melanchton 'de hoogleraar van duitsland' - Heidelberger Catechismus
melanchton 'de hoogleraar van duitsland' - Heidelberger Catechismus
melanchton 'de hoogleraar van duitsland' - Heidelberger Catechismus
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
het grote, z.g. Konkordienbuch afgelost.<br />
Het Corpus doctrinae verscheen te Leipzig, januari 1560, in het Latijn, en het bevatte:<br />
een praefatie of voorrede; de Augsburgse Geloofsbelijdenis met Melanchtons<br />
wijziging in het 10de artikel over het Avondmaal, dus de zogenaamde Variata <strong>van</strong><br />
1540; de Leerbelijdenis der Saksische Kerken, <strong>van</strong> 1551; het Examen voor de<br />
proponenten, <strong>van</strong> 1553; het Antwoord <strong>van</strong> Melanchton aan Stancarus (die een af<br />
wijkende Christologie leerde, 1553); de Antwoorden <strong>van</strong> Melanchton op Roomse<br />
vragen uit Beieren over dogmatische hoofdzaken (1558); de Weerlegging <strong>van</strong> Servet<br />
en de Wederdopers.<br />
Melanchton had reeds in 1559 een voorrede in het Duits geschreven. Het Corpus<br />
verscheen dan ook bijna gelijktijdig in het Duits en in het Latijn. De Latijnse voorrede<br />
is rijker aan inhoud dan de Duitse en volgt in vertaling hieronder. Zij is een ware<br />
apologie. Zij begint met er nadruk op te leggen, dat juist degenen, die in het openbare<br />
leven op vrede en orde gesteld zijn, een mensenleeftijd geleden met de bevrijdende<br />
leer <strong>van</strong> Luther meegegaan zijn, de niet-Epicureërs, zoals hij ze noemt, d.w.z.<br />
degenen, die niet totaal onverschillig tegenover de godsdienst stonden.<br />
Hun eerste argumenten waren de dwalingen en de aan ieder bekende misstanden in de<br />
Kerk en haar eredienst. De ware Kerk en de zuivere aanroeping spelen hier weer een<br />
even grote rol als in 1543. Melanchton herinnert dan aan het langdurige politieke<br />
streven <strong>van</strong> de keizer naar een concilie en aan het ontstaan <strong>van</strong> de Augsburgse<br />
Geloofsbelijdenis, die op zichzelf ook reeds een apologie en verantwoording was.<br />
Het onderscheid met de woelige Wederdopers kon daar duidelijk uit blijken. Het<br />
klinkt wat speels als Melanchton zelfs Plato, Cicero en Cato aanhaalt ten gunste <strong>van</strong><br />
de reformatorische leer. Zijn arsenaal <strong>van</strong> argumentatie was echter ruim en gaf hem<br />
gemakkelijke stof om met de tegenstanders ook eens te spotten; zo haalt hij verderop<br />
Euripides nog aan. Daarna verklaart Melanchton hoe hij zijn roeping om te<br />
onderwijzen en te formuleren, definities te geven, verstaan heeft. Men had hem wel<br />
nagegeven, dat hij altijd hetzelfde deuntje zong en daarop heeft hij zelf geantwoord,<br />
dat hij dit liefst tot in eeuwigheid doen zou - zo weinig was hij op nieuwigheden uit en<br />
zozeer was hij gesteld op omlijnde begrippen.<br />
Veel verdriet en strijd heeft hem gekost de bestrijding, die hij uit eigen kring ondervond,<br />
toen hij met het oog op het concilie <strong>van</strong> Trente de Augsburgse Geloofsbelijdenis<br />
enigszins gewijzigd herschreven had. Niet zonder ironie en scherpte bestrijdt hij dan<br />
de ecclesiologie, de leer over de Kerk, <strong>van</strong> de spiritualisten en andere reformatorische<br />
tegenstanders die, zoals Flacius, eigenlijk één met hem behoorden te zijn.<br />
Zachtzinnigheid - die men Melanchton ook wel verweten heeft - is aan deze voorrede<br />
geheel vreemd. Zij toont ons de Hervormer veeleer in het volle bewustzijn <strong>van</strong> zijn<br />
roeping, hij laat ons zijn leer en zichzelf hier zonder terughouding kennen en geeft<br />
voor wie hem werkelijk verstaat, een weliswaar enigszins persoonlijk begonnen<br />
apologie, die zich echter weldra verbreidt tot een krachtig pleidooi voor de noodzaak<br />
en het goede recht <strong>van</strong> de Reformatie.<br />
Bron: O. Ritschl, Dogmengeschichte des Protestantismus, I. Band, Leipzig 1908, blz. 328-<br />
340.<br />
R. Seeberg, Lehrbuch der Dogmengeschichte, IV. Band, Leipzig 1920, blz. 532.<br />
P. Tsackert, Die Entstehung der Lutherischen und der reformierten Kirchenlehre, Giittingen<br />
1910.<br />
41