eenvoudige opgave, schrijft Jeroen Sondervan. Is die dan toch een utopie?

Ongelimiteerd toegang tot wetenschap

Haken en ogen aan open access

Jeroen Sondervan

Universiteit Utrecht

A

ls er iets in de afgelopen twee jaar van wereldwijde

pandemie en gezondheidscrisis duidelijk is geworden,

dan is het wel de enorme energie waarmee

wetenschappers zich massaal hebben gestort op

het gezamenlijk creëren van oplossingen om het nieuwe

coronavirus te bestrijden.

In snel tempo brachten ze het genoom van het virus in kaart

en stelden het open ter beschikking. 1 Vrijwel direct zetten

ze op verschillende plaatsen de eerste stappen voor het ontwikkelen

van een vaccin en andere medische toepassingen.

In januari 2020 deden verschillende onderzoeksfinanciers

en ngo’s een oproep aan wetenschappelijke uitgevers om

academische literatuur voor iedereen beschikbaar te stellen,

om zo het onderzoek naar COVID-19 te bespoedigen. 2,3

Verschillende uitgevers gaven hier gehoor aan en ontsloten

artikelen maar ook onlinedatabases voor de rest van de

wereld. Het ging hierbij op het hoogtepunt om meer dan

honderdduizend artikelen. Deze waren al gepubliceerd in

academische tijdschriften, maar hadden tot dan toe achter

een betaalmuur gestaan. Alleen al voor uitgeverij Elsevier

betrof dit eind 2020, tien maanden na het uitbreken van de

crisis, bijna vijftigduizend artikelen. 4

Deze beschikbaarheid lijkt in veel gevallen evenwel van

tijdelijke aard, omdat deze artikelen in veel gevallen een

specifieke licentie voor onderzoeksdoeleinden hebben

(bijvoorbeeld voor de onderzoeksmethode text & data

mining), maar niet voor het verder delen van de publicatie

zelf. Permanente vrije toegang tot deze onderzoeksresultaten

blijkt in veel gevallen niet zonder meer te kunnen

worden gegarandeerd. Tijdens de crisis werden er door

uitgevers ook databases en tools beschikbaar gesteld voor

onderzoekers. Deze toegang is inmiddels ingetrokken door

de verstrekkers.

Snel delen

Een andere opmerkelijke ontwikkeling die door de gezondheidscrisis

verder is aangewakkerd, is het publiceren

van zogenoemde preprints. 5,6 Dit zijn wetenschappelijke

artikelen die nog niet door andere wetenschappers zijn

gecontroleerd door middel van peerreview en nog niet zijn

gepubliceerd in een academisch tijdschrift. In bepaalde

vakgebieden, bijvoorbeeld in de natuurkunde en economie,

is publiceren via preprints een volstrekt geaccepteerde

manier van werken. Grote preprintarchieven zoals arXiv

en SSRN bestaan al bijna dertig jaar en zijn juist in de

bovengenoemde disciplines groot geworden. Voor andere

vakgebieden, zoals de levens-, biomedische en sociale

wetenschappen, zijn er pas in de laatste tien jaar dergelijke

archieven ontstaan. Tijdens de coronapandemie hebben

vooral preprints in de biomedische en medische discipline

een enorme vlucht genomen. 7

Permanente vrije toegang

blijkt in veel gevallen

niet zonder meer te kunnen

worden gegarandeerd

19


TH MA 2-22

Publiceren zonder drempels

Een groot voordeel van preprints is de snelheid waarmee

je wetenschappelijke resultaten kunt delen met

collega-wetenschappers. In een pandemie, als veel onzeker

is, mensen overlijden en haast geboden is bij het ontwikkelen

van vaccins, is het snel kunnen delen van eerste onderzoeksresultaten

cruciaal gebleken. Wetenschappers weten

onderling vaak heel goed hoe ze deze voorlopige resultaten

moeten duiden, maar dat geldt niet zonder meer voor het

bredere publiek. In de afgelopen twee jaar hebben we verschillende

voorbeelden gezien van situaties waarin media

maar ook individuen voorlopige wetenschappelijke resultaten

uit preprints overnamen om daarmee hun eigen verhaal

te versterken en dat vervolgens als vaststaande waarheid te

verspreiden.

Algemene nieuwssites zoals nu.nl 8 hebben terecht aandacht

besteed aan preprints, met als doel om het brede publiek

maar ook journalisten te informeren over de wijze waarop

je deze publicaties dient te interpreteren. Daarnaast hebben

verschillende archieven ook de nodige maatregelen doorgevoerd.

Zo hebben hebben bioRxiv (voor de biomedische

wetenschappen) en medRxiv (voor de medische wetenschappen)

notificaties toegevoegd aan nieuwe preprints,

waarin ze duidelijk maken dat de gepubliceerde onderzoeksresultaten

nog een wetenschappelijke kwaliteitstoets

(peerreview) moeten krijgen, en dat je ze derhalve niet moet

gebruiken in bijvoorbeeld medische toepassingen.

Ter nuancering: wetenschappelijke uitkomsten die zijn

gepubliceerd in een academisch tijdschrift zijn daarmee

ook niet automatisch een feit of een waarheid. Ook gerenommeerde

tijdschriften zoals The Lancet hebben in de

coronacrisis artikelen teruggetrokken, omdat die fouten

bleken te bevatten. 9 In veel gevallen moeten wetenschappers

bevindingen nog in andere vervolgonderzoeken toetsen

en bevestigen. Maar als stelregel geldt wel dat artikelen in

wetenschappelijke tijdschriften uitvoeriger gecontroleerd

zijn dan preprints. 10

Ook tijdschriften als

The Lancet hebben in de

coronacrisis artikelen

moeten terugtrekken

Maar zoals hiervoor

beschreven betekent

‘open’ lang niet

altijd echt ‘open’

Open toegang

De genoemde voorbeelden gaan stuk voor stuk over het

open publiceren van en de toegang tot wetenschappelijke

resultaten in de vorm van artikelen, boeken of andersoortige

publicaties, kortweg ‘open access’. Die open access draagt

over het algemeen bij aan een snellere interactie met maatschappelijke

partners die baat hebben bij de resultaten en

leidt doorgaans tot een veel bredere zichtbaarheid bij andere

onderzoekers over de gehele wereld, waardoor de resultaten

meer impact hebben. 11

Uitgevers bewegen langzaam mee. Inmiddels biedt bijna

elke zichzelf respecterende uitgeverij onderzoekers de

mogelijkheid om open access te publiceren. Maar zoals hiervoor

beschreven betekent ‘open’ lang niet altijd echt ‘open’.

Bovendien is de mogelijkheid om open access te publiceren

niet voor iedereen eenvoudig of direct beschikbaar. Vaak

zijn er kosten mee gemoeid of is het beoordelingssysteem

van academisch onderzoek nog zeer gericht op publicaties

in toptijdschriften, die meestal nog in de basis gesloten zijn.

Toch is er steeds meer engagement bij onderzoekers, jong

en oud, die vanuit een eigen intrinsieke motivatie open

access willen publiceren, openheid en transparantie in hun

werkwijze incorporeren en anderen daarin steeds vaker

meenemen. 12 Door de toegenomen druk op publiceren en

peerreview raken steeds meer auteurs gefrustreerd over

langzame werk- en reviewprocessen bij academische tijdschriften,

vooral tijdens een crisis. Ze zoeken hun heil in

vernieuwende opties, zoals preprints of innovatieve vormen

van peerreview en open publiceren, aangeboden door

nieuwe, innoverende spelers in de markt.

Duidelijke voorkeur

De ambitie van Nederland om uiteindelijk 100 procent

open access te behalen voor alle publicaties die voortkomen

uit publiek gefinancierd onderzoek, kwam voor het eerst

tot uiting in een Kamerbrief van staatssecretaris Sander

Dekker uit 2013. 13 Het feit dat het meeste onderzoek financiering

ontvangt uit publieke gelden en om die reden alleen

20


Publiceren zonder drempels

TH MA themahogeronderwijs.org

We moeten iets verder

terug in de tijd om

te begrijpen waar deze

ambitie vandaan komt

al voor iedereen open beschikbaar zou moeten zijn, was

een belangrijke drijfveer. Daarnaast benadrukte de brief de

economische potentie van open access: ‘[het] bevordert de

uitwisseling en circulatie van kennis, wat bijdraagt ​aan het

innovatief vermogen van Nederland’. 14

Dekker sprak een duidelijke voorkeur uit voor de zogeheten

‘gouden route’, wetenschappelijke literatuur die beschikbaar

is gesteld via platformen en tijdschriften van uitgevers.

Als tweede optie, of beter: als uitvalsweg, noemde hij de

‘groene route’. Die houdt in dat auteurs een versie van hun

artikel kunnen opslaan in een institutioneel of disciplinair

repository (databank voor opslag van wetenschappelijke

resultaten van bijvoorbeeld de eigen instellingen), bijna

altijd met een door uitgevers opgelegde embargotermijn van

minimaal zes maanden, oplopend tot soms wel 36 maanden.

Dit geldt voor artikelen; voor boeken of boekhoofdstukken

is openstelling na een bepaalde termijn via een

repository vaker niet dan wel mogelijk.

We moeten iets verder terug in de tijd om te begrijpen

waar deze ambitie vandaan komt. Al sinds 2004 werken

wetenschappers in Nederland aan implementaties om open

access mogelijk te maken. Zo ontwikkelden de Nederlandse

universiteiten en onderzoeksfinancier NWO (Nederlandse

Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek) een netwerk

van repositories in het project Darenet. 15 Dit resulteerde

uiteindelijk in het landelijk portaal NARCIS, waarop

talloze onderzoeksresultaten van aangesloten Nederlandse

onderzoeksinstellingen te vinden zijn. Onlangs kwam het

nieuws naar buiten dat er in NARCIS sinds de lancering

inmiddels meer dan een miljoen wetenschappelijke publicaties

(artikelen, boeken, rapporten et cetera) open access

beschikbaar zijn. 16

Maar een echt duidelijke regie, of beter gezegd: een

gezamenlijke langetermijnstrategie van wetenschappelijke

instellingen leek in die eerste periode van 2004 tot

2009 te ontbreken. Verschillende instellingen ondertekenden

indertijd verklaringen waarin ze erkenden dat open

access voor wetenschappelijke literatuur van essentieel

belang is. Maar acties en implementaties bij instellingen

waren hoofdzakelijk solistisch, of soms zelfs helemaal

afwezig. 17

Om meer sturing te geven voelde staatssecretaris Dekker

de behoefte om zeer duidelijke kwantitatieve doelen te stellen.

In eerste instantie waren de doelstellingen 60 procent

binnen vijf jaar (voor 2018) en 100 procent binnen tien

jaar (voor 2024). De deadline van 100 procent werd tijdens

het congres Amsterdam Call for Action on Open Science

in 2016, toen Nederland het EU-voorzitterschap in handen

had, aangepast. De onderwijsministers haalden het naar

voren, naar 2020. Veel andere ambities werden ook vastgesteld.

waaronder het investeren in alternatieve publicatieplatformen,

maar ook het hervormen van erkennings- en

waarderingsstructuren in de academie met aandacht voor

bevordering van open wetenschap. 18

Een jaar later, in februari 2017, legden verschillende wetenschappelijke

organisaties in Nederland dit alles vast in

het Nationaal Plan Open Science 19 , zo ook de ambitie van

100 procent open access van wetenschappelijke literatuur

– met ‘literatuur’ in de betekenis van artikelen, boeken,

boekhoofdstukken en rapporten. Inmiddels is duidelijk

geworden dat we deze deadline niet hebben gehaald. Voor

alleen peerreviewed artikelen lag in 2020 het landelijk percentage

van openaccessartikelen rond de 73 procent. Voor

boeken, boekhoofdstukken en rapporten zijn niet eens accurate

data beschikbaar, maar één ding is zeker: het percentage

ligt hierbij nog vele malen lager. Desondanks is er in de

afgelopen jaren wel degelijk veel gebeurd.

Goud en groen

Al in 2014, ruim twee jaar voor de lancering van het Nationaal

Plan Open Science, begonnen de samenwerkende

koepelorganisaties UNL (Universiteiten van Nederland) 20

en NFU (Nederlandse Federatie van Universitair Medische

Centra) de onderhandelingen met grote uitgevers

om invulling te geven aan de gouden route. Vanaf het

eerste moment was de inzet om bestaande licenties (leesrechten)

uit te breiden met een openaccesscomponent

Inmiddels is duidelijk

geworden dat we

deze deadline niet

hebben gehaald

21


TH MA 2-22

Publiceren zonder drempels

De groene route

kreeg in juli 2015

door wetgeving een

stevige stimulans

(publicatierechten). Deze nieuwe contractvorm (in jargon:

read-and-publish-deals) biedt onderzoekers die verbonden

zijn aan een Nederlandse universiteit of academisch ziekenhuis

de mogelijkheid om open access te publiceren in

een grote hoeveelheid tijdschriften.

Tot op heden bestaan er negentien van dergelijke overeenkomsten

met voornamelijk de grootste wetenschappelijke

uitgevers. Hierdoor zijn er meer dan elfduizend tijdschriften

beschikbaar waarin onderzoekers open access kunnen

publiceren. 21

De groene route kreeg in juli 2015 door wetgeving een stevige

stimulans. In voorgaande jaren was het lastig gebleken

om in deze route echt grote stappen te zetten, vanwege de

grote afhankelijkheid van het beleid van uitgevers omtrent

embargotermijnen, hoewel er met het eerdergenoemde

universitaire repository-netwerk toch een heel goede basisinfrastructuur

lag. De stimulans zat hem in een aanpassing

van de Nederlandse auteurswet. Bij een herziening van deze

wet nam de Tweede Kamer in juli 2015 het zogenoemde

‘Taverne-amendement’ aan. Deze wijziging, vastgelegd

in artikel 25fa van de Nederlandse Auteurswet 22 , stelt alle

onderzoekers die financiering ontvangen uit publieke

gelden in staat hun (korte) wetenschappelijke werken na

een niet-gespecificeerde embargoperiode te delen via de

institutionele repository.

In 2019 begon UNL, met als uitvoeringsorgaan de universiteitsbibliotheken,

een pilot om onderzoekers te

ondersteunen die van dit recht gebruik willen maken.

Ze ontwikkelden richtlijnen over wat ‘een redelijke termijn’

dan precies zou zijn (in de pilot vastgesteld op zes maanden)

en welke versie van het ‘korte academische werk’

je zou kunnen delen (de keuze viel op de gepubliceerde

versie). Aan deze pilot hebben uiteindelijk honderden

onderzoekers meegedaan, en zo’n 2.800 publicaties zijn

open access gemaakt. Hoewel uitgevers tijdens de pilot hun

zorgen uitten over het Taverne-amendement en de daarin

vastgestelde richtlijnen, zijn er geen formele aanvragen voor

het verwijderen van artikelen gemeld.

De waarde van een dergelijke wettelijke bepaling mag

niet worden onderschat. Zo biedt ze onder meer een

uitwijkmogelijkheid in die gevallen waar andere routes

naar open access (nog) niet beschikbaar zijn. Ook stelt ze

instellingen in staat om systematisch, en meer geautomatiseerd,

publicaties te ontsluiten zonder rekening te hoeven

houden met allerlei verschillende embargotermijnen.

Meerdere universiteiten in Nederland hebben inmiddels het

Taverne-amendement verankerd in hun instellingsbeleid. 23

Sturende rol

Onderzoeksfinanciers hebben in de afgelopen jaren al een

behoorlijk sturende rol gespeeld in de bevordering van

open access. Zo mandateert de Europese Commissie open

access al vanaf het zevende Framework Programme 7 (FP7,

2007-2013) en in de daarna volgende programma’s (Horizon

2020 en Horizon Europe). Dichter bij huis speelt NWO

al jarenlang, in elk geval sinds 2009, een voortrekkersrol als

het gaat om het stimuleren van open access door beleid en

financiële ondersteuning.

In september 2018 lanceerde de cOAlition S het zogenoemde

Plan S. Deze coalitie van onderzoeksfinanciers,

inmiddels uitgegroeid tot 26 wetenschapsfinanciers, heeft

het gezamenlijke doel om de transitie naar open access te

versnellen. 24 Omdat NWO (inclusief ZonMW, de Nederlandse

organisatie voor gezondheidsonderzoek en zorginnovatie)

ook lid is van cOAlition S, was dit in 2018 ook in

Nederland groot nieuws. 25

De richtlijnen zijn verstrekkend. Onderzoekers moeten

open access publiceren en dienen dit onder vaststaande

voorwaarden te doen, zoals directe beschikbaarheid bij

publicatie en met een open licentie. Overigens geldt dit ook

voor uitgevers, die de vraag hebben gekregen hun businessmodel

om te zetten naar een duurzaam en volledig

openaccessmodel. In de periode 2018-2020 zijn er talloze

consultaties geweest met onderzoekers, wetenschappelijke

verenigingen en uitgevers om implementatie en uitvoering

van het beleid zo goed mogelijk te laten verlopen. Sinds

Dichter bij huis speelt

NWO al jarenlang een

voortrekkersrol in het

stimuleren ervan

22


Publiceren zonder drempels

TH MA themahogeronderwijs.org

Zij die ook goed

onderzoek deden

kwamen in dit systeem

niet altijd bovendrijven

2021 heeft NWO de Plan S-richtlijnen ingevoerd voor alle

sinds 2021 uitgeschreven subsidies. 26

Voor onderzoekers is er veel nieuw ten opzichte van het

oude systeem, en niet alles zal natuurlijk zomaar vanzelf

veranderen. Bewustwording en training zijn daarom essentieel.

Bovendien is er voor open access publiceren een sterke

relatie met hoe het academisch beoordelingssysteem is

ingericht. Ook hier is een cultuurverandering nodig, en die

is al in gang gezet.

Inclusievere beoordeling

Het kwam al eerder aan bod, maar tot voor kort speelden

bibliometrische gegevens (kwantitatieve metingen van

wetenschappelijke artikelen) een dominante rol in het

beoordelingssysteem van onderzoekers en het onderzoek,

bijvoorbeeld bij subsidieaanvragen. Carrières, vooral in

de exacte en biomedische wetenschappen, zijn doorgaans

zeer afhankelijk van dergelijke kwantitatieve indicatoren.

Logischerwijs maakten onderzoekers de wijze waarop en

de plaats waar ze publiceerden afhankelijk van de manier

waarop het resultaat werd gemeten, zoals de impactfactor

27 en het aantal artikelen en/of citaties. Daar rekende de

wetenschappelijke wereld hen immers op af.

Onderzoekers die goed ‘scoorden’, konden in dit systeem

excelleren en daardoor meer toegang tot onderzoeksgeld

veiligstellen. Zij die ook goed onderzoek deden maar niet in

een toptijdschrift publiceerden, kwamen niet altijd bovendrijven.

In het oude systeem ontstond er een ratrace rond

excellence op basis van kwantiteit en een eenzijdige notie van

kwaliteit. Een beoordeling op verschillende aspecten van

kwaliteit van onderzoek, maar ook op diversiteit van werkzaamheden

(zoals doceren, vertaalslagen maken naar de

maatschappij of leidinggeven) bleef doorgaans onderbelicht.

Een eerste concrete stap op weg naar een inclusievere

beoordeling is de Declaration on Research Assessment

(DORA) uit 2012. Het anders inzetten van bibliometrische

indicatoren, maar ook het gebruik van bredere indicatoren

voor het beoordelen van kwaliteit en impact staan hierin

centraal. Een van de concrete aanbevelingen van DORA

is om af te stappen van het gebruik van de impactfactor.

VSNU (nu UNL) en NWO ondertekenden de verklaring al

snel na optekening, en inmiddels hebben ook verscheidene

universiteiten dat gedaan.

Ook Nederland werkt aan een hervorming van het beoordelingssysteem,

onder meer in het bij UNL ondergebrachte

project ‘Ruimte voor ieders talent’, waarin open wetenschap

een van de pijlers is waar erkenning en waardering naartoe

moeten gaan. 28 Op dit moment geven de universiteiten hier

zelf verder vorm aan. Als het gaat om open access en, breder,

open wetenschap, is een van de obstakels namelijk dat de

toptijdschriften, vaak met een hoge impactfactor, doorgaans

gesloten tijdschriften zijn. Ze bieden wel een optie om een

artikel open access te maken, maar in de regel na betaling

van een bedrag (de zogeheten article processing charge).

In navolging van al deze ontwikkelingen verscheen afgelopen

zomer in Nature een interview waarin de Universiteit

Utrecht zei af te willen van de impactfactor in aanstellings-

en promotiebeleid. 29 Die aankondiging deed veel stof

opwaaien onder Nederlandse academici, maar kreeg naast

kritiek ook veel bijval. 30

In Nederland kwam een stevige tegenreactie van gevestigde

wetenschappers, die hun pijlen vooral richtten op de ontwikkelingen

bij NWO op dit gebied. 31 De kernboodschap

was dat in elk geval voor de exacte en biomedische wetenschappen

de internationale toppositie op het spel zal komen

te staan, omdat nog niet duidelijk is waarop je wetenschappers

dan wel moet beoordelen. Ook haalden ze de ‘jonge

onderzoeker’ die een internationale carrière nastreeft naar

voren: de Universiteit Utrecht kan dit wel willen, maar hoe

werkt dit door op het internationale podium?

In de periode erna vond veel debat plaats. Ook Th&ma

wijdde een nummer aan de oplaaiende discussies rond

Erkennen & waarderen, met daarin een kritische bijdrage

van hoogleraar Hans Clevers, die zich grote zorgen maakt

over de negatieve invloed die het nieuwe Erkennen & waarderen

zou hebben op de internationale wetenschappelijke

concurrentiepositie van Nederland. 32

De kernboodschap

was dat de internationale

toppositie op het spel

zal komen te staan

23


TH MA 2-22

Publiceren zonder drempels

Zo'n cultuurverandering

vraagt dus ook om

stimuli die hierop

(zullen) inhaken

Een veranderend beoordelingssysteem, met een open werkwijze,

heeft gevolgen voor de manier waarop onderzoekers

publiceren en voor de publicatiestrategie die zij volgen.

Zo staan zij met het wegvallen van alleen bibliometrische

indicatoren voor de uitdaging om op een andere manier duidelijk

te maken hoe hun output aantoonbaar bijdraagt aan

gestelde impactdoelstellingen. Bovendien verandert ook de

manier van wetenschappelijk publiceren met de implementatie

van andere aspecten van open wetenschap. Zo geldt in

toenemende mate de wens dat wetenschappers software,

code, data en allerlei andersoortige onderzoeksoutput open

beschikbaar stellen.

Nederland is absoluut niet het enige land dat werkt aan een

hervorming van het beoordelingssysteem. Zo hebben Frankrijk

en Finland en ook de Europese Commissie dit als pijler

opgenomen in hun openwetenschapsbeleid. 33 En onlangs

kondigde een coalitie van 65 Amerikaanse universiteiten

aan stappen te gaan nemen in het stimuleren en waarderen

van open wetenschap. 34

Aangedreven door de ingezette koers om open wetenschap

en de onderliggende waarden en principes tot een realiteit

te maken, verandert de manier van wetenschap bedrijven

in hoog tempo. Eerdere standaarden verdwijnen, terwijl

nieuwe praktijken steeds meer gemeengoed worden (zoals

open access publiceren en public engagement) en verdere aanpassingen

zullen volgen (bijvoorbeeld team science). In verschillende

mate voelen onderzoekers zich genoodzaakt hun

werkwijze aan te passen en in toenemende mate ervaren ze

zo de gevolgen van deze transitie. Deze cultuurverandering

vraagt dus ook om stimuli die hierop (zullen) inhaken.

Grote ambities

Open access betekent inmiddels veel meer dan alleen

artikelen en boeken vrij beschikbaar stellen. Dit laten de

genoemde voorbeelden en initiatieven hopelijk goed zien.

Het Nationaal Plan Open Science is inmiddels in een

tweede fase beland. In december 2021 heeft het een voorlopige

versie van het ‘NPOS Ambitiedocument 2030’ gepubliceerd:

een langetermijnstrategie voor verdere implementatie

van open wetenschap in Nederland. De maatschappij kreeg

de vraag commentaar te leveren op deze versie, wat uiteindelijk

resulteerde in een definitieve versie. Het ambitiedocument

bevat ook een nationale openaccessagenda. 35

De ambities voor open access (als actie ondergebracht bij

UNL) zijn wederom groot en hebben naast kwantitatieve

doelstellingen (nog steeds alle literatuur moet beschikbaar

komen) ook kwalitatieve doelstellingen. Zo wil UNL naar

een nulmaandenembargo voor groen open access 36 en

dienen publicaties een open licentie te krijgen om deelbaarheid

en herbruikbaarheid te maximaliseren. In de afgelopen

jaren is gebleken dat open access via alleen de grotere

– vaak commerciële – uitgevers heeft geleid tot stijgende

kosten; daarom zet UNL naast uitgeefovereenkomsten ook

in op andersoortige openaccessmodellen, zoals platformen

en uitgevers die geen article processing charge rekenen

(het zogeheten diamond openaccessmodel). Bovendien zet

UNL niet alleen in op toegang tot de traditionele publicaties,

maar ook tot andersoortige publicatietypen, zoals software,

code, data, rapporten et cetera. Maar niet minder belangrijk:

de hervorming van het Erkennen & waarderen in de academie

is als voorwaardelijkheid in de strategie opgenomen.

Wereldwijde uitdagingen zoals de coronacrisis, maar ook

andere wereldomvattende uitdagingen zoals de klimaatcrisis

maken het belang van samenwerking en het vroeg

en breed delen van wetenschappelijke resultaten evident.

De wetenschap kan en wil veranderen in de richting van

open wetenschap, dat hebben we de afgelopen twee jaar

gezien. Het constant blijven creëren van bewustwording

en het verder intensiveren van een gezamenlijke aanpak

van belanghebbenden in het hoger onderwijs zijn essentieel

voor een uiteindelijk succesvolle cultuurverandering

om open access en daarmee open wetenschap tot een

succes te maken.

Jeroen Sondervan

is open access publishing consultant aan de Universiteit Utrecht

Noten

1 Cohen, J. (2020). Chinese researchers reveal draft genome of virus implicated

in Wuhan pneumonia outbreak. Science. www.science.org/content/article/

chinese-researchers-reveal-draft-genome-virus-implicated-wuhan-pneumonia-outbreak

2 Wellcome Trust (2020). Sharing research data and findings relevant to the novel

coronavirus (COVID-19) outbreak. wellcome.org/press-release/

sharing-research-data-and-findings-relevant-novel-coronavirus-ncov-outbreak

3 ICOLC (2020). Statement on the Global COVID-19 Pandemic and Its Impact on Library

Services and Resources. icolc.net/system/files/

2020MarchCOVID-19ICOLCStatementEnglish_0.pdf

4 Deze website heeft tijdens de coronacrisis bijgehouden hoeveel artikelen er beschikbaar

zijn gesteld onder welke licentie: github.com/bmkramer/COVID19-PMC-collections

5 Fraser, N. et al. (2021). The evolving role of preprints in the dissemination of COVID-19

research and their impact on the science communication landscape. PLoS Biology 19(4):

e3000959. doi.org/10.1371/journal.pbio.3000959

24


Publiceren zonder drempels

TH MA themahogeronderwijs.org

6 Watson, C. (2022). Rise of the preprint: how rapid data sharing during COVID-19 has

changed science forever. Nature Medicine, 28, 2-5. doi.org/10.1038/s41591-021-01654-6

7 Fraser, N. (2021). Covid-19 Preprints. github.com/nicholasmfraser/covid19_preprints.

8 ‘Snel publiceren van coronaonderzoek is belangrijk, maar ook risicovol’. Nu.nl, 18

april 2020. www.nu.nl/coronavirus/6045547/snel-publiceren-van-coronaonderzoek-isbelangrijk-maar-ook-risicovol.html?redirect=1

9 Dit artikel werd drie weken na verschijning in The Lancet teruggetrokken, omdat de

onderliggende data niet verifieerbaar bleken: doi.org/10.1016/S0140-6736(20)31180-6

10 Voor een praktische handleiding over wat preprints nu precies zijn en wat je ermee kunt,

zie: Hettne, K., Aardening, R., Gorp, D. van, Hukkelhoven, C., Loorbach, N., Sondervan,

J. & Wesenbeeck, A. van (2021). A Practical Guide to Preprints: Accelerating Scholarly

Communication (1.0). Zenodo. doi.org/10.5281/zenodo.5600535

11 Piwowar, H. et al. (2018). The state of OA: a large-scale analysis of the prevalence and

impact of Open Access articles. PeerJ, 6:e4375. doi.org/10.7717/peerj.4375

12 ‘Driekwart promovendi aangemoedigd om aan Open Science te doen’.

Promovendi Netwerk Nederland, 5 november 2020. hetpnn.nl/2020/11/05/

persbericht-driekwart-promovendi-aangemoedigd-om-aan-open-science-te-doen/

13 Brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 15 november 2013

(Kamerstuk 31288 nr. 354). zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31288-354.pdf

14 Ibid. p.1

15 Liem, S.L. (2007). DAREnet: digitale toegang tot Nederlands wetenschappelijk

onderzoek. Nederlands Tijdschrift voor Tandheelkunde, jaargang 114, editie 7: 307-308.

16 ‘1 miljoenste open access publicatie’. openaccess.nl, 24 februari 2022.

www.openaccess.nl/nl/actueel/1-miljoenste-open-access-publicatie

17 Zo werd door NWO en verschillende Nederlandse universiteiten in 2005 de ‘Berlin

Declaration on Open Access to Knowledge in the Sciences and Humanities’

ondertekend. Het duurde evenwel tot 2013 voordat er gezamenlijkheid werd gecreëerd

vanuit OCW.

18 Amsterdam Call for Action on Open Science (2016). www.openaccess.nl/sites/

www.openaccess.nl/files/documenten/amsterdam-call-for-action-on-open-science.pdf.

19 Wezenbeek, W.J.S.M. van et al. (2017). National Plan Open Science, p. 9. doi.

org/10.4233/uuid:9e9fa82e-06c1-4d0d-9e20-5620259a6c65

20 Dit was toentertijd de VSNU. Per 1 januari 2022 heeft deze een naamsverandering

ondergaan naar UNL.

21 openaccess.nl (z.d.). ‘Uitgeversdeals’. www.openaccess.nl/nl/in-nederland/

uitgeversdeals

22 Nederlandse Auteurswet, Artikel 25fa. (z.d.) wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0001886&

hoofdstuk=Ia&artikel=25fa&z=2021-01-01&g=2021-01-01

23 Sondervan, J. et al. (2021). Sharing published short academic works in institutional

repositories after six months: The implementation of the article 25fa (Taverne

Amendment) in the Dutch Copyright Act. LIBER Quarterly: The Journal of the Association

of European Research Libraries, 31(1), 1-17. doi.org/10.53377/lq.10915

24 www.coalition-s.org/

25 ‘11 EU-landen besluiten: vanaf 2020 moet alle wetenschappelijke literatuur gratis

beschikbaar zijn’. De Volkskrant, 4 september 2018. www.volkskrant.nl/nieuwsachtergrond/11-eu-landen-besluiten-vanaf-2020-moet-alle-wetenschappelijke-literatuurgratis-beschikbaar-zijn.

26 NWO (z.d.). Open Access publiceren. www.nwo.nl/open-access-publiceren.

27 De impactfactor is een maat die weergeeft hoe vaak een wetenschappelijk tijdschrift

wordt geciteerd. Hoe vaker de artikelen uit een bepaald wetenschappelijk tijdschrift in

andere tijdschriften worden geciteerd, des te hoger de impactfactor van dat tijdschrift.

28 UNL, NWO, KNAW, NFU en ZonMW (2019). Position Paper: Ruimte voor ieders

talent. www.universiteitenvannederland.nl/recognitionandrewards/wp-content/

uploads/2019/11/Position-paper-Ruimte-voor-ieders-talent.pdf

29 Woolston, C. (2021). Impact factor abandoned by Dutch university in hiring and

promotion decisions. Nature 595, 462. doi.org/10.1038/d41586-021-01759-5.

30 ‘Veel reacties op interview met Paul Boselie in Nature over Open Science en Erkennen

& Waarderen aan de UU’. Universiteit Utrecht, 5 juli 2021. www.uu.nl/nieuws/

veel-reacties-op-interview-met-paul-boselie-in-nature-over-open-science-en-erkennenwaarderen-aan-de

31 Poot, R. et al. (2021). ‘Nieuwe Erkennen en waarderen schaadt

Nederlandse wetenschap’.www.scienceguide.nl/2021/07/

nieuwe-erkennen-en-waarderen-schaadt-nederlandse-wetenschap/

32 Clevers, H. (2021). ‘We trekken de thermometer uit de kalkoen’. Th&ma Hoger Onderwijs

2021-5, pp. 24-26.

33 Zie bijvoorbeeld: European Commission, Directorate-General for Research and

Innovation, Towards a reform of the research assessment system: scoping report,

Publications Office, 2021. data.europa.eu/doi/10.2777/707440

34 Baske, P. (2022). ‘Top-tier US universities push for open science’.

Times Higher Education. www.timeshighereducation.com/news/

top-tier-us-universities-push-open-science.

35 NPOS (21 april 2022). Open Science 2030 in Nederland: NPOS2030 Ambitiedocument.

www.openscience.nl/files/openscience/2022-04/NPOS%20Ambitiedocument%20

v0.9_0.pdf.

36 Het gaat hierbij dan wel om de manuscriptversie die na peerreview is geaccepteerd door

een uitgever, maar nog niet is vormgegeven en gepubliceerd in een tijdschrift. Niet te

verwarren met een preprint, die nog geen peerreview heeft gehad.

25


TH MA 2-22

Publiceren zonder drempels

Over de voordelen van open access voor de snelle verspreiding van de wetenschap is iedereen het wel eens. Maar

de realiteit loopt achter op de wens. Daarom heeft Plan S één doel voor ogen: publicaties volledig en onmiddellijk

beschikbaar maken.

De plannen van cOAlition S

De deur open naar wetenschappelijk werk

Johan Rooryck

cOAlition S, Brussel/Straatsburg

P

lan S is een initiatief van 27 onderzoeksfinanciers

die zich verenigd hebben in cOAlition S. Deze

groep onderzoeksorganisaties, waaronder zwaargewichten

als de Europese Commissie en het Britse

UK Research and Innovation (UKRI), investeert jaarlijks

samen zo’n 34 miljard euro in onderzoek, waaruit ongeveer

honderdvijftigduizend wetenschappelijke publicaties

voortkomen. De onderzoeksprojecten die financiering

ontvangen van de organisaties binnen cOAlition S zijn het

resultaat van een strenge selectie. De resultaten die daaruit

voortkomen zijn dan ook vaak erg prominent. Daardoor is

het wereldwijde wetenschappelijk gewicht van deze alliantie

groter dan het aantal publicaties doet vermoeden.

Vele studies hebben laten zien dat open access een positieve

invloed heeft op de kenniseconomie. Zo is inmiddels ook

gebleken dat openaccessartikelen over covid-19 substantieel

hebben bijgedragen tot de snelle ontwikkeling van doelmatige

behandelingen tijdens de pandemie.

In 2018 lanceerden de 27 onderzoeksfinanciers Plan S uit

frustratie over de beperkte toegankelijkheid van publicaties

in wetenschappelijke tijdschriften. Die beperkte toegankelijkheid

heeft te maken met de bedrijfsmodellen van de traditionele

wetenschappelijke uitgevers. Die werkten tot voor

kort nog steeds met een abonnementssysteem. Ze sloten

Sneller verder bouwen

Onmiddellijke ‘open access’ betekent dat wetenschappelijke

publicaties zonder betaling digitaal toegankelijk zijn

voor iedereen ter wereld vanaf het moment van publicatie.

Onmiddellijke beschikbaarheid zorgt ervoor dat je de

onderzoekscyclus kunt versnellen: een grotere groep van

onderzoekers kan dan immers sneller verder bouwen op die

resultaten. Bovendien krijgt elke nieuwsgierige wereldburger

die op zoek is naar gedegen wetenschappelijke informatie

daarmee ook vrije toegang tot onderzoeksresultaten die

in veel gevallen ook publiek gefinancierd zijn.

Bovendien krijgt elke

wereldburger die op zoek

is naar gedegen informatie

daarmee ook vrije toegang

26


Publiceren zonder drempels

TH MA themahogeronderwijs.org

Over de voordelen van

open access voor

de wetenschap is

iedereen het eens

tijdschriftabonnementen af met universiteitsbibliotheken,

waar alleen de eigen universitaire medewerkers toegang

hebben tot de wetenschappelijke tijdschriften. Maar de

gewone burger die een artikel wil consulteren moet ofwel

een duur abonnement nemen of apart per artikel betalen.

Een abonnement beperkt de toegankelijkheid van onderzoeksresultaten

tot diegenen die zich een abonnement

kunnen veroorloven. Gewone werknemers en zelfstandige

ondernemers en onderzoekers zien zich daardoor dus vrijwel

steeds buitengesloten.

De organisaties binnen cOAlition S waren dan ook ontevreden

over de publieke toegankelijkheid van hun publicaties,

die al te vaak achter een betaalmuur kwamen te zitten.

Daarom spraken ze in 2018 af dat alle peerreviewed onderzoeksresultaten

die voortkomen uit door hen gefinancierd

onderzoek onmiddellijk open access beschikbaar moesten

komen vanaf januari 2021. Met dat initiatief wilden ze

tegelijk de traditionele uitgevers ertoe aanzetten om over

te stappen van een abonnementsmodel, waarbij de (baas

van de) lezer betaalt voor toegang tot het artikel, naar een

openaccessbetaalmodel, waarbij de (baas van de) auteur

een zogenoemde article processing charge (APC) betaalt

voor publicatie, zodat het artikel voor iedereen vrij toegankelijk

is.

dat een ernstig obstakel. Zo kun je het beschikbare onderzoekspotentieel

in de wereld immers niet optimaal inzetten.

Verder zijn wetenschappelijke auteurs ook vaak conservatief:

ze willen het liefst publiceren in traditionele, prestigieuze

tijdschriften die niet altijd betaalbare openaccessopties

aanbieden. Publiceren in prestigieuze tijdschriften biedt

immers nog steeds de beste kansen voor een goede wetenschappelijke

reputatie, erkenning en carrièreperspectief.

Deze obstakels vergden dus een systematische aanpak op

zeer verschillende vlakken

Om in die situatie verandering te brengen heeft cOAlition

S een aantal complementaire beleidslijnen en hulpmiddelen

ontwikkeld die openaccessbeschikbaarheid versterken

en zowel onderzoekers als uitgevers tot verandering aanzetten.

Dat begint bij de onderzoekers die van cOAlition

S subsidies ontvangen. Sinds januari 2021 bevatten de

overeenkomsten van cOAlition S-subsidiënten clausules

die bepalen dat alle publicaties die uit hun werk voortkomen

in open access gepubliceerd moeten worden. Meer

specifiek: auteurs mogen publiceren waar ze willen, zolang

ze er maar voor zorgen dat de uiteindelijke versie van hun

artikel op een of andere manier onmiddellijk open access

beschikbaar komt.

Voor een onderzoeker is dat eenvoudiger gezegd dan

gedaan. Vele tijdschriften bieden immers nog geen openaccessoptie

aan, en als ze die optie wel bieden is het niet altijd

even duidelijk of de onderzoeksfinancier wel betaalt voor

de publicatiekosten. Ook vragen veel uitgevers de auteurs

om een copyright transfer agreement te tekenen waarmee

ze al hun rechten over het artikel afstaan aan de uitgever.

Dat verhindert auteurs om een finale versie van hun werk

onmiddellijk na publicatie in een openbaar toegankelijk

elektronisch archief te laten opslaan.

cOAlition S-organisaties zijn in principe bereid de kosten

die openaccesspublicatie met zich meebrengt te dragen,

voor zover dat gebeurt in tijdschriften die ofwel reeds volledig

open access zijn, of op weg zijn het te worden via zogenaamde

transformative arrangements. Dat zijn contracten

Ernstig obstakel

Over de voordelen van open access voor de snelle verspreiding

en toegankelijkheid van de wetenschap is iedereen het

eens. Maar zoals wel vaker loopt de realiteit achter op de

wens. Wetenschappelijke uitgevers hebben weliswaar hun

processen gedigitaliseerd, maar ze hebben tegelijkertijd de

toegankelijkheid van publicaties bemoeilijkt voor lezers en

auteurs. Dure abonnementen voor digitale tijdschriften en

hoge article processing charges leiden ertoe dat een groot

aantal lezers en auteurs zich uitgesloten ziet van de wereldwijde

wetenschappelijke discussie. Slechts de helft van de

jaarlijkse wetenschappelijke productie is in open access

beschikbaar. Voor de aanpak van grote maatschappelijke

uitdagingen zoals covid-19 en klimaatverandering vormt

Deze obstakels vergden

dus een systematische

aanpak op zeer

verschillende vlakken

27


TH MA 2-22

Publiceren zonder drempels

Die zorgt ervoor dat

auteurs de intellectuele

rechten op hun werk behouden

en niet zomaar overdragen

die tijdschriftuitgevers met bibliotheken afsluiten en die

onderzoekers geaffilieerd met deze bibliotheken toelaten

om de tijdschriften van deze uitgevers niet alleen te lezen

maar ook om er open access in te publiceren. Op die manier

zet je wetenschappelijke uitgevers er ook toe aan om versneld

over te schakelen naar openaccessbusinessmodellen.

De cOAlition S-onderzoeksfinanciers betalen immers alleen

nog voor openaccesskosten van uitgevers die zich ertoe

verplichten om binnenkort volledige open access te bieden

in hun tijdschriften. De openaccessbeleidslijnen van zowel

universitaire bibliotheken als onderzoeksorganisaties raken

daardoor op elkaar afgestemd. Ook heeft cOAlition S ervoor

gekozen om geen voorkeur uit te spreken voor specifieke

openaccessbusinessmodellen: alle vormen van open access

– goud, groen of diamant – zijn goed, zolang die maar

leiden tot een betaalbaar publicatiemodel dat volledige en

onmiddellijke open access oplevert.

Auteursrechten behouden

Een andere beleidslijn van cOAlition S is de zogenaamde

Rights Retention Strategy. Die is erop gericht om ervoor

te zorgen dat auteurs de intellectuele rechten op hun werk

behouden en niet zomaar overdragen aan uitgevers. Auteurs

kunnen hun oorspronkelijke intellectuele rechten behouden

door een zogenoemde CC BY-licentie te claimen op elk

artikel dat ze schrijven. Als ze een artikel aanbieden aan een

wetenschappelijk tijdschrift, kunnen ze het best melden dat

een CC BY-licentie van toepassing is op het uiteindelijke

artikel dat na wetenschappelijke peerreview tot stand komt

(het author accepted manuscript). Die CC BY- licentie heeft

voorrang op latere rechten die de uitgever op het artikel

zou willen laten gelden. Ze laat auteurs bovendien toe om

delen van hun eigen werk naar goeddunken te hergebruiken

zonder dat ze de toestemming van de uitgever hoeven

te vragen, zoals nu vrijwel altijd het geval is als ze copyright

overdragen. Ten slotte laat de CC BY-licentie auteurs toe

om hun artikelen met gelijk wie te delen, en ze meteen

bij publicatie in een universitair of openbaar archief te

deponeren.

Kortom, de Rights Retention Strategy gaat ervan uit dat de

beste vorm van open access die is waarvoor de auteurs zelf

zorgen door van bij het begin hun auteursrechten te behouden.

Daarmee gaat cOAlition S verder dan het in Nederland

nu algemeen toegepaste Taverne-amendement, dat auteurs

toelaat na een embargo van zes of twaalf maanden hun

artikel te delen in een universitair archief. cOAlition S staat

geen embargo’s toe, alle publicaties moeten open access

beschikbaar zijn bij publicatie. De Rights Retention Strategy

is ook een uitstekende manier voor auteurs om hun artikel

beschikbaar te maken als ze wensen te publiceren in tijdschriften

die geen openaccessoptie bieden.

Zoals te verwachten zijn de traditionele uitgevers helemaal

niet te spreken over de Rights Retention Strategy. In een

reactie heeft vrijwel geen enkele uitgever cOAlition S laten

weten dat ze papers met een CC BY-licentie op het author

accepted manuscript zullen weigeren. Het is jammer

genoeg wel zo dat vele uitgevers ervoor gekozen hebben om

het de auteurs moeilijk te maken. Zo vragen ze hun soms

om een apart contract te ondertekenen waarbij de auteur

zich ertoe verplicht om een embargo op de verspreiding van

het artikel te respecteren. Zo’n contract is in conflict met de

subsidievoorwaarden die de auteur heeft ondertekend met

de onderzoeksfinancier, en de uitgevers weten dat donders

goed. Maar auteurs laten zich makkelijk intimideren en

willen vooral geen gedoe met de uitgever.

Toch is het zo dat de Rights Retention Strategy gaat over

een fundamenteel principe dat elke auteur aangaat: auteurs

hebben oorspronkelijke intellectuele rechten op door hen

geschreven artikelen, en je moet hen in staat stellen om

die te behouden. Er is bij elektronisch publiceren immers

nauwelijks nog een reden te bedenken waarom de uitgever

de volledige exclusieve rechten over een publicatie zou

mogen verwerven.

Een belangrijke ontwikkeling voor de Rights Retention

Strategy is dat universiteiten zich er – onder invloed van

de cOAlition S-aanpak – langzaam van bewust worden

dat het belangrijk is om de intellectuele rechten van hun

medewerkers te beschermen. Universiteiten zoals de Arctic

Maar auteurs laten

zich makkelijk intimideren

en willen vooral geen

gedoe met de uitgever

28


Publiceren zonder drempels

TH MA themahogeronderwijs.org

University of Norway, Birkbeck, Edinburgh en zelfs Cambridge

hebben recentelijk een institutionele versie van de

Rights Retention Strategy ontwikkeld waarbij ze hun medewerkers

ertoe verplichten een CC BY-licentie te claimen op

te publiceren artikelen. Daarbij bieden de universiteiten

ook juridische rugdekking aan hun medewerkers in geval

van (mogelijk maar zeer onwaarschijnlijk) conflict met

de uitgever.

Zoekmachine

Voor door cOAlition S gesubsidieerde auteurs van wetenschappelijke

artikelen kan het best moeilijk zijn om precies

te weten wat ze moeten doen om ervoor te zorgen dat hun

artikelen open access beschikbaar zijn, en of hun onderzoeksfinancier

of hun bibliotheek betaalt voor de kosten die

met open access gemoeid zijn. Om deze onderzoekers goed

te informeren heeft cOAlition S een zoekmachine ontwikkeld

die precies dit soort informatie verstrekt: de Journal

Checker Tool. Die laat onderzoekers toe om snel tijdschriften

en platforms te identificeren die voldoen aan de vereisten

van Plan S. Een onderzoeker hoeft alleen de naam van

een tijdschrift in te vullen waarin hij wenst te publiceren, te

combineren met de naam van zijn universiteit en die van

zijn onderzoeksfinancier. Die combinatie levert een resultaat

op dat de gebruiker direct informeert of en hoe dat tijdschrift

voldoet aan de vereisten van Plan S, en wat de auteur

dient te doen om een artikel in dat tijdschrift open access

beschikbaar te maken.

Als het om een full open access-tijdschrift gaat, toont de Journal

Checker Tool of de onderzoeksfinancier voor de article

processing charges betaalt. In het geval van een tijdschrift

waarvoor de bibliotheek een read-and-publish-deal heeft

afgesloten, laat de Journal Checker Tool zien dat publicatie

kostenloos is voor de auteur. Voor abonnementstijdschriften

geeft de Journal Checker Tool aan dat de auteur de Rights

Retention Strategy dient te gebruiken en het author accepted

manuscript van het artikel onmiddellijk na publicatie in

een publiek archief moet opslaan.

Die combinatie levert

een resultaat op

dat de gebruiker

direct informeert

Ze zijn evenwel niet

bereid gelijk welke prijs

te betalen voor

openaccesspublicatie

Inzicht in prijzen

De onderzoeksfinanciers van cOAlition S hebben zich in

Plan S bereid verklaard om voor open access kosten te betalen

voor tijdschriften die geregistreerd zijn in de Directory

of Open Access Journals, of van uitgevers die zich ertoe

verplichten om op korte termijn volledige open access te

bieden in hun tijdschriften. Ze zijn evenwel niet bereid

gelijk welke prijs te betalen voor openaccesspublicatie,

vooral omdat article processing charges niet altijd in verhouding

lijken te staan tot de werkelijk gemaakte kosten.

cOAlition S vraagt dus ook dat uitgevers inzicht geven in de

prijzen die ze voor hun diensten rekenen.

Om dat inzicht vorm te geven biedt cOAlition S twee

manieren aan uitgevers om verschillende onderdelen van

hun diensten van prijzen te voorzien. Die informatie zal

ze beschikbaar maken in een Journal Comparison Service.

Omdat uitgevers liever niet willen dat die informatie

volledig openbaar wordt om redenen van competitie, zal

de Journal Comparison Service uitsluitend toegankelijk

zijn voor een selectie van gebruikers. Het gaat daarbij om

professionele onderhandelaars voor bibliotheekconsortia

en de onderzoeksfinanciers zelf, die deze informatie

kunnen gebruiken om aankoopbeslissingen te informeren

en onderbouwen.

De onderzoeksfinanciers van cOAlition S proberen ook

wat te doen aan het overdreven belang dat onderzoekers en

universiteiten hechten aan het gepercipieerde prestige van

bepaalde tijdschriften. Dat prestige meten ze vaak af aan de

naam van het tijdschrift, via de zogenaamde journal impact

factor of andere puur cijfermatige indicatoren. De kwaliteit

van onderzoekers en hun werk meet je dan met een factor

die op zijn best een twijfelachtige afgeleide is voor de inhoudelijke

kwaliteit van het artikel.

cOAlition S heeft er zich toe verbonden om dat soort indicatoren

niet langer mee te laten wegen in beslissingen

over het toewijzen van subsidies, maar te kijken naar de

intrinsieke kwalitatieve waarde van artikelen. Dat internationale

beleid is geheel in lijn met het nieuwe Erkennen &

29


TH MA 2-22

Publiceren zonder drempels

waarderen, dat nu ook in een aantal Nederlandse universiteiten

ingang vindt.

Academische boeken

De focus van Plan S gaat hoofdzakelijk naar peerreviewed

artikelen in wetenschappelijke tijdschriften. Maar vooral

in de geesteswetenschappen en de sociale wetenschappen

zijn academische boeken erg belangrijk. Met ‘academische

boeken’ bedoelen we hier monografieën, hoofdstukken,

bundels, kritische edities en andere producties langer of

anders dan een artikel. De voordelen van openaccessboeken

zijn uitvoerig beschreven. Zo laat een studie van Springer

Nature 1 zien dat openaccessboeken 2,4 zoveel citaties krijgen

en tien keer zoveel gedownload worden als boeken die

niet open access zijn.

Principe 7 van Plan S stelt dat open access voor boeken

een apart traject zal vergen. Ondertussen hebben vele

cOAlition S-organisaties hun eigen beleidslijnen ontwikkeld

in verband met openaccessboeken (zie Annex A 2 van

cOAlition S). De meeste organisaties adviseren of vereisen

CC-licenties voor boeken en laten maximale embargo’s toe

tussen nul en twaalf maanden.

cOAlition S erkent dat de publicatie van academische

boeken een geheel eigen karakter heeft dat anders is dan

dat van tijdschriftpublicaties. Daarom verloopt de aanpak

van open access voor academische boeken iets geleidelijker.

In plaats van een strak en uniform beleid heeft cOAlition

S een aantal aanbevelingen geformuleerd die convergeren

naar steeds grotere open access voor boeken en die goed

passen bij de specifieke omstandigheden waarbinnen de

verschillende onderzoeksfinanciers functioneren.

Die aanbevelingen zijn als volgt. Academische boeken die

gebaseerd zijn op onderzoek gefinancierd door cOAlition

S-organisaties moeten open access beschikbaar komen.

Auteurs of hun werkgevers dienen voldoende intellectuele

rechten te bewaren zodat ze hun werk open access

beschikbaar kunnen maken en hergebruik toestaan. Daarbij

moet de auteur een CC-licentie toepassen. Eventuele

De aanpak van open

access voor academische

boeken verloopt

daarom iets geleidelijker

embargoperiodes mogen niet langer dan twaalf maanden

duren en cOAlition S-organisaties zijn bereid bij te dragen

aan de kosten voor openaccesspublicatie en -publicatiemodellen.

cOAlition S zal daarbij samenwerken met bestaande

netwerken voor openaccessboeken, zoals de Directory of

Open Access Books en de Online Library and Publication

Platform (OAPEN).

Ambitieus gamma

Plan S heeft van meet af aan slechts één doel voor ogen

gehad: ervoor te zorgen dat publicaties die voortkomen

uit onderzoek dat financiering ontvangt van cOAlition

S-organisaties beschikbaar komt in onmiddellijke open

access. Dit plan voeren we uit met een ambitieus gamma

aan beleidsbepalingen die elkaar aanvullen en versterken, en

die alle hindernissen op de weg naar open access systematisch

aanpakken. Wetenschap ontvangt haar financiering uit

publieke middelen, en moet dus ook onmiddellijk openbaar

toegankelijk zijn voor iedereen die er toegang toe wil krijgen.

Johan Rooryck

is executive director van cOAlition S

Noten

1 www.springernature.com/gp/open-research/journals-books/books

2 www.coalition-s.org/coalition-s-statement-on-open-access-for-academic-books/

#Annex_A_Overview_of_existing_OA_book_policies_of_a_subset_of_cOAlition_S_

organisations

30


Publiceren zonder drempels

TH MA themahogeronderwijs.org

Sommige mensen vragen zich af wat uitgeverijen nu helemaal doen voor de royale winst die ze behalen. Maar de ene

uitgever is de andere niet, stelt Irene van Rossum. Ze beschrijft hoe Amsterdam University Press als kleine speler in de

geesteswetenschappen het hoofd boven water probeert te houden in de overgang naar open access.

Uitgeven kost tijd en geld

Overleven in een fragiel systeem

Irene van Rossum

Amsterdam University Press

I

n het debat over de financiering van wetenschappelijke

uitgaven zijn veelgehoorde kreten dat het

systeem niet functioneert, dat ‘de uitgevers’ woekerwinsten

maken over de rug van wetenschappers en

belastingbetalers, dat auteurs en redacties voor niets werken

terwijl ‘de uitgevers’ hun artikelen op een website zetten,

deze voor heel veel geld aan bibliotheken en wetenschappers

terugverkopen en vervolgens achteroverleunen tot de

bankrekening volloopt. Pure winst voor hun aandeelhouders,

money for nothing.

Het klinkt bijna als een complottheorie. Of zit er achter

de verontwaardiging van de openaccessridders een

gedegen onderbouwing, zoals je die ook verwacht bij

hun wetenschapsresultaten?

Laat ik vooropstellen

dat Amsterdam University

Press voorstander is

van open access

Ruimhartig beleid

Laat ik vooropstellen dat Amsterdam University Press een

voorstander is van open access. De uitgeverij was een van de

medeoprichters van het Online Library and Publication Platform

(OAPEN), en van onze pakweg tweeduizend leverbare

boektitels zijn er meer dan zeshonderd beschikbaar in open

access. Van ons groeiende tijdschriftenpakket is de helft in

een vorm van diamond open access beschikbaar en de rest

twee jaar na publicatie in uitgestelde open access. Daarnaast

hebben we een ruimhartig green open access-beleid. Toch

benaderen wetenschappers en bestuurders ons vaak met

argwaan en zien ons als onderdeel van een kwaadwillende

coalitie van uitmelkers.

Maar wie zijn ‘de uitgevers’ eigenlijk? Nou, ze komen in

allerlei soorten en maten. Een klein aantal is groot en machtig,

en daardoor zeer welvarend, andere zijn zeer klein en

houden in hun niche net het hoofd boven water. Sommige

werken voor (een beetje) winst, andere zijn onderdeel

van een wetenschappelijke organisatie, een universiteit of

een vereniging, hoeven geen winst te maken en tekorten

krijgen ze door hun organisatie aangevuld. Een groot deel

zit in de ‘harde’ STM-wetenschappen (science, technical &

medical), gebieden met grote onderzoeksbudgetten, grote

maatschappelijk relevantie en een zeer korte levensduur

van de resultaten. Een ander deel zit in de iets minder goed

gefinancierde gebieden binnen de sociale wetenschappen,

en weer een niet onaanzienlijk deel probeert een boterham

te verdienen in de geesteswetenschappen waarin, zoals we

allemaal weten, (te) weinig geld rondgaat, een boek nog

31


TH MA 2-22

Publiceren zonder drempels

vaak de norm is, veel tijdschriften een niche bedienen en

onderzoeksresultaten lang meegaan.

De uitgevers zijn, met andere woorden, een diverse groep

bedrijven met verschillende doelen en doelgroepen. Elsevier

is niet gelijk aan Oxford University Press. Oxford University

Press is niet gelijk aan Iowa University Press, en die laatste

is op zijn beurt niet gelijk aan Amsterdam University Press

of een andere kleine, commerciële uitgeverij binnen de

sociale en geesteswetenschappen. Deze uitgeverijen zijn

ook nauwelijks met elkaar te vergelijken wat betreft bereik,

businessmodellen en verdiensten.

Het komt er dus op neer

dat uitgeven, net als

lesgeven en onderzoek,

veel tijd en geld kost

Doe het zelf

Waar zijn al die uitgevers eigenlijk voor nodig? Wat doen

ze nu helemaal voor alle rijkdommen die ze blijkbaar met

hun uitgaven verdienen? Als de auteurs niet betaald krijgen

en de redacties en peerreviewers hun werk voor niets doen,

waarom laten die zich dan door die uitgevers gebruiken?

Ze kunnen natuurlijk best zelf een en ander organiseren,

dan kost het niets. Je bouwt een website (met een door de

belastingbetaler gefinancierde subsidie) en zet deze op de

server van de universiteit met hulp van de ict-afdeling (komt

toch allemaal uit de overhead). Je betaalt een student uit je

onderzoeksbudget om het redactiesecretariaat te beheren,

de peerreview te organiseren en als het even kan ook de

eindredactie, het zetwerk en het proevenverkeer te doen – of

je doet het zelf wel. Je zorgt er ook zelf voor dat er digital

object identifiers (DOI) komen en dat deze worden geregistreerd,

dat de metadata voldoen aan de internationale standaarden,

dat de zoekmachines en de discovery services alle

artikelen indexeren, dat het gebruik van de artikelen goed

meetbaar is, dat de onderzoeksresultaten ook over vijf, tien,

twintig of vijftig jaar vindbaar blijven en dat het tijdschrift

ook nadat jij met pensioen gaat, of nadat de subsidietermijn

is verlopen, nog een tijdje door kan gaan. Het is bijna een

dagtaak. Je bent eigenlijk uitgever geworden, voor onderzoek

in de baas z’n tijd is geen ruimte meer.

Wat doen ze nu helemaal

voor alle rijkdommen

die ze blijkbaar met

hun uitgaven verdienen?

Waar het dus op neerkomt is dat uitgeven, net als lesgeven

en onderzoek doen, veel tijd en geld kost, en beide moeten

op de een of andere manier ergens vandaan komen. Dit kan

door mensen en diensten in te huren en na uitgave abonnementen

te verkopen – de lezer betaalt – of door vooraf

de onderzoeker (lees: de financierder van het onderzoek)

te laten betalen voor uitgave.

Hoeveel een uitgave kost, hangt af van een veelheid aan

factoren. Dat het tijdschrift Nature veel geld kost, staat

buiten kijf. Of de prijs terecht is, durf ik niet te zeggen; ik

heb bijvoorbeeld geen diepgaand onderzoek gedaan naar

de gemiddelde kosten of de gemiddelde prijs per artikel.

Ik weet niet hoeveel mensen bij de uitgever dagelijks

bezig zijn met het verwerken van de vele artikelen die ze

ongetwijfeld binnenkrijgen, mensen die ervoor zorgen

dat de wetenschappelijke redacties alleen die artikelen

onder ogen krijgen die een kleine kans maken (nog geen

8 procent, blijkbaar) om te worden geselecteerd. 1 De

prijs voor een institutioneel abonnement lijkt een goed

bewaard geheim. Geen idee hoeveel abonnees er zijn

voor het tijdschrift. Dat er veel mensen betrokken zijn bij

de totstandkoming en de verspreiding, die hiermee hun

brood moeten verdienen, lijdt geen twijfel. Dat Springer er

goed mee verdient ook niet. Iedere wetenschapper in het

relevante vakgebied wil in Nature publiceren, iedere universiteit

wil dat hun wetenschappers in Nature of andere

high impact-tijdschriften publiceren; dan heb je tenslotte

waar voor je geld. In sommige landen krijgen onderzoekers

voor een dergelijke publicatie een maand extra salaris, ik

bedoel maar.

Het augment in Homerus

Maar hoe zit het aan de andere kant van het spectrum?

Ik weet wel wat het kost om een klein (Nederlandstalig) tijdschrift

in de geesteswetenschappen te publiceren en wat het

oplevert. Natuurlijk zijn er verschillen tussen verwerking

en selectie van artikelen die mensen bij Nature inleveren en

artikelen die het Algemeen Nederlands Tijdschrift voor Wijsbegeerte

ontvangt, maar uiteindelijk heeft elk artikel dezelfde

32


Publiceren zonder drempels

TH MA themahogeronderwijs.org

zorg nodig. De productie, publicatie (print en digitaal)

en nazorg bij een bescheiden blad gebeuren met dezelfde

zorg als die van een artikel in een groot, internationaal

tijdschrift. Het bereik van datzelfde artikel is natuurlijk wel

van een andere orde: met een beetje geluk hebben wij een

paar honderd betalende abonnees, het liefst een goed deel

daarvan instituten, maar ook onze openaccesstijdschriften

trekken maar een beperkte groep geïnteresseerden.

Dat komt niet doordat onze artikelen niet te vinden zijn.

Het is gewoon een feit dat niet iedereen wil lezen over achtergronden

bij het gebruik van het augment in Homerus,

maar gelukkig wel net genoeg mensen om een prachtig

tijdschrift te blijven uitgeven, gemaakt en geschreven

door enthousiaste wetenschappers die het ook belangrijk

vinden om in hun moerstaal te schrijven voor andere dan

hun directe collega’s. Uiteindelijk is het een kwestie van

optellen en aftrekken en dan maar hopen dat er een positief

getal overblijft. Dan kunnen we, en willen we, er graag mee

doorgaan.

Wat veel uitgevers betreft maakt het niet uit of het geld dat

nodig is voor het maken van een goed wetenschappelijk tijdschrift

uit abonnementen komt of uit openaccessfunding.

Het is wel belangrijk dat het kostendekkend is, en duurzaam.

Bij het abonnementenmodel is het makkelijk: als er

geen abonnees meer zijn, is er duidelijk geen behoefte aan

het tijdschrift en is het einde oefening. Bij openaccesstijdschriften

maakt de afhankelijkheid van juist die instanties

die het belangrijk vinden dat een tijdschrift open access is

zelfs een goedlopende uitgave kwetsbaar. We kunnen best

een tijdschrift ‘flippen’ (van achter een betaalmuur naar

open access gaan) met de toezegging van een vaste financiering

voor drie jaar, maar wie garandeert dat er na drie jaar

weer een subsidie beschikbaar is?

Het argument dat een tijdschrift na een paar jaar hulp

van de overheid (lees: de belastingbetaler) op eigen benen

moet kunnen staan, houdt geen stand. Article processing

charges (APC’s) die in de STM-wetenschappen normaal

zijn voor de openaccesspublicatie van een artikel, zijn

nagenoeg onvindbaar voor de geesteswetenschappen, en

Het is gewoon een feit

dat niet iedereen wil

lezen over het augment

in het werk van Homerus

Een wankel systeem,

want abonnementen

op de papieren edities

lopen gestaag terug

zeker niet voor publicatie in een Nederlandstalig tijdschrift

met lage impact, ook als de prijs een fractie is van wat in

de STM-wetenschappen gebruikelijk is. Voor tijdschriften

waarin de Nederlandse belastingbetaler misschien nog weleens

een interessant leesbaar artikel zou kunnen vinden, is

nauwelijks een cent beschikbaar. Gelukkig willen veel van

die lezers nog wel wat betalen om het tijdschrift te behouden,

en daardoor kan een uitgeverij als Amsterdam University

Press wel stappen maken naar open access door na

een periode van twee jaar nummers van een tijdschrift vrij

toegankelijk te maken. Ook kunnen uitgeverijen door een

combinatie van een subsidie en betalende abonnees de digitale

editie vaak al direct in open access publiceren, zonder

dat auteurs dan een vergoeding hoeven te betalen. Het blijft

een wankel systeem, want het aantal abonnementen op de

papieren edities loopt gestaag terug. Maar zolang het kan

zullen we ons best doen om onze auteurs en lezers zo goed

mogelijk te bedienen.

Moraalridders

Intussen zijn de moraalridders druk bezig de poten onder

een fragiel systeem weg te zagen. Uitgevers moeten niet zo

zeuren, en toestaan dat auteurs na zes maanden het artikel

in de versie zoals die is gepubliceerd (de version of record)

vrij verspreiden. Tijd genoeg voor de uitgever om zijn geld

terug te verdienen.

Eventjes misschien. Als een artikel over Habermas en zijn

werk over genealogie, metafysica en godsdienst na zes

maanden over zijn hoogtepunt heen zou zijn en lezers het

artikel absoluut willen lezen op het moment dat het openbaar

is gemaakt, houden zij vast aan hun betaalde abonnement.

Maar ik vermoed, met alle respect voor de auteurs

en hun onderzoek, dat op een enkeling na veel lezers wel

even kunnen wachten. Onderzoeksresultaten in de geesteswetenschappen

hebben een houdbaarheidsdatum die

vele malen langer is dan die in de STM-wetenschappen.

Door uitgevers te dwingen met de zesmaandenregel mee

te gaan met het ‘you share, we take care’-principe, dat hen

uitdaagt bij de rechter bezwaar te maken tegen het gratis

33


TH MA 2-22

Publiceren zonder drempels

Ze zien het als een

belachelijk hoog bedrag,

terwijl het eigenlijk

niet hoog genoeg is

beschikbaar stellen van materialen waar ze geld en moeite

in hebben gestoken en waarde aan hebben toegevoegd,

hebben de grootste voorvechters van open access ook het

lot van de kleine uitgevers in de geesteswetenschappen

in handen.

Overigens maken mensen in andere delen van Europa en

de rest van de wereld zich een stuk minder druk. Werk

moet eigenlijk wel open toegankelijk zijn, maar zonder

al te veel overheidsbemoeienis en zeker zonder al te veel

overheidsgeld. In België, waar zich ook een groot deel van

onze auteurs en lezers bevindt, is de discussie, als die er al

is, nauwelijks merkbaar. Uitgevers in het Verenigd Koninkrijk

en de Verenigde Staten zijn ook bezig met open access,

maar kunnen dit doen in een ander tempo en zonder de

hete adem van cOAlition S in hun nek. Bijna alle tijdschriften

van Cambridge University Press, een not-for-profituitgeverij,

zijn hybride, dat wil zeggen: op basis van een

abonnement waarbij ze artikelen waarvoor auteurs een

article processing charge betalen direct in open access

publiceren, de zogenoemde ‘gold open access’-optie. Voor

de Humanities & Social Sciences zijn de kosten daarvoor

2045 pond (2425 euro) per artikel, en daar zitten ook veel

nichetijdschriften tussen. Bij Amsterdam University Press

adverteren we met 750 euro, maar daar maken auteurs

hoogstzelden gebruik van. Ze zien het als een belachelijk

hoog bedrag, terwijl het eigenlijk niet hoog genoeg is. Maar

we weten dat hoger maken geen zin heeft, en lager maken

trouwens ook niet.

Hybride tijdschriften mogen toch eigenlijk niet want dan

eten de uitgevers van twee walletjes. Cambridge University

Press publiceert 380 tijdschriften, waarvan slechts 64 volledig

gold open access zijn, en daar zit geen enkel Humanities

& Social Sciences-tijdschrift tussen. Diamond open

access, waarbij een heel tijdschrift via externe sponsors

helemaal open access is zonder dat auteurs zelf financieel

hoeven bij te dragen, zit daar niet tussen. Daar horen

we nooit iemand over. In Azië speelt het niet of nauwelijks.

Publicatie in een tijdschrift met een impactfactor of

Scopus-indexering is het hoogst haalbare, niet open access.

Auteurs voorlichten

Vanuit de universiteiten is er weinig oog voor voorlichting

van de wetenschappers over open access, of over subsidiemogelijkheden

binnen of buiten de universiteit. Veel wetenschappers

hebben wel gehoord van open access, en weten

dat het ‘moet’, maar niet veel van hen weten hun weg te

vinden naar de juiste fondsen.

Ik besteed als uitgever veel tijd aan het voorlichten van

auteurs. Keer op keer leg ik uit wat de verschillende ‘kleuren’

open access betekenen en geef ik antwoord op de vraag

of Amsterdam University Press een ‘speciale afspraak’

met een bepaalde universiteit heeft. Ik vertel wat wel en

niet een acceptabel gebruik van de version of record is, ik leg

uit wat het betekent om een artikel onder een CC-BY (of

CC-BY-NC-ND of CC-BY-SA of welke versie dan ook) uit te

geven, en ik probeer auteurs te verwijzen naar de juiste

instanties voor mogelijke openaccess-subsidies.

Ook als uitgever zien we heus de voordelen van vrije informatie

voor de maatschappij, maar dit werkt alleen als het

speelveld voor iedereen gelijk is. Jarenlang zijn de kleinere

uitgeverijen genegeerd bij onderhandelingen met universiteiten

en overheidsinstanties – te onbelangrijk om hun stem

te laten horen aan de gesprekstafels en te klein voor de readand-publish-deals

en transformative agreements. Maar ik ben

er trots op dat, terwijl onderzoeksfinancier NWO, koepel

Universiteiten van Nederland en universiteitsbesturen

boven onze hoofden druk praten over open access, Amsterdam

University Press zijn eigen koers vaart, niet bang is om

verder te kijken dan zijn neus lang is. Samen met redacties

en verenigingen onderzoeken we wat de mogelijkheden zijn

om een tijdschrift open access te maken, en we zijn niet

bang om te investeren en voor de langere termijn te gaan.

Amsterdam University Press heeft bijna veertig tijdschriften,

het merendeel Nederlandstalig, waarvan nu 21 in een

vorm van diamond open access. Dat betekent dat auteurs

niet zelf naar geld hoeven te zoeken – een zegen voor geesteswetenschappers

en vooral ook voor veel auteurs die niet

(meer) aan een universiteit verbonden zijn, bijvoorbeeld.

Diamond open access biedt een systeem dat geen drempels

opwerpt voor auteurs met weinig of geen financiële middelen

en staat diversiteit van het auteursbestand niet in de

weg. Voor veel tijdschriften blijft dit een precair model, want

het is grotendeels afhankelijk van kleine fondsen en particuliere

abonnees van papieren versies.

Met ons voor Nederland vrijwel unieke Subscribe-to-Openmodel

hebben we een zestal belangrijke tijdschriften geflipt.

De steun van grote algemene universiteiten in Nederland en

soms ook daarbuiten is hierbij onontbeerlijk. Universiteiten

hebben tenslotte over het algemeen alleen nog digitale

abonnementen. Doordat zij toch een abonnement houden,

en soms zelfs een nieuwe nemen, is dit model een (voor de

universiteiten) betaalbaar en (voor de uitgeverij) duurzaam

alternatief voor read and-publish-deals, die toch nauwelijks

34


Publiceren zonder drempels

TH MA themahogeronderwijs.org

van toepassing zijn op het soort uitgaven dat Amsterdam

University Press maakt. De wil is er bij ons dus echt wel,

maar niet ten koste van onze levensvatbaarheid, want daar

heeft niemand iets aan.

Duurzame omwenteling

Ook de boer moet zijn met overheidssubsidies verbouwde

graan gewoon verkopen. Iedereen begrijpt dat ons brood

zonder die subsidies nog veel duurder zou zijn. De meeste

musea in Nederland loop je ook niet zomaar binnen, en een

avondje Koninklijk Concertgebouworkest is ook, ondanks

overheidssubsidies, niet gratis. Van uitgevers verwachten

dat ze hun waren weggeven omdat het onderzoek door de

belastingbetaler is medegefinancierd, houdt in deze context

dan ook geen stand.

Zonder de kleine uitgevers zullen ook de kleine tijdschriften

verdwijnen en worden de grote concerns alleen maar machtiger.

Als uitgevers en universiteiten de tijd en de fondsen

krijgen om een duurzame omwenteling naar open access

te bewerkstelligen, een die gelijke tred houdt met wat er op

dit gebied in de rest van de wereld gebeurt, zal het ooit misschien

ook echt gaan lukken, zonder dat het ten koste gaat

van het uitgeverslandschap dat Nederland rijk is.

Irene van Rossum

is uitgeefdirecteur bij Amsterdam University Press

Noot

1 Volgens nature.com zijn in 2017 (het laatste jaar waarvoor cijfers zijn gegeven)

10.768 artikelen ingezonden, waarvan 820 artikelen uiteindelijk zijn gepubliceerd. Een

persoonlijk abonnement kost € 202,97 en daarvoor krijg je 51 nummers per jaar. Als er

ook in 2022 820 artikelen worden gepubliceerd, dan kosten die een kwartje per stuk, of

nog geen 4 euro per week. Daar krijg je de Volkskrant niet voor.

35


TH MA 2-22

Publiceren zonder drempels

Om te garanderen dat haar publicaties een zo breed mogelijk publiek bereiken, heeft Brill open access omarmd. Dat ging

bepaald niet zonder slag of stoot. De ervaringen van de Leidse uitgeverij laten goed zien welke valkuilen het systeem kent

én welke mogelijkheden het biedt.

Een gedeeld idee van waarheid

De ambitie van uitgeverij Brill

Stéphanie Paalvast

Brill, Leiden

O

orlog in Oekraïne, pandemie, klimaatcrisis: de

wetenschap werkt keihard om oplossingen te vinden

voor de uitdagingen waarvoor we staan. Die oplossingen

kunnen medisch zijn, technologisch en

natuurkundig. Maar bovenal bepaalt ook de wetenschap hoe

we over deze onderwerpen praten. En daarmee zijn de sociale

en geesteswetenschappen relevanter dan ooit. Zij bieden

immers duiding, ze geven (historische, sociale en economische)

context, ze leggen dieperliggende verbanden bloot en

ze bepalen op die manier de kaders waarbinnen we praten

over de grote vraagstukken van de 21ste eeuw.

Niet alleen is dit belangrijk in het licht van de uitdagingen

waarvoor we staan. Het is ook urgent in een wereld waarin

algoritmen nepnieuws aanjagen en waarin sociale media

groepen van elkaar vervreemden door ze steeds dieper in

Maar bovenal bepaalt

de wetenschap hoe

wij praten over

deze onderwerpen

hun eigen bubbel te trekken. Om de crises aan te pakken is

een gedeeld idee van waarheid essentieel. Wetenschappelijke

publicaties, ook – of juist – uit de sociale en geesteswetenschappen,

zouden dus zo toegankelijk mogelijk moeten

zijn. Ze zouden gratis moeten zijn voor de lezer, en voor

iedereen wereldwijd online beschikbaar. In de wereld van

wetenschappelijk publiceren heet dit ‘open access’.

Dit is in een notendop de ambitie van uitgeverij Brill,

opgericht in 1683 in het hart van de humaniora te Leiden.

Humanities matter is de missie van de uitgeverij. We geven

publicaties uit in het hele spectrum van de sociale en geesteswetenschappen:

van internationaal recht, sociologie,

taalkunde en geschiedenis tot religiestudies en Aziatische

studies. We publiceren jaarlijks meer dan duizend boeken

(monografieën en bundels), 350 wetenschappelijke tijdschriften

en een aantal belangrijke naslagwerken, zoals de

Index Islamicus. Om te garanderen dat deze publicaties

een zo breed mogelijk publiek bereiken en daarmee echt

‘impact’ hebben, heeft Brill open access omarmd.

Maar wat betekent dit nu eigenlijk in de praktijk? Het gratis

beschikbaar maken van publicaties staat immers haaks op

het traditionele verdienmodel van uitgevers. Als je je boeken

en tijdschriften niet meer kunt verkopen, waar komen de

inkomsten dan vandaan?

Potentie van internet

Voordat ik dieper inga op deze vraag, is het van belang kort

de ontwikkeling van open access te schetsen. Het idee om

36


Publiceren zonder drempels

TH MA themahogeronderwijs.org

wetenschappelijke publicaties gratis te ontsluiten is al meer

dan dertig jaar oud en heeft zich min of meer gelijktijdig

ontwikkeld met de komst van het internet. Al in de vroege

jaren negentig kwamen er in een aantal vakgebieden onlinearchieven

waarin onderzoekers hun werk konden uploaden.

De bekendste en grootste heet arXiv en bevat publicaties

uit onder meer natuurkunde, wiskunde, astronomie en biologie.

Het aantal van dit soort archieven is in de afgelopen

decennia sterk gegroeid. Ze overstijgen soms vakgebieden,

zoals arXiv, of richten zich juist nadrukkelijk op één

vakgebied.

Deze archieven zijn er in de eerste plaats op gericht de

potentie van internet optimaal te benutten om zo snel

mogelijk wetenschappelijke resultaten te delen. De auteur

uploadt er niet zijn definitieve artikel, maar zijn manuscript.

Dit is de versie vóór de formele beoordeling van andere

wetenschappers. Ze heten daarom ook wel ‘preprintservers’,

een term die refereert aan die tijd dat wetenschappelijke

publicaties nog vooral in druk (print) verschenen. Dit is ook

precies de reden dat dergelijke archieven niet de plaats van

wetenschappelijke tijdschriften hebben ingenomen.

Een van de belangrijkste taken van een wetenschappelijk

tijdschrift is het organiseren van de kwaliteitscontrole van

publicaties die erin verschijnen: peerreview. Deze beoordeling

gebeurt doorgaans anoniem, door een of twee andere

onderzoekers uit het vakgebied. De lezer en de auteur

kennen elkaars identiteit niet. Peerreview is een essentiële

schakel in het proces van wetenschappelijk publiceren.

Het is het mechanisme dat de betrouwbaarheid van wetenschappelijke

publicaties garandeert. De gepubliceerde versie

van een artikel is daarmee ook de definitiefste versie. Dit is

de versie die andere wetenschappers doorgaans citeren en

op die manier gebruiken in nieuw onderzoek.

Díé publicaties zouden we dus moeten ontsluiten: de

wetenschappelijke tijdschriften (en boeken) zelf. Een grootschalige

oproep hiertoe vond plaats in 2003: de Berlin

Declaration on Open Access. Een aantal instituten en onderzoekscentra

sprak deze uit tijdens een congres in Berlijn.

Deze verklaring bracht in de volgende jaren een belangrijke

Deze beoordeling

gebeurt doorgaans

anoniem, door andere

onderzoekers uit het vak

Onderzoek wijst uit dat

openaccesspublicaties

inderdaad een breder

publiek bereiken

kettingreactie teweeg. Ze maakte onderzoeksfinanciers

ervan bewust dat zij een rol spelen in het bewerkstelligen

van open access. Een belangrijke voortrekker was Framework

Program 7 [FP7], het Europese subsidieprogramma

voor onderzoek. Beleidsmakers voerden een pilot in en verplichtten

onderzoekers met een subsidie hun artikel in open

access te publiceren.

Vanzelfsprekend volgden wetenschappelijke uitgevers deze

ontwikkelingen op de voet. Er kwamen nieuwe uitgevers

zoals PLoS (Public Library of Science), die experimenteerden

met een nieuw model om op deze manier tijdschriften

en artikelen te publiceren. In plaats van het verkopen van

een abonnement rekende de uitgever de onderzoeker een

article processing charge (APC): het tarief voor het afnemen

van de uitgeefservices. In de praktijk betaalde de onderzoeker

dit uit zijn subsidie.

Het aantal onderzoeksfinanciers dat open access publiceren

verplicht bij het afgeven van een subsidie neemt toe.

Dit gebeurt vooral in Europa; ook grote, belangrijke private

financiers zoals de Wellcome Trust en de Bill & Melinda

Gates Foundation nemen dit beleid over. Andere uitgevers

kopiëren al snel het APC-model. Ze beginnen zelf

openaccesstijdschriften en passen het model ook toe op

bestaande tijdschriften: de ‘hybride’ vorm (open access in

een abonnementstijdschrift).

In de afgelopen decennia is het aantal openaccessartikelen

en tijdschriften op deze manier fors gestegen. Intussen is

de schatting dat zo’n 30 procent van alle wetenschappelijke

artikelen open access beschikbaar is. In de Directory of

Open Access Journals (DOAJ), de index die leidend is als

het om openaccesstijdschriften gaat, zijn meer dan zeventienduizend

tijdschriften geregistreerd, die allemaal honderd

procent open access beschikbaar zijn. Studies tonen

aan dat wetenschappers openaccessartikelen niet alleen

vaker maar ook sneller citeren, wat bewijst dat open access

bijdraagt aan een versnelling in de wetenschap. Onderzoek

wijst ook uit dat openaccesspublicaties inderdaad

een breder publiek bereiken, en daarmee voor veel meer

impact zorgen.

37


TH MA 2-22

Publiceren zonder drempels

Artikelen ‘pieken’ in

hun eerste twee

levensjaren; daarna haalt

nieuwer onderzoek ze in

Ook Brill adopteerde het APC-model rond 2012 en begon

een aantal openaccesstijdschriften. Toch kwam open access

publiceren in de eerste jaren moeizaam op gang, totdat er

rond 2017 een kentering plaatsvond. De ervaring van Brill

met open access is daarmee een goed voorbeeld van de

valkuilen die open access publiceren kent, maar ook van de

kansen die er zijn en die – gelukkig – steeds meer worden

gezien en erkend.

article processing charge moesten accepteren om zo kopij

te kunnen garanderen. Sommige van deze tijdschriften

hebben we zelfs moeten ‘terugflippen’ naar een abonnementsmodel,

bij gebrek aan voldoende inkomsten.

One size does not fit all. Bij Brill groeide het bewustzijn dat

we andere oplossingen moesten vinden om een wezenlijke

groei van openaccesspublicaties te bewerkstelligen.

Dit gebeurde in een periode van veel ontwikkelingen en

veranderingen.

Op bredere schaal was bekend dat het APC-model beperkingen

kent. Bibliotheken speelden hierin een belangrijke

rol. Al enige tijd sloten zij grote abonnementspakketten

met vooral de grote uitgevers, de zogeheten big deals. Tegelijkertijd

zagen zij dat onderzoekers article processing

charges betaalden in dezelfde tijdschriften als waarop lezers

een abonnement hadden. De wens ontstond om al deze

uitgaven in één overeenkomst met de uitgever te vatten:

de read-and-publish-deal, waarin bibliotheken betalen voor

zowel de abonnementen (read) als article processing charges

(publish). Brill sloot in 2017 een dergelijke overeenkomst

met koepelorganisatie VSNU (Vereniging van Universiteiten,

nu Universiteiten van Nederland).

Groot contrast

Zoals de voorbeelden van arXiv en PLoS aantonen, is open

access ontstaan in de bètawetenschappen. Die hebben hun

eigen publicatiecultuur: wetenschappers publiceren onderzoek

vrijwel uitsluitend in artikelvorm in wetenschappelijke

tijdschriften. Snelheid is essentieel en er is grote productie:

veel tijdschriften geven ten minste acht à tien nummers per

jaar uit. Artikelen ‘pieken’ in hun eerste twee levensjaren;

daarna haalt nieuwer onderzoek ze weer in.

Dit staat in groot contrast met de publicatiecultuur in de

sociale en geesteswetenschappen. Niet alleen publiceren

onderzoekers in die wetenschappen minder, ook blijven

artikelen veel langer relevant: zeker vijf tot tien jaar na dato

worden artikelen nog geciteerd. Bovenal relevant is het

grote verschil in het subsidielandschap in de vakgebieden.

Toegang tot de tweede en derde geldstroom is meestal vanzelfsprekend

in de bètawetenschappen en daarmee is er

ook budget voor het betalen van article processing charges.

Dit is niet zo in de sociale en geesteswetenschappen. Daar

krijgen onderzoekers doorgaans financiering uit de eerste

geldstroom, via hun aanstelling bij een universiteit. Slechts

een beperkt aantal heeft toegang tot ruimere fondsen via

een beurs van een onderzoeksfinancier – en dan vooral uit

de tweede geldstroom.

Dit betekent dat het model met article processing charges

niet houdbaar is voor de sociale en geesteswetenschappen

om op enige schaal open access te bewerkstelligen. Bij Brill

hebben we tussen 2012 en 2016 een paar tijdschriften

bij wijze van pilot omgezet naar een APC-model; in realiteit

bleek dat we veel artikelen zonder betaling van een

Volledige flip

Dit is het landschap als in 2018 een beleidsstuk uitkomt: Plan

S. Het is opgesteld in opdracht van de Europese Commissie,

met als doel open access te versnellen. Een aantal grote nationale

onderzoeksfinanciers, waaronder de NWO (Nederlandse

Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek) in Nederland

en UKRI (UK Research and Innovation) in het Verenigd

Koninkrijk, sluit zich er bij voorbaat bij aan. De ambitie is

om te bewegen naar een wereld van honderd procent open

access, een ‘volledige flip’. Hoe Plan S hieraan wil bijdragen,

de dynamiek tussen Plan S en uitgevers maar ook tussen de

financiers onderling, is te complex om op deze plaats uiteen

te zetten (zie hiervoor p. 26 e.v.). Essentieel is dat Plan S een

wezenlijke en diepgaande reactie in gang zet bij zowel bibliotheken

als uitgevers.

Bibliotheken herkennen het verlangen naar een volledige

transformatie naar open access. Al langer leeft bij bibliotheken

de wens om budgetten om te leiden om zo open

access te bekostigen in plaats van abonnementen; een

gehoorde kreet is: ‘There is enough money in the system’.

Dit leidt tot de volgende premisse: in plaats van te betalen

voor abonnementen, betalen bibliotheken alleen voor openaccessartikelen.

Daartoe gaan ze met uitgevers in gesprek

over de read-and-publish-overeenkomst, die ze omdopen

tot transformative agreement: een overeenkomst die een

transformatie bewerkstelligt. In de praktijk betekent het dat

als bijvoorbeeld de Universiteit van Amsterdam zo’n overeenkomst

heeft met Brill, alle auteurs die geaffilieerd zijn

38


Publiceren zonder drempels

TH MA themahogeronderwijs.org

In een wereld van

snelle polarisering

zijn oude spanningen

in wezen triviaal

met de universiteit gratis (en automatisch) in open access

publiceren. De kosten zijn dan gedekt via de transformative

agreement.

Zulke overeenkomsten zijn intussen een ingeburgerd

begrip, vooral in Europa. In 2021 zijn op deze manier al

meer dan honderdzestigduizend wetenschappelijke artikelen

wereldwijd in open access beschikbaar gekomen.

We kunnen onmogelijk onderschatten welke impact dit

heeft, en zal hebben, op vooral de sociale en geesteswetenschappen.

Artikelen die anders nooit open toegankelijk

hadden kunnen zijn wegens gebrek aan financiering voor

een article processing charge, zijn dit nu wel. Deze transformative

agreements zijn daarmee de sleutel tot het ontsluiten

van grote hoeveelheden publicaties; ze zijn essentieel

in de schaalvergroting van open access in de sociale en

geesteswetenschappen. Bij Brill hebben we intussen zeven

van deze overeenkomsten; we hopen en verwachten dat dit

aantal de komende jaren gestaag zal toenemen.

Grootste valkuil

Eind goed, al goed? Nee, er is nog een weg te gaan.

Ook transformative agreements zijn niet zonder risico’s.

Zo kan niet iedere uitgever zonder meer een dergelijke

overeenkomst sluiten. Dat heeft te maken met de legacy

waarop de overeenkomsten voortborduren: de big deals die

traditioneel alleen de grote uitgevers sloten. Er vindt nu een

kentering plaats; steeds meer bibliotheken erkennen dat ze

zullen moeten openstaan voor een breder palet aan overeenkomsten.

Maar budget speelt hier een rol: het sluiten van

een dergelijke transformative agreement kan bibliotheken

veel mankracht en uren kosten, en daarmee is er soms simpelweg

een tekort aan resources om met veel uitgevers om

de tafel te gaan.

Dit is direct de grootste valkuil van deze overeenkomsten.

Als we ze niet op brede schaal sluiten, zijn er slechts een

paar uitgevers in staat om op deze manier open access

aan te bieden. Dat heeft als gevolg dat er een verschuiving

plaatsvindt in het publicatiegedrag van onderzoekers.

Zij zullen genegen zijn te kiezen voor het tijdschrift waarin

ze automatisch, en zonder kosten, in open access publiceren

via de overeenkomst. Het zal zorgen voor een minder divers

aanbod aan tijdschriften voor onderzoekers en ondermijnt

ook de diversiteit in het uitgeeflandschap zelf. Dit is vooral

cruciaal voor de sociale en geesteswetenschappen, waar nog

steeds een rijk aanbod is aan grotere en kleinere uitgevers

die ieder een belangrijke rol in het ecosysteem hebben.

Een wat subtieler gevolg van de transformative agreements

is dat de dynamiek tussen uitgever, bibliotheek en onderzoeker

verschuift. De uitgever verkoopt geen abonnementen

of producten meer, maar uitgeefdiensten: de bibliotheek

betaalt immers voor het feit dat de onderzoeker (open

access) publiceert. Dat betekent dat bibliotheken op de langere

termijn andere gesprekken met hun faculteiten zullen

hebben. Het gaat er nu niet om welke abonnementen ze

moeten aanschaffen, gebaseerd op het aantal downloads

binnen de universiteit, maar wat onderzoekers belangrijk

vinden als het gaat om publiceren. Dit vereist een ander

soort advies van de bibliotheek. Dit is niet per se een risico,

maar eerder een kans voor bibliotheken om nauwer betrokken

te zijn bij het uitgeefproces en bij wetenschappelijke

communicatie an sich. Juist in deze tijd, waarin het cruciaal

is dat de wetenschap zich engageert met de grote uitdagingen

waarvoor we staan, liggen er nog veel kansen open:

bibliotheken zouden onderzoekers bijvoorbeeld proactiever

kunnen ondersteunen bij het vertalen van hun artikel en de

verspreiding over een breder publiek.

Misschien nog wel het relevantst is dat een transformative

agreement van invloed is op de zichtbaarheid van de vakgebieden

zelf. Alles wat open access is, zal zichtbaarder

worden, maar datgene wat gesloten blijft, zakt weg. Juist in

de sociale en geesteswetenschappen, die vaak te kampen

hebben met een imagoprobleem als het gaat om impact en

relevantie voor maatschappelijke kwesties, moeten open

access en schaalvergroting daarom een prioriteit zijn.

Om tot een open én inclusieve toekomst te komen, zullen

de partijen in de markt intensief moeten blijven samenwerken.

Een gedeeld idee van verantwoordelijkheid is hierbij

cruciaal. Niet alleen uitgevers kunnen een wezenlijke transformatie

bewerkstelligen; dit kan alleen als ook financiers,

bibliotheken en instituten hun rol opnemen en oog hebben

voor de grote diversiteit in vakgebieden en wetenschappelijke

uitgevers. In een wereld van snelle polarisering,

algoritmen en grote crises zijn oude spanningen tussen

financiers, uitgevers, bibliotheken in wezen triviaal. We are

in this – together.

Stéphanie Paalvast

is Head of Open Research bij uitgeverij Brill

39


TH MA 2-22

Publiceren zonder drempels

Open excess

Huisman

I

k kom net terug van de filmset. Mijn veelgelezen

publicatie Sound and vision: De klokken

van Arnemuiden in hermeneutisch perspectief

wordt verfilmd! Eindelijk de gelegenheid om

deze belangrijke bijdrage aan de wetenschap te ontsluiten

voor het grotere publiek. Het Fonds voor Wetenschappelijk

Onderzoek Vlaanderen heeft een subsidie beschikbaar

gesteld via het programma ‘Binnenkort in dit theater’ en als

alles goed gaat, kunnen miljoenen film- en wetenschapsliefhebbers

binnenkort het resultaat zien.

Nog wel een paar kleine uitdagingen. Johnny Depp en

Edward Snowden waren niet beschikbaar voor de rol als

klokkenluider, maar er waren gelukkig genoeg wetenschappelijke

misstandenmelders die stonden te trappelen voor

hoofd- en bijrollen. Ook de lengte staat nog ter discussie.

Om de diepgaande analyse goed voor het voetlicht te brengen

dacht ik zelf aan een film van pakweg zeven uur (veel

korter dan Kobayashi’s The Human Condition), maar de

producenten mikten toch op het gangbaardere format van

100 minuten. Dat wordt nog schrappen...

Filmproducenten gedragen zich eigenlijk net zo als wetenschappelijke

uitgeverijen: alles mag, als het maar binnen

hun kaders past. Zo stonden uitgeverijen vooraan om

open access te propageren, maar uiteraard werd dit alleen

mogelijk tegen forse betaling door onderzoekers of hun

universiteiten. Ik vermoed niet dat de wereld er beter op

is geworden nu talloze publicaties direct toegankelijk zijn.

De term ‘toegankelijk’ moet je ook met een schep zout

nemen. Open access lijkt toch vooral open excess te zijn: ik

probeerde gisteren nog een aantal openaccessartikelen in

Journal of Physics A – letterlijk – te ontcijferen. Niet gelukt,

er is nog een diepe kloof tussen toegang hebben en iets

begrijpen...

Overigens wordt niet alleen het lezerspubliek niet altijd serieus

genomen, dat geldt ook voor reviewers. Ik kreeg laatst

het verzoek een manuscript te reviewen. Als beloning zou ik

een jaar lang gratis toegang krijgen tot het tijdschrift. Leuk,

dacht ik, tot ik ontdekte dat het een full open access-tijdschrift

bleek te zijn.

Sturen ze het manuscript

terug met de vraag of

ik een abstract en

keywords wil toevoegen!

Ik ga me toch maar eens verdiepen in rooftijdschriften.

Volgens recente tellingen zijn er zo’n vijftienduizend – er

zullen toch wel enkele zijn die zich richten op het hoger

onderwijs en mijn recente briljantjes zouden willen publiceren?

Ik heb de volgende manuscripten nog op de plank

liggen: ‘Jane’s addiction: Een teleurstellend onderzoek naar

de relatie tussen cocaïnegebruik en academisch succes’

en ‘Putain, putain: Arno Hintjens’ bijdragen aan het hogeronderwijsdebat

(een eerbetoon)’. Wie biedt?

Jeroen Huisman

is hoogleraar sociologie, verbonden aan het Centre for Higher

Education Governance Ghent, Universiteit Gent en vast

columnist van Th&ma

Ook vormvereisten van uitgeverijen zijn me vaak een doorn

in het oog. Ik zond vorig jaar mijn sonnettencyclus ‘De ballade

van de onderzoeker’ naar een bekend wetenschappelijk

tijdschrift. Sturen ze het manuscript terug met de vraag of

ik een abstract en keywords wil toevoegen! Ook wacht ik al

vier maanden op nieuws over mijn choreografie ‘Het zwanenmeer’,

ingestuurd naar het Journal of Applied Ecology.

40


Publiceren zonder drempels

TH MA themahogeronderwijs.org

Vaktijdschriften zetten experts in om bijdragen te beoordelen, zodat de geïnteresseerde leek weet welke mening hij

serieus moet nemen. Op zichzelf een goed systeem, maar volgens Remco Heesen en Liam Kofi Bright heeft dit een

negatieve invloed op de tijdsbesteding van wetenschappers. Zij pleiten daarom voor peerreview ná publicatie.

Tijd voor een organischer model

Peerreview in de aandachtseconomie

Remco Heesen & Liam Kofi Bright

University of Western Australia en Rijksuniversiteit Groningen, London School of Economics and Political Science

D

e wereld zit vol met mensen met een mening. Sommige

van die meningen nemen we serieuzer dan

andere. De wereld van de intelligentsia, degenen

die hot takes, columns en opinieartikelen produceren,

is zeker niet minder hiërarchisch dan de rest van onze

ongelijke samenleving, en misschien zelfs hiërarchischer.

Binnen en buiten deze wereld kan een klein voordeel snel

groeien. Met hoe meer volgers op sociale media je begint,

des te makkelijker het is om je publiek uit te breiden. Als ik

al succes heb gehad met een artikel in een krant of vakblad,

is het makkelijker om de redactie ervan te overtuigen ook

mijn volgende stuk een kans te geven. Journalisten zullen

terugkomen bij experts die eerder goede quotes hebben

geleverd. Enzovoort.

Dit is een proces van cumulatief voordeel: de rijken worden

onvermijdelijk rijker en het gat met de armen groeit.

De socioloog Robert Merton (1968) noemde dit fenomeen

het ‘mattheuseffect’, naar Mattheus 25:29: ‘Want wie heeft

zal nog meer krijgen, en wel in overvloed, maar wie niets

heeft, hem zal zelfs wat hij heeft nog worden ontnomen.’

De verschillende selectiemechanismen in de aandachtseconomie

versterken over het algemeen dit effect.

Moeten we proberen de zeer ongelijk verdeelde aandacht

te egaliseren? Welke onderwerpen onze collectieve aandacht

waard zijn, en welke beweringen het verdienen

serieus genomen te worden of zelfs de basis te vormen

voor beleidsmaatregelen, zijn immers beslissingen met

grote sociale gevolgen. Schadelijke bedrijven laten met hun

handelen zien dat ze dit weten: zie bijvoorbeeld de enorme

hoeveelheden tijd en geld die consultancybedrijven namens

olie- en tabaksbedrijven besteden aan pogingen om invloed

uit te oefenen op welke studies brede aandacht krijgen

(Oreskes & Conway, 2010). Weten we wel zeker dat we deze

verantwoordelijkheid willen toevertrouwen aan… wie het

ook is die nu beslist wat het horen waard is? Weten we dat

hun selectieprincipes dusdanig aansluiten bij het collectief

belang dat we hier blind op kunnen varen?

Recenseren en filteren

Het mattheuseffect en selectiemechanismen vinden we op

allerlei gebieden, en over elk hiervan is veel te zeggen. Voor

nu richten we ons op meningen die de autoriteit van de

wetenschap claimen, bijvoorbeeld over de effectiviteit van

coronavaccins, de kans op extreem weer in de toekomst, de

oorzaken van criminaliteit, enzovoort. Deze onderwerpen

hebben een directe invloed op ons leven, dus we willen

graag weten welke mening we moeten geloven, of in elk

geval serieus moeten nemen. Het zou nogal saai worden

als we onszelf voor elk onderwerp door alles wat ooit door

iemand is opgeschreven heen moeten werken.

Hoe lossen we dit probleem op? Met vaktijdschriften die

peerreview gebruiken! Zij zetten experts in om bijdragen

te recenseren en te filteren. Wij als nieuwsgierige

leken kunnen dan zien of een idee in een gerenommeerd

wetenschappelijk tijdschrift is verschenen en op basis

daarvan onze aandacht verdelen. Journalisten kunnen

deze tijdschriften als filter gebruiken om te bepalen welke

(geclaimde) nieuwe inzichten ze bij een breder publiek

41


TH MA 2-22

Publiceren zonder drempels

onder de aandacht willen brengen. En ons probleem

is opgelost.

Je zou zelfs kunnen denken dat er geen echt alternatief is:

hoe zouden we zonder tijdschriften die peerreview hanteren

kunnen weten welke wetenschappelijke meningen we

moeten vertrouwen, of serieus moeten nemen? Dit is wat

te snel geredeneerd, aangezien peerreview niet zo nauw

verbonden is met de wetenschappelijke methode als soms

wordt gesuggereerd. Het is waar dat Henry Oldenburg een

vorm van peerreview introduceerde in zijn rol als redacteur

van de Philosophical Transactions of the Royal Society, in

1665 opgericht als een van de eerste wetenschappelijke tijdschriften.

Maar de centrale rol die peerreview nu inneemt

in de aandachtseconomie van de wetenschap heeft hij pas

sinds halverwege de twintigste eeuw. Dit blijkt bijvoorbeeld

uit Einsteins verontwaardigde antwoord toen hij in

1936 voor het eerst een recensierapport ontving: ‘Ik heb dit

artikel opgestuurd voor publicatie, niet voor recensie’ (Kennefick,

2005). Gedurende het grootste deel van de geschiedenis

van de moderne wetenschap speelde peerreview

hooguit een marginale rol.

Kosten van peerreview

Er zijn kosten verbonden aan het gebruik van peerreview als

belangrijkste manier om te beslissen welk wetenschappelijk

werk onze aandacht waard is. Ten eerste kost het tijd, soms

veel tijd (Himmelstein, 2015), waardoor belangwekkende

nieuwe ideeën niet direct beschikbaar zijn voor een breed

publiek. Dit kan vooral een probleem zijn in zich snel

ontwikkelende situaties zoals tijdens de coronapandemie,

die het peerreviewsysteem al onder grote druk heeft gezet

(Packer, 2020).

Ten tweede creëert peerreview zijn eigen sociale pathologieën.

Zo zien we nu en dan ‘recensie-ringen’ (Ferguson et

al., 2014; Callaway 2015). In deze gevallen spannen recensenten

samen met auteurs: de experts die het werk van

hun collega’s recenseren, laten het werk van hun vrienden

simpelweg door. Dergelijke gevallen zijn schokkend en

Gedurende het grootste deel

van de geschiedenis

speelde peerreview

hooguit een marginale rol

zeldzaam, maar ze tonen ook aan dat alleen al het bestaan

van een peerreviewsysteem de wijze verandert waarop

wetenschappers zich gedragen en hun tijd besteden. Zelfs

als vaststaat dat het wetenschappers en het publiek tijd

bespaart doordat ze minder slecht werk lezen, kunnen

we de vraag stellen of het systeem netto wel een positieve

invloed heeft op hoe wetenschappers hun tijd besteden.

In ons recente artikel – ja, lach maar, het is door peerreview

goedgekeurd – stellen we dat dit niet het geval is (Heesen

& Bright, 2021). Om precies te zijn stellen we dat op basis

van het huidige bewijs, voor zover het een oordeel mogelijk

maakt, peerreview geen positieve bijdrage lijkt te leveren aan

de wijze waarop wetenschappers hun tijd besteden, maar

juist een negatieve bijdrage. Om deze reden stellen we een

organischer peerreviewmodel voor; daarbij beslissen wetenschappers

zelf wanneer ze hun werk publiceren en bepaalt de

wetenschappelijke gemeenschap de waarde ervan in de loop

van de tijd door middel van ‘peerreview na publicatie’ en door

met het werk in discussie te gaan of het juist te negeren.

Hoewel peerreview na publicatie misschien ingewikkeld en

technisch klinkt, zal wat we voor ogen hebben bekend zijn

bij iedereen die weleens websites zoals Reddit of Rotten

Tomatoes heeft gebruikt. Wetenschappers becommentariëren

elkaars werk en geven er scores aan. Net als op Reddit

maakt positieve feedback het voor anderen gemakkelijker

om iets te vinden, terwijl negatieve feedback het juist moeilijker

maakt. Net als op Rotten Tomatoes kunnen we ‘gecertificeerde

experts’ (bijvoorbeeld iemand met een doctoraat

in een relevant vakgebied) onderscheiden van ‘vermeende

experts’ (alle anderen). Lezers kunnen desgewenst sorteren

op gecertificeerde expertscores of alle scores.

Wat zouden de voordelen van zo’n verandering zijn?

Ten eerste zou wetenschappelijk werk eerder beschikbaar

zijn, zodat collega-experts erop kunnen voortbouwen terwijl

anderen het nog doorlichten voor verdere verspreiding.

We hebben dit al zien gebeuren tijdens de coronapandemie

(Flier, 2020), maar dit proces zou veel ordelijker en gecontroleerd

zijn geweest als het al het standaardmodel van

publiceren was.

Ten tweede zouden wetenschappers vrijer zijn om zelf te

beslissen hoe ze hun tijd verdelen tussen recenseren, repliceren

en origineel onderzoek. Dit in tegenstelling tot de huidige

situatie, waarin tijdschriftredacteuren die om recensies

vragen een van de vele factoren zijn die de tijd van wetenschappers

onder druk zetten. Hierdoor kunnen ze hun tijd

efficiënter besteden, zeker als er een grotere mate van specialisatie

tussen deze taken plaatsvindt (Romero, 2018).

Ten derde, als het deponeren van een artikel in een openaccessarchief

(bijvoorbeeld arXiv 1 , bioRxiv 2 of OSF 3 ) het primaire

publicatiemiddel wordt, omzeil je schreeuwend

dure commerciële uitgevers (Monbiot, 2018), waardoor

universiteitsbibliotheken veel geld besparen (Van Noorden,

2013), terwijl wetenschappelijk werk juist breder toegankelijk

wordt.

42


Publiceren zonder drempels

TH MA themahogeronderwijs.org

Dat is niet alleen goed

voor de wetenschap,

op andere hiërarchische systemen waarmee we informatie

delen, zoals in de journalistiek en op sociale media. Het is

zeker de moeite waard om na te denken over de vraag of

we ook deze systemen op vergelijkbare wijze kunnen en

moeten democratiseren.

maar ook voor de

wetenschappers

Remco Heesen

is wetenschapsfilosoof aan de University of Western Australia en

onderzoeker aan de Rijksuniversiteit Groningen

Liam Kofi Bright

is wetenschapsfilosoof en universitair docent aan de London

School of Economics and Political Science

Misschien wel de belangrijkste verandering is dat we het

lot van wetenschappelijke bijdragen in handen zouden

leggen van de wetenschappelijke gemeenschap in de

breedte, zodat ze niet meer afhankelijk zijn van de mogelijk

niet-representatieve opvattingen van een tijdschriftredacteur

en een tot drie recensenten. Dit zal oordelen over wetenschappelijke

kwaliteit democratischer en minder bevooroordeeld

maken. Dat is niet alleen goed voor de wetenschap,

maar ook voor wetenschappers, omdat het hun carrièresucces

(nauw verbonden met het succes van hun bijdragen)

wat minder willekeurig maakt.

Eindeloze mogelijkheden

We keren nu terug naar de vraag waarmee we begonnen:

hoe kunnen wetenschappers en geïnteresseerde buitenstaanders

bepalen welke van de enorme hoeveelheid wetenschappelijke

artikelen ze moeten lezen? We wijzen erop dat

het onduidelijk is hoe nuttig tijdschriften die peerreview

gebruiken in dit opzicht werkelijk zijn. Er is namelijk

schrikbarend weinig bewijs dat artikelen die bijvoorbeeld

in Nature of Science verschijnen meer de moeite waard

zijn om te lezen dan die in minder prestigieuze tijdschriften

(Brembs et al., 2013; Brembs, 2018). Daarentegen zal

het opschudden van peerreview zoals wij voorstellen veel

innovatie stimuleren, bijvoorbeeld in het ontwikkelen van

nieuwe methoden en maatstaven voor het sorteren van

artikelen. We hebben hierboven al voorgesteld op basis van

scores van gecertificeerde experts te sorteren, als alternatief

voor een maatstaf waarbij je rekening houdt met de mening

van zowel gecertificeerde als vermeende experts, maar de

mogelijkheden zijn eindeloos. We verwachten dat sommige

van deze nieuwe maatstaven al snel betrouwbaarder zullen

blijken dan het gebruik van de reputatie van tijdschriften als

maatstaf voor kwaliteit (Arvan et al.).

Wij leken kunnen dan snel en gratis nieuw onderzoek

lezen, waarbij we onze aandacht verdelen op basis van een

combinatie van zorgvuldig samengestelde statistieken en

onze eigen interesses en nieuwsgierigheid. Zo is ons probleem

opgelost. Daarna kunnen we onze aandacht richten

Literatuur

Arvan, M., Bright, L.K. & Heesen, R. Jury theorems for peer review. The British Journal for the

Philosophy of Science. doi:10.1086/719117

Brembs, B., Button, K. & Munafò, M. (2013). Deep impact: Unintended consequences of

journal rank. Frontiers in Human Neuroscience 7, 1-12. doi:10.3389/fnhum.2013.00291

Brembs, B. (2018). Prestigious science journals struggle to reach even average reliability.

Frontiers in Human Neuroscience 12, 1-7. doi:10.3389/fnhum.2018.00037

Callaway, E. (2015). Faked peer reviews prompt 64 retractions. Nature. doi:10.1038/

nature.2015.18202

Ferguson, C., Marcus, A. & Oransky, I. (2014). Publishing: The peer-review scam.

Nature 515, 480-482. doi:10.1038/515480a

Flier, J. S. (2020). Covid-19 is reshaping the world of bioscience publishing. STAT. www.

statnews.com/2020/03/23/bioscience-publishing-reshaped-covid-19/

Heesen, R. & Bright, L.K. (2021). Is peer review a good idea? The British Journal for the

Philosophy of Science 72, 635-663. doi:10.1093/bjps/axz029

Himmelstein, D. (2015). Publication delays at PLoS and 3,475 other journals. Satoshi

Village. blog.dhimmel.com/plos-and-publishing-delays/

Kennefick, D. (2005). Einstein versus the Physical Review. Physics Today 58, 43-48.

doi:10.1063/1.2117822

Merton, R.K. (1968). The Matthew Effect in Science. Science 159, 56-63. doi:10.1126/

science.159.3810.56

Monbiot, G. (2018). ‘Scientific publishing is a rip-off. We fund the research – it should be

free’. The Guardian, 13 september 2018. www.theguardian.com/commentisfree/2018/

sep/13/scientific-publishing-rip-off-taxpayers-fund-research

Oreskes, N. & Conway, E.M. (2010). Merchants of Doubt: How a Handful of Scientists

Obscured the Truth on Issues from Tobacco Smoke to Global Warming. Bloomsbury Press.

Packer, M. (2020). Does Peer review Still Matter in the Era of COVID-19? Revolution and

Revelation. www.medpagetoday.com/blogs/revolutionandrevelation/86465

Romero, F. (2018). Who should do replication labor? Advances in Methods and Practices in

Psychological Science 1, 516-537. doi:10.1177/2515245918803619

Van Noorden, R. (2013). The true cost of science publishing. Nature 495, 426-429.

doi:10.1038/495426a

Noten

1 arxiv.org

2 www.biorxiv.org

3 osf.io

43


in dienst van

leerlingen

Zoek je bevlogen mensen voor het onderwijs?

Mensen in dienst van leerlingen. In dienst van ontwikkeling, aandacht en van

morgen. Mensen in dienst van het onderwijs. Die vind je op driessen.nl

Uitzendbureau in dienst van jou.


Publiceren zonder drempels

TH MA themahogeronderwijs.org

Door verslag te doen van je eigen zwaktes kun je volgens Gerben ter Riet een bijdrage leveren aan de ‘georganiseerde

scepsis’ van de onderzoeksgemeenschap. ‘Voor mij persoonlijk geldt dat ik de gebreken in het onderzoek van anderen

veel beter zie dan die in onderzoek waarvan ik de bedenker en projectleider ben.’

Ken je beperkingen en schrijf ze op

Zelfkritisch kijken naar je eigen werk

Gerben ter Riet

Hogeschool van Amsterdam

E

ind jaren zeventig verscheen het boek Laboratory

Life: The Social 1 Construction of Scientific Facts van

Bruno Latour en Steve Woolgar. Daarin gaan de

auteurs als etnografen op bezoek bij een exotische

stam: wetenschappers. Ze beschrijven wat zich afspeelt

in de hitte van het proces van ‘feitenbouw’. Geïnspireerd

door Latour & Woolgars (de)constructivistische kijk op

wetenschap bracht ik tijdens een congres de resultaten van

de gerandomiseerde trial, die de kern van mijn promotieonderzoek

vormde, in de eerste tien minuten stevig aan

de man. De laatste tien minuten besteedde ik aan de kille

deconstructie van hetzelfde onderzoek door belangrijke

beperkingen in ontwerp, uitvoering en analyse ervan met

het publiek te delen. De licht verbouwereerde maar toch

zeer positieve reacties uit het publiek sterkten mij in het

idee dat wetenschappers openhartige zelfkritiek waarderen

Schrijven we om te

informeren, te overtuigen,

te inspireren of om tot

actie aan te zetten?

(Merton, 1942). Die lezing resulteerde in een separaat artikel

dat we volledig wijdden aan belangrijke beperkingen van

mijn onderzoek (Ter Riet et al., 1998).

Enkele vragen. Hoe kom je erachter wat de beperkingen zijn

van (je) onderzoek? Zitten getrainde expert-lezers eigenlijk

wel te wachten op de soms halfhartig zelfkritische opmerkingen

van slagers die hun eigen vlees keuren? Zijn al onze

lezers experts? We lezen immers ook om expert te wórden.

Schrijven we om te informeren, te overtuigen, te inspireren

of om tot actie aan te zetten? Als we teruggaan naar Latour

& Woolgar en de ‘feitenbouw’, kunnen we stellen dat we een

feit pas werkelijk hebben gebouwd als we álle alternatieve

verklaringen voor het onderhavige fenomeen of de (causale)

associatie hebben uitgesloten. Hoe kunnen we aan die

‘georganiseerde scepsis’ van de onderzoeksgemeenschap

zelf ons steentje bijdragen (Merton)? Kunnen we misschien

per onderzoeksvraag-onderzoeksontwerpcombinatie automatisch

beperkingen identificeren? Wat is de rol van sensitiviteitsanalyses

om de robuustheid van eigen bevindingen

– of het gebrek eraan – meer met cijfers te onderbouwen

en minder met alleen woorden? Op deze vragen gaan we

hieronder in. 2

Ideaal vs. werkelijk

We definiëren een beperking hier als een discrepantie

tussen de ideale opzet, uitvoering, analyse, archivering

en rapportage van een onderzoek en de werkelijke opzet,

uitvoering, analyse, archivering en rapportage ervan.

45


TH MA 2-22

Publiceren zonder drempels

We zullen niet nader ingaan op het aspect van ideale archivering,

maar een handreiking daarover vind je in referentie

(GFISCO). Beperkingen kun je enigszins typeren naar

onderzoeksvraag-onderzoeksopzetcombinaties. Om bijvoorbeeld

een oorzaak-gevolgvraag te onderzoeken is een

vragenlijstonderzoek niet het geëigende ontwerp. Ook een

focusgroeponderzoek of gerandomiseerde trial doen voor

vragen naar de prevalentie van een ziekte of ander verschijnsel

levert automatisch bepaalde beperkingen op.

Als we de onderzoeksvraagstelling kennen, hoe weten we

dan welke ideale opzet, uitvoering, analyse, archivering en

rapportage daarbij horen? Dat kan moeilijk zijn. We zullen

hier niet voor alle soorten onderzoeksvragen op ingaan,

maar Tabel 1 geeft een handreiking. In kolom 4 staan de

namen van checklists om bronnen van bias te vermijden

(risk of bias tools) en in kolom 5 vinden we richtlijnen voor

goede rapportage. Hoewel de laatste gericht zijn op rapportage,

is het raadplegen daarvan in de planningsfase

van nieuw onderzoek sterk aan te bevelen. Immers, als we

op ideeën komen over wat we geacht worden te rapporteren,

zullen we in ieder geval bewust moeten afwegen of

we die aspecten meenemen in ons ontwerp, onze analyse

en archivering.

Hoe weten we welke

ideale opzet, uitvoering,

analyse, archivering en

rapportage daarbij horen?

Zich beroepend op de evidence-piramide menen veel

aanhangers van evidence-based medicine dat voor effectiviteitsvragen

de gerandomiseerde trial (RCT) de ideale

ontwerpkeuze is. Maar RCT’s zijn niet altijd mogelijk, zijn

duur of tijdverslindend. Bovendien is de ene RCT de andere

niet, en binnen die grote ontwerpkeuze zitten tientallen

kleinere subontwerpkeuzes verstopt. Resultaten uit een

Nr. Type Commentaar Hulp bij keuze optimaal ontwerp in: Hulp bij optimale rapportage in † :

1 Prevalentie Vragen naar het vóórkomen van verschijnselen A (Bethlehem, 2017), B (Meursinge

Reynders et al., 2022)

2 Opinie Vragen naar wat (groepen) mensen denken over iets; dit

kan kwalitatief of kwantitatief onderzoek zijn

3 Oorzaak-gevolg Klassiek onderverdeeld in etiologisch (oorzaken van ziekte

(3a)) en interventie-onderzoek (oorzaken van beloop of

prognose; (preventieve) behandeling (3b))

4 Marker Klassiek onderverdeeld in diagnostisch onderzoek (crosssectioneel,

dat wil zeggen: er is geen tijdverloop tussen

vaststelling van de marker en wat je wilt diagnosticeren

(bijvoorbeeld ziekte, (4a)) en beschrijvend prognostisch

onderzoek (longitudinaal, dat wil zeggen: er is tijdsverloop

tussen vaststelling van de marker en wat je wilt

diagnosticeren (4b))

5 Economische

efficiëntie

6 Meeteigenschappen

van meetinstrument

7 Beschrijving van

ervaringen

8 (Systematische)

review; meta-research

Vragen naar de kosten van gezondheidswinst, oftewel

wat de verhouding is tussen monetaire input en

gezondheidsoutput. Vaak uitgedrukt in gezondheidsmaten

zoals (met kwaliteit gewogen) levenstijd (5a) of, bij

uitzondering, monetair uitgedrukte gezondheidswinst

(kosten-batenanalyse, 5b)

Vragen naar validiteit (inclusief responsiviteit) en precisie

van meetinstrumenten

Vragen zoals: waar lopen we tegenaan tijdens het

ontwikkelen van een interventie of product?

Vaak ontstaat behoefte om een totaaloverzicht te maken

van wat er (in de literatuur) bekend is over de antwoorden

op de vragen zoals gesteld onder nummers 1 t/m 7. Dit

vergt, per type onderzoek, een apart type meta-onderzoek

† Alle in deze kolom genoemde richtlijnen voor goede rapportage zijn te vinden op www.equator-network.org

ROBINS I (Sterne et al., 2016)

PROBAST (Wolff et al., 2019),

QUADAS-2 (Whiting et al., 2011)

COSMIN Risk of Bias (Mokkink et

al., 2020)

ROBIS (Whiting et al., 2018),

AMSTAR 2 (Shea et al., 2009)

CROSS

CREDES, COREQ, SRQR

CONSORT-familie, STROBE

TRIPOD, STARD

CHEERS

COSMIN reporting

TIDieR

PRISMA, ENTREQ

Tabel 1 Hulpbronnen voor optimaal ontwerp (en rapportage) voor de acht soorten toegepast medisch en gezondheids(zorg)-georiënteerd onderzoek

46


Publiceren zonder drempels

TH MA themahogeronderwijs.org

Nr.

Vermelde beperkingen

1 De e-mailadressen van onderzoekers die verbonden zijn aan instellingen die de National Survey on Research Integrity (NSRI)

niet steunden, werden uit open bronnen geplukt. Daarom kunnen wij niet op geloofwaardige wijze nagaan of de aldus geplukte

e-mailadressen voldeden aan onze insluitcriteria voor deelname aan de NSRI. Daarom konden we het responspercentage alleen

berekenen op basis van de acht instellingen die de NSRI steunden.

2 Zelfs voor de vijf achtergrondkenmerken (gemiddelde duur van onderzoeksgerelateerd werk (per week), het gebied waarin men

vooral werkzaam is, academische rang, geslacht en of men empirisch onderzoek deed of niet) kunnen wij de representativiteit van

onze steekproef niet beoordelen.

3 † Een beperking van onze analyse betreft het hercoderen van N.v.t.-antwoorden in ‘nooit’ in de multipele lineaire regressie-analyses, aangezien

er een verschil is tussen het niet tentoonspreiden van gedrag omdat het echt niet van toepassing is en het opzettelijk nalaten van zulk gedrag.

4 † Onze definitie van ‘minstens één frequente QRP’ (twijfelachtige onderzoekspraktijk), voor scores van minstens 5 op de Likert-schaal.

Verruiming van de definitie van ‘frequent’ (door een lager afkappunt) zou tot hogere prevalentieschattingen hebben geleid.

5 † Andere enquêtes hebben een ander aantal QRP’s beoordeeld en deze soms anders gedefinieerd, wat directe vergelijkingen tussen onze

enquête en die van anderen bemoeilijkt.

6 Onjuiste classificaties van academische rang als gevolg van bevordering van personen tot een hogere rang minder dan 3 jaar voor

het invullen van onze enquête. Wij kunnen geen uitspraken doen over het effect van deze verkeerde inschaling op onze resultaten.

7 Anderen meldden eerder de hogere prevalentieschatting van falsificatie en fabricatie van gegevens in de bio- en medische

wetenschappen. Helaas kunnen we niet concluderen of dit te wijten is aan meer wangedrag of aan het feit dat onderzoekers in dit

specifieke vakgebied zich gewoon bewuster zijn van het probleem en dus eerder bereid zijn het te melden.

8 We ontdekten dat wetenschappers uit de Letteren en Wijsbegeerte, evenals promovendi en junior-onderzoekers, de RRP’s

(responsible research practices) vaker als ‘niet van toepassing’ rapporteerden. We weten niet of dit komt doordat deze open science

RRP’s echt niet toepasbaar zijn of dat deze praktijken nog niet erkend worden als standaard verantwoorde praktijken in deze

discipline en rang.

Niet vermelde (mogelijke) beperkingen

9 † Onze definitie van ‘minstens één frequente QRP’, voor scores van minstens 5 op de Likert-schaal. Vernauwing van de definitie van ‘frequent’

(door een lager afkappunt) zou tot lagere prevalentieschattingen hebben geleid.

10 De vier vrij grof onderscheiden velden van onderzoek doen geen recht aan eventuele onderzoekscultuurverschillen binnen die velden.

11 Als de mate van bewustzijn inderdaad van invloed is op de geneigdheid een bepaalde antwoordcategorie te kiezen (zie nr. 7 in

vermelde), heeft dit verdergaande gevolgen voor de interpretatie van de resultaten van de NSRI.

12 De psychometrische schalen zijn niet allemaal in dezelfde mate gevalideerd.

13 Het is onzeker in welke mate de eventuele selectieve non-respons ook leidt tot verkeerde schattingen van de gevonden associaties.

14 Hoewel alle multipele regressieanalyses gecorrigeerd werden voor alle psychometrische schaalscores en de vijf

achtergrondvariabelen, is vertekening van de gevonden associaties door het niet meten van andere relevante confounders niet

uitgesloten.

15 † Hoewel naast hoofdeffecten ook is gekeken naar een beperkt aantal subgroepeffecten, is niet uitgesloten dat er belangrijke, niet-vermoede

subgroepeffecten bestaan die we niet hebben gezien.

16 Het is onzeker in welke mate de eventuele systematische meetfouten in de antwoorden op deze gevoelige onderwerpen, ondanks

toepassing van de randomised responsemethode, leidt tot verkeerde schattingen van de gevonden associaties.

17 Het feit dat deze survey in Nederland werd uitgevoerd heeft mogelijkerwijs verschillende implicaties voor de generalisatie van de

resultaten van enerzijds de prevalentieschattingen van (on)verantwoorde onderzoekspraktijken en anderzijds de associaties ervan

met psychometrische schalen, zoals bijvoorbeeld publicatiedruk of mentorschap.

18 Het feit dat alleen volledig ingevulde enquêteformulieren konden worden ingezonden, heeft de precisie van de survey mogelijk

negatief beïnvloed.

19 We kunnen niet geheel uitsluiten dat sommige respondenten onderling overleg hadden over gegeven antwoorden alvorens hun

antwoorden in te zenden.

20 Ondanks de nodige inspanningen vooraf kunnen we niet uitsluiten dat sommige respondenten bepaalde vragen niet goed begrepen,

wat hun antwoorden kan hebben beïnvloed.

21 De focus op gedrag in de laatste drie jaar leidt door een selectief of slecht geheugen mogelijk tot meetfouten.

Overigens staat het lezers vrij de NSRI-dataset te downloaden op osf.io/ehx7q/ en zelf het effect van andere keuzes te bepalen. Dat is het voordeel van transparant archiveren (GFISCO).

† Schuingedrukte items zijn redelijkerwijs in het onderzoek zelf te checken door uitgebreidere robuustheidsanalyses te doen.

Tabel 2 Vermelde en niet vermelde beperkingen van de National Survey on Research Integrity (Gopalakrishna, 2021; Gopalakrishna

et al., 2022)

47


TH MA 2-22

Publiceren zonder drempels

Het gekozen ontwerp is

vaak geschikter voor

de ene dan voor de

andere vraagstelling

slecht opgezette of uitgevoerde RCT kunnen minder valide

zijn dan die uit een goede observationele studie. Een uitstekende

RCT kan waardevoller zijn dan een slecht uitgevoerde

systematische review. Minder bekend is dat goed ontworpen

observationele studies naar effectiviteitsvragen, mits goed

geanalyseerd, dezelfde antwoorden kunnen opleveren als

goede RCT’s (Hernán et al.). De evidence-piramide van

evidence-based medicine is overigens eveneens matig van

toepassing op niet-oorzaak-gevolgvragen (zie de types 1, 2,

3a, 4 en 5 in Tabel 1).

Veel onderzoeken hebben meerdere vraagstellingen en het

gekozen ontwerp is vaak geschikter voor de ene dan voor

de andere vraagstelling. Zo richt de recentelijk gepubliceerde

National Survey on Research Integrity zich op de

vraag wat de periodeprevalenties zijn van (on)verantwoorde

onderzoekspraktijken onder academische onderzoekers in

Nederland (doel 1) en op de vraag welke factoren eventuele

prevalentieverschillen veroorzaken (doel 2). Een survey (vragenlijstonderzoek)

is veel geschikter voor doel 1 dan voor

doel 2 (Gopalakrishna et al.).

Om systematisch alle beperkingen van een bepaald

onderzoek te identificeren helpt het om je telkens op één

onderzoeksvraag-ontwerpcombinatie te richten en successievelijk

alle onderzoeksvragen af te lopen. Tabel 2 toont

welke beperkingen de twee hoofdpublicaties over de National

Survey on Research Integrity benoemden en welke de

auteurs mogelijk hadden kunnen toevoegen.

Het bovenstaande denkkader werkt goed voor beperkingen

van de interne validiteit van een onderzoek. Maar hoe zit het

met ethiek, externe validiteit en efficiëntie? Waar het ethiek

betreft, volsta ik met te stellen dat ethische commissies (als

ze al worden geraadpleegd in praktijkgericht onderzoek

binnen het hoger beroepsonderwijs) in mens- en diergebonden

onderzoek als hoofdtaak hebben om te beoordelen of:

1. de vraagstelling van voldoende belang is (én niet

reeds afdoende is beantwoord) om de van deelnemers

gevraagde inspanningen of het van proefdieren

gevergde lijden te rechtvaardigen;

2. de uit de onderzoeksvragen-onderzoeksopzetcombinatie

noodzakelijk voortvloeiende beperkingen klein genoeg

zijn om een (enigszins) valide antwoord waarschijnlijk

te maken.

Uit de formulering van de bovenstaande twee eisen volgt dat

(consistente) ethische toetsing moeilijk is, en mensenwerk.

Riskante generalisaties

Liever dan over externe validiteit spreek ik van effect(maat)

modificatie (Rothman et al., 2010). We maken minder vaak

riskante en foute generalisaties door niet te concluderen dat

een bepaald onderzoeksresultaat bijvoorbeeld zowel voor

vrouwen als mannen geldt vanwege het simpele feit dat

beide seksen aan het onderzoek deelnamen, maar door de

vraag te stellen hoe aannemelijk het is dat het resultaat – in

kwantitatief toegepast onderzoek vaak een statistische associatie

– verschilt tussen deze twee seksen. Deze manier van

denken vergemakkelijkt het om generalisatie naar andere

‘doelpopulaties’ niet te beschouwen als een probleem van

statistische representativiteit (mannen en vrouwen waren

vertegenwoordigd), maar als een probleem dat, liefst vanuit

een theoretisch kader, de vraag stelt of de waargenomen

verschijnselen of associaties tussen de seksen mogelijk

verschillen. En als die vraag gegeven de onderzoekscontext

en (enige) theorie zinnig lijkt, deze door gepaste analyses

nader te onderzoeken. Jansen et collega’s noemden deze

twee benaderingen respectievelijk statistische generalisatie en

wetenschappelijke generalisatie.

In tegenstelling tot wat je vaak leest, speelt buiten vragenlijstonderzoek

met random steekproeven statistische generalisatie

nauwelijks een rol in toegepast wetenschappelijk en

praktijkgericht onderzoek (Rothman et al, 2008; Hernán et

al., 2020). Het niet nagaan van belangrijke verschillen (in

effect) tussen subgroepen van deelnemers kan schadelijk

zijn. Zo weten we nu, na lange vertraging, dat er belangrijke

verschillen zijn tussen mannen en vrouwen in de wijze

waarop symptomen van een hartinfarct zich presenteren

(Gelber et al., 2020). Omdat mensen uniek zijn, is theoretisch

het aantal subgroepeffecten oneindig groot. En zeer

kleine (effect)verschillen zijn (voor toepassing) irrelevant.

Zo weten we nu dat

er belangrijke verschillen

zijn tussen mannen en

vrouwen bij een hartinfarct

48


Publiceren zonder drempels

TH MA themahogeronderwijs.org

Daarom is er een enorm spanningsveld tussen het gericht,

en liefst theorie-gedreven, uitvoeren van subgroepanalyses

– sekse is maar één voorbeeld – en het ongebreideld uitvoeren

ervan. Dat laatste leidt gemakkelijk tot data dredging en

het ‘martelen van de data tot ze schuld bekennen’ (Dal-Ré

et al., 2016; Kent et al., 2010; Rothwell, 2005; Wicherts

et al., 2016). Deze lange redenering leidt tot de conclusie

dat in bijna al het toegepast wetenschappelijk onderzoek

een beperking is dat je relevante subgroepverschillen over

het hoofd kunt zien. In de genetica hebben ze de laatste

twee decennia geleerd dat het varen op het berekenen van

duizenden associaties alleen verantwoord kan als je veel

strengere eisen stelt aan de criteria voor ‘een positief signaal’

én replicatie eist van de gevonden associatie(s) in onafhankelijke

steekproeven (Broer et al., 2013; Ioannidis et

al., 2011).

Hoe zit het, ten slotte, met de efficiëntie van onderzoek?

Dat is een moeilijk probleem dat, abstract gezien, gaat over

wat de productie van een eenheid evidentie van hoge kwaliteit

mag kosten, maar praktisch gezien vaak wordt ingeperkt

tot de vraag naar de gewenste steekproefgrootte. De neiging

bestaat om ieder onderzoek geïsoleerd te beschouwen

en voor dat ene onderzoek de ‘juiste’ omvang te bepalen

(Lakens, 2022). In werkelijkheid vindt het meeste onderzoek

plaats in een context waarin meestal al eerder gepubliceerd

werk bestaat (en hopelijk door de onderzoekers is

gelezen) rondom de vraagstelling. Statistisch gezien is het

berucht moeilijk om doorslaggevend onderzoek te doen in

een setting waarin bijvoorbeeld al enkele voorgaande onderzoeken

van redelijke omvang en kwaliteit bestaan die onderling

sterk verschillende groottes vonden van de onderhavige

associatie of het effect. Technischer gezegd is het benodigde

onderscheidingsvermogen (power) van een nieuw onderzoek

om doorslaggevend te zijn in een setting met heterogene

studieresultaten uit bestaand onderzoek vele malen groter

dan de power die het eerste onderzoek in die (historische)

serie nodig had om (tot de publicatie van het tweede

We spraken hierboven

al over de slagers

die hun eigen

vlees keuren

onderzoek) doorslaggevend te zijn of te lijken (Jones et al.,

2018). Daarom kunnen we stellen dat het meeste onderzoek

slechts bijdraagt aan de opstapeling van relevante evidentie

en in zijn eentje te klein is om het verschil te maken, wat

slecht nieuws is in een tijd waarin we ons telkens aangemoedigd

zien om ons te onderscheiden. Het tijdschrift The

Lancet heeft de mooie traditie onderzoekers te dwingen hun

onderzoek te presenteren als de laatste in de historische rij

(meta-analyse), zodat de lezer direct de meest actuele stand

van zaken kan beoordelen in plaats van slechts een – uit

zijn context geïsoleerde – meest recente studie (Van Velzen

et al., 2017).

Tunnelvisie

We spraken hierboven al over de slagers die hun eigen vlees

keuren. Het bewust samenstellen van onderzoeksteams met

het oog op preventie van tunnelvisie lijkt niet wijdverbreid,

het tegendeel helaas wel. Voor mij persoonlijk geldt dat ik

de gebreken in het onderzoek van anderen veel beter zie

dan die in onderzoek waarvan ik de bedenker en projectleider

ben. In het eerste geval zit hem de uitdaging, althans

voor mij, meer in het verkrijgen van voldoende stem in het

Entiteit Kracht Zwakte

Auteurs zelf

Enigen die discrepanties tussen onderzoeksprotocol

en daadwerkelijke uitvoering kennen

Tunnelvisie, zelfcensuur, pseudoscepsis,

(methodologische) deskundigheid

Reviewers Tijd, timing † , deskundigheid en onafhankelijkheid Gebrek aan tijd, (methodologische) deskundigheid of

onafhankelijkheid

Redacteuren Tijd, timing † , deskundigheid en onafhankelijkheid Gebrek aan tijd, (methodologische) deskundigheid of

onafhankelijkheid

Lezers/gebruikers

Tijd, deskundigheid, onafhankelijkheid en interesse in

werkelijke toepasbaarheid

Algoritmen Consistent en snel Oppervlakkig, irrelevant

Interesse beperkt tot samenvatting en conclusies

Weissgerber et al., 2021; Kilicoglu et al., 2021; Kilicoglu et al., 2018.

† In zogenaamde registered reports beoordelen redacteuren en reviewers het onderzoeks- en analyseplan alvorens dataverzameling begint. De feedback en onderhandeling leiden tot een

afspraak dat de auteurs de studie, mits uitgevoerd volgens het overeengekomen protocol, in het onderhavige blad mogen publiceren ongeacht de resultaten. De filosofie hierachter is het

tegengaan van publicatiebias. Bij een combinatie van een goede vraagstelling en een gedegen protocol (en uitvoering) is ieder resultaat immers waardevol, niet slechts de statistische

significante.

Tabel 3 Kracht en zwakte van entiteiten, personen, technieken die onderzoeksbeperkingen (samen) kunnen vaststellen

49


TH MA 2-22

Publiceren zonder drempels

In de praktijk is er

vaak sprake van

een combinatie van

deze entiteiten

team om al mijn kritiekpunten in de discussiesectie van

het paper te krijgen (Horton, 2002). Maar wie moet dan de

beperkingen benoemen van (praktijkgerichte) wetenschappelijke

studies? Tabel 3 toont mogelijkheden en een aantal

van hun voor- en nadelen.

In de praktijk is er vaak sprake van een combinatie van deze

entiteiten. Zo werken redacteuren en reviewers samen en

kunnen algoritmen reviewers, redacteuren, maar wellicht

ook de auteurs zelf opmerkzaam maken om nader naar de

door algoritmen geïdentificeerde beperkingen of omissies

te kijken (Keserlioglu, 2019). Extremere gevallen van zeer

ernstige beperkingen (of fraude) zitten soms in de sfeer van

errata of zelfs terugtrekking van publicatie (retractions).

Vibratie van effecten

In 2008 wezen Fox & Lash erop dat we er goed aan zouden

doen ‘[to] move the debate among stakeholders from the realm of

qualitative criticism, which is often heavily influenced by politics

and polemics, into the realm of quantitative analysis’ (Fox &

Lash, 2017). Recenter is dat idee verder uitgewerkt en het

staat nu bekend onder tot de verbeelding sprekende namen

als vibratie van effecten (VoE), multiversum-, multimodel- en

specificatiecurve-analyse, die wij hier voor het gemak als synoniemen

zullen opvatten (Klau et al., 2021; Liu et al., 2021;

Patel et al., 2015). Het gaat hier in essentie om een forse

uitbreiding van het idee van sensitiviteitsanalyse, door niet

slechts een of een paar data-analytische mogelijkheden door

te rekenen en te presenteren, maar het gehele woud met

zijn honderden, soms duizenden forking paths.

In essentie bestaat multiversumanalyse uit vier stappen:

vaststellen van alle belangrijke beslispunten en

per beslispunt de verdedigbare opties kiezen zoals verschillende

afkapwaarden voor variabelen en outliers,

verschillende plausibele sets variabelen waarvoor je zou

kunnen corrigeren, verschillende modelkeuzes (linear,

Poisson et cetera), interacties tussen variabelen, weglatingen

van bepaalde waarnemingen et cetera. Het aantal

analyses stijgt exponentieel. Zo gebruikten Patel en

collega’s in een multiversumanalyse naar het effect van

serumvitamine-D-concentraties op sterfte eerst dertien

en daarna negentien correctievariabelen, wat leidde tot

8192 (2 13 ) respectievelijk 524.288 (2 19 ) analyses (universa)

(Patel et al., 2015). Daarbij gebruikten zij nog niet eens alle

denkbare aangrijpingspunten voor de te variëren beslispunten

die Rijnhart en collega’s noemen (Rijnhart et al., 2021).

De tweede stap is het doorrekenen van al deze universa.

Stap drie bestaat uit het elegant (grafisch) weergeven en

samenvatten van alle resultaten en stap vier, ten slotte, uit

het maken van gevolgtrekkingen (inferentie).

De recente literatuur over multiversumanalyse laat zich

inspireren door de replicatiecrisis en onverantwoorde

onderzoekspraktijken en selectief publiceren in het bijzonder

(Liu et al., 2021; Patel et al., 2015). Omdat multiversumanalyse

ook niet vrij kan zijn van subjectieve beslissingen,

pleiten onderzoekers ervoor om multiversumanalyses zelf

ook te preregistreren (Liu et al., 2021). Samenvattend vind

ik dat we multiversumanalyse inderdaad veel serieuzer

moeten nemen om meer zicht te krijgen op de werkelijke

mate van onzekerheid die onze resultaten omringen in situaties

– en die komen zeer vaak voor – waarin er weinig consensus

bestaat over wat de correcte data-analyse is. Mocht

evenwel na dergelijke analyse blijken dat de kwalitatieve

gevolgtrekkingen ongeveer hetzelfde blijven, dan is sterk

vertrouwen in je resultaten gerechtvaardigder. De software

om dit uit te voeren vergt expertise, maar zal in de toekomst

waarschijnlijk gebruiksvriendelijker worden. Tot die tijd is

het zaak zelfkritisch te kijken naar eigen werk en verslag te

doen van zwaktes, zeker als die voortvloeien uit afwijkingen

van het onderzoeksprotocol waarvan lezers en gebruikers

niet op de hoogte kunnen zijn door slechts kritisch lezen en

goed nadenken.

Utter honesty

In zijn fantastische Cargo Cult-lezing bij het afscheid

van een lichting studenten van het California Institute

of Technology (Caltech) in 1974 sprak Richard Feynman,

Tot die tijd is het zaak

zelfkritisch te kijken

naar eigen werk en verslag

te doen van zwaktes

50


Publiceren zonder drempels

TH MA themahogeronderwijs.org

Maak een lijst met

argumenten, niet op basis van senioriteit, Mertons principe

van communalisme indachtig. Kijk eens of je, eventueel

met behulp van een expert, een multiversumanalyse aan de

praat krijgt. Er is nog zo veel te ontdekken.

beperkingen van je

onderzoek en voeg die

in zijn geheel toe als bijlage

Gerben ter Riet

is arts-epidemioloog en hoofdonderzoeker in het Amsterdam

UMC - locatie AMC. Hij werkt voor de Hogeschool van

Amsterdam bij het onderzoek van de faculteiten Gezondheid en

Bewegen, Sport & Voeding

Nobelprijswinnaar in de Natuurkunde, over ‘[..] a kind of

scientific integrity, a principle of scientific thought that corresponds

to a kind of utter honesty’ en moedigt hij de studenten

aan om wanneer zij ‘doing an experiment, [..] report everything

that you think might make it invalid – not only what you think

is right about it: other causes that could possibly explain your

results; [..]. Details that could throw doubt on your interpretation

must be given [..]. You must do the best you can – if you

know anything at all wrong, or possibly wrong – to explain it. If

you make a theory, for example, and advertise it, or put it out,

then you must also put down all the facts that disagree with it.’

(Feynman, 1974).

Het is vreemd dat tijdschriftredacteuren via hun instructies

voor auteurs zo weinig sturing en aanmoediging geven aan

onderzoekers om serieuzer om te gaan met het bespreken

van beperkingen (Malic^ki et al., 2019). Deze instructies,

eventueel ondersteund door algoritmen, zouden ons dichter

bij Mertons ideaal kunnen brengen, de georganiseerde scepsis

in de wetenschap en het praktijkgericht onderzoek versterken,

juist in dit tijdperk waarin het scoren met impact

en valorisatie voorop lijkt te staan (Weissgerber et al., 2021).

Ik sluit af met een beroep op je te doen om je te onderscheiden,

niet door ten koste van alles de doorwerking van je

resultaten te bepleiten, maar door in de geest van Feynman

te handelen. Sluit bijvoorbeeld aan bij de traditie die het

blad Annals of Internal Medicine in 2004 inzette en noem

minstens één beperking in de samenvatting van je onderzoek.

Overigens lijkt het me geoorloofd in je discussiesectie

in te gaan op het ontzenuwen van niet werkelijk bestaande

beperkingen waarvan je vermoedt dat veel lezers die juist

wel aanwezig achten. Een bekend voorbeeld is voldoende

onderscheidingsvermogen (statistische power) behouden,

ondanks dat je de geplande steekproefgrootte niet haalde

(Jepma et al., 2021). Maak een lijst met op belangrijkheid

gerangschikte beperkingen van je onderzoek en voeg die

in zijn geheel toe als bijlage. Als je vindt dat dat te ver

voert, bespreek dan, met je gehele team, waar jullie het

afkappunt voor ‘te onbelangrijk om te rapporteren’ willen

zetten en bespreek verschillen van opvatting daarover met

Literatuur

Bethlehem, J.A. (2017). Checklist for polls. Understanding Public Opinion Polls. Boca Raton:

Chapman & Hall/CRC.

Broer, L., Lill, C.M., Schuur, M., Amin, N., Roehr, J.T., Bertram, L. et al. (2013).

Distinguishing true from false positives in genomic studies: p values. European Journal

of Epidemiology 28(2): 131-8.

Dal-Ré, R. & Marušić, A. (2016). Prevention of selective outcome reporting: Let us start

from the beginning. European Journal of Clinical Pharmacology 72(10): 1283-8.

Feynman, R. (1974). ‘Cargo Cult Science: Some remarks on science, pseudoscience, and

learning how to not fool yourself. Lezing, California Institute of Technology, 1974.

Calteches.library.caltech.edu/51/2/CargoCult.htm

Fox. M.P. & Lash, T.L. (2017). On the Need for Quantitative Bias Analysis in the Peer-

Review Process. American Journal of Epidemiology 185(10): 865-8.

Gelber, A., Drescher, M. & Shiber, S. (2022). Sex Differences in Identifying Chest Pain

as Being of Cardiac Origin Using the HEART Pathway in the Emergency Department.

Journal of Women’s Health.

GFISCO. FAIR Guiding Principles for scientific data management and stewardship.

www.go-fair.org/fair-principles/

Gopalakrishna, G. (2021). Prevalence of responsible research practices and their potential

explanatory factors: A survey among academic researchers in The Netherlands.

osf.io/preprints/metaarxiv/xsn94/

Gopalakrishna, G., Riet, G. ter, Vink, G., Stoop, I., Wicherts, J.M. & Bouter, L.M. (2022).

Prevalence of questionable research practices, research misconduct and their potential

explanatory factors: A survey among academic researchers in The Netherlands. PLoS

One 17(2): e0263023.

Hernán, M.A., Alonso, A., Logan, R., Grodstein, F., Michels, K.B., Willett, W.C. et al.

(2008). Observational studies analyzed like randomized experiments: An application

to postmenopausal hormone therapy and coronary heart disease. Epidemiology 19(6):

766-79.

Hernán, M.A. & Robins, J.M. (2016). Using Big Data to Emulate a Target Trial When a

Randomized Trial Is Not Available. American Journal of Epidemiology 183(8): 758-64.

Hernán, M.A., Sauer, B.C., Hernández-Díaz, S., Platt, R. & Shrier, I. (2016). Specifying a

target trial prevents immortal time bias and other self-inflicted injuries in observational

analyses. Journal of Clinical Epidemiology 79: 70-5.

Hernán, M. & Robins, J. (2020). Causal Inference: What If. Boca Raton: Chapman & Hall/

CRC.

Horton, R. (2002). The hidden research paper. Journal of the American Medical Association

287(21): 2775-8.

Ioannidis, J.P. & Khoury, M.J. (2011). Improving validation practices in ‘omics’ research.

Science 334(6060):1230-2.

Jansen, S., Vermeulen, S., Bindels, P. & Riet, G. ter (2003). Proportional representation of

(ethnic) subgroups in trials is not the way to go.

www.bmj.com/rapid-response/2011/10/29/

proportional-representation-ethnic-subgroups-trials-not-way-go.

Jepma, P., Verweij, L., Buurman, B.M., Terbraak, M.S., Daliri, S., Latour, C.H.M. et al.

(2021). The nurse-coordinated cardiac care bridge transitional care programme:

A randomised clinical trial. Age and Ageing. 50(6): 2105-15.

Jones, H.E., Ades, A.E., Sutton, A.J. & Welton, N.J. (2018). Use of a random effects metaanalysis

in the design and analysis of a new clinical trial. Statistics in Medicine 37(30):

4665-79.

Kent, D.M., Rothwell, P.M., Ioannidis, J.P., Altman, D.G. & Hayward, R.A. (2010). Assessing

and reporting heterogeneity in treatment effects in clinical trials: a proposal. Trials 11:

85.

51


TH MA 2-22

Publiceren zonder drempels

Keserlioglu, K., Kilicoglu, H. & Riet, G. ter (2019). Impact of peer review on discussion of

study limitations and strength of claims in randomized trial reports: A before and after

study. Research Integrity and Peer Review 4: 19.

Kilicoglu, H., Rosemblat, G., Malicki, M. & Riet, G. ter (2018). Automatic recognition of selfacknowledged

limitations in clinical research literature. Journal of the American Medical

Informatics Association 25(7): 855-61.

Kilicoglu, H., Rosemblat, G., Hoang, L., Wadhwa, S., Peng, Z., Malički, M. et al. (2021).

Toward assessing clinical trial publications for reporting transparency. Journal of

Biomedical Informatics 116: 103717.

Klau, S., Hoffmann, S., Patel, C.J., Ioannidis, J.P. & Boulesteix, A.L. (2021). Examining

the robustness of observational associations to model, measurement and sampling

uncertainty with the vibration of effects framework. International Journal of Epidemiology

50(1): 266-78.

Lakens, D. (2022). Sample size justification. Collabra: Psychology 8.1: 33267.

Latour, B. & Woolgar, S. (1986). Laboratory Life: The Construction of Scientific Facts.

Princeton: Princeton University Press.

Liu, Y., Kale, A., Althoff, T. & Heer, J. (2021). Boba: Authoring and Visualizing Multiverse

Analyses. IEEE Transactions on Visualization and Computer Graphics 27(2): 1753-63.

Malički, M., Aalbersberg, I.J., Bouter, L. & Riet, G. ter (2019). Journals’ instructions to

authors: A cross-sectional study across scientific disciplines. PLoS One 14(9): e0222157.

Merton, R. (1942). The Normative Structure of Science. In: Merton, R.,(red.). The Sociology

of Science: Theoretical and Empirical Investigations. University of Chicago Press, 267-278.

Meursinge Reynders, R., Riet, G. ter, Di Girolamo, N. & Malički, M. (2022). Honorary

authorship in health sciences: A protocol for a systematic review of survey research.

Systematic Reviews 11(1): 57.

Mokkink, L.B., Boers, M., Vleuten, C.P.M. van der, Bouter, L.M., Alonso, J., Patrick, D.L.

et al. (2020). COSMIN Risk of Bias tool to assess the quality of studies on reliability

or measurement error of outcome measurement instruments: A Delphi study. BMC

Medical Research Methodology 20(1): 293.

Patel, C.J., Burford, B. & Ioannidis, J.P. (2015). Assessment of vibration of effects due

to model specification can demonstrate the instability of observational associations.

Journal of Clinical Epidemiology 68(9): 1046-58.

Retraction Watch: Tracking retractions as a window into the scientific process.

retractionwatch.com/

Riet, G. ter, Kessels, A.G. & Knipschild, P. (1998). Problems in the conduct of a randomised

clinical trial. Journal of Wound Care 7(5): 259-62.

Rijnhart, J.J.M., Twisk, J.W.R., Deeg, D.J.H. & Heymans, M.W. (2021). Assessing the

Robustness of Mediation Analysis Results Using Multiverse Analysis. Prevention Science.

Rothman, K., Greenland, S. & Lash, T. (2008). Validity in Epidemiologic Studies. Modern

Epidemiology. 2nd ed. Philadelphia: Wolters Kluwer, Lippincott Williams & Wilkins.

pp. 146-147.

Rothwell, P.M. (2005). Treating individuals 2. Subgroup analysis in randomised controlled

trials: Importance, indications, and interpretation. The Lancet 365(9454): 176-86.

Shea, B.J., Hamel, C., Wells, G.A., Bouter, L.M., Kristjansson, E., Grimshaw, J. et al. (2009).

AMSTAR is a reliable and valid measurement tool to assess the methodological quality

of systematic reviews. Journal of Clinical Epidemiology 62(10): 1013-20.

Sterne, J.A., Hernán, M.A., Reeves, B.C., Savović, J., Berkman, N.D., Viswanathan, M. et

al. (2016). ROBINS-I: A tool for assessing risk of bias in non-randomised studies of

interventions. BMJ 355: i4919.

Velzen, P. van, Riet, G. ter, Bresser, P., Baars, J.J., Berg, B.T.J. van den, Berg, J.W.K. van

den, et al. (2017). Doxycycline for outpatient-treated acute exacerbations of COPD: A

randomised double-blind placebo-controlled trial. The Lancet Respiratory Medicine 5(6):

492-9.

Weissgerber, T., Riedel, N., Kilicoglu, H., Labbé, C., Eckmann, P., Riet. G. ter, et al.

(2021). Automated screening of COVID-19 preprints: Can we help authors to improve

transparency and reproducibility? Nature Medicine 27(1): 6-7.

Whiting, P.F., Rutjes, A.W., Westwood, M.E., Mallett, S., Deeks, J.J., Reitsma, J.B. et al.

(2011). QUADAS-2: A revised tool for the quality assessment of diagnostic accuracy

studies. Annals of Internal Medicine 155(8): 529-36.

Whiting, P., Savović, J., Higgins, J.P.T., Caldwell, D.M., Reeves, B.C., Shea, B. et al. (2018).

ROBIS: a new tool to assess risk of bias in systematic reviews was developed. Recenti

Progressi in Medicina 109(9): 421-31.

Wicherts, J.M., Veldkamp, C.L., Augusteijn, H.E., Bakker, M., Aert, R.C. van & Assen,

M.A. van (2016). Degrees of Freedom in Planning, Running, Analyzing, and Reporting

Psychological Studies: A Checklist to Avoid p-Hacking. Frontiers in Psychology 7: 1832.

Wolff, R.F., Moons, K.G.M., Riley, R.D., Whiting, P.F., Westwood, M., Collins, G.S. et al

(2019). PROBAST: A Tool to Assess the Risk of Bias and Applicability of Prediction

Model Studies. Annals of Internal Medicine 170(1): 51-8.

Noten

1 In de 2de druk lieten de auteurs het woord Social weg.

2 Dit stuk put vooral uit kennis over en ervaring met toegepast (praktijkgericht) kwantitatief,

medisch- en gezondheids(zorg)-georiënteerd onderzoek, maar de besproken principes zijn

breder van toepassing.

52


Publiceren zonder drempels

TH MA themahogeronderwijs.org

Praktijkgericht onderzoek streeft per definitie naar openheid. De uitgangspunten van open science passen daarom

uitstekend bij het hoger beroepsonderwijs. Maar in de uitwerking is de aansluiting alleen nog niet overal even naadloos,

schrijft Alex Verkade.

Van nieuwsgierigheid naar vooruitgang

De complementaire rol van praktijkgericht onderzoek

Alex Verkade

Regieorgaan SIA (NWO), Utrecht

O

nderzoekers willen nieuwe dingen ontdekken.

Uit nieuwsgierigheid, of om een bijdrage te leveren

aan een betere wereld, en vaak beide. Nieuwe dingen

leren en doen is leuk, het is inspirerend en het kan

het leven van de onderzoeker en van anderen verrijken.

Tegelijkertijd kan kennis bijdragen aan vooruitgang, aan

een duurzame toekomst, aan een beter leven voor de volgende

generatie of vandaag nog voor de buren.

Die bewezen potentie van kennis, dat ze kan bijdragen aan

welzijn en welvaart van medemensen en hun omgeving,

is natuurlijk een belangrijke reden om ons gezamenlijke,

publieke geld te besteden aan onderzoek. Niet alleen aan

onderzoek dat uitdrukkelijk voor dit doel plaatsvindt, maar

enigszins paradoxaal ook aan nieuwsgierigheidsgedreven

onderzoek. Aan de basis van veel vooruitgang staat immers

onderzoek dat voortkwam uit pure nieuwsgierigheid, niet

uit de bedoeling die vooruitgang mogelijk te maken. De weg

van kennis naar vooruitgang is altijd uniek, onvoorspelbaar

en niet lineair. In dat grillige proces zijn vele soorten van

onderzoek even waardevol, van fundamenteel tot praktijkgericht

en meer.

Ontstaan in interactie

In beleidsstukken komt het woord ‘vooruitgang’ niet vaak

voor. ‘Impact’, begrepen als maatschappelijk effect van

onderzoek, des te meer. Een lastig begrip, dat je kunt vertalen

als ‘verschil maken’. Het voordeel van die vertaling

is dat ze twee essentiële aspecten van impact uitsplitst:

verschil en maken. Dat klinkt eenvoudig en is tegelijkertijd

veelomvattend. Er zijn oneindig veel mogelijke verschillen

denkbaar en oneindig veel manieren om die mede te veroorzaken

– kortom, er zijn oneindig veel soorten impact:

op beleid, op beroepspraktijk, op onderwijs, op de samenleving,

op andere onderzoekers. Wat ze met elkaar gemeen

hebben, is dat ze ontstaan in interactie – in isolatie is er

geen impact mogelijk – en dat elke interactie een verandering

produceert, al is die miniem. All that you touch, you

change 1 . Stel je je een oneindig netwerk voor van mogelijke

situaties, dan zijn deze productieve interacties 2 de lijntjes

tussen die situaties.

Een concreet voorbeeld: een onderzoeker geeft een presentatie

over gloednieuwe onderzoeksresultaten rond zorg voor

ouderen met een beperking. Dat is een productieve interactie,

met als een van de resultaten een verandering in de

Aan de basis van veel

vooruitgang staat immers

onderzoek dat voortkwam

uit pure nieuwsgierigheid

53


TH MA 2-22

Publiceren zonder drempels

Productive Interactions

situatie: na afloop is een aantal mensen op de hoogte van de

onderzoeksresultaten. Misschien geeft deze nieuwe kennis

een van de aanwezigen net het zetje om haar werk als geriater

voortaan iets anders te doen, met als resultaat een iets

prettiger ervaring voor haar patiënten.

Social impact Stakeholder Assessment tool

Direct, personal Behavioral change One-to-one, personal

and professional

networks

Interviews, focus

group

Indirect, media Uptake, use Different audiences Quantitative data

collection

Financial or in-kind

support

Collaboration Joint projects Annual reports, other

documents

Tabel 1 Drie mogelijke hoofdcategorieën van productieve interacties

3

Om ervoor te zorgen dat kennis bijdraagt aan vooruitgang,

is het ten eerste belangrijk om het aantal productieve interacties

te vergroten. Immers, hoe meer interacties, hoe meer

verandering er plaatsvindt. Ten tweede moeten we kunnen

onderscheiden welke verandering we wenselijk vinden en

welke minder. Wanneer is een verschil ook daadwerkelijk

een verbetering? Wanneer is impact vooruitgang? En tot

slot moeten we de verbeteringen kunnen selecteren en erop

voortbouwen. Open science heeft de potentie aan al deze drie

processen bij te dragen.

De Unesco definieert open science als een veelomvattend

construct dat verschillende stromingen en praktijken combineert

met als doel:

• meertalige wetenschappelijke kennis voor iedereen vrijelijk

beschikbaar, toegankelijk en herbruikbaar te maken;

• de wetenschappelijke samenwerking en de uitwisseling

van informatie ten behoeve van wetenschap en samenleving

te bevorderen;

• de processen van wetenschappelijke kenniscreatie, -evaluatie

en -communicatie open te stellen voor maatschappelijke

spelers buiten de traditionele wetenschappelijke

gemeenschap. 4

Immers, hoe meer

interacties, hoe

meer verandering

er plaatsvindt

Voor een duurzame toekomst van de wetenschap is open

science volgens sommigen noodzakelijk. 5 Door het proces

en het resultaat van onderzoek open te stellen, toegankelijker

te maken voor onderzoekers onderling en voor de buitenwereld,

open wetenschap dus, kunnen we meer verschil

maken en van meer betekenis zijn voor mens en wereld.

Open science vergroot het aantal productieve interacties

tussen onderzoekers onderling en met mensen buiten de

wetenschap. Bijvoorbeeld (maar zeker niet alleen) via publicaties,

cocreatie, kennisdeling of citizen science. Door die

kruisbestuiving ontstaan nieuwe ideeën, nieuwe kennis,

zowel bij onderzoekers als bij anderen en zowel wetenschappelijke

als andere vormen van kennis.

Door de samenleving te betrekken bij onderzoek kunnen

we bovendien antwoorden krijgen op normatieve vragen als:

wat is welzijn, wat is welvaart? Wat vinden we vooruitgang?

Welke verandering is positief en welke is negatief? Alleen

samen kunnen we bepalen wat een beter leven is, voor de

volgende generatie of voor de buren. Open science stimuleert

het gesprek tussen onderzoekers en de maatschappij

over de keuzes die we continu maken, in het onderzoek

op zichzelf – waar doe je onderzoek naar en waarnaar

niet? – en in bijvoorbeeld de activiteiten eromheen, zoals

wetenschapscommunicatie.

Tot slot moet open science kennis beschikbaar stellen,

toegankelijk maken, verspreiden. Dit kan via open access,

FAIR data (findable, accessible, interoperable, reusable)

en wetenschapscommunicatie, via samenwerkingen en

gesprekken, en via ontelbare andere interacties. Zo zorgen

we ervoor dat andere onderzoekers en niet-onderzoekers

op de kennis kunnen voortbouwen en een volgende stap

kunnen zetten in het grillige proces naar een betere wereld.

Bovendien dragen we zo bij aan de verantwoording van

publieke uitgaven aan onderzoek en stellen we de resultaten

ervan beschikbaar aan de samenleving die ervoor

heeft betaald.

Dicht bij samenleving

De uitgangspunten van open science passen uitstekend bij

het hbo (hoger beroepsonderwijs). Praktijkgericht onderzoek,

dat in het algemeen (maar niet exclusief) plaatsvindt

aan hogescholen, begint met een vraag uit de beroepspraktijk

of de maatschappij. Onderzoekers ontwikkelen netwerken

en werken samen met mensen uit de praktijk, en het is

een succes als de beroepspraktijk, het onderwijs en de maatschappij

er beter van worden. Dit soort onderzoek geniet

waardering om de mate waarin het oplossingen biedt voor

vragen in de samenleving 6 . Daarmee is kennis in praktijkgericht

onderzoek eerder middel dan doel. In het complexe

systeem van kennis en vooruitgang vindt praktijkgericht

onderzoek dicht bij de samenleving plaats, regionaal, in

doorlopende wisselwerking.

Waar mensen impact soms omschrijven als het eindpunt

van een min of meer lineair kennisproces, begint de

54


Publiceren zonder drempels

TH MA themahogeronderwijs.org

De belangrijkste vraag

is misschien wel:

werkt het? Maken we

het gewenste verschil?

doorwerking van praktijkgericht onderzoek vaak al voordat

een project is begonnen, als onderzoekers en praktijkpartners

gezamenlijk een onderzoeksvraag formuleren.

Vervolgens vinden rond en in zulk onderzoek op allerlei

momenten productieve interacties plaats, die impact

hebben. Dat kan op allerlei manieren, zoals via tussenresultaten,

kennisdeling, het gebruik van prototypes enzovoort.

Al deze soorten impact ontmoeten waardering, bijvoorbeeld

van financiers zoals Regieorgaan SIA. De belangrijkste

vraag is misschien wel: werkt het? Maken we het gewenste

verschil 7 ? Kennis is meer middel dan doel, en dat geldt ook

voor de vorm waarin we kennis overdragen. Een wetenschappelijke

publicatie kan de beste vorm zijn, als die vorm

het meest bijdraagt aan de gewenste impact. Maar ze is

slechts een van de beschikbare middelen, en soms is een

ander middel – nieuwe materialen, een technisch ontwerp,

werkprocedé, adviesrapport, toolkit, serious game, app, prototype,

beleidsinterventie of training – effectiever om dit verschil

te maken.

Hoe opener de onderzoeksresultaten zijn, hoe meer impact

het onderzoek kan hebben en hoe beter het kan bijdragen

aan maatschappelijke uitdagingen. Praktijkgericht onderzoek

streeft daarom per definitie naar openheid.

Waar het de principes betreft, past open science dus uitstekend

bij praktijkgericht onderzoek, maar in de uitwerking

is de aansluiting niet overal even naadloos. In het discours

rond open science krijgt vooral open access van peerreviewed

wetenschappelijke publicaties veel aandacht. 8 Dat

past bij de hoge prioriteit die het academisch onderzoek

geeft aan publicaties als indicator van kwaliteit en impact 9 .

Anders gezegd: hoe hoog we universitair onderzoek aanslaan,

hangt heel vaak samen met de publicaties die dat

onderzoek produceert.

Maar dat geldt veel minder voor praktijkgericht onderzoek

op hogescholen. Publicaties tellen mee in de waardering,

maar in het gesprek over kwaliteit komen veel meer andere

indicatoren grofweg even vaak aan bod. 10 Dat sluit aan bij

de grote diversiteit aan kennisproducten die praktijkgerichte

onderzoekers opleveren. Zij publiceren zeker in de

peerreviewed wetenschappelijke literatuur, en ook steeds

meer open access, en ze maken ook gebruik van de informatiesystemen

rond wetenschappelijke publicaties, maar

dit soort ‘traditionele wetenschappelijke’ publicaties vormt

slechts een klein deel van de kennisproducten uit het hbo.

Zelfs binnen de categorie publicaties gaat het in het hbo

naast wetenschappelijke literatuur veelal om andersoortige

publicaties. Stukken in vaktijdschriften, vaak nog niet open

access, vormen in het praktijkgericht onderzoek bijvoorbeeld

een belangrijke categorie van productieve interacties.

Hoe groot het aandeel van traditionele publicaties precies

is in de totale productie van het praktijkgericht onderzoek,

vergeleken met andere kennisproducten, laat staan met

minder tastbare productieve interacties, is op dit moment

nog moeilijk te zeggen. Dat heeft verschillende oorzaken:

de registratie van andere kennisproducten dan traditionele

publicaties blijft achter, ook doordat standaarden daarvoor

nog ontbreken. Ook staan de onderzoeksinformatiesystemen

in het hbo vaak nog in de kinderschoenen. 11

De werkgroep open access van de Vereniging Hogescholen

maakte eerder dit voorjaar een schatting op basis van cijfers

van De Haagse Hogeschool en landelijke cijfers van wetenschappelijke

publicaties in het hbo. Hierin betreft slechts

zo’n 10 procent van de kennisproducten een artikel, en in

dat percentage zijn wetenschappelijke tijdschriften en vaktijdschriften

nog samengenomen. 12

Ook in de eindrapportages van door Regieorgaan SIA gefinancierde

projecten zien we een enorme verscheidenheid

aan mogelijke producten. Een kwantitatieve uitspraak is niet

te doen, maar de kwalitatieve informatie wijst er ook hier op

dat publicaties in wetenschappelijke en ook vaktijdschriften

een goed zichtbare rol maar geen hoofdrol spelen. Als we

praten over open science in het hbo, is het dus goed dat we

aandacht besteden aan open access van (wetenschappelijke)

publicaties, maar het is essentieel dat we die publicaties

– hoe goed ontsluitbaar, vergelijkbaar, kwantificeerbaar

en daarmee verleidelijk ook – niet gaan zien als representatief

voor of als hoofdmoot van de totale kennisproductie.

Dat betekent ook dat stappen op dit gebied, denk aan deals

Het is essentieel dat we

die publicaties niet zien

als representatief voor

de totale kennisproductie

55


TH MA 2-22

Publiceren zonder drempels

met wetenschappelijke uitgevers, voor hogescholen niet

vanzelfsprekend passend zijn.

Voordelen en uitdagingen

De hogescholen werken hard om het praktijkgericht onderzoek

steeds opener te maken, om steeds meer productieve

interacties te laten genereren met steeds meer impact.

Ze hebben daarbij twee grote voordelen. Ten eerste is praktijkgericht

onderzoek per definitie sterk gericht op samenwerking

met maatschappelijke partners. Er is veel ervaring

met cocreatie en uitwisseling, en mensen zien openheid als

een kwaliteit. En ten tweede is het praktijkgericht onderzoek

een nog relatief jonge en kleine, en daarmee wendbare

sector. Regieorgaan SIA is vanuit zijn opdracht om

kwaliteit en impact van praktijkgericht onderzoek te stimuleren

nauw betrokken bij de openscience-inzet in het hbo.

Een van de belangrijkste ambities betreft open access: het

openen van kennisproducten voor andere onderzoekers,

studenten, maatschappelijke partners en publiek. Praktijkgericht

onderzoek kent daarbij een aantal specifieke uitdagingen,

waarvan ik er twee wil benoemen. Ten eerste, al

eerder genoemd, is de variatie aan kennisproducten enorm.

Waar het gaat om verschillende typen tekstpublicaties is het

al complex om een standaardbenadering te ontwikkelen,

laat staan wanneer kennisproducten een andere vorm dan

geschreven tekst hebben. Denk hierbij aan prototypen en

beelden, en aan al helemaal niet-tastbare producten als

series gesprekken. Ten tweede is praktijkgericht onderzoek

weliswaar per definitie open en voeren onderzoekers het

uit in wisselwerking met partners uit de samenleving, maar

dat betekent nog niet dat de kennis in het onderzoek ook

voor iedereen open beschikbaar is. Paradoxaal genoeg kan

nauwe samenwerking met verschillende partijen soms

juist betekenen dat het moeilijker wordt om kennisproducten

open beschikbaar te stellen. Op zijn minst omdat

waar meer betrokkenen akkoord moeten gaan, de kans

groter is dat er een dwarsligt, maar bijvoorbeeld ook omdat

er concurrentiebelangen spelen. In geval van intensieve

Praktijkgericht onderzoek

is een nog relatief jonge

en kleine, en daarmee

wendbare sector

De aanpak daarin is

thematisch: ontsluiting

en promotie verlopen in

fasen, ruwweg per vakgebied

samenwerking met partijen buiten het onderzoek is bovendien

auteurschap of intellectueel eigendom niet altijd makkelijk

vast te stellen.

Betrokken experts vanuit de verschillende hogescholen

werken sinds voorjaar 2022 samen aan deze en andere

opensciencevraagstukken voor het hbo in een Taskforce

Open Science, waarbij de coördinatie in handen is van de

Vereniging Hogescholen. Op bestuurlijk niveau vormden

hogescholen in 2021 al een Adviescollege Open Science

binnen de Vereniging Hogescholen.

In Publinova, een van de concrete projecten die nu lopen,

werken hogescholen samen met elkaar, met SURF en met

Regieorgaan SIA om het openen van kennisproducten te

bevorderen. Publinova is een platform en een dienst voor

open onderzoeksinformatie uit het praktijkgericht onderzoek,

met een online-etalage. Het faciliteert zowel uitwisseling

tussen onderzoekers onderling als tussen onderzoekers

en maatschappelijke partners en tussen onderzoekers en

publiek. De technische ontwikkeling van de dienst is nagenoeg

afgerond. Later dit jaar zal een eerste operationele testversie

online beschikbaar komen.

Met Publinova zetten we een belangrijke stap naar open

access van kennisproducten uit het hbo. De komende tijd

koppelen we informatiesystemen, onder meer van hogescholen

en van Regieorgaan SIA, aan het platform. Tegelijk

werken we aan het erbij betrekken van het veld: eerst voorlopers

en early adopters, en op termijn alle hogescholen.

Het stimuleren van het bezoek aan en het gebruik van de

etalage door partijen buiten de kennisinstellingen loopt

gelijk op met de invulling van het platform. De aanpak

daarin is thematisch: ontsluiting en promotie verlopen in

fasen, ruwweg per vakgebied.

Zodra de dienst volledig operationeel is, zullen de instellingen

Publinova structureel financieren. We verwachten dat

de laatste ontwikkelstappen tot dat moment meelopen in

de gezamenlijke openscienceambities van het Nederlandse

kennissysteem.

56


Publiceren zonder drempels

TH MA themahogeronderwijs.org

Verdere ontwikkeling

Praktijkgericht onderzoek heeft een unieke, complementaire

rol in de grillige weg van nieuwsgierigheid naar vooruitgang

en levert een wezenlijke bijdrage aan de impact

van de Nederlandse wetenschap op de samenleving. De uitgangspunten

van open science passen uitstekend bij dit

soort onderzoek. De hogescholen en hun partners nemen

daarom enthousiast de uitdaging aan om het praktijkgericht

onderzoek steeds verder te openen, en daardoor meer verschil

te maken. We zijn goed op weg, maar we kunnen het

niet alleen. De komende tijd moeten we open science in het

praktijkgericht onderzoek op drie niveaus 13 verder ontwikkelen.

Bij alle drie is steun van buiten het hbo essentieel.

Het eerste niveau is dat van ontwikkeling en gebruik van

nieuwe producten en diensten. Publinova is daarvan een

goed voorbeeld – technisch werkt het weliswaar, maar een

platform is slechts zo goed als het gebruik ervan. Daarom

is het werven van gebruikers, het stimuleren en koppelen

van informatiesystemen en het erbij betrekken van instellingen

en andere partners even essentieel als een technisch

goed systeem. Voor deze laatste ontwikkelfase voor de

lopende exploitatie is eenmalige ondersteuning en financiering

nodig.

Het tweede niveau is dat van aanvulling en verandering van

beleid, onder meer op het gebied van Erkennen & waarderen.

We willen dat onderzoekers en instellingen meer open

gaan werken, dus moeten we zorgen voor incentives die dat

stimuleren en het zeker niet tegenwerken. Op de agenda

van de Taskforce Open Science staat daarom onder meer

de ontwikkeling van een landelijk bruikbaar model voor

publicatiebeleid, dat toepasbaar moet zijn op wetenschappelijke

publicaties maar ook op andere kennisproducten.

De benadering van productieve interacties biedt wellicht een

bruikbaar overkoepelend framework. Ook voor Regieorgaan

SIA zijn dergelijke standaarden heel nuttig. Als onderdeel

van NWO (de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk

Onderzoek) vragen wij immers van aanvragers dat zij

Voor deze laatste

ontwikkelfase is

eenmalige ondersteuning

en financiering nodig

Mensen moeten

op een andere manier

leren werken en daarin

ondersteuning krijgen

alle peerreviewed publicaties (en andere output) over resultaten

die voortkomen uit door eigen middelen gefinancierd

onderzoek op het moment van publicatie wereldwijd vrij

toegankelijk hebben.

Opensciencebeleid in het hbo bevindt zich uiteraard niet

in een vacuüm. We trekken waar het kan samen op met de

partners in het kennissysteem. Het is immers essentieel

dat ook in het overkoepelende beleid voldoende aandacht

is voor de unieke kansen en uitdagingen van het praktijkgericht

onderzoek. Een goed voorbeeld daarvan is de

ontwikkeling van het ambitiedocument van het Nationaal

Programma Open Science. In de nieuwe versie 0.91 14 die

onlangs uitkwam zijn zulke kansen en uitdagingen veel

zichtbaarder geworden, dankzij de brede dialoog die het

Nationaal Programma Open Science heeft opgezet en de

uitgebreide input vanuit hogescholen, de Vereniging Hogescholen

en Regieorgaan SIA 15 .

Ook bij de verdere uitwerking van de ambities zijn we

betrokken. Daarmee kunnen we bijdragen aan een rijk,

breed gedragen opensciencebeleid waarin ook andere

kennispartijen kunnen profiteren van de ervaringen en de

kijk van het praktijkgericht onderzoek, bijvoorbeeld op het

gebied van vraagarticulatie en cocreatie van onderzoek met

maatschappelijke partners in de regio.

Naast ontwikkeling en adoptie van nieuwe producten en

doorontwikkeling van beleid is het derde niveau waarop

we werken aan open science dat van competenties en

netwerken. Met concrete producten en nieuw beleid als

startpunt moeten we de komende tijd samen aan de slag

om onderzoekers, bestuurders en andere betrokkenen

bewust te maken van de veranderingen. Mensen moeten

op een andere manier leren werken en daarbij moeten ze

ondersteuning krijgen. We faciliteren kennisontwikkeling

en -deling rond open science en brengen mensen samen.

Dat kan binnen het hbo, maar beter zou het zijn om ook

hierin samen op te trekken met alle partijen in het kennissysteem,

en zo een systeembrede uitwisseling te stimuleren.

57


TH MA 2-22

Publiceren zonder drempels

Uitnodiging

Ik heb geprobeerd een breed beeld te schetsen van kennis

en vooruitgang, van maatschappelijke impact van wetenschap

via publicaties en andere productieve interacties, van

de unieke rol van praktijkgericht onderzoek aan hogescholen

in onze samenleving en van de kansen die open science

ons allemaal biedt. Mijn verhaal is per definitie incompleet,

en misschien zelfs onjuist. U moet het zien als een uitnodiging

voor een verder gesprek. Een productieve interactie, die

hopelijk bijdraagt, hoe bescheiden ook, aan de vooruitgang

van onze samenleving.

11 Verkenning open access in het hbo. Vereniging Hogescholen, werkgroep Open Access

(Hylke Annema, Martje van Ankeren, Sarah Coombs, Raymond Snijders, Pascal Braak,

Leen Liefsoens, Jetze Touber en Judith Pijnacker).

12 Verkenning open access in het hbo. Vereniging Hogescholen, werkgroep Open Access

(Hylke Annema, Martje van Ankeren, Sarah Coombs, Raymond Snijders, Pascal Braak,

Leen Liefsoens, Jetze Touber en Judith Pijnacker).

13 Interne notitie ‘Opschaling Open Science’ voor Adviescollege Open Science (Vereniging

Hogescholen) 2022, Joeri van den Steenhoven (Hogeschool Leiden) en Annemarie

Hannink (Hanzehogeschool).

14 www.openscience.nl/documentatie

15 Onder andere reactie van Regieorgaan SIA op eerste versie Nationaal

Programma Open Science. regieorgaan-sia.nl/taskforce-applied-research-sia/

regieorgaan-sia-responds-to-open-consultation-national-programme-open-science/

Alex Verkade

is lid van het directieteam en portefeuillehouder open science bij

het Regieorgaan SIA

Met dank aan Martje van Ankeren (Vereniging Hogescholen),

Sarah Coombs (Saxion), Wietske van den Heuvel (SIA) en

Jetze Touber (SIA) voor het kritisch meelezen.

Noten

1 Uit: Octavia E. Butler (1993). Parable of the Sower.

2 De ‘productive interactions’-benadering is een brede en gewaardeerde kijk op impact

van onderzoek. Het is onderdeel van het beleid van NWO (www.nwo.nl/definitieskennisbenutting)

en werd geïntroduceerd door Spaapen & Van Drooge, (2011).

Introducing ‘productive interactions’ in social impact assessment. Research valuation,

20(3), september 2011, pp. 211-218. doi: 10.3152/095820211X12941371876742. Zie ook

www.siampi.eu.

3 Spaapen, J., Van Drooge et al. (2011). Tabel uit SIAMPI final report, www.siampi.eu/

Content/SIAMPI_Final%20report.pdf

4 Nederlandse tekst uit NPOS Ambitiedocument 0.9 (Nationaal Programma Open Science,

2022, www.openscience.nl/); UNESCO-aanbeveling over Open Science (2021): en.unesco.

org/science-sustainable-future/open-science/recommendation#:~:text=UNESCO%20

Recommendation%20on%20Open%20Science%20complements%20the%202017%20

Recommendation%20on,Recommendation%20on%20Open%20Educational%20Resources

5 Zie bijvoorbeeld stellingen van prof. dr. Frank Miedema in ScienceGuide:

www.scienceguide.nl/2021/07/

merendeel-onderzoek-totaal-irrelevant-voor-maatschappelijke-uitdagingen/

6 Het Brancheprotocol Onderzoek 2016-2022 (www.vereniginghogescholen.nl/actueel/

actualiteiten/brancheprotocol-onderzoek-2016-2022) omschrijft de impact of

doorwerking van het praktijkgericht onderzoek in drie richtingen: beroepspraktijk/

samenleving, onderwijs en professionalisering en kennisontwikkeling. De laatste scherpt

Regieorgaan SIA in zijn regelingen aan naar onderzoeksgemeenschap, dat wil zeggen:

andere onderzoekers in kennisinstellingen. Voor dit artikel richten we ons op impact op

beroepspraktijk en samenleving.

7 Hier te lezen als: draagt het onderzoek bij aan vooruitgang? Bijvoorbeeld actieonderzoek

en research through design bieden juist opzettelijk ruimte aan interacties die op zichzelf

gezien misschien een ongewenst effect hebben. Daar leren we immers ook van. Aan het

eind van de rit zijn deze interacties dan ook productief.

8 ‘Met de huidige invulling van open science wordt de voortgang op het gebied van

democratisering van de wetenschap overschaduwd door een eenzijdige nadruk op open

access en open data.’ (Samen verder met open science, Rathenau Instituut, 2021.)

9 Vliet, H. van (2021). Kritische reflecties: NWO-model van impact. Amsterdam: Hogeschool

van Amsterdam. (intern rapport in opdracht van Regieorgaan SIA).

10 Vliet, H. van (2022). De voorbeschouwing. Over impact, valorisatie en doorwerking.

Amsterdam: Hogeschool van Amsterdam. Deze publicatie verschijnt 20 september 2022.

58


Publiceren zonder drempels

TH MA themahogeronderwijs.org

Optimaal gebruik van de beschikbare middelen voor een betere vindbaarheid helpt onderzoekers bij het verkrijgen van

een grotere zichtbaarheid. Toch is er op dit vlak nog veel te winnen, schrijft Jaroen Kuijper. ‘Ondanks de sterke bestaande

infrastructuur zien we een discrepantie tussen het belang van de inhoudelijke beschrijving en de hiervoor gedane

inspanningen.’

Dit artikel bestaat niet

Over publiceren en vindbaarheid

Jaroen Kuijper

Hogeschool van Amsterdam

D

it artikel bestaat niet. Het wordt niet gevonden.

Niet in Google, niet in publicatiedatabanken, niet

in de indexen en niet in de catalogi van bibliotheken.

Dit artikel bestaat niet voor mijn collega’s,

ze kunnen het niet vinden en er is geen unieke digitale

identifier en geen eigen weblink voor onlineverspreiding.

Verspreiding van dit werk is daarom lastig en waarschijnlijk

marginaal. Alleen de toevallige Th&ma-lezers zijn getuigen

van dit werk. Alleen abonnees zullen dit werk ooit nog eens

kunnen nalezen in het onlinearchief van de uitgever. Als ze

het al kunnen vinden.

Veelvoorkomend in de praktijk van vakbladen, hoewel niet

uniek voor vakbladen alleen. Maar het laat wel mooi zien

wat het belang is van vindbaarheid: betere vindbaarheid

leidt tot betere zichtbaarheid en betere zichtbaarheid vergroot

de relevantie van onderzoek en de erkenning van

onderzoekswerk. 1 Vindbaarheid lijkt vanzelfsprekend,

maar het is slechts een schijnbare vanzelfsprekendheid in

de wereld van uitgevers, digitaal publiceren, intelligente

zoekmachines en vergaande ontwikkeling in automatische

herkenning van tekstinhoud. Een steeds grotere stroom aan

informatie maakt het filteren en vinden van de benodigde

informatie steeds belangrijker, maar ook steeds complexer.

Het vraagt inspanning van veel specialisten om een effectieve

informatie-infrastructuur te leveren in een dynamische

samenleving. Een infrastructuur die ook eisen stelt aan

de gebruikers.

Bredere bekendheid

Voor een onderzoeker die streeft naar meer wetenschappelijke

en maatschappelijke impact herkennen we direct

twee wegen die verschillen, maar die samenhangen in

hun effect: vindbaarheid en zichtbaarheid. Als mensen

een onderzoek en onderzoekresultaten makkelijk kunnen

vinden, en als die leesbaar zijn voor een breder publiek,

leidt dit tot een bredere bekendheid met het betreffende

onderzoekswerk en de wetenschappelijke publicaties. 2 Een

voorbeeld hiervan zijn de wetenschappelijke publicaties van

Een steeds grotere

stroom aan informatie

maakt het filteren en

vinden steeds belangrijker

59


TH MA 2-22

Publiceren zonder drempels

de openaccessuitgeverij PLoS, die vaak terugkomen in de

wetenschapskaternen van dagbladen.

Optimaal gebruik van de beschikbare middelen voor betere

vindbaarheid helpt onderzoekers en instellingen bij het verkrijgen

van een grotere zichtbaarheid. Praktisch gesproken

zijn deze middelen:

• goede beschrijving van titelgegevens (complete

metadata);

• linken naar onderzoekpublicaties, zoals een permalink

(doi);

• indexering in grote indexen zoals Scopus of Web

of Science;

• verbinding met zoekmachines zoals Google;

• verbinding met dataplatforms zoals DBpedia (bron voor

Wikipedia);

• een publicatie- en/of promotieplan inclusief gebruik van

sociale media;

• vindbaarheid samen met toegang en hergebruik (open

access + creative commons);

• onderzoek naar automatisch toekennen onderwerp en

trefwoorden (kunstmatige intelligentie).

We kennen deze mogelijkheden vaak vanwege de bestaande

informatie-infrastructuur. De basis van deze infrastructuur

is een bibliografische beschrijving van publicaties, of

andere werken die we bijvoorbeeld tegenkomen in musea

of archieven. Bibliotheektechnisch, dat wil zeggen, met

het pakket aan bibliotheekmethoden en -processen, praten

we over ontsluiting van de publicatie. Een publicatie wordt

‘geopenbaard’ aan de wereld, vindbaar gemaakt, door

beschrijving op basis van vorm, zoals het aantal pagina’s, de

titel, auteur en dergelijke. In bibliotheektermen, de formele

ontsluiting. En door beschrijving op basis van onderwerp,

de inhoudelijke ontsluiting. Aan deze elementen worden,

zo veel mogelijk de identifiers van auteurs en permanente

links van de publicaties toegevoegd, bij elkaar de metadata

van een werk. 3

Een grote verscheidenheid aan publicaties en andere materialen

wordt zo beschreven, wat leidt tot een verscheidenheid

aan systemen en formaten die optimaal aansluiten bij de

Optimaal gebruik van de

beschikbare middelen

helpt bij het verkrijgen van

een grotere zichtbaarheid

Wel goed om op te merken:

archieven en museale

stukken zijn in dit systeem

niet opgenomen

specifieke materialen.Beschrijving van archieven werkt

anders dan beschrijving van boeken. Uitwisselbaarheid

tussen verschillende systemen van beschrijving is niet

vanzelfsprekend en vaak zelfs ongewenst, vanwege verschillende

metadata die niet goed op elkaar aansluiten. Zelfs

binnen het gebied van tekstuele publicaties, het traditionele

bibliotheekmateriaal, zijn er grote verschillen. Die variatie

vraagt om nationale en internationale afspraken over standaarden,

schema’s, methoden en technieken.

Bekend en veelgebruikt is het MARC21-formaat, een systeemformaat

voor metadata zoals gebruikt in de bibliotheeksystemen,

waarbij is vastgelegd welke gegevens er

worden opgenomen, hoe die worden beschreven en hoe de

systeemtaal wordt gehanteerd. Machineleesbare formaten

zoals MARC21 hebben een groot rendement voor uitwisseling

van gelijksoortige metadata. WorldCat 4 van het Online

Computer Library Center (OCLC), is bijvoorbeeld een

belangrijk resultaat van dit standaardformaat. Dit levert een

bundeling van veel nationale catalogi in één grote, publiek

toegankelijke internationale bibliotheekcatalogus. Wel goed

om op te merken dat archieven en museale stukken niet in

dit systeem zijn opgenomen – er is niet voor alles een pasklare

oplossing.

Uiteindelijk willen we beschikken over effectieve metadata,

de gegevens van uiterlijke vorm en gegevens van

de inhoud. Gegevens over de vorm zijn de basis voor het

zoeken en vinden van materialen waarvan we weten wie de

auteur is, of waarvan we weten wat de titel is: de known item

search. En informatie over de inhoud, zoals trefwoorden

en onderwerp, zijn de basis voor het zoeken en vinden van

publicaties op basis van betekenis, de subject search. Voor

beschrijving van de uiterlijke kenmerken van een werk

zijn er internationale afspraken; voor het beschrijven van

de inhoud zijn zulke afspraken er niet helemaal. Er zijn

wel degelijk enkele formaten die je kunt volgen, maar de

belangrijkste oorzaak voor het ontbreken van eenheid is

de afhankelijkheid van interpretatie. Zelfs bij gebruik van

eenzelfde formaat kunnen verschillende invoerders toch

een ander onderwerp meegeven en andere trefwoorden

60


Publiceren zonder drempels

TH MA themahogeronderwijs.org

toekennen, ondanks de professionaliteit van de specialisten

die dit handwerk uitvoeren en bekend zijn met de vereisten

van de gevolgde afspraken. Het toont vooral aan dat het toekennen

van een onderwerp lastig is.

Handwerk van experts

Alle werk aan metadata is onderdeel van een breder proces,

de informatie-infrastructuur van standaarden, organisaties,

digitale systemen en systeemkoppelingen, en de mensen

die het werk uitvoeren. Het is grotendeels handwerk van

experts die goed thuis zijn in een vakgebied en gebruikmaken

van woordsystemen die helpen bij het toekennen

van onderwerpen en trefwoorden. Een subject search vereist

vanzelfsprekend het bestaan van onderwerpstermen

of trefwoorden, zoals bij een systematic review, waarbij de

wetenschapper gelijke trefwoorden en onderwerpstermen

gebruikt door verschillende zoeksystemen heen. Alleen

publicaties die zijn beschreven met zulke begrippen komen

in de zoekresultaten tevoorschijn. Publicaties zonder inhoudelijke

beschrijving zullen dus ontbreken bij een literature

search of een systematic review.

Ook Google en andere onlinezoekmachines zijn afhankelijk

van de beschikbare informatie met inhoudelijke termen.

Als die informatie er niet is, kan Google die er niet uithalen.

Met andere woorden: als iemand een wetenschappelijk

resultaat publiceert in een alternatief platform zonder het

benoemen van de inhoud, verdwijnt het in een zwart gat.

De inhoud komt niet naar buiten en het werk is onvindbaar,

onzichtbaar, oncontroleerbaar. Daarom de tip om onderwerp,

en eventueel trefwoorden, mee te nemen in de titel

van een publicatie.

Bij traditionele publicaties door de bekende wetenschappelijke

uitgevers zien we het optimale proces voor verspreiding

van onderzoekresultaten. Veel onderdelen uit de

bovengenoemde middelen ter verbetering van vindbaarheid

worden hierbij standaard geleverd, op basis van moeizaam

tot stand gekomen afspraken en uitwisseling van gegevens;

een standaardproces dat van uitgevers, bibliotheken en

Het is grotendeels

handwerk van

experts die goed thuis

zijn in een vakgebied

Willen we publicaties

in vaktijdschriften ook

meenemen in de

zoekresultaten?

andere informatieprofessionals veel expertise en inspanning

vraagt. Maar we zien steeds meer alternatieve vormen van

opslag, en de alternatieve vormen van wetenschappelijk

publiceren groeien. 5 Het is veel eenvoudiger geworden

om zelf online te publiceren, individueel of bij een nieuwe

online-uitgeverij; of nog weer anders, via speciale websites

van een vakgroep, universiteit of in een eigen (inter)nationaal

verband. En misschien moeten we sociale media niet

vergeten als medium voor het verspreiden van wetenschappelijke

informatie. Willen we publicaties in vaktijdschriften

ook meenemen in de zoekresultaten van wetenschappers?

Waarschijnlijk wel! Zulke alternatieve vormen van

wetenschappelijk publiceren passen in het complete palet

van wetenschappelijke informatie die gewenst is bij de

wetenschappers zelf. Zij willen weten wat er in hun vakgebied

gebeurt.

Ontbrekende metadata

In de praktijk zien we meer eigen academische opslagsystemen

bij universiteiten die beperkt aansluiten bij de

standaarden. Lang niet alle repositories voor opslag van

onderzoekresultaten vragen om het toekennen van een

inhoudelijke beschrijving. We zien meer online-uitgeverijen

ontstaan die een interessante en betrouwbare oplossing

bieden voor wetenschappers die graag open access

publiceren, tegen redelijke kosten. Meer open delen van

onderzoek en andere vormen van erkenning. De nieuwe

online-uitgever biedt een platform, een (open?) reviewprocedure

en open deelbaarheid van de publicaties. Die kun je

vaak niet goed vinden, door het ontbreken van indexering

in Scopus of Web of Science, geen export van data naar de

bibliotheken en beperkte metadata zonder onderwerp of

trefwoord.

Dat valt op bij informatieprofessionals in de beoordeling

van nieuwe repositories en bij nieuwe platforms voor

publiceren: het ontbreken van een goede en complete

beschrijving van de documenten, het ontbreken van volledige

metadata met inhoud. Zelfs al bieden zulke nieuwe

platforms en repositories koppelingen met Google Scholar

61


TH MA 2-22

Publiceren zonder drempels

Daarbij kunnen nieuwe

platforms voor verspreiding

daadwerkelijk een goed

alternatief bieden

of CrossRef, dat levert geen meerwaarde, omdat de artikelen

geen inhoudelijke informatie bevatten. Bij zoeken op onderwerp

komen ze niet bovendrijven. Veel wetenschappelijke

informatie gaat zo verloren, hoewel deze publicaties in de

alternatieve platformen vaak dichter bij het publiek staan.

Eventuele zichtbaarheid is dan geheel afhankelijk van de

inspanningen van de onderzoeker zelf, die bijvoorbeeld

het werk kan promoten via sociale media. Herkenning en

erkenning van dergelijke onderzoekresultaten zijn daarmee

moeilijk te garanderen.

Hiermee hebben we bijna een pleidooi gehouden voor

publiceren volgens de traditionele infrastructuur, die zorg

draagt voor een complete beschrijving van de publicatie met

alle metadata. En die ook zorgt voor aansluiting bij de grote

indexen en het koppelen met zoekmachines en databanken.

Grotendeels het werk dat de traditionele uitgeverijen van

wetenschappelijk werk verrichten.

Zo’n pleidooi is dit maar ten dele. De constatering is dat

vindbaarheid en zichtbaarheid sterk verbeteren door aansluiting

bij een infrastructuur die zorg draagt voor het

verzamelen en verspreiden van kennis. Een infrastructuur

waarbij de zoekelementen onderwerp en trefwoord van

groot belang zijn, als we streven naar openheid en integriteitsverbetering

bij het delen van publiek onderzoek.

Alle open science nodigt uit het onderzoekproces open te

stellen en te delen. Daarbij staat het aspect findable hoog

op de prioriteitenlijst. Een goede findability vereist aansluiting

op de bestaande informatie-infrastructuur, maar

het vereist vooral complete metadata van goede kwaliteit.

Met mensen, middelen en processen die dit mogelijk

maken, zodat openheid van onderzoek ook vindbaarheid

van resultaten oplevert. Daarbij kunnen nieuwe platforms

voor verspreiding daadwerkelijk een goed alternatief bieden.

En daarom is er waarschijnlijk meer werk voor de informatieprofessionals

die publicaties vindbaar maken. Met als

voorziening voor de toekomst onderzoek naar en toepassing

van kunstmatige intelligentie waarmee je inhoudelijke

zoektermen automatisch kunt toevoegen bij nieuwe invoer

van publicaties. Afspraken over publieke waarden van zulke

AI (kunstmatige intelligentie) zijn zeker nuttig, maar voorlopig

hebben we nog helemaal geen AI voor het toekennen

van onderwerp.

Betere vindbaarheid en zichtbaarheid vraagt van academici

om slim om te gaan met de bestaande publicatiemogelijkheden.

Onderzoekers moeten goed geïnformeerd en

calculerend kiezen voor maximale vindbaarheid van een

publicatie. Ze moeten tegelijk kiezen voor openaccesstoegang

en mogelijkheden voor hergebruik via een creative

commons-licentie, waarmee je een maximale verspreiding

bereikt. Belangstellenden kunnen de publicatie dan goed

vinden via Google (Scholar) en hebben een openaccesstoegang

tot het werk waarvan ze ook makkelijk stukken

kunnen overnemen, bijvoorbeeld voor het geven van colleges.

Een proces dat je nog kunt versterken door de eigen

inzet van de onderzoeker om sociale media te gebruiken bij

het delen van onderzoek en resultaten.

Afnemende inspanning

De genoemde aanbevelingen voor verbetering van de vindbaarheid

op een rij gezet:

• herkennen van de waarde van de bestaande (informatie)

infrastructuur;

• voor auteurs: vindbaarheid, toegang en hergebruik herkennen

als waarden voor een publicatie;

• meenemen van de ‘nieuwe’ publicatiemethoden in de

bestaande infrastructuur;

• versterken van onderzoek naar en implementatie van

software voor tekstinterpretatie (AI).

Ondanks de sterke bestaande infrastructuur zien we een

discrepantie tussen het belang van de inhoudelijke beschrijving

en de hiervoor gedane inspanningen. Zoekacties op

onderwerp bepalen vaak de doorgang en voortgang van

onderzoek. Een literature search of een systematic review

vormen bijna altijd een belangrijk aandeel. Daarvoor willen

we effectieve onderwerpen en trefwoorden in de titelbeschrijving,

die we bijvoorbeeld toepassen in een repository of

Zoekacties op onderwerp

bepalen vaak de

doorgang en voortgang

van onderzoek

62


Publiceren zonder drempels

TH MA themahogeronderwijs.org

Het is vinden en

gevonden worden –

trouwens niet alleen

voor wetenschappers

alternatief uitgeversplatform. Ook voor het publiceren van

alternatieve publicatievormen die bijdragen aan contact met

een ander publiek, zoals onlinevideo’s of -blogs.

Er is een trend waarneembaar van afnemende inspanning

voor inhoudelijke beschrijving, terwijl we de benodigde

experts die zulke werkzaamheden kunnen uitvoeren, de

metadataspecialisten, in Nederland niet meer opleiden.

Het verklaart voor een groot deel waarom alternatieve uitgeversplatformen

het moeilijk vinden om deel te nemen

aan een infrastructuur waarin toekenning van trefwoorden

en onderwerp toch al moeizaam verloopt. Niet voor niets

is automatische toekenning van onderwerp de kip met

het gouden ei voor alle informatiedienstverleners. En voor

iedereen die zoekt naar relevante informatie.

Vindbaarheid is een tweesnijdend zwaard. Het vraagt

inspanning om publicaties te vinden en tegelijkertijd vraagt

het van auteur en organisatie om ervoor te zorgen dat de

eigen wetenschappelijke output zo goed mogelijk vindbaar

wordt. Het is vinden en gevonden worden – niet alleen voor

wetenschappers, trouwens.

Jaroen Kuijper

is Senior Information Specialist aan de Hogeschool van

Amsterdam

Noten

1 Lin, S., Ali, I. & Wilson, G. (2020). Ten quick tips for making things findable. PLoS

Computational Biology 16(12): e1008469. doi.org/10.1371/journal.pcbi.1008469

2 Schilhan, L., Kaier, C. & Lackner, K. (2021). Increasing visibility and discoverability of

scholarly publications with academic search engine optimization. Insights, 34(1), 6. doi.

org/10.1629/uksg.534

3 nl.wikipedia.org/wiki/Metadata

4 worldcat.org

5 Ponte, D., Mierzejewska, B.I. & Klein, S. (2017). The transformation of the academic

publishing market: Multiple perspectives on innovation. Electron Markets 27, 97-100.

doi.org/10.1007/s12525-017-0250-9

63


TH MA 2-22

Het verborgen curriculum

Van Damme

W

at leren studenten op de universiteit of hogeschool

eigenlijk? Een hoop wetenschappelijke

kennis, kennis eigen aan het beroep, procedures

en protocollen die bij de beroepsbeoefening

horen. Die zaken horen bij de harde kern van

het curriculum, staan netjes opgesomd in curriculumdocumenten

en opleidingsbrochures, en worden nagekeken

door kwaliteitszorgprofessionals en evaluatiecommissies.

We noemen dit ook soms het ‘expliciete curriculum’.

Maar studenten leren vanzelfsprekend nog veel meer.

Ze verwerven competenties die minder sterk gebonden

zijn aan het wetenschapsdomein of het beroep. Ze leren

attitudes en waarden die een impact hebben op hun persoonlijkheid

en de manier waarop ze naar de wereld kijken.

Een jarenlange, intensieve ervaring in het hoger onderwijs

verandert een mens. We komen dan in het veel minder heldere

domein van het ‘verborgen curriculum’. Een domein

dat veel minder terug te vinden is in documenten, maar wel

erg belangrijk is.

We weten dat het belangrijk is, niet omdat we weten wat

er zich daar precies afspeelt, maar omdat we weten dat je

de vele uitkomsten van hoger onderwijs in het latere leven

niet alleen kunt verklaren uit wat studenten in het expliciete

curriculum leren. Ongeveer de helft van de hogeropgeleide

beroepsbevolking komt in de loop van zijn loopbaan in een

andere job of een andere sector terecht dan waarvoor hij

opgeleid is. Hoewel ze de disciplinaire kennis of de beroepscompetenties

niet op school hebben geleerd, doen die

mensen dat doorgaans zeer goed in die job.

knowledge, but you’re fired for your social skills’, uiteraard doelend

op een gebrek aan sociale vaardigheden. Ook omdat

discipline-eigen kennis en vaardigheden snel ontwaarden,

gaan generieke competenties in de levensloop gaandeweg

een grotere impact hebben op succes in werk en inkomen.

Een heel belangrijke generieke competentie is ‘kritisch

denken’. Die staat steevast, naast bijvoorbeeld creativiteit en

problem solving, bovenaan de lijstjes die allerlei organisaties

tegenwoordig op basis van surveys bij werkgevers publiceren.

Als werkgevers nog steeds een hogeronderwijsdiploma

noodzakelijk vinden voor een specifiek soort jobs, dan is dat

niet zozeer omwille van de specifieke kennis als wel omdat

ze ervan uitgaan dat deze kandidaten kritisch kunnen

denken. En kritisch kunnen denken wordt vandaag ook als

cruciaal gezien om nepnieuws te kunnen herkennen en in

een context van complexe en vaak verwarrende informatie

toch adequaat te kunnen handelen.

Kritisch denken is een competentie die zich in het grensgebied

van het expliciete en het verborgen curriculum bevindt.

Instellingen en opleidingen in het hoger onderwijs zijn zich

steeds bewuster van hun rol in het stimuleren van kritisch

denken. Je vindt verwijzingen naar deze competentie dan

ook steeds vaker terug in curriculumdocumenten. Het expliciet

opnemen van deze competentie in opleidingsdoelen is

een goede zaak, maar het levert ook een interessante testcase

op. Dragen opleidingen in het hoger onderwijs inderdaad

bij tot het bevorderen van kritisch denken? Vervult het

hoger onderwijs inderdaad de opdracht die werkgevers en

de samenleving het toevertrouwen?

Een andere interessante indicatie in de sfeer van werk is

de rol van sociale en emotionele competenties in professioneel

succes. In het Engels zeggen ze: ‘You’re hired for your

You’re hired for

your knowledge,

but you’re fired

for your social skills

Geen eenvoudig te beantwoorden vraag, en het onderzoek

laat nog geen definitief antwoord toe. Maar enkele onderzoeksgegevens

suggereren een niet al te positief beeld.

In 2011 al veroorzaakten de Amerikaanse onderzoekers

Richard Arum en Josipa Roksa met hun geruchtmakende

boek Academically Adrift: Limited Learning on College Campuses

een ware schokgolf in het Amerikaanse hoger onderwijs.

Zij kwamen tot de vaststelling dat studenten in hun vierjarige

undergraduate-opleiding nauwelijks voortgang boekten

inzake kritisch denken. Andere onderzoekers bevestigden

nadien hun bevindingen. In 2020 bereikten onderzoekers

met een ondertussen verbeterde versie van hetzelfde instrument

in alle universiteiten en hogescholen in Finland een

sterk vergelijkbaar resultaat. En een recente studie van de

OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en

Ontwikkeling), die de Amerikaanse en Finse data aanvulde

met die uit andere landen, komt tot dezelfde conclusie.

De learning gain inzake kritisch denken in het hoger

64


TH MA themahogeronderwijs.org

Studenten bleken

in vier jaar nauwelijks

voortgang te boeken

inzake kritisch denken

onderwijs is kleiner dan je zou verwachten, en kleiner dan

wat instellingen en opleidingen zelf aankondigen. Maar verschillen

tussen instellingen en landen suggereren ook dat

het hoger onderwijs wel degelijk een stempel kan drukken.

Laat de conclusie dus zijn dat we meer moeten weten

over wat studenten echt leren in hun tocht doorheen het

hoger onderwijs. Goede bedoelingen volstaan niet meer

om de verwachtingen van werkgevers en de samenleving

te beantwoorden.

Dirk Van Damme

is voormalig onderwijsexpert bij de OESO (Organisatie voor

Economische Samenwerking en Ontwikkeling) en vast columnist

van Th&ma

65


De weg naar

open wetenschap

Frank Miedema: Open

Science: the Very Idea

Springer Nature, Dordrecht.

ISBN 9789402421149 (hardback)

/ 9789402421156 (e-book);

247 blz. € 54,49

et concept

H

‘open science’

kan zich binnen

academische

kringen verheugen op een

grote belangstelling. Wat twee

decennia geleden begon als een

discussie over vrije toegang tot

publicaties (open access), is nu

een beweging die de fundamenten

van het wetenschappelijk

onderzoek raakt. Het gaat niet

alleen meer over vrije toegang,

maar ook over verantwoording,

kwaliteit en de verhouding van

onderzoekers tot hun publiek.

In 2017 is op deze brede agenda

een nationaal plan tot stand

gekomen 1 . De verwachting

bestaat dat zich onder deze vlag

een nieuw wetenschappelijk

paradigma ontwikkelt. Het boek

dat Frank Miedema schreef

over het onderwerp straalt langs

alle kanten deze verwachting

uit. Hij geeft met zijn verhaal

handen en voeten aan het gevoel

van onrust dat in de academische

wereld leeft. Maar hij laat

ook de spanning en inspanning

zien die nodig zijn om verandering

teweeg te brengen en er

richting aan te geven.

Over verandering in de wetenschap

schrijft Thomas Kuhn 2 in

termen van wetenschappelijke

wereldrevoluties. In een stabiele

fase berust de wetenschap op

een algemeen aanvaard ‘paradigma’,

een set van fundamentele

inzichten, uitgangspunten

en regels die een bepaalde groep

wetenschappers delen. In ‘revolutionaire’

fasen raakt een paradigma

in debat, wat kan leiden

tot een wezenlijk nieuw perspectief.

En zoals in de 16de eeuw de

analytische wetenschap school

maakte ten koste van de scholastiek,

lijken we nu op weg naar

de pragmatische periode van

open science.

Maar voor de realisatie daarvan

moeten we dan wel een machtsstrijd

tussen verschillende overtuigingen

uitvechten. Een strijd

die vaak plaatsvindt aan de hand

van concrete thema’s. Het gaat

– om maar eens wat onderwerpen

van te noemen die Miedema

direct of indirect aanstipt – over

de omvang van investeringen

in onderzoek, de verdeling

tussen eerste en tweede geldstroom,

de afhankelijkheid

van een derde geldstroom, het

loopbaanperspectief van (jonge)

onderzoekers, tijdelijke en vaste

contracten en de kwaliteitscriteria

die bij de beoordeling van

projecten en programma’s aan

de orde zijn. Allemaal thema’s

die in de literatuur ook wel

verschillende scholen binnen

de open science-beweging zijn

genoemd 3 .

Deze opdeling van de verandering

is evenwel te eenvoudig.

Bij een paradigma gaat het

nu juist om wat de gewenste

veranderingen met elkaar te

maken hebben, een discussie

over onderliggende, algemene

principes.

Miedema levert met zijn boek

een belangrijke bijdrage aan

het onder woorden brengen van

de behoefte aan verandering in

de wetenschappelijke wereld.

Hij laat zien dat verandering

niet vanzelf tot stand komt

(bijvoorbeeld door de lezer

mee te nemen in het werk

van Science in Transition, een

66


vernieuwingsbeweging die in

2013 van start ging) en schetst

een richting die de verandering

vervolgens in moet gaan. Deze

kernboodschap heeft hij overigens

ook al eerder geschetst; het

boek is een uitgebreide versie

van zijn Wetenschap 3.0 4 . Maar

waar dat boek grotendeels de

compactere stijl van een ‘pamflet’

heeft, heeft hij het betoog

nu in een bredere, geactualiseerde

context geplaatst en het

perspectief geconcretiseerd.

De titel van het boek – Open

Science: the Very Idea – vertelt

het hele verhaal. Het is een

variant op Steve Woolgars

Science: the Very Idea. Woolgar

is een van de auteurs die sinds

de jaren tachtig de empirische

bestudering van wetenschapsbeoefening

handen en voeten

heeft gegeven. Door de activiteiten

in de eigen leefwereld van

de wetenschap te beschrijven

wordt al snel duidelijk dat de

alledaagse werkelijkheid en het

ideaalbeeld van de wetenschap

niet met elkaar sporen. Het ideaalbeeld

is dat van een min of

meer gesloten gemeenschap

die eigen spelregels kent en

waarin onderzoekers zonder

eigenbelang of politieke voorkeur

door experiment, debat en

competitie op zoek gaan naar de

universeel geldende waarheid.

De feiten laten daarentegen

zien dat niets menselijks de

onderzoeker vreemd is en dat

onderzoek gedreven wordt door

reputaties, tradities en stellige

overtuigingen.

Het onderkennen van de

spanning tussen de dagelijkse

praktijk en het oude (cartesiaanse)

ideaal dwingt de wetenschap

om over alternatieven na

te denken. Met ‘the very idea’

verwijst de titel dan ook naar

de schok die een gemeenschap

ervaart door het doorprikken

van het opgebouwde zelfbeeld.

Wetenschappers moeten hun

bestaande geloof ter discussie

stellen, en dat vraagt zowel tijd

als zicht op een nieuw ankerpunt.

Miedema laat zich voor

een nieuw perspectief leiden

door de uitgangspunten van

het Amerikaanse pragmatisme,

hoeveel moeite hij ook heeft

met de in zijn ogen soms langdradige

teksten van met name

John Dewey. Langdradig of niet,

Dewey is wel degene die al in

1920 (in zijn Reconstruction in

Philosophy) de onvolwassenheid

en onvolledigheid van de

wetenschap vaststelde en opriep

de stap te zetten van onderzoek

in de natuurwetenschappelijke

traditie naar onderzoek waarin

de mens centraal staat. En Miedema

schetst dan ook de grote

invloed die Deweys werk heeft

gehad op vele filosofen en stromingen

na hem. Dit benoemen

is belangrijk, omdat Miedema

hiermee ook de veelvormigheid

van het hedendaagse pragmatisme

laat zien.

Het beroep van Miedema op

(onder anderen) Dewey roept

overigens wel een vraag op over

de institutionele setting van

het wetenschappelijk onderzoek,

al was het maar omdat

Dewey juist het belang van

deze context sterk benadrukt.

In het verhaal van Miedema

gaat het in het bijzonder over

de universitaire wereld, en wel

in de beperkte betekenis van

de research universities en de

daarmee verbonden instituten

als NWO (Nederlandse Organisatie

voor Wetenschappelijk

Onderzoek) en KNAW (Koninklijke

Nederlandse Akademie

van Wetenschappen). Niet eens

expliciet, maar als vanzelfsprekend.

Begrijpelijk, want dit is

de wereld waarin de auteur het

overgrote deel van zijn leven

heeft doorgebracht en waarop

ook de biografische notities

betrekking hebben. Een systematische

blik in de richting

van het toegepaste en praktijkgerichte

onderzoek bij de

hogescholen, TO2-instellingen

(Toegepast Onderzoek Organisaties)

en de departementale

onderzoeksinstituten (alles bij

elkaar toch goed voor ongeveer

20 procent van het wetenschappelijk

onderzoek in Nederland)

zou leerzaam zijn geweest,

juist waar het gaat om de relatie

met de maatschappelijke

omgeving. Door de oriëntatie

op vraaggerichtheid en cocreatie

(deelname vanuit partnerinstellingen

en -organisaties aan een

project of programma) zijn deze

instellingen juist op dit punt

al verder in open science dan

veel van het onderzoek van de

researchuniversiteiten.

Open Science: the Very Idea is een

mooi, inspirerend en uitdagend

boek. Dat betekent overigens

niet dat het zich eenvoudig laat

lezen, ondanks de recommended

reading tracks die Miedema in

het inleidende hoofdstuk meegeeft.

Voor wie afziet van deze

olifantenpaden door het boek,

heeft het een complexe structuur.

Het beweegt zich tussen

epistemologie en academische

politiek en kan (uiteraard) niet

ontkomen aan het feit dat de

auteur op een objectiverende

manier schrijft over een spel

waarin hij zelf een zeer actieve

rol heeft gespeeld. Dit alles is

door de transparante manier

waarop Miedema ermee omgaat

wat mij betreft geen probleem.

Het vraagt van de lezer die

zich van de ene naar de andere

kaft beweegt wel inzet en

doorzettingsvermogen. Uit het

voorgaande zal duidelijk zijn:

het boek is de inzet en het doorzettingsvermogen

van de lezer

meer dan waard.

Huib de Jong

is oud-voorzitter van het college

van bestuur van de Hogeschool

van Amsterdam en lid van de

recensieredactie van Th&ma

Noten

1 Zie www.openscience.nl

2 Kuhn, T. (2012). The Structure of Scientific

Revolutions. The University of Chicago Press.

3 Fecher, B. & Friesike, S. (2014). Open

Science: One Term, Five Schools of Thought.

In: Sönke Bartling & Sascha Friesike (red.),

Opening Science. Springer. pp. 17-48.

4 Miedema, F. (2010). Wetenschap 3.0: van

academisch naar post-academisch onderzoek.

Amsterdam University Press.

67


Feest der

herkenning

Gerda Geerdink &

Anja Swennen (red.):

Vijftig jaar leraren opleiden

Boom, Amsterdam.

ISBN 9789024438358;

365 blz. € 34,90

erda Geerdink en

G

Anja Swennen

vroegen docenten

van pedagogische

academies en eerste- en tweedegraadslerarenopleidingen

een bijdrage te leveren aan een

overzichtsbundel over vijftig jaar

leraren opleiden. 29 goed ingevoerde

collega’s schreven 24 artikelen

over bijna alle onderdelen

van het opleiden van leerkrachten.

De artikelen zijn met dertien

pagina’s gemiddeld prettig

overzichtelijk gehouden en

afzonderlijk te lezen. Voor een

recensent lastig om te bespreken,

want het is een veelheid

losse verhaallijnen. Voor lerarenopleiders

is dit boek een feest

der herkenning, zeker als ze de

artikelen met voor hen bekende

onderwerpen kiezen. Ik beperk

me tot enkele onderwerpen uit

Vijftig jaar leraren opleiden.

Een van de langdurige pijnpunten

is het te kleine aantal universitair

opgeleide leerkrachten.

Jurriën Dengerink schrijft dat

90 procent van de studenten in

lerarenopleidingen een opleiding

in het hbo (hoger beroepsonderwijs)

volgt. Regelmatig lezen we

in de pers dat menig leraar een

betere taalbeheersing, rekenvaardigheid,

vakkennis en algemene

ontwikkeling nodig heeft om een

goede leerkracht te kunnen zijn.

De vraag naar universitair opgeleide

leerkrachten neemt toe.

De universiteiten doen al jaren

hun best om hun eerstegraadslerarenopleidingen

aantrekkelijker

te maken, maar nog zonder al

te veel resultaat. Dat zal voor

een belangrijk deel het gevolg

zijn van het ontbreken van een

hoger salaris en een passende

positionering van de universitair

opgeleide leerkracht. Sinds

midden jaren nul bestaat de academische

leraar primair onderwijs,

een combinatie van de pabo

(pedagogische academie voor het

basisonderwijs) aan een hogeschool

en de universitaire master

pedagogische wetenschappen.

Goed bedoeld, maar hoogstens

een tussenstap. Een paar jaar

geleden startte de faculteit

pedagogische wetenschappen

van de Radboud Universiteit

een wetenschappelijke bachelor

voor leraar basisonderwijs.

En in september 2022 zullen

vijf universiteiten met de Educatieve

Master Primair Onderwijs

starten. Theo Wubbels en Luce

Claessens schrijven in hun

artikel dat er ook wel erg veel

weerstand was tegen een universitaire

pabo. Eerst toen Simone

Walvisch, voormalig bestuurder

van de PO-Raad, zich echt hard

maakte voor een universitaire

pabo, kwam deze daadwerkelijk

tot stand. Misschien is nu

toch de tijd aangebroken om

iets meer evenwicht te creëren

tussen het aantal aan universiteit

en hogeschool opgeleide

leraren voor basis-, voortgezet

en beroepsonderwijs.

De spanning tussen de instroomeisen

en de kwaliteitseisen is

een ander langdurig pijnpunt.

Nu eens verlaagden de hogescholen

de instroomeisen ten gunste

van een grotere instroom, dan

weer werden de eisen verzwaard

om de kwaliteit van de beginnend

beroepsbeoefenaar te verhogen.

Het lijken wel dagkoersen.

Om maar één detail te noemen,

twintig jaar geleden mochten ook

mbo-3-studenten (middelbaar

beroepsonderwijs) naar de vierjarige

pabo-opleiding. Dat was geen

succes en het verdween na korte

tijd weer. Ook recentelijk hebben

de hbo-lerarenopleidingen voorstellen

naar de minister gestuurd

om de instroomeisen te verlagen.

Het is heel opmerkelijk dat de

hogescholen de gewenste hogere

kwaliteit van de beginnend

beroepsbeoefenaar opnieuw

frustreren.

Het beeld dat onderwijsinstellingen

van de leerling en student

hebben is in een halve eeuw

drastisch gewijzigd. In de jaren

zeventig was het overheersende

beeld dat de docent in een veeljarig

proces algemene kennis,

vakkennis en vaardigheden overdroeg

aan de leerling en student.

De autonomie van de leerling

en student nam gedurende een

langdurig leerproces langzaam

maar zeker toe. Dat kon het best

een beetje afgeschermd van de

samenleving, het onderwijs was

een pedagogisch eiland, schreef

Lea Dasberg. Na 1990 werd ‘de

studeerbaarheid van het curriculum’

door minister Ritzen

geproblematiseerd. De hogescholen

benadrukten met de leus ‘de

student centraal’ dat opleiders in

de opbouw van het curriculum

echt rekening hielden met de

student of leerling. Na de eeuwwisseling

schreven alle folders

dat de instelling de ‘eigen verantwoordelijkheid

van de student’

respecteerde. En na 2010 bleken

leerlingen en studenten ‘regisseur

van het eigen leerproces’

te zijn.

Dit lijkt een kopie van de

veranderingen in de relatie

tussen burger en samenleving.

De burger moest volgens

minister-president Lubbers

immers zelfredzamer worden

en de overheid verkleinde de

afhankelijkheid van collectieve

vangnetten. Interessant is welk

mensbeeld de lerarenopleiders

doorgaven aan de toekomstige

leraren en hoe zij hun studenten

voorbereidden op de toekomstige

pedagogische verhouding met

leerlingen. Ik heb dat in dit overzichtswerk

gemist. Misschien

kan een promovendus daar eens

een proefschrift over schrijven?

In de jaren zeventig en tachtig

legde het curriculum van de

vernieuwde pabo in vergelijking

68


met de vroegere kweekschool

een veel groter accent op

pedagogisch-didactische kennis

en een langere training in de

praktijk. Hetzelfde gebeurde

in het curriculum van de

nieuwe lerarenopleiding in

vergelijking met de vroegere

MO-A-opleiding (middelbaar

onderwijs, tweedegraads).

Meerdere schrijvers memoreren

dat in de jaren negentig en

nul de kritiek op de kwaliteit

van de hbo-lerarenopleidingen

toenam. Stond het pabodiploma

garant voor voldoende algemene

ontwikkeling en taal- en

rekenvaardigheid? En had de

tweedegraadsleraar voldoende

vakkennis?

Na heel erg lang treuzelen, ja,

nog langer treuzelen, besloten

de hbo-lerarenopleiders en hun

bestuurders tot het gezamenlijke

project ‘10voordeleraar’.

De reken- en taalvaardigheid

van de pabostudent en de vakkennis

van studenten van de

tweedegraadslerarenopleidingen

worden tijdens hun studie landelijk

getoetst als voorwaarde

voor diplomering. De uitslagen

van deze toetsing tonen dat

een substantieel deel van de

hbo-studenten nog onvoldoende

basiskennis heeft opgedaan

om een diploma als beginnend

beroepsbeoefenaar te ontvangen.

Daarmee is ‘10voordeleraar’

de beste garantie voor de

samenleving dat het diploma

staat waarvoor het hoort te staan.

‘10voordeleraar’ is dus een

succes, maar uit de lerarenopleidingen

blijft voortdurend ongenoegen

over dit gezamenlijke

project klinken. Dit boek had dus

wel iets meer mogen zeggen over

de kortzichtige reactie van de

lerarenopleidingen op dit gezamenlijke

landelijke project.

Geerdink en Swennen schrijven

dat de geletterd- en gecijferdheid

van de jeugd de indicatoren van

de kwaliteit van de lerarenopleidingen

zijn. De vervolgvraag is

dan hoe de Nederlandse lerarenopleidingen

scoren. De internationale

benchmark van de OESO

(Organisatie voor Economische

Samenwerking en Ontwikkeling)

laat een weinig hoopvolle ontwikkeling

zien van de cognitieve

ontwikkeling van de Nederlandse

leerlingen. Ook als we naar de

resultaten van de vormende kant

van het onderwijs kijken, is het

beeld niet echt positief. Er zijn

in de jongere bevolking velen die

weinig kritisch vermogen tonen,

moeite hebben onderscheid te

maken tussen feit en mening,

noch het verschil tussen een

informatief gesprek en flauwekul

herkennen, noch de validiteit

van de informatie op internet

kunnen inschatten. Kortom, het

kan beter met de ontwikkeling

van zowel de cognitieve als de

non-cognitieve vaardigheden.

Toch is een waarschuwing op

zijn plaats, want in de discussies

van de afgelopen vijftig jaar is

de impact van de kwaliteit van

de leerkracht en de lerarenopleidingen

vaak om politieke of

bestuurlijke redenen overdreven.

Uiteindelijk is de lerarenkwaliteit

een van de variabelen die de cognitieve

en non-cognitieve leerresultaten

van leerlingen verklaart.

De aanhoudende zelfoverschatting

die uit de onderwijsplannen

van veel onderwijsinstellingen

spreekt, jaagt de verwachtingen

op, en dat heeft hierbij niet

geholpen. Alleen een realistisch

zelfbeeld kan helpen om meer

greep te krijgen op het weerbarstige

probleem van de stagnerende

leerresultaten. Ook dit

kan beter.

In de economische wetenschap

evolueerde het thema onderwijs

van een onbetekenend item tot

een zeer relevante voorspeller

van de toekomst. Onderwijs

werd een heilige graal. Vanaf

het tweede paarse kabinet, eind

jaren negentig, investeerden

achtereenvolgende regeringen in

onderwijs, of vrijwaarden ze het

onderwijs van bezuinigingen.

Het neveneffect daarvan was de

wens om de opbrengsten van het

onderwijs scherper te omschrijven.

Er ontstonden een Europees

Kwalificatieraamwerk, beroepsprofielen

en eindtermen.

Nu de overheid aannam dat

onderwijs heel erg belangrijk

is voor toekomstige welvaart

en welzijn, wilden de minister,

het parlement en ouders dat

instellingen de voortgang in het

leerproces zouden verantwoorden.

Dit ordeningsproces heeft

van de kleuterschool tot en met

de masteropleiding aanwijsbaar

bijgedragen aan de kwaliteit van

het onderwijs. Dan toch zouden

lerarenopleiders hardop de vraag

kunnen stellen of dit ordeningsproces

ook negatieve bijwerkingen

heeft gekend. Want altijd

zullen mensen de vraag stellen:

wat levert het op? Levert het

betere burgers op? Initiatiefrijkere

burgers? Minder ongelijke

kansen? Zeker is dat politici van

zowel progressieve als conservatieve

snit docenten en hun

leidinggevenden steeds opnieuw

ter verantwoording zullen

roepen. Het zou de lerarenopleiders

sieren als ze hun studenten

daarop voorbereiden.

Veel docentopleiders en leerkrachten

streven naar gelijke

onderwijskansen. Dat was al zo

in de 19de eeuw, in 1970, en dat

is ook nu zo. Eén ding is zeker:

het aantal eerstegeneratiestudenten

nam de laatste vijftig jaar toe.

In vergelijking met de generaties

vóór 1970 is dit een enorme

vooruitgang in onderwijskansen.

Maar ook hier zal overschatting

van de impact van de school, de

leerkracht en het curriculum op

gelijke kansen voor alle kinderen

garant staan voor teleurstellingen

of zelfs ernstige negatieve

neveneffecten. De talenten die

kinderen bij geboorte en daarna

in hun leefomgeving meekrijgen,

zijn enorm gevarieerd naar aard

en omvang. Het onderwijs kan

en moet de kansarmere kinderen

zeker extra steunen, en veel meer

dan nu, maar dat kent een grens.

Het zou goed zijn als leerkrachten

in opleiding daar tijdens hun

studie al een beeld van krijgen.

Hoe kan het onderwijs gelijkere

kansen bieden, en in welke

mate? De ongelijke onderwijskansen

zijn zowel oorzaak als

gevolg van de maatschappelijke

ongelijkheid.

Het waardevolste dat een lerarenopleider

kan bijdragen, is de

praktijkkennis expliciteren én

problematiseren. Daarbij staat

de lerarenopleiding zelf model.

Ik onderstreep de woorden van

Douwe Beijaard dat ‘als docenten

(van de lerarenopleiding)

het goede voorbeeld geven, dit

sterk bijdraagt aan de academisering

van het leren van de

student. Zijn de lerarenopleidingen

niet té toepassingsgericht,

kennis moet direct bruikbaar

zijn in de praktijk. Deze houding

jegens de rol van kennis draagt

onvoldoende bij aan de vorming

van leraren als professionals die

een kritische houding behoren

te hebben ten aanzien van hun

werk en wat ertoe doet in het

onderwijs.’

Misschien is het een idee om

naast dit boek aan ongeveer

25 lerarenopleiders te vragen een

verhaal over de gewenste toekomst

van hun lerarenopleiding

te schrijven?

Pim Breebaart

is oud-bestuursvoorzitter van de

Haagse Hogeschool en lid van de

recensieredactie van Th&ma

69


Afkomst en kansen

Frans Leijnse:

Standenonderwijs.

Hoe afkomst nog steeds

onze schoolloopbaan

bepaalt

Eburon Academic Publishers,

Utrecht. ISBN 9789463013895;

228 blz. € 24,50

Marjolein Moorman:

Rood in Wassenaar.

Pleidooi voor een kansrijk

leven (voor iedereen)

Ambo/Anthos, Amsterdam.

ISBN 9789026357077; 256 blz.

€ 20,99

e sociaaldemocratie

heeft

D

het moeilijk.

Het voortbestaan

van de Partij van de

Arbeid, voertuig van het

sociaal-democratische gedachtengoed

in dit land, staat zelfs

ter discussie. Frans Leijnse en

Marjolein Moorman schreven

ieder een boek waarin hun

band met de sociaaldemocratie

leidend is. Daarbij gaat het in

het bijzonder over de rol van

onderwijs als emancipatiemotor.

Leijnse gaat in het bijzonder

in op de ontwikkeling van het

hoger onderwijs. Hij reflecteert

op een lange academische,

bestuurlijke en politieke loopbaan,

waarin hij van grote

betekenis is geweest voor de

indrukwekkende ontwikkeling

van de hogescholen in ons land.

Moorman stelt de vraag naar

het belang van het persoonlijke

in de politiek en naar haar drijfveren

om te staan voor gelijke

kansen in het hoofdstedelijke

basis- en voortgezet onderwijs.

Als lijsttrekker kreeg ze bij de

laatste gemeenteraadsverkiezingen

veel steun vanuit de stad en

maakte ze de PvdA in Amsterdam

weer de grootste partij.

Beide boeken zijn belangrijk

om een beeld te krijgen van de

ontwikkeling in de onderwijsvisie

van een politieke groepering

gedurende een langere periode,

zowel landelijk als lokaal.

Sociaal-democratische ministers

als Van Kemenade, Wallage,

Ritzen, Plasterk en Bussemaker

70


drukten op belangrijke momenten

hun stempel op de besluitvorming

over de vormgeving

van het onderwijs. Inzicht in

die traditie, hoe persoonlijk de

boeken ook zijn, helpt om de

grondslagen van ons huidige

onderwijsbestel beter te begrijpen.

Het zou dan ook mooi zijn

als leidende denkers en doeners

uit andere politieke stromingen

evenzeer de pen zouden

oppakken.

De verhalen van Leijnse en

Moorman zijn erg goed geschreven.

Ze zijn bovendien boeiend

door de verbinding tussen de

persoonlijke geschiedenis en de

actuele politiek. Als Moorman

de vraag stelt of het persoonlijke

belangrijk is voor de politiek

kan het antwoord dan ook niet

anders dan bevestigend zijn.

De auteurs delen – hoewel ze

uit verschillende generaties

komen – een benadering van

het onderwijs waarin de zelfontplooiing

van het individu

centraal staat. Daardoor zijn

de verhalen vergelijkbaar en

laten ze continuïteit in een

gedachtengoed zien. Ze haken

aan bij een belangrijk kenmerk

van hun beweging, namelijk

de individuele vrijheid en de

verantwoordelijkheid voor de

samenleving die daaruit voortvloeit.

Door de oprichting van

de Partij van de Arbeid (1946),

kwamen sociaal-democraten,

vrijzinnig-democraten en

progressieve (protestantse)

christenen bij elkaar. De oprichters

(met namen als Drees en

Banning) waren mensen die de

ervaring van de Tweede Wereldoorlog

deelden en geloofden in

de kracht van samenwerking,

ondanks de verschillen in

herkomst en cultuur. Individualisme

betekent in dit verband

het gelijke recht van eenieder

op zelfontplooiing en de plicht

van eenieder tot solidariteit en

gemeenschapszin. De founding

fathers begrepen heel goed

dat dit recht en deze plicht op

gespannen voet met elkaar staan

en dat je die spanning alleen

door debat en compromis kon

overbruggen. Vandaar ook de

belangrijke rol die democratische

regels voor collectieve

besluitvorming en de overheid

als regulator in deze visie

spelen. Juist ook als het gaat

om zaken waar individuele vrijheid

de samenleving ontregelt,

zoals het bestrijden van kansenongelijkheid

als gevolg van

sociaal-economische achterstanden.

Juist ook als het gaat om

de rol van kwaliteitsbewaker in

het onderwijs, het belangrijkste

middel om sociale ongelijkheid

te bestrijden. Leijnse wijst er

in zijn epiloog nog eens op ‘dat

sociale ongelijkheid door niets

zo wordt bevestigd als door

een onderwijsstelsel dat systematisch

de lat lager legt voor

kinderen waarvan wordt gedacht

dat ze door afkomst minder

kansrijk zijn’.

De beide boeken vullen elkaar

goed aan, omdat ze het emancipatieperspectief

delen. De ervaring

leert ook dat je alleen zinvol

naar onderwijs kunt kijken

door de schoolloopbaan van

studenten als geheel te bekijken.

De werking van het hoger

onderwijs is niet te begrijpen

zonder inzicht in de werking

van het basis- en voortgezet

onderwijs. Het biografische

karakter van beide boeken helpt

om de voorstellen die de auteurs

doen om het onderwijs te verbeteren

een gezicht te geven.

In het basis- en voortgezet

onderwijs zijn er harde en

zachte drempels die soepele

doorstroom naar het hoger

onderwijs belemmeren. Vroegselectie

is daarbij de belangrijkste:

het feit dat kinderen veel te

vroeg de afslag moeten nemen

naar beroepsonderwijs of algemeen

vormend onderwijs en

vervolgens ook nog naar een van

de opties daarbinnen. Vooral

Moorman maakt duidelijk hoezeer

in die fase de beeldvorming

van het gezin waarin een kind

is opgevoed (het opleidingsniveau

van de ouders) en de

mogelijkheden terug te vallen

op extra ondersteuning (bijles)

meespelen in de keuzes. Moorman

laat overigens ook zien hoe

ze routines en beeldvorming

bij haarzelf moest doorbreken.

Ze beschrijft bijvoorbeeld haar

houding in het debat over structureel

racisme en tegenover

het verzet tegen Zwarte Piet

binnen en buiten de Amsterdamse

gemeenteraad. In het

begin verbaasde het haar dat dit

onderwerp in de politieke arena

belandde. Maar het schijnbaar

onschuldige verhaal over Sinterklaas

en Zwarte Piet draagt

eraan bij dat onrechtvaardige

verhoudingen in het alledaagse

leven in stand blijven. Het werkt

negatief door op de verhoudingen

in de klas en op het gevoel

van veiligheid van leerlingen en

studenten. Alleen zie je dat pas

als je het weet.

Ook Leijnse is een verklaard

tegenstander van vroegselectie

en beschrijft de eigen ervaringen

met vooroordelen rond

sociaal-economische posities en

het slechten van barrières. Naast

de bekende leraar die talent

herkent en steunt, had hij het

geluk dat oudere gezinsleden

hem voorgingen op de weg naar

het hoger onderwijs. Dat leverde

een positieve(re) verwachting

op bij het volgende lid van het

gezin. De middenschool als

oplossing voor het te vroeg

voorsorteren heeft hij overigens

ooit als lid van de Tweede Kamer

genuanceerd. Die destijds in

zijn partij afwijkende opvatting

duidt hij nu aan als ‘vergissing’.

Leijnse richt de blik vooral

op de problemen die iemand

heeft die niet kan terugvallen

op een thuissituatie waarin de

mores van de academie met

de paplepel zijn ingegoten.

Hij kiest vanuit die persoonlijke

ervaring radicaal stelling tegen

het binaire hogeronderwijsstelsel

in Nederland. Wie hem

de afgelopen decennia heeft

gevolgd zal dit standpunt niet

verbazen. Als voorzitter van de

71


Vereniging Hogescholen in de

periode 1998-2004 (toen nog

de HBO-raad genoemd) heeft

hij stevig ingezet op een samenhangend

hoger onderwijs.

Ook daarna heeft hij in vele bijeenkomsten

en discussies en in

verschillende publicaties uit zijn

periode als lector bij de Hogeschool

Utrecht hetzelfde standpunt

verdedigd. (Bijvoorbeeld in

zijn openbare les uit 2005 met

de titel Hooggeleerde domheid en

andere gebreken. Over kennisproductie

in de polder en in het – in

samenwerking met Jacqueline

Hulst en Loek Vroomans –

gepubliceerde Passie en precisie.

Over de eenheid van onderwijs en

onderzoek uit 2006.)

Toch is er een belangrijk feit

waardoor zijn betoog in dit

boek in een ander daglicht staat

dan de ‘oude’ verhalen. Dat is

de enorme ontwikkeling die

hogescholen volgens hem in

de afgelopen periode hebben

doorgemaakt, als gevolg van de

investeringen in de onderzoeksfunctie.

Voor Leijnse hoogstnoodzakelijke

investeringen,

omdat naar zijn mening hoger

onderwijs zonder basis in het

wetenschappelijk onderzoek niet

van deze tijd is. Dat vastgesteld

hebbende ziet hij ook de universiteiten

van karakter veranderen,

omdat daar de beroepsgerichtheid

evenzeer evident is. Beide

delen van het stelsel zijn volgens

hem naar elkaar toe gegroeid.

Het onmiskenbare statusverschil

is dus evenmin nog van

deze tijd.

Een keuze voor een monistisch

stelsel, waarin (grote) hogescholen

de status van universiteit

krijgen, doet volgens Leijnse

recht aan de ontwikkeling die

de twee de voorbije decennia

hebben doorgemaakt. Vooral de

hogescholen hebben naar zijn

mening vormgegeven aan de

toegankelijkheid van het hoger

onderwijs voor studenten uit

niet-geprivilegieerde gezinnen.

De afkondiging van een nieuw

stelsel, zo erkent Leijnse, betekent

niet dat de werkelijkheid

op korte termijn radicaal zal

veranderen. Bestaande ontwikkelingen

moeten zich eerst

doorzetten. Hogescholen zullen

moeten blijven investeren in

het opleidingsniveau van de

docent-onderzoekers, in hun

aanbod van masteropleidingen,

de ontwikkeling van het doctoraat

en het onderzoek. De huidige

universiteiten moeten het

lef tonen om opnieuw ruimte

te geven aan het ideaal van

academische vorming (‘wijsgerige

reflectie, eruditie en

geleerdheid’). In die zin moet

de ambitie bij alle instellingen

voor hoger onderwijs omhoog

en moeten we de al bestaande

pluriformiteit van het hogeronderwijsbestel

koesteren.

De verhalen van Moorman en

Leijnse hebben een vergelijkbare

drijfveer: de erkenning

dat onderwijs een belangrijke

emancipatiemotor is of kan zijn.

Ze liggen in elkaars verlengde

als het gaat om het zicht op

de leerloopbaan van de jonge

generatie binnen het onderwijsbestel.

Een leerloopbaan waarin

vanwege de doelstelling van

kansengelijkheid de kwaliteit

van het onderwijs centraal moet

staan. Dat vraagt om investeren

in en eisen stellen aan

de mensen die het onderwijs

verzorgen. Het vraagt om ook

nieuwe structuren die vroegselectie

voorkomen en om een

realistische visie op de vormgeving

van het hoger onderwijs.

Na lezing van beide boeken is

wellicht de belangrijkste boodschap:

voer het debat over de

toekomst van het onderwijs met

open vizier en vanuit duidelijke

ideologische keuzes. Nu hopen

op vergelijkbare boeken vanuit

andere politieke stromingen in

Nederland.

Huib de Jong

is oud-voorzitter van het college

van bestuur van de Hogeschool

van Amsterdam en lid van de

recensieredactie van Th&ma

72


Maar vóór het

zover is moet de opleiding zelf

geslaagd zijn

Vóór u investeert in een dure vervolgopleiding voor uzelf of voor getalenteerde

medewerkers wilt u natuurlijk weten wat daarvan de waarde is.

Voor uzelf, uw bedrijf, op de arbeidsmarkt en maatschappelijk. Waar moet

u op letten? Simpel. Kies een opleiding die is opgenomen in het Register

van het Centrum voor Post-Initieel Onderwijs in Nederland (CPION).

CPION toetst het cursusaanbod voor mensen met een wetenschappelijke, hogere

of middelbare (beroeps) opleiding op inhoud en maatschappelijke relevantie.

Alleen post-initiële opleidingen die aan strenge kwaliteitscriteria voldoen krijgen

het predikaat Registeropleiding. Dit kunt u beschouwen als een keurmerk, dat de

waarde van het diploma of certificaat garandeert. Meer weten over CPION en

Registeropleidingen? Kijk op www.cpion.nl.

CPION Keurmerk Registeropleidingen

Alleen voor post-initiële opleidingen die er écht toe doen.

CPION Postbus 701 3000 AS Rotterdam tel: +31 (0)10 250 04 99 www.cpion.nl


Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!