29.01.2020 Views

PDF Mark

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

de rookwolken van het terrorisme

mark de boer

Over de subjectiviteit binnen het Nederlandse strafrecht en strafvorderingsrecht met betrekking

tot de bestrijding van terrorisme

Op 26 oktober 2001 wordt de fundering gelegd voor een overweldigende verandering

in het Amerikaanse strafvorderingsrecht. Het Huis van Afgevaardigden neemt

de Patriot Act aan met een grote meerderheid van stemmen. Met het aannemen

van de wet komt ook een stortvloed aan kritiek op gang. De wet biedt volgens velen

de mogelijkheid om grote inbreuken te maken op het privéleven van Amerikaanse

burgers. Een Amerikaanse moslim illustreert in 2011 het effect van de wet in een

artikel van CNN. ‘Today, the FBI can show up at your work, unannounced, to interrogate

you about an article on political events you post on Facebook, or seize information

about your phone calls, e-mails, internet activity and medical and banking

records -- all without a shred of evidence that you’ve engaged in criminal activity.

“Do you pray?” “What mosque do you attend?” or “Why did you convert?” Donating

$100 to a charity to help the needy can lead to questions simply because it is a

Muslim-run charity.’ 1

column

Hoewel de Patriot Act in de VS een extreem

voorbeeld is van de botsing tussen de bestrijding

van terrorisme en mensenrechten, biedt

onze eigen wetgeving ook de nodige ruimte als

het gaat om de bestrijding van terrorisme. Het

is belangrijk voldoende kritisch te blijven kijken

naar de criteria voor strafrechtelijk optreden

en deze criteria zoveel mogelijk te toetsen aan

bijvoorbeeld de mensenrechten van het EVRM.

In deze bijdrage poog ik de aandacht te leggen

op de ruimtes die de Nederlandse strafrechtelijke

wetgeving biedt als het gaat om de bestrijding

van terrorisme en besteed ik aandacht aan

de kritische kanttekeningen die men bij de wetgeving

kan plaatsen.

Checks and balances

De bestrijding van terrorisme bevindt zich

vanwege het politieke karakter van terrorisme

in een lastig parket. Enerzijds is er taak voor

de politie en het Openbaar Ministerie om zich

bezig te houden met de opsporing van de strafbare

feiten die verband houden met terrorisme.

Anderzijds is er, grotendeels vanwege het

grensoverschrijdende karakter van terrorisme,

de taak voor de regering om te beslissen waar

en wanneer er militair optreden is vereist. Aan

de staat komt immers het recht toe om oorlog

te voeren. 2 Rutte stelde in 2015 nota bene nog

dat Nederland in oorlog is met de terroristische

organisatie IS. 3 De Duitse filosoof Jürgen

Habermas acht de politieke dimensie van terrorisme

onontkoombaar. Zonder dit politieke

karakter is terrorisme volgens hem niks anders

dan reguliere geweldpleging. 4

Februari 2020 | Asega | 47


MARK DE BOER | DE ROOKWOLKEN VAN HET TERRORISME

Ook H.G. van der Wilt onderkent dat het lastig

is om het fenomeen terrorisme juridisch te

categoriseren en dat men bij meerdere rechtsgebieden

in aanraking kan komen met terrorisme.

5 Het is dan ook de vraag met behulp van

welk rechtsgebied terrorisme moet worden

aangepakt.

Het deelnemen aan een terroristische organisatie

is strafbaar gesteld in art. 14oa van het

Wetboek van Strafrecht. De Wet Terroristische

Misdrijven heeft een aantal aanvullingen in het

Wetboek van Strafrecht doen opnemen. Deze

aanvullingen bestaan onder andere uit de toevoeging

van een strafverzwarende omstandigheid

bij enkele delicten uit het Wetboek van

Strafrecht. Een voorbeeld is art. 288a Wetboek

van Strafrecht (hierna: Sr). In dit artikel is

doodslag met een terroristisch oogmerk strafbaar

gesteld. De strafbedreiging van dit delict

is twee keer zo groot als bij reguliere doodslag

(art. 287 Sr). Het bestanddeel ‘terroristisch

oogmerk’ is op deze wijze verantwoordelijk

voor een verdubbeling van de strafbedreiging.

Dit terwijl het bestanddeel moeilijk op een objectieve

wijze is in te vullen. De betekenis van

het bestanddeel wordt in art. 83a Sr nader uitgewerkt:

‘onder terroristisch oogmerk wordt

verstaan het oogmerk om de bevolking of een

deel der bevolking van een land ernstige vrees

aan te jagen, dan wel een overheid of internationale

organisatie wederrechtelijk te dwingen

iets te doen, niet te doen of te dulden, dan

wel de fundamentele politieke, constitutionele,

economische of sociale structuren van een

land of een internationale organisatie ernstig

te ontwrichten of te vernietigen.’ De problematiek

zit hem met name in ‘het oogmerk’ dat

iemand moet hebben. Het is immers lastig om

vast te stellen wat voor oogmerk iemand heeft

bij het plegen van strafbare feiten. Met name

bij het opsporen van terroristische misdrijven

zorgt dit bestanddeel voor onwenselijke situaties,

zo vindt ook Van der Wilt. “Wij kunnen

immers niet in de hoofden van mensen kijken

en het leidt tot een dubieuze subjectivering van

het strafrecht”, zo stelt hij. 6 Ook S. Stolwijk,

professor Strafrechtwetenschappen, uit stevige

kritiek op het bestanddeel terroristisch oogmerk.

In een artikel over dit onderwerp in Delikt

en Delinkwent noemt hij het bestanddeel

‘gevaarlijke onzin’. 7

Vanwege de vaak ernstige gevolgen van terrorisme

vindt de opsporing van potentiële verdachten

op een zeer proactieve wijze plaats.

Veel verdachten worden dan ook gepakt voordat

ze een voltooid delict kunnen plegen. Een

veroordeling volgt dan vaak op grond van voorbereiding

(art. 96 Sr). Een voorbeeld vormt de

veroordeling van een Syriëganger. 8 In deze

zaak, waarbij uiteindelijk tot de Hoge Raad is

geprocedeerd, acht de Hoge Raad het terroristisch

oogmerk redelijk eenvoudig te bewijzen.

“Voor voorbereiding/bevordering cfm. art. 96

lid 2 Sr van de in art. 289a Sr omschreven misdrijven

is voldoende dat verdachte’s oogmerk

op het voorbereiden/bevorderen van die misdrijven

is gericht, zonder dat concretisering

daarvan naar tijdstip, plaats en wijze van uitvoering

is vereist”, aldus de Hoge Raad. 9 Deze

uitspraak illustreert de toepassing van het bestanddeel

in kwestie. Het toont het gemak aan

van de wijze waarop het bestanddeel bewezen

kan worden. Een concretisering naar tijdstip,

plaats of wijze van uitvoering is immers niet

vereist. Wanneer er aanwijzingen zijn dat er

enig terroristisch oogmerk in het spel is, kan er

al strafrechtelijk worden opgetreden.

AIVD berichten

De rechter kan dus relatief gemakkelijk over

het bestanddeel ‘terroristisch oogmerk’ heen

stappen. De vraag is of dit terecht is. Dit hangt

in sterke mate af van hoe de verdenking van

een terroristisch oogmerk is gerezen. Vaak vindt

opsporing en veroordeling van terroristische

daders plaats op basis van ambtsberichten van

de AIVD. De bevoegdheden van de AIVD staan

in artikel 17 tot en met 33 van de Wet op

de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Deze

onderzoeksbevoegdheden worden ingezet en

het resultaat van een onderzoek kan op eigen

initiatief worden gedeeld met het OM. Binnen

de AIVD bestaan interne controlemechanismen

om de betrouwbaarheid van het bericht te

toetsen. 10 Daarnaast toetst de landelijk officier

het bericht ook op betrouwbaarheid. 11 Ondanks

deze toetsingsmechanismen bestaat er een

sterk risico dat onschuldige burgers worden

geconfronteerd met strafvorderlijk ingrijpen.

S. Brinkhoff, universitair docent Strafrecht,

stelt hierover dat wanneer de informatie in de

berichten op jihadisme ziet er van de politie en

officier van justitie kan worden verwacht dat

ze snel tot strafrechtelijk ingrijpen overgaan.

Dergelijk ingrijpen geschiedt dan vaak zonder

veel nader onderzoek, waardoor de privacy of

de vrijheid van een onschuldige burger wordt

aangetast. 12 Een voorbeeld van een geval waarin

de informatie van de AIVD uiteindelijk

onjuist bleek, is te vinden in een arrest van de

Hoge Raad van maart 2008. 13 Volgens Brinkhoff

moeten de controlemechanismen dan

ook een verandering ondergaan: “Met dit in

het achterhoofd verdient het aanbeveling dat

strafvorderlijke actoren zoals de politie, de

officier van justitie en de strafrechter een kritische

houding aannemen ten aanzien van de

48 | Asega | Februari 2020


MARK DE BOER | DE ROOKWOLKEN VAN HET TERRORISME

inhoud van het ambtsbericht. Een kritische

houding die in de eerste plaats concreet vorm

krijgt door ten minste een aantoonbare inspanning

te leveren om door middel van het

verrichten van aanvullend politieel onderzoek

de in het ambtsbericht vervatte informatie

te verifiëren alvorens op basis hiervan een

dwangmiddel toe te passen.” 14 Een kritische

houding tegenover dergelijke berichten is dus

essentieel. Juist omdat ze een zeer belangrijke

schakel zijn voor het strafrechtelijk optreden is

het belangrijk dat de informatie juist is. Wanneer

er te lichtvaardig wordt omgegaan met

dergelijke berichten bestaat er een risico dat

onschuldige burgers geconfronteerd worden

met ingrijpende dwangmiddelen.

Schending van Europese beginselen

De vraag is of de mogelijkheid om bij een

verdenking van terroristische misdrijven snel

in te kunnen grijpen een schending van rechtsbeginselen

met zich mee brengt. In dit kader

kan men met name denken aan de mogelijke

schending van mensenrechten. De vergaande

mogelijkheden die de politie heeft als het gaat

om de bestrijding van terrorisme worden vaak

tegen het licht van het EVRM gehouden. Het

EVRM is niet alleen van invloed op de verhouding

tussen de verdachte en de overheid, maar

ook in de relatie tussen burgers en overheid.

Preventieve vrijheidsbeneming

In de relatie tussen een verdachte in een strafproces

en de overheid die de opsporing verzorgt,

speelt onder andere art. 5 EVRM een grote rol.

Het vijfde artikel van het EVRM beschermt

het recht op vrijheid en veiligheid van burgers.

Het derde en het vierde lid zien op de situatie

waarin iemand gedetineerd is. In het derde lid

wordt verwezen naar lid 1c van art. 5 EVRM.

Hier wordt gesteld dat het recht op vrijheid

beperkt kan worden ‘indien hij op rechtmatige

wijze is gearresteerd of gedetineerd teneinde

voor de bevoegde rechterlijke instantie te worden

geleid, wanneer er een redelijke verdenking

bestaat, dat hij een strafbaar feit heeft begaan

of indien het redelijkerwijs noodzakelijk

is hem te beletten een strafbaar feit te begaan

of te ontvluchten nadat hij dit heeft begaan.’

In het Nederlandse strafrecht wordt deze bepaling

nader ingevuld in de regelingen over de

voorlopige hechtenis. Zo wordt het begrip ‘redelijke

verdenking’ onder meer ingevuld door

het Nederlandse begrip ‘ernstige bezwaren’ uit

art. 67 Wetboek van Strafvordering. Een verdachte

kan binnen het Nederlandse strafrechtelijke

systeem in beginsel slechts in voorlopige

hechtenis worden gehouden wanneer er sprake

is van ernstige bezwaren. Met dit begrip duidt

de wetgever op het aanwezig zijn van enige

vorm van verdenking van het plegen van een

strafbaar feit. Met betrekking tot de voorlopige

hechtenis van personen die worden verdacht

van het plegen/voorbereiden van terroristische

misdrijven wordt deze verdenking echter versoepeld.

Ernstige bezwaren zijn in zo’n geval

niet vereist.

Hier bevindt zich naar mijn mening, maar ook

naar de mening van onder andere K. Veegens,

een spanningsveld. “De voorgestelde verruimde

mogelijkheid tot toepassing van voorlopige

hechtenis voor van terrorisme verdachte

personen lijken in elk geval op het eerste gezicht

niet goed verenigbaar met de criteria onder het

eerste lid sub c van artikel 5 EVRM”, zo stelt

Veegens, expert op het gebied van internationaal

strafrecht. 15 Juist op het punt waar het

EVRM een redelijke verdenking eist, versoepelt

de Nederlandse wetgever haar wetgeving door

haar criterium voor vrijheidsbeneming niet

van toepassing te achten bij terroristische misdrijven.

Het EVRM gaat dan in verscheidene

zaken in andere landen dan ook niet akkoord

met een versoepeling van het verdenkingcriterium.

16 Het Nederlandse criterium lijkt maar

moeilijk verenigbaar met de Europese rechtspraak.

Veegens haar conclusie is op deze plek

treffend: “Veiligheid van het collectief dient

niet ten koste van alles te gaan boven vrijheid

van het (van terrorisme verdachte) individu.

Het feit dat het OM steeds meer op z’n Amerikaans

in de crime-fighters hoek geduwd wordt

– en zich laat duwen – is een betreurenswaardig

aspect dat deze trend versterkt.” 17

Inbreuk op de privacy van burgers

De Nederlandse wetgeving maakt op het gebied

van de strafrechtelijke bestrijding van

terrorisme niet alleen inbreuk op de rechten

van een verdachte. Ook de rechten van burgers

kunnen bij strafvorderlijk optreden worden

geschonden. Niet voor niks bekritiseren

verscheidene organisaties het feit dat door

toepassing van dwangmiddelen onschuldige

burgers object van onderzoek kunnen worden.

In de evaluatie van de Wet opsporing terroristische

misdrijven wordt dit ook als kritiekpunt

genoemd: ‘onvoldoende rechtswaarborgen/

niet gerechtvaardigde inbreuk op privacy in

relatie tot artikel 8 EVRM. Hier wordt met

name gedoeld op niet-verdachte personen die

door de nieuwe wet object van onderzoek kunnen

worden, op het dwangmiddel bewaring

dat door de nieuwe wet al mogelijk wordt bij

een lichte verdenking en op de rechter die door

de nieuwe wet op basis van onvolledig stukken

moeten beslissen of hechtenis kan voortduren.

Februari 2020 | Asega | 49


MARK DE BOER | DE ROOKWOLKEN VAN HET TERRORISME

Verder wordt gewezen op het feit dat voor individuele

personen bij wie het dwangmiddel

‘fouilleren’ wordt toegepast, geen verdenking

en zelfs geen aanwijzing hoeft te bestaan.

De NOvA spreekt in dit verband over ‘verregaande

gevolgen voor onschuldige burgers’.

18 Art. 67 Sv begrenst niet alleen de gevallen

waarin voorlopige hechtenis kan worden

toegepast, maar het vormt tegelijkertijd een

soort gateway naar veel dwangmiddelen. De

politie kan bijvoorbeeld slechts vertrouwelijke

gegevens opnemen in gevallen als omschreven

in artikel 67 Sv. 19 De opsporing van terroristische

misdrijven vindt echter voornamelijk

plaats op grond van de eerdergenoemde Wet

op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.

Deze wet, ook wel Sleepwet genoemd, kreeg in

de afgelopen jaren al veel kritiek te verduren.

Met name bevoegdheden als het stelselmatige

vergaren van gegevens werd als zeer ingrijpend

beschouwd. 20 Dergelijke bevoegdheden maken

zeker een inbreuk op het privéleven van burgers.

Het is maar zeer de vraag of dit een gerechtvaardigde

inbreuk op art. 8 EVRM is.

Conclusie

Het politieke karakter van terrorisme maakt

het moeilijk om het fenomeen onder één

bepaald rechtsgebied te scharen. Er is zowel

politiek als strafrechtelijk optreden vereist.

De strafrechtelijke bestrijding van terrorisme

gaat gepaard met sterk subjectieve beoordelingen.

Met name het bestanddeel ‘terroristisch

oogmerk’ geeft veel problemen. Het is immers

ontzettend lastig om van tevoren in te schatten

wat de beweegredenen in het hoofd van een

verdachte zijn. De Hoge Raad stapt naar mijn

mening te gemakkelijk over dit probleem heen

door weinig concrete aanwijzingen te verlangen

bij dit oogmerk.

Ook de basis van een eventuele verdenking is

soms onvoldoende betrouwbaar, omdat de informatie

vaak wordt geleverd door ambtsberichten

van de AIVD. De controlemechanismen

die de inhoud van de berichten op betrouwbaarheid

moeten toetsen, laten nog te wensen

over. Dit is kwalijk, omdat onschuldige burgers

op deze manier geconfronteerd kunnen worden

met strafvorderlijk optreden. Daarnaast vormt

de lage verdenkingsgraad in de Nederlandse

wetgeving soms een inbreuk op het EVRM.

Juist op het punt waar het EVRM een redelijke

verdenking eist, versoepelt de Nederlandse

wetgever haar wetgeving door het criterium

voor vrijheidsbeneming niet van toepassing te

achten bij terroristische misdrijven. Deze praktijk

valt dan ook niet goed te rijmen met art.

5 EVRM. Ook derden kunnen nadelen ondervinden

van de lage verdenkingsgraad. Nietverdachte

personen kunnen eenvoudig object

van onderzoek worden door dwangmiddelen

die al mogelijk zijn bij een lichte verdenking.

Kortom, de Nederlandse wetgeving biedt als

het gaat om de bestrijding van terrorisme veel

ruimte en de mate van subjectiviteit lijkt hier

sterk aan bij te dragen. Het is weliswaar niet

zo extreem als The Patriot Act in de Verenigde

Staten, maar het is goed je bewust te zijn van

de subjectiviteit die speelt bij de strafrechtelijke

bestrijding van terrorisme.

Eindnoten

1 F. Khera, ‘Reform the un-American Patriot Act’, CNN 26

oktober 2011, Edition.cnn.com.

2 C. Schmitt, Het begrip politiek, vertaald door Bert Kerkhof

& George Kwaad; met een inleiding van Theo W.A. de

Wit, Amsterdam: BJu 2001, p. 78.

3 ‘Rutte: wij zijn in oorlog met IS’, NOS Nieuws 14 november

2015, nos.nl.

4 J. Habermas & J. Derrida, Filosofie in dialoog - Filosofie

in een tijd van terreur gesprekken met Giovanna Borradori,

Utrecht: Klement 2006.

5 H. van der Wilt, Terrorisme: tussen strafrecht en oorlogsrecht,

DD 2016, afl. 5.

6 H. van der Wilt, Terrorisme: tussen strafrecht en oorlogsrecht,

DD 2016, afl. 5.

7 S.A.M. Stolwijk, ‘Over revolutionairen, terroristen en

strafrecht’, 33 Delikt en Delinkwent (2003), p. 5.

8 HR 11 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:907, NJB

2019/1442.

9 HR 11 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:907, NJB

2019/1442.

10 Art. 12 lid 4 Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten

11 Art. 38 lid 3 Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten

12 S. Brinkhoff, ‘Ambtsberichten van de AIVD’, NJ 2014,

afl. 37.

13 HR 11 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7662,

NJ 2008/329.

14 S. Brinkhoff, ‘Ambtsberichten van de AIVD’, NJ 2014,

afl. 37.

15 K. Veegens, ‘Het Straatsburgse recht op vrijheid en veiligheid

en Nederlandse verdenkingscriteria voor terrorismeverdachte’,

NJCM-Bulletin 2006, afl. 2.

16 EHRM 30 augustus 1990, ECLI:CE:ECHR:1990:083

0JUD001224486 (FOX, CAMPBELL AND HARTLEY v.

THE UNITED KINGDOM).

17 K. Veegens, ‘Het Straatsburgse recht op vrijheid en veiligheid

en Nederlandse verdenkingscriteria voor terrorismeverdachte’,

NJCM-Bulletin 2006, afl. 2.

18 B. Gestel & C.J. de Poot, Evaluatie Wet opsporing terroristische

misdrijven, Den Haag: WODC 2014.

19 Art. 126l Wetboek van Strafvordering.

20 Art. 38 Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.

50 | Asega | Februari 2020

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!