Asega 2 online versie pdf
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
A S E G A
jaargang 38, nummer 2 Februari 2020
CRIME CULTURE
ȧ
ȧ
ȧ
ȧ
De Nederlandse strafcultuur
Het onbeperkte spreekrecht
De rookwolken van het terrorisme
Strafrecht, religie en cultuur
ȧ
ȧ
Het vervolgingsbeleid van het
Openbaar Ministerie
Religieuze uitingen versus
strafrechtelijke bepalingen
Simon van der Aa
Vereniging voor Strafrecht en Criminologie
www.simonvanderaa.nl
De Haan
strafrechtadvocaten:
Want iedereen heeft recht
op een goede verdediging.
Turfsingel 33
9712 KJ Groningen
050 31 81 344
turfsingel@dehaanlaw.nl
www.dehaanstrafrecht.nl
inhoudsopgave
vereniging
Namens de redactie 4
Namens het bestuur 5
Verslag bezoek Centrum Internationale Kinderontvoering 6
Agenda 53
Artikelen
Het vervolgingsbeleid van het Openbaar Ministerie 33
Nikki Evertse
Het onbeperkte spreekrecht 7
Eske Schuring
Religieuze uitingingen versus strafrechtelijke bepalingen 19
Miranda van Tuinen
Strafrecht, religie en cultuur
Prof. mr. H.D. Wolswijk 40
Vaste rubrieken & interview
Actualiteitenrubriek: de liquidatie van Derk Wiersum 26
Miranda van Tuinen
Aanwezig of niet? 16
Hertoghs Advocaten
De Rechter 31
Jesse van Muylwijck
Asega-aanraders 51
Romy ter Horst
Zittingszaal 14 45
Rob Zijlstra
columns
Cold case: Piet Baams 29
Mark de Boer
De rookwolken van het terrorisme 47
Mark de Boer
De Nederlandse strafcultuur 12
Romy ter Horst
Februari 2020 | Asega | 3
COLOFON
-
Jaargang 38, nummer 2
Februari 2020
De Asega is het drie keer
per jaar verschijnende
tijdschrift van de vereniging
voor strafrecht en
criminologie ‘Simon van
der Aa’ van de Faculteit der
Rechtsgeleerdheid aan de
Rijksuniversiteit Groningen.
Redactie
Romy ter Horst
Mark de Boer
Nikki Evertse
Miranda van Tuinen
Eske Schuring
Eileen van Dussen
Lay-out
Eileen van Dussen
Oplage
50
Druk
Copy Copy
ISSN
0920-2919
Copyright
Niets uit deze uitgave mag
worden verveelvoudigd en/
of openbaar gemaakt zonder
voorafgaande schriftelijke
toestemming van de uitgever.
Met speciale dank aan
Prof. mr. H.D. Wolswijk
R. Zijlstra
J. van Muylwijck
asega@simonvanderaa.nl
Volgende editie
Mei 2020
Namens de redactie
Beste lezer,
Voor u ligt alweer de tweede editie van de Asega van dit verenigingsjaar,
en tevens de eerste van het kalenderjaar 2020. Wij willen u
allemaal een fijn nieuw jaar wensen en hopen dat u heeft genoten
van de vorige Asega.
Tussen a lle feestdrukte door zijn wij hard bezig geweest om ook
dit nummer weer te vullen met interessante artikelen en columns.
Deze editie is getiteld ‘Crime Culture’ en gaat over strafrechtelijke
cultuur en religie in de breedste zin van het woord. Om een zo gevarieerd
mogelijke Asega te bieden, hebben wij ervoor gekozen om
het woord ‘cultuur’ ruim op te vatten. Zo behandelen we onderwerpen
als godsdienstvrijheid en terrorisme, maar gaan we ook in
op de Nederlandse strafrechtcultuur en dat wat het Nederlandse
strafrechtsysteem typeert.
Eske schreef bijvoorbeeld een artikel over het slachtofferrecht, nu
de positie van slachtoffers in het Nederlandse strafprocesrecht
steeds sterker wordt. Ik schreef een column over de oriëntatiepunten
van de rechtspraak en de wijze waarop de rechters in Nederland
tot een straf komen. Naast de zittende magistratuur is er
ook aandacht besteed aan de werkwijze van het Openbaar Ministerie,
Nikki nam namelijk het vervolgingsbeleid onder de loep. De
grenzen van de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van godsdienst
komen aan bod in het artikel van Miranda, dat ingaat op de
Nashville-verklaring en het boerkaverbod. Daarnaast schreef Mark
een kritische column over de manier waarop terrorisme bestreden
wordt in het Nederlandse straf(proces)recht.
Ook deze Asega bevat weer een strip van Jesse van Muylwijck, een
Zittingszaal 14 van Rob Zijlstra en een Vaklunch van Hertoghs Advocaten.
De cold case is dit keer geschreven door Mark en betreft
de zaak van Piet Braams. Miranda besteedde voor de actualiteitenrubriek
aandacht aan de moord op advocaat Derk Wiersum. Deze
editie is daarnaast ook weer voorzien van de Asega Aanraders. Ditmaal
zocht ik voor u naar de interessantste series, boeken en podcasts.
Een ware toevoeging aan deze editie is het artikel geschreven
door prof. mr. H.D. Wolswijk, docent strafrecht aan onze universiteit.
Hij schreef over een aantal topics als groepsbelediging en het
culturele verweer.
Dan rest mij niets anders dan u, namens de Asegacommissie 2019-
2020, veel leesplezier te wensen!
Met vriendelijke groet,
Namens de Asegacommissie 2019-2020,
Romy ter Horst
Voorzitter 2019-2020
Kopij voor de Asega dient in
overleg te geschieden en tijdig
kenbaar gemaakt te worden.
4 | Asega | Februari 2020
namens het bestuur
Beste lezer,
De tijd vliegt en voor u ligt dan ook al weer de tweede Asega van het
verenigingsjaar. In november vond de halfjaarlijkse Algemene Ledenvergadering
plaats en toen kwam voor ons als bestuur het besef dat de
helft van het jaar er alweer op zit. Ondanks dat de tijd snel gaat, staat
er nog genoeg leuks op de planning de komende periode. Daarnaast
zou ik van deze gelegenheid gebruik willen maken om kort terug te
blikken op de hoogtepunten uit de afgelopen periode.
Op woensdag 13 november heeft Simon een bezoek gebracht aan het
Politie Opleidings- en Trainingscentrum. Het was een zeer geslaagde
ochtend waar de deelnemers onder andere een rondleiding kregen en
zelf mochten schieten op de schietbaan. Daarnaast mochten zij zelf
ook scenario’s naspelen en ervoeren zij hoe het is om pepperspray in
te ademen. Op maandag 18 november vond het eerste kroegcollege
van het verenigingsjaar plaats. Dit keer stond het in het teken van
drugsgebruik op festivals. De belangstelling was groot en de zaal zat
afgeladen vol. Het was een zeer interessante avond waarop het publiek
ook hun eigen mening konden delen aan de hand van stellingen
die werden voorgelegd. Op 3 december vond de pleittraining bij de
Haan Advocaten & Notarissen plaats. Het was een leerzame training
waar de deelnemers in duo´s leerden pleiten. 16 december stond
in het teken van kerst en hebben wij heerlijk met zijn allen gegeten.
Tevens heeft prof. Knigge het onderwerp van het congres bekend gemaakt.
Het congres zal in het teken staan van euthanasie. Het beloofd
een zeer interessante dag te worden. Op 18 december heeft er een
kantoorbezoek bij Bakx & Snorn strafrechtadvocaten plaatsgevonden.
Het was een erg interessante middag die werd afgesloten met
een heerlijke borrel.
Tot slot nog één laatste mededeling. Wij zien tot onze grote spijt alweer
het einde van ons bestuursjaar naderen en zijn daarom voor het
nieuwe jaar weer opzoek naar nieuwe bestuurders en commissieleden
die Simon van der Aa volgend jaar draaiende houden. Op woensdag
4 maart houden wij daarom een informatieborrel. Hou voor meer informatie
onze website en socials in de gaten.
Er rest mij dan ook verder niets anders dan u veel leesplezier te
wensen met deze Asega.
Met vriendelijke groet,
Namens het 39 ste bestuur,
Puck van Roosmalen
Voorzitter 2019-2020
Adres
Oude Kijk in ’t Jatstraat 26
9712 EK Groningen
Internet
www.simonvanderaa.nl
bestuur@simonvanderaa.nl
Bestuur
Puck van Roosmalen
Voorzitter
voorzitter@simonvanderaa.nl
Tel.: 06-25546920
Ilse Ekkel
Secretaris
secretaris@simonvanderaa.nl
Tel.: 06-50716459
Melissa Allison van Suijllekom
Penningmeester
penningmeester@
simonvanderaa.nl
Tel.: 06-52888651
José Horsten
Commissaris intern
intern@simonvanderaa.nl
Tel.: 06-15686494
Matthijs de Bruin
Commissaris extern
extern@simonvanderaa.nl
Tel.: 06-53884370
De contributie van Simon van
der Aa bedraagt €12,50. De
betaling hiervan geschiedt
door middel van automatische
incasso (rekeningnummer:
NL28RABO0157637549).
Leden ontvangen hiervoor
de Asega en kunnen gratis
of tegen gereduceerd tarief
deelnemen aan activiteiten
die door Simon van der
Aa worden georganiseerd.
Een lidmaatschap wordt
automatisch verlengd, behalve
wanneer het lidmaatschap
tijdig wordt opgezegd. Dit
dient schriftelijk te gebeuren
bij de secretaris van de
vereniging en wel voor 15
september van elk collegejaar.
Adreswijzigingen via de
website of t.a.v. de secretaris
van Simon van der Aa, p.a.
Oude Kijk in ’t Jatstraat 26,
9712 EK Groningen. Zo ook
klachten over de bezorging.
Februari 2020 | Asega | 5
vereniging
Bezoek Centrum Internationale Kinderontvoering
verslag activiteitencommissie
Op woensdag 27 november 2019 is de activiteitencommissie van Simon van der Aa met negen
studenten afgereisd naar Hilversum om het Centrum Internationale Kinderontvoering (hierna:
Centrum IKO) te bezoeken. Om 8.00 uur ’s ochtends verzamelde de groep zich op station Groningen
om vervolgens een treinreis richting Hilversum tegemoet te gaan. Om 10.00 uur kwamen
we aan in Hilversum en na een kwartiertje lopen kwamen we aan bij het Centrum IKO. De groep
werd vrolijk onthaald door twee medewerksters. Iedereen kon eerst genieten van een kopje thee
en pepernoten, waarna we deze interessante dag aanvingen met een quiz over internationale
kinderontvoering. Met deze quiz was ook een prijs te winnen; een kinderboek over internationale
kinderontvoering dat speciaal voor het Centrum IKO was geschreven. Na deze quiz gaven
de twee medewerksters ons een presentatie over wat internationale kinderontvoering precies
inhoudt en wat de getroffen ouders hiertegen kunnen ondernemen. Zowel de civielrechtelijke als
de strafrechtelijke opties kwamen aan bod. Hierna was het tijd voor een lunch op het kantoor.
We konden genieten van verse broodjes die eenieder zelf kon beleggen. Tijdens de lunch kwam
de directeur van het Centrum IKO ons nog wat extra informatie vertellen over de organisatie.
Op een informele sfeer werd kennis gemaakt met het werk dat het Centrum IKO verricht. Na de
lunch werd de groep opgesplitst in twee kleinere groepen waarin verschillende casussen werden
besproken. Op de casussen werden de eerder uitgelegde civielrechtelijke en strafrechtelijke maatregelen
toegepast. Rond 15.00 uur kwam de dag tot een einde. Het was een zeer interessante dag
waarbij de groep veel nieuwe dingen heeft geleerd. De sfeer was informeel en iedereen was erg
enthousiast. Al met al hebben we een leuke dag gehad die zeker voor herhaling vatbaar is!
6 | Asega | Februari 2020
het onbeperkte spreekrecht
Eske schuring
De afgelopen jaren is er steeds meer aandacht voor de rechtspositie van slachtoffers
van misdrijven. Sinds 2011 heeft het slachtoffer een eigen titel in het Wetboek
van Strafvordering (hierna: Sv), Titel IIIa, en daarmee een eigen positie in het
strafproces. 1 In 2012 en 2016 vonden er belangrijke wetswijzigingen plaats over de
spreekgerechtigden en het onbeperkt spreekrecht. Het slachtoffer heeft door deze
wijzigingen een meer erkende rol in het strafproces gekregen. 2 In dit essay wordt
eerst uiteengezet hoe het spreekrecht zich sinds 2005 geleidelijk heeft uitgebreid.
Daarna zullen de relevante wetsartikelen voor de uitoefening van het onbeperkte
spreekrecht worden besproken. Als laatste zullen twee (mogelijke) gevolgen van
het onbeperkte spreekrecht worden besproken. Ten eerste het risico op secundaire
victimisatie en ten tweede een potentiële botsing met de onschuldpresumptie jegens
de verdachte. Er zijn in de praktijk meer gevolgen aan te wijzen betreffende
de invoering van het onbeperkt spreekrecht in het strafproces. Hierbij kan bijvoorbeeld
gedacht worden aan de invloed van social media, nu er hier ook meer aandacht
is voor de rol van het slachtoffer. 3
essay
Het onbeperkte spreekrecht
Een aantal jaren geleden hadden slachtoffers
van misdrijven maar een beperkte positie in het
Nederlandse strafprocesrecht. Slechts wanneer
zij schade hadden geleden, konden zij zich als
benadeelde partij voegen in het strafproces. 4
Op 1 januari 2005 werd het spreekrecht, door
een initiatiefwet van kamerlid Dittrich (D66),
ingevoerd in Nederland voor een beperkt aantal
strafbare feiten. 5 Na de invoering van deze
wet mocht het slachtoffer zich uitlaten over de
gevolgen die het strafbare feit voor hem had
veroorzaakt. Dit spreekrecht was nog strikt afgebakend
en slechts slachtoffers van ernstige
misdrijven konden hier een beroep op doen. 6
Op 1 september 2012 vond er opnieuw een
wijziging van het spreekrecht plaats. Uit een
evaluatierapport van Pemberton, Lens en
Groenhuijsen volgde dat slachtoffers de strikte
toepassing van het spreekrecht in de praktijk
als beperkend ervaarden. 7 Daarom werd onder
andere de kring spreekgerechtigden uitgebreid.
Wanneer iemand vanwege zijn minderjarige
leeftijd of feitelijke toestand niet in staat was
om zelf gebruik te maken van zijn spreekrecht,
kon dit sinds de wetswijziging van 2012 worden
uitgeoefend door een familielid of een vertegenwoordiger.
Daarnaast werd het spreekrecht
ten opzichte van de nabestaanden uitgebreid. 8
De wetswijziging van 2012 ging enkel over de
uitbreiding van de spreekgerechtigden en gaf
geen uitbreiding over wat zij mochten zeggen.
De spreekgerechtigden mochten na deze
wetswijziging nog steeds alleen een verklaring
afleggen over de gevolgen die het strafbare feit
op hen heeft gehad. Het spreekrecht was dus
nog relatief beperkt.
In 2012 zorgde een Amsterdamse zedenzaak
voor een publiek en politiek debat omtrent
het spreekrecht. 9 Deze zaak ging over seksueel
misbruik dat plaatsvond op meerdere kinderdagverblijven.
Hier was het spreekrecht van
de ouders van de misbruikslachtoffers een belangrijk
discussiepunt, aangezien de slachtoffers
zelf nog te jong waren om het spreekrecht
uit te oefenen. Uiteindelijk heeft de rechter het
spreekrecht toegekend aan de ouders van de
misbruikslachtoffers. De grote (media-)aandacht
die deze zaak kreeg was één van de aanleidingen
om het spreekrecht nogmaals uit te
breiden. Dit gebeurde door middel van de wet
van 14 april 2016, die in werking trad op 1 juli
2016. 10
Sinds deze wet hebben we in Nederland het
onbeperkte spreekrecht. De staatssecretaris
van Justitie en Veiligheid omschreef het begrip
‘onbeperkt’ als volgt: ‘‘Het onderhavige wetsvoorstel
strekt ertoe de bestaande belemmering
dat alleen mag worden gesproken over de
gevolgen die het slachtoffer of de nabestaande
zelf heeft ondervonden op te heffen. Onbelemmerd
spreekrecht heeft tot gevolg dat aan het
slachtoffer geen beperkingen worden opgelegd
over hetgeen hij in het kader van de strafzaak
aan de orde wil stellen’’. 11 Hieruit blijkt dat het
slachtoffer tijdens een strafzaak alles aan de
orde mag stellen. Onlangs heeft er opnieuw
een wijziging plaatsgevonden op het gebied
van het onbeperkte spreekrecht door middel
van de wetswijziging van 1 april 2017 en de
Wet implementatie richtlijn minimumnormen
slachtoffers. 12 Hierbij is de definitie van ‘slachtoffer’
gewijzigd waardoor ook nabestaanden,
wanneer zij afhankelijk zijn van het slachtoffer,
Februari 2020 | Asega | 7
ESKE SCHURING |
HET ONBEPERKTE SPREEKRECHT
onder deze definitie vallen.
De uitoefening van het spreekrecht
Titel IIIA van het Wetboek van Strafvordering
bevat de bepalingen die betrekking hebben op
het slachtoffer in het strafproces. Uit deze titel
volgen dus ook de relevante bepalingen betreffende
de uitoefening van het spreekrecht. In de
eerste plaats geeft het aan wie er gebruik mag
maken van het spreekrecht. Artikel 51e Sv geeft
de doelgroep van het onbeperkte spreekrecht
aan. Hieruit volgt dat het spreekrecht slechts
van toepassing is bij misdrijven waarop naar
de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf
van acht jaar of meer is gesteld, of bij één van
de genoemde delicten in dit artikel. Spreekgerechtigd
is in de eerste plaats het slachtoffer
(art. 51e lid 2 Sv) en de vader en/of moeder
van een minderjarig slachtoffer (art. 51e lid 3
Sv). Ook spreekgerechtigd is een minderjarige
die de leeftijd van twaalf jaren heeft bereikt en
in staat wordt geacht om te spreken bij de zitting
(art. 51e lid 5 Sv) en een wettelijk vertegenwoordiger
wanneer een minderjarige de
leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt
of niet in staat wordt geacht om te spreken op
de zitting (art. 51e lid 6 Sv). Doordat de nabestaanden
van slachtoffers ook onder de term
‘slachtoffer’ vallen, zijn ook spreekgerechtigd:
de echtgenoot, de geregisteerde partner, een
andere levensgezel, een bloedverwant in rechte
lijn, een persoon in de zijlijn tot en met de vierde
graad en een persoon die afhankelijk is
van het slachtoffer (art. 51a lid 1b Sv jo. 51e lid 7
Sv). Wat betreft het spreekrecht van bloedverwanten
volgt uit art. 51e lid 4 Sv dat dit beperkt
is tot drie spreekgerechtigden.
Op grond van artikel 51b lid 1 Sv heeft een
slachtoffer of nabestaande het recht om kennis
te nemen van de processtukken die van belang
zijn voor het slachtoffer. Uit artikel 149a
lid 2 Sv volgt de definitie van processtukken:
‘alle stukken die voor de ter terechtzitting door
de rechter te nemen beslissingen redelijkerwijs
van belang kunnen zijn, behoudens het
bepaalde in artikel 149b.’ Relevant is dus of de
processtukken wel of niet van belang zijn voor
het slachtoffer. Een mogelijk probleem hierbij
is het feit dat het slachtoffer zich mag uitlaten
over het gehele strafproces. Daar vallen ook het
bewijs en de persoon van de verdachte onder.
Hierdoor is het niet duidelijk welke processtukken
het slachtoffer niet zou kunnen verkrijgen.
13 Uit artikel 51b lid 2 Sv volgt daarnaast
dat het slachtoffer de officier van justitie kan
verzoeken om stukken die hij relevant acht
voor de beoordeling van de zaak aan het dossier
toe te voegen.
Uit de Aanwijzing slachtofferrechten volgt dat
het in de eerste plaats aan het openbaar ministerie
is om als vertegenwoordiger van de
maatschappij de belangen van het slachtoffer
op zich te nemen. 14 Het is de taak van de officier
van justitie om het slachtoffer en de nabestaanden
over het spreekrecht in te lichten. 15 Van belang
is dat het spreekrecht een recht is en geen
plicht. Slechts wanneer het slachtoffer of de
nabestaande wenst om zich uit te laten over de
zaak, zal het spreekrecht worden uitgeoefend.
Tijdens de zitting is de spreekgerechtigde geen
procespartij, maar een procesdeelnemer. 16 De
spreekgerechtigde mag eenmalig tijdens de zitting
het woord voeren. Op dit moment is nog
8 | Asega | Februari 2020
ESKE SCHURING | HET ONBEPERKTE SPREEKRECHT
niet wettelijk vastgelegd wanneer dit plaatsvindt
tijdens de procedure. Er is echter een wetsontwerp
aanhangig waarin onder andere is
bepaald op welk moment de spreekgerechtigde
gebruik mag maken van zijn spreekrecht. 17 Afgelopen
november is dit wetsvoorstel ingediend
bij de Tweede Kamer. In het wetsvoorstel
uitbreiding slachtofferrechten is ook een verschijningsplicht
voor verdachten van ernstige
zeden- of geweldsdelicten opgenomen. Door
deze toevoeging wordt zeker gesteld dat het
slachtoffer zijn spreekrecht kan uitoefenen in
het bijzijn van de verdachte. Met dit conceptwetsvoorstel
over de uitbreiding van de slachtofferrechten
wil de minister voor Rechtsbescherming
de positie van het slachtoffer in het
strafproces verder versterken. 18
Secundaire victimisatie
Tot nu toe zijn de totstandkoming van het onbeperkte
spreekrecht en de relevante bepalingen
betreffende de uitvoering van dit onbeperkte
spreekrecht besproken. Sinds 1 juli
2017 hebben we in het Nederlandse strafproces
het onbeperkte spreekrecht. Wat voor gevolgen
heeft dit gehad voor ons strafproces? Aangezien
het onbeperkte spreekrecht nog maar relatief
kort van toepassing is, zijn er (nog) geen concrete
gevolgen aan te wijzen. Wel zijn er vele
critici die spreken over de mogelijke effecten
die het onbeperkte spreekrecht zal gaan hebben.
Voor de rechter is er geen wettelijke plicht om
te motiveren op welke manier hij wel of juist
geen rekening heeft gehouden met de verklaring
van het slachtoffer of de nabestaande. Men
zou zich dus kunnen afvragen of de uitbreiding
van het spreekrecht wel een merkbaar effect
heeft op het strafproces en/of de positie van
de verdachte. Een van de grootste bezwaren
die is genoemd tegen de invoering van het onbeperkte
spreekrecht, is het risico op secundaire
victimisatie. 19 Hiermee wordt bedoeld
dat een slachtoffer extra beschadigd kan raken
doordat de behandeling tijdens het strafproces
als onbevredigend wordt ervaren, waardoor
het slachtoffer als het ware opnieuw slachtoffer
wordt. 20 Volgens critici zou secundaire victimisatie
op twee wijzen kunnen ontstaan. In
de eerste plaats zou secundaire victimisaite
kunnen ontstaan door onderwerping aan het
ondervragingsrecht en daarnaast doordat de
verwachtingen van de spreekgerechtigden niet
waargemaakt zouden worden. 21
In beginsel mag de rechter de verklaring van
de spreekgerechtigde niet gebruiken ter onderbouwing
van het bewijs. 22 De Raad voor de
Rechtspraak heeft echter opgemerkt dat er
gezien de vrije spreekruimte vaker discussies
over het bewijs zullen ontstaan op de zitting. 23
Om de verklaring van de spreekgerechtigde
mee te nemen in de bewijsoverweging, zal de
spreekgerechtigde als getuige beëdigd en gehoord
moeten worden. Van belang is wel dat
het slachtoffer pas beëdigd wordt indien hij
tijdens het uitoefenen van zijn spreekrecht
zaken te melden heeft die voor het bewijs relevant
kunnen zijn. 24 Wanneer een slachtoffer
beëdigd is als getuige, komt aan de verdediging
het ondervragingsrecht toe. Bij het ondervragingsrecht
mag de verdediging vragen stellen
aan een getuige. De reden hiervoor is dat een
getuigenverklaring door de rechter gebruikt
kan worden als bewijsmiddel en de verdediging
de kans moet krijgen om de getuige te bevragen.
25 Wanneer de verdediging gebruik maakt
van het ondervragingsrecht, is het mogelijk dat
(de advocaat van) de verdachte de nadruk legt
op de geloofwaardigheid en de integriteit van
het slachtoffer. 26 Uit onderzoek is gebleken dat
de ondervraging van het slachtoffer tijdens het
verhoor door (de advocaat van) de verdachte
op zitting tot secundaire victimisatie kan
leiden. 27 Of dit risico op secundaire victimisatie
inderdaad een bezwaar is tegen het onbeperkte
spreekrecht, is afhankelijk van de vraag of het
onbeperkte spreekrecht zal leiden tot het vaker
horen van spreekgerechtigden ter terechtzitting
als getuige. De toekomst zal dit moeten
uitwijzen.
Naast de net besproken vorm van secundaire
victimisatie, zou secundaire victimisatie ook
kunnen ontstaan omdat de verwachtingen van
de spreekgerechtigden (mogelijk) niet worden
waargemaakt. Zoals eerder genoemd, hoeven
de rechter en andere procespartijen niets met
de verklaringen van de spreekgerechtigden
te doen. Aangezien er geen motiveringsplicht
is opgenomen in de wet met het oog op de
verklaring van een spreekgerechtigde, mogen
alle procespartijen in het geheel voorbijgaan
aan hetgeen de spreekgerechtigde heeft verklaard.
28 Doordat spreekgerechtigden vaak de
verwachting hebben dat hun verklaring relevant
is in het strafproces, zou dit in de praktijk
kunnen leiden tot secundaire victimisatie. 29
Aan het begin van deze paragraaf werd al geconstateerd
dat er nog geen duidelijke effecten
van het onbeperkte spreekrecht op het strafproces
aangewezen kunnen worden. Of het
onbeperkte spreekrecht dus daadwerkelijk een
verhoogd risico op secundaire victimisatie met
zich meebrengt is voor alsnog onduidelijk. Hier
zal waarschijnlijk pas over enkele jaren meer
duidelijkheid over zijn. 30 Februari 2020 | Asega | 9
eSKe SchUring |
het onBePerKte SPreeKrecht
De onschuldpresumptie
Naast het risico op secundaire victimisatie,
zijn er nog andere mogelijke gevolgen van
het onbeperkte spreekrecht op het strafproces.
Verschillende critici zijn van mening dat
het onbeperkte spreekrecht een botsing kan
veroorzaken met de onschuldpresumptie.
Zoals eerder genoemd mag de spreekgerechtigde
zich onbeperkt uitlaten op de zitting,
dus ook over het bewijs, de schuldvraag,
de op te leggen straf en de strafmaat. Hierbij
hoeft de spreekgerechtigde geen rekening te
houden met de onschuldpresumptie. 31 Het
slachtoffer wordt daarnaast niet onderworpen
aan tegenspraak of verhoor vanuit (de advocaat
van) de verdachte of de rechter. Dit verhoor
mag slechts plaatsvinden wanneer het
slachtoffer wordt beëdigd als getuige, maar
vanaf dat moment spreekt het slachtoffer dus
ook als getuige. Zijn woorden dienen dan niet
meer een therapeutisch doel, maar mogen worden
betwist ten behoeve van de waarheidsvinding.
32 Als we kijken naar de onschuldpresumptie,
een belangrijk beginsel voor de procedurele
rechtvaardigheid, kan de dubbelzinnige positie
van het slachtoffer bij het uitoefenen van het
spreekrecht hiermee op gespannen voet staan.
Wanneer een slachtoffer tijdens de zitting de
verdachte als de dader behandelt, kan dat botsen
met de onschuldpresumptie. 33
Aan de andere kant kan ook gezegd worden dat
de erkenning als slachtoffer ten opzichte van de
verdachte te vroeg komt. Wanneer het daderschap
van de verdachte nog niet vaststaat in
juridische zin, kan immers ook het slachtofferschap
van het slachtoffer nog niet vaststaan ten
opzichte van deze verdachte. 34 Wanneer een
slachtoffer in de rechtszaal zijn spreekrecht
uitoefent, wordt dit spreekrecht ontleend aan
het vermoeden dat het gaat om een slachtoffer.
Totdat het tegendeel is bewezen, gaat het dus
om een vermoedelijk slachtoffer. 35 Sommigen
zien dit als onrechtvaardig, aangezien dit voor
het slachtoffer onvoordelig of zelfs schadelijk
voor zijn rechten en waardigheid kan zijn, terwijl
het onschuldvermoeden bij de verdachte in
zijn voordeel werkt. 36 Nu ook een vermoedelijk
slachtoffer in de rechtszaal behandeld dient te
worden als vrij en gelijk persoon en volledig gerespecteerd
dient te worden in zijn menselijke
waardigheid, is de term vermoedelijk slachtoffer
niet misplaatst. 37
Strafadvocaat Peter Plasman heeft op 23 juni
2017 een voordracht gehouden tijdens het Nationaal
Strafrecht Congres, waarin hij betoogt
dat de onschuldpresumptie wordt aangetast
door de uitbreiding van de slachtofferrechten.
38 Hij vindt dat het slachtoffer geen deel
mag uitmaken van de rechtszitting, zolang de
schuld van de verdachte nog niet vaststaat. In
een reactie op het pleidooi van Plasman, betogen
letselschadeadvocaten Edwin Bosch en
Maarten de Klerk dat niet de slachtofferrechten,
maar juist de onschuldpresumptie te ver is
doorgeschoten. 39 De meningen over dit onderwerp
zijn dus verdeeld. In de praktijk zal het
de taak van de rechterlijke macht zijn om, indien
nodig, een nuancering aan te brengen bij
uitspraken van de spreekgerechtigde. Voor de
verdachte dient het voldoende duidelijk te zijn
dat de uitspraken van het slachtoffer de visie
van het slachtoffer is en daarmee niet automatisch
ook de visie van de rechter. 40
Conclusie
Uitbreiding van het spreekrecht heeft gezorgd
voor een meer erkende rol van het slachtoffer
in het strafproces. In dit essay zijn twee van de
(mogelijke) gevolgen van het onbeperkte spreekrecht
op het strafproces besproken. Een conclusie
die nu kan worden getrokken, is dat er in
het Wetboek van Strafvordering een normatief
kader omtrent het spreekrecht ontbreekt. Er is
nergens opgenomen of, en zo ja, op welke wijze
de rechter in de overwegingen van het vonnis
de slachtofferverklaring moet meenemen.
De rechter mag zelf bepalen of de slachtofferverklaring
een rol speelt bij de strafmaat. Hij
mag (onderdelen van) de slachtofferverklaring
opnemen in het vonnis of het arrest, maar is
daartoe niet verplicht. 41 Hierbij kan een wat al
te begripvolle houding van de rechter voor de
positie van het slachtoffer op gespannen voet
komen te staan met de onschuldpresumptie jegens
de verdachte. Ook het feit dat de verdachte
strafvorderlijk geen mogelijkheid krijgt om de
slachtofferverklaring ter discussie te stellen,
doet afbreuk aan de positie van de verdachte. 42
10 | Asega | Februari 2020
ESKE SCHURING | HET ONBEPERKTE SPREEKRECHT
Wat de uiteindelijke effecten van het onbeperkte
spreekrecht op het strafproces zullen
zijn, kan nog niet duidelijk worden vastgesteld.
Wel is er bijvoorbeeld in de Anne Faber zaak
al gebruik gemaakt van het spreekrecht door
de nabestaanden. 43 Toekomstige zaken waarin
gebruik wordt gemaakt van het onbeperkte
spreekrecht, zullen moeten uitwijzen hoe
dit onbeperkte spreekrecht in de praktijk zal
plaatsvinden en wat de concrete gevolgen zullen
zijn voor het slachtoffer, de dader en het
strafproces in het algemeen.
Eindnoten
1 Titel IIIA, art. 51a e.v. Sv; Wet van 17 december 2009 tot
wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek
van Strafrecht en de Wet schadefonds geweldsmisdrijven
ter versterking van de positie van het slachtoffer
in het strafproces, Stb. 2010, 1.
2 Wet van 12 juli 2012 tot wijziging van het Wetboek van
Strafvordering ter uitbreiding van het spreekrecht van
slachtoffers en nabestaanden in het strafproces, Stb.
2012, 345.
3 J.H.B. Bemelmans, ‘Totdat het tegendeel is bewezen.
De onschuldpresumptie in rechtshistorisch, theoretisch,
internationaalrechtelijk en Nederlands strafprocesrechtelijk
perspectief ‘ Deventer: Wolters Kluwer, 2018.
4 R.Kool, M. Moerings, ‘The victim has the floor.’ European
Journal of Crime, Criminal Law and Criminal Justice,
12(1), 46-60.
5 Stb. 2004, 382.
6 Verdonk, M.C.F. (2004). Wet van 21 juli 2004 tot wijziging
van enige bepalingen van het Wetboek van Strafvordering
(invoering van spreekrecht voor slachtoffers en
nabestaanden)
7 K. Lens, A. Pemberton, M. Groenhuijsen, ‘Het spreekrecht
in Nederland een bijdrage aan het emotioneel herstel
van slachtoffers?’, Intervict 2010, (online via www.
wodc.nl), p.58, 86.
8 Kamerstukken II 2011/12, 33 176, 3, p. 3-6.
9 Rb. Amsterdam 21 mei 2012,
ECLI:NL:RBAMS:2012:BW6148
10 Stb. 2016, 160.
11 Kamerstukken II 2014/15, 34082.
12 Stb. 2017, 90
13 N.A. Elbers, ‘Slachtofferadvocatuur. De rol van de advocatuur
in de bijstand van slachtoffers van ernstige gewelds-
en zedenmisdrijven’, WODC, 2018.
14 Aanwijzing slachtofferrechten, par. 2.2, wetten.overheid.nl.
15 Aanwijzing slachtofferrechten, par. 1.1 en 4.1, wetten.
overheid.nl
16 ‘Onbeperkt spreekrecht voor slachtoffers met ingang
van 1 juli 2016’, 7 januari 2018, Rijksoverheid.nl.
17 ‘Wetvoorstel uitbereiding slachtofferrechten’, 28 juni
2018, Rijksoverheid.nl.
18 ‘Waarschuwingen tegen uitbreiding slachtofferrechten’,
NJB, 2018/1691.
19 S.M. van Beek, ‘De bezwaren tegen het onbeperkte
spreekrecht, terecht of onterecht?’, TPWS, 2017/4.
20 A.K. de Graauw, ‘Spreekrecht ter zitting’, Trema 2004,
afl. 8, p. 351.
21 S.M. van Beek, ‘De bezwaren tegen het onbeperkte
spreekrecht, terecht of onterecht?’, TPWS, 2017/4.
22 HR 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR1149, r.o.
3.8.2.
23 Advies Raad voor de Rechtspraak aan de Staatssecretaris
van Veiligheid en Justitie, ‘Advies Conceptwetsvoorstel
Wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter
aanvulling van het
spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces
en wijziging van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven
ter uitbreiding van de mogelijkheid van uitkering
aan nabestaanden’, 19 december 2013, p. 7.
24 Kamerstukken II 2001/02, 27 632, nr. 8, p. 5 en nr.
12, p. 2.
25 Artikel 339 lid 1 sub 3 Wetboek van Strafvordering
26 Kamerstukken I 2015/16, 34082, G, p. 3 (NV).
27 M. de Boer, M. Weijers, ‘Een keer is genoeg. Verkennend
onderzoek naar secundaire victimisatie van slachtoffers
als getuigen in het strafproces’, WODC, 2010, p.
143.
28 B.F. Keulen, ‘Het slachtoffer, de modernisering van
het Wetboek van Strafvordering en de rechter’, Strafblad
2015/3, p. 249 en M.J. Borgers, ‘Op het bord van de rechter’,
DD 2015/64, afl. 9, p. 680.
29 S.M. van Beek, ‘De bezwaren tegen het onbeperkte
spreekrecht, terecht of onterecht?’, TPWS, 2017/4.
30 Kamerstukken II 2015/06, 34082 nr. 6.
31 Kamerstukken I 2007/08, 30143 D, 1.
32 Kamerstukken I 2015/16, 34082 E, 2-3.
33 V.Geeraets, W. Veraart, ‘Over verplichte excuses en
spreekrecht’ Netherlands Journal of Legal Philosophy
2017 (46) 2.
34 V.Geeraets, W. Veraart, ‘Over verplichte excuses en
spreekrecht’ Netherlands Journal of Legal Philosophy
2017 (46) 2.
35 P. van den Eshof, N.M. Nierop, ‘Beschuldigingen in zedenzaken:
onschuldpresumptie en slachtofferpresumptie,’
Delikt en Delinkwent 58(8) (2015): 616.
36 M. Groenhuijsen en R. Letschert, ‘Over spreekrecht
plus en een twee fasen proces.’, Liber amicorum, 2012.
37 V.Geeraets, W. Veraart, ‘Over verplichte excuses en
spreekrecht’ Netherlands Journal of Legal Philosophy
2017 (46) 2.
38 P. Plasman, ‘Plasman bepleit inperking spreekrecht
voor slachtoffers’, Advocatenblad, 23 juni 2017.
39 E. Bosch, M. De Klerk, ‘Niet het spreekrecht, maar de
onschuldpresumptie is doorgeschoten’ Advocatenblad,
10 oktober 2017.
40 E. van Sliedregt, ‘Tien tegen één. Een hedendaagse
bezinning op de onschuldpresumptie’, Den Haag: Boom
Juridische uitgevers, 2009.
41 S.M. van Beek, ‘De bezwaren tegen het onbeperkte
spreekrecht, terecht of onterecht?’, TPWS, 2017/4.
42 Jansen & De Lange, NJB 30 augustus 2018, afl. 28 p.
2053 – 2059.
43 Rb. Midden Nederland 17 juli 2018,
ECLI:NL:RBMNE:2018:3330.
Februari 2020 | Asega | 11
column
de nederlandse strafcultuur
romy ter horst
‘Er wordt in Nederland veel te laag gestraft’. Dit is een stelling die iedereen vast wel
eens voorbij heeft horen komen. 1 Maar hoe zit het eigenlijk met onze strafcultuur?
Hoe komt een rechter tot zijn straf en hoe zit het straftoemetingssysteem in Nederland
in elkaar? Als je veroordeeld wordt voor een strafbaar feit en je krijgt hiervoor
een straf, dan mag je ervan uitgaan dat de rechter aan de hand van objectieve criteria
tot een straf komt en dat gelijke gevallen gelijk behandeld worden. Maar hoe
vanzelfsprekend is dit in Nederland en hoe wordt dit bewerkstelligd? Deze vragen
zullen centraal staan in deze column waarin een blik wordt geworpen op de Nederlandse
strafcultuur. Zo zal worden gekeken of er een zekere mate van uniformiteit
is als het gaat om de straftoemeting. Het aantal factoren die een invloed hebben op
de straftoemeting zijn immers talrijk, dus het is de moeite waard om te zien of en
hoe die uniformiteit wordt gewaarborgd.
Deze column zal zich vooral toespitsen op
de ‘Oriëntatiepunten voor straftoemeting en
LOVS-afspraken’ (hierna: oriëntatiepunten). 2
Deze zijn ontwikkeld door het Landelijk Overleg
Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS) en
vormen een vertrekpunt voor de rechter bij de
op te leggen straf. Zo bieden ze de rechter handvatten
en een mogelijkheid om bij de strafoplegging
te verwijzen naar de landelijke praktijk.
De oriëntatiepunten binden de rechter echter
niet, de rechter blijft verantwoordelijk om per
geval een passende straf op te leggen. Ze zijn
ontwikkeld met het doel om de rechtseenheid
met betrekking tot de strafmaat te bevorderen. 3
Het is vanuit een maatschappelijk oogpunt niet
gek om een bepaalde voorspelbaarheid van de
straftoemeting te verwachten. Uiteenlopende
straffen voor dezelfde gevallen zijn immers niet
makkelijk te rechtvaardigen. 4 In deze column
wordt gekeken naar de totstandkoming en de
inhoud van de oriëntatiepunten, welke nadelen
er aan de oriëntatiepunten zitten en of het echt
tot meer gelijkheid leidt. Daarnaast wordt aandacht
besteed aan de rechterlijke vrijheid bij de
straftoemeting en hoe de Hoge Raad hieraan
toetst.
Oriëntatiepunten – hoe zit het in elkaar?
De oriëntatiepunten worden op voorstel van
de Commissie Rechtseenheid door het LOVS
vastgesteld. De Commissie inventariseert de
praktijk en gaat ten rade bij de gerechten. De
oriëntatiepunten komen dan tot stand als een
gemiddelde van de interne oriëntatiepunten
van rechtbanken en gerechtshoven voor een
bepaald delict. Mochten deze er niet zijn, dan
wordt rechtspraak.nl geraadpleegd. De oriëntatiepunten
vormen dus een weerspiegeling
van de al geldende rechtspraktijk van de
straftoemeting. 5
De oriëntatiepunten kennen een deel dat
bestaat uit oriëntatiepunten voor straftoemeting
voor meerderjarigen en een deel voor
minderjarigen. Beide delen bevatten daarnaast
de LOVS-afspraken. Dit zijn algemene afspraken
omtrent bijvoorbeeld de omzetting van een
voorwaardelijke vrijheidsstraf naar een taakstraf
en hoe de opbrengst van hennepteelt
moet worden berekend. Per delict wordt omschreven
welke straf voor welke vorm van het
delict kan worden opgelegd. Zo is bij verkrachting
24 maanden gevangenisstraf het uitgangspunt
en bij belediging een boete van €150,-.
Sommige delicten bevatten daarnaast een toelichting
met strafverzwarende en/of strafverminderende
factoren. Deze zijn specifiek omschreven
voor dat delict. Zo zijn bij artikel
240b Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) (kinderpornografie)
het aantal afbeeldingen, de
leeftijd van de slachtoffers en het type afbeeld-
12 | Asega | Februari 2020
ROMY TER HORST | DE NEDERLANDSE STRAFCULTUUR
ing factoren die invloed kunnen hebben op de
strafmaat. 6 De toelichting van artikel 300/302
Sr ((zware) mishandeling) vermeldt dat bij
huiselijk geweld in principe geen geldboete opgelegd
wordt en dat wanneer het feit begaan is
tegen een hulpverlener de straf met 33-100%
verhoogd kan worden. 7 Niet alle delicten bevatten
echter zo’n toelichting.
De oriëntatiepunten geven dus richting aan de
strafmaat voor de ‘standaardgevallen’, maar
wanneer er sprake is van een standaardgeval
is niet duidelijk. Deze worden namelijk niet
omschreven. Een standaardgeval op papier
zetten is natuurlijk niet gemakkelijk en te veel
detail zou de toepassing van een oriëntatiepunt
bemoeilijken. Een heel globaal geformuleerd
oriëntatiepunt dreigt daarentegen zijn betekenis
te verliezen. 8 Het ofwel heel uitgebreid
formuleren van een oriëntatiepunt ofwel het
formuleren van een prototype delict is dus een
lastig dilemma waarin een middenweg gezocht
moet worden.
De vrijheid van de strafrechter
Het belang van het formuleren van algemene
afspraken met betrekking tot de strafmaat
volgt uit het feit dat de strafrechter een behoorlijk
grote vrijheid heeft op het gebied van de
straftoemeting. De wetgever heeft de rechter
een brede marge gelaten bij het bepalen van
zowel de strafsoort als de hoogte van de straf. 9
We kennen in Nederland immers geen minimale
straffen en de straf komt tot stand door
maatwerk van de strafrechter. De uitleg van
de oriëntatiepunten is daarbij voorbehouden
aan de feitenrechter. In deze vrijheid ligt de
mogelijkheid van willekeur op de loer, wat een
gevaar vormt voor de gelijkheid van straffen. 10
Juist daarom is het belangrijk om een mate van
eenheid van straffen te bevorderen. Dit is dan
ook het doel van de oriëntatiepunten.
De strafrechter kan dus voor de oplegging van
de straf de oriëntatiepunten raadplegen, maar
is hiertoe niet verplicht. In 2002 oordeelde de
Hoge Raad dat de oriëntatiepunten geen recht
in de zin van artikel 79 Wet op de rechterlijke
organisatie vormen. 11 Hieruit volgt dat de Hoge
Raad terughoudend toetst bij de beoordeling
van de straftoemeting en er niet geklaagd kan
worden over een onjuiste toepassing van de
oriëntatiepunten. Hij toetst alleen of de uitleg
die de rechter aan de oriëntatiepunten heeft
gegeven begrijpelijk is. 12 Ook standaardmotiveringen
worden hierbij geaccepteerd, waardoor
het moeilijk is om aanknopingspunten te
vinden voor de ontwikkeling van het straftoemetingsrecht
in de strafmotivering. 13 Zonder
uitgebreide motivering is immers niet duidelijk
hoe de rechter tot zijn straf is gekomen en welke
factoren daarbij zijn meegewogen.
Dit beperkte karakter van de toetsing zorgt er
mede voor dat niet alle rechters zich gebonden
voelen aan de oriëntatiepunten en zich vooral
focussen op wat er in de wet staat. 14 Zolang niet
alle rechters acht slaan op de geformuleerde
uitgangspunten zal het moeilijk worden om het
beoogde doel van rechtseenheid te bewerkstelligen.
De opgelegde straffen zullen dan sneller
uiteenlopen. Een manier om ervoor te zorgen
dat de rechter zich toch uitlaat over de oriëntatiepunten,
is door een uitdrukkelijk onderbouwd
standpunt (artikel 359 lid 2, tweede volzin,
Sv) naar voren te brengen. De rechter is dan
verplicht om daar in zijn motivering omtrent
de straf op in te gaan. 15
Ruimte voor verbetering?
Naast het feit dat niet alle rechters evenveel
waarde hechten aan de oriëntatiepunten, zitten
er nog een aantal haken en ogen aan. Zoals al
eerder benoemd zijn de oriëntatiepunten retrospectief
samengesteld. Ze vormen een weerspiegeling
van de reeds gedane uitspraken. Dit
kan met name een probleem vormen wanneer
nieuwe delictsomschrijvingen ontstaan. Er is
dan behoefte aan richtlijnen over de hoogte
van de op te leggen straf, maar er is nog geen
rechtspraak waarop de rechter zijn straftoemeting
kan baseren. Juist dan zou het waardevol
zijn om terug te kunnen vallen op de oriëntatiepunten.
Een voorkomend argument is dan ook
dat er ruimte is voor verbetering met betrekking
tot de manier waarop de oriëntatiepunten
worden vastgesteld. 16
De oriëntatiepunten kennen geen algemeen
deel met geformuleerde doelstellingen en beginselen.
Lensing gaat in zijn bijdrage in het
Tijdschrift voor rechtspraak en straftoemeting
op zoek naar de mogelijke voordelen van zo’n
algemeen deel voor de oriëntatiepunten. Hij
benoemt dat vanzelfsprekende beginselen als
het proportionaliteits- en evenredigheidsbeginsel
niet expliciet zijn neergelegd. Dit terwijl
het in de rechtsorde van de Europese Unie wel
uitdrukkelijk erkend is. 17 Een van de belangrijkste
overwegingen bij de straftoemeting is
de mate van verwijtbaarheid. Dit zou een rol
kunnen innemen bij de formulering van het
evenredigheidsbeginsel. 18
Ook het gelijkheidsbeginsel, dat inhoudt dat
rechters gelijke gevallen gelijk en ongelijke
gevallen ongelijk moeten behandelen, zou opgenomen
kunnen worden. Dit beginsel is van
essentieel belang omdat verschillen in uitkomsten
verklaarbaar en gerechtvaardigd moeten
Februari 2020 | Asega | 13
ROMY TER HORST | DE NEDERLANDSE STRAFCULTUUR
zijn. Daarnaast moeten rechters bij de straftoemeting
dezelfde maatstaven hanteren en
dezelfde procedure volgen. Het is echter moeilijk
om te beoordelen wanneer er sprake is van
een gelijk geval. Dit hangt namelijk af van alle
omstandigheden van het geval en welk gewicht
aan verschillende factoren wordt toegekend.
Het zou makkelijker zijn voor rechters als zij
bepaalde factoren niet mee hoeven te wegen of
als aan bepaalde factoren standaard meer gewicht
toekomt. 19
Een andere mogelijke toevoeging aan de oriëntatiepunten
is het vastleggen van maatstaven
voor de inhoudelijke beoordeling van een zaak.
Hiermee wordt vooral voor de samenleving de
toegang tot de strafrechtspraak en het begrip
voor uitspraken vergroot. Het formuleren van
een algemeen deel waarin deze beginselen in
de oriëntatiepunten worden vastgelegd, zou
kunnen leiden tot meer consistentie in de
rechtspraak. Daarmee zal de rechtszekerheid
tot op zekere hoogte bevorderd kunnen worden.
Juist deze beginselen en het feit dat ze niet
zijn vastgelegd in de Nederlandse rechtsorde,
pleiten voor de ontwikkeling van richtlijnen
en oriëntatiepunten. 20 Het toevoegen van een
algemeen deel aan de oriëntatiepunten is mogelijk
een goede optie om de rechtszekerheid
te vergroten. Daarnaast zijn nog lang niet voor
alle delicten oriëntatiepunten ontwikkeld. Ook
hier ligt dus nog ruimte voor uitbreiding.
Gelijke gevallen, gelijke straffen?
Zoals eerder is benoemd, trachten de oriëntatiepunten
de rechtseenheid te bevorderen door
in gelijke gevallen gelijk te straffen. In hoeverre
kunnen we in de praktijk zien dat dit is gelukt?
Den Hartog betoogt dat de oriëntatiepunten
in fraudezaken niet leiden tot meer gelijkheid.
Doordat het niet duidelijk is welk gewicht aan
welke factor moet worden toegekend, zullen
verschillende rechters niet hetzelfde gewicht
toekennen aan verschillende factoren. Dit kan
leiden tot afwijkende straffen en ongelijkheid. 21
Hij illustreert dit aan de hand van aan de praktijk
ontleende zaken en hoe verschillende interpretaties
van de oriëntatiepunten tot uiteenlopende
straffen kunnen leiden. Volgens Den
Hartog moet er meer consensus ontstaan over
welke factoren een rol moeten spelen en over
het gewicht dat aan die factoren moet worden
toegekend. De belangrijkste vraag die daarvoor
beantwoord moet worden, is de vraag hoe je tot
een juiste straftoemeting komt. 22 Als we het antwoord
op die vraag vast zouden leggen in de
oriëntatiepunten, biedt dat rechters meer houvast.
Ook Berghuis bepleit dat de oriëntatiepunten
beter vormgegeven kunnen worden nu er geen
systematisch overzicht is van welke factoren
een rol moeten spelen en welk gewicht daaraan
moet worden toegekend. Hij stelt voor om
die honderd verschillende factoren te vervangen
door vier categorieën: de ernst van het
delict, de stelselmatigheid waarmee delicten
zijn gepleegd, de kenmerken van slachtoffers
en de kenmerken van de delinquent. Hiermee
zouden de oriëntatiepunten kunnen worden
vereenvoudigd omdat duidelijker wordt hoe de
rechter tot zijn afweging kan komen. 23
Conclusie
De oriëntatiepunten zijn geformuleerd met het
doel om meer rechtseenheid te creëren. Hoewel
het aan de feitenrechter blijft om maatwerk te
leveren bij de straftoemeting, mag enige voorspelbaarheid
met betrekking tot de strafmaat
verwacht worden, zodat gelijke gevallen gelijk
gestraft worden. Het bestaan van oriëntatiepunten
waaraan rechters ziczh bij de straftoemeting
kunnen refereren lijkt een goede
manier om de rechtsgelijkheid te bevorderen.
De manier waarop de oriëntatiepunten nu in
elkaar zitten leidt echter nog tot mogelijkheid
voor verbetering. Er zijn te veel verschillende
factoren die meegewogen kunnen worden en te
weinig duidelijkheid over hoeveel gewicht aan
die factoren moet worden toegekend. Daarnaast
is het nog geen gewoonte voor alle rechters
om de oriëntatiepunten te hanteren en wordt
de toepassing ervan niet altijd uitgebreid gemotiveerd.
Dit leidt tot het feit dat rechters nog
te vaak tot uiteenlopende straffen kunnen komen.
De oriëntatiepunten zijn een goede stap
in de richting van meer rechtseenheid, maar er
blijft ruimte voor verbetering.
Eindnoten
1 SCP, Burgerperspectieven 2018/4, Den Haag: SCP
2018, p. 12.
2 www.rechtspraak.nl/SiteCollectionDocuments/Orientatiepunten-en-afspraken-LOVS.pdf.
3 ‘Oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspra-
14 | Asega | Februari 2020
ROMY TER HORST | DE NEDERLANDSE STRAFCULTUUR
ken’, p. 1.
4 W. Valkenburg en T. de Lange, ‘Strafmaat in perspectief’,
Strafblad 2017, p. 72.
5 H. Abbink, ‘Oriëntatiepunten straftoemeting, een verkenning’,
Trema Straftoemetingsbulletin 2010, nr. 1, p. 3.
6 ‘Oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken’,
p. 6.
7 ‘Oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken’,
p. 8.
8 H. Abbink, ‘Oriëntatiepunten straftoemeting, een verkenning’,
Trema Straftoemetingsbulletin 2010, nr. 1, p.5.
9 W. Valkenburg en T. de Lange, ‘Strafmaat in perspectief’,
Strafblad 2017, p. 72.
10 R.G.A. Beaujean, ‘Straffen is maatwerk, maar meten
we wel met dezelfde maten?’, Trema Straftoemetingsbulletin
2008, nr. 1, p. 20.
11 HR 3 december 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE8838,
r.o. 3.2.4.
12 HR 31 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:114, r.o. 3.4.1
en de conclusie van F.W. Bleichrodt, punt 20.
13 J.W. Fokkens, ‘Oriëntatiepunten en verbetering van de
straftoemeting’, Tijdschrift voor rechtspraak en straftoemeting
2018, nr. 2, p. 7.
14 W. Valkenburg en T. de Lange, ‘Strafmaat in perspectief’,
Strafblad 2017, p. 73.
15 M.J. Borgers, annotatie bij HR 29 maart 2011,
ECLI:NL:HR:2011:BO6702, punt 4 en F. Velling-Schootstra,
annotatie bij HR 31 januari 2017,
ECLI:NL:HR:2017:114, punt. 7.
16 Zie bijvoorbeeld W. Valkenburg en T. de Lange, ‘Strafmaat
in perspectief’, Strafblad 2017.
17 H. Lensing, ‘Een Algemeen Deel voor de oriëntatiepunten?’,
Tijdschrift voor rechtspraak en straftoemeting
2018, nr. 2, p. 20-21.
18 H. Lensing, ‘Een Algemeen Deel voor de oriëntatiepunten?’,
Tijdschrift voor rechtspraak en straftoemeting
2018, nr. 2, p. 22.
19 H. Lensing, ‘Een Algemeen Deel voor de oriëntatiepunten?’,
Tijdschrift voor rechtspraak en straftoemeting
2018, nr. 2, p. 21-22.
20 H. Lensing, ‘Een Algemeen Deel voor de oriëntatiepunten?’,
Tijdschrift voor rechtspraak en straftoemeting
2018, nr. 2, p. 22 & 27.
21 J.D. den Hartog, ‘Oriëntatiepunten voor straftoemeting
in fraudezaken leiden niet tot meer gelijkheid, wel
tot onevenwichtigheid’, Trema Straftoemetingsbulletin
2012, nr. 2, p. 42.
22 J.D. den Hartog, ‘Oriëntatiepunten voor straftoemeting
in fraudezaken leiden niet tot meer gelijkheid, wel
tot onevenwichtigheid’, Trema Straftoemetingsbulletin
2012, nr. 2, p. 45.
23 B. Berghuis, ‘Eenduidige straftoemeting?’, Tijdschrift
voor rechtspraak en straftoemeting 2018, nr. 2, p. 32-33.
Februari 2020 | Asega | 15
vaklunch
#351: aanwezig of niet?
Het aanwezigheidsrecht van een verdachte
bij zijn eigen zaak is een groot goed.
Dat concludeerden we ook in Vaklunch
#218 en Vaklunch #332. Maar wat gebeurt
er als de verdachte niet bij de zitting aanwezig
is? Wanneer moet een zitting worden
geschorst en hoe vaak kan de rechter de zitting
schorsen in verband met het effectueren
aanwezigheidsrecht? Dat hangt helemaal af
van de opstelling van de verdachte. In twee
recente arresten zien we dat de redenen voor
de afwezigheid van een verdachte kunnen
verschillen, en dat dit leidt tot een totaal verschillende
uitkomst van de zaak.
In het eerste geval gaat het om een zaak waarbij
de verdachte vlak voor aanvang van de inhoudelijke
behandeling van zijn zaak is uitgezet
naar Libanon. De rechtbank behandelt
de zaak wel en veroordeelt de verdachte tot
een straf van 3 jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De verdachte gaat in hoger beroep.
Voor de zitting in hoger beroep vraagt de verdachte
een visum aan zodat hij bij de zitting
aanwezig kan zijn. Verder koopt de verdachte
een vliegticket en boekt een hotel, maar zijn
visum wordt uiteindelijk afgewezen. Om die
reden kan de verdachte niet naar Nederland
komen en aanwezig zijn bij zijn strafzaak. Het
Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt
dat de zaak kan worden afgedaan buiten
de aanwezigheid van de verdachte. Maar daar
is het gerechtshof Amsterdam het gelukkig
niet mee eens.
Het Hof overweegt dat het aanwezigheidsrecht
een zwaarwegend recht is van de verdachte
en dat het laten voeren van de verdediging
door de raadsvrouw onvoldoende is om het
gebrek aan aanwezigheid van de verdachte
te compenseren. Belangrijk is daarbij dat
de verdachte ook niet bij de zitting in eerste
aanleg kon zijn. Daarnaast zijn de belangen
groot nu hij tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf
is veroordeeld. Het hof is ook van
oordeel dat deze inbreuk op het verdedigingsrecht
onherstelbaar is. De verdachte heeft
er immers alles aan gedaan om bij de zitting
aanwezig te zijn terwijl de Nederlandse overheid
geen enkele inspanning heeft geleverd
om het aanwezigheidsrecht van deze verdachte
te effectueren. Mede in het licht van de
vele schorsingen die reeds hebben plaatsgevonden
komt het hof tot de conclusie dat sprake is
van onherstelbare inbreuk op de verdedigingsrechten
en verklaart het Openbaar Ministerie
niet-ontvankelijk in de vervolging.
Hoe anders kan het lopen als een verdachte simpelweg
niet bij zijn zitting komt opdagen. Uit
een arrest van de Hoge Raad van 26 november
2019 volgt dat als een verdachte zonder reden
niet komt opdagen en de raadsman genoodzaakt
is een aanhoudingsverzoek te doen, een dergelijk
aanhoudingsverzoek flink onder de loep wordt
genomen. De Hoge Raad herhaalt nogmaals
de overwegingen uit het overzichtsarrest van
6 oktober 2018. In dit arrest heeft de Hoge
Raad onder meer vooropgesteld dat, nadat in
voorkomende gevallen gelegenheid is geboden
voor een nadere toelichting of het overleggen
van bewijsstukken, de rechter het verzoek om
aanhouding van de zitting in verband met het
effectueren van het recht op aanwezigheid reeds
kan afwijzen op de grond dat de aan het verzoek
ten grondslag gelegde omstandigheid niet
aannemelijk is. Het enkel uiten van een vermoeden
waarom de verdachte niet aanwezig was,
was in deze zaak niet voldoende. Het Hof mocht
de zaak daarom buiten de aanwezigheid van de
verdachte voortzetten.
Hoewel het aanwezigheidsrecht van een verdachte
dus een groot goed is en geen recht is
dat door de aanwezigheid van een advocaat kan
worden gecompenseerd, moet niet te gemakkelijk
met dit recht worden omgesprongen. De
verdachte moet kunnen aantonen dat hij bij de
zitting aanwezig wil zijn en waarom dat niet kan.
Ook zijn er omstandigheden denkbaar waarbij
het Openbaar Ministerie zwaar wordt aangerekend
als geen inspanningen worden geleverd om
de verdachte bij de zitting aanwezig te laten zijn.
Het ‘zomaar’ niet komen opdagen bij je eigen
zitting doet echter afbreuk aan dit belangrijke
aanwezigheidsrecht, maar de voorgaande jurisprudentie
toont ook aan dat er niet zomaar vanuit
moet worden gegaan dat een verdachte geen
goede reden zou hebben om afwezig te zijn. Een
aanhoudingsverzoek moet dus zorgvuldig worden
beoordeeld en niet te gemakkelijk worden
afgewezen.
16 | Asega | Februari 2020
HERTOGHS ADVOCATEN | #351: AANWEZIG OF NIET?
Heb je vragen over het voorgaande of wil je hierover
van gedachten wisselen? Neem dan contact
op met boezelman@hertoghsadvocaten.
nl of boer@hertoghsadvocaten.nl. Uiteraard
is het ook mogelijk om over dit onderwerp te
praten in een Vaklunch on demand bij jou op
kantoor.
Februari 2020 | Asega | 17
religieuze uitingen versus strafrechtelijke bepalingen
miranda van tuinen
‘Wij ONTKENNEN dat God het huwelijk heeft bedoeld als een homoseksuele, polygame
of polyamoreuze relatie’. 1 Dit staat in het eerste artikel van de Nashvilleverklaring.
Dat is een verklaring over het christelijk geloof die zich uitspreekt
tegen homo- en transseksuele relaties. Het is een omstreden verklaring die de
vraag oproept wat de verhouding is tussen de vrijheid van meningsuiting in het
licht van religie en strafrechtelijke bepalingen. Het zogenoemde boerkaverbod is
gericht op een vergelijkbare verhouding, namelijk de verhouding tussen de godsdienstvrijheid
en strafrechtelijke bepalingen. Vrouwen die in overeenstemming
met hun geloof gezichtsbedekkende kleding dragen, mogen bepaalde openbare
plaatsen niet meer betreden. Beide onderwerpen zijn actueel en daarom zal ik me
in dit essay richten op de beperking van deze grondrechten in het licht van enkele
strafrechtelijke bepalingen. De volgende vragen zullen hierbij centraal staan. Mogen
vrouwen die in overeenstemming met hun geloof een nikab dragen om die reden
een bus worden uitgezet? En mag men in het licht van een religie een verklaring
opstellen die zich keert tegen homo- en transseksuele relaties?
essay
Beperking van godsdienstvrijheid
De vrijheid van godsdienst en levensovertuiging
(kort gezegd: de godsdienstvrijheid) is
neergelegd in artikel 6 van de Grondwet (hierna:
Gw) en in artikel 9 van het Europees
Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna:
EVRM). Naast de vrijheid (g)een godsdienst
aan te hangen, valt hier ook onder de vrijheid
van de verandering van godsdienst, het belijden,
het verkondigen en het zich gedragen
overeenkomstig de voorschriften hiervan. Het
is van belang dat het echt gaat om een godsdienst
of levensovertuiging, maar dat is niet
altijd meteen duidelijk. Het is wel duidelijk
dat de grote religies, zoals het christendom en
de islam, in ieder geval onder godsdienst vallen.
Deze stromingen hebben namelijk ‘een
zeker niveau van overtuigingskracht, ernst,
samenhang en belang’ bereikt. 2 Bij een levensbeschouwing
gaat het erom dat het de gehele
levensopvatting betreft en het samenhangt met
het geweten. 3 Het belijden betreft daarnaast
het daadwerkelijk gedragen naar een godsdienst
of levensovertuiging. 4
Een beperking van deze rechten is onder omstandigheden
mogelijk. Artikel 6 lid 1 Gw
heeft het over de vrijheid van godsdienst en
levensovertuiging ‘behoudens ieders verantwoordelijkheid
volgens de wet’. Hieruit volgt
dat de wet in formele zin de vrijheid kan
beperken. Wanneer het gaat om belijden buiten
gebouwen en besloten plaatsen, volgt uit artikel
6 lid 2 Gw dat ook andere regelgevers deze
vrijheid kunnen beperken indien deze bevoegdheid
is gedelegeerd. 5 Uit artikel 9 lid 2 EVRM
blijkt daarnaast dat de godsdienstvrijheid bij
wet kan worden beperkt indien het noodzakelijk
is in een democratische samenleving en in
het belang van de openbare veiligheid, de bescherming
van de openbare orde, goede zeden
of gezondheid of de bescherming van de rechten
en vrijheden van anderen. In situaties waarin
de overheid de godsdienstvrijheid beperkt,
is mogelijk ook de vrijheid van meningsuiting
uit artikel 10 EVRM in het geding. Een meningsuiting
kan namelijk in het licht van een godsdienst
zijn gedaan. Uit het artikel blijkt dat voor
beperking van dit recht dezelfde regels gelden
als bij beperking van de godsdienstvrijheid. Bij
de beoordeling van een beperking maakt het
dus niet uit op welk specifieke grondrecht de
klacht is gebaseerd.
Wanneer er een situatie is waarin de wet de
godsdienstvrijheid beperkt, moet aan de hand
van de genoemde criteria uit artikel 9 EVRM
worden nagegaan of deze beperking is toegestaan.
Het eerstgenoemde criterium is dat de
beperking bij wet moet zijn voorzien. ‘Bij wet’
omvat in deze regeling zowel formele wetten
als lagere regelingen en ongeschreven recht.
Van belang is dat deze wet toegankelijk en
voorzienbaar is voor het individu. Hier is bijna
altijd aan voldaan. Meestal is ook voldaan aan
het derde genoemde criterium, namelijk dat de
beperking in het belang moet zijn van een doel
zoals in de wet omschreven. 6 Het gaat dus in
de praktijk vaak om het tweede genoemde criterium:
noodzakelijkheid in een democratische
samenleving. Een onderdeel hiervan is de
noodzakelijkheid, waarbij het van belang is dat
er een ‘dringende maatschappelijke behoefte’
is voor de beperking. 7 Een ander onderdeel van
het criterium is de ‘democratische samenleving’.
Hiervoor is geen definitie gegeven door
Februari 2020 | Asega | 19
MIRANDA VAN TUINEN | RELIGIEUZE UITINGEN VERSUS STRAFRECHTELIJKE BEPALINGEN
het Europees Hof voor de Rechten van de Mens
(hierna: EHRM), maar zonder pluralisme, tolerantie
en ruimdenkendheid is het volgens het
EHRM moeilijk voor te stellen dat een samenleving
democratisch is. 8 Het laatste onderdeel
van het criterium is dat de beperking ‘evenredig
is aan het door de lidstaat aangevoerde legitieme
doel’. Hierbij spelen proportionaliteit en
subsidiariteit een rol. 9
Gezichtsbedekkende kleding
Het zogenoemde boerkaverbod is een voorbeeld
van een botsing tussen een grondrecht en
het strafrecht. Het gaat om de godsdienstvrijheid
uit artikel 9 EVRM en de strafrechtelijk
gehandhaafde Wet gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende
kleding. Deze wet, die sinds een
paar maanden in werking is getreden, verbiedt
kleding die iemand onherkenbaar maakt of die
het gezicht volledig bedekt, zoals een boerka
en een nikab. Dit geldt alleen voor de in de wet
genoemde openbare plaatsen en behoudens de
in het tweede lid genoemde uitzonderingen. Al
voor de totstandkoming vroeg onder andere
de Raad van State zich echter af of deze wet in
strijd zou zijn met de godsdienstvrijheid. 10 Het
dragen van een boerka en een nikab is namelijk
direct verbonden met het islamitische geloof.
Door deze wet worden islamitische vrouwen
dus beperkt bij het uitoefenen van hun geloof.
De wet beperkt een grondrecht en is daarom alleen
toegestaan wanneer de beperking noodzakelijk
is in de democratische samenleving.
In enkele andere Europese landen is al eerder
een soortgelijke wet in werking getreden.
Aangezien deze wetten langer bestaan dan
de Nederlandse wet, heeft onder andere het
EHRM zich hier al over uitgelaten. Zo heeft het
EHRM het Franse boerkaverbod beoordeeld
als een toelaatbare beperking op de godsdienstvrijheid
uit artikel 9 EVRM. 11 Zoals eerder is
besproken, is voor een beperking op een grondrecht
vereist dat het bij wet is beperkt en een
doel heeft zoals omschreven in de wet. Het is
duidelijk dat er is voldaan aan het vereiste ‘bij
de wet’, want het gaat om een wet in formele
zin. Wat betreft het doel van de wet voerde
Frankrijk in dit geval aan dat de openbare
veiligheid en de ‘rechten van anderen’ met het
boerkaverbod gediend zouden zijn. Aangezien
deze twee doelen zijn genoemd in artikel 9 lid
2 EVRM, zijn dit toegestane doelen. Het kunnen
identificeren van mensen hangt volgens
Frankrijk samen met het voorkomen van algemeen
gevaar voor personen en goederen, en
met het bestrijden van identiteitsfraude. Het
EHRM achtte dit aannemelijk. Wat betreft
de ‘rechten van anderen’ zou het gaan om het
recht van sociale interactie met de persoon die
een boerka draagt. Ook dit achtte het EHRM
aanvaardbaar als doel van het boerkaverbod. 12
De beperking moet echter ook noodzakelijk
zijn in een democratische samenleving. Een
onderdeel hiervan is dat de beperking evenredig
moet zijn aan het door de lidstaat aangevoerde
wettige doel. Het boerkaverbod is volgens
het EHRM niet evenredig aan het doel
van de openbare veiligheid. Het identificeren
van personen kan namelijk ook worden bereikt
door het gebruik van minder vergaande middelen.
Zo zou het boerkaverbod bijvoorbeeld
kunnen gelden op enkel specifieke locaties of
alleen onder bepaalde omstandigheden. Een
algemeen boerkaverbod, zoals hier het geval is,
zal pas proportioneel kunnen zijn wanneer er
is aangetoond dat er een algemene bedreiging
is van deze openbare veiligheid. Dat is hier niet
het geval, dus op grond van dit doel zou het
boerkaverbod niet mogelijk zijn. Wat betreft
het doel van het beschermen van het recht van
sociale interactie heeft het EHRM daarentegen
alleen marginaal getoetst. Er is veel ruimte gelaten,
omdat hier een belangenafweging is vereist
en de lidstaat hiervoor het meest geschikt.
Het EHRM ziet dit recht daarnaast als belangrijk
kenmerk van de Franse democratische
samenleving. Daarom is het Franse boerkaverbod
in stand gelaten, ook al is hier wel kritiek
op. 13
Het Belgisch Grondwettelijke Hof heeft daarnaast
het Belgische boerkaverbod als grondwettig
beoordeeld. Volgens dit hof zou namelijk
aan alle vereisten van het EVRM zijn voldaan
om een grondrecht te mogen beperken. Zo is
het doel van de wet ook hier het beschermen
van de openbare orde en ‘rechten van anderen’.
Met gezichtsbedekkende kleding is het namelijk
lastiger om mensen te identificeren en te
herkennen. Het boerkaverbod is als grondwettig
beoordeeld ondanks dat er al een wet is die
identiteitscontroles door de politie mogelijk
maakt door bijvoorbeeld het oplichten van een
sluier. Het continu herkennen van mensen lijkt
niet nodig te zijn. Het zou wel nodig kunnen
worden geacht wanneer de beperking alleen
zou zijn gericht op plaatsen met een verhoogd
veiligheidsrisico. 14 Nu dat niet het geval is, is
het niet helemaal duidelijk waarom het verbod
noodzakelijk is in een democratische samenleving.
Daarnaast kan een beperking van een
grondrecht niet enkel worden gebaseerd op
het feit dat mensen gezichtsbedekkende kleding
aanstootgevend vinden en het boerkaverbod
kan worden gezien als vrouwonvriendelijk.
15 Volgens het Belgische hof is er echter wel
voldaan aan de eisen voor beperking van een
grondrecht en is de wet ook evenredig, omdat
20 | Asega | Februari 2020
MIRANDA VAN TUINEN | RELIGIEUZE UITINGEN VERSUS STRAFRECHTELIJKE BEPALINGEN
er geen zware straffen staan op overtreding van
het boerkaverbod.
Dit lijkt echter niet in overeenstemming met
rechtspraak van het EHRM over de beperking
van grondrechten. Volgens het EHRM zou
strafrechtelijke sanctionering zoveel mogelijk
moeten worden voorkomen. 16 Een opvatting
is dat het Belgische hof zich teveel heeft gericht
op de wil van de meerderheid, terwijl in
een democratie juist ook minderheden moeten
worden beschermd. 17 Toch heeft het EHRM
geoordeeld dat ook het Belgische boerkaverbod
in stand kan worden gelaten. De overwegingen
lijken op die van de zaak over het Franse
boerkaverbod. Het EHRM beoordeelt het
genoemde doel op dezelfde manier legitiem.
Daarnaast constateert het EHRM ook in deze
zaak dat voor de vraag of het boerkaverbod
noodzakelijk is in een democratische samenleving,
marginaal moet worden getoetst. Een
reden van de marginale toetsing, is dat er in
Europa geen overeenstemming bestaat over de
vraag wat een gerechtvaardigde beperking van
de godsdienstvrijheid is. Het EHRM zag wel in
dat er risico’s waren. Zo is de sanctie op overtreding
van het verbod onder omstandigheden
een gevangenisstraf en dus niet een straf van
de lichtste vorm. 18 Toch is ook in deze zaak
geen zwaardere toets toegepast.
Nu duidelijk is geworden hoe het EHRM heeft
geoordeeld over het boerkaverbod in andere
Europese landen, is het tijd om naar Nederland
te kijken. Het Nederlandse boerkaverbod lijkt
op de eerder genoemde boerkaverboden, daarom
is het aannemelijk dat ook deze in overeenstemming
is met het EVRM. Ten eerste is
het Nederlandse boerkaverbod, zoals duidelijk
is geworden, bij wet voorzien. Daarnaast is
het doel van de wet ook hier het beschermen
van de rechten en vrijheden van anderen. En
ook hier is de nadruk gelegd op het belang van
onderlinge communicatie. Een verschil is dat
het Nederlandse boerkaverbod is beperkt tot
bepaalde plaatsen, namelijk tot het onderwijs,
de zorg, het openbaar vervoer en overheidsgebouwen.
Op deze plaatsen is openlijke communicatie
namelijk noodzakelijk voor kwalitatieve
dienstverlening en een veilige omgeving.
Mensen zijn daar aangewezen op contact met
elkaar. 19
Uit de eerdergenoemde uitspraken van het
EHRM blijkt dat bij de beoordeling van de
noodzakelijkheid van het boerkaverbod in een
democratische samenleving het van belang is
dat het gaat om alle gezichtsbedekkende kleding
en niet enkel om religieuze. Ook is het van
belang dat er een lage strafbedreiging van toepassing
is, namelijk een boete van de eerste
categorie zoals omschreven in artikel 23 lid 4
van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
Deze zal pas worden opgelegd nadat een verzoek
om de kleding te verwijderen en/of de
plaats te verlaten is geweigerd. 20 Vergeleken
met de Franse en Belgische situatie lijkt hier
beter te zijn voldaan aan de evenredigheid van
de beperking in verhouding tot het legitieme
doel. Zeker ook gelet op het feit dat Nederland
een pluriforme samenleving is, waarin onderling
communiceren ervoor zorgt dat iedereen
kan deelnemen aan het maatschappelijk verkeer.
21 Vermoedelijk zou het EHRM daarom
ook dit boerkaverbod marginaal toetsen en in
stand laten.
Nashville-verklaring
De Nashville-verklaring is een ander voorbeeld
van een botsing tussen grondrechten en een
strafrechtelijke bepaling. Deze verklaring bevat
enkele normen en waarden van het christendom
zoals genoemd in de inleiding. De normen
en waarden zijn mogelijk in strijd zijn met de
artikelen 137c en 137d Sr over groepsbelediging
en het aanzetten tot haat of discriminatie.
Het doel van de verklaring is een eenduidig
conservatief christelijke opvatting onder de
aandacht te brengen over thema’s zoals genderneutraliteit,
homo- en transseksualiteit.
Dit houdt vooral het tegenspreken van relaties
binnen deze vormen van seksualiteit in, omdat
God dit niet zo zou hebben bedoeld. 22 Het gaat
bij de beoordeling van de Nashville-verklaring
dan ook om de vrijheid van godsdienst, want
het christendom is, zoals eerder vermeld, een
godsdienst zoals bedoeld in het EVRM. Ook
betreft het de vrijheid van meningsuiting, want
het gaat om de mening van een groep christenen.
De vraag is of deze uiting van een mening
en een godsdienst in strijd is met de genoemde
strafrechtelijke artikelen en of op grond daarvan
de verklaring verboden mag worden.
Februari 2020 | Asega | 21
MIRANDA VAN TUINEN | RELIGIEUZE UITINGEN VERSUS STRAFRECHTELIJKE BEPALINGEN
Uit jurisprudentie over artikel 137c Sr volgt een
toetsingskader dat ook van toepassing is op artikel
137d Sr. Een uitlating is beledigend, wanneer
deze tot doel heeft een groep mensen of
haar kenmerk aan te tasten in zijn goede naam
en eer en wanneer deze groep hierbij in een
kwaad daglicht wordt gesteld. 23 De volgende
drie vragen zijn van belang bij de beoordeling
van de uitlating: 24
- Is de gedane uitlating beledigend wanneer
deze op zichzelf wordt beschouwd?
- Neemt de context waarin de uitlating is
gedaan het beledigende karakter weg?
- Kan de uitlating worden aangemerkt als
‘onnodig grievend’?
Artikel 137c en 137d Sr kunnen een grondrecht
dus beperken als aan deze voorwaarden is
voldaan, want dan kan een uitlating worden
verboden. Een beperking van een grondrecht
op grond van deze wetten voldoet mogelijk aan
de genoemde eisen uit het EVRM. De beperking
is dan namelijk voorzien bij wet, het dient
een doel zoals in de wet omschreven en kan
noodzakelijk zijn in een democratische samenleving.
De rechter zal echter eerst aan de hand
van het toetsingskader moeten beoordelen of
een uitlating in strijd is met de strafrechtelijke
bepalingen. Als dat niet het geval is, kan de uitlating
niet worden verboden en is er ook geen
grondrecht beperkt. Wel houdt de rechter bij
beoordeling van de strafbaarheid van een uitlating
al rekening met de eisen van het EVRM,
aangezien de rechter in overeenstemming met
het EVRM moet rechtspreken. Dit volgt uit artikel
94 van de Grondwet.
Als naar het toetsingskader van de genoemde
strafrechtelijke artikelen wordt gekeken in samenhang
met religie, is de context erg belangrijk.
Wanneer de beledigende uitlating namelijk
is gedaan in een rechtstreeks verband met de
geloofsopvatting van iemand, kan dat het beledigende
karakter weghalen. 25 Het feit dat de
uitlating is gedaan in verband met een geloofsopvatting,
neemt echter het beledigende karakter
niet weg wanneer de uitlating alsnog onnodig
grievend is. Daar is sprake van indien er
een wanverhouding bestaat tussen het beledigende
karakter en het nut van de uitlating. 26 Dit
was het geval in een zaak waarin flyers werden
verspreid waarin homoseksuelen zonder grond
in verband werden gebracht met kindermisbruik.
27 Daarnaast waren in een andere zaak de
uitlatingen van een politicus onnodig grievend,
omdat hij de minderwaardigheid van homoseksuelen
benadrukte ten opzichte van heteroseksuelen
en aanzette tot discriminatie. 28 In zulke
gevallen kunnen grondrechten dus wel degelijk
worden beperkt en is er volgens de rechter
sprake van de nodige noodzakelijkheid in een
democratische samenleving. De beperking lijkt
te voldoen aan de vereiste evenredigheid, omdat
de rechter pas een grondrecht beperkt als
het ‘onnodig grievend’ is.
De Hoge Raad heeft zich al eerder uitgelaten
over de belediging van homoseksualiteit. In
een zaak heeft de verdachte de vergelijking tussen
homo- en heteroseksualiteit gelijkgesteld
met de vergelijking tussen diefstal en het
schenkingsrecht of mishandeling met verpleging.
Het hof in Den Haag heeft deze verdachte
vrijgesproken, omdat de uitlating is gedaan in
het publieke debat over de vraag of het homohuwelijk
een wettelijke basis moet krijgen en
de uitlating enkel was bedoeld om een vergelijking
tussen goed en kwaad te maken. Het was
niet de bedoeling een homoseksueel te vergelijken
met een misdadiger. Het Hof heeft daarom
geoordeeld dat dit enkel het belijden van
een mening is die voortkomt uit christelijke
opvattingen en daarom niet in strijd is met de
wet. De Hoge Raad was het met het oordeel van
het hof eens. 29 Ook hieruit blijkt dat de rechter
niet zomaar een beperking op het grondrecht
aanvaardt, dat is in overeenstemming met de
eisen van het EVRM dat een grondrecht niet
zomaar beperkt mag worden. Deze terughoudendheid
is daarom ook terug te vinden bij de
beoordeling van de Nashville-verklaring die nu
zal volgen. Een rechter heeft zich daar echter
nog niet over uitgesproken.
Om artikelen uit de Nashville-verklaring
als strijdig met artikelen 137c of 137d aan te
merken, is meer nodig dan het enkel negatief
uitlaten over verschillende vormen van seksualiteit.
De verklaring spreekt onder andere over
‘homoseksuele onreinheid’ en het feit dat het
zondig is om dit goed te keuren, maar dit is niet
per se het miskennen van de waardigheid van
deze groep. In de verklaring staat namelijk wel
dat (onder ander) homoseksuelen niet minder
zijn in menselijke waarde. 30 De artikelen in de
verklaring zijn daarom niet vergelijkbaar met
de eerdergenoemde zaken. Er worden namelijk
ook geen groepen in verband gebracht met een
misdrijf. Het is niet helemaal duidelijk of de
verklaring als beledigend discriminerend kan
worden gezien. Men zou het kunnen zien als het
enkel verkondigen van het geloof en daarmee
als niet-aansporend tot het uitsluiten van een
groep mensen. In de verklaring staat namelijk
geen opruiend taalgebruik wat op aansporen
zou kunnen wijzen. 31 Het is wel duidelijk dat de
verklaring in verband staat met de christelijke
geloofsopvatting en met een maatschappelijk
22 | Asega | Februari 2020
MIRANDA VAN TUINEN | RELIGIEUZE UITINGEN VERSUS STRAFRECHTELIJKE BEPALINGEN
debat over verschillende vormen van seksualiteit.
Dit haalt mogelijk het beledigende en
discriminerende karakter weg, indien dat er
is. De verklaring bevat geen ernstige beschuldigingen
en minachting zoals bijvoorbeeld wel
in de genoemde jurisprudentie. Er zal daarom
waarschijnlijk ook niet worden gesproken van
‘onnodig grievende’ uitlatingen en dus niet van
strijdigheid met strafrechtelijke artikelen. 32
Conclusie
Om een antwoord te geven op de gestelde vragen
in de inleiding: ja, vrouwen die in overeenstemming
met hun geloof een nikab dragen,
mogen om die reden een bus worden uitgezet.
En ja, in het licht van een religie mag men een
verklaring opstellen die zich keert tegen homoen
transseksuele relaties. Dit heeft te maken
met de mogelijkheid om grondrechten, zoals
de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van
meningsuiting, te beperken. Zo’n beperking dient
in overeenstemming te zijn met het EVRM
en moet daarmee zijn voorzien bij de wet, een
wettig doel dienen en noodzakelijk zijn in een
democratische samenleving. In die zin is het
nog maar de vraag of de Nashville-verklaring
op grond van artikel 137c en 137d Sr verboden
mag worden, aangezien deze verklaring een
uitdrukking is van het christelijk geloof. Deze
context haalt mogelijk het beledigende discriminerende
karakter van de verklaring weg
als deze zo zou worden beoordeeld. Het zich
enkel negatief uitlaten over verschillende vormen
van seksualiteit, is in ieder geval niet
voldoende om de vrijheid van meningsuiting
en godsdienst te beperken. Wat betreft het
boerkaverbod ligt het iets anders. Gelet op de
beoordeling van de Franse en het Belgische
boerkaverbod is het aannemelijk dat het Nederlandse
boerkaverbod in overeenstemming is
met het EVRM. Daardoor wordt vermoed dat
het Nederlandse boerkaverbod de vrijheid van
godsdienst enigszins mag beperken. Dit heeft
te maken met het feit dat het boerkaverbod
geldt op een beperkt aantal plaatsen, het een
legitiem doel van openbare communicatie dient
en proportioneel is gelet op de hoogte van
de strafbedreiging. Al met al is het duidelijk geworden
dat een grondrecht in de context van
religie niet zomaar beperkt kan worden door
een strafrechtelijke bepaling, maar dat het wel
mogelijk is.
Eindnoten
1 Te vinden op: https://nashvilleverklaring.nl/de-nashville-verklaring/.
2 D.E. Bunschoten, in: Tekst & Commentaar Grondwet
en Statuut, Deventer: Wolters Kluwer, art. 6 Gw, aant. 2
(online, bijgewerkt 1 juli 2018); EHRM 15 januari 2013,
ECLI:NL:XX:2013:BZ1190, r.o. 81, NJ 2016/320, m.nt.
E. Verhulp (Eweida e.a./ Verenigd Koninkrijk).
3 D.E. Bunschoten, in: Tekst & Commentaar Grondwet en
Statuut, art. 6 Gw, aant. 2 (online, bijgewerkt 1 juli 2018).
4 Kamerstukken II 1975/76, 13872, 3, p. 29 (MvT).
5 D.E. Bunschoten, in: Tekst & Commentaar Grondwet en
Statuut, art. 6 Gw, aant. 4 (online, bijgewerkt 1 juli 2018).
6 J. Bos, ‘Geeft Nederland juiste toepassing aan de beste
beschermingsclausule bij het waarborgen van de vrijheid
van godsdienst?, AA 2017/10, p. 733.
7 O.M.B.J. Volgenant, ‘VII.1.9 Noodzakelijk in een democratische
samenleving’, in: C.J.J.M. Stolker (red.), Groene
Serie Onrechtmatige daad (losbladig en online).
8 EHRM 7 december 1976, ECLI:NL:XX:1976:AC0070,
NJ 1978/236, m.nt. E.A. Alkema (Handyside).
9 EHRM 29 juni 2004, ECLI:NL:XX:2004:AQ6532 (Leyla
Sahin/Turkije).
10 Kamerstukken II 2015/16, 34349, 4.
11 EHRM 1 juli 2014, ECLI:NL:XX:2014:475, NJ
2014/1841 (S.A.S. t. Frankrijk).
12 J.W. Ouwerkerk, ‘Het EHRM over het Franse boerkaverbod:
Gepast terughoudend of krampachtig vermijdend?,
DD 2015/7, par. 4.
Februari 2020 | Asega | 23
MIRANDA VAN TUINEN | RELIGIEUZE UITINGEN VERSUS STRAFRECHTELIJKE BEPALINGEN
13 J.W. Ouwerkerk, ‘Het EHRM over het Franse boerkaverbod:
Gepast terughoudend of krampachtig vermijdend?,
DD 2015/7, par. 5.
14 J. Vrielink, ‘Het bedekte gelaat van de Belgische grondwet’,
NTM/NJCM-bull. 2013/7, par. 4.1.
15 J. Vrielink, ‘Het bedekte gelaat van de Belgische grondwet’,
NTM/NJCM-bull. 2013/7, par. 4.2.
16 J. Vrielink, ‘Het bedekte gelaat van de Belgische grondwet’,
NTM/NJCM-bull. 2013/7, par. 4.4.
17 J. Vrielink, ‘Het bedekte gelaat van de Belgische grondwet’,
NTM/NJCM-bull. 2013/7, par. 5.
18 EHRM 11 juli 2017, ECLI:CE:ECHR:2017:0711J
UD003779813, NJB 2017/2143 (Belcacemi en Oussar/
België).
19 Kamerstukken II 2015/16, 34349, 3, p.4 (MvT).
20 Te vinden op: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/gezichtsbedekkende-kleding-in-de-media-boerkaverbod/gezichtsbedekkende-kleding-gedeeltelijk-verbieden
21 Kamerstukken II 2015/16, 34349, 3, p.8 (MvT).
22 Te vinden op: https://nashvilleverklaring.nl/de-nashville-verklaring/.
23 HR 29 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:511.
24 HR 16 december 2014, r.o. 4.4.3, NJ 2015/108. Rb.
Amsterdam 4 januari 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:13.
25 HR 29 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:511, r.o. 2.3.
26 L.A. van Noorloos, ‘De Hoge Raad over de vrijheid
van meningsuiting van politici’, Tijdschrift Praktijkwijzer
Strafrecht, 2015, par. 2.
27 Rb. Amsterdam 4 januari 2019,
ECLI:NL:RBAMS:2019:13.
28 Hof Amsterdam 1 februari 2016,
ECLI:NL:GHAMS:2016:296.
29 HR 9 januari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9367, NJ
2001/204, m.nt. J. de Hullu.
30 Te vinden op: https://nashvilleverklaring.nl/de-nashville-verklaring/.
31 T. Herrenberg, ‘Van Nashville tot Staphorst. Over homoseksualiteit,
genderidentiteit, en de uitingsvrijheid
van orthodoxe gelovigen’, NJB 2019/1431, par. 4.3.
32 T. Herrenberg, ‘Van Nashville tot Staphorst. Over homoseksualiteit,
genderidentiteit, en de uitingsvrijheid
van orthodoxe gelovigen’, NJB 2019/1431, par. 5.
24 | Asega | Februari 2020
De Ugly Duck is al sinds 1985 een gezellig “bruin” eetcafé in het centrum
van Groningen en biedt plaats aan ca. 80 gasten.
U kunt bij ons terecht voor een lekkere lunch, een gezellig en gevarieerd diner
of om een of meer van onze speciale bieren te proeven.
Prijsklasse:
Dagschotels vanaf 11,00
(Vis, vlees, vegetarisch en een biergerecht)
Menukaart vanaf 11,90
Specialiteiten:
Spare Ribs, “Duck stoofpotje”, saté, biergerecht,
kaasfondue en een uitgebreide glutenvrije menu
en lunch kaart.
Speciaal bieren:
6 speciaal bieren op de tap en daarnaast
ca. 70 bieren op fles.
Wilt u iemand een origineel verrassen, denk dan eens aan een Ugly Duck cadeaubon.
Meer informatie over openingstijden, reserveren, menukaarten e.d. kunt u vinden op:
www.uglyduck.nl
Of e-mail ons: info@uglyduck.nl
Zwanestraat 28
9712 CN Groningen
Telefoon 050-3123192
rubriek
Actualiteitenrubriek: de liquidatie van Derk Wiersum
miranda van tuinen
“Wie gaat kroongetuigen in de toekomst bijstaan?” Deze vraag werd gesteld na de
liquidatie van strafrechtadvocaat Derk Wiersum in september dit jaar. 1 Hij was de
advocaat van kroongetuige Nabil B. in de zaak Marengo. De liquidatie wordt gezien
als een aanslag op de rechtsstaat en een inbreuk op de democratische rechtsorde.
Iedereen heeft het recht om te worden bijgestaan in een strafproces en dit recht
zou niet moeten worden aangetast. De liquidatie is ook niet zonder gevolgen gebleven.
Zo is er opnieuw veel aandacht voor de bescherming van advocaten en andere
deelnemers van het strafproces. Daar zal in deze rubriek daarom aandacht
aan worden besteed. Eerst zal echter gekeken worden naar de aanleiding van de
liquidatie.
Zaak Marengo
De zaak Marengo is één van de grootste liquidatiezaken
die zich in Nederland heeft voorgedaan
en is in 2019 van start gegaan. Het gaat vooral
om liquidaties in het criminele circuit, maar
ook om de liquidatie van een misdaadverslaggever
en zogenoemde ‘vergismoorden’ waarbij
verkeerde en daardoor onschuldige personen
zijn geliquideerd. 2 Nabil B. is als kroongetuige
cruciaal voor het leveren van bewijs voor de
veroordeling van de verdachten in deze zaak.
Er staan nu zestien verdachten terecht, terwijl
er tot voor kort nog twee voortvluchtig waren.
Het ging om Ridouan T. en Saïd R., de hoofdverdachte
en zijn rechterhand. Inmiddels is
Ridouan T. aangehouden in Dubai en overgebracht
naar Nederland. 3 Het Openbaar Ministerie
(hierna: OM) verdenkt ze van het geven
van opdrachten voor de liquidaties en van het
leidinggeven aan een criminele organisatie die
zich bezighoudt met drugshandel. 4 Nabil B. is
een getuige die zelf verdachte is. Om die reden
heeft hij veel informatie over de zaak. Hij heeft
inmiddels verklaard over meerdere liquidaties
in ruil voor een behoorlijke strafvermindering.
Hij is daarom een bedreiging voor de andere
verdachten. Men vermoedt dat dit de reden is
dat vorig jaar de onschuldige broer van Nabil
B. is geliquideerd en onlangs zijn advocaat. Het
grote verschil is alleen dat de liquidatie van zijn
broer kan worden gezien als een wraakactie,
maar de liquidatie van zijn advocaat als een actie
tegen de gehele advocatuur en de rechtsstaat.
De liquidatie
Op 18 december 2019 werd Nederland opgeschrikt
door de liquidatie van Derk Wiersum.
Het zou de eerste keer zijn dat een advocaat
zou zijn geliquideerd, omdat hij een kroongetuige
bijstond. Wel komen bedreigingen vaker
voor, omdat bijvoorbeeld een cliënt niet tevreden
is. 5 De politie doet dan ook uitgebreid
onderzoek naar de liquidatie. 6 Het onderzoek
krijgt veel media-aandacht. Zo heeft het televisieprogramma
‘Opsporing Verzocht’ aandacht
besteed aan de liquidatiezaak. Door de
vele tips die naar aanleiding hiervan binnen
zijn gekomen, is meer duidelijk geworden over
de zaak. Er zijn dan ook verdachten aangehouden
voor betrokkenheid bij de liquidatie
op grond van verdenking van heling van de
gebruikte voertuigen. 7 Deze voertuigen zijn
onder andere gebruikt om het huis van de advocaat
in de gaten te houden. Het is duidelijk
geworden dat dit al weken voor de liquidatie
gebeurde. 8 Toch waren er naar aanleiding van
enkele dreigingsinschattingen geen concrete
aanwijzingen dat zou worden geprobeerd een
aanslag te plegen op Derk Wiersum. Daarom
genoot hij de bescherming die gebruikelijk
was in zulke situaties en waren er geen verdergaande
veiligheidsmaatregelen getroffen. Zelf
wilde Derk Wiersum ook niet steeds beveiligd
worden. Er zal nog worden onderzocht of de
overheid is tekortgeschoten in deze situatie. 9
Gesloten deuren en geen advocaat
Een gevolg van de liquidatie van de advocaat
is dat een paar dagen later de deuren bij een
zitting van de zaak Marengo gesloten bleven.
Dit betekent dat alleen de procespartijen aanwezig
mochten zijn. De journalistenvakbond
uitte kritiek hierop en benadrukte het belang
van een openbare rechtspraak. Daarnaast is de
vakbond van mening dat juist in zo’n situatie
partijen niet moeten toegeven aan de dreiging
en het geweld. 10 De zitting van de zaak Marengo
op 12 december was wel weer openbaar,
ook al golden er nog steeds extra veiligheidsmaatregelen.
Zo mocht er niet worden gefilmd
in de rechtszaal en werd de rechtbank waar
de zaak plaatsvond extra goed beveiligd. Wel
was het toegestaan om bijvoorbeeld tekeningen
en audio-opnamen te maken. Het is voor
de rechtbank lastig een goede balans te vinden
26 | Asega | Februari 2020
MIRANDA VAN TUINEN | ACTUALITEITENRUBRIEK: DE LIQUIDATIE VAN DERK WIERSUM
tussen de veiligheid en de openbaarheid van
de rechtspraak. 11 Dat blijkt wel uit het feit dat
niet altijd alles gaat zoals het hoort te gaan. Zo
had de rechter tijdens de zitting via een videoverbinding
contact met Nabil B. die zich vanwege
zijn veiligheid op een geheime locatie
bevond. Ondanks dat hij zoveel mogelijk afgeschermd
zou moeten worden, was hij tijdens de
zitting op beeld te zien in de perskamer. Eerder
in het proces was er al een foto van de kroongetuige
in het dossier terechtgekomen door een
fout van het OM. Dit dossier was bestemd voor
de betrokken verdachten en advocaten. 12
Een ander gevolg is dat Nabil B. mogelijk niet
meer op de zitting wil getuigen vanwege zijn eigen
veiligheid en die van zijn naasten. Zijn broer
en advocaat zijn immers al geliquideerd. Nabil
B. heeft, zoals eerder vermeld, al wel verklaringen
afgelegd. Deze kunnen voor bewijs worden
gebruikt, maar verklaren op de zitting is alsnog
van groot belang. Op de zitting krijgt de verdediging
namelijk de mogelijkheid de kroongetuige
te ondervragen. Zo kan de verdediging de
betrouwbaarheid controleren. De verklaringen
op de zitting zijn daarom erg belangrijk voor
de bewijsvergaring. 13 Wat hierbij niet helpt is
dat Nabil B. nog steeds geen nieuwe advocaat
heeft. De andere advocaat van Nabil B., heeft
na de liquidatie van zijn collega afstand gedaan
van de zaak. Ondanks dat zal het verhoren van
Nabil B. doorgaan. 14 Het is niet nieuw dat het
lastig is een advocaat voor een kroongetuige
te vinden. Uit het onderzoek van ‘het Advocatenblad’
blijkt dat minder dan een vijfde van
de strafrechtadvocaten nog een kroongetuige
zou willen verdedigen. Bij een deel van deze
advocaten is de reden dat een kroongetuige
vaak een zware crimineel is zonder principes.
Daarom bestaat onder deze advocaten geen behoefte
dit type mensen te helpen. Door de liquidatie
van Derk Wiersum is de kans aanwezig
dat advocaten nog minder snel bereid zijn om
een kroongetuige bij te staan. 15
Betere bescherming van advocaten
Wanneer advocaten zich onveilig voelen, kunnen
ze daarvan altijd een melding maken.
Vervolgens is er een protocol waarnaar wordt
gehandeld. Dit protocol is echter achterhaald,
aangezien er nu meer bedreigingen zijn. Daarom
is het ook niet verwonderlijk dat er nieuwe
maatregelen nodig zijn. 16 Het blijkt ook niet een
uitzondering te zijn dat een strafrechtadvocaat
zich onveilig voelt. Uit een onderzoek van ‘het
Advocatenblad’ bleek namelijk dat driekwart
van de strafrechtadvocaten tijdens het werk
weleens een onveilig gevoel heeft. Door de liquidatie
van Derk Wiersum is dat gevoel van
onveiligheid bij meer dan de helft toegenomen.
Deze groep zegt nu meer na te denken over de
risico’s die bij het werk komen kijken. Ook is er
een groep die nu meer veiligheidsmaatregelen
gaat nemen. Zoals eerder gezegd, komen bedreigingen
vaker voor in de advocatuur. In het
bijzonder onder strafrechtadvocaten. De bedreigingen
gaan vaak over lichamelijk geweld of
de dood, het blijft dus niet bij alleen schelden. 17
De liquidatie van Derk Wiersum heeft waarschijnlijk
ook geleid tot een betere bescherming
van advocaten en andere deelnemers van het
strafproces. Het OM zal zich naast het beschermen
van kroongetuigen en diens familie, nu
ook meer moeten richten op het beschermen
van advocaten. Dit maakt het aanpakken van
georganiseerde criminaliteit nog lastiger. 18 De
minister van Justitie en Veiligheid heeft inmiddels
toegezegd meer en betere bescherming en
beveiliging aan zowel advocaten, officieren van
justitie en rechters te verzekeren. Een verandering
is dat dit centraal geregeld zal worden,
terwijl dat eerst lokaal gebeurde. De Nationaal
Coördinator Terrorisme en Veiligheid zal
hierbij een belangrijke rol vervullen. Ook is er
een noodnummer in het leven geroepen voor
advocaten en rechters die zich bedreigd voelen.
Verder laat Minister van Justitie en Veiligheid
Grapperhaus niet veel los over details van de
nieuwe aanpak, omdat dat vertrouwelijk is. 19
Wel is bekend dat er een speciaal team is samengesteld
die gaat onderzoeken of personen
die betrokken zijn bij de zaak Marengo extra
bescherming behoeven. Eerder heeft het OM
journalisten al gevraagd om het noemen van
namen van officieren van justitie te vermijden.
20
Aanpak georganiseerde criminaliteit
Door de liquidatie van Derk Wiersum is
duidelijk geworden dat Nederland beter zal
moeten optreden tegen de ondermijnende georganiseerde
criminaliteit. Daarom is als andere
maatregel een werkgroep ingesteld die
onderzoek doet naar de aanpak van beroepsgroepen
bij bedreiging vanuit de ondermijnende
georganiseerde criminaliteit. Bij het
ministerie van Justitie en Veiligheid realiseert
men zich nu dat deze ondermijnende criminaliteit
een landelijk probleem is dat zo ernstig en
diep geworteld is, dat het niet zomaar valt op te
lossen en vraagt om een intensievere aanpak. 21
Het kabinet heeft besloten de aanpak van de
criminele (drugs)industrie te versterken en
zich meer te richten op het weerbaarder maken
van de samenleving tegen criminaliteit die ondermijning
veroorzaakt, zoals bedreigingen en
liquidaties. Bij het aantreden van het kabinet
is hier al in geïnvesteerd, maar nu worden er
extra investeringen gedaan. Het ministerie van
Februari 2020 | Asega | 27
MIRANDA VAN TUINEN | ACTUALITEITENRUBRIEK: DE LIQUIDATIE VAN DERK WIERSUM
Justitie en Veiligheid heeft een plan gemaakt,
waarbij de focus ligt op het oprollen, afpakken
en voorkomen van deze vorm van criminaliteit.
22
Al met al is het duidelijk geworden dat de Nederlandse
rechtsstaat wakker is geschud door
de liquidatie van Derk Wiersum en er maatregelen
zijn getroffen om zoiets in de toekomst
te voorkomen. Wat dit precies zal betekenen
en wat de verder ontwikkelingen zijn in de
toekomst, zal moeten worden afgewacht.
Derk Wiersum nog een kroongetuige verdedigen?, de
Volkskrant 18 september 2019, volkskrant.nl.
21 F. Grapperhaus 14 oktober 2019, ‘Stand van zaken naar
aanleiding van verzoek tijdens Regeling van Werkzaamheden
van 18 september 2019’ [Kamerbrief], rijksoverheid.nl.
22 F. Grapperhaus 18 oktober 2019, ‘Contouren breed offensief
tegen georganiseerde ondermijnende criminaliteit’
[Kamerbrief], rijksoverheid.nl.
Eindnoten
1 M. Haenen & F. Schravesande, ‘Moord op advocaat legt
risico’s bloot die strafpleiters lopen’, NRC Handelsblad
18 september 2019, nrc.nl.
2 ‘Kroongetuige krijgt na moord op Wiersum per direct
advocaat die anoniem blijft’, RTL Nieuws 6 december
2019, rtlnieuws.nl.
3 ‘Crimineel Ridouan Taghi aangehouden in Dubai na ‘intensieve
samenwerking’, NOS Nieuws 16 december 2019,
nos.nl.
4 P. Vissers, ‘Waar gaat het Marengo-onderzoek om?’,
Trouw 18 september 2019, www.trouw.nl.
5 M. Haenen & F. Schravesande, ‘Moord op advocaat legt
risico’s bloot die strafpleiters lopen’, NRC Handelsblad
18 september 2019, nrc.nl.
6 ‘Moord op advocaat Derk Wiersum’, 18 september 2019,
politie.nl (bijgewerkt op 12 november 2019).
7 ‘Nog eens twee aanhoudingen in moordzaak advocaat
Derk Wiersum’, De Volkskrant 19 november 2019, volkskrant.nl.
8 ‘Advocaat Derk Wiersum werd weken voor zijn dood geobserveerd
door criminelen’, Trouw 12 november 2019,
trouw.nl.
9 R. Meijer, Grapperhaus zegt betere bescherming toe
aan advocaten, rechters en officieren van justitie: ‘Hoe we
het doen, is vertrouwelijk’, De Volkskrant 19 september
2019, volkskrant.nl.
10 ‘Geen advocaat en geen publiek bij proces Nabil B.: dit
zijn de gevolgen’, RTL Nieuws 24 september 2019, rtlnieuws.nl.
11 ‘Kroongetuige in proces tegen Taghi heeft nog geen
nieuwe advocaat’, NOS Nieuws 12 december 2019, nos.nl.
12 ‘Fout rechtbank: kroongetuige Nabil B. bijna minuut in
beeld, RTL Nieuws 12 december 2019, rtlnieuws.nl.
13 ‘Geen advocaat en geen publiek bij proces Nabil B.: dit
zijn de gevolgen’, RTL Nieuws 24 september 2019, rtlnieuws.nl.
14 J. Peters, ‘Kroongetuige in zaak tegen Ridouan Taghi
heeft nog geen nieuwe advocaat, De Volkskrant 12 december
2019, volkskrant.nl.
15 ‘Gevoel van onveiligheid groeit’, Het Advocatenblad 31
oktober 2019, advocatenblad.nl.
16 W. Thijssen, ‘Wie wil na de liquidatie van advocaat
Derk Wiersum nog een kroongetuige verdedigen?, de
Volkskrant 18 september 2019, volkskrant.nl.
17 ‘Gevoel van onveiligheid groeit’, Het Advocatenblad 31
oktober 2019, advocatenblad.nl.
18 M. Haenen & F. Schravesande, ‘Moord op advocaat legt
risico’s bloot die strafpleiters lopen’, NRC Handelsblad
18 september 2019, nrc.nl.
19 R. Meijer, Grapperhaus zegt betere bescherming toe
aan advocaten, rechters en officieren van justitie: ‘Hoe we
het doen, is vertrouwelijk’, De Volkskrant 19 september
2019, volkskrant.nl.
20 W. Thijssen, ‘Wie wil na de liquidatie van advocaat
28 | Asega | Februari 2020
cold case: piet baams
mark de boer
Het is kerstochtend 1996 als de dochter van opa Baams hem op komt zoeken in het
verzorgingshuis waar hij woont. Wanneer zij hem niet aantreft in zijn kamer slaat
ze alarm bij het personeel. Zij vertellen haar dat hij sinds 22 december niet meer is
gesignaleerd, maar dat ze zich geen zorgen hoeft te maken omdat hij wel vaker een
nachtje weg was. Ze is met stomheid geslagen. Waar is haar vader?
column
De medewerkers van het verzorgingshuis
Nieuw Malderborgh vertellen de familie dat
ze hun opa afgelopen zondag voor het laatst
hebben gezien. De beelden van de beveiligingscamera’s
die in de buurt hangen, bevestigen
het verhaal van de medewerkers. Naast
de blinkende verlichting van een kerstboom is
op het scherm van de beveiligingscamera’s te
zien dat Piet rond zeven uur s ’avonds het verzorgingshuis
verlaat. Met zijn karakteristieke
bril op zijn neus en vergezeld met een aktetas
en een koker stapt hij het winterse weer in.
Een hoogst opmerkelijke situatie, zo stelt zijn
kleinzoon Gert-Jan Baams. “Maar hij droeg
zijn regenjas, niet zijn winterjas, terwijl het
min 12 was”, zegt kleinzoon Baams. “Het gekke
is ook: hij had zijn bingoavond afgebeld, omdat
hij ziek zou zijn. Maar toch ging hij eropuit.” 1
Drie dagen lang heeft het personeel zijn maaltijd
keurig afgeleverd op zijn kamer om het vervolgens
iedere keer onaangeroerd weer af te
ruimen. De portemonnee van opa lag ook nog
eens open en bloot op tafel, zo verklaart de
familie. 2 . Eric Meijers, schoonzoon van dhr.
Baams, kan zich wel voorstellen dat men sommige
teruggetrokken bewoners soms uit het
oog verliest in een verzorgingshuis, maar opa
Piet die móet zijn gemist, zo stelt hij tegenover
De Gelderlander: “dat heeft ons altijd verbaasd.
Misschien dat een teruggetrokken bewoner
minder snel wordt gemist. Maar opa Piet? Dat
móet opgevallen zijn. De directie zei destijds
dat opa wel vaker zomaar een nachtje wegbleef.
Maar dat kunnen wij absoluut niet plaatsen.”
Gert-Jan acht het eveneens onwaarschijnlijk
dat niemand de oude Piet heeft gemist. Volgens
hem werd hij graag gezien binnen Nieuw Malderborgh.
Hij stond voor iedereen klaar en hij
was dan ook niet te benauwd om de handen uit
de mouwen te steken om andere bewoners te
helpen. 3 Het wekt dan ook geen verbazing dat
argwaan vanaf het eerst moment overheerst bij
de familie.
De familie brengt de jaarwisseling in onzekerheid
en verwarring door. Twee maanden na het
optrekken van de vuurwerkdampen worden ze
Slachtoffer: Piet baams
Datum vermissing: 22 december 1996
lichaam gevonden:3 februari 1997
bevrijd uit hun onzekerheid. Het lichaam van
Piet Braams is gevonden in de Boven Merwede,
het verlengde van de Waal, bij Gorinchem. Na
uitgebreid onderzoek door de politie blijkt dat
Piet Baams een onnatuurlijke dood is gestorven.
Om de hals van het slachtoffer wordt een
ceintuur van een damesjurk aangetroffen. Piet
Baams blijkt door verwurging met deze riem om
het leven te zijn gebracht. Na de vondst van het
lichaam van de oude Baams komt het onderzoek
van de politie korte tijd in een stroomversnelling
terecht. Er worden ontzettend veel
mensen worden gehoord en er wordt intensief
forensische onderzoek verricht door de recherche.
Al het werk blijkt tevergeefs. Na een lange
tijd hard werken blijft de oplossing van de zaak
in nevelen gehuld: alle aanknopingspunten
lopen stuk voor stuk op niets uit.
Ondanks het feit dat het onderzoek vanaf het
Februari 2020 | Asega | 29
MARK DE BOER | COLD CASE: PIET BAAMS
begin onder leiding stond van een ervaren en
zeer kundige rechercheur verliep het onderzoek
allesbehalve soepel. Dit werd grotendeels
veroorzaakt door de lange poos die zich bevond
tussen de verdwijning van Piet en het ter
ore komen van deze verdwijning bij de politie.
De politie stond gelijk 1-0 achter. Toenmalig
onderzoeksleider René den Boer wist de
achterstand niet meer in te halen. Volgens hem
zijn juist de eerste ogenblikken na een incident
van levensbelang voor de opsporing. “De
tijd vaagt sporen weg en maakt getuigenissen
minder betrouwbaar. Niet alleen werden we
laat geïnformeerd, ook waren veel mensen in
de kamer van Piet Baams geweest voordat wij
daar sporenonderzoek konden doen. Als politie
begonnen wij dit onderzoek met een achterstand
die bijna niet meer in te halen was.” 4
Nieuw elan
Na 22 jaar is het verdriet Piet Baams nog niet
vergeten. Een zichtbaar geëmotioneerde Gert-
Jan Baams vertelt in een interview met Omroep
Gelderland dat de dood van zijn opa nog
steeds zijn invloed heeft op de familie. Vorig
jaar werd de zaak echter onverwacht nieuw leven
ingeblazen. Een oud-medewerker van het
verzorgingshuis Nieuw Malderborgh zoekt na
22 jaar contact met de familie. Het is de broer
van Eric Meijers, schoonzoon van Piet, die in
zijn winkel wordt aangesproken door de oudmedewerker.
Hij belt gelijk zijn broer. Meijers
doet zijn verhaal tegen de Gelderlander. Of de
inmiddels gepensioneerde vrouw bewust op de
winkel van Meijers’ broer afstapte, of dat het
gevoel van gewetenswroeging haar overviel tijdens
het gesprek in de winkel, weet Meijers
niet. “Wat ik weet is dit: mijn broer belde me.
Hij zei: ‘Er is iemand bij me geweest die zegt
dat ze weet wie opa Piet heeft vermoord. Ze
kon het na 22 jaar niet meer voor zich houden,
ze moest het kwijt’. We hebben dit verhaal
natuurlijk onmiddellijk doorgespeeld aan het
coldcaseteam van de politie.” Met deze nieuwe
aanwijzing heeft de familie hoop gekregen dat
de dood van Piet Baams alsnog opgelost zal
worden. Zouden de medewerkers van het verzorgingshuis
dan toch een rol hebben gespeeld
in de dood van Piet zoals de familieleden vanaf
het begin hadden vermoed? Uit het onderzoek
van de politie is destijds niet gebleken van
enige betrokkenheid van medewerkers van
het verzorgingshuis, maar de familieleden van
Piet hebben altijd gedacht dat de medewerkers
van het verzorgingshuis iets met de moord te
maken hebben. Volgens hen was er onder andere
met de personeelsroosters geknoeid. Van
de politie mogen ze voorlopig niks zeggen over
de mededeling van de ex-medewerker zodat
het onderzoek niet wordt gehinderd.
De zaak Braams is een van de cold cases die nog
dikwijls verschijnt in lijstjes over onopgeloste,
Nederlandse strafzaken. 5 Met name gezien de
leeftijd van Piet Baams is het voor velen onbegrijpelijk
dat iemand hem naar het leven stond.
Eric Meijers is getrouwd met de kleindochter
van Piet en hij kwam geregeld langs in Nieuw
Malderborgh. Ook voor hem is het moeilijk
te bevatten dat Baams op zo’n manier om het
leven is gekomen. “Het was een aimabele man.
Hij hield van gezelligheid, van positiviteit. Het
is van de gekke dat iemand zo’n oude man iets
wilde aandoen. We snappen het nog steeds
niet.” 6 Ook rechercheur Herbert Klein was zich
bewust van de impact die de zaak 22 jaar na
dato nog heeft op de nabestaanden. Hij droeg
de zaak Baams, ook gelet op de nieuwe aanwijzingen,
aan voor de Nederlandse cold casekalender.
7 Met behulp van deze kalender en een
beloning van 15.000 euro hoopt de politie alsnog
op een doorbraak. 8
Eindnoten
1 S. Friedrichs, ‘Familie vermoorde opa Piet (85) verwacht
ontknoping: ‘Er moeten méér mensen zijn met gewetensnood’,
de Gelderlander februari 2019, Gelderlander.nl.
2 J. Wiegerinck, ‘Familie vermoorde opa Piet (85) verwacht
ontknoping: ‘Er moeten méér mensen zijn met gewetensnood’
de Stentor februari 2019, Destentor.nl.
3 M. Lange, ‘Familie vermoorde Nijmegenaar blij met
nieuwe aandacht voor 22 jaar oude moordzaak’, Omroep
Gelderland oktober 2018, Omroepgelderland.nl
4 J. Wiegerinck, ‘Familie vermoorde opa Piet (85) verwacht
ontknoping: ‘Er moeten méér mensen zijn met gewetensnood’
de Stentor februari 2019, destentor.nl.
5 Zie bijvoorbeeld: C. Moenen, ‘Vijf onopgeloste cold cases’,
Mr. Studenten juni 2019, Mr-studenten.nl.
6 M. Lange, ‘Familie vermoorde Nijmegenaar blij met
nieuwe aandacht voor 22 jaar oude moordzaak’, Omroep
Gelderland oktober 2018, Omroepgelderland.nl.
7 Uit een interview met Omroep Gelderland: M. Lange,
‘Familie vermoorde Nijmegenaar blij met nieuwe aandacht
voor 22 jaar oude moordzaak’, Omroep Gelderland
oktober 2018, Omroepgelderland.nl.
8 ‘Moord op Piet Baams’ Cold Case Kalender, Coldcasekalender.nl.
30 | Asega | Februari 2020
Februari 2020 | Asega | 31
32 | Asega | Februari 2020
het vervolgingsbeleid van het openbaar ministerie
nikki evertse
Het Openbaar Ministerie (hierna: het OM) heeft in 2017 de verdere vervolging van
een verdachte inzake een bedreigingszaak gestaakt. De verdachte, Jan B., werd
vervolgd voor bedreiging van een burgemeester, een gemeenteambtenaar en een
politieagent. Jan B. had een verzoek ingediend om de bedreigingszaak te beëindigen.
De officier van justitie was het met Jan B. eens en besloot van verdere vervolging
af te zien. De rechter weigerde echter om de zaak te sluiten. De rechter
oordeelde dat de handelswijze van het OM zorgde voor een ernstige schending van
de belangen van de slachtoffers. Daarnaast oordeelde de rechter dat de aanpak van
geweld tegen werknemers met een publieke taak en functionarissen in het openbaar
bestuur prioriteit heeft. Het standpunt van het OM was naar oordeel van de
rechtbank derhalve onbegrijpelijk. Daarnaast gaf de toenmalige minister van Justitie
en Veiligheid Stef Blok aan dat hij het standpunt van het OM fout vond. Het
OM moest van de rechter Jan B. alsnog vervolgen voor bedreiging. 1 Brain de Pree,
advocaat van Jan B, noemde het voorgaande een “omslachtige poppenkast”. Hij
stelde dat het vervolgingsmonopolie bij het OM ligt en niet bij de rechter en dat het
OM door de rechter in bescherming werd genomen. 2
Lid 1: Indien naar aanleiding van het ingestelde
opsporingsonderzoek het openbaar minisessay
Het OM is exclusief belast met de vervolging
van strafbare feiten op grond van art. 124 Wet
op de rechterlijke organisatie (hierna: Wet
RO). 3 De vervolgingsbeslissing is genormeerd
in art. 167 Wetboek van Strafvordering (hierna:
Sv) en art. 242 Sv. Op grond van deze artikelen
is het OM bevoegd om van (verdere) vervolging
af te zien op gronden aan het algemeen belang
ontleend. Dit wordt het opportuniteitsbeginsel
genoemd. 4 In de bovenstaande zaak heeft het
OM besloten van een (verdere) vervolging af
te zien. De rechter floot het OM echter terug.
Dientengevolge is het OM toch tot verdere vervolging
overgegaan. 5 Wanneer kan een rechter
het OM opdragen om toch tot (verdere) vervolging
over te gaan als het OM in eerste instantie
besluit niet te vervolgen? Wat is de rol
van de minister van Justitie en Veiligheid? In
hoeverre is een officier van justitie vrij in zijn
keuze om niet te vervolgen? In dit wetenschappelijk
essay zal onder meer antwoord worden
gegeven op deze vragen. Het essay zal ingaan
op de inhoud van het opportuniteitsbeginsel,
het vervolgingsbeleid van het OM en de controle
op de vervolgingsbeslissing van het OM.
De vervolgingsbeslissing
Zoals eerder genoemd is het OM exclusief belast
met de vervolging van strafbare feiten op
grond van art. 124 Wet RO. 6 Het OM is echter
niet verplicht om élk strafbaar feit te vervolgen
dat bewezen zou kunnen worden. Op grond van
het opportuniteitsbeginsel, dat is neergelegd in
art. 167 en art. 242 Sv, kan het OM afzien van
vervolging op gronden aan het algemeen belang
ontleend. 7
Art. 167 Sv:
Februari 2020 | Asega | 33
NIKKI EVERTSE | HET VERVOLGINGSBELEID VAN HET OPENBAAR MINISTERIE
terie van oordeel is dat vervolging plaats moet
hebben, door het uitvaardigen van een strafbeschikking
of anderszins, gaat het daartoe zoo
spoedig mogelijk over.
Lid 2: Van vervolging kan worden afgezien op
gronden aan het algemeen belang ontleend.
Het openbaar ministerie kan, onder het stellen
van bepaalde voorwaarden, de beslissing of
vervolging plaats moet hebben voor een daarbij
te bepalen termijn uitstellen.
Art. 242 Sv:
Lid 1: Indien naar aanleiding van het ingestelde
voorbereidende onderzoek het openbaar ministerie
van oordeel is dat verdere vervolging
moet plaats hebben, door het uitvaardigen van
een strafbeschikking of anderszins, gaat het
daartoe zoo spoedig mogelijk over.
Lid 2: Zoolang het onderzoek op de terechtzitting
nog niet is aangevangen, kan van verdere
vervolging worden afgezien, ook op gronden
aan het algemeen belang ontleend. Het openbaar
ministerie kan, onder het stellen van
bepaalde voorwaarden, de beslissing of verdere
vervolging plaats moet hebben voor een daarbij
te bepalen termijn uitstellen.
N.B. Voor dit wetenschappelijk essay zijn alleen
lid 1 en lid 2 van art. 242 Sv relevant. Er
is ook een derde lid opgenomen in art. 242 Sv.
Art. 167 lid 1 Sv lijkt zich op het eerste gezicht
slechts tot het OM te richten. 8 Op grond van art.
167 lid 1 Sv dient het OM zo spoedig mogelijk
tot vervolging over te gaan indien het naar aanleiding
van het ingestelde opsporingsonderzoek
van oordeel is dat vervolging plaats moet
hebben. Dit kan onder meer door te vorderen
dat de rechter-commissaris onderzoekshandelingen
verricht of een bevel tot bewaring verleent.
Daarnaast kan dit door het dagvaarden
van de verdachte. Als het OM vordert dat de
rechter-commissaris onderzoekshandelingen
verricht of een bevel tot bewaring verleent en
het voorbereidend onderzoek vervolgens doorloopt,
geeft art. 242 lid 1 Sv de zogenoemde
beslisregel. Als het OM van oordeel is dat, naar
aanleiding van het ingestelde voorbereidend
onderzoek, verdere vervolging moet plaatshebben
gaat het daartoe zo spoedig mogelijk over.
Uit art. 167 lid 2 Sv en art. 242 lid 2 Sv volgt dat
het OM de bevoegdheid heeft om van (verdere)
vervolging af te zien. Dit op gronden aan het
algemeen belang ontleend. 9 De bevoegdheid
om van (verdere) vervolging af te zien, ook wel
seponeren genoemd, kan op twee manieren
worden geïnterpreteerd. 10 In Nederland kan
namelijk onderscheid worden gemaakt tussen
de positieve en negatieve interpretatie van het
opportuniteitsbeginsel. 11 Bij de positieve interpretatie
van het opportuniteitsbeginsel gaat
men ervan uit dat het OM alleen tot vervolging
behoort over te gaan als aan het algemeen
belang ontleende gronden het noodzakelijk
maken. De negatieve interpretatie van het opportuniteitsbeginsel
brengt met zich mee dat
het OM in beginsel de plicht heeft om ieder
strafbaar en bewijsbaar feit te vervolgen, tenzij
het algemeen belang een sterke contra-indicatie
oplevert. 12 De bevoegdheid om af te zien
van (verdere) vervolging, op gronden aan het
algemeen belang ontleend, vormt derhalve een
uitzondering op deze algemene regel. 13
De formulering van art. 167 lid 2 en art. 242 lid
2 Sv duidt in eerste instantie op een negatieve
interpretatie van het opportuniteitsbeginsel. 14
Het hangt in de praktijk echter van de ernst
van het delict af langs welke lijnen de opportuniteitsafweging
wordt gemaakt. Bij ernstige
misdrijven, zoals moord, zal vaak een negatieve
interpretatie worden gehanteerd. Derhalve zal
in de regel worden vervolgd. Slechts bij contraindicaties
zal van de vervolging worden afgezien.
Bij lichte overtredingen zal in beginsel
een positieve interpretatie worden gehanteerd.
Er zal in beginsel dus pas tot vervolging worden
overgegaan wanneer dit noodzakelijk is in
het kader van het algemeen belang. Opmerking
verdient dat de vraag of het opportuniteitsbeginsel
positief of negatief geïnterpreteerd dient
te worden haar belang deels heeft verloren. Er
is onvoldoende mankracht, waardoor vervolging
(en opsporing) regelmatig noodgedwongen
niet plaatsvindt. Dit terwijl het strafrechtelijk
optreden wél gewenst is. 15
De weg naar vervolgingsbeslissing
Eén van de belangrijkste beslissingen binnen
het strafproces is die omtrent het al dan niet
vervolgen van een verdachte. Deze beslissing
is voorbehouden aan het OM. 16 Uit art. 167 en
art. 242 Sv kan worden afgeleid dat het OM
een ruime discretionaire bevoegdheid heeft
ten aanzien van de vervolging. 17 Deze beslissing
om al dan niet te vervolgen berust mede
op beleidsmatige keuzes van het OM. De vervolgingsbeslissing
van het OM wordt namelijk
enerzijds bepaald door te kijken naar de haalbaarheid
van de vervolging en anderzijds door
te kijken naar de opportuniteit van de vervolging.
Dit laatste is onderdeel van het vervolgingsbeleid
van het OM. 18 Bij de beoordeling
van de haalbaarheid zal worden nagegaan of
naar redelijke verwachtingen een veroordeling
zal kunnen volgen. Als het recht tot vervolging
bijvoorbeeld verjaard is, zal een officier van jus-
34 | Asega | Februari 2020
NIKKI EVERTSE | HET VERVOLGINGSBELEID VAN HET OPENBAAR MINISTERIE
titie de zaak in beginsel niet voor de strafrechter
brengen. 19 Bij de beoordeling van de opportuniteit
zal onder andere gekeken kunnen
worden naar de aard of de ernst van het feit.
Er kan echter ook gekeken worden naar de persoonlijke
omstandigheden van een verdachte. 20
Bij de beoordeling van de opportuniteit is een
officier van justitie niet geheel vrij in de keuze
van afdoen. 21 De ruime discretionaire bevoegdheid
van het OM kent namelijk een risico van
rechtsongelijkheid. Het is denkbaar dat de bevoegdheden
in het ene arrondissement op een
andere manier worden uitgeoefend dan in een
ander arrondissement. 22 Om enige uniformiteit
in de uitoefening van de bevoegdheden te verkrijgen
is het OM – in toenemende mate – gebonden
aan interne regelgeving. 23 Deze interne
regelgeving wordt aangeduid als aanwijzingen
(voorheen: richtlijnen). De aanwijzingen bevatten
onder meer algemene indicatoren die
bepalen of een concrete zaak in beginsel wel
of niet voor vervolging in aanmerking komt. 24
Deze aanwijzingen zijn afkomstig van het College
van procureurs-generaal. Dit college heeft
de landelijke leiding van het OM. 25
Volgens de Hoge Raad zijn aanwijzingen die
behoorlijk bekend zijn gemaakt aan te merken
als geschreven recht in de zin van art. 79 Wet
RO. De cassatierechter mag zich derhalve inlaten
met de uitleg van de regels die in de aanwijzingen
zijn opgenomen. De aanwijzingen
kunnen niet gelden als algemeen verbindende
voorschriften, maar op grond van de beginselen
van een goede procesorde binden zij het
OM. 26 Een burger kan zich derhalve wel op een
dergelijke aanwijzing beroepen tegenover de
rechter. De slagingskans van verweren die wijzen
op handelen in strijd met een aanwijzing
zijn echter beperkt. Dit wegens het feit dat in
vrijwel elke aanwijzing is opgenomen dat het
OM binnen de door de wet gestelde grenzen
zowel ten voordele als ten nadele van de verdachte
van de richtlijn mag afwijken als de omstandigheden
daartoe oproepen. Relevant om
te vermelden is dat het OM bij afwijking van
een aanwijzing dient te motiveren waarom die
afwijking noodzakelijk was. Opmerking verdient
dat een rechter niet verplicht is om ambtshalve
een aanwijzing toe te passen. 27 Wanneer
een officier van justitie afwijkt van een aanwijzing
kunnen daar gevolgen aan worden verbonden.
Dit kan in extreme gevallen zelfs leiden tot
een niet-ontvankelijkverklaring van het OM in
de (verdere) vervolging. 28
Verschillende wijzen van afdoen
Naast vervolgen en niet-vervolgen kan het OM
kiezen voor buitenrechtelijke afdoening. 29 De
verschillende wijzen van afdoen door het OM
zijn:
(1) Dagvaarden, waaronder ook begrepen
voeging ter berechting bij een andere zaak en
dagvaarden na een geheel of gedeeltelijk mislukte
executie van de bij een strafbeschikking
opgelegde straf of maatregel;
(2) Uitvaardigen van een strafbeschikking;
(3) Aanbieden van een transactie;
(4) Ad informandum voegen;
(5) Overdragen aan een andere instantie of buitenlandse
justitie;
(6) Seponeren, ofwel: niet (verder) vervolgen. 30
Relevant om te vermelden is dat het OM niet alleen
bepaalt of zal worden vervolgd, maar ook
terzake waarvan zal worden vervolgd (indien
het OM beslist over te gaan tot vervolging). Dit
maakt het OM tot dominus litis, ofwel ‘heer
over het geding’. 31
Controle van de vervolgingsbeslissing
Het exclusieve vervolgingsrecht van het
OM vereist controle. 32 Het Wetboek van
Strafvordering bevat enkele controlemechanismen
voor de wijze waarop het OM toepassing
geeft aan het opportuniteitsbeginsel. 33 Er wordt
derhalve toezicht uitgeoefend op het hanteren
van het opportuniteitsbeginsel. 34 Een vorm van
toezicht wordt gewaarborgd door de hiërarchische
opbouw van het OM. De controle zal
derhalve in eerste instantie plaatsvinden door
een hiërarchieke meerdere. 35 De landelijke
leiding van het OM berust bij het College van
procureurs-generaal. 36 Dit college is verantwoording
schuldig aan de minister van Justitie
en Veiligheid. 37 De minister is vervolgens
politiek verantwoordelijk voor het vervolgingsbeleid
en concrete vervolgingsbeslissingen van
het OM en wordt derhalve gecontroleerd door
het parlement. 38 Dit correctiemiddel kan volgens
Wolswijk en Knigge echter alleen werken
in zaken die de aandacht van de politiek trekken.
39 Op grond van art. 127 Wet RO heeft de
minister van Justitie en Veiligheid de bevoegdheid
om aanwijzingen te geven betreffende de
uitoefening van de taken en bevoegdheden van
het OM. Via deze aanwijzingsbevoegdheid kan
de minister van Justitie en Veiligheid controle
uitoefenen op de vervolgingsbevoegdheid van
het OM. 40
Het controlemechanisme ten aanzien van nietvervolgen
is in beginsel sterker dan in het geval
het OM wel vervolgd. Als het OM besluit niet
tot vervolging over te gaan, besluit dat de ver-
Februari 2020 | Asega | 35
NIKKI EVERTSE | HET VERVOLGINGSBELEID VAN HET OPENBAAR MINISTERIE
volging niet wordt voortgezet of de vervolging
plaatsvindt door het uitvaardigen van een strafbeschikking,
bestaat er een beklagprocedure
waarbij slachtoffers en andere rechtstreeks
belanghebbenden een schriftelijk beklag kunnen
doen bij het gerechtshof. Deze beklagprocedure
is terug te vinden in art. 12 e.v. Sv. 41 Bij
de beoordeling van het beklag toetst het gerechtshof
de beslissing van het OM in volle omvang.
42 De beslissing wordt derhalve niet marginaal
getoetst. Uit art. 12i lid 1 Sv kan worden
afgeleid dat het gerechtshof een eigen oordeel
vormt ten aanzien van het al dan niet vervolgen
van een verdachte. De beslissing die voortvloeit
uit het oordeel van het gerechtshof komt vervolgens
in de plaats van de beslissing van het
OM. Relevant om te vermelden is dat het gerechtshof
de normering die voor het OM geldt
niet kan negeren. Het gerechtshof moet opportuniteitsafwegingen
in zijn oordeel betrekken.
Daarnaast dient het gerechtshof de aanwijzingen
die de door het OM te nemen vervolgingsbeslissingen
normeren ook in acht te nemen.
Het gerechtshof is echter niet aan deze aanwijzingen
gebonden. Het gerechtshof is bevoegd
om zijn oordeel mede te baseren op het algemeen
belang op grond van art. 12i lid 2 Sv. 43
Kortom, art. 12 e.v. Sv geeft een mogelijkheid
tot rechterlijke controle op de uitoefening van
de seponeringsbevoegdheid van het OM. 44
Ten aanzien van de beslissing van het OM
om wel te vervolgen geldt het bovenstaande
niet. Een verdachte waartegen vervolging is
ingesteld door het OM, kan bezwaar maken
tegen die beslissing. Op grond van art. 262
lid 1 Sv kan een verdachte binnen acht dagen
na de betekening van de dagvaarding een
bezwaarschrift indien tegen die dagvaarding
bij de rechtbank. 45 Als de verdachte een bezwaarschrift
tegen de dagvaarding heeft ingediend,
kan de rechter de haalbaarheid van de
vervolging én de opportuniteit van de door het
OM aangevangen gevolgen toetsen. Dit laatste
via de toetsing aan de beginselen van een
goede procesorde. 46 Frielink stelt dat de bezwaarschriftprocedure
in art. 262 lid 1 Sv hoogstens
bescherming biedt tegen evident lichtvaardige
vervolgingsbeslissingen. Daarnaast
is volgens hem de uiteindelijke zittingsrechter
nauwelijks bereid zich te wagen aan het geven
van een oordeel over de opportuniteit van een
vervolging. Dit ligt volgens hem alleen anders
als de beginselen van behoorlijke procesorde in
het geding zijn. 47
Relevant om te vermelden is dat naast de bezwaarschriftrechter,
de zittingsrechter de vervolgingsbeslissing
ook kan toetsen via de beginselen
van een goede procesorde. 48 De Hoge
Raad heeft echter in een arrest geoordeeld dat
de beslissing tot (verdere) vervolging zich maar
in beperkte mate leent voor inhoudelijke rechterlijke
toetsing. Slechts in uitzonderlijke gevallen
zal het OM niet-ontvankelijk kunnen worden
verklaard wegens het feit dat het instellen
of voortzetten van de vervolging onverenigbaar
is met de beginselen van een goede procesorde.
Bijvoorbeeld dat vervolging in strijd is met het
verbod van willekeur. Geen redelijk handelend
lid van het OM kan dan oordelen dat met (verdere)
vervolging enig door strafrechtelijke
handhaving beschermd belang gediend kan
zijn. Als een rechter oordeelt dat er sprake is
van zo’n uitzonderingsgeval, waarin het OM
dus niet-ontvankelijk wordt verklaard wegens
schending van een van de beginselen van een
goede procesorde, gelden voor die beslissing
zware motiveringseisen. 49
Dagvaardingsmonopolie?
In dit essay wordt gesproken over het exclusieve
vervolgingsrecht van het OM. Dit verdient
enige nuancering. Art. 167 en art. 242
Sv richten zich tot het OM. Voorheen konden
slechts ambtenaren van het OM een beslissing
tot (verdere) vervolging nemen. Men kon
spreken van het vervolgingsmonopolie van
het OM. Alleen het OM had de bevoegdheid
om strafzaken bij de strafrechter aan te brengen.
De Wet OM-afdoening heeft dit echter veranderd.
Op grond van art. 257b lid 1 Sv kan
bij algemene maatregel van bestuur aan opsporingsambtenaren
in daarbij aangewezen
zaken betreffende overtredingen de bevoegdheid
worden verleend een strafbeschikking
uit te vaardigen waarin een geldboete wordt
opgelegd. Uit lid 2 van hetzelfde artikel volgt
dat dit ook geldt ten aanzien van enkele lichte
misdrijven. Daarnaast geeft art. 257ba Sv de
mogelijkheid om bij algemene maatregel van
36 | Asega | Februari 2020
NIKKI EVERTSE | HET VERVOLGINGSBELEID VAN HET OPENBAAR MINISTERIE
bestuur de bevoegdheid om strafbeschikkingen
uit te vaardigen te verlenen aan bestuursorganen.
Knigge en Wolswijk stellen dat het
vervolgingsmonopolie van het OM doorbroken
is. Het OM mag nog wel steeds strafzaken bij
de strafrechter brengen. Knigge en Wolswijk
stellen ook wel dat het vervolgingsmonopolie
van het OM in het strafrecht is ingeruild voor
een dagvaardingsmonopolie. 50
Conclusie
Het OM heeft op grond van art. 124 Wet RO de
exclusieve bevoegdheid om strafbare feiten te
vervolgen. Op grond van het opportuniteitsbeginsel,
dat is neergelegd in art. 167 en art. 242
Sv, kan het OM echter afzien van vervolging
op gronden aan het algemeen belang ontleend.
Er bestaat derhalve geen verplichting voor het
OM om élk strafbaar feit te vervolgen dat bewezen
zou kunnen worden. 51 De vervolgingsbevoegdheid
van het OM kan op twee manieren
worden geïnterpreteerd in Nederland. 52 Men
kent de negatieve interpretatie en positieve
interpretatie van het opportuniteitsbeginsel.
Bij de negatieve interpretatie van het opportuniteitsbeginsel
is vervolging de regel. Het OM
kan bij uitzondering niet (verder) vervolgen op
gronden aan het algemeen belang ontleend. 53
Bij de positieve interpretatie van het opportuniteitsbeginsel
behoort het OM slechts tot
vervolging voer te gaan als aan het algemeen
belang ontleende gronden het noodzakelijk
maken. 54 De tekst van art. 167 en art. 242 Sv
duiden op een negatieve interpretatie van het
opportuniteitsbeginsel. 55 In de praktijk hangt
het echter van de ernst van het delict af welke
wijze van interpretatie wordt gehanteerd. 56
De vervolgingsbevoegdheid van het OM is een
ruime discretionaire bevoegdheid. Dit is terug
te zien in art. 167 en art. 242 Sv. 57 De vervolgingsbeslissing
wordt bepaald door te kijken
naar de haalbaarheid en de opportuniteit van
de vervolging. Dit laatste is onderdeel van het
vervolgingsbeleid van het OM. 58 Een officier
van justitie is niet geheel vrij in de keuze van
afdoen bij de beoordeling van de opportuniteit.
Het OM is namelijk gebonden aan aanwijzingen.
59 Een rechter kan de aanwijzingen toetsen
middels de beginselen van een goede procesorde.
60 Het OM wordt vaak gezien als een vervolgingsmonopolist.
Knigge en Wolswijk stellen
echter dat ten aanzien van het OM sprake is
van een dagvaardingsmonopolie, gelet op hetgeen
is bepaald in art. 257b lid 1 en art. 257ba. 61
De exclusieve vervolgingsbevoegdheid van het
OM wordt op diverse wijze gecontroleerd. 62 De
controle wordt enerzijds gewaarborgd door de
hiërarchische opbouw van het OM. 63 Ten aanzien
van de beslissing om niet (verder) te ver-
volgen en ten aanzien van de beslissing om een
strafbeschikking uit te vaardigen kan een slachtoffer
of een andere rechtstreeks belanghebbende
gebruik maken van de beklagprocedure
in art. 12 e.v. Sv. 64 Ten aanzien van de beslissing
om wel te vervolgen heeft een verdachte
de mogelijkheid om gebruik te maken van de
bezwaarschriftprocedure. Deze is neergelegd
in art. 262 lid 1 Sv. 65
Eindnoten
1 Nu.nl, ‘Jan B. toch vervolgd na bedreigen burgemeester
Gilze-Rijen’, 4 april 2017, te vinden op: nu.nl (laatst geraadpleegd,
16 december 2019).
2 EenVandaag, ‘OM moet crimineel Jan B. toch vervolgen
voor bedreiging’, 4 april 2017, te vinden op: eenvandaag.
avrotros.nl (laatst geraadpleegd, 16 december 2019).
3 Aanwijzing gebruik sepotgronden 2014 (Stcrt. 2014,
23614).
4 B.F. Keulen & G. Knigge, Strafprocesrecht, Deventer:
Wolters Kluwer 2016, p. 43 + 165.
5 Trouw, ‘Zware crimineel Jan B. komt niet weg met bedreiging’,
18 juli 2017, te vinden op: trouw.nl (laatst geraadpleegd,
16 december 2019).
6 Aanwijzing gebruik sepotgronden 2014 (Stcrt. 2014,
23614).
7 B.F. Keulen & G. Knigge, Strafprocesrecht, Deventer:
Wolters Kluwer 2016, p. 43.
8 J.M. Reijntjes, commentaar op artikel 167 Sv, in: WvSv,
A.L. Melai/M.S. Groenhuijsen e.a., Kluwer Navigator 1
maart 2010 (online), aant. 10.
9 B.F. Keulen & G. Knigge, Strafprocesrecht, Deventer:
Wolters Kluwer 2016, p. 165.
10 J.M. Reijntjes, commentaar op artikel 167 Sv, in:
WvSv, A.L. Melai/M.S. Groenhuijsen e.a., Kluwer Navigator
1 maart 2010, aant. 10 (online).
11 B.F. Keulen & G. Knigge, Strafprocesrecht, Deventer:
Wolters Kluwer 2016, p. 167.
12 J.M. Reijntjes, commentaar op artikel 167 Sv, in: WvSv,
A.L. Melai/M.S. Groenhuijsen e.a., Kluwer Navigator 1
maart 2010, aant. 10 (online); B.F. Keulen & G. Knigge,
Strafprocesrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2016, p. 167.
13 J.M. Reijntjes, commentaar op artikel 167 Sv, in:
WvSv, A.L. Melai/M.S. Groenhuijsen e.a., Kluwer Navigator
1 maart 2010, aant. 10 (online)
14 W.E.C.A. Valkenburg, commentaar op art. 167 Sv, in:
Tekst & Commentaar Strafvordering, aant. 1 (online, bijgewerkt
op 1 juli 2019).
15 B.F. Keulen & G. Knigge, Strafprocesrecht, Deventer:
Wolters Kluwer 2016, p. 168.
16 J.M. Reijntjes, commentaar op artikel 167 Sv, in:
WvSv, A.L. Melai/M.S. Groenhuijsen e.a., Kluwer Navigator
1 maart 2010, aant. 10 (online).
17 J.M. Reijntjes, commentaar op artikel 167 Sv, in: WvSv,
A.L. Melai/M.S. Groenhuijsen e.a., Kluwer Navigator 1
maart 2010, aant. 6 (online); W.E.C.A. Valkenburg, commentaar
op art. 167 Sv, in: Tekst & Commentaar Strafvordering,
aant. 1 (online, bijgewerkt op 1 juli 2019), aant. 5.
18 B.F. Keulen & G. Knigge, Strafprocesrecht, Deventer:
Wolters Kluwer 2016, p. 57.
19 B.F. Keulen & G. Knigge, Strafprocesrecht, Deventer:
Wolters Kluwer 2016, p. 167.
20 M.J.A. Duker, ‘De toetsingsruimte van het hof in beklagzaken
ex artikel 12 Sv’, DD 2009/21, p. 1.
21 J.M. Reijntjes, commentaar op artikel 167 Sv, in:
WvSv, A.L. Melai/M.S. Groenhuijsen e.a., Kluwer Navigator
1 maart 2010, aant. 6 (online) ; om.nl
22 W.E.C.A. Valkenburg, commentaar op art. 167 Sv, in:
Februari 2020 | Asega | 37
NIKKI EVERTSE | HET VERVOLGINGSBELEID VAN HET OPENBAAR MINISTERIE
Tekst & Commentaar Strafvordering, aant. 5 (online, bijgewerkt
op 1 juli 2019).
23 W.E.C.A. Valkenburg, commentaar op art. 167 Sv, in:
Tekst & Commentaar Strafvordering, aant. 5 (online, bijgewerkt
op 1 juli 2019); J.M. Reijntjes, commentaar op
artikel 167 Sv, in: WvSv, A.L. Melai/M.S. Groenhuijsen
e.a., Kluwer Navigator 1 maart 2010, aant. 6 (online).
24 W.E.C.A. Valkenburg, commentaar op art. 167 Sv, in:
Tekst & Commentaar Strafvordering, aant. 5 (online, bijgewerkt
op 1 juli 2019).
25 J.M. Reijntjes, commentaar op artikel 167 Sv, in:
WvSv, A.L. Melai/M.S. Groenhuijsen e.a., Kluwer Navigator
1 maart 2010, aant. 6 (online); om.nl
26 W.E.C.A. Valkenburg, commentaar op art. 167 Sv,
in: Tekst & Commentaar Strafvordering, aant. 5 (online,
bijgewerkt op 1 juli 2019); HR 19 juni 1990,
ECLI:NL:HR:1990:ZC8556, NJ 1991/119, rechtsoverweging
5.1.
27 W.E.C.A. Valkenburg, commentaar op art. 167 Sv, in:
Tekst & Commentaar Strafvordering, aant. 5 (online, bijgewerkt
op 1 juli 2019).
28 J.M. Reijntjes, commentaar op artikel 167 Sv, in:
WvSv, A.L. Melai/M.S. Groenhuijsen e.a., Kluwer Navigator
1 maart 2010, aant. 6 (online).
29 J.M. Reijntjes, commentaar op artikel 167 Sv, in:
WvSv, A.L. Melai/M.S. Groenhuijsen e.a., Kluwer Navigator
1 maart 2010 (online), aant. 6 (online).
30 Aanwijzing gebruik sepotgronden 2014 (Stcrt. 2014,
23614).
31 J.M. Reijntjes, commentaar op artikel 167 Sv, in:
WvSv, A.L. Melai/M.S. Groenhuijsen e.a., Kluwer Navigator
1 maart 2010 (online), aant. 6.
32 W.E.C.A. Valkenburg, commentaar op art. 167 Sv, in:
Tekst & Commentaar Strafvordering, aant. 1 (online, bijgewerkt
op 1 juli 2019).
33 P. Frielink, ‘De positieve interpretatie van het opportuniteitsbeginsel’,
AA 2010, p. 1.
34 J.M. Reijntjes, commentaar op artikel 167 Sv, in:
WvSv, A.L. Melai/M.S. Groenhuijsen e.a., Kluwer Navigator
1 maart 2010 (online), aant. 6.
35 J.M. Reijntjes, commentaar op artikel 167 Sv, in:
WvSv, A.L. Melai/M.S. Groenhuijsen e.a., Kluwer Navigator
1 maart 2010 (online), aant. 6.
36 Om.nl
37 J.M. Reijntjes, commentaar op artikel 167 Sv, in:
WvSv, A.L. Melai/M.S. Groenhuijsen e.a., Kluwer Navigator
1 maart 2010 (online), aant. 6.
38 J.M. Reijntjes, commentaar op artikel 167 Sv, in: WvSv,
A.L. Melai/M.S. Groenhuijsen e.a., Kluwer Navigator 1
maart 2010, aant. 6 (online); B.F. Keulen & G. Knigge,
Strafprocesrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2016, p. 169.
39 B.F. Keulen & G. Knigge, Strafprocesrecht, Deventer:
Wolters Kluwer 2016, p. 169.
40 W.E.C.A. Valkenburg, commentaar op art. 167 Sv, in:
Tekst & Commentaar Strafvordering, aant. 1 (online, bijgewerkt
op 1 juli 2019).
41 P. Frielink, ‘De positieve interpretatie van het opportuniteitsbeginsel’,
AA 2010, p. 1 + 2; B.F. Keulen & G. Knigge,
Strafprocesrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2016, p.
169.
42 P. Frielink, ‘De positieve interpretatie van het opportuniteitsbeginsel’,
AA 2010, p. 2.
43 B.F. Keulen & G. Knigge, Strafprocesrecht, Deventer:
Wolters Kluwer 2016, p. 169.
44 J.M. Reijntjes, commentaar op artikel 167 Sv, in:
WvSv, A.L. Melai/M.S. Groenhuijsen e.a., Kluwer Navigator
1 maart 2010, aant. 6 (online).
45 B.F. Keulen & G. Knigge, Strafprocesrecht, Deventer:
Wolters Kluwer 2016, p. 176.
46 W.E.C.A. Valkenburg, commentaar op art. 167 Sv, in:
Tekst & Commentaar Strafvordering, aant. 1 (online, bij-
gewerkt op 1 juli 2019).
47 P. Frielink, ‘De positieve interpretatie van het opportuniteitsbeginsel’,
AA 2010, p. 2.
48 W.E.C.A. Valkenburg, commentaar op art. 167 Sv, in:
Tekst & Commentaar Strafvordering, aant. 1 (online, bijgewerkt
op 1 juli 2019).
49 W.E.C.A. Valkenburg, commentaar op art. 167 Sv,
in: Tekst & Commentaar Strafvordering, aant. 1 (online,
bijgewerkt op 1 juli 2019); HR 6 november 2012,
ECLI:NL:HR:2012:BX4280, NJ 2013/109, rechtsoverweging
2.4.
50 B.F. Keulen & G. Knigge, Strafprocesrecht, Deventer:
Wolters Kluwer 2016, p. 165.
51 B.F. Keulen & G. Knigge, Strafprocesrecht, Deventer:
Wolters Kluwer 2016, p. 43.
52 J.M. Reijntjes, commentaar op artikel 167 Sv, in:
WvSv, A.L. Melai/M.S. Groenhuijsen e.a., Kluwer Navigator
1 maart 2010, aant. 10 (online).
53 B.F. Keulen & G. Knigge, Strafprocesrecht, Deventer:
Wolters Kluwer 2016, p. 167 + 168.
54 J.M. Reijntjes, commentaar op artikel 167 Sv, in: WvSv,
A.L. Melai/M.S. Groenhuijsen e.a., Kluwer Navigator 1
maart 2010, aant. 10 (online); B.F. Keulen & G. Knigge,
Strafprocesrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2016, p. 167.
55 W.E.C.A. Valkenburg, commentaar op art. 167 Sv, in:
Tekst & Commentaar Strafvordering, aant. 1 (online, bijgewerkt
op 1 juli 2019).
56 B.F. Keulen & G. Knigge, Strafprocesrecht, Deventer:
Wolters Kluwer 2016, p. 168.
57 J.M. Reijntjes, commentaar op artikel 167 Sv, in: WvSv,
A.L. Melai/M.S. Groenhuijsen e.a., Kluwer Navigator 1
maart 2010, aant. 6 (online); W.E.C.A. Valkenburg, commentaar
op art. 167 Sv, in: Tekst & Commentaar Strafvordering,
aant. 1 (online, bijgewerkt op 1 juli 2019), aant. 5.
58 B.F. Keulen & G. Knigge, Strafprocesrecht, Deventer:
Wolters Kluwer 2016, p. 57.
59 J.M. Reijntjes, commentaar op artikel 167 Sv, in:
WvSv, A.L. Melai/M.S. Groenhuijsen e.a., Kluwer Navigator
1 maart 2010, aant. 6 (online); om.nl
60 W.E.C.A. Valkenburg, commentaar op art. 167
Sv, in: Tekst & Commentaar Strafvordering, aant. 5
(online, bijgewerkt op 1 juli 2019); HR 19 juni 1990,
ECLI:NL:HR:1990:ZC8556, NJ 1991/119, rechtsoverweging
5.1.
61 B.F. Keulen & G. Knigge, Strafprocesrecht, Deventer:
Wolters Kluwer 2016, p. 165.
62 P. Frielink, ‘De positieve interpretatie van het opportuniteitsbeginsel’,
AA 2010, p. 1.
63 J.M. Reijntjes, commentaar op artikel 167 Sv, in:
WvSv, A.L. Melai/M.S. Groenhuijsen e.a., Kluwer Navigator
1 maart 2010, aant. 6 (online).
64 P. Frielink, ‘De positieve interpretatie van het opportuniteitsbeginsel’,
AA 2010, p. 1 + 2; B.F. Keulen &
G. Knigge, Strafprocesrecht, Deventer: Wolters Kluwer
2016, p. 169.
65 B.F. Keulen & G. Knigge, Strafprocesrecht, Deventer:
Wolters Kluwer 2016, p. 176.
38 | Asega | Februari 2020
ETEN, DRINKEN, DANSEN & MEER
WWW.HETPAKHUISGRONINGEN.NL
PEPERSTRAAT 8-2 - GRONINGEN - 050-3110219
gastschrijver
strafrecht, religie en cultuur
prof. mr. H.D. Wolswijk
1 Inleiding
De redactie heeft mij gevraagd een artikel te schrijven over het interessante thema
strafrecht, religie en cultuur. Onmiskenbaar bestaat er een feitelijke relatie tussen
recht en anderzijds religie en cultuur (wat onder die beide fenomenen, met name
cultuur, ook precies moet worden verstaan). Het recht, en zeker het strafrecht, is
immers tot op zekere hoogte een neerslag van bepaalde religieuze en culturele opvattingen
en tradities. Op zichzelf maakt die relatie het thema, juridisch gezien,
nog niet zo boeiend. Voor zover een rechtsnorm uitdrukking is van een religieuze
of culturele norm, is er vanuit juridisch oogpunt weinig bijzonders aan de hand: de
aanhanger van die religie of cultuur zal geen moeite met de rechtsnorm hebben en
– voor zover tot hem gericht - juist conform die norm willen handelen. Maar de verhouding
tussen recht, religie en cultuur kan ook problematischer liggen of worden
geproblematiseerd. Zo kan de vraag worden gesteld in hoeverre (aspecten van) religie
strafrechtelijke bescherming verdient. Religieuze en culturele opvattingen en
gewoonten kunnen ook ‘schuren’ met strafrechtelijke normen, iets wat zich in een
samenleving die in religieus en cultureel opzicht steeds heterogener wordt, gemakkelijk
voor kan doen. Soms voorkomt de wetgever zelf die spanning door expliciet
ruimte te bieden aan bepaalde gebruiken, zoals bijzondere wijzen van lijkbezorging
en ritueel slachten van dieren. Maar als de wetgever dat niet heeft gedaan, rijst de
vraag hoe de strafrechter spanningen met ‘afwijkende’ religieuze en culturele normen
‘oplost’.
Over het thema valt dus veel te zeggen, maar ik
zal mij in deze bijdrage beperken tot het uitlichten
van enkele op zichzelf staande topics die in
de rechtspraktijk hebben gespeeld. Het eerste
betreft de vraag in hoeverre religie, althans
aspecten daarvan, door strafbepalingen wordt
beschermd. Ik richt me vooral op art. 137c Sr,
waarin het zich beledigend uitlaten over een
groep mensen wegens (onder meer) hun godsdienst
strafbaar is gesteld. Het tweede onderwerp
ziet op dezelfde strafbepaling, maar gaat
in op de vraag of iemand zich met een beroep
op zijn geloofsopvatting kan vrijwaren van
aansprakelijkheid wege ns groepsbelediging.
Ten slotte wordt ingegaan op het zogenaamde
culturele verweer.
2 Anti-godsdienst-delicten 1
Art. 147 Sr
Alvorens naar art. 137c Sr te kijken, sta ik kort
stil bij een inmiddels vervallen bepaling, de
smalende godslastering. 2 Art. 147 lid 1 onder 1°
Sr stelde strafbaar ‘hij die zich in het openbaar,
mondeling of bij geschrift of afbeelding, door
smalende godslasteringen op voor godsdienstige
gevoelens krenkende wijze uitlaat’. Deze
strafbaarstelling, die een beperking stelt aan
de vrijheid van meningsuiting (art. 10 EVRM),
was opgenomen in titel V van het Tweede Boek,
de misdrijven tegen de openbare orde. Door
het krenken van godsdienstige gevoelens kan
de openbare orde in het gedrang komen. En
mensen wier godsdienstige gevoelens worden
gekwetst kunnen zelfs overgaan tot het plegen
van ernstige strafbare feiten. Het meeste in het
oog springende Nederlandse voorbeeld is de
religieus geïnspireerde moord in 2004 op Theo
van Gogh, een filmmaker en columnist, die zich
nogal eens provocerend uitliet over de islam
(maar ook over het christendom). Bekend zijn
natuurlijk ook de doodsbedreigingen aan het
adres van de politicus Wilders. 3
Art. 147 Sr beschermde godsdienstige gevoelens
indirect. Het krenken van godsdienstige
gevoelens was enkel strafbaar indien
dat gebeurde door smalende godslastering,
dat wil zeggen door het zich op verachtelijke
en vernederende wijze uitlaten over god, het
‘hoogste opperwezen’ binnen een godsdienst.
Het maken van smalende opmerkingen over
een godsdienst of over de aanhangers van een
godsdienst was dus niet strafbaar op grond van
art. 147 Sr.
Als gezegd, de bepaling is inmiddels vervallen. 4
Het werd onwenselijk geacht dat het strafrecht
aparte bescherming biedt aan religies en dan
ook nog alleen aan religies die een hoogste opperwezen
kennen. Ook zou er, vanuit de gedachte
dat de vrijheid van meningsuiting zo
40 | Asega | Februari 2020
PROF. MR. H.D. WOLSWIJK | STRAFRECHT, RELIGIE EN CULTUUR
min mogelijk beperkt moet worden, geen behoefte
aan een aparte bepaling bestaan gelet op
onder andere de art. 137c-e Sr, die voldoende
mogelijkheden bieden voor het vervolgen van
beledigende en haat zaaiende uitingen; deze
bepalingen maken bovendien geen onderscheid
tussen godsdiensten, en ook niet tussen
godsdienst, levensbeschouwing en andere discriminatiegronden
zoals seksuele geaardheid. 5
Art. 137c Sr
Art. 137c Sr stelt groepsbelediging strafbaar:
‘Hij die zich in het openbaar, mondeling of bij
geschrift of afbeelding, opzettelijk beledigend
uitlaat over een groep mensen wegens hun ras,
hun godsdienst of levensovertuiging, hun hetero-
of homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke,
psychische of verstandelijke handicap,
(…)’ Deze anti-discriminatiebepaling beoogt
de eer en waardigheid van bepaalde groepen
mensen te beschermen tegen krenking op
bepaalde gronden, waaronder dus godsdienst.
In het verlengde daarvan wordt, zoals dat ook
bij godslastering het geval was, de openbare
orde beschermd.
Voor het bereik van de bepaling is van belang
dat de wet spreekt van zich beledigend
uitlaten ‘over een groep mensen wegens hun
godsdienst’. De betekenis van deze bestanddelen
stond centraal in HR 10 maart 2009,
NJ 2010/19 m.nt. Mevis. De verdachte had
een poster opgehangen met de tekst: ‘Stop het
gezwel dat Islam heet’. Het hof kwam tot een
veroordeling en overwoog daartoe onder meer
dat de verdachte zich beledigend had uitgelaten
over de islam, ‘en gezien de verbondenheid
tussen de Islam en haar gelovigen, ook ten aanzien
van die groep mensen die de Islam belijden.’
De Hoge Raad wijst dit standpunt echter
af: art. 137c Sr vereist ‘dat de uitlating onmiskenbaar
betrekking heeft op een bepaalde
groep mensen die door hun godsdienst wordt
gekenmerkt en zich daardoor onderscheidt van
anderen. De enkele omstandigheid dat grievende
uitlatingen over een godsdienst ook de
aanhangers van die godsdienst krenken, is niet
voldoende om die uitlatingen te kunnen gelijkstellen
met uitlatingen over die aanhangers,
dus over een groep mensen wegens hun godsdienst
in de zin van art. 137c Sr’ [mijn cursivering].
Het beledigen van de islam (of de god
van de islam) kan weliswaar aanhangers van
de islam in hun godsdienstige gevoelens krenken,
maar daarmee is het nog geen beledigende
uitlating over een groep mensen wegens hun
godsdienst. Het is precies vanwege dit beperkte
bereik van art. 137c Sr dat Wilders in 2011 werd
vrijgesproken van groepsbelediging. 6 Wilders
had onder meer de uitspraak gedaan: ‘Een gematigde
islam bestaat niet. (…) Er is islam, en
daar houdt het mee op. En islam is de Koran,
en niets dan de Koran. En de Koran is het Mein
Kampf van een religie die beoogt anderen te
elimineren’. De rechtbank oordeelde dat dit
een (beledigende) uitlating over een godsdienst
is, maar niet een uitlating over een groep
mensen wegens hun godsdienst. 7 Het door de
Hoge Raad gemaakte onderscheid spreekt aan,
maar zorgt wel voor een nieuw probleem. Want
het onderscheid mag in theorie helder zijn, de
toepassing ervan in het concrete geval kan nog
wel eens lastig zijn. 8
Ik kom nog even terug op de afschaffing van art.
147 Sr. Bijzonder is namelijk de aanloop daar
naartoe. In de moord op Van Gogh zag toenmalig
minister van justitie Donner (mede) aanleiding
om art. 147 Sr vaker in te zetten tegen
zeer vernederende uitlatingen over iemands
religie. 9 Daarentegen werd in de Tweede Kamer
juist het bestaansrecht van art. 147 Sr ter
discussie gesteld. 10 Enkele jaren later kondigde
minister van justitie Hirsch Ballin aan het verbod
op godslastering te willen schrappen, maar
dan wel onder gelijktijdige verruiming van art.
137c Sr. 11 Art. 137c Sr zou ook bescherming
moeten bieden tegen beledigende uitlatingen
waarvan niet gezegd kan worden zij expliciet
een bepaalde groep betreffen, maar waardoor
die groep zich toch ook hevig gekwetst kon
voelen. In feite wilde aldus de minister de indirecte
belediging strafbaar stellen, waarvan
zoals we zagen art. 147 Sr een variant is. Toen
vervolgens de Hoge Raad in het zojuist besproken
arrest zo duidelijk afstand nam van de
strafbaarheid van deze indirecte belediging op
basis van art. 137c Sr, besloot de minister art.
137c Sr ongemoeid te laten – maar óók om het
voornemen art. 147 Sr te schrappen in te trekken.
12 In reactie daarop kwamen enkele Kamerleden
zelf met een (initiatief)wetsvoorstel
dat tot het vervallen van art. 147 Sr heeft geleid.
3 Beroep op godsdienstvrijheid bij
art. 137c
In het kader van art. 137c Sr zou iemands godsdienst
ook anderszins een beschermende werking
kunnen hebben. Art. 9 lid 1 EVRM erkent
immers de vrijheid van godsdienst, 13 die wel
aan wettelijke beperkingen kan worden onderworpen
(lid 2), zoals strafbepalingen. Kan deze
godsdienstvrijheid bevrijdend werken bij een
vervolging wegens groepsbelediging omdat
een veroordeling een ongerechtvaardigde inbreuk
op de godsdienstvrijheid zou opleveren?
Die vraag heeft vooral aan het begin van deze
eeuw in enkele zaken gespeeld, waarbij het
Februari 2020 | Asega | 41
PROF. MR. H.D. WOLSWIJK | STRAFRECHT, RELIGIE EN CULTUUR
steeds ging om – kort gezegd - religieus geïnspireerde
grievende uitspraken over homoseksuelen.
Actueel is deze kwestie met betrekking
tot de Nashville-verklaring, het conservatiefchristelijke
pamflet dat zich uitspreekt tegen
homoseksualiteit en transgenders. 14
Aanvankelijk leek die vraag zonder meer bevestigend
te moeten worden beantwoord. Zo
werd een Marokkaanse imam die had gezegd
dat ‘als de ziekte van de homoseksualiteit zich
verspreidt, iedereen besmet kan raken’, vrijgesproken
vanwege de context waarin deze
uitspraak was gedaan, ook al was de uitlating
op zichzelf beschouwd beledigend voor
homoseksuelen. 15 De uitspraak was aan te
merken ‘als een weergave van een in de islamitische
godsdienst verankerde geloofsopvatting
van verdachte’ en gezien de ‘vrijheid van godsdienst
stond het verdachte vrij zijn op zijn geloofsovertuiging
stoelende opvattingen omtrent
homoseksualiteit uit te dragen.’ Dat de vrijheid
van godsdienst aan een uitlating haar beledigende
karakter kan ontnemen, lijkt echter in
latere rechtspraak te worden gerelativeerd.
In een zaak over een dominee die homofilie
had bestempeld als ‘een vieze en vuile zonde’,
sprak het hof de verdachte vrij op grond van
de redenering die de rechter in de zaak tegen
de imam had gevolgd. 16 De Hoge Raad liet de
vrijspraak wel in stand, maar gaf aan ’s hofs redenering
toch een wat andere draai: ‘Het Hof
heeft de tenlastegelegde uitlatingen (…) op zich
zelf voor homoseksuelen grievend geacht. Het
heeft vervolgens geoordeeld dat die uitlating,
beschouwd in haar context, kenbaar in direct
verband stond met de geloofsovertuiging van
de verdachte en dat diens bedoeling de mensheid
te waarschuwen duidelijk was, in welke
laatste vaststelling ligt besloten dat die uitlating
voor de verdachte van betekenis is voor
een maatschappelijk debat’ [mijn cursivering].
Waar het hof dus de vrijspraak baseerde op de
vrijheid van godsdienst, voegt de Hoge Raad
het belang van het maatschappelijk debat in. En
dit belang is terug te voeren op een ander verdragsrecht:
de vrijheid van meningsuiting (art.
10 EVRM). Een vervolging wegens art. 137c Sr
kan (ook) op deze vrijheid een ongerechtvaardigde
inbreuk maken. De invoeging van het
belang van het maatschappelijk debat door de
Hoge Raad lijkt erop te duiden dat het niet de
godsdienstvrijheid is die als zelfstandige grond
voor strafuitsluiting fungeert, maar de vrijheid
van meningsuiting. Wel kan het één natuurlijk
samengaan met het ander: een uitlating die uitdrukking
is van iemands geloofsopvatting kan
tevens voor deze persoon van betekenis zijn
voor het maatschappelijk debat. De Nashville-
verklaring is daar waarschijnlijk een voorbeeld
van. Voor het standpunt dat de vrijheid van
godsdienst als zodanig niet bevrijdend werkt,
zou pleiten dat iemands geloofsovertuiging
geen grotere vrijheid om grievende uitlatingen
te doen mag opleveren. 17 Godsdienst zou dus
geen bijzondere bescherming mogen genieten
(zoals we zagen was dat ook een van de argumenten
om de strafbaarstelling van godslastering
af te schaffen). Maar of de Hoge Raad in
het kader van art. 137c Sr aan de godsdienstvrijheid
helemaal geen zelfstandige disculperende
betekenis toekent, is nog niet duidelijk. 18
4 Beroep op cultuur
Als de verdachte zich erop beroept dat een
strafbaar gestelde gedraging toelaatbaar is
volgens de sociaal-culturele normen van een
groep waartoe hij behoort, spreekt men wel
van een cultureel verweer. 19 In Nederland gaat
het vooral om groepen die (oorspronkelijk) afkomstig
zijn uit Turkije en uit Afrikaanse, Latijns-Amerikaanse
en Aziatische landen. Bekende
voorbeelden zijn gevallen van eerwraak
(levensberovingen of geweldgebruik voortvloeiend
uit gekrenkte persoonlijke of familie-eer)
en meisjesbesnijdenis. Een dergelijk
cultureel verweer is echter geen zelfstandig
erkende strafuitsluitingsgrond. En een met de
godsdienstvrijheid vergelijkbare ‘vrijheid van
cultuur’ is rechtens niet erkend. 20 Voorstellen
voor een Additioneel Protocol bij het EVRM
inzake Rechten op Cultureel Terrein hebben
het niet gehaald, onder meer omdat een ‘recht
op culturele identiteit’ zou kunnen worden uitgelegd
als een ondersteuning van bedenkelijke
culturele activiteiten. 21 Het culturele verweer
moet dus binnen het bestaande stelsel van strafuitsluitingsgronden
worden ‘verwerkt’. 22 In de
praktijk gaat het vooral om de psychische overmacht.
23 Dat laat zich eenvoudig verklaren als
men ervan uitgaat dat iemands cultuur of culturele
achtergrond zijn vrijheid van handelen
meer of minder kan beïnvloeden. 24
Juist dit verweer is tot dusver in de rechtspraak
echter consequent afgewezen. 25 Ook
als wordt erkend dat de verdachte onder een
zekere druk heeft gestaan – van familie en/of
culturele achtergrond -, wordt uiteindelijk toch
onaannemelijk geacht dat hij in redelijkheid
niet in staat is geweest zich van de strafbare
gedraging te onthouden. Dan betreft het wel
steeds levens- of geweldsdelicten, waarbij de
– cultureel bepaalde - eigen of familie-eer in
het geding is. Zo voerde de verdediging in een
recente zaak over een verdachte die zijn tante
had vermoord aan dat de verdachte was ‘geconfronteerd
met een keuze tussen twee kwaden,
42 | Asega | Februari 2020
PROF. MR. H.D. WOLSWIJK | STRAFRECHT, RELIGIE EN CULTUUR
te weten ofwel het geen gehoor geven aan het
verzoek van zijn oom - de medeverdachte - hetgeen
in zijn cultuur door de familie als respectloos
zou worden gezien ofwel het doden van
zijn tante.’ Naar het oordeel van de rechtbank
was er echter ‘geen grond om een door de verdachte
gevoelde, uit de cultuur voortvloeiende
beperking in zijn wils- of handelingsvrijheid
aan te merken als een vorm van psychische
overmacht. Van de verdachte kon en mocht
derhalve wel degelijk weerstand worden gevergd
tegen de op hem liggende druk vanuit zijn
oom om zijn tante te doden, dit geldt temeer
omdat het meest absolute recht in onze rechtsorde
in het geding was, namelijk het recht op
leven.’ 26 Het is dus vooral de normatieve toetsing
die aan een geslaagd beroep op psychische
overmacht in de weg staat. Zeker bij ernstige
delicten wil de rechter er niet aan dat de invloed
van de culturele omgeving op de wilsvrijheid
zodanig kan zijn, dat het nalaten van de
gedraging redelijkerwijs niet van de verdachte
gevergd kon worden. Daarbij speelt vermoedelijk
ook een rechtspolitiek argument mee: de
ruimte voor aanvaarding van psychische overmacht
hangt mede af van hetgeen de samenleving
zich in dit opzicht kan veroorloven. Honorering
van het beroep op de dwang die van
de eigen cultuur uitgaat, zou betekenen, aldus
Knigge, ‘dat de (potentiële) slachtoffers van
de gruweldaden waartoe die cultuur aanzet,
geen adequate strafrechtelijke bescherming
kan worden geboden. Aan de culturele dwang
dient het strafrecht juist tegenwicht te bieden
door een ernstig te nemen strafbedreiging.’ 27
Dat verklaart ook waarom soms enige huiver
bestaat om de culturele achtergrond zelfs maar
als grond voor strafvermindering aan te voeren.
De rechter kan immers uit oogpunt van
preventie juist een extra zware straf opleggen. 28
Met het voorgaande is niet gezegd dat een
(ogenschijnlijk) ‘cultureel gekleurd’ beroep
op psychische overmacht (of strafvermindering)
bij ernstige feiten nooit kans van slagen
heeft. Dat hangt af - uiteraard - van de omstandigheden
van het geval. Zo kan de (jeugdige)
leeftijd van de dader van belang zijn, evenals
het feit dat de druk uit de culturele omgeving
de vorm van ernstige dreigementen richting de
toekomstige dader heeft aangenomen. Maar
dan gaat het niet meer om culturele factoren
die de druk vormen en de wilsvrijheid mogelijk
aantasten. 29 Dergelijke factoren kunnen
immers in het algemeen een rol spelen bij een
beroep op psychische overmacht.
5 Besluit
In deze bijdrage zijn enkele topics rond het
thema recht, religie en cultuur besproken. In
zekere zin gaat het daarbij om momentopnamen.
Religieuze en culturele opvattingen zijn
aan veranderingen onderhevig en dat geldt
dus eveneens voor het recht voor zover het een
uitdrukking is van die opvattingen. Maar ook
wanneer hun onderlinge verhouding problematischer
ligt, is de wijze waarop het recht met
daaruit voortvloeiende spanningen omgaat,
niet onveranderlijk. Het thema recht, religie en
cultuur zal daarom voer voor discussie blijven.
Eindnoten
1 Ik ontleen de term aan H.C. Wiersinga, Strafrecht en
religie, AA 2003, p. 545.
2 Vervallen per 1 maart 2014 (wet van 23 januari 2014,
Stb. 39).
3 Een bekend buitenlands voorbeeld is de terroristische
aanslag op 7 januari 2015 in Parijs op het hoofdkantoor
van het satirische weekblad Charlie Hebdo.
4 Vervolging wegens smalende godslastering vond in de
praktijk zeer zelden plaats. Een van de redenen daarvoor
was dat het bestanddeel ‘smalend’ zeer restrictief werd
uitgelegd als daadwerkelijk de bedoeling hebben om het
godsbeeld te beledigen. Die bedoeling laat zich moeilijk
bewijzen. Het bekendste voorbeeld van vervolging wegens
dit delict is het Ezelsproces tegen de schrijver Van
het Reve (HR 2 april 1968, NJ 1968/373).
5 Kamerstukken II 2009/10, 32203, 3, p. 6 e.v.
6 Rechtbank Amsterdam 23 juni 2011,
ECLI:NL:RBAMS:2011: BQ9001.
7 Een beledigende uitlating over een groep mensen wegens
hun godsdienst is bijvoorbeeld wel: ‘
8 Zie bijvoorbeeld de conclusie van AG Harteveld voor
HR 5 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1702.
9 Kamerstukken II 2004/05, 29854, 3.
10 Kamerstukken II 2004/05, 29800 VI, 52.
11 Kamerstukken II 2008/09, 31700 VI, 33.
12 Kamerstukken II 2008/09, 31700 VI, 128.
13 Zie ook art. 6 Grondwet. Ik zal geen onderscheid maken
tussen godsdienst en religie. Doorgaans wordt religie
als het algemenere begrip beschouwd: een godsdienst is
een religie waarin slechts één godheid aanbeden wordt.
Dat geldt voor onder meer het Christendom en de islam.
14 Zie hierover T. Herrenberg, Van Nashville tot Staphorst,
NJB 2019/1431.
15 Hof ’s-Gravenhage 18 november 2002,
ECLI:NL:GHSGR:2002:AF0667. Bij belediging hanteert
de rechtspraak een ‘drie stappen model’: eerst moet vastgesteld
worden of een uitlating op zichzelf voor een ander
beledigend is, hetgeen het geval is indien zij de strekking
heeft een ander bij het publiek in een kwaad daglicht te
stellen en hem aan te randen in zijn eer of goede naam
(eerste stap); de context waarin de uitlating is gedaan kan
echter maken dat de uitlating toch niet als beledigend
moet worden aangemerkt (tweede stap); als de uitlating
echter ‘onnodig grievend’ is, is uiteindelijk, ondanks de
context, toch weer wel sprake van een belediging in de zin
van art. 137c Sr. Hier is vooral de tweede stap interessant;
zie de hoofdtekst.
16 HR 14 januari 2003, NJ 2003/261.
17 Mevis in zijn noot onder HR 14 januari 2003, NJ
2003/261; A.J. Nieuwenhuis, Godsdienstvrijheid en bijdragen
aan het maatschappelijk debat, NJCM-Bulletin
2004, p. 154 e.v.
18 In veel arresten (zie bijv. recentelijk nog HR 5 november
2019, ECLI:NL:HR:2019:1702) wordt weliswaar alleen
gewezen op het belang van de uitlating als bijdrage
Februari 2020 | Asega | 43
PROF. MR. H.D. WOLSWIJK | STRAFRECHT, RELIGIE EN CULTUUR
aan het publiek debat (of als uiting van ‘artistieke expressie’),
maar in die zaken gaat het niet om religieus geïnspireerde
uitlatingen en kán de godsdienstvrijheid dus geen
rol spelen.
19 Een greep uit de literatuur over dit onderwerp: M. Bovens,
Cultuur als verweer, in: Frank Bovenkerk e.a. (red.)
Multiculturaliteit in de strafrechtspleging, Den Haag
2003, p. 137 e.v.; J.M. ten Voorde, Cultuur als verweer,
Nijmegen 2007; H.D. Wolswijk, Multiculturaliteit en Nederlands
strafrecht, Den Haag 2008, p. 189 e.v.; W.M.
Limborgh, Culturele vrijheid en het strafrecht, Nijmegen
2011.
20 Indirect kan de vrijheid van godsdienst natuurlijk wel
van belang zijn voor de juridische beoordeling van culturele
gedragingen indien iemands gedraging niet alleen
cultuurbepaald is maar ook voortvloeit uit diens godsdienst.
21 Zie hierover Y.M. Donders, Towards a Right to Cultural
Identity, Antwerpen 2002, p. 262 e.v.
22 De invloed van cultuur kan zich overigens ook doen
gelden op bestanddeel-niveau. Zie hierover Wolswijk,
a.w., p. 200 e.v.
23 Soms neemt het culturele verweer de vorm aan van
een beroep op verontschuldigbare rechtsdwaling; zie bijv.
HR 25 maart 2008, NJ 2008/195.
24 Over die invloed wordt in de literatuur zeer verschillend
gedacht; zie bijv. S. Tempelman, Duiken in het duister:
een gematigd constructivistische benadering van culturele
identiteit, Migrantenstudies 1999, p. 70 e.v.
25 Zie hierover Wolswijk, a.w., p. 212 e.v. Voorbeelden
zijn HR 20 november 1979, NJ 1980/129; Hof Leeuwarden
19 juni 2000, ECLI:NL:GHLEE:2000:AD8362;
Rechtbank ’s-Hertogenbosch 13 februari 2001,
ECLI:NL:RBSHE:2001:AA9954; Hof Leeuwarden 5 november
2003, ECLI:NL:GHLEE:2003:AN7321; HR 6 december
2011, NJ 2013/12 m.nt. Mevis.
26 HR 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1061.
27 Noot onder HR 14 oktober 2003, NJ 2005, 183, met
verwijzing naar de noot van Van Veen onder HR 17 september
1992, NJ 1993, 267.
28 Zie bijv. Hof Arnhem 12 juni 2002,
ECLI:NL:GHARN:2002:AE4029. De rechtbank Alkmaar
4 maart 2008, ECLI:NL:RBALK:2008:BC5712 overwoog
in een zaak waarin de verdachte had gepoogd een jongen
te doden omdat hij de omgang van zijn dochter met
deze jongen onaanvaardbaar achtte vanuit zijn cultuur:
‘Voorts acht de rechtbank van belang dat verdachte nog
immer niet blijkt in te zien dat dat zijn handelen verkeerd
is geweest, gelet op zijn verklaring ter terechtzitting dat
de kans op recidive niet aanwezig is omdat zijn dochter
heeft ingezien dat het verkeerd is wat zij heeft gedaan’
[mijn cursivering].
29 Vgl. C.W. Maris van Sandelingenambacht, Wie is de
vader, wie is de dader?, NJB 2001, p. 1708 e.v.
44 | Asega | Februari 2020
zittingszaal 14
Rob Zijlstra is rechtbankverslaggever bij het Dagblad van het Noorden.
www.zittingszaal14.nl
KROMKROMMERKROMST
Vlak achter Sjaak zit de man – een paar jaren
jonger – die niet valt te benijden. Hij kijkt zelfverzekerd,
oogt ontspannen, dat wel, maar ik
vind niet de woorden om zijn gemoed te duiden.
Hij zit in een rolstoel omdat alles wat in
een lichaam van een mens kapot kan gaan, zo
ongeveer kapot was gegaan. Na de helse pijn is
er nu de permanente verlamming. Vrienden en
familie hadden al afscheid genomen.
rubriek
Wie in de rechtszaal recht wil praten
wat krom is moet met een goed verhaal
komen. Veel verdachten proberen het,
maar een goed verhaal is maar weinigen
gegeven. Er is een beroerd alternatief:
wie krom niet recht kan krijgen, brengt
z’n geheugen in stelling. Dan zeg je gewoon
dat je het niet meer weet.
Er zijn nogal wat mannen veroordeeld voor
misdaden waarvan ze vergeten zijn dat ze die
hebben gepleegd. Dus dan moet je drie jaar
naar de gevangenis en dan kun je aan nieuwsgierige
medegedetineerden niet uitleggen wat
je hebt uitgevreten. ,,Ik? Pff. Iets met een overval
of fraude of zo, ik weet het niet meer. Nee,
nee, het was geen ontucht, dat weet ik dan weer
wel zeker…”
In de rechtszaal kijk ik naar Sjaak (35). Hij
woont in Utrecht. Ooit diende hij bij de luchtmobiele
brigade, nu doet hij iets in outsourcing,
zij het dat hij momenteel in de ziektewet
zit. Vanwege alles.
De rechtszaal zit voller dan vol. Sjaak zit met het
hoofd gebogen in de verdachtenbank. Het liefst,
kan ik mij voorstellen, zou hij door de grond
zakken. Sjaak beleeft waarschijnlijk de moeilijkste
uren van zijn leven. Zijn handpalmen
doen deze middag dienst als tranenwegvegers.
De volle zaal kent geen medelijden.
IK HOOP DAT JE EEN JAAR GEVAN-
GENISSTRAF KRIJGT
Hij leest voor wat hij heeft opgeschreven: ,,Ik
heb gehoord dat je een empathische jongen
bent. Maar ik heb 436 dagen niks van je gehoord,
niks van je gezien. Geen excuses. Je liet
me voor dood achter. Ik hoop dat je een jaar
gevangenisstraf krijgt, dat je een jaar lang iedere
dag opstaat en dan steeds weer beseft wat
je hebt gedaan, wat je mij hebt ontnomen. En
je bent een recidivist. Je rijbewijs was ongeldig
verklaard. Ik zal daarom alle kosten op je verhalen.’’
Sjaak rijdt op 9 september vorig jaar, 436 dagen
geleden, met de Volvo van zijn moeder
over de Bornholmstraat in Groningen. Hij was
bij de Burger King geweest.
Het is drukker dan anders. In Roodehaan is
het Nazomeren Festival net ten einde. In een
lange sliert fietsen festivalbezoekers terug naar
Groningen. Halverwege kruist het fietspad de
Bornholmstraat.
Hoe hard Sjaak reed, dat weet hij dus niet meer.
Veel mensen zijn getuige van het ongeluk. Zij
zeggen dat de grijze Volvo zeker 70 reed, 110,
iemand heeft het over ‘wel 160’. En met het geluid
van een Formule-1-wagen.
Duizenden keren per dag gaat zoiets goed, op
9 september 2018, om 23.30 uur ging het zo
vreselijk fout.
SJAAK ZEGT DAT HIJ HET ZICH NIET
KAN HERINNEREN
Een jongeman (dan 28) en een jonge vrouw
(23) worden op de oversteekplaats aangereden,
anderen net niet. De jonge vrouw raakt ernstig
gewond aan het hoofd. De jongeman wordt met
Februari 2020 | Asega | 45
ROB ZIJLSTRA | KROMKROMMERKROMST
zijn fiets zo’n veertig meter meegesleurd. De
auto stopt niet. Getuigen hebben geen remlichten
gezien, op het wegdek zijn geen remsporen
aangetroffen. Sjaak zegt dat hij het zich niet
kan herinneren.
Dat is het kromme.
Niet alleen is het dak van de Volvo zwaar beschadigd,
ook de ruit is zo stuk dat je er nauwelijks
doorheen kunt kijken. Toch weet Sjaak
niks, maar wel het huis van zijn moeder te bereiken,
de auto zet hij in de garage.
Voor het ongeluk, voor 23.30 uur, heeft hij
WhatsApp-berichten naar zijn vriendin gestuurd,
het zijn niks-aan-de-hand-berichten.
Kort na het ongeluk, om 23.53 uur, stuurt hij
een gezichtje, een smiley met een traan – een
emoji. Weet hij ook niet meer.
De volgende ochtend spookt het in zijn hoofd.
Zegt hij. Vage herinneringen, er klopt iets niet.
Hij maakt zijn moeder wakker. Zij zegt, zegt hij,
dat hij de auto naar de garage moet brengen.
DE STRESS STROOMT BINNEN, DAAR-
NA DE PANIEK
Vriendin belt, ze vraagt wat er aan de hand is.
Op het nieuws heeft ze gehoord dat er wordt
gezocht naar een grijze Volvo die een ernstig
ongeluk heeft veroorzaakt in Groningen en
waarvan de bestuurder is doorgereden.
De stress stroomt binnen, daarna de paniek.
Het rationele denken stopt. Zegt Sjaak. Hij
brengt de auto met de kapotte voorruit naar
de garage. ,,Daarna wilde ik naar het politiebureau
lopen.’’
Zover komt het niet. Iemand die het nieuws
ook heeft gehoord, ziet de Volvo bij de garage
staan en belt de politie. Als de politie komt is
daar ook Sjaak. De rechters zeggen dat het wel
lijkt alsof hij iets wilde verdoezelen, dat zij , de
rechters, het allemaal maar gek vinden. Snapt
Sjaak.
Nog krommer.
Op het bureau vragen agenten of hij alcohol
had genuttigd of drugs gebruikt. Sjaak wil op
die vragen ‘geen commentaar’ geven. In de
rechtszaal vertelt hij dat hij die middag op een
feestje was, waar hij drie wijntjes had gedronken.
Geen drugs.
Waarom mocht de politie zijn telefoon niet onderzoeken?
Sjaak mompelt iets over zijn vriendin,
over tegelijkertijd een andere vriendin en
pikante foto’s.
Dan is er nog de papieren zak van Burger King.
Die heeft hij weggegooid, dat is gezien. In de
zak zaten schoonmaakdoekjes. Er zijn getuigen
die hebben verklaard dat er meer mensen
in de Volvo zaten. Heeft Sjaak sporen gewist,
wellicht om anderen te beschermen? Nee, dat
weet hij nog wel, dat is niet zo.
EEN TYPISCH GEVAL IS VAN ‘AAN-
MERKELIJKE ONVOORZICHTIGHEID’
De officier van justitie en de advocaat zeggen
dat het verschrikkelijk is, dat roekeloosheid juridisch
te hoog is gegrepen, dat dit een typisch
geval is van ‘aanmerkelijke onvoorzichtigheid’,
dat verdachte probeerde de waarheid te verhullen.
Nee, nee. Begrijpelijk dat dat wordt gezegd,
maar ’t is te speculatief, verdachte is niet
heel handig geweest, maar logisch vanwege de
paniek. Misschien is er wel een medische oorzaak
die een black-out kan verklaren.
De officier van justitie: ,,Ik eis een jaar gevangenisstraf.’’
De advocaat: ,,Veel te veel.’’
Sjaak mag wat zeggen, tot slot. Hij zegt dat hij
ontzettend meeleeft met de slachtoffers. ,,Ook
al komt dat niet zo over.’’ Hij hoopt dat hij ooit
iets voor hen kan betekenen. Jawel, hij had een
brief geschreven. Echt. Verstuurd ook naar de
slachtoffers. Maar die brief blijkt niet bij de
juiste mensen te zijn aangekomen. ,,Ik vind dat
heel erg.’’
Kromst.
46 | Asega | Februari 2020
de rookwolken van het terrorisme
mark de boer
Over de subjectiviteit binnen het Nederlandse strafrecht en strafvorderingsrecht met betrekking
tot de bestrijding van terrorisme
Op 26 oktober 2001 wordt de fundering gelegd voor een overweldigende verandering
in het Amerikaanse strafvorderingsrecht. Het Huis van Afgevaardigden neemt
de Patriot Act aan met een grote meerderheid van stemmen. Met het aannemen
van de wet komt ook een stortvloed aan kritiek op gang. De wet biedt volgens velen
de mogelijkheid om grote inbreuken te maken op het privéleven van Amerikaanse
burgers. Een Amerikaanse moslim illustreert in 2011 het effect van de wet in een
artikel van CNN. ‘Today, the FBI can show up at your work, unannounced, to interrogate
you about an article on political events you post on Facebook, or seize information
about your phone calls, e-mails, internet activity and medical and banking
records -- all without a shred of evidence that you’ve engaged in criminal activity.
“Do you pray?” “What mosque do you attend?” or “Why did you convert?” Donating
$100 to a charity to help the needy can lead to questions simply because it is a
Muslim-run charity.’ 1
column
Hoewel de Patriot Act in de VS een extreem
voorbeeld is van de botsing tussen de bestrijding
van terrorisme en mensenrechten, biedt
onze eigen wetgeving ook de nodige ruimte als
het gaat om de bestrijding van terrorisme. Het
is belangrijk voldoende kritisch te blijven kijken
naar de criteria voor strafrechtelijk optreden
en deze criteria zoveel mogelijk te toetsen aan
bijvoorbeeld de mensenrechten van het EVRM.
In deze bijdrage poog ik de aandacht te leggen
op de ruimtes die de Nederlandse strafrechtelijke
wetgeving biedt als het gaat om de bestrijding
van terrorisme en besteed ik aandacht aan
de kritische kanttekeningen die men bij de wetgeving
kan plaatsen.
Checks and balances
De bestrijding van terrorisme bevindt zich
vanwege het politieke karakter van terrorisme
in een lastig parket. Enerzijds is er taak voor
de politie en het Openbaar Ministerie om zich
bezig te houden met de opsporing van de strafbare
feiten die verband houden met terrorisme.
Anderzijds is er, grotendeels vanwege het
grensoverschrijdende karakter van terrorisme,
de taak voor de regering om te beslissen waar
en wanneer er militair optreden is vereist. Aan
de staat komt immers het recht toe om oorlog
te voeren. 2 Rutte stelde in 2015 nota bene nog
dat Nederland in oorlog is met de terroristische
organisatie IS. 3 De Duitse filosoof Jürgen
Habermas acht de politieke dimensie van terrorisme
onontkoombaar. Zonder dit politieke
karakter is terrorisme volgens hem niks anders
dan reguliere geweldpleging. 4
Februari 2020 | Asega | 47
MARK DE BOER | DE ROOKWOLKEN VAN HET TERRORISME
Ook H.G. van der Wilt onderkent dat het lastig
is om het fenomeen terrorisme juridisch te
categoriseren en dat men bij meerdere rechtsgebieden
in aanraking kan komen met terrorisme.
5 Het is dan ook de vraag met behulp van
welk rechtsgebied terrorisme moet worden
aangepakt.
Het deelnemen aan een terroristische organisatie
is strafbaar gesteld in art. 14oa van het
Wetboek van Strafrecht. De Wet Terroristische
Misdrijven heeft een aantal aanvullingen in het
Wetboek van Strafrecht doen opnemen. Deze
aanvullingen bestaan onder andere uit de toevoeging
van een strafverzwarende omstandigheid
bij enkele delicten uit het Wetboek van
Strafrecht. Een voorbeeld is art. 288a Wetboek
van Strafrecht (hierna: Sr). In dit artikel is
doodslag met een terroristisch oogmerk strafbaar
gesteld. De strafbedreiging van dit delict
is twee keer zo groot als bij reguliere doodslag
(art. 287 Sr). Het bestanddeel ‘terroristisch
oogmerk’ is op deze wijze verantwoordelijk
voor een verdubbeling van de strafbedreiging.
Dit terwijl het bestanddeel moeilijk op een objectieve
wijze is in te vullen. De betekenis van
het bestanddeel wordt in art. 83a Sr nader uitgewerkt:
‘onder terroristisch oogmerk wordt
verstaan het oogmerk om de bevolking of een
deel der bevolking van een land ernstige vrees
aan te jagen, dan wel een overheid of internationale
organisatie wederrechtelijk te dwingen
iets te doen, niet te doen of te dulden, dan
wel de fundamentele politieke, constitutionele,
economische of sociale structuren van een
land of een internationale organisatie ernstig
te ontwrichten of te vernietigen.’ De problematiek
zit hem met name in ‘het oogmerk’ dat
iemand moet hebben. Het is immers lastig om
vast te stellen wat voor oogmerk iemand heeft
bij het plegen van strafbare feiten. Met name
bij het opsporen van terroristische misdrijven
zorgt dit bestanddeel voor onwenselijke situaties,
zo vindt ook Van der Wilt. “Wij kunnen
immers niet in de hoofden van mensen kijken
en het leidt tot een dubieuze subjectivering van
het strafrecht”, zo stelt hij. 6 Ook S. Stolwijk,
professor Strafrechtwetenschappen, uit stevige
kritiek op het bestanddeel terroristisch oogmerk.
In een artikel over dit onderwerp in Delikt
en Delinkwent noemt hij het bestanddeel
‘gevaarlijke onzin’. 7
Vanwege de vaak ernstige gevolgen van terrorisme
vindt de opsporing van potentiële verdachten
op een zeer proactieve wijze plaats.
Veel verdachten worden dan ook gepakt voordat
ze een voltooid delict kunnen plegen. Een
veroordeling volgt dan vaak op grond van voorbereiding
(art. 96 Sr). Een voorbeeld vormt de
veroordeling van een Syriëganger. 8 In deze
zaak, waarbij uiteindelijk tot de Hoge Raad is
geprocedeerd, acht de Hoge Raad het terroristisch
oogmerk redelijk eenvoudig te bewijzen.
“Voor voorbereiding/bevordering cfm. art. 96
lid 2 Sr van de in art. 289a Sr omschreven misdrijven
is voldoende dat verdachte’s oogmerk
op het voorbereiden/bevorderen van die misdrijven
is gericht, zonder dat concretisering
daarvan naar tijdstip, plaats en wijze van uitvoering
is vereist”, aldus de Hoge Raad. 9 Deze
uitspraak illustreert de toepassing van het bestanddeel
in kwestie. Het toont het gemak aan
van de wijze waarop het bestanddeel bewezen
kan worden. Een concretisering naar tijdstip,
plaats of wijze van uitvoering is immers niet
vereist. Wanneer er aanwijzingen zijn dat er
enig terroristisch oogmerk in het spel is, kan er
al strafrechtelijk worden opgetreden.
AIVD berichten
De rechter kan dus relatief gemakkelijk over
het bestanddeel ‘terroristisch oogmerk’ heen
stappen. De vraag is of dit terecht is. Dit hangt
in sterke mate af van hoe de verdenking van
een terroristisch oogmerk is gerezen. Vaak vindt
opsporing en veroordeling van terroristische
daders plaats op basis van ambtsberichten van
de AIVD. De bevoegdheden van de AIVD staan
in artikel 17 tot en met 33 van de Wet op
de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Deze
onderzoeksbevoegdheden worden ingezet en
het resultaat van een onderzoek kan op eigen
initiatief worden gedeeld met het OM. Binnen
de AIVD bestaan interne controlemechanismen
om de betrouwbaarheid van het bericht te
toetsen. 10 Daarnaast toetst de landelijk officier
het bericht ook op betrouwbaarheid. 11 Ondanks
deze toetsingsmechanismen bestaat er een
sterk risico dat onschuldige burgers worden
geconfronteerd met strafvorderlijk ingrijpen.
S. Brinkhoff, universitair docent Strafrecht,
stelt hierover dat wanneer de informatie in de
berichten op jihadisme ziet er van de politie en
officier van justitie kan worden verwacht dat
ze snel tot strafrechtelijk ingrijpen overgaan.
Dergelijk ingrijpen geschiedt dan vaak zonder
veel nader onderzoek, waardoor de privacy of
de vrijheid van een onschuldige burger wordt
aangetast. 12 Een voorbeeld van een geval waarin
de informatie van de AIVD uiteindelijk
onjuist bleek, is te vinden in een arrest van de
Hoge Raad van maart 2008. 13 Volgens Brinkhoff
moeten de controlemechanismen dan
ook een verandering ondergaan: “Met dit in
het achterhoofd verdient het aanbeveling dat
strafvorderlijke actoren zoals de politie, de
officier van justitie en de strafrechter een kritische
houding aannemen ten aanzien van de
48 | Asega | Februari 2020
MARK DE BOER | DE ROOKWOLKEN VAN HET TERRORISME
inhoud van het ambtsbericht. Een kritische
houding die in de eerste plaats concreet vorm
krijgt door ten minste een aantoonbare inspanning
te leveren om door middel van het
verrichten van aanvullend politieel onderzoek
de in het ambtsbericht vervatte informatie
te verifiëren alvorens op basis hiervan een
dwangmiddel toe te passen.” 14 Een kritische
houding tegenover dergelijke berichten is dus
essentieel. Juist omdat ze een zeer belangrijke
schakel zijn voor het strafrechtelijk optreden is
het belangrijk dat de informatie juist is. Wanneer
er te lichtvaardig wordt omgegaan met
dergelijke berichten bestaat er een risico dat
onschuldige burgers geconfronteerd worden
met ingrijpende dwangmiddelen.
Schending van Europese beginselen
De vraag is of de mogelijkheid om bij een
verdenking van terroristische misdrijven snel
in te kunnen grijpen een schending van rechtsbeginselen
met zich mee brengt. In dit kader
kan men met name denken aan de mogelijke
schending van mensenrechten. De vergaande
mogelijkheden die de politie heeft als het gaat
om de bestrijding van terrorisme worden vaak
tegen het licht van het EVRM gehouden. Het
EVRM is niet alleen van invloed op de verhouding
tussen de verdachte en de overheid, maar
ook in de relatie tussen burgers en overheid.
Preventieve vrijheidsbeneming
In de relatie tussen een verdachte in een strafproces
en de overheid die de opsporing verzorgt,
speelt onder andere art. 5 EVRM een grote rol.
Het vijfde artikel van het EVRM beschermt
het recht op vrijheid en veiligheid van burgers.
Het derde en het vierde lid zien op de situatie
waarin iemand gedetineerd is. In het derde lid
wordt verwezen naar lid 1c van art. 5 EVRM.
Hier wordt gesteld dat het recht op vrijheid
beperkt kan worden ‘indien hij op rechtmatige
wijze is gearresteerd of gedetineerd teneinde
voor de bevoegde rechterlijke instantie te worden
geleid, wanneer er een redelijke verdenking
bestaat, dat hij een strafbaar feit heeft begaan
of indien het redelijkerwijs noodzakelijk
is hem te beletten een strafbaar feit te begaan
of te ontvluchten nadat hij dit heeft begaan.’
In het Nederlandse strafrecht wordt deze bepaling
nader ingevuld in de regelingen over de
voorlopige hechtenis. Zo wordt het begrip ‘redelijke
verdenking’ onder meer ingevuld door
het Nederlandse begrip ‘ernstige bezwaren’ uit
art. 67 Wetboek van Strafvordering. Een verdachte
kan binnen het Nederlandse strafrechtelijke
systeem in beginsel slechts in voorlopige
hechtenis worden gehouden wanneer er sprake
is van ernstige bezwaren. Met dit begrip duidt
de wetgever op het aanwezig zijn van enige
vorm van verdenking van het plegen van een
strafbaar feit. Met betrekking tot de voorlopige
hechtenis van personen die worden verdacht
van het plegen/voorbereiden van terroristische
misdrijven wordt deze verdenking echter versoepeld.
Ernstige bezwaren zijn in zo’n geval
niet vereist.
Hier bevindt zich naar mijn mening, maar ook
naar de mening van onder andere K. Veegens,
een spanningsveld. “De voorgestelde verruimde
mogelijkheid tot toepassing van voorlopige
hechtenis voor van terrorisme verdachte
personen lijken in elk geval op het eerste gezicht
niet goed verenigbaar met de criteria onder het
eerste lid sub c van artikel 5 EVRM”, zo stelt
Veegens, expert op het gebied van internationaal
strafrecht. 15 Juist op het punt waar het
EVRM een redelijke verdenking eist, versoepelt
de Nederlandse wetgever haar wetgeving door
haar criterium voor vrijheidsbeneming niet
van toepassing te achten bij terroristische misdrijven.
Het EVRM gaat dan in verscheidene
zaken in andere landen dan ook niet akkoord
met een versoepeling van het verdenkingcriterium.
16 Het Nederlandse criterium lijkt maar
moeilijk verenigbaar met de Europese rechtspraak.
Veegens haar conclusie is op deze plek
treffend: “Veiligheid van het collectief dient
niet ten koste van alles te gaan boven vrijheid
van het (van terrorisme verdachte) individu.
Het feit dat het OM steeds meer op z’n Amerikaans
in de crime-fighters hoek geduwd wordt
– en zich laat duwen – is een betreurenswaardig
aspect dat deze trend versterkt.” 17
Inbreuk op de privacy van burgers
De Nederlandse wetgeving maakt op het gebied
van de strafrechtelijke bestrijding van
terrorisme niet alleen inbreuk op de rechten
van een verdachte. Ook de rechten van burgers
kunnen bij strafvorderlijk optreden worden
geschonden. Niet voor niks bekritiseren
verscheidene organisaties het feit dat door
toepassing van dwangmiddelen onschuldige
burgers object van onderzoek kunnen worden.
In de evaluatie van de Wet opsporing terroristische
misdrijven wordt dit ook als kritiekpunt
genoemd: ‘onvoldoende rechtswaarborgen/
niet gerechtvaardigde inbreuk op privacy in
relatie tot artikel 8 EVRM. Hier wordt met
name gedoeld op niet-verdachte personen die
door de nieuwe wet object van onderzoek kunnen
worden, op het dwangmiddel bewaring
dat door de nieuwe wet al mogelijk wordt bij
een lichte verdenking en op de rechter die door
de nieuwe wet op basis van onvolledig stukken
moeten beslissen of hechtenis kan voortduren.
Februari 2020 | Asega | 49
MARK DE BOER | DE ROOKWOLKEN VAN HET TERRORISME
Verder wordt gewezen op het feit dat voor individuele
personen bij wie het dwangmiddel
‘fouilleren’ wordt toegepast, geen verdenking
en zelfs geen aanwijzing hoeft te bestaan.
De NOvA spreekt in dit verband over ‘verregaande
gevolgen voor onschuldige burgers’.
18 Art. 67 Sv begrenst niet alleen de gevallen
waarin voorlopige hechtenis kan worden
toegepast, maar het vormt tegelijkertijd een
soort gateway naar veel dwangmiddelen. De
politie kan bijvoorbeeld slechts vertrouwelijke
gegevens opnemen in gevallen als omschreven
in artikel 67 Sv. 19 De opsporing van terroristische
misdrijven vindt echter voornamelijk
plaats op grond van de eerdergenoemde Wet
op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Deze wet, ook wel Sleepwet genoemd, kreeg in
de afgelopen jaren al veel kritiek te verduren.
Met name bevoegdheden als het stelselmatige
vergaren van gegevens werd als zeer ingrijpend
beschouwd. 20 Dergelijke bevoegdheden maken
zeker een inbreuk op het privéleven van burgers.
Het is maar zeer de vraag of dit een gerechtvaardigde
inbreuk op art. 8 EVRM is.
Conclusie
Het politieke karakter van terrorisme maakt
het moeilijk om het fenomeen onder één
bepaald rechtsgebied te scharen. Er is zowel
politiek als strafrechtelijk optreden vereist.
De strafrechtelijke bestrijding van terrorisme
gaat gepaard met sterk subjectieve beoordelingen.
Met name het bestanddeel ‘terroristisch
oogmerk’ geeft veel problemen. Het is immers
ontzettend lastig om van tevoren in te schatten
wat de beweegredenen in het hoofd van een
verdachte zijn. De Hoge Raad stapt naar mijn
mening te gemakkelijk over dit probleem heen
door weinig concrete aanwijzingen te verlangen
bij dit oogmerk.
Ook de basis van een eventuele verdenking is
soms onvoldoende betrouwbaar, omdat de informatie
vaak wordt geleverd door ambtsberichten
van de AIVD. De controlemechanismen
die de inhoud van de berichten op betrouwbaarheid
moeten toetsen, laten nog te wensen
over. Dit is kwalijk, omdat onschuldige burgers
op deze manier geconfronteerd kunnen worden
met strafvorderlijk optreden. Daarnaast vormt
de lage verdenkingsgraad in de Nederlandse
wetgeving soms een inbreuk op het EVRM.
Juist op het punt waar het EVRM een redelijke
verdenking eist, versoepelt de Nederlandse
wetgever haar wetgeving door het criterium
voor vrijheidsbeneming niet van toepassing te
achten bij terroristische misdrijven. Deze praktijk
valt dan ook niet goed te rijmen met art.
5 EVRM. Ook derden kunnen nadelen ondervinden
van de lage verdenkingsgraad. Nietverdachte
personen kunnen eenvoudig object
van onderzoek worden door dwangmiddelen
die al mogelijk zijn bij een lichte verdenking.
Kortom, de Nederlandse wetgeving biedt als
het gaat om de bestrijding van terrorisme veel
ruimte en de mate van subjectiviteit lijkt hier
sterk aan bij te dragen. Het is weliswaar niet
zo extreem als The Patriot Act in de Verenigde
Staten, maar het is goed je bewust te zijn van
de subjectiviteit die speelt bij de strafrechtelijke
bestrijding van terrorisme.
Eindnoten
1 F. Khera, ‘Reform the un-American Patriot Act’, CNN 26
oktober 2011, Edition.cnn.com.
2 C. Schmitt, Het begrip politiek, vertaald door Bert Kerkhof
& George Kwaad; met een inleiding van Theo W.A. de
Wit, Amsterdam: BJu 2001, p. 78.
3 ‘Rutte: wij zijn in oorlog met IS’, NOS Nieuws 14 november
2015, nos.nl.
4 J. Habermas & J. Derrida, Filosofie in dialoog - Filosofie
in een tijd van terreur gesprekken met Giovanna Borradori,
Utrecht: Klement 2006.
5 H. van der Wilt, Terrorisme: tussen strafrecht en oorlogsrecht,
DD 2016, afl. 5.
6 H. van der Wilt, Terrorisme: tussen strafrecht en oorlogsrecht,
DD 2016, afl. 5.
7 S.A.M. Stolwijk, ‘Over revolutionairen, terroristen en
strafrecht’, 33 Delikt en Delinkwent (2003), p. 5.
8 HR 11 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:907, NJB
2019/1442.
9 HR 11 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:907, NJB
2019/1442.
10 Art. 12 lid 4 Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten
11 Art. 38 lid 3 Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten
12 S. Brinkhoff, ‘Ambtsberichten van de AIVD’, NJ 2014,
afl. 37.
13 HR 11 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7662,
NJ 2008/329.
14 S. Brinkhoff, ‘Ambtsberichten van de AIVD’, NJ 2014,
afl. 37.
15 K. Veegens, ‘Het Straatsburgse recht op vrijheid en veiligheid
en Nederlandse verdenkingscriteria voor terrorismeverdachte’,
NJCM-Bulletin 2006, afl. 2.
16 EHRM 30 augustus 1990, ECLI:CE:ECHR:1990:083
0JUD001224486 (FOX, CAMPBELL AND HARTLEY v.
THE UNITED KINGDOM).
17 K. Veegens, ‘Het Straatsburgse recht op vrijheid en veiligheid
en Nederlandse verdenkingscriteria voor terrorismeverdachte’,
NJCM-Bulletin 2006, afl. 2.
18 B. Gestel & C.J. de Poot, Evaluatie Wet opsporing terroristische
misdrijven, Den Haag: WODC 2014.
19 Art. 126l Wetboek van Strafvordering.
20 Art. 38 Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
50 | Asega | Februari 2020
asega-aanraders
romy ter horst
Boek
Moord, macht en angst - het proces-Holleeder
Hoe sta je een zedendelinquent, moordenaar
of verkrachter bij terwijl je weet dat hij het gedaan
heeft? Dit is de vraag die vrijwel elke strafrechtadvocaat
regelmatig voorgeworpen krijgt
en centraal staat in Misdaad Advocaten. Misrubriek
Journalisten Peter Elberse en Eric Panhuis
woonden alle 61 zittingsdagen van het strafproces
van Willem Holleeder bij en legden
deze vast in dit boek. De getuigenissen van
de zussen Holleeder en Peter R. de Vries komen
uitgebreid aan bod, evenals de rollen die
de procespartijen speelden in het proces. Het
boek weet een goed overzicht te schetsen van
dit ingewikkelde proces en is dan ook een aanrader
voor iedereen die interesse heeft in de
zaak Holleeder.
Tv en series
Bureau Burgwallen – RTL 4
In deze reportageserie volgt Ewout Genemans
de agenten van het Amsterdamse politiebureau
Burgwallen op de voet. Van sprintjes naar de
politieauto als er een noodmelding binnenkomt
tot de administratie die nog moet worden
gedaan, alle facetten van het politieambt
komen voorbij. Zo is te zien hoe een team
zakkenrollers en drugsdealers opspoort tijdens
de uitgaansnachten, maar ook wanneer
waarschuwingsschoten gelost moeten worden
wanneer een verdachte weigert mee te werken
bij zijn aanhouding. Daarnaast worden de personen
achter de agenten in beeld gebracht en
vertellen zij over zaken die veel indruk op ze
hebben achtergelaten. De serie geeft een goede
weergave van het altijd hectische en ook spannende
beroep van politieagent en zet je op het
puntje van je stoel. Bureau Burgwallen is elke
maandagavond te zien op RTL 4 en kan worden
teruggekeken met Videoland.
Misdaad Advocaten – Net 5
Februari 2020 | Asega | 51
ROMY TER HORST | ASEGA-AANRADERS
daad Advocaten volgt zes jonge, vrouwelijke
strafrechtadvocaten in zowel hun werkzaamheden
als advocaat als in hun dagelijks leven.
Hoe én waarom staan zij mensen bij die van
vreselijke misdrijven verdacht worden? Hoe
combineren de vrouwen hun drukke baan met
hun privéleven en hoe bereiden zij hun zaken
voor? Ze worden gevolgd als ze in de rechtbank
aan het pleiten zijn, op kantoor voorbereidingen
treffen en als ze naar het politiebureau of
de gevangenis moeten. Deze zesdelige documentaire
kunt terugkijken op net5.nl.
De zaak van je leven – WNL
De zaak van je leven is terug met een nieuw seizoen
waarin rechercheurs terugblikken op de
belangrijkste, meest impactvolle zaak van hun
carrière. Middels een reconstructie en de verhalen
van de rechercheurs en de agenten wordt
in beeld gebracht wat er zich op die bewuste
dag heeft afgespeeld. Ook wordt duidelijk hoeveel
impact de betreffende zaak heeft gehad,
op zowel de samenleving als de rechercheurs.
Van moordzaken tot een kunstroof, allerlei verschillende
zaken komen aan bod. De zaak van
je leven is terug te kijken via npostart.nl
Podcast
Eindbazen met Nico Meijering
In de podcast van het YouTube-kanaal ‘Eindbazen’
is strafrechtadvocaat Nico Meijering van
Ficq & Partners advocaten te gast. In deze bijna
twee uur durende aflevering komen allerlei onderwerpen
van het strafrecht en de advocatuur
aan bod. Wat is de rol van een kroongetuige in
het strafproces en was het invoeren van deze
figuur een goed idee? Wat voor personen krijgt
Meijering tegenover zich tijdens cliëntgesprekken,
en hoe belangrijk is de manier waarop je
een pleidooi houdt in het strafproces? Deze en
vele andere onderwerpen worden in de podcast
besproken en kan worden bekeken op YouTube.
52 | Asega | Februari 2020
agenda - activiteiten
bezoek hoge raad (5 februari)
Heb jij ooit al een kijkje willen nemen bij de Hoge Raad? Dan is dit jouw kans!
Op woensdag 5 februari brengt Simon van der Aa een bezoek aan de Hoge Raad der Nederlanden
in Den Haag! Het belooft een zeer interessante middag te worden. Het bezoek zal aanvangen met
een algemene presentatie verzorgd door de heer Storm, griffier van de Hoge Raad. Aansluitend
gaan we samen met de vice-president en tevens voorzitter van de strafkamer, de heer Schendel,
een arrest bespreken waarbij iedereen uitvoerig vragen kan stellen!
Lijkt jou dit leuk? Meld je dan aan op www.simonvanderaa.nl
maandelijkse borrel (5 februari)
Buitenlandse reis (9-13 februari)
Het duurde even, maar voor het eerst dit Simonjaar laat de Buitenlandse Reiscommissie van zich
horen. Van 9 t/m 13 februari 2020 staat onze eerste en tevens grootste activiteit gepland. Met een
groep van 26 lieve reizigers reizen wij af naar het prachtige Nice. De precieze indeling blijft nog
geheim, maar vanzelfsprekend staan de terugkerende activiteiten als het Simondiner, de escaperoom
en de kroegentocht op de agenda. Daarnaast zullen wij een dagtrip maken naar Monaco.
Wij hebben er superveel zin in!
Congres (27 februari)
Op donderdag 27 februari 2020 organiseert de Congrescommissie het jaarlijks terugkerende
congres. Dit jaar zal deze in het teken staan van euthanasie, onder de titel: ‘Wanneer heb je
het recht om te sterven?’. Zoals ieder jaar zal prof. dr. mr. G. Knigge de taak van dagvoorzitter
op zich nemen. Verder zullen er een aantal interessante sprekers en workshops zijn. De eerste
spreker is procureur-generaal bij de Hoge Raad prof. dr. mr. M. Otte. De heer Otte pleit voor
meer duidelijkheid omtrent de huidige euthanasiewet, deze zal de Hoge Raad moeten geven. De
tweede spreker van de dag zal prof. dr. A.A.E. Verhagen zijn. Hij is kinderarts en grondlegger
van het Gronings Protocol omtrent euthanasie bij pasgeborenen. Hij zal zich toespitsen op deze
grensgevallen en daarbij vertellen over euthanasie bij kinderen. De zijde van de arts die vervolgd
wordt, zal advocate mr. M. de Die bespreken. Mevrouw de Die is advocaat op het gebied van het
gezondheidsrecht, zij is in 2017 uitgeroepen tot beste van het land. Benieuwd naar de rest van de
sprekers? Check hiervoor de komende maanden de social media van Simon van der Aa!
De indeling van de dag is als volgt. Er zal aangevangen worden met twee workshops, vervolgens is
er een lunch. Na de lunch start het plenaire gedeelte. Er zijn een beperkt aantal plekken beschikbaar,
dus schrijf je snel in via www.simonvanderaa.nl. De prijzen voor leden zijn als volgt: €3,50
voor de workshops, €3,50 voor het plenaire gedeelte + borrel en €8,- voor workshops, lunch,
plenair + borrel. Daarnaast de prijzen voor niet-leden: €5,50 voor de workshops, €5,50 voor
het plenaire gedeelte + borrel en €10,- voor workshops, lunch, plenair + borrel. Houd vooral
Facebook in de gaten om op de hoogte te blijven van alle recente ontwikkelingen omtrent het
congres. Tot donderdag 27 februari!
Kijk voor meer details en een actueel overzicht op www.simonvanderaa.nl
Februari 2020 | Asega | 53
Eindnoten
1 M. Siesling, Eerwraak en het Nederlandse Strafrecht, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2004.
2 C. van Eck, Door bloed gezuiverd. Eerwraak bij Turken in Nederland. Amsterdam: Bert Bakker, 2001.
3 C. van Eck, Door bloed gezuiverd. Eerwraak bij Turken in Nederland. Amsterdam: Bert Bakker, 2001.
4 H. Bakker, Eerwraak in Nederland: een quickscan van de stand van zaken, Transact 2003.
5 H. Ferwerda & I. Van Leiden, Eerwraak of eergerelateerd geweld? Naar een werkdefinitie, Den Haag: WODC 2005.
6 Kvinnoforum, A Resource Book for Working Against Honour Related Violence. Based on the project ‘Honour
Related Vio- lence in Europe – mapping of occurrence, support and preventive measures’, Stockholm: Kvinnoforum,
2003, p. 26.
7 F. Strijbosch, ‘Culturele delicten in de Molukse gemeenschap’, NJB 1991, p. 666.
8 H. D. Wolswijk (2010). De Nederlandse strafrechter en culturele delicten. Ontmoetingen : Voordrachtenreeks van
het Lutje Psychiatrisch-Juridisch Gezelschap, (16), 21-31.
9 H. D. Wolswijk (2010). De Nederlandse strafrechter en culturele delicten. Ontmoetingen : Voordrachtenreeks van
het Lutje Psychiatrisch-Juridisch Gezelschap, (16), 21-31.
10 Rb. ’s-Hertogenbosch 13 februari 2001, ECLI:NL:RBSHE:2001:AA9954, LJN AA9954.
11 Rb. ’s-Hertogenbosch 13 februari 2001, ECLI:NL:RBSHE:2001:AA9954, LJN AA9954.
12 H. D. Wolswijk (2010). De Nederlandse strafrechter en culturele delicten. Ontmoetingen : Voordrachtenreeks van
het Lutje Psychiatrisch-Juridisch Gezelschap, (16), 21-31.
13 H. D. Wolswijk (2010). De Nederlandse strafrechter en culturele delicten. Ontmoetingen : Voordrachtenreeks van
het Lutje Psychiatrisch-Juridisch Gezelschap, (16), 21-31.
14 S. Bloemink, Cultureel verweer, in: G. Anders e.a. (red.), De onvermijdelijkheid van rechtspluralisme, Nijmegen:
Ars Aequi Libri 1998, p. 55, 56.
15 Rb. Amsterdam 7 juli 2004, ECLI:NL:RBAMS:2004:AP8622, LJN AP8622.
16 P. Meurs, Cluckers G. (1998) Acculturatieproblemen. In: Hb. Kind.&Adoles. - Boekblok. Bohn Stafleu van
Loghum, Houten, p. 922.
17 M.L. Haimé, Culturele diversiteit en rechterlijke macht, in: E. Bauw e.a. (red.), Mijnheer de voorzitter. Liber
amicorum A.H. van Delden, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2007, p. 137.
18 H. D. Wolswijk (2010). De Nederlandse strafrechter en culturele delicten. Ontmoetingen : Voordrachtenreeks van
het Lutje Psychiatrisch-Juridisch Gezelschap, (16), 21-31.
19 J. ten Voorde, Het zwaarder straffen bij culturele delicten. Feit of fictie, Proces 2004, p. 124 e.v.
20 Rb. ’s-Hertogenbosch 13 februari 2001, ECLI:NL:RBSHE:2001:AA9954, LJN AA9954.
21 H. D. Wolswijk (2010). De Nederlandse strafrechter en culturele delicten. Ontmoetingen : Voordrachtenreeks van
het Lutje Psychiatrisch-Juridisch Gezelschap, (16), 21-31.
22 Hof Leeuwarden 19 juni 2000, ECLI:NL:GHLEE:2000:AD8362, LJN AD8362.
23 J. ten Voorde, ‘Het zwaarder straffen bij culturele delicten. Feit of fictie’, Proces 2004, p. 124 e.v., Den Haag:
Boom Juridische uitgevers 2004.
24 J. Janssen & J. Voorde, ‘De strafrechtelijke aanpak van eergerelateerd geweld nader beschouwd’, Proces 2011/2,
Den Haag: Boom Juridische uitgevers.
25 J. ten Voorde, ‘Het zwaarder straffen bij culturele delicten. Feit of fictie’, Proces 2004, p. 124 e.v., Den Haag:
Boom Juridische uitgevers 2004.
26 Hof Arnhem 12 juni 2002, ECLI:NL:GHARN:2002:AE4029, LJN AE4029.
27 J. ten Voorde, ‘Het zwaarder straffen bij culturele delicten. Feit of fictie’, Proces 2004, p. 124 e.v., Den Haag:
Boom Juridische uitgevers 2004.
28 EHRM 25 maart 2010, 37193/07 (Paraskeva Todorova/Bulgarije).
29 J. Janssen & J. Voorde, ‘De strafrechtelijke aanpak van eergerelateerd geweld nader beschouwd’, Proces 2011/2,
Den Haag: Boom Juridische uitgevers.
30 J. ten Voorde, ‘Het zwaarder straffen bij culturele delicten. Feit of fictie’, Proces 2004, p. 124 e.v., Den Haag:
Boom Juridische uitgevers 2004.
31 Rechtbank ’ s-Hertogenbosch 13 februari 2001, ECLI:NL:RBSHE:2001:AA9954, LJN AA9954.