02.02.2021 Views

Corrosie & CorrosieTypes_Final

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

Walter Bogaerts – Corrosietypes & -risico’ s

Corrosie,

Corrosietypes en

-risico’s

Elementaire Corrosiekennis voor een

onderbouwde Materiaalselectie

in de Chemische Procesindustrie

Prof.dr.ir. Walter BOGAERTS

© 2021

Versie 1.0


Inhoud

Enige Basiskennis ............................................. 2

1. Corrosie: Definities en oorzaak ................................................................. 2

1.1. Inleiding ..................................................................................... 2

1.2. Wat is corrosie? ........................................................................ 6

1.3. Corrosie als een natuurlijk proces ......................................... 10

1.4. “Corrosieresistente” materialen: Bestaan ze? ...................... 12

1.5. Besluit ...................................................................................... 14

2. Corrosiemechanismen: Wat eenvoudige elementaire theorie .............. 16

2.1. “Fundamenten”: elektrodepotentialen en anodische of

kathodische reacties ...................................................................... 16

2.2. E-pH of Pourbaix-diagramma’s ............................................. 22

2.3. Kinetica.................................................................................... 25

3. Corrosietypes: Overzicht, herkenning, mechanismen & risico’s ........... 28

3.1. Corrosietypes: corrosiemorfologie ......................................... 28

3.2. Algemene (uniforme) corrosie ............................................... 31

3.3. Vorming van galvanische cellen – galvanische corrosie ...... 34

3.4. Zwerfstroomcorrosie ............................................................... 48

3.5. Interkristallijne corrosie ........................................................... 52

3.6. Putcorrosie .............................................................................. 61

3.7. Spleetcorrosie ......................................................................... 71

3.8. Schade door waterstofvorming .............................................. 76

3.9. Spanningscorrosie .................................................................. 81

3.10. Mechanische inwerking gecombineerd met corrosie ......... 89

3.11. Corrosie door micro-organismen – microbiologische

corrosie ........................................................................................... 98

3.12. Hoge temperatuurcorrosie ................................................. 102

3.13. Corrosie en aantasting van niet-metalen .......................... 109

1


Enige Basiskennis *

1. Corrosie: Definities en oorzaak

1.1. Inleiding

“Corrosie” van materialen – meer dan elke andere vorm van

materiaaldegradatie of slijtage – is de determinerend factor voor de

duurzaamheid van een component, structuur of installatie (Figuur 1).

Het is een fenomeen waarmee men welhaast zeker ooit op enige

manier geconfronteerd wordt. Iedereen kent diverse voorbeelden

uit zijn gewone dagdagelijkse wereld, al is het maar het falen van een

bevestiging door een verroeste nagel of bout, een lekkende leiding

of stookolie-opslagtank, enz...

Figuur 1. Corrosie in diverse verschijningsvormen: gecorrodeerd verzinkt stalen vat,

lekkende ondergrondse opslagtank, filiforme corrosie van gelakt aluminium raamwerk.

Het is ook reeds sedert lang dat men geprobeerd heeft zich te

wapenen tegen corrosie, zonder daarbij echt de processen te

begrijpen. Historisch gezien is het slechts sedert 1788 dat men

wetenschappelijk heeft geconstateerd dat de alkaliteit van water

wordt gemodifieerd in contact met een corroderend metaal. Het is

*

Zie ook: ‘Praktijkboek Corrosie & Corrosiepreventie – Deel 1: Corrosietypes en schadegevallen (W.

Bogaerts & J. Baeten, Publ. Wolters Kluwer), kortweg aangeduid als “Corrosie-handboek” in deze tekst.

2


rond 1820 dat men op koperen scheepsrompen platen zink heeft

aangebracht; het was de Engelsman Davy die zo de eerste

kathodische bescherming verwezenlijkte. Faraday heeft later

aangetoond dat, in een elektrochemische corrosiecel, een stroom

van 1A jaarlijks bijna 10 kg ijzer verplaatst.

De opzoekingen hebben zich daarna aan een snel tempo opgevolgd.

Echter, in de industrie – zoals reeds vermeld – blijkt meer dan de

helft van de schadegevallen van materialen op een of andere manier

nog steeds toe te schrijven aan één van de vele verschillende vormen

van corrosie.

Figuur 2. Corrosie: een ontwerp is maar

zo sterk als zijn zwakste schakel...

Veel van die schadegevallen kunnen worden teruggebracht tot een

verkeerde, of alleszins onoordeelkundige, materiaalselectie of het

niet – of niet goed – toepassen van beschikbare “beschermingstechnieken”.

Corrosieverschijnselen hebben dan ook een nauwelijks te

overschatten impact op onze industriële wereld en onze

maatschappij (Figuur 2).

De betekenis van corrosie voor de maatschappij ligt in het

wijdverspreide gebruik van metalen, die aan een gevarieerd bereik

van agressieve omgevingen kunnen zijn blootgesteld (Figuur 3).

Corrosie doet zich voor als aantasting van structuren, gebouwen en

hun nutsvoorzieningen (leidingennetwerk, centrale verwarming),

allerhande goederen uit de huishouding, auto’s, schepen,

booreilanden, chemische of nucleaire installaties, enz...

3


In de industriële praktijk is corrosie een gevaarlijk proces dat soms

moeilijk te herkennen is, tot de aantasting al sterk is gevorderd. Het

kan de volgende onderling verbonden resultaten hebben:

- schade aan een proceseenheid, structurele assemblage of

andere uitrusting;

- daaruit volgende stopzettingen voor onderhouds- of

vervangingswerk;

- risico op arbeidsongevallen met personeel, te wijten aan,

bijvoorbeeld, lekken of mechanische breuken;

- verontreiniging van procesproducten;

- verlies van product;

- verlies van werkingsrendement;

- ongunstige publiciteit;

- verontreiniging van de omgeving;

- verlies van klanten.

Wat ook het resultaat van de corrosie is, het herstel kan duur zijn in

termen van kost, tijd en mankracht. Uitgebreid herontwerp,

fabricage, vervanging en behandeling van materialen, of toegenomen

onderhoud kunnen vereist zijn.

De laatste decennia is daarom verhoogde aandacht geschonken,

zowel aan het begrijpen van corrosieprocessen als aan de ontwikkeling

van preventiemethoden. Daarvoor kunnen een aantal redenen worden

aangehaald:

1) de mate en verscheidenheid van het gebruik van metalen is

toegenomen; er worden voortdurend nieuwe legeringen

ontwikkeld;

2) de gespecialiseerde toepassingen van metalen in bijzonder

agressieve media is toegenomen, zoals in het gebied van de

chemie, ruimtevaart, maritieme olieboorinstallaties of

energiewinning, nucleaire installaties, afvalstoffenverwerking;

4


Figuur 3. Overzicht van een aantal belangrijke (“corrosieve”) werkingsmilieus.

5


3) er bestaan vaak meer corrosieve omgevingen wegens luchtof

waterverontreiniging;

4) economische impulsen resulteren dikwijls in de

vermindering van metaalstructuren tot geringere dimensies.

De impact van corrosie wordt dus sneller en/of ernstiger

gemaakt;

5) er doet zich een toenemende tendens voor naar langere

perioden tussen onderhoudsfasen, sneller herstelwerk en de

wens om processen automatisch te monitoren;

6) de kost van corrosie aan de industrie (en dus aan de

maatschappij) is zeer groot. Een stevige fractie van deze

kosten zou kunnen worden bespaard door een bredere

waardering van gekende technieken voor corrosiepreventie,

gekoppeld aan de ontwikkeling van meer efficiënte

beschermingsmethoden.

In de volgende secties van dit boek wordt getracht de belangrijkste

principes van corrosie begrijpelijk voor te stellen, alsook de recente

evoluties in technieken voor een praktische corrosiebescherming te

beschrijven, om deze te kunnen inschatten en beoordelen. De

voorliggende tekst wil ook inzicht verschaffen in de theoretische

achtergronden van de verschillende types corrosie.

Hiertoe zal in een eerste gedeelte een zeer bondig en eerder

vulgariserend overzicht gegeven worden omtrent de algemene

elektrochemisch-thermodynamische en -kinetische fundamenten

van corrosieprocessen (Sectie 2). In een tweede gedeelte zullen de

specifieke aspecten van de diverse corrosietypes aan bod komen

(Sectie 3).

1.2. Wat is corrosie?

Die eenvoudige vraag is niet zo eenvoudig te beantwoorden. Er

bestaan hiervoor verschillende definities. Het woord ‘corrosie’ is

oorspronkelijk afgeleid van het Latijnse woord ‘corrodere’, wat zoveel

betekent als ‘verteren, stukknagen’; in de huidige context: het

aantasten of verteren van materialen, i.e. metalen (Figuur 4).

6


Voor metalen wordt die nefaste invloed veralgemeend in de originele

ISO 1 8044-standaard. Corrosie wordt hierin gedefinieerd als “een

fysico-chemische reactie tussen een metaal en zijn omgeving, die

resulteert in een verandering van de eigenschappen van het metaal

en die dikwijls kan leiden tot een verlies van functie van het metaal,

van de omgeving of van het technische systeem waarvan zij deel

uitmaken”.

Figuur 4. Klassieke corrosie van ijzermetaal.

Die definitie legt dus niet alleen de nadruk op de ‘degradatie van het

metaal’ als dusdanig, maar ook op de mogelijke ‘degeneratie van het

werkingsmilieu’ van dat metaal, bijvoorbeeld door het vrijkomen

van corrosieproducten. Het laatste is vaak niet onbelangrijk. Een

koperionen-concentratie van 1 ppm (part per million, 1 deeltje per

miljoen) verstoort vaak nog een enzymatische reactie, bijvoorbeeld

in de voedingsindustrie of bij sommige afvalwaterzuiveringsprocessen.

Ook de degradatie van het metaal kan zich op diverse manieren

manifesteren, niet alleen in zijn uitzicht, maar ook in andere

eigenschappen zoals: verlies van sterkte, stijfheid, vermoeiingsweerstand,

enzovoort (Figuur 5).

1 ISO: International Standardization Organization; ISO 8044 Corrosion of metals and

alloys – Terms and definitions: '3.01. corrosion: physicochemical interaction between a metal

and its environment which results in changes in the properties of the metal and which may often lead to

impairment of the function of the metal, the environment, or the technical system of which these form a

part. Note – This interaction is usually of an electrochemical nature'.

7


Figuur 5. Scheurvorming in roestvast stalen buisleiding.

In een bredere betekenis wordt het woord ‘corrosie’ tegenwoordig

ook gebruikt voor de aantasting van allerhande niet-metallieke

materialen, zoals kunststoffen, beton en glas of keramische materialen

(cfr. Figuur 6).

Vandaar de moderne, meer algemene en eenvoudigere definitie:

“Corrosie is de destructieve wisselwerking (interactie) tussen een

materiaal en zijn werkingsmilieu”. Theoretisch vertaald: corrosie is

te omschrijven als een ongewenste chemische of elektrochemische

reactie van een materiaal met − en door − zijn omgeving, waardoor

dat materiaal zijn gewenste eigenschappen verliest, er materiaalschade

ontstaat en zijn omgeving verontreinigd wordt door

corrosieproducten.

Hoewel de uiterlijke kenmerken (morfologie) van de aantasting van

niet-metalen daarbij vaak lijkt op de corrosie van ‘metalen’

(bijvoorbeeld algemene oppervlakteaantasting, scheurvorming), is

het bijbehorende mechanisme veelal vrij sterk verschillend. Bij nietmetalen

gaat het in essentie over louter chemische en/of fysicochemische

reacties; bij metalen gaat het altijd over elektrochemische

processen: ofwel de traditionele elektrochemie in waterig midden

(“natte corrosie”), ofwel elektrochemische vastestofreacties

(“droge corrosie”, normaliter bij hoge temperaturen).

Traditioneel wordt het verschil tussen beide metallische corrosieverschijnselen,

natte of droge corrosie, dikwijls omschreven als

respectievelijk ‘elektrochemische’ versus louter ‘chemische’

corrosie. In de moderne wetenschap is die notie uit de oude

8


klassieke handboeken echter niet correct. Ook de droge corrosie is

een elektrochemisch fenomeen, zij het als een reactie binnen een

vaste stof.

Figuur 6. ‘Corrosie’ van glas.

Algemeen kan de corrosiereactie voor een metaal M voorgesteld

worden door (zie Sectie 2.1):

M

M

→ M

n+

rooster waterigeoplos sin g

rooster

→ M

n+

oxideroost er

+

ne

+ ne

in vochtig milieu

in droog (gasvormig)

milieu

De praktisch meest voorkomende reactie is de corrosie in vochtige

toestand (natte corrosie) waartoe ook de corrosie onder

atmosferische omstandigheden behoort (zie Uniforme of Algemene

Corrosie; Sectie 3.2).

Corrosie is ook een algemener begrip dan het populaire ‘roest’ of

‘roesten’, een term die normaliter wordt voorbehouden aan min of

meer gelijkvormige corrosie van gewone constructiematerialen − in

eerste instantie ijzer en staal, maar soms ook zink − in gewone,

natuurlijke milieus (atmosfeer, water, bodem) 1 .

1 ISO 8044 Corrosion of metals and alloys – Terms and definitions: '3.09 rust: visible

corrosion products consisting mainly of hydrated iron oxides'.

9


Corrosie kan ook zeer veel verschijningsvormen aannemen die

totaal verschillend zijn van algemene uniforme aantasting. Gekend

zijn daarbij onder meer putcorrosie, scheuren door spanningscorrosie,

breuk door corrosievermoeiing, interkristallijne of

intergranulaire corrosie (zie Figuur 7). Het zijn corrosievormen met

soms catastrofale gevolgen.

Figuur 7. Microscopisch beeld (dwarsdoorsnede) van roestvast staal onderhevig aan

interkristallijn spanningscorrosiescheuren.

1.3. Corrosie als een natuurlijk proces

Waarom is corrosie – in het bijzonder de corrosie van metalen – zo

alom aanwezig? Welnu, daarom is het van belang te weten dat

corrosie van metalen als degradatieproces een “natuurlijk proces” is.

Vrijwel alle metalen en legeringen zijn onder normale atmosferische

condities − en dus zeker onder extreme condities, zoals in

chemische milieus − per definitie niet corrosievast. Enkel de zogenaamde

edelmetalen, zoals goud of platinum, vormen daarop een

uitzondering.

10


Dat is ook begrijpelijk, aangezien alle technische metalen verkregen

zijn uit ertsen. Tijdens het metallurgisch winningsproces dat

daarmee gepaard gaat wordt het metaal door een zogenaamde

reductiereactie (in simplistische termen: “toedienen van

elektronen”) in een hogere – metastabiele – energetische toestand

gebracht. (Figuur 8). Het bekomen metaal zal echter de tendens

hebben te willen terugkeren naar het oorspronkelijke – lagere –

energieniveau.

Figuur 8. Corrosie: een

spontaan proces, aanzien

als het omgekeerde van

winningsmetallurgie –

terugkeer van de

metaalverbinding naar een

stabiele lagere energietoestand

(“Ashes to ashes,

Dust to dust”).

Thermodynamisch is er bijgevolg in de meeste combinaties van

metaal/waterig milieu of metaal/lucht geen evenwicht.

Het metaal streeft naar een evenwichtstoestand. Dat wil zeggen: het

metaal heeft de neiging (opnieuw) een oxide of een andere

chemische verbinding met componenten uit zijn omgeving te

vormen en daarbij elektronen (opnieuw) af te stoten. Er kan dus

gesteld worden dat corrosie de omgekeerde weg is van de

winningsmetallurgie (“metallurgy in reverse”). Theoretisch uitgedrukt:

de reactieproducten van het corrosieproces hebben een lagere

zogenaamde vrije enthalpie-inhoud en een hogere entropie dan de

11


gewonnen metalen. Dat betekent, met andere woorden, weer eens

dat corrosie een heel natuurlijk proces is.

Uit het bovengenoemde

blijkt

ook dat het begrip

corrosie zowel

betrekking heeft op

de chemie van het

aantastingsproces

als op de schade en

de vorm van de

ontstane schade.

We zullen dus in

Corrosie: “Metallurgy in reverse” (Bron: Materials Consult). wat volgt zowel

over de oorzaken

(chemie) als over de gevolgen (schade en vorm) van corrosie

spreken. Wat de oorzaak is van corrosie, welke vorm de corrosie

aanneemt en of die als schade of hinderlijk ervaren wordt, hangt

onder meer af van:

- het constructiemateriaal;

- de chemische omgeving (het medium);

- de wijze van belasting door die omgeving (bijvoorbeeld een

stilstaand of stromend milieu);

- de constructie waarin het materiaal wordt gebruikt

(bijvoorbeeld een pomp of warmtewisselaar);

- de manier waarop het materiaal is bewerkt en verwerkt

(bijvoorbeeld gegoten of gelast).

1.4. “Corrosieresistente” materialen: Bestaan

ze?

Indien een materiaal lang genoeg aan de opgelegde functie voldoet,

dan wordt gezegd dat het materiaal corrosiebestendig is. De

corrosiebestendigheid van een bepaald materiaal is echter géén

materiaalconstante.

12


Corrosie is namelijk een proces en de corrosiebestendigheid van

een materiaal wordt bepaald door verschillende factoren, naast de

chemische samenstelling. Denk daarbij onder andere aan

metallurgische en mechanische invloeden, de toepassing en het

gebruiksdoel, de thermodynamische en kinetische omgevingsinvloeden.

Zo is het te begrijpen dat een materiaal in een bepaald milieu

praktisch onbeperkt tegen corrosie bestand is, terwijl het in een

ander milieu zeer snel aangetast wordt. Roestvast staal type 316

(10 % Cr, 10 % Ni, 2 % Mo) bijvoorbeeld is in chloride-oplossingen

beter bestand tegen onder andere putcorrosie dan roestvast staal

type 304 (18 % Cr, 8 % Ni). In geconcentreerd salpeterzuur is

type 304 echter vaak resistenter dan type 316.

Metallurgische invloeden kunnen van groot belang zijn,

bijvoorbeeld wanneer door warmtebehandeling precipitaten

ontstaan of structuurveranderingen optreden. Denk daarbij aan de

interkristallijne corrosie van roestvast staal als gevolg van de

precipitatie van chroomcarbiden langs de korrelgrenzen (zie

Sensitisering, Sectie 3.5). Dat is dikwijls het gevolg van plaatselijke

warmtebehandeling zoals die bij het lassen voorkomt (“Lasbederf”).

In voornoemd geval kan men overgaan tot het zoeken van ofwel

een ander materiaal, ofwel een andere techniek. Men ziet hier ook

in dat de voorgeschiedenis van het materiaal een belangrijke rol

speelt.

Mechanische invloeden, zoals bijvoorbeeld koudvervormen, zijn

vooral belangrijk als het materiaal spannningscorrosiegevoelig is (zie

Spanningscorrosie, Sectie 3.9). Figuur 9 maakt dat duidelijk: door het

ontstaan van scheurtjes in het materiaal kent het een direct

functieverlies.

Ook de toepassing, de gewenste levensduur en het gebruiksdoel

beïnvloeden de vereiste corrosieresistentie. Hoe langer de gewenste

levensduur, hoe kleiner de toelaatbare corrosiesnelheid is. Zelfs al is

aan de vereiste levensduur ruimschoots voldaan, dan nog kan −

afhankelijk van de geplande toepassing − het materiaal ongeschikt

zijn. Zo zullen bijvoorbeeld zelfs uiterst kleine, nauwelijks meetbare

13


sporen vrijgekomen metaalionen de productie van bijvoorbeeld een

farmaceutisch product volledig verstoren.

Figuur 9. Schematische weergave van (a) algemene en (b) scheurvormige corrosie. De

hoeveelheid materiaalverlies is vele grootteorden kleiner in situatie (b) dan in (a);

nochtans zijn de mechanische en structurele gevolgen minstens even erg en daalt de

werkzame doorsnede even snel, of zelfs sneller, beneden een kritische waarde.

1.5. Besluit

Het is belangrijk te beseffen dat corrosie dus geen

materiaaleigenschap of -constante is, maar een systeemafhankelijk

natuurlijk verschijnsel. Corrosie(gedrag) moet daarom beschreven

worden als een systeem van metaal en medium: constructiemateriaal

en chemische omgeving zijn de partners waartussen corrosiereacties

verlopen.

We kunnen dus niet zeggen dat een bepaalde legering erg

corrosiegevoelig is, zonder te vermelden in welk milieu en onder

welke omstandigheden dat geldt.

14


Evenmin mag men een milieu agressief noemen zonder te zeggen

tegen welk materiaal en onder welke condities het milieu agressief

is.

Corrosieresistentie en agressiviteit zijn, met andere woorden,

relatieve begrippen die alleen inhoud hebben binnen een (complex)

systeem. Dat vereist vaak de beoordeling door een ervaren corrosieexpert.

15


2. Corrosiemechanismen: Wat

eenvoudige elementaire theorie

2.1. “Fundamenten”: elektrodepotentialen en

anodische of kathodische reacties

De “natuurlijke aard” van het optreden van corrosieprocessen werd

hierboven reeds uiteengezet (cfr. Sectie 1.3). Daaruit volgt ook dat

corrosie een elektrochemisch proces is.

Aan een corroderend metaaloppervlak (bv. ijzer) in contact met een

geleidend medium (bv. een waterige vloeistof) grijpen daarbij twee

soorten reacties plaats:

• Een anodische reactie (‘oxidatie’), waarbij elektronen

geproduceerd worden en metaalionen in oplossing gaan:

Fe → Fe 2+ + 2 e -

• En een kathodische reactie (‘reductie’), waarbij elektronen

verbruikt worden. Voor deze laatste zijn er in praktijk

verschillende mogelijkheden:

2H + + 2 e - → H 2 (vnl. in zure middens);

O 2 + 2H 2O + 4 e - → 4OH - (in alle media, bij

aanwezigheid van opgeloste zuurstof);

Of gebeurlijk, in aanwezigheid van andere, meer edele of

‘elektropositieve’ metaalionen in de vloeistof (bv. koperionen)

kunnen ook deze reduceren:

Cu ++ + 2 e - → Cu

Aan een corroderend metaaloppervlak treden beide soorten reacties

(anodische en kathodische reactie, d.w.z. oxidatie en reductie, Figuur

16


10) noodzakelijkerwijze gezamenlijk op.

Figuur 10. Anodische en kathodische reacties aan een metaaloppervlak in een waterig

midden. De anodische reactie is de oxidatie van Fe tot Fe ++ , de kathodische reactie is

de ontwikkeling van waterstofgas of de reductie van O 2 in water tot OH - .

Als, bijvoorbeeld, de kathodische reactie (die elektronen

“verbruikt”) niet meer zou optreden, zal het metaaloppervlak ten

gevolge van de oxidatiereactie een hogere elektronendichtheid

beginnen opbouwen (Figuur 11), waardoor de positief geladen

metaalionen (bijvoorbeeld Fe ++ ) het meer en meer moeilijk zullen

hebben om uit het metaal te “ontsnappen” (o.w.v. de elektrostatische

aantrekking) en zal de metaal-aantasting of corrosie ook

stoppen. Dit is een bijzonder interessant gegeven, dat dan ook in

diverse corrosiepreventie-concepten wordt toegepast.

Figuur 11. Anodische reacties aan een metaaloppervlak blootgesteld aan een (waterig)

medium of elektrolyt, met opbouw van een dubbellaag aan de interfase.

17


Een andere noodzakelijkheid voor corrosie is dat de kringloop tussen

anode en kathode gesloten is. Dit vereist een ionentransport in het

milieu en een elektronentransport in het metaal. Ook hier liggen

mogelijkheden voor corrosiepreventie (cfr. infra).

Corrosie van een metaaloppervlak zal ook nooit echt “uniform”

zijn. Het oppervlak bevat zowel anodische als kathodische sites; die zich

weliswaar als functie van de tijd kunnen verplaatsen (cfr. Figuur 12).

Dit is o.a. van belang bij de verschillende corrosietypes (Sectie 3).

Figuur 12. Anodische en kathodische zones op metaaloppervlak leiden tot nietuniforme

(of niet volledig uniforme) aantasting.

Het elektrochemische mechanisme betekent ook dat aan elk

metaaloppervlak dat is blootgesteld aan een (vloeibaar) medium, ten

gevolge van de anodische reactie, er een zogenaamde ‘dubbellaag’

ontstaat, met positieve metaalionen (positieve lading) aan de

vloeistofzijde van de interfase en een toegenomen elektronendichtheid

(negatieve lading) in het metaalrooster; zie Figuur 11.

Dit veroorzaakt een potentiaalverschil over de interfase, de

zogenaamde “elektrodepotentiaal” (E). Deze potentiaal is

karakteristiek voor elk metaal in een bepaald medium of elektrolyt

en kan worden bepaald onder standaard condities, de zogenaamde

E 0 - of “standaardelektrodepotentiaal”. Hij is een eerste indicatie

omtrent de reactiviteit (of corrosiegevoeligheid van een metaal).

Tabel 1 geeft een oplijsting van dergelijke standaardelektrodepotentialen

voor verschillende metaalreacties. Merk op dat,

bijvoorbeeld, de E 0 -potentiaal voor de oxidatie van een zgn. erg

“onedel” metaal als zink -760 mV bedraagt, terwijl deze voor ijzer -

18


440 mV is. Arbitrair wordt daarbij de E 0 -potentiaal voor de

eenvoudige reactie 2H + + 2e - H 2 gelijkgesteld aan 0 mV.

Dit betekent dat zink meer “elektronegatief” is en er zich een evenwichtstoestand

ontwikkeld met een hogere elektronendichtheid in

het metaal – en dus meer Zn ++ ionen in oplossing – dan,

bijvoorbeeld, bij ijzer. Men ervaart dan ook zink als zijnde meer

reactief, onedel, of corrosiegevoelig.

Tabel 1. Standaard elektrodepotentialen voor verschillende metaalreacties.

Evenwichtsreactie

E H (Volt)

Edel

Au ++ + 2e -

Au +1,7

O2 + 4H + + 4e - 2H2O +1,23

Pt ++ + 2e - Pt +1,2

Hg ++ + 2e - Hg +0,85

Ag + + e - Ag +0,80

Fe +++ + e - Fe ++ +0,77

Cu ++ + 2e - Cu +0,34

Cu ++ + e - Cu + +0,15

2H + + 2e - H2 0 bij definitie

Pb ++ + 2e - Pb -0,13

Ni ++ + 2e - Ni -0,25

Cd ++ + 2e - Cd -0,40

Fe ++ + 2e - Fe -0,44

Cr +++ + 3e - Cr -0,70

Zn ++ + 2e - Zn -0,76

Ti ++ + 2e - Ti -1,63

Al +++ + 3e - Al -1,66

Mg ++ + 2e - Mg -2,38

Li + + 2e - Li -3,05

Onedel

Of een corrosieproces al dan niet kan optreden – en hoe groot de

drijvende kracht is – wordt bepaald door het potentiaalverschil

tussen anode en kathode. In realiteit moet men hierbij echter niet

kijken naar de E 0 -potentialen, maar naar de werkelijk ingenomen

potentiaal E.

Deze effectieve potentiaal E e kan bij evenwicht voor eenvoudige

oxidatie/reductie systemen berekend worden via de bekende ‘Wet

van Nernst’:

19


E

e

= E

0

e

+

RT

nF

a

ln

a

oxidans

reductans

Hierin is R de universele gasconstante, T de

temperatuur in Kelvin, n het aantal elektronen in

de elektrochemische reactie, F is één Faraday (≈

96500 Coulomb) en a is de activiteit van het

reagerende agens.

Deze potentiaal houdt rekening met de werkelijke concentratie

(activiteit) van de deelnemende stoffen, met (verschillen in) temperaturen

en, vanzelfsprekend, met de E 0 -potentiaal.

Het is in werkelijkheid déze potentiaal E, en niet de eenvoudige E 0 -

waarde, die zal bepalen welk metaal kathodisch (i.e. meer edel) of

anodisch (i.e. meer onedel) zal zijn ten opzichte van een ander

metaal in een specifiek medium – zie ook Sectie 3.3.

De praktische beperking is echter dat voor legeringen – met

aanwezigheid van meerdere metallieke componenten – of bij

complexe media, de elektrodepotentiaal ook hiermee niet verder

theoretisch kan worden berekend. Nochtans bestaat de elektrodepotentiaal

E voor elk metaal in elke vloeistof wel degelijk, onder alle

omstandigheden. Bovendien kan hij eenvoudig experimenteel

worden gemeten, i.e. met behulp van een zogenaamde ‘referentieelektrode’.

Dergelijke gemeten potentialen, met een rangschikking van metalen

en legeringen van ‘edel’ tot ‘onedel’ (zgn. “praktijkreeksen”), zijn

dan ook bepaald geweest voor diverse frequent voorkomende

milieus. Een voorbeeld vindt u in Tabel 2. met een rangschikking

van metalen en legeringen in zeewater. Ze zijn o.a. van belang voor

het inschatten van risico’s op galvanische corrosie (zie Sectie 3.3) in

bepaalde media.

Merk ook op dat bepaalde legeringen in deze rangschikking

twéémaal voorkomen, afhankelijk van het feit of ze ‘actief’ of

‘passief’ zijn (i.e. beschermd door een passieve oppervlakteoxidefilm,

cfr. Sectie 2.2). De tabel bevat ook bepaalde geleidende

niet-metalen, zoals koolstof (grafiet). Grafiet rangschikt zich zelfs

tussen de edelmetalen en vormt dus een aanzienlijk galvanisch

koppel met diverse technische constructiematerialen. Het gevolg is

dat, bijvoorbeeld, roet dan ook oorzaak kan zijn van aanzienlijke

corrosieproblemen.

20


Bovenstaande uiteenzetting is een sterke, maar hopelijk begrijpbare,

vereenvoudiging van wat men aanduidt als het vrij complexe

domein van de “elektrochemische thermodynamica”. Het is de basis

van alle corrosieverschijnselen.

Tabel 2. “Praktijkreeks” (galvanische reeks) voor verschillende metalen en legeringen

in zeewater bij 25C.

Kleinste corrosietendens

Platinum

Goud

Grafiet

Titaan

Zilver

Chlorimet 3 (62 % Ni, 18 % Cr, 18 % Mo) (passief)

Hastelloy C (passief)

18 % Cr – 8 % Ni – 3 % Mo staal (passief)

18 % Cr – 8 % Ni staal (passief)

13 % Cr-Fe (passief)

Inconel (passief)

Nikkel (passief)

Zilversoldeer

Monel

Koper-nikkel

Bronssoorten (Cu-Sn)

Koper

Messingsoorten (Cu-Zn)

Chlorimet 2 (66 % Ni, 32 % Mo, 1 % Fe)

Hastelloy B (65 % Ni, 30 % Mo, 5 % Fe)

Hastelloy A (60 % Ni, 20 % Mo, 20 %Fe)

Inconel (80 % Ni, 13 % Cr, 7 % Fe) (actief)

Nikkel (actief)

Tin

Lood

Lood-tinsoldeersoorten

Hastelloy C (62 % Ni, 18 % Cr, 15 % Mo) (actief)

18 % Cr – 8 % Ni – 3 % Mo staal (actief)

18 % Cr – 8 % Ni staal (actief)

13 % Cr-ijzer (actief)

Gietijzer

Staal of Fe

Aluminium 24S-T

Cadmium

Aluminium 2S

Zink

Magnesiumlegeringen

Magnesium

Grootste corrosietendens

21


2.2. E-pH of Pourbaix-diagramma’s

Ook de hierboven weergegeven oxidatie- en reductiereacties zijn

een simplificatie van wat zich in werkelijkheid zal afspelen. Zo zal

in het geval van ijzer, bijvoorbeeld, het anodisch gevormde Fe 2+

kunnen verder reageren met kathodisch gevormd OH - tot Fe(OH) 2,

wat gaat neerslaan. Dit bruinrode product is gewoon “roest” en

biedt geen enkele verdere bescherming of wat dan ook voor het

onderliggende metaaloppervlak.

Er bestaan echter andere ijzeroxides (of metaaloxides in het

algemeen) die sterk onoplosbaar zijn en door vorming van een

dichte neerslag op het metaaloppervlak dit metaal als het ware

kunnen “afschermen” van het corrosieve milieu en het aldus

behoeden voor verdere aantasting. Men spreekt dan van de vorming

van een ‘passieve film’ of van ‘passivatie’ van het metaal.

Een prominent voorbeeld daarvan is de vorming van de zeer

stabiele Cr 2O 3 film op een roestvast staal.

Ook bij ijzer of gewoon koolstofstaal kan dergelijke passivatie

optreden, met name o.a. door de vorming van beschermend

Fe(OH) 3 of Fe 2O 3 en eventueel Fe 3O 4. De beschermende werking

van deze filmen is niet van dezelfde orde als bij Cr 2O 3, maar is toch

belangrijk in het begrijpen van veel corrosiefenomenen. Daarom

verdient het aandacht even te analyseren onder welke voorwaarden

dergelijke passieffilm kan gevormd worden.

Er zijn diverse reactiepaden volgens welke, bijvoorbeeld, Fe(OH) 3

kan ontstaan (voor de vorming van Fe 2O 3 gelden trouwens analoge

reacties; voor Fe 3O 4 zijn deze lichtjes verschillend). Tabel 3 geeft

een niet-exhaustief overzicht.

Al deze reacties, en hun chemische evenwichten, zijn afhankelijk

van de elektrochemische potentiaal (E) en/of de pH van het milieu.

Ze kunnen dan ook elegant worden weergegeven in een zogenaamd

E-pH diagramma, of ‘Pourbaix-diagramma’, genoemd naar

Marcel Pourbaix, eminent Belgisch elektrochemicus uit de jaren ’50

en ’60 van de vorige eeuw.

22


Tabel 3. Enkele belangrijke potentiële reacties bij de corrosie van ijzer in waterig

midden, beschouwd bij het opstellen van Pourbaix-diagramma. De vorming van

Fe(OH) 3 is van bijzonder belang m.b.t. passivatie van het metaal.

Voor de volledige opbouw van een E-pH diagramma moeten strikt

genomen alle mogelijke evenwichten tussen ijzer, ijzerionen,

ijzeroxiden, ijzerhydroxiden enerzijds en water en zijn ionen

anderzijds beschouwd worden. De desbetreffende evenwichtspotentialen

kunnen alle berekend worden met behulp van de Wet

van Nernst (cfr. supra). Welke reactie-evenwichten uiteindelijk

relevant zijn voor de opbouw van een specifiek E-pH diagramma

moet uiteindelijk blijken uit de experimenteel gecontroleerde

relatieve stabiliteit van de reagentia.

Voor elke metaalionen-concentratie (bv. van [Fe ++ ]) krijgt men een

andere evenwichtslijn in het diagramma. Voor corrosiedoeleinden

legt men echter arbitrair vast dat een bepaald ion de thermodynamisch

stabiele vorm is vanaf een concentratie van 10 -6 molair.

Een gedetailleerd Pourbaix diagramma voor ijzer, met weergave

van verschillende evenwichtsconcentraties voor Fe ++ of Fe +++ is

voorgesteld in Figuur 13. Een vereenvoudigd diagramma (ijzerionconcentraties

10 -6 M) vindt men in Figuur 14.

De diagramma’s tonen ook de limieten van potentiaal en pH

waarbinnen water (H 2O) als dusdanig thermodynamisch stabiel is

en waarbinnen dus de mogelijke limieten voor deze waarden liggen

bij de aanwezigheid van een waterig medium. Bij hoge E-waarden

zal water immers ontbinden met vrijzetting van zuurstof (O 2); bij

lage potentialen met vrijzetting van waterstof (H 2); zie respectievelijk

rechten (b) en (a) in Figuren 13 en 14.

23


Figuur 13. E-pH diagramma voor ijzer in waterig midden.

In het vereenvoudigd E-pH diagramma zijn gebieden aangegeven

waar

o het metaal immuun is, d.w.z. waar geen anodische

reactie mogelijk is, i.e. waar Fe (ijzermetaal) de

thermodynamisch stabiele vorm is;

o het metaal corrodeert, d.w.z. waar Fe-ionen gevormd

worden die gaan oplossen in het milieu. Dit kan gaan

over kationen (Fe ++ of Fe +++ ) in zure of neutrale

middens, of anionen (i.e. HFeO 2- ) welke kunnen

gevormd worden in sterk alkalische media;

o het metaal kan passiveren, d.w.z. waar de gevormde

reactieproducten (i.e. oxides of hydroxides) het onderliggend

metaal in zekere mate afschermen van de

omgeving en zo de corrosie vertragen.

Merk op dat in het geval van ijzer het immuun-gebied nergens

overlapt met het stabiliteitsgebied voor water! Dit is anders voor de

24


zogenaamde ‘edelmetalen’ zoals goud of zilver.

Dit heeft als gevolg dat, onder natuurlijke omstandigheden, ijzer of

staal in een waterig milieu zich nooit effectief immuun zal kunnen

gedragen. Immuniteit kan enkel worden bereikt door artificiële

ingegrepen, zoals zgn. kathodische protectie.

Figuur 14. Vereenvoudigd E-pH diagramma voor ijzer in waterig midden, met

aanduiding van de gebieden waarin corrosie, immuniteit of passivatie kan worden

verwacht.

2.3. Kinetica

De hierboven besproken thermodynamische beginselen laten toe

om de tendensen voor corrosie te bepalen. Dit is echter

onvoldoende om te weten met welke snelheid een gegeven metaal

al dan niet zal corroderen in een bepaalde omgeving. De tendens

voor corrosie kan inderdaad zeer groot zijn, terwijl men vaststelt dat

de corrosiesnelheid zeer laag is en nauwelijks een praktisch

probleem stelt.

De effectieve corrosiesnelheden kan men meten aan de hand van

zogenaamde ‘polarisatiecurven’. De polarisatiecurve van een

25


elektrode stelt de verandering voor van de reactiesnelheid (stroomintensiteit)

als functie van een verandering van de drijvende kracht

(potentiaal).

Zonder in detail te treden kan men stellen dat polarisatiemetingen,

waarbij de potentiaal van het metaaloppervlak – kunstmatig – wordt

gevarieerd boven de evenwichtspotentiaal (anodische polarisatie) en

onder de evenwichtspotentiaal (kathodische polarisatie), en waarbij

de resulterende netto stroomdichtheid wordt geregistreerd, toelaten

de snelheid van corrosiereacties te meten of het corrosie- en

passivatiegedrag van metalen in een bepaald medium te bepalen.

Een schematische voorstelling van een typische E-i curve

(potentiaal-stoomdichtheid) wordt getoond in Figuur 15. Dergelijke

semi-logaritmische curve wordt soms ook betiteld als ‘Evans

diagramma’ en is een belangrijk hulpmiddel voor corrosieonderzoek.

Figuur 15. Typische polarisatiecurve voor (passiverende) metalen in waterig midden.

In sterk simplificerende termen kan men stellen dat, in dergelijke

typische polarisatiecurve (bv. roestvast staal in verdund zwavelzuur),

bij toename van de potentiaal E de stroomdichtheid i (maat voor de

hoeveelheid vrijkomende elektronen van de corrosiereactie en dus

26


voor de snelheid van de reactie) initieel zal toenemen (zie curve A

tot B, of F in Figuur 15).

Vanaf een bepaalde waarde van de potentiaal observeert men echter

in vele omstandigheden een bruuske daling van de stroom (of

stroomdichtheid); zie curve C tot D. Dit wordt veroorzaakt door

‘passivatie’ van het metaal vanaf deze potentiaal; vergelijk dit ook

met de E-pH diagramma’s! De potentiaal van waaraf deze daling

intreedt (punt C) wordt in wat oudere literatuur vaak aangeduid als

de ‘Flade-potentiaal’.

Hoe kleiner de stroom in het gebied D, hoe beter de passivatie van

het metaal in het bestudeerde milieu. De stroomstijging die men bij

hoge potentialen observeert (regio E) is ofwel veroorzaakt door de

‘transpassiviteit’ van het metaal, waarbij de passieve film opnieuw

oplost, ofwel door het optreden van specifieke corrosietypes, zoals

put- of spleetcorrosie (zie Sectie 3.6 en 3.7), ofwel simpelweg door

de ontbinding van het waterig medium (zuurstofevolutie).

Het opmeten en beoordelen van dergelijke curven vraagt de nodige

expertise en zal in deze algemene tekst niet verder worden

behandeld. Dergelijke elektrochemische corrosiemetingen (met z’n

vele varianten) kunnen echter wel een belangrijk hulpmiddel zijn,

niet alleen bij de voorspelling van het corrosiegedrag van specifieke

legeringen in een bepaald milieu, maar ook bij de continue

opvolging of monitoring van materialen bij hun effectief industrieel

gebruik.

27


3. Corrosietypes: Overzicht,

herkenning, mechanismen & risico’s

3.1. Corrosietypes: corrosiemorfologie

Corrosie is, zoals uit de theorie mag blijken, een vrij gecompliceerd

proces waarbij tal van factoren een rol spelen. Het is dan ook niet

verwonderlijk dat corrosie in vele vormen kan voorkomen. Elk van

deze vormen heeft zijn karakteristieke oorzaken en mogelijke

remedies. Het is daarom belangrijk deze verschillende verschijningsvormen

te onderkennen, om een correcte diagnose te kunnen stellen

en aangepaste maatregelen te kunnen formuleren bij het optreden

van corrosieschade, of ook bij het inschatten van corrosierisico’s bij

de bedrijfsvoering van een installatie of bij het ontwerp.

Algemeen kan men corrosiefenomenen indelen in algemene (of

‘uniforme’) en lokale aantasting, met diverse tussenvormen

(Figuur 16).

De algemene, uniforme aantasting is het meest opvallende

verschijnsel in vele natuurlijke milieus. Een elektrochemische reactie

voltrekt zich quasi uniform over het gehele blootgestelde oppervlak

of althans over grote zones ervan.

Het zijn echter vooral de lokale corrosietypes, die zich in een zeer

grote verscheidenheid kunnen voordoen (Figuur 16 en 17), die

economisch en technisch het schadelijkst en gevaarlijkst zijn en in

de industrie de meeste problemen geven (Figuur 18). Denken we

bijvoorbeeld aan put- en spanningscorrosie, met de vorming van

lekkages, scheuren, blisters, etc. tot gevolg.

Een alternatieve indeling is, zoals hiervoor reeds aangegeven, een

opsplitsing volgens zogenaamde natte (of vochtige) en droge

corrosieverschijnselen.

Natte corrosie, die het overgrote deel van de corrosiegevallen

omvat, veronderstelt de aanwezigheid van een vloeistof, meestal een

28


waterige oplossing of een vochtig milieu zoals atmosferische

omstandigheden.

Figuur 16. Schematische voorstelling van algemene en lokale corrosieverschijnselen,

met de vele mogelijke gradaties tussenin.

Droge corrosie treedt op bij afwezigheid van een waterige fase of

boven het dauwpunt van de omgeving. Gassen of dampen zijn

hierbij normaliter de inwerkende stoffen. Droge corrosie wordt

meestal geassocieerd met hoge temperaturen (hoge temperatuurcorrosie).

29


30

Figuur 17. Schematische voorstelling van een aantal (lokale) corrosietypes, met

illustratie van enkele belangrijke metallurgische factoren, en met aanduiding van

typische Engelstalige terminologie.


Figuur 18. Overzicht van de meest frequent voorkomende industriële corrosievormen

(Bron: NACE International).

3.2. Algemene (uniforme) corrosie

Het essentiële kenmerk van uniforme, egale of algemene

corrosie is dat een materiaal over het hele oppervlak min of meer

gelijkmatig in dikte afneemt. De anodische en kathodische reacties

verlopen gelijkmatig over het oppervlak, dit in tegenstelling tot

lokale corrosievormen, zoals putcorrosie (Figuur 19).

De figuur illustreert het verschil tussen de elektrochemische

aspecten van algemene en lokale corrosie. In het eerste geval zijn de

anodische en kathodische deelstromen homogeen over het

oppervlak verspreid. In het tweede geval is de oxidatiereactie

(anode) gelokaliseerd. Voor beide gevallen geldt uiteraard dat, over

het gehele oppervlak gerekend, de elektrische lading die gepaard gaat

met het oxidatieproces gelijk is aan die van het reductieproces.

31


Figuur 19. Verdeling elektrochemische cellen (anodisch, meest elektronegatief en

kathodisch, meer elektropositief) bij algemene en lokale corrosie (Bron: TNO).

Ondanks het veelvuldig voorkomen, is uniforme corrosie

technologisch gezien niet zo schadelijk, omdat de snelheid van het

corrosieproces in het algemeen redelijk gekend en beheersbaar is.

Een belangrijke vorm van uniforme corrosie is de atmosferische

corrosie.

Atmosferische corrosie

Met deze vorm van corrosie wordt iedereen dagelijks geconfronteerd.

Als voorbeeld kennen we het ‘roesten’ van ijzer en staal

(Figuur 20), het oxideren van koper met vorming van een malachietgroene

oppervlaktelaag, het grauw worden van zink, het vormen van

witachtige afzettingen op zink of aluminium, wel eens ‘witte roest’

genoemd (Figuur 21).

De belangrijkste corroderende agentia zijn hier zuurstof en water

(luchtvochtigheid). Bij een constante relatieve vochtigheid lager dan

ca. 60 %, is er met staal vrijwel geen sprake meer van atmosferische

corrosie. Naast de luchtvochtigheid zijn er nog verschillende andere

variabelen die het proces grondig kunnen beïnvloeden.

32


Figuur 20. Atmosferische corrosie.

Figuur 21. Gegalvaniseerd stalen ‘drum’, met het zink volledig overdekt door ‘witte

roest’.

Voorbeelden zijn: temperatuur, condensatie, regen, aanwezigheid

van chloriden (zee-atmosfeer), polluenten zoals zwaveloxides (SO 2,

SO 3), koolstofdioxide (CO 2), waterstofsulfide (H 2S), stikstofoxides

(NO x), enz. Hiermee wordt aangegeven dat stedelijke, industriële of

maritieme atmosferische condities veel meer aanleiding geven tot

corrosie dan een landelijke atmosfeer.

Bij de atmosferische corrosie van staal, zink, koper en aluminium −

zowat de meest voorkomende constructiematerialen in het dagelijks

gebruik − ziet men duidelijke verschillen. Staal ‘roest’ en als er niets

33


aan wordt gedaan, blijft dit corrosieproces relatief snel en continu

doorgaan. Bij de andere voornoemde materialen zien we

daarentegen het optreden van verkleuringen en/of de vorming van

poedervormige afzettingen. Hierdoor verloopt dit corrosieproces

vaak veel langzamer dan bij ijzer of staal (Figuur 21). Het verschil zit

vooral in de dichtheid van de gevormde corrosielaag. Bij het

oxideren van ijzer ontstaat er een min of meer poreuze laag van

corrosieproducten (ijzeroxiden, -hydroxiden, -carbonaten en

dergelijke). Bij zink, koper en aluminium ontstaan er hechte en

dichte oxide- (of carbonaat-) lagen, die de voortgang van het

corrosieproces sterk vertragen.

Van deze eigenschap wordt dan ook gebruikgemaakt om staal te

beschermen tegen atmosferische corrosie door het te voorzien van

een dunne laag aluminium (aluminiseren) of zink (galvaniseren). Het

zink zorgt hierbij bovendien voor een kathodische protectie van het

staal. Ook worden vaak organische deklagen of verven toegepast

om het onderliggende metaal te beschermen.

3.3. Vorming van galvanische cellen –

galvanische corrosie

De elektrochemische toestand van een metaal in een elektrolyt

wordt weergegeven door zijn elektrodepotentiaal E (cfr. supra).

Deze elektrodepotentiaal is verbonden met de redoxreacties die aan

de interface van het metaal en het elektrolyt onderhouden worden

en wordt bij evenwicht berekend via de wet van Nernst (zie ook

Sectie 2.1). In zijn eenvoudigste vorm:

E = E

0 +

RT a

ln

nF a

ox

red

Voor T = 25 °C :

E = E

0 +

0,059

log

n

a

a

ox

red

Hierin is:

E o :

de zogenaamde standaard elektrodepotentiaal (of standaardpotentiaal),

dit is de evenwichtspotentiaal bij een activiteit

van de reagerende componenten gelijk aan één. Men situeert

34


deze potentiaal ten opzichte van de standaard

waterstofelektrode (H + /H 2-reactie) waarvoor men arbitrair

de standaardpotentiaal gelijk aan nul stelt;

R: universele gasconstante;

T: absolute temperatuur (Kelvin);

F: de zogenaamde Faraday-constante, een omrekeningsfactor

om “van chemische tot elektrische eenheden te komen”.

Het is de elektrische lading van 1 mol éénwaardige ionen

(1 Faraday 96.500 Coulomb);

n: het aantal elektronen betrokken bij de beschouwde

elektrochemische reactie;

a: activiteit (die men benaderend door concentraties en/of

partiële drukken kan vervangen).

Samenvattend: Een galvanische cel wordt gevormd telkens

wanneer, in eenzelfde milieu, twee metalen of zones van eenzelfde

metaal die met elkaar in contact zijn, een verschillende elektrochemische

potentiaal bezitten.

De meest gekende vorm van galvanische corrosie is de versnelde

corrosie die optreedt door twee verschillende metalen aan elkaar te

koppelen en in een elektrolyt (geleidende vloeistof) onder te

dompelen. Daarbij gaat het “minst edele” metaal in oplossing. Dit

is het gevolg van het verschil in elektrodepotentialen van beide

metalen en het ontstaan van een galvanische cel bij koppeling van

beide.

Verschillen in elektrodepotentiaal kunnen echter door velerlei

oorzaken ontstaan, zodanig dat galvanische corrosie niet enkel

optreedt bij koppeling van twee verschillende metalen. Een

galvanische cel wordt gevormd telkens wanneer, in eenzelfde

milieu, twee metalen of zones van eenzelfde metaal die met elkaar

in contact zijn, een verschillende elektrochemische potentiaal

bezitten.

a. Concentratiecellen

Een potentiaalverschil tussen twee zones van eenzelfde metaal

ontstaat bijvoorbeeld wanneer er zich een concentratieverschil in

35


het milieu voordoet. Het optreden van dergelijke cellen kan men

dikwijls door een gepast ontwerp vermijden, bv. door een betere

plaatsing van toevoer- en afvoerleidingen, door roersystemen toe te

passen, spleten te vermijden, enz. (Figuur 22).

Figuur 22. Vorming van een galvanische cel door concentratieverschillen.

Een bijzonder geval van een concentratiecel is de zuurstofcel. Men

krijgt hier corrosie door een zogenaamde differentiële aeratie van

hetzelfde materiaal. Bijvoorbeeld aan een metaal dat gedeeltelijk in

en gedeeltelijk uit de grond of een water- of vloeistofoppervlak

steekt (waterspiegelcorrosie; zie Figuur 23).

Een illustratief voorbeeld wordt getoond in Figuur 24. Een vertind

metalen voedselblikje, openstaand aan de lucht voor een drietal

dagen, vertoont (ernstige) versnelde aantasting aan het

vloeistofoppervlak. Hetzelfde geldt voor het metalen draadnet in

Figuur 25, waar het contactpunt tussen twee draadfilamenten

onderhevig is aan versnelde aantasting.

36


Figuur 23. Corrosie wegens ontstaan van zuurstofconcentratiecellen:

waterspiegelcorrosie.

Figuur 24. Voorbeeld van ‘waterspiegelcorrosie’: versnelde aantasting door

zuurstofconcentratiecel aan het vloeistofoppervlak.

Figuur 25. Versnelde corrosie door zuurstofconcentratiecel (en spleetcorrosie-effect) bij

metalen draadnet.

37


Een niet-aaneengesloten film of afzetting op een metaaloppervlak

leidt eveneens tot de vorming van een dergelijke zuurstofcel (zie

Figuur 26).

Figuur 26. Corrosie wegens ontstaan van zuurstofconcentratiecellen: differentiële

aeratie door beschadiging van de oppervlaktefilm.

Zuurstofcellen zijn bijna steeds aanwezig bij de vorming van (niethomogene)

afzettingen op een metaaloppervlak. De oorzaak van

dergelijke afzettingen kan van velerlei aard zijn: minerale afzettingen

zoals kalk of carbonaten, vuil en organische producten, enz.

.

Figuur 27. Praktijkillustratie van ‘under deposit corrosie’ in een koperen

drinkwaterbuis als gevolg van het ontstaan van een zuurstofcel (Bron: During

E.D.D., Corrosion Atlas).

Corrosie onder afzettingen (E: Under Deposit Corrosion of deposit

corrosion) is dan ook een veelvoorkomende oorzaak van corrosieinitiatie

en het corrosiefenomeen uit zich vaak in de vorm van het

optreden van relatief grote gaten (enkele mm) in een metaalwand.

Een praktische illustratie wordt gegeven in Figuur 27. Veelal spelen

38


bij deze corrosie ook nog specifiek aan ‘spleetcorrosie’ gerelateerde

effecten een rol, zoals de opconcentratie van agressieve speciën uit

het milieu (zie Sectie 3.7 Spleetcorrosie).

b. Temperatuurcel

Ook een temperatuurverschil kan aanleiding geven tot een

potentiaalverschil in eenzelfde materiaal. Ook hierdoor kan

versnelde corrosie ontstaan. Dit wordt thermogalvanische

corrosie genoemd (zie Figuur 28).

Figuur 28. Thermogalvanische corrosie.

c. Celvorming wegens metallurgische factoren

Zeer belangrijk zijn ook diverse metallurgische factoren. Ze kunnen

storingen veroorzaken van het normale kristallografisch patroon

omwille van insluitsels, korrelgrenzen, aanwezigheid van

lasnaden (Figuur 29), dislocatie-opstapelingen ontstaan bij bv.

koudvervormen (koudversteviging), gelokaliseerde restspanningen

bv. door krimp bij een lasnaad, krassen, enz...

Dergelijke metallurgische factoren kunnen er de oorzaak van zijn

dat op microscopische schaal galvanische cellen ontstaan tussen de

meer en minder aangesproken zones.

39


Een gekend voorbeeld hiervan is de zogenaamde ringwormcorrosie.

Tijdens het opsmeden van dikwandige flenzen op buizen

zijn dikwijls grote temperatuursgradiënten aanwezig in de buis.

Hieruit kunnen metallurgische structuurveranderingen volgen. Hier:

het bolvormig worden van het cementiet in een bepaalde

temperatuurzone tijdens het smeden. Deze nauwe zone, op enige

afstand van de opgesmede flens, fungeert ten opzichte van de rest

van de buis als anode. Bij aanwezigheid van een zwak zuur kan deze

zone ringvormig wegcorroderen.

Figuur 29. Enkele voorbeelden van galvanische corrosie te wijten aan metallurgische

factoren: insluitsels, korrelgrenzen, lasnaad.

Selectief uitlogen

Het selectief uitlogen of de selectieve aantasting (E: selective

leaching of dealloying) is de verwijdering van een element uit een vaste

oplossing, zoals een legering, door een corrosieproces. Hierbij gaat

het meest onedele bestanddeel of de meest onedele fase selectief in

oplossing, terwijl de rest als een poreuze, mechanisch zeer

40


verzwakte, massa achterblijft. Een schematische voorstelling wordt

gegeven in onderstaande figuur (Figuur 30).

Figuur 30. Schematische voorstelling selectief uitlogen of selectieve aantasting.

Het meest gekende voorbeeld is het ontzinken van messing en

koperlegeringen die meer dan ca. 14 % zink bevatten in corrosieve

media, zoals zeewater. Ook bij andere legeringen en legeringselementen

komt het verschijnsel voor, o.a. aluminium, ijzer, kobalt

en chroom.

Een typische illustratie van het corrosiepatroon veroorzaakt door de

ontzinking van messing wordt gegeven in Figuur 31.

Onderstaande foto's tonen enkele andere praktische illustraties.

Figuur 31. Praktijkillustratie van selectief uitlogen van legeringen (dwarssnede

metaalwand); de metaalwand is lokaal verworden tot een poreuze plug.

41


Figuur 32. Praktijkillustratie van corrosie veroorzaakt door selectief uitlogen

(ontzinking) van een messing thermokoppelhuis in een heetwaterketel. Foto links: een

macroscopische illustratie van het corrosiefenomeen; foto rechts het corresponderende

microscopische uitzicht (Bron: During E.D.D., Corrosion Atlas).

Figuur 33. Grafitisatie: algemeen uitzicht en microstructuur (grijs gietijzer).

Een ander voorbeeld is het zogenaamd grafitiseren of de

grafitisatie van gietijzer. Gietijzer bevat een hoeveelheid vrij

koolstof (grafiet). In een corrosief milieu, zoals een zwak zuur, kan

het ijzer in oplossing gaan en blijft uiteindelijk een netwerk van

42


grafiet over. Hetzelfde kan gebeuren bij jarenlange blootstelling van,

bijvoorbeeld, grijs gietijzer aan vrij corrosieve bodems.

d. Bimetallische corrosie: contact tussen verschillende

metalen

Dit is waarschijnlijk de meest bekende vorm van galvanische

aantasting. Het corrosiefenomeen is dan ook gekend onder diverse

benamingen: galvanische corrosie, bimetallische corrosie of

contactcorrosie. Het treedt op als er elektrisch contact is tussen

twee (of meer) verschillende metalen die op hun beurt in contact

staan met hetzelfde milieu. Het is duidelijk dat er steeds corrosie kan

optreden bij dergelijk contact. Hierbij zal het meest elektronegatieve

(meest ‘onedele’) metaal als anode fungeren en in oplossing. gaan,

terwijl het meest elektropositieve (meest ‘edele’) metaal daarentegen

door een kathodische stroom zal worden beschermd (zie Figuur 34).

Figuur 34. Galvanische of contactcorrosie (bimetallische aantasting).

Wanneer de evenwichtspotentialen van de metalen in het elektrolyt

verschillen, zal de combinatie van beide metalen immers een

potentiaal aannemen die ergens tussen de afzonderlijke waarden in

ligt. Dit betekent voor het onedele metaal (met de meest negatieve

potentiaal) een potentiaalverhoging, waardoor de corrosiesnelheid

toeneemt. Bij het edele metaal is het omgekeerde het geval, daar

neemt de corrosiesnelheid af. Afhankelijk van factoren zoals

43


geometrie en elektrische geleidbaarheid van het milieu, zal de extra

aantasting dicht bij het contactvlak optreden (zie figuren hieronder) of

zich eerder over het oppervlak uitspreiden.

Figuur 35. Praktijkillustratie van galvanische corrosie tussen C-stalen bevestigingsbouten

en roestvast stalen steunplaat.

Figuur 36. Praktijkillustratie van galvanische corrosie: versnelde aantasting van een

waterleidingbuis uit gegalvaniseerd staal bij contact met een messing kraan (Bron:

During E.D.D., Corrosion Atlas).

De intensiteit van de aantasting is niet enkel afhankelijk van de

elektrochemische karakteristieken van de metalen, maar bijzonder

44


ook van de oppervlakteverhouding van beide metaaldelen. Vooral

een klein onedel oppervlak is nadelig zoals bv. stalen klinknagels in

grotere koperen structuur, terwijl het omgekeerde geval mogelijkerwijs

minder nefaste gevolgen heeft (zie Figuur 37).

Figuur 37. Beperkte bimetallische corrosie: klein kathodisch oppervlak

(koperen/messing schroef) vs. groot anodisch oppervlak, i.e. koolstofstalen plaat

(Bron: NBCC – NACE Basic Corrosion Course).

In de praktijk zal men dan ook altijd rekening moeten houden met

de ‘corrosiviteit’ van het milieu (nauwelijks corrosieve middens -

zoals droge lucht - geven weinig of geen galvanische corrosieproblemen)

Tevens zijn passivatieverschijnselen van het allergrootste belang. Zo

kan een sterk elektronegatief metaal zoals bv. aluminium of titanium

in bepaalde milieus gemakkelijk passiveren en zich in deze passieve

toestand gedragen als een veel ‘edeler’ metaal t.o.v. een metaal dat

normaliter meer elektropositief is, bv. ijzer).

Men zal zich dan ook wenden tot op de praktijk gebaseerde

spanningsreeksen (E: galvanic series) van metalen en legeringen om

uit te maken welk materiaal in een bepaald milieu als kathode

fungeert en welk als anode; cfr. Sectie 2.

De figuur en tabellen hieronder tonen typische elektrodepotentialen

voor diverse metalen en legeringen in stromend zeewater, grond of

hemelwater en vochtige atmosfeer; zie ook Sectie 2.1.

45


Figuur 38. Praktijkreeks van elektrodepotentialen van diverse metalen en legeringen

in stromend zeewater (2,5 - 4 m/sec; temperatuur 10 - 25 °C);

Referentie-elektrode: verzadigde calomel (SCE).

Bimetallische corrosie kan worden vermeden door geen metalen

met elkaar te koppelen die ver van elkaar staan in een dergelijke

spanningsreeks. Als alternatief kan men een elektrisch isolerend

materiaal tussen beide aanbrengen en zo een galvanische scheiding

realiseren.

46


Tabel 4. Typische elektrodepotentialen voor verschillende metalen en legeringen in

neutrale grond of in water (Referentie: verzadigde koper/kopersulfaat-elektrode).

Metaal

Volt

Commercieel zuiver magnesium -1,75

Magnesiumlegering (6 % Al, 3 % Zn, 0,15 % Mn) -1,6

Zink -1,1

Aluminiumlegering (5 % Zn) -1,05

Commercieel zuiver aluminium -0,8

Zacht staal (zuiver en glanzend) -0,5 tot -0,6

Zacht staal (geroest) -0,2 tot -0,5

Gietijzer (niet-gegrafitiseerd) -0,5

Lood -0,5

Zacht staal in beton -0,2

Koper, messing, brons -0,2

Silicium, gietijzer -0,2

‘Mil scale’ op staal -0,2

Koolstof, grafiet, cokes +0,3

Tabel 5. Spanningsreeks voor verschillende metalen in de atmosfeer* (Metalen of

legeringen behorend tot dezelfde groep kunnen normaliter samen worden gebruikt).

Groep

I

II

III

IV

Metaal

Magnesium

Aluminium

Zink

Cadmium

IJzer en koolstofstaal

Lood

Tin

AISI 430 roestvast staal

AISI 302 roestvast staal

AISI 304 roestvast staal

AISI 316 roestvast staal

V

Koper-nikkel- en koper-zink-legeringen

Koper

Zilver

Goud

* Gebaseerd op atmosferische expositietesten in maritieme, industriële en corrosieve tropische

milieus

47


3.4. Zwerfstroomcorrosie

Zwerfstroomcorrosie (E: stray current corrosion), soms ook betiteld

als elektrolyse, komt vrij veelvuldig voor. Een typisch voorbeeld

vindt men bij de corrosie van gas- of waterleidingbuizen veroorzaakt

door zwerfstromen van elektrische tractiesystemen zoals bv. trams in

de steden, treinen, … (zie Figuur 39 ).

Figuur 39. Praktijkillustratie van zwerfstroomcorrosie bij een ondergrondse gasleiding

(Bron: Bogaerts W.F.L., Active Library on Corrosion).

Wanneer de onderlinge verbinding van de rails slecht de elektrische

stroom geleid, is het mogelijk dat deze een uitweg zoekt via de grond

naar een andere geleider, in casu de gas- of waterleidingbuizen (zie

Figuur 40).

Op de plaats waar de elektrische stroom terug zal uittreden uit de

geleider, bv. in de buurt van het grondstation, zal een sterk versnelde

corrosie optreden.

48


Figuur 40. Zwerfstroomcorrosie van een ingegraven pijpleiding veroorzaakt door een

elektrisch tractiesysteem (tram/trein): (a) elektrochemisch equivalent schema; (b)

schematische voorstelling.

Dit laatste punt fungeert immers als anode in de elektrolysecel die

wordt gevormd in het huidige systeem. Inderdaad de anode is de

plaats waar elektronen worden afgegeven. Merk op dat de plaats

waar de stroom intreedt in de geleider als kathode fungeert omdat

er elektronen toegevoegd worden. Derhalve wordt deze plaats

beschermd. Ze is dus niet aan corrosie onderhevig.

Dit alles volgt ook uit het elektrochemisch equivalente schema van

bovenstaande figuur (Figuur 40a). Noteer daarvoor dat de

elektronenstroom bij conventie een tegengestelde richting heeft

t.o.v. conventionele positieve stroom. Elektronen lopen van de –

naar de + potentiaal.

Een stroom kiest de gemakkelijkste weg, ook al is dat niet diegene

die voor geleiding voorzien is. Het punt waar de stroom de

gemakkelijkste weg verlaat, fungeert als anode en op die plaats zal

corrosie optreden.

49


De remedie tegen de hierboven beschreven aantasting ligt voor de

hand: de rails moeten in de eerste plaats goed elektrisch verbonden

zijn. Een andere mogelijkheid is de zwerfstromen te ‘draineren’

door het aanbrengen van een elektrische verbinding tussen de

buisleiding in de buurt van het voedingsstation en een

aardelektrode. Alternatief kan men trachten een zekere vorm van

afscherming (shielding) te verkrijgen door een andere geleider, zoals

afvalijzer, te plaatsen tussen de buisleiding en de rails.

Wisselstroom is bij zwerfstroomcorrosie niet zo schadelijk als

gelijkstroom, als tenminste geen gelijkrichting door de grond

optreedt.

Zwerfstroomcorrosie komt veel meer voor dan gedacht. Niet alleen

het hierboven geciteerde klassieke voorbeeld is van belang. Ook de

gelijkstroommotoren van liften en dergelijke vormen bij een slechte

aarding vaak een bron van zwerfstromen en dito corrosie. Hetzelfde

geldt bij de − overigens verboden − aarding van elektrische

toestellen via de waterleiding of het verwarmingscircuit. Andere

voorbeelden zijn legio.

Een ander traditioneel, tot de verbeelding sprekend voorbeeld is de

corrosie die aan een scheepswand kan optreden bij

laswerkzaamheden (zie Figuur 41). Bij gebruik van gelijkstroom

waarbij de generator op de kade is geplaatst, zoekt de stroom zich

een weg terug naar de generator via de scheepswand en het water.

Waar de stroom uittreedt, vindt corrosie plaats. Eenzelfde

voorbeeld ziet men in Figuur 42 waar verbinding van een plezierjacht

met de walstroom door foutieve constructies al na enkele maanden

aanleiding geeft tot ernstige aantasting.

Een laatste voorbeeld is het geval van een pijpleiding met elektrisch

geïsoleerde flenzen en een goed geleidende vloeistof in of rond de

buis (zie Figuur 41b ). Een elektrische stroom, die langs de leiding

loopt, gaat bij de flenzen door de vloeistof in of rond de leiding naar

het volgende stuk buisleiding. Waar de stroom uittreedt, is er

corrosie.

50


Figuur 41. Illustratie van zwerfstroomcorrosie veroorzaakt door lassen (a) of bij

flenzen in pijpleidingen (b).

Figuur 42. Praktijkillustratie van zwerfstroomcorrosie bij staartstukken van

plezierjacht.

Typerend voor het verschijnsel van zwerfstroomcorrosie is het

zuivere uitzicht van het gecorrodeerde oppervlak dat nagenoeg vrij

51


is van corrosieproducten (zie Figuur 39, praktijkillustratie). Dit komt

doordat de metaalionen (corrosieproducten) weg migreren van de

structuur onder invloed van het elektrisch veld. Dit is een behoorlijk

uniek kenmerk onder de diverse corrosietypes (afgezien van erosiecorrosie

etc.; cfr. infra).

Typisch bij zwerfstroomcorrosie is ook dat de aantasting bij twee

tegenover elkaar liggende oppervlakken slechts optreedt aan één

zijde en wel die waar de stroom uittreedt. Dat maakt het uitzicht

verschillend van dit van bv. spleetcorrosie of cavitatieschade.

Detectie van zwerfstromen is niet altijd eenvoudig, maar kan

gebeuren door het registreren van de elektrodepotentiaal van de

corroderende buisleidingen of structuren ten opzichte van een

referentie-elektrode gedurende enige tijd. Hierbij zullen

desgevallend fluctuaties van de elektrodepotentiaal naar voor

komen die kunnen worden geassocieerd met elektrische fenomenen.

3.5. Interkristallijne corrosie

De korrelgrenzen zijn energierijke plaatsen in een metaal. In

normale omstandigheden hebben ze weinig of geen invloed. Onder

welbepaalde omstandigheden worden echter de korrelgrenzen zeer

reactief.

De gelokaliseerde aantasting van korrelgrenzen en hun omgeving,

met een relatief onbelangrijke aantasting van de korrel zelf, noemt

men interkristallijne corrosie (E: intergranular corrosion of

intergranular attack − IGA). Hierbij zal de corrosie via de

korrelgrenzen het metaal binnendringen en de kristallen als het ware

uit het metaaloppervlak losweken (zie onderstaande figuren: Figuur

43 en 44).

Diverse specifieke omstandigheden zullen aanleiding kunnen geven

tot IGA en diverse metalen zijn eraan onderhevig.

52


Figuur 43. Schematische voorstelling interkristallijne corrosie (dwarsdoorsnede).

Figuur 44. Microscopische opnamen interkristallijne (intergranulaire) corrosie

(bovenaanzicht en dwarsdoorsneden).

Interkristallijne corrosie kan, bijvoorbeeld, ontstaan in roestvaste

staalsoorten indien ze een bepaalde tijd in een kritisch

temperatuurgebied van ca. 650C° verblijven. Hierdoor ontstaan

immers aan de korrelgrenzen zones waarbij te veel chroom aan de

metaalmatrix is onttrokken en in carbiden (Cr 23C 6) werd omgezet.

Nabij de korrelgrenzen is het roestvast staal dan niet meer passief

omdat het chroomgehalte daar daalt beneden de 12 %. Aan dit

aspect zal vooral bij het lassen van dergelijke staalsoorten bijzonder

aandacht moeten worden geschonken (zie verder Secties 3.5a.

Sensitisering en 3.5b. Lasbederf (weld decay)). Intergranulaire corrosie

53


kan ook worden veroorzaakt door een verkeerde warmtebehandeling

of door bijzondere procescondities.

Doordat in austeniet de diffusiesnelheid van de verschillende

legeringselementen heel wat lager is dan in ferriet, zijn de

austenitische roestvast staalsoorten minder gevoelig voor

interkristallijne corrosie dan de ferritische.

Andere voorbeelden van IGA vinden we bij zink- en aluminiumlegeringen.

De duraluminiumlegeringen lijden zo aan interkristallijne

corrosie door een spontane vorming van precipitaten (o.a.

CuAl 2) op de korrelgrenzen. Sommige magnesium- en

koperlegeringen vertonen eveneens hetzelfde mechanisme van

corrosie, maar wel minder sterk uitgesproken.

Interkristallijne corrosie kan ook ontstaan ten gevolge van de

inwerking van specifieke corrosieve chemicaliën op bepaalde

legeringen. Een bekend voorbeeld is de interkristallijne aantasting

van legeringen met een hoog nikkelgehalte in zwavelhoudende

media met gereduceerde zwavelverbindingen, zoals sulfiden en

mercaptanen. Ook agressieve organische zuren zoals azijnzuur en

mierenzuur kunnen de oorzaak zijn van interkristallijne corrosie van

diverse roestvaste staalsoorten, eventueel na voorafgaande

sensitisering. Andere voorbeelden zijn de interkristallijne aantasting

van staal of roestvast staal in warme sterk basische fluida, waarbij

deze interkristallijne corrosie uiteindelijk kan resulteren in

intergranulair spanningscorrosiescheuren (zie Sectie 3.9.

Spanningscorrosie).

a. Sensitisering

Voor austenitische roestvaste staalsoorten (RVS) heeft men dit type

corrosie diepgaand onderzocht. Er werd vastgesteld dat austenitisch

roestvast staal bij verwarming in een bepaalde temperatuurszone

gevoelig gemaakt kan worden (“gesensitiseerd”) voor

interkristallijne corrosie. Roestvast staal bevat in leveringstoestand

steeds een beetje koolstof welke voor het grootste gedeelte in de

austenietstructuur is opgelost.

54


Indien deze metastabiele vaste oplossing later opnieuw opgewarmd

wordt op een temperatuur gelegen tussen de 500 en 850 C°, zullen

de koolstofatomen trachten zich met chroom te verbinden tot

chroomcarbiden (normaliter C 23C 6), die zich in en op de

korrelgrenzen uitscheiden. De vormingssnelheid van deze

chroomcarbiden is het hoogst nabij 650 °C tot 750 °C, afhankelijk

van het type roestvast staal. Vanaf 400 à 500 °C is de beweeglijkheid

van de koolstofatomen voldoende hoog om zich te verplaatsen naar

de korrelgrenzen (segregeren). Niet alleen is er aan de korrelgrenzen

een iets grotere inter-atomaire afstand, maar ook bevinden de

meeste koolstofatomen zich reeds rond de korrelgrenzen van bij het

stollen van het staal. Wegens de lage diffusiesnelheid van

chroomatomen kan het chroom nodig voor de vorming van

chroomcarbiden niet aangevuld worden vanuit de massa. Bijgevolg

treedt er een verarming op aan chroom nabij de korrelgrenzen, zie

onderstaande figuur (Figuur 55).

Figuur 55. Verarming aan vrij chroom in de zones rond de korrelgrenzen.

Het chroomgehalte kan hierdoor plaatselijk nabij de korrelgrenzen

dalen onder de 12 % Cr. Hierdoor verliest het roestvast staal nabij

de korrelgrenzen zijn passiviteit. De aantasting die daarvan het

gevolg is noemt men interkristallijne corrosie.

55


Het gevoelig worden van roestvast staal aan intergranulaire corrosie

door een hoge temperatuur, noemt men dus sensitiseren.

Figuur 46. Daling van het percentage Cr in de omgeving van de korrelgrenzen

waarbij er in (a) sensitisering is en er in (b) net geen sensitisering optreedt.

Bij langer verwarmen zal er ook een segregatie van het vrije chroom

optreden, waarbij dus de verarming aan vrij chroom wordt

tenietgedaan en de sensitisering opnieuw afneemt (Figuur 46b).

b. Lasbederf (weld decay)

Een in de praktijk veel voorkomend geval van interkristallijne

corrosie is het zogenaamde lasbederf (E: weld decay).

56


Lasbederf is een vorm van interkristallijne corrosie in de warmtebeïnvloede

zone van een las. Deze vorm treedt veel op,

voornamelijk bij het lassen van austenitisch roestvast staal.

Het mechanisme correspondeert met wat hierboven is beschreven

(zie Figuur 47). De aantasting doet zich typisch voor als een parallel

spoor op enkele millimeter van de lasnaad (typisch 2 à 5, tot max.

10 mm) in de warmte-beïnvloede zone ervan.

Figuur 47. Typisch temperatuurverloop bij het elektrisch lassen van type 304

roestvast staal. De gearceerde zone duidt het gebied aan waar sensitisering van het

metaal kan optreden. Deze kritische condities van temperatuur en verhittingsduur

doen zich voor op enkele millimeter van de lasnaad.

Figuur 48 illustreert het proces voortreffelijk, terwijl Figuur 49 een

foto toont van een praktisch voorbeeld.

Middelen om interkristallijne corrosie te voorkomen zijn:

- verminderen van het koolstofgehalte onder een bepaald

koolstofpercentage, dan treedt er immers geen

oververzadiging meer op (zie Tabel 6);

57


- toevoegen van gammagene (austeniet-stabiliserende)

elementen zoals nikkel of stikstof. Een gammageen element

breidt de austenietfase uit;

- toevoeging van elementen zoals molybdeen verschuiven de

zogenaamde TTT-curve naar kleinere afkoelingssnelheden

(Figuur 50), zodat de afkoelcurve niet door de

‘precipitatieneus’ snijdt;

Figuur 48. 'Weld decay' - interkristallijne corrosie op kleine afstand parallel met de

lasnaad (dwarsdoorsnede; optische-microscoopopname; lasnaad is gemarkeerd in

rechterbovenhoek); Bron: NACE, Basic Corrosion Course.

Figuur 49. Praktijkillustratie van weld decay: links macroscopisch beeld, rechts:

microstructuur (Bron: During E.D.D., Corrosion Atlas).

58


- tweefasige (austeniet-ferriet) roestvaste staalsoorten

(duplexen) zijn minder gevoelig omdat ook hier een

homogene verdeling wordt verkregen;

- toevoeging van koolstofbinders zoals titaan of niobium

(Am: columbium) is gunstig. Deze stoffen vormen echter

ook nitriden, zodat men ook met het stikstofgehalte

rekening dient te houden (TiN 3,43 en NbN 6,64). Typische

voorbeelden van gestabiliseerde austenitische staalsoorten

zijn het type 321 (Ti-gestabiliseerde vorm van type 304 =

18Cr/8Ni) en type 347 (Nb-gestabiliseerd type 304).

Tabel 6. Maximaal koolstofgehalte voor austenitische roestvaste staalsoorten teneinde

sensitisering te voorkomen .

18 % Cr 0,02 % C

19 % Cr 0,03 % C

20 % Cr 0,04 % C

Figuur 50. Invloed van Mo op de ligging van de TTT-curve voor RVS.

c. Meskantcorrosie

Het gebruik van gestabiliseerde staalsoorten kan door opbouw van

verschillende lasrupsen aanleiding geven tot de zogenaamde

meskantcorrosie (E: knife-edge attack of knife-line attack).

59


Dit laatste contrasteert met corrosie wegens lasbederf. Daar heeft

men immers aantasting op 2 à 10 mm naast de las. Het probleem

kan worden opgelost door het materiaal tot 900 à 1.000 °C op te

warmen na het lassen, waarbij zich opnieuw niobiumcarbiden

vormen. Vervolgens dient men snel af te koelen om deze toestand

a.h.w. in te vriezen.

d. Exfoliatie

Een zeer specifieke vorm van interkristallijne corrosie, die vooral

voorkomt bij gewalste of geëxtrudeerde aluminiumlegeringen, maar

die ook reeds is waargenomen bij magnesiumlegeringen en kopernikkel

warmtewisselaarbuizen, is afschilfering of zogenaamde

exfoliatiecorrosie.

Exfoliatie is een term die wordt gebruikt om het type corrosie te

kenmerken waarbij zich een afschilferen voordoet evenwijdig aan

het metaaloppervlak (wals- of extrusierichting). Metaalvlakken

schilferen af of worden van het oppervlak weggeduwd door

inwendige spanningen opgebouwd door de corrosieproducten. Dit

afbladderen komt voor wanneer de interkristallijne corrosie

resulteert in de expansie van de korrelstructuur evenwijdig aan het

oppervlak. Een voorbeeld ziet men in Figuur 51.

Figuur 51. Praktijkillustratie van exfoliatie (Bron: Bogaerts W.F.L., Active

Library on Corrosion).

60


3.6. Putcorrosie

a. Algemeen

Putcorrosie is een vorm van uiterst plaatselijke corrosie die

resulteert in perforatie van het metaal door gaatjes met een diameter

die meestal gelijk of kleiner is dan de diepte (zie Figuren 52 en 53).

Figuur 52. Praktijkillustraties van het putcorrosieverschijnsel (Bron: Bogaerts

W.F.L., Active Library on Corrosion).

Het is, naast spanningscorrosiescheuren (Sectie 4.9), één van de

meest destructieve en meest verraderlijke vormen van corrosie en

wel omwille van de volgende redenen:

- een metalen omhulling zal vrij plots beginnen te lekken omdat

het is doorboord op een plaats; ondanks de beperktheid van de

aantasting zal het gehele onderdeel moeten vervangen worden;

- het verschijnsel is moeilijk te detecteren, enerzijds omdat de

putjes zo klein zijn, anderzijds omdat ze meestal ook nog met

61


corrosieproducten zijn bedekt (cfr. Figuur 53 dwarsdoorsnede).

Ultrasoon-wanddiktemetingen of vele andere niet-destructieve

inspectie- of monitoringtechnieken zijn ongeschikt om de putjes

te vinden;

- een kwantitatieve maat voor de aantasting is moeilijk te geven,

zodat gevallen ook moeilijk onderling te vergelijken zijn; onder

gelijke omstandigheden kunnen de aard en het aantal putjes

sterk verschillen;

- het is vrij moeilijk om, op basis van laboratoriumtesten, het

optreden van putcorrosie te voorspellen.

Figuur 53. De vele gedaanten van ‘pitting’ of putcorrosie, alle veroorzaakt door

chloriden – microscopisch bovenaanzicht (links) en dwarsdoorsnede (rechts).

Putcorrosie, louter gezien als een plaatselijke aantasting met

vorming van putjes als gevolg, kan vele oorzaken hebben. In alle

gevallen is de aantasting te wijten aan corroderende omstandigheden

die uiterst plaatselijk aanwezig zijn.

Als mogelijke putvormende oorzaken noemen wij spleetcorrosie

(zie Sectie 3.7. Spleetcorrosie) en zwerfstroomcorrosie (3.4.

Zwerfstroomcorrosie). Bacteriologische corrosie (3.11. Corrosie door microorganismen

– microbiologische corrosie) en corrosie door vorming van

zuurstof concentratiecellen (4.4.3.a. Concentratiecellen) kunnen

eveneens tot putvorming leiden. Ook materiaalfouten kunnen

62


aanleiding geven tot de vorming van putjes. We denken hierbij o.a.

aan anodische insluitsels zoals MnS en ferrietinsluitsels in een

austenitische matrix. In agressieve milieus corroderen deze

insluitsels snel weg met vorming van een put. Ook kathodische

insluitsels zoals titaancarbiden in roestvast staal of wolframcarbiden

en cementiet in gewoon staal kunnen putten veroorzaken. Hierbij

zal de omgeving van het insluitsel volledig wegcorroderen, zodanig

dat het insluitsel uitvalt en een put achterlaat. Zie ook:

interkristallijne corrosie (Sectie 3.5. Interkristallijne corrosie).

Wegens industriële luchtvervuiling dient men ook rekening te

houden met het belang van de putcorrosie als gevolg van zwavelbevattende

producten. Deze stoffen, o.a. waterstofsulfide (H 2S) en

andere sulfiden hebben een zeer lage oppervlaktespanning en

‘kleven' daarom goed op een metaaloppervlak. De aantasting zet

zich voort langs de korrelgrenzen, tot de korrels geïsoleerd zijn.

Vooral nikkelrijke legeringen zijn gevoelig voor deze vorm van

aantasting. Een andere nefaste invloed van de zwavelbevattende

verbindingen wordt besproken bij de schade door waterstofvorming

(Sectie 3.8. Schade door waterstofvorming).

De veruit meest typische vorm van putcorrosie is echter deze

veroorzaakt door chloriden. Het gaat hier over een autokatalytisch

proces waarvan het mechanisme hieronder wordt uiteengezet. Niet

enkel chloriden veroorzaken een dergelijke corrosie, maar ook

andere haliden (bromide, fluoride, ...) hebben een gelijkaardig effect.

b. Chloride-geïnduceerde putcorrosie

Mechanisme

Putcorrosie is een erg complex verschijnsel dat ook in de dagelijkse

industriële praktijk tot diverse problemen aanleiding kan geven. De

complexiteit blijkt uit het illustratieve overzicht van de vele

invloedsfactoren en deelprocessen die bij het chloride-geïnduceerde

putcorrosie-fenomeen een rol spelen (zie Figuur 54).

63


Figuur 54. Beknopt panoramisch beeld van de diverse mogelijk kritische processen bij

het putcorrosiefenomeen (putinitiatie en putgroei) – cfr. Corrosie-handboek.

Algemeen gaat men ervan uit dat het putcorrosieproces kan worden

opgedeeld in twee deelprocessen: putinitiatie en putgroei.

De initiatie van de putten houdt verband met de lokale doorbraak

van de passieve film op het metaaloppervlak en is daarom erg

gevoelig voor structurele of compositionele defecten (microscopische

inhomogeniteit) in de passieve film of oppervlaktelaag.

Het bestaan van deze defecten kan van institutionele aard zijn of

voortspruiten uit de adsorptie van chloride-ionen. Nagenoeg alle

theorieën over putinitiatie gaan uit van een chlorideadsorptiestap: op

energierijke plaatsen van het metaaloppervlak (denk hierbij aan

dislocatiekluwens, insluitsels, krassen, enz.) treedt preferentiële

adsorptie op van chloride-ionen. Omtrent het verdere mechanisme

bestaan echter diverse gissingen en modellen, zie Figuur 55.

Afgezien van een aantal detailpunten, bestaat er een bredere

consensus over het groeimechanisme van de put. De putgroei

gebeurt door het versneld anodisch oplossen van het metaal uit de

put en vereist de concentratie van agressieve ionen, zoals chlorideen

waterstofionen in de put (macroscopische inhomogeniteiten).

64


Figuur 55. Globaal overzicht van de diverse put-initiatie theorieën: schematische

voorstelling van verschillende stappen (a, b, c, d) en alternatieve mechanismen in het

putinitiatieproces: (1) chlorideadsorptie, gevolgd door progressief oplossen van de passieve

film; (2) chlorideadsorptie, gevolgd door chloridepenetratie in de film en lokale degeneratie;

(3) chemico-mechanische modellen van passieve filmbreuk.

65


Hierdoor ontstaat een continue doorbraak van de passieve film of

wordt de vorming ervan op het binnenste putoppervlak geïnhibeerd.

Karakteristiek hierbij is dat de put groeit via een autokatalytisch

mechanisme. Het is het oplossen van het metaal zelf, die in een soort

vicieuze cirkel zorgt voor de creatie en het onderhouden van het

agressieve putelektrolyt en in de nodige voorwaarden van

macroscopische inhomogeniteit om een stabiele en voortschrijdende

putgroei te verkrijgen (Figuur 56).

Figuur 56. Het stadium van de stabiele putgroei (links: schematische voorstelling,

rechts: reëel uitzicht; Bron: video Euro Inox).

Het metaal in de put gaat in deze fase snel in oplossing:

M → M

n + +

ne

Dit proces is zelfstimulerend en zelfpropagerend. De snelle

oplossing van het metaal in de put zorgt namelijk voor de productie

van een overmaat aan positieve lading in het gebied.

Hierdoor zullen chloride-ionen naar de corrosieput migreren met

als gevolg een hoge concentratie aan M n+ Cl n- in de put.

Dit M n+ Cl n- zal hydrolyseren tot oxiden of hydroxiden en HCl met

als resultaat: een hoge concentratie aan H + -ionen (verzuring).

Hierdoor daalt de pH in de put tot 1 à 2 (!), afhankelijk van het

kation:

66


M

n+

Cl

−n

+ −

+ nH2

O M(

OH)

n

+ nH Cl

Concreet, bijvoorbeeld:

H2 O

FeCl ⎯ ⎯ →Fe OH)

+ 2HCl

2

(

2

H2 O

CrCl ⎯ ⎯ →Cr

OH)

+ 3HCl

3

(

3

O2 H2O

FeCl ⎯ ⎯→FeCl

⎯⎯⎯

→Fe OH)

+ 3HCl

2

3

(

3

Zowel waterstof- als chloride-ionen hebben de neiging het oplossen

of aantasten van de meeste metalen en legeringen te stimuleren.

Zodoende zal het hele proces in de loop van de tijd voortdurend

versnellen. Hierbij kunnen we opmerken dat de initiële

geometrische vorm van de corrosieputten, die soms wordt

waargenomen, kan worden verklaard via een aanvankelijke preferentiële

aantasting langs de glijvlakken van het metaal (Figuur 57).

Dit geeft de put de oorspronkelijke vorm van een etsput met

kristallografische vlakken als begrenzingen. Deze geometrische

vorm gaat echter grotendeels verloren bij een verdere groei.

Figuur 57. Etsputjes in groeiende corrosieput (links) en typische secundaire

putinitiatie die vaak wordt waargenomen (rechts).

Merk op dat er in het reactieproces een belangrijke hoeveelheid

waterstofatomen wordt gevormd (kathodische reactie):

H + + e - → H

De specifieke gevolgen daarvan zullen we apart bespreken in Sectie

3.8 'Schade wegens waterstofvorming'.

67


Figuur 56 illustreert het stadium van de stabiele putgroei: het

putelektrolyt is zeer agressief en over de put doet zich een

belangrijke potentiaalval voor tot een potentiaal overeenstemmend

met het actieve oplossingsgebied van het metaal. De corrosieproducten

treden op als scheiding tussen put- en bulkelektrolyt (zgn.

‘occluded cell ’ fenomeen – zie ook bij ‘Spleetcorrosie’, Sectie 3.7).

De reductiereactie van waterstofionen gaat op en vrijkomende

waterstof diffundeert in het metaal of ontwijkt als waterstofgas uit

de put. De diffusie van waterstof veroorzaakt mogelijk het

vastpinnen van oorspronkelijk mobiele dislocaties, waardoor

nieuwe potentiële initiatieplaatsen ontstaan ('secundaire putinitiatie';

cfr. Figuur 57).

De putcorrosiepotentiaal

Gelukkig (sic) zal putcorrosie slechts initiëren wanneer de elektrodepotentiaal

E van het constructiemetaal in het chloride- (of halide-)

bevattende milieu uitstijgt boven een bepaalde kritische

drempelwaarde, de zogenaamde ‘putcorrosiepotentiaal’ (E p).

Beneden deze waarde zal er – onder andere – te weinig adsorptie

zijn van de aanwezige halide-ionen aan het metaaloppervlak.

Dit betekent dus ook dat oxiderende componenten in het milieu

(bv. opgelost O 2 of oxiderende metaalionen zoals Cu ++ ) nefast

zullen zijn voor het optreden van putcorrosie. Hetzelfde geldt

natuurlijk ook voor hogere halide-concentraties. De aanwezigheid

van andere anionen (bv. SO 4= , CO 3= , HCO 3- , PO 4

3-

, … ) zal echter

putcorrosie kunnen inhiberen, door een zgn. ‘competitieve

adsorptie’ met Cl - tijdens de putinitiatie-stap.

Oxidantia kunnen ook een versnelling van de putgroei veroorzaken.

De generatie van meer elektropositieve metaalionen onder

oxiderende omstandigheden (bv. Fe +++ i.p.v. Fe ++ ) geeft meer

zuurproductie tijdens de hydrolysereacties in de putgroei-fase. Dit is

zeker het geval als het chroom in bv. roestvast staal oxideert tot Cr 6+

i.p.v. Cr 3+ ), met diepe putten tot gevolg.

De waarde van E p is afhankelijk van de specifieke materiaal/milieu

combinatie en is dus geen materiaal- of milieu-eigenschap. Zij kan

o.a. wel bepaald worden door specifieke elektrochemische metingen

68


of experimenten, met het opmeten van polarisatiecurven, zoals

bondig beschreven in Sectie 2.3.

De temperatuur van het milieu heeft een wat bijzonder effect. Bij

verhoging van de temperatuur wordt de kinetiek weliswaar versneld

en zijn er meer initiatieplaatsen (E p wordt verlaagd). Bij

temperaturen boven ca. 175C echter (bv. in stoomsystemen,

krachtcentrales, e.d.m.) blijken de putten typisch minder diep te

worden (Figuur 58).

Figuur 58. Putcorrosie van roestvast staal Type 304 in alkalische hoge-temperatuur

chloride-houdende waters bij 125C (links) en 175C (rechts).

Effect van legeringselementen

Om de weerstand van roestvast staal of nikkellegeringen tegen de

chlorideaantasting te verbeteren, kan molybdeen worden

toegevoegd (2,5 tot 4 % of meer). Naast een verbeterde passiviteit

zorgt het molybdeen ook voor een ordening van het

dislocatiepatroon.

Vaak wordt ter beoordeling van de relatieve putcorrosieweerstand

van verschillende roestvaste stalen en superaustenitische legeringen

het zgn. “putcorrosieresistentie-equivalent” of PRE-waarde gebruikt

(Pitting Resistance Equivalent). Het is een empirische formule die

rekening houdt met de concentraties aan legeringselementen, vnl.

chroom en molybdeen:

PRE = % Cr + 3,3 x % Mo .

69


Soms wordt ook een gelijkaardig effect van wolfram als van

molybdeen in rekening gebracht en vertaalt de empirische formule

zich als:

PRE = % Cr + 3,3 x {% Mo + 0,5 % W} .

Hieruit blijkt het superieure effect van molybdeen (of het analoge

chemische element wolfram). Let wel, deze PRE-waarde laat toe de

put-initiatieweerstand te beoordelen, maar vertelt weinig over de putgroeisnelheden

in de diverse materialen. Op (vertraging van) de

putgroei zal vooral een hoog nikkelgehalte een gunstige invloed

kunnen hebben.

Vele auteurs gaan ook uit van het gunstige effect van de toevoeging

van stikstof; vandaar de soms gebruikte alternatieve empirische

formule met “PREN” waarden, zeker voor de beoordeling van de

putcorrosieweerstand van ‘duplex’ of van ‘superaustenitische’

roestvaste staalsoorten. Voor de superaustenieten wordt de formule

dan:

PREN = % Cr + 3,3 x {% Mo + 0,5 % W} + 30 x gew.% N.

Voor duplex roestvaste staalsoorten:

PREN = % Cr + 3,3 x {% Mo + 0,5 % W} + 16 x gew.% N

met dus een minder belangrijke wegingsfactor voor de aanwezigheid

van stikstof.

Een verlaging van het koolstofgehalte is eveneens gunstig omdat

hierdoor de kans op carbidevorming sterk afneemt. Een verhoging

van de stapelfoutenergie (minder gemakkelijke putgroei door een

andere dislocatiestructuur) kan worden bereikt door het

nikkelpercentage te verhogen.

De aanwezigheid van zuurstof in het milieu moet worden

vermeden, zoals hierboven reeds gesteld. Zuurstof verhoogt de

corrosiepotentiaal van het metaal tot waarden waar de chloridereacties

mogelijk worden. Tevens oxideert het de corrosieproducten

70


in de put tot producten die gemakkelijker hydrolyseren en meer zuur

geven.

3.7. Spleetcorrosie

a. Algemeen

Spleetcorrosie (E: crevice corrosion) treedt, zoals de naam het reeds

aangeeft, specifiek op in spleten of smalle openingen; bijvoorbeeld

tussen bouten en moeren, vlakke dichtingen, O-ringen, enz.; vooral

ook onder invloed van chloriden, etc.

Het is, net zoals het hierboven besproken putcorrosiefenomeen een

‘occluded cell corrosie’ type, met dezelfde lokale verzuringsmechanismen

en auto-katalytische effecten als bij de putgroei-fase;

alleszins in chloride-houdende milieus. Enkel spelen de verschijnselen

zich hier af of een macroscopische schaal.

Vroeger werd spleetcorrosie beschouwd als een bijzonder geval van

een concentratiecel (Zie Concentratiecellen, Sectie 3.3.a en Figuur 59).

Tegenwoordig stelt men dus echter een mechanisme voor analoog

aan het autokatalytisch proces bij putcorrosie, waardoor de spleetcorrosie

een veeleer afzonderlijke plaats inneemt onder de

corrosiedegradatiemechanismen.

Zo blijkt ook spleetcorrosie in aanwezigheid van chloriden (of

haliden in het algemeen) een – weliswaar minder duidelijk afgelijnde

– kritische potentiaal te hebben (E crev). Deze is niet alleen milieu- en

materiaal-afhankelijk, maar wordt ook bepaald door de specifieke

geometrie. Voor eenzelfde milieu/materiaal combinatie zal E crev

echter vaak beduidend lager liggen dan E p, waardoor spleetcorrosie

dus veel makkelijker zal initiëren.

Een praktisch voorbeeld van spleetcorrosie wordt getoond in

onderstaande Figuur 60.

71


Figuur 59. Spleetcorrosie.

Figuur 60. Praktijkillustratie van spleetcorrosie tussen roestvaststalen

warmtewisselaarbuis en een koolstofstalen afstandhouder (Bron: During E.D.D.,

Corrosion Atlas).

Merk op dat het veelbesproken probleem van versnelde corrosie

onder thermische isolatie (Figuur 61) – CUI of ‘Corrosion Under

Insulation’ – vaak ook beschouwd kan worden als een vorm van

spleetcorrosie. De agressieve ionen die de corrosie accelereren

kunnen hier worden uitgeloogd uit het isolatiemateriaal of kunnen

72


worden opgenomen uit de omgeving o.a. via insijpeling van

regenwater.

Figuur 61. Praktijkillustratie van versnelde corrosie onder thermische isolatie; deze

corrosie kan worden beschouwd als een vorm van spleetcorrosie (Bron: During

E.D.D., Corrosion Atlas).

Ook de corrosie die optreedt onder afzettingen van vuil, slib en

dergelijke (E: under-deposit attack, zie Sectie 3.3 Concentratiecellen) wordt

soms bestempeld als een variant op het spleetcorrosieproces.

b. Filiforme corrosie

Ook de filamentvormige of draadvormige corrosie (E: filiform

corrosion) op metaaloppervlakken kan in vele opzichten worden

opgevat als een vorm van spleetcorrosie.

Men noemt deze vorm van aantasting ook wel eens ‘onderfilm’-

corrosie omdat ze voorkomt tussen het metaaloppervlak en een

beschermende film (Figuur 62) of, soms ook, dikke oxidehuid (Figuur

63). Men heeft reeds aantasting waargenomen bij staal, magnesium

73


en aluminium met beschermende filmen van tin, goud, zilver,

fosfaten, email, vernis en lakken.

Figuur 62. Praktijkillustratie van filiforme corrosie op een gecoat aluminium

vliegtuigonderdeel (blootstelling aan een vochtige atmosfeer); Bron: During E.D.D.,

Corrosion Atlas.

Figuur 63. Filiforme corrosie onder oxidehuid op roestvast staal in hoge-temperatuur

water van nucleaire stoomgenerator.

Het is een vrij bizarre vorm van corrosie, die echter de laatste jaren

veel problemen heeft gegeven, vooral met gelakte aluminium-

74


structuren (bv. raam- en deurconstructies). Het probleem is daarbij

eerder van visuele dan van constructieve aard, maar is desondanks

niet onbelangrijk. Vooral gelakt aluminium in maritieme omgevingen

leidt vaak tot problemen en een oplossing voor de problemen ligt

vaak niet voor de hand.

Ook aluminiumfolies bedekt met een papierfilm vertonen soms

deze draadvormige corrosie tussen het aluminium en het papier.

Deze vorm van corrosie verzwakt meestal niet het metaal zelf, maar

kan wel het uitzicht van verpakkingen of gebruiksvoorwerpen

bederven.

De corrosie manifesteert zich normaliter als duidelijk zichtbare

draden met een (soms anderskleurige) kop die a.h.w. voortschrijdt

over het metaaloppervlak (Figuur 64). De draden hebben een

breedte van 1 à 3 mm. Merkwaardig is dat de draden elkaar nooit

snijden.

Figuur 64. Mechanisme van filiforme corrosie.

Dit corrosietype doet zich meestal voor onder invloed van de

luchtvochtigheid (zie Tabel 7) en is vrijwel onafhankelijk van het

soort film waaronder het voorkomt.

75


Tabel 7. Effect van luchtvochtigheid op filiformcorrosie van geëmailleerd staal.

Relatieve vochtigheid

(%)

Uitzicht

0 – 65 Geen corrosie

65 – 80 Zeer dunne filamenten

80 – 90 Brede corrosiefilamenten

93 Zeer brede filamenten

95 Meestal blisters, verspreide filamenten

100 Blisters

Het mechanisme is niet met zekerheid gekend (zie Figuur 64). Bij

fenomenen onder atmosferische condities wordt tijdens de groei het

hoofd van de draad voorzien van water vanuit de omgevende

atmosfeer, door osmose ervan doorheen de oppervlaktefilm wegens

de hoge Al 3+ -concentratie (of Fe 2+ in geval van staal) onder deze

laatste. Eveneens door osmose verdwijnt er water uit de staart

vermits er zich daar geen oplosbare zouten meer bevinden.

Ondertussen diffundeert zuurstof door de film op alle plaatsen. Op

de grens tussen kop en staart is de zuurstofconcentratie zeer hoog

wegens een bijkomende diffusie vanuit de staart.

De aantasting zelf wordt beperkt tot de kop omdat er daar door de

hydrolyse van Al 3+ of Fe 2+ -ionen een zure omgeving ontstaat.

3.8. Schade door waterstofvorming

Waterstofschade is een term die vooral duidt op de mechanische

schade die wordt toegebracht door waterstof in het metaal. Wij

onderscheiden hierbij vier types:

- het vormen van holten in het staal (blaren, blisters);

- waterstofbrosheid;

- ontkoling van het metaal;

- invreting door waterstof.

De waterstof die de schade veroorzaakt kan van verschillende

bronnen afkomstig zijn: putcorrosie, oppervlaktebehandelingen

76


zoals beitsen of kan in het metaal aanwezig zijn door de

vervaardiging ervan (bv. ‘waterstofvlokken’), enz.

Waterstof gevormd aan een oppervlak van een metaal lost er voor

een gedeelte zelf in op. Is er geen mechanische spanning in het

metaal aanwezig dan lost er slechts zoveel van op dat een spontane

breuk niet kan optreden. De hoeveelheid die oplost wordt groter als

er spanningen aanwezig zijn. De waterstof heeft dan de neiging zich

in de spanningszone (dislocatiekluwens) te verzamelen. Een tweede

oorzaak waardoor de hoeveelheid opgenomen waterstof kan

verhogen zijn zogenaamde vergiften. Wij vermelden hierbij o.a.

Hg 2+ , S 2- , As 2O 3, AsH 3, P 2O 5, PH 3, CN - en CNS - waarvan

honderdsten van een procent reeds voldoende zijn.

a. Vormen van holten in het staal (blistering)

De waterstofatomen die door een metalen wand diffunderen en aan

het andere oppervlak uittreden, combineren daar tot

waterstofmoleculen. Indien echter de waterstofatomen in een holte

in het metaal terechtkomen, zullen ze ook daar tot

waterstofmoleculen combineren (zie Figuur 65). Moleculaire

waterstof diffundeert niet meer waardoor de druk in de holte

oploopt. Bij te grote druk ontstaat een inwendige beschadiging (zie

praktijkillustratie, Figuur 66).

Figuur 65. Mechanisme voor het ontstaan van waterstofblistering.

77


(a)

(b)

Figuur 66. Praktijkillustraties van waterstofblistering: (a) doorsnede van een

koolstofstalen plaat, afkomstig van een CO 2-scrubber, die een grote waterstofblister

vertoont (Bron: During E.D.D., Corrosion Atlas); (b) en (c) idem koolstofstalen

wand drukvat.

(c)

78


b. Waterstofbrosheid

Een metaal met interstitieel opgeloste waterstofatomen is bros. Het

metaal zal bij een stijgende trekspanning plots breken zonder enige

noemenswaardige verlenging. Waarom gebeurt dit?

De waterstofrijke verbroste zone heeft een hogere hardheid en

stijfheid dan de niet verbroste matrix van het oorspronkelijk

materiaal. Bij het uitoefenen van een mechanische belasting

ontstaan multi-axiale spanningen op het grensvlak van beide zones

omdat de rekken (procentuele verlengingen) er verschillend zijn bij

eenzelfde aangelegde belasting (Figuur 67).

Figuur 67. Waterstofverbrossing en mechanische materiaalkarakteristieken.

Scheurvorming gebeurt op de grens tussen beide zones en schiet zo

door de brosse fase heen, terug naar het oppervlak.

Austenitische staalsoorten zijn weinig onderhevig aan waterstofbrosheid

en is meer ductiel. De diffusie gebeurt er langzaam en

gelijkmatig. Bij ferritisch staal is de kans op waterstofbrosheid wel

groot. Martensitische staalsoorten zijn er uiterst gevoelig voor. Des

te groter de treksterkte, des te gevoeliger het metaal is voor

waterstofverbrossing.

Figuur 68 illustreert het verschil tussen ductiele en brosse breukoppervlakken.

79


Elementen zoals koolstof, stikstof en zuurstof, die ook interstitieel

kunnen oplossen, geven soms ook aanleiding tot een analoog

verbrossingsverschijnsel.

Figuur 68. Karakteristiek breukoppervlak bij ductiele breuk (links) en brosse breuk

(rechts); SEM-opnames (scanning elektronenmicroscopie).

c. Ontkoling van metalen

De inwerking van vochtig waterstofgas bij hogere temperaturen kan

leiden tot het ontkolen van het metaal. De treksterkte van het metaal

neemt hierbij af (zie ook Carburisatie – Decarburisatie – Metal Dusting

– Sectie 3.12).

d. Invreting door waterstof (hydridevorming)

Bij sommige legeringen kan, bij hogere temperaturen, waterstof

reageren met bepaalde legeringselementen.

Als voorbeeld kent men de aantasting van koperoxidulen door

waterstof, alsook de hydridevorming bij titaan of zirconiumlegeringen.

80


3.9. Spanningscorrosie

a. Algemeen

Spanningscorrosiescheuren (E: stress corrosion cracking, SCC) is het

scheuren van een materiaal als gevolg van een gecombineerde actie

van corrosieprocessen en een mechanische spanning. Het gaat

hierbij dus om een interactie tussen metaal, het milieu en een

mechanische belasting in de vorm van een aan het oppervlak

werkzame trekspanning (Figuur 69).

Figuur 69. SCC (spanningscorrosiescheuren) als resultaat van een gevoelig materiaal,

een specifiek milieu en een bepaalde trekbelasting.

Deze spanning kan ofwel het resultaat zijn van een externe

mechanische belasting (Figuur 70) of kan bestaan uit residuele

spanningen aanwezig in het materiaal, bv. als gevolg van een

mechanische of thermische bewerking. Beneden een bepaalde

spanning (grenswaardespanning of threshold) treedt het fenomeen

niet op.

Spanningscorrosie is bijzonder verraderlijk en − eventueel −

gevaarlijk, omwille van redenen analoog aan deze aangehaald bij

putcorrosie. Het proces is moeilijk te voorspellen of op te sporen

en kan bovendien aanleiding geven tot een plotse lek (of breuk) in

een component of een installatie (Figuur 72).

81


Figuur 70. Mechanische belasting leidend tot spanningscorrosiescheuren en breuk van

het materiaal.

Figuur 71. Praktijkillustratie van spanningscorrosiescheuren (Bron: Bogaerts

W.F.L., Active Library on Corrosion).

De scheurvorming kan zowel transkristallijn (E: transgranular stress

corrosion cracking, TGSCC; Figuur 72) als interkristallijn (E:

intergranular stress corrosion cracking, IGSCC; Figuur 73) plaatsvinden,

waarbij de scheur sterk of weinig vertakt kan zijn. Over het

82


algemeen (niet altijd) zal TGSCC leiden tot een meer vertakt,

uitwaaierend, scheurbeeld (Figuur 72a).

Figuur 72. Transkristallijne spanningscorrosiescheuren: (a) dwarsdoorsnede, (b)

SEM-opname van het breukoppervlak, (c) metallografische structuur.

83


In het geval van interkristallijne spanningscorrosiescheuren is er

veelal sprake van intermetallische verbindingen op de korrelgrenzen,

zoals chroomcarbiden in roestvast staal (zie Interkristallijne

corrosie – Sectie 3.5). De wijze van scheuren is vaak een duidelijke

indicatie voor de corrosieve stof die de scheur heeft veroorzaakt.

Figuur 73. Interkristallijne spanningscorrosiescheuren: (a) dwarsdoorsnede, (b)

metallografische structuur, (c) SEM-opname van het breukoppervlak.

Spanningscorrosie treedt op bij diverse materialen en legeringen

(niet alleen bij metalen dus) en in diverse milieus. Onderstaande

84


tabel (Tabel 8) geeft een overzicht van metaal-milieucombinaties

waarin spanningscorrosie is vastgesteld. Een van de meest bekende

voorbeelden is de spanningscorrosie van (austenitisch) roestvast

staal in chloridehoudende media. Een ander belangrijk geval is

spanningscorrosie van koolstofstaal in waterstofsulfide (H 2S) en in

alkalische middens (hydroxide, carbonaat/bicarbonaat, amines).

Tabel 8. Materiaal-milieucombinaties die onderhevig zijn aan spanningscorrosie.

Legering

Koolstofstaal

Austenitisch RVS

Milieu

Carbonaten en bicarbonaten

(omzetting tot hydroxide)

Hydroxide (caustic)

Nitraat

Waterstof (verbrossing)

Cyanide

Ammoniak (anhydride)

CO/CO 2/H 2-mengsels

Anorganische en organische chloriden

Zwavelwaterstof (H 2S)

Hydroxide (caustic)

Zwavelig zuur en polythionische zuren

Nitraten

Nikkellegeringen Hydroxide (caustic) boven ca. 250 °C

(> 50 %) (Alloys 200, 400 en 600)

Kwiknitraat (Alloy 400)

Kwik (Alloy 400)

Fluorwaterstof (HF) + zuurstof (Alloy 400)

Fluosiliciumzuur (Alloy 400)

Zwavel- en sulfideproducten (Alloy 200, zuiver Ni)

Koperlegeringen

Aluminium legeringen

Amines

Verdunde ammoniak

Ammoniumhydroxide

Kwik

Zwaveldioxide (SO 2)

Zeewater

Titanium Organische chloriden boven ca. 250 °C

Waterstof (verbrossing)

Methanol

Zeewater (natriumchloride)

Stikstofperoxide

Tantaal

Waterstof (verbrossing)

85


b. Chloride-geïnduceerde spanningscorrosiescheuren

Omtrent spanningscorrosiescheuren bestaan er zo mogelijk nog

meer modellen en theorieën dan omtrent het putcorrosieverschijnsel.

Eén van de meest plausibele verklaringen wordt hierna

weergegeven.

Het spanningscorrosieproces wordt ingezet door adsorptie van

chloride-ionen. Deze adsorptie wordt beïnvloed door de

aanwezigheid van mechanische spanningen als gevolg van

voorafgaande koudvervorming van het metaal of door residuele

spanningen ontstaan door differentiële krimp of uitzetting, alsook

door de aard van de aanwezige anionen en kationen in het milieu.

De geadsorbeerde chloride-ionen reageren met de metaalelementen

aanwezig aan het oppervlak. Door hydrolyse en nevenreacties

ontstaan zoutzuur en waterstof (cfr. putcorrosieproces, Putcorrosie –

Sectie 3.4.6). De waterstof (atomaire waterstof) lost deels op in het

metaal en diffundeert rond de aangetaste zone. Indien er geen

mechanische spanningen aanwezig zouden zijn, zou er putcorrosie

ontstaan. De chemische aantasting volgt bij voorkeur glijvlakken en,

afhankelijk van de thermische behandeling, eventueel

korrelgrenzen. Dit resulteert in etsfiguren (zie ook Figuur 57)

waaromheen het materiaal is verbrost door de aanwezigheid van

waterstof. Een uitwendige belasting geeft een oriëntatie aan de

chlorideaantasting en wel loodrecht op de trekrichting.

Bovendien wordt de oplossende waterstof min of meer gebonden

aan de spanningszone gelegen voor de aangetaste zone. Het is deze

waterstof die het staal doet scheuren volgens hetzelfde mechanisme

als bij waterstofbrosheid (zie Schade door waterstofvorming – Sectie

3.8.b; zie Figuur 74), De verse scheur wordt vervolgens oppervlakkig

aangetast, terwijl even voor de scheur een nieuw triaxiaal

spanningspunt ligt, waarheen opnieuw waterstof diffundeert. Na

voldoende tijd is de spanning zodanig gestegen dat er weer

scheurvorming plaatsvindt, enz..

86


Figuur 74. Schematische voorstelling van het spanningscorrosiemechanisme, gebaseerd

op een waterstofverbrossingsmodel (Cl - -geïnduceerd SCC);

(Bron: Brabers M.J.).

Het spanningscorrosieproces bestaat dus uit twee delen: een

elektrochemisch proces dat tamelijk snel is en door de aanwezige

mechanische spanningen wordt gestuurd om zich loodrecht te

verplaatsen op de trekrichting; als tweede stap volgt een snel en bros

scheuren.

Deze twee processen volgen elkaar steeds sneller op omdat, volgens

de breukmechanica, de mechanische spanning aan de scheurtip

toeneemt met toenemende scheurlengte.

De eigenlijke oorzaak van het scheuren ligt volgens het

bovenstaande model dus in de waterstofbrosheid. Het is bijgevolg

vanzelfsprekend dat vergiften en omstandigheden die de waterstofbrosheid

bevorderen, dit ook doen voor spanningscorrosie.

87


Volgens hetzelfde model is het te begrijpen dat ook alkalische

oplossingen en niet-chlorideoplossingen evenzo tot spanningscorrosie

kunnen leiden.

c. Bescherming

Zolang een goed afsluitende passieve film op het metaaloppervlak

is gevormd en zolang die onbeschadigd blijft, treedt er geen corrosie

op. Bescherming tegen scheurinitiatie wordt bekomen door de

ontwikkeling van een zich zeer snel herstellende passieve laag of van

een zeer taaie passieve laag die goed aan breuk weerstaat onder

mechanische trekspanningen. Een goede weerstand tegen

scheurvoortschrijding is ook van belang. Dit laatste houdt in dat de

elektrochemische reacties die waterstof produceren, moeten worden

onderdrukt.

Legeringselementen hebben een grote invloed. Met name nikkel

heeft een belangrijke gunstige invloed, hetgeen een van de

voornaamste redenen was voor de ontwikkeling van diverse

nikkellegeringen (e.g. Inconel TM 600, etc.). Fosfor en zwavel hebben,

net als fosfaten en sulfaten, een anodische werking. Over de invloed

van legeringselementen bestaat zeer veel literatuur. De theorieën

erover zijn echter vaak onduidelijk en soms tegenstrijdig.

Het blijkt uit proefnemingen dat een verbetering van de weerstand

tegen spanningscorrosie wordt verkregen door toevoegen van

fosfor, silicium en molybdeen bij koudvervormd materiaal.

Hetzelfde geldt voor koolstof en stikstof bij uitgegloeid materiaal.

Nikkel is gunstig voor zowel koudvervormde als uitgegloeide

legeringen. Legeringen die middels precipitaten harden, hinderen

het voortschrijden van de scheur. Verschillend georiënteerde fasen

remmen de voortgang van een scheur eveneens. Dit is een

belangrijke factor bij de hoge spanningscorrosieweerstand die wordt

ervaren bij zgn. duplex roestvaste staalsoorten.

Het is vanzelfsprekend dat het soort restspanningen die door

bepaalde behandelingen in het oppervlak van het metaal staal

achterblijven ook van belang zijn. Op die manier kan het

introduceren van residuele drukspanningen in het metaaloppervlak,

88


door bijvoorbeeld staalstralen (shot-peening), een gunstig effect

hebben op het spanningscorrosiegedrag.

3.10. Mechanische inwerking gecombineerd

met corrosie

Corrosie, gecombineerd met een mechanische belasting van het

metaal of zijn passieve oppervlaktefilm, kan naast spanningscorrosiescheuren

en scheuren door waterstofbrosheid nog diverse

andere gevolgen hebben.

a. Corrosievermoeiing en frettingcorrosie

Corrosievermoeiing (E: corrosion fatigue) definieert men als volgt:

het effect van fluctuerende spanningen op het gedrag van metalen

in een corrosief milieu, waarbij de maximale spanning beneden de

treksterkte van het metaal blijft (Figuur 75). Dit proces kan

uiteindelijk leiden tot het ontstaan van scheuren in het metaal, die

min of meer loodrecht op het oppervlak naar binnen dringen.

Figuur 75. Corrosievermoeiing als resultaat van een fluctuerende mechanische

belasting.

De vermoeiingsscheuren ontstaan daarbij als minuscule scheurtjes

in de beschermende oppervlaktefilm, welke door de alternerende

spanningen groeien (Figuur 76). Hel aantal scheuren bij

corrosievermoeiing is normaliter groter dan bij een gewone, zuiver

89


mechanische vermoeiing. De scheuren zijn voornamelijk

transkristallijn en onvertakt. Uiteindelijk breekt de component of de

structuur als gevolg van overbelasting (Figuur 77).

Figuur 76. Drijfstang gebroken door corrosievermoeiing: (a) zijaanzicht (links),

(b) breukoppervlak (rechts. Let op de beach marks of de striations, die een

aanduiding geven omtrent de locatie van de origine van de metaalbreuk (Bron:

NACE, Basic Corrosion Course).

Figuur 77. Praktijkillustratie van corrosievermoeiingsbreuk (ketting van

baggerinstallatie); Bron: During E.D.D., Corrosion Atlas.

90


Zoals normale vermoeiing hangt de corrosievermoeiing af van de

duur van de blootstelling (of van de frequentie van de belastingsschommeling).

In tegenstelling tot de normale vermoeiing is er geen

plateau in de vermoeiingscurve (Wöhler-curve, Figuur 78).

Figuur 78. Effect van corrosie op de vermoeiingscurve (Wöhler-curve).

Zeer typisch in het breukpatroon zijn de zogenaamde ‘striations’ of

‘beach marks’ (stapsgewijze scheurgroei) – Figuur 79.

Figuur 79. Typische ‘striations’ bij (corrosie-)vermoeiingsbreuk.

91


Frettingcorrosie (wrijvingscorrosie, passingroest) ― Een

bepaalde vorm van wrijvingscorrosie staat bekend onder de oude

benaming passingroest (E: fretting corrosion). Het treedt op wanneer

twee metaaloppervlakken in contact met elkaar onderworpen zijn

aan oscillerende verplaatsingen met kleine amplitude (Figuren 80 en

81).

Figuur 80. Frettingcorrosie in een klinknagelverbinding van twee platen.

Over het mechanisme van de aantasting bestaan er twee theorieën,

een wrijvingsoxidatietheorie en een oxidatiewrijvingstheorie.

Bij de eerste theorie veroorzaakt het mechanisch wrijven het

afslijten van zuivere metaaldeeltjes. Deze deeltjes zijn zeer fijn en

warm (wrijvingswarmte) en oxideren onmiddellijk.

De tweede theorie stelt dat het metaal steeds bedekt is met een

oxidefilm. Het is deze film die weg wordt gewreven. Het zuivere

metaal dat tevoorschijn komt, oxideert onmiddellijk opnieuw en dit

verklaart de versnelde aantasting. In beide gevallen werkt het oxide

als een soort schuurpoeder. Er ontstaan oppervlaktescheurtjes die

vermoeiing kunnen initiëren.

Men herkent de passingroest aan de fijnverdeelde corrosieproducten

op het oppervlak. Bij staal heeft men de roodbruine kleur

92


van Fe 2O 3 (“cacao”; Figuur 82 en 83). Voor magnesium en

aluminium is het corrosieproduct een fijn zwart poeder.

Figuur 81. Praktijkillustratie van frettingcorrosie in een lagerring (12 %Cr-staal met

Babbitmetaal); Bron: During E.D.D., Corrosion Atlas.

Figuur 82. Praktijkillustratie van passingroest van een stalen wielas van een treinstel.

Het wiel wordt vastgezet via een spie in een spiebaan. Bij het daveren van de trein

ontstaat passingroest (Bron: www.dalic.com.au/railways).

93


Figuur 83. Praktijkillustratie van passingroest van een lager met te grote speling t.o.v.

van de as waarop het gemonteerd was (Bron:

www.vibration.org/meeting/0204/kenspt2of4.pdf).

b. Erosie-corrosie en cavitatie

Erosie-corrosie is de versnelde aantasting of slijtage van een metaal

als gevolg van een corrosief medium dat door zijn snelle verplaatsing

langsheen een metaaloppervlak de passieve oppervlaktefilm

beschadigt (Figuur 84).

Het proces wordt geaccelereerd bij aanwezigheid van vaste deeltjes

in de fluïdumstroom. Het metaal komt los van het oppervlak in de

vorm van opgeloste ionen ofwel vormen er zich vaste corrosieproducten

die van het oppervlak worden afgeschuurd.

De aantasting manifesteert zich in de vorm van sleuven, geulen,

golvingen en ronde holten (Figuren 85 en 86). Meestal vindt men een

patroon in de aantasting overeenkomstig het stromingspatroon.

Beschadigingen treden na een vrij korte tijd op, afhankelijk van de

mechanische stevigheid van de beschermende oppervlaktefilm. Het

corrosieve milieu kan van diverse aard zijn: gassen, waterige

94


oplossingen, organische vloeistoffen of vloeibare metalen. Het

meest schadelijk zijn suspensies van vaste stoffen.

Figuur 84. Schematische voorstelling van het erosiecorrosieproces (a) en praktische

illustratie microscoopopname (b).

Figuur 85. Groeven, als teken van erosie bij de naald van een afsluiter (Bron:

NBCC – NACE Basic Corrosion Course).

95


Figuur 86. Praktijkillustratie van erosie-corrosie in een koofstofstalen

stoomcondensaatpijp (Bron: During E.D.D., Corrosion Atlas).

Het is evident dat naast de sterkte van de oppervlaktefilm ook de

corrosieweerstand van het metaal zelf belangrijk is. Het type

bewegend medium speelt eveneens een rol. Enkele vragen die men

zich moet stellen zijn onder andere: hoe corrosief is de vloeistof,

met welke snelheid stroomt de vloeistof, is de stroming turbulent of

laminair, zijn er plotse richtingsveranderingen in het stromingspatroon,

is het gas of de damp beladen met vloeistofdruppels die

met hoge snelheid tegen de wanden botsen (‘impingement

attack’), enz.

Cavitatie (of ‘cavitatie-corrosie’) is een speciaal geval van erosiecorrosie

(Figuur 87). Cavitatie treedt op bij het snel verdampen en

condenseren van een vloeistof. In een turbulente vloeistof kunnen

zich dampbellen vormen op het metaaloppervlak. Figuur 88 toont

duidelijk de werking van de aantasting. Een dampbel heeft

voldoende energie om bij het imploderen of exploderen metaaldeeltjes

uit het oppervlak te slaan of de passieve oppervlaktefilm te

beschadigen. Hierdoor accelereert de corrosie (cavitatiecorrosie).

Zodra er een putje is gevormd, fungeert dit als een initiatieplaats

voor verdere belvorming.

96


Figuur 87. Praktijkillustratie van cavitatie in een koolstofstalen stoomcondensaatpijp

(Bron: During E.D.D., Corrosion Atlas).

Figuur 88. Schematische weergave van de opeenvolgende stappen bij cavitatie (Bron:

Fontana M.G., Corrosion Engineering).

97


3.11. Corrosie door micro-organismen –

microbiologische corrosie

a. Algemeen

Steeds meer corrosieverschijnselen worden − al dan niet terecht −

toegeschreven aan microbiologische actie. De eenduidige

aanwijzing van micro-organismen als bron van corrosie is veelal post

factum, d.w.z. met laboratoriumanalyses vaak lang na het optreden

van de corrosieschade, en niet altijd makkelijk doenbaar.

Factoren die microbiologisch geïnduceerde corrosie of microbiologisch

geaccelereerde corrosie (E: microbiologically induced

corrosion, MIC) bepalen zijn geïllustreerd in Figuur 89. MIC

manifesteert zich normaliter in de vorm van enigszins karakteristieke

afzettingen of puisten waaronder zich veelal een relatief

vlakke putvormige aantasting bevindt, die na reiniging zichtbaar

wordt (zie bijvoorbeeld Figuur 90).

Figuur 89. MIC (microbiologisch geïnduceerde corrosie) als resultaat van het

samengaan van een gevoelig materiaal, een specifiek milieu en specifieke microorganismen

Corrosie door micro-organismen kan op een aantal manieren

worden veroorzaakt. Deze worden hierna zeer kort besproken.

98


b. Schade door hun depolariserende werking

De belangrijkste corrosie-veroorzakende micro-organismen zijn de

sulfaatreducerende bacteriën (“SRBs” in het corrosie-jargon).

Het eindproduct van hun reductie is sulfide, dat zich bijvoorbeeld

in de vorm van ijzersulfide als een zwarte laag rond de aangetaste

vlekken bevindt. De meest voorkomende bacteriesoort hierbij is

desulfovibrio desulfuricans. Zij hebben het enzym hydrogenase,

waardoor ze moleculaire waterstof kunnen splitsen en oxideren.

Hierdoor kunnen ze kathodegebieden depolariseren. Andere

soorten die hydrogenase activiteit vertonen zijn methaan- en

azijnzuurvormende bacteriën alsook de nitraatreducerende en de

waterstofoxiderende bacteriën.

Figuur 90. Praktijkillustratie van microbiologisch geïnduceerde corrosie: bitumenbeklede

ondergrondse leiding; bemerk de (ondiepe) ‘uitgesmeerde’ putvormige

aantasting die na reiniging zichtbaar wordt (Bron: During E.D.D., Corrosion

Atlas).

Buiten de hiervoor genoemde micro-organismen zijn dié groepen

belangrijk die oxidasen kunnen produceren. Hieronder vallen de

zwaveloxiderende bacteriën en ook de ijzer- en mangaanoxiderende

bacteriën.

99


c. Schade door hun stofwisselingsproducten

Als voorbeeld kan dienen dat vrijwel alle zuren afgescheiden door

schimmels (fungi) koper in waterig milieu corroderen, waarbij

vooral het scheidingsvlak water/lucht aangetast wordt.

Andere voorbeelden zijn het effect van zwavel- of stikstofoxiderende

bacteriën, met de productie van de bijhorende (minerale

!) zuren.

d. Schade door het vormen van zuurstofconcentratiecellen

Concentratiecellen kunnen ontstaan als gevolg van de vorming van

micro- en macrofouling. Een typische verschijningvorm van de vaak

slijmvormige afzettingen is te zien in Figuur 91. Een verdere

illustratie van de potentiële problemen veroorzaakt door een

dergelijke biologische vervuiling wordt gegeven in Figuur 92.

Figuur 91. Extreme slijmvorming, met potentiële vorming van

zuurstofconcentratiecellen in waterleidingbuis (Bron: During E.D.D., Corrosion

Atlas).

100


Figuur 92. Illustratie van potentiële foulingproblemen in zeewater door aangroei van

micro-organismen (diverse proefpanelen met verschillende ‘anti-fouling’-verven,

geëxposeerd gedurende slechts ongeveer drie maanden in een tropisch klimaat).

101


3.12. Hoge temperatuurcorrosie

Ook hoge temperatuur-oxidatie (of -corrosie) van metalen en legeringen

kan vele vormen aannemen, zie Figuur 93.

Figuur 93. Enkele van de vele gedaanten van hoge temperatuur-oxidatie of corrosie

(oppervlakte aanzicht).

We zullen de diverse fenomenen hier niet even exhaustief

behandelen als de voorgaande fenomenen in waterige media, omdat

ze ook in de algemene maatschappelijke en technische praktijk

minder grootschalige problemen lijken te geven. Ze worden

daardoor als minder problematisch ervaren en zijn dikwijls

gerelateerd aan vrij specifieke industriële omstandigheden.

Alhoewel de corrosie bij hoge temperatuur op minder grote schaal

voorkomt dan de corrosie door vloeistoffen bij lagere temperatuur

(voornamelijk waterige oplossingen), is ze toch in sommige

102


omstandigheden een belangrijk probleem. De vuurzijde van ketels,

chemische apparaten werkend bij hoge temperatuur, gasturbines en

verbrandingsmotoren, onderdelen van gloeiovens of andere

apparatuur uit de metaalverwerkende industrie, enz. zijn slechts

enkele voorbeelden van situaties waar zogenaamde hoge temperatuurcorrosie

te verwachten is.

Het gaat hierbij vaak om de aantasting door zuurstof of

zuurstofhoudende verbindingen (CO 2, NO x, enz.), waarbij

metaaloxiden ontstaan. De problemen kenmerken zich als een

excessieve oxidatie van de metaalstructuur. De aantasting kan ook

te wijten zijn aan zwavel of zwavelverbindingen, halogenen,

waterstofgas, enz. (zie Figuur 94). Enkele van deze problemen

worden hierna op een bondige wijze toegelicht.

Figuur 94. Oxidatie en sulfidatie van een metaalstructuur (dwarsdoorsnede).

Theoretisch kunnen de meeste van deze verschijnselen niet worden

beschreven door de klassieke natte elektrochemie, maar vormt de

vaste-stof(elektro)chemie en in het bijzonder de zogenaamde

defectchemie de basis.

De voornaamste hoge temperatuurcorrosievormen zijn:

- oxidatie;

- sulfidatie;

- opkoling en ontkoling (carburisatie en decarburisatie).

103


Daarnaast kan nog een hele waaier van andere corrosie- en

materiaalproblemen optreden in aanwezigheid van gassen op hoge

temperatuur, waarbij metal dusting de laatste jaren veel aandacht

krijgt. In deze tekst wordt hiervan slechts een beperkt overzicht

gegeven. Voor meer details wordt verwezen naar de gespecialiseerde

literatuur.

a. Oxidatie

Als een metaal of legering bij verhoogde temperaturen wordt

blootgesteld aan een oxiderend gas, zal er − zonder de aanwezigheid

van een elektrolyt − toch een gas/metaalreactie tot stand komen. Er

ontstaan verkleuringen, oxidelagen, mogelijk hechte en gesloten

lagen, of lagen die − als gevolg van volumevergroting − losbreken

van het oppervlak. De reacties die plaatsvinden worden bepaald

door de affiniteit van de diverse aanwezige elementen en de

diffusiesnelheid van de betrokken elementen in de diverse lagen die

worden gevormd.

Onderstaande tabel (Tabel 9) geeft voor een aantal frequent

voorkomende legeringen de maximum gebruikstemperatuur in

lucht, zonder dat excessieve oxidatie optreedt.

Tabel 9. Richtwaarden voor maximale gebruikstemperatuur van diverse staalsoorten

bij blootstelling aan lucht.

Legering °F °C

Koolstofstaal

½ Mo-staal

1 Cr ½ Mo-staal

2 ¼ Cr 1 Mo-staal

5 Cr ½ Mo-staal

9 Cr 1 Mo-staal

AISI 410

AISI 304

AISI 321

AISI 347

AISI 316

AISI 309

AISI 310

1.050

1.050

1.100

1.150

1.200

1.300

1.300

1.600

1.600

1.600

1.600

2.000

2.100

565

565

595

620

650

705

705

870

870

870

870

1.090

1.150

104


b. Sulfidatie

Sulfidatie is het proces waarbij op hoge temperaturen (typisch 700

tot 950 °C) metaal-zwavelverbindingen worden gevormd door

aanwezigheid van zwavelverbindingen in de gasfase (H 2S,

mercaptanen, enz.) die reageren met metalen of legeringen. Omdat

zwavel onder veel omstandigheden voorkomt in gassen is sulfidatie

erg belangrijk. In atmosferen waarin alleen zwavel voorkomt, is de

sulfidatiesnelheid in het algemeen aanzienlijk groter dan de

oxidatiesnelheid bij overigens vergelijkbare omstandigheden.

Een praktijkvoorbeeld wordt getoond in onderstaande figuur

(Figuur 95).

Figuur 95. Praktijkillustratie van een sulfidatieprobleem (13 Cr/9 Mo-staal van

een oververhitte (superheater tube) uit een olie-gestookte boiler; afzetting bevatte meer

dan 70 % natriumsulfaat en 4 % vanadiumoxide); Bron: During E.D.D.,

Corrosion Atlas.

c. Carburisatie − Decarburisatie – Metal Dusting

Carburisatie (opkoling) of decarburisatie (ontkoling) doet zich

voor als in een hoge-temperatuurmilieu respectievelijk een overmaat

of een ondermaat aan koolstof(verbindingen) voorkomen, zodat

koolstof ofwel in ofwel uit de metaalstructuur kan diffunderen.

Het resultaat is dat er in geval van opkoling in de kristalstructuur

zich carbiden kunnen vormen, terwijl er bij ontkoling koolstof

105


verdwijnt. Omdat koolstof in vele legeringen in belangrijke mate de

mechanische eigenschappen bepaalt, zullen deze sterk gaan

veranderen.

Ontkoling treedt dikwijls op in sterk reducerende media zoals

waterstofhoudende atmosferen. Hierbij reageert koolstof met

waterstof tot van methaangas. Mogelijks scheurt de metaalwand als

gevolg van de opbouw van een hoge druk binnenin de metaalmatrix.

Een voorbeeld wordt gegeven in Figuur 96.

Figuur 96. Praktijkillustratie van een decarburisatieprobleem door

waterstofaantasting (koolstofstaal geëxposeerd aan een gasmengsel bestaande uit

waterstof, stikstof en ammoniak, bij een temperatuur van 240 °C en een druk van

150 bar); Bron: During E.D.D., Corrosion Atlas.

Metaalverpoedering (E: metal dusting) is een catastrofale vorm van

corrosie bij bepaalde metalen die blootgesteld worden aan gassen

met oververzadigde koolstof (activiteit van koolstof groter 1). Het

manifesteert zich als het omzetten van vast metaal in metaalpoeder.

De temperaturen waarbij dit gebeurd zijn hoog, namelijk tussen de

300 en 850 °C. Eerst wordt er een grafietlaag afgezet op het

metaaloppervlak, gewoonlijk vanuit koolstofmonoxide (CO) in de

gasatmosfeer. De grafietlaag zou dan metastabiele M 3Cverbindingen

vormen die wegdiffunderen van het metaaloppervlak.

106


Onderstaande figuur (Figuur 97) geeft een voorstelling van het

metaalverpoedering-degradatiemechanisme voor ijzer. Figuur 98

toont een praktische illustratie.

Figuur 97. Schematische voorstelling voor het mechanisme van metaalverpoedering

voor ijzer (Bron: Chun C.M. et al. On the Mechanism of Metal Dusting Corrosion,

J. Electrochem. Soc. 149, B348-355, 2002).

Figuur 98. Praktisch voorbeeld van ‘metal dusting’ in katalytische reformer unit van

raffinaderij (Bron: EFC Publ. 42 – Corrosion in Refineries).

d. Overige

Een hele serie andere corrosie- en materiaalproblemen kan zich

voordoen met hoge-temperatuurgassen. Enkele van deze corrosie-

107


problemen zijn hieronder bondig beschreven. Voor meer uitvoerige

beschrijvingen wordt verwezen naar gespecialiseerde literatuur.

Nitreren

Als in een atmosfeer een overmaat aan stikstofverbindingen

aanwezig is (meestal NH 3), kunnen zich in het metaal nitriden

vormen die de hardheid verhogen, maar de ductiliteit sterk verlagen.

Dauwpuntscorrosie

Het fenomeen dauwpuntscorrosie treedt op als in afkoelende

gasstromen het dauwpunt (dan wel het stollingspunt) van bepaalde

aanwezige vluchtige componenten wordt onderschreden. De

eventueel hygroscopische of vloeibare zouten of zuren die dan

ontstaan, kunnen ernstige corrosie veroorzaken (sulfaten, chloriden,

vanadiumzouten, kobaltzouten, zwavelzuur, zoutzuur, etc ...). Het

resultaat van de zuurcondensatie is meestal een vorm van eerder

uniforme corrosie (Sectie 3.2).

Deze vorm van corrosie komt vaak voor in het afgassysteem bij de

verbranding van afvalstoffen.

108


3.13. Corrosie en aantasting van niet-metalen

Deze tekst heeft zich voornamelijk beperkt tot de corrosie van

metallieke materialen. De reden is dat ze in de meeste industriële

praktijken nog steeds de meest gebruikte constructiematerialen zijn.

De bijkomende reden is dat degradatiemechanismen van nietmetallieke

constructiematerialen (polymeren, keramische

materialen) vaak veel minder in detail bekend en wetenschappelijk

onderzocht zijn om eenduidige ingenieursinzichten te kunnen

leveren.

Een uitvoerige beschrijving omtrent de degradatie van polymeren

kan u vinden in het aanvullende ‘Corrosie-handboek’ of in andere

gespecialiseerde literatuur. Het Corrosie-handboek beschrijft onder

andere verschijnselen als mechanische degradatie en spanningscorrosie,

solvolyse, thermolyse, biologische degradatie, fotodegradatie

en weersinvloeden op polymeren, naast fenomenen als

diffusie, zwelling, oplossing en permeatie (Figuur 99).

Daarnaast bevat het bijkomde informatie omtrent diverse beschermingstechnieken

van o.a. – gewapend – beton, etc.…

Figuur 99. Enkele voorbeelden van aantasting (“corrosie”) bij niet-metallieke

materialen: diffusie en scheurvorming bij polymeren (‘environmental cracking’; links)

en aantasting van beton (calcium uitloging en ASR of ‘alkali-silica reactie’; rechts).

109


NOTA’S

110


OMTRENT DE AUTEUR

Prof.dr.ir. Walter Bogaerts is burgerlijk

scheikundig ingenieur en doctor in de toegepaste

wetenschappen (KU Leuven). Hij is tevens

alumnus van Cambridge University (Clare Hall

College, UK) en was als Fulbright-fellow en

NATO-fellow verbonden aan Stanford Research

Institute (SRI-International, USA).

Hij is voormalig voorzitter van NACE Europe en

mede-oprichter van NACE Benelux. Vele jaren was hij ook Working Party

chairman bij de EFC (European Federation of Corrosion) en lid van het EFC

Science & Technology Advisory Committee (STAC).

Momenteel is hij emeritus gewoon hoogleraar aan de KU Leuven – met

lesopdrachten omtrent Corrosie en Materiaalselectie – en was voordien ook

gasthoogleraar aan de UGent. Hij is mede-oprichter van een aantal

succesvolle spin-off bedrijfjes van de KU Leuven en van 2008 tot 2013 werkte

hij als algemeen directeur voor Belgoprocess N.V., de Belgische verwerker van

nucleaire afvalstoffen. Hij is consultant voor diverse internationale bedrijven

en organisaties, waaronder de Europese Commissie.

Email: corrosion@kuleuven.be

COLOFON

Corrosie, Corrosietypes en -risico’s. ISBN 9789463880138

(Corrosion Education & Training Module, Nl)

© W.F. Bogaerts, 2021

Productie & ICT: Technologica Data Systems, Belgium

Voor verdere Technische Corrosie-engineering Informatie :

EDC-Technologica Group n.v.

Corrosion Div.

‘Tower Hill’ Business Residence

Heikant 85, B-2450 Meerhout

Belgium

www.technologica.org

technologica@telenet.be

111

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!