29.01.2020 Views

Asega 2 online versie pdf

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

A S E G A

jaargang 38, nummer 2 Februari 2020

CRIME CULTURE

ȧ

ȧ

ȧ

ȧ

De Nederlandse strafcultuur

Het onbeperkte spreekrecht

De rookwolken van het terrorisme

Strafrecht, religie en cultuur

ȧ

ȧ

Het vervolgingsbeleid van het

Openbaar Ministerie

Religieuze uitingen versus

strafrechtelijke bepalingen

Simon van der Aa

Vereniging voor Strafrecht en Criminologie

www.simonvanderaa.nl


De Haan

strafrechtadvocaten:

Want iedereen heeft recht

op een goede verdediging.

Turfsingel 33

9712 KJ Groningen

050 31 81 344

turfsingel@dehaanlaw.nl

www.dehaanstrafrecht.nl


inhoudsopgave

vereniging

Namens de redactie 4

Namens het bestuur 5

Verslag bezoek Centrum Internationale Kinderontvoering 6

Agenda 53

Artikelen

Het vervolgingsbeleid van het Openbaar Ministerie 33

Nikki Evertse

Het onbeperkte spreekrecht 7

Eske Schuring

Religieuze uitingingen versus strafrechtelijke bepalingen 19

Miranda van Tuinen

Strafrecht, religie en cultuur

Prof. mr. H.D. Wolswijk 40

Vaste rubrieken & interview

Actualiteitenrubriek: de liquidatie van Derk Wiersum 26

Miranda van Tuinen

Aanwezig of niet? 16

Hertoghs Advocaten

De Rechter 31

Jesse van Muylwijck

Asega-aanraders 51

Romy ter Horst

Zittingszaal 14 45

Rob Zijlstra

columns

Cold case: Piet Baams 29

Mark de Boer

De rookwolken van het terrorisme 47

Mark de Boer

De Nederlandse strafcultuur 12

Romy ter Horst

Februari 2020 | Asega | 3


COLOFON

-

Jaargang 38, nummer 2

Februari 2020

De Asega is het drie keer

per jaar verschijnende

tijdschrift van de vereniging

voor strafrecht en

criminologie ‘Simon van

der Aa’ van de Faculteit der

Rechtsgeleerdheid aan de

Rijksuniversiteit Groningen.

Redactie

Romy ter Horst

Mark de Boer

Nikki Evertse

Miranda van Tuinen

Eske Schuring

Eileen van Dussen

Lay-out

Eileen van Dussen

Oplage

50

Druk

Copy Copy

ISSN

0920-2919

Copyright

Niets uit deze uitgave mag

worden verveelvoudigd en/

of openbaar gemaakt zonder

voorafgaande schriftelijke

toestemming van de uitgever.

Met speciale dank aan

Prof. mr. H.D. Wolswijk

R. Zijlstra

J. van Muylwijck

E-mail

asega@simonvanderaa.nl

Volgende editie

Mei 2020

Namens de redactie

Beste lezer,

Voor u ligt alweer de tweede editie van de Asega van dit verenigingsjaar,

en tevens de eerste van het kalenderjaar 2020. Wij willen u

allemaal een fijn nieuw jaar wensen en hopen dat u heeft genoten

van de vorige Asega.

Tussen a lle feestdrukte door zijn wij hard bezig geweest om ook

dit nummer weer te vullen met interessante artikelen en columns.

Deze editie is getiteld ‘Crime Culture’ en gaat over strafrechtelijke

cultuur en religie in de breedste zin van het woord. Om een zo gevarieerd

mogelijke Asega te bieden, hebben wij ervoor gekozen om

het woord ‘cultuur’ ruim op te vatten. Zo behandelen we onderwerpen

als godsdienstvrijheid en terrorisme, maar gaan we ook in

op de Nederlandse strafrechtcultuur en dat wat het Nederlandse

strafrechtsysteem typeert.

Eske schreef bijvoorbeeld een artikel over het slachtofferrecht, nu

de positie van slachtoffers in het Nederlandse strafprocesrecht

steeds sterker wordt. Ik schreef een column over de oriëntatiepunten

van de rechtspraak en de wijze waarop de rechters in Nederland

tot een straf komen. Naast de zittende magistratuur is er

ook aandacht besteed aan de werkwijze van het Openbaar Ministerie,

Nikki nam namelijk het vervolgingsbeleid onder de loep. De

grenzen van de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van godsdienst

komen aan bod in het artikel van Miranda, dat ingaat op de

Nashville-verklaring en het boerkaverbod. Daarnaast schreef Mark

een kritische column over de manier waarop terrorisme bestreden

wordt in het Nederlandse straf(proces)recht.

Ook deze Asega bevat weer een strip van Jesse van Muylwijck, een

Zittingszaal 14 van Rob Zijlstra en een Vaklunch van Hertoghs Advocaten.

De cold case is dit keer geschreven door Mark en betreft

de zaak van Piet Braams. Miranda besteedde voor de actualiteitenrubriek

aandacht aan de moord op advocaat Derk Wiersum. Deze

editie is daarnaast ook weer voorzien van de Asega Aanraders. Ditmaal

zocht ik voor u naar de interessantste series, boeken en podcasts.

Een ware toevoeging aan deze editie is het artikel geschreven

door prof. mr. H.D. Wolswijk, docent strafrecht aan onze universiteit.

Hij schreef over een aantal topics als groepsbelediging en het

culturele verweer.

Dan rest mij niets anders dan u, namens de Asegacommissie 2019-

2020, veel leesplezier te wensen!

Met vriendelijke groet,

Namens de Asegacommissie 2019-2020,

Romy ter Horst

Voorzitter 2019-2020

Kopij voor de Asega dient in

overleg te geschieden en tijdig

kenbaar gemaakt te worden.

4 | Asega | Februari 2020


namens het bestuur

Beste lezer,

De tijd vliegt en voor u ligt dan ook al weer de tweede Asega van het

verenigingsjaar. In november vond de halfjaarlijkse Algemene Ledenvergadering

plaats en toen kwam voor ons als bestuur het besef dat de

helft van het jaar er alweer op zit. Ondanks dat de tijd snel gaat, staat

er nog genoeg leuks op de planning de komende periode. Daarnaast

zou ik van deze gelegenheid gebruik willen maken om kort terug te

blikken op de hoogtepunten uit de afgelopen periode.

Op woensdag 13 november heeft Simon een bezoek gebracht aan het

Politie Opleidings- en Trainingscentrum. Het was een zeer geslaagde

ochtend waar de deelnemers onder andere een rondleiding kregen en

zelf mochten schieten op de schietbaan. Daarnaast mochten zij zelf

ook scenario’s naspelen en ervoeren zij hoe het is om pepperspray in

te ademen. Op maandag 18 november vond het eerste kroegcollege

van het verenigingsjaar plaats. Dit keer stond het in het teken van

drugsgebruik op festivals. De belangstelling was groot en de zaal zat

afgeladen vol. Het was een zeer interessante avond waarop het publiek

ook hun eigen mening konden delen aan de hand van stellingen

die werden voorgelegd. Op 3 december vond de pleittraining bij de

Haan Advocaten & Notarissen plaats. Het was een leerzame training

waar de deelnemers in duo´s leerden pleiten. 16 december stond

in het teken van kerst en hebben wij heerlijk met zijn allen gegeten.

Tevens heeft prof. Knigge het onderwerp van het congres bekend gemaakt.

Het congres zal in het teken staan van euthanasie. Het beloofd

een zeer interessante dag te worden. Op 18 december heeft er een

kantoorbezoek bij Bakx & Snorn strafrechtadvocaten plaatsgevonden.

Het was een erg interessante middag die werd afgesloten met

een heerlijke borrel.

Tot slot nog één laatste mededeling. Wij zien tot onze grote spijt alweer

het einde van ons bestuursjaar naderen en zijn daarom voor het

nieuwe jaar weer opzoek naar nieuwe bestuurders en commissieleden

die Simon van der Aa volgend jaar draaiende houden. Op woensdag

4 maart houden wij daarom een informatieborrel. Hou voor meer informatie

onze website en socials in de gaten.

Er rest mij dan ook verder niets anders dan u veel leesplezier te

wensen met deze Asega.

Met vriendelijke groet,

Namens het 39 ste bestuur,

Puck van Roosmalen

Voorzitter 2019-2020

Adres

Oude Kijk in ’t Jatstraat 26

9712 EK Groningen

Internet

www.simonvanderaa.nl

E-mail

bestuur@simonvanderaa.nl

Bestuur

Puck van Roosmalen

Voorzitter

voorzitter@simonvanderaa.nl

Tel.: 06-25546920

Ilse Ekkel

Secretaris

secretaris@simonvanderaa.nl

Tel.: 06-50716459

Melissa Allison van Suijllekom

Penningmeester

penningmeester@

simonvanderaa.nl

Tel.: 06-52888651

José Horsten

Commissaris intern

intern@simonvanderaa.nl

Tel.: 06-15686494

Matthijs de Bruin

Commissaris extern

extern@simonvanderaa.nl

Tel.: 06-53884370

De contributie van Simon van

der Aa bedraagt €12,50. De

betaling hiervan geschiedt

door middel van automatische

incasso (rekeningnummer:

NL28RABO0157637549).

Leden ontvangen hiervoor

de Asega en kunnen gratis

of tegen gereduceerd tarief

deelnemen aan activiteiten

die door Simon van der

Aa worden georganiseerd.

Een lidmaatschap wordt

automatisch verlengd, behalve

wanneer het lidmaatschap

tijdig wordt opgezegd. Dit

dient schriftelijk te gebeuren

bij de secretaris van de

vereniging en wel voor 15

september van elk collegejaar.

Adreswijzigingen via de

website of t.a.v. de secretaris

van Simon van der Aa, p.a.

Oude Kijk in ’t Jatstraat 26,

9712 EK Groningen. Zo ook

klachten over de bezorging.

Februari 2020 | Asega | 5


vereniging

Bezoek Centrum Internationale Kinderontvoering

verslag activiteitencommissie

Op woensdag 27 november 2019 is de activiteitencommissie van Simon van der Aa met negen

studenten afgereisd naar Hilversum om het Centrum Internationale Kinderontvoering (hierna:

Centrum IKO) te bezoeken. Om 8.00 uur ’s ochtends verzamelde de groep zich op station Groningen

om vervolgens een treinreis richting Hilversum tegemoet te gaan. Om 10.00 uur kwamen

we aan in Hilversum en na een kwartiertje lopen kwamen we aan bij het Centrum IKO. De groep

werd vrolijk onthaald door twee medewerksters. Iedereen kon eerst genieten van een kopje thee

en pepernoten, waarna we deze interessante dag aanvingen met een quiz over internationale

kinderontvoering. Met deze quiz was ook een prijs te winnen; een kinderboek over internationale

kinderontvoering dat speciaal voor het Centrum IKO was geschreven. Na deze quiz gaven

de twee medewerksters ons een presentatie over wat internationale kinderontvoering precies

inhoudt en wat de getroffen ouders hiertegen kunnen ondernemen. Zowel de civielrechtelijke als

de strafrechtelijke opties kwamen aan bod. Hierna was het tijd voor een lunch op het kantoor.

We konden genieten van verse broodjes die eenieder zelf kon beleggen. Tijdens de lunch kwam

de directeur van het Centrum IKO ons nog wat extra informatie vertellen over de organisatie.

Op een informele sfeer werd kennis gemaakt met het werk dat het Centrum IKO verricht. Na de

lunch werd de groep opgesplitst in twee kleinere groepen waarin verschillende casussen werden

besproken. Op de casussen werden de eerder uitgelegde civielrechtelijke en strafrechtelijke maatregelen

toegepast. Rond 15.00 uur kwam de dag tot een einde. Het was een zeer interessante dag

waarbij de groep veel nieuwe dingen heeft geleerd. De sfeer was informeel en iedereen was erg

enthousiast. Al met al hebben we een leuke dag gehad die zeker voor herhaling vatbaar is!

6 | Asega | Februari 2020


het onbeperkte spreekrecht

Eske schuring

De afgelopen jaren is er steeds meer aandacht voor de rechtspositie van slachtoffers

van misdrijven. Sinds 2011 heeft het slachtoffer een eigen titel in het Wetboek

van Strafvordering (hierna: Sv), Titel IIIa, en daarmee een eigen positie in het

strafproces. 1 In 2012 en 2016 vonden er belangrijke wetswijzigingen plaats over de

spreekgerechtigden en het onbeperkt spreekrecht. Het slachtoffer heeft door deze

wijzigingen een meer erkende rol in het strafproces gekregen. 2 In dit essay wordt

eerst uiteengezet hoe het spreekrecht zich sinds 2005 geleidelijk heeft uitgebreid.

Daarna zullen de relevante wetsartikelen voor de uitoefening van het onbeperkte

spreekrecht worden besproken. Als laatste zullen twee (mogelijke) gevolgen van

het onbeperkte spreekrecht worden besproken. Ten eerste het risico op secundaire

victimisatie en ten tweede een potentiële botsing met de onschuldpresumptie jegens

de verdachte. Er zijn in de praktijk meer gevolgen aan te wijzen betreffende

de invoering van het onbeperkt spreekrecht in het strafproces. Hierbij kan bijvoorbeeld

gedacht worden aan de invloed van social media, nu er hier ook meer aandacht

is voor de rol van het slachtoffer. 3

essay

Het onbeperkte spreekrecht

Een aantal jaren geleden hadden slachtoffers

van misdrijven maar een beperkte positie in het

Nederlandse strafprocesrecht. Slechts wanneer

zij schade hadden geleden, konden zij zich als

benadeelde partij voegen in het strafproces. 4

Op 1 januari 2005 werd het spreekrecht, door

een initiatiefwet van kamerlid Dittrich (D66),

ingevoerd in Nederland voor een beperkt aantal

strafbare feiten. 5 Na de invoering van deze

wet mocht het slachtoffer zich uitlaten over de

gevolgen die het strafbare feit voor hem had

veroorzaakt. Dit spreekrecht was nog strikt afgebakend

en slechts slachtoffers van ernstige

misdrijven konden hier een beroep op doen. 6

Op 1 september 2012 vond er opnieuw een

wijziging van het spreekrecht plaats. Uit een

evaluatierapport van Pemberton, Lens en

Groenhuijsen volgde dat slachtoffers de strikte

toepassing van het spreekrecht in de praktijk

als beperkend ervaarden. 7 Daarom werd onder

andere de kring spreekgerechtigden uitgebreid.

Wanneer iemand vanwege zijn minderjarige

leeftijd of feitelijke toestand niet in staat was

om zelf gebruik te maken van zijn spreekrecht,

kon dit sinds de wetswijziging van 2012 worden

uitgeoefend door een familielid of een vertegenwoordiger.

Daarnaast werd het spreekrecht

ten opzichte van de nabestaanden uitgebreid. 8

De wetswijziging van 2012 ging enkel over de

uitbreiding van de spreekgerechtigden en gaf

geen uitbreiding over wat zij mochten zeggen.

De spreekgerechtigden mochten na deze

wetswijziging nog steeds alleen een verklaring

afleggen over de gevolgen die het strafbare feit

op hen heeft gehad. Het spreekrecht was dus

nog relatief beperkt.

In 2012 zorgde een Amsterdamse zedenzaak

voor een publiek en politiek debat omtrent

het spreekrecht. 9 Deze zaak ging over seksueel

misbruik dat plaatsvond op meerdere kinderdagverblijven.

Hier was het spreekrecht van

de ouders van de misbruikslachtoffers een belangrijk

discussiepunt, aangezien de slachtoffers

zelf nog te jong waren om het spreekrecht

uit te oefenen. Uiteindelijk heeft de rechter het

spreekrecht toegekend aan de ouders van de

misbruikslachtoffers. De grote (media-)aandacht

die deze zaak kreeg was één van de aanleidingen

om het spreekrecht nogmaals uit te

breiden. Dit gebeurde door middel van de wet

van 14 april 2016, die in werking trad op 1 juli

2016. 10

Sinds deze wet hebben we in Nederland het

onbeperkte spreekrecht. De staatssecretaris

van Justitie en Veiligheid omschreef het begrip

‘onbeperkt’ als volgt: ‘‘Het onderhavige wetsvoorstel

strekt ertoe de bestaande belemmering

dat alleen mag worden gesproken over de

gevolgen die het slachtoffer of de nabestaande

zelf heeft ondervonden op te heffen. Onbelemmerd

spreekrecht heeft tot gevolg dat aan het

slachtoffer geen beperkingen worden opgelegd

over hetgeen hij in het kader van de strafzaak

aan de orde wil stellen’’. 11 Hieruit blijkt dat het

slachtoffer tijdens een strafzaak alles aan de

orde mag stellen. Onlangs heeft er opnieuw

een wijziging plaatsgevonden op het gebied

van het onbeperkte spreekrecht door middel

van de wetswijziging van 1 april 2017 en de

Wet implementatie richtlijn minimumnormen

slachtoffers. 12 Hierbij is de definitie van ‘slachtoffer’

gewijzigd waardoor ook nabestaanden,

wanneer zij afhankelijk zijn van het slachtoffer,

Februari 2020 | Asega | 7


ESKE SCHURING |

HET ONBEPERKTE SPREEKRECHT

onder deze definitie vallen.

De uitoefening van het spreekrecht

Titel IIIA van het Wetboek van Strafvordering

bevat de bepalingen die betrekking hebben op

het slachtoffer in het strafproces. Uit deze titel

volgen dus ook de relevante bepalingen betreffende

de uitoefening van het spreekrecht. In de

eerste plaats geeft het aan wie er gebruik mag

maken van het spreekrecht. Artikel 51e Sv geeft

de doelgroep van het onbeperkte spreekrecht

aan. Hieruit volgt dat het spreekrecht slechts

van toepassing is bij misdrijven waarop naar

de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf

van acht jaar of meer is gesteld, of bij één van

de genoemde delicten in dit artikel. Spreekgerechtigd

is in de eerste plaats het slachtoffer

(art. 51e lid 2 Sv) en de vader en/of moeder

van een minderjarig slachtoffer (art. 51e lid 3

Sv). Ook spreekgerechtigd is een minderjarige

die de leeftijd van twaalf jaren heeft bereikt en

in staat wordt geacht om te spreken bij de zitting

(art. 51e lid 5 Sv) en een wettelijk vertegenwoordiger

wanneer een minderjarige de

leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt

of niet in staat wordt geacht om te spreken op

de zitting (art. 51e lid 6 Sv). Doordat de nabestaanden

van slachtoffers ook onder de term

‘slachtoffer’ vallen, zijn ook spreekgerechtigd:

de echtgenoot, de geregisteerde partner, een

andere levensgezel, een bloedverwant in rechte

lijn, een persoon in de zijlijn tot en met de vierde

graad en een persoon die afhankelijk is

van het slachtoffer (art. 51a lid 1b Sv jo. 51e lid 7

Sv). Wat betreft het spreekrecht van bloedverwanten

volgt uit art. 51e lid 4 Sv dat dit beperkt

is tot drie spreekgerechtigden.

Op grond van artikel 51b lid 1 Sv heeft een

slachtoffer of nabestaande het recht om kennis

te nemen van de processtukken die van belang

zijn voor het slachtoffer. Uit artikel 149a

lid 2 Sv volgt de definitie van processtukken:

‘alle stukken die voor de ter terechtzitting door

de rechter te nemen beslissingen redelijkerwijs

van belang kunnen zijn, behoudens het

bepaalde in artikel 149b.’ Relevant is dus of de

processtukken wel of niet van belang zijn voor

het slachtoffer. Een mogelijk probleem hierbij

is het feit dat het slachtoffer zich mag uitlaten

over het gehele strafproces. Daar vallen ook het

bewijs en de persoon van de verdachte onder.

Hierdoor is het niet duidelijk welke processtukken

het slachtoffer niet zou kunnen verkrijgen.

13 Uit artikel 51b lid 2 Sv volgt daarnaast

dat het slachtoffer de officier van justitie kan

verzoeken om stukken die hij relevant acht

voor de beoordeling van de zaak aan het dossier

toe te voegen.

Uit de Aanwijzing slachtofferrechten volgt dat

het in de eerste plaats aan het openbaar ministerie

is om als vertegenwoordiger van de

maatschappij de belangen van het slachtoffer

op zich te nemen. 14 Het is de taak van de officier

van justitie om het slachtoffer en de nabestaanden

over het spreekrecht in te lichten. 15 Van belang

is dat het spreekrecht een recht is en geen

plicht. Slechts wanneer het slachtoffer of de

nabestaande wenst om zich uit te laten over de

zaak, zal het spreekrecht worden uitgeoefend.

Tijdens de zitting is de spreekgerechtigde geen

procespartij, maar een procesdeelnemer. 16 De

spreekgerechtigde mag eenmalig tijdens de zitting

het woord voeren. Op dit moment is nog

8 | Asega | Februari 2020


ESKE SCHURING | HET ONBEPERKTE SPREEKRECHT

niet wettelijk vastgelegd wanneer dit plaatsvindt

tijdens de procedure. Er is echter een wetsontwerp

aanhangig waarin onder andere is

bepaald op welk moment de spreekgerechtigde

gebruik mag maken van zijn spreekrecht. 17 Afgelopen

november is dit wetsvoorstel ingediend

bij de Tweede Kamer. In het wetsvoorstel

uitbreiding slachtofferrechten is ook een verschijningsplicht

voor verdachten van ernstige

zeden- of geweldsdelicten opgenomen. Door

deze toevoeging wordt zeker gesteld dat het

slachtoffer zijn spreekrecht kan uitoefenen in

het bijzijn van de verdachte. Met dit conceptwetsvoorstel

over de uitbreiding van de slachtofferrechten

wil de minister voor Rechtsbescherming

de positie van het slachtoffer in het

strafproces verder versterken. 18

Secundaire victimisatie

Tot nu toe zijn de totstandkoming van het onbeperkte

spreekrecht en de relevante bepalingen

betreffende de uitvoering van dit onbeperkte

spreekrecht besproken. Sinds 1 juli

2017 hebben we in het Nederlandse strafproces

het onbeperkte spreekrecht. Wat voor gevolgen

heeft dit gehad voor ons strafproces? Aangezien

het onbeperkte spreekrecht nog maar relatief

kort van toepassing is, zijn er (nog) geen concrete

gevolgen aan te wijzen. Wel zijn er vele

critici die spreken over de mogelijke effecten

die het onbeperkte spreekrecht zal gaan hebben.

Voor de rechter is er geen wettelijke plicht om

te motiveren op welke manier hij wel of juist

geen rekening heeft gehouden met de verklaring

van het slachtoffer of de nabestaande. Men

zou zich dus kunnen afvragen of de uitbreiding

van het spreekrecht wel een merkbaar effect

heeft op het strafproces en/of de positie van

de verdachte. Een van de grootste bezwaren

die is genoemd tegen de invoering van het onbeperkte

spreekrecht, is het risico op secundaire

victimisatie. 19 Hiermee wordt bedoeld

dat een slachtoffer extra beschadigd kan raken

doordat de behandeling tijdens het strafproces

als onbevredigend wordt ervaren, waardoor

het slachtoffer als het ware opnieuw slachtoffer

wordt. 20 Volgens critici zou secundaire victimisatie

op twee wijzen kunnen ontstaan. In

de eerste plaats zou secundaire victimisaite

kunnen ontstaan door onderwerping aan het

ondervragingsrecht en daarnaast doordat de

verwachtingen van de spreekgerechtigden niet

waargemaakt zouden worden. 21

In beginsel mag de rechter de verklaring van

de spreekgerechtigde niet gebruiken ter onderbouwing

van het bewijs. 22 De Raad voor de

Rechtspraak heeft echter opgemerkt dat er

gezien de vrije spreekruimte vaker discussies

over het bewijs zullen ontstaan op de zitting. 23

Om de verklaring van de spreekgerechtigde

mee te nemen in de bewijsoverweging, zal de

spreekgerechtigde als getuige beëdigd en gehoord

moeten worden. Van belang is wel dat

het slachtoffer pas beëdigd wordt indien hij

tijdens het uitoefenen van zijn spreekrecht

zaken te melden heeft die voor het bewijs relevant

kunnen zijn. 24 Wanneer een slachtoffer

beëdigd is als getuige, komt aan de verdediging

het ondervragingsrecht toe. Bij het ondervragingsrecht

mag de verdediging vragen stellen

aan een getuige. De reden hiervoor is dat een

getuigenverklaring door de rechter gebruikt

kan worden als bewijsmiddel en de verdediging

de kans moet krijgen om de getuige te bevragen.

25 Wanneer de verdediging gebruik maakt

van het ondervragingsrecht, is het mogelijk dat

(de advocaat van) de verdachte de nadruk legt

op de geloofwaardigheid en de integriteit van

het slachtoffer. 26 Uit onderzoek is gebleken dat

de ondervraging van het slachtoffer tijdens het

verhoor door (de advocaat van) de verdachte

op zitting tot secundaire victimisatie kan

leiden. 27 Of dit risico op secundaire victimisatie

inderdaad een bezwaar is tegen het onbeperkte

spreekrecht, is afhankelijk van de vraag of het

onbeperkte spreekrecht zal leiden tot het vaker

horen van spreekgerechtigden ter terechtzitting

als getuige. De toekomst zal dit moeten

uitwijzen.

Naast de net besproken vorm van secundaire

victimisatie, zou secundaire victimisatie ook

kunnen ontstaan omdat de verwachtingen van

de spreekgerechtigden (mogelijk) niet worden

waargemaakt. Zoals eerder genoemd, hoeven

de rechter en andere procespartijen niets met

de verklaringen van de spreekgerechtigden

te doen. Aangezien er geen motiveringsplicht

is opgenomen in de wet met het oog op de

verklaring van een spreekgerechtigde, mogen

alle procespartijen in het geheel voorbijgaan

aan hetgeen de spreekgerechtigde heeft verklaard.

28 Doordat spreekgerechtigden vaak de

verwachting hebben dat hun verklaring relevant

is in het strafproces, zou dit in de praktijk

kunnen leiden tot secundaire victimisatie. 29

Aan het begin van deze paragraaf werd al geconstateerd

dat er nog geen duidelijke effecten

van het onbeperkte spreekrecht op het strafproces

aangewezen kunnen worden. Of het

onbeperkte spreekrecht dus daadwerkelijk een

verhoogd risico op secundaire victimisatie met

zich meebrengt is voor alsnog onduidelijk. Hier

zal waarschijnlijk pas over enkele jaren meer

duidelijkheid over zijn. 30 Februari 2020 | Asega | 9


eSKe SchUring |

het onBePerKte SPreeKrecht

De onschuldpresumptie

Naast het risico op secundaire victimisatie,

zijn er nog andere mogelijke gevolgen van

het onbeperkte spreekrecht op het strafproces.

Verschillende critici zijn van mening dat

het onbeperkte spreekrecht een botsing kan

veroorzaken met de onschuldpresumptie.

Zoals eerder genoemd mag de spreekgerechtigde

zich onbeperkt uitlaten op de zitting,

dus ook over het bewijs, de schuldvraag,

de op te leggen straf en de strafmaat. Hierbij

hoeft de spreekgerechtigde geen rekening te

houden met de onschuldpresumptie. 31 Het

slachtoffer wordt daarnaast niet onderworpen

aan tegenspraak of verhoor vanuit (de advocaat

van) de verdachte of de rechter. Dit verhoor

mag slechts plaatsvinden wanneer het

slachtoffer wordt beëdigd als getuige, maar

vanaf dat moment spreekt het slachtoffer dus

ook als getuige. Zijn woorden dienen dan niet

meer een therapeutisch doel, maar mogen worden

betwist ten behoeve van de waarheidsvinding.

32 Als we kijken naar de onschuldpresumptie,

een belangrijk beginsel voor de procedurele

rechtvaardigheid, kan de dubbelzinnige positie

van het slachtoffer bij het uitoefenen van het

spreekrecht hiermee op gespannen voet staan.

Wanneer een slachtoffer tijdens de zitting de

verdachte als de dader behandelt, kan dat botsen

met de onschuldpresumptie. 33

Aan de andere kant kan ook gezegd worden dat

de erkenning als slachtoffer ten opzichte van de

verdachte te vroeg komt. Wanneer het daderschap

van de verdachte nog niet vaststaat in

juridische zin, kan immers ook het slachtofferschap

van het slachtoffer nog niet vaststaan ten

opzichte van deze verdachte. 34 Wanneer een

slachtoffer in de rechtszaal zijn spreekrecht

uitoefent, wordt dit spreekrecht ontleend aan

het vermoeden dat het gaat om een slachtoffer.

Totdat het tegendeel is bewezen, gaat het dus

om een vermoedelijk slachtoffer. 35 Sommigen

zien dit als onrechtvaardig, aangezien dit voor

het slachtoffer onvoordelig of zelfs schadelijk

voor zijn rechten en waardigheid kan zijn, terwijl

het onschuldvermoeden bij de verdachte in

zijn voordeel werkt. 36 Nu ook een vermoedelijk

slachtoffer in de rechtszaal behandeld dient te

worden als vrij en gelijk persoon en volledig gerespecteerd

dient te worden in zijn menselijke

waardigheid, is de term vermoedelijk slachtoffer

niet misplaatst. 37

Strafadvocaat Peter Plasman heeft op 23 juni

2017 een voordracht gehouden tijdens het Nationaal

Strafrecht Congres, waarin hij betoogt

dat de onschuldpresumptie wordt aangetast

door de uitbreiding van de slachtofferrechten.

38 Hij vindt dat het slachtoffer geen deel

mag uitmaken van de rechtszitting, zolang de

schuld van de verdachte nog niet vaststaat. In

een reactie op het pleidooi van Plasman, betogen

letselschadeadvocaten Edwin Bosch en

Maarten de Klerk dat niet de slachtofferrechten,

maar juist de onschuldpresumptie te ver is

doorgeschoten. 39 De meningen over dit onderwerp

zijn dus verdeeld. In de praktijk zal het

de taak van de rechterlijke macht zijn om, indien

nodig, een nuancering aan te brengen bij

uitspraken van de spreekgerechtigde. Voor de

verdachte dient het voldoende duidelijk te zijn

dat de uitspraken van het slachtoffer de visie

van het slachtoffer is en daarmee niet automatisch

ook de visie van de rechter. 40

Conclusie

Uitbreiding van het spreekrecht heeft gezorgd

voor een meer erkende rol van het slachtoffer

in het strafproces. In dit essay zijn twee van de

(mogelijke) gevolgen van het onbeperkte spreekrecht

op het strafproces besproken. Een conclusie

die nu kan worden getrokken, is dat er in

het Wetboek van Strafvordering een normatief

kader omtrent het spreekrecht ontbreekt. Er is

nergens opgenomen of, en zo ja, op welke wijze

de rechter in de overwegingen van het vonnis

de slachtofferverklaring moet meenemen.

De rechter mag zelf bepalen of de slachtofferverklaring

een rol speelt bij de strafmaat. Hij

mag (onderdelen van) de slachtofferverklaring

opnemen in het vonnis of het arrest, maar is

daartoe niet verplicht. 41 Hierbij kan een wat al

te begripvolle houding van de rechter voor de

positie van het slachtoffer op gespannen voet

komen te staan met de onschuldpresumptie jegens

de verdachte. Ook het feit dat de verdachte

strafvorderlijk geen mogelijkheid krijgt om de

slachtofferverklaring ter discussie te stellen,

doet afbreuk aan de positie van de verdachte. 42

10 | Asega | Februari 2020


ESKE SCHURING | HET ONBEPERKTE SPREEKRECHT

Wat de uiteindelijke effecten van het onbeperkte

spreekrecht op het strafproces zullen

zijn, kan nog niet duidelijk worden vastgesteld.

Wel is er bijvoorbeeld in de Anne Faber zaak

al gebruik gemaakt van het spreekrecht door

de nabestaanden. 43 Toekomstige zaken waarin

gebruik wordt gemaakt van het onbeperkte

spreekrecht, zullen moeten uitwijzen hoe

dit onbeperkte spreekrecht in de praktijk zal

plaatsvinden en wat de concrete gevolgen zullen

zijn voor het slachtoffer, de dader en het

strafproces in het algemeen.

Eindnoten

1 Titel IIIA, art. 51a e.v. Sv; Wet van 17 december 2009 tot

wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek

van Strafrecht en de Wet schadefonds geweldsmisdrijven

ter versterking van de positie van het slachtoffer

in het strafproces, Stb. 2010, 1.

2 Wet van 12 juli 2012 tot wijziging van het Wetboek van

Strafvordering ter uitbreiding van het spreekrecht van

slachtoffers en nabestaanden in het strafproces, Stb.

2012, 345.

3 J.H.B. Bemelmans, ‘Totdat het tegendeel is bewezen.

De onschuldpresumptie in rechtshistorisch, theoretisch,

internationaalrechtelijk en Nederlands strafprocesrechtelijk

perspectief ‘ Deventer: Wolters Kluwer, 2018.

4 R.Kool, M. Moerings, ‘The victim has the floor.’ European

Journal of Crime, Criminal Law and Criminal Justice,

12(1), 46-60.

5 Stb. 2004, 382.

6 Verdonk, M.C.F. (2004). Wet van 21 juli 2004 tot wijziging

van enige bepalingen van het Wetboek van Strafvordering

(invoering van spreekrecht voor slachtoffers en

nabestaanden)

7 K. Lens, A. Pemberton, M. Groenhuijsen, ‘Het spreekrecht

in Nederland een bijdrage aan het emotioneel herstel

van slachtoffers?’, Intervict 2010, (online via www.

wodc.nl), p.58, 86.

8 Kamerstukken II 2011/12, 33 176, 3, p. 3-6.

9 Rb. Amsterdam 21 mei 2012,

ECLI:NL:RBAMS:2012:BW6148

10 Stb. 2016, 160.

11 Kamerstukken II 2014/15, 34082.

12 Stb. 2017, 90

13 N.A. Elbers, ‘Slachtofferadvocatuur. De rol van de advocatuur

in de bijstand van slachtoffers van ernstige gewelds-

en zedenmisdrijven’, WODC, 2018.

14 Aanwijzing slachtofferrechten, par. 2.2, wetten.overheid.nl.

15 Aanwijzing slachtofferrechten, par. 1.1 en 4.1, wetten.

overheid.nl

16 ‘Onbeperkt spreekrecht voor slachtoffers met ingang

van 1 juli 2016’, 7 januari 2018, Rijksoverheid.nl.

17 ‘Wetvoorstel uitbereiding slachtofferrechten’, 28 juni

2018, Rijksoverheid.nl.

18 ‘Waarschuwingen tegen uitbreiding slachtofferrechten’,

NJB, 2018/1691.

19 S.M. van Beek, ‘De bezwaren tegen het onbeperkte

spreekrecht, terecht of onterecht?’, TPWS, 2017/4.

20 A.K. de Graauw, ‘Spreekrecht ter zitting’, Trema 2004,

afl. 8, p. 351.

21 S.M. van Beek, ‘De bezwaren tegen het onbeperkte

spreekrecht, terecht of onterecht?’, TPWS, 2017/4.

22 HR 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR1149, r.o.

3.8.2.

23 Advies Raad voor de Rechtspraak aan de Staatssecretaris

van Veiligheid en Justitie, ‘Advies Conceptwetsvoorstel

Wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter

aanvulling van het

spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces

en wijziging van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven

ter uitbreiding van de mogelijkheid van uitkering

aan nabestaanden’, 19 december 2013, p. 7.

24 Kamerstukken II 2001/02, 27 632, nr. 8, p. 5 en nr.

12, p. 2.

25 Artikel 339 lid 1 sub 3 Wetboek van Strafvordering

26 Kamerstukken I 2015/16, 34082, G, p. 3 (NV).

27 M. de Boer, M. Weijers, ‘Een keer is genoeg. Verkennend

onderzoek naar secundaire victimisatie van slachtoffers

als getuigen in het strafproces’, WODC, 2010, p.

143.

28 B.F. Keulen, ‘Het slachtoffer, de modernisering van

het Wetboek van Strafvordering en de rechter’, Strafblad

2015/3, p. 249 en M.J. Borgers, ‘Op het bord van de rechter’,

DD 2015/64, afl. 9, p. 680.

29 S.M. van Beek, ‘De bezwaren tegen het onbeperkte

spreekrecht, terecht of onterecht?’, TPWS, 2017/4.

30 Kamerstukken II 2015/06, 34082 nr. 6.

31 Kamerstukken I 2007/08, 30143 D, 1.

32 Kamerstukken I 2015/16, 34082 E, 2-3.

33 V.Geeraets, W. Veraart, ‘Over verplichte excuses en

spreekrecht’ Netherlands Journal of Legal Philosophy

2017 (46) 2.

34 V.Geeraets, W. Veraart, ‘Over verplichte excuses en

spreekrecht’ Netherlands Journal of Legal Philosophy

2017 (46) 2.

35 P. van den Eshof, N.M. Nierop, ‘Beschuldigingen in zedenzaken:

onschuldpresumptie en slachtofferpresumptie,’

Delikt en Delinkwent 58(8) (2015): 616.

36 M. Groenhuijsen en R. Letschert, ‘Over spreekrecht

plus en een twee fasen proces.’, Liber amicorum, 2012.

37 V.Geeraets, W. Veraart, ‘Over verplichte excuses en

spreekrecht’ Netherlands Journal of Legal Philosophy

2017 (46) 2.

38 P. Plasman, ‘Plasman bepleit inperking spreekrecht

voor slachtoffers’, Advocatenblad, 23 juni 2017.

39 E. Bosch, M. De Klerk, ‘Niet het spreekrecht, maar de

onschuldpresumptie is doorgeschoten’ Advocatenblad,

10 oktober 2017.

40 E. van Sliedregt, ‘Tien tegen één. Een hedendaagse

bezinning op de onschuldpresumptie’, Den Haag: Boom

Juridische uitgevers, 2009.

41 S.M. van Beek, ‘De bezwaren tegen het onbeperkte

spreekrecht, terecht of onterecht?’, TPWS, 2017/4.

42 Jansen & De Lange, NJB 30 augustus 2018, afl. 28 p.

2053 – 2059.

43 Rb. Midden Nederland 17 juli 2018,

ECLI:NL:RBMNE:2018:3330.

Februari 2020 | Asega | 11


column

de nederlandse strafcultuur

romy ter horst

‘Er wordt in Nederland veel te laag gestraft’. Dit is een stelling die iedereen vast wel

eens voorbij heeft horen komen. 1 Maar hoe zit het eigenlijk met onze strafcultuur?

Hoe komt een rechter tot zijn straf en hoe zit het straftoemetingssysteem in Nederland

in elkaar? Als je veroordeeld wordt voor een strafbaar feit en je krijgt hiervoor

een straf, dan mag je ervan uitgaan dat de rechter aan de hand van objectieve criteria

tot een straf komt en dat gelijke gevallen gelijk behandeld worden. Maar hoe

vanzelfsprekend is dit in Nederland en hoe wordt dit bewerkstelligd? Deze vragen

zullen centraal staan in deze column waarin een blik wordt geworpen op de Nederlandse

strafcultuur. Zo zal worden gekeken of er een zekere mate van uniformiteit

is als het gaat om de straftoemeting. Het aantal factoren die een invloed hebben op

de straftoemeting zijn immers talrijk, dus het is de moeite waard om te zien of en

hoe die uniformiteit wordt gewaarborgd.

Deze column zal zich vooral toespitsen op

de ‘Oriëntatiepunten voor straftoemeting en

LOVS-afspraken’ (hierna: oriëntatiepunten). 2

Deze zijn ontwikkeld door het Landelijk Overleg

Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS) en

vormen een vertrekpunt voor de rechter bij de

op te leggen straf. Zo bieden ze de rechter handvatten

en een mogelijkheid om bij de strafoplegging

te verwijzen naar de landelijke praktijk.

De oriëntatiepunten binden de rechter echter

niet, de rechter blijft verantwoordelijk om per

geval een passende straf op te leggen. Ze zijn

ontwikkeld met het doel om de rechtseenheid

met betrekking tot de strafmaat te bevorderen. 3

Het is vanuit een maatschappelijk oogpunt niet

gek om een bepaalde voorspelbaarheid van de

straftoemeting te verwachten. Uiteenlopende

straffen voor dezelfde gevallen zijn immers niet

makkelijk te rechtvaardigen. 4 In deze column

wordt gekeken naar de totstandkoming en de

inhoud van de oriëntatiepunten, welke nadelen

er aan de oriëntatiepunten zitten en of het echt

tot meer gelijkheid leidt. Daarnaast wordt aandacht

besteed aan de rechterlijke vrijheid bij de

straftoemeting en hoe de Hoge Raad hieraan

toetst.

Oriëntatiepunten – hoe zit het in elkaar?

De oriëntatiepunten worden op voorstel van

de Commissie Rechtseenheid door het LOVS

vastgesteld. De Commissie inventariseert de

praktijk en gaat ten rade bij de gerechten. De

oriëntatiepunten komen dan tot stand als een

gemiddelde van de interne oriëntatiepunten

van rechtbanken en gerechtshoven voor een

bepaald delict. Mochten deze er niet zijn, dan

wordt rechtspraak.nl geraadpleegd. De oriëntatiepunten

vormen dus een weerspiegeling

van de al geldende rechtspraktijk van de

straftoemeting. 5

De oriëntatiepunten kennen een deel dat

bestaat uit oriëntatiepunten voor straftoemeting

voor meerderjarigen en een deel voor

minderjarigen. Beide delen bevatten daarnaast

de LOVS-afspraken. Dit zijn algemene afspraken

omtrent bijvoorbeeld de omzetting van een

voorwaardelijke vrijheidsstraf naar een taakstraf

en hoe de opbrengst van hennepteelt

moet worden berekend. Per delict wordt omschreven

welke straf voor welke vorm van het

delict kan worden opgelegd. Zo is bij verkrachting

24 maanden gevangenisstraf het uitgangspunt

en bij belediging een boete van €150,-.

Sommige delicten bevatten daarnaast een toelichting

met strafverzwarende en/of strafverminderende

factoren. Deze zijn specifiek omschreven

voor dat delict. Zo zijn bij artikel

240b Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) (kinderpornografie)

het aantal afbeeldingen, de

leeftijd van de slachtoffers en het type afbeeld-

12 | Asega | Februari 2020


ROMY TER HORST | DE NEDERLANDSE STRAFCULTUUR

ing factoren die invloed kunnen hebben op de

strafmaat. 6 De toelichting van artikel 300/302

Sr ((zware) mishandeling) vermeldt dat bij

huiselijk geweld in principe geen geldboete opgelegd

wordt en dat wanneer het feit begaan is

tegen een hulpverlener de straf met 33-100%

verhoogd kan worden. 7 Niet alle delicten bevatten

echter zo’n toelichting.

De oriëntatiepunten geven dus richting aan de

strafmaat voor de ‘standaardgevallen’, maar

wanneer er sprake is van een standaardgeval

is niet duidelijk. Deze worden namelijk niet

omschreven. Een standaardgeval op papier

zetten is natuurlijk niet gemakkelijk en te veel

detail zou de toepassing van een oriëntatiepunt

bemoeilijken. Een heel globaal geformuleerd

oriëntatiepunt dreigt daarentegen zijn betekenis

te verliezen. 8 Het ofwel heel uitgebreid

formuleren van een oriëntatiepunt ofwel het

formuleren van een prototype delict is dus een

lastig dilemma waarin een middenweg gezocht

moet worden.

De vrijheid van de strafrechter

Het belang van het formuleren van algemene

afspraken met betrekking tot de strafmaat

volgt uit het feit dat de strafrechter een behoorlijk

grote vrijheid heeft op het gebied van de

straftoemeting. De wetgever heeft de rechter

een brede marge gelaten bij het bepalen van

zowel de strafsoort als de hoogte van de straf. 9

We kennen in Nederland immers geen minimale

straffen en de straf komt tot stand door

maatwerk van de strafrechter. De uitleg van

de oriëntatiepunten is daarbij voorbehouden

aan de feitenrechter. In deze vrijheid ligt de

mogelijkheid van willekeur op de loer, wat een

gevaar vormt voor de gelijkheid van straffen. 10

Juist daarom is het belangrijk om een mate van

eenheid van straffen te bevorderen. Dit is dan

ook het doel van de oriëntatiepunten.

De strafrechter kan dus voor de oplegging van

de straf de oriëntatiepunten raadplegen, maar

is hiertoe niet verplicht. In 2002 oordeelde de

Hoge Raad dat de oriëntatiepunten geen recht

in de zin van artikel 79 Wet op de rechterlijke

organisatie vormen. 11 Hieruit volgt dat de Hoge

Raad terughoudend toetst bij de beoordeling

van de straftoemeting en er niet geklaagd kan

worden over een onjuiste toepassing van de

oriëntatiepunten. Hij toetst alleen of de uitleg

die de rechter aan de oriëntatiepunten heeft

gegeven begrijpelijk is. 12 Ook standaardmotiveringen

worden hierbij geaccepteerd, waardoor

het moeilijk is om aanknopingspunten te

vinden voor de ontwikkeling van het straftoemetingsrecht

in de strafmotivering. 13 Zonder

uitgebreide motivering is immers niet duidelijk

hoe de rechter tot zijn straf is gekomen en welke

factoren daarbij zijn meegewogen.

Dit beperkte karakter van de toetsing zorgt er

mede voor dat niet alle rechters zich gebonden

voelen aan de oriëntatiepunten en zich vooral

focussen op wat er in de wet staat. 14 Zolang niet

alle rechters acht slaan op de geformuleerde

uitgangspunten zal het moeilijk worden om het

beoogde doel van rechtseenheid te bewerkstelligen.

De opgelegde straffen zullen dan sneller

uiteenlopen. Een manier om ervoor te zorgen

dat de rechter zich toch uitlaat over de oriëntatiepunten,

is door een uitdrukkelijk onderbouwd

standpunt (artikel 359 lid 2, tweede volzin,

Sv) naar voren te brengen. De rechter is dan

verplicht om daar in zijn motivering omtrent

de straf op in te gaan. 15

Ruimte voor verbetering?

Naast het feit dat niet alle rechters evenveel

waarde hechten aan de oriëntatiepunten, zitten

er nog een aantal haken en ogen aan. Zoals al

eerder benoemd zijn de oriëntatiepunten retrospectief

samengesteld. Ze vormen een weerspiegeling

van de reeds gedane uitspraken. Dit

kan met name een probleem vormen wanneer

nieuwe delictsomschrijvingen ontstaan. Er is

dan behoefte aan richtlijnen over de hoogte

van de op te leggen straf, maar er is nog geen

rechtspraak waarop de rechter zijn straftoemeting

kan baseren. Juist dan zou het waardevol

zijn om terug te kunnen vallen op de oriëntatiepunten.

Een voorkomend argument is dan ook

dat er ruimte is voor verbetering met betrekking

tot de manier waarop de oriëntatiepunten

worden vastgesteld. 16

De oriëntatiepunten kennen geen algemeen

deel met geformuleerde doelstellingen en beginselen.

Lensing gaat in zijn bijdrage in het

Tijdschrift voor rechtspraak en straftoemeting

op zoek naar de mogelijke voordelen van zo’n

algemeen deel voor de oriëntatiepunten. Hij

benoemt dat vanzelfsprekende beginselen als

het proportionaliteits- en evenredigheidsbeginsel

niet expliciet zijn neergelegd. Dit terwijl

het in de rechtsorde van de Europese Unie wel

uitdrukkelijk erkend is. 17 Een van de belangrijkste

overwegingen bij de straftoemeting is

de mate van verwijtbaarheid. Dit zou een rol

kunnen innemen bij de formulering van het

evenredigheidsbeginsel. 18

Ook het gelijkheidsbeginsel, dat inhoudt dat

rechters gelijke gevallen gelijk en ongelijke

gevallen ongelijk moeten behandelen, zou opgenomen

kunnen worden. Dit beginsel is van

essentieel belang omdat verschillen in uitkomsten

verklaarbaar en gerechtvaardigd moeten

Februari 2020 | Asega | 13


ROMY TER HORST | DE NEDERLANDSE STRAFCULTUUR

zijn. Daarnaast moeten rechters bij de straftoemeting

dezelfde maatstaven hanteren en

dezelfde procedure volgen. Het is echter moeilijk

om te beoordelen wanneer er sprake is van

een gelijk geval. Dit hangt namelijk af van alle

omstandigheden van het geval en welk gewicht

aan verschillende factoren wordt toegekend.

Het zou makkelijker zijn voor rechters als zij

bepaalde factoren niet mee hoeven te wegen of

als aan bepaalde factoren standaard meer gewicht

toekomt. 19

Een andere mogelijke toevoeging aan de oriëntatiepunten

is het vastleggen van maatstaven

voor de inhoudelijke beoordeling van een zaak.

Hiermee wordt vooral voor de samenleving de

toegang tot de strafrechtspraak en het begrip

voor uitspraken vergroot. Het formuleren van

een algemeen deel waarin deze beginselen in

de oriëntatiepunten worden vastgelegd, zou

kunnen leiden tot meer consistentie in de

rechtspraak. Daarmee zal de rechtszekerheid

tot op zekere hoogte bevorderd kunnen worden.

Juist deze beginselen en het feit dat ze niet

zijn vastgelegd in de Nederlandse rechtsorde,

pleiten voor de ontwikkeling van richtlijnen

en oriëntatiepunten. 20 Het toevoegen van een

algemeen deel aan de oriëntatiepunten is mogelijk

een goede optie om de rechtszekerheid

te vergroten. Daarnaast zijn nog lang niet voor

alle delicten oriëntatiepunten ontwikkeld. Ook

hier ligt dus nog ruimte voor uitbreiding.

Gelijke gevallen, gelijke straffen?

Zoals eerder is benoemd, trachten de oriëntatiepunten

de rechtseenheid te bevorderen door

in gelijke gevallen gelijk te straffen. In hoeverre

kunnen we in de praktijk zien dat dit is gelukt?

Den Hartog betoogt dat de oriëntatiepunten

in fraudezaken niet leiden tot meer gelijkheid.

Doordat het niet duidelijk is welk gewicht aan

welke factor moet worden toegekend, zullen

verschillende rechters niet hetzelfde gewicht

toekennen aan verschillende factoren. Dit kan

leiden tot afwijkende straffen en ongelijkheid. 21

Hij illustreert dit aan de hand van aan de praktijk

ontleende zaken en hoe verschillende interpretaties

van de oriëntatiepunten tot uiteenlopende

straffen kunnen leiden. Volgens Den

Hartog moet er meer consensus ontstaan over

welke factoren een rol moeten spelen en over

het gewicht dat aan die factoren moet worden

toegekend. De belangrijkste vraag die daarvoor

beantwoord moet worden, is de vraag hoe je tot

een juiste straftoemeting komt. 22 Als we het antwoord

op die vraag vast zouden leggen in de

oriëntatiepunten, biedt dat rechters meer houvast.

Ook Berghuis bepleit dat de oriëntatiepunten

beter vormgegeven kunnen worden nu er geen

systematisch overzicht is van welke factoren

een rol moeten spelen en welk gewicht daaraan

moet worden toegekend. Hij stelt voor om

die honderd verschillende factoren te vervangen

door vier categorieën: de ernst van het

delict, de stelselmatigheid waarmee delicten

zijn gepleegd, de kenmerken van slachtoffers

en de kenmerken van de delinquent. Hiermee

zouden de oriëntatiepunten kunnen worden

vereenvoudigd omdat duidelijker wordt hoe de

rechter tot zijn afweging kan komen. 23

Conclusie

De oriëntatiepunten zijn geformuleerd met het

doel om meer rechtseenheid te creëren. Hoewel

het aan de feitenrechter blijft om maatwerk te

leveren bij de straftoemeting, mag enige voorspelbaarheid

met betrekking tot de strafmaat

verwacht worden, zodat gelijke gevallen gelijk

gestraft worden. Het bestaan van oriëntatiepunten

waaraan rechters ziczh bij de straftoemeting

kunnen refereren lijkt een goede

manier om de rechtsgelijkheid te bevorderen.

De manier waarop de oriëntatiepunten nu in

elkaar zitten leidt echter nog tot mogelijkheid

voor verbetering. Er zijn te veel verschillende

factoren die meegewogen kunnen worden en te

weinig duidelijkheid over hoeveel gewicht aan

die factoren moet worden toegekend. Daarnaast

is het nog geen gewoonte voor alle rechters

om de oriëntatiepunten te hanteren en wordt

de toepassing ervan niet altijd uitgebreid gemotiveerd.

Dit leidt tot het feit dat rechters nog

te vaak tot uiteenlopende straffen kunnen komen.

De oriëntatiepunten zijn een goede stap

in de richting van meer rechtseenheid, maar er

blijft ruimte voor verbetering.

Eindnoten

1 SCP, Burgerperspectieven 2018/4, Den Haag: SCP

2018, p. 12.

2 www.rechtspraak.nl/SiteCollectionDocuments/Orientatiepunten-en-afspraken-LOVS.pdf.

3 ‘Oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspra-

14 | Asega | Februari 2020


ROMY TER HORST | DE NEDERLANDSE STRAFCULTUUR

ken’, p. 1.

4 W. Valkenburg en T. de Lange, ‘Strafmaat in perspectief’,

Strafblad 2017, p. 72.

5 H. Abbink, ‘Oriëntatiepunten straftoemeting, een verkenning’,

Trema Straftoemetingsbulletin 2010, nr. 1, p. 3.

6 ‘Oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken’,

p. 6.

7 ‘Oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken’,

p. 8.

8 H. Abbink, ‘Oriëntatiepunten straftoemeting, een verkenning’,

Trema Straftoemetingsbulletin 2010, nr. 1, p.5.

9 W. Valkenburg en T. de Lange, ‘Strafmaat in perspectief’,

Strafblad 2017, p. 72.

10 R.G.A. Beaujean, ‘Straffen is maatwerk, maar meten

we wel met dezelfde maten?’, Trema Straftoemetingsbulletin

2008, nr. 1, p. 20.

11 HR 3 december 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE8838,

r.o. 3.2.4.

12 HR 31 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:114, r.o. 3.4.1

en de conclusie van F.W. Bleichrodt, punt 20.

13 J.W. Fokkens, ‘Oriëntatiepunten en verbetering van de

straftoemeting’, Tijdschrift voor rechtspraak en straftoemeting

2018, nr. 2, p. 7.

14 W. Valkenburg en T. de Lange, ‘Strafmaat in perspectief’,

Strafblad 2017, p. 73.

15 M.J. Borgers, annotatie bij HR 29 maart 2011,

ECLI:NL:HR:2011:BO6702, punt 4 en F. Velling-Schootstra,

annotatie bij HR 31 januari 2017,

ECLI:NL:HR:2017:114, punt. 7.

16 Zie bijvoorbeeld W. Valkenburg en T. de Lange, ‘Strafmaat

in perspectief’, Strafblad 2017.

17 H. Lensing, ‘Een Algemeen Deel voor de oriëntatiepunten?’,

Tijdschrift voor rechtspraak en straftoemeting

2018, nr. 2, p. 20-21.

18 H. Lensing, ‘Een Algemeen Deel voor de oriëntatiepunten?’,

Tijdschrift voor rechtspraak en straftoemeting

2018, nr. 2, p. 22.

19 H. Lensing, ‘Een Algemeen Deel voor de oriëntatiepunten?’,

Tijdschrift voor rechtspraak en straftoemeting

2018, nr. 2, p. 21-22.

20 H. Lensing, ‘Een Algemeen Deel voor de oriëntatiepunten?’,

Tijdschrift voor rechtspraak en straftoemeting

2018, nr. 2, p. 22 & 27.

21 J.D. den Hartog, ‘Oriëntatiepunten voor straftoemeting

in fraudezaken leiden niet tot meer gelijkheid, wel

tot onevenwichtigheid’, Trema Straftoemetingsbulletin

2012, nr. 2, p. 42.

22 J.D. den Hartog, ‘Oriëntatiepunten voor straftoemeting

in fraudezaken leiden niet tot meer gelijkheid, wel

tot onevenwichtigheid’, Trema Straftoemetingsbulletin

2012, nr. 2, p. 45.

23 B. Berghuis, ‘Eenduidige straftoemeting?’, Tijdschrift

voor rechtspraak en straftoemeting 2018, nr. 2, p. 32-33.

Februari 2020 | Asega | 15


vaklunch

#351: aanwezig of niet?

Het aanwezigheidsrecht van een verdachte

bij zijn eigen zaak is een groot goed.

Dat concludeerden we ook in Vaklunch

#218 en Vaklunch #332. Maar wat gebeurt

er als de verdachte niet bij de zitting aanwezig

is? Wanneer moet een zitting worden

geschorst en hoe vaak kan de rechter de zitting

schorsen in verband met het effectueren

aanwezigheidsrecht? Dat hangt helemaal af

van de opstelling van de verdachte. In twee

recente arresten zien we dat de redenen voor

de afwezigheid van een verdachte kunnen

verschillen, en dat dit leidt tot een totaal verschillende

uitkomst van de zaak.

In het eerste geval gaat het om een zaak waarbij

de verdachte vlak voor aanvang van de inhoudelijke

behandeling van zijn zaak is uitgezet

naar Libanon. De rechtbank behandelt

de zaak wel en veroordeelt de verdachte tot

een straf van 3 jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

De verdachte gaat in hoger beroep.

Voor de zitting in hoger beroep vraagt de verdachte

een visum aan zodat hij bij de zitting

aanwezig kan zijn. Verder koopt de verdachte

een vliegticket en boekt een hotel, maar zijn

visum wordt uiteindelijk afgewezen. Om die

reden kan de verdachte niet naar Nederland

komen en aanwezig zijn bij zijn strafzaak. Het

Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt

dat de zaak kan worden afgedaan buiten

de aanwezigheid van de verdachte. Maar daar

is het gerechtshof Amsterdam het gelukkig

niet mee eens.

Het Hof overweegt dat het aanwezigheidsrecht

een zwaarwegend recht is van de verdachte

en dat het laten voeren van de verdediging

door de raadsvrouw onvoldoende is om het

gebrek aan aanwezigheid van de verdachte

te compenseren. Belangrijk is daarbij dat

de verdachte ook niet bij de zitting in eerste

aanleg kon zijn. Daarnaast zijn de belangen

groot nu hij tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf

is veroordeeld. Het hof is ook van

oordeel dat deze inbreuk op het verdedigingsrecht

onherstelbaar is. De verdachte heeft

er immers alles aan gedaan om bij de zitting

aanwezig te zijn terwijl de Nederlandse overheid

geen enkele inspanning heeft geleverd

om het aanwezigheidsrecht van deze verdachte

te effectueren. Mede in het licht van de

vele schorsingen die reeds hebben plaatsgevonden

komt het hof tot de conclusie dat sprake is

van onherstelbare inbreuk op de verdedigingsrechten

en verklaart het Openbaar Ministerie

niet-ontvankelijk in de vervolging.

Hoe anders kan het lopen als een verdachte simpelweg

niet bij zijn zitting komt opdagen. Uit

een arrest van de Hoge Raad van 26 november

2019 volgt dat als een verdachte zonder reden

niet komt opdagen en de raadsman genoodzaakt

is een aanhoudingsverzoek te doen, een dergelijk

aanhoudingsverzoek flink onder de loep wordt

genomen. De Hoge Raad herhaalt nogmaals

de overwegingen uit het overzichtsarrest van

6 oktober 2018. In dit arrest heeft de Hoge

Raad onder meer vooropgesteld dat, nadat in

voorkomende gevallen gelegenheid is geboden

voor een nadere toelichting of het overleggen

van bewijsstukken, de rechter het verzoek om

aanhouding van de zitting in verband met het

effectueren van het recht op aanwezigheid reeds

kan afwijzen op de grond dat de aan het verzoek

ten grondslag gelegde omstandigheid niet

aannemelijk is. Het enkel uiten van een vermoeden

waarom de verdachte niet aanwezig was,

was in deze zaak niet voldoende. Het Hof mocht

de zaak daarom buiten de aanwezigheid van de

verdachte voortzetten.

Hoewel het aanwezigheidsrecht van een verdachte

dus een groot goed is en geen recht is

dat door de aanwezigheid van een advocaat kan

worden gecompenseerd, moet niet te gemakkelijk

met dit recht worden omgesprongen. De

verdachte moet kunnen aantonen dat hij bij de

zitting aanwezig wil zijn en waarom dat niet kan.

Ook zijn er omstandigheden denkbaar waarbij

het Openbaar Ministerie zwaar wordt aangerekend

als geen inspanningen worden geleverd om

de verdachte bij de zitting aanwezig te laten zijn.

Het ‘zomaar’ niet komen opdagen bij je eigen

zitting doet echter afbreuk aan dit belangrijke

aanwezigheidsrecht, maar de voorgaande jurisprudentie

toont ook aan dat er niet zomaar vanuit

moet worden gegaan dat een verdachte geen

goede reden zou hebben om afwezig te zijn. Een

aanhoudingsverzoek moet dus zorgvuldig worden

beoordeeld en niet te gemakkelijk worden

afgewezen.

16 | Asega | Februari 2020


HERTOGHS ADVOCATEN | #351: AANWEZIG OF NIET?

Heb je vragen over het voorgaande of wil je hierover

van gedachten wisselen? Neem dan contact

op met boezelman@hertoghsadvocaten.

nl of boer@hertoghsadvocaten.nl. Uiteraard

is het ook mogelijk om over dit onderwerp te

praten in een Vaklunch on demand bij jou op

kantoor.

Februari 2020 | Asega | 17



religieuze uitingen versus strafrechtelijke bepalingen

miranda van tuinen

‘Wij ONTKENNEN dat God het huwelijk heeft bedoeld als een homoseksuele, polygame

of polyamoreuze relatie’. 1 Dit staat in het eerste artikel van de Nashvilleverklaring.

Dat is een verklaring over het christelijk geloof die zich uitspreekt

tegen homo- en transseksuele relaties. Het is een omstreden verklaring die de

vraag oproept wat de verhouding is tussen de vrijheid van meningsuiting in het

licht van religie en strafrechtelijke bepalingen. Het zogenoemde boerkaverbod is

gericht op een vergelijkbare verhouding, namelijk de verhouding tussen de godsdienstvrijheid

en strafrechtelijke bepalingen. Vrouwen die in overeenstemming

met hun geloof gezichtsbedekkende kleding dragen, mogen bepaalde openbare

plaatsen niet meer betreden. Beide onderwerpen zijn actueel en daarom zal ik me

in dit essay richten op de beperking van deze grondrechten in het licht van enkele

strafrechtelijke bepalingen. De volgende vragen zullen hierbij centraal staan. Mogen

vrouwen die in overeenstemming met hun geloof een nikab dragen om die reden

een bus worden uitgezet? En mag men in het licht van een religie een verklaring

opstellen die zich keert tegen homo- en transseksuele relaties?

essay

Beperking van godsdienstvrijheid

De vrijheid van godsdienst en levensovertuiging

(kort gezegd: de godsdienstvrijheid) is

neergelegd in artikel 6 van de Grondwet (hierna:

Gw) en in artikel 9 van het Europees

Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna:

EVRM). Naast de vrijheid (g)een godsdienst

aan te hangen, valt hier ook onder de vrijheid

van de verandering van godsdienst, het belijden,

het verkondigen en het zich gedragen

overeenkomstig de voorschriften hiervan. Het

is van belang dat het echt gaat om een godsdienst

of levensovertuiging, maar dat is niet

altijd meteen duidelijk. Het is wel duidelijk

dat de grote religies, zoals het christendom en

de islam, in ieder geval onder godsdienst vallen.

Deze stromingen hebben namelijk ‘een

zeker niveau van overtuigingskracht, ernst,

samenhang en belang’ bereikt. 2 Bij een levensbeschouwing

gaat het erom dat het de gehele

levensopvatting betreft en het samenhangt met

het geweten. 3 Het belijden betreft daarnaast

het daadwerkelijk gedragen naar een godsdienst

of levensovertuiging. 4

Een beperking van deze rechten is onder omstandigheden

mogelijk. Artikel 6 lid 1 Gw

heeft het over de vrijheid van godsdienst en

levensovertuiging ‘behoudens ieders verantwoordelijkheid

volgens de wet’. Hieruit volgt

dat de wet in formele zin de vrijheid kan

beperken. Wanneer het gaat om belijden buiten

gebouwen en besloten plaatsen, volgt uit artikel

6 lid 2 Gw dat ook andere regelgevers deze

vrijheid kunnen beperken indien deze bevoegdheid

is gedelegeerd. 5 Uit artikel 9 lid 2 EVRM

blijkt daarnaast dat de godsdienstvrijheid bij

wet kan worden beperkt indien het noodzakelijk

is in een democratische samenleving en in

het belang van de openbare veiligheid, de bescherming

van de openbare orde, goede zeden

of gezondheid of de bescherming van de rechten

en vrijheden van anderen. In situaties waarin

de overheid de godsdienstvrijheid beperkt,

is mogelijk ook de vrijheid van meningsuiting

uit artikel 10 EVRM in het geding. Een meningsuiting

kan namelijk in het licht van een godsdienst

zijn gedaan. Uit het artikel blijkt dat voor

beperking van dit recht dezelfde regels gelden

als bij beperking van de godsdienstvrijheid. Bij

de beoordeling van een beperking maakt het

dus niet uit op welk specifieke grondrecht de

klacht is gebaseerd.

Wanneer er een situatie is waarin de wet de

godsdienstvrijheid beperkt, moet aan de hand

van de genoemde criteria uit artikel 9 EVRM

worden nagegaan of deze beperking is toegestaan.

Het eerstgenoemde criterium is dat de

beperking bij wet moet zijn voorzien. ‘Bij wet’

omvat in deze regeling zowel formele wetten

als lagere regelingen en ongeschreven recht.

Van belang is dat deze wet toegankelijk en

voorzienbaar is voor het individu. Hier is bijna

altijd aan voldaan. Meestal is ook voldaan aan

het derde genoemde criterium, namelijk dat de

beperking in het belang moet zijn van een doel

zoals in de wet omschreven. 6 Het gaat dus in

de praktijk vaak om het tweede genoemde criterium:

noodzakelijkheid in een democratische

samenleving. Een onderdeel hiervan is de

noodzakelijkheid, waarbij het van belang is dat

er een ‘dringende maatschappelijke behoefte’

is voor de beperking. 7 Een ander onderdeel van

het criterium is de ‘democratische samenleving’.

Hiervoor is geen definitie gegeven door

Februari 2020 | Asega | 19


MIRANDA VAN TUINEN | RELIGIEUZE UITINGEN VERSUS STRAFRECHTELIJKE BEPALINGEN

het Europees Hof voor de Rechten van de Mens

(hierna: EHRM), maar zonder pluralisme, tolerantie

en ruimdenkendheid is het volgens het

EHRM moeilijk voor te stellen dat een samenleving

democratisch is. 8 Het laatste onderdeel

van het criterium is dat de beperking ‘evenredig

is aan het door de lidstaat aangevoerde legitieme

doel’. Hierbij spelen proportionaliteit en

subsidiariteit een rol. 9

Gezichtsbedekkende kleding

Het zogenoemde boerkaverbod is een voorbeeld

van een botsing tussen een grondrecht en

het strafrecht. Het gaat om de godsdienstvrijheid

uit artikel 9 EVRM en de strafrechtelijk

gehandhaafde Wet gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende

kleding. Deze wet, die sinds een

paar maanden in werking is getreden, verbiedt

kleding die iemand onherkenbaar maakt of die

het gezicht volledig bedekt, zoals een boerka

en een nikab. Dit geldt alleen voor de in de wet

genoemde openbare plaatsen en behoudens de

in het tweede lid genoemde uitzonderingen. Al

voor de totstandkoming vroeg onder andere

de Raad van State zich echter af of deze wet in

strijd zou zijn met de godsdienstvrijheid. 10 Het

dragen van een boerka en een nikab is namelijk

direct verbonden met het islamitische geloof.

Door deze wet worden islamitische vrouwen

dus beperkt bij het uitoefenen van hun geloof.

De wet beperkt een grondrecht en is daarom alleen

toegestaan wanneer de beperking noodzakelijk

is in de democratische samenleving.

In enkele andere Europese landen is al eerder

een soortgelijke wet in werking getreden.

Aangezien deze wetten langer bestaan dan

de Nederlandse wet, heeft onder andere het

EHRM zich hier al over uitgelaten. Zo heeft het

EHRM het Franse boerkaverbod beoordeeld

als een toelaatbare beperking op de godsdienstvrijheid

uit artikel 9 EVRM. 11 Zoals eerder is

besproken, is voor een beperking op een grondrecht

vereist dat het bij wet is beperkt en een

doel heeft zoals omschreven in de wet. Het is

duidelijk dat er is voldaan aan het vereiste ‘bij

de wet’, want het gaat om een wet in formele

zin. Wat betreft het doel van de wet voerde

Frankrijk in dit geval aan dat de openbare

veiligheid en de ‘rechten van anderen’ met het

boerkaverbod gediend zouden zijn. Aangezien

deze twee doelen zijn genoemd in artikel 9 lid

2 EVRM, zijn dit toegestane doelen. Het kunnen

identificeren van mensen hangt volgens

Frankrijk samen met het voorkomen van algemeen

gevaar voor personen en goederen, en

met het bestrijden van identiteitsfraude. Het

EHRM achtte dit aannemelijk. Wat betreft

de ‘rechten van anderen’ zou het gaan om het

recht van sociale interactie met de persoon die

een boerka draagt. Ook dit achtte het EHRM

aanvaardbaar als doel van het boerkaverbod. 12

De beperking moet echter ook noodzakelijk

zijn in een democratische samenleving. Een

onderdeel hiervan is dat de beperking evenredig

moet zijn aan het door de lidstaat aangevoerde

wettige doel. Het boerkaverbod is volgens

het EHRM niet evenredig aan het doel

van de openbare veiligheid. Het identificeren

van personen kan namelijk ook worden bereikt

door het gebruik van minder vergaande middelen.

Zo zou het boerkaverbod bijvoorbeeld

kunnen gelden op enkel specifieke locaties of

alleen onder bepaalde omstandigheden. Een

algemeen boerkaverbod, zoals hier het geval is,

zal pas proportioneel kunnen zijn wanneer er

is aangetoond dat er een algemene bedreiging

is van deze openbare veiligheid. Dat is hier niet

het geval, dus op grond van dit doel zou het

boerkaverbod niet mogelijk zijn. Wat betreft

het doel van het beschermen van het recht van

sociale interactie heeft het EHRM daarentegen

alleen marginaal getoetst. Er is veel ruimte gelaten,

omdat hier een belangenafweging is vereist

en de lidstaat hiervoor het meest geschikt.

Het EHRM ziet dit recht daarnaast als belangrijk

kenmerk van de Franse democratische

samenleving. Daarom is het Franse boerkaverbod

in stand gelaten, ook al is hier wel kritiek

op. 13

Het Belgisch Grondwettelijke Hof heeft daarnaast

het Belgische boerkaverbod als grondwettig

beoordeeld. Volgens dit hof zou namelijk

aan alle vereisten van het EVRM zijn voldaan

om een grondrecht te mogen beperken. Zo is

het doel van de wet ook hier het beschermen

van de openbare orde en ‘rechten van anderen’.

Met gezichtsbedekkende kleding is het namelijk

lastiger om mensen te identificeren en te

herkennen. Het boerkaverbod is als grondwettig

beoordeeld ondanks dat er al een wet is die

identiteitscontroles door de politie mogelijk

maakt door bijvoorbeeld het oplichten van een

sluier. Het continu herkennen van mensen lijkt

niet nodig te zijn. Het zou wel nodig kunnen

worden geacht wanneer de beperking alleen

zou zijn gericht op plaatsen met een verhoogd

veiligheidsrisico. 14 Nu dat niet het geval is, is

het niet helemaal duidelijk waarom het verbod

noodzakelijk is in een democratische samenleving.

Daarnaast kan een beperking van een

grondrecht niet enkel worden gebaseerd op

het feit dat mensen gezichtsbedekkende kleding

aanstootgevend vinden en het boerkaverbod

kan worden gezien als vrouwonvriendelijk.

15 Volgens het Belgische hof is er echter wel

voldaan aan de eisen voor beperking van een

grondrecht en is de wet ook evenredig, omdat

20 | Asega | Februari 2020


MIRANDA VAN TUINEN | RELIGIEUZE UITINGEN VERSUS STRAFRECHTELIJKE BEPALINGEN

er geen zware straffen staan op overtreding van

het boerkaverbod.

Dit lijkt echter niet in overeenstemming met

rechtspraak van het EHRM over de beperking

van grondrechten. Volgens het EHRM zou

strafrechtelijke sanctionering zoveel mogelijk

moeten worden voorkomen. 16 Een opvatting

is dat het Belgische hof zich teveel heeft gericht

op de wil van de meerderheid, terwijl in

een democratie juist ook minderheden moeten

worden beschermd. 17 Toch heeft het EHRM

geoordeeld dat ook het Belgische boerkaverbod

in stand kan worden gelaten. De overwegingen

lijken op die van de zaak over het Franse

boerkaverbod. Het EHRM beoordeelt het

genoemde doel op dezelfde manier legitiem.

Daarnaast constateert het EHRM ook in deze

zaak dat voor de vraag of het boerkaverbod

noodzakelijk is in een democratische samenleving,

marginaal moet worden getoetst. Een

reden van de marginale toetsing, is dat er in

Europa geen overeenstemming bestaat over de

vraag wat een gerechtvaardigde beperking van

de godsdienstvrijheid is. Het EHRM zag wel in

dat er risico’s waren. Zo is de sanctie op overtreding

van het verbod onder omstandigheden

een gevangenisstraf en dus niet een straf van

de lichtste vorm. 18 Toch is ook in deze zaak

geen zwaardere toets toegepast.

Nu duidelijk is geworden hoe het EHRM heeft

geoordeeld over het boerkaverbod in andere

Europese landen, is het tijd om naar Nederland

te kijken. Het Nederlandse boerkaverbod lijkt

op de eerder genoemde boerkaverboden, daarom

is het aannemelijk dat ook deze in overeenstemming

is met het EVRM. Ten eerste is

het Nederlandse boerkaverbod, zoals duidelijk

is geworden, bij wet voorzien. Daarnaast is

het doel van de wet ook hier het beschermen

van de rechten en vrijheden van anderen. En

ook hier is de nadruk gelegd op het belang van

onderlinge communicatie. Een verschil is dat

het Nederlandse boerkaverbod is beperkt tot

bepaalde plaatsen, namelijk tot het onderwijs,

de zorg, het openbaar vervoer en overheidsgebouwen.

Op deze plaatsen is openlijke communicatie

namelijk noodzakelijk voor kwalitatieve

dienstverlening en een veilige omgeving.

Mensen zijn daar aangewezen op contact met

elkaar. 19

Uit de eerdergenoemde uitspraken van het

EHRM blijkt dat bij de beoordeling van de

noodzakelijkheid van het boerkaverbod in een

democratische samenleving het van belang is

dat het gaat om alle gezichtsbedekkende kleding

en niet enkel om religieuze. Ook is het van

belang dat er een lage strafbedreiging van toepassing

is, namelijk een boete van de eerste

categorie zoals omschreven in artikel 23 lid 4

van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).

Deze zal pas worden opgelegd nadat een verzoek

om de kleding te verwijderen en/of de

plaats te verlaten is geweigerd. 20 Vergeleken

met de Franse en Belgische situatie lijkt hier

beter te zijn voldaan aan de evenredigheid van

de beperking in verhouding tot het legitieme

doel. Zeker ook gelet op het feit dat Nederland

een pluriforme samenleving is, waarin onderling

communiceren ervoor zorgt dat iedereen

kan deelnemen aan het maatschappelijk verkeer.

21 Vermoedelijk zou het EHRM daarom

ook dit boerkaverbod marginaal toetsen en in

stand laten.

Nashville-verklaring

De Nashville-verklaring is een ander voorbeeld

van een botsing tussen grondrechten en een

strafrechtelijke bepaling. Deze verklaring bevat

enkele normen en waarden van het christendom

zoals genoemd in de inleiding. De normen

en waarden zijn mogelijk in strijd zijn met de

artikelen 137c en 137d Sr over groepsbelediging

en het aanzetten tot haat of discriminatie.

Het doel van de verklaring is een eenduidig

conservatief christelijke opvatting onder de

aandacht te brengen over thema’s zoals genderneutraliteit,

homo- en transseksualiteit.

Dit houdt vooral het tegenspreken van relaties

binnen deze vormen van seksualiteit in, omdat

God dit niet zo zou hebben bedoeld. 22 Het gaat

bij de beoordeling van de Nashville-verklaring

dan ook om de vrijheid van godsdienst, want

het christendom is, zoals eerder vermeld, een

godsdienst zoals bedoeld in het EVRM. Ook

betreft het de vrijheid van meningsuiting, want

het gaat om de mening van een groep christenen.

De vraag is of deze uiting van een mening

en een godsdienst in strijd is met de genoemde

strafrechtelijke artikelen en of op grond daarvan

de verklaring verboden mag worden.

Februari 2020 | Asega | 21


MIRANDA VAN TUINEN | RELIGIEUZE UITINGEN VERSUS STRAFRECHTELIJKE BEPALINGEN

Uit jurisprudentie over artikel 137c Sr volgt een

toetsingskader dat ook van toepassing is op artikel

137d Sr. Een uitlating is beledigend, wanneer

deze tot doel heeft een groep mensen of

haar kenmerk aan te tasten in zijn goede naam

en eer en wanneer deze groep hierbij in een

kwaad daglicht wordt gesteld. 23 De volgende

drie vragen zijn van belang bij de beoordeling

van de uitlating: 24

- Is de gedane uitlating beledigend wanneer

deze op zichzelf wordt beschouwd?

- Neemt de context waarin de uitlating is

gedaan het beledigende karakter weg?

- Kan de uitlating worden aangemerkt als

‘onnodig grievend’?

Artikel 137c en 137d Sr kunnen een grondrecht

dus beperken als aan deze voorwaarden is

voldaan, want dan kan een uitlating worden

verboden. Een beperking van een grondrecht

op grond van deze wetten voldoet mogelijk aan

de genoemde eisen uit het EVRM. De beperking

is dan namelijk voorzien bij wet, het dient

een doel zoals in de wet omschreven en kan

noodzakelijk zijn in een democratische samenleving.

De rechter zal echter eerst aan de hand

van het toetsingskader moeten beoordelen of

een uitlating in strijd is met de strafrechtelijke

bepalingen. Als dat niet het geval is, kan de uitlating

niet worden verboden en is er ook geen

grondrecht beperkt. Wel houdt de rechter bij

beoordeling van de strafbaarheid van een uitlating

al rekening met de eisen van het EVRM,

aangezien de rechter in overeenstemming met

het EVRM moet rechtspreken. Dit volgt uit artikel

94 van de Grondwet.

Als naar het toetsingskader van de genoemde

strafrechtelijke artikelen wordt gekeken in samenhang

met religie, is de context erg belangrijk.

Wanneer de beledigende uitlating namelijk

is gedaan in een rechtstreeks verband met de

geloofsopvatting van iemand, kan dat het beledigende

karakter weghalen. 25 Het feit dat de

uitlating is gedaan in verband met een geloofsopvatting,

neemt echter het beledigende karakter

niet weg wanneer de uitlating alsnog onnodig

grievend is. Daar is sprake van indien er

een wanverhouding bestaat tussen het beledigende

karakter en het nut van de uitlating. 26 Dit

was het geval in een zaak waarin flyers werden

verspreid waarin homoseksuelen zonder grond

in verband werden gebracht met kindermisbruik.

27 Daarnaast waren in een andere zaak de

uitlatingen van een politicus onnodig grievend,

omdat hij de minderwaardigheid van homoseksuelen

benadrukte ten opzichte van heteroseksuelen

en aanzette tot discriminatie. 28 In zulke

gevallen kunnen grondrechten dus wel degelijk

worden beperkt en is er volgens de rechter

sprake van de nodige noodzakelijkheid in een

democratische samenleving. De beperking lijkt

te voldoen aan de vereiste evenredigheid, omdat

de rechter pas een grondrecht beperkt als

het ‘onnodig grievend’ is.

De Hoge Raad heeft zich al eerder uitgelaten

over de belediging van homoseksualiteit. In

een zaak heeft de verdachte de vergelijking tussen

homo- en heteroseksualiteit gelijkgesteld

met de vergelijking tussen diefstal en het

schenkingsrecht of mishandeling met verpleging.

Het hof in Den Haag heeft deze verdachte

vrijgesproken, omdat de uitlating is gedaan in

het publieke debat over de vraag of het homohuwelijk

een wettelijke basis moet krijgen en

de uitlating enkel was bedoeld om een vergelijking

tussen goed en kwaad te maken. Het was

niet de bedoeling een homoseksueel te vergelijken

met een misdadiger. Het Hof heeft daarom

geoordeeld dat dit enkel het belijden van

een mening is die voortkomt uit christelijke

opvattingen en daarom niet in strijd is met de

wet. De Hoge Raad was het met het oordeel van

het hof eens. 29 Ook hieruit blijkt dat de rechter

niet zomaar een beperking op het grondrecht

aanvaardt, dat is in overeenstemming met de

eisen van het EVRM dat een grondrecht niet

zomaar beperkt mag worden. Deze terughoudendheid

is daarom ook terug te vinden bij de

beoordeling van de Nashville-verklaring die nu

zal volgen. Een rechter heeft zich daar echter

nog niet over uitgesproken.

Om artikelen uit de Nashville-verklaring

als strijdig met artikelen 137c of 137d aan te

merken, is meer nodig dan het enkel negatief

uitlaten over verschillende vormen van seksualiteit.

De verklaring spreekt onder andere over

‘homoseksuele onreinheid’ en het feit dat het

zondig is om dit goed te keuren, maar dit is niet

per se het miskennen van de waardigheid van

deze groep. In de verklaring staat namelijk wel

dat (onder ander) homoseksuelen niet minder

zijn in menselijke waarde. 30 De artikelen in de

verklaring zijn daarom niet vergelijkbaar met

de eerdergenoemde zaken. Er worden namelijk

ook geen groepen in verband gebracht met een

misdrijf. Het is niet helemaal duidelijk of de

verklaring als beledigend discriminerend kan

worden gezien. Men zou het kunnen zien als het

enkel verkondigen van het geloof en daarmee

als niet-aansporend tot het uitsluiten van een

groep mensen. In de verklaring staat namelijk

geen opruiend taalgebruik wat op aansporen

zou kunnen wijzen. 31 Het is wel duidelijk dat de

verklaring in verband staat met de christelijke

geloofsopvatting en met een maatschappelijk

22 | Asega | Februari 2020


MIRANDA VAN TUINEN | RELIGIEUZE UITINGEN VERSUS STRAFRECHTELIJKE BEPALINGEN

debat over verschillende vormen van seksualiteit.

Dit haalt mogelijk het beledigende en

discriminerende karakter weg, indien dat er

is. De verklaring bevat geen ernstige beschuldigingen

en minachting zoals bijvoorbeeld wel

in de genoemde jurisprudentie. Er zal daarom

waarschijnlijk ook niet worden gesproken van

‘onnodig grievende’ uitlatingen en dus niet van

strijdigheid met strafrechtelijke artikelen. 32

Conclusie

Om een antwoord te geven op de gestelde vragen

in de inleiding: ja, vrouwen die in overeenstemming

met hun geloof een nikab dragen,

mogen om die reden een bus worden uitgezet.

En ja, in het licht van een religie mag men een

verklaring opstellen die zich keert tegen homoen

transseksuele relaties. Dit heeft te maken

met de mogelijkheid om grondrechten, zoals

de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van

meningsuiting, te beperken. Zo’n beperking dient

in overeenstemming te zijn met het EVRM

en moet daarmee zijn voorzien bij de wet, een

wettig doel dienen en noodzakelijk zijn in een

democratische samenleving. In die zin is het

nog maar de vraag of de Nashville-verklaring

op grond van artikel 137c en 137d Sr verboden

mag worden, aangezien deze verklaring een

uitdrukking is van het christelijk geloof. Deze

context haalt mogelijk het beledigende discriminerende

karakter van de verklaring weg

als deze zo zou worden beoordeeld. Het zich

enkel negatief uitlaten over verschillende vormen

van seksualiteit, is in ieder geval niet

voldoende om de vrijheid van meningsuiting

en godsdienst te beperken. Wat betreft het

boerkaverbod ligt het iets anders. Gelet op de

beoordeling van de Franse en het Belgische

boerkaverbod is het aannemelijk dat het Nederlandse

boerkaverbod in overeenstemming is

met het EVRM. Daardoor wordt vermoed dat

het Nederlandse boerkaverbod de vrijheid van

godsdienst enigszins mag beperken. Dit heeft

te maken met het feit dat het boerkaverbod

geldt op een beperkt aantal plaatsen, het een

legitiem doel van openbare communicatie dient

en proportioneel is gelet op de hoogte van

de strafbedreiging. Al met al is het duidelijk geworden

dat een grondrecht in de context van

religie niet zomaar beperkt kan worden door

een strafrechtelijke bepaling, maar dat het wel

mogelijk is.

Eindnoten

1 Te vinden op: https://nashvilleverklaring.nl/de-nashville-verklaring/.

2 D.E. Bunschoten, in: Tekst & Commentaar Grondwet

en Statuut, Deventer: Wolters Kluwer, art. 6 Gw, aant. 2

(online, bijgewerkt 1 juli 2018); EHRM 15 januari 2013,

ECLI:NL:XX:2013:BZ1190, r.o. 81, NJ 2016/320, m.nt.

E. Verhulp (Eweida e.a./ Verenigd Koninkrijk).

3 D.E. Bunschoten, in: Tekst & Commentaar Grondwet en

Statuut, art. 6 Gw, aant. 2 (online, bijgewerkt 1 juli 2018).

4 Kamerstukken II 1975/76, 13872, 3, p. 29 (MvT).

5 D.E. Bunschoten, in: Tekst & Commentaar Grondwet en

Statuut, art. 6 Gw, aant. 4 (online, bijgewerkt 1 juli 2018).

6 J. Bos, ‘Geeft Nederland juiste toepassing aan de beste

beschermingsclausule bij het waarborgen van de vrijheid

van godsdienst?, AA 2017/10, p. 733.

7 O.M.B.J. Volgenant, ‘VII.1.9 Noodzakelijk in een democratische

samenleving’, in: C.J.J.M. Stolker (red.), Groene

Serie Onrechtmatige daad (losbladig en online).

8 EHRM 7 december 1976, ECLI:NL:XX:1976:AC0070,

NJ 1978/236, m.nt. E.A. Alkema (Handyside).

9 EHRM 29 juni 2004, ECLI:NL:XX:2004:AQ6532 (Leyla

Sahin/Turkije).

10 Kamerstukken II 2015/16, 34349, 4.

11 EHRM 1 juli 2014, ECLI:NL:XX:2014:475, NJ

2014/1841 (S.A.S. t. Frankrijk).

12 J.W. Ouwerkerk, ‘Het EHRM over het Franse boerkaverbod:

Gepast terughoudend of krampachtig vermijdend?,

DD 2015/7, par. 4.

Februari 2020 | Asega | 23


MIRANDA VAN TUINEN | RELIGIEUZE UITINGEN VERSUS STRAFRECHTELIJKE BEPALINGEN

13 J.W. Ouwerkerk, ‘Het EHRM over het Franse boerkaverbod:

Gepast terughoudend of krampachtig vermijdend?,

DD 2015/7, par. 5.

14 J. Vrielink, ‘Het bedekte gelaat van de Belgische grondwet’,

NTM/NJCM-bull. 2013/7, par. 4.1.

15 J. Vrielink, ‘Het bedekte gelaat van de Belgische grondwet’,

NTM/NJCM-bull. 2013/7, par. 4.2.

16 J. Vrielink, ‘Het bedekte gelaat van de Belgische grondwet’,

NTM/NJCM-bull. 2013/7, par. 4.4.

17 J. Vrielink, ‘Het bedekte gelaat van de Belgische grondwet’,

NTM/NJCM-bull. 2013/7, par. 5.

18 EHRM 11 juli 2017, ECLI:CE:ECHR:2017:0711J

UD003779813, NJB 2017/2143 (Belcacemi en Oussar/

België).

19 Kamerstukken II 2015/16, 34349, 3, p.4 (MvT).

20 Te vinden op: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/gezichtsbedekkende-kleding-in-de-media-boerkaverbod/gezichtsbedekkende-kleding-gedeeltelijk-verbieden

21 Kamerstukken II 2015/16, 34349, 3, p.8 (MvT).

22 Te vinden op: https://nashvilleverklaring.nl/de-nashville-verklaring/.

23 HR 29 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:511.

24 HR 16 december 2014, r.o. 4.4.3, NJ 2015/108. Rb.

Amsterdam 4 januari 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:13.

25 HR 29 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:511, r.o. 2.3.

26 L.A. van Noorloos, ‘De Hoge Raad over de vrijheid

van meningsuiting van politici’, Tijdschrift Praktijkwijzer

Strafrecht, 2015, par. 2.

27 Rb. Amsterdam 4 januari 2019,

ECLI:NL:RBAMS:2019:13.

28 Hof Amsterdam 1 februari 2016,

ECLI:NL:GHAMS:2016:296.

29 HR 9 januari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9367, NJ

2001/204, m.nt. J. de Hullu.

30 Te vinden op: https://nashvilleverklaring.nl/de-nashville-verklaring/.

31 T. Herrenberg, ‘Van Nashville tot Staphorst. Over homoseksualiteit,

genderidentiteit, en de uitingsvrijheid

van orthodoxe gelovigen’, NJB 2019/1431, par. 4.3.

32 T. Herrenberg, ‘Van Nashville tot Staphorst. Over homoseksualiteit,

genderidentiteit, en de uitingsvrijheid

van orthodoxe gelovigen’, NJB 2019/1431, par. 5.

24 | Asega | Februari 2020


De Ugly Duck is al sinds 1985 een gezellig “bruin” eetcafé in het centrum

van Groningen en biedt plaats aan ca. 80 gasten.

U kunt bij ons terecht voor een lekkere lunch, een gezellig en gevarieerd diner

of om een of meer van onze speciale bieren te proeven.

Prijsklasse:

Dagschotels vanaf 11,00

(Vis, vlees, vegetarisch en een biergerecht)

Menukaart vanaf 11,90

Specialiteiten:

Spare Ribs, “Duck stoofpotje”, saté, biergerecht,

kaasfondue en een uitgebreide glutenvrije menu

en lunch kaart.

Speciaal bieren:

6 speciaal bieren op de tap en daarnaast

ca. 70 bieren op fles.

Wilt u iemand een origineel verrassen, denk dan eens aan een Ugly Duck cadeaubon.

Meer informatie over openingstijden, reserveren, menukaarten e.d. kunt u vinden op:

www.uglyduck.nl

Of e-mail ons: info@uglyduck.nl

Zwanestraat 28

9712 CN Groningen

Telefoon 050-3123192


rubriek

Actualiteitenrubriek: de liquidatie van Derk Wiersum

miranda van tuinen

“Wie gaat kroongetuigen in de toekomst bijstaan?” Deze vraag werd gesteld na de

liquidatie van strafrechtadvocaat Derk Wiersum in september dit jaar. 1 Hij was de

advocaat van kroongetuige Nabil B. in de zaak Marengo. De liquidatie wordt gezien

als een aanslag op de rechtsstaat en een inbreuk op de democratische rechtsorde.

Iedereen heeft het recht om te worden bijgestaan in een strafproces en dit recht

zou niet moeten worden aangetast. De liquidatie is ook niet zonder gevolgen gebleven.

Zo is er opnieuw veel aandacht voor de bescherming van advocaten en andere

deelnemers van het strafproces. Daar zal in deze rubriek daarom aandacht

aan worden besteed. Eerst zal echter gekeken worden naar de aanleiding van de

liquidatie.

Zaak Marengo

De zaak Marengo is één van de grootste liquidatiezaken

die zich in Nederland heeft voorgedaan

en is in 2019 van start gegaan. Het gaat vooral

om liquidaties in het criminele circuit, maar

ook om de liquidatie van een misdaadverslaggever

en zogenoemde ‘vergismoorden’ waarbij

verkeerde en daardoor onschuldige personen

zijn geliquideerd. 2 Nabil B. is als kroongetuige

cruciaal voor het leveren van bewijs voor de

veroordeling van de verdachten in deze zaak.

Er staan nu zestien verdachten terecht, terwijl

er tot voor kort nog twee voortvluchtig waren.

Het ging om Ridouan T. en Saïd R., de hoofdverdachte

en zijn rechterhand. Inmiddels is

Ridouan T. aangehouden in Dubai en overgebracht

naar Nederland. 3 Het Openbaar Ministerie

(hierna: OM) verdenkt ze van het geven

van opdrachten voor de liquidaties en van het

leidinggeven aan een criminele organisatie die

zich bezighoudt met drugshandel. 4 Nabil B. is

een getuige die zelf verdachte is. Om die reden

heeft hij veel informatie over de zaak. Hij heeft

inmiddels verklaard over meerdere liquidaties

in ruil voor een behoorlijke strafvermindering.

Hij is daarom een bedreiging voor de andere

verdachten. Men vermoedt dat dit de reden is

dat vorig jaar de onschuldige broer van Nabil

B. is geliquideerd en onlangs zijn advocaat. Het

grote verschil is alleen dat de liquidatie van zijn

broer kan worden gezien als een wraakactie,

maar de liquidatie van zijn advocaat als een actie

tegen de gehele advocatuur en de rechtsstaat.

De liquidatie

Op 18 december 2019 werd Nederland opgeschrikt

door de liquidatie van Derk Wiersum.

Het zou de eerste keer zijn dat een advocaat

zou zijn geliquideerd, omdat hij een kroongetuige

bijstond. Wel komen bedreigingen vaker

voor, omdat bijvoorbeeld een cliënt niet tevreden

is. 5 De politie doet dan ook uitgebreid

onderzoek naar de liquidatie. 6 Het onderzoek

krijgt veel media-aandacht. Zo heeft het televisieprogramma

‘Opsporing Verzocht’ aandacht

besteed aan de liquidatiezaak. Door de

vele tips die naar aanleiding hiervan binnen

zijn gekomen, is meer duidelijk geworden over

de zaak. Er zijn dan ook verdachten aangehouden

voor betrokkenheid bij de liquidatie

op grond van verdenking van heling van de

gebruikte voertuigen. 7 Deze voertuigen zijn

onder andere gebruikt om het huis van de advocaat

in de gaten te houden. Het is duidelijk

geworden dat dit al weken voor de liquidatie

gebeurde. 8 Toch waren er naar aanleiding van

enkele dreigingsinschattingen geen concrete

aanwijzingen dat zou worden geprobeerd een

aanslag te plegen op Derk Wiersum. Daarom

genoot hij de bescherming die gebruikelijk

was in zulke situaties en waren er geen verdergaande

veiligheidsmaatregelen getroffen. Zelf

wilde Derk Wiersum ook niet steeds beveiligd

worden. Er zal nog worden onderzocht of de

overheid is tekortgeschoten in deze situatie. 9

Gesloten deuren en geen advocaat

Een gevolg van de liquidatie van de advocaat

is dat een paar dagen later de deuren bij een

zitting van de zaak Marengo gesloten bleven.

Dit betekent dat alleen de procespartijen aanwezig

mochten zijn. De journalistenvakbond

uitte kritiek hierop en benadrukte het belang

van een openbare rechtspraak. Daarnaast is de

vakbond van mening dat juist in zo’n situatie

partijen niet moeten toegeven aan de dreiging

en het geweld. 10 De zitting van de zaak Marengo

op 12 december was wel weer openbaar,

ook al golden er nog steeds extra veiligheidsmaatregelen.

Zo mocht er niet worden gefilmd

in de rechtszaal en werd de rechtbank waar

de zaak plaatsvond extra goed beveiligd. Wel

was het toegestaan om bijvoorbeeld tekeningen

en audio-opnamen te maken. Het is voor

de rechtbank lastig een goede balans te vinden

26 | Asega | Februari 2020


MIRANDA VAN TUINEN | ACTUALITEITENRUBRIEK: DE LIQUIDATIE VAN DERK WIERSUM

tussen de veiligheid en de openbaarheid van

de rechtspraak. 11 Dat blijkt wel uit het feit dat

niet altijd alles gaat zoals het hoort te gaan. Zo

had de rechter tijdens de zitting via een videoverbinding

contact met Nabil B. die zich vanwege

zijn veiligheid op een geheime locatie

bevond. Ondanks dat hij zoveel mogelijk afgeschermd

zou moeten worden, was hij tijdens de

zitting op beeld te zien in de perskamer. Eerder

in het proces was er al een foto van de kroongetuige

in het dossier terechtgekomen door een

fout van het OM. Dit dossier was bestemd voor

de betrokken verdachten en advocaten. 12

Een ander gevolg is dat Nabil B. mogelijk niet

meer op de zitting wil getuigen vanwege zijn eigen

veiligheid en die van zijn naasten. Zijn broer

en advocaat zijn immers al geliquideerd. Nabil

B. heeft, zoals eerder vermeld, al wel verklaringen

afgelegd. Deze kunnen voor bewijs worden

gebruikt, maar verklaren op de zitting is alsnog

van groot belang. Op de zitting krijgt de verdediging

namelijk de mogelijkheid de kroongetuige

te ondervragen. Zo kan de verdediging de

betrouwbaarheid controleren. De verklaringen

op de zitting zijn daarom erg belangrijk voor

de bewijsvergaring. 13 Wat hierbij niet helpt is

dat Nabil B. nog steeds geen nieuwe advocaat

heeft. De andere advocaat van Nabil B., heeft

na de liquidatie van zijn collega afstand gedaan

van de zaak. Ondanks dat zal het verhoren van

Nabil B. doorgaan. 14 Het is niet nieuw dat het

lastig is een advocaat voor een kroongetuige

te vinden. Uit het onderzoek van ‘het Advocatenblad’

blijkt dat minder dan een vijfde van

de strafrechtadvocaten nog een kroongetuige

zou willen verdedigen. Bij een deel van deze

advocaten is de reden dat een kroongetuige

vaak een zware crimineel is zonder principes.

Daarom bestaat onder deze advocaten geen behoefte

dit type mensen te helpen. Door de liquidatie

van Derk Wiersum is de kans aanwezig

dat advocaten nog minder snel bereid zijn om

een kroongetuige bij te staan. 15

Betere bescherming van advocaten

Wanneer advocaten zich onveilig voelen, kunnen

ze daarvan altijd een melding maken.

Vervolgens is er een protocol waarnaar wordt

gehandeld. Dit protocol is echter achterhaald,

aangezien er nu meer bedreigingen zijn. Daarom

is het ook niet verwonderlijk dat er nieuwe

maatregelen nodig zijn. 16 Het blijkt ook niet een

uitzondering te zijn dat een strafrechtadvocaat

zich onveilig voelt. Uit een onderzoek van ‘het

Advocatenblad’ bleek namelijk dat driekwart

van de strafrechtadvocaten tijdens het werk

weleens een onveilig gevoel heeft. Door de liquidatie

van Derk Wiersum is dat gevoel van

onveiligheid bij meer dan de helft toegenomen.

Deze groep zegt nu meer na te denken over de

risico’s die bij het werk komen kijken. Ook is er

een groep die nu meer veiligheidsmaatregelen

gaat nemen. Zoals eerder gezegd, komen bedreigingen

vaker voor in de advocatuur. In het

bijzonder onder strafrechtadvocaten. De bedreigingen

gaan vaak over lichamelijk geweld of

de dood, het blijft dus niet bij alleen schelden. 17

De liquidatie van Derk Wiersum heeft waarschijnlijk

ook geleid tot een betere bescherming

van advocaten en andere deelnemers van het

strafproces. Het OM zal zich naast het beschermen

van kroongetuigen en diens familie, nu

ook meer moeten richten op het beschermen

van advocaten. Dit maakt het aanpakken van

georganiseerde criminaliteit nog lastiger. 18 De

minister van Justitie en Veiligheid heeft inmiddels

toegezegd meer en betere bescherming en

beveiliging aan zowel advocaten, officieren van

justitie en rechters te verzekeren. Een verandering

is dat dit centraal geregeld zal worden,

terwijl dat eerst lokaal gebeurde. De Nationaal

Coördinator Terrorisme en Veiligheid zal

hierbij een belangrijke rol vervullen. Ook is er

een noodnummer in het leven geroepen voor

advocaten en rechters die zich bedreigd voelen.

Verder laat Minister van Justitie en Veiligheid

Grapperhaus niet veel los over details van de

nieuwe aanpak, omdat dat vertrouwelijk is. 19

Wel is bekend dat er een speciaal team is samengesteld

die gaat onderzoeken of personen

die betrokken zijn bij de zaak Marengo extra

bescherming behoeven. Eerder heeft het OM

journalisten al gevraagd om het noemen van

namen van officieren van justitie te vermijden.

20

Aanpak georganiseerde criminaliteit

Door de liquidatie van Derk Wiersum is

duidelijk geworden dat Nederland beter zal

moeten optreden tegen de ondermijnende georganiseerde

criminaliteit. Daarom is als andere

maatregel een werkgroep ingesteld die

onderzoek doet naar de aanpak van beroepsgroepen

bij bedreiging vanuit de ondermijnende

georganiseerde criminaliteit. Bij het

ministerie van Justitie en Veiligheid realiseert

men zich nu dat deze ondermijnende criminaliteit

een landelijk probleem is dat zo ernstig en

diep geworteld is, dat het niet zomaar valt op te

lossen en vraagt om een intensievere aanpak. 21

Het kabinet heeft besloten de aanpak van de

criminele (drugs)industrie te versterken en

zich meer te richten op het weerbaarder maken

van de samenleving tegen criminaliteit die ondermijning

veroorzaakt, zoals bedreigingen en

liquidaties. Bij het aantreden van het kabinet

is hier al in geïnvesteerd, maar nu worden er

extra investeringen gedaan. Het ministerie van

Februari 2020 | Asega | 27


MIRANDA VAN TUINEN | ACTUALITEITENRUBRIEK: DE LIQUIDATIE VAN DERK WIERSUM

Justitie en Veiligheid heeft een plan gemaakt,

waarbij de focus ligt op het oprollen, afpakken

en voorkomen van deze vorm van criminaliteit.

22

Al met al is het duidelijk geworden dat de Nederlandse

rechtsstaat wakker is geschud door

de liquidatie van Derk Wiersum en er maatregelen

zijn getroffen om zoiets in de toekomst

te voorkomen. Wat dit precies zal betekenen

en wat de verder ontwikkelingen zijn in de

toekomst, zal moeten worden afgewacht.

Derk Wiersum nog een kroongetuige verdedigen?, de

Volkskrant 18 september 2019, volkskrant.nl.

21 F. Grapperhaus 14 oktober 2019, ‘Stand van zaken naar

aanleiding van verzoek tijdens Regeling van Werkzaamheden

van 18 september 2019’ [Kamerbrief], rijksoverheid.nl.

22 F. Grapperhaus 18 oktober 2019, ‘Contouren breed offensief

tegen georganiseerde ondermijnende criminaliteit’

[Kamerbrief], rijksoverheid.nl.

Eindnoten

1 M. Haenen & F. Schravesande, ‘Moord op advocaat legt

risico’s bloot die strafpleiters lopen’, NRC Handelsblad

18 september 2019, nrc.nl.

2 ‘Kroongetuige krijgt na moord op Wiersum per direct

advocaat die anoniem blijft’, RTL Nieuws 6 december

2019, rtlnieuws.nl.

3 ‘Crimineel Ridouan Taghi aangehouden in Dubai na ‘intensieve

samenwerking’, NOS Nieuws 16 december 2019,

nos.nl.

4 P. Vissers, ‘Waar gaat het Marengo-onderzoek om?’,

Trouw 18 september 2019, www.trouw.nl.

5 M. Haenen & F. Schravesande, ‘Moord op advocaat legt

risico’s bloot die strafpleiters lopen’, NRC Handelsblad

18 september 2019, nrc.nl.

6 ‘Moord op advocaat Derk Wiersum’, 18 september 2019,

politie.nl (bijgewerkt op 12 november 2019).

7 ‘Nog eens twee aanhoudingen in moordzaak advocaat

Derk Wiersum’, De Volkskrant 19 november 2019, volkskrant.nl.

8 ‘Advocaat Derk Wiersum werd weken voor zijn dood geobserveerd

door criminelen’, Trouw 12 november 2019,

trouw.nl.

9 R. Meijer, Grapperhaus zegt betere bescherming toe

aan advocaten, rechters en officieren van justitie: ‘Hoe we

het doen, is vertrouwelijk’, De Volkskrant 19 september

2019, volkskrant.nl.

10 ‘Geen advocaat en geen publiek bij proces Nabil B.: dit

zijn de gevolgen’, RTL Nieuws 24 september 2019, rtlnieuws.nl.

11 ‘Kroongetuige in proces tegen Taghi heeft nog geen

nieuwe advocaat’, NOS Nieuws 12 december 2019, nos.nl.

12 ‘Fout rechtbank: kroongetuige Nabil B. bijna minuut in

beeld, RTL Nieuws 12 december 2019, rtlnieuws.nl.

13 ‘Geen advocaat en geen publiek bij proces Nabil B.: dit

zijn de gevolgen’, RTL Nieuws 24 september 2019, rtlnieuws.nl.

14 J. Peters, ‘Kroongetuige in zaak tegen Ridouan Taghi

heeft nog geen nieuwe advocaat, De Volkskrant 12 december

2019, volkskrant.nl.

15 ‘Gevoel van onveiligheid groeit’, Het Advocatenblad 31

oktober 2019, advocatenblad.nl.

16 W. Thijssen, ‘Wie wil na de liquidatie van advocaat

Derk Wiersum nog een kroongetuige verdedigen?, de

Volkskrant 18 september 2019, volkskrant.nl.

17 ‘Gevoel van onveiligheid groeit’, Het Advocatenblad 31

oktober 2019, advocatenblad.nl.

18 M. Haenen & F. Schravesande, ‘Moord op advocaat legt

risico’s bloot die strafpleiters lopen’, NRC Handelsblad

18 september 2019, nrc.nl.

19 R. Meijer, Grapperhaus zegt betere bescherming toe

aan advocaten, rechters en officieren van justitie: ‘Hoe we

het doen, is vertrouwelijk’, De Volkskrant 19 september

2019, volkskrant.nl.

20 W. Thijssen, ‘Wie wil na de liquidatie van advocaat

28 | Asega | Februari 2020


cold case: piet baams

mark de boer

Het is kerstochtend 1996 als de dochter van opa Baams hem op komt zoeken in het

verzorgingshuis waar hij woont. Wanneer zij hem niet aantreft in zijn kamer slaat

ze alarm bij het personeel. Zij vertellen haar dat hij sinds 22 december niet meer is

gesignaleerd, maar dat ze zich geen zorgen hoeft te maken omdat hij wel vaker een

nachtje weg was. Ze is met stomheid geslagen. Waar is haar vader?

column

De medewerkers van het verzorgingshuis

Nieuw Malderborgh vertellen de familie dat

ze hun opa afgelopen zondag voor het laatst

hebben gezien. De beelden van de beveiligingscamera’s

die in de buurt hangen, bevestigen

het verhaal van de medewerkers. Naast

de blinkende verlichting van een kerstboom is

op het scherm van de beveiligingscamera’s te

zien dat Piet rond zeven uur s ’avonds het verzorgingshuis

verlaat. Met zijn karakteristieke

bril op zijn neus en vergezeld met een aktetas

en een koker stapt hij het winterse weer in.

Een hoogst opmerkelijke situatie, zo stelt zijn

kleinzoon Gert-Jan Baams. “Maar hij droeg

zijn regenjas, niet zijn winterjas, terwijl het

min 12 was”, zegt kleinzoon Baams. “Het gekke

is ook: hij had zijn bingoavond afgebeld, omdat

hij ziek zou zijn. Maar toch ging hij eropuit.” 1

Drie dagen lang heeft het personeel zijn maaltijd

keurig afgeleverd op zijn kamer om het vervolgens

iedere keer onaangeroerd weer af te

ruimen. De portemonnee van opa lag ook nog

eens open en bloot op tafel, zo verklaart de

familie. 2 . Eric Meijers, schoonzoon van dhr.

Baams, kan zich wel voorstellen dat men sommige

teruggetrokken bewoners soms uit het

oog verliest in een verzorgingshuis, maar opa

Piet die móet zijn gemist, zo stelt hij tegenover

De Gelderlander: “dat heeft ons altijd verbaasd.

Misschien dat een teruggetrokken bewoner

minder snel wordt gemist. Maar opa Piet? Dat

móet opgevallen zijn. De directie zei destijds

dat opa wel vaker zomaar een nachtje wegbleef.

Maar dat kunnen wij absoluut niet plaatsen.”

Gert-Jan acht het eveneens onwaarschijnlijk

dat niemand de oude Piet heeft gemist. Volgens

hem werd hij graag gezien binnen Nieuw Malderborgh.

Hij stond voor iedereen klaar en hij

was dan ook niet te benauwd om de handen uit

de mouwen te steken om andere bewoners te

helpen. 3 Het wekt dan ook geen verbazing dat

argwaan vanaf het eerst moment overheerst bij

de familie.

De familie brengt de jaarwisseling in onzekerheid

en verwarring door. Twee maanden na het

optrekken van de vuurwerkdampen worden ze

Slachtoffer: Piet baams

Datum vermissing: 22 december 1996

lichaam gevonden:3 februari 1997

bevrijd uit hun onzekerheid. Het lichaam van

Piet Braams is gevonden in de Boven Merwede,

het verlengde van de Waal, bij Gorinchem. Na

uitgebreid onderzoek door de politie blijkt dat

Piet Baams een onnatuurlijke dood is gestorven.

Om de hals van het slachtoffer wordt een

ceintuur van een damesjurk aangetroffen. Piet

Baams blijkt door verwurging met deze riem om

het leven te zijn gebracht. Na de vondst van het

lichaam van de oude Baams komt het onderzoek

van de politie korte tijd in een stroomversnelling

terecht. Er worden ontzettend veel

mensen worden gehoord en er wordt intensief

forensische onderzoek verricht door de recherche.

Al het werk blijkt tevergeefs. Na een lange

tijd hard werken blijft de oplossing van de zaak

in nevelen gehuld: alle aanknopingspunten

lopen stuk voor stuk op niets uit.

Ondanks het feit dat het onderzoek vanaf het

Februari 2020 | Asega | 29


MARK DE BOER | COLD CASE: PIET BAAMS

begin onder leiding stond van een ervaren en

zeer kundige rechercheur verliep het onderzoek

allesbehalve soepel. Dit werd grotendeels

veroorzaakt door de lange poos die zich bevond

tussen de verdwijning van Piet en het ter

ore komen van deze verdwijning bij de politie.

De politie stond gelijk 1-0 achter. Toenmalig

onderzoeksleider René den Boer wist de

achterstand niet meer in te halen. Volgens hem

zijn juist de eerste ogenblikken na een incident

van levensbelang voor de opsporing. “De

tijd vaagt sporen weg en maakt getuigenissen

minder betrouwbaar. Niet alleen werden we

laat geïnformeerd, ook waren veel mensen in

de kamer van Piet Baams geweest voordat wij

daar sporenonderzoek konden doen. Als politie

begonnen wij dit onderzoek met een achterstand

die bijna niet meer in te halen was.” 4

Nieuw elan

Na 22 jaar is het verdriet Piet Baams nog niet

vergeten. Een zichtbaar geëmotioneerde Gert-

Jan Baams vertelt in een interview met Omroep

Gelderland dat de dood van zijn opa nog

steeds zijn invloed heeft op de familie. Vorig

jaar werd de zaak echter onverwacht nieuw leven

ingeblazen. Een oud-medewerker van het

verzorgingshuis Nieuw Malderborgh zoekt na

22 jaar contact met de familie. Het is de broer

van Eric Meijers, schoonzoon van Piet, die in

zijn winkel wordt aangesproken door de oudmedewerker.

Hij belt gelijk zijn broer. Meijers

doet zijn verhaal tegen de Gelderlander. Of de

inmiddels gepensioneerde vrouw bewust op de

winkel van Meijers’ broer afstapte, of dat het

gevoel van gewetenswroeging haar overviel tijdens

het gesprek in de winkel, weet Meijers

niet. “Wat ik weet is dit: mijn broer belde me.

Hij zei: ‘Er is iemand bij me geweest die zegt

dat ze weet wie opa Piet heeft vermoord. Ze

kon het na 22 jaar niet meer voor zich houden,

ze moest het kwijt’. We hebben dit verhaal

natuurlijk onmiddellijk doorgespeeld aan het

coldcaseteam van de politie.” Met deze nieuwe

aanwijzing heeft de familie hoop gekregen dat

de dood van Piet Baams alsnog opgelost zal

worden. Zouden de medewerkers van het verzorgingshuis

dan toch een rol hebben gespeeld

in de dood van Piet zoals de familieleden vanaf

het begin hadden vermoed? Uit het onderzoek

van de politie is destijds niet gebleken van

enige betrokkenheid van medewerkers van

het verzorgingshuis, maar de familieleden van

Piet hebben altijd gedacht dat de medewerkers

van het verzorgingshuis iets met de moord te

maken hebben. Volgens hen was er onder andere

met de personeelsroosters geknoeid. Van

de politie mogen ze voorlopig niks zeggen over

de mededeling van de ex-medewerker zodat

het onderzoek niet wordt gehinderd.

De zaak Braams is een van de cold cases die nog

dikwijls verschijnt in lijstjes over onopgeloste,

Nederlandse strafzaken. 5 Met name gezien de

leeftijd van Piet Baams is het voor velen onbegrijpelijk

dat iemand hem naar het leven stond.

Eric Meijers is getrouwd met de kleindochter

van Piet en hij kwam geregeld langs in Nieuw

Malderborgh. Ook voor hem is het moeilijk

te bevatten dat Baams op zo’n manier om het

leven is gekomen. “Het was een aimabele man.

Hij hield van gezelligheid, van positiviteit. Het

is van de gekke dat iemand zo’n oude man iets

wilde aandoen. We snappen het nog steeds

niet.” 6 Ook rechercheur Herbert Klein was zich

bewust van de impact die de zaak 22 jaar na

dato nog heeft op de nabestaanden. Hij droeg

de zaak Baams, ook gelet op de nieuwe aanwijzingen,

aan voor de Nederlandse cold casekalender.

7 Met behulp van deze kalender en een

beloning van 15.000 euro hoopt de politie alsnog

op een doorbraak. 8

Eindnoten

1 S. Friedrichs, ‘Familie vermoorde opa Piet (85) verwacht

ontknoping: ‘Er moeten méér mensen zijn met gewetensnood’,

de Gelderlander februari 2019, Gelderlander.nl.

2 J. Wiegerinck, ‘Familie vermoorde opa Piet (85) verwacht

ontknoping: ‘Er moeten méér mensen zijn met gewetensnood’

de Stentor februari 2019, Destentor.nl.

3 M. Lange, ‘Familie vermoorde Nijmegenaar blij met

nieuwe aandacht voor 22 jaar oude moordzaak’, Omroep

Gelderland oktober 2018, Omroepgelderland.nl

4 J. Wiegerinck, ‘Familie vermoorde opa Piet (85) verwacht

ontknoping: ‘Er moeten méér mensen zijn met gewetensnood’

de Stentor februari 2019, destentor.nl.

5 Zie bijvoorbeeld: C. Moenen, ‘Vijf onopgeloste cold cases’,

Mr. Studenten juni 2019, Mr-studenten.nl.

6 M. Lange, ‘Familie vermoorde Nijmegenaar blij met

nieuwe aandacht voor 22 jaar oude moordzaak’, Omroep

Gelderland oktober 2018, Omroepgelderland.nl.

7 Uit een interview met Omroep Gelderland: M. Lange,

‘Familie vermoorde Nijmegenaar blij met nieuwe aandacht

voor 22 jaar oude moordzaak’, Omroep Gelderland

oktober 2018, Omroepgelderland.nl.

8 ‘Moord op Piet Baams’ Cold Case Kalender, Coldcasekalender.nl.

30 | Asega | Februari 2020


Februari 2020 | Asega | 31


32 | Asega | Februari 2020


het vervolgingsbeleid van het openbaar ministerie

nikki evertse

Het Openbaar Ministerie (hierna: het OM) heeft in 2017 de verdere vervolging van

een verdachte inzake een bedreigingszaak gestaakt. De verdachte, Jan B., werd

vervolgd voor bedreiging van een burgemeester, een gemeenteambtenaar en een

politieagent. Jan B. had een verzoek ingediend om de bedreigingszaak te beëindigen.

De officier van justitie was het met Jan B. eens en besloot van verdere vervolging

af te zien. De rechter weigerde echter om de zaak te sluiten. De rechter

oordeelde dat de handelswijze van het OM zorgde voor een ernstige schending van

de belangen van de slachtoffers. Daarnaast oordeelde de rechter dat de aanpak van

geweld tegen werknemers met een publieke taak en functionarissen in het openbaar

bestuur prioriteit heeft. Het standpunt van het OM was naar oordeel van de

rechtbank derhalve onbegrijpelijk. Daarnaast gaf de toenmalige minister van Justitie

en Veiligheid Stef Blok aan dat hij het standpunt van het OM fout vond. Het

OM moest van de rechter Jan B. alsnog vervolgen voor bedreiging. 1 Brain de Pree,

advocaat van Jan B, noemde het voorgaande een “omslachtige poppenkast”. Hij

stelde dat het vervolgingsmonopolie bij het OM ligt en niet bij de rechter en dat het

OM door de rechter in bescherming werd genomen. 2

Lid 1: Indien naar aanleiding van het ingestelde

opsporingsonderzoek het openbaar minisessay

Het OM is exclusief belast met de vervolging

van strafbare feiten op grond van art. 124 Wet

op de rechterlijke organisatie (hierna: Wet

RO). 3 De vervolgingsbeslissing is genormeerd

in art. 167 Wetboek van Strafvordering (hierna:

Sv) en art. 242 Sv. Op grond van deze artikelen

is het OM bevoegd om van (verdere) vervolging

af te zien op gronden aan het algemeen belang

ontleend. Dit wordt het opportuniteitsbeginsel

genoemd. 4 In de bovenstaande zaak heeft het

OM besloten van een (verdere) vervolging af

te zien. De rechter floot het OM echter terug.

Dientengevolge is het OM toch tot verdere vervolging

overgegaan. 5 Wanneer kan een rechter

het OM opdragen om toch tot (verdere) vervolging

over te gaan als het OM in eerste instantie

besluit niet te vervolgen? Wat is de rol

van de minister van Justitie en Veiligheid? In

hoeverre is een officier van justitie vrij in zijn

keuze om niet te vervolgen? In dit wetenschappelijk

essay zal onder meer antwoord worden

gegeven op deze vragen. Het essay zal ingaan

op de inhoud van het opportuniteitsbeginsel,

het vervolgingsbeleid van het OM en de controle

op de vervolgingsbeslissing van het OM.

De vervolgingsbeslissing

Zoals eerder genoemd is het OM exclusief belast

met de vervolging van strafbare feiten op

grond van art. 124 Wet RO. 6 Het OM is echter

niet verplicht om élk strafbaar feit te vervolgen

dat bewezen zou kunnen worden. Op grond van

het opportuniteitsbeginsel, dat is neergelegd in

art. 167 en art. 242 Sv, kan het OM afzien van

vervolging op gronden aan het algemeen belang

ontleend. 7

Art. 167 Sv:

Februari 2020 | Asega | 33


NIKKI EVERTSE | HET VERVOLGINGSBELEID VAN HET OPENBAAR MINISTERIE

terie van oordeel is dat vervolging plaats moet

hebben, door het uitvaardigen van een strafbeschikking

of anderszins, gaat het daartoe zoo

spoedig mogelijk over.

Lid 2: Van vervolging kan worden afgezien op

gronden aan het algemeen belang ontleend.

Het openbaar ministerie kan, onder het stellen

van bepaalde voorwaarden, de beslissing of

vervolging plaats moet hebben voor een daarbij

te bepalen termijn uitstellen.

Art. 242 Sv:

Lid 1: Indien naar aanleiding van het ingestelde

voorbereidende onderzoek het openbaar ministerie

van oordeel is dat verdere vervolging

moet plaats hebben, door het uitvaardigen van

een strafbeschikking of anderszins, gaat het

daartoe zoo spoedig mogelijk over.

Lid 2: Zoolang het onderzoek op de terechtzitting

nog niet is aangevangen, kan van verdere

vervolging worden afgezien, ook op gronden

aan het algemeen belang ontleend. Het openbaar

ministerie kan, onder het stellen van

bepaalde voorwaarden, de beslissing of verdere

vervolging plaats moet hebben voor een daarbij

te bepalen termijn uitstellen.

N.B. Voor dit wetenschappelijk essay zijn alleen

lid 1 en lid 2 van art. 242 Sv relevant. Er

is ook een derde lid opgenomen in art. 242 Sv.

Art. 167 lid 1 Sv lijkt zich op het eerste gezicht

slechts tot het OM te richten. 8 Op grond van art.

167 lid 1 Sv dient het OM zo spoedig mogelijk

tot vervolging over te gaan indien het naar aanleiding

van het ingestelde opsporingsonderzoek

van oordeel is dat vervolging plaats moet

hebben. Dit kan onder meer door te vorderen

dat de rechter-commissaris onderzoekshandelingen

verricht of een bevel tot bewaring verleent.

Daarnaast kan dit door het dagvaarden

van de verdachte. Als het OM vordert dat de

rechter-commissaris onderzoekshandelingen

verricht of een bevel tot bewaring verleent en

het voorbereidend onderzoek vervolgens doorloopt,

geeft art. 242 lid 1 Sv de zogenoemde

beslisregel. Als het OM van oordeel is dat, naar

aanleiding van het ingestelde voorbereidend

onderzoek, verdere vervolging moet plaatshebben

gaat het daartoe zo spoedig mogelijk over.

Uit art. 167 lid 2 Sv en art. 242 lid 2 Sv volgt dat

het OM de bevoegdheid heeft om van (verdere)

vervolging af te zien. Dit op gronden aan het

algemeen belang ontleend. 9 De bevoegdheid

om van (verdere) vervolging af te zien, ook wel

seponeren genoemd, kan op twee manieren

worden geïnterpreteerd. 10 In Nederland kan

namelijk onderscheid worden gemaakt tussen

de positieve en negatieve interpretatie van het

opportuniteitsbeginsel. 11 Bij de positieve interpretatie

van het opportuniteitsbeginsel gaat

men ervan uit dat het OM alleen tot vervolging

behoort over te gaan als aan het algemeen

belang ontleende gronden het noodzakelijk

maken. De negatieve interpretatie van het opportuniteitsbeginsel

brengt met zich mee dat

het OM in beginsel de plicht heeft om ieder

strafbaar en bewijsbaar feit te vervolgen, tenzij

het algemeen belang een sterke contra-indicatie

oplevert. 12 De bevoegdheid om af te zien

van (verdere) vervolging, op gronden aan het

algemeen belang ontleend, vormt derhalve een

uitzondering op deze algemene regel. 13

De formulering van art. 167 lid 2 en art. 242 lid

2 Sv duidt in eerste instantie op een negatieve

interpretatie van het opportuniteitsbeginsel. 14

Het hangt in de praktijk echter van de ernst

van het delict af langs welke lijnen de opportuniteitsafweging

wordt gemaakt. Bij ernstige

misdrijven, zoals moord, zal vaak een negatieve

interpretatie worden gehanteerd. Derhalve zal

in de regel worden vervolgd. Slechts bij contraindicaties

zal van de vervolging worden afgezien.

Bij lichte overtredingen zal in beginsel

een positieve interpretatie worden gehanteerd.

Er zal in beginsel dus pas tot vervolging worden

overgegaan wanneer dit noodzakelijk is in

het kader van het algemeen belang. Opmerking

verdient dat de vraag of het opportuniteitsbeginsel

positief of negatief geïnterpreteerd dient

te worden haar belang deels heeft verloren. Er

is onvoldoende mankracht, waardoor vervolging

(en opsporing) regelmatig noodgedwongen

niet plaatsvindt. Dit terwijl het strafrechtelijk

optreden wél gewenst is. 15

De weg naar vervolgingsbeslissing

Eén van de belangrijkste beslissingen binnen

het strafproces is die omtrent het al dan niet

vervolgen van een verdachte. Deze beslissing

is voorbehouden aan het OM. 16 Uit art. 167 en

art. 242 Sv kan worden afgeleid dat het OM

een ruime discretionaire bevoegdheid heeft

ten aanzien van de vervolging. 17 Deze beslissing

om al dan niet te vervolgen berust mede

op beleidsmatige keuzes van het OM. De vervolgingsbeslissing

van het OM wordt namelijk

enerzijds bepaald door te kijken naar de haalbaarheid

van de vervolging en anderzijds door

te kijken naar de opportuniteit van de vervolging.

Dit laatste is onderdeel van het vervolgingsbeleid

van het OM. 18 Bij de beoordeling

van de haalbaarheid zal worden nagegaan of

naar redelijke verwachtingen een veroordeling

zal kunnen volgen. Als het recht tot vervolging

bijvoorbeeld verjaard is, zal een officier van jus-

34 | Asega | Februari 2020


NIKKI EVERTSE | HET VERVOLGINGSBELEID VAN HET OPENBAAR MINISTERIE

titie de zaak in beginsel niet voor de strafrechter

brengen. 19 Bij de beoordeling van de opportuniteit

zal onder andere gekeken kunnen

worden naar de aard of de ernst van het feit.

Er kan echter ook gekeken worden naar de persoonlijke

omstandigheden van een verdachte. 20

Bij de beoordeling van de opportuniteit is een

officier van justitie niet geheel vrij in de keuze

van afdoen. 21 De ruime discretionaire bevoegdheid

van het OM kent namelijk een risico van

rechtsongelijkheid. Het is denkbaar dat de bevoegdheden

in het ene arrondissement op een

andere manier worden uitgeoefend dan in een

ander arrondissement. 22 Om enige uniformiteit

in de uitoefening van de bevoegdheden te verkrijgen

is het OM – in toenemende mate – gebonden

aan interne regelgeving. 23 Deze interne

regelgeving wordt aangeduid als aanwijzingen

(voorheen: richtlijnen). De aanwijzingen bevatten

onder meer algemene indicatoren die

bepalen of een concrete zaak in beginsel wel

of niet voor vervolging in aanmerking komt. 24

Deze aanwijzingen zijn afkomstig van het College

van procureurs-generaal. Dit college heeft

de landelijke leiding van het OM. 25

Volgens de Hoge Raad zijn aanwijzingen die

behoorlijk bekend zijn gemaakt aan te merken

als geschreven recht in de zin van art. 79 Wet

RO. De cassatierechter mag zich derhalve inlaten

met de uitleg van de regels die in de aanwijzingen

zijn opgenomen. De aanwijzingen

kunnen niet gelden als algemeen verbindende

voorschriften, maar op grond van de beginselen

van een goede procesorde binden zij het

OM. 26 Een burger kan zich derhalve wel op een

dergelijke aanwijzing beroepen tegenover de

rechter. De slagingskans van verweren die wijzen

op handelen in strijd met een aanwijzing

zijn echter beperkt. Dit wegens het feit dat in

vrijwel elke aanwijzing is opgenomen dat het

OM binnen de door de wet gestelde grenzen

zowel ten voordele als ten nadele van de verdachte

van de richtlijn mag afwijken als de omstandigheden

daartoe oproepen. Relevant om

te vermelden is dat het OM bij afwijking van

een aanwijzing dient te motiveren waarom die

afwijking noodzakelijk was. Opmerking verdient

dat een rechter niet verplicht is om ambtshalve

een aanwijzing toe te passen. 27 Wanneer

een officier van justitie afwijkt van een aanwijzing

kunnen daar gevolgen aan worden verbonden.

Dit kan in extreme gevallen zelfs leiden tot

een niet-ontvankelijkverklaring van het OM in

de (verdere) vervolging. 28

Verschillende wijzen van afdoen

Naast vervolgen en niet-vervolgen kan het OM

kiezen voor buitenrechtelijke afdoening. 29 De

verschillende wijzen van afdoen door het OM

zijn:

(1) Dagvaarden, waaronder ook begrepen

voeging ter berechting bij een andere zaak en

dagvaarden na een geheel of gedeeltelijk mislukte

executie van de bij een strafbeschikking

opgelegde straf of maatregel;

(2) Uitvaardigen van een strafbeschikking;

(3) Aanbieden van een transactie;

(4) Ad informandum voegen;

(5) Overdragen aan een andere instantie of buitenlandse

justitie;

(6) Seponeren, ofwel: niet (verder) vervolgen. 30

Relevant om te vermelden is dat het OM niet alleen

bepaalt of zal worden vervolgd, maar ook

terzake waarvan zal worden vervolgd (indien

het OM beslist over te gaan tot vervolging). Dit

maakt het OM tot dominus litis, ofwel ‘heer

over het geding’. 31

Controle van de vervolgingsbeslissing

Het exclusieve vervolgingsrecht van het

OM vereist controle. 32 Het Wetboek van

Strafvordering bevat enkele controlemechanismen

voor de wijze waarop het OM toepassing

geeft aan het opportuniteitsbeginsel. 33 Er wordt

derhalve toezicht uitgeoefend op het hanteren

van het opportuniteitsbeginsel. 34 Een vorm van

toezicht wordt gewaarborgd door de hiërarchische

opbouw van het OM. De controle zal

derhalve in eerste instantie plaatsvinden door

een hiërarchieke meerdere. 35 De landelijke

leiding van het OM berust bij het College van

procureurs-generaal. 36 Dit college is verantwoording

schuldig aan de minister van Justitie

en Veiligheid. 37 De minister is vervolgens

politiek verantwoordelijk voor het vervolgingsbeleid

en concrete vervolgingsbeslissingen van

het OM en wordt derhalve gecontroleerd door

het parlement. 38 Dit correctiemiddel kan volgens

Wolswijk en Knigge echter alleen werken

in zaken die de aandacht van de politiek trekken.

39 Op grond van art. 127 Wet RO heeft de

minister van Justitie en Veiligheid de bevoegdheid

om aanwijzingen te geven betreffende de

uitoefening van de taken en bevoegdheden van

het OM. Via deze aanwijzingsbevoegdheid kan

de minister van Justitie en Veiligheid controle

uitoefenen op de vervolgingsbevoegdheid van

het OM. 40

Het controlemechanisme ten aanzien van nietvervolgen

is in beginsel sterker dan in het geval

het OM wel vervolgd. Als het OM besluit niet

tot vervolging over te gaan, besluit dat de ver-

Februari 2020 | Asega | 35


NIKKI EVERTSE | HET VERVOLGINGSBELEID VAN HET OPENBAAR MINISTERIE

volging niet wordt voortgezet of de vervolging

plaatsvindt door het uitvaardigen van een strafbeschikking,

bestaat er een beklagprocedure

waarbij slachtoffers en andere rechtstreeks

belanghebbenden een schriftelijk beklag kunnen

doen bij het gerechtshof. Deze beklagprocedure

is terug te vinden in art. 12 e.v. Sv. 41 Bij

de beoordeling van het beklag toetst het gerechtshof

de beslissing van het OM in volle omvang.

42 De beslissing wordt derhalve niet marginaal

getoetst. Uit art. 12i lid 1 Sv kan worden

afgeleid dat het gerechtshof een eigen oordeel

vormt ten aanzien van het al dan niet vervolgen

van een verdachte. De beslissing die voortvloeit

uit het oordeel van het gerechtshof komt vervolgens

in de plaats van de beslissing van het

OM. Relevant om te vermelden is dat het gerechtshof

de normering die voor het OM geldt

niet kan negeren. Het gerechtshof moet opportuniteitsafwegingen

in zijn oordeel betrekken.

Daarnaast dient het gerechtshof de aanwijzingen

die de door het OM te nemen vervolgingsbeslissingen

normeren ook in acht te nemen.

Het gerechtshof is echter niet aan deze aanwijzingen

gebonden. Het gerechtshof is bevoegd

om zijn oordeel mede te baseren op het algemeen

belang op grond van art. 12i lid 2 Sv. 43

Kortom, art. 12 e.v. Sv geeft een mogelijkheid

tot rechterlijke controle op de uitoefening van

de seponeringsbevoegdheid van het OM. 44

Ten aanzien van de beslissing van het OM

om wel te vervolgen geldt het bovenstaande

niet. Een verdachte waartegen vervolging is

ingesteld door het OM, kan bezwaar maken

tegen die beslissing. Op grond van art. 262

lid 1 Sv kan een verdachte binnen acht dagen

na de betekening van de dagvaarding een

bezwaarschrift indien tegen die dagvaarding

bij de rechtbank. 45 Als de verdachte een bezwaarschrift

tegen de dagvaarding heeft ingediend,

kan de rechter de haalbaarheid van de

vervolging én de opportuniteit van de door het

OM aangevangen gevolgen toetsen. Dit laatste

via de toetsing aan de beginselen van een

goede procesorde. 46 Frielink stelt dat de bezwaarschriftprocedure

in art. 262 lid 1 Sv hoogstens

bescherming biedt tegen evident lichtvaardige

vervolgingsbeslissingen. Daarnaast

is volgens hem de uiteindelijke zittingsrechter

nauwelijks bereid zich te wagen aan het geven

van een oordeel over de opportuniteit van een

vervolging. Dit ligt volgens hem alleen anders

als de beginselen van behoorlijke procesorde in

het geding zijn. 47

Relevant om te vermelden is dat naast de bezwaarschriftrechter,

de zittingsrechter de vervolgingsbeslissing

ook kan toetsen via de beginselen

van een goede procesorde. 48 De Hoge

Raad heeft echter in een arrest geoordeeld dat

de beslissing tot (verdere) vervolging zich maar

in beperkte mate leent voor inhoudelijke rechterlijke

toetsing. Slechts in uitzonderlijke gevallen

zal het OM niet-ontvankelijk kunnen worden

verklaard wegens het feit dat het instellen

of voortzetten van de vervolging onverenigbaar

is met de beginselen van een goede procesorde.

Bijvoorbeeld dat vervolging in strijd is met het

verbod van willekeur. Geen redelijk handelend

lid van het OM kan dan oordelen dat met (verdere)

vervolging enig door strafrechtelijke

handhaving beschermd belang gediend kan

zijn. Als een rechter oordeelt dat er sprake is

van zo’n uitzonderingsgeval, waarin het OM

dus niet-ontvankelijk wordt verklaard wegens

schending van een van de beginselen van een

goede procesorde, gelden voor die beslissing

zware motiveringseisen. 49

Dagvaardingsmonopolie?

In dit essay wordt gesproken over het exclusieve

vervolgingsrecht van het OM. Dit verdient

enige nuancering. Art. 167 en art. 242

Sv richten zich tot het OM. Voorheen konden

slechts ambtenaren van het OM een beslissing

tot (verdere) vervolging nemen. Men kon

spreken van het vervolgingsmonopolie van

het OM. Alleen het OM had de bevoegdheid

om strafzaken bij de strafrechter aan te brengen.

De Wet OM-afdoening heeft dit echter veranderd.

Op grond van art. 257b lid 1 Sv kan

bij algemene maatregel van bestuur aan opsporingsambtenaren

in daarbij aangewezen

zaken betreffende overtredingen de bevoegdheid

worden verleend een strafbeschikking

uit te vaardigen waarin een geldboete wordt

opgelegd. Uit lid 2 van hetzelfde artikel volgt

dat dit ook geldt ten aanzien van enkele lichte

misdrijven. Daarnaast geeft art. 257ba Sv de

mogelijkheid om bij algemene maatregel van

36 | Asega | Februari 2020


NIKKI EVERTSE | HET VERVOLGINGSBELEID VAN HET OPENBAAR MINISTERIE

bestuur de bevoegdheid om strafbeschikkingen

uit te vaardigen te verlenen aan bestuursorganen.

Knigge en Wolswijk stellen dat het

vervolgingsmonopolie van het OM doorbroken

is. Het OM mag nog wel steeds strafzaken bij

de strafrechter brengen. Knigge en Wolswijk

stellen ook wel dat het vervolgingsmonopolie

van het OM in het strafrecht is ingeruild voor

een dagvaardingsmonopolie. 50

Conclusie

Het OM heeft op grond van art. 124 Wet RO de

exclusieve bevoegdheid om strafbare feiten te

vervolgen. Op grond van het opportuniteitsbeginsel,

dat is neergelegd in art. 167 en art. 242

Sv, kan het OM echter afzien van vervolging

op gronden aan het algemeen belang ontleend.

Er bestaat derhalve geen verplichting voor het

OM om élk strafbaar feit te vervolgen dat bewezen

zou kunnen worden. 51 De vervolgingsbevoegdheid

van het OM kan op twee manieren

worden geïnterpreteerd in Nederland. 52 Men

kent de negatieve interpretatie en positieve

interpretatie van het opportuniteitsbeginsel.

Bij de negatieve interpretatie van het opportuniteitsbeginsel

is vervolging de regel. Het OM

kan bij uitzondering niet (verder) vervolgen op

gronden aan het algemeen belang ontleend. 53

Bij de positieve interpretatie van het opportuniteitsbeginsel

behoort het OM slechts tot

vervolging voer te gaan als aan het algemeen

belang ontleende gronden het noodzakelijk

maken. 54 De tekst van art. 167 en art. 242 Sv

duiden op een negatieve interpretatie van het

opportuniteitsbeginsel. 55 In de praktijk hangt

het echter van de ernst van het delict af welke

wijze van interpretatie wordt gehanteerd. 56

De vervolgingsbevoegdheid van het OM is een

ruime discretionaire bevoegdheid. Dit is terug

te zien in art. 167 en art. 242 Sv. 57 De vervolgingsbeslissing

wordt bepaald door te kijken

naar de haalbaarheid en de opportuniteit van

de vervolging. Dit laatste is onderdeel van het

vervolgingsbeleid van het OM. 58 Een officier

van justitie is niet geheel vrij in de keuze van

afdoen bij de beoordeling van de opportuniteit.

Het OM is namelijk gebonden aan aanwijzingen.

59 Een rechter kan de aanwijzingen toetsen

middels de beginselen van een goede procesorde.

60 Het OM wordt vaak gezien als een vervolgingsmonopolist.

Knigge en Wolswijk stellen

echter dat ten aanzien van het OM sprake is

van een dagvaardingsmonopolie, gelet op hetgeen

is bepaald in art. 257b lid 1 en art. 257ba. 61

De exclusieve vervolgingsbevoegdheid van het

OM wordt op diverse wijze gecontroleerd. 62 De

controle wordt enerzijds gewaarborgd door de

hiërarchische opbouw van het OM. 63 Ten aanzien

van de beslissing om niet (verder) te ver-

volgen en ten aanzien van de beslissing om een

strafbeschikking uit te vaardigen kan een slachtoffer

of een andere rechtstreeks belanghebbende

gebruik maken van de beklagprocedure

in art. 12 e.v. Sv. 64 Ten aanzien van de beslissing

om wel te vervolgen heeft een verdachte

de mogelijkheid om gebruik te maken van de

bezwaarschriftprocedure. Deze is neergelegd

in art. 262 lid 1 Sv. 65

Eindnoten

1 Nu.nl, ‘Jan B. toch vervolgd na bedreigen burgemeester

Gilze-Rijen’, 4 april 2017, te vinden op: nu.nl (laatst geraadpleegd,

16 december 2019).

2 EenVandaag, ‘OM moet crimineel Jan B. toch vervolgen

voor bedreiging’, 4 april 2017, te vinden op: eenvandaag.

avrotros.nl (laatst geraadpleegd, 16 december 2019).

3 Aanwijzing gebruik sepotgronden 2014 (Stcrt. 2014,

23614).

4 B.F. Keulen & G. Knigge, Strafprocesrecht, Deventer:

Wolters Kluwer 2016, p. 43 + 165.

5 Trouw, ‘Zware crimineel Jan B. komt niet weg met bedreiging’,

18 juli 2017, te vinden op: trouw.nl (laatst geraadpleegd,

16 december 2019).

6 Aanwijzing gebruik sepotgronden 2014 (Stcrt. 2014,

23614).

7 B.F. Keulen & G. Knigge, Strafprocesrecht, Deventer:

Wolters Kluwer 2016, p. 43.

8 J.M. Reijntjes, commentaar op artikel 167 Sv, in: WvSv,

A.L. Melai/M.S. Groenhuijsen e.a., Kluwer Navigator 1

maart 2010 (online), aant. 10.

9 B.F. Keulen & G. Knigge, Strafprocesrecht, Deventer:

Wolters Kluwer 2016, p. 165.

10 J.M. Reijntjes, commentaar op artikel 167 Sv, in:

WvSv, A.L. Melai/M.S. Groenhuijsen e.a., Kluwer Navigator

1 maart 2010, aant. 10 (online).

11 B.F. Keulen & G. Knigge, Strafprocesrecht, Deventer:

Wolters Kluwer 2016, p. 167.

12 J.M. Reijntjes, commentaar op artikel 167 Sv, in: WvSv,

A.L. Melai/M.S. Groenhuijsen e.a., Kluwer Navigator 1

maart 2010, aant. 10 (online); B.F. Keulen & G. Knigge,

Strafprocesrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2016, p. 167.

13 J.M. Reijntjes, commentaar op artikel 167 Sv, in:

WvSv, A.L. Melai/M.S. Groenhuijsen e.a., Kluwer Navigator

1 maart 2010, aant. 10 (online)

14 W.E.C.A. Valkenburg, commentaar op art. 167 Sv, in:

Tekst & Commentaar Strafvordering, aant. 1 (online, bijgewerkt

op 1 juli 2019).

15 B.F. Keulen & G. Knigge, Strafprocesrecht, Deventer:

Wolters Kluwer 2016, p. 168.

16 J.M. Reijntjes, commentaar op artikel 167 Sv, in:

WvSv, A.L. Melai/M.S. Groenhuijsen e.a., Kluwer Navigator

1 maart 2010, aant. 10 (online).

17 J.M. Reijntjes, commentaar op artikel 167 Sv, in: WvSv,

A.L. Melai/M.S. Groenhuijsen e.a., Kluwer Navigator 1

maart 2010, aant. 6 (online); W.E.C.A. Valkenburg, commentaar

op art. 167 Sv, in: Tekst & Commentaar Strafvordering,

aant. 1 (online, bijgewerkt op 1 juli 2019), aant. 5.

18 B.F. Keulen & G. Knigge, Strafprocesrecht, Deventer:

Wolters Kluwer 2016, p. 57.

19 B.F. Keulen & G. Knigge, Strafprocesrecht, Deventer:

Wolters Kluwer 2016, p. 167.

20 M.J.A. Duker, ‘De toetsingsruimte van het hof in beklagzaken

ex artikel 12 Sv’, DD 2009/21, p. 1.

21 J.M. Reijntjes, commentaar op artikel 167 Sv, in:

WvSv, A.L. Melai/M.S. Groenhuijsen e.a., Kluwer Navigator

1 maart 2010, aant. 6 (online) ; om.nl

22 W.E.C.A. Valkenburg, commentaar op art. 167 Sv, in:

Februari 2020 | Asega | 37


NIKKI EVERTSE | HET VERVOLGINGSBELEID VAN HET OPENBAAR MINISTERIE

Tekst & Commentaar Strafvordering, aant. 5 (online, bijgewerkt

op 1 juli 2019).

23 W.E.C.A. Valkenburg, commentaar op art. 167 Sv, in:

Tekst & Commentaar Strafvordering, aant. 5 (online, bijgewerkt

op 1 juli 2019); J.M. Reijntjes, commentaar op

artikel 167 Sv, in: WvSv, A.L. Melai/M.S. Groenhuijsen

e.a., Kluwer Navigator 1 maart 2010, aant. 6 (online).

24 W.E.C.A. Valkenburg, commentaar op art. 167 Sv, in:

Tekst & Commentaar Strafvordering, aant. 5 (online, bijgewerkt

op 1 juli 2019).

25 J.M. Reijntjes, commentaar op artikel 167 Sv, in:

WvSv, A.L. Melai/M.S. Groenhuijsen e.a., Kluwer Navigator

1 maart 2010, aant. 6 (online); om.nl

26 W.E.C.A. Valkenburg, commentaar op art. 167 Sv,

in: Tekst & Commentaar Strafvordering, aant. 5 (online,

bijgewerkt op 1 juli 2019); HR 19 juni 1990,

ECLI:NL:HR:1990:ZC8556, NJ 1991/119, rechtsoverweging

5.1.

27 W.E.C.A. Valkenburg, commentaar op art. 167 Sv, in:

Tekst & Commentaar Strafvordering, aant. 5 (online, bijgewerkt

op 1 juli 2019).

28 J.M. Reijntjes, commentaar op artikel 167 Sv, in:

WvSv, A.L. Melai/M.S. Groenhuijsen e.a., Kluwer Navigator

1 maart 2010, aant. 6 (online).

29 J.M. Reijntjes, commentaar op artikel 167 Sv, in:

WvSv, A.L. Melai/M.S. Groenhuijsen e.a., Kluwer Navigator

1 maart 2010 (online), aant. 6 (online).

30 Aanwijzing gebruik sepotgronden 2014 (Stcrt. 2014,

23614).

31 J.M. Reijntjes, commentaar op artikel 167 Sv, in:

WvSv, A.L. Melai/M.S. Groenhuijsen e.a., Kluwer Navigator

1 maart 2010 (online), aant. 6.

32 W.E.C.A. Valkenburg, commentaar op art. 167 Sv, in:

Tekst & Commentaar Strafvordering, aant. 1 (online, bijgewerkt

op 1 juli 2019).

33 P. Frielink, ‘De positieve interpretatie van het opportuniteitsbeginsel’,

AA 2010, p. 1.

34 J.M. Reijntjes, commentaar op artikel 167 Sv, in:

WvSv, A.L. Melai/M.S. Groenhuijsen e.a., Kluwer Navigator

1 maart 2010 (online), aant. 6.

35 J.M. Reijntjes, commentaar op artikel 167 Sv, in:

WvSv, A.L. Melai/M.S. Groenhuijsen e.a., Kluwer Navigator

1 maart 2010 (online), aant. 6.

36 Om.nl

37 J.M. Reijntjes, commentaar op artikel 167 Sv, in:

WvSv, A.L. Melai/M.S. Groenhuijsen e.a., Kluwer Navigator

1 maart 2010 (online), aant. 6.

38 J.M. Reijntjes, commentaar op artikel 167 Sv, in: WvSv,

A.L. Melai/M.S. Groenhuijsen e.a., Kluwer Navigator 1

maart 2010, aant. 6 (online); B.F. Keulen & G. Knigge,

Strafprocesrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2016, p. 169.

39 B.F. Keulen & G. Knigge, Strafprocesrecht, Deventer:

Wolters Kluwer 2016, p. 169.

40 W.E.C.A. Valkenburg, commentaar op art. 167 Sv, in:

Tekst & Commentaar Strafvordering, aant. 1 (online, bijgewerkt

op 1 juli 2019).

41 P. Frielink, ‘De positieve interpretatie van het opportuniteitsbeginsel’,

AA 2010, p. 1 + 2; B.F. Keulen & G. Knigge,

Strafprocesrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2016, p.

169.

42 P. Frielink, ‘De positieve interpretatie van het opportuniteitsbeginsel’,

AA 2010, p. 2.

43 B.F. Keulen & G. Knigge, Strafprocesrecht, Deventer:

Wolters Kluwer 2016, p. 169.

44 J.M. Reijntjes, commentaar op artikel 167 Sv, in:

WvSv, A.L. Melai/M.S. Groenhuijsen e.a., Kluwer Navigator

1 maart 2010, aant. 6 (online).

45 B.F. Keulen & G. Knigge, Strafprocesrecht, Deventer:

Wolters Kluwer 2016, p. 176.

46 W.E.C.A. Valkenburg, commentaar op art. 167 Sv, in:

Tekst & Commentaar Strafvordering, aant. 1 (online, bij-

gewerkt op 1 juli 2019).

47 P. Frielink, ‘De positieve interpretatie van het opportuniteitsbeginsel’,

AA 2010, p. 2.

48 W.E.C.A. Valkenburg, commentaar op art. 167 Sv, in:

Tekst & Commentaar Strafvordering, aant. 1 (online, bijgewerkt

op 1 juli 2019).

49 W.E.C.A. Valkenburg, commentaar op art. 167 Sv,

in: Tekst & Commentaar Strafvordering, aant. 1 (online,

bijgewerkt op 1 juli 2019); HR 6 november 2012,

ECLI:NL:HR:2012:BX4280, NJ 2013/109, rechtsoverweging

2.4.

50 B.F. Keulen & G. Knigge, Strafprocesrecht, Deventer:

Wolters Kluwer 2016, p. 165.

51 B.F. Keulen & G. Knigge, Strafprocesrecht, Deventer:

Wolters Kluwer 2016, p. 43.

52 J.M. Reijntjes, commentaar op artikel 167 Sv, in:

WvSv, A.L. Melai/M.S. Groenhuijsen e.a., Kluwer Navigator

1 maart 2010, aant. 10 (online).

53 B.F. Keulen & G. Knigge, Strafprocesrecht, Deventer:

Wolters Kluwer 2016, p. 167 + 168.

54 J.M. Reijntjes, commentaar op artikel 167 Sv, in: WvSv,

A.L. Melai/M.S. Groenhuijsen e.a., Kluwer Navigator 1

maart 2010, aant. 10 (online); B.F. Keulen & G. Knigge,

Strafprocesrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2016, p. 167.

55 W.E.C.A. Valkenburg, commentaar op art. 167 Sv, in:

Tekst & Commentaar Strafvordering, aant. 1 (online, bijgewerkt

op 1 juli 2019).

56 B.F. Keulen & G. Knigge, Strafprocesrecht, Deventer:

Wolters Kluwer 2016, p. 168.

57 J.M. Reijntjes, commentaar op artikel 167 Sv, in: WvSv,

A.L. Melai/M.S. Groenhuijsen e.a., Kluwer Navigator 1

maart 2010, aant. 6 (online); W.E.C.A. Valkenburg, commentaar

op art. 167 Sv, in: Tekst & Commentaar Strafvordering,

aant. 1 (online, bijgewerkt op 1 juli 2019), aant. 5.

58 B.F. Keulen & G. Knigge, Strafprocesrecht, Deventer:

Wolters Kluwer 2016, p. 57.

59 J.M. Reijntjes, commentaar op artikel 167 Sv, in:

WvSv, A.L. Melai/M.S. Groenhuijsen e.a., Kluwer Navigator

1 maart 2010, aant. 6 (online); om.nl

60 W.E.C.A. Valkenburg, commentaar op art. 167

Sv, in: Tekst & Commentaar Strafvordering, aant. 5

(online, bijgewerkt op 1 juli 2019); HR 19 juni 1990,

ECLI:NL:HR:1990:ZC8556, NJ 1991/119, rechtsoverweging

5.1.

61 B.F. Keulen & G. Knigge, Strafprocesrecht, Deventer:

Wolters Kluwer 2016, p. 165.

62 P. Frielink, ‘De positieve interpretatie van het opportuniteitsbeginsel’,

AA 2010, p. 1.

63 J.M. Reijntjes, commentaar op artikel 167 Sv, in:

WvSv, A.L. Melai/M.S. Groenhuijsen e.a., Kluwer Navigator

1 maart 2010, aant. 6 (online).

64 P. Frielink, ‘De positieve interpretatie van het opportuniteitsbeginsel’,

AA 2010, p. 1 + 2; B.F. Keulen &

G. Knigge, Strafprocesrecht, Deventer: Wolters Kluwer

2016, p. 169.

65 B.F. Keulen & G. Knigge, Strafprocesrecht, Deventer:

Wolters Kluwer 2016, p. 176.

38 | Asega | Februari 2020


ETEN, DRINKEN, DANSEN & MEER

WWW.HETPAKHUISGRONINGEN.NL

PEPERSTRAAT 8-2 - GRONINGEN - 050-3110219


gastschrijver

strafrecht, religie en cultuur

prof. mr. H.D. Wolswijk

1 Inleiding

De redactie heeft mij gevraagd een artikel te schrijven over het interessante thema

strafrecht, religie en cultuur. Onmiskenbaar bestaat er een feitelijke relatie tussen

recht en anderzijds religie en cultuur (wat onder die beide fenomenen, met name

cultuur, ook precies moet worden verstaan). Het recht, en zeker het strafrecht, is

immers tot op zekere hoogte een neerslag van bepaalde religieuze en culturele opvattingen

en tradities. Op zichzelf maakt die relatie het thema, juridisch gezien,

nog niet zo boeiend. Voor zover een rechtsnorm uitdrukking is van een religieuze

of culturele norm, is er vanuit juridisch oogpunt weinig bijzonders aan de hand: de

aanhanger van die religie of cultuur zal geen moeite met de rechtsnorm hebben en

– voor zover tot hem gericht - juist conform die norm willen handelen. Maar de verhouding

tussen recht, religie en cultuur kan ook problematischer liggen of worden

geproblematiseerd. Zo kan de vraag worden gesteld in hoeverre (aspecten van) religie

strafrechtelijke bescherming verdient. Religieuze en culturele opvattingen en

gewoonten kunnen ook ‘schuren’ met strafrechtelijke normen, iets wat zich in een

samenleving die in religieus en cultureel opzicht steeds heterogener wordt, gemakkelijk

voor kan doen. Soms voorkomt de wetgever zelf die spanning door expliciet

ruimte te bieden aan bepaalde gebruiken, zoals bijzondere wijzen van lijkbezorging

en ritueel slachten van dieren. Maar als de wetgever dat niet heeft gedaan, rijst de

vraag hoe de strafrechter spanningen met ‘afwijkende’ religieuze en culturele normen

‘oplost’.

Over het thema valt dus veel te zeggen, maar ik

zal mij in deze bijdrage beperken tot het uitlichten

van enkele op zichzelf staande topics die in

de rechtspraktijk hebben gespeeld. Het eerste

betreft de vraag in hoeverre religie, althans

aspecten daarvan, door strafbepalingen wordt

beschermd. Ik richt me vooral op art. 137c Sr,

waarin het zich beledigend uitlaten over een

groep mensen wegens (onder meer) hun godsdienst

strafbaar is gesteld. Het tweede onderwerp

ziet op dezelfde strafbepaling, maar gaat

in op de vraag of iemand zich met een beroep

op zijn geloofsopvatting kan vrijwaren van

aansprakelijkheid wege ns groepsbelediging.

Ten slotte wordt ingegaan op het zogenaamde

culturele verweer.

2 Anti-godsdienst-delicten 1

Art. 147 Sr

Alvorens naar art. 137c Sr te kijken, sta ik kort

stil bij een inmiddels vervallen bepaling, de

smalende godslastering. 2 Art. 147 lid 1 onder 1°

Sr stelde strafbaar ‘hij die zich in het openbaar,

mondeling of bij geschrift of afbeelding, door

smalende godslasteringen op voor godsdienstige

gevoelens krenkende wijze uitlaat’. Deze

strafbaarstelling, die een beperking stelt aan

de vrijheid van meningsuiting (art. 10 EVRM),

was opgenomen in titel V van het Tweede Boek,

de misdrijven tegen de openbare orde. Door

het krenken van godsdienstige gevoelens kan

de openbare orde in het gedrang komen. En

mensen wier godsdienstige gevoelens worden

gekwetst kunnen zelfs overgaan tot het plegen

van ernstige strafbare feiten. Het meeste in het

oog springende Nederlandse voorbeeld is de

religieus geïnspireerde moord in 2004 op Theo

van Gogh, een filmmaker en columnist, die zich

nogal eens provocerend uitliet over de islam

(maar ook over het christendom). Bekend zijn

natuurlijk ook de doodsbedreigingen aan het

adres van de politicus Wilders. 3

Art. 147 Sr beschermde godsdienstige gevoelens

indirect. Het krenken van godsdienstige

gevoelens was enkel strafbaar indien

dat gebeurde door smalende godslastering,

dat wil zeggen door het zich op verachtelijke

en vernederende wijze uitlaten over god, het

‘hoogste opperwezen’ binnen een godsdienst.

Het maken van smalende opmerkingen over

een godsdienst of over de aanhangers van een

godsdienst was dus niet strafbaar op grond van

art. 147 Sr.

Als gezegd, de bepaling is inmiddels vervallen. 4

Het werd onwenselijk geacht dat het strafrecht

aparte bescherming biedt aan religies en dan

ook nog alleen aan religies die een hoogste opperwezen

kennen. Ook zou er, vanuit de gedachte

dat de vrijheid van meningsuiting zo

40 | Asega | Februari 2020


PROF. MR. H.D. WOLSWIJK | STRAFRECHT, RELIGIE EN CULTUUR

min mogelijk beperkt moet worden, geen behoefte

aan een aparte bepaling bestaan gelet op

onder andere de art. 137c-e Sr, die voldoende

mogelijkheden bieden voor het vervolgen van

beledigende en haat zaaiende uitingen; deze

bepalingen maken bovendien geen onderscheid

tussen godsdiensten, en ook niet tussen

godsdienst, levensbeschouwing en andere discriminatiegronden

zoals seksuele geaardheid. 5

Art. 137c Sr

Art. 137c Sr stelt groepsbelediging strafbaar:

‘Hij die zich in het openbaar, mondeling of bij

geschrift of afbeelding, opzettelijk beledigend

uitlaat over een groep mensen wegens hun ras,

hun godsdienst of levensovertuiging, hun hetero-

of homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke,

psychische of verstandelijke handicap,

(…)’ Deze anti-discriminatiebepaling beoogt

de eer en waardigheid van bepaalde groepen

mensen te beschermen tegen krenking op

bepaalde gronden, waaronder dus godsdienst.

In het verlengde daarvan wordt, zoals dat ook

bij godslastering het geval was, de openbare

orde beschermd.

Voor het bereik van de bepaling is van belang

dat de wet spreekt van zich beledigend

uitlaten ‘over een groep mensen wegens hun

godsdienst’. De betekenis van deze bestanddelen

stond centraal in HR 10 maart 2009,

NJ 2010/19 m.nt. Mevis. De verdachte had

een poster opgehangen met de tekst: ‘Stop het

gezwel dat Islam heet’. Het hof kwam tot een

veroordeling en overwoog daartoe onder meer

dat de verdachte zich beledigend had uitgelaten

over de islam, ‘en gezien de verbondenheid

tussen de Islam en haar gelovigen, ook ten aanzien

van die groep mensen die de Islam belijden.’

De Hoge Raad wijst dit standpunt echter

af: art. 137c Sr vereist ‘dat de uitlating onmiskenbaar

betrekking heeft op een bepaalde

groep mensen die door hun godsdienst wordt

gekenmerkt en zich daardoor onderscheidt van

anderen. De enkele omstandigheid dat grievende

uitlatingen over een godsdienst ook de

aanhangers van die godsdienst krenken, is niet

voldoende om die uitlatingen te kunnen gelijkstellen

met uitlatingen over die aanhangers,

dus over een groep mensen wegens hun godsdienst

in de zin van art. 137c Sr’ [mijn cursivering].

Het beledigen van de islam (of de god

van de islam) kan weliswaar aanhangers van

de islam in hun godsdienstige gevoelens krenken,

maar daarmee is het nog geen beledigende

uitlating over een groep mensen wegens hun

godsdienst. Het is precies vanwege dit beperkte

bereik van art. 137c Sr dat Wilders in 2011 werd

vrijgesproken van groepsbelediging. 6 Wilders

had onder meer de uitspraak gedaan: ‘Een gematigde

islam bestaat niet. (…) Er is islam, en

daar houdt het mee op. En islam is de Koran,

en niets dan de Koran. En de Koran is het Mein

Kampf van een religie die beoogt anderen te

elimineren’. De rechtbank oordeelde dat dit

een (beledigende) uitlating over een godsdienst

is, maar niet een uitlating over een groep

mensen wegens hun godsdienst. 7 Het door de

Hoge Raad gemaakte onderscheid spreekt aan,

maar zorgt wel voor een nieuw probleem. Want

het onderscheid mag in theorie helder zijn, de

toepassing ervan in het concrete geval kan nog

wel eens lastig zijn. 8

Ik kom nog even terug op de afschaffing van art.

147 Sr. Bijzonder is namelijk de aanloop daar

naartoe. In de moord op Van Gogh zag toenmalig

minister van justitie Donner (mede) aanleiding

om art. 147 Sr vaker in te zetten tegen

zeer vernederende uitlatingen over iemands

religie. 9 Daarentegen werd in de Tweede Kamer

juist het bestaansrecht van art. 147 Sr ter

discussie gesteld. 10 Enkele jaren later kondigde

minister van justitie Hirsch Ballin aan het verbod

op godslastering te willen schrappen, maar

dan wel onder gelijktijdige verruiming van art.

137c Sr. 11 Art. 137c Sr zou ook bescherming

moeten bieden tegen beledigende uitlatingen

waarvan niet gezegd kan worden zij expliciet

een bepaalde groep betreffen, maar waardoor

die groep zich toch ook hevig gekwetst kon

voelen. In feite wilde aldus de minister de indirecte

belediging strafbaar stellen, waarvan

zoals we zagen art. 147 Sr een variant is. Toen

vervolgens de Hoge Raad in het zojuist besproken

arrest zo duidelijk afstand nam van de

strafbaarheid van deze indirecte belediging op

basis van art. 137c Sr, besloot de minister art.

137c Sr ongemoeid te laten – maar óók om het

voornemen art. 147 Sr te schrappen in te trekken.

12 In reactie daarop kwamen enkele Kamerleden

zelf met een (initiatief)wetsvoorstel

dat tot het vervallen van art. 147 Sr heeft geleid.

3 Beroep op godsdienstvrijheid bij

art. 137c

In het kader van art. 137c Sr zou iemands godsdienst

ook anderszins een beschermende werking

kunnen hebben. Art. 9 lid 1 EVRM erkent

immers de vrijheid van godsdienst, 13 die wel

aan wettelijke beperkingen kan worden onderworpen

(lid 2), zoals strafbepalingen. Kan deze

godsdienstvrijheid bevrijdend werken bij een

vervolging wegens groepsbelediging omdat

een veroordeling een ongerechtvaardigde inbreuk

op de godsdienstvrijheid zou opleveren?

Die vraag heeft vooral aan het begin van deze

eeuw in enkele zaken gespeeld, waarbij het

Februari 2020 | Asega | 41


PROF. MR. H.D. WOLSWIJK | STRAFRECHT, RELIGIE EN CULTUUR

steeds ging om – kort gezegd - religieus geïnspireerde

grievende uitspraken over homoseksuelen.

Actueel is deze kwestie met betrekking

tot de Nashville-verklaring, het conservatiefchristelijke

pamflet dat zich uitspreekt tegen

homoseksualiteit en transgenders. 14

Aanvankelijk leek die vraag zonder meer bevestigend

te moeten worden beantwoord. Zo

werd een Marokkaanse imam die had gezegd

dat ‘als de ziekte van de homoseksualiteit zich

verspreidt, iedereen besmet kan raken’, vrijgesproken

vanwege de context waarin deze

uitspraak was gedaan, ook al was de uitlating

op zichzelf beschouwd beledigend voor

homoseksuelen. 15 De uitspraak was aan te

merken ‘als een weergave van een in de islamitische

godsdienst verankerde geloofsopvatting

van verdachte’ en gezien de ‘vrijheid van godsdienst

stond het verdachte vrij zijn op zijn geloofsovertuiging

stoelende opvattingen omtrent

homoseksualiteit uit te dragen.’ Dat de vrijheid

van godsdienst aan een uitlating haar beledigende

karakter kan ontnemen, lijkt echter in

latere rechtspraak te worden gerelativeerd.

In een zaak over een dominee die homofilie

had bestempeld als ‘een vieze en vuile zonde’,

sprak het hof de verdachte vrij op grond van

de redenering die de rechter in de zaak tegen

de imam had gevolgd. 16 De Hoge Raad liet de

vrijspraak wel in stand, maar gaf aan ’s hofs redenering

toch een wat andere draai: ‘Het Hof

heeft de tenlastegelegde uitlatingen (…) op zich

zelf voor homoseksuelen grievend geacht. Het

heeft vervolgens geoordeeld dat die uitlating,

beschouwd in haar context, kenbaar in direct

verband stond met de geloofsovertuiging van

de verdachte en dat diens bedoeling de mensheid

te waarschuwen duidelijk was, in welke

laatste vaststelling ligt besloten dat die uitlating

voor de verdachte van betekenis is voor

een maatschappelijk debat’ [mijn cursivering].

Waar het hof dus de vrijspraak baseerde op de

vrijheid van godsdienst, voegt de Hoge Raad

het belang van het maatschappelijk debat in. En

dit belang is terug te voeren op een ander verdragsrecht:

de vrijheid van meningsuiting (art.

10 EVRM). Een vervolging wegens art. 137c Sr

kan (ook) op deze vrijheid een ongerechtvaardigde

inbreuk maken. De invoeging van het

belang van het maatschappelijk debat door de

Hoge Raad lijkt erop te duiden dat het niet de

godsdienstvrijheid is die als zelfstandige grond

voor strafuitsluiting fungeert, maar de vrijheid

van meningsuiting. Wel kan het één natuurlijk

samengaan met het ander: een uitlating die uitdrukking

is van iemands geloofsopvatting kan

tevens voor deze persoon van betekenis zijn

voor het maatschappelijk debat. De Nashville-

verklaring is daar waarschijnlijk een voorbeeld

van. Voor het standpunt dat de vrijheid van

godsdienst als zodanig niet bevrijdend werkt,

zou pleiten dat iemands geloofsovertuiging

geen grotere vrijheid om grievende uitlatingen

te doen mag opleveren. 17 Godsdienst zou dus

geen bijzondere bescherming mogen genieten

(zoals we zagen was dat ook een van de argumenten

om de strafbaarstelling van godslastering

af te schaffen). Maar of de Hoge Raad in

het kader van art. 137c Sr aan de godsdienstvrijheid

helemaal geen zelfstandige disculperende

betekenis toekent, is nog niet duidelijk. 18

4 Beroep op cultuur

Als de verdachte zich erop beroept dat een

strafbaar gestelde gedraging toelaatbaar is

volgens de sociaal-culturele normen van een

groep waartoe hij behoort, spreekt men wel

van een cultureel verweer. 19 In Nederland gaat

het vooral om groepen die (oorspronkelijk) afkomstig

zijn uit Turkije en uit Afrikaanse, Latijns-Amerikaanse

en Aziatische landen. Bekende

voorbeelden zijn gevallen van eerwraak

(levensberovingen of geweldgebruik voortvloeiend

uit gekrenkte persoonlijke of familie-eer)

en meisjesbesnijdenis. Een dergelijk

cultureel verweer is echter geen zelfstandig

erkende strafuitsluitingsgrond. En een met de

godsdienstvrijheid vergelijkbare ‘vrijheid van

cultuur’ is rechtens niet erkend. 20 Voorstellen

voor een Additioneel Protocol bij het EVRM

inzake Rechten op Cultureel Terrein hebben

het niet gehaald, onder meer omdat een ‘recht

op culturele identiteit’ zou kunnen worden uitgelegd

als een ondersteuning van bedenkelijke

culturele activiteiten. 21 Het culturele verweer

moet dus binnen het bestaande stelsel van strafuitsluitingsgronden

worden ‘verwerkt’. 22 In de

praktijk gaat het vooral om de psychische overmacht.

23 Dat laat zich eenvoudig verklaren als

men ervan uitgaat dat iemands cultuur of culturele

achtergrond zijn vrijheid van handelen

meer of minder kan beïnvloeden. 24

Juist dit verweer is tot dusver in de rechtspraak

echter consequent afgewezen. 25 Ook

als wordt erkend dat de verdachte onder een

zekere druk heeft gestaan – van familie en/of

culturele achtergrond -, wordt uiteindelijk toch

onaannemelijk geacht dat hij in redelijkheid

niet in staat is geweest zich van de strafbare

gedraging te onthouden. Dan betreft het wel

steeds levens- of geweldsdelicten, waarbij de

– cultureel bepaalde - eigen of familie-eer in

het geding is. Zo voerde de verdediging in een

recente zaak over een verdachte die zijn tante

had vermoord aan dat de verdachte was ‘geconfronteerd

met een keuze tussen twee kwaden,

42 | Asega | Februari 2020


PROF. MR. H.D. WOLSWIJK | STRAFRECHT, RELIGIE EN CULTUUR

te weten ofwel het geen gehoor geven aan het

verzoek van zijn oom - de medeverdachte - hetgeen

in zijn cultuur door de familie als respectloos

zou worden gezien ofwel het doden van

zijn tante.’ Naar het oordeel van de rechtbank

was er echter ‘geen grond om een door de verdachte

gevoelde, uit de cultuur voortvloeiende

beperking in zijn wils- of handelingsvrijheid

aan te merken als een vorm van psychische

overmacht. Van de verdachte kon en mocht

derhalve wel degelijk weerstand worden gevergd

tegen de op hem liggende druk vanuit zijn

oom om zijn tante te doden, dit geldt temeer

omdat het meest absolute recht in onze rechtsorde

in het geding was, namelijk het recht op

leven.’ 26 Het is dus vooral de normatieve toetsing

die aan een geslaagd beroep op psychische

overmacht in de weg staat. Zeker bij ernstige

delicten wil de rechter er niet aan dat de invloed

van de culturele omgeving op de wilsvrijheid

zodanig kan zijn, dat het nalaten van de

gedraging redelijkerwijs niet van de verdachte

gevergd kon worden. Daarbij speelt vermoedelijk

ook een rechtspolitiek argument mee: de

ruimte voor aanvaarding van psychische overmacht

hangt mede af van hetgeen de samenleving

zich in dit opzicht kan veroorloven. Honorering

van het beroep op de dwang die van

de eigen cultuur uitgaat, zou betekenen, aldus

Knigge, ‘dat de (potentiële) slachtoffers van

de gruweldaden waartoe die cultuur aanzet,

geen adequate strafrechtelijke bescherming

kan worden geboden. Aan de culturele dwang

dient het strafrecht juist tegenwicht te bieden

door een ernstig te nemen strafbedreiging.’ 27

Dat verklaart ook waarom soms enige huiver

bestaat om de culturele achtergrond zelfs maar

als grond voor strafvermindering aan te voeren.

De rechter kan immers uit oogpunt van

preventie juist een extra zware straf opleggen. 28

Met het voorgaande is niet gezegd dat een

(ogenschijnlijk) ‘cultureel gekleurd’ beroep

op psychische overmacht (of strafvermindering)

bij ernstige feiten nooit kans van slagen

heeft. Dat hangt af - uiteraard - van de omstandigheden

van het geval. Zo kan de (jeugdige)

leeftijd van de dader van belang zijn, evenals

het feit dat de druk uit de culturele omgeving

de vorm van ernstige dreigementen richting de

toekomstige dader heeft aangenomen. Maar

dan gaat het niet meer om culturele factoren

die de druk vormen en de wilsvrijheid mogelijk

aantasten. 29 Dergelijke factoren kunnen

immers in het algemeen een rol spelen bij een

beroep op psychische overmacht.

5 Besluit

In deze bijdrage zijn enkele topics rond het

thema recht, religie en cultuur besproken. In

zekere zin gaat het daarbij om momentopnamen.

Religieuze en culturele opvattingen zijn

aan veranderingen onderhevig en dat geldt

dus eveneens voor het recht voor zover het een

uitdrukking is van die opvattingen. Maar ook

wanneer hun onderlinge verhouding problematischer

ligt, is de wijze waarop het recht met

daaruit voortvloeiende spanningen omgaat,

niet onveranderlijk. Het thema recht, religie en

cultuur zal daarom voer voor discussie blijven.

Eindnoten

1 Ik ontleen de term aan H.C. Wiersinga, Strafrecht en

religie, AA 2003, p. 545.

2 Vervallen per 1 maart 2014 (wet van 23 januari 2014,

Stb. 39).

3 Een bekend buitenlands voorbeeld is de terroristische

aanslag op 7 januari 2015 in Parijs op het hoofdkantoor

van het satirische weekblad Charlie Hebdo.

4 Vervolging wegens smalende godslastering vond in de

praktijk zeer zelden plaats. Een van de redenen daarvoor

was dat het bestanddeel ‘smalend’ zeer restrictief werd

uitgelegd als daadwerkelijk de bedoeling hebben om het

godsbeeld te beledigen. Die bedoeling laat zich moeilijk

bewijzen. Het bekendste voorbeeld van vervolging wegens

dit delict is het Ezelsproces tegen de schrijver Van

het Reve (HR 2 april 1968, NJ 1968/373).

5 Kamerstukken II 2009/10, 32203, 3, p. 6 e.v.

6 Rechtbank Amsterdam 23 juni 2011,

ECLI:NL:RBAMS:2011: BQ9001.

7 Een beledigende uitlating over een groep mensen wegens

hun godsdienst is bijvoorbeeld wel: ‘

8 Zie bijvoorbeeld de conclusie van AG Harteveld voor

HR 5 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1702.

9 Kamerstukken II 2004/05, 29854, 3.

10 Kamerstukken II 2004/05, 29800 VI, 52.

11 Kamerstukken II 2008/09, 31700 VI, 33.

12 Kamerstukken II 2008/09, 31700 VI, 128.

13 Zie ook art. 6 Grondwet. Ik zal geen onderscheid maken

tussen godsdienst en religie. Doorgaans wordt religie

als het algemenere begrip beschouwd: een godsdienst is

een religie waarin slechts één godheid aanbeden wordt.

Dat geldt voor onder meer het Christendom en de islam.

14 Zie hierover T. Herrenberg, Van Nashville tot Staphorst,

NJB 2019/1431.

15 Hof ’s-Gravenhage 18 november 2002,

ECLI:NL:GHSGR:2002:AF0667. Bij belediging hanteert

de rechtspraak een ‘drie stappen model’: eerst moet vastgesteld

worden of een uitlating op zichzelf voor een ander

beledigend is, hetgeen het geval is indien zij de strekking

heeft een ander bij het publiek in een kwaad daglicht te

stellen en hem aan te randen in zijn eer of goede naam

(eerste stap); de context waarin de uitlating is gedaan kan

echter maken dat de uitlating toch niet als beledigend

moet worden aangemerkt (tweede stap); als de uitlating

echter ‘onnodig grievend’ is, is uiteindelijk, ondanks de

context, toch weer wel sprake van een belediging in de zin

van art. 137c Sr. Hier is vooral de tweede stap interessant;

zie de hoofdtekst.

16 HR 14 januari 2003, NJ 2003/261.

17 Mevis in zijn noot onder HR 14 januari 2003, NJ

2003/261; A.J. Nieuwenhuis, Godsdienstvrijheid en bijdragen

aan het maatschappelijk debat, NJCM-Bulletin

2004, p. 154 e.v.

18 In veel arresten (zie bijv. recentelijk nog HR 5 november

2019, ECLI:NL:HR:2019:1702) wordt weliswaar alleen

gewezen op het belang van de uitlating als bijdrage

Februari 2020 | Asega | 43


PROF. MR. H.D. WOLSWIJK | STRAFRECHT, RELIGIE EN CULTUUR

aan het publiek debat (of als uiting van ‘artistieke expressie’),

maar in die zaken gaat het niet om religieus geïnspireerde

uitlatingen en kán de godsdienstvrijheid dus geen

rol spelen.

19 Een greep uit de literatuur over dit onderwerp: M. Bovens,

Cultuur als verweer, in: Frank Bovenkerk e.a. (red.)

Multiculturaliteit in de strafrechtspleging, Den Haag

2003, p. 137 e.v.; J.M. ten Voorde, Cultuur als verweer,

Nijmegen 2007; H.D. Wolswijk, Multiculturaliteit en Nederlands

strafrecht, Den Haag 2008, p. 189 e.v.; W.M.

Limborgh, Culturele vrijheid en het strafrecht, Nijmegen

2011.

20 Indirect kan de vrijheid van godsdienst natuurlijk wel

van belang zijn voor de juridische beoordeling van culturele

gedragingen indien iemands gedraging niet alleen

cultuurbepaald is maar ook voortvloeit uit diens godsdienst.

21 Zie hierover Y.M. Donders, Towards a Right to Cultural

Identity, Antwerpen 2002, p. 262 e.v.

22 De invloed van cultuur kan zich overigens ook doen

gelden op bestanddeel-niveau. Zie hierover Wolswijk,

a.w., p. 200 e.v.

23 Soms neemt het culturele verweer de vorm aan van

een beroep op verontschuldigbare rechtsdwaling; zie bijv.

HR 25 maart 2008, NJ 2008/195.

24 Over die invloed wordt in de literatuur zeer verschillend

gedacht; zie bijv. S. Tempelman, Duiken in het duister:

een gematigd constructivistische benadering van culturele

identiteit, Migrantenstudies 1999, p. 70 e.v.

25 Zie hierover Wolswijk, a.w., p. 212 e.v. Voorbeelden

zijn HR 20 november 1979, NJ 1980/129; Hof Leeuwarden

19 juni 2000, ECLI:NL:GHLEE:2000:AD8362;

Rechtbank ’s-Hertogenbosch 13 februari 2001,

ECLI:NL:RBSHE:2001:AA9954; Hof Leeuwarden 5 november

2003, ECLI:NL:GHLEE:2003:AN7321; HR 6 december

2011, NJ 2013/12 m.nt. Mevis.

26 HR 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1061.

27 Noot onder HR 14 oktober 2003, NJ 2005, 183, met

verwijzing naar de noot van Van Veen onder HR 17 september

1992, NJ 1993, 267.

28 Zie bijv. Hof Arnhem 12 juni 2002,

ECLI:NL:GHARN:2002:AE4029. De rechtbank Alkmaar

4 maart 2008, ECLI:NL:RBALK:2008:BC5712 overwoog

in een zaak waarin de verdachte had gepoogd een jongen

te doden omdat hij de omgang van zijn dochter met

deze jongen onaanvaardbaar achtte vanuit zijn cultuur:

‘Voorts acht de rechtbank van belang dat verdachte nog

immer niet blijkt in te zien dat dat zijn handelen verkeerd

is geweest, gelet op zijn verklaring ter terechtzitting dat

de kans op recidive niet aanwezig is omdat zijn dochter

heeft ingezien dat het verkeerd is wat zij heeft gedaan’

[mijn cursivering].

29 Vgl. C.W. Maris van Sandelingenambacht, Wie is de

vader, wie is de dader?, NJB 2001, p. 1708 e.v.

44 | Asega | Februari 2020


zittingszaal 14

Rob Zijlstra is rechtbankverslaggever bij het Dagblad van het Noorden.

www.zittingszaal14.nl

KROMKROMMERKROMST

Vlak achter Sjaak zit de man – een paar jaren

jonger – die niet valt te benijden. Hij kijkt zelfverzekerd,

oogt ontspannen, dat wel, maar ik

vind niet de woorden om zijn gemoed te duiden.

Hij zit in een rolstoel omdat alles wat in

een lichaam van een mens kapot kan gaan, zo

ongeveer kapot was gegaan. Na de helse pijn is

er nu de permanente verlamming. Vrienden en

familie hadden al afscheid genomen.

rubriek

Wie in de rechtszaal recht wil praten

wat krom is moet met een goed verhaal

komen. Veel verdachten proberen het,

maar een goed verhaal is maar weinigen

gegeven. Er is een beroerd alternatief:

wie krom niet recht kan krijgen, brengt

z’n geheugen in stelling. Dan zeg je gewoon

dat je het niet meer weet.

Er zijn nogal wat mannen veroordeeld voor

misdaden waarvan ze vergeten zijn dat ze die

hebben gepleegd. Dus dan moet je drie jaar

naar de gevangenis en dan kun je aan nieuwsgierige

medegedetineerden niet uitleggen wat

je hebt uitgevreten. ,,Ik? Pff. Iets met een overval

of fraude of zo, ik weet het niet meer. Nee,

nee, het was geen ontucht, dat weet ik dan weer

wel zeker…”

In de rechtszaal kijk ik naar Sjaak (35). Hij

woont in Utrecht. Ooit diende hij bij de luchtmobiele

brigade, nu doet hij iets in outsourcing,

zij het dat hij momenteel in de ziektewet

zit. Vanwege alles.

De rechtszaal zit voller dan vol. Sjaak zit met het

hoofd gebogen in de verdachtenbank. Het liefst,

kan ik mij voorstellen, zou hij door de grond

zakken. Sjaak beleeft waarschijnlijk de moeilijkste

uren van zijn leven. Zijn handpalmen

doen deze middag dienst als tranenwegvegers.

De volle zaal kent geen medelijden.

IK HOOP DAT JE EEN JAAR GEVAN-

GENISSTRAF KRIJGT

Hij leest voor wat hij heeft opgeschreven: ,,Ik

heb gehoord dat je een empathische jongen

bent. Maar ik heb 436 dagen niks van je gehoord,

niks van je gezien. Geen excuses. Je liet

me voor dood achter. Ik hoop dat je een jaar

gevangenisstraf krijgt, dat je een jaar lang iedere

dag opstaat en dan steeds weer beseft wat

je hebt gedaan, wat je mij hebt ontnomen. En

je bent een recidivist. Je rijbewijs was ongeldig

verklaard. Ik zal daarom alle kosten op je verhalen.’’

Sjaak rijdt op 9 september vorig jaar, 436 dagen

geleden, met de Volvo van zijn moeder

over de Bornholmstraat in Groningen. Hij was

bij de Burger King geweest.

Het is drukker dan anders. In Roodehaan is

het Nazomeren Festival net ten einde. In een

lange sliert fietsen festivalbezoekers terug naar

Groningen. Halverwege kruist het fietspad de

Bornholmstraat.

Hoe hard Sjaak reed, dat weet hij dus niet meer.

Veel mensen zijn getuige van het ongeluk. Zij

zeggen dat de grijze Volvo zeker 70 reed, 110,

iemand heeft het over ‘wel 160’. En met het geluid

van een Formule-1-wagen.

Duizenden keren per dag gaat zoiets goed, op

9 september 2018, om 23.30 uur ging het zo

vreselijk fout.

SJAAK ZEGT DAT HIJ HET ZICH NIET

KAN HERINNEREN

Een jongeman (dan 28) en een jonge vrouw

(23) worden op de oversteekplaats aangereden,

anderen net niet. De jonge vrouw raakt ernstig

gewond aan het hoofd. De jongeman wordt met

Februari 2020 | Asega | 45


ROB ZIJLSTRA | KROMKROMMERKROMST

zijn fiets zo’n veertig meter meegesleurd. De

auto stopt niet. Getuigen hebben geen remlichten

gezien, op het wegdek zijn geen remsporen

aangetroffen. Sjaak zegt dat hij het zich niet

kan herinneren.

Dat is het kromme.

Niet alleen is het dak van de Volvo zwaar beschadigd,

ook de ruit is zo stuk dat je er nauwelijks

doorheen kunt kijken. Toch weet Sjaak

niks, maar wel het huis van zijn moeder te bereiken,

de auto zet hij in de garage.

Voor het ongeluk, voor 23.30 uur, heeft hij

WhatsApp-berichten naar zijn vriendin gestuurd,

het zijn niks-aan-de-hand-berichten.

Kort na het ongeluk, om 23.53 uur, stuurt hij

een gezichtje, een smiley met een traan – een

emoji. Weet hij ook niet meer.

De volgende ochtend spookt het in zijn hoofd.

Zegt hij. Vage herinneringen, er klopt iets niet.

Hij maakt zijn moeder wakker. Zij zegt, zegt hij,

dat hij de auto naar de garage moet brengen.

DE STRESS STROOMT BINNEN, DAAR-

NA DE PANIEK

Vriendin belt, ze vraagt wat er aan de hand is.

Op het nieuws heeft ze gehoord dat er wordt

gezocht naar een grijze Volvo die een ernstig

ongeluk heeft veroorzaakt in Groningen en

waarvan de bestuurder is doorgereden.

De stress stroomt binnen, daarna de paniek.

Het rationele denken stopt. Zegt Sjaak. Hij

brengt de auto met de kapotte voorruit naar

de garage. ,,Daarna wilde ik naar het politiebureau

lopen.’’

Zover komt het niet. Iemand die het nieuws

ook heeft gehoord, ziet de Volvo bij de garage

staan en belt de politie. Als de politie komt is

daar ook Sjaak. De rechters zeggen dat het wel

lijkt alsof hij iets wilde verdoezelen, dat zij , de

rechters, het allemaal maar gek vinden. Snapt

Sjaak.

Nog krommer.

Op het bureau vragen agenten of hij alcohol

had genuttigd of drugs gebruikt. Sjaak wil op

die vragen ‘geen commentaar’ geven. In de

rechtszaal vertelt hij dat hij die middag op een

feestje was, waar hij drie wijntjes had gedronken.

Geen drugs.

Waarom mocht de politie zijn telefoon niet onderzoeken?

Sjaak mompelt iets over zijn vriendin,

over tegelijkertijd een andere vriendin en

pikante foto’s.

Dan is er nog de papieren zak van Burger King.

Die heeft hij weggegooid, dat is gezien. In de

zak zaten schoonmaakdoekjes. Er zijn getuigen

die hebben verklaard dat er meer mensen

in de Volvo zaten. Heeft Sjaak sporen gewist,

wellicht om anderen te beschermen? Nee, dat

weet hij nog wel, dat is niet zo.

EEN TYPISCH GEVAL IS VAN ‘AAN-

MERKELIJKE ONVOORZICHTIGHEID’

De officier van justitie en de advocaat zeggen

dat het verschrikkelijk is, dat roekeloosheid juridisch

te hoog is gegrepen, dat dit een typisch

geval is van ‘aanmerkelijke onvoorzichtigheid’,

dat verdachte probeerde de waarheid te verhullen.

Nee, nee. Begrijpelijk dat dat wordt gezegd,

maar ’t is te speculatief, verdachte is niet

heel handig geweest, maar logisch vanwege de

paniek. Misschien is er wel een medische oorzaak

die een black-out kan verklaren.

De officier van justitie: ,,Ik eis een jaar gevangenisstraf.’’

De advocaat: ,,Veel te veel.’’

Sjaak mag wat zeggen, tot slot. Hij zegt dat hij

ontzettend meeleeft met de slachtoffers. ,,Ook

al komt dat niet zo over.’’ Hij hoopt dat hij ooit

iets voor hen kan betekenen. Jawel, hij had een

brief geschreven. Echt. Verstuurd ook naar de

slachtoffers. Maar die brief blijkt niet bij de

juiste mensen te zijn aangekomen. ,,Ik vind dat

heel erg.’’

Kromst.

46 | Asega | Februari 2020


de rookwolken van het terrorisme

mark de boer

Over de subjectiviteit binnen het Nederlandse strafrecht en strafvorderingsrecht met betrekking

tot de bestrijding van terrorisme

Op 26 oktober 2001 wordt de fundering gelegd voor een overweldigende verandering

in het Amerikaanse strafvorderingsrecht. Het Huis van Afgevaardigden neemt

de Patriot Act aan met een grote meerderheid van stemmen. Met het aannemen

van de wet komt ook een stortvloed aan kritiek op gang. De wet biedt volgens velen

de mogelijkheid om grote inbreuken te maken op het privéleven van Amerikaanse

burgers. Een Amerikaanse moslim illustreert in 2011 het effect van de wet in een

artikel van CNN. ‘Today, the FBI can show up at your work, unannounced, to interrogate

you about an article on political events you post on Facebook, or seize information

about your phone calls, e-mails, internet activity and medical and banking

records -- all without a shred of evidence that you’ve engaged in criminal activity.

“Do you pray?” “What mosque do you attend?” or “Why did you convert?” Donating

$100 to a charity to help the needy can lead to questions simply because it is a

Muslim-run charity.’ 1

column

Hoewel de Patriot Act in de VS een extreem

voorbeeld is van de botsing tussen de bestrijding

van terrorisme en mensenrechten, biedt

onze eigen wetgeving ook de nodige ruimte als

het gaat om de bestrijding van terrorisme. Het

is belangrijk voldoende kritisch te blijven kijken

naar de criteria voor strafrechtelijk optreden

en deze criteria zoveel mogelijk te toetsen aan

bijvoorbeeld de mensenrechten van het EVRM.

In deze bijdrage poog ik de aandacht te leggen

op de ruimtes die de Nederlandse strafrechtelijke

wetgeving biedt als het gaat om de bestrijding

van terrorisme en besteed ik aandacht aan

de kritische kanttekeningen die men bij de wetgeving

kan plaatsen.

Checks and balances

De bestrijding van terrorisme bevindt zich

vanwege het politieke karakter van terrorisme

in een lastig parket. Enerzijds is er taak voor

de politie en het Openbaar Ministerie om zich

bezig te houden met de opsporing van de strafbare

feiten die verband houden met terrorisme.

Anderzijds is er, grotendeels vanwege het

grensoverschrijdende karakter van terrorisme,

de taak voor de regering om te beslissen waar

en wanneer er militair optreden is vereist. Aan

de staat komt immers het recht toe om oorlog

te voeren. 2 Rutte stelde in 2015 nota bene nog

dat Nederland in oorlog is met de terroristische

organisatie IS. 3 De Duitse filosoof Jürgen

Habermas acht de politieke dimensie van terrorisme

onontkoombaar. Zonder dit politieke

karakter is terrorisme volgens hem niks anders

dan reguliere geweldpleging. 4

Februari 2020 | Asega | 47


MARK DE BOER | DE ROOKWOLKEN VAN HET TERRORISME

Ook H.G. van der Wilt onderkent dat het lastig

is om het fenomeen terrorisme juridisch te

categoriseren en dat men bij meerdere rechtsgebieden

in aanraking kan komen met terrorisme.

5 Het is dan ook de vraag met behulp van

welk rechtsgebied terrorisme moet worden

aangepakt.

Het deelnemen aan een terroristische organisatie

is strafbaar gesteld in art. 14oa van het

Wetboek van Strafrecht. De Wet Terroristische

Misdrijven heeft een aantal aanvullingen in het

Wetboek van Strafrecht doen opnemen. Deze

aanvullingen bestaan onder andere uit de toevoeging

van een strafverzwarende omstandigheid

bij enkele delicten uit het Wetboek van

Strafrecht. Een voorbeeld is art. 288a Wetboek

van Strafrecht (hierna: Sr). In dit artikel is

doodslag met een terroristisch oogmerk strafbaar

gesteld. De strafbedreiging van dit delict

is twee keer zo groot als bij reguliere doodslag

(art. 287 Sr). Het bestanddeel ‘terroristisch

oogmerk’ is op deze wijze verantwoordelijk

voor een verdubbeling van de strafbedreiging.

Dit terwijl het bestanddeel moeilijk op een objectieve

wijze is in te vullen. De betekenis van

het bestanddeel wordt in art. 83a Sr nader uitgewerkt:

‘onder terroristisch oogmerk wordt

verstaan het oogmerk om de bevolking of een

deel der bevolking van een land ernstige vrees

aan te jagen, dan wel een overheid of internationale

organisatie wederrechtelijk te dwingen

iets te doen, niet te doen of te dulden, dan

wel de fundamentele politieke, constitutionele,

economische of sociale structuren van een

land of een internationale organisatie ernstig

te ontwrichten of te vernietigen.’ De problematiek

zit hem met name in ‘het oogmerk’ dat

iemand moet hebben. Het is immers lastig om

vast te stellen wat voor oogmerk iemand heeft

bij het plegen van strafbare feiten. Met name

bij het opsporen van terroristische misdrijven

zorgt dit bestanddeel voor onwenselijke situaties,

zo vindt ook Van der Wilt. “Wij kunnen

immers niet in de hoofden van mensen kijken

en het leidt tot een dubieuze subjectivering van

het strafrecht”, zo stelt hij. 6 Ook S. Stolwijk,

professor Strafrechtwetenschappen, uit stevige

kritiek op het bestanddeel terroristisch oogmerk.

In een artikel over dit onderwerp in Delikt

en Delinkwent noemt hij het bestanddeel

‘gevaarlijke onzin’. 7

Vanwege de vaak ernstige gevolgen van terrorisme

vindt de opsporing van potentiële verdachten

op een zeer proactieve wijze plaats.

Veel verdachten worden dan ook gepakt voordat

ze een voltooid delict kunnen plegen. Een

veroordeling volgt dan vaak op grond van voorbereiding

(art. 96 Sr). Een voorbeeld vormt de

veroordeling van een Syriëganger. 8 In deze

zaak, waarbij uiteindelijk tot de Hoge Raad is

geprocedeerd, acht de Hoge Raad het terroristisch

oogmerk redelijk eenvoudig te bewijzen.

“Voor voorbereiding/bevordering cfm. art. 96

lid 2 Sr van de in art. 289a Sr omschreven misdrijven

is voldoende dat verdachte’s oogmerk

op het voorbereiden/bevorderen van die misdrijven

is gericht, zonder dat concretisering

daarvan naar tijdstip, plaats en wijze van uitvoering

is vereist”, aldus de Hoge Raad. 9 Deze

uitspraak illustreert de toepassing van het bestanddeel

in kwestie. Het toont het gemak aan

van de wijze waarop het bestanddeel bewezen

kan worden. Een concretisering naar tijdstip,

plaats of wijze van uitvoering is immers niet

vereist. Wanneer er aanwijzingen zijn dat er

enig terroristisch oogmerk in het spel is, kan er

al strafrechtelijk worden opgetreden.

AIVD berichten

De rechter kan dus relatief gemakkelijk over

het bestanddeel ‘terroristisch oogmerk’ heen

stappen. De vraag is of dit terecht is. Dit hangt

in sterke mate af van hoe de verdenking van

een terroristisch oogmerk is gerezen. Vaak vindt

opsporing en veroordeling van terroristische

daders plaats op basis van ambtsberichten van

de AIVD. De bevoegdheden van de AIVD staan

in artikel 17 tot en met 33 van de Wet op

de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Deze

onderzoeksbevoegdheden worden ingezet en

het resultaat van een onderzoek kan op eigen

initiatief worden gedeeld met het OM. Binnen

de AIVD bestaan interne controlemechanismen

om de betrouwbaarheid van het bericht te

toetsen. 10 Daarnaast toetst de landelijk officier

het bericht ook op betrouwbaarheid. 11 Ondanks

deze toetsingsmechanismen bestaat er een

sterk risico dat onschuldige burgers worden

geconfronteerd met strafvorderlijk ingrijpen.

S. Brinkhoff, universitair docent Strafrecht,

stelt hierover dat wanneer de informatie in de

berichten op jihadisme ziet er van de politie en

officier van justitie kan worden verwacht dat

ze snel tot strafrechtelijk ingrijpen overgaan.

Dergelijk ingrijpen geschiedt dan vaak zonder

veel nader onderzoek, waardoor de privacy of

de vrijheid van een onschuldige burger wordt

aangetast. 12 Een voorbeeld van een geval waarin

de informatie van de AIVD uiteindelijk

onjuist bleek, is te vinden in een arrest van de

Hoge Raad van maart 2008. 13 Volgens Brinkhoff

moeten de controlemechanismen dan

ook een verandering ondergaan: “Met dit in

het achterhoofd verdient het aanbeveling dat

strafvorderlijke actoren zoals de politie, de

officier van justitie en de strafrechter een kritische

houding aannemen ten aanzien van de

48 | Asega | Februari 2020


MARK DE BOER | DE ROOKWOLKEN VAN HET TERRORISME

inhoud van het ambtsbericht. Een kritische

houding die in de eerste plaats concreet vorm

krijgt door ten minste een aantoonbare inspanning

te leveren om door middel van het

verrichten van aanvullend politieel onderzoek

de in het ambtsbericht vervatte informatie

te verifiëren alvorens op basis hiervan een

dwangmiddel toe te passen.” 14 Een kritische

houding tegenover dergelijke berichten is dus

essentieel. Juist omdat ze een zeer belangrijke

schakel zijn voor het strafrechtelijk optreden is

het belangrijk dat de informatie juist is. Wanneer

er te lichtvaardig wordt omgegaan met

dergelijke berichten bestaat er een risico dat

onschuldige burgers geconfronteerd worden

met ingrijpende dwangmiddelen.

Schending van Europese beginselen

De vraag is of de mogelijkheid om bij een

verdenking van terroristische misdrijven snel

in te kunnen grijpen een schending van rechtsbeginselen

met zich mee brengt. In dit kader

kan men met name denken aan de mogelijke

schending van mensenrechten. De vergaande

mogelijkheden die de politie heeft als het gaat

om de bestrijding van terrorisme worden vaak

tegen het licht van het EVRM gehouden. Het

EVRM is niet alleen van invloed op de verhouding

tussen de verdachte en de overheid, maar

ook in de relatie tussen burgers en overheid.

Preventieve vrijheidsbeneming

In de relatie tussen een verdachte in een strafproces

en de overheid die de opsporing verzorgt,

speelt onder andere art. 5 EVRM een grote rol.

Het vijfde artikel van het EVRM beschermt

het recht op vrijheid en veiligheid van burgers.

Het derde en het vierde lid zien op de situatie

waarin iemand gedetineerd is. In het derde lid

wordt verwezen naar lid 1c van art. 5 EVRM.

Hier wordt gesteld dat het recht op vrijheid

beperkt kan worden ‘indien hij op rechtmatige

wijze is gearresteerd of gedetineerd teneinde

voor de bevoegde rechterlijke instantie te worden

geleid, wanneer er een redelijke verdenking

bestaat, dat hij een strafbaar feit heeft begaan

of indien het redelijkerwijs noodzakelijk

is hem te beletten een strafbaar feit te begaan

of te ontvluchten nadat hij dit heeft begaan.’

In het Nederlandse strafrecht wordt deze bepaling

nader ingevuld in de regelingen over de

voorlopige hechtenis. Zo wordt het begrip ‘redelijke

verdenking’ onder meer ingevuld door

het Nederlandse begrip ‘ernstige bezwaren’ uit

art. 67 Wetboek van Strafvordering. Een verdachte

kan binnen het Nederlandse strafrechtelijke

systeem in beginsel slechts in voorlopige

hechtenis worden gehouden wanneer er sprake

is van ernstige bezwaren. Met dit begrip duidt

de wetgever op het aanwezig zijn van enige

vorm van verdenking van het plegen van een

strafbaar feit. Met betrekking tot de voorlopige

hechtenis van personen die worden verdacht

van het plegen/voorbereiden van terroristische

misdrijven wordt deze verdenking echter versoepeld.

Ernstige bezwaren zijn in zo’n geval

niet vereist.

Hier bevindt zich naar mijn mening, maar ook

naar de mening van onder andere K. Veegens,

een spanningsveld. “De voorgestelde verruimde

mogelijkheid tot toepassing van voorlopige

hechtenis voor van terrorisme verdachte

personen lijken in elk geval op het eerste gezicht

niet goed verenigbaar met de criteria onder het

eerste lid sub c van artikel 5 EVRM”, zo stelt

Veegens, expert op het gebied van internationaal

strafrecht. 15 Juist op het punt waar het

EVRM een redelijke verdenking eist, versoepelt

de Nederlandse wetgever haar wetgeving door

haar criterium voor vrijheidsbeneming niet

van toepassing te achten bij terroristische misdrijven.

Het EVRM gaat dan in verscheidene

zaken in andere landen dan ook niet akkoord

met een versoepeling van het verdenkingcriterium.

16 Het Nederlandse criterium lijkt maar

moeilijk verenigbaar met de Europese rechtspraak.

Veegens haar conclusie is op deze plek

treffend: “Veiligheid van het collectief dient

niet ten koste van alles te gaan boven vrijheid

van het (van terrorisme verdachte) individu.

Het feit dat het OM steeds meer op z’n Amerikaans

in de crime-fighters hoek geduwd wordt

– en zich laat duwen – is een betreurenswaardig

aspect dat deze trend versterkt.” 17

Inbreuk op de privacy van burgers

De Nederlandse wetgeving maakt op het gebied

van de strafrechtelijke bestrijding van

terrorisme niet alleen inbreuk op de rechten

van een verdachte. Ook de rechten van burgers

kunnen bij strafvorderlijk optreden worden

geschonden. Niet voor niks bekritiseren

verscheidene organisaties het feit dat door

toepassing van dwangmiddelen onschuldige

burgers object van onderzoek kunnen worden.

In de evaluatie van de Wet opsporing terroristische

misdrijven wordt dit ook als kritiekpunt

genoemd: ‘onvoldoende rechtswaarborgen/

niet gerechtvaardigde inbreuk op privacy in

relatie tot artikel 8 EVRM. Hier wordt met

name gedoeld op niet-verdachte personen die

door de nieuwe wet object van onderzoek kunnen

worden, op het dwangmiddel bewaring

dat door de nieuwe wet al mogelijk wordt bij

een lichte verdenking en op de rechter die door

de nieuwe wet op basis van onvolledig stukken

moeten beslissen of hechtenis kan voortduren.

Februari 2020 | Asega | 49


MARK DE BOER | DE ROOKWOLKEN VAN HET TERRORISME

Verder wordt gewezen op het feit dat voor individuele

personen bij wie het dwangmiddel

‘fouilleren’ wordt toegepast, geen verdenking

en zelfs geen aanwijzing hoeft te bestaan.

De NOvA spreekt in dit verband over ‘verregaande

gevolgen voor onschuldige burgers’.

18 Art. 67 Sv begrenst niet alleen de gevallen

waarin voorlopige hechtenis kan worden

toegepast, maar het vormt tegelijkertijd een

soort gateway naar veel dwangmiddelen. De

politie kan bijvoorbeeld slechts vertrouwelijke

gegevens opnemen in gevallen als omschreven

in artikel 67 Sv. 19 De opsporing van terroristische

misdrijven vindt echter voornamelijk

plaats op grond van de eerdergenoemde Wet

op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.

Deze wet, ook wel Sleepwet genoemd, kreeg in

de afgelopen jaren al veel kritiek te verduren.

Met name bevoegdheden als het stelselmatige

vergaren van gegevens werd als zeer ingrijpend

beschouwd. 20 Dergelijke bevoegdheden maken

zeker een inbreuk op het privéleven van burgers.

Het is maar zeer de vraag of dit een gerechtvaardigde

inbreuk op art. 8 EVRM is.

Conclusie

Het politieke karakter van terrorisme maakt

het moeilijk om het fenomeen onder één

bepaald rechtsgebied te scharen. Er is zowel

politiek als strafrechtelijk optreden vereist.

De strafrechtelijke bestrijding van terrorisme

gaat gepaard met sterk subjectieve beoordelingen.

Met name het bestanddeel ‘terroristisch

oogmerk’ geeft veel problemen. Het is immers

ontzettend lastig om van tevoren in te schatten

wat de beweegredenen in het hoofd van een

verdachte zijn. De Hoge Raad stapt naar mijn

mening te gemakkelijk over dit probleem heen

door weinig concrete aanwijzingen te verlangen

bij dit oogmerk.

Ook de basis van een eventuele verdenking is

soms onvoldoende betrouwbaar, omdat de informatie

vaak wordt geleverd door ambtsberichten

van de AIVD. De controlemechanismen

die de inhoud van de berichten op betrouwbaarheid

moeten toetsen, laten nog te wensen

over. Dit is kwalijk, omdat onschuldige burgers

op deze manier geconfronteerd kunnen worden

met strafvorderlijk optreden. Daarnaast vormt

de lage verdenkingsgraad in de Nederlandse

wetgeving soms een inbreuk op het EVRM.

Juist op het punt waar het EVRM een redelijke

verdenking eist, versoepelt de Nederlandse

wetgever haar wetgeving door het criterium

voor vrijheidsbeneming niet van toepassing te

achten bij terroristische misdrijven. Deze praktijk

valt dan ook niet goed te rijmen met art.

5 EVRM. Ook derden kunnen nadelen ondervinden

van de lage verdenkingsgraad. Nietverdachte

personen kunnen eenvoudig object

van onderzoek worden door dwangmiddelen

die al mogelijk zijn bij een lichte verdenking.

Kortom, de Nederlandse wetgeving biedt als

het gaat om de bestrijding van terrorisme veel

ruimte en de mate van subjectiviteit lijkt hier

sterk aan bij te dragen. Het is weliswaar niet

zo extreem als The Patriot Act in de Verenigde

Staten, maar het is goed je bewust te zijn van

de subjectiviteit die speelt bij de strafrechtelijke

bestrijding van terrorisme.

Eindnoten

1 F. Khera, ‘Reform the un-American Patriot Act’, CNN 26

oktober 2011, Edition.cnn.com.

2 C. Schmitt, Het begrip politiek, vertaald door Bert Kerkhof

& George Kwaad; met een inleiding van Theo W.A. de

Wit, Amsterdam: BJu 2001, p. 78.

3 ‘Rutte: wij zijn in oorlog met IS’, NOS Nieuws 14 november

2015, nos.nl.

4 J. Habermas & J. Derrida, Filosofie in dialoog - Filosofie

in een tijd van terreur gesprekken met Giovanna Borradori,

Utrecht: Klement 2006.

5 H. van der Wilt, Terrorisme: tussen strafrecht en oorlogsrecht,

DD 2016, afl. 5.

6 H. van der Wilt, Terrorisme: tussen strafrecht en oorlogsrecht,

DD 2016, afl. 5.

7 S.A.M. Stolwijk, ‘Over revolutionairen, terroristen en

strafrecht’, 33 Delikt en Delinkwent (2003), p. 5.

8 HR 11 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:907, NJB

2019/1442.

9 HR 11 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:907, NJB

2019/1442.

10 Art. 12 lid 4 Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten

11 Art. 38 lid 3 Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten

12 S. Brinkhoff, ‘Ambtsberichten van de AIVD’, NJ 2014,

afl. 37.

13 HR 11 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7662,

NJ 2008/329.

14 S. Brinkhoff, ‘Ambtsberichten van de AIVD’, NJ 2014,

afl. 37.

15 K. Veegens, ‘Het Straatsburgse recht op vrijheid en veiligheid

en Nederlandse verdenkingscriteria voor terrorismeverdachte’,

NJCM-Bulletin 2006, afl. 2.

16 EHRM 30 augustus 1990, ECLI:CE:ECHR:1990:083

0JUD001224486 (FOX, CAMPBELL AND HARTLEY v.

THE UNITED KINGDOM).

17 K. Veegens, ‘Het Straatsburgse recht op vrijheid en veiligheid

en Nederlandse verdenkingscriteria voor terrorismeverdachte’,

NJCM-Bulletin 2006, afl. 2.

18 B. Gestel & C.J. de Poot, Evaluatie Wet opsporing terroristische

misdrijven, Den Haag: WODC 2014.

19 Art. 126l Wetboek van Strafvordering.

20 Art. 38 Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.

50 | Asega | Februari 2020


asega-aanraders

romy ter horst

Boek

Moord, macht en angst - het proces-Holleeder

Hoe sta je een zedendelinquent, moordenaar

of verkrachter bij terwijl je weet dat hij het gedaan

heeft? Dit is de vraag die vrijwel elke strafrechtadvocaat

regelmatig voorgeworpen krijgt

en centraal staat in Misdaad Advocaten. Misrubriek

Journalisten Peter Elberse en Eric Panhuis

woonden alle 61 zittingsdagen van het strafproces

van Willem Holleeder bij en legden

deze vast in dit boek. De getuigenissen van

de zussen Holleeder en Peter R. de Vries komen

uitgebreid aan bod, evenals de rollen die

de procespartijen speelden in het proces. Het

boek weet een goed overzicht te schetsen van

dit ingewikkelde proces en is dan ook een aanrader

voor iedereen die interesse heeft in de

zaak Holleeder.

Tv en series

Bureau Burgwallen – RTL 4

In deze reportageserie volgt Ewout Genemans

de agenten van het Amsterdamse politiebureau

Burgwallen op de voet. Van sprintjes naar de

politieauto als er een noodmelding binnenkomt

tot de administratie die nog moet worden

gedaan, alle facetten van het politieambt

komen voorbij. Zo is te zien hoe een team

zakkenrollers en drugsdealers opspoort tijdens

de uitgaansnachten, maar ook wanneer

waarschuwingsschoten gelost moeten worden

wanneer een verdachte weigert mee te werken

bij zijn aanhouding. Daarnaast worden de personen

achter de agenten in beeld gebracht en

vertellen zij over zaken die veel indruk op ze

hebben achtergelaten. De serie geeft een goede

weergave van het altijd hectische en ook spannende

beroep van politieagent en zet je op het

puntje van je stoel. Bureau Burgwallen is elke

maandagavond te zien op RTL 4 en kan worden

teruggekeken met Videoland.

Misdaad Advocaten – Net 5

Februari 2020 | Asega | 51


ROMY TER HORST | ASEGA-AANRADERS

daad Advocaten volgt zes jonge, vrouwelijke

strafrechtadvocaten in zowel hun werkzaamheden

als advocaat als in hun dagelijks leven.

Hoe én waarom staan zij mensen bij die van

vreselijke misdrijven verdacht worden? Hoe

combineren de vrouwen hun drukke baan met

hun privéleven en hoe bereiden zij hun zaken

voor? Ze worden gevolgd als ze in de rechtbank

aan het pleiten zijn, op kantoor voorbereidingen

treffen en als ze naar het politiebureau of

de gevangenis moeten. Deze zesdelige documentaire

kunt terugkijken op net5.nl.

De zaak van je leven – WNL

De zaak van je leven is terug met een nieuw seizoen

waarin rechercheurs terugblikken op de

belangrijkste, meest impactvolle zaak van hun

carrière. Middels een reconstructie en de verhalen

van de rechercheurs en de agenten wordt

in beeld gebracht wat er zich op die bewuste

dag heeft afgespeeld. Ook wordt duidelijk hoeveel

impact de betreffende zaak heeft gehad,

op zowel de samenleving als de rechercheurs.

Van moordzaken tot een kunstroof, allerlei verschillende

zaken komen aan bod. De zaak van

je leven is terug te kijken via npostart.nl

Podcast

Eindbazen met Nico Meijering

In de podcast van het YouTube-kanaal ‘Eindbazen’

is strafrechtadvocaat Nico Meijering van

Ficq & Partners advocaten te gast. In deze bijna

twee uur durende aflevering komen allerlei onderwerpen

van het strafrecht en de advocatuur

aan bod. Wat is de rol van een kroongetuige in

het strafproces en was het invoeren van deze

figuur een goed idee? Wat voor personen krijgt

Meijering tegenover zich tijdens cliëntgesprekken,

en hoe belangrijk is de manier waarop je

een pleidooi houdt in het strafproces? Deze en

vele andere onderwerpen worden in de podcast

besproken en kan worden bekeken op YouTube.

52 | Asega | Februari 2020


agenda - activiteiten

bezoek hoge raad (5 februari)

Heb jij ooit al een kijkje willen nemen bij de Hoge Raad? Dan is dit jouw kans!

Op woensdag 5 februari brengt Simon van der Aa een bezoek aan de Hoge Raad der Nederlanden

in Den Haag! Het belooft een zeer interessante middag te worden. Het bezoek zal aanvangen met

een algemene presentatie verzorgd door de heer Storm, griffier van de Hoge Raad. Aansluitend

gaan we samen met de vice-president en tevens voorzitter van de strafkamer, de heer Schendel,

een arrest bespreken waarbij iedereen uitvoerig vragen kan stellen!

Lijkt jou dit leuk? Meld je dan aan op www.simonvanderaa.nl

maandelijkse borrel (5 februari)

Buitenlandse reis (9-13 februari)

Het duurde even, maar voor het eerst dit Simonjaar laat de Buitenlandse Reiscommissie van zich

horen. Van 9 t/m 13 februari 2020 staat onze eerste en tevens grootste activiteit gepland. Met een

groep van 26 lieve reizigers reizen wij af naar het prachtige Nice. De precieze indeling blijft nog

geheim, maar vanzelfsprekend staan de terugkerende activiteiten als het Simondiner, de escaperoom

en de kroegentocht op de agenda. Daarnaast zullen wij een dagtrip maken naar Monaco.

Wij hebben er superveel zin in!

Congres (27 februari)

Op donderdag 27 februari 2020 organiseert de Congrescommissie het jaarlijks terugkerende

congres. Dit jaar zal deze in het teken staan van euthanasie, onder de titel: ‘Wanneer heb je

het recht om te sterven?’. Zoals ieder jaar zal prof. dr. mr. G. Knigge de taak van dagvoorzitter

op zich nemen. Verder zullen er een aantal interessante sprekers en workshops zijn. De eerste

spreker is procureur-generaal bij de Hoge Raad prof. dr. mr. M. Otte. De heer Otte pleit voor

meer duidelijkheid omtrent de huidige euthanasiewet, deze zal de Hoge Raad moeten geven. De

tweede spreker van de dag zal prof. dr. A.A.E. Verhagen zijn. Hij is kinderarts en grondlegger

van het Gronings Protocol omtrent euthanasie bij pasgeborenen. Hij zal zich toespitsen op deze

grensgevallen en daarbij vertellen over euthanasie bij kinderen. De zijde van de arts die vervolgd

wordt, zal advocate mr. M. de Die bespreken. Mevrouw de Die is advocaat op het gebied van het

gezondheidsrecht, zij is in 2017 uitgeroepen tot beste van het land. Benieuwd naar de rest van de

sprekers? Check hiervoor de komende maanden de social media van Simon van der Aa!

De indeling van de dag is als volgt. Er zal aangevangen worden met twee workshops, vervolgens is

er een lunch. Na de lunch start het plenaire gedeelte. Er zijn een beperkt aantal plekken beschikbaar,

dus schrijf je snel in via www.simonvanderaa.nl. De prijzen voor leden zijn als volgt: €3,50

voor de workshops, €3,50 voor het plenaire gedeelte + borrel en €8,- voor workshops, lunch,

plenair + borrel. Daarnaast de prijzen voor niet-leden: €5,50 voor de workshops, €5,50 voor

het plenaire gedeelte + borrel en €10,- voor workshops, lunch, plenair + borrel. Houd vooral

Facebook in de gaten om op de hoogte te blijven van alle recente ontwikkelingen omtrent het

congres. Tot donderdag 27 februari!

Kijk voor meer details en een actueel overzicht op www.simonvanderaa.nl

Februari 2020 | Asega | 53


Eindnoten

1 M. Siesling, Eerwraak en het Nederlandse Strafrecht, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2004.

2 C. van Eck, Door bloed gezuiverd. Eerwraak bij Turken in Nederland. Amsterdam: Bert Bakker, 2001.

3 C. van Eck, Door bloed gezuiverd. Eerwraak bij Turken in Nederland. Amsterdam: Bert Bakker, 2001.

4 H. Bakker, Eerwraak in Nederland: een quickscan van de stand van zaken, Transact 2003.

5 H. Ferwerda & I. Van Leiden, Eerwraak of eergerelateerd geweld? Naar een werkdefinitie, Den Haag: WODC 2005.

6 Kvinnoforum, A Resource Book for Working Against Honour Related Violence. Based on the project ‘Honour

Related Vio- lence in Europe – mapping of occurrence, support and preventive measures’, Stockholm: Kvinnoforum,

2003, p. 26.

7 F. Strijbosch, ‘Culturele delicten in de Molukse gemeenschap’, NJB 1991, p. 666.

8 H. D. Wolswijk (2010). De Nederlandse strafrechter en culturele delicten. Ontmoetingen : Voordrachtenreeks van

het Lutje Psychiatrisch-Juridisch Gezelschap, (16), 21-31.

9 H. D. Wolswijk (2010). De Nederlandse strafrechter en culturele delicten. Ontmoetingen : Voordrachtenreeks van

het Lutje Psychiatrisch-Juridisch Gezelschap, (16), 21-31.

10 Rb. ’s-Hertogenbosch 13 februari 2001, ECLI:NL:RBSHE:2001:AA9954, LJN AA9954.

11 Rb. ’s-Hertogenbosch 13 februari 2001, ECLI:NL:RBSHE:2001:AA9954, LJN AA9954.

12 H. D. Wolswijk (2010). De Nederlandse strafrechter en culturele delicten. Ontmoetingen : Voordrachtenreeks van

het Lutje Psychiatrisch-Juridisch Gezelschap, (16), 21-31.

13 H. D. Wolswijk (2010). De Nederlandse strafrechter en culturele delicten. Ontmoetingen : Voordrachtenreeks van

het Lutje Psychiatrisch-Juridisch Gezelschap, (16), 21-31.

14 S. Bloemink, Cultureel verweer, in: G. Anders e.a. (red.), De onvermijdelijkheid van rechtspluralisme, Nijmegen:

Ars Aequi Libri 1998, p. 55, 56.

15 Rb. Amsterdam 7 juli 2004, ECLI:NL:RBAMS:2004:AP8622, LJN AP8622.

16 P. Meurs, Cluckers G. (1998) Acculturatieproblemen. In: Hb. Kind.&Adoles. - Boekblok. Bohn Stafleu van

Loghum, Houten, p. 922.

17 M.L. Haimé, Culturele diversiteit en rechterlijke macht, in: E. Bauw e.a. (red.), Mijnheer de voorzitter. Liber

amicorum A.H. van Delden, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2007, p. 137.

18 H. D. Wolswijk (2010). De Nederlandse strafrechter en culturele delicten. Ontmoetingen : Voordrachtenreeks van

het Lutje Psychiatrisch-Juridisch Gezelschap, (16), 21-31.

19 J. ten Voorde, Het zwaarder straffen bij culturele delicten. Feit of fictie, Proces 2004, p. 124 e.v.

20 Rb. ’s-Hertogenbosch 13 februari 2001, ECLI:NL:RBSHE:2001:AA9954, LJN AA9954.

21 H. D. Wolswijk (2010). De Nederlandse strafrechter en culturele delicten. Ontmoetingen : Voordrachtenreeks van

het Lutje Psychiatrisch-Juridisch Gezelschap, (16), 21-31.

22 Hof Leeuwarden 19 juni 2000, ECLI:NL:GHLEE:2000:AD8362, LJN AD8362.

23 J. ten Voorde, ‘Het zwaarder straffen bij culturele delicten. Feit of fictie’, Proces 2004, p. 124 e.v., Den Haag:

Boom Juridische uitgevers 2004.

24 J. Janssen & J. Voorde, ‘De strafrechtelijke aanpak van eergerelateerd geweld nader beschouwd’, Proces 2011/2,

Den Haag: Boom Juridische uitgevers.

25 J. ten Voorde, ‘Het zwaarder straffen bij culturele delicten. Feit of fictie’, Proces 2004, p. 124 e.v., Den Haag:

Boom Juridische uitgevers 2004.

26 Hof Arnhem 12 juni 2002, ECLI:NL:GHARN:2002:AE4029, LJN AE4029.

27 J. ten Voorde, ‘Het zwaarder straffen bij culturele delicten. Feit of fictie’, Proces 2004, p. 124 e.v., Den Haag:

Boom Juridische uitgevers 2004.

28 EHRM 25 maart 2010, 37193/07 (Paraskeva Todorova/Bulgarije).

29 J. Janssen & J. Voorde, ‘De strafrechtelijke aanpak van eergerelateerd geweld nader beschouwd’, Proces 2011/2,

Den Haag: Boom Juridische uitgevers.

30 J. ten Voorde, ‘Het zwaarder straffen bij culturele delicten. Feit of fictie’, Proces 2004, p. 124 e.v., Den Haag:

Boom Juridische uitgevers 2004.

31 Rechtbank ’ s-Hertogenbosch 13 februari 2001, ECLI:NL:RBSHE:2001:AA9954, LJN AA9954.



Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!