melanchton 'de hoogleraar van duitsland' - Heidelberger Catechismus

melanchton 'de hoogleraar van duitsland' - Heidelberger Catechismus melanchton 'de hoogleraar van duitsland' - Heidelberger Catechismus

theologienet.nl
from theologienet.nl More from this publisher
19.12.2012 Views

Christus, onze enige Meester, die wij allen moeten gehoorzamen, heeft Zijn jongeren, toen Hij Zijn apostelen de wereld inzond en bevel gaf, geboden de volkeren alles te leren wat Hij hun bevolen had, Matth. 28 : 19. Artikel 2 Dit alles bestaat in het geloof aan God en de liefde tot de naaste en geenszins in uiterlijke dingen, zoals de goddelijke Schrift getuigt, en in het bijzonder het Evangelie tot uiting brengt. Dit moet bekend zijn aan een ieder, die alleen maar het 6de en 15de hoofdstuk van Johannes zal lezen of gelezen heeft. Artikel 3 Daarom: alle instellingen van onderscheid in spijzen, kleding, personen of plaatsen hebben de mensen verzonnen en ingesteld en daarmee dient men God tevergeefs, Jesaja XXIX en Matth. XV, zodat de h. Paulus ze terecht en noodzakelijk voor zwak, gebrekkig, wereldlijk, onvast, misleidend, onheilig en voor oudwijfse fabels uitmaakt, die slechts afleiden van de waarheid. Artikel 4 Aangezien alle macht in de Christelijke gemeente slechts tot verbetering gegeven is, II Cor. X, volgt daaruit, dat niemand onder de Christenen macht heeft om te leren, ik zwijg nog van gebieden, om mensen-geboden te houden, als daar zijn: bepaalde spijzen te vermijden en dergelijke, als boven in Artikel I afgekeurd is. Artikel 5 Derhalve schrijft de h. Paulus aan de Colossenzen: Dat niemand u ter verantwoording roepe inzake spijs of drank of bepaalde dagen, want wie dit wagen te doen, zoals daar gezegd is, die brengen de rechtgelovigen van hun bestemming af, wandelen naar eigen verkiezing in onderwerping en dienst der engelen, van wie zij er nooit een gezien hebben, zonder reden opgeblazen in hun vleselijke zin, en houden zich niet aan Christus, die het Hoofd is. Artikel 6 Ja, aan Timotheüs schrijft hij op bepaalde aanwijzing van de Geest, dat zij die verbieden te huwen en aan de gelovigen verbieden spijzen, door God geschapen, tot zich te nemen - waarvan de Geest Gods hun zeide dat deze in de laatste dagen op komst waren -, afvallig van het geloof zijn, dwaalgeesten, duivelsleraars met veinzerij, leugensprekers, die hun geweten als met een brandijzer toegeschroeid hebben). Hierna geeft Bucer nog eens de aanleiding tot zijn verklaring en breidt hij deze met een aantal toelichtingen uit. Daarop eindigt hij met de volgende oproep: Tot de Christelijke lezer Deze mijn artikelen en verklaring, waarbij ik door Gods genade tot in de dood bestendig wil blijven, omdat ik er zeker van ben dat zij in overstemming zijn met de goddelijke Schrift, waardoor ik ze ook weet vol te houden, hetzij tegen engelen, duivels of mensen, heb ik in druk laten uitgaan, opdat velen, goeden of bozen, zien dat ik het licht niet schuw. Tweemaal heb ik ze te Weissenburg op de kansel voor de gehele Christelijke gemeente, in het bijzijn ook van vele vreemden, voorgelezen. Zes weken lang zijn ze in mijn tegenwoordigheid aldaar openlijk aan de Heilige Johanneskerk aangeslagen geweest. Daarna, na mijn vertrek, ook nog wel zes weken. Ik heb ze ook aan de Barrevoeters, Predikheren en Augustijners aldaar in hun kloosters toegezonden. Zo heb ik op woensdag na Pasen [8 april 1524], naar luid van mijn verklaring, op velerlei wijzen een dispuut aangeboden en daarop gewacht, gelijk ik ook daarna meer dan een maand te Weissenburg, en nog heden ten dage te Straatsburg, wacht op allen en een ieder, die menen, dat de prediking die ik voorgedragen heb, niet Christelijk is. Tot op de huidige dag echter is niemand 52

verschenen die het gewaagd heeft tegenover mij mijn artikelen en prediking met één woord te weerleggen. Thans, nu ik niet meer aanwezig ben, hoor ik dat het goddeloze stelletje te Weissenburg, dat smal en breed geschoren volkje met enkele anderen, die ook God in de verkeerde zin gepredikt hebben, die de duisternis liever hebben dan het licht, diep verzonken in gierigheid, eerzucht en vervloekte lust, veel tegen mijn prediking en leven uitkrijten en dat al hun woorden over mij ketters en vinnig zijn, hoewel zij mij, toen ik nog aanwezig was, merendeels gladde, goede woorden gaven, en de anderen niet recht tot mij durfden te spreken. Daarmee tonen zij niets anders te kunnen dan kwaadspreken, zoals kwade wijven doen, leeg en ontdaan van alle waarheid. En wat zouden zij ook anders kunnen, die niets geleerd hebben dan uit het zweet van de arme man te zuipen, te vreten en wat daar het gevolg van is, en dit dagelijks uitoefenen? Daarom, opdat de zwakken door dezen niet verleid worden en de sterken iets hebben om de schenders en duivelskinderen tegen te werpen, heb ik mijn bovenstaande artikelen en verklaring door de druk willen laten uitgaan. Waarop zij, naar ik verneem, te Weissenburg op een nacht allen samen hun antwoord hebben gegeven, dat wil zeggen, daar het aan de deur van de Heilige Johanneskerk was aangeslagen, er vuil en drek overheen hebben gesmeerd. Welnu, zij hebben thans enige honderden aan hun kant; en ik wacht hen hier te Straatsburg af; weten zij iets tegen mijn leer in te brengen, laten ze dan maar hier komen. Overtuigen zij mij met de goddelijke Schrift van een verkeerde uitspraak, dan moeten zij mij maar stenigen. Hoe kunnen ze mij ooit beter uit de wereld helpen daar zij mij zo vijandig gezind zijn! Dat zij echter mijn vertrek zo verkeerd uitleggen, dat kon hun volstrekt geen ernst zijn. Want zij weten heel goed dat zulks geschied is in alle vriendschap op raad en met de vriendschappelijke bedoeling van de gehele Raad aldaar, die op het vertrek van mijn geliefde broeder, de pastoor van de Heilige Johanneskerk, en het mijne zo aandrong, dat wij het hun niet konden noch mochten afslaan, aangezien zij er op wezen, dat hun in het oorlogsgewoel dier dagen om onzentwil geweldige moeilijkheden, en geen recht zou kunnen overkomen. Want hoezeer geestelijke macht zich tegen het goddelijke Woord en zijn verkondigers inzet, is volkomen duidelijk te zien. Zij erkenden en spraken ook in de volle Raad uit, dat zij met mijn prediking geheel tevreden waren, omdat zij naar hun inzicht rechtmatig en Christelijk was, en zij hoopten dat, zodra het oorlogsgewoel weer op zou houden, wij weder bij elkaar zouden komen en zij mijn prediking nog lang zouden horen; daartoe wilden zij met alle mogelijke toewijding gaarne raad en hulp verstrekken. Dit alles hebben zij, die nu op mij schelden, heel goed geweten en ik denk ook wel, dat zij niet zullen beweren, dat de eerzame en vroede Raad te Weissenburg ons dit zonder dat het waar is, door hun stadsschrijver in de volle zitting van de Raad heeft laten zeggen. Maar, zoals de Heer gezegd heeft, indien zij boos zijn, hoe willen zij dan goede dingen zeggen? Indien zij niets dan duivelskinderen zijn, hoe willen zij dan waarheid spreken? Menigeen moge uit dit alles - wat de zuivere waarheid is - wel deugdelijk vernemen dat ik, zoals tot nu toe altijd de waarheid zoek; zij echter, mijn tegenstanders, ontlopen en verliegen haar. God de Heer bekere hen en doe ons steeds trouw aan Zijn waarheid bevonden worden. Amen. Bron: Martini Buceri Opera omnia, I, blz. 77-147, zie boven. blz. 61-62. 53

verschenen die het gewaagd heeft tegenover mij mijn artikelen en prediking met één<br />

woord te weerleggen.<br />

Thans, nu ik niet meer aanwezig ben, hoor ik dat het goddeloze stelletje te<br />

Weissenburg, dat smal en breed geschoren volkje met enkele anderen, die ook God in<br />

de verkeerde zin gepredikt hebben, die de duisternis liever hebben dan het licht, diep<br />

verzonken in gierigheid, eerzucht en vervloekte lust, veel tegen mijn prediking en<br />

leven uitkrijten en dat al hun woorden over mij ketters en vinnig zijn, hoewel zij mij,<br />

toen ik nog aanwezig was, merendeels gladde, goede woorden gaven, en de anderen<br />

niet recht tot mij durfden te spreken. Daarmee tonen zij niets anders te kunnen dan<br />

kwaadspreken, zoals kwade wijven doen, leeg en ontdaan <strong>van</strong> alle waarheid. En wat<br />

zouden zij ook anders kunnen, die niets geleerd hebben dan uit het zweet <strong>van</strong> de arme<br />

man te zuipen, te vreten en wat daar het gevolg <strong>van</strong> is, en dit dagelijks uitoefenen?<br />

Daarom, opdat de zwakken door dezen niet verleid worden en de sterken iets hebben<br />

om de schenders en duivelskinderen tegen te werpen, heb ik mijn bovenstaande<br />

artikelen en verklaring door de druk willen laten uitgaan. Waarop zij, naar ik verneem,<br />

te Weissenburg op een nacht allen samen hun antwoord hebben gegeven, dat wil<br />

zeggen, daar het aan de deur <strong>van</strong> de Heilige Johanneskerk was aangeslagen, er vuil en<br />

drek overheen hebben gesmeerd. Welnu, zij hebben thans enige honderden aan hun<br />

kant; en ik wacht hen hier te Straatsburg af; weten zij iets tegen mijn leer in te<br />

brengen, laten ze dan maar hier komen. Overtuigen zij mij met de goddelijke Schrift<br />

<strong>van</strong> een verkeerde uitspraak, dan moeten zij mij maar stenigen. Hoe kunnen ze mij<br />

ooit beter uit de wereld helpen daar zij mij zo vijandig gezind zijn!<br />

Dat zij echter mijn vertrek zo verkeerd uitleggen, dat kon hun volstrekt geen ernst<br />

zijn. Want zij weten heel goed dat zulks geschied is in alle vriendschap op raad en met<br />

de vriendschappelijke bedoeling <strong>van</strong> de gehele Raad aldaar, die op het vertrek <strong>van</strong><br />

mijn geliefde broeder, de pastoor <strong>van</strong> de Heilige Johanneskerk, en het mijne zo<br />

aandrong, dat wij het hun niet konden noch mochten afslaan, aangezien zij er op<br />

wezen, dat hun in het oorlogsgewoel dier dagen om onzentwil geweldige<br />

moeilijkheden, en geen recht zou kunnen overkomen. Want hoezeer geestelijke macht<br />

zich tegen het goddelijke Woord en zijn verkondigers inzet, is volkomen duidelijk te<br />

zien. Zij erkenden en spraken ook in de volle Raad uit, dat zij met mijn prediking<br />

geheel tevreden waren, omdat zij naar hun inzicht rechtmatig en Christelijk was, en zij<br />

hoopten dat, zodra het oorlogsgewoel weer op zou houden, wij weder bij elkaar<br />

zouden komen en zij mijn prediking nog lang zouden horen; daartoe wilden zij met<br />

alle mogelijke toewijding gaarne raad en hulp verstrekken.<br />

Dit alles hebben zij, die nu op mij schelden, heel goed geweten en ik denk ook wel,<br />

dat zij niet zullen beweren, dat de eerzame en vroede Raad te Weissenburg ons dit<br />

zonder dat het waar is, door hun stadsschrijver in de volle zitting <strong>van</strong> de Raad heeft<br />

laten zeggen. Maar, zoals de Heer gezegd heeft, indien zij boos zijn, hoe willen zij dan<br />

goede dingen zeggen? Indien zij niets dan duivelskinderen zijn, hoe willen zij dan<br />

waarheid spreken? Menigeen moge uit dit alles - wat de zuivere waarheid is - wel<br />

deugdelijk vernemen dat ik, zoals tot nu toe altijd de waarheid zoek; zij echter, mijn<br />

tegenstanders, ontlopen en verliegen haar. God de Heer bekere hen en doe ons steeds<br />

trouw aan Zijn waarheid bevonden worden. Amen.<br />

Bron: Martini Buceri Opera omnia, I, blz. 77-147, zie boven. blz. 61-62.<br />

53

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!