Pro Sexto Roscio Amerino
Pro Sexto Roscio Amerino, Cicero's debuut als strafpleiter is het eindexamenboek Latijn voor het CE 2021.
Pro Sexto Roscio Amerino, Cicero's debuut als strafpleiter is het eindexamenboek Latijn voor het CE 2021.
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Pro Sexto Roscio Amerino
Uitwerking van eindexamensyllabus Latijn 2021
Ton Jansen
Fanny Struyk
Vincent Hunink
Eerste druk 2020
ISBN 978-90-5027-270-4
© Uitgeverij HERMAION, Houten
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen
in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm
of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op
enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
I N H O U D
Voorwoord 5
Een daverend debut 7
1 De tijd van Cicero 8
1.1 Tweedeling 8
1.2 De Gracchen 9
1.3 Partijvorming 10
1.4 Burgeroorlog: Marius en Sulla 11
1.5 De opkomst van Pompeius en Crassus 12
1.6 Een nieuwe ster: Julius Caesar 13
1.7 Een nieuwe burgeroorlog: Pompeius en Caesar 14
1.8 Het einde van de republiek 15
2 Cicero 17
2.1 Een bewogen leven in een roerige tijd 17
2.2 Carrière maken 17
2.3 De top bereikt: het consulaat 18
2.4 Een gevaarlijke vijand 19
2.5 Clodius’ wraak 20
2.6 Terug in Rome, maar niet meer in de hoofdrol 20
2.7 De pijnlijke keuze tussen Pompeius en Caesar 21
2.8 Buitenspel 22
2.9 Het laatste bedrijf 22
2.10 De werken van Cicero 23
3 Het genre retorica: de macht van het woord 24
3.1 Cicero en de retorica 24
3.2 De geschiedenis van de retorica 24
3.3 De theorie van de klassieke retorica 27
4 Pro Sexto Roscio Amerino 32
Toelichtng bij de Vertaalhulp 35
4.1 Exordium 36
4.1.1 Exordium deel 1: Cicero’s eerste woorden 36
4.1.2 Exordium deel 2: Cicero’s inzet en de taak van de rechters 41
4.2 Narratio: uiteenzetting van de feiten 48
4.3 Digressio: het doel van de aanklagers 70
4.4 Partitio: aankondiging per punt van de argumentatie 72
4.5 Argumentatio 73
4.5.1 Argumentatio A1: Roscius heeft niet het karakter van een
vadermoordenaar en geen motief voor vadermoord 73
4.5.2 Argumentatio A2: toneel leert ons over vaderliefde 80
4.5.3 Argumentatio A3: prestige boerenbedrijf 81
4.5.4 Argumentatio A4: de aanklager heeft geen bewijs voor
zogenaamd motief voor vadermoord 84
4.5.5 Argumentatio A5: digressie over het nut van aanklagers 87
4.5.6 Argumentatio A6: Erucius heeft zijn werk niet goed gedaan 89
4.5.7 Argumentatio A7: exempla van beschuldigingen van
vadermoord; afronding refutatio 91
4.5.8 Argumentatio B1: de tegenaanval: Cui bono?
De persoon van T. Roscius Magnus 99
4.5.9 Argumentatio B2: digressie over de rol van de aanklager 107
4.5.10 Argumentatio B3: wijze en berichtgeving van de moord:
een alternatief scenario 110
4.5.11 Argumentatio B4: schets van de tweede verdachte: Capito 123
4.5.12 Argumentatio B5: afronding van de tegenaanval 126
4.5.13 Argumentatio C1: schets van de derde verdachte:
Chrysogonus 131
4.5.14 Argumentatio C2: de rol van Sulla en de proscripties 137
4.5.15 Argumentatio C3: de luxe, maar onethische levensstijl
van Chrysogonus 140
4.6 Peroratio 146
4.6.1 Peroratio, deel 1 146
4.6.2 Peroratio, deel 2 149
5 Receptie 156
6 Vertaalopgaven 163
7 Literaire termen 170
7.1 Stilistische begrippen 170
7.2 Narratologische begrippen 178
7.3 Argumentatieve begrippen 180
8 Grammatica-overzichten 183
9 Syllabus Centraal Examen Latijn 2021 193
10 Alfabetische basiswoordenlijst 202
Verantwoording illustraties 222
6
Een marmeren borstbeeld van Cicero op latere leeftijd.
1 De tijd van Cicero 1
de laatste eeuw van de republiek: partijstrijd en burgeroorlog
1.1 Tweedeling (tweede eeuw v.Chr.)
‘De wilde dieren die in Italië huizen hebben holen om in te schuilen. De mannen die
strijden en sterven voor Italië, ja, zij delen lucht en licht: maar dat is dan ook alles.
Huisloos en thuisloos zwerven ze rond met hun vrouwen en kinderen. Hun bevelhebbers
liegen als ze hen aansporen de graven en heiligdommen te beschermen
tegen de vijanden. Geen van deze Romeinen bezit een familiealtaar of een voorouderlijk
graf, nee, ze vechten voor de weelde en rijkdom van anderen. In naam zijn
ze de meesters van de wereld, maar in feite bezitten ze nog geen eigen kluit aarde.’ 2
Met deze vlammende woorden begon in 133 v.Chr. de volkstribuun Tiberius
Gracchus zijn rede voor het volk, waarin hij de misstanden aan de kaak stelde
die in de loop van de tweede eeuw v.Chr. in de Romeinse maatschappij ontstaan
waren. Tussen 200 en 133 3 waren grote gebieden bij Rome ingelijfd: Spanje,
Macedonië, Griekenland en delen van Noord-Afrika en Klein-Azië. 4 Deze expansie
had grote maatschappelijke gevolgen met zich meegebracht. Er was een tweedeling
ontstaan. Aan de ene kant stonden degenen die van de oorlogen en de
veroveringen geprofiteerd hadden: vermogende senatoren, equites (‘ridders’) en
legerofficieren.
De senatoren hadden hun buit uit de veroverde gebieden geïnvesteerd in luxueuze
villa’s, maar vooral in latifundia, grote landbouwbedrijven, waar het werk
werd gedaan door slaven, krijgsgevangenen uit de oorlogen. Aan de andere kant
van de Romeinse maatschappij vinden we een zeer heterogene groep armen.
Onder hen waren verpauperde boeren. Dit waren mensen die als soldaat in de
soms lange veldtochten hadden gediend en hun land bij terugkomst in verwaarloosde
toestand aantroffen. Tegenover de grote latifundia konden zij zich nauwelijks
handhaven. Velen van hen redden het helemaal niet en trokken naar de
stad in de hoop daar in hun levensonderhoud te kunnen voorzien. Samen met
de vele arme oorspronkelijke stadsbewoners vormden zij een immens stadsproletariaat.
Rond 100 v.Chr. bedroeg het inwonertal van Rome al ongeveer een half
miljoen.
1 In de syllabus (pag. 199-200) eindigt de passage over de historische context in het jaar
70 v.Chr. Het verdere leven van Cicero is echter beter te begrijpen tegen de achtergrond
van de historische ontwikkelingen in zijn tijd. Daarom hebben we ervoor gekozen
dit hoofdstuk te laten doorlopen tot aan het einde van de republiek (31 v.Chr.)
2 Plutarchus, Leven van Tiberius Gracchus 9.4-5.
3 Alle jaartallen in dit hoofdstuk zijn vóór Christus.
4 Zie voor de geografische verwijzingen de kaarten op pagina 9 en 15.
8 1 De tijd van Cicero
SPANJE
ITALIË
Rome
•
MACEDONIË
ASIA
Carthago•
GRIEKENLAND
• Athene
Het Romeinse rijk aan het eind van
de tweede eeuw v.Chr.
1.2 De Gracchen (133 – 121 v.Chr.)
Tiberius Gracchus, zelf behorend tot een vooraanstaande senatorenfamilie,
was de eerste Romeinse politicus die deze problematiek serieus ter hand nam.
Hij diende (in 133 dus) een akkerwet in die bepaalde dat land dat eigendom was
van de staat, maar door grootgrondbezitters in gebruik was genomen, onder
ontheemde boeren zou worden verdeeld. Hoewel het een gematigd voorstel was,
waarbij de senatoren die land moesten inleveren ook nog een schadevergoeding
ontvingen, waren de senatoren razend. Een felle strijd brak uit, die eindigde met
de dood van Tiberius. Hijzelf en driehonderd medestanders werden tijdens een
openbare bijeenkomst op het Forum door een knokploeg, georganiseerd door een
groep hardliners onder de senatoren, afgeslacht. De lichamen werden in de Tiber
geworpen.
Tien jaar later nam Tiberius’ broer Gaius de fakkel over. Hij was een man van
grote energie en een van de meeslependste redenaars uit de Romeinse geschiedenis.
Hij ging nog veel verder dan zijn broer. Behalve de akkerwet van Tiberius, die
vooral gunstig was voor verarmde boeren, diende hij ook wetsvoorstellen in die
voor andere bevolkingsgroepen aantrekkelijk waren. Ook hij stuitte op fel verzet
van de senaat. En zijn achterban viel uiteen. Na twee keer volkstribuun te zijn
geweest, werd hij niet voor een derde termijn in 121 herkozen. Gaius vreesde voor
zijn leven en gaf zijn vrienden toestemming een lijfwacht te vormen. Toen een
onbelangrijk lid van de staf van de consul bij een schermutseling tussen beide
partijen gedood werd, greep de senaat dit voorval aan om in actie te komen. De
consul vormde een gewapende groep van senatoren, equites en hun slaven.
1 De tijd van Cicero 9
optimates
populares
nobiles
ridders
zelfstandige boeren
en
handwerkslieden
scharrelaars
proletariërs
Schematische weergave van de samenstelling en
opbouw van het Romeinse volk omstreeks 100 v.Chr.
Gaius en zijn volgelingen verschansten zich op de Aventijn, maar werden daar
verpletterend verslagen. Gaius liet zich door een slaaf ombrengen om arrestatie
te voorkomen. Velen van zijn volgelingen werden gevangen genomen en geëxecuteerd.
1.3 Partijvorming
Nog revolutionairder dan hun programma was de manier waarop de Gracchen
hun voorstellen indienden. Zij herontdekten het volkstribunaat als wapen in de
strijd. Zij dienden hun voorstellen niet in bij de senaat, zoals gebruikelijk was,
maar bij de volksvergadering. Dit was sinds 287 v.Chr. krachtens de Lex Hortensia
toegestaan, maar nog nooit in praktijk gebracht. De Gracchen deden dat nu
dus wel. Zo ontstonden twee politieke stromingen: de populares, hervormers als
de Gracchen, die hun standpunten en wetsvoorstellen
naar voren brachten in de volksvergadering
en de optimates, de conservatieven, die
stonden voor de suprematie van de senaat en de
belangen van de senatorenstand; zij noemden
zichzelf de boni. Geweld werd niet
geschuwd, aan geen van beide zijden. Het
zou niet lang duren of dit zou vergaande
gevolgen krijgen.
Cenotaaf van Tiberius en Gaius Gracchus.
Eugène Guillaume (1822-1905)
10 1 De tijd van Cicero
1.4 Burgeroorlog: Marius en Sulla (88 – 79)
Bijna twintig jaar lang slaagden de optimates erin op de traditionele manier
politiek te blijven bedrijven. Maar problemen met een inheemse vorst in Noord-
Afrika leidden tot de opkomst van de popularis Marius. In 107 was hij consul, als
eerste van zijn familie en daarom homo novus genoemd. De volksvergadering
wees hem aan als opperbevelhebber in Noord-Afrika; de senaat, tot wiens traditionele
recht dit soort benoemingen behoorden, gaf met tegenzin toe. Marius
bracht de oorlog tot een goed einde, maar zijn onderbevelhebber en latere tegenstander,
de optimaat Sulla, speelde daarbij een zeer belangrijke rol.
Marius voerde als consul een belangrijke legerhervorming door: hij nam proletariërs
tegen betaling op in de legioenen. Zo ontstond een beroepsleger. Dit hield
wel een risico in. De loyaliteit van de soldaten ging nu in de eerste plaats uit naar
hun generaals, met wie ze soms lang op veldtocht waren en van wie buit en beloningen
te verwachten waren, en niet meer naar de senaat.
In 88-87 kwam het tot een uitbarsting. De senaat belastte Sulla, op dat moment
consul, met het commando over een grote militaire operatie tegen koning
Mithridates van Pontus, die een inval had gedaan in de provincie Asia. De volksvergadering
echter kende dit commando aan Marius toe. Sulla mobiliseerde
vervolgens zijn leger, dat in Campanië gereed lag voor vertrek naar het oosten.
In hoog tempo rukte hij op naar Rome en nam de stad in. Deze mars op Rome
luidde een nieuwe fase in de Romeinse politiek in. Hier zien we hoe het leger tot
een werktuig werd in handen van zijn generaal. Na zijn overwinning doodde
hij vele populares, aanhangers van Marius, die zelf wist te ontkomen, en herstelde
hij de macht van de senaat. Vervolgens vertrok Sulla naar het oosten. Hij
zou vier jaar wegblijven. Na zijn vertrek grepen de populares weer de macht. Op
hun beurt brachten ze vele optimates-politici om die als
aanhangers van Sulla te boek stonden. Marius werd –
voor de zevende maal! – tot consul benoemd. Kort
daarop stierf hij echter. Zijn medeconsul Cinna
werd nu de sterke man. In 83 keerde Sulla
terug. Onder andere met steun van de jonge
senatoren Cn. Pompeius en M. Licinius Crassus
en hun privélegers wist hij de troepen van
de populares snel te verslaan. In november
82 was hij opnieuw heer en meester in Rome.
Het eerste dat hij deed was een bloedbad aanrichten
onder zijn tegenstanders. Daartoe liet
hij zogenaamde proscriptielijsten publiceren,
waarop tegenstanders vogelvrij werden verklaard
Deze gouden munt uit het jaar 80 wordt gesierd met een
ruiterstandbeeld van Sulla. Na zijn terugkeer uit het oosten
kreeg Sulla van de senaat namelijk een verguld ruiterstandbeeld
op het Forum Romanum.
1 De tijd van Cicero 11
Marius wordt na een over winning door zijn soldaten in triomf rondgedragen. Dit schil derij
uit de negentiende eeuw van S. Altamura toont de populariteit die Marius bij zijn soldaten
genoot.
en hun bezittingen geconfisqueerd. Op hun hoofd werd een beloning gezet.
Ongeveer vijfduizend Romeinse burgers kwamen hierbij om het leven. Hun rijkdommen
verdwenen in de staatskas of in de zakken van volgelingen van Sulla.
Officieel werden de proscripties op 1 juni 81 gesloten, maar het was niet duidelijk
wie er tot dat moment allemaal opstonden. Ook werden er soms toch nog mensen
toegevoegd. Het was een zeer angstige en gewelddadige tijd. De macht van
de senaat werd door Sulla opnieuw hersteld, onder andere door de bepaling dat
besluiten van de volksvergadering voortaan door de senaat bekrachtigd moesten
worden. Sulla werd benoemd tot dictator voor onbepaalde tijd. In 79 achtte hij
zijn taak voltooid en trad hij vrijwillig terug.
1.5 De opkomst van Pompeius en Crassus (75 – 60)
De jaren 75-66 werden gekenmerkt door grote onrust: nieuwe dreigingen van
de kant van Mithridates, piraten die de zeeën en soms ook de kusten onveilig
maakten en een grote slavenopstand onder Spartacus. Pompeius en Crassus, die
inmiddels de kant van de populares hadden gekozen, boekten als aanvoerders
successen tegen de piraten en Spartacus en buitten die successen volledig uit. Ze
intimideerden de senaat met hun legers en dwongen hun verkiezing tot consuls
voor het jaar 70 af. Ruim tien jaar eerder waren ze onder Sulla hun politieke carrière
begonnen, nu schaften ze de door hem genomen maatregelen af: ze herstelden
de macht van de volksvergadering en de volkstribunen.
12 1 De tijd van Cicero
In de jaren die volgden op het consulaat van Pompeius en Crassus laaide de strijd
tussen de optimates en de populares weer op. De optimates hadden geen uitgesproken
leider in hun midden en moesten accepteren dat Marcus Tullius Cicero,
die niet afkomstig was uit een senatorenfamilie, zich opwerkte tot een van hun
leiders. In de kringen van de populares werden Pompeius en Crassus de grote
mannen, ondanks hun verleden in de kringen van de optimates. Pompeius had
van hen beiden de beste papieren, onder andere omdat zijn relatie met de senaat
beter was. In 66 verkreeg hij, tegen de zin van de optimates, speciale bevoegdheden
om definitief af te rekenen met Mithridates. In drie jaar tijd onderwierp hij
niet alleen Pontus, het rijk van Mithridates, maar veroverde hij ook grote delen
van Syrië, dat als nieuwe provincie aan het rijk werd toegevoegd. In 62 keerde hij
naar Rome terug, een machtig man met een groot leger.
1.6 Een nieuwe ster: Julius Caesar (ca. 65 – 50)
Tijdens Pompeius’ afwezigheid was er in Rome het een en ander gebeurd. De
strijd tussen optimates en populares had zich verhard. Even dreigde zelfs het politieke
bestel te worden opgeblazen door een staatsgreep van de popularis Catilina,
die pleitte voor ‘herverdeling van het land en delging der schulden’, een vloek
in de oren van de optimates. Catilina’s ‘coup’ werd verijdeld. De consul van 63,
Cicero, speelde daarbij een belangrijke rol (zie verder hoofdstuk 2). In deze jaren
zien we ook de opkomst van een nieuwe ster aan het firmament: C. Julius Caesar,
telg uit een oude, zij het verarmde, patricische familie, maar overtuigd popularis.
Door politiek handig te opereren en door aansprekende gladiatorenshows en
wagenraces te organiseren had hij het volk voor zich gewonnen. Voor de financiering
van die spektakels had hij zich diep in de schulden gestoken bij de schatrijke
Crassus. Toen Pompeius na zijn terugkeer uit het oosten in conflict kwam met de
senaat over een landverdeling onder zijn soldaten, sloten Crassus en Caesar zich
bij hem aan. In 60 vormden ze het zogeheten eerste driemanschap, een particuliere
afspraak om gezamenlijk de staat te besturen en elkaar te steunen. Pompeius
was in dit driemanschap door zijn militaire successen voorlopig de sterkste; Caesar
was de junior partner, maar hij had het beste inzicht in de politieke situatie.
Portretten uit de Oudheid van Pompeius, Crassus en Julius Caesar.
1 De tijd van Cicero 13
4.2 Narratio: uiteenzetting van de feiten (par. 15-29)
Pas als de redenaar merkt dat hij zijn publiek in zijn greep heeft, begint hij met het
vertellen van de (voor)geschiedenis. Het spreekt vanzelf dat hij daarbij niet een
strikt objectief verslag van de gang van zaken hoeft te geven. Negatieve zaken kunnen
worden weggemoffeld, positieve zaken kunnen worden aangedikt.
Sextus Roscius senior:
een rechtschapen man, die aan de goede kant stond (par. 15-16)
Sex. Roscius, pater huiusce, municeps Amerinus fuit, cum genere et
nobilitate et pecunia non modo sui municipi verum etiam eius vicinitatis facile
primus, tum gratia atque hospitiis florens hominum nobilissimorum. Nam
cum Metellis, Serviliis, Scipionibus erat ei non modo hospitium verum etiam
5 domesticus usus et consuetudo, quas, ut aequum est, familias honestatis
amplitudinisque gratia nomino. Itaque ex suis omnibus commodis hoc solum
filio reliquit; nam patrimonium domestici praedones vi ereptum possident,
fama et vita innocentis ab hospitibus amicisque paternis defenditur.
1 huiusce Met het voorzetsel hic duidt de advocaat zijn
cliënt aan: deze hier (bij mij). Het versterkende
achtervoegsel –ce kan bijvoorbeeld
aangeven dat hij zijn cliënt aanwijst.
municeps, cipis m
burger van een kleine stad; vertaal: burger
Amerinus
uit Ameria
1-3 cum genere ... t/m ... nobilissimorum
cum genere et nobilitate et pecunia.
non modo sui municipi verum etiam eius vicinitatis
facile primus
tum gratia atque hospitiis florens hominum nobilissimorum.
1-3 cum … tum niet alleen … maar ook, zowel … als
1-2 genere et nobilitate Sextus Roscius behoorde tot de equites (ridderstand).
2 non modo … verum etiam niet alleen … maar ook
municipium
municipium, kleine stad (met Romeins
burgerrecht, maar met eigen wetten en
plaatselijk zelfbestuur; vertaal bijvoorbeeld:
gemeente)
vicinitas, atis f
omgeving
48 4 Pro Sexto Roscio Amerino
3 gratia gunst, welwillendheid
hospitium
gastvriendschap
florens + abl.
zich verheugend in
4 Metelli, Servili, Scipiones
oude, aanzienlijke Romeinse families, nadere uitwerking van hominum nobilissimorum;
Caecilia Metella was degene die Roscius junior onderdak bood, toen
hij naar Rome was gevlucht (zie pag. 33, 66). Cicero ‘framet’ Roscius senior
dus als iemand die aan de kant stond van de nobiles en van Sulla.
5 domesticus usus, us m huiselijk verkeer
consuetudo, inis f
vertrouwelijke omgang
quas ... familias
welke families
honestas, atis f
eer, eerbaarheid
6 amplitudo, inis f waardigheid, aanzien
gratia met voorafgaande genitivus vanwege, omwille van
7 patrimonium vaderlijk erfgoed
domesticus
van het huis, uit de familie
praedo, onis m
boef
8 hospes, itis m gastvriend
paternus
van zijn vader
ab hospitibus amicisque paternis defenditur
In het exordium heeft Cicero uitgelegd waarom een van hen niet de verdediging
voert. Waar hij hier op doelt is het feit dat zij aanwezig zijn bij het proces,
als een soort morele steun.
1 5-6 quas ... t/m ... nomino.
Leg uit waarom Cicero dit zo expliciet toevoegt. Maak bij je uitleg
gebruik van de namen Sulla en Chrysogonus en van de term
optimates. Zie pag. 10-12 en 32-33.
2 7 filio
Met welk woord wordt in het vervolg van de zin dezelfde
aangeduid?
3 7 domestici praedones
Noteer de namen van de twee personen die Cicero bedoelt.
Zie pag. 32-33.
4 Pro Sexto Roscio Amerino 49
Hic cum omni tempore nobilitatis fautor fuisset tum hoc tumultu proximo,
10 cum omnium nobilium dignitas et salus in discrimen veniret, praeter
ceteros in ea vicinitate eam partem causamque opera, studio, auctoritate
defendit. Etenim rectum putabat pro eorum honestate se pugnare propter
quos ipse honestissimus inter suos numerabatur. Posteaquam victoria
constituta est ab armisque recessimus, cum proscriberentur homines
15 atque ex omni regione caperentur ii qui adversarii fuisse putabantur, erat
ille Romae frequens atque in foro et in ore omnium cotidie versabatur,
magis ut exsultare victoria nobilitatis videretur quam timere ne quid ex ea
calamitatis sibi accideret.
9 Hic Roscius senior
9-12 Hic cum (omni tempore) ... fuisset tum ... defendit.
Deze was niet alleen ... geweest, maar met name ook ... verdedigde hij
De coniunctivus fuisset geeft aan dat tussen beide delen van de zin een causaal
verband bestaat.
9 nobilitas, atis f adel
fautor, oris m
begunstiger, beschermer
hoc tumultu proximo
Cicero doelt op de burgeroorlog tussen
Marius en Sulla (zie pag. 11-12).
proximus
laatste, zeer recent
10 in discrimen venire in gevaar komen
praeter + acc.
meer dan
11 vicinitas, atis f buurt, omgeving
pars, partis f
hier: partij, kant (in politieke zin)
causa
zaak
12-3 Etenim ... t/m ... numerabatur. Sextus senior zag dus, volgens Cicero,
een verband tussen zijn eigen positie als honestissimus inter suos (de mensen
van zijn eigen omgeving) en zijn contacten met vooraanstaande families in
Rome.
rectum ... t/m ... propter quos lees: putabat rectum (esse) se pugnare pro
honestate eorum, propter quos
12 honestas, atis f eer, aanzien
12-3 propter quos dankzij wie
13 numerare inter + acc. rekenen tot, beschouwen als
posteaquam
= postquam
14 ab armisque = et ab armis
recedere ab armis
terugkeren van de wapens,
de wapens neerleggen
15 ii = ei
16 in ore voor de ogen
17 magis ut = ut magis
17-8 quid calamitatis iets van een ramp, iets rampzaligs
50 4 Pro Sexto Roscio Amerino
4 9 omni tempore
Met welk tekstelement in het vervolg van de zin vormt dit een
contrast?
5 9 fuisset
Leg het causale verband uit waarop met deze coniunctivus gedoeld
wordt.
6 11 eam partem causamque
Op welke groepering doelt Cicero?
7 14 victoria
Op welke overwinning doelt Cicero? Zie pag. 11-12.
8 17 exsultare
Met welk woord verderop in de zin vormt dit een contrast?
9 13-18 Posteaquam ... t/m ... accideret.
Leg uit dat deze passage bijdraagt aan de ‘framing’ van Roscius
senior (zie de aantekening bij r. 4).
Het Forum Romanum was het bruisende middelpunt van Rome. Je ging naar het Forum
om zaken te doen, maar ook om vrienden te ontmoeten, een rechtzaak bij te wonen, over
staatszaken te onderhandelen of om in een tempel een offer te brengen en tot de goden te
bidden. Van de prachtige gebouwen is niet veel meer over.
4 Pro Sexto Roscio Amerino 51
Op wie valt eigenlijk de verdenking? (par. 17-18)
Erant ei veteres inimicitiae cum duobus Rosciis Amerinis, quorum alterum
20 sedere in accusatorum subselliis video, alterum tria huiusce praedia
possidere audio; quas inimicitias si tam cavere potuisset quam metuere
solebat, viveret. Neque enim, iudices, iniuria metuebat. Nam duo isti sunt
T. Roscii – quorum alteri Capitoni cognomen est, iste qui adest Magnus
vocatur – homines eiusmodi: alter plurimarum palmarum vetus ac nobilis
25 gladiator habetur, hic autem nuper se ad eum lanistam contulit, quique
ante hanc pugnam tiro esset, quod sciam, facile ipsum magistrum scelere
audaciaque superavit. Nam cum hic Sex. Roscius esset Ameriae, T. autem
iste Roscius Romae, cum hic filius assiduus in praediis esset cumque se
voluntate patris rei familiari vitaeque rusticae dedisset, iste autem frequens
30 Romae esset, occiditur ad balneas Pallacinas rediens a cena Sex. Roscius.
Spero ex hoc ipso non esse obscurum ad quem suspicio malefici pertineat;
verum id quod adhuc est suspiciosum, nisi perspicuum res ipsa fecerit, hunc
affinem culpae iudicatote.
19 inimicitia vijandschap
20 subsellium bank (van de aanklagers)
tria praedia
Over de manier waarop Capito deze drie landgoederen in
handen had gekregen: zie pag. 33, 56, 125.
21 cavere + acc. zich veiligstellen tegen
22 iniuria (abl.) ten onrechte
23 cognomen bijnaam, familienaam
24 plurimarum palmarum genitivus qualitatis: die heel wat overwinningen heeft
behaald (dus moorden heeft gepleegd)
Cicero stelt Capito dus voor als iemand met een gewelddadig verleden. In par. 100
(pag. 123) vertelt hij dat Magnus iemand heeft gedood door hem in de Tiber te werpen;
verder geeft hij geen concrete feiten.
25 gladiator gladiator; hier gebruikt voor een gewelddadig persoon,
een vechtersbaas.
We hebben hier dus te maken met een metafoor: een vorm van beeldspraak waarbij
alleen het beeld wordt genoemd (dus zonder ‘als’, ‘zoals’, ’gelijk aan’, etc.). S 14
lanista
trainer in een gladiatorenschool
se conferre, contuli zich begeven
quique
= et qui
26 tiro, onis m rekruut; leerling, beginneling
quod sciam
voor zover ik weet
27-9 hic, iste Let op het gebruik van het voornaamwoord hic voor de
eigen cliënt, en iste voor de tegenpartij.
30 ad + acc. vlakbij
balneae Pallacinae het badhuis in Pallacina
Dit badhuis wordt verder nergens genoemd; de wijk Pallacina lag op het Marsveld.
52 4 Pro Sexto Roscio Amerino
Een mozaïek met een afbeelding van
een duel tussen twee gladiatoren.
31 maleficium wandaad, misdaad
32 suspiciosus verdacht
33 affinis + dat. betrokken bij
iudicatote
oude imperativus futurum (meervoud);
vertaal: u moet beoordelen
10 19-21 Erant ... t/m ... audio;
Wie worden achtereenvolgens bedoeld met alterum (19), alterum
(20) en huiusce?
11 24-27 alter ... t/m ... superavit.
Weer een mooi voorbeeld van ‘framing’: Cicero gebruikt termen uit
de sfeer van de gladiatorenschool.
a Noteer drie zelfstandige naamwoorden waarmee hij Capito aanduidt.
b Noteer een zelfstandig naamwoord waarmee hij Magnus aanduidt.
c Wie wordt dus in dit geval met hic (25) bedoeld?
d Met welk woord in het voorafgaande vormt dit hic een contrast?
12 28-29 cum ... t/m ... dedisset
Weer een voorbeeld van ‘framing’, maar nu in positieve zin.
Licht dit toe.
13 31-33 Spero ... t/m ... iudicatote.
Noteer uit deze zin een voorbeeld van litotes (S 13).
14 32 hunc
Wie bedoelt Cicero dus?
4 Pro Sexto Roscio Amerino 53
Wat er na de moord gebeurde (par. 19-21)
Occiso Sex. Roscio primus Ameriam nuntiat Mallius Glaucia quidam, homo
35 tenuis, libertinus, cliens et familiaris istius T. Rosci, et nuntiat domum
non fili sed T. Capitonis inimici; et cum post horam primam noctis occisus
esset, primo diluculo nuntius hic Ameriam venit; decem horis nocturnis sex
et quinquaginta milia passuum cisiis pervolavit, non modo ut exoptatum
inimico nuntium primus afferret sed etiam cruorem inimici quam
40 recentissimum telumque paulo ante e corpore extractum ostenderet.
34 Ameriam accusativus van richting
Mallius Glaucia
Deze Mallius Glaucia, een handlanger
van Magnus, kennen we alleen uit deze
redevoering.
35 tenuis hier: van lage afkomst
libertinus
vrijgelatene
domum
accusativus van richting
37 diluculum ochtendschemering
decem horis nocturnis
De Romeinen verdeelden de dag en de nacht
beide in twaalf uren. De lengte van een uur hing af van de tijd van het jaar.
In de zomer duurden de nachtelijke uren dus relatief kort, in de winter lang.
In par. 128 (pag. 134) lezen we dat de moord enkele maanden na 1 juni 81
plaatsvond. Het is niet duidelijk wanneer precies. Zie ook vraag 15.
38 quinquaginta vijftig
mille passuum
duizend passen: een mijl
cisium
lichte tweewielige wagen; vertaal: wagen
Uit het meervoud cisiis blijkt dat Glaucia een
of meer keren van paard en kar wisselde.
pervolare
door iets heen vliegen of snellen
exoptare
vurig wensen
39 inimico Gezien de plaatsing tussen exoptatum en
nuntium waarschijnlijk op te vatten als
dativus auctoris (= ab inimico)
39-40 quam recentissimum predicatief bij cruorem
40 paulo een beetje, weinig
extrahere, traxi, tractum uittrekken
54 4 Pro Sexto Roscio Amerino
15 37 decem horis nocturnis
a Wil Cicero benadrukken dat de tocht van Glaucia lang duurde
of kort?
b Waarom wilde hij dat?
c Zoals in de aantekening staat, vond de moord enkele maanden
na de moord plaats. Zou je op grond van decem horis nocturnis
concluderen dat het er wat meer (4 à 5) of wat minder (2 à 3)
zijn geweest? Licht je antwoord toe.
16 39 a inimico: verwijst naar ...
b inimici: verwijst naar ...
17 34-40 Occiso ... t/m ... ostenderet.
De narratio is natuurlijk bij uitstek het gedeelte van de redevoering
dat zich leent voor docere: het informeren van de jury. Maar dat
wil niet zeggen dat de redenaar dit zuiver objectief doet. Hij kan
dingen weglaten, aandikken of suggestief weergeven. In deze passage
zien we dit duidelijk gebeuren.
a Welk woord gebruikt Cicero hier enkele malen om Capito verdacht
te maken?
b Noteer zes tekstelementen waarmee Cicero de haast benadrukt
waarmee Glaucia het bericht aan Capito bracht.
c In welke passage schetst Cicero een gruwelijk beeld, dat we
bijna voor onze ogen zien?
18 37-40 decem ... t/m ... ostenderet.
Hieronder volgt de vertaling van Van den Daele en de Brouwer
(1964). Vergelijk deze met het Latijn en beantwoord de vragen.
In tien korte nachturen vliegt hij per koets de zesenvijftig mijlen
door, niet slechts om als eerste die gretig verlangde tijding aan de
vijand te melden, maar tevens om aan deze man het bloed van zijn
vijand zo vers mogelijk te tonen, nog klevend aan het wapen dat
pas uit het lichaam was teruggetrokken.
a Welk woord voegen de vertalers toe in hun weergave van horis
nocturnis (37)?
b inimico (39)
Van welk woord laten de vertalers dit afhangen?
c Dit woord inimico wordt tweemaal vertaald: noteer beide
tekstelementen.
d 39-40: sed etiam ... t/m ... ostenderet.
Met welke vertaling maken de vertellers het verhaal nog beeldender
dan het origineel?
4 Pro Sexto Roscio Amerino 55