04.05.2021 Views

Handboek Deontologie en integriteitsbewaking voor criminologen

Antoinette Verhage (red.) Deontologie en integriteitsbewaking voor criminologen ISBN 978 94 6371 289 7 | 316 p. | Editie 2021 | softcover

Antoinette Verhage (red.)
Deontologie en integriteitsbewaking voor criminologen
ISBN 978 94 6371 289 7 | 316 p. | Editie 2021 | softcover

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

Antoinette Verhage (red.)

Deontologie en

integriteitsbewaking

voor criminologen

Tweede, herziene uitgave

Gompel&Svacina


Antoinette Verhage (red.)

Deontologie en integriteitsbewaking voor criminologen

Tweede, herziene uitgave 2021

Antwerpen / ’s-Hertogenbosch

Gompel&Svacina

2021

316 blz. – 17 x 24 cm

ISBN 978-94-6371-289-7

D/2021/14.401/16

NUR 821

© 2021 Gompel&Svacina en de auteurs

Alle rechten voorbehouden. Behoudens de bij wet bepaalde uitzonderingen mag niets uit deze

uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar

gemaakt, op welke wijze ook, zonder de uitdrukkelijke, voorafgaande en schriftelijke

toestemming van de auteurs en van de uitgever.

Al het mogelijke werd gedaan om de informatie in dit boek zo juist en actueel te maken als kan.

Auteurs of uitgever kunnen niet verantwoordelijk worden gesteld voor mogelijke nadelen die

lezers door eventuele onvolkomenheden in het boek zouden ondervinden.

Gompel&Svacina bv

Uitgevers

Nationalestraat 111, B-2000 Antwerpen | info@gompel- svacina.be

Rietveldenweg 60, NL-5222 AS ’s- Hertogenbosch | info@gompel- svacina.nl

www.gompel- svacina.eu


Inhoud

Voorwoord 13

X HOOFDSTUK 1

Over criminologen, hun morele dilemma’s en de nood aan een

criminologische deontologische code15

Antoinette Verhage

1.1 Inleiding 15

1.2 Deontologie en integriteitsbewaking 16

1.3 Werken aan integriteit: scandal and reform 19

1.4 Integriteit, ethiek, deontologie, moraal en hun rol in een integriteitsbeleid

21

1.5 Waarom is dit belangrijk voor een criminoloog? 24

1.6 In dit boek 27

X HOOFDSTUK 2

Politionele integriteit onderzocht33

Tom Van den Broeck & Yinthe Feys

2.1 Inleiding 34

2.2 Politie en integriteit 35

2.2.1 Morele dilemma’s38

2.2.2 Politiecultuur en de informele organisatie43

2.3 Integriteitsbeleid 45

2.3.1 Rekrutering en selectie46

2.3.2 Een eerste socialisatie: opleiding en stage48

2.3.3 Tijdens de loopbaan50


6 Inhoud

2.4 Politionele integriteitsschendingen 59

2.4.1 Politiewerking59

2.4.2 Interne werking61

2.4.3 Privétijd61

2.4.4 Typologie64

2.5 Integriteitsonderzoeken 64

2.5.1 COSO- model66

2.5.2 Twee onderzoeken van het Comité P als voorbeeld68

2.6 Besluit 70

X HOOFDSTUK 3

Deontologie en integriteit binnen Justitie79

Ann Lukowiak

3.1 Inleiding 79

3.2 Tucht, deontologie en integriteit 80

3.3 De Hoge Raad voor de Justitie als gids voor de magistraten 82

3.4 Kernwaarden 83

3.4.1 Onaf hankelijkheid84

3.4.2 Onpartijdigheid84

3.4.3 Integriteit en waardigheid86

3.4.4 Terughoudendheid en discretie87

3.4.5 IJver88

3.4.6 Respect en luisterbereidheid88

3.4.7 Gelijke behandeling89

3.4.8 Bekwaamheid89

3.5 Kwaliteiten 90

3.5.1 Wijsheid90

3.5.2 Loyauteit91

3.5.3 Menselijkheid92

3.5.4 Moed93

3.5.5 Ernst en voorzichtigheid93

3.5.6 Bekwaamheid tot werken93

3.5.7 Luisteren en communiceren94

3.5.8 Openheid van geest94

3.6 Besluit 95


Inhoud 7

X HOOFDSTUK 4

De sociale sector97

Freya Vander Laenen, Agnes Verbruggen, Hilde Vlaeminck & Kris Stas

4.1 Inleiding: (de criminoloog in) ‘de’ sociale sector, een complex veld 97

4.2 Het kader: de wet, deontologische codes en beroepsethiek 99

4.2.1 Ethiek100

4.2.2 Deontologische code101

4.2.3 De wet102

4.3 Regelgevende kaders in de sociale sector 104

4.3.1 Complex werkveld, diverse kaders104

4.3.2 De basis: rechten van cliënten in de zorg en kwaliteit van zorg105

4.3.3 Een deontologische basis: privacy en beroepsgeheim106

4.3.4 Het beroepsgeheim: basisprincipe in het werken in de

sociale sector108

4.4 Beroepsethiek is niet neutraal: waarden en finaliteit van de

sociale sector 113

4.4.1 Waarden en normen113

4.4.2 Vier basiswaarden: respect, integriteit, verantwoordelijkheid

en deskundigheid114

4.5 Morele/ethische dilemma’s opmerken, begrijpen en hanteren 122

4.6 Besluit 123

X HOOFDSTUK 5

Zonder wetenschappelijke integriteit geen kwaliteitsvol onderzoek131

Nele Bracke & Stefanie Van der Burght

5.1 Inleiding 131

5.2 Wat is wetenschappelijk onderzoek? 134

5.3 Wetenschappelijke integriteit, hoeksteen voor kwaliteitsvol onderzoek 136

5.4 Onderzoeksgedrag: van wenselijk over twijfelachtig tot on aanvaardbaar

138

5.4.1 Integer onderzoeksgedrag138

5.4.2 Wetenschapsfraude139

5.4.3 Twijfelachtig onderzoeksgedrag140

5.5 Normen en waarden als basis voor onderzoeksgedrag 142


8 Inhoud

5.6 Wetenschappelijke integriteit bevorderen 146

5.6.1 Zelfregulering en gedeelde verantwoordelijkheid146

5.6.2 Stimuleren, controleren en sanctioneren147

5.7 Besluit 153

X HOOFDSTUK 6

Scientific integrity by design: wetenschappelijke integriteit in criminologisch

onderzoek159

Yinthe Feys

6.1 Inleiding 159

6.2 Onderzoeksproject m.b.t. de ethische beslissingsprocessen politieambtenaren

161

6.2.1 Ethisch beslissingsmodel163

6.2.2 Mixed- methods design164

6.3 Waarden inherent aan integer wetenschappelijk onderzoek 166

6.4 Potentiële moeilijkheden in het kader van een wetenschappelijk

onderzoek 167

6.4.1 Voorbereiding onderzoek168

6.4.2 Tijdens onderzoek172

6.4.3 Na af loop onderzoek178

6.5 Ondersteuning bij het voeren van wetenschappelijk onderzoek 180

6.6 Besluit 182

X HOOFDSTUK 7

Integer duurt het langst: integer beleid als fundament voor deugdelijk

en duurzaam beleid189

Kristien Verbraeken

7.1 Inleiding 189

7.2 Integriteit doorheen de beleidscyclus 191

7.2.1 Agendavorming192

7.2.2 Beleidsvoorbereiding194

7.2.3 Beleidsbepaling197

7.2.4 Beleidsuitvoering199


Inhoud 9

7.2.5 Beleidshandhaving201

7.2.6 Beleidsevaluatie202

7.2.7 Beleidsterugkoppeling205

7.3 Ontwikkeling van integriteit in een organisatie 207

7.4 Begrippenlijst 208

X HOOFDSTUK 8

Deontologie en integriteitsbewaking in de private bewakingssector211

Filip Smeets

8.1 Inleiding 211

8.2 Begrippenkader 213

8.3 Integriteitsschendingen 214

8.3.1 Fraude214

8.3.2 Corruptie216

8.3.3 Geweld216

8.3.4 Vrijheidsberoving217

8.3.5 Inbreuk op andere grondrechten en vrijheden217

8.3.6 Discriminatie en racisme218

8.3.7 Diefstal218

8.4 Een kwaliteitsvolle bewakingsonderneming 220

8.4.1 Overheidsregulering: de proactieve controle221

8.4.2 Zelfregulering: corporate governance225

8.4.3 Professionele associaties229

8.5 Een kwaliteitsvolle bewakingsagent 232

8.5.1 Attitude232

8.5.2 Betrouwbaarheid233

8.6 Besluit 243


10 Inhoud

X HOOFDSTUK 9

Extern melden van integriteitsschendingen:

van een algemene reflectie naar de Belgische praktijk247

Gudrun Vande Walle & Bernard Hubeau

9.1 Inleiding 247

9.2 De meldprocedure 250

9.2.1 Het belang van meldprocedures250

9.2.2 De betekenis van “melden”251

9.2.3 De voorwaarden voor het melden254

9.2.4 De stappen in het meldproces257

9.3 De praktijk van het melden 260

9.3.1 De internationale context260

9.3.2 Naar een betere bescherming van melders in de EU261

9.3.3 Goede praktijken buiten de Belgische grenzen263

9.4 Melden in België 267

9.4.1 Melden op Vlaams niveau268

9.4.2 Melden op het niveau van de Vlaamse lokale besturen269

9.4.3 Melden op federaal niveau270

9.5 Besluit 275

X HOOFDSTUK 10

Een aanpak voor dilemmatrainingen: een stappenmodel voor

ethische besluitvorming281

Jeroen Maesschalck

10.1 Inleiding 281

10.2 Voorbereiding van de training 283

10.3 Inleiding van de training 285

10.3.1 “Deze dilemmatraining suggereert dat onze chef twijfelt

aan onze integriteit”286

10.3.2 “Je zou beter onze chefs opleiden, want daar liggen de echte

integriteitsproblemen”286

10.3.3 “In de dagelijkse praktijk hebben we niet de tijd om uitgebreid

stil te staan bij ethische dilemma’s”287


Inhoud 11

10.3.4 “Dilemmatrainingen zijn wel leuke denkoefeningen om op

zoek te gaan naar wenselijk gedrag, maar ze zijn weinig

relevant voor de harde dagelijkse realiteit, waar we met

veel meer dan met ethiek rekening moeten houden”288

10.3.5 “Integriteit kan je niet leren; je hebt het of je hebt het niet”289

10.4 Deel I: voorstelling van het waarden- en normenkader 289

10.5 Deel II: toepassen van het waardenkader, een model voor ethische

besluitvorming 291

10.5.1 Stap 1: objectieve beschrijving van het probleem292

10.5.2 Stap 2: het probleem omschrijven in ethische termen294

10.5.3 Stap 3: de alternatieve actiemogelijkheden identificeren296

10.5.4 Stap 4: de waarschijnlijke gevolgen van elk alternatief “projecteren”297

10.5.5 Stap 5: kiezen tussen de alternatieve actiemogelijkheden299

10.6 Afronding van de training 301

10.7 Vervolgtraject van de training 302

10.8 De rol van de trainer 303

10.9 Besluit 304

X BIJLAGE 1

De Algemene Inspectie of hoe men integriteit kan verbeteren307

Thierry Gillis



Voorwoord

Dit handboek is de tweede versie van het boek dat verscheen in het kader van het

vak Deontologie en Integriteitsbewaking. Deontologie en integriteitsbewaking is

een verplicht vak dat sinds 2007 deel uitmaakt van het curriculum van de opleiding

Criminologische Wetenschappen van de UGent. Het vak bevond zich eerst in

de master maar maakt nu al verschillende jaren deel uit van de derde bachelor 1 .

In dit vak worden criminologen in spe vertrouwd gemaakt met deontologie

en integriteitsbewaking in de brede zin. Hierbij komen verschillende criminologisch

relevante beroepssectoren aan bod (politie, justitie, de sociale sector,

wetenschappelijk onderzoek, overheid en beleid, en de private sector), die elk

eigen deontologische problemen ervaren en met specifieke morele dilemma’s en

deontologische overwegingen geconfronteerd worden. Deze sectoren komen in

een deontologiedag aan bod en presenteren hun sector en de dilemma’s waar ze

mee te maken krijgen. Al heel wat jaren kunnen we op een aantal ‘vaste waarden’

rekenen die de deontologische principes van hun eigen sector presenteren en

studenten zo een spiegel voorhouden en inzicht geven in hun praktijk. Veel van

deze vaste sprekers zijn ook de auteurs van de hoofdstukken in dit handboek. In

deze tweede versie komen opnieuw professionals die in verschillende criminologische

sectoren werkzaam zijn aan het woord. Hierbij werden niet alleen teksten

van een update voorzien, er werden ook teksten toegevoegd uit andere sectoren

(onderzoek, private sector, politie). In deze teksten ref lecteren de auteurs over

de dilemma’s en de manier waarop zij daarmee omgaan in hun beroepspraktijk.

1 Het vak werd initieel gedoceerd in de master en werd doorheen de jaren al door een aantal

lesgevers ingevuld: prof. dr. Balthazar en prof. Vander Beken, later prof. Vander Beken en

prof. De Ruyver. Na een programmahervorming werd het een vak in de derde bachelor,

achtereenvolgens gedoceerd door prof. dr. Daems, prof. dr. Vander Laenen en prof. dr.

Janssens. Sinds 2015 wordt het vak gedoceerd door prof. dr. Verhage en sinds 2018 met

prof. dr. Vander Laenen als medelesgever.


14 Voorwoord

Studenten worden vervolgens geacht om actief na te denken over morele dilemma’s

en maken in groep (meestal een 30-tal groepen) een analyse van een dilemma

in een specifieke criminologische sector. Ze doorlopen daarbij een stappenplan dat

hen houvast kan geven bij het nemen van moeilijke professionele beslissingen en

discussiëren onderling over de te maken keuzes. In een aantal sessies presenteren

studenten vervolgens hun analyse en aanpak voor een panel van professionals

uit deze verschillende sectoren 2 . We mogen al ruim vijf jaar op hun enthousiaste

medewerking een beroep doen, zelfs in corona- omstandigheden waren ze bereid

om hun feedback te geven.

Deze juryleden toetsen de analyse aan hun eigen inzicht en praktijkervaring, en

stellen kritische vragen, die vaak tot nadenken stemmen. Dit is een belangrijke

meerwaarde voor het vak, aangezien er niet enkel een duidelijke reality check

gebeurt, maar ook doordat er een contact kan ontstaan tussen studenten en

professionals.

Dit handboek heeft als doel om studenten en professionals handvatten te geven

bij het omgaan met integriteit en deontologie in de (toekomstige) beroepspraktijk.

Het zijn vooral handvatten, want het ontwikkelen van een individuele, persoonlijke

visie op integriteit in de beroepspraktijk is essentieel, voor alle sectoren, maar

zeker voor die van criminologen.

Antoinette Verhage

IJzendijke, januari 2021

2 Dit is steeds weer een organisatorische uitdaging, waarvoor dan ook van harte dank aan

Anse Stevens voor de enthousiaste ondersteuning bij dit vak. Daarnaast ook een woord

van dank aan Victor Plyson voor de hulp bij de eindredactie van dit boek.


Hoofdstuk 1 HOOFDSTUK 1

Over criminologen, hun morele

dilemma’s en de nood aan een

criminologische deontologische code

Antoinette Verhage 1

X

LEERDOELEN

In staat zijn de toegenomen aandacht voor morele dilemma’s te schetsen, specifiek

in de sectoren waar criminologen werkzaam zijn; de theoretische invalshoeken van

deontologie en integriteitsbewaking leren kennen; leren werken met de verschillende

definities.

X

CENTRALE BEGRIPPEN

Criminologie, deontologie, integriteit, moraal, moreel dilemma

1.1 Inleiding

Criminologen spelen als professionals een belangrijke rol in de levens van velen.

Zij staan dan ook vaak in een positie waarin integriteit een zeer centrale plaats

heeft en worden in hun beroepspraktijk geregeld met morele dilemma’s geconfronteerd.

In die zin kunnen criminologen niet alleen als bewakers van hun eigen

integriteit en waarden gezien worden, maar hebben ze daarboven vaak ook een

taak in het doen naleven van regelgeving door anderen en daarmee ook het bewaken

van de integriteit van anderen.

1 Prof. dr. Antoinette Verhage is hoofddocent aan de vakgroep Criminologie, Strafrecht en

Sociaal Recht, Universiteit Gent en verbonden aan het Institute for International Research

on Criminal Policy (IRCP).


16 Hoofdstuk 1

In dit eerste hoofdstuk stellen we onszelf de vraag of criminologen meer integer

moeten zijn dan andere beroepsgroepen? Is er nood aan een ethische code

voor criminologen? Sommigen vinden nadrukkelijk van wel: organisaties die zich

bezighouden met veiligheid of werkzaam zijn in het kader van openbaar bestuur

verliezen elke geloofwaardigheid wanneer zij zich op het “hellend vlak van machtsbederf

begeef t” (Huberts, 1998, p. 27, geciteerd door Kolthoff, 2019). Sterker nog,

integriteit is de kern van het wezen van deze organisaties.

1.2 Deontologie en integriteitsbewaking

De aandacht voor integriteit en deontologie is groot. Dat is deels te verklaren

door de bijzondere aandacht die er is voor integriteitsschendingen in verschillende

domeinen, die het thema steeds weer op de agenda zetten. Want hoewel veel

organisaties initiatieven nemen rond integriteit, betekent dat echter niet dat alles

ook goed gaat. De mate waarin integriteit als thema op de agenda staat bij veel

organisaties is echter wel tekenend voor het bewustzijn dat bij veel organisaties

leeft over hun kwetsbaarheid voor integriteitsvraagstukken. In de meeste criminologisch

relevante sectoren (politie, justitie, sociale sector, onderzoek, overheid,

private sector) staan deontologie, ethiek en integriteit immers al enige tijd in the

picture. Zo werd reeds gewerkt aan deontologische codes, onderzoeksprotocollen,

klokkenluidersregelingen en (online) dilemmatrainingen voor personeel. Ook bij

het selecteren van nieuwe medewerkers wordt aandacht besteed aan integriteit.

De mate waarin deze vormen van integriteitsbewaking of ontwikkeling van ethische

vaardigheden, geformaliseerd zijn, is wisselend. Het effect ervan is ook niet

overal hetzelfde, en is daarenboven ook moeilijk meetbaar. Centraal staat wel

vaak dat de maatregelen best zoveel mogelijk aansluiten bij de praktijk van de

organisatie, overheid of dienst, en dat de (personeels)leden de waarden en normen

die vooropgesteld worden door het bedrijf of de sector onderschrijven en een

actieve rol krijgen bij het (doen) naleven hiervan.

De invulling van het integriteitsbeleid (wat vaak als overkoepelende term gehanteerd

wordt (Karssing, 2006)), kan sterk wisselen naargelang het type sector waar

we naar kijken. Zo toonde van der Wal (2010) aan dat de verschillen tussen publieke

en private actoren op dit vlak nog steeds aanwezig zijn. Zijn onderzoek, waarin

hij aan de hand van een survey en interviews naging welke waarden centraal


Over criminologen, hun morele dilemma’s en de nood aan een criminologische deontologische code 17

staan bij publieke en private organisaties, liet echter ook zien dat er belangrijke

overeenkomsten zijn tussen publieke en private organisaties. Zo bestaat er “een

gezamenlijke kern van waarden” waar beide types organisaties zich in kunnen

vinden: “verantwoordingsbereidheid”, “efficiëntie”, “effectiviteit”, “expertise” en

“betrouwbaarheid” (van der Wal, 2010, 36). Maar, de verschillen bleven groter

dan de overeenkomsten. Klassieke overheidswaarden waren “onpartijdigheid” en

“rechtmatigheid”, klassieke bedrijfswaarden zijn eerder “profijtelijkheid” en “innovativiteit”.

In beide gevallen zijn de klassieke waarden van het ene type, niet terug

te vinden in de top tien van het andere type organisatie (van der Wal, 2010). Dit

wil echter niet per se zeggen dat de ene sector meer of minder integer is dan de

andere, wel dat ze hun waardenpatroon op een andere manier invulling geven. Dit

heeft ook gevolgen voor de manier waarop men ethisch leiderschap invult (Heres

& Lasthuizen, 2012), maar hier komen we zo op terug.

Bovendien is ook de inhoud van morele dilemma’s binnen de sectoren zeer

verschillend – zo zal een politieman of -vrouw met andere morele dilemma’s

geconfronteerd worden dan een advocaat – maar ook de manier waarop men

tegen deze dilemma’s aankijkt is heel verschillend per sector omdat elke sector

een andere finaliteit heeft en de beroepsbeoefenaars in deze sectoren een ander

positie hebben – zo zal een jongere die iets vertelt tegen een hulpverlener een

andere verwachting hebben van de persoon die tegenover hem of haar zit, dan

een jongere die verhoord wordt door de politie.

Dat maakt dat wat ‘integer’ is, zeer sterk af hankelijk is van de context (onder

welke omstandigheden wordt bijvoorbeeld informatie gedeeld), de positie van de

betrokkene (gaat het bijvoorbeeld om een privédetective of om een magistraat),

maar ook van de status van de andere betrokkenen (een minderjarig kind, een

familielid van een van de betrokkenen of een professional). Wat dan de ‘juiste’

morele keuze is, is dus niet altijd zeer gemakkelijk vast te stellen. Overigens is er

niet altijd zoiets als ‘de’ enige juiste keuze, of is het niet altijd duidelijk. Soms is wat

integer is, immers gemakkelijk vast te stellen omdat er internationaal geldende

normen zijn (bv. het verbod op belangenverstrengeling of corruptie). Soms is er

een deontologische code die de richtlijnen voor een sector specificeert. Maar in

andere gevallen is het niet zo eenduidig, en is er sprake van verschillende waarden

die met elkaar in conf lict gaan. Dan is er sprake van een moreel- of integriteitsdilemma

en dient de betrokkene gebruik te maken van zijn of haar ‘morele antenne’

(Huberts, 2005, p. 11). Deze morele antenne, of moreel kompas, zoals dit vaak in


18 Hoofdstuk 1

de politieliteratuur wordt genoemd (Denkers, 2000), wordt gevormd door ervaring

(d.w.z. levens- en werkervaring), voorbeeldfiguren, life- events (belangrijke

gebeurtenissen die het kompas mee vorm geven), maar ook door onderliggende

kenmerken zoals opvoeding en karaktereigenschappen.

Dit moreel kompas wordt ingezet wanneer men geconfronteerd wordt met een

situatie waarin meerdere waarden en normen om voorrang vragen. Dit soort

situatie vormt met andere woorden een moreel dilemma.

Een moreel dilemma wordt dan ook door Maesschalck omschreven als een situatie

“waarbij waarden en normen in het geding zijn en waarbij een keuze moet worden

gemaakt uit meerdere alternatieven, terwijl voor elk van die alternatieven goede

redenen te geven zijn. Een dilemma is dus per definitie een situatie waarbij bepaalde

waarden of normen minder of niet zullen gerespecteerd worden omdat men prioriteit

geeft aan andere argumenten. Met andere woorden, typisch voor een ethisch

dilemma is dat er, wat men ook doet (ook als men niets doet), een zekere morele

kost zal volgen” (Maesschalck, 2004, p. 2). Veelgebruikte voorbeelden van morele

dilemma’s zijn het trolley- of tramdilemma (Verplaetse & Delmotte, 2015) of het

Heinz- dilemma (Kohlberg, 1971).

Lasthuizen en collega’s beschreven in 2007 al dat het moreel kompas van politiemensen

stevig verankerd is, met andere woorden: politiemensen zijn het over het

algemeen roerend met elkaar eens over wat aanvaardbaar is en wat niet (Lasthuizen,

Huberts & Kaptein, 2007). Opvallend daarbij is dat men het ook eens was

over de zaken die onaanvaardbaar gedrag beïnvloeden; daarbij stond bovenaan

leiderschap, organisatiestructuur en -cultuur. Dat de rol van leidinggevenden cruciaal

is wanneer het gaat over het ontwikkelen van een eigen moreel kompas, is

ook in ander politieonderzoek (Noppe, 2020; Goldsmith, 2001) aangetoond. Ook

in andere sectoren wordt de rol van de leidinggevende en de ‘governance’ daarvan

als cruciaal gezien (Huberts et al, 2007). Drie aspecten van leiderschap vormen

volgens Trevino de ‘pilaar van de morele manager’ (Trevino et al, 2000, 134-136):

(1) voorbeeldgedrag (een rolmodel zijn door het goede voorbeeld te geven); (2)

striktheid in de toepassing van heldere normen en de handhaving daarvan; en

(3) openheid (open staan voor het praten over integriteitsproblemen en dilemma’s).

Deze drie elementen van leiderschap zijn doorheen verschillende sectoren

belangrijk en hangen ook sterk samen met organisatiestructuur en -cultuur. Elke

criminologisch relevante sector kent een eigen organisatiecultuur en waar het


Over criminologen, hun morele dilemma’s en de nood aan een criminologische deontologische code 19

onderzoek naar de politiecultuur bekend is vanwege veel geciteerde kenmerken

als de blue code of silence en het machismo (Chan, 1997), kennen ook andere sectoren

(denk maar aan de financiële sector, de academische wereld, overheden, …)

eigen karakteristieken. Bij het werken aan integriteit is het dan ook belangrijk om

rekening te houden met die cultuurverschillen.

1.3 Werken aan integriteit: scandal and reform

Anechario en Jacobs (1996) stellen, in navolging van Sherman (1978), vast dat het

invoeren van integriteitsmanagement (om het met een koepelterm te benoemen)

vaak het resultaat is van scandal & reform (hervormingen die volgen op

een grootschalige gebeurtenis met grote reputatieschade) waardoor op korte

termijn integriteitsmaatregelen genomen worden, maar waarbij onderlinge

samenhang vaak ontbreekt (Karssing, 2006). Sherman onderzocht eind jaren 70

de hervormingen (de zgn. Knapp- commission) die naar aanleiding van een groot

corruptieschandaal bij de Amerikaanse politie werden doorgevoerd. Een van de

schandalen die hierbij besproken worden is het corruptieschandaal dat naar aanleiding

van de klokkenluider Frank Serpico aan het licht kwam, met name het

bestaan van systematische vormen van corruptie binnen de New York Police. Sherman

baseert zich in zijn analyse op de stelling dat dergelijke schandalen groeien

vanuit een onenigheid over wat het ‘karakter’ (Selznick, 1948) van de organisatie

is (waar staat de organisatie voor, wat is haar bestaansrecht). Hij concludeerde

dan ook dat schandalen alleen niet voldoende zijn om een organisatie – zoals de

politie – te hervormen. Hiervoor is immers ook een motivatie vanuit de organisatie

zelf nodig, waarbij deze ook bereid is zichzelf te controleren (Sherman, 1978).

We zien inderdaad dat na schandalen de aandacht voor dit soort problemen opbloeit.

De private sector kent een jarenlange ervaring met het ontwikkelen van business

ethics en legt daarmee ook de basis voor veel wetenschappelijk onderzoek naar morele

beslissingen en codes of ethics (zie bijvoorbeeld Kaptein & Schwartz, 2008), maar ook

in de academische wereld is integriteit een hot item. Hierbij kunnen we denken aan

de aandacht voor integere wetenschapsbeoefening die ontstond na een aantal grote

gevallen van wetenschapsfraude, zoals de ‘Stapel- affaire’ in 2011 en de affaire rond

de criminoloog Van Calster in 2013 (van de Bunt, 2015) (zie bijvoorbeeld de themanummers

van o.a. Panopticon “Ethische kwesties in het criminologisch onderzoek”

in 2014 en het eerste nummer van het Tijdschrift over Cultuur en Criminaliteit van


20 Hoofdstuk 1

2015) en de deontologische codes die als gevolg hiervan werden ontwikkeld (zoals

de Ethische Code van het wetenschappelijk onderzoek, opgesteld door de Koninklijke

Academiën van België en het Federaal Wetenschapsbeleid (Belspo) in 2009, en

The European Code of Conduct for Research Integrity, opgesteld door de European

Science Foundation (ESF) en All European Academies (ALLEA) in 2011 (Vlaamse

Commissie voor Wetenschappelijke Integriteit, 2016)).

Maar ook de nadruk op ethisch of maatschappelijk verantwoord ondernemen in de

private sector, of de deontologische code voor de politiediensten die voortvloeide uit

de politiehervorming begin jaren 2000 (De Troch, 2012) en ook de doorlichting van

de Gentse politiezone in 2009 (De Ruyver & Fijnaut, 2009), tonen aan dat de publieke

sector niet ontsnapt aan integriteitsmanagement. De schandalen in de (voormalige)

politiezones HaZoDi (waar klokkenluiders hun vermoedens rond corruptie, fraude

en pestgedrag binnen de zone in de openbaarheid brachten) en Antwerpen, waar de

politie de laatste jaren meermaals met integriteitsproblemen geconfronteerd werd

(denk bijvoorbeeld aan de zaak-Chovanec of het dossier rond Jonathan Jacob, de racismeschandalen

of de zogenaamde bende van Mega Toby en Sproetje). De impact van

dergelijke zaken op de (gepercipieerde) legitimiteit van de politie (cfr. Tyler, 1990) is

een belangrijke reden om de druk met betrekking tot integer handelen op te voeren.

Ook in de sociale sector is dit aan de orde; de terreurdreiging zet ethische principes

onder druk en vraagt om het maken van morele keuzes. Bovendien zien

we dat ethische principes in deze context van terreurdreiging steeds verder

opschuiven (of met andere woorden beperkt worden, zoals de nieuwe wetgeving

rond beroepsgeheim (VVSG, 2016), wat de vraag doet rijzen naar de evolutie naar

andere domeinen of fenomenen. Andere fenomenen die tot discussie leiden met

betrekking tot de draagwijdte van het beroepsgeheim zijn intrafamiliaal geweld

of kindermisbruik (zie bv. Put, 2005).

Al deze initiatieven kunnen natuurlijk bijdragen aan het omgaan met dilemma’s

en uitdagingen in verband met integriteit, maar ontberen soms een meer uitgebouwde

integrale visie. Daarenboven is de manier van omgaan met morele

dilemma’s vaak ook ingebakken in de cultuur binnen een bedrijf, dienst of korps.

En dat is niet zo eenvoudig te veranderen 2 . Problematisch bij ‘scandal and reform’

2 ‘Ethiek is meer dan regels. Ethiek is voor alles een kwestie van organisatiecultuur’ (Hondeghem

1998: 12).


Over criminologen, hun morele dilemma’s en de nood aan een criminologische deontologische code 21

is dat de effectiviteit van de te nemen maatregelen niet altijd als belangrijkste

principe gehanteerd wordt. Het gaat er immers om het ontstane beeld van de

organisatie te ontkrachten of te laten zien dat men daadkrachtig maatregelen

neemt om bepaalde misstanden te remediëren. Hierin schuilt het risico op symptoombestrijding

en keeping up appearances of window dressing (Galbreath, 2009).

Een gevaar van het nemen van overhaaste maatregelen is bovendien, zo stellen

Anechario en Jacobs, dat deze ook juist een negatieve impact op integriteit kunnen

hebben en zo een tegengesteld effect kunnen hebben (Anechario & Jacobs, 1996).

1.4 Integriteit, ethiek, deontologie, moraal en hun rol in een integriteitsbeleid

In het integriteitsdebat worden verschillende termen gehanteerd, en ook wel door

elkaar gebruikt. Zo spreken sommigen van ‘moraal’, anderen van ‘ethiek’. In de

bijdragen van dit boek komen verschillende invullingen van deze termen aan bod,

elk vanuit een eigen gezichtspunt en context. Algemeen gesteld kunnen we zeggen

dat beide termen aan de basis liggen van de waarden en normen die de fundamenten

volgen van integriteit.

Ethiek wordt ook gedefinieerd als de ref lectie over waarden, normen en integriteit

(Karssing, 2006). Het is de theorie van de moraal, het bestuderen van de

moraal, en bevat de “geldende algemene morele beginselen en waarden” (van den Heuvel

et al, 2010). Ethiek, zo stellen Vander Laenen et al. in dit handboek, is een

zoektocht naar de fundering van het goede.

Moraal bestaat uit de opvattingen over goed en kwaad in een bepaalde cultuur

(wat zijn waarden die belangrijk zijn en welke normen willen we handhaven). De

moraal bestaat zo uit waarden en normen. Waarden zijn positieve motiverende

maatstaven die een wenselijkheid uitdrukken (bijvoorbeeld: vrijheid, gelijkheid,

privacy en veiligheid) 3 . Normen zijn minimale gedragsvoorschriften en worden

doorgaans negatief geformuleerd. Normen vertalen waarden in specifieke richtlijnen

(bijvoorbeeld gij zult niet doden).

3 Cfr. Rawls, J. (2009). A theory of justice. Harvard University Press.


22 Hoofdstuk 1

Deontologie (of plichtenleer) is een andere term die we vaak tegenkomen in het

kader van ethiek en integriteit. Deontologische codes zijn instrumenten voor het

voeren van een integriteitsbeleid. Het zijn richtlijnen of standaarden die gelden

voor een specifieke beroepsgroep (denk bijvoorbeeld aan de deontologische code

voor de politiediensten 4 , de deontologische code voor gerechtstolken 5 , de code

van het Institute of Forensic Auditors voor wat de forensisch auditoren betreft 6

of de deontologische code voor notarissen 7 . De afdwingbaarheid van dergelijke

codes kan variëren.

Integriteit wordt omschreven als handelen overeenkomstig geldende morele

waarden, normen en regels (Huberts, 2005, p. 9). Integriteit staat dus, aldus

Huberts, “voor wat moreel door de beugel kan, voor wat deugt, redenerend vanuit

de morele normen en waarden (en daarvan afgeleide regels) die voor het onderwerp

dat de maat genomen wordt, gelden” (Huberts, 2005, p. 9). De deontologische code

van de politiediensten verwijst als volgt naar integriteit: “Handelt, zowel op niveau

van de organisatie als van de medewerkers, in overeenstemming met de toepasselijke

waarden en normen en de daarmee samenhangende regels, en dit in een bepaalde

situatie.” 8 .

Maesschalck definieert het integriteitsbeleid als “de instrumenten, structuren en

processen die de bedoeling hebben integriteitsschendingen te voorkomen en doordachte

omgang met ethische dilemma’s te ondersteunen” (2012, p. 114). Deze definitie verwijst

naar het integrity management framework, waarbij een beleid op drie pijlers rust:

instrumenten, structuren en processen. Hierbij zijn mogelijke instrumenten

deontologische codes, training en opleiding, maar ook monitoren van klachten en

opleggen van sancties (Feys, 2019). Structuren verwijzen naar ethisch leiderschap

(wat we hierboven al aanhaalden) of de aanwezigheid van integriteitsactoren. Met

processen doelt men dan op de verankering van het integriteitsbeleid.

Een integriteitsbeleid richt zich op het bewerkstelligen van integere beslissingen

op de werkvloer en kan bestaan uit een controlerende en/of stimulerende

4 10 MEI 2006 – Deontologische code van de politiediensten, B.S., 30-05-2006.

5 http://www.bbvt.be/downloads/Deontologische_code_BBVT- UPTIA.pdf

6 Zie ook: Lammers, E. J. (2013). Forensic auditing in België. Mechelen: Wolters Kluwer

Belgium.

7 Nationale Kamer van Notarissen, 30 mei 2015.

8 Deontologische code van de politiediensten, 10 mei 2006, B.S., 30-05-2006


Over criminologen, hun morele dilemma’s en de nood aan een criminologische deontologische code 23

component. De controlerende component verwijst naar sociale controle (een instrumenteel

model), dat uitgaat van menselijk gedrag in functie van het nastreven

van eigenbelang (het vermijden van straf en het ontvangen van incentives of

beloningen) (Tyler & Fagan, 2008). Denk hierbij aan de veronderstellingen van

de rationele keuzetheorie. Hierbij wordt in het integriteitsbeleid dus gefocust op

naleving, compliance.

De stimulerende component vertrekt vanuit de nadruk op legitimiteit en de eigen

verantwoordelijkheid van personen (Karssing, 2006). Beroepsbeoefenaars, vanuit

welke sector dan ook, worden in die component geacht om actief hun verantwoordelijkheid

op te nemen. Het integriteitsbeleid is er vooral op gericht om hen daarin

te ondersteunen en te stimuleren (soms door te sturen op basis van de ontwikkeling

van centrale waarden) (Karssing, 2006). Ook het rapport van de Organisation

for Economic Co- operation and Development (OECD) (2009) lijst een aantal functies

van een integriteitsbeleid (vooral gericht op publieke sectoren) op: het vaststellen

en omschrijven van integriteit; het begeleiden naar integriteit, het monitoren van

integriteit en het afdwingen of handhaven van integriteit. Deze verschillende elementen

komen in de hoofdstukken die volgen aan bod. Overigens werd met de

Wet betreffende de melding van een veronderstelde integriteitsschending in de

federale administratieve overheden door haar personeelsleden 9 ook een belangrijke

stap gezet in het handhaven van integriteit, omdat deze aan personeelsleden

de mogelijkheid biedt om melding te doen van integriteitsschendingen. In het

hoofdstuk over klokkenluiders komt deze mogelijkheid uitgebreid aan bod.

Morele theorie kan een hulpmiddel zijn bij morele problemen, en geeft handvaten

voor het beoordelen van deze problemen en het zoeken naar een antwoord. Zo

werden op basis daarvan verschillende stappenplannen ontwikkeld om het besluitvormingsproces

bij morele dilemma’s te ondersteunen (zie bv. Cooper, 1998; maar

ook het stappenplan van Maesschalck dat in dit boek werd opgenomen). De verschillende

stromingen in de ethiek, in grote lijnen de beginselethiek, de gevolgenethiek

en de deugdenethiek bieden daarbij elk een eigen denkkader. Hierbij wordt steeds

een andere centrale vraag gesteld (bijvoorbeeld: hoe kunnen we het welzijn zoveel

mogelijk bevorderen? Of: welke regel moet ik volgen?). Maar morele theorie geeft niet

altijd een pasklaar antwoord en er is geen enkele theorie die op alle dilemma’s een

9 B.S., 04-10-2013; URL: http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/change_lg.pl?language=nl&la=N&table_name=wet&cn=2013091506


24 Hoofdstuk 1

oplossing biedt. Dat neemt echter niet weg dat morele theorie een waardevol instrument

kan zijn bij het overwegen van de verschillende antwoorden op een dilemma

en de inschatting van de mogelijke gevolgen van elk antwoord.

We spreken van een integriteitsschending indien de functie of positie gebruikt

wordt in strijd met de waarden en normen die voor die functie gelden. Integriteitsschendingen

kunnen divers zijn en variëren van corruptie, fraude of diefstal,

over dubieuze giften, beloften, informatiemisbruik, tot wangedrag of verspilling

van werktijd (Huberts, 2005).

Dit hangt voor een deel samen met de invulling van de beroepsmoraal (Karssing,

2006, 27) en rolintegriteit. Rolintegriteit is er als een professional zich nadrukkelijk

verbindt aan de bij zijn of haar beroep horende doeleinden en waarden,

en ook in overeenstemming met die waarden, principes en regels handelt (Musschenga,

2002, in Karssing, 2006). Hiermee is de integriteit van een persoon

dus nadrukkelijk verbonden aan de professionele positie of functie die hij of zij

inneemt (en wordt dus los gezien van eventueel (a)moraliteit in het privéleven. De

beroepsmoraal vormt tegelijk ook een positieve dimensie toe: waar sta je voor als

professional? Welke (meer)waarden zijn centraal aan jouw functie?

1.5 Waarom is dit belangrijk voor een criminoloog?

Deze meerwaarde leidt ons tot de waarde van beroepsmoraal voor criminologen.

Criminologen kunnen in uiteenlopende sectoren terechtkomen, bij overheidsdiensten,

op beleidsfuncties, bij politie of justitie, in de hulpverlening, of in de

wetenschap (Ponsaers, Enhus en Goethals, 2009). In figuur 1 zien we waar de

Gentse afgestudeerden hun beroep uitoefenen direct na en enige tijd na afstuderen.

De meeste studenten ‘landen’ in 2009 uiteindelijk bij de politie, openbare

dienst, of welzijnszorg/hulpverlening.

Maar criminologen komen ook op andere plaatsen terecht, bijvoorbeeld in de

academische wereld of in het bedrijfsleven. Negen jaar later leverde een alumnibevraging

10 een iets ander beeld op (Pauwels & Verhage, 2019). Daaruit bleek

dat veel afgestudeerde criminologen niet onmiddellijk de arbeidsmarkt opgaan,

10 Cijfers op basis van de analyse van L. Lammens in 2018.


Over criminologen, hun morele dilemma’s en de nood aan een criminologische deontologische code 25

maar eerst een tweede studie starten om hun kansen op die arbeidsmarkt te verhogen.

Daarnaast vond meer dan de helft van de respondenten een betaalde job

binnen 5 maanden, vooral in een niet- criminologisch werkveld (37%), maar ook

in de sociale sector (25%), de politie (18%), beleid (8%) en de gerechtelijke wereld

(7%). Hoewel een belangrijk verschil is dat in deze bevraging het verder studeren

een belangrijke plaats inneemt, is ook de vraag hoe de sectoren afgebakend zijn

in beide onderzoeken en is het dus moeilijk vergelijken.

20%

14,40%

10,30%

9,60%

12,30%

9,20%

6,80%

7,90%

5,00%

4,80%

4,50%

4,40%

3,50%

3,90%

16,80%

3,50%

3,80%

15%

10%

5%

0%

Welzijnswerk/

Hulpverlening

Openbare

dienst

Bijzondere

Jeugdzorg

Economische

bedrijvigheid

Universiteit Private sector Politie Onderwijs

Eerste beroep

Huidig beroep

FIGUUR 1.

Loopbaan studenten criminologie eerste en huidig beroep UGent.

Bron: Pon saers, Enhus & Goethals, 2009, p. 35.

De arbeidsmarkt voor criminologen is intussen echter ook sterk geëvolueerd en zal

ongetwijfeld nog grote veranderingen doormaken de komende jaren (zie voor een

aantal voorbeelden van toekomstverkenningen het jubileumnummer van het Tijdschrift

voor Criminologie in 2019). Daarbij moeten we dus ook rekening houden met

het feit dat criminologen vanuit hun functies op verschillende manieren met deontologische

vraagstukken en morele dilemma’s geconfronteerd kunnen worden.

Criminologen kijken vanuit hun functie vooral naar anderen, of dat nu regelovertreders,

gedetineerden, slachtoffers, media- actoren, politiemensen, justitiële

actoren, overheden of beleidsmakers zijn. Criminologen zijn, in de vele functies

waarin ze terechtkomen, vaak werkzaam (met mensen) aan de rand van de

samenleving, of werken in een omgeving die gevoelig is voor integriteitsschendingen,

omwille van de macht of mogelijkheden tot dwang die hen is toegekend. De

vraag die zich dan stelt is: moeten criminologen meer integer zijn dan anderen?

Deze vraag leggen we ook elk jaar voor aan de studenten van het vak Deontologie

en Integriteitsbewaking. De stelling die we studenten gaven was “integriteit is


26 Hoofdstuk 1

voor criminologen nog belangrijker dan voor andere beroepsgroepen”. De meningen

waren in 2018-2019 (N=140) enigszins verdeeld: bijna de helft van de studenten

stond hier neutraal tegenover (46%) en was het niet eens of oneens met de stelling,

waar 49% het eens was met de stelling. Ook criminologen in spe staan dus stil bij

de bijzondere positie die zij in hun functies kunnen innemen.

Het antwoord op de vraag of criminologen ‘meer’ integer moeten zijn dan andere

beroepsgroepen is relatief gemakkelijk: ‘ja’. Diegenen die werkzaam zijn in of rond

de strafrechtsketen zouden des te meer belang moeten hechten aan integriteit,

zo stelt Pollock (2001). Zij hebben immers vaak te maken met het uitoefenen van

dwang (bv. in het geval van politieoptreden), wat ook meer gelegenheden voor

machtsmisbruik biedt. Hierbij beschikken ze ook vaak over een bepaalde vorm van

beslissingsmarge (discretionaire ruimte) en kunnen hun beslissingen een belangrijke

impact hebben op het leven van de betrokkenen (denk aan politiemensen,

inspectiediensten, maar ook het Openbaar Ministerie, rechters, gevangenisdirecteurs,

enz.). Wie anderen aan regels wil houden zal zelf het goede voorbeeld

moeten geven en meer (Huberts, 2005). Indien men als criminoloog in de sociale

sector gaat werken, gelden andere uitdagingen op het vlak van integriteit en is

het vinden van een balans op dat vlak essentieel voor het opbouwen van een goede

band met cliënteel. En diegenen die in overheidsdiensten werkzaam zijn, hebben

vanuit die functie ook specifieke plichten ten opzichte van het publiek. Maar

ook de academische wereld heeft hier een nadrukkelijke plicht. Onderzoeksresultaten

kunnen verregaande gevolgen hebben voor het dagelijks leven van veel

patiënten. Onderzoek dat met overheidsgelden gefinancierd wordt dient correct

te worden aangewend. Maar ook in de private sector zullen criminologen niet

zelden in een controlerende functie terechtkomen en daarin een rol spelen in het

integriteitsbeleid van een organisatie. Daarom is het ook essentieel dat criminologiestudenten

ondersteund worden in het maken van ethische keuzes met het

oog op de toekomst. De verschillende schandalen in het verleden hebben immers

aangetoond dat deze functies allesbehalve immuun zijn voor integriteitsschendingen.

De vraag naar het nut van een ethische code voor criminologen dringt zich

dan ook op. Het is daarbij belangrijk dat er niet alleen statische regels worden

vastgelegd, maar dat ook in positieve zin een ref lectie wordt gemaakt: waar sta

je voor, als criminoloog?


Over criminologen, hun morele dilemma’s en de nood aan een criminologische deontologische code 27

1.6 In dit boek

In dit handboek komen de verschillende sectoren waar criminologen in terecht

kunnen komen, aan bod. Vanuit 6 relevante sectoren (politie, justitie, de sociale

sector, wetenschappelijk onderzoek, overheid en beleid en de private sector)

schrijven praktijkmensen over integriteit en de manier waarop binnen die specifieke

sector met integriteit wordt omgegaan. Natuurlijk zijn deze 6 sectoren een

selectie, vooral ingegeven door de gastcolleges die in dit vak aan bod zijn gekomen

of nog komen, en zijn er andere sectoren denkbaar of zelfs essentieel (de financiële

sector, deontologie van gerechtstolken …).

Dit boek tracht echter een eerste aanzet te geven tot het begrijpen van de dilemma’s

binnen een aantal sectoren. Dit verklaart ook waarom elk hoofdstuk andere

accenten legt en soms verschillende invullingen geeft aan integriteit, gezien het

vanuit een steeds verschillend referentiekader geschreven werd. De persoonlijke

ref lecties van de verschillende auteurs, die allen in hun eigen beroepspraktijk met

dilemma’s en deontologievragen geconfronteerd worden, zijn gekoppeld aan hun

eigen professioneel kader en kunnen dan ook andere analyses tot gevolg hebben.

Elk hoofdstuk start met de leerdoelen en centrale begrippen, en eindigt met een

doordenker en een aantal vragen of opdrachten.

In het tweede hoofdstuk gaan Tom Van den Broeck en Yinthe Feys in op het thema

integriteit en politie. De politie is niet gespaard gebleven van integriteitsproblemen

de laatste jaren, gaande van de hoogste politiebeambte tot de bende van

Mega Toby en Sproetje in Antwerpen. In dit hoofdstuk gaan de auteurs na hoe

integriteit bevorderd kan worden binnen de politie, wat de rol van socialisatie is

en welke types integriteitschendingen er zich voordoen.

In de bijlage (achteraan dit boek) vindt de lezer bovendien het twaalfpuntenplan

voor ‘meer integriteit bij de politie’ dat de Algemene Inspectie (AIG) schreef naar

aanleiding van het regeerakkoord in 2020. Het twaalfpuntenplan werd neergeschreven

door de Inspecteur- generaal en de adjunct- Inspecteur- generaal van

de Algemene Inspectie, en werd van een korte inleiding voorzien door 1ste HCP

Thierry Gillis.

Hoofdstuk 3, over justitie, bespreekt de ethiek en integriteit van de magistratuur.

Ann Lukowiak gaat in op welke waarden en normen daarbij centraal staan. Hoe


28 Hoofdstuk 1

ga je als magistraat met bepaalde dilemma’s om? Wat zijn kernwaarden waar je

beslissingen aan kan toetsen als magistraat?

In het vierde hoofdstuk, over de sociale sector, schetsen Freya Vander Laenen,

Agnes Verbruggen, Hilde Vlaeminck en Kris Stas de morele dilemma’s waar een

criminoloog die in de sociale sector gaat werken mee geconfronteerd kan worden,

met een bijzondere aandacht voor het beroepsgeheim. Ze stellen dat het

beroepsgeheim geen ‘gewoon geheim’ is, maar een geheim dat voorgaat op informatiedoorstroming

en waarheidsvinding, met een straf baarstelling die eraan

gekoppeld is. Hoe kunnen mensen in deze sector ondersteund worden in het

ontwikkelen van een eigen morele professionele deskundigheid?

Hoofdstuk vijf en zes gaan beide in op onderzoek en integriteit. Hoofdstuk vijf

bekijkt het thema wetenschappelijke integriteit vanuit de zorg voor kwaliteitsvol

wetenschappelijk onderzoek. De auteurs, Nele Bracke en Stefanie Van der Burght,

pleiten voor het integreren van integriteit in de wetenschappelijke onderzoekscultuur,

in combinatie met het responsabiliseren en activeren van alle betrokkenen.

Hoofdstuk zes behandelt wetenschappelijke integriteit vanuit het standpunt van

de onderzoeker of de student. Op basis van een lopend doctoraatsonderzoek gaat

Yinthe Feys in op de struikelblokken die je kan tegenkomen bij het voeren van

criminologisch onderzoek. Ze geeft daarbij duidelijke handvaten voor onderzoekers

die kunnen helpen bij het voorkomen of aanpakken van mogelijke dilemma’s

rond integriteit.

In het zevende hoofdstuk, dat handelt over de sector overheid/beleid, wordt vanuit

het standpunt van de Vlaamse Overheid het onderwerp integriteit belicht en

wordt uitgelegd hoe de Vlaamse Overheid met integriteit en integriteitsbewaking

omgaat. Kristien Verbraeken licht toe wat integriteitsrisico’s kunnen zijn in deze

sectoren en toont aan welke integriteitsaspecten naar voor komen in elke fase van

de beleidscyclus aan de hand van verschillende voorbeelden.

De private sector, meer specifiek de private bewakingssector, komt aan bod in

hoofdstuk 8. Hier gaat Filip Smeets in op de manier waarop de wetgever heeft

getracht deze sector te omkaderen. Verder behandelt hij de manier waarop de

sector momenteel omgaat met de wetgeving die deze sterk reguleert. Ook komen

de mogelijke dilemma’s aan bod waar de private bewakingssector mee geconfronteerd

kan worden.


Over criminologen, hun morele dilemma’s en de nood aan een criminologische deontologische code 29

Hoofdstuk 9 schetst vervolgens het sluitstuk van integriteitsbeleid: de omgang

met integriteitsschendingen. Gudrun Vande Walle en Bernard Hubeau gaan hierbij

in op hoe men als betrokkene met (vermeende) integriteitsschendingen om kan

gaan en op welke manier men de klok kan luiden over dergelijke schendingen. Hoe

doet België het op dit vlak?

Het laatste hoofdstuk bevat het stappenplan dat studenten in dit vak leren

toepassen. Dit morele stappenplan werd ontwikkeld door Jeroen Maesschalck

(Maesschalck, 2004) op basis van het model van Terry Cooper voor het omgaan met

dilemma’s. Dit stappenplan kan als hulpmiddel dienen bij het analyseren van het

dilemma en het ontrafelen van de verschillende opties (en hun voor- en nadelen).

X

DOORDENKER

Zou er – net als dat geldt voor psychologen of artsen – een orde der criminologen moeten

zijn waar klachten over het handelen van criminologen ingediend kunnen worden?

X

VRAGEN/OPDRACHTEN

Zoek ook andere stappenplannen voor morele dilemma’s in de literatuur.

Bibliografie

Anechiarico, F., & Jacobs, J. B. (1996). The pursuit of absolute integrity: How corruption control

makes government inef fective. University of Chicago Press.

Blokland, A., van der Laan, A., Pleysier, S., van Reemst, L., Roks, R., Spapens, T., …

van Wingerde, K. (2019). 60 jaar TvC. Tijdschrif t voor Criminologie, Jubileumnummer,

2019-4. https://doi.org/10.5553/tvc/0165182x2019061004001

Bunt, H.G. van de (2015). Editorial ‘Integriteitskwesties in criminologisch onderzoek’.

Delikt en Delinkwent, 2015 (58).

Chan, J.B. (1997). Changing police culture: Policing in a multicultural society. Cambridge

University Press.

Cooper, T.L. (1998). The responsible administrator: an approach to ethics for the administrative

role. San Fransisco: Jossey- Bass.

Deontologische code van de politiediensten, 10 mei 2006, B.S., 30-05-2006.

Denkers, F. (2000). Moreel kompas van de politie. Ministerie van Binnenlandse Zaken en

Koninkrijksrelaties.


30 Hoofdstuk 1

De Ruyver, B., Fijnaut, C. (2010). Rapport doorlichting zonale politie Gent: Vol vertrouwen

in de toekomst.

De Troch, C. (2012). De deontologische code van de Belgische politie|. Integriteit en deontologie,

(24), 181.

Galbreath, J. (2009). Building corporate social responsibility into strategy. European

business review, 21(2), 109-127.

Goldsmith, A. (2001). The pursuit of police integrity: Leadership and governance dimensions.

Current Issues in Criminal Justice, 13(2), 185-202.

Heres, L., & Lasthuizen, K. (2012). What’s the difference? Ethical leadership in public,

hybrid and private sector organizations. Journal of Change Management, 12(4), 441-466.

Hondeghem, A. (1998). Ethiek in de openbare diensten. Deel 1. VTOM- Vlaams Tijdschrif t

voor Overheidsmanagement, 3(1), 12-19.

Huberts, L. (2005). Integriteit en integritisme in bestuur en samenleving. Wie de

schoen past, 23.

Huberts, L.L., Kaptein, M.M., & Lasthuizen, K.K. (2007). A study of the impact of three

leadership styles on integrity violations committed by police officers. Policing: An

International Journal of Police Strategies & Management.

Huberts, L., Kaptein, M., & Lasthuizen, K. (2004). Leadership and Integrity Violations

at Work: A Study on the Perceived Impact of Leadership Behavior on Integrity Violations

within the Dutch Police Force. IRSPM VIII, Budapest.

Kaptein, M., & Schwartz, M.S. (2008). The Effectiveness of Business Codes: A Critical

Examination of Existing Studies and the Development of an Integrated Research

Model. Journal of Business Ethics, 77(2), 111-127. doi:10.1007/s10551-006-9305-0

Karssing, E.D. (2006). Integriteit in de beroepspraktijk. Uitgeverij Van Gorcum.

Maesschalck, J. (2004). Een aanpak voor dilemmatrainingen: een stappenmodel voor

ethische besluitvorming. Vlaams tijdschrif t voor overheidsmanagement, 9(4), 7-19.

Kohlberg, L. (1971). Stages of moral development. Moral education, 23-92.

Kolthoff, E. (2019). Integriteit en deontologie, een voortdurende zorg. De essentie van

politiewerk, 99.

Noppe, J. (2020). Dealing with the authority to use force: ref lections of Belgian police

of ficers. Policing and society, 30(5), 502-518.

OECD (2009). Towards a sound integrity framework: Instruments, processes, structures and

conditions for implementation, OECD, Paris.

Pauwels, L., & Verhage, A. (2019). Criminology in Belgium. From embryonic conception

to contemporary currents in a nutshell. Some food for thought. Newsletter of the

European Society of Criminology, 9-20.


Over criminologen, hun morele dilemma’s en de nood aan een criminologische deontologische code 31

Ponsaers, P., Enhus, E., & Goethals, J. (2009). Bestaat het beroep criminoloog anno 2009

in Vlaanderen? Panopticon, 30(3), 28.

Pollock, J.M. (2001). Ethics and law enforcement. Critical issues in policing: Contemporary

readings, 356-373.

Selznick, P. (1948). Foundations of the Theory of Organization. American Sociological

Review, 13(1), 25-35. Retrieved from http://www.jstor.org/stable/2086752

Trevino, L.K., Hartman, L.P., & Brown, M. (2000), “Moral person and moral manager:

how executives develop a reputation for ethical leadership”, California Management Review,

42(4), pp. 128‐42.

Tyler, T.R. (1990) Why People Obey the Law. New Haven: Yale Univ. Press.

Tyler, T.R., & Fagan, J. (2008). Legitimacy and cooperation: Why do people help the

police fight crime in their communities. Ohio St. J. Crim. L., 6, 231.

Sherman, L.W. (1978). Scandal and reform: Controlling police corruption. Univ of California

Press.

Van den Heuvel, J.H.J., Huberts, L.W.J.C., van der Wal, Z., & Steenbergen, K. (2010).

Integriteit van het lokaal bestuur. Den Haag: Boom Lemma, 81.

Van Der Straete, I., & Put, J., (2005), Beroepsgeheim en hulpverlening in Reeks Welzijnsrecht,

nr. 2, Brugge, die Keure, 2005, 267 p. Rawls, J. (2009). A theory of justice.

Harvard, Harvard University Press.

Van der Wal, Z. (2010). Publieke deugd, private zonde? Morele opvattingen van topmanagers

in de publieke en private sector. In: Verheij, S. & E. Karssing (Eds.), Jaarboek

Integriteit 2011, 30-39. Vlaamse Commissie voor Wetenschappelijke Integriteit

(2016), Reglement, Goedgekeurd door 16 Vlaamse instellingen, ingegaan op 11 januari 2016

VVSG (2016). Opsporing van terrorismemisdrijven beperkt het beroepsgeheim. URL:

http://www.vvsg.be/nieuws/Paginas/Opsporing- van- terrorismemisdrijven- beperkthet-

beroepsgeheim.aspx

Verplaetse, J., & Delmotte, C. (2015). Basisboek ethiek en rechtsfilosofie. Antwerpen, Maklu.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!