melanchton 'de hoogleraar van duitsland' - Heidelberger Catechismus
melanchton 'de hoogleraar van duitsland' - Heidelberger Catechismus
melanchton 'de hoogleraar van duitsland' - Heidelberger Catechismus
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
grond <strong>van</strong> onze gerechtigheid, maar ik neem mijn toevlucht tot Uw ontferming en ik<br />
bid om der wille <strong>van</strong> de Heer, dat is de Messias, die komen zal'. Zo bevelen ons de<br />
profeten, Christus, de apostelen en de Kerk te bidden. Maar die schrijvers hebben een<br />
afschrik <strong>van</strong> de levenden, om God aan te roepen en bevelen intussen de gestorvenen<br />
op te zoeken, om voor hen gezanten bij God te zijn, zoals ik mij herinner, dat in een of<br />
ander dorp de boeren, ondervraagd of zij de gebeden kenden, antwoordden, dat het<br />
voldoende was als de pastoor die kende, omdat hij er juist voor gehuurd was om voor<br />
hen te bidden.<br />
Aan de overige praatjes en lasteringen ga ik hier voorbij. Maar ik waarschuw de<br />
vrome lezer, niet te denken dat hier over een kleinigheid gestreden wordt, wanneer wij<br />
het over de aanroeping Gods hebben, maar te bedenken, dat de ware aanroeping de<br />
voornaamste bescherming is, om zo te zeggen, voor het vroom gemoed in zo grote<br />
moeiten <strong>van</strong> ons aller leven, zoals in de Psalm gezegd wordt: 'Zij beroemen zich op<br />
wagens en paarden, maar wij bidden in de naam <strong>van</strong> onze God'. Laat de lezer aan de<br />
andere kant bedenken, dat de ware aanbidding de voornaamste gave is, die men God<br />
kan aanbieden en dat de weldaden <strong>van</strong> Christus zonder de beoefening hier<strong>van</strong> niet<br />
verstaan kunnen worden. En tenslotte boude hij zichzelf de volgende redenen vóór:<br />
Door het onzichtbare Wezen aan te roepen, kent hij daaraan de almacht toe, omdat hij<br />
er <strong>van</strong> uitgaat, dat deze de beweging <strong>van</strong> aller harten doorziet. Voorts is het redelijk,<br />
dat Gode geen eredienst behaagt, die niet bevestigd is door het goddelijk Woord.<br />
Tenslotte, hoe zo'n gebruik ook verklaard wordt, het leidt toch de blik <strong>van</strong> Christus, de<br />
Middelaar, af en ondermijnt het geloof, d.i. het vertrouwen in de Middelaar, dat bij de<br />
aanroeping blijken moet. En het brengt tal <strong>van</strong> bijgelovigheden voort, waarop<br />
afschrikwekkende straffen <strong>van</strong> toepassing zijn.<br />
Tot zover over de aanroeping Gods.<br />
Iets geheel anders is het te spreken over het prijzen <strong>van</strong> deze deugden der heiligen, die<br />
ons niet alleen ter navolging voorgehouden worden, maar ook om er uit te leren, hoe<br />
God Zijn Kerk bestuurt en te bedenken <strong>van</strong> hoedanige aard de dienst <strong>van</strong> apostelen en<br />
profeten geweest is, en Gode dank te brengen omdat Hij Zijn Kerk bewaart. Laten wij<br />
ook de voorbeelden <strong>van</strong> de toorn en <strong>van</strong> de ontferming Gods overdenken, zoals in de<br />
geschiedenis <strong>van</strong> David, <strong>van</strong> Manasse, die ons iets leren over de vreze Gods en over<br />
het geloof. Een groots en bewonderenswaardig schouwspel is heel de natuur, de<br />
schoonheid en de orde <strong>van</strong> de hemellichamen, de wetten <strong>van</strong> hun bewegingen, de<br />
vruchtbaarheid <strong>van</strong> de aarde, de onafgebroken loop <strong>van</strong> de rivieren. In al deze dingen<br />
zijn de doorluchtige sporen Gods ingedrukt. Maar geen werk is schoner of de<br />
bewondering meer waardig of biedt ons meer getuigenissen aangaande God te<br />
aanschouwen, dan de gelovige mens, zoals Abraham, Samuel, Jozua, David, Jesaja,<br />
Jeremia, Elisabeth, Paulus en anderen. Vele dingen kunnen daarom met de grootste<br />
ernst en het grootste nut over de heiligen gezegd worden, maar met afzien <strong>van</strong> hun<br />
aanroeping.<br />
(7) Wanneer ik thans over het Avondmaal des Heeren ga spreken, bezweer ik alle<br />
vromen niet om onze geschriften te lezen maar om hun ogen de kost te geven in<br />
zoveel kerkgebouwen <strong>van</strong> Europa en waar te nemen hoe groot de ontheiliging <strong>van</strong><br />
deze goddelijke instelling is. Een zeer grote menigte <strong>van</strong> offerpriesters dient, volstrekt<br />
zonder te beseffen wat ze doet, en met een bedorven geweten, de gewoonte of de<br />
eigen buik. Voorts, ofschoon de plechtigheid ingesteld is om bij de levenden het<br />
geloof te oefenen, wordt zij op de meest onwaardige wijze overgebracht op de doden<br />
32