culture
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
De geschiedenis van de Chinezen in Indonesië
3.5.4.6. De status van de Chinezen in Nederlands-Indië
Tot nu toe is over de staatkundige kant van de Chinese identiteit niet gesproken. Deze is
zeer complex, zowel tijdens de Nederlandse kolonisatie als na de onafhankelijkheid.
Het volgende komt uit de studie van Wim F. Wertheim (1997), De status van de
Chinezen in vooroorlogs Nederlands-Indië: zeer geheime documenten uit de jaren 1928-
1932 over de wettelijke status van de Chinezen in Nederlands-Indië, vooral de pogingen
om de status te wijzigen naar „[met de Europeanen] gelijkgestelden‟. 258 Er was in het
midden van de negentiende eeuw in de staatkundige wetgeving voor Nederlands-Indië
een scherpe, wettelijk vastgelegde scheiding tussen overheersers en overheersten. Bij de
overheersers behoorden de Europeanen en de met dezen gelijkgestelden. Daartegenover
stonden de overheerste Aziaten, wettelijk omschreven als Inlanders en daarmee
gelijkgestelden. De wetgeving voor de twee bevolkingsgroepen was streng gescheiden:
de grote wetboeken, ontworpen naar Nederlands voorbeeld, golden alleen voor de
Europese bevolkingsgroep. De Inlanders en daarmee gelijkgestelden werden ten dele aan
hun adatrecht (omschreven als „godsdienstige wetten en instellingen‟) en voorts aan een
aparte wetgeving onderworpen. 259
In 1855 werden de „met Inlanders gelijkgestelden‟, dat waren de Arabieren en
Chinezen, wat het vermogensrecht betreft onderworpen aan grote delen van de in 1848
afgekondigde wetboeken: het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Koophandel. Een
Aziaat hoefde in een zaak niet als gedaagde voor de Landraad te verschijnen, maar voor
de kwalitatief veel beter toegeruste Raden van Justitie. Dit gebeurde volgens Wertheim
niet om deze groepen een plezier te doen, maar de wijziging diende vooral om het
Europese zakenleven grotere rechtszekerheid te verschaffen. 260 In 1917 werden de
Chinezen op Java, en in 1925 die in de buitengewesten, ook nog wat het familie- en
erfrecht betreft grotendeels aan de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek onderworpen.
In de formulering van de staatsrechtelijke positie van de Chinezen, die in de
negentiende eeuw als „met Inlanders gelijkgestelden” was omschreven, kwam in het
begin van de twintigste eeuw een verandering. In 1906 werd een artikel ontworpen dat
pas in 1920 in werking trad. In dat artikel werd voor de status van niet tot de „Inlanders‟
gerekende Aziaten een nieuwe term gebruikt: Vreemde Oosterlingen. 261 Er werd daarin
ook een definitie gegeven van de term „Europeanen‟. Voortaan werden volgens deze
definitie mede tot de Europeanen in staatsrechtelijke zin gerekend: alle Japanners en „alle
van elders afkomstige personen [...] die in hun land onderworpen zouden zijn aan een
familierecht, in hoofdzaak berustende op dezelfde beginselen als het Nederlandsche‟. Met
deze beginselen werd met name bedoeld: de monogame beginselen. 262 Het was dit
beginsel dat in de weg zou staan van een gelijkstelling van de Chinezen met Europeanen.
Volgens Wertheim kwam het daardoor dat de gelijkstelling lange tijd uitbleef, behalve
dat er ook te weinig geld was.
Ondertussen hadden zich in politieke zin twee belangrijke nieuwe stromingen
afgetekend. Allereerst de opkomst van een strijdbare, Indonesische, nationalistische
258 Patricia Tjiook-Liem heeft haar proefschrift (2009) gewijd aan de rechtspositie van de Chinezen in Nederlands-Indië
in 1848-1942.
259 Wertheim 1997, pag. 3.
260 Idem.
261 Wertheim 1997, pag. 5.
262 Volgens de Chinese wet was concubinaat wettelijk geoorloofd. Voor de Chinezen was de instandhouding van de
familienaam een heilige plicht en moest alles gedaan worden om dat te bewerkstelligen.
86