12.11.2018 Views

Herinneringen Oorlog 1914-1918

Mijn grootoom, Etienne Berquin, heeft in 1964 zijn memoires over zijn ervaringen als piepjonge frontsoldaat in de Groote Oorlog neergeschreven. Eind jaren 80 heb ik deze voor het eerst helemaal gelezen na het overlijden van Etienne. Het heeft mij toen niet onberoerd gelaten, maar verder is er niets mee gebeurd. Na het overlijden van mijn moeder zijn de originelen, de militaire documenten en foto’s van toen terug bovengekomen. Ik had in overleg met mijn zussen de taak op mij genomen om daar ‘iets’ mee te doen. De herdenking van 100 jaar Eerste Wereldoorlog leek mij het ideale moment om de herinneringen van Etienne Berquin met een publiek te delen.

Mijn grootoom, Etienne Berquin, heeft in 1964 zijn memoires over zijn ervaringen als piepjonge frontsoldaat in de Groote Oorlog neergeschreven. Eind jaren 80 heb ik deze voor het eerst helemaal gelezen na het overlijden van Etienne.
Het heeft mij toen niet onberoerd gelaten, maar verder is er niets mee gebeurd. Na het overlijden van mijn moeder zijn de originelen, de militaire documenten en foto’s van toen terug bovengekomen.
Ik had in overleg met mijn zussen de taak op mij genomen om daar ‘iets’ mee te doen. De herdenking van 100 jaar Eerste Wereldoorlog leek mij het ideale moment om de herinneringen van Etienne Berquin met een publiek te delen.

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Etienne Berquin<br />

<strong>Herinneringen</strong><br />

<strong>Oorlog</strong> <strong>1914</strong>-<strong>1918</strong><br />

Bewerkt door Eric Huybrechts


Voorwoord<br />

Mijn grootoom, Etienne Berquin, heeft in 1964 zijn memoires over zijn ervaringen als piepjonge<br />

frontsoldaat neergeschreven. In 1966 heeft hij dat in perfect Frans nog eens overgedaan (deze versie<br />

wijkt soms sterk af van de Nederlandse en is merkelijk langer).<br />

Mijn moeder heeft toen beide uitgetypt en er bestaan enkele kopieën van die steeds binnen de familie<br />

gebleven zijn. Eind jaren 80 heb ik de Nederlandse versie voor het eerst helemaal gelezen na het<br />

overlijden van Etienne. Het heeft mij toen niet onberoerd gelaten, maar verder is er niets mee gebeurd.<br />

Na het overlijden van mijn moeder in 2006 zijn de originelen, de militaire documenten en foto’s van toen<br />

terug bovengekomen. Ik had in overleg met mijn zussen de taak op mij genomen om daar ‘iets’ mee te<br />

doen. De herdenking van 100 jaar Eerste Wereldoorlog leek mij het ideale moment om de herinneringen<br />

van Etienne Berquin met een publiek te delen.<br />

In september 2013 ging ik met pensioen: tijd zat dus. In 2014 heb ik de Nederlandse versie gescand en<br />

bewerkt, d.w.z. de spelling en schrijfstijl in hedendaags Nederlands omgezet. Ik heb mij goed<br />

gedocumenteerd over De Groote <strong>Oorlog</strong> van <strong>1914</strong>-<strong>1918</strong> en heel wat opzoekingswerk gedaan i.v.m.<br />

feiten, plaatsen en personen vermeld in de memoires. De foto’s komen uit het familiearchief en van het<br />

internet.<br />

<strong>1914</strong> – 1964 – 2014: telkens ging er 50 jaar over … .<br />

Waarom een eigen digitale publicatie? Door het overaanbod aan uitgaven over <strong>1914</strong>-<strong>1918</strong> waren de<br />

gecontacteerde uitgeverijen niet geïnteresseerd in een publicatie.<br />

Eric Huybrechts<br />

1


Inhoudsopgave uit het originele manuscript van E.B.<br />

2


Pagina uit het originele manuscript van E.B.<br />

3


4


Voorwoord van Etienne Berquin (originele versie)<br />

Ter inleiding wil ik er op wijzen, dat het geenszins in mijn bedoeling ligt een boekdeel te schrijven of een<br />

letterkundig werk op te bouwen. Wat mij bezielt bij de aanvang van deze beknopte levensbeschrijving<br />

uit mijn jeugd is het verlangen, dat nu, op reeds gevorderde ouderdom, meer dan ooit naar voren<br />

treedt, de herinnering te bewaren van feiten en gebeurtenissen die een diepe indruk hebben nagelaten.<br />

De oorlog van <strong>1914</strong>-<strong>1918</strong> heeft daartoe menige gelegenheid geboden. In deze verhalen zal ik trachten<br />

op korte en bondige wijze de belevenissen voor te brengen zoals ze uit mijn herinneringen opdagen.<br />

Ze neer te schrijven in de eenvoudige en voor ieder verstaanbare bewoordingen uit onze gesproken taal,<br />

die tenslotte de ware taal is van ons allen, van het Volk.<br />

Wat ik ook nog even wil aanstippen is dat, wijl de 'tijd' een abstract begrip is - waar slechts bij<br />

uitzondering enig belang werd aan gehecht - de mogelijkheid niet uitgesloten is dat deze uit het<br />

verleden opgerakelde memories zich niet steeds in de juiste volgorde daarin plaatsen.<br />

Etienne Berquin, 1964<br />

Een avontuurlijke geest<br />

6 februari <strong>1914</strong> was mijn verjaardag: ik werd 16. Mijn ouders woonden in Antwerpen en ik volgde daar<br />

mijn opleiding aan het hoger handelsinstituut Sint-Ignatius, toen gevestigd in de Korte Nieuwstraat.<br />

Ik was maar een middelmatige leerling. Geen uitblinker, tenzij in aardrijkskunde. Wanneer ik zo over een<br />

landkaart gebogen zat, kon ik uren besteden aan het bekijken van de oceanen en zeeën waarin grote<br />

stromen uitmonden. In mijn verbeelding volgde ik de loop van deze stromen door het vreemde verre<br />

land, langs wonderbare steden en wildernissen, tot aan de bron hoog in de bergen. Met spanning volgde<br />

ik de reizen van Jules Verne op de kaart, door de oerwouden, op en onder de zeeën, in de lucht, omheen<br />

de aardbol. In mijn geest ontwaakte dan een sterk verlangen naar die wonderbare plaatsen waarin de<br />

schrijver de helden van zijn verhalen deed leven. Ook ik wilde deze werelden bezoeken en avonturen<br />

beleven. Mijn grootste verlangen was de zee, de zee die mij die werelden zou leren kennen.<br />

Helaas, toen mijn ouders dit vernamen werd dat verlangen brutaal de kop ingedrukt. Niets kon hen van<br />

hun besluit afbrengen.<br />

Ik voelde mij miskend, onbegrepen, verloor de lust mijn studies nog voort te zetten en deelde mijn<br />

ontgoocheling mee aan een vriend, een paar jaren ouder dan ik, die zich aangetrokken voelde tot het<br />

militaire leven. Hij volgde reeds het legeronderricht in de Pupillenschool te Philippeville en zo gebeurde<br />

5


het dat ik, na enkele tegenwerpingen van mijn vader, op 10 maart <strong>1914</strong>, uiteindelijk belandde in de<br />

Regimentschool te Oudenaarde. Daar volgde ik lessen in schermen met floret en bajonet waarin ik,<br />

wonderlijk genoeg, na examen als eerste uitkwam. Ik mocht daarom met speciaal verlof naar huis met<br />

de graad van korporaal. Maar, zover kwam het niet. We telden toen half juli <strong>1914</strong>. Grote gebeurtenissen<br />

waren op til. De verloven werden ingetrokken en eind juli vertrokken we naar Antwerpen.<br />

In de Prinsenkazerne werden we ingelijfd in een nieuwe eenheid: het 25ste Linieregiment.<br />

Op 3 augustus vertrokken wij, gewapend en uitgerust, op oorlogsvoet naar een voor ons onbekende<br />

bestemming. Na een vermoeiende 'marche' bereikten wij in de namiddag Walem. Daar werd ik met<br />

andere soldaten ondergebracht in een schuur waar wij de nacht zouden doorbrengen.<br />

Infanteristen<br />

<strong>Oorlog</strong><br />

's Anderendaags 4 augustus <strong>1914</strong>: OORL0G! Wat al enkele dagen verwacht werd, was gebeurd.<br />

Wij vervolgden onze mars naar 't onbekende en traden al vroeg in de morgen de stad Mechelen binnen.<br />

Grote God! Wat een volk langsheen onze doortocht en wat een gejoel. Mensen en nog eens mensen, in<br />

dikke rijen samengeschoold, schreeuwden en tierden: 'Leve het leger! Bravo soldaten! Leve België!'<br />

Er kwam geen einde aan. Daar stonden ze, mannen, vrouwen en kinderen. Heel Mechelen!<br />

Geestdriftig uiting gevend aan hun vaderlandsliefde, met kannen, ja vaten bier, waarvan de 'piotten'<br />

volle pinten werden toegestoken. Pakjes met snuisterijen, ook chocoladerepen. Chocolade! Dat was nu<br />

iets dat mij bijzonder interesseerde en ik greep wat ik maar grijpen kon. Weldra waren al mijn zakken<br />

gevuld met die lekkere repen en nog maar steeds werden ze mij van alle kanten toegestoken. Ik zocht<br />

naar ruimte om ze weg te bergen, vond geen meer; dan maar in die zware 'cartouchière'.<br />

De kogels eruit en in de plaats daarvan chocolade en nog chocolade. Er kwam geen eind aan. Wel aan<br />

meer bergruimte in mijn uitrusting. Zo geladen trokken wij door Mechelen, als helden begroet door die<br />

brave 'maneblussers'. Ik was echt in mijn nopjes. Nog nooit had ik al zoveel chocolade gezien als ik nu in<br />

mijn soldatenplunje verborgen hield. Ha!, de oorlog had toch nog z’n goede kant!<br />

Van diezelfde dag weet ik nog alleen, dat we na een lange vermoeiende mars Leuven langs de<br />

buitenwijken omzeilden. Mijn voetzolen gloeiden alsof er een vuurtje onder brandde. Veel jongens<br />

lieten zich langs de weg vallen. Zij werden opgepikt door ambulancewagens die de colonne volgden.<br />

Maar met verbeten moed bleef ik bij de ‘harden’ die het nog volhielden.<br />

6


's Avonds waren wij nabij een dorp, genaamd Korbeek-Lo en met zes man moest ik de wacht optrekken<br />

langsheen een spoorlijn. Het was een verschrikkelijk hete dag geweest, maar nu kon ik de in mijn zakken<br />

gesmolten chocolade op mijn gemakje oppeuzelen.<br />

En hier geraak ik de tijd kwijt. Alleen nog vage beelden komen opdoemen<br />

van een heuvelachtige streek, waarin we korenvelden moesten platlopen,<br />

loopgraven delven. Huizen en boerderijen werden opgeblazen en met de<br />

grond gelijkgemaakt. Bomen werden geveld en wegen versperd.<br />

Plaatsnamen waren mij onbekend of zijn mij totaal ontgaan.<br />

Een vliegtuig<br />

Zekere dag verplaatste ons bataljon zich in een lange sliert op een smalle weg doorheen een bosrijk<br />

gebied. Het was vroeg in de morgen, mooi weer. Op een bepaald ogenblik hoorden wij schieten.<br />

Het gerucht naderde snel. Iedereen keek naar omhoog en ja, heel hoog in de lucht cirkelde een Duitse<br />

'Taube'. En schieten maar! Het vliegtuig was minstens duizend meter hoog. De vlieger had zeker al dat<br />

lawaai gehoord en kwam eens wat naderbij kijken wat dat allemaal betekende.<br />

Hij daalde en daalde en de piotten schoten de loop van hun geweren rood.<br />

Alleman riep: 'Hij is geraakt! Hij zakt!' Bevelen weerklonken: 'Cessez le feu.'<br />

De piloot daalde nog tot ongeveer 300 meter. Iedereen juichte: 'Wij hebben hem',<br />

kwam er met veel gejoel uit 1000 monden. De taube cirkelde al dalend tot hij alles<br />

goed gezien had. Hadden ze dan het vuur geopend, hij ware zeker geraakt<br />

geweest. Maar niemand schoot. Bevel is bevel! En de Duitse toerist verwijderde<br />

zich op zijn duizend gemakjes. Officieren en soldaten keken, als met verstomming geslagen, hoe die<br />

vallende 'mof' nu ineens weer terug naar de hemel vloog.<br />

Wolkjes<br />

Dezelfde dag nog, of was het misschien de volgende, moesten wij de weg verlaten waarop de<br />

compagnie halt had gehouden om de manschappen een korte rustpauze te gunnen. Wij moesten plaats<br />

ruimen voor een artilleriegroep met veldkanonnen en in de weide naast de weg wachten tot deze weer<br />

vrij was. Het was warm, met een wolkeloze hemel. Opeens zagen wij hoog in de lucht een wit wolkje<br />

en, terwijl wij ernaar stonden te kijken, kwam er nog een tweede wolkje bij en hoe eigenaardig, gevolgd<br />

door een knal en zie, daar toverden zich weer nieuwe knalwolkjes. Wij keken allemaal geïnteresseerd<br />

naar dat vuurwerkspelletje in volle dag, tot we een kreet hoorden: 'Oei, oei!' en ginder nog een andere:<br />

'Amai!' Overal rond ons suisde de lucht en vielen stukjes ijzer en balletjes op de grond. Ja, het waren<br />

inderdaad Duitse shrapnels, die boven ons hoofd ontploften. Maar van die dingen had ons nog nooit<br />

iemand verteld. Dat was overbodig, want wij piotten, hadden het voorrecht ten gepaste tijde kennis te<br />

maken met echte 'shrapnels', in plaats van met onschuldige oefenknallertjes. Ja, wij waren soldaatjes<br />

van vredestijd en, hoe het er in een oorlog toeging, dat hadden wij nog allemaal te leren.<br />

Eerste treffen<br />

Een andere maal togen wij kranig op stap, muziek voorop, door een dorp ergens in de omgeving van<br />

Haacht. Terwijl de muzikanten ons hun beste deuntjes lieten horen, volgden wij een weg landinwaarts,<br />

toen eensklaps het ratelend geluid van machinegeweren iedereen deed uiteenstuiven en dekking<br />

zoeken in grachten en achter bomen. Het bevel: En tirailleurs weerklonk.<br />

7


In de gracht naast mij lag een roodharige jongen uit onze sectie. Bij het mitrailleurgeschut had zich nu<br />

ook hevig geweervuur gevoegd en kogels floten over ons hoofd en ploften soms vlak voor of achter ons<br />

in de aarde. Wij beantwoordden dat schieten, dat blijkbaar recht voor ons uit het bos kwam. Dat was<br />

ons eerste treffen met de vijand. Het was een<br />

benauwend gevoel daar zo in een gracht te liggen in<br />

een kogelregen, zo geweldig, dat we ons hoofd bijna<br />

niet durfden heffen om de ons nog onzichtbare moffen<br />

te beschieten. Na een paar uur verminderde het<br />

geschut aan beide zijden en kort daarop werden orders<br />

doorgegeven het vuur te staken en ons terug te<br />

trekken.<br />

Ik klopte op de schouder van mijn roodharige buur. Hij<br />

bleef roerloos liggen in schietpositie. Ik zei: 'Allez,<br />

opstappen, we moeten achteruit.' Ik trok aan zijn<br />

mouw. Hij kantelde op zijn rug en ik zag midden in zijn<br />

voorhoofd een grote bloedvlek. Hij was niet het enige slachtoffer, want ook anderen bleven liggen.<br />

Kennismaking met ’t Ketje<br />

Buiten enkele schermutselingen met Duitse patrouilles en vijandelijke<br />

vooruitgeschoven stellingen, in de streek tussen Aarschot en Diest,<br />

waar wij met een kleine groep verkenningsopdrachten uitvoerden, zijn<br />

er - die enkele schietpartijen terzijde gelaten - geen meldenswaardige<br />

dingen gebeurd die ons bestaan enigszins in gevaar brachten. Steeds<br />

meer ontmoetten wij mensen die haard en goed, door bombardement<br />

en brand vernietigd, verlieten. Een droevige stoet van bejaarden,<br />

vrouwen en kinderen, op zoek naar veiliger oorden.<br />

Het was in Lier dat ons daarna enige rust werd gegund. Wij werden in kleine groepen bij de burgers<br />

ingekwartierd. Die rust werd gebruikt om aanvulling en ordening bij te brengen in de samenstelling van<br />

onze compagnie, die ietwat gehavend, een paar weglopers meegerekend, uit die eerste ontmoeting met<br />

de vijand, was gekomen.<br />

Het wordt ook tijd om enkele elementen uit staf en manschappen van onze eenheid in het verhaal te<br />

brengen.<br />

Commandant-kapitein Ruth was van gestalte en voorkomen een groot,<br />

imponerend officier die reeds enkele jaren legerdienst in Congo op zijn actief<br />

had. Hij was een gesloten, in zichzelf gekeerd man, die de omgang met zijn<br />

ondergeschikten tot het strikt dienstplichtige beperkte.<br />

De luitenants Fiévez en Fonsny hadden elk het bevel over een peloton en<br />

adjudant Baeten was de chef van het derde peloton, het onze. Hij was een<br />

goed en verstandig mens, begrijpend en vriendelijk in de omgang met zijn<br />

mannen. Hij noemde ze allemaal bij hun voornaam of bijnaam. Kortom, hij<br />

was de chef die ze in hun hart droegen en waarop ze konden vertrouwen.<br />

Bij al dat, had hij al iedereens achting verworven door zijn grote moed en<br />

bekwaamheid bij het uitvoeren van gevaarlijke en gedurfde<br />

verkenningstochten. Hij omringde zich voor die opdrachten met mannen die<br />

zich vrijwillig aandienden.<br />

8


Het waren altijd dezelfde stoere, onverschrokken kerels: 'De Kop', korporaal en Brusselaar. 'De Strop',<br />

een Gentse cafébaas. De 'Cyriel', ook Gentenaar, metser van beroep en 'de Sus', een schrijnwerker uit<br />

Zele.<br />

Allemaal struisgebouwde mannen 'met haar op hun tanden', zoals ze dat in de volksmond zeggen.<br />

Mannen, waar het best was goede maatjes mee te blijven. Ze waren samengebracht in de escouade van<br />

'De Kop' met nog een paar andere flinke jongens en waarin ik het jongste lid, het 'kuikentje' was.<br />

Dat was de reden waarom ik er werd geduld: een 'snotjong' of zoals de korporaal het op zijn Brussels<br />

zei: een 'Ketje'. Nooit werd ik anders genoemd tenzij later, toen het haar, alhoewel nog niet zichtbaar op<br />

m'n tanden, dan toch al onder mijn neus, op de bovenlip te voorschijn kwam en ik, met meer achting,<br />

als een van hen werd beschouwd en eenvoudig weg 'De Ket' werd genoemd.<br />

Werchter<br />

Op zekere nacht werden wij samengebracht op het plein voor het station van Lier. Door het langdurig<br />

ter plaatse staan wachten had reeds menig soldaat de straatstenen als bedstee gebruikt, tot een<br />

algemeen bevel: 'Debout, opstaan!' ze uit hun slaap wekte en wij allemaal in een lange rij wagons plaats<br />

moesten nemen. Toen de trein eindelijk in beweging kwam, ging de reis traag door maanlicht<br />

beschenen overstroomde weilanden en akkers, met nu en dan een langdurige halte midden in de<br />

velden. Tegen de morgenschemering reden wij Heist-op-den-Berg voorbij en toen de zon, nog onder de<br />

gezichtseinder verdoken, de hemel kleurde, stapten wij uit in een door velden met bos afwisselend<br />

landschap. Wij togen gezwind in de frisse morgenlucht enkele kilometers verder tot er 'halt' geroepen<br />

werd. Adjudant Baeten bracht ons ter kennis dat de opdracht voor onze eenheid was de Duitse<br />

vooruitgeschoven stellingen aan te vallen en te verdrijven uit het dorp Werchter en omgeving.<br />

Wij zouden zijwaarts gesteund worden door andere afdelingen van ons regiment. Hij vroeg vrijwilligers<br />

om de voor ons liggende landstreek te verkennen. Cyriel trad voor met 'de Kop' en 'de Strop'.<br />

'Ket', riep Cyriel met gedempte stem en hij wenkte mij bemoedigend toe hem te komen vervoegen.<br />

Nu, ik had al eens met die mannen meegeweest op verkenning, maar dan met adjudant Baeten aan het<br />

hoofd en daar stonden nu de 'Kop' en de 'Strop' naar mij te kijken met een spottend lachje om hun<br />

mond, terwijl Cyriel, de metser, mij geruststellend en vertrouwend toewenkte en ... voor ik het zelf wist,<br />

stond ik bij hem.<br />

Adjudant Baeten kwam naar mij toe en zei instemmend: 'Bravo Ket.' Daarop beval hij: 'Kop en Strop,<br />

richting links. Cyriel en de Ket, rechts van bos recht voor ons. Vooruit, wij volgen verspreid op afstand.'<br />

Wij vorderden langs de bosrand, dekten ons achter struiken en hagen. Wij gingen een hoeve binnen.<br />

De boer had nog geen Duitsers gezien. Wij zetten onze speurtocht voort, naderden een ander pachthof,<br />

voorzichtig, maar niets gebeurde. De boer kwam ons tegemoet. Hij ontkende al Duitsers op zijn erf<br />

gezien te hebben, maar wist te vertellen dat er in het dorp waren, ongeveer een kilometer verder.<br />

Toen wij het dorp tot op ongeveer 200 m waren genaderd, hoorden wij een kanonschot, en nog een en<br />

steeds meer. Gierende obussen scheurden de lucht en ploften neer op de huizen recht voor ons en<br />

verder in het dorp. Ook in de verte hoorden wij geweergeschut. Wij naderden nu de eerste huizen,<br />

volgden een straatweg. Nergens een spoor van leven. Dan rechts de Dorpstraat in, maar ... al meteen<br />

kletsten kogels tegen de muren van de huizen. Wij zochten dekking in de deurgaten, wat verder nog<br />

achter de muur van een beschadigd huis. Opnieuw ontploften obussen, maar nu verder, op en om het<br />

gemeentehuis. Wij wisten dat we van daaruit beschoten werden. Het stond vlak in 't midden voor ons<br />

en beheerste heel de Dorpstraat. Cyriel waagde nog een sprong naar 10 m verder. Een granaat ontplofte<br />

tegen de gevel van het gemeentehuis en daar profiteerde ik van om mijn kameraad te vervoegen.<br />

Nu waren we geen 100 m meer van dat met moffen gevulde gebouw en er was voor ons geen sprake<br />

van nog verder te gaan. Wij stonden nu op de koer van een groot gebouw. Lege vaten waren langs een<br />

kant opgestapeld.<br />

9


Opeens viel mijn oog op een rij geweren tegen de muur naast de opening van wat een diepe gang bleek<br />

te zijn. Wij telden er veertien. Het waren Duitse geweren. Voorzichtigheidshalve namen wij ze daar weg<br />

en verborgen ze tussen de opgestapelde lege biervaten, want we wisten nu dat we in een brouwerij<br />

waren. 'Ket', zei Cyriel, '14 geweren dat betekent 14 Duitsers die hier nog ergens binnen zitten in de<br />

kelders, laat ons eens in die gang gaan zien. Wij hebben niets te vrezen, want ze zijn niet gewapend en<br />

wij wel. Kom!' Dat was al bijna zoveel als een bevel voor mij en er bleef mij niets anders over dan hem<br />

te volgen. Het was een donkere, gewelfde gang en .... wat was dat? Hoorden wij daar niet zingen?<br />

Welja, luidkeels zingen in 't Duits! Cyriel stompte de kolf van zijn geweer in mijn zij: 'Heb ik het niet<br />

gezegd', fluisterde hij, 'daar zitten de smeerlappen. Ze zijn hun aan 't zatzuipen. Kom af.' Ik stond als<br />

aan de grond genageld, maar Cyriel was al verder de gang ingegaan en bleef staan voor een<br />

kelderopening, bajonet op 't geweer en vinger aan de trekker. Ik kwam naderbij, ook bajonet op<br />

't geweer en vinger aan de trekker. Ik hoorde hem roepen: 'Debout, smeerlappen. Handen omhoog',<br />

maar de moffen lagen en zaten daar dooreen op de grond en dronken en zongen. Zij namen ons vast<br />

voor hun legerkameraden. Onze blauw met roodgerande pots was veruit dezelfde als de Duitse en van<br />

de kokarde was alleen maar de witte kleur met de gele een verschil. Ik hoorde er een zeggen: 'Ha, Sie<br />

sind da. Trinken Sie mit uns. Gutes Bier!' Cyriel schreeuwde en tierde, maar het was allemaal vergeefs.<br />

Ze zongen luider dan hij riep. Ze hoorden hem niet. Woest keerde hij zich tot mij en zei: 'Godverdomme,<br />

Ket, zeg hun eens dat 't afgelopen is met zuipen of da'k z'in hun verdoemenis steek!'<br />

Ja, Cyriel was een brave jongen, een goed karakter, zelfzeker, onverschrokken en sterk als een reus.<br />

Hij was doorgaans elke situatie meester, maar hier stuitte hij op de macht van het bier. Die goeie<br />

lekkere Jack-Op, die van de gevreesde vijand half bedwelmde, willoze sufferds had gemaakt die<br />

hardhandig moesten aangepakt worden, wilden wij hun benevelde geest voor de werkelijkheid vatbaar<br />

maken. Ik stond naast hem en schreeuwde zo hard ik maar kon, in mijn schoolduits: 'Hände auf, Hände<br />

auf! Wir sind Belgier, hören Sie, Belgier! Und Sie sind Kriegsgefängene!' Een paar moffen trokken grote<br />

ogen en deden moeite om op te staan. De anderen schenen niets gehoord te hebben. 'Miljaarde dju', zei<br />

Cyriel, 'wacht, 'k zal z'eens wat helpen omhoog kruipen.' En met de punt van zijn bajonet prikte hij er<br />

een paar in hun achterwerk. Dat scheen te baten, terwijl ik aldoor maar riep: 'Hände auf!'<br />

En dra stonden ze daar allemaal, min of meer ontnuchterd, de handen in de lucht. 'Heraus, und folgen<br />

Sie uns!' Cyriel eerst, rugwaarts achteruit en ik laatst, hen toeroepend: 'Vorsicht bitte, der Erste der nicht<br />

von guten Wille sei, wird erschossen!' Eigenaardig, de schrik die mij bijna verlamde, was nu verdwenen.<br />

Ik was fier over de rol die ik in dit avontuur speelde. De moffen luisterden heel gedwee naar de 'bevelen'<br />

die uit mijn mond vloeiden. Het was bijna als tijdens een oefening. Ze stonden daar, hun gezicht naar de<br />

muur gericht, de armen in de lucht; dezelfde muur waar enkele minuten vroeger hun geweren hadden<br />

gestaan. Wij stonden achter hen, geweren op hen gericht en wachtten. Ik verwittigde ze nog:<br />

'Keine Bewegung zu machen und dass Ihnen damals kein Weh geschehen würde.' Intussen waren de<br />

Duitsers het gemeentehuis ontvlucht en overrompelden de onzen het dorp.<br />

Mannen uit de streek die een lekker glas bier wilden drinken bestormden de brouwerij en vonden ons<br />

daar. Adjudant Baeten werd erbij geroepen en kon zijn ogen niet geloven, want wat hij daar zag, achtte<br />

hij totaal onmogelijk. Ja, en dat ware het ook geweest, hadden de moffen niet te veel van die lekkere<br />

Jack-Op van Werchter gedronken.<br />

Wijchmaal<br />

Na deze overwinning op de vijand was het voor iedereen zeker dat de opmars zou voortgezet worden.<br />

De brug over de Dijle, een wipbrug, was door de terugtrekkende Duitsers omhoog gehaald. Een soldaat<br />

zwom over en wist het mechanisme te doen werken om de brug neer te laten. De weg over de brug lag<br />

bezaaid met dode paarden en enkele lijken van gesneuvelde Duitse soldaten. Wij bevonden ons nu voor<br />

een door de vijand bezet gebied en onze geestdriftige soldaten hadden de achtervolging willen inzetten,<br />

10


maar dat kwam blijkbaar niet overeen met de plannen van de militaire overheid, want deze beperkten<br />

zich tot het bezetten van het bruggenhoofd. De nacht was rustig, enkele zeldzame schoten niet te na<br />

gesproken. Vroeg in de morgen werd het bivak opgebroken en togen wij vooruit; verkenners voorop en<br />

in verspreide gelederen door velden en bossen. En toen werd opeens hevig geschoten links van ons.<br />

Wij liepen die richting uit om eventueel een handje toe te steken. Een hoeve op ongeveer 200 m voor<br />

ons was het doelwit van dat geschut. Ons werd gezegd dat er zich Duitsers in bevonden. Dan er maar op<br />

neergekogeld dat horen en zien verging. Na ongeveer 10 minuten, zagen wij uit een van de vensterramen<br />

een wit doek te voorschijn komen. 'Ze geven hun over', werd er geroepen en om het hardst werd<br />

gelopen om die krijgsgevangenen in ontvangst te nemen. Deze kwamen uit hun schelp, maar zie....!<br />

Waren dat nu Duitse Belgen of Belgische Duitsers? Neen, het waren echte Belgen en niemand anders<br />

dan een 4-man sterke patrouille die plichtbewust en gewetensvol haar opdracht aan 't vervullen was<br />

toen ze, onverwacht, door bijna een heel bataljon dappere Belgische soldaten werd aangevallen.<br />

Na dit weinig roemrijk incident werd alles weer rustig en hervatten wij onze even onderbroken<br />

wandeling doorheen de rijke Brabantse weilanden en akkers, in de frisse morgen van deze beruchte<br />

12de september. Het duurde evenwel niet lang meer of we hoorden een paar kogels fluiten.<br />

Zouden we dan toch echte Duitsers voor ons krijgen? In de verte zagen wij een kerktorentje uit een<br />

groen decor oprijzen. De Duitsers moeten zich afgevraagd hebben wat al dat geschut, dat ze zo-even in<br />

de verte gehoord hadden, wel mocht betekenen. Ze waren ons zeker dankbaar om hen van onze komst<br />

zo vroegtijdig en zo lawaaierig te verwittigen. Nu hadden ze immers nog de tijd om ons een gulhartig en<br />

luidruchtig onthaal voor te bereiden.<br />

Zonder veel moeilijkheden naderden we steeds dichter het dorp. We moesten nu nauwer aansluiten bij<br />

onze rechtse groep en kwamen zodoende onder de bomen terecht van een steenweg die recht naar het<br />

dorp leidde. Nog steeds geen vijandig geschut. Was er wel een vijand ? Wij waren nu bijna zeker dat er<br />

geen Duitsers waren, anders hadden ze ons toch al lang op een kogelregen getrakteerd.<br />

Aan de rand van de gemeente gekomen werd er halt gehouden om ons gereed te maken om in geordende<br />

colonne door het dorp te trekken. Wij bevonden ons daar op een plaats waar de steenweg die wij<br />

volgden voor ons rechts afzwenkte naar de dorpskom toe. Naast die steenweg liep een 2,50 à 3 m brede<br />

beek. Over die beek was er een oude stenen brug zonder borstwering, die toegang verleende tot een<br />

zandweg die ongeveer 100 m verder in een dicht dennenbos verdween.<br />

Over de brug, links van de zandweg, stond er een huis en rechts een hoeve. De beschrijving van de<br />

omgeving is van groot belang om het verder verloop der gebeurtenissen te kunnen volgen.<br />

Op het ogenblik dat we in dichte rijen gegroepeerd stonden, gereed om het dorp in te gaan, ontstond er<br />

eensklaps een geweldig geweergeschut.<br />

Onmiddellijk stoven wij uiteen en zochten dekking achter de bomen en achter de muren van de twee<br />

gebouwen aan de overkant van de brug. De verrassing was compleet. Het geschut kwam van uit het bos<br />

waar de zandweg in verdween. Officieren trokken hun sabel, riepen: 'Bajonet au canon, en avant, à<br />

l'assaut!' Bij het geweergeschut had zich nu ook mitrailleurvuur gevoegd. Het regende kogels en<br />

niemand durfde van achter de beschuttende muren weg. Toch klonken de bevelen. Een commandant<br />

trok zijn revolver en gebood de eerste soldaat achter de muur, waar hij ook achter stond, vooruit te<br />

lopen. Zonder gevolg. Hij schoot hem neer. Hij richtte zijn wapen op de tweede soldaat. Deze sprong in<br />

de gracht naast de zandweg en liep gebukt naar een klein huisje, 40 m verder. Een derde volgde.<br />

Mijn beurt kwam en als een razende liep ik door de gracht, die gelukkig droog was, tot het huisje waar ik<br />

achter de muur beschutting zocht en terug op adem kwam. Een twintigtal jongens was het gelukt ook<br />

zover te geraken, terwijl er al enkelen dood of kermend in de gracht lagen.<br />

11


De artillerie-eenheid, die onze opmars<br />

gevolgd had, had zich klaarblijkelijk<br />

opgesteld, want ze beschoot met<br />

shrapnels en obussen het bos op ± 50 m<br />

van ons.<br />

Shrapnels ontploften ook boven ons hoofd<br />

en, om aan de scherven die overal<br />

neerkwamen te ontsnappen, verschuilde ik<br />

mij binnen in het huis. De ruiten van de<br />

vensters waren aan de zandwegzijde kapot<br />

geschoten. Door de ramen had ik zicht op<br />

een veld, waar, in een soort diepe groef,<br />

de soldaten die in een wild tempo vooruit<br />

liepen en niet door de kogels getroffen<br />

werden, beschutting zochten. Weldra was die groef gevuld met jongens. Ik liep terug naar buiten omdat<br />

nu ook de kogels uit een andere richting door de ramen kwamen.<br />

Ik bereikte de muur waarachter ik mij, met een twintigtal soldaten, verschuild had alvorens het huis<br />

binnen te gaan. Kogels kletsten tegen de stenen. Ik trok mij onmiddellijk terug, maar had toch gezien dat<br />

al die mannen daar waren doodgeschoten. Ik rende terug het huis in, juist op tijd om door de ramen te<br />

zien, dat die met onze soldaten gevulde groef met oorverdovend lawaai de lucht in vloog. Dat was me te<br />

veel. Zó een held was ik nog niet om daaraan te kunnen weerstaan en, in paniekstemming, tussen rook<br />

en stof en kogels, liep ik als een bezetene door de gracht, waarin ik nog tweemaal over lijken struikelde,<br />

naar de brug. De brug was smal, zonder borstwering. De grootste verwarring heerste. Iedereen wilde<br />

terug. Velen vielen van de kant van de brug in het water. Anderen hoopten zich op voor de beek,<br />

waagden een sprong en vielen ook in het water. Door hun zware uitrusting verdronken velen. Intussen<br />

ratelde het Duitse snelvuur op die huilende, kermende hoop mensen. Ik zag een kolonel, met zijn sabel<br />

in de lucht zwierend, luidkeels zingen. Doden en gewonden lagen overal verspreid, werden vertrapt.<br />

Vanop de helft van de brug waagde ik een sprong, kwam aan de kant terecht, wipte op en stormde weg,<br />

duikelde in een andere gracht en kroop daarin verder en verder, weg van die slachting, weg van die hel,<br />

tot ik geen kogels meer hoorde fluiten.<br />

Dan zette ik mijn weg voort; nog helemaal verdwaasd en nog diep onder de indruk van het gruwelijk<br />

onmenselijke gebeuren, waaraan ik, als bij wonder, ontsnapt was. In 't kort wil ik nog vertellen dat ik,<br />

veel later op de dag op een goederentrein was gesprongen, die tot staan kwam in Heist o/d Berg.<br />

Niet wetende of hij nog verder zou rijden en het lange wachten moe, sprong ik over een schutting.<br />

In een café van de Statiestraat sprak een heer mij aan. Hij nam mij mee naar zijn woning waar hij mij te<br />

eten en te slapen gaf. Hij was dokter in geneeskunde.<br />

Hij en zijn vrouw waren uiterst vriendelijke mensen, al op leeftijd. Vooral zijn dame was zeer innemend.<br />

Zij sloeg haar handen te samen toen zij mijn ouderdom vernam. 's Anderendaags bij het afscheid<br />

bedankte ik hen voor hun vriendelijkheid. De dame drukte mij ontroerd de handen en zei met een<br />

trilling in haar stem: 'Wees toch voorzichtig, Etienne, en kom nog eens terug.'<br />

Zij had mijn naam genoemd en het was alsof een moeder mij die woorden toesprak. Ik verliet dat<br />

gastvrije huis met een warm gevoel in mijn hart.<br />

In de namiddag kwam ik in Lier aan waar het brave vrouwke, bij wie ik, met nog vijf andere soldaten<br />

ingekwartierd was, mij met vreugdekreten onthaalde. Met zessen waren wij twee dagen geleden<br />

vandaar weggegaan, drie waren er maar teruggekomen. Ze weende al de tranen uit haar lieve zachte<br />

ogen. Mijn zakuurwerk was kapot. Het glas was gebroken. Ik had het van mijn ouders voor mijn eerste<br />

communie gekregen. Zij vroeg het mij: 'Zo'n schoon horloge. Kom, geef het mij, jongen. Ik zal het goed<br />

bewaren tot gij na de oorlog terugkomt.' 'Ja, moeder', zei ik, 'en als ik niet meer terugkom, houd het dan<br />

12


voor u als een blijvende herinnering aan mij.' Ik ben er nooit meer teruggeweest. Zij heeft mij zeker<br />

doodgewaand.<br />

Beschouwing<br />

En de oorlog gaat verder. Onze contacten met de<br />

vijand hadden, weliswaar ten koste van vele<br />

mensenlevens, hun doel bereikt. Het opzet was de<br />

Duitse legermachten in hun opmars naar Frankrijk te<br />

stuiten, om onze bondgenoot de tijd te gunnen zijn<br />

verdedigingslinie langsheen de Marne op te bouwen.<br />

Onze voortdurende aanvallen op hun vooruitgezette<br />

stellingen werden, waar het onze legerafdeling betreft,<br />

op vele plaatsen met succes bekroond. Onder meer in<br />

Boortmeerbeek, Haacht, Wespelaar, Werchter,<br />

Wezemaal en Kessel-Lo werden de Duitse linies<br />

doorbroken. Die aanvallen dwongen de vijand belangrijke versterkingen aan te brengen die de naar het<br />

zuiden oprukkende legermachten werden onttrokken. De slag van Wijchmaal die ons regiment zoveel<br />

manschappen had gekost, was het offer dat het moest brengen voor het welslagen van dit groots opzet.<br />

Koningshooikt<br />

Het beleg van Antwerpen was nabij. De eerste verdedigingsgordel met de forten van Koningshooikt,<br />

Katelijne-Waver en Walem, onderling verbonden redoutes (betonnen versterkingen) en loopgraven<br />

werd ons beperkt uitstapgebied, waardoor moet verstaan worden dat we, om beurten, in en om deze<br />

versterkingen ons heil zochten. Wij genoten er van een betrekkelijke veiligheid die soms verknoeid werd<br />

door patrouille-opdrachten en uitvallen om het de moffen wat lastig te maken.<br />

Zekere avond kwam adjudant Baeten Cyriel vragen of hij er iets voor voelde eens te gaan 'snollen' of er<br />

al veel Duitsers in Koningshooikt waren. Cyriel, die zoiets als een uitstapje beschouwde, was daartoe<br />

onmiddellijk bereid en vroeg de adjudant of hij iemand mocht meenemen. 'Wie?' vroeg de adjudant.<br />

'De Ket of de Strop', zei Cyriel.<br />

'Goed', was het antwoord, 'maar wees voorzichtig, hé!'<br />

En zo kwam het dat we, toen het donker werd, met ons tweeën door de velden naar het dorp trokken.<br />

Ik kon niet anders doen dan meegaan als ik niet in de ogen van onze adjudant voor een broekschijter<br />

wilde doorgaan.<br />

In de pikdonkere nacht naderden wij het dorp en volgden een weg, traag, van boom tot boom.<br />

Langzaam naderden wij de eerste huizen die we vaag in de nacht konden onderscheiden. Alles was stil<br />

en rustig. Met indianenstreken slopen wij achter de huizen weg langs hovingen. Daar ging een deur<br />

open en in de lichtstraal zagen wij een man naar buiten komen. Wij kropen dichterbij. De man stond in<br />

de waterplaats. Terwijl hij daar aan een behoefte voldeed, sprong Cyriel eensklaps op hem toe, greep<br />

hem langs achter vast, een hand voor zijn mond, zodat hij niet kon roepen en, in wat ik eerst voor een<br />

burger had genomen, herkende ik nu een Duits soldaat.<br />

Ik was bijgesprongen en zei met gedempte stem: 'Kein Wort, wenn ihr das Leben lieb ist!' Ik bedreigde<br />

hem met de bajonet op mijn geweer. De man was dodelijk verschrikt. Cyriel bond hem zijn handen<br />

achter de rug en propte een zakdoek in zijn mond.<br />

'Kommen Sie ruhig mit. Es wird ihr kein Leid geschehen', zei ik nog. Hij volgde gedwee tussen ons terwijl<br />

wij ons verwijderden in de donkere nacht. Nadat we het dorp al een eind achter ons hadden gelaten,<br />

gaven wij, zoals overeengekomen, met onze zaklamp drie korte lichtsignalen die in gelijke mate in de<br />

13


verte werden beantwoord. Kort daarop waren we weer in onze loopgraaf, waar we de bijzondere<br />

gelukwensen van adjudant Baeten in ontvangst mochten nemen en die met onze buit naar commandant<br />

Ruth trok. Wij hadden alweer eens geluk gehad, want de mof had verteld dat hij en vier andere<br />

kameraden in die 'Bierstube' met de dochter van den huize potten aan 't pakken waren.<br />

Walem<br />

Eind september bevonden wij ons bezuiden Mechelen in stellingen die voortdurend door vijandelijke<br />

artillerie werden beschoten. Een paar aanvallen van Duitsers hadden we afgeslagen tot wij nu ook nog<br />

langs de linkerflank werden aangevallen en, om omsingeling te ontwijken, wij ons in de stad Mechelen<br />

moesten terugtrekken. Daar ontstonden er straatgevechten en wat mij nog bijzonder helder voor de<br />

geest staat, is dat wij in de nachtelijke maneschijn Duitse soldaten zagen aanstormen, onder de Sint-<br />

Romboutstoren, die wij dan vanuit de Sint-Katelijnestraat met enkele doeltreffende vuursalvo's als<br />

afscheid, in het zand - of meer naar waarheid - in de straatstenen deden bijten. Na ons dit laatste<br />

pleziertje te hebben gegund verlieten wij Mechelen, naar Walem toe.<br />

Op ongeveer 200 m voor het fort wachtten wij in gereedgemaakte loopgraven, midden in een 'bos' van<br />

in de grond geplante houten piketten met scherpe punten, het verder verloop van de gebeurtenissen af.<br />

Die puntige piketten die blijkbaar tot doel hadden het Duitse paardenvolk het wat lastig te maken,<br />

hebben alleen óns maar wat last bezorgd. In de loop van de morgen werden wij plots opgeschrikt door<br />

een aanstormend geluid als van de stoomfluit van een sneltrein.<br />

Wat was dat nu weer voor iets? Verbluft bekeken wij elkaar en ergens achter het fort hoorden wij een<br />

geweldige ontploffing. Een weinig later hoorden wij weer dat zelfde geluid, maar korter bij. De grond<br />

daverde en nog geen 40 m van ons vloog een reuzegrote stofwolk omhoog. Daartussen wemelden een<br />

hoop van die puntige palen die als pluimen de lucht in vlogen en dan voor en achter ons op de grond<br />

neerploften. Wij begrepen algauw dat de beschieting van het fort door zware houwitsers begonnen was.<br />

Een ander projectiel floot door de lucht en viel met oorverdovend lawaai in het palenbos juist achter<br />

ons. Het was echt geen lolletje die wentelende dingen met grote klodden aarde uit de lucht in onze<br />

richting naar beneden te zien komen. De schrik had ons te pakken, want nog een of twee van die<br />

huilende monsters en we zouden wel eens samen met onze piketten een reisje door de lucht kunnen<br />

maken. Wij baden een 'Vaderonske' opdat de moffen wat beter zouden mikken. Alhoewel wij daarmee<br />

zondigden tegen de naastenliefde, werd onze bede toch verhoord, want nu viel de een na de ander<br />

binnen de vestingwateren van het fort. In de loopgraaf hadden wij ons omgekeerd en, in plaats van naar<br />

de vijand, keken wij nu allemaal naar dat aangrijpend schouwspel van die over ons hoofd razende zware<br />

420 mm projectielen (bloktreinen noemden wij ze), die, met de regelmaat van een klok, alle vijf minuten<br />

op hun doel neerkwamen, reusachtige rookwolken opjoegen en hun vernielingswerk voortzetten.<br />

Twee dagen later was het fort van Walem in een maanlandschap veranderd.<br />

Duitse 420 mm houwitser<br />

Obus 420 mm<br />

14


Spelevaren<br />

Op 7 oktober waren wij in de Abdijstraat in Antwerpen (Kiel) in een jongensschool ondergebracht.<br />

Alle troepen hadden zich teruggetrokken rond de vestinggordel van de stad.<br />

Britse marine-eenheden hadden zich tussen onze stellingen gevoegd, maar kwamen, helaas, te laat om<br />

nog van enig nut te kunnen zijn.<br />

De Duitsers belegerden de stad. Zware mortieren beschoten onophoudend het centrum.<br />

Die dag werden wij door onze commandant toegesproken:<br />

- 'De troepen zijn nu bezig Antwerpen te verlaten', zei hij.<br />

- 'Vanavond zullen wij ons tegenover de vijand plaatsen met de opdracht hem zolang mogelijk op<br />

te houden, teneinde de Belgische en Britse troepenmachten toe te laten langs de bruggen die<br />

over de Schelde werden gelegd de stad te ontruimen. Wij zullen de laatsten zijn om te vertrekken<br />

en het ware geraadzaam ons zo mogelijk een burgerpak aan te schaffen voor het geval dat er<br />

voor ons geen uitweg zou bestaan om aan een vijandelijke omsingeling te ontsnappen. Als burger<br />

verkleed ware de mogelijkheid niet uitgesloten naar Nederland uit te wijken en het Belgisch leger<br />

eventueel later nog te vervoegen.'<br />

Deze woorden zegden duidelijk wat er ons te wachten stond.<br />

Diezelfde nacht trokken wij uit onze verdedigingsstellingen in Hoboken terug. Wij waren de allerlaatsten<br />

die rond middernacht door de stad renden. Zware houwitsers beschoten nog steeds Antwerpen en<br />

stoorden met een akelig gehuil de stilte van de nacht. Doffe ontploffingen volgden daarop ergens in de<br />

verte. Wij haastten ons door de eenzame donkere straten. Alles scheen doods en verlaten. Een scheurend<br />

geluid, onmiddellijk gevolgd door een geweldige ontploffing dichtbij, had ons instinctmatig tegen<br />

muren en deuren van de huizen gedreven. Ik bleef op de drempel van een deur zitten terwijl de anderen<br />

wegrenden. De woorden van de commandant kwamen mij terug in gedachten: 'mogelijke omsingeling,<br />

burgerpak, vlucht naar Holland' en ineens stond mijn besluit vast. Waarom zou ik het risico nemen<br />

krijgsgevangen genomen te worden? Of over de grens te moeten vluchten? Neen, ik zou zelf over mijn<br />

lot beslissen.<br />

15


Ik stond op en richtte mijn stappen naar een andere stadswijk waar goede vrienden woonden. Hemel,<br />

wat een eenzame, nare tocht werd dat. Hier en daar doorbrak de rode gloed van een brandend gebouw<br />

de zwarte nacht en hielp mij mijn weg te vinden door de donkere straten, terwijl steeds maar zware<br />

houwitsergranaten over mijn hoofd heen suisden. Nergens was er leven te bespeuren. Ik had het gevoel<br />

dat Antwerpen totaal leeg en verlaten was. Na ongeveer een half uur belde ik aan de deur waar ik mijn<br />

vrienden verwachtte aan te treffen. Herhaalde pogingen mochten niet baten. Niemand thuis. Hier stond<br />

ik nu. Ik besloot dan maar mijn compagnie terug te vervoegen.<br />

Die moest de brug over de Schelde zijn overgegaan. Ik nam de richting van de Van Dijckkaai. Aan de<br />

vlotbrug gekomen kon ik in het licht van twee brandende huizen de schepenbrug op de stroom<br />

gedeeltelijk onderscheiden en gezwind begaf ik mij op weg naar de overkant ... Maar, waar ik niet aan<br />

gedacht had, hadden de mannen van de Genie dat wèl gedaan en een grote plas water daagde plots<br />

voor mijn verbijsterd gezicht op.<br />

De brug was nog maar 40 à 50 m lang en daarachter water, niets dan water. Ik keerde terug naar de<br />

vlotbrug en, terwijl ik mijn brein folterde om hier weer een uitweg te vinden, vielen mijn ogen op het<br />

kleine haventje naast de vlotbrug. Daar lagen enkele bootjes te dobberen, die in vrediger dagen vele<br />

mensen naar 'Sint-Anneke' overbrachten. In de 'Put' of langs de Scheldeoever konden ze zich daar,<br />

naargelang hun beurs het toeliet, in cafeetjes of grote restaurants, op een mossel- of ander<br />

schaaldierenfestijn trakteren. Voor romantisch aangelegde koppeltjes was er gelegenheid te over om in<br />

de zanderige, met struikgewas overgroeide vlakte, ideale plaatsjes te vinden, waar ze zich aan de<br />

genoegens van Cupido's wetten konden overgeven.<br />

Die bootjes. Ja, dat was de redding. Zonder aarzelen daalde ik naar het haventje af. Ik hoopte er een of<br />

meer roeispanen te vinden. Roeien had ik altijd goed gekund en daarmee zou ik wel de overkant<br />

bereiken, maar ..., zoals ik vermoedde, roeispanen waren uit de mode. Dan maar de motor zien in gang<br />

te krijgen. Maar, hoe moest dat ? Menige keren had ik aan de zwengel zien trekken en draaien om de<br />

motor in gang te zetten. Dat dan ook maar geprobeerd. Maar hoe ik ook maar zwoegde en zweette, het<br />

baatte allemaal niets. Ik klom van de ene boot in de andere en zette mij uiteindelijk moedeloos op het<br />

motordeksel van de enige en laatste waar ik mijn nietige motorkennis nog niet op beproefd had.<br />

Terwijl ik even uitrustte, voelde ik mijn zitvlak warm worden en, inderdaad, de motorkap was nog warm.<br />

Hier dan nog maar eens met die zwengel geprobeerd en zie ... de motor 'hoestte' twee, drie keer.<br />

Hoopvol hernieuwde ik mijn pogingen en plots: ja, hij draaide en bleef draaien De boeg beukte steeds<br />

maar tegen de andere boten en ik moest hem naar de waterkant kunnen brengen. Hemel, was me dat<br />

een moeilijke karwei. Hoe lang het nog duurde vooraleer ik de schuit in open vaarwater kreeg, weet ik<br />

niet, maar het was gelukt en daar voer ik de Schelde op. Aan het roer gezeten richtte ik de boot naar de<br />

overkant, maar als ik die al kon onderscheiden in het vage licht van de brandende huizen en<br />

petroleumtanks, wist ik nog niet hoe ik die motor moest vertragen of stopzetten. Om mij bedenktijd te<br />

gunnen stuurde ik de boot terug midden de Schelde in. Ik had al zeker drie grote kringen gemaakt op de<br />

rivier zonder een oplossing te vinden, toen ik op het idee kwam de steven te richten naar de draai van<br />

Oosterweel en daar de zandplaat in schuine richting op te varen tot de schuit zou vastlopen. Het was het<br />

ei van Columbus en het verliep prachtig. De boot boorde zich vast in het slijk. Nu bleef er mij niets<br />

anders over dan maar uit te stappen. Zo eenvoudig was dat nu ook weer niet. Mijn voeten kwamen<br />

onder het water in het slijk terecht en zogen zich zo vast dat ik alle moeite had om ze terug los te<br />

krijgen. Zo kon ik niet aan de wal geraken, maar daar wist ik wel wat op. Met mijn bajonet maakte ik<br />

twee planken los uit de zitplaatsen, legde er een op het water, zette er mijn voet op en met deze brede<br />

steun op het slijk vorderde ik met behulp van die twee planken verder tot ik vastere grond onder de<br />

voeten kreeg. Goed nat, maar veilig, bereikte ik eindelijk de overkant. Hier stond ik dan helemaal alleen,<br />

als neergezet op een andere planeet.<br />

16


Schilderij van Duitser Willy Stöwer: Antwerpen <strong>1914</strong><br />

In de sombere wateren van de brede stroom weerspiegelden zich de reusachtige vlammenzee van de<br />

petroleumtanks van Hoboken en de vuurhaarden van de brandende gebouwen langsheen de<br />

Scheldekaaien. De rijzige, als gekantwerkte toren van de kathedraal tekende zich, vaag rood getint door<br />

de branden, af tegen de donkere nachtelijke achtergrond, terwijl nog steeds zware mortieren hun<br />

vernielingswerk in de stad voortzetten.<br />

De aanblik van dit somber beeld was zó terneerdrukkend, zó aangrijpend, dat mijn zicht een ogenblik<br />

vertroebelde en diepe weemoed mij overmeesterde. Uit mijn innerlijk wezen welden gevoelens op<br />

waarvan ik mij de aard en kracht nooit bewust was geweest. Met een laatste blik op mijn geliefd,<br />

bloedend Antwerpen, verliet ik de Scheldeoever en begaf mij verder op weg in de duistere nacht.<br />

Voorbij Zwijndrecht werd ik door vermoeidheid overvallen. In de schuur van een boerderij zakte ik neer<br />

op een hoop stro en sliep weldra in.<br />

Duitse postkaart: beschieting van Antwerpen<br />

17


Tekening: Duitse zeppelin bombardeert Antwerpen.<br />

Antwerpen na de bombardementen<br />

18


↓ Aftocht van het Belgisch leger na de val van Antwerpen.<br />

↓ Belgische infanteristen verlaten Antwerpen per trein, de cavalerie kijkt toe.<br />

Antwerpen na de ontruiming door het Belgisch leger<br />

De Duitse bezetting<br />

19


Ontscheping Duitse soldaten<br />

Duitse 'landsturm' troepen in Antwerpen<br />

"Soldaatje"spelen in Antwerpen<br />

Op de vlucht …<br />

20


Aftocht<br />

Het was nog zeer vroeg in de morgen toen ik door de koude gewekt werd, rechtstond en zonder meer<br />

mijn tocht door het Waasland vervolgde. Nabij Beveren ontmoette ik het eerste menselijk wezen, een<br />

boer. Hij vertelde dat gisteren veel troepen waren voorbijgetrokken en dat ze in Beveren de weg waren<br />

ingeslagen naar Vrasene. Ik sloeg die richting in. Even voorbij deze gemeente, op de baan naar Sint-<br />

21


Gillis, kwam een 'caisson' achter mij aandraven. De officier te paard ernaast stopte en gebood mij plaats<br />

te nemen. De zitplaats boven de munitiekist was volledig ingenomen door drie artilleristen en ik moest<br />

mij tevreden stellen met op de disselboom plaats te nemen. Toen de wagen zich terug in beweging<br />

stelde en hotsend en botsend over de slechte steenweg holde, had ik alle moeite om mijn evenwicht op<br />

de dissel te behouden en het onvermijdelijke gebeurde: het geweer glipte uit mijn handen en kwam<br />

onder een wiel terecht van de zwaar geladen caisson. 'Halt!', beval de officier. 'Imbécile.' Dat was tegen<br />

mij. Ik was afgestapt om het geweer op te rapen, maar ..., een geweer was het geweest. Nu lag daar nog<br />

een verwrongen ding, het oprapen niet waard en, terwijl ik het bekeek, hoorde ik de munitiekist<br />

voorthollen. Ik was echt blij, want mijn zitvlak had het hard te verduren gehad. Ik vervolgde mijn weg en<br />

kwam even later in een dorp aan. Dat was Sint-Gillis-Waas.<br />

Hier waren al veel mensen op straat die nieuwsgierig een lange rij Engelse autobussen bekeken.<br />

Deze waren schaars bezet met Britse soldaten. In de rij ontwaarde ik er een die, op één 'Tommy' na,<br />

leeg was. Ik stapte in, benaderde de Brit en vroeg: 'May I?' Hij knikte mij vriendelijk toe en wenkte mij<br />

naast hem plaats te nemen. Lachend bekeek ik hem. Hij had zijn rechterarm in een verband. 'Wounded',<br />

zei hij. 'Cigarette?' Ik nam dankbaar aan en hielp hem vuur te geven. Ongeveer een uur later kwam er<br />

beweging in de wagens. Zij reden noordwaarts verder. In de verte hoorden wij kanonnengebulder.<br />

De rit werd soms onderbroken door halten en naarmate wij verder reden hoorden wij duidelijker het<br />

geschut. In Stekene, waar zonder stoppen werd doorgereden, zag ik kleine groepen Belgische soldaten,<br />

vermoeide achterblijvers van de grote colonne in aftocht. Ik vermoedde dat wij er nu meer en meer<br />

zouden inhalen en dat er dan een aanval in regel zou gedaan worden op de autobussen. Wij naderden<br />

steeds meer de gevechtszone. Ik vroeg de 'Tommy' of hij geen Engelse kepie had. Hijzelf was<br />

blootshoofds, maar hij verwees mij naar een grote koffer.<br />

'You open that trunk', zei hij lachend. Ik vond er onder ander soldatengoed een 'cap' en een kaki mantel.<br />

In minder dan een minuut was ik in een Engels soldaat veranderd. 'It fits you splendidly. Very clever.<br />

I understand', zei hij, 'and don't forget, from now on you're a British.' Wat ik voorzien had gebeurde.<br />

Meer en meer Belgen sprongen op de bussen, ook op de onze, tot wij het gros van de colonne hadden<br />

ingehaald. Hier werden we opgehouden. Officieren stapten in de wagens en bevolen alle Belgische<br />

soldaten af te stappen. Weldra waren er nog maar alleen Britten in, ik meegerekend.<br />

Tommy knipoogde en proestte het uit van 't lachen. 'Good, jolly good', zei hij. De bussen reden nu langs<br />

smalle wegen. De strijd bezuiden ons woedde hevig. Wij hoorden het ratelen van machinegeweren en<br />

zagen de zwarte rookwolken van ontploffende shrapnels. De bussen reden snel over landelijke wegen.<br />

Wij bevonden ons ten noorden van Moerbeke en de weg die wij volgden liep langsheen de grens met<br />

Nederland. Het was de enige uitweg die ons restte om aan Duitse omsingeling of internering in Holland<br />

te ontsnappen; en dat deden wij dan ook, maar... juist op het nippertje.<br />

In Zelzate, over de brug van het zeekanaal Gent-Terneuzen, stopten de Engelse autobussen en, daar er<br />

geen schijn van beweging meer bleek in te komen, ontdeed ik mij van mijn Britse spullen, borg ze terug<br />

op in de koffer, bedankte mijn 'Tommy' voor de rit en zijn vriendelijke hulp en na een wederzijds<br />

'Goodbye' en 'Good luck' belandde ik op de Zelzaatse straatstenen.<br />

Diezelfde nacht sliep ik in een compartiment 3de klas van een trein die gerangeerd stond in het station.<br />

In de vroege morgen werd ik wakker in ... een rijdende trein. Ik keek door het raampje en zag juist voor<br />

mij het naambord 'Assenede' voorbijglijden. De trein stopte evenwel enkele meters verder waar hij<br />

onmiddellijk overrompeld werd door een massa soldaten, waartussen ik bekende gezichten zag van<br />

hetzelfde bataljon van het 25ste linieregiment waar ik toe behoorde. Het werd een trage reis met lange<br />

halten in Eeklo, Torhout, Kortemark, Diksmuide en Veurne. De soldaten waren opgewekt, want allemaal<br />

meenden ze stellig dat wij op weg waren naar Frankrijk en dat de oorlog voor ons gedaan was. In Veurne<br />

nochtans was het oponthoud niet alleen bijzonder lang, maar ook ... definitief. Na twee uur wachten<br />

moest iedereen de trein verlaten. Ik liep de wagons langs op zoek naar mijn compagnie en die vond ik<br />

terug vóór de laatste wagens van die wel zeer lange trein. Buiten mijn kameraden waren er maar<br />

22


weinigen die mijn afwezigheid opgemerkt hadden. Zoiets was evenwel geen zeldzaamheid, want men<br />

kon nooit met zekerheid weten of iemand tijdens gevechten niet dood of gewond achtergelaten werd.<br />

Maar de 'Ket' was terug en mijn kameraden en ikzelf waren er zeer gelukkig om. Wij werden<br />

ondergebracht in de klaslokalen van een school in de De Pannestraat te Veurne.<br />

Naar De Panne<br />

Veurne. In mijn verbeelding situeerde ik dit stadje op de landkaart in de uiterste westhoek van<br />

Vlaanderen, niet ver van de zee. Het was daar, niet ver van de zee, in de De Pannestraat dat wij nu<br />

gehuisvest waren. Terwijl 's anderendaags op het 'appel', buiten onze naamafroeping en<br />

herbevoorrading in vivres de réserve en bewapening, ons ook nog formeel verboden werd het<br />

kantonnement te verlaten, hoorde ik in de verte de stoomtram fluiten die een ogenblik later de poort<br />

van onze school voorbijreed naar De Panne. In mijn brein ontwikkelde zich een plan, dat mij wellicht de<br />

gelegenheid zou bieden aan mijn vurig verlangen te kunnen voldoen: eindelijk de zee zien. Onze sectieoverste,<br />

sergeant De Smedt, die zeer vereerd was de verkennersgroep van de compagnie onder zijn<br />

manschappen te tellen en die zelf ook een minder militaire dan wel een avontuurlijke geest bezat,<br />

deelde ik mijn plan mee om tussen twee trammetjes in eens naar De Panne te gaan. Wij zouden voor<br />

het avondappel terug kunnen zijn. Ik had het uitgemaakt dat er een rond twee uur de poort voorbijreed<br />

en een rond halfacht terugkwam. Hij ging onmiddellijk akkoord met mijn voorstel en zo kwam het dat<br />

wij met ons tweeën aan de poort stonden te wachten toen wij de stoomfluit van de tram op de markt<br />

hoorden. Het was twee uur. Op dat moment kwam een soldaat naar de sergeant toegelopen hem<br />

zeggende dat hij bij de eerste chef geroepen werd, en daar kwam nu juist de tram aangereden. Ik dacht<br />

er niet aan die kans te laten voorbijgaan en, hop, ik wipte op de laatste wagon en nu. . .. en route pour la<br />

mer, naar de zee die ik nog nooit had gezien. Enkele minuten later reed ik al langs de kleine<br />

vissershuisjes van De Panne dorp. Ik zou echter meerijden tot het eindpunt en toen ik met nog enkele<br />

andere mensen uitstapte, zag ik mij omgeven door hoge zandheuvels: de duinen. Daarachter was<br />

natuurlijk de zee. Ik begaf mij noordwaarts langs een smal zanderig pad op zoek naar de grote<br />

waterplas. Enkele villa's lagen alom verspreid in deze duinen-symfonie, waar geen einde aan scheen te<br />

komen.<br />

Terwijl ik mijn weg vervolgde viel mijn oog op een grote villa, hoog op een duin. Op het terras stond een<br />

meisje met de armen te zwaaien alsof ze iemand wenkte naar haar toe te komen. Natuurlijk was die<br />

wenk niet voor mij bestemd, want niemand kende mij hier immers. Ik vervolgde mijn weg zonder nog<br />

verder acht op haar te slaan. Dichterbij gekomen zag ik dat ze nog altijd iemand teken deed om naderbij<br />

te komen. Ik keek even om en verwachtte iemand te zien op de weg die ik volgde, maar niemand<br />

volgde. Ik was heel alleen. Verwonderd keek ik het meisje aan dat aldoor maar in mijn richting knikte.<br />

Ik deed teken met een handgebaar op mijn borst of ze misschien mij bedoelde en met een hoofdknik<br />

bevestigde ze mij lachend dat ik wel degelijk het voorwerp van haar belangstelling was. Zeer benieuwd<br />

haastte ik mij de trap op tot bij haar.<br />

'Zijt u wel zeker dat u zich niet vergist, juffrouw?', vroeg ik.<br />

'Neen, mijnheer', antwoordde zij vriendelijk, 'wilt u maar binnen gaan en even wachten.'<br />

Ik stond in een rijk gemeubeld portaal. Een dame, innemend en zeer voornaam, opende een deur<br />

gevolgd door het meisje en zei: 'Zo, g' hebt er toch een gevonden, Jeanne.'<br />

'Ja, tante', antwoordde het meisje. 'Hij wandelde op de weg.'<br />

'Goed', zei de dame, terwijl ze mij vriendelijk aankeek en dan, zich tot mij richtend: 'Hoe gaat het<br />

vriend?'<br />

'Dank u, mevrouw. Mag ik u vragen waarmee ik u van dienst kan zijn?'<br />

23


'Seffens, jongen', zei ze. 'Jeanne, helpt onze vriend die zware kapoot uit te doen.'<br />

'Maar mevrouw...', begon ik. 'Chut, chut, nog een beetje geduld', onderbrak ze mij.<br />

En uiterst gegeneerd ontdeed ik mij van mijn kapotjas, want onder dat kledingstuk was mijn voorkomen<br />

verre van welvoeglijk. Vooral mijn broek was weinig geschikt om de keuring van nette dames gunstig te<br />

beïnvloeden. Ter hoogte van mijn rechterknie was de broekspijp gescheurd en die opening had ik met<br />

enkele dunne koordjes dichtgeknoopt. Op een andere plaats, die ik gewoonlijk als zitvlak gebruik, was er<br />

een grote hoekscheur waardoor een bepaald stuk ondergoed soms even een luchtje kwam scheppen.<br />

Neen, ik was niet fier toen ik de blik van de aristocratische dame even zag versomberen bij het aanschouwen<br />

van mijn zo gemutileerde en verwaarloosde kledij. Nog meer voelde ik het rood der schaamte<br />

mij naar het hoofd stijgen toen een brede deur werd geopend en ik, uitermate verbluft, mij in een grote<br />

kamer bevond waar een lange tafel feestelijk gedekt stond en waarrond officieren en soldaten, elk<br />

geflankeerd door dames, gezeten waren. Het lieve meisje, Jeanne, leidde mij naar een nog onbezette<br />

stoel aan de tafel en nam plaats naast mij. Aan mijn rechterzijde zat er een ziekenverpleegster, die<br />

opeens rechtsprong en hardop riep: 'Mon Dieu, il a encore ses jambières!' Daarop stond een officier<br />

recht en zei:<br />

- 'Hé bien, mon ami, comment se fait-il que vous avez encore vos jambières ?'<br />

- 'Je m’excuse, mon lieutenant si cela ne convient peut-être pas en ce lieu, mais je ne savais<br />

vraiment pas ....'<br />

- 'Mais, enfin, regardez-moi cette tenue. Dites, d'où sortez-vous donc ?'<br />

- 'Pardon, mon lieutenant, je viens de Furnes, je....'<br />

- 'Mais, sacré bleu! Qu'aviez-vous besoin d'aller à Furnes ?'<br />

- 'Mon lieutenant il y a sûrement un malentendu. Je n'avais pas besoin d'aller à Furnes, mais<br />

nous y sommes arrivés avant-hier soir en train venant d' Eeklo, après la retraite d' Anvers.'<br />

- 'Qu'est ce que vous dites!', schreeuwde me, opspringend, een dikke majoor toe.<br />

'Anvers est tombé ?'<br />

- 'Oui, mon major.'<br />

- 'Mesdames, Messieurs,' vervolgde de majoor, 'voila une nouvelle accablante. N'est-il pas malheureux<br />

que nous devons l'apprendre par ce brave garçon, car nous avons parmi nous un soldat de l'armée<br />

active, dont la tenue délabrée témoigne de sa valeur au combat et de ses mérites.'<br />

'Mon garçon, que cette tenue ne soit pas une entrave au plaisir que je vous souhaite pendant la petite<br />

fête intime, si aimablement offerte par notre généreuse bienfaitrice, madame X. Je vous convie à y<br />

prendre part sans vous charger de scrupules qui, d'ailleurs, ne se justifient pas. Bien au contraire, votre<br />

tenue, c'est avec fierté que vous devez la porter et personne ici, ni ailleurs, n'a le droit de s'en formaliser,<br />

car c'est celle des héros!'<br />

'Mesdames, Messieurs, levons notre verre et buvons le à la santé de notre jeune héros.'<br />

'Vive l'armée. Vive la Belgique!'<br />

'En zeggen,' zei de lieve Jeanne naast mij, 'dat ik u voor een herstellende zieke heb genomen, want dit<br />

feestje wordt door tante aangeboden aan de legerdokters, enkele verpleegsters en herstellende<br />

soldaten.'<br />

En het werd een echt feest met een rijke verscheidenheid van gerechten, die een zeer gewaardeerde<br />

afwisseling waren met de soep en de rabatcol, die wij als dagelijkse kost moesten slikken.<br />

Na dit echte feestmaal, zette mejuffer Jeanne zich aan de piano en werd er op luchtige deuntjes<br />

gedanst. Mijn verontschuldigingen - dat ik niet kon dansen - ten spijt, trok menig verpleegstertje mij<br />

24


mee op de dansvloer. Ik werd er mij van bewust dat het niet was om het plezier mij op hun tenen te<br />

laten trappen, maar wel om het vaantje, dat, wat ik ook deed om het te beletten, telkens verkoos uit de<br />

hoekige scheur van mijn broek te voorschijn te komen. Rond 7 uur zei ik juffrouw Jeanne dat ik terug<br />

naar Veurne moest voor het avondappel. Zij huppelde weg en ik werd bij de majoor geroepen.<br />

- 'Hé, bien, mon garçon', zei hij, 'vous vous amusez?'<br />

- '0, oui, mon major.'<br />

- 'Alors, ne vous tracassez pas pour l'appel du soir. Je ferai le nécessaire. De toute façon, il n'y<br />

a plus de tram à cette heure-ci. Vous devrez retourner à Furnes pédestrement.'<br />

- 'Cela ne m'effraie pas, mon major.'<br />

- 'Alors, continuez à vous amuser, vous l'avez bien mérité.'<br />

Later, rond 10 uur 's avonds, werd ik terug bij hem geroepen. Hij overhandigde mij een gesloten brief.<br />

- 'Remettez cette enveloppe demain matin a votre commandant. 'N'oubliez pas, hein!<br />

C'est très important.'<br />

- 'Bien, mon major.'<br />

Ik nam afscheid: van hem, van de aristocratische dame X en van alle verpleegsters. Juffrouw Jeanne had<br />

zeker een 'boontje' voor mij, want zij deed mij uitgeleide en daar, voor de eerste maal, werd ik door een<br />

meisje gekust.<br />

Op weg naar Veurne, in de heldere maneschijn, dacht ik nog lang aan die wonderbare dag die nu<br />

eindigde. En opeens werd het mij duidelijk dat ik de zee nog niet gezien had.<br />

Een nieuwe broek<br />

De volgende morgen op het appel.<br />

- 'Berquin.'<br />

- 'Présent.'<br />

- 'Gij waart gisteren niet aanwezig op het avondappel.'<br />

- 'Neen, chef.'<br />

- 'Waarom niet?'<br />

- 'Op bezoek bij vrienden, chef.'<br />

- 'Wist gij dat er uitgaansverbod was ?'<br />

- 'Ja, chef.'<br />

- 'Op het rapport van de commandant!'<br />

Om 10 uur stond ik voor kapitein Ruth op zijn bureel.<br />

- 'Hé, bien, fiston, on n'obéit plus aux ordres de ses chefs, maintenant!'<br />

'Quelle est ta défense. Allez, raconte.'<br />

- 'Voila, mon commandant, à vous je dirai la vérité. Je suis allé à La Panne.'<br />

- 'A la Panne, quoi faire?'<br />

- 'Voir la mer, mon commandant.'<br />

- 'Comment, voir la mer; tu te fous de moi.'<br />

- 'Non, mon commandant, je ne me le permettrais jamais. Je voulais voir la mer, que je n'ai<br />

25


pas encore vue depuis ma naissance.'<br />

- 'Mais tu l'as vue à présent, je suppose.'<br />

- 'Je n'en ai pas eu l'occasion, mon commandant.'<br />

- 'Ha, ça alors. Explique.'<br />

- 'J'ai été attiré dans une villa où une bonne dame donnait une grande fête. II restait une<br />

place libre à la table et c'est moi qu'on y a mis, mon commandant.'<br />

- 'Qu'est-ce que c'est ça pour une histoire?'<br />

- '0, j'oubliais presque. J'ai une lettre pour vous, mon commandant.'<br />

Ik gaf hem de brief van de vriendelijke majoor. Hij scheurde de omslag open en begon te lezen.<br />

Ik zag zijn strenge gelaatstrekken ontspannen en opeens schoot hij in een echte gulle lach. Ik had de<br />

commandant nog nooit zien lachen en ik riskeerde even te glimlachen.<br />

Dan plots heel streng: 'En position, soldat! Demi-tour à droite. Droite!' Ik maakte rechtsomkeer en<br />

hoorde hem weer opnieuw lachen, en dan:<br />

'Allez, fous-moi le camp, chenapan.'<br />

Aan de deur gekomen keerde ik mij om en salueerde. Ik zag zijn nu vriendelijke blik op mij gericht terwijl<br />

hij nog zei: 'Dag Ket.' Ik jubelde, want hij had mij 'Ket' genoemd en dat betekende dat hij me kende, mij<br />

welgezind was en mij waardeerde.<br />

Twee dagen later had ik een nieuwe broek.<br />

De Koning-soldaat<br />

Heel vroeg in de ochtend werden wij brutaal uit onze slaap gewekt: 'Debout tous et dans une demie<br />

heure rassemblement dans la cour, complètement équipés et prêts au départ!' Het was nog nacht en<br />

daarom ook begrijpelijk dat de meesten onder ons al grommend uiting gaven aan hun misnoegen zo<br />

vroeg tot opstaan gedwongen te worden en zich enkele ogenblikken later met volledige uitrusting<br />

present te melden bij de naamafroeping op de speelplaats van het schoolgebouw te Veurne waar wij<br />

sinds onze aftocht uit Antwerpen onderdak gevonden hadden. Onze opgewekte stemming van een paar<br />

dagen terug, die was voortgesproten uit de zekerheid dat de oorlog, voor ons Belgische soldaten,<br />

gedaan was, was overgegaan in een gevoel van neerslachtigheid bij de geruchten al zouden wij weldra in<br />

nieuwe gevechten met de vijand gewikkeld worden. Deze geruchten bleken gegrond toen wij in de nog<br />

donkere nacht de richting naar Nieuwpoort insloegen en bij dageraad belandden bij de IJzermonding in<br />

Nieuwpoort-bad. Daar, bij een kil mistig weer werd ons de taak opgelegd loopgraven te delven in het<br />

mulle zand.<br />

Op het eenzame verlaten strand hoorden wij het geraas van hoog opgezweepte, brekende golven, die<br />

door zware deining en opkomende zeeën, vanuit het oneindige, landinwaarts werden voortgestuwd.<br />

Een ander geluid boven ons trok onze aandacht en in de mistige vaalgrijze lucht zagen wij, op nog geen<br />

50 meter boven het zeeoppervlak, de vage schimmen van vliegtuigen die westwaarts in de richting van<br />

Duinkerke in de mist verdwenen.<br />

Maar niet alleen soldaten volgden de vlucht van deze geheimzinnige vogels. Twee mannen, generaals<br />

leken het ons, die traag de verlaten zeedijk op en neer wandelden, waren even blijven staan, niet ver<br />

van ons, toen de toestellen uit de grijze nevel opdaagden. In een van hen, de grootste, herkenden wij<br />

Koning Albert. Hij stond daar in die kille vochtige morgen midden zijn manschappen en het was alsof zijn<br />

aanwezigheid ons kracht gaf. Wij voelden ons niet meer zo neerslachtig en toen een van onze makkers<br />

26


'Leve de Koning' riep, kwam dezelfde groet uit al onze monden. De Koning-soldaat keerde zich naar ons<br />

toe en bracht ons, met een vriendelijk hoofdgebaar, het militair saluut.<br />

In de duinen<br />

Ter hoogte van Lombardsijde, zeewaarts toe, lagen wij in groepjes in de duinen verspreid. Met behulp<br />

van de planken en deuren van een paar op het strand opgestelde strandcabines hadden wij in het mulle<br />

zand een soort 'abri' gebouwd waarin we ons beschut achtten tegen slechte weersomstandigheden en<br />

mogelijke in de lucht ontploffende shrapnels. Het was voor allen immers duidelijk dat wij hier de eerste<br />

stoot van de, uit de richting Oostende komende, vijand zouden moeten opvangen.<br />

Onze vooruitgeschoven stelling zou de eerste weerstand zijn die de Duitsers ontmoetten in hun opmars<br />

naar Duinkerke en het zou tevens het begin betekenen van de grote IJzerslag die in het gebied van<br />

Nieuwpoort zou losbarsten. Van op de kop van een hoge zandheuvel bestreek onze groep heel het<br />

duinengebied westwaarts van Lombardsijde en het strand in noordoostelijke richting.<br />

De zon scheen nog hoog in de hemel toen we in de verte de eerste schoten hoorden en het duurde niet<br />

lang of het werd een geknetter in regel van geweer-en mitrailleurvuur dat ook weldra in onze nabijheid<br />

losbarstte. Toen wij ook de kogels boven ons hoofd hoorden fluiten, wisten wij dat er zich ook al<br />

Duitsers voor ons bevonden alhoewel wij van op onze hoge duin er nog geen enkele te zien hadden<br />

gekregen. De eerste shrapnel liet ook niet lang op zich wachten, gevolgd door andere die de hemel<br />

sierden met witte wolkjes. Wij hadden nu heel wat gelegenheid om de doeltreffendheid van onze uit<br />

stukken badcabine ineen geflanste schuilplaats te testen. Alles ging wel tot wanneer obussen zich ook in<br />

het spel mengden en er een neerplofte in de zijwand van onze zandheuvel en ons zo moeizaam<br />

opgebouwd schuilhok als een kaartenhuisje ineen zeeg. Dit ware nog niet zo heel erg geweest, had ik er<br />

niet ingezeten. Een makker die daar mijn lot deelde, had de cabinedeur op zijn schouders gekregen<br />

waardoor ons hoofd zich in een kleine open ruimte bevond waar nog geen zand was ingelopen.<br />

Maar onze kameraden waren al aan 't werk om ons uit die benarde toestand te bevrijden en enkele<br />

ogenblikken later pompten wij onze longen weer vol met frisse zeelucht. Onze hoge duin was blijkbaar<br />

het mikpunt geworden van de Duitse artillerie en we besloten dan maar enkele meters verder naar een<br />

minder gevaarlijke zandhoop te verhuizen. Het gevecht duurde nog lange tijd voort, doch in de duinen<br />

was de strijd minder hevig dan voor het dorp Lombardsijde waar de vijand voortdurend in de aanval was<br />

en met alle geweld de Belgische weerstand trachtte te breken. En dat zou daar nog 18 dagen duren, met<br />

wisselende kansen, voordat wij de hulp zouden krijgen van Franse en Engelse troepen.<br />

Een heldhaftig officier?<br />

Op gegeven ogenblik kregen wij het bevel ons terug te trekken. Door de duinen heen en langs het strand<br />

bereikten wij de monding van de IJzer en daar zagen we hoe een kleine boot met soldaten geladen naar<br />

de overkant van de rivier werd geroeid, de soldaten eruit sprongen en de boot weer terug naar onze<br />

kant werd gevaren waar hij een nieuwe lading mannen opnam en overzette. Samen met een groep<br />

soldaten kwam nu een officier aangerend die ik herkende als kapitein D.V., bevelhebber van een<br />

compagnie uit ons bataljon. Schreeuwend en roepend beval hij iedere soldaat die zich al in de boot<br />

bevond om overgezet te worden, uit te stappen. Hij nam er vervolgens zelf plaats in en beval de<br />

veerman hem over te varen, heel alleen. Niemand mocht mee. Aan de andere oever gekomen<br />

verplichtte hij de soldaat die bereidwillig overzette, uit de boot te stappen. Daarna duwde hij met de<br />

voet de schuit van de oever weg en riep allen die zich nog aan deze kant van de IJzer bevonden toe de<br />

troepen te vervoegen die voor Nieuwpoort in een verbeten strijd verwikkeld waren met de vijand.<br />

Na Lombardsijde ingenomen te hebben, zette die nu ook al zijn krachten bij om de IJzer over te steken<br />

27


en Nieuwpoort te bemachtigen. Dat hij daar niet in zou lukken, was zeker niet toe te schrijven aan de<br />

overmoed van deze voor de vijand deserterende, laaghartige officier.<br />

De kleine boot dreef voor onze ogen af naar volle zee.<br />

Beschouwingen - IJzerslag<br />

Van half oktober, tot het einde van deze maand, d.i. tijdens de grote slag aan de IJzer, zouden wij<br />

onophoudend in de strijd betrokken worden en afwisselend succes delen met tegenspoed. Tijdens deze<br />

periode leefden wij, als het ware, buiten de tijd. Onze legerdivisie bezette een frontlijn die zich<br />

uitstrekte van Lombardsijde tot nabij Pervijze. Er gebeurde zoveel, dat het mij onmogelijk is de feiten in<br />

de tijd te rangschikken. Door de aanhoudende druk van de vijand op Nieuwpoort, St.-Joris,<br />

Mannekensvere, Schoore, Ramskapelle en zijn verwoede pogingen om door te breken, ontstonden er<br />

bloedige gevechten, waarin soms verloren terrein op de vijand moest heroverd worden ten koste van<br />

vele offers. Dat ons leger het zo veertien dagen heeft kunnen uithouden, vooraleer Franse en Engelse<br />

hulp kwam opdagen, lijkt wel een wonder. Temeer dat er geen sprake meer was van geordende<br />

Belgische troepen. Het werd mettertijd<br />

een samenraapsel van soldaten uit<br />

allerhande eenheden die, hetzij uit hun<br />

posities verdreven of weggelopen waren.<br />

Zij werden achter de linies opgezocht en<br />

bijeengebracht en met een nieuwe<br />

voorraad kogels en 'vivres de réserve',<br />

onder geleide van een of andere officier<br />

terug de strijd ingeworpen.<br />

Belgische officieren<br />

Enkele feiten uit die bewogen dagen zijn<br />

mij bijgebleven en daarvan zal ik trachten,<br />

waarheidsgetrouw, de bijzonderste te<br />

ontlenen, want ik acht het onmogelijk uit<br />

die warboel een samenhangend geheel op<br />

te bouwen.<br />

Belgische soldaten<br />

Duitse soldaten in het zuidwesten van België<br />

28


Belgische cavalerie-eenheid<br />

Mannekensvere<br />

Uit het dorp van Mannekensvere verdreven, betrokken wij een nieuwe positie langsheen de IJzer, met<br />

een bruggenhoofd over de Eendrachtbrug naar St.-Joris toe. De vijand zat ons op de hielen.<br />

Wij plaatsten ons achter de dijk langs de waterkant en beheersten zo de vlakke kale landstrook voor ons<br />

en beschoten van daaruit de op ons afstormende Duitsers.<br />

29


De hevigheid van ons geschut deed hen in 't zand bijten. De kogels vlogen nu ook weer om ons heen.<br />

Daar stonden ze weer op, kwamen enkele meters dichterbij, voortdurend door ons geschut bestookt en<br />

vielen weer neer en zo duurde het een tijd tot ze op ongeveer 50 meter van ons genaderd waren.<br />

Er werd hevig van beide zijden geschoten. Aan onze rechterflank waren ze de brug genaderd en van<br />

achter de bocht in de stroom beschoten de Duitsers ons al in de rug. Met een oorverdovend lawaai<br />

vloog eensklaps de brug in de lucht. Nu was er voor ons geen terugtocht meer mogelijk. Enkele soldaten<br />

hadden zich al in de IJzer geworpen en trachtten over te zwemmen. Mijn vriend Cyriel naast mij<br />

ontdeed zich van alle zware uitrusting en zei: 'Vooruit Ket, smijt alles af en springt in 't water.' 'Ik kan<br />

niet zwemmen', zei ik. 'Verdomme!' De Duitsers voor ons stonden weer op en bajonet op 't geweer<br />

kwamen ze joelend naar ons toegelopen. Hevige salvo's deden hen weer neervallen. Ons was gezegd<br />

geweest, dat ze geen krijgsgevangenen maakten en elke overwonnene afmaakten. Meer Belgen<br />

zwommen nu de IJzer over. Cyriel maande me steeds aan: 'Ket, verdomme, springt in 't water of 'k smijt<br />

u er zelf in. Niet aarzelen, ik zal u helpen.'<br />

Ik zag de Duitsers nog, joelend en tierend, op ons komen afgestormd, deed mijn ogen dicht en ... sprong.<br />

Ik duikelde onder, maar voelde mij meteen vastgegrepen en opgelicht. Ik kon weer ademen en ik<br />

klampte mij aan Cyriel vast. Een stomp op mijn hersens bedwelmde mij, maar ik hoorde zijn stem<br />

zeggen: 'Niet bewegen, houd u koest!' Ik zag dat we halfweg in de IJzer waren. Cyriel zei steeds: 'Stil, niet<br />

bewegen, we zijn er bijna.' Kogels kletsten in het water. Ik sloot mijn ogen en dacht dat mijn einde nabij<br />

was. Als mijn kameraad getroffen wordt dan is 't ook met mij gedaan. Maar kalm, zonder haast, zwom<br />

Cyriel verder en dan voelde ik opeens grond onder mijn voeten. Wij naderden de overkant. Ik klauterde<br />

uit het water en met een acrobatensprong wipte ik over de dijk, waar andere soldaten de Duitsers die<br />

zich op de dijk aan de overkant vertoonden onder vuur namen.<br />

Cyriel stond lachend naar mij te kijken en zei, op z'n plat Gents: 'Zie de wel dat het gegaan is, Ket.'<br />

Ik greep zijn handen en staarde hem aan, die goeie reus, waaraan ik mijn leven verschuldigd was.<br />

Ik kon niet spreken, maar zei het met tranen, en hij begreep.<br />

De spion<br />

Lombardsijde veranderde meermalen van bezetter. De Duitse troepen, niettegenstaande herhaalde<br />

aanvallen - waarbij ze enorme verliezen leden - wisten er zich niet te handhaven en wanneer het dan<br />

toch eens gebeurde dat ze tot voor Nieuwpoort doordrongen, werden ze daar tot staan gebracht voor<br />

de Palingbrug schans, die meedogenloos dood en vernieling in hun rangen bracht.<br />

Zo was het hen zekere dag gelukt tot voor Nieuwpoort door te dringen. Terwijl zij daar in hun stormloop<br />

gestuit werden, hadden wij, na onze terugtocht uit Lombardsijde, ons moeten opstellen in 2de linie om<br />

desgevallend bij te springen indien dit nodig mocht blijken. Wij bevonden ons juist voor de kom van de<br />

IJzer waar, langs een sluizenstelsel, vijf wateren in uitmondden. Vijf bruggen lieten toe deze kanalen<br />

over te gaan en Nieuwpoort te bereiken. De bedrijvigheid van de Duitse artillerie was deze keer<br />

buitengewoon groot. De Palingbrug schans had het erg te verduren en ook de bruggen en sluizen<br />

werden hevig onder vuur genomen. Obussen en shrapnels ontploften op en om de bruggen of er juist<br />

boven. Wij stonden beschut tegen geweer- en snelvuurkogels achter de muren van enkele kleine<br />

woningen en wij verwachtten elk ogenblik in de strijd te worden geworpen. In al dat geknetter en geknal<br />

bereikte ons het bevel, dat wij ons over de bruggen moesten terugtrekken. Dat was het<br />

tegenovergestelde van wat wij verwachtten en wij vroegen ons af of het de vijand deze keer zou lukken<br />

door te breken. Niemand durfde echter zijn schuilplaats verlaten, alhoewel deze ook niet ongevaarlijk<br />

was, want granaatscherven gierden vlakbij ons en kletsten tegen de muren. De bruggen overgaan<br />

betekende evenwel zonder twijfel voor velen van ons een gewisse dood. Zelfs Baeten, nu<br />

hulponderluitenant, was van oordeel dat wij nuttiger werk zouden kunnen doen door de vijand hier af<br />

te wachten en in een gevecht te sneuvelen, dan een nutteloze dood te gaan zoeken op de bruggen.<br />

30


Maar zie, wie is die krankzinnige, die daar te paard, recht als een kaars, met ware doodsverachting, door<br />

al dat vuur naar ons toekomt. Het was zelfmoord en toch, daar stond hij voor ons, levend! Ik herkende<br />

hem, want in gelijkaardige omstandigheden had ik hem gezien in Haacht, even kalm, even koelbloedig.<br />

Het was kolonel de Brouwer, de mankepoot, de spion. Zó hadden wij hem genoemd omdat wij hem<br />

alleen maar bij groot gevaar ontmoetten en hij nooit een letsel opliep. Nu ook bezag hij ons glimlachend<br />

en sprak tot ons:<br />

'Mes amis, soldats de l'Yser, vous l'entendez, l'ennemi s'épuise vainement à vouloir percer nos lignes.<br />

II ne passera ni aujourd'hui, ni demain. En ce moment il est attaqué dans le flanc par nos troupes venant<br />

des dunes et il devra se replier s'il veut éviter la débâcle. Ses pertes sont déjà très importantes.<br />

Voyez, son tir faiblit. On n'a plus besoin de vous ici pour le moment et vous irez vous reposer un peu à<br />

Nieuport. Pour cela, il vous faut traverser les ponts et cela nous allons le faire dignement, comme à<br />

l'exercice, en colonne par quatre.'<br />

'Je sais que j'ai devant moi des hommes dont le courage est au dessus de toute épreuve. Cela vous l'avez<br />

prouvé dans maints combats. Je compte sur eux pour me suivre. Que ceux qui ont peur restent.'<br />

En hij ging zoals hij gekomen was, zonder omzien. Baeten riep ons toe: 'Kom mannen.', en wij volgden.<br />

Kogels vlogen nog over en rond ons, verloren kogels en granaten ploften nog neer in water en dijken.<br />

Een paar jongens in onze groep werden getroffen tijdens de overtocht. Anderen achter ons werden ook<br />

gewond, maar er vielen geen doden. De kolonel, aan de overkant bij onze doortocht, bracht ons een<br />

eresaluut.<br />

Die nacht sliepen wij in de kelders van de pastorij van Nieuwpoort.<br />

Pastorijperikelen in Nieuwpoort<br />

In de pastorij werd ik het lange zitten en liggen in de kelders beu. We voelden ons daar weliswaar veilig<br />

en beschut tegen de Duitse granaten die hier en daar, bij korte tussenpozen, op Nieuwpoort<br />

neerkwamen. Een huis waar een pastoor in woonde had ik evenwel nog nooit betreden. Zo'n huis was<br />

zeker geen gewoon huis of was het dat wel? Om daarover zekerheid te hebben besloot ik maar eens<br />

naar boven te gaan kijken wat er zoal bijzonder te zien was. Op het gelijkvloers in de gang vond ik een<br />

paar deuren open. Ik gluurde even binnen, maar voor keukengerei en verder voor portretten van de<br />

paus en andere, van bisschoppen misschien, had ik geen belangstelling. Alleen ving mijn reukorgaan een<br />

eigenaardige geur op die hier alom aanwezig was en die voor mijn geest het beeld toverde van een<br />

kerkinterieur waar wierook wordt geofferd en kaarsen gebrand. Terwijl mijn gedachten zich met dat<br />

reukprobleem bezighielden, liep ik de trap op naar de bovenverdieping. Daar duwde ik een brede<br />

dubbele deur open en kwam zo in een grote kamer waarvan de muren met boekenrekken bedekt<br />

waren. Ik bevond mij in de bibliotheek.<br />

Maar dit alles zou het vertellen niet waard zijn, ware het niet dat mijn inspectietocht brutaal gestuit<br />

werd. Terwijl ik daar in die kamer bewonderend naar die boekenrekken stond te kijken, hoorde en zag ik<br />

tegelijkertijd de gevolgen van een granaatinslag op het dak van het aanpalend huis. Van tussen twee<br />

poten van een stevige gebeeldhouwde tafel, waaronder ik mezelf, na een bliksemsnelle reflex,<br />

terugvond, zag ik hele rijen boeken naar beneden tuimelen. In de zijmuur was nu een brede scheur die<br />

naar een groot gat leidde waarin de hemel zich helderblauw aftekende. Ik sprong op, graaide terloops<br />

een boek weg en duikelde de trappen af terug naar de kelder.<br />

Daar vond ik mijn kameraden in hevige woordentwist gewikkeld. De oorzaak daarvan was te zoeken in<br />

een partijtje kaart dat ze samen speelden en waarvan het verloop dermate hun zenuwen aantastte dat<br />

het voor mij duidelijk was dat niets voor hen van groter belang kon zijn dan de betwisting. Om beurten<br />

werden hierbij in 't Brussels, in 't Gents en in 't Brugs argumenten naar voren gebracht om te proberen<br />

uit te maken wie, in dat spelletje whist, het bij het rechte eind had. Ik vond het maar best over dat<br />

31


ongelegen bezoek van dat bommetje boven in de bibliotheek te zwijgen. De titel van het door mij<br />

meegenomen boek luidde overigens: 'Folklore in Vlaanderen'. Van folklore gesproken!<br />

Nieuwpoort<br />

Ramskapelle<br />

Hier lagen wij achter de opgehoogde spoorweglijn, tussen Ramskapelle en Nieuwpoort.<br />

De vijand had de IJzer overgestoken ter hoogte van St.-Joris en het was onze opdracht hun verdere<br />

opmars te stuiten. De vluchtende soldaten werden bij ons gevoegd achter de spoorwegdijk en weldra<br />

barstte de strijd in volle hevigheid los. In grote massa's schreden de Duitsers vooruit door de weiden en<br />

langs de weg van St.-Joris. Onder ons geweldig vuur moesten zij wijken. Maar de strijd duurde voort,<br />

agressief en fel, uren aan een stuk. Het zouden zelfs dagen worden. Wij mochten niet wijken.<br />

Duitse batterijen beschoten onze stellingen, langs de weg naar St.-Joris reden vijandelijke gepantserde<br />

wagens naar Ramskapelle. Zij slaagden erin het dorp binnen te dringen. Een verbeten gevecht ontstond<br />

in de dorpskom. Wij kregen gebrek aan munitie en werden bedeeld met oefenpatronen, die alleen maar<br />

knalden, maar niemand konden kwetsen. De Duitsers zetten nu al hun macht op Ramskapelle, dat ze<br />

weldra helemaal in handen kregen. In de rug beschoten en zonder munitie had het geen zin ons te laten<br />

neerschieten en de soldaten liepen van hun stellingen weg. Officieren schoten de weglopers neer, maar<br />

het kon niet baten. Wij liepen verder door, recht naar Wulpen. In dat dorp waren de inwoners nog niet<br />

gevlucht. Wij stormden met een tiental mannen bij een bakker binnen en even rap terug buiten, met al<br />

de broden die in een rek in de winkel stonden uitgestald. De bakker schreeuwde moord en brand, maar<br />

wij hadden honger. Onze réserve-vivres waren op en sinds twee dagen hadden we niets meer te eten<br />

gehad dan rapen uit de velden. Gendarmes vonden ons in de steenbakkerij van Wulpen. Wij werden<br />

allen in een weide gebracht waar legercamions alles bij hadden om onze honger te stillen.<br />

Ook de nodige maconochie en andere reserveblikjes en een lading geweerpatronen, voldoende om een<br />

heel bataljon moffen naar de andere wereld te kogelen.<br />

32


Aldus uitgerust en opgekikkerd, werden wij onder geleide van een paar onbekende officieren terug naar<br />

de gevechtszone gestuurd.<br />

Ik ga niet langer uitweiden over het verder verloop van de strijd waarin we betrokken werden.<br />

Het is steeds hetzelfde dat zich telkens weer herhaalt met zijn droeve nasleep van doden en gewonden.<br />

Wat ik nog even wilde aanstippen is dat, toen ik een tijd later een kans kreeg om enkele ogenblikken te<br />

verpozen achter de muren van een boerderij, ik de honger weer voelde knagen. Uit mijn rugzak haalde<br />

ik het bewuste brood van de bakker uit Wulpen te voorschijn, maar ik was niet weinig verwonderd toen<br />

ik er drie metalen knikkers in vond.<br />

De moffen hadden er warempel bijna kramiek van gemaakt.<br />

Souvenirs<br />

De druk van de vijand op Ramskapelle was steeds zwaar en om het bezit ervan werd hardnekkig<br />

gevochten. Herhaaldelijk hernieuwden de Duitsers hun verwoede pogingen tot doorbraak, maar al was<br />

het hen een paar maal gelukt tot in het dorp door te dringen toch hebben zij er zich nooit kunnen<br />

handhaven. Het was een gevechtsterrein waarvan ieder plekje ons eigen was geworden. Het was steeds<br />

in en om de dorpskom dat wij elkaar terugvonden en als ik zeg 'wij' bedoel ik daarmee wat, na<br />

Mannekensvere, nog van het 25ste infanterieregiment overbleef met daarbij een mengelmoes van<br />

soldaten uit andere, vreemde eenheden die samen een heterogene groep vormden die zich hier op deze<br />

sector tegenover de vijand plaatste. Wij werden er vanwege onze legeroverheid met bijzondere<br />

attenties bedacht. Op zekere dag ontdekten wij achter de spoorwegberm, die onze frontlijn uitmaakte,<br />

kleine vaatjes brandewijn. Zij werden daar blijkbaar neergezet met het inzicht om, op het juiste<br />

moment, bij de strijders verse moed en krachten op te wekken. Hoe die vaatjes daar gekomen waren,<br />

was het minste van onze bekommernis. Een luitenant maakte aanstalten om met de bedeling ervan te<br />

beginnen, maar net dan bestookten de vijandelijke kanonnen in verhoogd tempo onze stellingen en<br />

kwamen Duitse pantserwagens nogmaals aangestormd. De strijd bereikte zijn hoogtepunt toen zij de<br />

dorpskom naderden en daar met een regen van granaten door onze kanonniers werden verwelkomd.<br />

Het werd een harde strijd die eindigde met de herbezetting van Ramskapelle door onze troepen.<br />

De Duitse mislukking hield een aanzienlijk aantal gesneuvelden, gewonden en gevangenen in, alsook<br />

enkele kapotgeschoten en achtergelaten pantserwagens.<br />

Onze vaatjes brandewijn hebben we nog lang vruchteloos liggen zoeken …<br />

33


Ontmoeting<br />

Wij hadden nu al meer dan veertien dagen standgehouden en het bijna onmogelijke was nu toch<br />

gebeurd: de vijand was tot staan gebracht. Wat dat ons kleine leger gekost heeft aan mensenlevens,<br />

aan angst, vertwijfeling en ontbering van diegenen wiens moed en opofferingsgeest het mogelijk heeft<br />

gemaakt dit doel te bereiken, is niet te beschrijven. Wij waren vertrouwd geraakt met deze toestanden.<br />

Belgische brancardiers<br />

Belgische soldaten groeten gesneuvelde kameraad<br />

Met gelatenheid aanvaardden wij ze in de overtuiging dat het lot, dat reeds zovelen van onze<br />

kameraden had getroffen, uiteindelijk ook het onze zou worden. Wij verloren het besef van de tijd en<br />

konden ons niet meer herinneren wanneer het begonnen was. De benauwde spanning waarin wij<br />

dagelijks leefden had ons geestelijk en lichamelijk verzwakt en we waren bijna vergeten hoe het vroeger<br />

geweest was. Dat vroeger scheen ons toch zó oneindig ver in het verleden.<br />

Ons voorkomen droeg ook de sporen van verwaarlozing en verblijf in loopgraven, grachten en<br />

steengroeven, zoals die van Wulpen en Ramskapelle, waar wij, in de nog warme ovens, een weinig rust<br />

vonden.<br />

Op een morgen begaven we ons vanuit de steenbakkerij van Wulpen, waar we de nacht hadden<br />

doorgebracht, langsheen de vaart van Veurne naar Nieuwpoort, op weg om de troepen te versterken<br />

die nabij Nieuwpoort in gevecht waren gewikkeld met de vijand.<br />

Voor de eerste maal sinds het begin van de slag van de IJzer, ontmoetten we langs de weg een afdeling<br />

Franse soldaten. Zij werden uiteraard heel vreugdevol begroet. Allemaal waren ze netjes en goed<br />

uitgerust, in hun mooie blauwe soldatenpak. Met onomwonden nieuwsgierigheid keken ze naar onze fel<br />

34


gehavende en bevuilde plunje, waarvan de scheuren en gaten evenveel kentekens waren van langdurige<br />

frontmiserie, die zichtbaar hun bewondering en ontzag afdwongen. Zij beantwoordden onze begroeting<br />

met 'Bravo, les petits Belges. Vous en faites pas, on les aura!'<br />

Een Frans officier kwam naderbij. Er was zeker iets dat zijn aandacht trok want hij zei, terwijl zijn ogen<br />

op mij gericht waren: 'Hé, vous là, jeune homme, venez un peu ici.' Ik ging naar hem toe.<br />

- 'Vous avez l'air bien jeune. Quel âge avez-vous donc?'<br />

- 'Seize ans, mon officier.'<br />

- 'Dieu! Est-ce possible. Et vous partez ainsi comme tous vos camarades à la bataille, avec le<br />

sourire? Vous n' avez donc pas peur?'<br />

- 'Nous avons dépassé ce stage, mon officier.'<br />

- 'Admirable, vraiment admirable.' En hij pakte mij bij de schouders en kuste mijn beide<br />

wangen.<br />

- 'Allez, mon fils, et que le ciel vous protège.'<br />

Ik vervoegde mijn kameraden.<br />

Goumiers<br />

Diezelfde dag was het de Duitsers weer gelukt tot in Ramskapelle door te dringen.<br />

Een afdeling Franse Goumiers (Arabische<br />

troepen), mannen die met een soort dolkmes<br />

tussen hun tanden in de loop van de nacht<br />

naar de stellingen slopen die de moffen op ons<br />

hadden veroverd, voerde een verrassingsaanval<br />

uit, waarbij ze met hun messen<br />

alle Duitsers afmaakten die ze konden vinden.<br />

Tegen dit sluipmoordenaarstype van oorlog -<br />

voeren waren de moffen niet opgewassen.<br />

De schrik voor deze Goumiers werd hen<br />

noodlottig, want tegen de morgen was<br />

Ramskapelle weer terug in onze handen.<br />

IJzerpsychose<br />

Tijdens deze wereldoorlog hebben zich tonelen afgespeeld die een schrijver, moesten ze hem bekend<br />

zijn, voldoende stof zouden bezorgen om heel wat boeken te vullen. De verscheidenheid van de<br />

gebeurtenissen die zich hebben voorgedaan, is zo groot dat mag gezegd worden dat elke overgebleven<br />

oud-strijder er belevenissen heeft meegemaakt waarvan het verhaal de meest geblaseerde lezer zou<br />

moeten bevredigen.<br />

Van deze feiten wil ik er een paar aanhalen die, buiten de frontsoldaten die ze beleefden, slechts door<br />

weinigen bekend zijn en die de gemoedstoestand weergeven van al diegenen die aan die 18 dagen lange<br />

IJzerslag hebben deelgenomen.<br />

De aanhoudende spanning die wij al vele dagen ondergingen, de doodsbedreiging, de angst en de<br />

miserie van elk ogenblik hadden ons gestel ondermijnd, onze gevoelens afgestompt. Wij handelden niet<br />

meer als normale wezens. Wij deden machinaal de dingen die van ons gevergd werden, als robots.<br />

Sommigen bleven onverschillig voor alles wat rondom hen gebeurde. Anderen bleken niet meer in staat<br />

zich te beheersen en waren de ineenstorting nabij. Enkelen hielden het hoofd koel.<br />

35


Zij waren de sterken die het gevaar trotseerden alsof het leven voor hen geen waarde had.<br />

Zij schertsten en lachten terwijl ze hun geweren op de Duitsers afvuurden. Hun kalmte en<br />

koelbloedigheid stimuleerden de zwakkere, die als het ware terug tot bewustzijn kwam, en het waren<br />

niet altijd officieren, als er toevallig een te vinden was, die dat mirakel konden verwekken.<br />

Ongezonde afdwalingen<br />

Het feit dat hierna volgt, is het relaas van een voorval op het IJzerfront zoals er zich meerdere in bijna<br />

gelijkaardige omstandigheden hebben voorgedaan.<br />

Het was de taak van de Rijkswacht over te gaan tot het opsporen, verzamelen en terugzenden naar de<br />

frontlijn van alle soldaten die zij achter de gevechtszone konden ontdekken. Buiten de lichtgewonden<br />

die naar achter werden gezonden, waren het meestal jongens die door schrik bevangen van de vuurlijn<br />

waren weggelopen. Er waren ook wel andere redenen waardoor sommigen zich gerechtigd achtten niet<br />

meer aan de strijd te moeten deelnemen. Dit gaf soms wel aanleiding tot gebeurtenissen die de<br />

opdrachten van de rijkswachters ten zeerste bemoeilijkten en ook niet altijd zonder gevaar voor hen<br />

verliepen. Ook niet alle gewonden die door de gendarmes werden opgevangen en naar een Rode<br />

Kruispost werden gestuurd, hadden hun wonden opgelopen op de vuurlijn.<br />

Er waren gevallen van zelfverminking om op die manier uit die hel weg te geraken. Van een dergelijk<br />

geval was ik getuige toen wij, na een langdurige gevechtsfase, tot een klein troepje overlevenden waren<br />

herleid en door 2de lijn reservetroepen werden vervangen. Wij verlieten zo snel mogelijk de<br />

verraderlijke zone die nog door verloren kogels werd bestreken en richtten onze stappen naar een niet<br />

veraf gelegen hoeve waar we even wilden rusten, ontspannen. Een soldaat had zich van onze kleine<br />

groep verwijderd en toen ik mij omkeerde om te zien wat hij uitvoerde, zag ik juist dat hij, de linkerhand<br />

boven op de loop van zijn geweer, met de rechterhand de haan overhaalde en na de knal huilend van<br />

pijn ineenzakte. Wij snelden naar hem toe. Zijn linkerhand was één bloedende massa met nog maar<br />

twee vingers.<br />

Aan de hoeve bevonden zich een 50-tal soldaten. Zij lagen verspreid achter de gebouwen op het gras.<br />

De boerderij zelf was verlaten en het was er rustig, althans naar onze opvatting, want de vuurlijn was<br />

slechts een kilometer verwijderd en de lucht was vervuld met het aanhoudend gedreun van het<br />

oorlogsgeweld. Hier ontploften echter geen obussen of shrapnels en hoorden wij geen kogels fluiten.<br />

Een ontspanning voor geest en zenuwen die mij weldra in een diepe slaap deed wegzinken.<br />

Ik werd gewekt door Pantin, de enige vriend die ik had teruggevonden in deze wrede wereld die ons al<br />

vele dagen en nachten in zijn dodelijke greep gevangen hield.<br />

- 'Ket', zei hij, 'kom, we gaan hier weg.'<br />

- 'Waarom, Pantin? We zijn hier goed.'<br />

- 'Neen', antwoordde hij, 'ginder komen er gendarmes en die korporaal daar hitst de mannen op zich<br />

te verzetten tegen elk dwangmiddel dat hen terug in de strijd zal werpen. Het is beter dat we ons<br />

daar buiten houden. Daar komt herrie van.'<br />

Ik luisterde naar wat die korporaal nog verder zei: '… wij moeten ons verdelen in drie afzonderlijke<br />

groepen die elk in een andere richting van hier weggaan, en zeg tegen de P.P's (piottenpakkers) dat ge<br />

bereid zijt terug naar de vuurlijn te gaan, maar dat ge honger hebt, dat ge munitie en voedsel nodig<br />

hebt. Zonder dat kunnen wij niet vechten. Akkoord?'<br />

- 'Ja', riepen ze allemaal.<br />

- 'Vooruit dan, verspreid u!' En zo gebeurde dat.<br />

Op een paar honderd meter van de hoeve werd de groep van de korporaal tot staan gebracht. Er volgde<br />

een hoogoplopende discussie met de chef van de rijkswachters die onvermurwbaar bij zijn standpunt<br />

36


leef dat ze terug naar de vuurlijn dienden te gaan of anders als deserteurs weggebracht en bij<br />

weerstand neergeschoten zouden worden. Kort nadien knalde er een schot dat blijkbaar voor de<br />

oproermaker, de korporaal, bedoeld was, maar dat een soldaat naast hem trof. Andere schoten<br />

weerklonken en de chef net als drie rijkswachters, vielen van hun paard voordat ze zich van hun karabijn<br />

hadden kunnen bedienen. De drie overblijvende kozen het hazenpad.<br />

Droevig gevolg van een te langdurig verblijf op de vuurlijn waar honderden mensen dagelijks werden<br />

afgemaakt om hun vaderland te dienen. Zij die ver achter het front de richtlijnen bepaalden die<br />

onverbiddelijk dienden nageleefd te worden, waren de echte verantwoordelijken van toestanden zoals<br />

hiervoor aangehaald. Hun plicht gebood hen ook dat zij die hun leven veil hadden voor het ideaal dat<br />

werd nagestreefd, door regelmatige bevoorrading van voedsel en bewapening in staat werden gesteld<br />

dit verheven doel na te streven.<br />

Een lichamelijke en morele verzwakking is een noodlottige toestand voor diegenen van wie verwacht<br />

wordt een moeilijke taak tot een goed einde te brengen. Tijdens deze bloedige dagen waren er velen bij<br />

wie de weerstand scheen gebroken.<br />

Wij zijn allemaal 'kanonnenvlees', meenden ze. Deze benaming werd door veel frontsoldaten<br />

overgenomen, zij het nochtans met zeer uiteenlopende gevoelens.<br />

Piottenpakkers<br />

Zoals ik reeds verteld heb, werden wij door al deze gevechten uit onze gelederen gerukt en gebeurde<br />

het meermaals dat verdwaalde soldaten, weglopers, of afgeloste groepen, op enkele honderden meters<br />

achter de frontlijn door Rijkswacht eenheden opgespoord en verzameld werden. "Piottenpakkers"<br />

noemden wij de gendarmes die met deze taak gelast waren. Zeker niet ongevaarlijk, want meerdere<br />

rijkswachters hebben er het leven bij ingeschoten, wanneer ze onder bedreiging van hun karabijn<br />

onwillige soldaten wilden verplichten hen te volgen en door deze dan, zonder meer, werden<br />

neergekogeld.<br />

Die bijeengebrachte groepen waren een samenraapsel van soldaten uit allerhande eenheden, zelfs van<br />

andere regimenten.<br />

We waren, als het ware, van onze oude compagnie weggerukt. Zo hadden we met een tiental<br />

kameraden deelgenomen aan gevechten in Ramskapelle, zonder nadien nog een spoor te vinden van de<br />

rest van de compagnie. Die rest had wel niet veel meer te betekenen, want sinds Mannekensvere was<br />

onze eenheid tot op een derde van haar oorspronkelijke getalsterkte geslonken. Niettemin wilden we<br />

onze officieren en kameraden terugvinden en gezamenlijk besloten we hen te gaan opzoeken.<br />

We maakten van de nacht gebruik om ongezien de passerelle over de vaart, nabij Wulpen, over te<br />

steken.<br />

Wij waren met zes. Vier zouden er rechtstreeks naar Nieuwpoort-bad gaan omdat zij vaag hadden horen<br />

zeggen dat het 25ste linieregiment daar terug zou hervormd worden. Pantin en ik verkozen onze<br />

opzoekingen rond Nieuwpoort te beginnen. Wij wilden zo dicht mogelijk bij de vuurlijn blijven om<br />

eventuele piottenpakkers te ontwijken. Pantin was Belg van geboorte, maar woonde in Roubaix in<br />

Frankrijk bij de Belgische grens. Hij was architect van beroep en had een echt Frans voorkomen met een<br />

zwarte snor en een puntbaardje. Ik mocht hem graag, want hij was aangenaam in de omgang.<br />

Alhoewel niet van ons peloton vertoefde hij graag in ons midden, waar hij zich aangetrokken voelde<br />

door mannen als de 'Kop, de 'Strop' en Cyriel. Ikzelf was ook geen onbekende voor hem.<br />

Wij sliepen die nacht in een schuilstal voor vee op de weide.<br />

37


Franse merkwaardigheden<br />

Vroeg in de morgen werd ik door mijn makker gewekt. 'Sta op, Ket', zei hij. 'Op nog geen honderd meter<br />

van hier ligt een Franse compagnie. Ik ben er al heen geweest. Het is een regiment dat in Lille<br />

gekazerneerd was en ik heb er een kameraad gevonden, de kok. Kom.'<br />

Wij werden door die Fransen heel hartelijk onthaald en kregen als ontbijt koffie, brood en een lekker<br />

stuk spek. Zij dienden als reservetroepen voor de sector van Nieuwpoort en plaatsten wachtposten rond<br />

de stad.<br />

Het viel mij op dat vele Franse soldaten, niettegenstaande de beschieting van de stad, naar Nieuwpoort<br />

gingen en er een paar uur later, met grote gevulde zakken van terugkwamen. Het duurde niet lang of ze<br />

kwamen ons zelf tonen wat ze er allemaal van meegebracht hadden.<br />

Zo doodgewoon als een huismoeder die haar buurvrouw laat zien wat ze op de markt gekocht heeft.<br />

Alsof het de natuurlijkste zaak ter wereld was de huizen van Nieuwpoort binnen te dringen en leeg te<br />

plunderen. Ik zei Pantin dat ik het toch niet heel netjes vond. 'Akkoord", zei hij, 'maar ge hoort en ziet<br />

het zelf, de stad staat onder zwaar mortiervuur. De oorlog is nog verre van gedaan en binnen een<br />

maand staat er geen muur van al die gebouwen nog recht. Volgens hun oordeel benadelen ze niemand<br />

met nog iets weg te halen van wat later toch in puin zal vergaan en bij het verlaten van hun woningen<br />

hebben de mensen zonder twijfel hun meest waardevolle dingen meegenomen.'<br />

Aldus bekeken vond ik het niet meer zo erg ...<br />

Op speurtocht<br />

De volgende dag stelde Pantin voor om zelf eens naar Nieuwpoort te gaan. 'Wij kunnen er misschien<br />

enkele flessen goede wijn of likeur vinden', zei hij. Het beste ogenblik om er heen te gaan was tussen de<br />

middaguren, dan werd er niet op de stad geschoten. Zo hadden de Fransen hem gezegd. Zij hadden de<br />

wachtpost aan het station al van ons bezoek verwittigd. Ja, het was allemaal in kannen en kruiken en we<br />

zouden dan maar gaan. Na het lekker middagmaal, waar de vriendelijke kok ons op vergastte, togen wij<br />

op weg. Zonder hinder kwamen wij in de straat waar, naar ons gezegd werd, op de hoek bij de kerk een<br />

groot magazijn was, waar zich in de kelders nog grote voorraden wijn bevonden. Wij waren bijna ter<br />

bestemming toen plotsklaps een razend geluid de lucht vulde, onmiddellijk gevolgd door een vreselijke<br />

ontploffing. In bliksemsnelle reflex vloog ik onder een deurgat. De obus viel op het dak van het huis<br />

waar ik onder stond. Steenbrokken vielen op het voetpad en een steenklomp stortte neer naast mij.<br />

In zijn val had hij echter het deel van mijn lichaam, waar de rug eindigt, geraakt en ik zeeg bewusteloos<br />

neer. Pantin, aan de overkant, waar hij zich verschuild had, zag mij vallen. Hij pakte mij op en snelde zo<br />

rap hij kon de straat uit, tot buiten de stad. Daar kwam ik weer bij. Mijn achterste werd onderzocht.<br />

Een rode schaafwonde en een scheur in mijn tuniek waren de enige letsels die ik had opgelopen.<br />

Stappen deed pijn en ik mankte. En zo eindigde die speurtocht naar lekkere wijn.<br />

Nieuwpoort-bad<br />

Wij bleven drie dagen bij onze Franse vrienden. Het speet ons afscheid te moeten nemen van hen en<br />

daarbij dacht ik in 't bijzonder aan hun goede keuken.<br />

In de namiddag van die derde dag, belandden wij in Nieuwpoort-bad en het verheugde ons daar enkele<br />

elementen van onze oude compagnie terug te vinden; in 't geheel 20 man, een sergeant en de eerste<br />

chef meegerekend. De sergeant deelde ons mee, dat onze adjudant Baeten en ook korporaal Bertels,<br />

de 'Kop', onze escouade chef, de 'Strop' en Sus Van de Wiele, drie stoutmoedige mannen uit onze<br />

verkennersgroep, waren gesneuveld. Kapitein Ruth was zwaargewond weggebracht. Van Cyriel en nog<br />

een paar andere goede kameraden hadden ze geen nieuws. Er werd ons een huis op de zeedijk<br />

38


aangewezen waar we slaapgelegenheid zouden vinden. Matrassen en ressortbakken waren allen bezet.<br />

Wij zouden ons moeten tevredenstellen met op de vloer te slapen in een mansarde. Dat beviel Pantin<br />

niet en mij evenmin. Wij hadden graag eens in een bed willen slapen. Er was hier gelegenheid genoeg,<br />

want alle huizen en villa's waren leeg, onbewoond.<br />

We sloegen het verbod van de 1ste chef in de wind en togen op zoek naar onze eigen villa.<br />

Blijkbaar waren er geen andere troepen gelegerd in deze verlaten badplaats.<br />

Ze werd ook dagelijks meermaals met obussen beschoten. Daarom stelde ik mijn makker voor zo<br />

zuidelijk mogelijk te zoeken, ... en we vonden de ideale villa op de ideale plaats. De laatste van de rij op<br />

de zeedijk. Zoals te verwachten was, waren alle deuren gesloten. Dan maar proberen ze in te beuken<br />

met ons geweer. We hadden nog geen twee stoten gedaan of, tot onze grote verwondering, ging ze<br />

vanzelf open en een oude man stond voor ons.<br />

- 'Soldaten, houdt toch op', zei de man. 'Ik zal u wel binnen laten, waarom alles kapot slaan.'<br />

- 'Mijnheer, het ligt niet in onze bedoeling iets kapot te slaan', antwoordde ik, 'maar wij moeten hier<br />

slapen vinden voor ons beiden.'<br />

- 'Ja, ja, er zijn hier wel vier slaapkamers', zei de man.<br />

'Ge kunt dus kiezen, maar ik zal u de sleutel van de deur geven, want ik wil hier niet langer<br />

blijven. Het wordt te gevaarlijk met al dat schieten. Ik ben hier nog heel alleen. Er is hier<br />

geen mens meer. Mag ik u vragen, als ge weg gaat, de sleutel aan de nagel in het keldergat<br />

te hangen?'<br />

- 'Beste heer, zolang wij hier zijn, zullen wij zorg dragen dat er niets beschadigd wordt.<br />

Dat beloven wij u.'<br />

- 'Dat is goed vrienden. In de kast zult ge nog een en ander aan voedingswaren vinden en in<br />

de kelders is er nog wijn ook.'<br />

Wij stelden de man volkomen gerust en vroegen hem te blijven.<br />

'Neen, dat is onmogelijk', zei hij. 'Er is hier geen licht en geen gas meer en ook geen bevoorrading.'<br />

Kort daarop verliet hij ons voor Veurne, waar hij familie had wonen.<br />

Champagne<br />

Ik voelde me als de heer des huizes en deed een inspectietocht in alle, rijk bemeubelde kamers.<br />

De living was ruim met zeer comfortabele zetels, dure stijlmeubelen, marmeren beelden en een Franse<br />

Cartelklok op een gebeeldhouwde marmeren schoorsteen. Dikke tapijten bedekten de vloer en in een<br />

fantasie barmeubel met een kristallen bekerstel vond ik nog een half kistje sigaartjes. Al deze prachtige<br />

dingen spraken tot mijn verbeelding en toverden voor mijn vruchtbare geest toekomstbeelden, die ik<br />

nooit buiten het rijk van mijn dromen zou terugvinden.<br />

Maar waar was mijn makker? Ik had hem niet meer gezien sinds de oude man ons had verlaten.<br />

'Pantin', riep ik, 'waar zijt ge?' En ergens van onder de grond hoorde ik zijn stem: 'Hier, Ket, in de kelder.<br />

Wacht, ik kom, ziet dat ge wijnglazen kunt vinden.' Hij was grote liefhebber van wijnen en sterke<br />

dranken en de behoefte daaraan had hem regelrecht in de kelder doen duikelen. Pantin was een lustige<br />

drinkebroer en niet zelden was het gebeurd dat hij, lichtjes aangeschoten, met een fles cognac of iets<br />

dergelijks, in onze escouade terecht kwam en ons verzocht die fles op zijn gezondheid leeg te drinken.<br />

Die ging dan van mond tot mond, tot er geen druppel meer uitlekte. En nu hoorde ik hem naar boven<br />

strompelen.<br />

'Zie eens wat ik bij heb', zei hij, en hij zette op het fantasietafeltje in de loggia twee flessen cognac neer<br />

en een fles champagne. Weldra mierelde (parelde) de champagne in de glazen die ik had gereedgezet.<br />

In een zetel, elk met een sigaar in de mond, ernstig als twee diplomaten in conferentie, maakten wij het<br />

ene glas na het andere leeg en hoe meer wij dronken, hoe... droefgeestiger wij werden.<br />

39


Onze gedachten dwaalden af naar onze kameraden die gesneuveld waren: de adjudant, de 'Kop', de<br />

'Strop' en wat was er met Cyriel? Pantin vertelde van zijn goede vriend de 'Kop' en ik sprak hem van<br />

Cyriel, van zijn moed, zijn durf en van wat ik hem te danken had. Van onze goede adjudant en van de<br />

kapitein, die in zijn strengheid toch zoveel begrip toonde en mij ook 'Ket' noemde. En hoe hard wij ook<br />

geworden waren door de wrede levensvoorwaarden die ons werden gesteld, door de miserie die ons<br />

omringde, door de voortdurende strijd tegen de dood die meedogenloos neersloeg in onze rangen.<br />

Toch welde er op dat ogenblik nog iets menselijks op uit het diepste van ons binnenste; een gevoel dat<br />

ons hart vervulde met droefheid bij de gedachte aan hen die ons dierbaar geworden waren en die ons<br />

nu voorgoed verlaten hadden. Toen dat gevoel ons de keel toesnoerde en wij ons niet meer uiten<br />

konden, sprong Pantin plots op: 'Nom de Dieu', schreeuwde hij', 'ce champagne ne vaut rien. Voici le<br />

remède qui nous remontera le moral' en hij ontkurkte een fles cognac. Het gevolg hoef ik hier niet neer<br />

te schrijven. Het volstaat te weten dat ik de volgende morgen vroeg ontwaakte, niet in dat donzige bed<br />

waar ik toch zó op gesteld was, maar op het tapijt van het salon in gezelschap van enkele lege flessen.<br />

16 flessen<br />

Drie dagen hielden wij het uit in onze villa. Toen Pantin de derde dag, op zoek naar voedsel, had<br />

vastgesteld dat al onze manschappen uit Nieuwpoort-bad verdwenen waren, besloten wij, met<br />

tegenzin, ook maar te vertrekken. Het moest wel, want we hadden niets meer te eten.<br />

De voorbereidselen vorderden moeizaam, want Pantin was heel de morgen in de kelder bezig een<br />

assortiment gereed te maken, dat onze tocht naar De Panne zou meemaken. De Panne, zo hadden wij<br />

gehoord, was onze volgende bestemming. Daar zou de hergroepering en de hervorming van de fel<br />

gehavende eenheden van de infanterietroepen van onze legerdivisie plaatsgrijpen.<br />

Twee soldaten die, in de eenzaamheid van dit uitgestrekt duinengebied op de zeldzame paden en toen<br />

nog zeer smalle, door zand bijna bedolven wegen, een spoor trachtten te volgen dat hen naar De Panne<br />

moest leiden: dit aanzicht moet wel een komische indruk verwekt hebben bij een toeschouwer - zo er<br />

ooit een geweest is. Hoe lastig het ook ware geweest voor een normaal mens om die weg soms over<br />

zandheuvels te moeten volgen, des te moeilijker was het voor die twee zonderlingen die, wegens hun<br />

onzekere stabiliteit, deze afstand in zigzag vorm dubbel zo lang maakten. Zij schenen zich daar niet van<br />

bewust te zijn, terwijl ze, in de stemming waarin ze verkeerden, een liederenrepertoire ten gehore<br />

brachten waartussen de fameuze 'Madelon vient nous servir a boire' veruit de voorkeur genoot.<br />

Die twee, hoef ik het nog te zeggen, waren Pantin en de 'Ket'. Hun onevenwichtige toestand was het<br />

gevolg van hun afscheid aan de wijnkelder van de villa in Nieuwpoort-bad, én de zware lading geestrijke<br />

dranken verborgen in hun rugzakken en andere bergplaatsen in hun uitrusting.<br />

Toen we dan eindelijk de eerste villa's van De Panne bereikten, waren wij onmiddellijk het voorwerp van<br />

de algemene belangstelling. Die interesse hadden we zeker gedeeld, hadden we ooit de kans gekregen<br />

ons beeld in een spiegel te bekijken. Misschien waren we dan in een even hysterische lachbui geschoten<br />

als al de soldaten die ons omringden.<br />

Die belangstelling werd ons noodlottig, want daar stonden wij eensklaps voor onze eerste chef die<br />

geweldig uitvloog en ons allerhande vragen stelde, met veel 'waaroms' die hij ons de tijd niet liet te beantwoorden.<br />

Hij wendde zich tot twee officieren, die een beetje verder op de dijk wandelden, waarna<br />

hij ons naar de villa 'de Zeester' bracht. Daar zouden wij ons bij de commandant te verantwoorden<br />

hebben over ons ongedisciplineerd optreden.<br />

De commandant ... Welke commandant?<br />

Wij traden binnen in een groot salon waar, achter een tafel, een officier zat, die ik herkende als<br />

commandant Dendouw van de 2de compagnie van ons bataljon. Ik wist dat hij een grote vriend was van<br />

commandant Ruth, want ze hielden beiden van een goede borrel. De eerste chef noemde onze namen<br />

en vertelde hem wat wij op onze kerfstok hadden. Zoals wij daar zo beteuterd voor de nieuwe<br />

40


hoofdman stonden, wachtende op wat er met ons zou gebeuren, was zijn doordringende blik steeds op<br />

ons gericht. Hij moet zich afgevraagd hebben wat die uitpuilende dingen waren in onze zakken en wat<br />

de hals van die fles beduidde die uit de voegen van mijn kapotjas te voorschijn kwam. Daarop richtte hij<br />

zich tot de 1ste sergeant: 'C'est bien, chef, vous pouvez disposer.' Alleen met ons bekeek hij ons een voor<br />

een met een strenge blik. 'Hé bien, qu'avez vous à répondre aux accusations de votre premier chef?'<br />

Het was Pantin die antwoordde. Hij vertelde van de warboel op het front, van onze opzoekingen naar<br />

onze compagnie, van onze avonturen in Nieuwpoort-bad, ontstaan door het verlangen ook eens in een<br />

bed te mogen slapen. Hij vertelde alles naar waarheid, maar verzuimde te zeggen dat het ons bekend<br />

was dat kapitein Ruth dodelijk gewond werd, en vervolgde:<br />

- 'Et en quittant Nieuport-bains, nous avons eu une pensée pour notre capitaine Ruth et, dans la<br />

conviction de le retrouver ici, nous nous sommes chargés de quelques bouteilles, qui, j'en suis certain,<br />

lui feraient plaisir. Voilà, mon commandant.'<br />

- 'Hélas, le commandant Ruth a été grièvement blessé à Ramscapelle et, à partir de ce jour, je serai<br />

votre commandant.'<br />

- 'Nous regrettons beaucoup d'apprendre cette triste nouvelle, car tous, dans notre compagnie, nous<br />

aimions le capitaine Ruth.'<br />

- 'Je n'en doute pas. Moi aussi j'ai perdu un ami.'<br />

- 'Mon commandant, en tant qu'ami de notre estimé chef, pourriez-vous nous accorder votre pardon<br />

et nous permettre de vous offrir ces quelques bouteilles?'<br />

En zonder een antwoord af te wachten, zei Pantin tot mij:<br />

- 'Ket, mets les bouteilles sur la table.'<br />

- 'Ket?', zei de commandant.<br />

'Sapristi, je me souviens maintenant. C'est donc toi le 'Ket' de cette fameuse équipe de<br />

patrouilleurs, dont Ruth m'avait parlé. II parait que tu as déjà participé à quelques<br />

expéditions assez risquées.'<br />

- 'Mon commandant', zei ik, 'tout le mérite revient à mes compagnons. Je n'y suis pas pour beaucoup<br />

dans la réussite de ces expéditions.'<br />

- 'Voyons, voyons, pas de fausse modestie. J'en sais plus que tu ne penses.'<br />

En de commandant glimlachte.<br />

Intussen had Pantin al enkele flessen op tafel gezet. Ik voegde er de mijne bij. Er waren er in 't geheel<br />

16. Het was voor ons een hele opluchting en niet alleen wegens het gewicht van de flessen.<br />

'Sapristi', zei de commandant, 'il y a de quoi ressusciter un mort!' En terwijl hij dit zei, nam hij een fles<br />

cognac in handen, draaide en keerde ze, keek zenuwachtig rond en dan opeens tegen mij:<br />

'Ta baïonnette!'<br />

Ik gaf ze hem en, klets, de hals van de fles vloog in de kamer.<br />

'Ton gobelet, vite!'<br />

Ik reikte hem mijn aluminium beker aan en, na eerst geproefd te hebben, verdween de inhoud door zijn<br />

keelgat. 'Excellent', zei hij, 'c'est du vieux.' Een tweede beker cognac volgde dezelfde weg. Dan greep hij<br />

een andere fles en een tweede hals vloog door de kamer. Hij schonk er zich ook een beker van vol.<br />

Hij scheen helemaal vergeten te zijn dat wij daar voor hem stonden. Pantin knipoogde naar mij.<br />

Alles ging wel en al die spanning had ons zo goed als ontnuchterd. Ik zag een tinteling van voldoening in<br />

zijn ogen glinsteren toen de commandant zich ineens terug bewust werd van onze aanwezigheid.<br />

De strengheid was nu totaal uit zijn blik verdwenen en het was een heel ander mens die tot ons sprak.<br />

- 'Et vous autres, vous n'avez plus soif?'<br />

41


Pantin, l'homme du monde, de diplomaat, antwoordde:<br />

- 'Mon commandant, c'est la providence qui a dirigé nos pas vers cette cave miraculeuse et nous avons<br />

cru comprendre qu'en nous amenant là, devant ce bel assortiment de vins de qualité, son intention<br />

n'a pu être uniquement de nous faire venir l'eau à la bouche, mais sans aucun doute aussi, de nous<br />

inviter à en déguster quelques bonnes bouteilles. Ce, à quoi, nous nous sommes conformés. Mais, s'il<br />

est vrai que la boisson est faite pour étancher la soif, il est indéniable que voir boire donne soif, et,<br />

avec votre permission, mon commandant ....'<br />

en Pantin stak hem zijn beker toe.<br />

- 'Et toi, Ket?'<br />

0, het ijs was gebroken. Hij noemde mij nu ook al 'Ket' en ik herwon meteen mijn zelfzekerheid.<br />

- 'Je n'ai pas de gobelet, mon commandant.'<br />

- 'Hé bien, tu n'as qu'à boire dans ta gamelle.' Ik stak hem het deksel van mijn gamel toe.<br />

- 'Voilà, une bonne rasade. Cela te fera du bien, mon garçon. Ca monte à la tête et nous<br />

fait oublier toutes nos misères actuelles.'<br />

Aangemoedigd door zijn nu bijzonder goede stemming durfde ik hem vragen of zich onder de<br />

manschappen een genaamde Cyriel Martens bevond.<br />

- 'Qui est-ce, Martens?'<br />

- 'C'est celui des patrouilleurs de la 3/3 qui, deux fois déjà, a réussi à ramener des prisonniers.'<br />

- 'Tout seul?'<br />

- 'Avec un camarade, mon commandant.'<br />

- 'Qui savait parler aux boches en leur langue, n'est-ce pas, Ket?'<br />

- 'Oui, mon commandant.'<br />

- 'Je ne sais s'il est avec nous, mais je m'informerai et s'il n'est pas mort il réintégrera notre<br />

compagnie. Content?'<br />

- 'Merci, mon commandant.'<br />

's Anderendaags, heel vroeg in de morgen, werd ik wakker. Alweer op een tapijt dat heel bevuild was<br />

door weinig welriekende uitwerpselen die mijn verstoorde maag in grote mate had uitgebraakt.<br />

Ik walgde van mezelf en maakte direct aanstalten om die vuiligheid weg te werken. Ik vond niets<br />

bruikbaar voor dit doeleinde en, ten einde raad, nam ik een klein wollen karpetje dat ik dan maar als<br />

opneemvod gebruikte. Na tien minuten zag mijn slaapplaats er terug min of meer behoorlijk uit.<br />

Ik wekte Pantin die in een hoek nog vast te slapen lag. Na alle lege flessen en glasscherven<br />

weggenomen te hebben en gereed om de kamer te verlaten, bemerkte ik op een canapé een kussentje,<br />

dat ik dan heel voorzichtig onder het hoofd plaatste van de onder de tafel uitgestrekt liggende<br />

commandant. Daarna gingen we stilletjes buiten. Langsheen het strand pompten we onze longen vol<br />

met weldoende, frisse zeelucht. Later belandden we in de veldkeuken, waar een warme kop koffie ons<br />

helemaal terug in de plooien bracht. Om 10 uur plaatsten wij ons in de rangen. Daar werden onze<br />

namen bijgeschreven op de lijst van de in vorming zijnde compagnie van het 5de linieregiment.<br />

Het 25ste bestond niet meer.<br />

De frontlijn - november <strong>1914</strong><br />

Door bemiddeling van de nu in de geschiedenis getreden sluiswachter Cogge werd heel de landstreek<br />

tussen de IJzer en de spoorlijn Nieuwpoort-Diksmuide onder water gezet. Ook voorbij Diksmuide<br />

stonden grote gedeelten land achter de IJzerstroom blank. In deze overstroomde gebieden werden er<br />

door ons leger en ook door de vijand belangrijke voorposten opgericht op droog gebleven gronden.<br />

42


De afstanden tussen de vijandelijke stellingen waren heel wisselvallig. Voor Diksmuide bedroeg deze<br />

afstand de breedte van de IJzer, 15 à 20 meter, en op een bepaalde plaats, gekend als 'de<br />

dodenloopgraaf', slechts 5 meter.<br />

Ten zuiden van Diksmuide verwijdde de tussenruimte zich van 50 tot 200 à 300 m. Op sommige<br />

plaatsen, in Drie Grachten, voor Merkem en in Steenstraete, staken de wegen boven het watervlak uit,<br />

alsook eilandjes die van beide kanten voortdurend hardnekkig betwist werden.<br />

Dit gedeelte van de frontlijn, gaande van Nieuwpoort tot Steenstraete en later nog tot Boezinge aan de<br />

Ieperlee, werd het Belgisch leger toevertrouwd. Al de dorpen in de omgeving van deze verdedigingslijn<br />

werden door onophoudende bombardementen tot gruis geschoten.<br />

Boezinge<br />

Zuidschote<br />

Dit was de landstreek waar we nog vier lange jaren zouden ploeteren in water en slijk, in gezelschap van<br />

ratten, luizen en ander ongedierte. Onder het opwekkend geluid van kanonnengebulder en wederzijdse<br />

plagerijen met handgranaten en beschietingen van gekende zwakke punten op voorposten. Om de<br />

nachtelijke bezoeken aan onze buren van de overzijde niet te vergeten die ons dan, als bijzondere<br />

attractie, met lichtpijlen begroetten en met een regentje lood verwelkomden.<br />

Uit deze vier jaren zal ik trachten enkele gevallen naar voor te brengen die, net als zoveel andere, het<br />

leven van de soldaat in de loopgraven en in de kantonnementen beïnvloedden. De dagen, weken en<br />

maanden volgden zich op zonder dat we ons aan het begrip tijd stoorden. Alleen zomer en winter brak<br />

tot ons bewustzijn door, omdat we daarvan het aangename of het onaangename aan den lijve voelden.<br />

Wij aanvaardden deze levenswijze zoals men zich schikt in het noodlot waaraan geen uitkomst is en<br />

waarin we dus maar moesten berusten. Bij het beantwoorden van een brief vergde het soms heel wat<br />

hoofdbrekens en informatie voor we de juiste datum konden neerschrijven.<br />

43


Buiten enkele data die geschiedkundig vastgesteld werden of mijn leven uitzonderlijk beïnvloed hebben,<br />

kan ik niet bij benadering zeggen wanneer ik de feiten moet situeren die ik uit mijn herinneringen wil<br />

opgraven. Het zijn soms maar kleine voorvallen waarin de tijdsbepaling van geen enkele betekenis is.<br />

Madame Tack<br />

De sector van Nieuwkapelle, ook de 'eendensector' genaamd, omdat tal van watervogels neerstreken op<br />

de grote waterplas die ons van de Duitsers scheidde, was een betrekkelijk rustige sector.<br />

De gevechtsloopgracht was gegraven in de westelijke dijk van de IJzer, die vroeger als verkeersweg werd<br />

gebruikt. Achter deze dijk hadden we met graszoden, met aarde gevulde zakken en allerhande<br />

hulpmiddelen schuilhokken opgebouwd die ons moesten beschutten tegen de slechte<br />

weersomstandigheden.<br />

Daar sliepen wij op stro en wachtten we onze beurt af om in de gevechtsloopgracht twee uur lang te<br />

kijken of we tussen de eenden en de waterkiekens soms geen Duitsers ontdekten. Dat het er uiteraard<br />

kalm was, bewees het feit dat de oude Madame Tack die daar juist achter de dijk van de IJzer in een<br />

klein villaatje woonde, halsstarrig bleef weigeren dit te verlaten. Zelfs de militaire overheid was niet bij<br />

machte haar tot meer redelijke gevoelens te brengen. 'Zolang er nog een dak op staat, blijf ik hier', was<br />

altijd haar laatste woord. Zij was voor ons een welkome afwisseling, want niet zelden kwam zij, op haar<br />

ezeltje gezeten, langsheen onze schuilhokken en sprak zij een vriendelijk woord met de soldaten. Zij was<br />

een voorname, eerbiedwaardige dame met grijze haren, die lachte met de Duitse obussen die soms toch<br />

voor of achter de dijk in het water of in de weide terechtkwamen. Het duurde evenwel niet bijzonder<br />

lang of haar huisje werd het mikpunt van de Duitse artillerie. Zulke argumenten waren doorslaggevend,<br />

want nu verliet ze de villa.<br />

Twee dagen later bleef er nog slechts een hoop steen en gruis van over.<br />

Ringen<br />

Deze sector bood ons nog andere aantrekkelijkheden. Dankzij de Duitse kanonniers, die er ons nu en<br />

dan aan herinnerden dat het nog steeds oorlog was, ontstond er bij ons een soort nijverheid waarbij zij<br />

voor de grondstoffen zorgden. Telkens er in de omgeving een bom insloeg, startte er een loopkoers naar<br />

de nog rokende krater om de obuskop te bemachtigen, want die bevatte de grondstof, aluminium, die<br />

moest dienen om er ringen uit te smelten. Ringen, die dan met vijlen, schuurpapier en puntige mesjes<br />

zodanig bewerkt werden dat er door graveringen en uitsnijdingen reliëffiguren op voorkwamen, die als<br />

echte kunstwerken in een tentoonstelling hadden kunnen prijken. Ja, het was een origineel zicht om al<br />

die piotten voor hun hokken aan die ringen te zien werken, terwijl anderen ongeduldig op de<br />

volgende zending Duits aluminium zaten te wachten.<br />

Luizen<br />

Het was ook niet een alledaags schouwspel: bij mooi, warm weer, een grondige kledinginspectie<br />

bijwonen waarbij de soldaten spiernaakt voor hun hokken zaten en hun moordzuchtige instincten<br />

botvierden op de argeloze luizenkolonies. In de voegen van broekspijpen, vest, hemd of andere<br />

kledingstukken vonden die een geschikte plaats om hun eitjes in te verbergen alvorens in de behaarde<br />

warme plaatsjes van het menselijk lichaam een ideaal verblijf uit te kiezen ... Terwijl die arme luisjes<br />

meedogenloos tussen twee duimnagels werden doodgeplet, werden de eitjes tussen de voegen van de<br />

broekstof knetterend boven een kaarsvlam, verbrand. Wanneer de aldus gezuiverde soldatenplunje<br />

terug de onbeschaamde naaktheid van de Belgische krijger had bedekt, mocht deze laatste verzekerd<br />

zijn dat hij misschien voor de volgende tien minuten luisloos was.<br />

44


Ratten<br />

Maar niet alleen luizen waren ons zeer genegen, ook de ratten hielden zich op in onze nabijheid en<br />

wachtten het moment af dat het donker werd en de niet dienstdoende soldaten zich in hun<br />

‘appartementen' hadden teruggetrokken. Wanneer alles stil was, kwam een rattenpatrouille de plaats<br />

verkennen. Zij liep tussen de slapers door en snuffelde om en rond onze rugzak, die ons als hoofdkussen<br />

diende, en de 'besace' waar soms een korst brood of andere eetwaar in verborgen was. De broden<br />

moesten wij aan een koord laten bengelen in 't midden van ons hok. Om dat te bereiken sprongen de<br />

ratten omhoog en vielen dan terug op het deken dat onze lichamen bedekte. Wij voelden ze dan lopen,<br />

wipten onze benen omhoog waardoor ze op een andere slaper vielen, die ze dan op precies dezelfde<br />

wijze weer terugzond. Dat spelletje was zo doodgewoon geworden dat er zelfs niet meer over<br />

gesproken werd. Op deze kalme sector zagen we soms ook wel eens hogere officieren die zich daar<br />

waagden om hun frontstrepen, die zij in Frankrijk in Sainte-Adresse bij Le Havre verdienden, door zulke<br />

heldendaden te verrechtvaardigen.<br />

Op visvangst<br />

Dat er mogelijkheid bestond om te vissen wou ik zelf beproeven nadat ik tussen de rommel van een<br />

beschadigd huis een vishaak, of beter een grote verroeste palinghaak had gevonden. Mijn kennis van de<br />

vissport beperkte zich toen tot het besef dat aan een vishaak een aas moest gehecht worden en het<br />

geheel, verbonden met een draad voorzien van een vlotter, in het water moest geworpen worden.<br />

Met deze kennis gewapend maakte ik de vishaak schoon, verzamelde bij mijn wapenbroeders enkele<br />

eindjes dunne koord die aaneen-gebonden, volgens mijn begrippen, een fatsoenlijke vislijn vormden.<br />

Nog een kurken stop als vlotter, een dikke worm aan de haak en ik wierp, bij de eerste<br />

avondschemering, het hele zootje de IJzer in.<br />

De volgende ochtend heel vroeg was het mijn beurt om in de loopgraaf de wacht op te trekken.<br />

Met tussenpozen werd er met shrapnels naar onze linies geschoten en de onzen beantwoordden deze<br />

morgengroet met gelijke munt. Dat was allemaal heel normaal. Maar, wat niet normaal was, was dat de<br />

kurken stop van mijn vislijn nergens te bespeuren viel. Het was nu al licht geworden, maar dit kon mij<br />

niet beletten dat ik over de dijk wipte en naar het water duikelde. Daar beneden was ik voor de moffen<br />

onzichtbaar door de verhevenheid van de dijk aan de overkant. Ik hoorde een paar kogels fluiten.<br />

Hadden ze mijn sprong dan toch opgemerkt, of hadden ze maar naar eenden geschoten? Nu, waar ik<br />

zat, kon mij dat niet deren. Ik trok aan de lijn, maar die moest ergens vastgehaakt zitten. Enkele lichte<br />

snokken aan de koord en dan opeens kwam ze los. Onmiddellijk voelde ik weerstand. Met kloppend hart<br />

haalde ik bij en ... ja, daar kwam hij boven, een zich in een knoop kronkelende grote paling. Op dat<br />

ogenblik suisde weer een shrapnel door de lucht. Met draad en al smeet ik de paling over mijn hoofd in<br />

de loopgraaf en ik volgde bijna even snel. Het was tijd, want de shrapnel ontplofte boven de loopgraaf.<br />

Dat was juist op het nippertje, maar de paling was het waard. Het was er een van 700 gram, zoals even<br />

later in de keuken van de compagnie werd vastgesteld. Daar, op 2de linie, werd hij door onze kok op<br />

meesterlijke wijze gebakken en nog nooit werd een paling met zoveel smaak opgepeuzeld.<br />

Diksmuide<br />

De beelden die deze naam mij voor de geest roept, blijven mij onuitwisbaar in het geheugen geprent en<br />

ik zie niet duidelijk welke ik als eerste uit mijn herinneringen moet ophalen. Het valt me des te moeilijker<br />

omdat wij deze sector herhaalde malen voor een bepaalde duur bezet hebben en de opeenvolging van de<br />

gebeurtenissen mij totaal ontsnapt. Laat ik eerst even trachten een topografisch beeld op te hangen van<br />

het gebied dat met de benaming ‘sector van Diksmuide’ gekenmerkt werd.<br />

45


De meelfabriek, beter gekend als de 'minoterie', was een in puin geschoten hoog gebouw dat de<br />

Duitsers in een stevig en berucht bolwerk herschapen hadden. Het bevond zich aan de overkant van de<br />

IJzer en beheerste, door de verhevenheid van de massa puin en steen van de vernielde fabriek, de IJzer<br />

noord- en zuidwaarts tot op een verre afstand en ook geheel het gebied dat zich achter deze lijn in de<br />

diepte uitstrekte. Tal van machinegeweren waren in deze versterking opgesteld en die zaaiden dood en<br />

verderf overal waar levende wezens zich onbeschut in hun bereik waagden.<br />

Een beschutting tegen dit<br />

moordend gedrocht drong zich op<br />

wilde men stand kunnen houden<br />

met een maximum beperking aan<br />

doden. Zo ontstond een loopgravennet<br />

tot wel twee kilometer<br />

diep achter de frontlinie. Een net<br />

dat de eerste, tweede en derde<br />

gevechtslijnen onderling verbond<br />

en waarin vertakkingen leidden<br />

naar stellingen van mortieren en<br />

torpedolanceerbuizen, naar sterke<br />

in gewapend beton opgetrokken<br />

'blockhausen' en verder naar de<br />

keukeninstellingen. Kortom, een zeer ingewikkelde doolhof waar plaatsbenamingen waren aangebracht<br />

om er zijn weg in te vinden. Al deze loopgraven waren niet in de grond gegraven; dit bleek onmogelijk<br />

omdat men bij de eerste schop in de grond reeds in het water zat. Ze werden dus bovengronds<br />

opgebouwd met zakjes aarde (vandaar de benaming 'vaderlandzakjes', omdat we de rest van ons kleine<br />

vaderland in zakjes staken), aan de binnenwand versterkt met houtvlechtwerk en boven overdekt met<br />

golfplaten die ook nog met zakjes aarde bedekt werden. Het geheel werd in zigzag vorm en met<br />

traversen gebouwd door genietroepen die alles tijdens donkere nachten en dikwijls onder moorddadig<br />

geschut moesten aanbrengen. Velen hebben er het leven bij verloren. De schade die dagelijks door<br />

bombardementen werd aangebracht moest, waar mogelijk, onmiddellijk doch meestal 's nachts door de<br />

pikettroepen van 2de en 3de lijn hersteld worden. Melden we nog als bijzonder gekende plaatsen op deze<br />

sector: de Locomotief, de Dodenloopgraaf, de Kazerne, de Cavalier en over de IJzer de Grote voorpost.<br />

In de gevechtsloopgraaf waren we van de Duitsers gescheiden door de breedte van de IJzer, zegge 20 m.<br />

Die loopgraaf was speciaal versterkt en tandvormig in traversen gebouwd tot boven manshoogte.<br />

Dikke stalen platen voorzien van schietgaten maakten front met de vijandelijke stellingen aan de<br />

overkant.<br />

Een voorraad handgranaten stond in ons bereik, want die tuigen waren daar meestal in gebruik.<br />

De afstand, 20 m, was niet ver en gemakkelijk met een berekende worp te overbruggen. En dat dachten<br />

de moffen ook, want zoals kinderen met steentjes naar elkaar gooien, zo deden wij, mannen, dat<br />

spelletje dan maar met handgranaten. Terwijl de ene wierp, keek de andere in de lucht, want die moest<br />

tijdig verwittigen als er een Duits exemplaar uit de hemel naar ons toekwam. Een kleine berekening<br />

met, zo nodig, een sprong opzij achter de traverse en dat dingetje mocht daar dan heel alleen<br />

ontploffen. Dat kon zo soms uren duren en hing grotendeels af van de genegenheid die de opponenten<br />

voor elkaar voelden. Als het Pruisen waren, werd het een lastige karwei, want dan kregen we nekpijn<br />

van steeds maar in de lucht te gapen. Waren het Beierse soldaten dan moesten we geen nekkramp<br />

vrezen, want daar hielden ze zelf blijkbaar ook niet van.<br />

46


Mit vielen Dank<br />

Op zekere dag - het was ongewoon rustig geweest - kwam er een Duitse granaat door de lucht gevlogen<br />

en die viel in het compartiment naast het onze. Mijn buurman kwam schuilen en we wachtten naar de<br />

ontploffingsknal, maar die kwam niet. Hij keek even achter de traverse en, in plaats van een granaat, lag<br />

daar een fles, een doodgewone bierfles, met een papiertje in. Hij haalde het er uit, gaf het mij en ik las:<br />

'Bitte, gestatte Sie unserem Koch die Suppe bringen zu lassen wenn er die camouflierte Brücke passiert.'<br />

'Die Bayrischen Kameraden von gegenüber.'<br />

Ik schreef op een ander stuk papier: 'Wir tun das Notwendige und wünschen Sie guten Appetit.'<br />

En de fles werd teruggestuurd. Onmiddellijk werd de mitrailleur verwittigd. Later kregen wij met de<br />

vliegende post weer een briefje: 'Mit vielen Dank'.<br />

De dagen die daarop volgden leken ons bijna vakantiedagen.<br />

In een Blockhaus<br />

Vanuit onze sector werd er meermaals getracht met zware brisantbommen en diep borende torpedo's<br />

de minoterie het zwijgen op te leggen. Onze gevechtsstellingen juist ervoor moesten in dat geval<br />

ontruimd worden. Van op afstand konden wij in de lucht de baan volgen van die zware projectielen en<br />

ze zien neerkomen op en rond de geduchte verschansing. De Duitsers lieten dat niet zonder meer<br />

gebeuren en zetten een vergeldingsbombardement in op heel de sector. Bij zulk een titanenkamp nam<br />

al wat lopen kon zijn toevlucht tot de blockhausen. Eens sloop ik een blockhaus binnen waar al drie rijen<br />

mensen boven op elkaar lagen. De ondersten jammerden onder het gewicht van diegene die boven hen<br />

lagen, maar niemand durfde weg. Het blockhaus schudde en daverde van de zware bommen die in de<br />

omtrek neerkwamen. Een viel er zelfs bovenop. De muren van meer dan een meter dik gewapend beton<br />

hielden stand, maar steenbrokken, betongruis en stof vielen op ons neer en verpestten de lucht.<br />

Tot overmaat van ramp sloeg een andere bom in op vijf meter van de ingang waardoor een dikke<br />

aardlaag deze enge opening afsloot van de buitenlucht. In het blockhaus hoorde men het kermen en<br />

huilen van zij die onderaan lagen en zich hees riepen dat zij stikten. Een paar jongens wroetten de aarde<br />

weg voor de ingang om verse lucht binnen te laten. Toen het bombardement minder hevig werd, werkte<br />

iedereen zich naar buiten.<br />

Neen, niet iedereen, want enkelen bleven liggen: gestikt. Eens viel er een Duitse torpedo rakelings naast<br />

een blockhaus van 6x3 meter. Het werd verticaal omhoog getild en bleef op zijn linkerzijvlak staan,<br />

onbeschadigd.<br />

Boyau de la mort<br />

De dodenloopgraaf, boyau de la mort, was bijzonder 's nachts het doelwit van de machinegeweren uit<br />

de minoterie. Bijna onophoudend maaiden de moffen de bovenste laag zakjes van de loopgraaf weg.<br />

De aarde uit die zakjes viel op de bodem van de loopgraaf waar, om de twee meter, een man zat die tot<br />

taak had met die aarde nieuwe zakjes te vullen en deze dan op de plek te leggen waar de anderen<br />

waren weggeschoten. Op de twee uur, dat ik daar eens heb gezeten, had ik juist geteld 25 zakjes gevuld<br />

en teruggeplaatst. Alhoewel dat zakkenvullen nu precies geen werkje was dat ik erg op prijs stelde,<br />

verkoos ik het toch boven met mijn oor op de grond te liggen luisteren of de Duitsers de loopgraaf niet<br />

ondermijnden, maar dat was dan weer een tijdverdrijf voor anderen.<br />

47


De moffen die de schuld waren dat wij onze tijd met deze idiote bezigheden moesten verknoeien,<br />

wensten wij al de gevolgen van buikkrampen die onze geduchte ’Cavalier’ scherpschutters in hun broek<br />

konden leggen. De 'Cavalier' was een gebetonneerd en met een stalen koepel overdekt mitrailleursnest,<br />

dat een waardige repliek gaf aan de verwenste en nooit verzadigde minoterie.<br />

Gas<br />

De 'Kazerne' was een blockhaus van ruim 6 meter lang, verdeeld in twee compartimenten, stevig<br />

gebouwd in gewapend beton, bijna onder de neus van de vijand, aan de zuidelijke rand van Diksmuide.<br />

Het eerste compartiment was de voorraadkamer van enkele gasbonbonnes (gascilinders). Die wachtten<br />

daar om in gebruik gesteld te worden tot wanneer het hoger commando daartoe de bevelen gaf aan<br />

een gespecialiseerde Franse groep techniekers. De sector van Diksmuide bleek niet erg in de smaak te<br />

vallen van deze Fransen, want eens luisterde ik hun gesprek af waarbij er een uiting gaf aan zijn<br />

ongenoegen met te zeggen: 'Quel sale trou. C'est pis qu'à Verdun ici!' Het tweede compartiment was<br />

voorbehouden als schuilplaats wanneer hevige bombardementen de eerste linies bestookten.<br />

Het was door een opening binnen met de gaskamer verbonden.<br />

Zekere dag moesten wij andermaal onze loopgraaf ontruimen en met twaalf man in het lege<br />

compartiment van het blockhaus plaatsnemen. Zware Engelse kanonnen op treinsporen, ver achter het<br />

front opgesteld, zouden trachten de minoterie klein te krijgen. Met een geluid van een sneltrein vloog<br />

het eerste projectiel over onze hoofden om ergens nabij Esen, drie kilometer voorbij Diksmuide neer te<br />

vallen. Een ander volgde en viel op de puinen van de stad. Een derde ontplofte in onze lijnen. Een vierde<br />

viel in de IJzer recht voor de minoterie en de vijfde maakte een reuzenkrater recht voor de 'Kazerne'.<br />

Wij werden als het ware dooreengeschud en een van onze kameraden werd door de luchtverplaatsing<br />

naar buiten gezogen. In het compartiment naast het onze riep een Fransman: 'Gaz, mettez vos<br />

masques.' We waren weldra in een gaswolk gewikkeld. De door de ontploffing verwekte beving had een<br />

lek geslagen in een van de gasflessen; lek dat de Fransen trachtten te stoppen. Wij durfden het<br />

blockhaus niet verlaten, want de Duitsers beantwoordden die aanval op de minoterie met een geweldig<br />

bombardement, doorspekt met brisantbommen en torpedo's, waarin de onzen zich dan met gelijke ijver<br />

mengden. Toen na een half uur dat vuurwerk enigszins verminderde, was de gaslek gestopt en konden<br />

we buiten onze gasmaskers afnemen. Het Engelse zwaar geschut had meer schade aangericht bij ons<br />

dan bij de vijand. Geen enkele maal werd de minoterie getroffen.<br />

De met duizenden kogels doorzeefde locomotief die met tender en wagon midden in de sector op de<br />

verhoogde spoorwegberm stond, had nu ook zijn laatste wagon verloren.<br />

48


Een vlot<br />

De voorpost juist bezuiden Diksmuide was vroeger het erf geweest van een groot pachthof, waarvan<br />

nog enkel een hoop stenen overbleef. Die voorpost was dag en nacht door soldaten bezet. Om hem te<br />

bereiken moest de IJzer overgestoken worden en dit kon alleen 's nachts gebeuren door middel van een<br />

vlot waarop een tiental mensen konden plaatsnemen. Het was altijd een gewaagde onderneming, want<br />

de machinegeweren van de 'minoterie' beheersten de IJzer tot op een lengte van 2 kilometer. In de loop<br />

van de nacht werd dat vlot meermaals gebruikt en 's morgens heel vroeg als het nog donker was, moest<br />

de 'corvée de vivres' op de tweede lijn de kost voor de ganse dag gaan halen voor de manschappen van<br />

de voorposten. Bij elke overzet bekroop ons een benauwd gevoel, de Duitsers wisten immers dat dit<br />

dikwijls per nacht gebeurde. Telkens wanneer het vlot werd gebruikt, ging dat gepaard met een piepend<br />

geluid van de katrol, die door middel van een stalen kabel het gevaarte moest overtrekken.<br />

Dat piep, piep, piep, klonk ons in de stille nacht wel honderd maal sterker in de oren dan het werkelijk<br />

was en ons hartje was maar een boon groot bij de gedachte dat de moffen het zouden horen en hun<br />

machinegeweren op ons zouden richten, zoals dat al dikwijls was gebeurd en er slachtoffers waren<br />

gevallen. Om dat piepen van de katrollen tegen te gaan smeerden wij ze met boter, hetgeen niet altijd<br />

een afdoend middel bleek te zijn.<br />

Mijn goede ster<br />

Zekere nacht was het mijn beurt om eten te gaan halen. Wij betrokken toen met acht man een kleine<br />

vooruitgeschoven post die met prikkeldraad was omgeven. Ik was erg blij dat ik even uit dat nest weg<br />

kon, want het laatste uur was het er bijna niet meer uit te houden. Obussen ploften er in de nabijheid<br />

neer en soms wel heel dichtbij. Ik vertrok met 8 'gourdes' of veldflessen en de zak voor brood voor ons<br />

allen. Alles verliep goed. Bij de terugtocht, toen het vlot bijna de overkant bereikt had, traden de<br />

machinegeweren van de minoterie in actie. Kogels floten om ons heen. Toen we op de oever sprongen,<br />

werd een man in de arm getroffen. 'Geluksvogel', zeiden wij tegen hem. Hij werd bijna gefeliciteerd,<br />

want dat was een ideaal wondje, dat hem wel enkele weken vakantie zou bezorgen. Die 'chance' is niet<br />

voor iedereen weggelegd dacht ik nog bij mezelf terwijl ik mij met beklemd gemoed op weg begaf naar<br />

dat rotnest, waar ik mijn kameraden zou vervoegen. Halverwege, in 'no man's land', kwamen twee<br />

makkers mij tegemoet gelopen. 'Berquin', zei een, 'onnodig nog verder te gaan. Er zijn drie doden en<br />

twee gekwetsten. Een obus is in 'den Abri' gevallen. Wij lopen rap naar de hulppost van het Rode Kruis.'<br />

Zij hadden niets omdat ze vóór de post, op de grond, op wacht lagen. Een van de 8, met koffie gevulde<br />

veldflessen, die ik had meegebracht, was door een kogel geraakt en leeggelopen.<br />

Neen, niet iedereen mocht van 'chance' spreken in deze oorlog, maar ik wel, want weer eens was mijn<br />

goede ster mij genadig.<br />

Stille Nacht - Heilige Nacht: Kerstnacht 1916<br />

Wie ooit al twee jaar lang geleefd heeft tussen een groep mensen, voor wie doodsgevaar hun dagelijks<br />

brood betekende, voor wie de gedachte aan hen, die zij moesten achterlaten, hun hart met kommer en<br />

weemoed vervulde, voor wie de hoop op een meer menselijk bestaan in een betere toekomst zich als<br />

een ijdel droombeeld voor hun geest spiegelde. Wie ooit twee lange jaren in deze mensonwaardige<br />

omstandigheden heeft geleefd, zal begrijpen dat allen op het front, wat ook hun overtuiging was, onder<br />

de indruk kwamen van het feestelijk gebeuren dat telkens met kerstnacht vereeuwigd wordt:<br />

de geboorte van een Goddelijk Kind.<br />

Dat, in ons ellendig bestaan, ons aller gedachten zich als een gebed keerden tot dat kleine wicht dat als<br />

een verlosser op aarde kwam en het symbool was van vrede voor alle mensen van goede wil, was<br />

aangrijpend en diep ontroerend. En wanneer dan, midden in de nacht, vanuit de Duitse loopgraven<br />

49


echt tegenover ons, zich een stem verhief en heerlijk, subliem, het 'Stille Nacht, Heilige Nacht', ten<br />

hemel zong, luisterden wij allen, vrienden en vijanden, ingetogen en tot in de grond van ons wezen<br />

bewogen, naar het wondermooi lied dat ons op dat onvergetelijke moment allen verenigde.<br />

De Duitse zanger met zijn machtige, mooie stem sprong overmoedig boven op de loopgraaf en<br />

vervolgde, daar in het maanlicht in het zicht van iedereen, zijn diep ontroerend lied. Toen de laatste<br />

klanken in de stilte van deze kerstnacht wegstierven, klauterden veel van onze jongens ook boven onze<br />

loopgraaf en betekenden met samengevoegde handen boven hun hoofd hun dank en vredelievende<br />

gevoelens, welke onmiddellijk door de Duitsers op dezelfde wijze werden beantwoord.<br />

Ware er geen water tussen ons geweest, we zouden zeker naar elkaar toegelopen zijn en verbroederd<br />

hebben.<br />

Geen schot werd er gelost. Die nacht was er vrede op aarde.<br />

Op eendenjacht<br />

De weg vanuit Reninge naar Noordschote was een gevaarlijke weg. Hij stond dagelijks onder het vuur<br />

van de Duitse kanonnen en die weg moesten wij nemen, telkens wanneer de aflossing plaatsgreep van<br />

de troepen die de sector van Drie Grachten bezetten. Voor de gevechtsloopgraaf van deze sector<br />

bevonden zich enkele kleine voorposten, verspreid op eilandjes in het overstroomde gebied. Buiten de<br />

artilleriebedrijvigheid was er van geweergeschut weinig te vrezen op eerste linie. De voorposten lieten<br />

meer van zich horen. Dat was de schuld van de eenden en andere watervogels, die deze moerasachtige<br />

streek uitkozen om voor het nageslacht te zorgen. Hier en daar stond nog een stuk paal of piket boven<br />

water en daar kwamen zich nu en dan reigers op neerzetten. Dat was telkens een uitstekende<br />

gelegenheid om ons scherpschutterstalent te beproeven. Ook de Duitsers speelden dat spelletje mee.<br />

Het gebeurde wel meer dat we van beide kanten op eenzelfde eend mikten. Als het ons lukte om er een<br />

of meerdere te treffen, werd die plaats op een herkenningsplannetje met een kruisje aangetekend en<br />

's nachts gingen we dan met twee man op zoek naar onze buit. Dat was niet ongevaarlijk, want wij<br />

moesten dan door plassen en gewas, soms wel 200 meter voor onze linies in 'no man's land', onze<br />

vogels trachten op te sporen. De moffen, behept met hetzelfde jagersinstinct als wij, ploeterden daar<br />

ook in 't rond en in de donkere nacht was het soms moeilijk de vriend van de vijand te onderscheiden.<br />

Dat ondervond ik tijdens een van de vele nachtelijke speurtochten naar ons waterwild, toen ik niet ver<br />

van mij geritsel hoorde in het gras. Ratten, dacht ik bij mezelf, maar toch scherpte ik mijn gehoor.<br />

Mogelijk was het ook mijn kameraad die niet veraf kon zijn. Het was pikdonker. Daar hoorde ik het<br />

weer, duidelijker. Ik verwachtte mijn naam te horen noemen. In plaats daarvan hoorde ik een naderend<br />

fluisterend gesprek:<br />

- '…………… du nichts gehört Franz?'<br />

- 'Aber nein, das sind nur Ratzen.'<br />

- 'Es ist so dunkel das man gar nichts sehen könnte. Wie sollst du die Ente finden können?'<br />

- 'Suchst du mahl hierher beim Piket.'<br />

Ja, zoek maar rond de paal, dacht ik. Ze wisten niet dat ik die eend al in mijn zak had. Ik hield me koest<br />

achter mijn struik tot ze verdwenen waren.<br />

In het kantonnement was het voor ons steeds een feestje bij Marie, de boerin van het pachthof, die de<br />

beestjes op zo kundige wijze wist gereed te maken, dat we na de beentjes ook nog duimen en vingers<br />

aflikten.<br />

50


Een snotneus<br />

Om de sector, bezuiden Drie Grachten naar Steenstrate toe te bereiken, moesten wij een heel eind door<br />

een overstroomd gebied op een ongeveer 2 kilometer lange passerelle lopen. Deze loopbrug was<br />

gebouwd op staken met dwarsliggers verbonden, waarop plankjes waren aangebracht. Dit loopvlak was<br />

nog geen meter breed en op vele punten niet meer waterpas, doordat de staken daar mettertijd dieper<br />

in het water gezakt waren. Er ontstonden zo licht hellende gedeelten die bijzonder geschikt waren om,<br />

bij vochtig weer of ijsgang, onze lichamen aan allerlei kronkelingen en acrobatische<br />

evenwichtsoefeningen te onderwerpen. Dat dit gepaard ging met in alle toonaarden uitgekraamde<br />

verwensingen hoeft geen betoog. Op die passerellen mocht niet gerookt worden om de vijand geen<br />

aanleiding te geven ons met kogels of granaten te bestoken.<br />

Het was al een zware dag geweest; met volledige uitrusting hadden we het lange traject van ons<br />

kantonnement in Stavele naar de frontlijn nabij Steenstrate afgelegd. De laatste kilometers die ons nog<br />

van onze bestemming scheidden, zouden wij op de lange loopbrug moeten afleggen boven het<br />

overstroomde gebied. Het was guur winterweer en de nacht meldde zich stikdonker toen de lange sliert<br />

soldaten zich moeizaam voortbewoog op de passerellen. De plankjes van de loopbrug waren glad door<br />

bevroren mist. De man die mij voorafging was totaal onzichtbaar, alleen het aluminium van zijn<br />

versleten gamel tekende zich vaag af in het donker kader van mijn gezichtsveld en dat liet mij toe hem<br />

te volgen tot opeens ...... patatras! Daar gleed ik uit op een scheve plank en viel ik door het ijs in het<br />

water. Het was gelukkig niet diep, maar zwaar geladen plakte ik op de bodem.<br />

Ik werd eruit getrokken en, en avant, vooruit, er is geen oponthoud mogelijk op de passerelle.<br />

Druipnat, terwijl het water van mijn soldatenpak en uit mijn rugzak vloeide en ik een voetbad in mijn<br />

schoenen nam, nam ik opnieuw plaats in de file. In de loopgraaf gekomen was bijna alles stijf bevroren.<br />

Ik had geen verschoon. In mijn rugzak was alles doornat. Dan maar mijn kleren uitgetrokken en<br />

uitgewrongen voor zover de vorst dat mogelijk maakte. En nu zult u denken, dat ik daar ten minste een<br />

longontsteking had opgedaan. Neen hoor. Zelfs nog geen snotneus.<br />

Een interessante vangst<br />

Op deze sector waren er meerdere droge plaatsen, waarop zich kleine voorposten bevonden en, evenals<br />

in Drie Grachten, werd er wel eens op waterwild geschoten. De Duitse stellingen waren echter te<br />

dichtbij en de nachtelijke bedrijvigheid aan beide kanten te groot om zich in het no man's land, dat<br />

steeds hel verlicht werd door zweeflichten, te wagen. Deze lichten, die ongeveer een minuut bleven<br />

zweven, gaven aanleiding tot hevig geweervuur, wanneer in hun schijnsel echte of ingebeelde<br />

patrouilleurs opgemerkt werden. Wij hadden ondervonden dat er momenten waren dat er door de<br />

vijand voor onze linies niet werd geschoten. Dat was altijd verdacht en als onze eerste lijn dan nog met<br />

shrapnels bestookt werd, dan mochten wij aannemen dat de Duitsers iets in hun schild voerden en dan<br />

was het ook heel normaal dat er ons werd gevraagd eens te gaan onderzoeken wat er gaande was.<br />

Door onze mitrailleurs werd dan de strook grond, waar wij onze opdracht zouden uitvoeren, gedurende<br />

een tiental minuten letterlijk afgemaaid. Daarna zouden de onzen dat terrein een uur lang niet meer<br />

beschieten om onze verkenning niet te storen. Normalerwijze moesten we dan terug zijn.<br />

Samen met mijn kameraad kroop ik door het hoge gras tot aan de Ieperlee. We volgden steeds kruipend<br />

de boord van het water en bleven soms met het oor op de grond luisteren. In de vage schijn van een<br />

verwijderd parachutelicht scheen het mij, dat ik iemand zich haastig had zien bukken. We kropen<br />

stilletjes verder en, daar hoorden we in het water plassen. Daarna niets meer. We vorderden traag<br />

verder langs de waterkant, stootten tegen een lage piket en nog een op nog geen meter verder.<br />

Dit intrigeerde mij. Waarom waren die palen daar geplant? Bij nader onderzoek ontdekte ik daar een<br />

overgang naar de andere oever van de Ieperlee. Het was een soort van onderwater liggende loopplank.<br />

Dat was een belangrijke ontdekking. De tijd vorderde en we moesten terug, want binnenkort moest de<br />

51


eschieting beginnen. Op onze terugtocht hoorden we, men zou zeggen, een licht gekreun. We slopen<br />

de kant uit vanwaar het geluid kwam en vonden een gewonde Duitse soldaat.<br />

Hij dacht dat zijn makkers hem kwamen halen. Ik ontnam hem zijn revolver. Hij was in de zij geraakt en<br />

kon niet staan. Wij namen hem mee naar onze lijnen. Het was een goede vangst die interessante<br />

gegevens verstrekte over de vijandelijke bedrijvigheid voor onze sector.<br />

Ja, er was soms nog wat anders te vinden in 'no man's land', dan dode vogels en ratten.<br />

Het proefkonijn<br />

Het was die dag weer druk geweest op de sector van Diksmuide. Door Duitse vernielingsbombardementen<br />

was veel schade aangebracht aan de loopgraven en tunnels, zodat een gedeelte van de<br />

troepen, die bezuiden Diksmuide achter de IJzerdijk gelegerd waren, hadden moeten bijspringen om de<br />

schade zo vlug mogelijk te herstellen. De ganse nacht werd er doorgewerkt. Omdat ik mij onwel voelde,<br />

was ik in de schuilplaats gebleven. Tegen de morgen kwamen de mannen terug.<br />

Ik voelde mij nog steeds loom en zwaar in het hoofd, met pijn in de lenden en het achterhoofd. Ik ging<br />

naar de hulppost van het Rode Kruis waar Dr. Gillis mij nauwkeurig onderzocht. Hij overhandigde mij<br />

een briefje en zei dat ik mij zonder uitstel naar de Rode Kruispost van St.-Jacobskapelle moest begeven.<br />

Ik pakte al mijn spullen bijeen en haastte mij op weg door de loopgraven. Na honderd meter viel ik op<br />

de grond, stond terug recht, deed nog enkele stappen, viel weer, probeerde het nog eens, maar kon<br />

bijna niet meer recht komen. Ik besefte dat ik er nooit zou geraken. Mijn krachten verminderden geleidelijk<br />

en ik ging terug, meestal kruipende, naar mijn schuilplaats.<br />

Mijn kameraden sliepen vast, vermoeid van het nachtwerk. Ik at een weinig soep 's middags en bleef<br />

liggen tot wanneer er 's avonds aanstalten gemaakt werd voor de aflossing. Wij zouden vier dagen rust<br />

genieten in onze kantonnementen in Alveringem.<br />

Maar het ging slecht met mij. Ik kon mij nog met moeite staande houden. Onze luitenant werd erbij<br />

geroepen. Hij verwittigde het Rode Kruis en zo kwam het dat ik op een berrie werd gelegd en twee<br />

brancardiers zich met mij op weg begaven. Het was al donker geworden en de aflossende troepen<br />

kwamen door de loopgraven naar onze stellingen toe.<br />

Een aflossing op de sector van Diksmuide ging altijd gepaard met hevig vijandelijk geschut.<br />

De mitrailleurs van de 'minoterie' bezaaiden de streek met duizenden kogels. Obussen en shrapnels<br />

vielen langs alle kanten op de sector neer of ontploften in de lucht. Dat was nu ook het geval.<br />

Met een draagberrie was het onmogelijk in de loopgraven te zwenken, daarom moesten de twee<br />

brancardiers een oude kapotgeschoten weg nemen, waar geen dekking mogelijk was.<br />

Aldus blootgesteld aan de vernietigende en dood zaaiende elementen, renden ze steeds verder over de<br />

omgewoelde grond. Ik hoorde het fluiten van kogels, het inslagen van obussen en ik zag in de lucht links<br />

en rechts shrapnels ontploffen, tot een grote vlam met een geweldige knal boven mijn hoofd het laatste<br />

was dat tot mijn besef doordrong. Wat was er gebeurd? Een zware 'koolzak' (een zware shrapnel) was<br />

boven ons hoofd ontploft. De brancardiers hadden zich instinctmatig gebukt, de achterste boven mij,<br />

want hij werd dood boven op mijn lichaam aangetroffen. De andere was zwaar gewond en riep om hulp.<br />

Ikzelf was buiten bewustzijn. Ik kwam terug bij in de hulppost van St.-Jacobskapelle, waar een dokter<br />

over mij gebogen was, met in zijn handen het briefje, dat ik dezelfde morgen van Dr. Gillis ontvangen<br />

had.<br />

- 'Hoe gevoelt gij u?', vroeg hij.<br />

- 'Zeer vermoeid en zwak, dokter.'<br />

- 'Hebt ge ergens pijn?'<br />

- 'Neen, dokter.'<br />

En dat was werkelijk zo, ik voelde nergens geen pijn meer. Hij vertelde mij nog dat de twee brancardiers<br />

dood waren.<br />

52


Ik hoorde hem buiten tegen iemand zeggen:<br />

'Hoeveel tijd hebt ge nodig om Dunkerque te bereiken?'<br />

- 'Ongeveer één uur', was het antwoord.<br />

- 'Goed, zorg ervoor dat ge daar vóór één uur zijt. Het is dringend. Na 1 uur hoeft ge u niet<br />

meer te haasten, want dan is er geen hulp meer nodig.'<br />

Dat was bijna mijn doodvonnis dat ik hoorde uitspreken. Maar ik had er geen gevoel voor, het liet mij<br />

onverschillig.<br />

Ik werd op een berrie vastgebonden in een ambulancewagen. De chauffeur deed zijn best om op tijd in<br />

Rosendaël te zijn, want hij reed zo snel, dat ik zeker met berrie en al zou rondgeslingerd zijn geworden,<br />

indien ze niet vastgebonden was geweest.<br />

Ik had de indruk dat we terug het front naderden, want ik hoorde zware knallen en hevig kanongeschut<br />

steeds duidelijker, steeds dichterbij. De wagen stopte. Een bel klingelde en een paar ogenblikken later<br />

werd ik uit de ambulance gehaald. Ik zag nu wat de reden was van al dat gedonder.<br />

Zoeklichten doorkruisten de hemel en afweergeschut beschoot de vliegtuigen die Duinkerke met<br />

bommen bestookten.<br />

Binnen in het ziekenhuis werd ik onmiddellijk in een bad gedompeld. Daarna zag ik mij omgeven door<br />

dokters en ziekenverpleegsters. Plat uitgestrekt op een operatietafel werd een gat in mijn ruggengraat<br />

geboord, maar daar voelde ik niets van. Een serum werd daar ingespoten, zo is mij later verteld, en dat<br />

zou mijn redding geworden zijn. Ik werd in een kamer afgezonderd en onder bewaking van een<br />

verpleger verder met rust gelaten. Ik hoorde aldoor maar de woorden uitgesproken door een zuster:<br />

'0, docteur, ses yeux coulent.' En de dokter die dan antwoordde: 'Ce ne sera rien, je pense. On verra<br />

bien demain.'<br />

Zou ik morgen nog leven?<br />

En de morgen kwam met een geneesheer voor mijn bed. Hij bekeek mij vriendelijk glimlachend.<br />

'Comment vous sentez-vous, mon garçon?'<br />

'Mais, je me sens bien, docteur.'<br />

'C'est merveilleux', hoorde ik hem stilletjes zeggen.<br />

Ja, ik voelde mij goed, maar toch was alles mij vreemd. Ik kon spreken, horen en zien, maar niets in mijn<br />

geest vastleggen.<br />

Henri, mijn verpleger, was voortdurend bij mij en sprak tegen mij. Ik kon de dingen geen naam geven.<br />

Een geestelijke kwam in de kamer. Hij stelde mij vragen: Vanwaar ik kwam. Waar mijn ouders waren.<br />

Hoe oud ik was. Ik kon hem geen antwoord geven. Ik wist het niet meer. Mijn geheugen liet mij in de<br />

steek en dat was het wat ik voelde. Een grote leegte in mijn hoofd. Hij toonde mij een sigaar en vroeg<br />

mij te zeggen wat dat was. Ik wist het niet en hij zei: 'C'est un cigare.' Ja, natuurlijk, nu wist ik het weer.<br />

Hij schreef de letter 'a' op een papiertje. Ik wist het weeral niet, maar het volstond dat hij het mij<br />

voorzei en dan plantte het zich terug in mijn geheugen. En zo deed hij het met alle dingen die ik geen<br />

naam kon geven tot hij het mij gezegd had. Heel de morgen besteedde hij aan het ontwaken van mijn<br />

geheugen uit zijn vreemde slaap en alles werd mij weer duidelijk.<br />

Die eerste dag kreeg ik bezoekers: dokters kwamen met mij praten. 's Anderendaags mocht ik zelf mijn<br />

'menu' opstellen. Ik mocht eten wat ik lustte en zoveel ik wilde. Vreemde geneesheren kwamen mij<br />

'bekijken'. Was ik dan een wonderkind? Ik vroeg Henri waarom die zoveel belangstelling voor mij<br />

betoonden. Hij vertelde dat de kwaal waar ik aan leed, in mijn reeds gevorderde toestand,<br />

ongeneesbaar was met de normale gekende geneesmiddelen en dat de toepassing van een nieuw<br />

serum op mij een wonderlijke uitwerking had gehad.<br />

Ik had dus als 'proefkonijn' gediend.<br />

53


Le Camp du Ruchard<br />

Het was een prachtig weertje toen we, na een lange reis van Duinkerke via Le Mans en Tours, eindelijk<br />

uit de trein stapten in het lieflijke plaatsje Azay-le-Rideau, bekend om zijn prachtig kasteel, dat een der<br />

parels is uit de krans van de kastelen van de Loire. Wij moesten nog ongeveer zes kilometer verder om<br />

het fameuze "Camp du Ruchard" te bereiken. Dit kamp was een herstellingsoord voor zieken en<br />

gewonden en bestond uitsluitend uit honderden witte, ronde tenten.<br />

In elk daarvan waren acht britsen cirkelvormig rond de centrale mast geplaatst. Ze verenigden alzo de<br />

functies van bedstee, ligstoel, eetkamer, clubhuis<br />

en alle andere faciliteiten die eigen zijn aan het<br />

eerste klasse legercomfort voor frontsoldaten.<br />

Ten gerieve van deze categorie van menselijke<br />

wezens werden er voor hun natuurlijke behoeften<br />

diepe greppels gegraven waarboven boomstammen<br />

werden aangebracht, waarop de ene naast<br />

de andere kon plaats nemen, zoals kippen in de rij<br />

op hun stek. Deze hygiënische instellingen waren<br />

omringd door een haag van takken en gebladerte,<br />

waardoor ze met de mooie naam van 'Feuillées'<br />

werden aangeduid.<br />

De eerste dagen kon ik moeilijk wennen aan de atmosfeer in het kamp: de kalmte en de rust, de stilte…<br />

Op het front en zelfs vele kilometers diep achter de frontlinie was er nog steeds een dof gerommel in de<br />

lucht alhoewel we dat zelf niet meer hoorden. Maar, hoe vreemd het ook moge klinken, hier hoorden<br />

wij dat het er niet was. Hier hoorden wij de volledige stilte en het verwekte bij mij een vreemd, bijna<br />

onbehaaglijk gevoel.<br />

Elke 14 dagen, 's maandags, was het 'la visite du Principal', de hoofddokter. Zijn oordeel was beslissend<br />

voor hen die terug naar het front moesten of mochten blijven. Wat er dan al niet door velen gedaan<br />

werd om zich ongeschikt te doen verklaren voor het front, is bijna ongelooflijk. Een paar dagen voor de<br />

keuring begon het al. Sommigen dronken iets dat hen werkelijk ziek maakte. Anderen verminkten zich.<br />

In mijn tent had ik daar twee voorbeelden van. De eerste ontblootte zijn been, nam een geweerpatroon,<br />

verwijderde de kogel en verspreidde het zo vrijgekomen poeder op zijn been. Met een lucifer stak hij dit<br />

poeder in brand. Een grote vlam en .... het was gebeurd: een oppervlakkige brandwonde.<br />

Daarop schraapte hij met een mesje zijn vingernagels af. Nu nog een dunne schijf rauwe aardappel er<br />

bovenop. Een windel er rond en klaar was kees. 's Anderendaags zag het eruit als een vreselijke wonde:<br />

diepe putten in rood en purper verwrongen vlees, waar gele materie uitliep. Echt walgelijk! De tweede<br />

bewerkte zijn enkel van zijn linkervoet met een soort tennisballetje aan een touwtje, dat hij met<br />

regelmatige slagen steeds op dezelfde plek deed neerkomen. De voet zwol zienderogen, werd rood en<br />

violet. Met een pijnlijke grijns op zijn gelaat deed hij zo voort tot hij niet meer kon. Hij was niet<br />

bekwaam nog op die voet te staan.<br />

Dat waren de plantrekkers, de carottiers, de broekschijters.<br />

Neen, ik kon aan dit milieu niet wennen. Ik bezat nog zoiets als menselijke waardigheid, mannelijke<br />

fierheid. Wanneer ik deze zwakkelingen dan vergeleek met de mannen, waar ik ook nu nog met<br />

bewondering aan terugdenk: aan Cyriel, de Strop, de Kop, Pantin, e.a.., aan adjudant Baeten, Kapitein<br />

Ruth en de "spion", Kolonel de Brouwer, dan was ik blij dat het contact met hen mij heeft verheven<br />

boven de arme onbeduidende persoonlijkheid van knoeiers en individuen, zoals hiervoor aangehaald en<br />

waarop men slechts medelijdend en met minachting kan neerkijken.<br />

54


Heimwee<br />

Ik kreeg heimwee naar mijn kameraden op het front en ik schreef hen hoe ik ernaar verlangde om terug<br />

bij hen te zijn. Hun antwoord was opbeurend. Zij betuigden mij veel vriendschap en ik voelde mij niet<br />

meer zo alleen. Doch mijn besluit stond vast; ik wenste zo vlug mogelijk het kamp te verlaten en meldde<br />

mij op het ziekenrapport van de kampdokter.<br />

- 'Qu'est-ce qui ne va pas ?', vroeg hij.<br />

- 'Docteur, je ne suis plus malade et je veux rejoindre ma compagnie au front.'<br />

Hij bezag mij alsof hij twijfelde aan mijn gezond verstand, dan:<br />

- 'C'est bien la première fois que j'entends ça. Comment vous appelez-vous?'<br />

- 'Berquin, docteur.'<br />

In een dossier vond hij denkelijk inlichtingen over mij, want hij zei:<br />

- 'Je regrette, Berquin, mais il faudra d'abord passer la visite du principal.'<br />

- 'Je demande à être examiné par le docteur principal.'<br />

- 'J'en prends note. Ce sera pour lundi prochain à 10 heures. J'appuierai votre demande et<br />

si votre santé est aussi bonne que vous le prétendez, vous pourrez bientôt aller rejoindre<br />

vos amis.'<br />

- 'Merci, docteur.'<br />

Drie dagen later werd ik echter door de hoofddokter nog niet geschikt geacht voor het front.<br />

'Nous verrons dans 15 jours', had hij nog gezegd, nadat hij de teleurstelling op mijn gezicht had gelezen.<br />

Postkaart: Etienne en enkele van zijn maten in juli 1916.<br />

55


Achterkant van de postkaart met de namen , de datum en de tekst:<br />

“Een hoopje snaeken achter de pinnekensdraad”.<br />

16 september 1915: even genieten in de wijnstreek Touraine.<br />

56


Visitekaartjes<br />

De dagen verliepen zonder dat er iets de eentonigheid van ons kampleven kwam verbreken.<br />

Het grootste evenement van de dag was de aankomst van de 'facteur', die met klaroengeschal werd<br />

aangekondigd. Hij had altijd een karrevracht pakjes bij en het was met stralende gezichten dat ze in<br />

ontvangst werden genomen.<br />

'Waarom had ik ook geen 'marraine' die mij pakjes opstuurde', dacht ik bij mezelf. 'Omdat ge nooit<br />

moeite hebt gedaan om er een te zoeken', antwoordde iemand in mijn binnenste. 'Zoeken? Waar en<br />

hoe?' En mijn gedachten ploeterden rond in een doolhof zonder uitweg. Binnen een tiental dagen zou ik<br />

naar het front gestuurd worden en hoeveel kansen bleven er mij nog over om intussen aan een<br />

'marraine' te geraken?<br />

- 'Weinig of geen', dacht ik bij mezelf.<br />

- 'Honderd kansen', zei mijn 2de ik. Al die nette meisjes die aan een overweg wachten terwijl de trein<br />

voorbijrijdt, vragen niet beter.'<br />

- Ja, dat kan wel, maar hoe kan ik die bereiken?'<br />

- 'Gemakkelijk, stuur ze uw visitekaartje.' Ja, voor mijn 2de ik is alles gemakkelijk.<br />

- 'Maar hoe geraak ik aan visitekaartjes?'<br />

- 'Maak ze zelf, stommerik!'<br />

Ja, dat was het. Ik zou ze zelf maken. En het plan<br />

rijpte in mijn brein. Ik begaf mij naar Villaines-Les-<br />

Rochers, het dichtst bijgelegen dorp, waar er nog<br />

mensen huisden in kamers uitgehouwen in de rots,<br />

maisons troglodytes.<br />

Daar woonde een Belgische bakker. Ik vroeg hem of<br />

hij me kon helpen aan een witte hemden- of<br />

schoendoos en waar ik lint met Belgische kleuren<br />

zou kunnen vinden. Hij verwees mij naar een winkel<br />

van militaire benodigdheden en even later stapte ik<br />

terug naar het kamp met twee kartonnen dozen en<br />

twee meter lint met Belgische kleuren. Uit die dozen sneed ik 20 kaartjes van 10 x 8 cm. Aan de witte<br />

kant van elk kaartje schreef ik in mooi rondschrift mijn naam en legeradres en aan de andere kant:<br />

'La gentille personne qui répondra au présent message recevra en retour un petit souvenir de l'Yser.'<br />

Ziezo, dat was dat. Nu nog iets om de aandacht te vestigen op die kaart. Een Belgisch lint er omheen<br />

met in de hoek boven links een fijn opgepoetste, blinkende, koperen knop van mijn soldatenpak en de<br />

visitekaartjes waren klaar. Als elk kaartje nu een marraine betekende, dan zou ik er binnenkort 20<br />

hebben.<br />

Ik werd naar de C.I.A.M. (Centre d'instructions d'anciens militaires) te Dieppe gestuurd, voor ik naar het<br />

front mocht vertrekken. De treinreis van Tours naar Dieppe duurde een ganse dag via Le Mans, Alençon<br />

en Rouen en telkens ik in een station of voor een overweg een van mijn kaartjes naar een Franse schone<br />

toesmeet, zag ik met genoegen dat het werd opgeraapt.<br />

De volgende dagen, in de kazerne in Dieppe, zorgde de facteur ervoor dat iedereen mijn naam kende.<br />

Op tien dagen tijd had ik niet minder dan 18 brieven en 10 pakketten ontvangen. Het was een geweldig<br />

succes geworden. Ik was de briefwisseling niet meer meester en ik zag mij verplicht enkele marraines<br />

cadeau te geven aan anderen.<br />

Na 14 dagen kazerneleven mocht ik dan eindelijk terug naar het front.<br />

57


Feuille-morte<br />

Het 15de linieregiment bevond zich toen in De Panne en terwijl ik langs de zeedijk wandelde op zoek<br />

naar mijn eenheid, werd ik aangetrokken door een samenscholing van mensen ter hoogte van het<br />

'Hôpital de l'Océan'. Alle blikken waren gericht naar een vliegtuig, dat zich op het strand bevond en<br />

waaraan twee mecaniciens werkten. Tussen de toeschouwers bemerkte men de officier-vliegenier, in<br />

gezelschap van zijn vader, majoor-geneesheer, en zijn verloofde, ziekenverpleegster. De vliegenier nam<br />

afscheid van hen en begaf zich naar het vliegtuig. Weldra gleed het over het strand en verhief het zich in<br />

de lucht, hoger en hoger. Iedereen keek het na. Boven de zee gaf de piloot enkele staaltjes van zijn<br />

kunnen ten beste. Een looping en andere kunsttoeren. Dan steeg het vliegtuig heel hoog in de lucht en<br />

begon een 'feuille-morte'. Pijlrecht kwam het naar beneden, om zichzelf draaiend als een tol, zakte<br />

steeds dieper en dieper en stortte in zee, onder de ogen van alle toeschouwers. Ook van zijn vader en<br />

verloofde. Hij werd niet meer teruggevonden.<br />

Op rust<br />

Buiten de vier dagen rust die begrepen waren in de twaalf dagen bezetting van een sector, beurtelings<br />

met vier dagen gevechtslinie en vier dagen piket op tweede linie, was er ook nog 'le grand repos',<br />

wanneer de ganse legerdivisie door een andere op het front vervangen werd.<br />

Voor die grote rust verplaatsten wij ons naar verder achteruit gelegen plaatsen en gemeenten om en<br />

over de Belgisch-Franse grens. Van die rustkuur werd gebruikgemaakt om te proberen terug 'normale<br />

mensen' van ons te maken, wel te verstaan in de betekenis die de legeroverheid eraan geeft: 'tuchtvolle<br />

soldaten'. Oefeningen en inspecties werden daarbij niet vergeten.<br />

Op gebied van hygiëne was er maar een oplossing: de grote kuis! Onze kleding, met luizen en al, werd<br />

aan een ontsmettingsinstelling toevertrouwd, terwijl ons lichaam aan een duchtige schrobbing werd<br />

onderworpen. Zo uitgestoomd en afgeschrobd voelden wij ons zuiver, netjes en rein, en geheel geschikt<br />

om op waardige wijze en zonder blozen voor onze 'marraine de guerre', of andere charmante dames te<br />

verschijnen tijdens de acht of tien dagen verlof die ons dan werden toegestaan.<br />

Tijdens de vier dagen rust op de sector werd er van ons niet meer gevergd dan ''present' te zijn op elk<br />

appel. Wij verdreven de tijd met kaartspelen en lichaamsoefeningen en allerhande 'kattenkwaad',<br />

waaronder moet worden verstaan: het roven van eiernesten, de jacht op een paar slachtoffers voor een<br />

kippenfestijn, de tol die sommige boerendochters en meiden aan soldatenliefde moesten betalen, enz.<br />

Twee cafeetjes<br />

In Pollinkhove waren er twee plezante cafeetjes, waar leute en plezier door de muren tot op de straat<br />

doordrong. Het ene was gekend onder de benaming 'In de 14 billekens', dit in verband met de verleidende<br />

aantrekkingskracht die uitging van de zeven flinke dochters van de cafébaas.<br />

In het andere cafeetje was er maar een dochter maar, zoals 'la madelon', was ze niet zo heel kieskeurig<br />

'quand on lui prit la taille et les …' en, omwille van deze bijzondere attenties die het lieve kind zich<br />

vanwege de soldaten liet welgevallen, werd dit cafeetje, misschien wel met wat overdrijving, 'In de<br />

Gattekenstast' geheten.<br />

58


De kleine kolonel<br />

Alhoewel ongeveer 80 % van de frontsoldaten Vlamingen waren, was de voertaal in het Belgisch leger<br />

enkel Frans. De opleiding, bevelen en toespraken van officieren werden alleen in de Franse taal<br />

gegeven. Vandaar is het gezegde geboren: 'Pour les Flamands la même chose'. De grote meerderheid van<br />

de officieren waren Walen of Fransgezinden. Dit gaf aanleiding tot onbegrip, misverstand en<br />

onrechtvaardigheid in beoordelingen, waarvan Fransonkundige soldaten het slachtoffer werden.<br />

Deze wantoestand moest onvermijdelijk de gemoederen opstandig beïnvloeden. Betogingen werden op<br />

touw gezet, waarin de eis voor Vlaamse of tweetalige officieren werd naar voren gebracht.<br />

Deze betogingen vonden steeds meer en meer aanhangers, tot ze uiteindelijk uitgroeiden tot een grote<br />

manifestatie van vele honderden soldaten, die zich stoetsgewijze en voorafgegaan door leeuwenvlaggen<br />

van dorp tot dorp begaven. En wat moest gebeuren kon niet uitblijven. Een officier te paard kwam ons<br />

tegemoet gedraafd en deed zijn paard steigeren voor de neus van de eerste rij betogers.<br />

Imponerend gebaar, waarmee hij ontzag en eerbied wilde afdwingen voor de gouden baret en sterren<br />

van kolonel die zijn kraag en kepie sierden. Om dit nog meer kracht bij te zetten, had hij zijn sabel<br />

getrokken en daarmee doorkliefde hij de lucht terwijl hij al maar door schreeuwde: 'Arrêtez, arrêtez.' …<br />

'Je vous donne l'ordre … Je vous ordonne ...<br />

Hij stikte in zijn eigen woorden van woede. Een soldaat aan 't hoofd van de colonne zei hem:<br />

- 'Calmez-vous, colonel. Ceci est une manifestation pacifique pour une cause juste, laissez-nous<br />

passer.'<br />

- 'Dispersez-vous! Je vous ordonne de vous disperser.'<br />

'Quel est votre nom, soldat?'<br />

Zijn paard werd bij de teugels genomen en naar de kant van de weg gebracht. De kolonel werd woest en<br />

schreeuwde als een bezetene terwijl hij vervaarlijk met zijn sabel zwaaide. Een soldaat ontnam hem dit<br />

wapen en brak het in tweeën. De woesteling werd van zijn paard getrokken en in de gracht naast de<br />

weg geduwd, waar hij kletsnat en met slijk bedekt terug uitkroop. Het prestige van de kleine kolonel was<br />

nu tot in zijn natte schoenen gezakt en het ventje droop druipend af in de richting vanwaar het<br />

gekomen was.<br />

Wij hadden beiden een plicht vervuld. Hij ijverde voor het behoud van de tucht in het leger en wij<br />

streefden om de verwezenlijking van wat de grote meerderheid der frontsoldaten rechtmatig toekwam:<br />

Vlaams in het leger.<br />

Zinsbegoocheling<br />

Alhoewel ik mij heb voorgenomen alleen die herinneringen op te halen die rechtstreeks betrekking<br />

hebben met het oorlogsfront, of de daaruit voortvloeiende gebeurtenissen, moet ik toch even een<br />

'paranthèse' openen ten aanzien van madame de Monzie. Door bemiddeling van een Poolse vriend en<br />

diens oorlogsmeter, die de zuster was van deze dame, werd ik haar 'filleul de guerre' of oorlogspetekind.<br />

Madame de Monzie was de echtgenote van de toenmalige onderstaatssecretaris van de Franse<br />

zeevloot, Anatole de Monzie. Zij bewoonden een 'hôtel de maître' op de quai Voltaire in Parijs,<br />

rechtover het Louvre. Het was daar dat ik sinds begin 1917 telkens mijn verlofdagen doorbracht en dat<br />

ik mij in een aristocratisch midden bewoog, waar ik niet altijd op mijn gemak was.<br />

59


Elke dag vergezelde ik mijn 'marraine' op haar<br />

ochtendwandeling in de 'Jardin des Tuilleries' en mocht<br />

dan haar drie hazewindhonden aan de leiband houden.<br />

Ze hechtte zich aan mij als een moeder aan haar zoon<br />

en noemde mij haar 'war son'. Zij was dus 'my<br />

warmother', zoals ik haar in mijn brieven betittelde.<br />

Wij spraken veel Engels met elkaar om mijn kennis van<br />

die taal te verbeteren. Tot zover madame de Monzie.<br />

Op zekere dag werd ik bij de commandant geroepen die<br />

mij vertelde, dat hem werd gevraagd na te gaan of er in<br />

zijn compagnie geschikte elementen aanwezig waren<br />

om tot het vliegwezen over te gaan en hij stelde mij de<br />

vraag of ik daar iets voor voelde? Met grote geestdrift antwoordde ik daarop bevestigend. Ik schreef<br />

Mme de Monzie dat ik piloot-vliegenier zou worden. Per kerende post antwoordde zij mij dat, als ik<br />

daarop zou ingaan, zij mij nooit meer wilde zien; dat ik veel te jong was; dat ik aan mijn ouders moest<br />

denken en dat ik het recht niet had mijn leven aan zoveel gevaar bloot te stellen, enz. Ik ging met die<br />

brief naar de commandant. Zijn commentaar luidde: 'Elle a raison' en hij verscheurde mijn aanvraag.<br />

Enkele dagen later vroeg de sergeant-majoor mij of ik telegrafist wilde worden. Na inlichtingen over<br />

deze dienst verkregen te hebben, solliciteerde ik voor de plaats. En zo kwam het dat ik voor een maand<br />

naar Calais werd gestuurd om bij het D.S.M. (Dépt. Signalisation Militaire) het morsealfabet te leren.<br />

Na een bekwaamheidsexamen afgelegd te hebben, vertrok ik terug naar het front en werd ingelijfd in de<br />

'Compagnie des Télégraphistes du Génie de la 2 D.A.'<br />

Dit gebeurde op 21 december 1917.<br />

Hoog bezoek<br />

Generaal De Ceuninck bewoonde een kasteel dat nabij Veurne gelegen was op de baan naar Ieper.<br />

Het is daar, dat de toenmalige minister Emile Vandervelde, die de voedselbevoorrading van het leger<br />

onder zijn bevoegdheid had, de generaal een bezoek zou brengen. Het was de frontsoldaten algemeen<br />

bekend, dat deze minister de grote verantwoordelijke was voor de massa's droge haringen die wij al<br />

maandenlang dagelijks voorgeschoteld kregen.<br />

Ja, wij alleen weten hoe beu dat je droge haringen kunt worden, want niemand heeft er ooit zoveel<br />

moeten slikken als de Belgische soldaat in de oorlog van <strong>1914</strong>-<strong>1918</strong>. Wij konden ze eenvoudigweg niet<br />

meer rieken, noch zien, laat staan eten. Haringen lagen er overal op de wegen, in de beken, op de<br />

mesthopen, in de grachten. Je kon bijna even gemakkelijk tegen een haring als tegen een steentje<br />

schoppen als je uit je humeur geraakte. Zelfs de varkens van de boer op wiens erf wij gelegerd waren,<br />

bedankten ervoor.<br />

Welnu, wij telegrafisten, wij zouden de minister een waardige ontvangst voorbereiden. We togen aan<br />

het werk en het resultaat was enig, prachtig.<br />

Langsheen de baan waarover de ministeriële auto reed, was aan beide kanten, van boom tot boom,<br />

draad gespannen waaraan duizenden haringen 500 m ver, de ene naast de andere waren geregen.<br />

Zij vormden een ononderbroken sierkrans langs de te volgen weg tot aan de ingang van het kasteel.<br />

Wanneer de minister daar uit de wagen stapte, moest hij over een tapijt van haringen gaan en kon hij<br />

ook nog zien, hoe zijn lieve haringen daar in de bomen groeiden, want ze bengelden daar aan draden die<br />

over de takken waren geworpen.<br />

Of minister Vandervelde dit praalvertoon te zijner ere naar waarde heeft weten te schatten betwijfel ik<br />

geenszins, want kort daarop werden de haringen uit ons menu geschrapt.<br />

60


Familiebezoek<br />

De eerste verplaatsing die ik meemaakte met mijn nieuwe eenheid bracht ons in een dennenbos achter<br />

het klooster van Sint-Sixtus op grondgebied van Westvleteren, op de scheidingslijn tussen de Engelse en<br />

Belgische legers. Dit gaf mij de gelegenheid een familiebezoek te brengen aan tante Marie op haar<br />

boerderij, niet ver van ons kampement verwijderd.<br />

Tante Marie en Oom Henri hadden mij niet meer gezien sinds de laatste keer dat ik daar mijn vakantie<br />

doorbracht als schooljongen van 13 jaar. Dat was dus ongeveer 6 jaar geleden. Toen ik daar zo<br />

onverwachts zonder kloppen met de deur in huis viel en in stilte genoot van hun verwondering om daar<br />

ineens een Belgisch soldaat te zien staan, die hen dan in hun dialect begroette met: 'Elk 'n goe'n dag',<br />

dan wist tante niet goed wat ze er van 'peinzen' moest, tot ik zei:<br />

'Ik kom met de complimenten van René Berquin.'<br />

Als bij toverslag kwamen nu de tongen los en werd ik met vragen overstelpt: Hoe dat de familie het<br />

stelde en of ik ook nieuws had van Etienne? Op deze vragen kon ik geruststellend antwoorden dat zij het<br />

goed maakten, ook Etienne. Toen zei nonkel Henri:<br />

- 'Zi-je-gi ook van de streke ta? (zijt gij ook van de streek misschien)<br />

- 'Nenk', zei ik, 'ek zin van Antwarp'n.'<br />

- 'Hawa, je ke gi vri goed koet'n lek widder, wè.'<br />

(Hewel, ge kunt gij vrij goed kouten gelijk wij, weet je.)<br />

- 'Ja, min oeders zin van de streke. Pa es van Proven.'<br />

- 'Winne zag'i. An hoe heet joen pa toen?' (Wat zeg je. En hoe heet jouw pa dan.)<br />

- 'René Berquin.' (uitspraak Berkeng)<br />

- 'Mó, je zi gi toen Etienne!', riep tante. 'Wie had dat kunnen peinzen. Wel, wel. Hoe es't God's möglik!'<br />

Een laconiek bericht<br />

Ik kwam er alle dagen en had er kennisgemaakt met de Engelse<br />

soldaten die op het erf van de boerderij gekantonneerd waren. Met<br />

een van deze tommies werd ik bevriend. Zijn naam was Syd Buxton.<br />

Hij was afkomstig uit Wales en studeerde in Oxford. Wij deden 's<br />

avonds de weg naar mijn bivak in Sint-Sixtus wel vijfmaal heen en<br />

terug tot laat in de nacht en waren overeengekomen tijdens de weg<br />

heen Engels te spreken en bij de weg terug in 't Frans te<br />

converseren, wat ons beider vreemde taalkennis ten goede zou<br />

komen. Hij sprak mij van zijn ouders, toonde mij de foto van zijn<br />

jongste zuster en wenste dat ik een verlof zou doorbrengen bij hem<br />

thuis in Wales. Hij liet mij de brief lezen waarin ik door zijn ouders<br />

werd uitgenodigd.<br />

Onze wegen liepen uiteen, maar we bleven schriftelijk in contact tot<br />

enkele maanden later mijn laatste brief mij werd terugbezorgd met<br />

het laconieke bericht: 'Killed in action.'<br />

Graf van zijn vriend Syd Buxton in Wales<br />

61


De Spaanse griep<br />

Tot de bevoegdheden van telegrafist behoorde ook het bedienen van een telefooncentrale. In normale<br />

omstandigheden werd zo'n centrale bediend door twee centralisten en twee 'poseurs'. Deze laatsten<br />

hadden tot taak herstellingen uit te voeren op lijnen waarop defecten voorkwamen.<br />

In de nabijheid van Woesten was ik centralist van dienst in een dergelijke post, toen ik door de alom<br />

heersende Spaanse griep aangegrepen werd, met het gevolg dat ik werkonbekwaam was en de dokter<br />

ontboden werd. 's Anderendaags werd hij er aan herinnerd dat er een zieke was in de telefooncentrale,<br />

maar die dag, evenmin als de vorige, liet hij zich niet zien. De derde dag kwam hij nog niet. Gelukkig nam<br />

de ziekte een gunstige wending. De vierde dag kwam hij eindelijk opdagen.<br />

'Waar ligt hij?', vroeg hij mijn metgezel. 'Hij is gaan wandelen, dokter', was het antwoord. 'Wat zegt ge.<br />

Leeft hij dan nog?' Die morgen was ik fris en gezond opgestaan, had goed gegeten en had geen dokter<br />

meer nodig. Hij was dus gekomen - niet om mij te genezen - maar om mijn overlijdensakte op te maken.<br />

De Spaanse griep was de naam die werd gegeven aan een kwade besmettelijke ziekte die na drie dagen<br />

zonder verzorging, dodelijk was. Honderden soldaten zijn eraan gestorven. De streek waar ze heerste<br />

was afgebakend en ontoegankelijk voor buitenstaanders. Zij omvatte de gemeenten Woesten,<br />

Elverdinge en Boezinge.<br />

Een welkomstgroet<br />

Enige tijd later bevonden wij ons in Elverdinge. Het was een warme, zomerse dag. Zonder het gerommel<br />

van het nabije front van Boezinge en het angstwekkend geluid van zware Duitse projectielen die over<br />

ons hoofd heen hun weg vervolgden naar de batterijen kanonnen die overal in de omtrek opgesteld<br />

stonden, zou men zich in deze bekoorlijke omgeving geen mooier kader kunnen indenken hebben om<br />

een aangename en rustige vakantie door te brengen.<br />

Dit waren misschien ook de bedenkingen van een<br />

groep Amerikaanse soldaten die, muziek voorop,<br />

opgewekt en luidruchtig hun aankomst op het<br />

front aankondigden met het lied: 'The Yanks are<br />

coming', terwijl ze ons bemoedigend toeriepen:<br />

'Keep smiling, boys. Here we are. The war will soon<br />

be over now.' Onze vriendelijke maar kalme begroeting<br />

scheen hen enigszins te verwonderen. Zij<br />

begrepen niet waarom de Belgen, die hen<br />

nieuwsgierig doch meewarig stonden aan te<br />

kijken, hun grote geestdrift bij hun aankomst niet<br />

deelden. Al meteen gierde een zware Duitse<br />

houwitsergranaat door de lucht. In een oogwenk<br />

was de overmoedige, fiere Amerikaanse colonne<br />

uiteengestoven en in de grachten naast de weg verdwenen. Het projectiel ontplofte 200 meter verder<br />

nabij de batterijen. De yanks kropen weer te voorschijn en bekeken met verbijsterde blikken die<br />

koelbloedige Belgen, die paalvast waren blijven staan en hen nu goedmoedig toelachten. De brave<br />

yanks bleken die Duitse welkomstgroet niet erg op prijs te stellen. Wat hadden ze nog veel te leren eer<br />

ze frontrijp zouden worden.<br />

62


September <strong>1918</strong><br />

Sinds enkele dagen al was het artilleriegeschut merkelijk toegenomen. Bij het ons vertrouwde<br />

'klakkebuisconcert' van de 75 mm veldkanonnen, had zich nu ook het geluid van zware mortieren<br />

gevoegd en naarmate de dagen zich opvolgden nam ook het kanongebulder in hevigheid toe.<br />

Het was voor iedereen duidelijk dat dit aanhoudend gedonder de voorbode was van op til zijnde<br />

gebeurtenissen, waarvan nochtans de volledige draagwijdte nog tot niemand doordrong.<br />

Van vijandelijke zijde werd deze beschieting ook niet onbeantwoord gelaten, met het gevolg dat ons<br />

verblijf in de batterijenzone met de dag ondragelijker werd. Het was dan ook met een gevoel van<br />

opluchting dat we op zekere nacht ons kamp opbraken en ons op weg begaven, meer zuidelijk naar<br />

Ieper toe. We hadden gehoopt daar meer rust te vinden, maar die illusie werd snel de kop ingedrukt,<br />

want de streek die we verlaten hadden, scheen ons weldra paradijselijk toe vergeleken met het gebied<br />

waar we nu doortrokken: een naakte vlakte zonder bomen, struiken en groen. Niets dan omgewoelde<br />

grond, bezaaid met putten en kraters vol slijkerig water. Wij volgden het spoor van een kapotgeschoten<br />

weg, langs dewelke hier en daar een hoop stenen de plaats aanduidde waar vroeger een huis had<br />

gestaan.<br />

Wij belandden uiteindelijk tussen een rij totaal vernielde huizen, die eens de kom uitmaakten van een<br />

dorp dat de naam droeg van leper Sint-Jan.<br />

Alhoewel het nog donker was, konden wij in het steeds heropflikkerend licht van de afvuurschoten van<br />

de honderden in de omtrek opgestelde kanonnen de omgeving verkennen. We werden in groepen<br />

verdeeld en in schuilplaatsen en kelders van de tot puin geschoten huizen ondergebracht.<br />

's Anderendaags werden ons onderrichtingen verstrekt over de opdrachten, die elke afzonderlijke groep<br />

telegrafisten zou uit te voeren hebben.<br />

Wij wisten nu dat een groot algemeen offensief op alle fronten zou ingezet worden, op een niet nader<br />

bepaald uur 'H', en dat het de taak was van iedere afgezonderde groep de telefoonverbindingen te<br />

verzekeren tussen de gevechtslinie vóór ons en het achterfront.<br />

Het was 27 september <strong>1918</strong>.<br />

Het uur 'H'<br />

De vernielingsbombardementen duurden steeds voort. Het was een ononderbroken gedonder dat pijn<br />

deed aan de oren en toch was het onbeduidend, ja, helemaal niets, vergeleken met datgene dat we te<br />

horen kregen om 2.30 uur in de ochtend van 28 september. Het was alsof de donder nu eerst voor goed<br />

losbrak. De grond daverde. Alle geluiden smolten samen in dat van een geweldige, eindeloze<br />

uitbarsting. We liepen allemaal naar buiten.<br />

Het schouwspel dat we te zien kregen was overweldigend.<br />

We waren omgeven door een wonderlijk licht, verwekt<br />

door de ononderbroken actie van duizenden<br />

vuurspuwende monden. Een licht dat soms weifelend en<br />

dan weer fel oplaaiend, spookachtig aandeed en waarin<br />

alle dingen tot leven schenen te komen. De puinhopen<br />

van de stad leper, in de achtergrond, toverden bij<br />

iedereen die ze aanstaarde, het visioen voor de geest van<br />

hun dodendans, begeleid door helse geluiden en magische<br />

lichteffecten uit Pluto's onderwereld.<br />

Het kanongebulder was oorverdovend en overdonderde<br />

de explosies van de in de nabijheid inslaande Duitse granaten. Dit monsterachtig bombardement duurde<br />

drie volle uren en toen bleek het uur 'H' aangebroken te zijn.<br />

63


Stipt om 5.30 uur in de morgen klonk het bevel: 'En avant. Vooruit!' De infanteristen sprongen uit de<br />

loopgraven en liepen naar de Duitse stellingen. In twee uur tijd veroverden onze jongens vier<br />

opeenvolgende versterkte lijnen, die de Duitsers onneembaar hadden verklaard. Zij trokken acht<br />

kilometer diep in vijandelijk gebied en maakten 4.000 krijgsgevangenen. Wij volgden ze op de hielen.<br />

De voorbijgelopen Duitsers gaven zich over aan opvolgingstroepen. Zij werden ontwapend en zonder<br />

meer naar achter gestuurd. Ze reikten ons hun prima gasmaskers aan, wel wetende dat de Belgische<br />

exemplaren de slechtste waren van alle oorlogvoerende naties.<br />

Duitse soldaat geeft zich over<br />

Duitse gevangenen in Ieper<br />

In 't modderland<br />

Wij bevonden ons nu in een vlakte die veel gelijkenis vertoonde met een woestijn, ware het niet dat, in<br />

tegenstelling met de droogte die zulk gebied eigen is, de onze dan nat was. Ja, overdreven nat.<br />

De regen die nu al drie dagen aanhield, had deze, door duizenden granaten omwoelde aarde, in een zee<br />

van slijk herschapen. Kraters van bommen waren gevuld met vuil stinkend water. Ons werd overgeseind<br />

onder geen voorwendsel van dat water te gebruiken, zelfs niet om onze handen te wassen, want er was<br />

vastgesteld dat de vijand met giftige gasbommen had geschoten. Wegen bestonden niet meer.<br />

Duitse en ook Belgische gesneuvelden lagen overal verspreid. Leden van het Rode Kruis ploeterden<br />

rond om gewonden, zo mogelijk, een eerste tijdelijke hulp te bieden, in afwachting dat ze konden<br />

weggehaald worden. Een massa steen, rechts achter ons, duidde aan wat er van het dorp Zonnebeke<br />

nog overbleef.<br />

Onze kleding had zich met de grond vereenzelvigd, de modder kleefde er overal met klodden aan.<br />

We konden niet bevoorraad worden en waren aangewezen op eigen initiatief te handelen.<br />

We betastten de lijken in de hoop een korst brood te vinden. De schimmel lag er dik op, maar in de wereld<br />

die daar de onze was, waren we niet zo kieskeurig. Voedselpakketten werden door vliegtuigen<br />

gedropt, maar niet bij ons, ze zagen ons klein groepje niet. We waren als verlaten in de onwezenlijke<br />

naaktheid van een uitgestorven planeet, met als enig kenteken van leven het gedonder van de strijd die<br />

verder woedde en het zielig kermen van een zwaargewonde, ergens onvindbaar in deze onaardse<br />

omgeving. Twee volle dagen en nachten maakten wij zijn doodstrijd mee en dan kwam het einde, toen<br />

we niets meer hoorden.<br />

64


Een hachelijk avontuur<br />

Drie dagen na het uitbreken van het bevrijdingsoffensief bevonden wij ons in het totaal vernielde<br />

Moorslede in de kelders, van wat ik vermoed een brouwerij te zijn geweest. De gevechtslinie bevond<br />

zich op amper enkele 100 meter voor ons. De vijand scheen zich gehergroepeerd te hebben en zou hier<br />

hardnekkig weerstand bieden aan onze troepen. Die moesten de hulp van onze artillerie grotendeels<br />

missen, omdat in dit onmetelijk kapot geschoten gebied, bezaaid met ontelbare putten, ook de wegen<br />

totaal verwoest werden en de veldkanonnen en het zwaar geschut de snelle vooruitgang van de<br />

infanterie onmogelijk konden volgen. De telefooncentrale werd opgericht in kelders die met<br />

metershoog steengruis waren bedekt en bijgevolg een veilige schuilplaats boden tegen allerhande<br />

projectielen, die de Duitsers onophoudelijk op de puinhopen van Moorslede deden neerkomen.<br />

Vanuit onze post vertrokken leidingen naar verschillende richtingen en het was de taak van de 'poseurs'<br />

ervoor te zorgen, dat deze draden geplaatst en eventueel hersteld werden, wanneer ze door<br />

bombardementen kapotgeschoten waren. Onze centrale was belangrijk en beschikte over 6 poseurs,<br />

4 centralisten en een adjudant, chef de poste. Vier van deze poseurs waren al op herstellingen<br />

uitgegaan, toen ook de lijn van het groot hoofdkwartier werd onderbroken. De twee overblijvende<br />

poseurs werden met de opsporing van het defect gelast. Door de voortdurende beschieting waren deze<br />

opdrachten uiterst gevaarlijk, maar de telegrafisten moesten onder alle omstandigheden de<br />

verbindingen verzekeren. Wanneer na een verloop van tijd de hoofdlijn nog niet hersteld was, mocht<br />

men daaruit afleiden dat zich een nieuwe onderbreking op een andere plaats had voorgedaan, ofwel dat<br />

de poseurs, door verwondingen of erger nog, onmogelijk de herstellingen konden uitvoeren. Ik werd als<br />

niet van dienst zijnde centralist, door de adjudant verzocht met een collega eens na te gaan wat er met<br />

de hoofdlijn aan de hand was.<br />

Het werd een hachelijke onderneming, waarin we al bij onze eerste stappen uit onze onderaardse kelder<br />

met doodsgevaar geconfronteerd werden. We sprongen van de ene krater in de andere, de telefoonlijn<br />

volgend, terwijl granaten neerploften en stukken ijzer en steen over onze hoofden heen gierden.<br />

We vorderden langzaam, steeds dekking zoekend in putten en achter muren in puin, en naderden zo de<br />

kom van de gemeente.<br />

Een regen van ijzer en staal omsloot ons hier en ik beleefde er de grootste angst van mijn leven.<br />

Nooit had ik gedacht er nog levend uit te komen toen, in een diepe krater verscholen, vlakbij granaten<br />

insloegen en ons met dikke aardkluiten bedekten. We durfden niet meer bewegen. De doodsangst had<br />

ons als met verlamming geslagen.<br />

En plots,… wat was dat? De zware massa die in onze put was neergekomen en die ik voor een klomp<br />

aarde had genomen, kwam tot beweging en in de man die zich, hijgend naar adem snakkend, aan onze<br />

verbijsterde blikken openbaarde, herkende ik een geestelijke, een legeraalmoezenier, die ons met<br />

verdwaasde ogen aankeek. Een kort ogenblik later sprak hij:<br />

- 'Jongens, laat ons bidden, laat ons ons voorbereiden om voor de Heer te verschijnen.<br />

Wij beleven hier onze laatste stonden. Heer, wees ons genadig.'<br />

Hij prevelde verder nog een 'Onze Vader ....' en toen opeens richtte hij zich op, kroop uit de put en liep<br />

al zingend weg, tussen de neerploffende obussen door .... zijn dood tegemoet. We ontdekten hem later<br />

levenloos op twintig passen van onze put. Toen de beschieting enigszins in hevigheid afnam, vervolgden<br />

wij onze opsporing. Op onze weg kruisten we nog twee dode paarden met officier en ontdekten de<br />

doorgeschoten draad van de hoofdlijn met de twee poseurs, die niet teruggekomen waren.<br />

Ook zij waren dood.<br />

65


Menselijke hoogtepunten<br />

Na de inname van Roeselare op 14 oktober <strong>1918</strong>, ging onze opmars snel verder. Onze legerdivisie zette<br />

de achtervolging in van de Duitse legermacht, die zich in de richting van Gent terugtrok. Deze terugtocht<br />

gebeurde al vechtende; op vele plaatsen werd er immers nog standgehouden. De grootste vijandelijke<br />

weerstand ontmoetten wij voor de gemeenten Ursel, Zomergem en Bellem. Toen de Duitsers ook uit<br />

deze plaatsen weer werden verdreven, werden wij door de niet gevluchte bevolking, die zich tijdens de<br />

bombardementen in kelders had schuilgehouden, uitbundig onthaald. Vooral het vrouwvolk was vol<br />

geestdrift en willigde gemakkelijk de verlangens in van op avontuur beluste soldaten. Meer dan één<br />

kortstondige liefdesidylle heeft zich aldaar ontsponnen.<br />

In dit gebaar moet men de hartstochtelijke uiting zien van een spontane opwelling van dankbare gevoelens<br />

voor de bevrijding die hen werd gebracht door jongens, die hun leven veil hadden om hen dit<br />

grote geluk te brengen na 4 lange jaren van ellende en vijandelijke onderdrukking. Meningen die deze<br />

zienswijze niet kunnen delen, berusten wellicht op een opgeschroefde welvoeglijkheid die mogelijk niet<br />

vatbaar is voor gevoelens, waarvan de kracht, de warmte, beïnvloed worden door belevenissen in<br />

dramatische toestanden, die de gemoederen kunnen opzwepen tot uitzonderlijke hoogtepunten.<br />

Wapenstilstand<br />

11 november <strong>1918</strong>. Die dag bevonden wij ons in Drongen bij Gent. De verspreiding van het grote nieuws<br />

was het signaal van een onstuitbare geestdrift. De straten vulden zich met mensen. Iedereen wilde naar<br />

buiten, de straat op, en werd onweerstaanbaar meegesleurd in de roes van uitbundige vreugde, die zich<br />

van de volksmassa had meester gemaakt.<br />

Diezelfde avond waren wij in Gent getuige van publieke afstraffingen van zogeheten 'collaborateurs'<br />

met de vijand. In een grote zaal werden vrouwen die met de Duitsers geheuld en gefuifd hadden op het<br />

podium gesleurd. Zij werden voor een geïmproviseerde volksrechtbank door duizend monden gevonnist<br />

met de gescandeerde kreten: 'Heur haar af! Heur haar af!' Wat dan ter plaatse, ten aanzien van<br />

iedereen en onder luid geschreeuw en gejoel, werd uitgevoerd.<br />

Bij deze tonelen werden er nog andere toegevoegd, die weinig stichtend, ja, zelfs wansmakelijk waren.<br />

Frontsoldaten, die nochtans nimmer als voorbeeld van deugdzaamheid werden aangeduid, kwamen in<br />

opstand tegen de brutale en schaamteloze behandeling waaraan sommige jonge vrouwen gewelddadig<br />

werden onderworpen. Ik ben ervan overtuigd dat vele van de aangeklaagde feiten die hen werden<br />

aangewreven niet eens op waarheid berustten en slechts ontstonden in het vruchtbare brein van<br />

sadistische elementen die zich ten koste van de eerbaarheid van enkele jonge vrouwen, amuseerden.<br />

Weldra stonden alle aanwezige soldaten, meestal telegrafisten, op het podium en maakten een eind aan<br />

dit weinig verheven spektakel.<br />

Een geestdriftig onthaal<br />

Toen onze compagnie zich verder begaf, op weg naar Antwerpen, waren wij de eersten die deze richting<br />

insloegen. Ik had het gevoel alsof ik door een krachtige magneet werd aangetrokken. Het resultaat was<br />

dat mijn vriend Lagae en ik de compagnie vooraf gingen in versneld tempo, onderweg gebruik maakten<br />

van kar met paard en uiteindelijk belandden aan de aanlegsteiger van de overzetboten in 'Sint-Anneke'.<br />

Een sleepboot bracht ons over de Schelde en weldra zetten wij voet op de vlotbrug in Antwerpen. Het<br />

was 11 uur in de voormiddag.<br />

Nooit vergeet ik het onthaal dat ons te beurt viel. Een duizendkoppige massa wachtte daar de komst van<br />

de Belgische troepen af. Wij werden onmiddellijk omgeven door jubelende mensen en op de schouders<br />

66


getild van mannen die ons tot op de Suikerrui droegen. Verder geraakten ze niet. Wij vernamen dat wij,<br />

met nog een andere soldaat, de eersten waren die Antwerpen bereikt hadden. Een heer deed ons<br />

plaatsnemen in zijn auto maar, wat hij ook deed om te kunnen vertrekken, het baatte niet.<br />

Wij waren omringd door een mensenzee en, hoe hij ook toeterde, schreeuwde en gesticuleerde, hij<br />

geraakte geen meter vooruit. Het was allemaal boter aan de galg. Wij stapten weer uit en beproefden<br />

het dan maar te voet. En dat deed het.<br />

Rond het middaguur bevonden wij ons binnen een grote kruidenierszaak op de Teniersplaats. Wij waren<br />

daar binnengevlucht om aan de al te opdringerige geestdrift van de Sinjoren te ontsnappen.<br />

Door de winkelier werden we in een kamer geleid waar we aanstalten om onze knagende maag op een<br />

paar boterhammen te vergasten. We hadden maar net ons rantsoen brood te voorschijn gehaald of er<br />

ging een gemompel op onder de aanwezigen: 'Wit brood, mannen! Wit brood!', en ze stonden ons aan<br />

te staren met ogen zo welsprekend begerig, dat we de dochter des huizes om een broodmes verzochten<br />

en onze twee spierwitte Engelse halve broden in gelijke sneden verdeelden onder de ernaar<br />

glunderende ogenparen. Het was voor die mensen een feest. Vier lange jaren hadden ze onder de<br />

Duitse bezetting een kleverige bruingrijze pasta moeten slikken, die allesbehalve de naam van brood<br />

verdiende. Wat wij hen aanboden, streelde hun gehemelte als koek.<br />

Hier was ik dus eindelijk terug in mijn geboortestad, die ik vier jaren vroeger in dramatische<br />

omstandigheden had moeten verlaten. Het tragische beeld van de beschieting, de brandende huizen en<br />

petroleumtanks die ik toen in die fatale nacht vanop de andere Scheldeoever, na mijn bewogen<br />

overtocht, te aanschouwen kreeg, vervaagde in de sfeer van de algemene vreugde voor de bevrijding,<br />

de zege en de terugkeer van het leger, van de soldaten die menige luidruchtige ovatie ten dele viel,<br />

vanwege de in feestroes jubelende overgelukkige Antwerpenaren.<br />

Wij genoten mee met hen van deze uitzonderlijke gebeurtenis. Betekende die immers, ook voor ons,<br />

niet het einde van die mensonwaardige toestand, waarin de soldaat de plicht werd opgelegd zijn<br />

medemens te doden, zijn gelijke, die evenals hijzelf ernaar streeft in een geest van waardering en begrip<br />

samen met andere mensen een wereld op te bouwen, waar het mogelijk moet zijn met alle volkeren in<br />

vrede te leven.<br />

Grote stelen, kleine stelen<br />

De stad Antwerpen was toen nog omgeven door een vestinggordel waartussen 18 monumentale<br />

poorten toegang verleenden tot de stad. Deze poorten waren geflankeerd door militaire gebouwen,<br />

kazernes, magazijnen, enz. Het was in een van deze kazernes, die van de telegrafisten, aan de<br />

Turnhoutse poort, dat wij onze intrek<br />

hadden genomen. Hier zou men het<br />

beproeven bij die eigenwijze mannen,<br />

die zo dikwijls in netelige toestanden<br />

op eigen initiatief van handelen waren<br />

aangewezen, terug een vleugje<br />

militaire tucht in te pompen alvorens<br />

ze met onbepaald verlof naar huis te<br />

sturen. In afwachting werden ons<br />

diverse taken opgedragen, zoals het<br />

bewaken van grote stocks door de<br />

Duitsers achtergelaten goederen die<br />

opgeborgen waren in pakhuizen en<br />

spoorwagens en die de zeer bijzondere<br />

belangstelling opwekten van de burgerbevolking en .... van sommige Belgische officieren.<br />

67


Een pijpenhandelaar schilderde eens op zijn reclamebord: 'Grote stelen, kleine stelen, doch grote stelen<br />

't meest.' Hij zal wel nooit vermoed hebben, dat de zinrijke betekenis van deze zegswijze de waarheid zo<br />

dicht benadert dat ze gerust tot een volwaardig axioma mag bevorderd worden.<br />

Dat ondervonden we eens te meer toen de uit zes telegrafisten bestaande wachtpost in de Mechelse<br />

stapelhuizen, 'Magasins Généraux', het bezoek kreeg van twee officieren, die zich zeer bazig en<br />

autoritair aanstelden en ons meldden, dat bepaalde goederen uit de magazijnen door camions zouden<br />

worden afgehaald. Toen mijn vriend Albert Lagae hen de documenten vroeg, die deze transactie<br />

moesten verrechtvaardigen, beweerden zij dat papieren overbodig waren en dat hun autoriteit<br />

volstond. Wegens de weinig eerbiedige houding en de weigering van Albert hun wens, zonder meer, in<br />

te willigen, probeerden zij het met uit de hoogte toegesnauwde bevelen. Toen daar spottend werd op<br />

gereageerd bedreigden ze ons met 'Conseil de guerre', wat door de telegrafisten op een schaterlach<br />

werd onthaald. Het was voor iedereen duidelijk dat we twee linke gasten voor ons hadden die, door<br />

commercieel gesjacher ten koste van de staat, hun magere geldelijke reserves wat wilden aandikken.<br />

Albert Lagae, de meest imponerende, zelfbewuste en welbespraakte van onze groep, zei dat het nu al<br />

welletjes geweest was. Hij trad naar voren, pakte zijn 'Colt' in de hand en eiste hun papieren. Ik maakte<br />

een afschrift van hun identiteit en andere gegevens en gaf ze daarop terug. Albert bekeek een moment<br />

streng doordringend de twee, nu minder zelfzekere 'grote zakenmannen', als wilde hij hun gezicht diep<br />

in zijn geheugen prenten. Hij gaf hen daarop het bevel onmiddellijk te verdwijnen, met de raad zich<br />

nooit meer in zijn gezichtsveld te plaatsen, wilden ze zijn lust niet opwekken hen voor een krijgsraad te<br />

dagen.<br />

De Belgische staat mocht zich gelukkig achten dat de bewaking van de goederen in de 'Magasins<br />

Généraux', werd toevertrouwd aan zes tuchteloze, maar plichtbewuste telegrafisten, die lak hadden aan<br />

de verwaande, arrogante aanstellerij van mannen met sterren, die door hooghartig uitgekraamde<br />

bevelen en dreigementen, ondergeschikten trachtten te beïnvloeden om hun vooropgestelde oneerlijke<br />

praktijken tot een goed einde te brengen. Doch hier liep het mis. De rollen werden omgekeerd.<br />

Wij mochten aannemen, dat voor een zo nauwgezette waakzaamheid een kleine compensatie mocht<br />

worden aangenomen. Compensatie die …<br />

Nu, ja, wat gezouten koevellen daarmee te maken hebben, is een andere geschiedenis, die ik voorlopig<br />

nog niet aan 's mensen oordeel wens prijs te geven.<br />

Strijdmakkers<br />

Tussen al de strijdmakkers, die ik op het front gekend heb, zijn er enkele die op mij een onuitwisbare<br />

indruk hebben nagelaten. Zij komen in mijn herinneringen voor, fel afgetekend tegenover de vele<br />

anderen, nochtans merkwaardige en verdienstelijke jongens met wie ik omgang had. Ik denk aan<br />

mannen, zoals korporaal Bertels (de Kop), Cyriel Martens, Sus Van Damme (de Strop) en anderen uit de<br />

verkennersgroep van adjudant Baeten, de manhaftige aanvoerder van een ploeg onverschrokken<br />

stoutmoedige kerels, die zijn vertrouwen in hen nooit beschaamden. Helaas..., al deze dapperen zijn gesneuveld<br />

of hebben verwondingen opgelopen met dodelijk gevolg. Tientallen malen hebben zij hun<br />

leven geriskeerd bij uiterst gevaarlijke verkenningen tussen de vijandelijke linies. Altijd hebben zij zich<br />

daar eervol van gekweten. Maar het noodlot heeft gewild, dat die zo waardevolle levens tijdens de<br />

IJzerslag werden verwoest.<br />

Pantin was een intellectueel, die zijn baantje van architect in Roubaix had moeten opgeven om in de<br />

Belgische strijdmachten te worden ingelijfd. Hij hield zich bij voorkeur op in onze omgeving, waar hij<br />

steeds een welkome gast was. Zeker wanneer hij met overdreven ijver en toewijding aan Bacchus had<br />

geofferd, kon hij zijn toehoorders doen schaterlachen met zijn geestigheden en moppen, waarvan zijn<br />

voorraad onuitputtelijk bleek.<br />

68


Pantin was een prachtkerel; vrijmoedig, gevoelig en zeer gewaardeerd door zijn oversten om zijn klare<br />

kijk op de dingen en de perfecte manier waarop hij zich van zijn taak als verbindingsman met het<br />

hoofdkwartier kweet. Dit was ook de reden waarom hij, zekere dag, bij de legerstaf werd ontboden en<br />

.... er bleef.<br />

De tijd die ik heb meegemaakt bij het 15de linieregiment heeft de lijst van mijn kennissen verrijkt met<br />

namen van enkele strijdmakkers met wie ik zeer vriendelijke betrekkingen onderhield.<br />

Het waren Jos Van Deun, oud-student van het St.-Ignatiusinstituut te<br />

Antwerpen, een zeer deugdzame en vriendelijke jongen wie ik zeer<br />

genegen was. Fr. Scheys, boekhouder in een bankinstelling in<br />

Brussel, gesneuveld tijdens het bevrijdingsoffensief. Louis De Roeck,<br />

van de eetwarenbevoorradingsdienst. Dankzij hem kon onze kleine<br />

vriendenkring zich soms trakteren op extra voedingswaren en<br />

versnaperingen die nooit op het soldatenmenu voorkwamen.<br />

Pater François, de brancardier, de enige van de compagnie met een<br />

prachtige baard. Een goed en geleerd man, die zijn godsdienstleer<br />

met overtuiging verdedigde tegenover enkele plaaggeestige<br />

studenten van onze sectie, die met listige vragen en opmerkingen<br />

zijn theorie aanvochten en hem soms in een lastig parket wisten te<br />

brengen. Het was een betrekkelijk rustig tijdperk, dat eindigde bij<br />

mijn opleiding tot telegrafist in Calais.<br />

Van de compagnie der telegrafisten heb ik de namen onthouden van<br />

Martin Van der Vlies, politiecommissaris in Brussel. Een goede<br />

wapenbroeder, die in veel gevallen het bewijs leverde dat hij totaal<br />

vergeten was dat hij ooit tot de hoofdstedelijke politieoverheid had<br />

behoord en zich soms wel eens schuldig maakte aan feiten,<br />

waarvoor hij zichzelf in 'den bak' had moeten steken.<br />

Als hij daar ooit heeft over nagedacht, dan moet hij tot de overtuiging gekomen zijn, dat bijna al de<br />

telegrafisten hem daar gezelschap zouden moeten houden. En daar zou hij blij om geweest zijn.<br />

Maar ja, tijdens die vier jaar was men, als telegrafist, voor vele dingen op zichzelf aangewezen en wilde<br />

men aan de wisselvalligheden van onze dienst het hoofd kunnen bieden, dan moest men het op het<br />

front alom gekende 'système D' in toepassing brengen. Martin was een goede kameraad die zich liefst<br />

ophield met Albert Lagae.<br />

Maar wie was Lagae? Die vraag heb ik mezelf dikwijls gesteld, maar nooit heb ik volledig de sluier der<br />

geheimzinnigheid kunnen oplichten die deze persoonlijkheid, als het ware, omhulde. Zijn voorkomen<br />

was imponerend, maar zeer aantrekkelijk. Zijn gelaatstrekken verraadden vastberadenheid en<br />

wilskracht, terwijl een puntige snor en listig lachende ogen een verleidende uitwerking hadden bij het<br />

zwakke geslacht. Ja, Albert was een knap man, levenslustig, intelligent en buitengewoon welsprekend.<br />

Hij kende grondig de beide landstalen. Ook het Antwerps dialect, alhoewel hij geboren Gentenaar was.<br />

Het was mij ter ore gekomen dat hij officier was geweest bij de artillerie, maar daar sprak hij nooit over<br />

en ik begreep dat dit een donkere periode uit zijn leven was, die hij liefst in de vergetelheid wilde<br />

begraven. Wij waren goede vrienden geworden omdat wij dikwijls samen op post werden uitgezet en<br />

wij elkaar hadden leren kennen en waarderen. Ook had ik hem een paar maal uit een netelige toestand<br />

geholpen, waar dronkenschap en vrouwen in betrokken waren geweest. Zijn hoofd zat steeds vol ideeën<br />

die, als ze niet tot liefdesgeschiedenissen leidden, zich met projecten bezighielden, die erop gericht<br />

waren zijn fondsen wat omhoog te werken. Zo had hij het klaargespeeld, tijdens de Spaanse<br />

griepperiode te Elverdinge, een soort kantine uit te baten, waar hij flesjes bier verkocht die hij bij een<br />

lokale brouwer betrok. Met wat oude planken had hij in een verlaten barak tafels en banken in elkaar<br />

getimmerd en boven de ingang een uithangbord geplaatst met als opschrift: 'In de Spaanse Griep'.<br />

69


De zaak werd druk bezocht en breidde zich uit. De barak werd opgeknapt en bracht een mooie stuiver in<br />

't schuifken van de vernuftige Albert.<br />

Alhoewel verboden, werd het oogluikend toegestaan door de overheidsofficieren, die er soms zelf een<br />

glas kwamen drinken.<br />

Welnu, zoals hiervoor reeds werd bewezen, Albert was een kranig man met een heldere geest, die aan<br />

elke situatie een wending wist te geven die hem de bovenhand schonk. Het mag dan ook niemand<br />

verwonderen dat hij zijn bijzondere eigenschappen in de eerste plaats voor zijn persoonlijke belangen<br />

ten dienste stelde. Zodoende kon Albert, de karige soldatenbezoldiging ten spijt, een levenswijze<br />

handhaven die zelfs officieren hem benijdden.<br />

Een commerciële verhandeling, die wij als 'Operatie koehuiden' in een verborgen hoekje van ons geheugen<br />

hebben geklasseerd, had haar belofte van goede opbrengst ingevuld. Ons zelfvertrouwen was<br />

meteen verstevigd en ons prestige enkele graden omhooggewerkt. Het is eigenaardig hoe sterk en<br />

zelfzeker iemand zich kan voelen, wanneer hij de wereld mag bekijken geruggesteund door de magische<br />

impuls van een goed gevulde beurs.<br />

Enige dagen nadien zou blijken dat zo'n beurs een belangrijke rol zou spelen, wanneer 'Zij' komt<br />

opdagen. Zij die de verdere loop van mijn leven sterk zou beïnvloeden en meteen een rem zou plaatsen<br />

op de soms dwaze ingevingen en uitspattingen, die in mijn avontuurlijk brein steeds een vruchtbaar<br />

terrein vonden om zich tot rijpheid te ontwikkelen.<br />

Maar voorlopig blijf ik nog even bij mijn vriend Albert. Zij het dan om de pijnlijke herinnering op te<br />

wekken aan het noodlot dat hem zou treffen in wat de mens door de natuur als meest waardevol werd<br />

meegegeven.<br />

Zoals ik reeds heb vermeld, had ik in Parijs een oorlogsmeter. Zij was van nobele afkomst en de<br />

echtgenote van de onderstaatssecretaris van de Franse zeevloot, de heer de Monzie.<br />

Vanzelfsprekend wenste ik, nu de oorlog geëindigd was, mijn laatste verlof daar door te brengen, waar<br />

ik tijdens de twee laatste oorlogsjaren als de zoon des huizes werd behandeld. Ik was het, als dankbare<br />

'warson', want zo noemde ze mij, mijn goede, charmante 'warmother' verschuldigd. Het zou ook het<br />

einde betekenen van de vele bemoedigende en zeer opbeurende contacten met Parijs. Stad die ik in<br />

mijn hart draag zoals geen andere ter wereld, buiten mijn geboortestad Antwerpen.<br />

Toen ik, na dit verlof, de kazerne aan de Turnhoutse Poort terug vervoegde, vernam ik al snel het<br />

ontstellende nieuws. Een inventaris moest worden opgemaakt van al de goederen die door de Duitsers<br />

in aanpalende magazijnen werden achtergelaten. Albert Lagae, als oud-artillerist, werd de taak opgelegd<br />

een kleine hoeveelheid 'detonators', die de ontploffing van granaten dienen te verwekken, op te<br />

ruimen. Deze detonators zou hij in de vestingswateren werpen. Terwijl hij zich daarheen begaf, al<br />

rokend zoals altijd, viel nog gloeiende as van zijn sigaret op deze gemakkelijk ontplofbare dingen, die hij<br />

in beide handen op borsthoogte wegdroeg. Fatale onvoorzichtigheid! De ontploffing die volgde,<br />

verminkte zijn handen en zijn aangezicht. Toen ik Albert in het Mariaziekenhuis een bezoek bracht, vond<br />

ik hem rechtzittend in bed, beide handen, waaraan vingers en vingerkootjes ontbraken, gedompeld in<br />

een met water gevulde bak. Zijn aangezicht was geschonden en vol met zwarte plekken. Hij was zich niet<br />

bewust van mijn tegenwoordigheid, want hij was .... blind. Ik werd zo aangegrepen door wat ik zag, dat<br />

het een tijdje duurde vooraleer ik zijn naam kon noemen terwijl het zicht mij door opwellende tranen<br />

werd beneveld. Ik bewonderde zijn moed, die hem de kracht gaf om in de gegeven omstandigheden nog<br />

met zijn gebuur over politiek te redetwisten.<br />

Jaren later, ontmoette ik Martin Van der Vlies, dan hoofdcommissaris, tijdens een verbroederingsfeest<br />

tussen de Brusselse en Antwerpse politie. Op mijn vraag of hij ooit nog iets van Lagae had gehoord,<br />

antwoordde hij bevestigend en gaf me zelfs zijn adres, ergens in de omgeving van de Waterloosteenweg<br />

in Brussel. Toen ik enkele dagen later op vermeld adres een moderne specerijenwinkel binnentrad,<br />

herkende ik onmiddellijk mijn vriend in de persoon die in witte overall verscheen. Ik was alleen in de<br />

winkel en hij begroette mij met: 'Madame'. Hij was dus nog steeds blind. Ik kon met moeite zeggen:<br />

'Dag Albert'. 'Etienne!', riep hij en het was alsof hij mij zag staan. Hij liep om de toonbank en drukte mij<br />

70


in zijn armen. 'Jongen, jongen, wat doet me dat plezier!' Ik maakte kennis met zijn echtgenote aan wie<br />

hij me met veel commentaar voorstelde. Zij was een verstandige en begrijpende vrouw die lachte om<br />

zijn fratsen met oorlogsminnaressen. Het was nog steeds dezelfde Albert, praatziek en vrolijk.<br />

Ik vergat bijna dat hij blind was.<br />

Wie is Wie?<br />

Dit opschrift zal menige vriend of kennis heimelijk doen glimlachen en de bedenking uitlokken:<br />

'Wat flauw, daar weet ik immers alles van!' Alhoewel ikzelf nooit zoiets zou durven beweren, kan<br />

datgene, dat zij zich inbeelden, alleen maar voortspruiten uit oppervlakkige beschouwingen. Om daaruit<br />

af te leiden dat door iemand mag gezegd worden dat hij alles afweet van Eva's dochters, komt mij voor<br />

als een eigenwijze en ondoordachte bewering die ik slechts met een flinke dosis scepticisme zou durven<br />

aanvaarden. Wie er zo'n lichtzinnige overtuiging op nahoudt, zou wellicht verrast opkijken moest hij<br />

langs een paar onschuldige mooie ogen tot in de zielsgeheimen van een vriendinnetje of zelfs van zijn<br />

lieve vrouw kunnen doordringen. Let wel, dit is geen verwijt dat wij, mannen, het mooie geslacht<br />

aanwrijven; integendeel, het geheimzinnige trekt ons aan en maakt alles zoveel interessanter.<br />

Onze Lieve Heer, die alles kan en alles voorziet, heeft blijkbaar niet geweten wat Hij schiep toen Hij<br />

Adam een gezellin schonk. Zij beet in de appel en dat mocht niet, want het was een Goddelijk verbod.<br />

Zijn toorn was groot. Had Hij het op voorhand geweten, Hij zou voorzeker Adams rib met rust gelaten<br />

hebben, en dat ware wel erg jammer geweest voor het nageslacht. Maar mogelijk wist Hij wel wat hij<br />

deed en lachte Hij in zijn baard voor de poets die Hij Adam had gebakken. Maar kom, ik ga hier niet de<br />

complexiteit van alle Eva's ontleden. Het is een 'te' ingewikkeld probleem om mijn hersens daarmee te<br />

plagen. Hiermee verband houdend moet ik toch volledigheidshalve bekennen dat een van deze rare<br />

schepselen mijn bijzondere belangstelling heeft kunnen opwekken. Als u wilt weten, hoe dat zich heeft<br />

voorgedaan, dan wil ik wel verklappen dat het zijn ontstaan ook aan de oorlog te danken heeft en dat<br />

het bijgevolg op zijn plaats staat tussen al de andere gebeurtenissen die ik hier voorafgaand uit de as<br />

mijner herinneringen weer opgerakeld heb.<br />

Deze geschiedenis vangt aan op een voor mij onmogelijk nader te bepalen datum van het jaar 1916.<br />

Een dag zoals vele andere in het leven van een frontsoldaat, die de tijd tracht te doden met bezigheden<br />

zoals al vroeger beschreven en waartussen de luizenvangst een bijna dagelijkse hobby was geworden.<br />

Mogelijk was ik in dit reinigingsproces verdiept toen een wapenmakker mij opzocht met het verzoek een<br />

paar woordjes in het Engels te zetten onderaan de brief die hij tot zijn Belgisch meisje in Londen richtte.<br />

'Wat moet ik schrijven, Jef?', vroeg ik. 'Dat is allemaal gelijk, als het maar iets lief is', zei Jef. Ik herinner<br />

mij nu niet meer wat mijn inspiratie ervan terechtbracht, maar het bleek Jefs voldoening weg te dragen.<br />

En Jef ging naar Londen met verlof. Hij kwam terug en vertelde me van zijn liefje dat had gevraagd wie<br />

de lieve woorden in 't Engels had geschreven, wetende dat hij die taal niet machtig was. 'Och', zei Jef,<br />

'een vriend van mij. Een Antwerpenaar.'<br />

Dit antwoord wekte de belangstelling van het vriendinnetje van Jefs meisje, die vroeg of hij soms wist<br />

waar in Antwerpen die Sinjoor woonde. 'Neen', had Jef geantwoord, 'dat weet ik niet.' De beschrijving<br />

die Jef mij gaf van dat Antwerps vriendinnetje prikkelde mijn nieuwsgierigheid en ik zei hem dat ik haar<br />

een antwoord zou geven, indien zij wenste te weten waar ik woonde. Een volgende brief uit Londen<br />

bracht met naam en adres de toelating te schrijven naar mijn eerste vrouwelijke correspondente.<br />

Dat was het begin van de zeer bijzondere belangstelling die ik koesterde voor de pakketjes met<br />

snuisterijen die mij door dat lieve kind met een zekere regelmaat werden toegestuurd.<br />

De briefwisseling die tussendoor volgde, was van mindere betekenis en de foto's die ik van haar ontving,<br />

toonden mij telkens de beeltenis van een aardig jong meisje. Nu eens naast een vriendin afgebeeld, dan<br />

weer alleen, blootshoofds of met een koddig hoedje op een lief gezichtje met bakvisoogjes. Kortom, een<br />

meisje dat geen indruk op mij maakte.<br />

71


72


73


Een tijd had ik zelf het schrijven gestaakt. Dat was toen ik zoveel brieven van 'marraines' of romantisch<br />

getinte juffertjes te beantwoorden kreeg, dat ik die correspondentie bijna niet meer kon bijhouden.<br />

Ik was verplicht enkele 'marrainetjes' cadeau te geven aan makkers die zich dan met de taak gelastten<br />

hen, met het passende rouwbeklag, te berichten dat ik op het Veld van Eer was gesneuveld. Door welke<br />

ingeving dit doodsbericht het naïeve kind uit Londen bespaard werd, weet ik niet. Een feit is dat ik terug<br />

een briefje schreef dat haar van mijn voortbestaan moest overtuigen. En de oorlog duurde voort tot<br />

eindelijk de zege kwam, gevolgd door de wapenstilstand en het kazerneleven in Borgerhout, Antwerpen.<br />

Op zekere dag bracht de facteur mij een briefje van mijn onbekend vriendinnetje, waarin vermeld stond<br />

dat zij met haar ouders uit Engeland in Antwerpen was toegekomen en tijdelijk bij familie in de<br />

Kroonstraat in Borgerhout verbleef. Zeer benieuwd om de geboden kans haar in levende lijve te kunnen<br />

aanschouwen, legde ik schriftelijk een afspraak vast voor 's anderendaags aan de ingang van het<br />

Centraal Station in Antwerpen. Mét het verzoek in de linkerhand een zakdoekje te willen houden, als<br />

absoluut noodzakelijk herkenningsteken, want ik kon mij niet inbeelden hoe zij er in werkelijkheid<br />

uitzag. Op alle foto's in mijn bezit was ze anders. Andere toiletjes, hoedjes en haartooi veranderden<br />

telkens haar uiterlijk.<br />

Op de afgesproken tijd, 8 uur 's avonds, wandelde ik in en om de plaats van ontmoeting, steeds maar<br />

uitkijkend naar een dameshandje met zakdoekje. Even kwam een kameraad telegrafist mij gezelschap<br />

houden en hij wekte mijn aandacht door een plotse uitroep: 'Zeg, Etienne, zie daar eens! Is ze dat niet?<br />

Zo iets echt Engels!' Ja, dat was waar. Bewonderend keek ik naar het fijne persoontje met haar mooi,<br />

lichtblauw, fluwelen hoedje met sierlijk kleine bloempjes omzoomd en kanten voile, die gedeeltelijk<br />

ogen en voorhoofd omkranste. Ja, hij had gelijk, mijn maat, net iets echt Engels. Een streling voor het<br />

oog. Maar hoe spijtig. Zij had geen zakdoekje in haar hand.<br />

Ik keek naar het uurwerk bij de ingang. Het was nu al 8.05 uur en nog steeds niemand met een<br />

zakdoekje. Wel zag ik nog dat mooie juffertje met haar bloemenhoedje, dat daar nog rondkuierde.<br />

'Ook een sukkel zoals ik', dacht ik, 'waarvan het geduld hard op proef wordt gesteld.' Mijn geduld bleek<br />

de uitputting nabij toen ik andermaal naar de klok keek: 8.10 uur. En opeens wist ik wat ik doen zou;<br />

mijn oorlogsvriendinnetje met haar bakvisoogjes verdween uit mijn gedachten en, als door een magneet<br />

aangetrokken, richtten mijn stappen zich naar de ingang van het station waardoor ik nog juist dat mooie<br />

meisje had zien verdwijnen. Mijn stappen waren vlugger dan mijn gedachten, want ik wist nog niet wat<br />

ik haar zeggen zou toen ik al bijna voor haar stond. Zij had mij opgemerkt, kwam ook een stap nader en,<br />

nog voor ik iets zeggen kon, sprak zij: 'Etienne Berquin?'<br />

74


Was er een bom voor mijn voeten ontploft, ik had niet meer verstomd geweest. Een ogenblik heerste er<br />

verwarring in mijn geest, maar ik hervatte mij vlug en, schijnbaar kalm: 'Ja, juffrouw, dan zijt u zeker<br />

Louise Huybrechts?' 'Yes', was het antwoord.<br />

Een gevoel van grote voldoening maakte zich van mij meester. Was het mogelijk dat dit jong, elegant<br />

dametje met haar bevallige gelaatstrekken en zachte ogen het bakvisje was zoals ik het mij al die tijd op<br />

het front had voorgesteld? Hoe oneindig bleek nu mijn verbeelding van de werkelijkheid te zijn<br />

afgeweken. Het was met een vergenoegde glimlach dat ik haar mijn arm aanbood om de straat over te<br />

steken en haar zei:<br />

- 'Wij kennen elkaar al zo lang in onze brieven als Louise en Etienne. Zullen wij voortgaan<br />

elkaar zo te noemen, Louise?'<br />

- 'Ja', was het antwoord, gevolgd door de opmerking: 'Wat zijn dat hier toch slechte straatstenen.'<br />

Deze uitspraak verbrak even de charme van het ogenblik. Natuurlijk, Antwerpen had nog geen<br />

asfaltwegen zoals Londen, dacht ik verontschuldigend. Maar even later op het brede voetpad van de De<br />

Keyserlei, zei ze weer: 'En wat zijn dat hier toch kleine trammetjes.'<br />

Hier krenkte zij de jonge Antwerpenaar, die ik was, in zijn fierheid over en gehechtheid aan zijn<br />

geboortestad. Als zij zo zou voortgaan mijn stad te kleineren, dan zou de genegenheid die ik in mijn hart<br />

voor haar voelde opkomen, gauw tot het nulpunt dalen en dat zou me werkelijk spijten. Dat was nu nog<br />

niet het geval, maar die 'slechte straatstenen en kleine trammetjes' werkten op mijn gemoed en ik<br />

bekeek nu het mooie kind naast mij een beetje vanuit de hoogte terwijl het besef tot mij doordrong dat<br />

mijn vroegere beoordeling van 'bakvisje' toch niet helemaal onjuist bleek te zijn.<br />

Terwijl wij langs de De Keyserlei voortwandelden, kwam een plan tot rijpheid in mijn geest en, met een<br />

schalkse glimlach op de lippen, dacht ik bij mezelf: 'Wacht, mijn liefje, wat zul je raar opkijken naar wat<br />

ik je nu zal laten zien.' En ik trad met haar de brede trap af, onder cinema Eden, naar de 'Savigny', een<br />

luxedancing met vloertapijt, clubzetels en ronde tafels met schemerlampen. Op een kleine dansvloer<br />

gaven koppels zich over aan de dansgenoegens op de maat van zachte muziek en in een exotische sfeer<br />

van planten, gedempt licht en rustige gezelligheid.<br />

Van bij onze intrede hield ik mijn blik gericht op Louise. Al haar reacties waren die van aangename<br />

verrassing en geestdriftige bewondering, wat mij ervan overtuigde dat zij nog nooit een gelijkaardig<br />

etablissement betreden had en innerlijk verheugde mij dit. Ik wilde haar nog meer verbluffen en ging<br />

daarna naar de 'Gaieté', in de Anneessensstraat. Dit was een van Antwerpens meest luxueuze bars.<br />

Hier werden dansballetten en ook afzonderlijke dansnummers vertoond door geschoolde, meestal<br />

vreemde danseuses, terwijl bijna op alle tafels de champagne overvloedig vloeide.<br />

Wij eindigden diezelfde avond in de 'Merry Grill', ook in de Anneessensstraat, waar bijna elk huis zich als<br />

amusementsgelegenheid in het Antwerpse nachtleven had ingeschakeld.<br />

Louise vond het een verrukkelijke avond. Maar niet alleen zij was opgetogen, ook ik was in vervoering<br />

geraakt door de steeds meer vertrouwelijke omgang en de ontluikende tedere gevoelens die ons dichter<br />

tot elkaar brachten. Het was een avond zoals er maar zelden voorkomen in ons bestaan en die ons<br />

beider lot had bezegeld voor de toekomst, want Cupido's pijl had doel getroffen. Een wonderbare avond<br />

die eindigde voor de deur van haar woonst in de Kroonstraat, met een eerste kus.<br />

Op 7 juli 1924 werden wij in de echt verbonden. Haar bakvisjesmentaliteit heeft zij op die dag<br />

neergelegd. In plaats daarvan ontpopte zij zich tot een voorbeeldige, ijverige en plichtbewuste<br />

echtgenote, die beter had verdiend dan de kwelgeest die zij als levenspartner had gekozen. De wijsheid<br />

komt niet voor de jaren … . In dat besef weet ik nu wat zij voor mij betekent.<br />

75


Maar, de tijd gaat verder. Onze haren worden grijs en wij staan in de herfst van het leven. Als ik nog één<br />

verlangen mag naar voren brengen, dan is het dat wij samen, zij aan zij, de weg mogen blijven<br />

bewandelen in de tijd die ons nog wordt gegund, alvorens onze tol te betalen aan de wet van het<br />

bestaan.<br />

Met deze wens besluit ik deze gedenkschriften uit de wereldoorlog <strong>1914</strong> - <strong>1918</strong>.<br />

Etienne Berquin, augustus 1 9 6 4<br />

76


77


78


Louise Huybrechts (15) met haar ouders en broer (mijn grootvader) in juli <strong>1914</strong>.<br />

Bij het uitbreken van de oorlog vluchtte het gezin naar Londen.<br />

Juli 1927: Mijn vader (bijna 3 jaar) en zijn ouders (trio links)<br />

op uitstap naar “De Dodengang” in Diksmuide.<br />

79


Nawoord<br />

Etienne heeft jarenlang bij Philips gewerkt als vertegenwoordiger van zowel het platenlabel als van de<br />

afdeling professionele verlichting.<br />

Neem ook eens een kijkje in mijn online Flickr fotoalbum.<br />

Ga naar:<br />

https://www.flickr.com/photos/15979685@N08/ klik op Albums en kies "<strong>1914</strong>-<strong>1918</strong> Remembered"<br />

Eric Huybrechts<br />

Fotoverantwoordingen:<br />

- foto’s uit het familiearchief<br />

- Great War Primary Document Archive: Photos of the Great War - www.gwpda.org/photos<br />

pp. 6, 13, 18, 20, 28, 29, 64<br />

Source information:<br />

War of the Nations, New York Times Co., New York, 1919<br />

The War Illustrated Album DeLuxe, Vol. 1; Amalgamated Press, London, 1915<br />

Illustrated War News, Vol. 7, Illustrated London News & Sketch, London, <strong>1918</strong><br />

Illustrated War News, Vol. 1, Illustrated London News & Sketch, London, 1916<br />

The Book of History - The World's Greatest War - Vol. XVII, The Grolier Society, New York, 1920<br />

History of the World War, Vol. 1, Doubleday, Page & Co., 1917<br />

New York Times, 03/21/1915 - New York Times, 01/17/1915 - New York Times, 01/10/1915<br />

New York Times, 03/21/1915 - New York Times, 02/11/1917<br />

Library of Congress (George Grantham Bain Collection)<br />

- gallica.bnf.fr Bibliothèque nationale de France<br />

pp. 7, 8, 18, 19, 20, 28, 29, 32, 34, 35, 42, 43, 60, 63, 64<br />

- Guldenboek der Vuurkaart online pp. 5, 8, 69<br />

- Publiek domein afbeeldingen van verscheidene websites<br />

pp. 7, 12, 14, 15, 17, 19, 20, 21, 32, 46, 48, 54, 57, 62, 67<br />

Etienne Berquin / Eric Huybrechts<br />

<strong>Herinneringen</strong> <strong>Oorlog</strong> <strong>1914</strong>-<strong>1918</strong><br />

© origineel manuscript: Erven Etienne Berquin-Ludovica Huybrechts (Vera, Eric, Linda Huybrechts)<br />

© bewerkt manuscript: Eric Huybrechts, 2018<br />

(eric.huybrechts@gmail.com)<br />

Alle rechten voorbehouden.<br />

80

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!