20.04.2018 Views

Hildegard van Bingen - Todoroff

Hildegard van Bingen: de teksten van haar visioenenboeken - Boris Todoroff

Hildegard van Bingen: de teksten van haar visioenenboeken - Boris Todoroff

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

<strong>Hildegard</strong> <strong>van</strong> <strong>Bingen</strong>:<br />

de teksten <strong>van</strong> haar visioenenboeken.<br />

Alle benaderingen <strong>van</strong> geloven zijn niet meer dan opties binnen een geheel<br />

<strong>van</strong> mogelijkheden rond denken over ruimte, tijd, leven en dood.<br />

Boris <strong>Todoroff</strong>


<strong>Hildegard</strong> <strong>van</strong> <strong>Bingen</strong>: de teksten <strong>van</strong> haar visioenenboeken<br />

1. Inleiding, Scivias I en bibliografie<br />

© Boris <strong>Todoroff</strong><br />

21 nov 2011<br />

In dit artikel vindt u: een algemene inleiding tot de visioenen <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong>; de vertaling <strong>van</strong><br />

het eerste boek <strong>van</strong> de Scivias (Scivias I); een bibliografie over <strong>Hildegard</strong>s visioenen en over<br />

vrouwelijke mystiek in de middeleeuwen.<br />

In een tweede artikel op deze website komen Scivias II en III aan bod; en in een derde artikel<br />

op deze website, vindt u een aantal vertalingen uit <strong>Hildegard</strong>s derde visioenenboek, het Liber<br />

Divinorum Operum.<br />

Dit artikel komt er op vraag <strong>van</strong> Freek <strong>van</strong> Leeuwen. Hij had een syllabus <strong>van</strong> me over<br />

<strong>Hildegard</strong> <strong>van</strong> <strong>Bingen</strong> gelezen en liet me weten dat dit de eerste keer was dat hij uitgebreide<br />

vertalingen <strong>van</strong> haar visioenenboeken – rechtstreeks uit het Latijn vertaald - in het Nederlands<br />

aantrof. Uiteraard zijn er nog andere vertalingen, maar één ding is zeker: in de talloze<br />

commentaren op <strong>Hildegard</strong> vindt men met moeite enige flarden uit de originele teksten <strong>van</strong><br />

<strong>Hildegard</strong> terug.<br />

Men weet er zich niet goed raad mee. Ze ondergraven het beeld <strong>van</strong> de ‘vrouwelijke’, voor<br />

sommigen ‘feministische’, ‘kosmische’, ‘ecologische’, ‘holistische’, ‘procesdenkentheologische’<br />

<strong>Hildegard</strong>, dat men graag en met trots uitdraagt. Dat geldt niet alleen voor<br />

sommige visioenen stricto sensu, maar ook voor de commentaren die <strong>Hildegard</strong> bij haar<br />

visioenen schrijft. Deze commentaren zijn vaak apodictisch en propagandistisch, indien ze al niet<br />

haaks staan op het visioen dat ze beweren te verhelderen.<br />

Daarom dacht ik: tja, waarom niet aan die vertalingen werken, sterker: alle visioenen integraal<br />

vertalen?<br />

Maar het oeuvre <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong> – louter al het visionaire oeuvre – is qua om<strong>van</strong>g gigantisch.<br />

Zelfs zogenaamd ‘volledige’ uitgaven <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong>s werk laten vaak hele stukken <strong>van</strong><br />

<strong>Hildegard</strong>s werk onvertaald. Dat geldt nog meer voor de visioenen: men neemt vaak enkel het<br />

visioen over, opgefleurd met de miniaturen, en laat <strong>Hildegard</strong>s commentaar weg. Daardoor krijgt<br />

men een verkeerd beeld <strong>van</strong> wat <strong>Hildegard</strong> precies schreef, en wat haar denkwereld was.<br />

Daarom neem ik in dit artikel mijn vertalingen uit de Scivias op, met een uitgebreide inleiding op<br />

<strong>Hildegard</strong>s visioenenboeken.<br />

Ik vertaal rechtstreeks <strong>van</strong>uit de brontaal, het Latijn, en in tegenstelling tot vele<br />

<strong>Hildegard</strong>commentatoren, ga ik eerst te rade bij de tekst, nadien bij <strong>Hildegard</strong>s eigen<br />

commentaren bij haar tekst, en pas in laatste instantie bij de miniaturen. Dat levert een compleet<br />

ander beeld op <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong> <strong>van</strong> <strong>Bingen</strong>. Minder opwindend, minder progressief, minder<br />

modieus en minder ideaal, maar des te fascinerender.<br />

<br />

2


De bibliografie op het einde <strong>van</strong> dit artikel dient ook als leidraad voor de andere artikels met de<br />

vertalingen <strong>van</strong> Scivias II en III en het Liber Divinorum Operum.<br />

Omdat ik de teksten volledig en grondig lees, geef ik, tijdens de lectuur, commentaar bij mijn<br />

vertalingen. Het kan best zijn dat ik hier en daar verkeerd zit, en ik besef ook dat er voorlopig<br />

nog een aantal elementen ontbreken (in het bijzonder de studie <strong>van</strong> de bronnen <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong>s<br />

kosmologie), maar toch ga ik er<strong>van</strong> uit dat de aandachtige lectuur <strong>van</strong> de teksten <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong><br />

zelf méér oplevert dan het lezen <strong>van</strong> de talloze moderne commentaren op haar. Dit artikel is dan<br />

ook een uitnodiging om dezelfde houding aan te nemen: lezen, lezen wat er staat, stilstaan bij<br />

wat die lectuur bij de lezer(es) losmaakt, oproept, vergelijken met wat anderen erover schrijven<br />

of er<strong>van</strong> vinden, beslissen wat het juiste lijkt – en pas daarna commentariëren.<br />

Inhoud <strong>van</strong> dit artikel<br />

Deel I geeft een algemene schets <strong>van</strong> de mystiek <strong>van</strong> de 12de eeuw; hieruit zullen twee dingen<br />

blijken:<br />

1. hoe <strong>Hildegard</strong> bepaalde kenmerken <strong>van</strong> de mystiek <strong>van</strong> haar tijd overneemt, maar toch, op<br />

heel belangrijke punten, een eigen koers vaart. Om dit te verhelderen vergelijk ik haar mystiek<br />

met die <strong>van</strong> haar tijdgenoten, inzonderheid Bernardus <strong>van</strong> Clairvaux en de Victorijnen;<br />

2. een ander element is het belang dat <strong>Hildegard</strong> hechtte aan de Gregoriaanse hervorming; ik<br />

geef aan wat die hervorming precies inhield, in het bijzonder wat de opbouw <strong>van</strong> de<br />

sacramentcyclus, de introductie <strong>van</strong> het celibaat voor alle geestelijken, en de opbouw <strong>van</strong> een<br />

vergeestelijkte, christelijke wereld betreft; ik geef ook aan hoe <strong>Hildegard</strong>s visioenen gekenmerkt<br />

worden door het eindetijds-denken, en daardoor een overduidelijke apocalyptische dimensie<br />

hebben. Ten slotte sta ik stil bij de manier waarop <strong>Hildegard</strong> de heilsgeschiedenis, conform de<br />

christelijke traditie, indeelt in drie sleutelmomenten - schepping; menswording <strong>van</strong> Christus;<br />

einde der tijden. Ik verduidelijk hoe ze die indeling combineert met haar inzet voor de<br />

Gregoriaanse hervorming, haar vrees voor de Antichrist, haar pleidooi voor de naleving <strong>van</strong> de<br />

pas opkomende sacramentencyclus én haar eigen visie op de opbouw <strong>van</strong> ‘deugden’ (al zou men<br />

beter spreken <strong>van</strong> ‘krachten’).<br />

Met al die elementen samen hebben we al een beeld <strong>van</strong> de religieuze en historische context<br />

waarin <strong>Hildegard</strong> leefde, en <strong>van</strong> de punten waar haar belangstelling naar uitging.<br />

Deel II handelt over het leven <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong>; haar werken; de manuscripten waarin we haar<br />

werken aantreffen; de moeilijke, in feite onbeantwoordbare vraag of ze de miniaturen die we<br />

kennen superviseerde en daarmee samenhangend de vraag: waaraan moet men het meest<br />

aandacht besteden: aan de tekst zelf, of aan de miniaturen?; en, vooral: de sleutelbegrippen uit<br />

haar ‘leer’: de virtus en viriditas; haar visie op de sacramenten; haar visie op Christus en het<br />

heilsverhaal; hoe ze de kosmos ziet, gecombineerd met dat heilsverhaal. Dit stuk wil vooral<br />

inleiden in de eigenzinnige, beeldende, maar soms duistere taal die <strong>Hildegard</strong> in haar geschriften<br />

hanteert om haar intuïties te verwoorden. Haar Latijn is vaak heel erg compact, gewrongen, bizar<br />

en soms ronduit onvertaalbaar, dit ondanks het revisiewerk <strong>van</strong> haar secretaris (eerst Volmar,<br />

later Wibert <strong>van</strong> Gembloux).<br />

<br />

3


Deel III: de vertalingen. Ik beperk me tot twee visioenenboeken: de Scivias en het Liber<br />

Divinorum Operum. Telkens komt eerst een beknopte analyse <strong>van</strong> de opbouw <strong>van</strong> het<br />

visioenenboek in kwestie. Daarop volgt een vertaling <strong>van</strong> een aantal fragmenten uit de visioenen.<br />

Het eerste boek <strong>van</strong> de Scivias (Scivias I) is intussen zogoed als volledig vertaald.<br />

Deel IV. Voor wie belangstelling heeft om zelf vertalingen te raadplegen, volgt nog een korte<br />

bibliografie met een overzicht <strong>van</strong> de reeds bestaande vertalingen – in boeken of op websites -<br />

<strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong>s Visioenen, in het Nederlands, Frans, Duits en Engels. Aangevuld met boeken en<br />

artikels over <strong>Hildegard</strong> die de moeite waard zijn. Ongetwijfeld zie ik een paar boeken of artikels<br />

over het hoofd; die mogen lezers me signaleren, liefst met de exacte beschrijving <strong>van</strong> de<br />

vertaalde stukken. Men kan me contacteren via de website. Aan de eerlijke vinders beloof ik<br />

eeuwige dankbaarheid.<br />

Zo’n ernstige taak vraagt af en toe om wat verpozing. Men kan niet dag in dag uit in <strong>Hildegard</strong>s<br />

wereld leven zonder af en toe naar een verfrissende bries te snakken: die <strong>van</strong> de afstand, de<br />

relativering, de ironie, het besef te leven in een wereld die gebukt gaat onder banale frivoliteit en<br />

inhoudloze ernst; daarom wordt de tekst af en toe opengewrikt, ramen en deuren worden<br />

opengegooid en we vrolijken onze commentaar op <strong>Hildegard</strong>s soms donkere, vermanende tekst<br />

op met de helende kracht <strong>van</strong> de glimlach. Zie, daar gloort hij, als het ochtendrood: de gouden<br />

gloed <strong>van</strong> de universele kracht <strong>van</strong> de lach die <strong>Hildegard</strong>, zo hopen we, niet vreemd was.<br />

Ziezo, welkom in <strong>Hildegard</strong>s merkwaardige universum.<br />

<br />

4


5


Deel I. <strong>Hildegard</strong> binnen de mystiek <strong>van</strong> haar tijd<br />

I.1. Belangrijkste vertegenwoordigers <strong>van</strong> de 12de-eeuwse mystiek<br />

Men kan spreken <strong>van</strong> een monastieke schriftmystiek (men bestudeert de schrift, binnen het<br />

klooster of het kapittel) die drie verschillende invullingen krijgt; dat kan men illustreren aan de<br />

hand <strong>van</strong> de belangrijkste vertegenwoordigers <strong>van</strong> die mystiek.<br />

1. Bernardus <strong>van</strong> Clairvaux (1090-1153) staat voor een affectief gekleurde verenigingsmystiek:<br />

de ziel verenigt zich met God; die ervaring zal, in de ogen <strong>van</strong> Bernardus’ navolgers, vooral in<br />

de dertiende eeuw, centraal staan, wat de voedingsbodem en inspiratiebron oplevert voor de<br />

veelal ervaringsgerichte, op vereniging met God gerichte minnemystiek <strong>van</strong> de dertiende eeuw,<br />

zoals men ze vooral bij vrouwen aantreft;<br />

2. De Victorijnen daarentegen zitten in een aantal <strong>van</strong> hun geschriften (vooral die <strong>van</strong> Richard<br />

<strong>van</strong> Saint-Victor) op dezelfde golflengte als Bernardus, maar in het bijzonder bij Hugo <strong>van</strong><br />

Saint-Victor merkt men dat de hoofdbekommernis is: de verzoening <strong>van</strong> wetenschap en mystiek;<br />

3. Apart daar<strong>van</strong> staat een figuur als <strong>Hildegard</strong> <strong>van</strong> <strong>Bingen</strong>, die vooral een kosmisch getinte en<br />

apocalyptische mystiek aanhangt en de vereniging niet zozeer ziet als een vereniging tussen een<br />

individuele ziel en God, maar als het ‘mystieke huwelijk’ tussen Christus en de Kerk. Door die<br />

laatste keuze sluit ze meer aan bij bepaalde mystici <strong>van</strong> de eerste eeuwen <strong>van</strong> het christendom.<br />

I,1.1. Bernardus <strong>van</strong> Clairvaux: affectieve mystiek, met bijzonder nadruk op de ‘ervaring’<br />

<strong>van</strong> het ‘Woord’<br />

Bij hem treft men een schriftmystiek aan waarin de voornaamste en uiteindelijke toegang tot God<br />

gebeurt door afwending <strong>van</strong> de empirie, door inkering voorbij de ratio naar de contemplatio, en<br />

dit geholpen door Bijbelmeditatie, tot deze, net zoals de ratio, overstegen wordt.<br />

Deze hele weg naar de kern is een ‘ervaring’, de persoonlijke ervaring <strong>van</strong> wie ‘mediteert’ en<br />

probeert bij God te geraken; de aankomst in de kern is veel subtieler aan te voelen (of niét aan te<br />

voelen) dan latere lezers <strong>van</strong> Bernardus, die zich op hem inspireren, denken.<br />

Men komt tot het ‘ervaren’, d.i. het ‘smaken’ <strong>van</strong> het ‘Woord’. Dat ‘Woord’ is Christus, maar<br />

het is vooral de geheimzinnige openbaring <strong>van</strong> het christelijke mysterie, dat start met het Oude<br />

Testament, en zijn voleinding vindt in de historische figuur <strong>van</strong> Jezus Christus en zich, telkens<br />

opnieuw, herhaalt in iedereen die zuiver <strong>van</strong> hart is en toegewend naar God.<br />

Dat laatste heet dan de ‘derde komst <strong>van</strong> Christus’. De eerste komst is de geboorte <strong>van</strong> Jezus in<br />

het begin <strong>van</strong> onze jaartelling; de tweede komst zal gebeuren op het einde der tijden (Laatste<br />

Oordeel), maar de komst herhaalt zich ook nu, in iedere ‘echte gelovige’: dat is de ‘derde komst’<br />

‘in het hart’.<br />

Men mag deze weg <strong>van</strong> de mystiek niet verwarren met de mystieke ‘ervaring’ zoals wij die in<br />

onze tijd verstaan, en voor velen tegenwoordig een ogenblikkelijk, plotseling inzien en schouwen<br />

<br />

6


<strong>van</strong> een 'andere' werkelijkheid inhoudt; men mag zich evenmin laten misleiden door de<br />

beroezende, beeldende, vaak sensuele taal waarin Berrnardus in zijn Preken op het Hooglied<br />

deze mystiek beschrijft; het zijn allemaal beelden om de uitdagingen, obstakels, beloningen en<br />

etappes <strong>van</strong> de mystieke weg te beschrijven die leiden tot een 'smaken <strong>van</strong> het Woord'.<br />

Kortom, Bernardus gebruikt een symbolische, affectief gekleurde taal om te beschrijven wat<br />

onbeschrijfbaar is; zijn tekst dient slechts als wegwijzer voor de monniken die zich bereid<br />

hebben verklaard elk voor zich, persoonlijk, de weg <strong>van</strong> de contemplatie op te gaan.<br />

Wanneer Bernardus <strong>van</strong> Clairvaux spreekt over ‘ervaring’ heeft hij het over de<br />

meditatieve/contemplatieve ervaring die gevoed wordt door Bijbellectuur en overweging. Het<br />

gaat om het ‘samenvallen’ met de ‘grond’ <strong>van</strong> de tekst, in het bijzonder de Schrift, en niet<br />

noodzakelijk om een ‘zichtbare’ ervaring. Als voorbeeld geldt Bernardus’ persoonlijke<br />

getuigenis <strong>van</strong> de ‘Komst <strong>van</strong> het Woord’ die hij zelf ‘ervaren’ heeft en die hij beschrijft in één<br />

<strong>van</strong> zijn Preken op het Hooglied: het is een zeer terughoudende tekst, met daarin verweven een<br />

subtiele kritiek op Origenes, die naar Bernardus’ mening iets te gretig beweerde het ‘Woord’<br />

‘materieel’, ‘zintuiglijk’ ‘ervaren’ te hebben.<br />

Tegenover de terughoudendheid <strong>van</strong> Bernardus, en de meeste mannelijke mystici, omtrent hun<br />

‘mystieke ervaringen’, staat de fierheid <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong> <strong>van</strong> <strong>Bingen</strong>, en vele vrouwen uit de<br />

dertiende eeuw en later, die er prat op zullen gaan een direct contact te hebben gehad met God,<br />

via visioenen en openbaringen, en zichzelf als ‘uitverkorene’, d.i. ‘begenadigde’ <strong>van</strong> God voelen.<br />

Bernardus’ mystiek is affectief gekleurd: Bernardus verzet zich tegen de in zijn ogen al te<br />

rationele benaderingswijze <strong>van</strong> Abelardus (kennis <strong>van</strong> God is de weg tot ware spiritualiteit) door<br />

de klemtoon te leggen op de liefde tot God, die zich uit liefde voor de mensheid in de figuur <strong>van</strong><br />

zijn Zoon, Christus, aan de mensheid heeft gegeven. Bernardus’ Preken op het Hooglied en zijn<br />

Over hoe je God moet liefhebben (De diligendo Dei) beschrijven de weg <strong>van</strong> het ‘geraakt<br />

worden’ (affici) door de liefde <strong>van</strong> God. Ze beschrijven ook de tegenbeweging die de mens inzet<br />

om deze ‘al te grote’ liefde naar behoren te beantwoorden.<br />

Dit affectieve element waarin de wederliefde voor Gods liefde centraal staat en dat overgenomen<br />

wordt door latere generaties mystieke vrouwen, is zogoed als afwezig bij <strong>Hildegard</strong> <strong>van</strong> <strong>Bingen</strong>.<br />

I.1.2. Victorijnen: poging tot synthese <strong>van</strong> mystiek en wetenschap<br />

De Victorijnen(zo genoemd naar de abdij <strong>van</strong> Saint-Victor, in de buurt <strong>van</strong> Parijs) proberen de<br />

impasse tussen Bernardus en Abelard (geloof of rede; minne of rede) te overbruggen. Ze zijn<br />

reguliere kanunniken die godsdienstige beleving willen koppelen aan dialectisch onderzoek <strong>van</strong><br />

het geloof (canoniale hervorming 11de eeuw).De twee belangrijkste vertegenwoordigers zijn<br />

Hugo en Richard <strong>van</strong> Saint-Victor.<br />

Hugo <strong>van</strong> Saint-Victor (1096/1100-1141) schrijft een groot aantal wetenschappelijke werken<br />

waarin hij alle kennis <strong>van</strong> die tijd (ook de mechanica!) encyclopedisch benadert en als<br />

evenzovele manifestaties <strong>van</strong> het goddelijke beschouwt. Dat doorgronden <strong>van</strong> de hele<br />

<br />

7


werkelijkheid gebeurt op basis <strong>van</strong> de lectio divina: het bestuderen en mediteren <strong>van</strong> de Schrift.<br />

Het is dus een in wetenschappelijke vorm uitgedrukte vorm <strong>van</strong> Schriftmystiek.<br />

In zijn De archa Noe mystica gebruikt Hugo de ark <strong>van</strong> Noë als symbool om alle elementen <strong>van</strong><br />

de mystieke groei en ervaring te beschrijven. Het is een soort driedimensioneel beeld, waarin de<br />

geschiedenis <strong>van</strong> de ziel, de opkomst <strong>van</strong> de Synagoge, de Kerk en de Wijsheid in elkaar<br />

verstrengeld zijn. Wellicht werden daartoe ook afbeeldingen gebruikt. En het is duidelijk dat<br />

Hugo, bv. tijdens de collationes, beelden gebruikte om zijn spiritueel onderwijs op<br />

aanschouwelijke wijze te brengen. Dit gebeurt door een doorgedreven allegorische interpretatie<br />

<strong>van</strong> de tekst uit Gen. 6, 14-16. Dit boek is de wetenschappelijke tegenhanger <strong>van</strong> de kosmische<br />

visioenenboeken <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong> <strong>van</strong> <strong>Bingen</strong>.<br />

Richard <strong>van</strong> Saint-Victor (+1173) schrijft zijn Benjamin Maior en Benjamin Minor en De vier<br />

graden <strong>van</strong> liefdesgeweld. Daarin probeert hij rede en minne te verzoenen, en, vooral, een<br />

wetenschappelijke omschrijving te geven <strong>van</strong> het mystieke proces.<br />

Een andere figuur die bevriend was met Bernardus <strong>van</strong> Clairvaux, is Willem <strong>van</strong> Saint-Thierry,<br />

wiens boek ‘De gulden brief’ ten onrechte zal toegeschreven worden aan Bernardus, en mee aan<br />

de basis ligt <strong>van</strong> de affectieve, op vereniging gerichte minnemystiek <strong>van</strong> de dertiende eeuw.<br />

I.1.3. De eigen accenten in het eschatologische verhaal<br />

Het is tegen die achtergrond dat men HVB moet plaatsen, en haar <strong>van</strong> de andere<br />

vertegenwoordigers <strong>van</strong> haar tijd kan onderscheiden. Ze zoekt geen 'ervaring <strong>van</strong> het Woord'<br />

zoals Bernardus; ze zoekt ook geen compromis tussen wetenschap en schriftmeditatie zoals de<br />

Victorijnen. Ze laat zich niet verleiden, zoals vele mystieke vrouwen uit de volgende generaties,<br />

tot een intense liefde tot God, in de hoop diens liefde waardig te zijn en persoonlijk met hem, in<br />

Christus, verenigd te worden. <strong>Hildegard</strong> <strong>van</strong> <strong>Bingen</strong> is een Benedictines die binnen de<br />

Schriftmystiek eigen kosmische accenten legt en een bijzondere aandacht heeft voor profetische<br />

en apocalyptische elementen.<br />

Het ‘verhaal’ dat <strong>Hildegard</strong> vooral bezighoudt is, zoals bij alle mystici <strong>van</strong> haar tijd, het<br />

christelijk eschatologisch verhaal. Het is in wezen Schriftmystiek: door aandachtige lezing en<br />

herlezing <strong>van</strong> de bijbel komt men tot een beeld of intuïtie <strong>van</strong> het mysterieuze, christelijke<br />

heilsverhaal. Maar de tijdsdimensie, en de concrete elementen <strong>van</strong> dit verhaal spelen een grotere<br />

rol bij <strong>Hildegard</strong> dan bij haar tijdgenoten.<br />

Het belangrijkste verhaal binnen de bijbel is, voor de christelijke meditatieve lezer, het<br />

christelijke eschatologisch verhaal: het verhaal <strong>van</strong> het ontstaan <strong>van</strong> de wereld (Genesis), <strong>van</strong> de<br />

Menswording (Johannes-e<strong>van</strong>gelie) en <strong>van</strong> het Laatste Oordeel (Apocalyps). Uiteraard brengen<br />

alle e<strong>van</strong>gelies verslag uit over de Menswording, maar vooral het Johannes-e<strong>van</strong>gelie, en<br />

inzonderheid de proloog er<strong>van</strong> plaatst de menswording uitdrukkelijk binnen het perspectief <strong>van</strong><br />

wat later theologisch zal gedefinieerd worden als de Drie-eenheid (Vader, Zoon, Heilige Geest)<br />

en zegt uitdrukkelijk dat het 'Woord' (de tweede figuur <strong>van</strong> de Drie-eenheid) 'mens' is geworden.<br />

Het is dan ook het enige e<strong>van</strong>gelie dat zo nadrukkelijk de link legt tussen het goddelijke én<br />

menselijke aspect <strong>van</strong> Christus en, nog algemener gesproken, de Menswording als een stap in het<br />

<br />

8


volledige, christelijke heilsverhaal uitbeeldt. Doordat men ook de Apocalyps aan Johannes<br />

toeschrijft, wordt hij de enige e<strong>van</strong>gelist die de twee belangrijkste etapes <strong>van</strong> het christelijke<br />

heilsverhaal brengt: dat <strong>van</strong> de Menswording (in zijn e<strong>van</strong>gelie), en dat <strong>van</strong> het einde der tijden<br />

(Apocalyps). Dit christelijke heilsverhaal - <strong>van</strong>af begin tot einde - probeert de gelovige te<br />

doorgronden door een aandachtige lectuur <strong>van</strong> de Schrift; hij/zij onderneemt een poging het OT<br />

en NT in één globale blik te verenigen (en dat is dan de Schriftmystiek).<br />

Het christelijke, eschatologische verhaal kent drie kantelmomenten: Genesis (ontstaan/schepping<br />

<strong>van</strong> de wereld); Menswording (‘in-carnatie’ <strong>van</strong> God in Christus: ‘vleeswording’ <strong>van</strong> God in een<br />

verlosser); Laatste Oordeel (einde <strong>van</strong> de wereld, ‘vergeestelijking’ er<strong>van</strong>, aantreden <strong>van</strong><br />

Christus als ultieme ‘heerser’ over de wereld, en vernietiging <strong>van</strong> het kwaad). De fasen zijn: God<br />

schept de wereld; daarop volgen de val <strong>van</strong> Lucifer en <strong>van</strong> de mens; Christus verlost de mens;<br />

God laat de wereld oplossen in zijn diepste, geestelijke vorm, na een laatste gevecht met de<br />

Antichrist en de vereniging <strong>van</strong> Christus met zijn ‘bruid’, de Kerk.<br />

I.1.4. Affectief versus kosmisch<br />

Waar Bernardus <strong>van</strong> Clairvaux dat verhaal vertelt op een affectieve manier, waarin de<br />

persoonlijke vereniging <strong>van</strong> de ziel met Christus, als ‘bruidegom <strong>van</strong> de ziel’, centraal staat en<br />

dit inkleedt in beelden ontleend aan het Hooglied en de daarop gebaseerde commentaren uit de<br />

patristiek (startend met Origenes’ interpretatie <strong>van</strong> het Hooglied), vertelt <strong>Hildegard</strong> <strong>van</strong> <strong>Bingen</strong><br />

dit verhaal op een kosmische manier met beelden die voornamelijk ontleend zijn aan de<br />

kosmische literatuur <strong>van</strong> haar tijd en aan de apocalyptische literatuur. Bernardus vertelt<br />

hoofdzakelijk het verhaal <strong>van</strong> de individuele spirituele vereniging <strong>van</strong> de monnik met God,<br />

<strong>Hildegard</strong> heeft het over de algemene afstemming <strong>van</strong> de hele christelijke gemeenschap op de<br />

volmaakte wereldorde die God heeft ontworpen <strong>van</strong> bij de schepping <strong>van</strong> de wereld. Voor<br />

Bernardus is het doel de individuele gelukzaligheid, voor <strong>Hildegard</strong> de voleinding <strong>van</strong> de hele<br />

wereld, <strong>van</strong> alle gelovige wereldzielen in de liefde <strong>van</strong> God. Voor Bernardus staat de<br />

persoonlijke vereniging <strong>van</strong> de individuele ziel met Christus centraal, <strong>Hildegard</strong> daarentegen<br />

schrijft daar bij mijn weten nooit iets over; ze heeft meer belangstelling voor het mystieke<br />

huwelijk tussen Christus en de Kerk, Ecclesia. Dit huwelijk is in haar ogen, op zijn beurt, een<br />

belangrijke stap in het eschatologische verhaal. Pas wanneer die vereniging heeft<br />

plaatsgevonden, kan het Laatste Oordeel aanbreken en kan het christelijke heilsverhaal zijn<br />

beslag krijgen. Men verschuift, met andere woorden, <strong>van</strong> een individueel verlossingsverhaal (bij<br />

Bernardus) naar een universeel heilsverhaal (<strong>Hildegard</strong>).<br />

Dit christelijk heilsverhaal brengt <strong>Hildegard</strong> op een kosmische manier. Ze heeft een globaal<br />

beeld <strong>van</strong> de hele kosmos, de hele schepping, <strong>van</strong> bij het ontstaan tot het einde er<strong>van</strong> en kijkt dus<br />

op dit hogere, abstracte niveau naar hoe die kosmos is, evolueert, en naar de inbreng <strong>van</strong> de mens<br />

in dit verhaal. Anderzijds verwijst het woord 'kosmisch' ook naar het kleinste, concrete niveau:<br />

haar schouwingen handelen, met gebruikmaking <strong>van</strong> de middeleeuwse kosmologieleer, over hoe<br />

precies de wereld ontstond, waaruit hij precies bestaat (welke elementen, welke winden etc.), hoe<br />

hij in evenwicht is, ontregeld raakt, in zijn oorspronkelijke orde hersteld kan worden.<br />

Die belangstelling uit zich al in de opbouw <strong>van</strong> de visioenenboeken <strong>van</strong> de Scivias: elk boek – zo<br />

zal blijken – verhaalt hetzelfde kosmische verhaal: ontstaan <strong>van</strong> de wereld; ontstaan <strong>van</strong> het<br />

<br />

9


kwaad; menswording; einde der tijden en gelukzaligheid. Die belangstelling voor de kosmische<br />

dimensie <strong>van</strong> de werkelijkheid uit zich ook in andere werken <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong>, zelfs die waar men<br />

dat niet zou verwachten. Terecht schrijft Pierre Monat, in zijn voorwoord tot zijn vertaling <strong>van</strong><br />

de Scivias, dat het Liber Subtilitatum diversarum naturarum creaturarum, een boek dat vooral<br />

bekend is om zijn geneeskundige voorschriften, in feite ‘eerder een poging is om de schepping te<br />

ontraadselen dan een verzameling wonderlijke recepten’, en dat een onderdeel <strong>van</strong> dat boek,<br />

Causae et curae, opent met een uitvoerige uiteenzetting over de kosmos en de mens en dus amper<br />

over ‘ziekten en remedies’ lijkt te handelen.[i] <strong>Hildegard</strong>s is gefascineerd door de kosmos, in het<br />

bijzonder het ontstaan er<strong>van</strong>. Dat is wat <strong>Hildegard</strong> dan ook, keer op keer, beschrijft.<br />

Maar er is ook een 'kosmisch drama' aan de gang. Een strijd tussen goed een kwaad. Een verhaal<br />

<strong>van</strong> bloei, val, gevolgd door mogelijke neergang of mogelijke opstanding en finale,<br />

eeuwigdurende bloei. De elementen voor dit kosmisch drama worden haar aangereikt door het<br />

christelijke heilsverhaal: de val <strong>van</strong> Lucifer (gevallen engel) en de val <strong>van</strong> Adam (gevallen<br />

mens). Die beide gebeurtenissen worden opgeheven of althans voorlopig en gedeeltelijk<br />

verholpen door de komst <strong>van</strong> Christus, de Menswording. Meteen na diens komst gebeurt een<br />

nieuw, in haar ogen hoopgevend feit: Christus schenkt aan de wereld de Kerk als bruid en<br />

plaatsver<strong>van</strong>gster <strong>van</strong> Christus op aarde; en nadat Christus en Kerk verenigd zijn, en ook de<br />

Antichrist verslagen is (in wie we Lucifer moeten herkennen) zal de kosmos zijn definitieve<br />

evenwicht en bloei hervinden.<br />

Dit kosmische verhaal verbindt <strong>Hildegard</strong> bovendien met de begrippen ‘viriditas’ (‘groenheid’),<br />

‘vis’ (‘kracht’) en ‘virtus’ (‘deugd’). Voor een verdere uitleg over de wederzijdse inwerking <strong>van</strong><br />

hetzij ‘deugd’, hetzij ‘ondeugd’ op de kosmos, zie infra, Deel II, Sleutelbegrippen uit <strong>Hildegard</strong>s<br />

visionaire wereld.<br />

I.1.5. Aspecten en sleutelmomenten<br />

Welke aspecten belicht <strong>Hildegard</strong> nu vooral uit elk <strong>van</strong> de sleutelmomenten <strong>van</strong> de<br />

heilsgeschiedenis? De volgende:<br />

Schepping (Genesis): een kosmisch verhaal; centraal staan, voor <strong>Hildegard</strong>: de val <strong>van</strong> Lucifer;<br />

de val <strong>van</strong> Adam;<br />

Christus (menswording <strong>van</strong> God): centraal staan voor <strong>Hildegard</strong>: de stichting <strong>van</strong> de Kerk<br />

(Ecclesia) als ‘bruid’ <strong>van</strong> Christus, alsook de cyclus <strong>van</strong> sacramenten die Christus aan de Kerk<br />

geeft om, doorheen die sacramenten, de hele christelijke levensgemeenschap te ‘vergeestelijken’<br />

en op te nemen in het christelijke heilsplan, als voorbereiding op ‘het einde der tijden’; zo wordt<br />

in een visioen <strong>van</strong> de Scivias aangeduid hoe de Kerk de gelovige zielen reinigt, voedt, baart,<br />

dankzij haar sacramenten, net zoals Christus de gelovigen heeft gereinigd, gevoed en tot nieuw<br />

leven heeft gewekt door zijn Menswording en het bloed dat hij heeft gestort aan het kruis.<br />

Laatste Oordeel (Apocalyps); centraal staat, voor <strong>Hildegard</strong>: de (ultieme) strijd tussen Christus<br />

en de Kerk tegen de Antichrist; het huwelijk <strong>van</strong> Christus en de Kerk, waarna de materiële tijd en<br />

ruimte ophouden te bestaan en de hemelse werkelijkheid aan<strong>van</strong>gt. Die hemelse werkelijkheid<br />

wordt door <strong>Hildegard</strong> begrepen als een terugkeer naar de oorspronkelijke luister <strong>van</strong> de kosmos,<br />

<br />

10


waarin alles in evenwicht is, waarin enkel het goede heerst en het kwade (in concreto de duivel)<br />

geketend is, en waarin de mensen, verlost <strong>van</strong> hun aardse lichaam en de bijhorende verleidingen<br />

<strong>van</strong> het vlees, enkel nog een vergeestelijkt lichaam bezitten en Gods lof zingen. Een wereld<br />

vervuld <strong>van</strong> zuiver geestelijk licht, blijdschap, vreugde, en verheerlijking <strong>van</strong> God. De<br />

geschiedenis <strong>van</strong> de mensheid wordt begrepen als een omweg <strong>van</strong> de oorspronkelijke luister naar<br />

de toekomstige luister <strong>van</strong> de kosmos. En die omweg is teweeggebracht door de duivel, die de<br />

mens verleidt en de val uit het paradijs veroorzaakt, en op het einde der tijden opnieuw verschijnt<br />

als de Antichrist.<br />

I.1.6. Verdere specificaties <strong>van</strong> die aspecten<br />

Eén <strong>van</strong> de 'protagonisten' in dit kosmische drama is de Antichrist. Strikt genomen past de strijd<br />

tussen ‘Christus/de Kerk’ en de Antichrist gewoon binnen het eschatologische verhaal zoals<br />

verteld in Johannes’ Apocalyps. Toch valt op hoe de Antichrist prominent aanwezig is in<br />

<strong>Hildegard</strong>s visioenenboeken. Hij wordt als de absolute tegenstander <strong>van</strong> Christus en de Kerk<br />

geportretteerd, vooral in de Scivias. De bijzondere bekommernis om de Antichrist in <strong>Hildegard</strong>s<br />

visioenen heeft vermoedelijk te maken met de diepgaande maatschappelijke veranderingen die<br />

zich voltrekken in de twaalfde eeuw, en in het bijzonder de Gregoriaanse hervorming.<br />

I.2. Gregoriaanse hervorming<br />

De concrete, historische omstandigheden die <strong>Hildegard</strong> ertoe aanzetten deze strijd zo<br />

uitdrukkelijk voor te stellen zijn wellicht de volgende: de Kerk probeert sinds de elfde eeuw<br />

zichzelf en de hele christelijke gemeenschap te hervormen (Gregoriaanse hervorming) maar stuit<br />

hierbij op tegenstand <strong>van</strong> de eigen clerus. Er is ook tegenstand <strong>van</strong> een aantal christenen die zich<br />

<strong>van</strong> de katholieke kerk afscheuren (ketterijen, waar<strong>van</strong> de belangrijkste het katharisme is dat<br />

<strong>van</strong>af het midden <strong>van</strong> de twaalfde eeuw opduikt in Duitsland), en <strong>van</strong> de politieke klasse<br />

(investituurstrijd). Bovendien leeft in de twaalfde eeuw een sterke apocalyptische stroming, die<br />

meent dat het einde der tijden nabij is, en dat de ‘tekenen des tijds’ erop wijzen dat de Antichrist<br />

er al is of spoedig zal komen.<br />

In de commentaren op haar visioenen <strong>van</strong>gt men een echo op <strong>van</strong> de problemen uit <strong>Hildegard</strong>s<br />

eigen tijd: de moeizame uitvoering <strong>van</strong> de Gregoriaane hervorming; de strijd <strong>van</strong> de kerk tegen<br />

de ketterijen, voornamelijk het katharisme; de apocalyptische stroming, die in religieuze of<br />

politieke figuren (keizers, pausen, tegenpausen) een reeds aanwezige of toekomstige antichrist<br />

ziet. <strong>Hildegard</strong>s visioenenboeken geven uiting aan de verwachting én angst die ontstaan door het<br />

gevoel dat het laatste 'hoofdstuk' uit het heilsverhaal en het kosmische drama zich mogelijk nu al<br />

afspeelt.<br />

I.2.1. Wat behelst nu precies die Gregoriaanse hervorming?<br />

Het is de grote kerkelijke hervormingsbeweging die wordt ingezet door Gregorius VII (1073-<br />

1085). In feite begint de hervormingsbeweging zelfs al eerder, <strong>van</strong>af het concilie <strong>van</strong> Rome,<br />

onder Leo IX, in 1049. Men veroordeelt er o.a. simonie en nicolaïsme.<br />

<br />

11


I.2.2. Strijd tegen simonie<br />

Simonie betekent: het afkopen <strong>van</strong> een geestelijk ambt tegen geld, maar dit wordt, binnen deze<br />

context, veel concreter beschouwd. Het gaat erom dat aan een geestelijk ambt een bepaalde<br />

vergoeding, of een bepaald domein, een rechtsgebied, een goed (een bisdom, een kerk)<br />

verbonden is, en, vooral, dat dit goed, samen met het geestelijke ambt, door een lekeninstantie<br />

aan een geestelijke wordt toebedeeld. In concreto stelden lekenvorsten zelf hun bisschoppen aan;<br />

een aanstelling die gepaard ging met het bezit of beheer <strong>van</strong> een materieel goed.<br />

De kerk wil dit ongedaan maken, tendele om de verwarring tussen geestelijk en materieel goed<br />

tegen te gaan, tendele ook omdat ze niet langer duldt dat leken zich mengen in de aanstelling <strong>van</strong><br />

geestelijken. Het gaat dus, ten gronde, om twee dingen die de Kerk veroordeelt: de vermenging<br />

<strong>van</strong> geestelijk met materieel goed; de inmenging <strong>van</strong> leken in de aanstelling <strong>van</strong> geestelijken. En<br />

het laatste punt is in die zin belangrijk dat men er het verlangen <strong>van</strong> de kerk in ziet zich te<br />

bevrijden uit haar afhankelijkheidspositie tegenover de wereldlijke macht. Bij Gregorius VII<br />

(1073 tot 1085) zal dit zelfs in het andere uiterste omslaan: hij is de mening toegedaan dat hij, als<br />

‘vicarius Christi’, ‘plaatsver<strong>van</strong>ger <strong>van</strong> Christus’, de enige ‘echte keizer <strong>van</strong> deze wereld’ is, en<br />

dat keizers en andere wereldlijke heersers niet zijn oversten, gelijken of medewerkers, maar zijn<br />

ondergeschikten zijn. Geestelijke macht, zo stelt de Kerk, primeert boven wereldlijke macht. Dit<br />

wordt, in essentie, de kern <strong>van</strong> de zogenaamde investituurstrijd, waarin twee fasen te<br />

onderscheiden zijn; een eerste die eindigt met het concordaat <strong>van</strong> Worms <strong>van</strong> 1122 waarin een<br />

compromis wordt gesloten: een leek mag enkel wereldlijke macht toebedelen en mag zich niet<br />

mengen in kerkelijke aanstellingen; enkel de kerk mag mensen in geestelijke ambten aanstellen;<br />

een tweede fase loopt vrijwel parallel met het pausschap <strong>van</strong> Adrianus IV (1154 tot 1159) en<br />

vooral Alexander III (1159 tot 1181): beide pausen hebben als tegenstander de keizer <strong>van</strong> het<br />

Heilig Roomse Rijk Frederik Barbarossa. Deze fase kent zijn beslag in 1177: Barbarossa erkent<br />

in Alexander III zijn meerdere.<br />

Waarom al die gegevens? Omdat de geschiedenis <strong>van</strong> het pausschap en het christendom, tijdens<br />

<strong>Hildegard</strong>s leven, precies door die kwesties wordt beroerd. Ze leeft <strong>van</strong> 1098 tot 1179; ze wordt<br />

geboren dertien jaar na de dood <strong>van</strong> Gregorius VII; houden we even haar levensdata voor ogen;<br />

<strong>van</strong> 1118 tot 1121 is er een tegenpaus, Gregorius VIII, die in het leven geroepen is door de<br />

politieke tegenstanders <strong>van</strong> de pausen Gelasius II en Calixtus II; Innocentius II (paus <strong>van</strong> 1130<br />

tot 1143) heeft een tegenpaus tegenover zich: Anacletus II; Adrianus IV (pausschap 1154-1159)<br />

en Alexander III (paus <strong>van</strong> 1159 tot 1181) krijgen af te rekenen met weerom een tegenpaus, die<br />

gesteund wordt door Frederik Barbarossa; deze tegenpaus Victor II heeft zelfs een opvolger<br />

Pascalius III, die op zijn beurt opgevolgd wordt door Callixtus III, welke pas aftreedt wanneer<br />

Frederik Barbarossa, die zich intussen verzoend heeft met Alexander III, hem niet langer steunt.<br />

Dat gebeurt in 1178; maar amper twee jaar later is er opnieuw een tegenpaus, Innocentius III<br />

(1179), die echter, omdat hij ditkeer op niemands steun kan rekenen, meteen weer wordt afgezet.<br />

De strijd om wat de kerk wel of niet mag beslissen werd, met andere woorden, door ‘echte’ en<br />

‘valse’ pausen gevoerd, waarbij de politiek ‘valse’ pausen of tegenpausen inzet om haar gelijk te<br />

halen. Waar bevindt zich dan nog de ‘ware’, ‘ene’ Kerk? En in hoeverre is de Kerk echt<br />

onafhankelijk, en niet in handen <strong>van</strong> stromannen <strong>van</strong> de wereldlijke macht?<br />

<br />

12


De investituurstrijd is letterlijk: wie mag wie aanstellen (‘investire’), maar in feite gaat het om de<br />

kernvraag: wie heeft overwicht op wie? De keizer op de paus of omgekeerd; de leek op de<br />

geestelijke of omgekeerd? De politieke macht op de geestelijke? Wie heeft macht binnen de<br />

christelijke wereld? De politieke klasse of de religieuze? En die machtsstrijd wordt, aan beide<br />

kanten, met alle middelen uitgevochten, ook met de wapens; ook door de benoeming <strong>van</strong><br />

tegenpausen (die handelen in opdracht <strong>van</strong> de wereldleiders die hen aangesteld hebben); en de<br />

kerk spreekt soms de excommunicatie uit of vaardigt een interdict uit op een bepaalde regio om<br />

de wereldlijke leider er<strong>van</strong> te bestraffen of op de knieën te dwingen.<br />

<strong>Hildegard</strong> leeft dus in een tijd waarin de kwestie <strong>van</strong> simonie én de daarmee samenhangende<br />

kwestie: wie mag wie benoemen; welke macht heeft de overmacht – waarin deze vragen niet<br />

alleen kerkrechterlijk maar ook politiek <strong>van</strong> belang zijn en consequenties hebben voor de hele<br />

christelijke gemeenschap en soms de kerk tot in haar bestaan of overlevingskansen bedreigen.<br />

Dat verklaart allicht waarom ze zo hamert op het belang <strong>van</strong> de Kerk, en op het involgen <strong>van</strong> de<br />

voorschriften <strong>van</strong> de Kerk.<br />

I.2.3. Strijd tegen nicolaïsme: de nieuwe regels omtrent kuisheid en celibaat<br />

Tot zover de simonie, en de diepere wortels en vertakkingen <strong>van</strong> de strijd tegen simonie: de Kerk<br />

wil af <strong>van</strong> de vermenging <strong>van</strong> materieel met geestelijk goed, en <strong>van</strong> de inmenging <strong>van</strong> de<br />

lekenklasse in de religieuze klasse. Blijft nog het nicolaïsme.<br />

Met nicolaïsme wordt bedoeld: het feit dat de meeste priesters in die tijd getrouwd zijn of in<br />

concubinaat leven. Enkel bisschoppen zijn op dat ogenblik ongehuwd.<br />

De kerk wil, <strong>van</strong>af de Gregoriaanse hervorming dat, behalve de kloosterlingen, voor wie de<br />

gelofte <strong>van</strong> kuisheid sowieso geldt, alle geestelijken die een hogere wijding hebben ont<strong>van</strong>gen<br />

(subdiakens, diakens en priesters) afzien <strong>van</strong> een huwelijk of <strong>van</strong> seksueel verkeer met hun<br />

concubine. Die regel geldt niet voor de ‘lagere’ geestelijkheid, die nog niet de hogere wijding<br />

heeft ont<strong>van</strong>gen maar studeert met het oog daarop; zolang die geestelijken de hogere wijding niet<br />

hebben ont<strong>van</strong>gen moeten ze celibatair leven; maar als ze willen terugkeren naar de lekenstaat<br />

zonder tot bijvoorbeeld subdiaken te zijn gewijd, zijn ze vrij dat te doen, en er te huwen. Het is<br />

diezelfde ‘lagere’ geestelijkheid die in groten getale aan de universiteiten zal studeren <strong>van</strong>af de<br />

twaalfde eeuw, de ‘intelligentsia’ vormt en ook het personeel levert voor de kanselarijen <strong>van</strong><br />

wereldlijke heersers. Dat zijn dan de zogenaamde ‘clerici’. Deze zijn dus in principe celibatair,<br />

maar zijn op termijn niet gebonden door hun celibaat.<br />

Gaandeweg zullen (<strong>van</strong>uit de kerk) stemmen opgaan om àlle geestelijken, zowel zij die de<br />

‘hogere wijdingen’ hebben ont<strong>van</strong>gen, als de clerici, tot celibaat te verplichten; en dit wordt dan<br />

ook werkelijk opgelegd sinds het vierde concilie <strong>van</strong> Lateranen in 1215, onder Innocentius III.<br />

Deze nieuwe norm, die op dat ogenblik wordt opgelegd aan de volledige christelijke<br />

geestelijkheid, is nu nog altijd geldig binnen de katholieke kerk.<br />

Maar dit stuit op grote weerstand. Vaak worden bepalingen en verordeningen, uitgevaardigd<br />

door de paus, door de plaatselijke synodes niet ingevolgd; bovendien is er ook kritiek op deze<br />

maatregelen <strong>van</strong>uit de eigen geestelijkheid, meer bepaald binnen de kringen <strong>van</strong> ‘geleerde’<br />

<br />

13


geestelijken. Robert de Courson, leerling <strong>van</strong> Petrus Cantor, zei dat zijn meester een concilie had<br />

aanbevolen om de verplichting tot celibaat op te heffen; dezelfde Petrus Cantor zou de vraag<br />

geopperd hebben: ‘Numquid Lateranum concilium prevalet E<strong>van</strong>gelium?’: ‘Gaat een Lateraans<br />

concilie voor op het e<strong>van</strong>gelie?’[ii]<br />

Hoe dan ook, sinds de Gregoriaanse hervorming wordt ingezet, gaat de kerk een gevecht om<br />

suprematie aan met de wereldlijke macht; een symptoom daar<strong>van</strong> is de strijd tegen de simonie;<br />

maar vooral: na verloop <strong>van</strong> tijd (en dit na felle twisten of kritiek hierop in de loop <strong>van</strong> de<br />

twaalfde eeuw) stelt ze in 1215, op het vierde concilie <strong>van</strong> Lateranen, het celibaat verplichtend<br />

voor de volledige clerus; ‘kuisheid’ wordt de norm; het verkopen <strong>van</strong> geestelijke ambten is<br />

verboden; de kerk wil in feite het ‘geestelijke’ lossnijden <strong>van</strong> het ‘materiële’: men ‘koopt’ of<br />

‘ont<strong>van</strong>gt’ geen geestelijk ambt <strong>van</strong> een leek (wie dat doet, is schuldig aan simonie), men<br />

'bezoedelt' het geestelijke ambt niet door zijn seksueel gedrag; wie kinderen heeft, is schuldig<br />

aan 'nicolaïsme' en ruimer genomen mag een geestelijke gewoon geen lust kennen en geen<br />

seksueel verkeer hebben: men leeft in onthouding, ‘continenter’; men is zijn ambt ‘waardig’,<br />

door zijn deugdzame – en sowieso kuise - levenswandel; dat is de teneur <strong>van</strong> deze verplichting:<br />

de geestelijken (àlle geestelijken) moeten afzien <strong>van</strong> ondeugden – en leven in deugdzaamheid.<br />

Dat is de officiële stelling <strong>van</strong> de kerk in 1215; maar <strong>Hildegard</strong> <strong>van</strong> <strong>Bingen</strong> schaart zich al veel<br />

vroeger, getrouw aan de Gregoriaanse hervorming, achter deze stellingen; en het zijn dan ook<br />

deze stellingen die we in haar visioenenboeken, vooral in de Scivias, terugvinden.<br />

Hier volgt canon 14 <strong>van</strong> dit vierde Concilie <strong>van</strong> Lateranen. Men zal precies dezelfde<br />

formuleringen en dezelfde redeneringen aantreffen bij <strong>Hildegard</strong>: deugd staat tegenover<br />

ondeugd; men moet een ‘zuiver hart’ hebben, een ‘rein lichaam’; men moet dit doen om de toorn<br />

<strong>van</strong> God te ontlopen en het zalige leven te bekomen. Dat zijn de criteria om waarlijk ‘geestelijke’<br />

te zijn. Men kan <strong>Hildegard</strong> terdege een voorvechtster noemen <strong>van</strong> de Gregoriaanse hervorming –<br />

hervorming die een goeie dertig jaar na haar dood haar (voorlopige) eindpunt kende:<br />

Canon 14: Om hun zeden en gedrag te verbeteren moeten alle clerici, en vooral dan zij die de<br />

heilige (=hogere) wijdingen hebben ont<strong>van</strong>gen, er zich op toeleggen in onthouding en kuis te<br />

leven (continenter et caste vivere). Ze moeten zich hoeden voor de ondeugd <strong>van</strong> de lust (vitio<br />

libidinis), zodat ze de almachtige God met een zuiver hart en een rein lichaam kunnen dienen<br />

(puro corde ac mundo corpore), en in het bijzonder om deze reden: de ‘toorn Gods’ komt immers<br />

neer op de ‘zonen <strong>van</strong> de ontrouw’. Maar om te beletten dat een te vergevingsgezinde regeling<br />

zou aanzetten om opnieuw te zondigen, bepalen we hier dat zij die betrapt worden terwijl ze zich<br />

overleveren aan de ondeugd <strong>van</strong> de ‘incontinentie’ (uiteraard wordt hier bedoeld: seksueel<br />

verkeer, de overtreding <strong>van</strong> het gebod <strong>van</strong> kuisheid, BT), ongeacht of ze in grote of kleine mate<br />

gezondigd hebben, volgens de canonische regels bestraft zullen worden; deze sancties zullen snel<br />

en streng worden toegepast opdat zij die door de vrees voor God (divinus timor) niet worden<br />

weerhouden, tenminste door een wereldlijke straf <strong>van</strong> hun zonde zouden afzien.[iii]<br />

I.2.4. Instelling <strong>van</strong> de sacramentencyclus<br />

Om <strong>Hildegard</strong> te begrijpen (d.i. om te begrijpen waarom ze in haar visioenen zo vaak hamert op<br />

de instelling <strong>van</strong> de sacramenten, op de legitimiteit <strong>van</strong> de kerk als ‘bruid’ <strong>van</strong> Christus, op de<br />

kuisheid en het verplichte celibaat voor geestelijken en op de onderwerping <strong>van</strong> de wereldlijke<br />

<br />

14


macht aan de geestelijke), moet men precies die Gregoriaanse hervorming voor ogen hebben.<br />

<strong>Hildegard</strong> is er een fervente voorstandster <strong>van</strong>; en dus interpreteert zijzelf haar visioenen als<br />

aanwijzingen (<strong>van</strong>uit goddelijke bron) dat die hervorming moet worden uitgevoerd, ondanks alle<br />

verzet.<br />

Men krijgt – in retrospectief – een nog duidelijker beeld <strong>van</strong> wat die hervorming precies inhield<br />

wanneer men kijkt naar wat ze, sinds het concilie <strong>van</strong> Lateranen in 1215, bijkomend oplevert.<br />

Het concilie vaardigt de kuisheid uit voor alle geestelijken; het komt bovendien tot een definitie<br />

<strong>van</strong> het geheel <strong>van</strong> sacramenten geldend voor elke christen, <strong>van</strong>af de geboorte tot aan het<br />

overlijden:<br />

Doopsel – vormsel – biecht – eucharistie – heilig oliesel<br />

Bovendien komt er een ‘tweesprong’: wie een geestelijk leven wil leiden, moet de geloften<br />

afleggen (in het bijzonder die <strong>van</strong> kuisheid, wat het celibaat oplevert); wie dat niet wil, is toch<br />

verplicht het sacrament <strong>van</strong> het huwelijk aan te gaan. De 'maagdelijkheid' is in zekere zin het<br />

zesde sacrament geworden; die 'maagdelijkheid' wordt tenvolle beleefd door geestelijken, en de<br />

niet-naleving er<strong>van</strong> wordt getolereerd bij niet-geestelijken, op voorwaarde dat ze hun huwelijk<br />

door God laten 'vergeestelijken' door middel <strong>van</strong> het sacrament <strong>van</strong> het huwelijk.<br />

Daardoor komen er nog twee sacramenten bij: geloften (voor de clerus)– huwelijk (voor de<br />

leken).<br />

Uiteraard bestonden sommige sacramenten al (bijvoorbeeld het huwelijk), maar het werd nooit<br />

ingepast in een grotere cyclus die verplichtend wordt gesteld voor de hele christen gemeenschap:<br />

de biecht wordt nu voor het eerst als een volwaardig sacrament beschouwd; en alle gelovigen<br />

worden verplicht minstens één keer per jaar een eucharistie bij te wonen en te biechten.<br />

Wanneer <strong>Hildegard</strong> <strong>van</strong> <strong>Bingen</strong> in het tweede boek <strong>van</strong> de Scivias in een aantal visioenen<br />

uitdrukkelijk de sacramenten <strong>van</strong> het doopsel, het vormsel, de eucharistie uitbeeldt en – zogoed<br />

als doorlopend in de hele Scivias – hamert op het belang <strong>van</strong> kuisheid en celibaat, sluit ze zich,<br />

wat het belang <strong>van</strong> het celibaat betreft, aan bij de tendens die leeft bij de aanhangers <strong>van</strong> de<br />

Gregoriaanse hervorming. En wat de overige sacramenten betreft, bevindt ze zich op dezelfde<br />

lijn als de geleerden <strong>van</strong> haar tijd die de sacramentencyclus vastleggen, in het bijzonder Petrus<br />

Lombardus in diens invloedrijke Sententiae in IV libris distinctae (1152), een boek dat later de<br />

basis zal vormen voor het onderwijs <strong>van</strong> geestelijken. Ook Petrus Cantor, in zijn boek Summa de<br />

sacramentis et animae consiliis, werkt aan theologisch onderbouwd onderzoek naar de noodzaak<br />

<strong>van</strong> een sacramentencyclus.<br />

Met andere woorden: <strong>Hildegard</strong> <strong>van</strong> <strong>Bingen</strong>s ‘predikingen’ in haar visioenenboeken verwoorden<br />

dezelfde bekommernis als de traktaten <strong>van</strong> een aantal geleerden uit haar tijd. En allen dragen ze<br />

bij aan de totstandkoming <strong>van</strong> de sacramentencyclus zoals hij wordt vastgelegd in 1215, op het<br />

vierde concilie <strong>van</strong> Lateranen.<br />

Frappant is de indeling die Lombardus geeft aan de sacramenten; ook de volgorde is typerend:<br />

<br />

15


‘Laten we nu overgaan tot de sacramenten <strong>van</strong> de nieuwe wet (= NT): deze zijn: doopsel,<br />

vormsel, de zegening <strong>van</strong> het brood, het berouw (penitentia: bedoeld is: de verschillende vormen<br />

<strong>van</strong> berouw, waaronder de biecht), het heilig oliesel, kloostergeloften (ordo), huwelijk<br />

(coniugium).’[iv]<br />

Nog opvallender is de indeling <strong>van</strong> Lombardus’ boek: de vier boeken handelen over resp. I. De<br />

Drie-eenheid; II, de Schepping; III, Christus (als verlosser <strong>van</strong> de gevallen schepping); IV. De<br />

sacramenten die Christus’ genade aan de mensen geeft. Strikt genomen vinden we hier datzelfde<br />

christelijke basisverhaal over schepping, zondeval, herstel (door de Menswording), zoals we dat<br />

ook in <strong>Hildegard</strong>s visioenen aantreffen; en bovendien handelt het vierde boek over de<br />

sacramenten – sacramenten die bij <strong>Hildegard</strong> eveneens een belangrijke plaats innemen. In<br />

verschillende ‘disciplines’, om zo te zeggen, wordt eenzelfde wereldbeeld gehanteerd, en wordt<br />

op het belang <strong>van</strong> de sacramenten gewezen.<br />

De instelling (en het verplichtend stellen voor alle gelovigen) <strong>van</strong> deze sacramentencyclus <strong>van</strong>af<br />

het vierde concilie <strong>van</strong> Lateranen heeft verstrekkende gevolgen.<br />

I.2.5. Doel: een ideale, vergeestelijkte samenleving onder leiding <strong>van</strong> de enige Kerk<br />

Concreet betekent dit dat ‘allen’, letterlijk alle christenen, hun heil enkel kunnen en moeten<br />

vinden binnen de kerk, of ze nu geestelijke of ‘leek’ zijn. Immers, elke levensstaat (hetzij als<br />

religieus hetzij als leek) moet begeleid worden door de bijhorende sacramenten en de bijhorende<br />

deugden. Voor het monastieke leven zijn dat: kuisheid, onthouding, maagdelijkheid en afkering<br />

<strong>van</strong> de wereld. De leken <strong>van</strong> hun kant kunnen zonder gevaar voor hun geloof en zielenheil ‘in de<br />

wereld’ leven op voorwaarde dat ze zich onderwerpen aan de verordeningen en de sacramenten<br />

<strong>van</strong> de kerk (<strong>van</strong>af hun geboorte tot hun overlijden: zie de cyclus <strong>van</strong> sacramenten). Men meent<br />

trouwens dat die sacramenten integraal en onbetwist deel uitmaken <strong>van</strong> de ‘bruidschat’ die<br />

Christus door zijn leven op aarde aan de Kerk heeft gegeven. Het sleutelmoment 'Menswording'<br />

uit het heilsverhaal heeft, met andere woorden, de Kerk, én haar sacramenten opgeleverd. De<br />

sacramenten ‘heiligen’ de wereld, ze ‘vergeestelijken’ hem, dankzij de ‘bruid <strong>van</strong> Christus’, de<br />

Kerk, in afwachting <strong>van</strong> de definitieve heiliging en vergeestelijking er<strong>van</strong> na het Laatste<br />

Oordeel. Dat is ook precies wat <strong>Hildegard</strong> in de commentaren op haar visioenen voorhoudt.<br />

Bovendien wordt de clerus gereorganiseerd: hij bestaat uit kloosterlingen en, daarnaast, een<br />

wereldse clerus; elk <strong>van</strong> deze geestelijken hebben hun eigen taak, maar allebei die takken leggen<br />

eenzelfde soort geloften af. De wereldse clerus moet evengoed de geloften afleggen <strong>van</strong><br />

kuisheid, onthouding, maagdelijkheid als de kloosterlingen om de christelijke boodschap uit te<br />

dragen in de wereld.<br />

Tegelijk wordt de functie <strong>van</strong> de kerk in haar aanspraken scherpgesteld. De kerk is de enige,<br />

legitieme plaatsver<strong>van</strong>gster <strong>van</strong> Christus op aarde; zij alleen mag geestelijken aanstellen; de<br />

Kerk heeft de suprematie over de wereldlijke macht of staat er alleszins los <strong>van</strong>; haar bedienaars<br />

zijn de enige personen die de sacramenten mogen toedienen; en deze sacramenten zijn sowieso<br />

heilig, zelfs indien de bedienaar een ontuchtig leven leidt. Daar bestonden vele discussies over,<br />

ook eerder al: zo had Urbanus II (1088-1099) nog gesteld dat wijdingen, uitgevoerd door<br />

schismatieken (geestelijken behorend tot een tegenpaus) of geestelijken die schuldig waren aan<br />

<br />

16


simonie geldig waren – en dit in tegenstelling tot Gregorius VII, die veel rigoristischer was en<br />

deze wijdingen afwees. Nu krijgt de stelregel de overhand dat een sacrament sowieso geldig is.<br />

Dat laatste - dat de sacramenten werkzaam zijn, zelfs indien ze door een 'onwaardige' geestelijke<br />

worden toegediend - wordt in de dertiende eeuw voor eens en voor altijd vastgelegd door<br />

Thomas <strong>van</strong> Aquino in de bekende formule: ‘ex opere operatum’. Het sacrament wordt, met<br />

andere woorden, opgetild tot iets wat op zich werkzaam is, iets wat een geestelijke waarde op<br />

zich heeft en de wereld heiligt, ook al zijn de bedienaars <strong>van</strong> die sacramenten zelf niet heilig, of<br />

zelfs ontuchtig. Nog ruimer genomen betekent dit dat Christus niet alleen de Kerk heeft<br />

aangesteld als zijn enige vertegenwoordigster op aarde maar dat hij, althans volgens de theologie<br />

<strong>van</strong> die tijd, haar de sacramenten heeft meegegeven, die voortaan onvervreemdbaar deel<br />

uitmaken <strong>van</strong> de christelijke leer.<br />

Er was ook een andere controverse gaande, ditmaal over de eucharistie. Men vroeg zich af:<br />

gebeurt in de eucharistie een werkelijke ‘transsubstantiatie’? De vraag wordt positief beantwoord<br />

tijdens het vierde Lateraans concilie. Ja, het is een transsubstantiatie, luidt het, en daarmee wordt<br />

ook een eind gemaakt aan de opwerping <strong>van</strong> o.a. Berenger <strong>van</strong> Tours, eind elfde eeuw, voor wie<br />

het wijn en brood <strong>van</strong> de eucharistie slechts symbolen waren <strong>van</strong> Christus’ aanwezigheid.<br />

Kuisheid voor alle geestelijken; opname <strong>van</strong> alle christenen (geestelijken én leken) binnen<br />

éénzelfde sacramentencyclus, waar<strong>van</strong> de sacramenten door één enkele, universele kerk worden<br />

bedeeld, die aldus als énige het recht heeft de genade <strong>van</strong> God over de wereld te verspreiden en<br />

die de wereld afwendt <strong>van</strong> de ondeugd, op het pad zet <strong>van</strong> de deugd, de baan effent voor een<br />

vergeestelijkte christelijke samenleving, en die als enige, aan elke christen, na de dood, het<br />

eeuwige leven, het heil biedt – dat is wat deze hervorming teweegbrengt: de Kerk heeft de taak<br />

de wereld te vergeestelijken en kan haar invloed op alle christenen laten gelden.<br />

Met andere woorden: men start, <strong>van</strong>af de Gregoriaanse hervorming, beetje bij beetje, met de<br />

schepping <strong>van</strong> een ideale (vergeestelijkte) wereld op aarde. Deze wereld is de voorbode <strong>van</strong> de<br />

eindwereld, die louter spiritueel zal zijn. Die ideale - voorlopig nog concrete, materiële - wereld<br />

wordt, althans, dat is het opzet, volledig christelijk en ziet er als volgt uit: iedereen is<br />

onderworpen aan de sacramenten en aan het gezag <strong>van</strong> de kerk; kloosterlingen en wereldlijke<br />

clerus leiden allebei een deugdzaam, christelijk leven; gehuwde leken kunnen een christelijk<br />

leven leiden binnen het huwelijk, op voorwaarde dat ze de sacramenten naleven; de kerk is de<br />

enige legitieme bedeelster <strong>van</strong> werkelijk werkzame sacramenten, en is de enige plaatsver<strong>van</strong>gster<br />

<strong>van</strong> Christus op aarde, in afwachting <strong>van</strong> het einde der tijden. Ze is de onontbeerlijke schakel in<br />

de verlossing <strong>van</strong> de wereld.<br />

Men kan niet voldoende herhalen dat dàt de hoofdbekommernis <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong> is: het mee helpen<br />

bouwen aan die globale, ideale, christelijke samenleving, zowel voor geestelijken als voor leken,<br />

onder de leiding <strong>van</strong> de Kerk, die de legitieme ‘bruid’ <strong>van</strong> Christus en opvolgster <strong>van</strong> de<br />

Synagoge is, en dit lang voor het vierde concilie <strong>van</strong> Lateranen die Gregoriaanse hervorming ook<br />

in canons omzette.<br />

<br />

17


I.2.6. Propaganda tegen ketterijen<br />

Net daarom ook fulmineert <strong>Hildegard</strong>, in de commentaren op haar visioenen, tegen de<br />

verschillende vormen <strong>van</strong> verzet tegen deze hervorming, in het bijzonder tegen de eigen<br />

‘christelijke’ clerus én tegen de ketters, inzonderheid de katharen.<br />

In tegenstelling tot de katharen beklemtoont ze het onweerlegbare openbaringsgehalte <strong>van</strong> het<br />

oude en nieuwe testament, de echtheid <strong>van</strong> de Menswording, de legitimiteit <strong>van</strong> de katholieke<br />

kerk als enige vertegenwoordigster <strong>van</strong> Christus op aarde, de geldigheid <strong>van</strong> de sacramenten en<br />

hun automatische werkzaamheid (los <strong>van</strong> de levenswandel <strong>van</strong> de bedienaar er<strong>van</strong>).<br />

Tegen de katharen – en om de hervorming te promoten – zal <strong>Hildegard</strong> verschillende<br />

predikingreizen ondernemen: in 1158, in 1160, in 1161 en in 1163 (in dat laatste jaar is ze al 72<br />

jaar oud); men moet de visioenenboeken <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong> ook <strong>van</strong>uit die optiek lezen: ze bevatten<br />

nauwelijks verhulde kritiek op degenen die openlijk afwijken <strong>van</strong> de ordewoorden <strong>van</strong> de<br />

christelijke kerk; <strong>Hildegard</strong> <strong>van</strong> <strong>Bingen</strong> sluit zich aan bij de propaganda <strong>van</strong> de<br />

hervormingsgezinden en bestrijdt wie zich buiten de kerk plaatsen.<br />

Uiteraard zijn er verschillende katharengroeperingen, die elk hun eigen visie hebben; maar<br />

globaal betwisten ze vooral de legitimiteit <strong>van</strong> de kerk, de Menswording (die ze anders invullen),<br />

de sacramentencyclus <strong>van</strong> de kerk, de aanspraak <strong>van</strong> de kerk op ‘universaliteit’ en ‘exclusiviteit’,<br />

en haar bewering dat haar sacramenten werkzaam zijn. Omdat die betwistingen de kern én <strong>van</strong><br />

het christelijke heilsverhaal én <strong>van</strong> de legitimiteit <strong>van</strong> de christelijke kerk aantasten, moet men ze<br />

<strong>van</strong> antwoord dienen. Dat doet Bernardus <strong>van</strong> Clairvaux in een opvallend harde preek binnen de<br />

cyclus <strong>van</strong> de Preken op het Hooglied; dat doet Eckbert <strong>van</strong> Schönau met zijn preken tegen de<br />

katharen (1163); dat doet <strong>Hildegard</strong> <strong>van</strong> <strong>Bingen</strong> in zekere zin doorheen de hele Scivias: haar hele<br />

visioenenboek, waar<strong>van</strong> het uitschrijven, zo laat ze duidelijk blijken in het allereerste visioen,<br />

haar opgedragen werd door God zelf, is een 'bewijs' <strong>van</strong> de echtheid en legitimiteit <strong>van</strong> de<br />

christelijke kerk als de 'bruid <strong>van</strong> Christus' én <strong>van</strong> de door de christelijke kerk vastgelegde<br />

sacramenten.<br />

Nog ruimer genomen zou men zelfs de vele getuigenissen (via eigen geschriften, of via<br />

biografieën <strong>van</strong> religieuze mannen of vrouwen) uit het einde <strong>van</strong> de twaalfde en de hele<br />

dertiende eeuw als bewijzen kunnen lezen dat de christelijke ‘theologie’ – zoals ze begrepen<br />

wordt door de pausen <strong>van</strong> Rome - ‘juist’ is: de vele ‘ervaringen’ die men er heeft <strong>van</strong> Christus’<br />

(echte, want tastbare, hoorbare, zichtbare, voelbare) aanwezigheid in de eucharistie, <strong>van</strong> Christus<br />

menswording (als persoon die God is, en tegelijk een mens <strong>van</strong> ‘vlees en bloed’ – bij Hadewijch<br />

is dat mooi samengevat in het woord: ‘Godmensch’), <strong>van</strong> het feit dat de Drieënheid bestaat, dat<br />

men ze schouwt of er zelfs aan deelneemt – dat zijn allemaal eclatante, op de ervaring<br />

gebaseerde, en dus onweerlegbare bewijzen dat de katharen het mis hebben; de visie <strong>van</strong> de<br />

christelijke kerk op God, de schepping, Christus, de Drie-eenheid, de rol <strong>van</strong> de kerk, de<br />

sacramenten, de verschillende etapes <strong>van</strong> de heilsgeschiedenis is de enige juiste – God zelf<br />

bevestigt ze, door middel <strong>van</strong> de ervaringen die hij zijn gelovigen schenkt. Zo treft men<br />

bijvoorbeeld ook bij Elsbeth <strong>van</strong> Schönau (1129-1164), een iets jongere tijdgenote <strong>van</strong><br />

<strong>Hildegard</strong>, visioenen aan waarin ze uitdrukkelijk de transsubstantiatie ‘schouwt’.<br />

<br />

18


Het loont de moeite het schema <strong>van</strong> de Scivias (zoals ik het in het derde deel <strong>van</strong> dit artikel<br />

opneem) te bekijken <strong>van</strong>uit die achtergrond. Dan ziet men dat dat het hele tweede boek het<br />

heilsverhaal vertelt <strong>van</strong>uit christelijk oogpunt, en net die elementen bevestigt (gaande <strong>van</strong> de<br />

Drie-eenheid tot en met de sacramentencyclus) welke de christelijke kerk als de juiste<br />

vooropstelt. In zekere zin fungeert dit tweede visioenenboek als een 'nieuw', onweerlegbaar<br />

openbaringsgeschrift (naast het OT en het NT) voor de christelijke kerk <strong>van</strong> de twaalfde eeuw.<br />

<strong>Hildegard</strong> zegt: dit is juist; dit laat God me zien; deze sacramenten horen erbij – en ze anticipeert<br />

op de sacramentencyclus die weliswaar in de maak is bij sommigen, maar nog niet echt haar<br />

definitieve vorm heeft gekregen.<br />

I.2.7. Middel om het verzet tegen de hervorming binnen de Kerk te bestrijden<br />

Binnen de kerk keert <strong>Hildegard</strong> zich voornamelijk tegen de wereldlijke clerus, in het bijzonder<br />

de kanunniken <strong>van</strong> toen vaak machtige kapittels, die uitdrukkelijk de strenge, versoberende<br />

regels inzake kuisheid en rijkdom <strong>van</strong> de Gregoriaanse hervorming verwerpen. In beide gevallen<br />

(kuisheid; rijkdom) gaat het om hetzelfde: de Gregoriaanse hervorming wil alle banden tussen de<br />

geestelijke en materiële wereld doorsnijden, en rijkdom, luxe, macht en lust zijn de plekken waar<br />

geestelijken hun geestelijke ‘zuiverheid’ dreigen te verliezen. Daarom ook wordt er zo hard<br />

tegen hen opgetreden; maar de leden <strong>van</strong> de wereldse clerus verzetten zich tegen deze<br />

gedwongen en in hun ogen veel te vergaande ‘uitzuivering’ <strong>van</strong> hun ‘geestelijke’ ambt. Ze zullen<br />

hierom, in vele commentaren bij de visioenen, uitgebreid gekapitteld worden. Ook hier dus kan<br />

men pas begrijpen wat <strong>Hildegard</strong> in haar visioenen schrijft door rekening te houden met de<br />

tijdsgeest, de twistpunten die de geesten beroerden en de positie die ze in de discussie innam ten<br />

voordele <strong>van</strong> de Gregoriaanse hervorming.<br />

I.3. Apocalyptiek<br />

Er is nog een ander historisch gegeven dat zijn stempel drukt op <strong>Hildegard</strong>s visioenenboeken. De<br />

apocalyptiek is sterk aanwezig in deze periode. Men leeft in een eindetijdsverwachting.<br />

Op het einde der tijden zal, zo leest men in de Apocalyps, de Antichrist aantreden. Dit alles<br />

maakt de aanhangers <strong>van</strong> een hervormingsbeweging nog ferventer: de hervorming moét er<br />

komen, want het einde der tijden staat voor de deur, en als de mensen er niet klaar voor zijn,<br />

dreigen ze verdoemd te worden of dreigt de Kerk zelfs in handen te vallen <strong>van</strong> de Antichrist; en<br />

ze maakt de strijd tussen geestelijke en wereldlijke macht nog virulenter: iederéén is verdacht;<br />

achter elke machthebber schuilt een mogelijke Antichrist die de voleinding <strong>van</strong> de wereld wil<br />

belemmeren of het rijk <strong>van</strong> het kwade wil vestigen.[v]<br />

Maar die ‘eindtijdverwachting’ kan ook een andere richting uitgaan. Een iets jongere tijdgenoot<br />

<strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong>, de cisterciënzer Joachim <strong>van</strong> Fiore (1130/35-1202), is er<strong>van</strong> overtuigd dat het<br />

‘nieuwe tijdperk’, dat aangekondigd is in de Apocalyps, is aangebroken of alleszins nakend is.<br />

Het is het ‘rijk <strong>van</strong> de Heilige Geest’, dat volgt op het tijdperk <strong>van</strong> de Vader (OT) en dat <strong>van</strong> de<br />

Zoon (NT). Het is een ‘nieuw’ rijk, waarin de ‘christelijke kerk’ (zoals vertegenwoordigd door<br />

<br />

19


de paus) al voorbijgestreefd is en opgeheven moet worden, want ze behoort nog tot het tijdperk<br />

<strong>van</strong> de ‘Zoon’.<br />

Merkwaardig is overigens dat Joachim <strong>van</strong> Fiore net zo’n symbolische taal gebruikt als<br />

<strong>Hildegard</strong>, zij het <strong>van</strong> een heel andere allure, en een groot belang hechtte aan de illustraties <strong>van</strong><br />

zijn werken. [vi]<br />

Joachim <strong>van</strong> Fiore staat voor een strekking die hoopt op een ‘spirituele’ wereld die niet zover af<br />

staat <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong>s bekommernissen. Maar hij verschilt <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong> op een aantal<br />

belangrijke punten. Hij beweert dat men met andere, ‘spirituele’ ogen de schrift moet lezen om<br />

erin te lezen wat anderen er nooit in gezien hebben; zijn adepten herlezen de bijbel en<br />

herschrijven hem tot iets anders: het is een nieuwe vorm <strong>van</strong> schriftmystiek, op basis <strong>van</strong><br />

dezelfde schrift. Maar hun besluiten zijn niet gelijklopend met het besluit <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong>; voor<br />

<strong>Hildegard</strong> is de enige ware Kerk degene die de hervorming moet leiden; voor Joachim <strong>van</strong> Fiore<br />

heeft die ene, ware Kerk al afgedaan. De ‘Spirituelen’ en andere groeperingen zullen dezelfde<br />

intuïtie hebben; in feite zaten ze op dezelfde lijn als <strong>Hildegard</strong>, omdat ze eenzelfde spirituele<br />

wereld voor ogen hadden, verlost <strong>van</strong> alle banden met rijkdom, lust en macht, op dit ene feit na:<br />

ze wantrouwden het materiële aspect <strong>van</strong> de kerk, het concrete, materiële machtsinstituut dat het<br />

vertegenwoordigde; en ze kozen voor een kerk die voornamelijk gebaseerd was op innerlijk<br />

geloof, niet op de uiterlijke tekenen <strong>van</strong> dat geloof, laat staan op de kerk zoals ze<br />

vertegenwoordigd werd door de paus, of die nu legitiem was of niet.<br />

Er zijn nog andere strekkingen die kritiek hebben op de kerk. Voor een heleboel geestelijken gaat<br />

de Gregoriaanse hervorming te ver, zoals daarnet werd aangegeven; velen zullen daarentegen<br />

beweren dat de hervorming net niet ver genoeg gaat – en dat de kerk zelf, door haar eigen<br />

gehechtheid aan macht, kennis en bezittingen, een ‘slaaf’ is <strong>van</strong> de materie. Ze bestrijdt vijanden<br />

<strong>van</strong> buitenaf, terwijl zijzelf de vijand is <strong>van</strong> de hervorming die ze voor ogen heeft.<br />

Een bekend voorbeeld <strong>van</strong> deze kritiek – in het bijzonder op de macht én de bezittingen <strong>van</strong> de<br />

kerk – is Arnold <strong>van</strong> Brescia, die erin slaagt Rome te bezetten. Paus Lucius II die hem uit Rome<br />

wil verjagen, wordt tijdens de belegering <strong>van</strong> Rome dodelijk verwond en sterft (1145); diens<br />

opvolger, Eugenius III (1145-1153), zal jarenlang Rome niet in kunnen, omdat Arnold <strong>van</strong><br />

Brescia de stad opnieuw bezet houdt. Die kritiek op de rijkdom <strong>van</strong> de kerk komt ook elders<br />

voor, eveneens bij de geleerden, en zal de hele dertiende eeuw blijven weerklinken, en eigenlijk<br />

nooit ophouden. [vii]<br />

Een figuur die emblematisch wordt voor die kritiek, is Franciscus <strong>van</strong> Assisi (1181/2-1226): hij<br />

‘bouwt de kerk weer op’; maar dat doet hij niet door visioenboeken te schrijven en een warm<br />

pleidooi te houden voor de Gregoriaanse hervorming, zoals <strong>Hildegard</strong>; niet door geleerde<br />

tractaten te schrijven binnen kapittelscholen of universiteiten of hervormingsplannen aan<br />

concilies of pausen voor te leggen zoals de geleerden doen; niet door te hopen op een andere,<br />

nieuwe kerk <strong>van</strong> een hoger, persoonlijk, spiritueel gehalte of zich af te scheuren en een eigen<br />

kerk te stichten, zoals respectievelijk Joachim <strong>van</strong> Fiore, de katharen of de waldensen; – nee,<br />

door een klein, vervallen kerkje eigenhandig, in zijn geniale naïviteit, herop te bouwen.<br />

<br />

20


Merkwaardig is trouwens dat diezelfde Franciscus alle vormen <strong>van</strong> ‘hebben’ afwijst: hij verzet<br />

zich tegen elke vorm <strong>van</strong> bezit <strong>van</strong> goederen, rijkdom, kennis, macht; zijn religieuze ervaringen<br />

zijn niet langer ‘geestelijk’ (zoals bij Bernardus <strong>van</strong> Clairvaux), vertolken niet langer de droom<br />

<strong>van</strong> een toekomstige ‘vergeestelijkte’ wereld (zoals bij <strong>Hildegard</strong>); ze zijn door een door<br />

menselijk, lichamelijk, en concentreren zich op de beperkingen en inherente eigenschappen <strong>van</strong><br />

het menselijke lichaam: koude, honger, pijn, het sterven. Franciscus conecentreert zich op<br />

bepaald die aspecten <strong>van</strong> het verhaal <strong>van</strong> de Menswording die bij de andere mystici tot dan toe,<br />

al beweren ze het tegendeel, nooit echt de kern <strong>van</strong> hun bekommernis uitmaken: God is mens<br />

geworden, mens, dit wil zeggen: arm, kwetsbaar, vatbaar voor ziekte, honger, en gedoemd om te<br />

sterven; in verzet tegen de rijkdom en macht <strong>van</strong> de kerk, komt bij hem een nieuw beeld <strong>van</strong><br />

Christus naar voren, en een nieuwe religieuze beleving <strong>van</strong> de Menswording die haar stempel<br />

drukt op de volgende eeuwen; dat wordt dan de zogenaamde ‘imitatio Christi’, die in al zijn<br />

concreetheid, en lichamelijkheid wordt beleefd.<br />

De eindtijdverwachting levert al een betwisting op <strong>van</strong> de legitimiteit <strong>van</strong> de christelijke kerk, en<br />

dit binnen de eigen kerk. Voor sommigen (wereldlijke clerus; wereldlijke macht) gaat de<br />

hervorming te ver; voor anderen (binnen de eigen kerk maar ook daarbuiten) niet ver genoeg.<br />

I.4. Antichrist<br />

Maar de grootste angst ligt nog elders. In een tijd <strong>van</strong> hevige beroering, met theologische<br />

twisten, ketterijen en gewapende conflicten, kritikasters binnen en buiten de kerk, pausen en<br />

tegenpausen, steeds wisselende allianties tussen de machthebbers onderling, of ze nu wereldlijk<br />

of geestelijk zijn (want ondanks het verlangen het geestelijke <strong>van</strong> het materiële te scheiden, gaat<br />

de geestelijke macht, in casu het pausschap, wel degelijk allianties aan met politieke machten en<br />

handelt zelf als een politieke macht en is verwikkeld in een bittere militaire strijd met haar<br />

tegenstanders), verwacht men de komst <strong>van</strong> de Antichrist zoals ze voorspeld is in de Apocalyps.<br />

Men houdt er rekening mee dat de Antichrist een keizer kan zijn maar ook een paus, een paus die<br />

als het ware geboren zal worden binnen de schoot <strong>van</strong> de Kerk en zich zal ontpoppen tot haar<br />

grootste tegenstander maar tenslotte, in een laatste gevecht met Christus, verslagen zal worden.<br />

Die persoon kan een paus zijn – maar evengoed een tegenpaus. De Antichrist zal opstaan,<br />

vermomd als een redder, of een engel - en verslagen worden. Dan zal het einde der tijden<br />

intreden. Het is, met andere woorden, een tijd <strong>van</strong> grote angst en argwaan tegenover elke vorm<br />

<strong>van</strong> macht. Zowel binnen als buiten de kerk.<br />

Men is voor of tegen een paus of tegenpaus; zo is Elsbeth <strong>van</strong> Schönau, visionaire en<br />

bewonderaarster <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong> <strong>van</strong> <strong>Bingen</strong>, Victor IV, de door Frederik Barbarossa gesteunde<br />

tegenpaus genegen; <strong>Hildegard</strong> daarentegen schaart zich aan de zijde <strong>van</strong> diens tegenstander,<br />

Alexander III.[viii]. Zelfs binnen de rangen <strong>van</strong> de visionairen ontstaat dus onenigheid over<br />

waar, bij wie, onder wie, concreet: onder welke paus zich de ‘juiste’ kerk bevindt.<br />

De hervormingsbeweging <strong>van</strong> de kerk en alle conflicten die erdoor ontstaan worden bijkomend<br />

beheerst en vergiftigd door de angst voor de Antichrist. Zonder in goedkoop psychologiseren te<br />

<br />

21


vervallen, mag men toch wel stellen dat die angst voelbaar is in de Scivias – en verklaart waarom<br />

de Antichrist er zo prominent in aanwezig is, en waarom het in de Scivias echt gaat om een strijd<br />

op leven en dood tussen het goede en het kwade, tussen Christus, bijgestaan door de in<br />

<strong>Hildegard</strong>s’ ogen enige en legitieme kerk <strong>van</strong> Rome, en de ketters en de weerspannige clerus.<br />

I.5. Keuze voor Lucifer of voor het heil<br />

Stippen we ten slotte nog aan dat de Antichrist eigenlijk Lucifer is: hij is 'gevallen' (bij het begin<br />

<strong>van</strong> het heilsverhaal, na de schepping); hij staat weer op, en wordt definitief verslagen. Zo<br />

althans ziet het ideale scenario <strong>van</strong> het christelijke heilsverhaal eruit. En de mens (die ook 'viel',<br />

zoals Adam viel, eveneens bij het begin <strong>van</strong> het heilsverhaal, na de schepping), staat eveneens<br />

weer op - en wordt een Lucifer of op z'n minst definitief verslagen en verdoemd, net zoals<br />

Lucifer (indien hij de 'verkeerde weg' kiest), of wordt een gered, vergeestelijkt iemand, die, na<br />

het Laatste Oordeel, aan de zijde <strong>van</strong> de engelen Gods lof zingt (indien hij de ‘goeie weg’ kiest).<br />

De keuze voor de 'goede' of 'foute' weg dringt zich op; er is geen tijd meer te verliezen, want het<br />

einde der tijden kondigt zich aan, sterker: de eindstrijd <strong>van</strong> Christus en de Kerk tegen de<br />

Antichrist is al ingezet. Net daarom moet je de 'wegen' kennen: de moeilijke maar juiste weg die<br />

naar het heil leidt en die door de kerk, de échte kerk getoond en onderwezen wordt; de weg die<br />

via de chaos, de verwarring, de ondeugd die om zich heen grijpt, de misleiding door de duivel,<br />

de schismatieke kerken, de ketterijen, de ontuchtige clerus, naar de fatale, onafwendbare<br />

verdoemenis leidt.<br />

Dat is de kern <strong>van</strong> de Scivias. Dat is ook de reden waarom <strong>Hildegard</strong> haar visioenenboek die<br />

vreemde naam meegaf, die ze zelf moet gemunt hebben: ‘sci vias’: ‘ken de wegen’. Haar raad is:<br />

kies de goeie weg, de weg naar je persoonlijke en het universele heil. De andere weg leidt naar<br />

persoonlijke verdoemenis en naar de ondergang <strong>van</strong> de wereld, die in handen zal vallen <strong>van</strong> het<br />

‘kwaad’, de duivel.<br />

I.6. In hoeverre is <strong>Hildegard</strong> ‘origineel’?<br />

Niet in haar beelden, die ze uit bestaande kosmologieën en uit de apocalyptische literatuur haalt,<br />

maar door de manier waarop ze dit alles ordent. Ze is origineel in die zin dat ze alle dilemma’s<br />

die haar intuïties haar stellen tot op het bot beleeft en uitzoekt.<br />

Dit verklaart waarom ze drie opeenvolgende visioenenboeken heeft geschreven en aan elk<br />

visioenenboek ongeveer 10 jaar heeft gewerkt. Elk visioenenboek is een tussentijds verslag <strong>van</strong><br />

haar persoonlijke evolutie.<br />

Ze is origineel in die zin dat ze, in elk visioenenboek, zowel het christelijke heilsverhaal vertelt<br />

als een kosmisch verhaal met de accenten die we opgesomd hebben en waar<strong>van</strong> haar<br />

bekommernis voor de Gregoriaanse hervorming overigens de Scivias, vooral in de soms<br />

<br />

22


ontzettend lange commentaren, overschaduwt. Tegelijk verweeft ze daarin (al is dat niet meteen<br />

zichtbaar) haar eigen, persoonlijke verhaal. Er is een constante verdieping merkbaar <strong>van</strong> haar<br />

religieuze aanvoelen, waarbij de dilemma’s in haar godsbeleving zogoed mogelijk met elkaar<br />

verzoend worden.<br />

I.7. Een persoonlijke evolutie<br />

De evolutie die men vaststelt is, doorheen de visioenenboeken, de volgende: eerst merkt men een<br />

grote bekommernis om de actuele religieuze en politieke problemen. Het visioenenboek is een<br />

haast propagandistisch pleidooi voor de noodzaak <strong>van</strong> het uitvoeren <strong>van</strong> de gregoriaanse<br />

hervorming en de strijd tegen de ketterijen (Scivias). In het tweede visioenenboek, het Boek <strong>van</strong><br />

het Verdienstelijke leven treffen we een studie aan <strong>van</strong> de ondeugden en daarbij horende<br />

deugden (die men als ‘moralistisch’ kan bestempelen, maar desondanks op een afwending <strong>van</strong> de<br />

concrete politieke en religieuze situatie wijzen en op een verdieping <strong>van</strong> het geloofsleven). In het<br />

Liber Divinorum Operum tenslotte treffen we een prachtig, haast <strong>van</strong> begin tot einde metaforisch<br />

verhaal aan, waarin kosmische intuïties, de christelijke heilsgeschiedenis <strong>van</strong>af het oude<br />

testament tot het einde der tijden, en een onafgebroken lofzang op de ‘kuisheid’ <strong>van</strong> de<br />

monastieke ordes harmonisch weerklinken.<br />

I.7.1. Seksualiteit en ‘vrouw-zijn’<br />

Er is ook een andere evolutie merkbaar: aan<strong>van</strong>kelijk (zeker in de commentaren op haar<br />

visioenen) treft men bij <strong>Hildegard</strong> een haast pathologische belangstelling aan voor alle vormen<br />

<strong>van</strong> ‘onaanvaardbaar’ (d.i. door de gregoriaanse hervorming bestreden) seksueel gedrag <strong>van</strong> de<br />

geestelijken, wat zich uit door bijvoorbeeld ellenlange en gedetailleerde opsommingen <strong>van</strong> de<br />

‘vleselijke’ ondeugden <strong>van</strong> de clerus; men treft er ook een merkwaardig dubbelzinnige<br />

beschrijving aan <strong>van</strong> de ‘vrouwelijke’ kerk, die als het ware ‘gedeseksualiseerd’ wordt voor ze<br />

met een net zo ‘gedeseksualiseerde’ Christus kan ‘huwen’ in het mystieke huwelijk tussen<br />

Christus en de Kerk (zie de vertalingen <strong>van</strong> fragmenten uit Scivias III,10 en III,11 verderop in dit<br />

artikel); een onderliggende leidraad in de hele Scivias is verder de vaste overtuiging dat het einde<br />

der tijden voornamelijk een strijd tussen goed en kwaad is.<br />

Men mag <strong>Hildegard</strong> niet al te gauw psychologisch analyseren en stellen dat ze zelf, persoonlijk,<br />

met die spanning tussen goed en kwaad, man en vrouw, seksueel en ‘hemels’ leven worstelde<br />

(wat ik zelf, in een vroeger artikel, heb gedaan), maar men kan er niet omheen dat <strong>Hildegard</strong><br />

zowel in de beeldtaal als in haar commentaren <strong>van</strong> de Scivias en ook nog in Het boek <strong>van</strong> het<br />

Verdienstelijke Leven uitdrukkelijk, uitvoerig, en tja, zelfs drammerig, tot vervelens toe, op die<br />

spanningen focust.<br />

I.7.2. Verschil tussen Scivias en LDO: <strong>van</strong> moralistisch traktaat tot poëtische constructie<br />

De toonaard verandert in haar laatste boek, het Liber Divinorum Operum.<br />

<br />

23


In dat laatste boek blijft de nadruk liggen op de kuisheid, maar er is minder sprake <strong>van</strong> een harde,<br />

genadeloze strijd tussen goed en kwaad, eerder <strong>van</strong> een kosmische omvorming <strong>van</strong> de<br />

werkelijkheid in een werkelijkheid <strong>van</strong> een hogere, stralende, ‘wijze’ orde.<br />

Men zou dit laatste visioenenboek haast als een ‘literair’ werk kunnen bestempelen, waarin de<br />

werkelijkheid ‘getransfigureerd’ wordt. Hoewel er ‘donkere wolken’ zijn in dat verhaal, licht het<br />

eindpunt op als iets zonnigs, krachtigs en zachts tegelijk, de ‘deseksualisering’ is niet meer aan<br />

de orde (tenzij zijdelings, via de kuisheid, maar niet meer in zulke gruwelijke, plastisch<br />

beschreven beelden als in de Scivias), er is ook geen strijd meer merkbaar tussen ‘mannelijk en<br />

vrouwelijk’ (welke enkel, zoals in de Scivias, via deseksualisering kan opgelost worden); in de<br />

plaats er<strong>van</strong> verschijnt een herwaardering <strong>van</strong> het vrouwelijke via vrouwelijke allegorische<br />

figuren, Liefde, Wijsheid, die als <strong>van</strong>zelf, en zonder tegenstand, hun plaats opeisen en het einde<br />

<strong>van</strong> het visioenenboek en dus ook het einde <strong>van</strong> het christelijke heilsverhaal domineren; één zo’n<br />

figuur zetelt zelfs in een soort ‘rad <strong>van</strong> de tijd’ waaruit alle scheppende krachten vertrekken en<br />

die de hele menselijke geschiedenis ‘in gang zet’: Wijsheid (maar met de attributen <strong>van</strong> de<br />

‘Liefde’) die, zo blijkt uit wat <strong>Hildegard</strong> schrijft, in haar ogen aan het begin en het einde staat<br />

<strong>van</strong> de hele heilsgeschiedenis.<br />

Het vrouwelijke is aanvaard; het is zelfs het centrum <strong>van</strong> de werkelijkheid geworden. Ook de<br />

sjablonen <strong>van</strong> het christelijke reddingsverhaal: de bouw <strong>van</strong> het hemels Jeruzalem, de Synagoge,<br />

de geboorte <strong>van</strong> de Kerk uit Christus, de verdediging <strong>van</strong> het 'gebouw' Kerk tegen de ketters en<br />

de eigen ontuchtige of 'lauwe', want niet-vurige, geestelijken, die sjablonen die nog zo opvallend<br />

aanwezig zijn in de Scivias, verdwijnen in LDO op de achtergrond of worden althans niet meer<br />

op propagandistische toon, maar met <strong>van</strong>zelfsprekendheid en een waarlijk visionaire, poëtische<br />

ongedwongenheid en grootsheid geschetst.<br />

<strong>Hildegard</strong> heeft haar eigen, persoonlijke intuïtie gevonden, wars <strong>van</strong> de actualiteit, bevrijd <strong>van</strong> de<br />

soms grotesk uitgebeelde strijd tussen mannelijk en vrouwelijk, goed en kwaad, en met een eigen<br />

beeldentaal, die de vaste, christelijke beeldentaal omgekneed heeft tot iets eigensoortigs en<br />

persoonlijks – iets dat zij op een unieke manier weet te verwoorden, zo uniek dat men het<br />

nergens anders aantreft en haast nooit meer zal aantreffen binnen de christelijke spiritualiteit en<br />

mystiek.<br />

Men zal tot Jakob Boehme moeten wachten eer men opnieuw zo’n merkwaardige, zeer<br />

persoonlijke vermenging aantreft <strong>van</strong> persoonlijke geloofsbeleving, kosmisch aanvoelen en<br />

christelijk heilsverhaal; bij Boehme echter is er geen sprake meer <strong>van</strong> een middeleeuws<br />

kosmisch wereldkader (zoals bij <strong>Hildegard</strong>), maar <strong>van</strong> een wereldkader dat geïnspireerd is door<br />

de alchemie; men treft er ook geen propaganda meer aan voor een ‘katholieke’ kerk (begrepen<br />

als één enkele kerk die alle christenen vertegenwoordigt en leidt). Boehme beroept zich<br />

integendeel uitdrukkelijk op een eigen ervaring, die losstaat <strong>van</strong> een georganiseerde kerk en hem<br />

ertoe aanzet anderen in zijn geheime, strikt persoonlijke schouwing te laten delen, zelfs indien<br />

die schouwing niet in overeenstemming is met de dogma’s <strong>van</strong> een welbepaalde kerk. De plek<br />

waar de geloofsbeleving à la Boehme plaatsvindt is die <strong>van</strong> de piëtisten, die zich verre houden<br />

<strong>van</strong> het grote machtsinstituut ‘katholieke’ en zelfs ‘lutheraanse’ kerk.<br />

<br />

24


<strong>Hildegard</strong> groeit, verdiept, evolueert; en het is misschien net die evolutie, die afleesbaar is uit<br />

haar drie opeenvolgende visioenenboeken, die <strong>Hildegard</strong> zo merkwaardig en uniek maakt.<br />

I.7.3. Natuurmystiek of dualisme?<br />

Noteren we ten slotte, zonder teveel in details te treden, dat men ook in de begineeuwen <strong>van</strong> het<br />

christendom een vorm <strong>van</strong> ‘natuurmystiek’, al is het woord ongelukkig gekozen, aantreft,<br />

bijvoorbeeld bij Origenes.<br />

We kunnen het beter anders samenvatten: Origenes acht een ‘schouwing’ <strong>van</strong> de hemelse<br />

werkelijkheid en de openbaringsgeschiedenis mogelijk aan de hand <strong>van</strong> de studie <strong>van</strong> de natuur;<br />

dat is dan de zogenaamde ‘fysikè théoria’: de schouwing <strong>van</strong> de werkelijkheid. Wat maakt dat<br />

men strikt genomen drie vertegenwoordigers aantreft, binnen het christendom, <strong>van</strong> wat men een<br />

‘kosmische’ mystiek zou kunnen noemen: Origenes; <strong>Hildegard</strong>; Boehme. (En inderdaad, men<br />

zou er ook Teilhard De Chardin aan kunnen toevoegen, maar naar mijn gevoel mist hij de<br />

grootsheid en bevlogenheid <strong>van</strong> zijn voorgangers; en ondanks herhaalde, moeizame lectuur <strong>van</strong><br />

zijn werken heb ik er nooit wat in kunnen vinden dat me aansprak, begeesterde of dat ik gewoon<br />

mooi, ontroerend, pakkend of openbarend vond. Het lijkt erop dat hij ooit, in een flits <strong>van</strong> een<br />

inzicht, die als een zucht aan hem voorbijging, een beeld heeft gehad <strong>van</strong> een kennissamenleving<br />

zoals de onze – waarna het licht meteen weer dimde. En dat noemde hij dan ‘noösfeer’. En<br />

getrouw aan het christelijke heilsverhaal heeft hij er meteen het einde der tijden aan toegevoegd.<br />

En ook Christus. Maar het klinkt natuurlijk netter en moderner als je meteen uitpakt met een<br />

zogenaamde de ‘kosmische Christus’ – en dat is dan Teilhard de Chardins spectaculaire inzicht.<br />

Fundamenteel zie ik geen verschil met het christelijke, apocalyptische verhaal; het oogt alleen<br />

wat wetenschappelijker (alsof wetenschap sowieso betrouwbaarder is dan religie), het overbrugt<br />

met pijnlijk lege zevenmijlslaarzen de periode tussen de noösfeer en de komst <strong>van</strong> kosmische<br />

Christus en het heeft het bekende einddoel voor ogen: dankzij Christus’ wederkomst is het<br />

christelijke heilsverhaal afgerond; en alles ademt in vredige rust en vervulling. Ik vind dat alles<br />

bijzonder koel, rationeel en doorzichtig. Een waarde-oordeel dat, ik weet het, elke waarde mist.)<br />

Nog anders gezegd (terugkomend op <strong>Hildegard</strong>s evolutie): waar de Scivias, <strong>Hildegard</strong>s eerste<br />

visioenenboek, sterk gedomineerd wordt door een nauwelijks verhuld dualisme (notabene in een<br />

werk dat bedoeld is om het dualisme <strong>van</strong> de katharen aan te vallen), heeft <strong>Hildegard</strong>, zo lijkt het,<br />

in haar laatste visioenenboek, dat dualisme overstegen, of er althans een betere oplossing voor<br />

gevonden.<br />

Het is onder andere dit dualisme in <strong>Hildegard</strong>s denken – vooral in de Scivias - dat door veel<br />

hedendaagse commentatoren maar al te graag veronachtzaamd wordt of met de mantel der liefde<br />

bedekt wordt. En er is geen betere manier om dat te doen dan door zeer bewust slechts bepaalde<br />

fragmenten uit haar visioenen te citeren; de lectuur <strong>van</strong> andere fragmenten zou gewoon te<br />

ontnuchterend zijn. In dit artikel worden uitvoerige fragmenten uit de visioenen vertaald, die het<br />

beeld <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong> bijstellen.<br />

<br />

25


I.8. Intermezzo<br />

Voor ik naar het tweede deel overga, enkele teksten <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong>s: twee teksten waarin ze<br />

beschrijft hoe ze precies 'schouwt' (de proloog tot de Scivias I, en een brief aan Wibert <strong>van</strong><br />

Gembloux); en een brief aan keizer Barbarossa. In de tweede tekst zegt ze uitdrukkelijk dat ze<br />

'ziet' en 'hoort' tegelijk; het is dus een visueel én auditief visioen. Vandaar ook dat <strong>Hildegard</strong> haar<br />

visioenen meestal volgens een vast stramien presenteert: eerst verhaalt <strong>Hildegard</strong> wat ze ziet;<br />

nadien legt ze uit wat een goddelijke stem haar daarover zegt; dat laatste noem ik dan de<br />

'commentaren' bij de visioenen. En net uit die commentaren – die ze nochtans in de mond <strong>van</strong><br />

een ‘figuur’ legt die ze gezien heeft in haar visioen - spreekt vaak <strong>Hildegard</strong>s persoonlijke<br />

bekommernis om de Gregoriaanse hervorming. Bij de vertalingen <strong>van</strong> de visioenen zal het<br />

onderscheid tussen die twee onderdelen <strong>van</strong> zowat elk visioen <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong> duidelijk worden:<br />

het visioen stricto sensu, dat meestal louter visueel is; en het commentaar erop, dat verstrekt<br />

wordt door een figuur uit het visioen, en die men met God kan identificeren, maar, zoals gezegd,<br />

vaak <strong>Hildegard</strong>s bekommernissen vertolkt.<br />

Proloog tot Boek I <strong>van</strong> de Scivias<br />

‘In het jaar 1140 der Menswording <strong>van</strong> Gods Zoon, Jezus Christus, toen ik twee en veertig jaar<br />

en zeven maand oud was, kwam er uit de open hemel een vurig licht <strong>van</strong> allersterkste schittering,<br />

dat zich door mijn hersenen verbreidde en mijn gehele hart en mijn borst in vuur zette als een<br />

vlam die niet brandt, maar alleen verwarmt, zoals de zon een voorwerp warm maakt waarop zij<br />

haar stralen uitzendt.<br />

En opeens begreep ik de betekenis <strong>van</strong> de Psalmen, de E<strong>van</strong>geliën en de andere katholieke<br />

werken zowel <strong>van</strong> het Oude als het Nieuwe Verbond.<br />

Niet echter leerde ik de woordelijke verklaring <strong>van</strong> die teksten kennen, noch de verdeling der<br />

lettergrepen of de naamvallen en tijden.<br />

Van mijn vijfde levensjaar af tot heden toe had ik echter de betekenis der mysteriën, der geheime<br />

en bewonderenswaardige visioenen op wonderbare wijze aangevoeld, zoals trouwens nu nog.<br />

Dit heb ik echter aan niemand verteld behalve aan enkele godvruchtige personen, die dezelfde<br />

levenswijze volgden zoals ik. Al die tijd tot op die dag, waarop God het wilde, dat het<br />

geopenbaard zou worden, heb ik het stil gehouden en verborgen.<br />

De visioenen die ik mocht aanschouwen, zag ik niet in de slaap of in dromen, ook niet in een<br />

soort waanzin, noch met mijn lichamelijke ogen. Niet met de uitwendige oren <strong>van</strong> een mens nam<br />

ik ze waar, noch in het verborgene, maar in wakende toestand, zoals God het wilde, in alle<br />

helderheid <strong>van</strong> geest, met de ogen en oren <strong>van</strong> de inwendige mens.<br />

Hoe dit geschiedde, is voor de vleselijke mens moeilijk te begrijpen.<br />

Tot de jaren <strong>van</strong> rijpheid gekomen, hoorde ik eens een stem uit de hemel zeggen:<br />

<br />

26


“Ik ben het Levende Licht, dat alle duisternis verlicht.<br />

(De stem legt uit dat ze God is die is mens-geworden en besluit:)<br />

Gij nu, o mens, die deze dingen ont<strong>van</strong>gt niet in de onrust <strong>van</strong> bedrog, maar in de zuiverheid <strong>van</strong><br />

uw eenvoud, die gericht is op de openbaring der verborgen dingen, schrijf op wat ge ziet en<br />

hoort.”<br />

Ofschoon ik dit echter zag en hoorde, weigerde ik toch te schrijven, omdat ik twijfelde en een<br />

geringe opvatting <strong>van</strong> mijzelf had en omdat deze woorden zoveel verschilden <strong>van</strong> die der<br />

mensen.<br />

Het was geen weerspannigheid <strong>van</strong> mij, maar werkelijke geringschatting <strong>van</strong> mezelf.<br />

Toen, door Gods hand getroffen, viel ik op het ziekbed neer en ik kreeg allerlei smarten te<br />

verduren.<br />

Op aandringen <strong>van</strong> een edel en braaf meisje en <strong>van</strong> de man die ik, zoals gezegd, in stilte had<br />

gezocht en gevonden, begon ik te schrijven.<br />

Terwijl ik dit deed, voelde ik, zoals ik al zei, de grote diepte <strong>van</strong> de uitlegging der boeken, en na<br />

mijn krachten herwonnen te hebben, stond ik <strong>van</strong> mijn ziekbed op.<br />

Tien jaar heb ik bijna nodig gehad om dit werk tot een goed einde te brengen.’[ix]<br />

Uit een brief aan Wibert <strong>van</strong> Gembloux<br />

Van kindsbeen af zie ik voortdurend in mijn ziel een innerlijk visioen, dat mij verlicht tot de dag<br />

<strong>van</strong> <strong>van</strong>daag, nu ik reeds meer dan zeventig jaar oud ben.<br />

In dit visioen kan mijn ziel, volgens Gods wil, opstijgen tot het hoogste <strong>van</strong> het firmament en ze<br />

kan zich ophouden onder verschillende volken, hoewel deze in verre streken en plaatsen wonen.<br />

Ik hoor deze zaken niet met mijn lichamelijke oren, noch met de gedachten <strong>van</strong> mijn hart: ik<br />

neem ze niet waar door de werking <strong>van</strong> mijn vijf zintuigen.<br />

Ik zie ze alleen met mijn ziel, met open lichamelijke ogen, terwijl ik daarbij nooit de<br />

bewusteloosheid <strong>van</strong> een extase onderga. Wakend zie ik dit alles, bij dag en bij nacht. (...)<br />

Het licht dat ik zie, is niet plaatselijk, maar het is veel, ja véél helderder dan een door de zon<br />

doorstraalde wolk. Ik kan daarin geen hoogte zien, noch lengte noch breedte. Ik hoorde het<br />

benoemen met de naam: ‘Schaduw <strong>van</strong> het levende licht’. Zoals zon, maan en sterren in het<br />

water oplichten, zo verschijnen voor mij in dit licht de Schriften, de predicaties, de deugden en<br />

sommige werken der mensen.<br />

<br />

27


Al wat ik in dit visioen zie of leer, houd ik lange tijd in mijn geheugen. Zodra ik iets zie of hoor,<br />

gaat het in mjin geheugen. Ik zie, hoor en weet gelijktijdig, en wat ik verneem, versta ik meteen.<br />

Wat ik echter niet zie, dat weet ik ook niet, daar ik ongeletterd ben en alleen geleerd heb<br />

eenvoudige letters te lezen.<br />

Wat ik in visioen schrijf, zie en hoor ik, en ik schrijf geen andere woorden dan die ik hoor en leg<br />

ze vast in ongevijlde Latijnse woorden, zoals ik die in het visioen hoor.<br />

Ik leer in het visioen niet schrijven, zoals de wijsgeren het doen.<br />

De woorden <strong>van</strong> het visioen zijn ook niet zo, als ze uit de mond <strong>van</strong> een mens klinken, maar als<br />

een laaiende vlam en als een wolk, die drijft in de heldere lucht.<br />

De gedaante <strong>van</strong> dit licht kan ik op geen enkele wijze kennen evenmin als ik de bol <strong>van</strong> de zon<br />

volkomen zien kan. In hetzelfde licht zie ik soms, maar niet dikwijls, een ander licht, dat mij het<br />

levende licht genoemd werd.<br />

Wanneer en hoe ik dit zie, kan ik niet zeggen, maar terwijl ik dit zie, wordt intussen alle<br />

droefheid en alle angst <strong>van</strong> mij weggenomen, zodat ik mij dan als een eenvoudig meisje voel en<br />

niet als een oude vrouw.<br />

Wegens de voortdurende ziekte, waaraan ik lijd, staat het mij soms tegen de woorden en<br />

visioenen, die mij dan getoond worden, mee te delen; maar wanneer mijn ziel ze ziet en smaakt,<br />

krijg ik andere gevoelens, en vergeet ik dan, zoals ik reeds zei, alle smart en kwelling.<br />

Wat ik dan in dat visioen zie en hoor, dat schept mijn ziel als uit een bron, die echter vol en<br />

onuitputtelijk blijft.<br />

Mijn geest ontbeert geen enkel uur dit licht, waar<strong>van</strong> ik sprak, dat Schaduw <strong>van</strong> het levende<br />

Licht genoemd wordt.<br />

Ik zie het, zoals ik het firmament zonder sterren in een lichtende wolk aanschouw, en daarin zie<br />

ik, wat ik dikwijls zag en wat ik antwoord aan hen, die mij ondervragen over de glans <strong>van</strong> het<br />

bovengenoemde ‘levende Licht’.[x]<br />

Brief aan Keizer Barbarossa<br />

Door de hoogste Rechter worden deze woorden tot u gericht. Men moet het zeer bewonderen,<br />

dat een mens u, die de Koning zijt, tot vriend heeft. Luister nu.<br />

Een zekere koning stond op een hoge berg en overzag alle dalen en wat een ieder deed, zag hij.<br />

En hij hield een scepter in zijn hand, waarmee hij juist aangaf, bv. dat groen zou worden wat<br />

verdord was, en dat zou opstaan wat sliep. Ook nam deze scepter de straf der domheid weg <strong>van</strong><br />

hen die ijverig leerden.<br />

<br />

28


Daar die man zijn ogen niet opende, kwam er een zwarte nevel, die de dalen bedekte, en ook<br />

raven en andere vogels, die zich over het omliggende land verspreidden.<br />

Nu, o Koning, zie ijverig toe, want alle landen zijn verduisterd door de boze menigte <strong>van</strong> hen,<br />

die door hun zwarte zonden de gerechtigheid te niet doen. Rovers en zwervers vernielen de weg<br />

des Heren.<br />

Regeer, o Koning, met de scepter der barmhartigheid de luiaards en zwervers en de<br />

ongebondenen <strong>van</strong> zeden. Gij hebt immers een roemrijke naam, gij zijt koning <strong>van</strong> Israël. Ja,<br />

zeer roemvol is uw naam! Zie dus toe, wanneer de opperste Koning u ter verantwoording roept,<br />

dat gij dan niet er<strong>van</strong> beschuldigd wordt uw ambt niet goed vervuld te hebben. Dan zoudt ge<br />

beschaamd staan. Dat zij verre <strong>van</strong> u!<br />

Het betaamt blijkbaar, dat de meester zijn voorgangers in het goede navolge. Zeer donker zijn de<br />

zeden der overheden, die een wekelijke, onreine levenswandel leiden. Vlucht dit, o Koning.<br />

Wees een geharnast ridder en bestrijdt dapper de duivel, opdat God u niet verstote en het aardse<br />

koninkrijk zich niet over u schame.<br />

God beware u voor de eeuwige verdoemenis, uw leven zij niet onvruchtbaar. God bescherme u,<br />

opdat gij eeuwig moogt leven!<br />

Weg met de hebzucht, kies de onthouding, die de hoogste Koning zeer liefheeft. Het is zeer<br />

noodzakelijk, dat gij in uw ondernemingen behoedzaam zijt.<br />

In een mystiek visioen zag ik u levend in zeer veel beslommeringen en twisten voor de levende<br />

ogen, maar gij hebt nog voor de wereldse zaken tijd tot regeren. Pas dus op, dat de hoogste<br />

Koning u niet neersla wegens de verblinding uwer ogen, die niet goed zien, hoe gij de scepter om<br />

goed te regeren in uw hand moet houden. Zie ook toe, zo te leven, dat de genade Gods in u niet<br />

vergeefs zij.[xi]<br />

Deel II. <strong>Hildegard</strong> <strong>van</strong> <strong>Bingen</strong>: leven, werken, sleutelbegrippen zoals ‘vis’ en ‘viriditas’<br />

II.1. Biografie<br />

<strong>Hildegard</strong> <strong>van</strong> <strong>Bingen</strong> wordt in 1098 geboren als jongste <strong>van</strong> tien kinderen uit ouders <strong>van</strong> hoge<br />

adel. Mogelijk is haar geboorteplaats Bemerheim (nabij Alzey in Rheinland-Pfalz). In 1106<br />

wordt ze toevertrouwd aan een adellijke dame, Jutta von Sponheim, die een kleine gemeenschap<br />

<strong>van</strong> religieuze vrouwen leidt in de schaduw <strong>van</strong> het Benedictijnenklooster <strong>van</strong> Disibodenberg, in<br />

de buurt <strong>van</strong> het huidige Kreuznach. Ze wordt er geprofest in 1113.<br />

In 1136, na het overlijden <strong>van</strong> Jutta, neemt <strong>Hildegard</strong> de leiding over <strong>van</strong> deze<br />

vrouwengemeenschap. Ze wordt magistra, ‘meesteres’ <strong>van</strong> het klooster.<br />

In 1147 sticht <strong>Hildegard</strong> een eigen klooster op de Rupertsberg in <strong>Bingen</strong> (Rheinland-Pfalz). Ze<br />

wordt er de eerste abdis.<br />

<br />

29


In datzelfde jaar wordt, op het concilie <strong>van</strong> Trier, een deel <strong>van</strong> haar eerste visioenenboek, de<br />

Scivias, door de aanwezige prelaten onderzocht op zijn rechtgelovigheid. Dit eerste deel wordt<br />

goedgekeurd door Paus Eugenius III, en dit op aanbeveling <strong>van</strong> Bernardus <strong>van</strong> Clairvaux. De<br />

Paus geeft haar uitdrukkelijk de opdracht: ‘Schrijf alles op wat je ziet en hoort’.<br />

In de jaren 1160-1170 onderneemt <strong>Hildegard</strong> verschillende preekreizen in Duitsland; ze wil de<br />

hervorming <strong>van</strong> de clerus bevorderen en weerwerk bieden aan de zich snel uitbreidende<br />

katharenbeweging.<br />

Enkele jaren later, in 1165, sticht <strong>Hildegard</strong> een tweede klooster in Eibingen, vlakbij de abdij <strong>van</strong><br />

Rupertsberg. <strong>Hildegard</strong> overlijdt in haar klooster op de Rupertsberg op 17 september 1179.<br />

Al tijdens haar leven werd <strong>Hildegard</strong> <strong>van</strong> <strong>Bingen</strong> vereerd als de ‘Teutoonse profetes’, de ‘Sybille<br />

<strong>van</strong> de Rijn’. Dit is vooral te danken aan haar visioenenboeken. Toch is haar invloed na haar<br />

leven vrij gering gebleken.<br />

Haar canonisatieproces werd reeds gestart onder Gregorius IX (1227-1241) maar heeft nog niet<br />

geleid tot haar formele heiligverklaring. Sinds de 15de eeuw wordt ze nochtans als een heilige<br />

vereerd en is ze opgenomen in het Romeinse Martyrologium.<br />

Ze wordt op 7 oktober 2012 verheven tot kerklerares door Paus Benedictus XVI.<br />

Tijdens zijn preek <strong>van</strong> die dag geeft de paus een korte bechrijving <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong>s leven en<br />

werken, en stipt hij haar profetische gaven aan. Belangrijker is de algemene teneur <strong>van</strong> deze<br />

preek: daarin wordt gesteld dat 'e<strong>van</strong>gelisatie de bestaansreden <strong>van</strong> de kerk' is; dat de kerk op dit<br />

ogenblik toe is aan een nieuwe 'e<strong>van</strong>gelisatie', zowel naar buitenuit, 'ad gentes' (voor de<br />

ongelovigen) als naar binnenuit ('voor zij die, hoewel gedoopt, zich verwijderd hebben <strong>van</strong> het<br />

geloof en de christelije praktijken niet naleven'). Dit sluit perfect aan bij het oeuvre <strong>van</strong><br />

<strong>Hildegard</strong>, in het bijzonder haar visionaire werk, dat zich zowel tot bekering <strong>van</strong> ongelovigen<br />

richtte (zie bijvoorbeeld ook haar predikingstochten tegen de katharen), als een aansporing was<br />

tot 'rechtgelovigheid', en 'rechtlevendheid' (volgens de richtlijnen <strong>van</strong> Rome) <strong>van</strong> de 'lauwe'<br />

christenen. Overigens komt de formule 'lauwe christenen' woordelijk, zij het misschien toevallig,<br />

in de pauselijke preek voor. Aansluitend bij het thema e<strong>van</strong>gelisatie behandelt de paus het thema<br />

'huwelijk', dat omschreven wordt als: 'verbonden met het geloof', als 'verbintenis <strong>van</strong> liefde,<br />

gebaseerd op trouw, onontbindbaar, geworteld in de genade welke <strong>van</strong> God komt, de Ene en<br />

Drie-ene God, die ons, in Christus, heeft liefgehad tot de dood aan het kruis' En de intieme band<br />

tussen e<strong>van</strong>gelisatie en huwelijk wordt duidelijk in de volgende zin: 'het huwelijk is ertoe<br />

geroepen niet enkel het voorwerp, maar het onderwerp te worden <strong>van</strong> de nieuwe e<strong>van</strong>gelisatie'.<br />

M.a.w. de preek (en de verheffing tot kerklerares, <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong> <strong>van</strong> <strong>Bingen</strong>, en tot kerkleraar,<br />

voor Jan <strong>van</strong> Avila) stond in het teken <strong>van</strong> de nieuwe e<strong>van</strong>gelisatie, die op haar beurt als centraal<br />

punt het huwelijk heeft. Elders heet het dat geloof ook het naleven <strong>van</strong> de sacramenten inhoudt;<br />

én dat het christelijk leven erop gericht is uit te monden in heiligheid. Dat zijn dan ook de<br />

redenen waarom op 7 oktober 2012 Jan <strong>van</strong> Avila en <strong>Hildegard</strong> <strong>van</strong> <strong>Bingen</strong> tot kerkleraars<br />

worden verheven: ze verpersoonlijken de e<strong>van</strong>gelisatie die <strong>van</strong> de kerk uitgaat (zowel naar<br />

binnen als naar buiten), verdedigen het huwelijk als sacrament dat door God als een vorm <strong>van</strong><br />

genade is ingesteld en onontbindbaar is (zie <strong>Hildegard</strong>s vurig pleidooi voor de invoering <strong>van</strong> de<br />

<br />

30


sacramentcyclus, met daarbinnen het huwelijk en het doopsel, zoals zal blijken uit in het<br />

bijzonder de Scivias-boeken), en ze hebben een voorbeeldfunctie door hun 'heilig' leven.<br />

Stippen we ten slotte aan dat in de ljist <strong>van</strong> de vierendertig 'kerkleraars' er slechts vier vrouwen<br />

zijn, die allen pas recent tot kerklerares werden verheven: Catharina <strong>van</strong> Siëna en Theresia <strong>van</strong><br />

Avila in 1970 (Paulus VI), Theresia <strong>van</strong> Lisieux in 1997 (Johannes-Paulus II), en nu dus<br />

<strong>Hildegard</strong> <strong>van</strong> <strong>Bingen</strong>.<br />

<br />

31


II.2. Werken<br />

Visioenenboeken<br />

Bekendheid genoot <strong>Hildegard</strong> al in haar eigen tijd dankzij haar drie visioenenboeken.<br />

Het eerste, de Scivias (Latijn voor: Sci-vias: ‘Ken de wegen (Gods)’) werd geschreven <strong>van</strong> 1141<br />

tot 1151.<br />

Het tweede visioenenboek, Liber Vitae Meritorum (Latijn voor: ‘Boek <strong>van</strong> het Verdienstelijke<br />

Leven) werd geschreven <strong>van</strong> 1158 tot 1163.<br />

Haar laatste visioenenboek, het Liber Divinorum Operum (Latijn voor: ‘Boek <strong>van</strong> de Goddelijke<br />

Werken) schreef ze tegen het einde <strong>van</strong> haar leven aan, tussen 1163 en 1173. In één manuscript<br />

wordt dit visioenenboek het Liber de Operatione Dei genoemd (Boek <strong>van</strong> de Goddelijke<br />

Werkzaamheid).<br />

Liederen<br />

Van een intrigerende schoonheid zijn de ruim 70 liederen in Gregoriaanse stijl die <strong>Hildegard</strong><br />

oorspronkelijk voor haar eigen communauteit dichtte en op muziek zette. In 1158 werden ze<br />

geordend en in één enkel manuscript ondergebracht onder de titel Symphonia Armonie<br />

Celestium Revelationum (Harmonische Samenklank <strong>van</strong> de Hemelse Openbaringen).<br />

Andere werken<br />

In haar Liber Subtilitatum diversarum naturarum creaturarum (‘Boek <strong>van</strong> de verwevenheid <strong>van</strong><br />

de verscheidene schepsels en natuurfenomenen’) geeft <strong>Hildegard</strong> een encyclopedisch overzicht<br />

<strong>van</strong> de toenmalige kennis omtrent planten, dieren, stenen en de heilzame krachten er<strong>van</strong>. In een<br />

onderdeel <strong>van</strong> dit boek, Causae et Curae (‘Ziekten en remedies’) gaat <strong>Hildegard</strong> in op<br />

psychosomatische ziektebeelden, en geeft ze een uitgebreide opsomming <strong>van</strong> de kruiden en<br />

therapeutische handelingen die het genezingsproces kunnen bevorderen.<br />

<strong>Hildegard</strong> is ook de auteur <strong>van</strong> een hagiografie over de Heilige Rupert en over Disibod, <strong>van</strong> het<br />

kleine muziekdrama Ordo Virtutum (‘Het samenspel <strong>van</strong> de natuurlijke krachten’ of: ‘De<br />

rangorde der deugden’) waarin de overwinning <strong>van</strong> de deugden op de ondeugden en de duivel<br />

wordt beschreven. Oorspronkelijk behoorde dit muziekdrama tot de visioenenboeken.<br />

Van haar zijn ook een driehonderdtalbrieven bewaard aan vooraanstaande persoonlijkheden uit<br />

haar tijd: pausen, keizers, kerkelijke prelaten, abten, zowel mannelijke als vrouwelijke<br />

geestelijken, en enkelingen uit de adel die uit waren op spiritueel advies.<br />

Voorts maakte ze ook een kleine woordenlijst op <strong>van</strong> een geheimtaal (de zgn. lengua ignota).<br />

Van haar is ook een uiteenzetting over de e<strong>van</strong>gelies, over de Regel <strong>van</strong> Benedictus, en over<br />

Athansius’ leer bewaard.<br />

<br />

32


II.3. Werkwijze: Volmar en Richardis <strong>van</strong> Stade<br />

Bij haar literaire activiteiten liet <strong>Hildegard</strong> zich bijstaan door een mannelijke secretaris. Zij had<br />

immers bij Jutta voldoende Latijn geleerd om het psalmenboek te lezen maar kon zelf niet<br />

onberispelijk in het Latijn schrijven.<br />

Aan<strong>van</strong>kelijk vervulde Volmar, een monnik <strong>van</strong> het Benedictijnenklooster op de Disibodenberg,<br />

deze functie. Omdat zijn medewerking voor <strong>Hildegard</strong> onmisbaar was, vergezelde hij <strong>Hildegard</strong><br />

naar haar nieuwe kloosterstichting in <strong>Bingen</strong>. Na Volmars dood nam Wilbert <strong>van</strong> Gembloers<br />

deze taak over.<br />

Behalve door een mannelijke secretaris liet <strong>Hildegard</strong> zich ook bijstaan door een zuster uit haar<br />

eigen klooster, Richardis <strong>van</strong> Stade, een dame <strong>van</strong> adellijke afkomst, voor wie <strong>Hildegard</strong> een<br />

innige vriendschap koesterde.<br />

Men is het in wetenschappelijke kringen niet eens over de plaats waar de verbluffend mooie<br />

miniaturen uit <strong>Hildegard</strong>s visioenenboeken werden gemaakt, men weet evenmin met zekerheid<br />

of ze onder toezicht <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong> tot stand kwamen.<br />

II.4. Ontstaan en overlevering <strong>van</strong> de manuscripten en miniaturen<br />

De Scivias en het Liber Divinorum Operum bevatten miniaturen, het Liber Vitae Meritorum niet.<br />

Manuscripten <strong>van</strong> de Scivias<br />

Van de Scivias zijn 10 handschriften bewaard.<br />

Een er<strong>van</strong> is de zgn. Codex Wiesbaden (Hessische Bibliothek: LB), die vaker nog de<br />

Rupertsberger Codex wordt genoemd. Hij dateert uit de twaalfde eeuw, men vermoedt uit ca.<br />

1160-1180. Deze codex is rijkelijk versierd met miniaturen. Hij werd in 1927-1933 gekopieerd<br />

door de Benedictinessen <strong>van</strong> Eibingen; het origineel is sinds 1945 verdwenen.<br />

In de officiële editie <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong>s werken (Corpus Christianorum, Continuatio Medievalis)<br />

wordt de in 1927-1933 vervaardigde, en, naar men beweert, getrouwe kopie <strong>van</strong> deze<br />

Rupertsberger-codex in facsimile afgedrukt.<br />

Overigens is helemaal niet geweten wie precies de miniaturen heeft gemaakt (monialen <strong>van</strong><br />

<strong>Hildegard</strong>? of monniken <strong>van</strong> een bevriende abdij?). Men is geneigd aan te nemen dat het<br />

manuscript zich in de Rupertsberger abdij bevond, maar heel zeker is dat niet. Men is ook niet<br />

zeker of deze miniaturen wel onder <strong>Hildegard</strong>s toezicht tot stand kwamen. Men gaat er<strong>van</strong> uit<br />

dat, mocht dat gebeurd zijn, <strong>Hildegard</strong> het ook uitdrukkelijk in haar proloog vermeld zou<br />

hebben. Bovendien is het frappant hoe de miniaturen op bepaalde punten afwijken <strong>van</strong> de tekst.<br />

Kortom: de miniaturen (<strong>van</strong> de Rupertsberger Codex), zoals wij die kennen, dateren wel degelijk<br />

uit de twaalfde eeuw, maar men is niet zeker of ze door <strong>Hildegard</strong> zelf, binnen haar klooster of<br />

<br />

33


onder haar toezicht tot stand kwamen, en we bezitten slechts een kopie die begin deze eeuw<br />

er<strong>van</strong> gemaakt is.<br />

Verhouding tekst en miniaturen<br />

In dit artikel gaat de aandacht overigens eerder naar de TEKST dan naar de illustraties, precies<br />

omdat men de laatste tijd, zoals hoger vermeld, ofwel <strong>Hildegard</strong> graag becommentarieert (en de<br />

originele teksten links laat liggen), ofwel uitsluitend de miniaturen als vertrekpunt neemt, en<br />

daarbij vergeet dat de tekst eerst kwam, en men niet eens zeker is dat <strong>Hildegard</strong> de<br />

totstandkoming <strong>van</strong> de miniaturen heeft gesuperviseerd.<br />

Toch verwijs ik graag naar een website waar een groot aantal <strong>van</strong> de miniaturen staan<br />

afgebeeld, en die werd opgezet door Freek <strong>van</strong> Leeuwen, die me vroeg de teksten <strong>van</strong> mijn<br />

syllabus op m’n website te zetten. De link is: http://www.geestkunde.net/hildegard.shtml<br />

Men vindt op de aangeduide website miniaturen <strong>van</strong> de Rupertsbergercodex; en miniaturen <strong>van</strong><br />

zowel de Scivias als het Liber Divinorum Operum (LDO), waar<strong>van</strong> ik vertalingen, rechtstreeks<br />

uit de originele Latijnse tekst, opneem in dit artikel.<br />

Manuscripten <strong>van</strong> het Liber Divinorum Operum<br />

Van het Liber Divinorum Operum bezitten we twee geïllustreerde manuscripten: het Gents<br />

manuscript, en de zgn. Lucca-codex.<br />

In de wetenschappelijke uitgave <strong>van</strong> het Corpus Christianorum, Continuatio Medievalis, wordt<br />

gebruik gemaakt <strong>van</strong> het Gents manuscript (Universiteitsbibliotheek Gent, ms 241) dat dateert<br />

uit de tweede helft <strong>van</strong> de twaalfde eeuw.<br />

Volgens Peter Dronke, de uitgever <strong>van</strong> de wetenschappelijke editie <strong>van</strong> dit werk, werd dit<br />

manuscript gemaakt ‘onder toezicht of op z’n minst met de instemming <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong> <strong>van</strong><br />

<strong>Bingen</strong>’. Volgens hem was het een soort <strong>van</strong> ‘werk-codex’, die voortdurend herzien en<br />

herschreven werd tijdens <strong>Hildegard</strong>s leven, op vraag <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong> en onder supervisie <strong>van</strong><br />

Volmar. Maar omdat het zo’n ingewikkeld manuscript werd, is het nooit een ‘archetype’<br />

geworden (d.i. het basismanuscript voor latere kopies).<br />

Een ander manuscript dat miniaturen bevat is de zgn. Lucca-codex, daterend uit de eerste helft<br />

<strong>van</strong> de dertiende eeuw. Men weet nog altijd niet met zekerheid of het hier een kopie betreft <strong>van</strong><br />

een manuscript uit de twaalfde eeuw (dat geschreven en geïllustreerd zou zijn onder <strong>Hildegard</strong>s<br />

toezicht), dan wel om een persoonlijke illustratie <strong>van</strong> het visioenenboek door een miniaturist uit<br />

de dertiende eeuw.<br />

Bij de analyse <strong>van</strong> het Liber Divinorum Operum baseren we ons op het Gentse manuscript.<br />

<br />

34


II.5. Middeleeuwse kosmische, elementen- en humorenleer<br />

De boeken <strong>van</strong> Schipperges en Rebcke geven verdere details over deze leer. (zie bibliografie aan<br />

het einde <strong>van</strong> dit artikel)<br />

II.6. Sleutelbegrippen uit <strong>Hildegard</strong>s visionaire wereld, inzonderheid virtus en viriditas<br />

In dit stuk bespreek ik <strong>Hildegard</strong>s visie op de werkelijkheid <strong>van</strong>uit haar taalgebruik.<br />

Men zal merken dat het een heel consistent wereldbeeld is, met een eigensoortige terminologie<br />

en termen die een eigen, specifieke resonantie hebben; dankzij deze woorden geeft ze als het<br />

ware vorm aan de wereld zoals die in haar ogen is, en evolueert naar zijn bestemming. Het enige<br />

bezwaar dat men kan opperen is dat <strong>Hildegard</strong>, door de veelheid <strong>van</strong> haar geschriften, en de vele<br />

genres die ze beoefende, nu eens het accent legt op één element, dan weer op een ander; maar<br />

deze uiteenzetting over de 'vires' (krachten), de specifieke betekenis <strong>van</strong> 'virtus' (deugd) en<br />

'groenheid' ('viriditas') is wel degelijk <strong>van</strong> belang om haar visioenenboeken te begrijpen; ze<br />

verduidelijken wat ze precies verstaat onder deugd, en hoe haar visie op 'deugdzaamheid'<br />

samenhangt met haar globale wereldbeeld.<br />

Vooral in haar laatste visioenenboek, het LDO, spelen deze begrippen een heel belangrijke rol:<br />

de wereld ontstaat door, evolueert door, herschept zich dankzij kosmische, met een religieuze<br />

betekenis beladen 'krachten', die zich, op een lager niveau, herhalen of manifesteren in de<br />

‘deugden’ die de mensen beoefenen. Bovendien, zoals zal blijken, worden deze ‘krachten’ en<br />

‘deugden’ ingepast binnen het christelijke heilsverhaal, en meer bepaald toegepast op de<br />

voornaamste protagonisten en stadia <strong>van</strong> dat verhaal: de drie Personen, Christus, de schepping,<br />

de Menswording, de Kerk, het einde der tijden. Daardoor bekomt men een ingewikkelde ‘cluster’<br />

<strong>van</strong> begrippen die naar elkaar verwijzen en een coherent wereldbeeld vormen.<br />

II.6.1. Vis, virtus, viriditas, virginitas. Een cluster <strong>van</strong> begrippen<br />

<strong>Hildegard</strong>s boodschap is: leef volgens de sacramenten, in eerbied voor de kerk, en volgens de<br />

deugden die horen bij je levensstaat (cfr. de Gregoriaanse hervorming, zoals hierboven<br />

uiteengezet). Op die manier wordt het heilswerk <strong>van</strong> God tot een goed einde gebracht.<br />

Aangezien <strong>Hildegard</strong> haar visioenen vooral schrijft als kloosterzuster en voor een<br />

kloostergemeenschap, legt ze vooral de nadruk op de deugden die horen bij een kloosterleven<br />

(nederigheid en maagdelijkheid). Maar ze gaat ook in op de deugden die noodzakelijk zijn voor<br />

de wereldlijke clerus en voor de leken.<br />

Ze slaagt erin haar basisboodschap te verbinden met haar kosmische intuïtie door een<br />

etymologische link te leggen tussen:<br />

vis (meervoud: vir-es): kracht, energie<br />

<br />

35


vir-ilitas (vir: man): ‘man-kracht’, ‘daad-kracht’, ‘slagvaardigheid’<br />

vir-ginitas: maagdelijkheid<br />

vir-iditas: groening, bloeikracht, groeikracht<br />

vir-escere: bloeien, groeien, krachtig, vervuld <strong>van</strong> leven zijn<br />

vir-tus: deugd (in de zin <strong>van</strong> ‘kordate naleving <strong>van</strong> de voorwaarden die nodig zijn om de<br />

levenswijze en verlangens <strong>van</strong> de mensen af te stemmen op de wereldorde die ontworpen is door<br />

God’); ook te vertalen als: krachtdadigheid, manmoedigheid, zuiverheid<br />

<strong>Hildegard</strong>s basisstelling is: wie deugdzaam leeft (virtus), zorgt ervoor dat de wereld zijn<br />

oorspronkelijke groeikracht (viriditas) herwint, conform de ‘krachten’ (vires) die de wereld<br />

geschapen hebben en besturen, en kan openbloeien in de volheid en de vruchtbaarheid <strong>van</strong> het<br />

goddelijke heilsplan.<br />

Daartoe moet hij zich ‘manmoedig’ (virilitas) gedragen in een tijd die gekenmerkt wordt door<br />

‘verwijfdheid’ (bedoeld is: verslapping <strong>van</strong> de zeden en <strong>van</strong> de intenties om aan Gods heilsplan<br />

te beantwoorden; men zou het, in sommige gevallen, ook 'lauwheid' kunnen noemen).<br />

Wie zich afwendt <strong>van</strong> het verlangen naar de ‘buitenkant’ der dingen, en de innerlijke weg aflegt,<br />

zodat hij zijn hart gezuiverd heeft, is ‘maagdelijk’ (virginitas).<br />

Voor de kloosterzusters moet deze maagdelijkheid letterlijk opgevat worden; maar ze is ook<br />

metaforisch bedoeld voor iedereen die zich compromisloos en manmoedig richt op het<br />

goddelijke. In bepaalde fragmenten wordt ook ‘continentia’ geëist, of ‘incontinentia’ afgewezen.<br />

‘Continent’ is wie, binnen het huwelijk, of wanneer het huwelijk voorbij is, afziet <strong>van</strong> seksueel<br />

verkeer en in die zin ‘maagdelijk’ is. Al wie zo handelt is ‘rein <strong>van</strong> hart’.<br />

Wie zich in die toestand bevindt, is weliswaar ‘maagd’, maar tegelijk ‘vruchtbaar’, omdat in<br />

hem/haar de groeikracht <strong>van</strong> het goddelijke kan opbloeien (viriditas).<br />

Een mooie illustratie hier<strong>van</strong> is het lied O nobilissima viriditas.<br />

O nobilissima viriditas<br />

O nobilissima viriditas<br />

que radicas in sole<br />

et que in candida serenitate<br />

luces in rota<br />

quam nulla terrena excellentia<br />

<br />

36


comprehendit:<br />

tu circundata es<br />

amplexibus divinorum<br />

ministeriorum<br />

tu rubes ut aurora<br />

et ardes ut solis flamma<br />

O edelst groen<br />

Gij wortelt in de zon<br />

En schittert met de helderheid <strong>van</strong> sneeuw<br />

In het draaiende rad,<br />

Dat aardse grootheid nooit begrijpt<br />

U omhelst de omarming<br />

<strong>van</strong> Gods geheimnissen.<br />

II.6.2. De virtus als bevruchtende, levengevende kracht<br />

Als het morgenrood bloost gij<br />

En brandt als de vlam <strong>van</strong> de zon[xii]<br />

Zoals we zeiden, worden die begrippen toegepast op de protagonisten <strong>van</strong> het christelijke<br />

heilsverhaal. Illustraties <strong>van</strong> de ‘vruchtbare maagdelijkheid’ zijn: Maria, en de Kerk.<br />

Maria heeft zich laten bevruchten door de Heilige Geest en heeft zo de Menswording <strong>van</strong><br />

Christus mogelijk gemaakt.<br />

De Kerk baart en reinigt, op haar manier, dankzij haar algehele reinheid, de zielen <strong>van</strong> de<br />

gelovigen die zich aan haar toevertrouwen. Zo werken Maria en de Kerk, elk op haar manier,<br />

mee aan het heilswerk <strong>van</strong> God.<br />

Wanneer de mens zich schikt naar de richtlijnen <strong>van</strong> de Kerk, en zich onderwerpt aan haar<br />

sacramenten, neemt hij op zijn beurt, binnen de schoot <strong>van</strong> de Kerk, deel aan het heilswerk <strong>van</strong><br />

God.<br />

<br />

37


Dit heilswerk is het tot leven brengen, met kracht vervullen (virescere) <strong>van</strong> het individuele leven<br />

en <strong>van</strong> het leven <strong>van</strong> de hele Schepping. Het is een adequaat antwoord op de goddelijke, vurige<br />

kracht (vis) die de hele Schepping bestuurt en verborgen is in het goddelijke.<br />

Deze kracht (vis) heeft zich op een kosmische manier veruitwendigd en gemanifesteerd in een<br />

soort <strong>van</strong> goddelijk vuur (igneus vis) dat rond is als een cirkel en enerzijds duidt op de<br />

tijdeloosheid en ruimteloosheid en absolute onkenbaarheid <strong>van</strong> God maar zich tegelijkertijd ook,<br />

binnen die tijdeloze, onmetelijke dimensie, uitdrukt in de schepping.<br />

Deze vurige kracht heeft de wereld ‘bevrucht’, ‘verwekt’, ‘gemaakt’. Die schepping is gebeurd<br />

door de drie ‘krachten’ (vires) <strong>van</strong> de schepping tegelijk: Vader, Zoon en Heilige Geest, en<br />

wordt veelvuldig afgebeeld in de visioenen. (Het is <strong>Hildegard</strong>s eigen, kosmische vertaling <strong>van</strong><br />

het Genesis-verhaal en <strong>van</strong> de Drie-eenheid).<br />

De schepping is dus de ver-uitwendiging <strong>van</strong> de goddelijkheid, het is de krachtige bezegeling<br />

<strong>van</strong> het goddelijke wilsbesluit. De schepping en de schepsels zijn de enige manieren waarop de<br />

mens God kan kennen.<br />

In één <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong>s visioenen omschrijft God zichzelf als volgt:<br />

Ik ben het verborgen vuur in alles, en alles geurt <strong>van</strong> mij,<br />

en als de adem in de mens, een ademtocht <strong>van</strong> vuurgloed,<br />

zo leven de dingen en zullen niet sterven,<br />

want ik ben hun leven.<br />

Ik vlam als goddelijk vurig leven<br />

over het pralende arenveld,<br />

ik glans in de schijn <strong>van</strong> de vuurgloed,<br />

ik brand in de zon, de maan en de sterren,<br />

in de windvlaag is geheimvol leven <strong>van</strong> mij<br />

en houdt bezielend alles samen.<br />

(vertaling: Ingrid Riedel)<br />

<br />

38


II.6.3. Christus in verhouding tot de ‘vis’ en ‘virtus’<br />

Christus als het ochtendrood ....<br />

Omwille <strong>van</strong> de ‘ontsporing <strong>van</strong> de mens’ (door de zondeval <strong>van</strong> Adam), en om hieraan een eind<br />

te maken, is de Zoon <strong>van</strong> God geboren. Hij wordt geboren uit dezelfde vurige kracht (igneus vis)<br />

<strong>van</strong> God die de wereld heeft geschapen, maar heeft de zachtere glans <strong>van</strong> liefde. Hij heeft de<br />

kleur <strong>van</strong> het ochtendrood (aurora), hij is de ochtendster. Hij brengt de mensheid een nieuw<br />

begin, een nieuwe schepping, die de duisternis die over de schepping hing doorstraalt.<br />

De Zoon <strong>van</strong> God bevrucht met zijn glans de wereld en brengt hem weer tot bloei (viriditas) en<br />

doet de mens herleven voor het eeuwige leven dat hij sinds zijn val is verloren en slechts<br />

gedeeltelijk, in het Oude Testament, heeft heroverd.<br />

Het leven <strong>van</strong> de Zoon <strong>van</strong> God is op en top ‘deugdzaam’, krachtig, mannelijk. Het is een leven<br />

dat zich op het zieleniveau afspeelt en respect en eerbied heeft voor de schepping. Men moet<br />

hem eer betuigen voor zijn verlossingswerk door zijn voorbeeld na te volgen en, net zoals hij, in<br />

overeenstemming te leven met de goddelijke wilsbesluiten en een maagdelijk leven op aarde te<br />

leiden. (Dit is een kosmische interpretatie <strong>van</strong> de ‘imitatio Christi’.)<br />

... en als het vuur der gerechtigheid<br />

De Vader herbergt, in de kring <strong>van</strong> zijn rood vlammend vuur, een donker vuur, dat zijn<br />

rechtvaardige bestraffing verbeeldt. De Zoon <strong>van</strong> God (Christus) heeft in zich, net zoals de<br />

Vader, ondanks zijn lichtende, verlossende aspect, ook een ‘duistere’ kant.<br />

De Zoon heeft een lichtende kant (als aurora) en een duistere kant (als de verschroeiende zon <strong>van</strong><br />

de vergeldende gerechtigheid). Immers, de Zoon <strong>van</strong> God zal op het einde der tijden, op het<br />

Laatste Oordeel, de onrechtvaardigen bestraffen.<br />

Dan zal het zachte ochtendrood de strijd aanbinden met de krachten <strong>van</strong> het kwaad,<br />

vertegenwoordigd door de Antichrist en zij die hem aanhangen, en hem verslaan. Hij zal<br />

onverzoenlijk zijn: hij zal hen die weigeren Gods mysteries te doorgronden zoals hij wil dat ze<br />

dat doen (en niet anders), en hen die weigeren het goddelijk heilsplan te realiseren door een<br />

deugdzaam leven uit te voeren, bestraffen en verdoemen.<br />

Op die manier treedt de Zoon <strong>van</strong> God op als de liefdevolle kracht die uitgaat <strong>van</strong> de Vader als<br />

het ochtendrood en de mensen tot een spiritueel leven opwekt, en als de militante, strijdlustige,<br />

onverzoenlijke vernietiger <strong>van</strong> het kwaad.<br />

Leven naar Christus’ voorbeeld<br />

Net zoals Christus moet ook de mens handelen: hij moet zichzelf op God richten, dankzij een<br />

deugdzaam leven, en onverzoenlijk tegen zijn eigen ondeugden ten strijde trekken en de strijd<br />

aanbinden tegen de ‘verwijfdheid’, de ‘chaos’, de ontsporingen <strong>van</strong> zijn tijd. De mens moet, net<br />

zoals Christus, een ‘militante nederigheid’ aan de dag leggen.<br />

<br />

39


Het optreden <strong>van</strong> de Zoon, als liefdevolle redder <strong>van</strong> de mensheid én als onverzoenlijke<br />

verdelger <strong>van</strong> het kwaad, is weerom een uitdrukking <strong>van</strong> de kracht <strong>van</strong> God.<br />

De schepping, de Menswording en het Laatste Oordeel zijn verschillende uitdrukkingen of<br />

manifestaties <strong>van</strong> dezelfde goddelijke oerkracht (vis).<br />

De geschiedenis zoals wij die kennen is slechts een uitdrukking <strong>van</strong> het vooraf vastgestelde<br />

heilsplan. De mens moet zich in dat heilsplan schikken om zijn heil (redding en genezing) te<br />

vinden.<br />

II.6.4. Kosmisch herstel <strong>van</strong> de goddelijke vires (scheppende krachten, energieën) via de<br />

deugden (virtutes): de tijdslijn volgens <strong>Hildegard</strong> <strong>van</strong> <strong>Bingen</strong><br />

Het opduiken <strong>van</strong> de vurige kracht (igneus vis) aan het begin der tijden, het optreden <strong>van</strong> de<br />

Zoon <strong>van</strong> God als de ochtendglans (aurora) op het ogenblik <strong>van</strong> de Menswording, en het<br />

optreden <strong>van</strong> diezelfde Zoon bij het Laatste Oordeel als zon <strong>van</strong> de gerechtigheid, zijn kosmische<br />

manifestaties <strong>van</strong> één en dezelfde Godheid. Die manifestaties doen niets af aan de eenheid <strong>van</strong><br />

God zoals hij in zichzelf is.<br />

<strong>Hildegard</strong> vertaalt en vertelt de drie essentiële momenten in de heilsgeschiedenis: schepping<br />

(Genesis), Menswording (Johannes), Laatste Oordeel (Apocalyps), overgang <strong>van</strong> het Rijk <strong>van</strong> de<br />

Vader (Schepping) naar dat <strong>van</strong> de Zoon (Menswording), naar dat <strong>van</strong> de Heilige Geest (Einde<br />

der tijden), in kosmische termen, waarbij het concrete verhaal <strong>van</strong> het Oude en Nieuwe<br />

Testament op kosmisch niveau worden herschreven.<br />

Het verhaal <strong>van</strong> het Oude en Nieuwe Testament wordt immers beschreven als een samenspel <strong>van</strong><br />

krachten (vires), <strong>van</strong> manifestaties <strong>van</strong> het goddelijke, die de wereld (en de mensen die de aarde<br />

bewonen) telkens doordringen met hun krachtige vuur- en lichtstralen, in licht of duister of<br />

verschillende kleurschakeringen dompelen, en de schepping en de schepsels telkens opnieuw <strong>van</strong><br />

buitenaf bewerken met hun levenwekkende licht- en vuurgloed. (Dat zal gauw merkbaar zijn<br />

wanneer men de hier opgenomen teksten leest: de beeldtaal <strong>van</strong> het licht is bepalend voor de<br />

manier waarop <strong>Hildegard</strong> de goddelijke krachten beschrijft; ze heeft het over: gloed, glans, licht,<br />

vuur, helderheid, in oppositie tot duisternis, vaalheid, donkere wolken, stank etc.)<br />

Het komt er voor de mens op aan dat samenspel <strong>van</strong> goddelijke krachten te onderkennen en er<br />

zich naar te richten in plaats <strong>van</strong> er zich <strong>van</strong> af te wenden.<br />

Men richt er zich naar door een rein hart te hebben en door zijn leven op een deugdzame wijze in<br />

te richten. Daarmee wordt bedoeld: men richt zijn innerlijke en uiterlijke leven in zodat de<br />

goddelijke kracht (vis), en de manifestaties <strong>van</strong> die kracht (Vader, Zoon en Heilige Geest),<br />

weerspiegeld worden in de deugden (virtutes) die de mens naleeft.<br />

Wanneer de mens dat doet leeft hij ‘in overeenstemming’ met God. Dan pas werkt hij actief mee<br />

aan wat God met de aarde en de mens doet. Dan is de mens, die een ‘microkosmos’ is, en,<br />

volgens <strong>Hildegard</strong> in het centrum <strong>van</strong> de hele schepping staat, meer zelfs, de bekroning er<strong>van</strong> is,<br />

<br />

40


in overeenstemming met de ‘macrokosmos’ die alles omvat en uitgaat <strong>van</strong> de scheppende<br />

Godheid.<br />

Dan - in visionaire taal omgezet -:<br />

-leidt de mens een ‘verdienstelijk leven’ (tweede visioenenboek: ‘Liber Vitae Meritorum: Boek<br />

<strong>van</strong> het verdienstelijke leven), dat geschraagd wordt door zijn deugdzaamheid (virtus) en door de<br />

afkeer <strong>van</strong> ondeugden;<br />

-werkt hij mee aan de werken (opera) die God nog voor het begin der tijden ontworpen heeft<br />

toen hij <strong>van</strong>uit zijn Wijsheid (Sapientia/Sophia) de Wereld heeft geschapen met zijn goddelijk<br />

liefdesvuur (vis igneus/Caritas), de Zoon heeft gestuurd in de vorm <strong>van</strong> het ochtendrood<br />

(Aurora) en de Heilige Geest als een spiritueel vuur (igneus spiritualis) werkzaam laat zijn (dit<br />

komt vooral tot uiting in het derde visioenenboek, het ‘Liber Divinorum Operum’: Boek <strong>van</strong> de<br />

Goddelijke Werken),<br />

- en dit omdat de mens de geheime bedoelingen <strong>van</strong> God kent, aanvaardt en er zich, via een<br />

deugdzaam leven, aan onderwerpt (eerste visioenenboek: Sci-vias: ‘Ken de wegen die naar God<br />

leiden)<br />

In <strong>Hildegard</strong>s ogen zorgt de deugdzaamheid ervoor dat men<br />

- een rein hart heeft<br />

- een spiritueel leven leidt dat gericht is op het ‘hemelse’<br />

- het kosmisch evenwicht herstelt dankzij een ‘deugdzaam’ leven, en alles omzet in een muzikale<br />

harmonie.<br />

<strong>Hildegard</strong>s visioenen beschrijven ook hoe de deugden zich tot elkaar verhouden, hoe ze een soort<br />

<strong>van</strong> hiërarchie vormen onder elkaar, hoe de ene uit de andere geboren wordt en hoe men pas<br />

deugdzaam kan worden door een aantal on-deugden te bestrijden en te overwinnen.<br />

Dit laatste illustreert ze ook uitvoerig in haar kleine muzikale theaterstuk Ordo Virtutum (de<br />

Rangorde der Deugden).<br />

II.6.5. Virtus, concupiscentia carnalis en caeleste desiderium: de verticale lijn <strong>van</strong> aarde<br />

naar hemel en het ‘herstel’ <strong>van</strong> de ‘hemel’<br />

Net zoals er twee tegenstrijdige krachten in de natuur zijn (die <strong>van</strong> het licht, de gloed, de glans –<br />

het goede, goddelijke – en die <strong>van</strong> het kwade, het duistere, donkere, gepersonifieerd in de<br />

duivel), zijn er twee tendensen in de mens zelf.<br />

<strong>Hildegard</strong> maakt een onderscheid tussen de concupiscentia carnalis (de begeerte naar aardse<br />

dingen) en het caeleste desiderium (het verlangen naar het hemelse). De mens wordt voortdurend<br />

heen en weer getrokken tussen beide. Dit onderscheid bestaat al sinds Augustus, maar neemt bij<br />

<br />

41


<strong>Hildegard</strong> een prominente plaats in in haar wereld- en mensbeeld. Wie zich afwendt <strong>van</strong> de<br />

gebondenheid aan de aardse dingen gaat het pad op <strong>van</strong> het vita spiritualis, het spirituele leven.<br />

De deugd is dus de veruitwendiging <strong>van</strong> een bewuste keuze voor een spiritueel leven dat gehoor<br />

geeft aan het verlangen naar het ‘hemelse’, en het bezitten <strong>van</strong> de wereldse genietingen afwijst.<br />

Wie deugdzaam leeft, leeft volgens zijn hart dat gericht is op God (en niet op de aardse<br />

genoegens) en zorgt ervoor dat de liefde <strong>van</strong> God, die het begin is <strong>van</strong> alles, zich volmaakt kan<br />

uitdrukken via zijn schepping en zijn schepsels. Aldus herstelt hij het evenwicht dat verbroken<br />

werd door de val <strong>van</strong> Adam en voor een eerste keer hersteld werd door Christus. Maar dit<br />

evenwicht zal pas volledig hersteld zijn indien iedereen een deugdzaam leven leidt dat past bij<br />

zijn levensstaat.<br />

Deugdzaam leven is dus, voor <strong>Hildegard</strong> vooral: de kosmos in zijn oorspronkelijke luister en<br />

evenwicht herstellen.<br />

De mens wordt immers, dankzij zijn deugdzaamheid, wat hij vroeger was maar intussen vergeten<br />

is. Hij vindt zichzelf terug als de mens die hij was voor het directe contact tussen Schepper en<br />

schepping verbroken werd door de val <strong>van</strong> Adam.<br />

Hij herovert de plaats die hem toekomt binnen de schepping door het voorbeeld na te volgen <strong>van</strong><br />

Christus. Zodra hij dat doet, blijft hij weliswaar een schepsel, maar een schepsel dat zijn<br />

belangrijke rol onderkent binnen de schepping en samen met de engelen, op zijn manier, in staat<br />

is de lof te zingen <strong>van</strong> de Schepper.<br />

Aldus heeft hij de val <strong>van</strong> Adam en de val <strong>van</strong> Lucifer ongedaan gemaakt en de schepping en de<br />

Menswording naar hun juiste waarde geschat: hij heeft ‘inzicht’ in de verborgen werkelijkheid,<br />

hij gelooft in de geheime wilsbeschikkingen <strong>van</strong> God en voert ze ook uit.<br />

Hij werkt actief mee aan het omzetten <strong>van</strong> de verdorde, gevallen, ontspoorde, onevenwichtige,<br />

aardse wereld in een bloeiende, evenwichtige, <strong>van</strong> Gods kracht (vis) doorstraalde, hemelse<br />

werkelijkheid.<br />

II.6.6. De ultieme gelukzaligheid: de harmonie <strong>van</strong> alle dingen<br />

In die hemelse wereld zingt de spirituele mens de lof <strong>van</strong> God. En wanneer hij die lof zingt,<br />

weerklinkt de harmonie <strong>van</strong> alle dingen.<br />

Want het einddoel <strong>van</strong> het spirituele leven is net die absolute harmonie.<br />

Die uit zich in de lofzang <strong>van</strong> alle dingen. Dan heffen ze een samenzang aan, die de harmonie, de<br />

eenheid in verscheidenheid <strong>van</strong> alles aantoont.<br />

De titel <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong>s liederenbundel verwijst ernaar: ‘Samenklank (symphonia) <strong>van</strong> de<br />

harmonie (armonie) <strong>van</strong> de hemelse openbaringen (celestium revelationum).’<br />

<br />

42


Door het gebruik <strong>van</strong> die titel wil <strong>Hildegard</strong> erop wijzen dat zij nu al (in)zicht heeft in de<br />

geheime samenhang der dingen, en nu al de geheime, harmonische klanken hoort die in de hemel<br />

trillen en die voor iedereen bestemd zijn die zich ervoor inzet en aan de omvorming <strong>van</strong> de<br />

wereld meewerkt.<br />

Deze harmonische samenzang <strong>van</strong> alles is mogelijk gemaakt dankzij degene die als eerste, door<br />

zijn Menswording, heeft aangetoond hoe de mens zijn oorspronkelijke rol kan terugwinnen:<br />

Christus. Vandaar dat Christus in het tweede boek <strong>van</strong> de Scivias met een lier wordt afgebeeld.<br />

Hij is de voor-zanger, de voor-speler <strong>van</strong> de harmonie <strong>van</strong> de hele Schepping.<br />

Het herstelde evenwicht <strong>van</strong> de kosmos vertaalt zich in een muzikale harmonie zonder einde, die<br />

louter bestaat uit lofzang voor God. Dit is voor <strong>Hildegard</strong> de ‘gelukzaligheid’, die slechts<br />

voorbehouden is aan hen die met een oprecht hart <strong>van</strong> God houden, en die beleefd wordt door de<br />

gezamenlijke christelijke gelovige gemeenschap.<br />

Het gaat niet om de individuele verlossing <strong>van</strong> elke mens, maar om de mogelijkheid om met z’n<br />

allen het oorspronkelijke evenwicht te herstellen, de eigen rol als ‘mens’ binnen de Schepping en<br />

tegenover de Schepper te kunnen spelen, en vooral opgenomen te worden in het koor der<br />

gelukzaligen die in eeuwigheid de lof zingen <strong>van</strong> God. (Dat komt minder tot uiting in de Scivias<br />

en het Liber Vitae Meritorum, maar wordt sterk beklemtoond in het Liber Divinorum Operum.)<br />

Dat is het einddoel <strong>van</strong> elke toewending naar God. Dat is het toppunt en de vervulling <strong>van</strong> het<br />

spirituele leven.<br />

… en de kosmische eenheid<br />

Een deugdzame heeft een ‘zuiver hart’ en wordt met de Drievuldigheid verbonden in die zin dat<br />

hij actief deelneemt aan het scheppingswerk <strong>van</strong> de Vader (de Schepper), aan het wegwerken<br />

<strong>van</strong> de val <strong>van</strong> Adam zoals de Zoon (Christus) dat gedaan heeft, en de wereld op die manier<br />

bezielt met de liefdevolle kracht die alles omarmt en tot leven wekt sinds het begin <strong>van</strong> de<br />

Schepping (de Heilige Geest).<br />

Hij is dus verbonden met de Drievuldigheid op een kosmische manier, en niet op een<br />

persoonlijke, extatische, contemplatieve manier zoals dat zal gebeuren bij vele religieuze<br />

vrouwen <strong>van</strong> de dertiende eeuw, zoals bijvoorbeeld Hadewijch. De achtergrond <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong>s<br />

visioenen is kosmisch – en het is <strong>van</strong>uit dat kosmisch beeld dat de mens zich met God verenigt;<br />

niet door zich met hem persoonlijk te verenigen; maar door zich neer te leggen bij de werken die<br />

God hem opdraagt uit te voeren tot herstel <strong>van</strong> de verstoorde wereldorde. Wie dat niet doen, zo<br />

stelt <strong>Hildegard</strong>, zet zichzelf als het ware buitenspel, en voor hem of haar dreigt de verdoemenis.<br />

… en de oprichting <strong>van</strong> het ‘Hemels Jeruzalem’: de ‘Civitas Dei’<br />

<strong>Hildegard</strong>s visioenenboeken kunnen gelezen worden als een soort opwekking tot<br />

deugdzaamheid, omdat deze deugdzaamheid de enige manier is om het ‘hemels Jeruzalem’, d.i.<br />

het ‘hemels rijk op aarde’ op te richten.<br />

<br />

43


De hoeksteen <strong>van</strong> dit gebouw is echter Christus, en slechts de Kerk kan ernaartoe leiden, en<br />

slechts wie de nodige sacramenten ont<strong>van</strong>gt en erin gelooft, en gewapend is met de nodige<br />

deugden is gerechtigd om aan dit bouwwerk mee te werken.<br />

II.6.7. De grote tegenstanders <strong>van</strong> dit kosmisch herstel: de vertegenwoordigers <strong>van</strong> de<br />

Antichrist<br />

Zij die dat niet doen, zijn ketters, of huichelaars, of ‘slappelingen’ die de kerk <strong>van</strong> binnenuit of<br />

<strong>van</strong> buitenaf bekampen en zoals de Antichrist gevloerd zullen worden op het einde der tijden en<br />

voor altijd verdoemd zullen zijn.<br />

Zij hebben immers de voleinding <strong>van</strong> het christelijk heilsverhaal gedwarsboomd door Christus<br />

niet na te volgen. Zij hebben de signalen <strong>van</strong> liefde, uitgezonden door de Schepper (de Vader),<br />

door de Zoon en door de Heilige Geest, moedwillig naast zich neergelegd. Ze hebben de<br />

deugdzaamheid afgewezen, die hen op een dieper niveau verbindt met de goddelijke ‘krachten’.<br />

Daardoor hebben zij ook hun taak niet opgenomen binnen de kosmos: zij hebben niet al het<br />

mogelijke gedaan om hun persoonlijke gedrag en intenties af te stemmen op het door God<br />

gewilde evenwicht. Zij zijn ontspoord en hebben daardoor de wereldorde verstoord. Ze hebben<br />

geweigerd om als mede-werkers, als mede-scheppers aan de vervolmaking en het ultieme<br />

evenwicht <strong>van</strong> de Schepping bij te dragen.<br />

II.6.8. De oriëntatie: het oosten, het noorden, het westen, het zuiden<br />

Wie zich <strong>van</strong> God afkeren of hem bestrijden hebben zich, zo heet het in haar beeldtaal, niet naar<br />

het oosten gewend (de plaats waar de goddelijke luister is, waar de ochtendster oprijst en waar<br />

Christus op de hoeksteen <strong>van</strong> het ‘hemels Jeruzalem’ neerzit) en ze hebben evenmin gehoor<br />

gegeven aan het gezang <strong>van</strong> de engelen dat uit het oosten afkomstig is en tot ver in het noorden<br />

en het westen doordringt.<br />

Ze hebben de vruchtbaarheid <strong>van</strong> het zuiden en het oosten ontvlucht en verkiezen de verdorring,<br />

de dood, de duisternis en de ontregeling <strong>van</strong> het westen en het noorden.<br />

Door hun voorkeur voor het westen en het noorden hebben ze de kant <strong>van</strong> de Antichrist gekozen,<br />

en het ‘vleselijke leven’ boven het ‘spirituele leven’ verkozen. Ze zijn uitwendig nog in leven,<br />

maar innerlijk, en naar de ziel, zijn ze dood.<br />

Omdat ze voor de duisternis gekozen hebben in plaats <strong>van</strong> voor het licht, omdat ze verkiezen het<br />

leven te leiden <strong>van</strong> de gevallen mens (Adam) en zich scharen aan de zijde <strong>van</strong> de gevallen engel<br />

(Lucifer) en zich laten verleiden om mee te vechten met het Kwaad op het einde der Tijden (de<br />

Antichrist), worden ze op het einde der tijden door Christus voorgoed verslagen en verdoemd.<br />

Het zielenheil is voorbehouden aan hen die gelovig zijn. In principe zijn dat enkel de<br />

christelijken (welteverstaan: de 'goede' christenen <strong>van</strong> de 'officiële' kerk). Maar op het einde der<br />

tijden zullen velen, joden en heidenen, zo stelt <strong>Hildegard</strong>, zich nog bijtijds bekeren tot het ware<br />

geloof en zo gevrijwaard worden <strong>van</strong> de verdoeming.<br />

<br />

44


Zij zullen leven in de lofzang <strong>van</strong> God, en zo hun eeuwige gelukzaligheid kennen, terwijl alle<br />

anderen voor eeuwig verdoemd zijn.<br />

II.6.9. Het einde der tijden: ‘En het was dag’<br />

De spirituele vervulling <strong>van</strong> de mensen (in harmonische samenzang) loopt gelijk met de<br />

voleinding <strong>van</strong> de wereld. De mens is gezuiverd, en net zo is de hele wereld gezuiverd: alle<br />

elementen (vuur, water, lucht, aarde), alle hemellichamen rusten uit in de volmaakte glans en<br />

helderheid <strong>van</strong> het goddelijke licht en de goddelijke rust.<br />

Op het einde <strong>van</strong> de Scivias beschrijft <strong>Hildegard</strong> hoe de gelukzaligen naar de hemel vertrekken<br />

en zich bij de engelen aansluiten om jubelzangen op God aan te heffen, terwijl de verdoemden in<br />

de hel zuchten en weeklagen; terwijl de jubelgezangen <strong>van</strong> de geredden weerklinken, komt het<br />

‘instrumentum’, de wereld, de Schepping, eindelijk tot stilstand en vindt zijn ultieme zuiverheid<br />

en ultieme evenwicht:<br />

‘Alle elementen straalden in een allerzuiverste transparantheid, alsof er een zwarte huid <strong>van</strong>af<br />

was getrokken. Het vuur bestond zonder brand, de lucht zonder verdikking, het water zonder<br />

bruisen en de aarde had geen enkel gebrek meer.<br />

Zon, maan en sterren fonkelden in de volle kracht <strong>van</strong> hun licht en hun schoonheid aan de hemel,<br />

als de meest heerlijke sieraden.<br />

En zie: ze stonden stil, zonder draaiende beweging, zodat er geen onderscheid meer was tussen<br />

dag en nacht. Het was niet meer nacht, het was dag.<br />

Het einde was gekomen.’<br />

(Scivias, III, 12; vert. Etty Mulder, p. 124-5)<br />

Men merkt het: de elementen die ik eerder opsomde en behoren tot het vaste, christelijke<br />

heilsverhaal (het kosmische verhaal; het christelijk heilsverhaal; de Schepping, de Menswording,<br />

de val <strong>van</strong> Adam, de val <strong>van</strong> Lucifer, de Antichrist, het einde der tijden) worden 'herschreven'<br />

<strong>van</strong>uit <strong>Hildegard</strong>s eigen visie op de 'krachten' die werkzaam zijn in de kosmos, op de onderlinge<br />

afhankelijkheid <strong>van</strong> goddelijke krachten (vires) en menselijke deugden (virtutes) die, samen, het<br />

christelijke heilsverhaal tot een goed einde brengen en aldus ook de hele wereld herstellen in zijn<br />

oorspronkelijke harmonische luister. Al deze aspecten samen geven een idee <strong>van</strong> het<br />

eigensoortige, soms bijzonder poëtische en rijk geschakeerde wereldbeeld <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong>.<br />

II.7. Kleurensymboliek en wereld-ei in de Scivias<br />

De oriëntatie en de kleuren zijn belangrijk in de Scivias; ik ga er hier, wat betreft de kleuren<br />

althans, niet verder op in en verwijs naar deze korte samenvatting <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong>s<br />

kleurensymboliek:<br />

‘Goud staat altijd voor het goddelijke, dat zich openbaart in de Heilige Geest.<br />

<br />

45


Zilver betekent het goddelijke licht, dat <strong>van</strong> de Vader naar de mensen toekomt;<br />

tevens betekent het de Godskennis en het geloof <strong>van</strong> de mensen.<br />

Rood betekent vuur, hetzij als vernietigende kracht of louterend<br />

het duidt ook het bloed <strong>van</strong> gewelddadigheid en martelaarschap.<br />

Blauw is te zien als het gaat over het mensgeworden Woord, het lichamelijke bestaan in<br />

Christus.<br />

Groen betekent de groeikracht <strong>van</strong> het aardse leven, in de tekst uitgedrukt als de term ‘viriditas’.<br />

Zwartbruin verschijnt waar het kwaad opkomt door de werking <strong>van</strong> Satan.<br />

Geel komt voor in de afbeeldingen <strong>van</strong> de deugden: waarheid, zuiverheid en wijsheid.<br />

Wit, dat is géén kleur ofwel alle kleuren-in-één, is voorbehouden aan God zelf, de onzienlijke,<br />

het oogverblindende ‘Levende Licht’. (Rita Schilling, Vrouwen aan het venster, p. 96)<br />

Bij mijn weten zijn de enige studies die de door <strong>Hildegard</strong> gebruikte kleurensymboliek – let wel:<br />

in haar teksten, niet in haar miniaturen - degelijk en grondig beschrijven, de volgende:<br />

Chr. Meier en R. Suntrup, Zum Lexikon der Farbenbedeutungen im Mittelaltar, in :<br />

Frühmittelalterliche Studien 21 (1987), p 390-478;<br />

idem, Die Bedeutung der Farben im Werk <strong>Hildegard</strong>s von <strong>Bingen</strong>, in: Frühmittelalterliche<br />

Studien 6 (1972), 245-335;<br />

zie ook verder: Lexikon der christlichen Ikonographie I-IV, Herder, 1968-72, inz. vol II, kol 265<br />

e.v.<br />

Het wereld-ei, zoals beschreven in de Scivias, waar het het 'instrumentum' wordt genoemd gaat<br />

terug op de fabel <strong>van</strong> het ‘kosmische ei’ (Martianus Capella, Milo, Abelardus). Ik kom er nog op<br />

terug in de bespreking <strong>van</strong> Scivias I,3.<br />

<br />

46


Deel III. Analyse en vertalingen <strong>van</strong> de visioenen<br />

Scivias<br />

Structuur <strong>van</strong> de Scivias<br />

Elk <strong>van</strong> de drie boeken binnen de Scivias beeldt het kosmisch heilsverhaal uit: ontstaan <strong>van</strong><br />

wereld; geboorte Christus; geboorte <strong>van</strong> de (gelovige) ziel; overwinning op Antichrist. Maar in<br />

elk boek <strong>van</strong> de Scivias deint dit verhaal telkens verder uit. De Scivias in zijn geheel vertelt dus<br />

géén doorlopend verhaal, maar een telkens herhaald, anders uitgebeeld en een ietsje anders<br />

ingevuld verhaal, dat het hoger vermelde christelijke verlossingsverhaal – met als<br />

sleutelmomenten: schepping <strong>van</strong> de wereld; komst <strong>van</strong> Christus; einde der tijden - schetst.<br />

Dit is de structuur <strong>van</strong> elk <strong>van</strong> de boeken <strong>van</strong> de Scivias:<br />

boek I:<br />

1. legitimatie <strong>van</strong> de Scivias<br />

2. kosmische val <strong>van</strong> de mens (val <strong>van</strong> Adam)<br />

3. kosmos en schepping (beel <strong>van</strong> het wereld-ei)<br />

4. de dooltocht <strong>van</strong> de ziel (en de ziele- en geestelijke structuur <strong>van</strong> de mens)<br />

5. Synagoge<br />

6. gelukzaligheid <strong>van</strong> de ziel: engelenkoren<br />

boek II:<br />

1. ontstaan <strong>van</strong> wereld; val <strong>van</strong> de mens; redding door Christus<br />

2. Drie-eenheidvisioen<br />

3-4-5-6. Kerk als redster <strong>van</strong> mensheid en bruid <strong>van</strong> Christus + instelling <strong>van</strong> de sacramenten<br />

(zoals vooropgesteld door de Gregoriaanse hervorming), zijnde:<br />

3: doopsel en maagdelijkheid<br />

4: vormsel<br />

<br />

47


5: maagdelijkheid<br />

6: eucharistie en transsubstantiatie<br />

7. kosmisch-apocalyptisch: einde <strong>van</strong> de schepping: Kerk opgenomen in gloed <strong>van</strong> God; strijd<br />

met de Antichrist<br />

blijft de vraag: hoé moet de gelovige juist zijn, handelen? --- boek III biedt het antwoord.<br />

boek III:<br />

1. kosmisch: Christus + cirkel<br />

Inhoud: val <strong>van</strong> Lucifer (mens wil hemels worden!); tegenstelling tussen concupiscentia carnalis<br />

(vleselijke lust) en desiderium celeste (hemels verlangen)<br />

2 tot 11: het ‘hemels Jeruzalem’.<br />

Inhoud: een ‘figuur’ verschijnt (Christus) uit wie een ‘cirkel’ verschijnt; en intra ambitum circuli,<br />

binnen de omtrek <strong>van</strong> die cirkel gebeurt de constructie <strong>van</strong> een ‘vierhoekig bouwwerk’<br />

(quadrangulum edificium), het ‘hemels Jeruzalem’, en dit op basis <strong>van</strong> de deugden uit het OT en<br />

NT.<br />

De Vader staat aan het begin <strong>van</strong> het verhaal<br />

Visioenen 3 tot 6 beschrijven de virtutes in het OT (dat is het tijdperk <strong>van</strong> de Synagoge)<br />

Visioenen 7 tot 9 beschrijven de virtutes in het NT (grondlegging <strong>van</strong> de Kerk)<br />

Daaruit ontspringt, in visioen 9: de Kerk, ecclesia<br />

Voorlopige einde <strong>van</strong> het verhaal in visioen 10: Christus op de hoeksteen <strong>van</strong> het gebouw<br />

Men kan dus de visioenenreeks (2 tot 10) lezen als een groei en omvorming <strong>van</strong> de ‘virtutes’,<br />

<strong>van</strong>uit de Vader en het OT, inzonderheid de Synagoge, over het NT, tot het ontstaan <strong>van</strong> de<br />

Kerk, Kerk die gebaseerd is op een nieuwe hoeksteen en een nieuwe reeks deugden (of<br />

‘krachten’): Christus.<br />

Visioen 11: Antichrist en/of mystiek huwelijk Christus/Ecclesia (8: Castitas; 3-6: Ecclesia)<br />

Visioen 12: Laatste Oordeel (= ‘Einde der tijden’)<br />

Visioen 13: Lofzang, Harmonie (Eenheid)<br />

<br />

48


De vertaling <strong>van</strong> Scivias I bevindt zich in dit artikel; Scivias II en III staan in een volgend<br />

artikel.<br />

Vanuit mystiek oogpunt verkennen deze visioenen spanningsvelden tussen:<br />

geest-lichaam;<br />

tussen ‘vita carnalis’ (empirie) en ‘desiderium caeleste’ (geestesoog);<br />

tussen genade-eigen werkzaamheid;<br />

tussen goed-kwaad;<br />

en ze onderzoeken de spanning en complementariteit man-vrouw (‘mystieke huwelijk <strong>van</strong><br />

‘tegendelen’).<br />

Andere mogelijke benaderingen:<br />

- iconografisch standpunt (bv. apocalyptiek; kleurensymboliek; deugdenuitbeelding in<br />

Middeleeuwen)<br />

- wetenschappelijk standpunt: humores- en elementenleer leer (de toenmalige ‘natuurleer’),<br />

'wereld-ei' (bronnen <strong>van</strong> dit beeld etc.)<br />

- theologisch standpunt: zondeval-verlossing en procesdenken<br />

- religieus standpunt: holistisch denken, apocalyptisch denken etc.<br />

- dieptepsychologisch standpunt: Jung (archetypen, alchemie en spirituele ontwikkeling)<br />

- cultuurhistorisch standpunt: C.W. Bynum (in-car-natio-theorie)<br />

Teksten <strong>van</strong> de Scivias in vertaling<br />

De volgende vertalingen zijn alle, tenzij anders aangegeven, door mij gemaakt op basis <strong>van</strong><br />

de wetenschappelijke editie in het Corpus Christianorum, Continuatio Medievalis (CC<br />

CM). Dank voor het vermelden <strong>van</strong> het copyright bij eventuele overname <strong>van</strong> de<br />

vertalingen.<br />

Dit is het corpus zoals ik het <strong>van</strong>daag kan voorleggen.<br />

Als addenda aan de vertaling of erin verweven geef ik ook commentaar bij de teksten, hetzij over<br />

de vorm, hetzij over de inhoud.<br />

<br />

49


In het bijzonder voor de eerste visioenen <strong>van</strong> de Scivias zal mijn analyse vrij lang en minutieus<br />

zijn, maar dat is om aan te duiden hoe voorzichtig men moet zijn met moderne vertalingen <strong>van</strong><br />

die teksten én om stapvoets binnen te leiden in de gedachtenwereld <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong>, meer bepaald<br />

in haar ‘mentale kader’. Dat heb ik hierboven al uiteengezet, maar het is nog boeiender dat af te<br />

lezen uit de teksten zélf, en mee te achterhalen <strong>van</strong>uit welke ‘perceptie’ <strong>van</strong> de wereld <strong>Hildegard</strong><br />

schrijft en handelt, en welke beelden zij gebruikt om die uit te drukken.<br />

En overigens, eens men de basisgedachten <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong> te pakken heeft, merkt men hoe, op een<br />

heel logische wijze, grote stukken <strong>van</strong> de visioenenboeken voortbouwen op een aantal<br />

basisintuïties, en bepaalde beelden (en ook obsessies) tot vervelens toe terugkomen. Maar eerst is<br />

het nodig de teksten aandachtig te lezen, om dat te achterhalen. En dat doen we dus met de eerste<br />

visioenen <strong>van</strong> Scivias I.<br />

Zie ook de opmerkingen bij de eerstvolgende tekst, waarin ik aangeef hoe 1. het visioen stricto<br />

sensu <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong> vaak heel vaag is; en hoe 2. deze vaagheid in vele vertalingen ongedaan<br />

gemaakt wordt.<br />

Om toch enig houvast te geven bij deze vrij lange teksten (en uitleg, <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong> of <strong>van</strong><br />

mezelf), geef ik ook de miniatuur die bij elk visioen hoort, maar dat is, toegegeven, ook uit<br />

opportunisme: websites met mooie plaatjes doen het nu eenmaal beter; en toch doe ik het met<br />

tegenzin; ten eerste omdat het helemaal niet zo zeker is dat <strong>Hildegard</strong> de totstandkoming <strong>van</strong> de<br />

miniaturen heeft gesuperviseerd, al wordt dat vaak beweerd; ten tweede: de miniatuur is maar<br />

een poging tot visualisatie <strong>van</strong> wat <strong>Hildegard</strong> eerst zelf heeft gezien en nadien heeft<br />

opgeschreven - de tekst is rijker en vaak mysterieuzer dan de afbeelding die erop volgt. Ten<br />

derde: de miniatuur geeft vaak, in zijn geheel, of in zijn details, niét weer wat in het visioen<br />

stricto sensu staat.<br />

Wie de miniaturen gedetailleerder wil bekijken, verwijs ik naar de website <strong>van</strong> Freek <strong>van</strong><br />

Leeuwen, aangehaald bij het begin <strong>van</strong> dit artikel.<br />

SCIVIAS, Visioen I,1<br />

Dit visioen (dat gelukkig vrij kort is, vergeleken met andere visioenen) zal ik volledig vertalen.<br />

Ik zal achtereenvolgens de drie delen <strong>van</strong> dit visioen vertalen: het visioen stricto sensu (1); de<br />

legitimatie <strong>van</strong> de visioenen (2); de commentaar bij het visioen (3).<br />

Het visioen stricto sensu: enkele opmerkingen vooraf<br />

De vertaling <strong>van</strong> het eerste deel is gebaseerd op die <strong>van</strong> W. Lampen (zie bibliografie onderaan);<br />

ik heb ze hier en daar aangepast en er ook de Latijnse bronwoorden bijgezet, zodat men ziet hoe<br />

de ‘visioenen’ <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong> in het Latijn precies luiden.<br />

Wie de tekst leest in de originele Latijnse versie constateert alvast het volgende. Er is een grote<br />

aarzeling en omzichtigheid in de omschrijving; er duiken vaak woorden op als: quasi (‘als het<br />

<br />

50


ware’); ‘velut’ (eveneens ‘als het ware’: ‘er verschenen als het ware mensenhoofden’); quendam<br />

(‘een zeker iemand’, ‘een soort persoon’), quaedam imago (een beeld, een gestalte, een wezen,<br />

zonder sekse-aanduiding). Een woord dat heel vaak voorkomt is ‘forma’ (‘gestalte’), of kortweg<br />

‘homo’ (een ‘mens’, ‘een menselijke gestalte’, weerom zonder nadere sekse-bepaling).<br />

Net daardoor wordt het contrast groot tussen de aarzelende, voorzichtige, men zou haast zeggen<br />

abstracte, ‘oningevulde’ beelden die <strong>Hildegard</strong>, naar eigen zeggen, via het ‘innerlijke oog’<br />

doorkrijgt en opschrijft en de vaak expliciete, gedetailleerde, naar het OT of NT of naar concrete<br />

kerkelijke en politieke verordeningen, ordewoorden en situaties verwijzende commentaren die ze<br />

bij diezelfde beelden ‘hoort’. Er is een duidelijke discrepantie tussen beide.[xiii]<br />

Nog een ander punt: wat <strong>Hildegard</strong> ziet, ziet ze zélf; wat ze hoort, wordt haar gezegd door<br />

‘iemand’ (de ‘gestalte’ die ze in haar visioen waarneemt en die ze met God identificeert). Dat<br />

geeft dan ook de basisstructuur aan <strong>van</strong> de meeste visioenen <strong>van</strong> de Scivias:<br />

(1) <strong>Hildegard</strong> ziet iets en beschrijft het (visioen stricto sensu);<br />

(2) een ‘stem’ verduidelijkt het geziene.<br />

Soms is die verduidelijking kort, soms duurt ze bladzijdenlang en kost het moeite om het<br />

verband te zien tussen het visioen en de uitleg.<br />

Ik zal, aan de hand <strong>van</strong> de vergelijking <strong>van</strong> het visioen stricto sensu met het commentaar, de<br />

sleutel proberen aanreiken die aanduidt volgens welke logica <strong>Hildegard</strong> haar eigen visioenen<br />

becommentarieert.<br />

Maar er is ook nog een ander element dat in een visioen kan voorkomen:<br />

(3) Soms ook worden, in de commentaar <strong>van</strong> de stem, kortere of langere passages uit de bijbel<br />

aangehaald die op hun beurt toegelicht worden en<br />

(4) soms ontstaat uit (2) en (3) of tussenin een lange monoloog die aan de ‘stem’ wordt<br />

toegeschreven, maar waarin men duidelijk <strong>Hildegard</strong>s bekommernis om de Gregoriaanse<br />

hervorming hoort.<br />

Hoe dan ook, <strong>Hildegard</strong> schrijft op wat ze ziet én hoort; en ze beweert zelf, zoals blijkt uit de<br />

hoger aangehaalde brief aan Wibert <strong>van</strong> Gembloux, dat ze tegelijk ziet en hoort. Voor haar<br />

vormen beide ‘openbaringsbronnen’ (het visuele en auditieve) een geheel. In die zin is het fout<br />

zich enkel te beperken tot de ‘beelden’ (uit het visioen stricto sensu) en de commentaren te laten<br />

vallen; nog fouter is het zich enkel te laten leiden door de afbeeldingen bij de visioenen: vaak<br />

geven ze de tekst onjuist weer (daarom ook behandelen we hier uitsluitend de tekst zelf <strong>van</strong> het<br />

visioen); anderzijds zijn de beelden vaak zo krachtig en suggestief dat ze poly-interpretabel zijn<br />

– en dat geldt eveneens voor de commentaren. Dat zal duidelijk worden als men de hierna<br />

volgende teksten leest, allen ontleend aan éénzelfde visioen.<br />

<br />

51


De tekst <strong>van</strong> het visioen stricto sensu<br />

‘Ik zag als het ware (quasi) een grote, ijzerkleurige berg. En bovenop die berg troonde iemand<br />

(quendam) <strong>van</strong> zo’n grote helderheid (claritas), dat zijn helderheid mijn eigen zicht verblindde<br />

(reverberaret). En <strong>van</strong> zijn beide zijden (de quo ab utraque parte sui) ging een matte schaduw<br />

(lenis umbra) uit, als een vleugel <strong>van</strong> wonderbaarlijke breedte en lengte.<br />

Voor Hem, aan de voet <strong>van</strong> de berg, stond een wezen (quaedam imago) dat geheel met ogen<br />

bedekt was, en door haar vele ogen kon ik haar/zijn menselijke vorm niet onderscheiden (cuius<br />

nullam humanam formam discernere valebam).<br />

Voor dit wezen (ante istam) stond een ander wezen, een kind nog (imago alia puerilis aetatis),<br />

met een mat gekleurd gewaad maar met witte schoenen. Boven haar hoofd stroomde <strong>van</strong>af<br />

degene die zich op de berg bevond, zo’n helder licht (tanta claritas descendit), dat ik haar/zijn<br />

gelaat niet eens kon aanschouwen (intueri non possem).<br />

Maar <strong>van</strong> hem die op de berg zat gingen veel levende vonken uit (multae viventes scintillae<br />

exierunt), die met een grote zachtheid rond deze gestalten kringelden (easdem imagines magna<br />

suavitate circumvolabant).<br />

In de berg zelf kon ik als het ware (quasi) talrijke venstertjes (fenestellae) zien, waarin een soort<br />

<strong>van</strong> (velut) mensenhoofden verschenen, sommige bleek, andere wit (quaedam pallida, quaedam<br />

alba).’<br />

Hier eindigt het ‘visuele’ deel <strong>van</strong> het visioen, dat wat <strong>Hildegard</strong> ‘schouwt’.<br />

<br />

52


53


De foutieve vertalingen<br />

Het loont de moeite de vertaling hier even te onderbreken, om erop te wijzen dat veel vertalingen<br />

de onbepaaldheid <strong>van</strong> deze tekst negeren. Om dat te verhelderen geef ik eerst de originele<br />

Latijnse tekst <strong>van</strong> de allereerste zinnen <strong>van</strong> het visioen, gevolgd door een vertaling <strong>van</strong> diezelfde<br />

zinnen zoals we die aantreffen in het boek <strong>van</strong> Ingrid Riedel.<br />

Oorspronkelijke Latijnse tekst:<br />

Vidi quasi montem magnum ferreum colorem habentem,<br />

et super ipsum (berg) quendam tantae claritatis sedentem, ut claritas ipsius visum meum<br />

reverberaret,<br />

de quo ab utraque parte lenis umbra, velut ala mirae latitudinis et longitudinis<br />

extendebatur.<br />

Et ante ipsum (sedentem?), ad radicem eiusdem montis, quaedam imago undique plena<br />

oculis stabat, cuius nullam humanam formam prae ipsis oculis discernere valebam,<br />

et ante istam imago alia puerilis aetatis,<br />

pallida tunica sed albis calceamentis induta,<br />

super cuius caput tanta claritas de eodem super montem sedente descendit ut faciem eius<br />

intueri non possem.<br />

Vertaling Riedel:<br />

Ik zag een grote, ijzerkleurige berg. Bovenop troonde de glorierijke, wiens licht mij<br />

verblindde.<br />

Van beide schouders <strong>van</strong> de heerser ging, als vleugels <strong>van</strong> wonderbaarlijke lengte en<br />

breedte, een matte schaduw uit.<br />

Voor Hem, aan de voet <strong>van</strong> de berg, stond een wezen dat geheel met ogen bedekt was -<br />

zozeer dat ik door de ogen zelfs zijn menselijke gedaante niet kon herkennen.<br />

Voor dit wezen stond een ander wezen, een kind nog, met een mat gekleurd gewaad en<br />

witte schoenen.<br />

Boven haar hoofd stroomde <strong>van</strong>af degene die zich op de berg bevond, zo’n overvloed <strong>van</strong><br />

licht, dat ik het gelaat <strong>van</strong> deze maagd niet eens kon aanschouwen.<br />

Ook kwamen <strong>van</strong> Hem die op de berg zat, veel levende vonken, die de gestalten zacht<br />

gloeiend en liefelijk omgaven.<br />

<br />

54


In de berg zelf waren talrijke vensters, waarin mensenhoofden verschenen, sommige<br />

bleek, andere stralend.<br />

In de originele tekst is nergens sprake <strong>van</strong> ‘de glorierijke’, ‘de heerser’, en evenmin <strong>van</strong> een<br />

‘maagd’. <strong>Hildegard</strong> ziet, in Riedels vertaling, ‘een berg’ (en niet, zoals er staat in het Latijn:<br />

‘zoiets als een berg’); bovenop ‘troont’ ‘de glorierijke’, schrijft Riedel, maar in het origineel is<br />

sprake <strong>van</strong> een een berg, waarop ‘iemand zit’, ‘die een grote helderheid heeft’. <strong>Hildegard</strong> ziet, in<br />

de oorspronkelijke tekst, ‘nog een andere gestalte, die jong is’ (imago alia puerilis aetatis) en<br />

zegt nergens dat die gestalte een ‘maagd’ is. Bij Riedel is dat een ‘maagd’. Bij <strong>Hildegard</strong> gaat het<br />

om ‘iemand’, ‘die’ (quem etc.) – bij Riedel is de ‘hij’ of ‘hem’ meteen een ‘Hij’ of ‘Hem’, met<br />

hoofdletter. Bij <strong>Hildegard</strong> zijn de twee bijkomende ‘gestalten’, door de benaming die ervoor<br />

gebruikt wordt, sekseloos; bij Riedel zijn ze meteen vrouwelijk. Bij Riedel heet het dat<br />

‘mensenhoofden’ verschijnen – in de originele tekst verschijnen ‘dingen die lijken op (velut)<br />

mensenhoofden’.<br />

Het amorfe, vage, onirische <strong>van</strong> de beginregels <strong>van</strong> dit visioen waarin niet nader omschreven, en<br />

figuren en vage gestalten verschijnen, omgeven, omstraald door een andere gestalte op een berg,<br />

die licht uitstraalt – méér ziet <strong>Hildegard</strong> niet – dat alles wordt door de vertaling ongedaan<br />

gemaakt; in de plaats krijgen we helder afgelijnde, nauwkeurig benoemde beelden, en al een<br />

programmaverklaring: er is een God die ‘heerst’, die ‘troont’, en voor wie ‘een maagd’ staat.<br />

Welnu, dat staat helemaal niet in dit visioen stricto sensu. Net de onbepaalde formulering <strong>van</strong> het<br />

visioen stricto sensu voert ons naar wat mogelijk de oorspronkelijke, oningevulde, visionaire<br />

ervaring was. En die wordt door de vertaler ingevuld, overigens aan de hand <strong>van</strong> de commentaar<br />

die volgt op het visioen; maar zelfs bij <strong>Hildegard</strong> (die nochtans zélf het commentaar schrijft)<br />

blijft het vage <strong>van</strong> het visioen stricto sensu bewaard; en dus geeft het geen pas die weg te werken<br />

in de vertaling..<br />

Het eerste commentaar <strong>van</strong> de Scivias I,1: de legitimatie<br />

Lezen we verder. Hier krijgen we nu de ‘uitleg’, in dit geval door de ‘iemand’ op de berg. Want,<br />

zo vervolgt de tekst: ‘zie, dezelfde die op die berg zat, riep, met een bijzonder harde (of luide:<br />

fortissima) en doordringende stem (of scherpe: acutissima voce), en zei….’<br />

In de vertaling <strong>van</strong> Lampen luidt dit volgende fragment als volgt; let op de stijlbreuk: het visioen<br />

evolueert <strong>van</strong> vaag, onirisch, met onbepaalde beelden naar een andere vaagheid, die <strong>van</strong> de<br />

abstracte woorden en begrippen (die overigens vaak heel moeilijk vertaalbaar zijn).<br />

En zie, hij die op de berg zat, riep met een bijzonder harde en doordringende stem, en sprak:<br />

‘O mens, broos als het stof <strong>van</strong> de aarde, as <strong>van</strong> as, roep en spreek over de toegang tot het<br />

onvergankelijke heil (de introitu incorruptae salvationis; betere vertaling: ‘over het aantreden/de<br />

komst <strong>van</strong> het onverderfelijke heil’? Begrepen als: ofwel de menswording, ofwel: het einde der<br />

tijden, waarin alle mensen ‘gered’ worden en ‘on-verderfelijk’, zullen zijn, nooit meer zullen<br />

sterven, want ontdaan <strong>van</strong> hun ‘vlees’ en louter vergeestelijkt zijn), zodat zij onderwezen worden<br />

die het merg (medullam) <strong>van</strong> de geschriften, hoewel ze haar zien, niet willen uitspreken of<br />

verkondigen (praedicare), omdat ze lauw (tepidi) en traag (hebetes) zijn in het handhaven <strong>van</strong><br />

<br />

55


Gods rechtvaardigheid (iustitiam Dei), en verkondig hun de in zichzelf gekeerde geheimen<br />

(quibus clausuram mysticorum resera: ‘open voor hen de gesloten plek <strong>van</strong> de mystieke dingen’,<br />

‘onthul hen de mystieke geheimen’) die zij vreesachtig in een verborgen akker vruchteloos<br />

verbergen.’<br />

Wat betekent deze laatste zin? (Ik becommentarieer, op zijn middeleeuws, als een volleerd<br />

sententiarius, zin per zin). Hij refereert aan de ‘clausuram mysticorum’: de gesloten plek vol<br />

mystieke geheimen. Dié schat – om het zo te zeggen – houden de anderen (niet <strong>Hildegard</strong>)<br />

verborgen, in een ‘verborgen akker’, en zonder vrucht.<br />

De vrucht is een referentie aan de ‘vrucht’ <strong>van</strong> de schriftmeditatie die <strong>Hildegard</strong> wél ziet en<br />

uitbrengt, maar anderen niet. Vandaar dat ik eerder al schreef dat men <strong>Hildegard</strong> bij de<br />

schriftmystiek moet onderbrengen. Alles start immers bij de lectuur en doorgronding <strong>van</strong> de<br />

geheimen <strong>van</strong> de bijbel. Welnu, <strong>Hildegard</strong> heeft die doorgronding afgerond. Ze moet die<br />

doorgronding ‘uitspreken’ en ‘verkondigen’. Anderen doen dat niét. Die anderen brengen<br />

derhalve geen vruchten voort tot heil <strong>van</strong> anderen.<br />

Dit duidt ook aan hoe de vertaling ‘vruchteloos’, <strong>van</strong> Lampen misleidend is; de betekenis in de<br />

tekst <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong> is wel degelijk en letterlijk: ‘sine fructu’, ‘zonder vrucht’, namelijk: de<br />

anderen verbergen de resultaten <strong>van</strong> hun inzichten in de schrift ‘zonder vrucht’ in plaats <strong>van</strong> ze te<br />

verkondigen. Ze kennen de geheimen, maar weigeren ze mee te delen. <strong>Hildegard</strong>, zegt de stem,<br />

moet die vrucht verkondigen. Want de tekst vervolgt:<br />

‘Ergo in fontem abundantiae (ita) dilatare’: ‘breid je uit tot een fontein <strong>van</strong> overvloed’. En: ‘ita in<br />

mystica eruditione efflue, ut illi ab effusione irrigationis tuae concutiantur qui te propter<br />

praevaricationem Evae volunt contemptibilem esse.’<br />

Wat geeft, in een poging tot vertaling:<br />

‘Derhalve, stroom uit in mystieke kennis (betekenis allicht: ‘en laat je mystieke kennis zodanig<br />

uit je vloeien (naar anderen toe)), zodat die anderen door de uitstroom <strong>van</strong> jouw bevloeiing<br />

(sorry voor het afschuwelijke Nederlands!; maar de betekenis is: door wat uit jou stroomt, en<br />

doordat dat hen doordrenkt, en bevloeit: irrigatio), in de war gebracht worden, wakker geschud<br />

worden – precies zij die jou liever als een verachtelijk wezen zien omwille <strong>van</strong> de fout <strong>van</strong> Eva.’<br />

Met andere woorden: de stem zegt tegen <strong>Hildegard</strong>: je hébt de ‘mystieke’ kennis <strong>van</strong> de schrift;<br />

anderen verbergen er de vruchten <strong>van</strong>; jij niet; méér zelfs: je moét die kennis voor mij<br />

verkondigen; ga dus uit, vloei uit, bevloei, verkondig – en schud de anderen wakker die menen<br />

dat je niet meer dan misprijzen verdient, omdat je een vrouw bent zoals de zondige Eva. Je moet,<br />

als vrouw, ondanks het feit dat je vrouw bent, ondanks de fout <strong>van</strong> Eva die aan je kleeft, de<br />

anderen door je kennis <strong>van</strong> de mystieke geheimen uit hun lauwheid wakkerschudden.<br />

Dat is de inhoud <strong>van</strong> dit paar regels: legimitatie <strong>van</strong> de visioenen, bevestiging dat <strong>Hildegard</strong><br />

toegang heeft tot de goddelijke, verborgen geheimen <strong>van</strong> een hogere orde (mystica), én<br />

legitimatie <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong>s zending, ook al is ze slechts vrouw, getekend door de fout <strong>van</strong> Eva;<br />

dàt is wat ze te horen krijgt <strong>van</strong> ‘die iemand die op de berg zit’.<br />

<br />

56


Hernemen we de vertaling <strong>van</strong> Lampen; vergelijk overigens met de vertaling die ik zonet gaf:<br />

Breid jezelf zodanig uit als een overrijke bron en stroom de geheime leer uit (in fontem<br />

abundantiae ita dilatare, et ita in mystica effusione efflue), zodat door de vloed <strong>van</strong> je water<br />

degenen wakker geschud worden die jou om de zonden <strong>van</strong> Eva verachten.<br />

Want de scherpe waarneming (acumen) <strong>van</strong> deze diepte ont<strong>van</strong>g je niet <strong>van</strong> een mens, maar <strong>van</strong><br />

de hoogste en vreeswekkende rechter (a superno et tremendo iudice) <strong>van</strong> hierboven, waar deze<br />

helderheid (haec serenitas) in een helder licht (praeclare luce) tussen de lichtenden (of: sterren<br />

lucentes) sterk zal stralen (lucebit).<br />

Merk de associatie op: God, licht, helderheid. God is licht etc – al wat daartegen in gaat is<br />

sowieso duister. Maar ook: ooit zal er enkel nog dat lichtende zijn; dat is het eindpunt; ook dàt<br />

moet <strong>Hildegard</strong> verkondigen. Het licht dat aan de oorsprong ligt <strong>van</strong> alles, is ook het licht waar<br />

alles in zal stralen. Maar ook: wat zijn die ‘lucentes’? De sterren? Of: alle lichtenden – d.i. alle<br />

engelen? We zien, in één oogopslag, hoe de bovenwereld (de hemelse wereld) er zal uitzien op<br />

het einde der tijden: een helderheid zal er stralen, in een helder licht, tussen de lichtenden. Die<br />

helderheid is, zo bedoelt <strong>Hildegard</strong> vermoedelijk: God; de lichtenden: dat zijn alle zielen die zelf<br />

verlicht zijn door hun inzicht en bekering en die bijkomend of vooral verlicht worden door die<br />

ene helderheid. Ze zullen door Gods licht gekoesterd worden. Diezelfde associatie: God = licht<br />

komt in vrijwel alle visioenen voor. De ‘zuivere’ wereld was er één <strong>van</strong> licht, en zal, wanneer hij<br />

weer tot ontstaan komt, opnieuw een wereld <strong>van</strong> licht zijn.<br />

Terug naar de tekst. De ‘stem’ vervolgt:<br />

Sta dus op, roep en zeg wat jou door de grootste kracht (fortissima virtute) <strong>van</strong> de goddelijke<br />

hulp (divini auxilii) geopenbaard wordt (manifestantur), aangezien hij die al zijn schepselen<br />

machtig en goedgunstig bestuurt (imperat), hen die hem vrezen en zich ten dienste stellen <strong>van</strong><br />

zijn zoete liefde (suavi dilectioni) in de geest <strong>van</strong> nederigheid, door-giet (of: ‘overgiet’,<br />

perfundit) met de helderheid (claritate) <strong>van</strong> de hoogste verlichting (illustrationis) en hen die op<br />

de weg <strong>van</strong> de rechtvaardigheid volharden (in via iustitita perseverantes) gidst naar de eeuwige<br />

genietingen <strong>van</strong> de schouwing (ad gaudia aeterna visionis).<br />

Tot hier reikt het tweede deel <strong>van</strong> het visioen.<br />

De structuur <strong>van</strong> dit eerste visioen<br />

Even recapituleren:<br />

1. Er is het visioen stricto sensu (vaag, amorf etc.);<br />

2. Er is de aansporing <strong>van</strong> de gestalte/stem. En er zal nog volgen:<br />

3. Een uitleg, punt voor punt, <strong>van</strong> de betekenis <strong>van</strong> het visioen, waarbij de zinnen <strong>van</strong> het visioen<br />

stricto sensu worden hernomen (als betrof het een tekst uit de schrift) en becommentarieerd en<br />

uitgelegd worden door de stem.<br />

<br />

57


Strikt genomen zijn 2. en 3. allebei commentaren <strong>van</strong> de ‘stem’; naar mijn gevoel echter start<br />

<strong>van</strong>af 3. de uitleg door <strong>Hildegard</strong> zélf; de rationele Hilegard licht haar visioen toe.<br />

Maar eerst kijk ik nog even naar 1. en 2. Men merkt het verschil tussen het visioen stricto sensu<br />

(1.), en de ‘uitleg’ (2.) die we zonet lazen.<br />

Die ‘uitleg’ (<strong>van</strong> de stem; 2.) is eerder een legitimatie <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong>s visionaire gave én <strong>van</strong> de<br />

missie die ze heeft: haar ‘hoogste verlichting’ inzetten voor hen die bereid zijn de weg op te gaan<br />

<strong>van</strong> de ‘rechtvaardigheid’ naar de eeuwige schouwing – en naar het eeuwig licht.<br />

Er zijn zij die schouwen (daartoe behoort <strong>Hildegard</strong>); er zijn zij die ‘rechtvaardig volharden’ (dat<br />

zijn degenen tot wie ze zich richt). Zij mag, moet schouwen voor wie rechtvaardig willen zijn.<br />

Maar het woord ‘rechtvaardigheid’ is niet echt een goeie vertaling; iustitia heeft hier de<br />

connotatie <strong>van</strong> het woord ‘iustus’, zoals het in het oude testament wordt gebruikt en ook, eeuwen<br />

later, bij Eckhart voorkomt: ‘iustus’ is degene die ‘juist’ handelt, namelijk volgens de wetten en<br />

richtlijnen voorgeschreven door God; ‘iustus’ is hij die ‘de juiste, rechte weg bewandelt’ – de<br />

weg naar het zielenheil en de eeuwige schouwing; niet de weg naar de verdoemenis. Dat is de<br />

weg die <strong>Hildegard</strong>, die ‘maar’ een vrouw is maar tegelijk met de ‘helderheid <strong>van</strong> de hoogste<br />

verlichting’ overgoten is, en toegang heeft tot de diepste goddelijke geheimen – dat is de weg die<br />

ze kan, mag, moét tonen; en dat zal de Scivias worden.<br />

Dit stuk (2.) biedt eigenlijk de legitimatie <strong>van</strong> het hele visioenenboek, de hele Scivias.<br />

Een legitimatie binnen het eerste visioen, en die men dus niet moet zoeken in de zogenaamde<br />

proloog tot de Scivias die, indien ik Monat volg (maar ik weet niet waarop hij zijn bewering<br />

baseert) geschreven werd na de voltooiing <strong>van</strong> de Scivias (Monat, vertaling Scivias, p. 6). Hoe<br />

dan ook: het verwerken <strong>van</strong> de legitimiteit <strong>van</strong> de visionair(e) binnen een visioen is courant; men<br />

treft het vaak aan bij Hadewijch.<br />

Noteren we nog dat hierop pas het echte ‘commentaar’ bij het visioen volgt (3.), waarin alle<br />

elementen <strong>van</strong> het visioen, en ook de twee figuren aan de voet <strong>van</strong> de figuur op de berg worden<br />

beschreven en toegelicht. Dit staat in de volgende tekst.<br />

Maar wat mij hier vooral interesseert is te merken hoe <strong>van</strong>uit een visioen (<strong>van</strong> amper een paar<br />

alinea’s lang) een volledig verhaal groeit, in twee lagen: de éérste commentaar <strong>van</strong> de stem<br />

(geeft legitimatie <strong>Hildegard</strong>s visioenen; 2.); de tweede commentaar (3.); en hoe die commentaar<br />

het oningevulde visioen volledig opkleurt, invult en beperkt. Wat is dan eigenlijk ‘<strong>Hildegard</strong>s<br />

visioen’? Het begin <strong>van</strong> het visioen? De uitlegging? Dewelke? De eerste, de tweede?<br />

Dezelfde vraag gaat op voor alle visioenen – die meestal op dezelfde manier zijn opgebouwd, zij<br />

het dat daar het legitimerende deel niet meer hoeft; men gaat onmiddellijk over <strong>van</strong> het visioen<br />

stricto sensu (1) naar een standaardzin: ‘en ik hoorde een stem uit de hemel/hem die me zei’,<br />

waarna het commentaar (2), vaak zonder verdere overgang, vrij abrupt, volgt.<br />

<br />

58


Die commentaar is dan ofwel een commentaar <strong>van</strong> het visioen, zin per zin, en/of hetzelfde, maar<br />

aangevuld met citaten uit de bijbel die op hun beurt verhelderd worden, en soms ook loopt de<br />

commentaar gewoon over in aansporingen om de verordeningen <strong>van</strong> de Gregoriaanse<br />

hervorming in te volgen; soms ook richt ‘de stem’ zich tot de lezer in een rechtstreekse,<br />

vermanende of aansporende toespraak. Een toespraak die soms zo persoonlijk wordt en<br />

gedetailleerd, dat men er haast <strong>Hildegard</strong>s stem in kan herkennen die de ‘lauwe’ of ‘zondige’<br />

gelovigen of leden <strong>van</strong> de clerus kapittelt of waarschuwt voor de verdoemenis.<br />

Een uitzondering vormt Scivias I,4, waar een vrouwelijke gestalte (de ziel) haar dooltocht in dit<br />

leven beschrijft; zij het dat we verder, ook hier, een zin-voor-zin-uitlegging <strong>van</strong>het visioen<br />

aantreffen. En in het derde visioenenboek (maar ook elders al) is de omschrijving <strong>van</strong> wat gezien<br />

wordt (binnen het visioen stricto sensu, 1.) zo gedetailleerd, dat het haast lijkt alsof de<br />

commentaar de plaats heeft ingenomen <strong>van</strong> het visioen stricto sensu.<br />

Maar algemeen genomen is de basisstructuur wel degelijk:<br />

1. visioen –<br />

2. commentaar; en vaak is de commentaar ellenlang; en lijkt hij maar <strong>van</strong> verre iets te maken te<br />

hebben met het visioen. Dat zal ook blijken uit het volgende visioen, Scivias I,2, dat overigens,<br />

vergeleken met andere visioenen, nog altijd vrij kort is.<br />

De reden hiervoor is eenvoudig: <strong>Hildegard</strong> behandelt haar eigen ‘openbaringen’ ze net zoals de<br />

openbaringen <strong>van</strong> het OT, volgens de regels <strong>van</strong> de bijbelexegese <strong>van</strong> die tijd. Of liever: de<br />

‘gestalte’, ‘hij’, ‘de stem’ spreekt en interpreteert zoals men toen, binnen de kloostertraditie, de<br />

bijbel en de psalmen besprak en interpreteerde. Het oningevulde, ‘diepere’, ‘archetypische’,<br />

zouden jungianen zeggen, datgene wat losstaat <strong>van</strong> de concrete omstandigheden en zich aan<br />

<strong>Hildegard</strong>s geest opdrong zonder dat ze daar zelf een stempel op kon drukken, dat krijgen we<br />

maar héél even te zien in het visioen stricto sensu.<br />

Het tweede commentaar: de uitlegging, zin voor zin<br />

Keren we nu terug naar de tekst. Ditkeer geef ik een eigen vertaling.<br />

Dit is dus deel 3. <strong>van</strong> het visioen; de ‘stem’, die <strong>Hildegard</strong>s visionaire gaven heeft gelegitimeerd,<br />

licht nu het visioen toe en becommentarieert elke zin <strong>van</strong> het visioen.<br />

De tekst luidt als volgt:<br />

‘En derhalve verwijst ‘de grote, ijzerkleurige berg’ naar de sterkte en standvastigheid <strong>van</strong> het<br />

eeuwige Godsrijk, dat door geen enkele impuls die het doet veranderen of wankelen vernietigd<br />

kan worden (quae nullo impulsu labentis mutabilitatis potest exterminari),<br />

en ‘boven hem zat iemand <strong>van</strong> zo’n grote helderheid dat zijn helderheid mijn zicht verblindde’<br />

duidt aan: degene die zich in het rijk <strong>van</strong> de zaligheid bevindt en er in de schittering <strong>van</strong> zijn<br />

nooit-verzwakkende helderheid over de hele wereld heerst en door zijn hoogste goddelijkhied<br />

onvatbaar is voor de menselijke geest.<br />

<br />

59


‘Maar aan beide zijden <strong>van</strong> hem strekte zich een zachte schaduw uit, zoals een vleugel <strong>van</strong><br />

wonderlijke breedte en lengte’: dit is: de zachte en lieflijke bescherming der goddelijke hulp,<br />

zowel bij vermaning als bestraffing, bescherming die in haar volhardend zoeken naar ware<br />

billijkheid op juiste en vrome wijze haar onuitspreekbare rechtvaardigheid laat blijken.<br />

‘En voor haar, aan de voet <strong>van</strong> die berg, staat een soort <strong>van</strong> gestalte vol met ogen’: dat is omdat<br />

de vrees voor de Heer (timor Domini), die in Gods nabijheid is, in nederigheid zijn rijk<br />

binnenkijkt en gesterkt door de scherpzinnigheid <strong>van</strong> een goede en juiste intentie, haar ijver en<br />

standvastigheid op de mensen overbrengt, zodanig ‘dat je geen enkele menselijke vorm kunt<br />

onderscheiden, behalve haar ogen’: dat is omdat ze (de timor Domini, BT) elke vergetelheid <strong>van</strong><br />

Gods rechtvaardigheid (oblivionem iustitiae Dei; Lampen vertaalt hier, terecht, denk ik: Gods<br />

geboden: dat wat men moet doen of laten om ‘juist’ te handelen) - welke de mensen nogal vaak<br />

overvalt wanneer ze een afkeer hebben <strong>van</strong> hun eigen geest (in taedio mentis suae) – door haar<br />

heel scherpe, indringende blik zodanig <strong>van</strong> zich afgooit, dat elke menselijke bevraging, net<br />

omdat ze zo zwak is, haar waakzaamheid (de waakzaamheid <strong>van</strong> de timor Dei, BT) niet kan<br />

verschalken.<br />

Waarom nu verschijnt ‘voor dat beeld een ander beeld, jong nog, met een bleek kleed maar met<br />

witte schoenen?’ Omdat, wanneer de vrees <strong>van</strong> de Heer voorafgaat, zij die arm <strong>van</strong> geest zijn<br />

(pauperes spiritu) volgen; omdat de vrees <strong>van</strong> de Heer door haar toeleg op de nederigheid de<br />

zaligheid <strong>van</strong> de armoede <strong>van</strong> geest (beatitudinem paupertatis spiritus) stevig ondersteunt; deze<br />

armoede <strong>van</strong> geest beroemt zich niet op een overmatige vreugde of verheffing <strong>van</strong> het hart (non<br />

iactantiam nec elationem cordis appetit), maar houdt <strong>van</strong> de eenvoud en nuchterheid <strong>van</strong> de geest<br />

(simplicitatem et sobrietatem mentis diligit) en schrijft haar rechtvaardige werken niet aan<br />

zichzelf maar aan God toe, in als het ware de bleekheid <strong>van</strong> haar onderwerping (velut in pallore<br />

subiectionis), zowat naar het beeld <strong>van</strong> haar kledij, die uit een bleek kleed bestaat (quasi<br />

indumentum pallidae tunicae), en ze volgt getrouw de heldere voetsporen <strong>van</strong> de Zoon Gods (et<br />

serena vestigia Filii Dei fideliter subsequens).<br />

‘En boven haar hoofd kwam een zodanige helderheid uit degene die op de berg zat, dat je haar<br />

gelaat niet kunt zien’: dat is omdat er zo’n grote helderheid uitgaat <strong>van</strong> degene die elk schepsel<br />

op wonderlijke wijze bestuurt en wie hem schouwt de macht en de kracht <strong>van</strong> die zaligheid (<strong>van</strong><br />

de armoede <strong>van</strong> geest, BT) verleent (letterlijk: ‘infundit’: ‘in-giet’; ‘de gestalte op de berg’ ‘giet’<br />

de kracht en macht <strong>van</strong> de zaligheid <strong>van</strong> de armoede <strong>van</strong> geest ‘uit’ op wie hem schouwen), dat<br />

je zijn bedoelingen (intentionem ipsius) niet kunt vatten met een sterfelijke en zwakke blik,<br />

aangezien net hij die hemelse overvloed bezit zich nederig aan de armoede heeft onderworpen.<br />

Maar het feit dat ‘<strong>van</strong> degene die op die berg zit vele levende vonken uitgaan, die met grote<br />

zachtheid rond deze figuren kringelen’: dat is omdat uit de almachtige God, als bliksemschichten<br />

in de goddelijke helderheid, uiteenlopende en zeer krachtige deugden (virtutes) voortkomen die<br />

hen die God waarachtig vrezen en de armoede <strong>van</strong> geest getrouw liefhebben met hun hulp en<br />

bescherming omringen, vurig omhelzen en voor zich winnen.<br />

En waarom ‘verschijnen er in de berg zelf als het ware vele venstertjes, waarin als het ware<br />

mensenhoofden verschijnen, sommige bleek, andere wit’? Dat is omdat de mensen voor God,<br />

wanneer hij op zijn hoogste plek is, en voor diens diepe en doordringende kennis, onmogelijk de<br />

<br />

60


intenties <strong>van</strong> hun handelingen kunnen verhullen of verbergen, wanneer ze (de mensen), wat heel<br />

vaak gebeurt, blijk geven <strong>van</strong> lauwheid of <strong>van</strong> vurigheid, aangezien ze nu eens, vermoeid zowel<br />

in hun hart als hun daden, inslapen hoewel ze God beledigen (in contumelia dormitant; ze<br />

beledigen God omdat ze niet vurig genoeg met hen omgaan in gedachten en handelingen), dan<br />

weer plots overeind komen en eervol ontwaken, zoals Salomon dat, overeenkomstig mijn wil, al<br />

had getuigd toen hij zei: ‘Gebrek komt <strong>van</strong> een nonchalante hand, maar de hand <strong>van</strong> de sterken<br />

bereidt de rijkdom voor’ (Egestatem operata est manus remissa, manus autem fortium divitias<br />

parat, Spreuken, 10,4). Wat betekent: de mens die niet rechtvaardig wil handelen, de<br />

onrechtvaardigheid niet wil vernietigen en zijn schulden niet wil afbetalen, maakt zichzelf tot een<br />

zwak en arm iemand, want hij heeft zich werkeloos afzijdig gehouden <strong>van</strong> de wondere werken<br />

<strong>van</strong> de gelukzaligheid. Wie echter de allersterkste werken <strong>van</strong> het heil uitvoert door op de weg<br />

<strong>van</strong> de waarheid te rennen, krijgt de bron <strong>van</strong> de stromende glorie te pakken, waarin hij voor<br />

zichzelf de kostbaarste rijkdom op aarde en in de hemel toebereidt.<br />

Derhalve: laat iedereen die kennis in de Heilige Geest alsook een geloof met vleugels bezit<br />

(pennas in fide habet) mijn vermaning niet naast zich neerleggen, maar ze ont<strong>van</strong>gen<br />

(aanvaarden, of: begrijpen: percipiat), door ze te smaken en te omhelzen met zijn ziel.’<br />

En met die woorden eindigt het eerste visioen <strong>van</strong> de Scivias.<br />

SCIVIAS I,2<br />

De tekst <strong>van</strong> het visioen stricto sensu<br />

‘Daarna zag ik als een heel grote menigte levende hemellichamen die een grote helderheid<br />

hadden, en die, doordat ze een vurige schittering (igneum fulgorem; of: vurige bliksemschicht)<br />

ontvingen, een bijzonder heldere glans verspreidden (serenissimum splendorem adeptae sunt: ze<br />

‘nemen’ een heldere glans ‘aan’).<br />

En zie, er verscheen een meer <strong>van</strong> een grote uitgestrektheid en diepte, die een opening/omtrek<br />

(os: opening, mond, monding, muil) als de opening <strong>van</strong> een waterput (velut os putei) had en een<br />

vurige rook uitstootte met een geweldige stank, waaruit zich ook een walgelijke (taeterrima:<br />

akelige, stuitend lelijke) wolk losmaakte die een soort <strong>van</strong> stroom bedekte die een bedrieglijk<br />

uiterlijk had (quasi venam visum deceptibilem habentem tetigit); en ze bewoog zich in een<br />

schitterende zone (in quadam clara regione) (naar) een helderwitte wolk (candidam nubem) die<br />

uit een mooie menselijke gestalte (quadam pulchra forma hominis) was tevoorschijn gekomen;<br />

deze gestalte bevatte talloze, talloze sterren; de walgelijke wolk blies door die andere wolk (of<br />

die mooie menselijke gestalte) heen en wierp zo diezelfde mooie menselijke gestalte uit<br />

diezelfde plek.<br />

Waardoor een uiterst heldere lichtgloed (lucidissimus splendor) diezelfde streek (die heldere<br />

plek) omringde, en daardoor werden alle wereldelementen, die eerst in grote rust verkeerden, tot<br />

enorme onrust gebracht en begonnen ze huiveringwekkende angsten te vertonen.<br />

(vertaling op basis <strong>van</strong> de tekst in CC CM)<br />

<br />

61


62


Strijd tussen licht en duisternis<br />

Dit is de tekst <strong>van</strong> het visioen stricto sensu.<br />

Excuus voor het houterige, kromme of gewoon onmogelijke Nederlands; maar de originele tekst<br />

is bijzonder compact, en er dringen zich verschillende keuzes op om de tekst te vertalen; het feit<br />

dat een volledig, kosmisch en dramatisch visioen in amper twéé zinnen wordt gecondenseerd<br />

(iets wat <strong>Hildegard</strong> wie weet aan Volmar oplegde) maakt de vertaling behoorlijk moeilijk.<br />

Eén ding is wel duidelijk: dit gaat om de strijd tussen ‘licht’ en ‘donker’. Dit is een fundamenteel<br />

gegeven in de visioenen <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong>.<br />

Er zijn heldere hemellichamen (lampadarum multam claritatem habentium); door een vurige<br />

bliksemschicht nemen diezelfde hemellichamen een heldere glans aan (serenissimum<br />

splendorem); er is een heldere zone (in de hemel): in quadam clara regione; er is een hagelwitte<br />

(candida) wolk. De woorden serenus, clarus, candidus wijzen op witheid, zuiverheid. Er is ook<br />

sprake <strong>van</strong> ‘splendor’: schittering, in het begin, en opnieuw op het einde. Licht, witheid,<br />

klaarheid, helderheid.<br />

Kortom, iets dat ‘serenus’ is (sereen, maar eigenlijk: helder, rustig, zoals een heldere, strakke<br />

hemel) en zich in de hemel, ‘boven’, bevindt; daartegenover: iets dat zich onderin bevindt, in een<br />

meer, als in een waterput, stinkt en eruit opkringelt als een ‘walgelijke’ wolk.<br />

Het ‘walgelijke’, ‘stinkende’, ‘benedense’, ‘chtonische’ valt het ‘etherische’, ‘hemelse’,<br />

‘lichtende’ aan. Dat ‘lichtende’ heeft de bron <strong>van</strong> zijn helderheid in de hemel ontleend aan een<br />

‘vurige gloed’ (igneus fulgor). Die vurige gloed is allicht verwant aan de ‘igneus vis’ (de vurige<br />

kracht) waar <strong>Hildegard</strong> elders over spreekt en waarmee ze de goddelijke kracht aanduidt. Het<br />

kan zelfs meer zijn dan een gloed: een bliksesmschicht – iets wat de kosmos beroert, in<br />

beweging brengt, verheldert, tot leven brengt door het een bijkomende gloed te verlenen. Die<br />

vurige kracht wordt opge<strong>van</strong>gen door andere lichamen (hemellichamen, als lampen) die door dat<br />

vuur en die helderheid zelf helderheid verspreiden.<br />

Maar dat wordt ongedaan gemaakt. Duisternis (‘kwaad’) valt licht, de helderheid (‘het<br />

goddelijke’) aan.<br />

Een walgelijke, stinkende wolk bedekt een ‘helwitte wolk’, in een heldere regio, rijt het aan<br />

stukken, en werpt er de bewoner uit (een ‘mooie mensengedaante’). Waarna een allerhelderste<br />

glans die plek omgeeft en alle wereldelementen, voorheen in rust, plotseling in onrust verkeren.<br />

De besmetting <strong>van</strong> licht door duisternis; <strong>van</strong> het mooie, heldere, serene door het walgelijke,<br />

agressieve, bedrieglijke, vernietigende. Daar gaat het om. Een duistere wolk, een helwitte wolk;<br />

een gedaante vol sterren, een kosmische setting met ‘lichten’ (die ook sterren kunnen zijn); met<br />

een diepere gloed, ergens, welke de hemellichamen of lampen enkel weerkaatsen. Er was ergens<br />

een plek <strong>van</strong> licht en helderheid; daar bevond zich iemand, die sterren in zich bevatte. Toen<br />

kwam, <strong>van</strong> elders, een plek waar alles lelijk, vies is en stinkt, iets naar die plek toe. Joeg die<br />

iemand weg, maar gelukkig was er een gloed – die omringde die plek opnieuw. De plek <strong>van</strong><br />

<br />

63


helderheid. De allerhelderste gloed (lucidissimus splendor) omringde de (heldere) plek, met een<br />

beschermende gloed <strong>van</strong> licht. En al wat voorheen in rust verkeerde – alle wereldelementen,<br />

datgene waaruit de wereld bestaat – verloor die rust, werd beroerd door onrust en vertoonde<br />

tekenen <strong>van</strong> angstwekkende verschrikkingen (horribiles terrores).<br />

Dàt is het visioen. Helderheid, licht, duisternis. Beweging, aanval, strijd. In beelden, geuren.<br />

Schittering, schoonheid, val, bescherming.<br />

Commentaar bij het visioen (eerste interpretatielaag)<br />

Hoe legt <strong>Hildegard</strong> dit uit? Of liever, hoe legt de stem dit uit? In de uitleg die zal volgen horen<br />

we de ‘theologische’ versie <strong>van</strong> het christelijke zondevalverhaal, met als voornaamste actoren:<br />

de duivel, Adam, en de vrouw (die door de duivel verleid wordt). Maar het is ook een<br />

‘eschatologische’ versie: want ze vertelt hoe de mens toch nog kan gered worden, hoe het licht<br />

de strijd tegen de duisternis zal kunnen overwinnen.<br />

Dat valt af te lezen uit de commentaar die volgt.<br />

En ‘degene die mij voordien had toegesproken’ (in Scivias I, 1) legt uit - ik vat het samen - hoe<br />

het vroeger was: alles was helderheid; toen kwam de duivel die de slang uitstuurde om de mens<br />

te misleiden en zijn ziel voor zich te houden; die slang die uitgestuurd wordt om de mens in het<br />

paradijs te verleiden: dat is de walgelijke wolk die uit dat meer opstijgt.<br />

Het meer is ‘de hel, die een uitgestrektheid <strong>van</strong> ondeugden en een diepte <strong>van</strong> verdoemenissen<br />

bevat’, en een ‘opening als die <strong>van</strong> een waterput heeft (…) omdat het’, zo zegt de ‘stem, ‘de<br />

zielen gulzig opslokt en ondergedompeld houdt en hen, hoewel het hun zachtheid en zoetheid<br />

voorspiegelt, door een perverse misleiding naar de verdoemenis vol folteringen leidt, waar een<br />

heet vuur opstijgt, samen met de uitstoot <strong>van</strong> walgelijke rook en een straal <strong>van</strong> dodelijke stank.’<br />

(CC CM 16, cap 5.)<br />

Die walgelijke wolk dringt een ‘heldere regio’ binnen, waar zich een ‘helwitte wolk’ bevindt.<br />

Deze heldere regio is: de plek waar zich Eva bevindt (in het paradijs); deze Eva heeft een<br />

‘innocentem animum’ (CC CM 43, p. 19, cap 10): een onschuldige geest. Net daarom begeeft de<br />

slang (de walgelijke wolk) zich naar die plek waar zij zich bevindt. Om via de verleiding <strong>van</strong> de<br />

slang Adam tot val te brengen:<br />

‘Evam innocentem animum habentem (…) per seductionem serpentis ad deiectionem eius<br />

(=Adam) invasit (onderwerp: diabolus). ’ (ibidem)<br />

‘Hij (de duivel) drong Eva, die en onschuldige geest bezit, binnen door middel <strong>van</strong> de verleiding<br />

<strong>van</strong> de slang, met als doel: de val <strong>van</strong> Adam.’<br />

De stem vervolgt:<br />

‘En waarom? Omdat hij (de duivel) wist dat de zwakheid <strong>van</strong> de vrouw makkelijker te<br />

overwinnen is dan de sterkte <strong>van</strong> de man, en omdat hij zag dat Adam zo hevig brandde <strong>van</strong> liefde<br />

<br />

64


voor Eva dat, indien hij (de duivel) erin slaagde Eva te overwinnen, Adam alles zou uitvoeren<br />

wat Eva hem vroeg.’ (ibidem)<br />

En daarom, zo luidt de verklaring, ‘blaast die walgelijke wolk op de heldere wolk en gooit die<br />

mooie menselijke gestalte uit die mooie plek’ – ‘want’, zo vervolgt de tekst, ‘dezelfde verleider<br />

<strong>van</strong> vroeger (idem antiquus seductor), die Eva en Adam door zijn misleiding uit hun oord <strong>van</strong><br />

zaligheid heeft verdreven, heeft ze ook naar de duisternis <strong>van</strong> de vernietiging (in tenebras<br />

subversionis) gestuurd.’ (ibidem)<br />

Hier staat ‘zaligheid’ (in de zin <strong>van</strong> het bestaan in zijn essentie, zuiver, zalig bestaan) tegenover<br />

‘vernietiging’ (niet-meer-bestaan). Licht: bestaan; duisternis: on-bestaan, verdwijnen. Tenzij<br />

men ‘subversio’ als rebellie zou vertalen.<br />

En nadien kwam een heldere glans omheen die ‘heldere regio’. Waarom?<br />

Uitleg hier<strong>van</strong> door de stem:<br />

‘Omdat de macht <strong>van</strong> de goddelijke majesteit elke vlek <strong>van</strong> deze besmetting (omnem maculam<br />

totius contagionis; of: elke vlek <strong>van</strong> deze bezoedeling) ver weg wilde houden <strong>van</strong> deze plek (ab<br />

eodem loco segregans) en deze plek met zijn helderheid wilde beschermen/versterken (munivit)<br />

zodat ze nooit door enige opstand/tegenstand (contrarietas) geraakt zou worden; en tegelijk<br />

echter toonde deze macht dat deze inbreuk (of: fout; ongehoorzaamheid; negeren <strong>van</strong> een gebod,<br />

verbod, taboe; transgressio) die toen gebeurd was op elk moment op milde en vergevingsgezinde<br />

manier ongedaan kon worden gemaakt.’ (CC CM 43, p. 31-2; cap 26).<br />

Let op de woorden: macula (vlek; en de afgeleide vorm: maculatio: bezoedeling); contagio<br />

(besmetting); transgressio (overschrijding). Ik kom er nog op terug.<br />

De plek <strong>van</strong> ‘zaligheid’ wordt door de ‘heldere glans’ beschermd – om alle herinnering aan de er<br />

gebeurde fout uit te wissen; én om diezelfde plek te beschermen tegen nieuwe opstanden (<strong>van</strong> de<br />

mens, én <strong>van</strong> de duivel); én om die plek klaar te houden voor de mens, want die begane fout zal<br />

hem ooit vergeven en uitgewist worden.<br />

‘En zo begonnen alle wereldelementen, die voorheen in grote rust waren (…)<br />

huiveringwekkende angsten te vertonen.’<br />

Tot daar de eerste interpretatie <strong>van</strong> het visioen door de stem.<br />

Een eigen interpretatie<br />

Voor we naar de tweede intepretatie (nog altijd door de stem) overstappen, geef ik nog even mijn<br />

eigen interpretatie, in het licht <strong>van</strong> het christelijke heilsverhaal. Dit visioen beschrijft immers het<br />

verhaal <strong>van</strong> de doordringing <strong>van</strong> het kwade in het goede, <strong>van</strong> het duistere in het licht.<br />

<br />

65


De eerste dramatische episode is in het christelijke verhaal is: eerst was er licht, toen kwam<br />

duisternis.<br />

De ‘trigger’ <strong>van</strong> dit onhelisscenario is: de duivel – het gevolg, en het begin <strong>van</strong> de volgende<br />

akten: de mens is zijn zaligheid kwijt. Maar er is hoop: God houdt die plek <strong>van</strong> licht en zaligheid<br />

vrij, omdat hij zinnens is de mens te vergeven en weer toegang te verlenen tot die verloren plek.<br />

De eerste akte <strong>van</strong> het dramatische verhaal is gegeven. De volgende akten zullen zijn: Christus<br />

komt (begin <strong>van</strong> verlossing en terugkeer); de Kerk komt en verslaat de Antichrist; einde en<br />

terugkeer naar hoe alles door een vurige gloed verlicht wordt, de mens in zijn oorspronkelijke<br />

luister (helder licht) hersteld.<br />

Hoe dan ook, in dit visioen is het kosmische drama geschied: de mens is misleid door de duivel<br />

en ‘uit zijn helderheid’ gevallen; de duivel heeft, via Eva, Adam getroffen; ze zijn allebei<br />

verdreven uit hun plek <strong>van</strong> helderheid.<br />

Volgens het eerste commentaar, dat ik zonet weergaf, beschrijft dit visioen (dat uit beelden,<br />

geuren, beweging bestaat) de ‘val <strong>van</strong> Adam uit het paradijs’.<br />

Dit is het eerste interpretatieniveau <strong>van</strong> dit visioen.<br />

Commentaaar bij het visioen (tweede interpretatielaag)<br />

Maar in filigraan handelt dit visioen over nog iets anders; en hier zijn we overduidelijk hoe<br />

<strong>Hildegard</strong> – via de opmerkingen <strong>van</strong> de ‘stem - in de commentaar bij het visioen haar steun aan<br />

de Gregoriaanse hervorming verweeft.<br />

De hoofdstukjes waarin ze dat doet liggen verspreid tussen de andere hoofdstukken waarin de<br />

‘eerste’ commentaar wordt gegeven.<br />

Naast dus de eerste interpretatie, die zuiver theologisch en eschatologisch is (‘waar komen we<br />

<strong>van</strong>daan, hoe zijn we gevallen, waar gaan we naartoe, hoe kunnen we gered worden?’), komt een<br />

tweede interpretatielaag die de dreiging <strong>van</strong> de ‘duisternis’ en ‘duivel’ concreet omschrijft en<br />

transponeert in de tijd <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong> zelf. <strong>Hildegard</strong> geeft aan hoe de duivel ‘duisternis’ brengt<br />

in de huidige wereld, in welke concrete vormen, én hoe je eraan kunt weerstaan. En die concrete<br />

omschrijving spoort helemaal met de bekommernissen <strong>van</strong> de Gregoriaanse hervormingen.<br />

Die tweede interpretatie is héél uitgebreid en onderverdeeld in vele hoofdstukjes binnen het<br />

commentaar; om er een beter zicht op te krijgen geef ik enkele voorbeelden <strong>van</strong> die hoofdstukjes<br />

en deel ze thematisch in:<br />

Thema: biecht<br />

- na de verheldering <strong>van</strong> de beelden <strong>van</strong> het meer en de wolk (cap 5 en 6), volgt een uitleg<br />

waarin te lezen staat dat sommige zielen voor altijd in de hel belanden en geen kans meer maken<br />

om eruit verlost te worden; andere zielen daarentegen ont<strong>van</strong>gen hun ‘zuivering’ (purgatio) door<br />

‘beproevingen <strong>van</strong> een hoge orde’; dezen voelen hoe ‘hun banden worden losgeweekt’ (hun<br />

<br />

66


anden met, hun gehechtheid aan de ondeugden, veronderstel ik, BT), en ze voelen hoe ze uit die<br />

plek <strong>van</strong> beproevingen verlost worden en ‘rust vinden’ (cap 7). Deze tweede categorie zielen<br />

wordt, met andere woorden, wél gered uit de verdoemenis.<br />

Dit is, meen ik, een verwijzing naar wat men later het ‘purgatorium’ zal noemen: een plek waar<br />

men <strong>van</strong> zijn zonden uitgezuiverd kan worden; een hel die geen definitieve hel is. Maar<br />

belangrijker zijn de voorwaarden die de ‘stem’ oplegt om aan dit soort beproevings-hel te<br />

ontkomen.<br />

‘Wat betekent dit?’, luidt de tekst. Antwoord:<br />

‘De hel komt diegenen toe die God in hun hart vergeten zijn en geen berouw hebben (Gehenna<br />

his obvia est qui Deum in oblivione cordis sui sine paenitentia habent); de andere beproevingen<br />

echter vallen diegenen te beurt die, hoewel ze slecht hebben gehandeld (quamvis mala opera<br />

faciant), nochtans niet tot het einde toe (d.i. halsstarrig) (in die slechte werken) hebben volhard,<br />

en tenslotte, al zuchtend weer naar God omkijken. Om deze reden moeten gelovigen de duivel<br />

ontvluchten en God liefhebben, de slechte werken <strong>van</strong> zich afgooien en de goede werken met de<br />

schoonheid <strong>van</strong> het berouw (cum decore paenitentiae) uitvoeren, zoals mijn dienaar, Ezechiël,<br />

door mij hiertoe geïnspireerd, reeds zei.’ (CC CM 43, p. 17, cap. 7)<br />

Men kan hierover redetwisten, en volhouden dat het belang <strong>van</strong> het berouw wortels heeft in het<br />

vroege christendom; dat is zo; maar het feit dat de ‘paenitentia’ en het ‘denken aan God’ (God<br />

voor ogen houden, met als antipode: God-vergetelheid: ‘oblivio Dei) als voorwaarden worden<br />

beschouwd om uit dat soort <strong>van</strong> ‘tussen-hel’ bevrijd te worden, en om dus de definitieve<br />

verdoemenis en identificatie met de duivel (het schrikbeeld <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong> en de ‘echte’<br />

gelovigen) te ontlopen,) lijkt me een aanduiding dat hier het belang <strong>van</strong> het berouw (in de zin<br />

<strong>van</strong> contritio) – het fundament <strong>van</strong> het latere sacrament <strong>van</strong> de biecht – wordt beklemtoond; de<br />

biecht ‘zuivert’ <strong>van</strong> de zonden. Op voorwaarde dat ze gepaard gaat met echt, gemeend berouw.<br />

Een andere voorwaarde is: het effectief uitvoeren <strong>van</strong> de boetedoening die de zonden moet<br />

‘uitzuiveren’. In deze tekst zuiveren berouw en ‘met het hart denken aan God’ (innerlijk gericht<br />

blijven op God) <strong>van</strong> zonden, en houden de mens meer bepaald weg <strong>van</strong> de hel, de verdoemenis.<br />

Dat zal ook de biecht doen.<br />

De link met de biecht als sacrament wordt nog duidelijker als men er rekening mee houdt dat het<br />

woord paenitentia, dat in deze tekst gebruikt wordt, een dubbele betekenis heeft, een innerlijke<br />

en uiterlijke: paenitentia is het innerlijk berouw (dat is de contritio: pijn, letterlijk berouw en spijt<br />

om de begane zonde), én is het geheel <strong>van</strong> uiterlijke handelingen, rituelen en dergelijke die horen<br />

bij boetedoening, en dus het berouw en de spijt exterioriseren, op een zichtbare manier, voor de<br />

persoon zelf, én voor de ooggetuigen (medegelovigen) concretiseren. Dat is precies wat het<br />

sacrament <strong>van</strong> de biecht doet. Het kanaliseert innerlijk berouw via een uiterlijk ritueel en maakt<br />

het werkzaam: het bevrijdt <strong>van</strong> de hel.<br />

Hier wordt dus naar mijn gevoel het belang <strong>van</strong> wat later de biecht zal worden beklemtoond: de<br />

biecht helpt ‘op de goeie weg’, wég <strong>van</strong> de verdoemenis – en zet op de terugweg naar het<br />

paradijs waar<strong>van</strong> sprake in dit visioen. Het leidt naar de helderheid – wég <strong>van</strong> dat meer (om naar<br />

de beelden <strong>van</strong> het visioen terug te grijpen). Uiteraard heeft de ‘stem’ het hier nog niet over de<br />

<br />

67


‘biecht’ stricto sensu; maar ze beschrijft de motivatie er<strong>van</strong>, de manier waarop de biecht zal<br />

worden opgelegd (een innerlijk én uiterlijk proces), en vooral, wat ze voorschrijft heeft dezelfde<br />

functie als de biecht: de dreigende verdoemenis opheffen, door uitzuivering <strong>van</strong> de zonde.<br />

Thema: vlek, bezoedeling, seksualiteit<br />

Voor ik dit thema behandel – en nog andere – wil ik even terugkomen op een paar woorden in<br />

het laatste stukje uitleg over het visioen (de eerste intrepretatielaag); daar wordt door de stem<br />

gezegd: de heldere regio wordt beschermd tegen elke ‘vlek’ (macula); die heeft een ‘besmetting’<br />

(contagio) veroorzaakt; daar zal geen overschrijding (transgressio) meer plaatsvinden.<br />

En wat als we vlek als ‘bezoedeling’ begrijpen (bezoedeling door seksualiteit); en ‘transgressio’<br />

als: overschrijding <strong>van</strong> iets wat men niet mag overschrijden binnen die heldere, goddelijke plek?<br />

Wat als we een ander schema op dit visioen toepassen: helderheid = ziel/onschuldige geest;<br />

duisternis = lichaam, en in het bijzonder: seksualiteit?<br />

En wat indien we nog wat anders doen: we beschouwen die ‘beschermde plek’ als: het paradijs<br />

dat komen zal; én als de kerk die als een soort vesting <strong>van</strong> ‘helderheid’ standhoudt in een wereld<br />

<strong>van</strong> duisternis en verderf (gekenmerkt door lichaam; seksualiteit); een haven <strong>van</strong> rust en<br />

helderheid – die volledig zuiver moet blijven (zoals de helderheid dat eist), gevrijwaard <strong>van</strong> elke<br />

‘bezoedeling’ om de mens naar zijn heil te brengen? Vooral: gevrijwaard <strong>van</strong> de bezoedeling die<br />

door Adam en Eva is veroorzaakt? Wat als we die bezoedeling ten allen prijze moeten<br />

vermijden: ze heeft de mens uit de helderheid laten verdrijven, ze heeft geen plaats in de<br />

helderheid? Wat dus als we de heldere plek gelijkstellen met een ‘heldere’ kerk? Of zelfs: een<br />

heldere maatschappij? Een plek die vrij is <strong>van</strong>: ‘transgressio’: <strong>van</strong> het ongehoorzaam zijn aan de<br />

bevelen <strong>van</strong> de helderheid (want zij gebiedt hoe helder men moet zijn en wat helder is en wat<br />

niet).<br />

Ik denk: als we dat doen, mentaal aldus denken, aldus naar de beelden <strong>van</strong> het visioen stricto<br />

sensu kijken – dan begrijpen we de tweede reeks verklaringen die <strong>Hildegard</strong> in dit visioen door<br />

de ‘stem’ laat uitspreken.<br />

Dan wordt de link zichtbaar tussen het visioen stricto sensu – de eerste interpretatie – en de<br />

tweede interpretatie die aan de oppervlakte over de Gregoriaanse hervorming handelt.<br />

Op een dieper niveau gaat het over: de bezoedeling <strong>van</strong> de heldere plek; hoe die heldere plek<br />

absoluut helder moet gehouden worden om de terugkeer naar helderheid mogelijk te maken.<br />

Zonder bezoedeling en besmetting, en zonder ‘transgressio’ kan de mens zijn heldere plek<br />

heroveren. En in concreto – en dat is wat <strong>Hildegard</strong> in haar commentaren verduidelijkt - gebeurt<br />

dat door een aantal bepalingen gepromoot door de kerk te aanvaarden. De hervorming is niet<br />

zomaar een programma; het is een actie <strong>van</strong> zuivering <strong>van</strong> de wereld; men moet een plek <strong>van</strong><br />

zuiverheid heroveren, binnen de kerk, om ook de wereld te zuiveren. Uiteraard volgt <strong>Hildegard</strong><br />

in dit visioen wél een welbepaald schema om aan te duiden wat nu precies helder en duister is,<br />

een schema dat dualistisch is: boven/onder; helderheid/duisternis; geest, ziel/lichaam, in het<br />

bijzonder seksualiteit. Maar de manier waarop ze dat schema, dat wereldbeeld in kaart brengt en<br />

<br />

68


inzet om de wereld weer ‘helder’ te krijgen is door zich te inspireren op de ordewoorden en<br />

concrete verordeningen <strong>van</strong> de Gregoriaanse hervorming, in het bijzonder de voorschriften<br />

omtrent seksualiteit.<br />

Dat zal moeten blijken uit wat volgt. Uit wat ‘de stem’ (in mijn ogen: de commentariërende<br />

<strong>Hildegard</strong>) naar aanleiding <strong>van</strong> het visioen vertelt, in het bijzonder over het thema huwelijk,<br />

waarin het thema seksualiteit is verweven.<br />

Het thema: huwelijk.<br />

- naar aanleiding <strong>van</strong> de uitleg bij de ‘walgelijke wolk’ en de – hierboven vertaalde –<br />

uiteenzetting over waarom precies de duivel Eva koos om Adam te verleiden (cap. 9 en 10),<br />

volgt een uiteenzetting die op het huwelijk focust; dit stuk wordt ingeleid door een aan<strong>van</strong>gszin<br />

die op z’n minst bevreemdend is:<br />

‘Maar zoals Adam, die geen kleine jongen maar een volwassen man was (perfecto viro), een<br />

volwassen vrouw (perfecta mulier) werd gegeven, net zo ook moet een vruchtbare man op<br />

volwassen leeftijd (in perfecta aetate; fertilis) verenigd worden met een volwassen vrouw (…)’<br />

(CC CM 43, p. 19, cap 11).<br />

Een vermaning, passend binnen de Gregoriaanse hervorming, die erop stond om man en vrouw<br />

in de echt te verbinden die een gelijke leeftijd hebben, of op z’n minst de ‘huwbare’ leeftijd<br />

hebben bereikt.<br />

Verder heet het, in de commentaar, dat de vrouw onder de ‘potestas’ <strong>van</strong> haar man valt; en dat<br />

een man zijn vrouw niet mag verstoten en dat beide partners niet <strong>van</strong> elkaar mogen scheiden:<br />

‘Zoals Adam en Eva één vlees vormden (caro una exstiterunt), net zo worden ook nu de man en<br />

de vrouw gemaakt tot één vlees, verbonden in liefde, om het menselijke geslacht te<br />

vermenigvuldigen. En derhalve moet er perfecte liefde zijn, in allebei, net zoals dat er vroeger<br />

was in Adam en Eva. Adam had zijn vrouw immers er<strong>van</strong> kunnen beschuldigen dat ze hem door<br />

haar advies de dood injoeg, maar niettemin heeft hij haar niet weggestuurd zolang hij nog in<br />

leven was, aangezien hij wist dat ze hem geschonken was door de goddelijke macht. Laat<br />

derhalve, in naam <strong>van</strong> de volmaakte liefde, een man zijn vrouw niet verlaten, tenzij omwille <strong>van</strong><br />

een ‘rationele’ (beredeneerde, juridisch vaststelbare, onbetwistbare BT) reden, namelijk die<br />

reden welke de kerk, die zichzelf getrouw is, voorstelt. En laat er overigens helemaal geen<br />

verdeeldheid zijn tussen hen beiden maar laat ze integendeel beiden in eenheid <strong>van</strong> geest naar<br />

mijn Zoon opkijken en in vurige liefde voor hem zeggen: ‘Wij willen de wereld verlaten en hem<br />

volgen die voor ons geleden heeft’. En indien zij beiden er niet toe komen (eensgezind en/of uit<br />

devotie voor Christus?; in una devotione) de wereld te verlaten, laat ze dan alleszins niét <strong>van</strong><br />

elkaar scheiden, want zoals het bloed niet <strong>van</strong> het vlees kan gescheiden worden zolang de geest<br />

er nog in is, net zo zullen echtgenoot en echtgenote niet <strong>van</strong> elkaar scheiden, maar ze zullen<br />

eensgezind (in una voluntate) hun leven leiden.’ (CC CM, 43, p. 20, cap 11)<br />

Dit fragment levert (zonder er expliciet over te spreken) kritiek op het toen veel voorkomende<br />

gebruik <strong>van</strong> verstoting <strong>van</strong> de vrouw binnen een huwelijk (vooral bij vorsten; om politieke<br />

<br />

69


edenen), soms zelfs meteen na de huwelijksnacht; daarbij werd soms als reden ingeroepen dat<br />

men bloedverwant was (iets wat men voordien uiteraard al wist maar niet wilde weten of<br />

helemaal niet wist en pas achteraf uitvond en staafde met valse documenten). Er ontstaat<br />

willekeur: men vraagt dispensatie <strong>van</strong> een huwelijk, omdat de echtgenote de echtgenoot niet<br />

langer bevalt, of omdat de huwelijksrelatie politiek niet langer opportuun is; maar die echte<br />

reden roept men niet in: men zegt enkel: hier is bloedschande; daarom vraagt men dispensatie;<br />

sommigen krijgen ze, anderen niet. De redenen <strong>van</strong> toekenning of afwijzing <strong>van</strong> de dispensatie<br />

kunnen eveneens politiek zijn: een kerkleider kan er voordeel bij hebben dat een politiek leider<br />

geen alliantie kan aangaan met een andere machthebber door middel <strong>van</strong> een nieuw huwelijk; en<br />

dus hij weigert dispensatie te geven; anderzijds geven soms lokale geestelijken een dispensatie,<br />

die door de paus niet wordt erkend: er ontstaat een rechtsvacuüm met tegenstrijdige kerkelijke<br />

verordeningen etc. Huwelijken als machtsmanoeuvres. En de Kerk die zelf ook strategisch<br />

inspeelt op de dispensaties, als politiek drukkingsmiddel. En kerkleiders (<strong>van</strong> een lager niveau<br />

dan het pauselijke) die als ondergeschikten <strong>van</strong> de wereldlijke macht de wensen <strong>van</strong> hun heerster<br />

(in casu dispensatie) zonder morren uitvoeren en bekrachtigen. Machtsstrijd, onduidelijkheid,<br />

willekeur. Hieraan zal het vierde Lateraans concilie weerwerk bieden door gedetailleerd vast te<br />

leggen welke graad <strong>van</strong> bloedverwantschap tussen echtelieden aanvaardbaar is. Maar dat is<br />

uiteraard een eenzijdige beslissing <strong>van</strong> de Kerk. En die valt samen te vatten onder: voortaan<br />

beslist de Kerk, op basis <strong>van</strong> haar eigen maatstaven, of er sprake is <strong>van</strong> bloedschande binnen een<br />

huwelijk of niet; zij alleen is gerechtigd om een huwelijk, in dat ene, uitzonderlijke geval, te<br />

ontbinden. In alle andere gevallen is een huwelijk blijvend, want een sacrament, toegediend door<br />

de Kerk, en aangezien wat de Kerk vebindt ook door God verbonden is, onontbintbaar. En liefst<br />

gebeurt die dispensatie, indien ze al plaatsvindt, op bevel <strong>van</strong> de paus zelf, de hoogste hiërarchie<br />

binnen de kerk.<br />

Samen met het voorgaande betekent dit dat de kerk oplegt hoe gelovigen hun huwelijk moeten<br />

beleven (de optie: scheiden, opnieuw trouwen – ander huwelijk, maar ook: andere seksuele<br />

partner - wordt aan strikte voorwaarden onderworpen).<br />

Noteer ook – in het vorige fragment - het feit dat het huwelijk <strong>van</strong> beide echtelieden kan<br />

opgeheven worden als ze allebei ‘de wereld willen verlaten en hem (Christus) volgen.’ Het<br />

huwelijk wordt niet echt ‘opgeheven’, maar het lost <strong>van</strong>zelf op. Vermoedelijk is dit een<br />

verwijzing naar de mogelijkheid voor echtelieden om samen voor het religieuze leven te kiezen;<br />

dat veronderstelt een bekering waarbij beiden samen die keuze maken. Beiden treden dan in, en<br />

worden in die zin ‘<strong>van</strong> elkaar gescheiden’. De weg terug, <strong>van</strong> huwelijk naar religieus, maagdelijk<br />

leven is dus mogelijk. Dat zal vaak gebeuren tegen het einde <strong>van</strong> de twaalfde eeuw aan, en in de<br />

loop <strong>van</strong> de dertiende eeuw. Zo wordt het huwelijk niet ‘ontbonden’, maar neemt een ander,<br />

‘hoger’ statuut aan. Dit is in zekere zin een ‘religieus’ leven binnen een ‘huwelijks-leken-leven’.<br />

Maar uit het feit dat die optie voor mogelijk wordt gehouden, kan men ook afleiden dat het<br />

‘relgieuze’ leven, ook al is het dan binnen het huwelijk, hoger wordt ingeschat dan het lekenhuwelijksleven<br />

zondermeer. Het religieuze leven (en daaronder wordt begrepen: een kuis leven,<br />

levend in onthouding) is meer in overeenstemming met het christelijke ideaal dan het<br />

huwelijksleven.<br />

Nogmaals: het belangrijkste is dat de kerk als ‘wetgever’ optreedt inzake het huwelijk. En dat,<br />

hoewel dat niet uitdrukkelijk gezegd wordt, het religieuze leven hoger gewaardeerd wordt dan<br />

<br />

70


het gehuwde lekenleven; je kunt <strong>van</strong> het gehuwde leven overstappen op een kuis, religieus leven;<br />

gehuwd zijn mag en moet binnen de verordeningen <strong>van</strong> de kerk; een religieus leven leiden is pas<br />

écht ‘in de voetsporen’ <strong>van</strong> Christus treden. Dan pas betreedt men een ‘helder’ leven. Dat is wat<br />

de ‘stem’ verordent.<br />

De Kerk bedeelt zichzelf de rol toe <strong>van</strong> wetgever inzake het huwelijk. Dit staat ook duidelijk in<br />

de laatste zinnen <strong>van</strong> dit stuk, waar uitdrukkelijk wordt gesteld dat men in geval <strong>van</strong> overspel<br />

<strong>van</strong> de partner ‘samen met de kerk en haar prelaten’ de ‘rechtvaardigheid <strong>van</strong> God’ moet<br />

inroepen. Er is geen sprake <strong>van</strong> een wereldlijke rechtbank. De lekenwereld beslist niet over haar<br />

eigen huwelijken. Huwelijken zijn door de kerk ingezegend; en de kerk bevestigt ze, of ontbindt<br />

ze. Ook wanneer er een geschil is, kan de lekenereld geen beslissing nemen. God – bij monde<br />

<strong>van</strong> de kerk – oordeelt. Dit past bij de algemene trend in die periode, waarin de Kerk zich poogt<br />

te emanciperen <strong>van</strong> de wereldlijke macht, en dus bevoegdheden voor zichzelf opeist, die<br />

voordien aan de wereldlijke macht toekwamen. Een ander voorbeeld <strong>van</strong> deze emancipatie vormt<br />

de investituurstrijd. Hier echter treffen we een ander geschilpunt aan: het huwelijk.<br />

Terug naar de tekst. Wat niet mag, vervolgt de tekst, is dat man of vrouw, in geval <strong>van</strong> overspel,<br />

een andere partner zoekt; nee:<br />

‘Ze moeten allebei binnen de juiste uitvoering <strong>van</strong> hun huwelijk blijven (in rectitudine<br />

coniunctionis; wellicht: formeel gehuwd en mogelijk ook: mét seksueel verkeer, althans met het<br />

oog op procreatie, zie infra), of ze moeten allebei tegelijk afzien <strong>van</strong> seksueel verkeer<br />

(coniunctione ista simul abstinebunt), en dit in overeenstemming met de regels die de kerk heeft<br />

ingesteld, en ze zullen elkaar niet bijten en verscheuren als slangen, maar in zuivere affectie<br />

elkaar liefhebben; want zowel man als vrouw kunnen niet bestaan tenzij ze in die verbinding<br />

(copulatio) werden voortgebracht, zoals mijn vriend Paulus getuigt wanneer hij schrijft....’ (CC<br />

CM 43, p. 20-21, cap 11)<br />

Er is naar mijn gevoel wat onduidelijkheid over de betekenis <strong>van</strong> de woorden ‘coniunctio’ en<br />

‘copulatio’. Moeten we ze letterlijk opnemen (verbinden; seksueel verkeer)? Of overdrachtelijk<br />

(huwelijk; verbinding tussen beide echtelieden)? In het eerste geval lijkt de stelling te zijn: alle<br />

seksuele verkeer moet binnen het huwelijk gebeuren, want mensen worden door dat seksueel<br />

verkeer geboren: als het huwelijk ‘geheiligd’ is door de kerk, is de geboorte al minder beladen<br />

door de doodzonde. In het tweede geval lijkt hier een bijna moderne opvatting te staan: scheiding<br />

kan pas als beide echtelieden ermee instemmen, op voet <strong>van</strong> gelijkheid; zij het dat eraan<br />

toegevoegd wordt wat de ware betekenis en zin <strong>van</strong> het huwelijk is: ofwel (interpretatie<br />

copluatio: seksueel verkeer): procreatie; ofwel (interpretatie copulatio: verbinding): vereniging,<br />

verbinding. Toch neig ik naar de interpretatie volgens dewelke procreatie en copulatio in de<br />

betekenis <strong>van</strong> seksueel verkeer de kern <strong>van</strong> het betoog uitmaken. Dat zal ook verder bevestigd<br />

worden door andere citaten, die hierna volgen: het huwelijk, zo lijkt het, wordt geassocieerd met<br />

copulatio en procreatio.<br />

En dit alles naar aanleiding <strong>van</strong> het visioen <strong>van</strong> licht, helderheid, een meer, een wolk, een<br />

gestalte die valt…<br />

<br />

71


En naar aanleiding <strong>van</strong> een eerste interpretatie er<strong>van</strong>: dit gaat over het kwaad dat het ‘goede’<br />

aanvalt… over de duivel, de val <strong>van</strong> Adam, de mens, via Eva…<br />

Vreemde invulling <strong>van</strong> dit merkwaardige visioen. Maar logische invulling (via associatie) voor<br />

<strong>Hildegard</strong> <strong>van</strong> <strong>Bingen</strong>: val – man/vrouw – seksualiteit – huwelijk (als oplossing, al is een betere<br />

oplossing nog: maagdelijkheid); resulaat: zuiverheid; de ‘vlek’ wordt uitgewist; terugkeer naar<br />

de oorspronkelijke toestand <strong>van</strong> helderheid.<br />

Dat is de rode draad <strong>van</strong> het commentaar op het visioen; en de draad die de commentaar met het<br />

visioen stricto sensu verbindt.<br />

Maar ‘de stem’ is nog niet rond. Andere themata die behandeld worden in de commentaar, en die<br />

zich overigens in dezelfde sfeer bevinden, de sfeer <strong>van</strong> het seksuele, meer bepaald de omgang<br />

tussen man en vrouw (het is een cluster <strong>van</strong> verordeningen die ‘zuiverheid’ moeten brengen):<br />

Thema: polygamie<br />

- cap 13: ten tijde <strong>van</strong> het OT hadden mannen vaak vele vrouwen; nu, sinds het NT en vooral,<br />

sinds de Kerk er is, is alles anders:<br />

‘Het is beter een ‘juist huwelijk’ (justum coniugium) te hebben, in overeenstemming met de<br />

bepalingen <strong>van</strong> de kerk (namelijk met één enkele partner, én ‘gewijd’ door de kerk; en niet:<br />

verschillende huwelijken/vrouwen, BT) dan naar overspel te verlangen (fornicationem appetere;<br />

fornicatio hier begrepen als: seks buiten het huwelijk, maar vooral: seks om de seks en de lust<br />

zelf; fornicatio is het tegendeel <strong>van</strong> ‘justum coniugium’), maar jullie, mensen, verwaarlozen die<br />

bepalingen en beleven jullie lust niet alleen zoals mensen dat doen, maar zoals beesten<br />

(secundum pecora).’ (CC CM 43, p. 22)<br />

Licht/duisternis; helder mens/duister beest.<br />

De stem vervolgt: soms, wanneer kinderen worden verwekt op een perverse, beestachtige wijze,<br />

zorg ik ervoor (ik = de stem) dat die kinderen misvormde leden hebben en nooit het geluk zullen<br />

kennen in hun leven etc, behalve wanneer ze blijk geven <strong>van</strong> berouw (paenitentia). Weerom dus:<br />

de hel dreigt voor die misvormde kinderen, tenzij ze blijk geven <strong>van</strong> berouw (aanzet tot de<br />

biecht).<br />

Hierop volgt meteen (wat de hierboven veronderstelde link tussen ‘paenitentia’ en ‘confessio’,<br />

namelijk ‘paenitentia’ als een voorloper <strong>van</strong> het latere sacrament <strong>van</strong> de biecht, bevestigt) dat de<br />

priesters, bij het altaar staand, en ‘mijn’ naam (Gods naam) inroepend, ‘de biecht <strong>van</strong> de<br />

volkeren’ zullen ont<strong>van</strong>gen, waarmee ze hen ‘de remedie voor hun heil zullen bieden’.<br />

Enkel ‘biecht’ dus kan deze zonden uitwissen en het heil bezorgen (heil is tegendeel <strong>van</strong><br />

verdoemenis): biecht leidt naar heil; dàt is de voornaamste functie <strong>van</strong> de biecht. En deze biecht<br />

kan uitsluitend verleend worden door (mannelijke) priesters.<br />

<br />

72


Thema: overspel/fornicatio = bezoedeling<br />

- onheil – nog altijd cap. 13 - komt door overspel (adulterium) en fornicatio, zegt de stem; het<br />

zaad <strong>van</strong> de mens is, sinds de val <strong>van</strong> Adam, ‘corrupt’, ‘bezoedeld’, men ‘leest er Gods<br />

rechtvaardigheid niet meer in’ – en daarom moest de Zoon komen, zonder zonde, onbezoedeld,<br />

en geboren uit een maagd, zodat hij, door zijn bloed te storten (bloed dat niét bevlekt, niét<br />

‘corrupt’ was), de duivel diens prooien kon afhandig maken.<br />

Cap. 14. Inderdaad, enkel één wezen zonder zonde kon de mensen redden: mijn Zoon.<br />

Cap. 15. De duivel heeft de mens kunnen verleiden doordat de mens de ‘voluptas’ (begeerte)<br />

leerde kennen en zich eraan overleverde; de duivel weet: mijn kracht ligt erin dat ik weet hoe<br />

mensen zich voortplanten, en daarom kan ik de mens aan mij onderwerpen; daardoor is de mens<br />

zijn geestelijke aard verloren; ik (=de stem) haat de mensen die seksueel verkeer hebben met wie<br />

ze maar willen (fornicatio), want ze verlagen zichzelf daardoor tot beesten, terwijl ze hun eigen<br />

eer en rationele aard verloochenen.<br />

Thema: bloedverwantschap/huwelijk<br />

Cap. 16 en 17. De mens mag niet huwen met een bloedverwante, en dit in overeenstemming met<br />

de verordeningen <strong>van</strong> de Kerk (zie hoger; zal deel uitmaken <strong>van</strong> bepalingen <strong>van</strong> het IVde<br />

Lateraans Concilie).<br />

Cap. 18. In het OT waren huwelijken tussen bloedverwanten toegestaan; dat was nodig om de<br />

banden tussen de stammen aan te halen, zegt de ‘stem’; nu echter is de Zoon <strong>van</strong> God in een<br />

heilige band, in het bijzonder via het doopsel, verbonden met de Kerk, en zijn alle huwelijken<br />

met een bepaalde graad <strong>van</strong> bloedverwantschap verboden.<br />

Cap. 19. Wanneer de man volwassen is, is ook zijn zaad vruchtbaar; dan pas mag hij, binnen het<br />

kader voorgeschreven door de kerk, een vrouw zoeken, <strong>van</strong> dezelfde leeftijd en met wie hij zijn<br />

zaad kan vermengen om een nalatenschap te scheppen.<br />

Cap 20. De man, die de volwassen leeftijd nog niet bereikt heeft, mag zijn zaad niet verspillen of<br />

uitstorten in wellust; wanneer hij volwassen is, moet hij een vrouw zoeken en zijn zaad op het<br />

hare uitstorten om kinderen te maken. Dat mag hij niet doen wanneer de vrouw verzwakt is<br />

wegens haar regels; anderzijds mag een vrouw tijdens haar menstruatie wel degelijk de kerk<br />

betreden, iets wat voorheen, onder het oude verbond, verboden was.<br />

Cap. 21. Wanneer een vrouw bevallen is, mag ze gedurende een bepaalde tijd geen kerk<br />

binnentreden; net zomin mag dat een maagd doen die door een man is ‘bezoedeld’ (onduidelijk<br />

of het hier betreft: een maagd binnen een monastieke orde, of een vrouw die binnen het huwelijk<br />

voor het eerst seksueel verkeer heeft; de laatste zin: ‘voor haar echtgenoot’, zou evengoed op een<br />

concrete echtgenoot als op Christus kunnen slaan).<br />

Cap. 22 - 23. De stem verbiedt dat een man seks heeft met een zwangere vrouw.<br />

<br />

73


Cap. 24-25. De stem looft de virginitas<br />

Daarop volgen enkele capitula die de uitlegging <strong>van</strong> het visioen (zoals hoger aangegeven)<br />

voortzetten; een vijftal andere stukjes, gevolgd door een lofzang op de deugden humilitas en<br />

caritas.<br />

… en het visioen is rond.<br />

Conclusie<br />

Kortom: Scivias I,2: kort, beeldend, enigmatisch visioen stricto sensu.<br />

Uitleg <strong>van</strong> de Scivias I,2, meer bepaald de eerste interpretatielaag: het gaat om het verhaal <strong>van</strong> de<br />

val <strong>van</strong> Adam; <strong>van</strong> het begin <strong>van</strong> het kwaad; <strong>van</strong> het begin <strong>van</strong> het onevenwicht in de schepping.<br />

Scivias I,2: tweede interpretatielaag: commentaren die weinig uitstaans hebben met het visioen<br />

stricto sensu, tenzij in hoofde <strong>van</strong> de ‘stem’, en zeker in hoofde <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong> <strong>van</strong> <strong>Bingen</strong>. Het<br />

gaat immers bepaald om het kwaad dat (te oordelen naar de commentaren) vooral het kwaad is<br />

voortkomend uit het seksuele en dat in vaste banen moet geleid worden door de door de kerk<br />

sinds kort opgelegde vormen <strong>van</strong> het huwelijk (Wie mogen huwen? In welke graad <strong>van</strong><br />

bloedverwantschap? Op welke leeftijd? Men mag niet scheiden, tenzij bij welbepaalde<br />

voorwaarden. Geen overspel, geen fornicatio. Huwelijk is een sacrament, dat enkel door de Kerk,<br />

en onder heel specifieke voorwaarden kan ontbonden worden; het is liefde, maar ook copulatio<br />

voornamelijk met het oog op procreatio.)<br />

Diepere link tussen visioen, eerste interpretatie, tweede interpretatie: er was ooit een plek <strong>van</strong><br />

helderheid; die is bezoedeld, door een ‘vlek’; die plek moeten we terugvinden, via de plek <strong>van</strong><br />

helderheid die behouden bleef; de kerk is zo’n plek, moet zo’n plek worden: er mag geen<br />

bezoedeling meer zijn, en geen overschrijding <strong>van</strong> Gods geboden en verboden: daar moet de<br />

Kerk voor zorgen, en dat doet ze door haar verordeningen omtrent bijvoorbeeld zij die huwen: zij<br />

moeten zonder bezoedeling leven, volgens de geboden <strong>van</strong> God – en idem voor zij die nog niet<br />

gehuwd zijn. We moeten af <strong>van</strong> de bezoedeling – dàt alleen kan de macht <strong>van</strong> de duisternis<br />

afstoppen; dan alleen kan de gevallen mens weer opstaan, kan de bezoedeling <strong>van</strong> het licht door<br />

de duisternis ongedaan gemaakt worden.<br />

Helderheid versus bezoedeling. Een vlek – die moet uitgewist worden. En dat kan enkel door de<br />

Kerk, en door alle vormen <strong>van</strong> seksuele, niet sacramenteel-gesanctioneerde bevlekking, te<br />

verbieden.<br />

Er is een afstand tussen:<br />

- het visioen stricto sensu en de zin-voor-zin-uitlegging er<strong>van</strong> (eerste deel <strong>van</strong> de commentaar)<br />

- het visioen stricto sensu en de bijkomende uitleg er<strong>van</strong> (handelend over specifieke themata<br />

passend binnen de Gregoriaanse hervorming, met op de achtergrond: verlangen naar terugkeer<br />

<strong>van</strong> helderheid, afschuw <strong>van</strong> en uitroeiing <strong>van</strong> de ‘vlek’, de bezoedeling, die seksueel wordt<br />

<br />

74


opgevat en enerzijds slaat op seksueel verkeer tussen man en vrouw, met het zaad als ‘motief’ en<br />

anderzijds op de vrouw als bezoedelde met als ‘motief’ haar bloed, bv. wanneer ze menstrueert;<br />

tweede deel <strong>van</strong> het commentaar)<br />

Maar er zit een logica achter: de logica <strong>van</strong> het zondevalverhaal: ontucht – inzonderheid<br />

overschrijding <strong>van</strong> de bepalingen omtrent seksualiteit, zowel in het aards paradijs (de vroegere<br />

‘hemel’) als in de huidige tijd (de tijd <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong>) - is zonde, bezoedeling. Dat veroorzaakt<br />

val, duisternis. Dus bezoedeling moet uitgeroeid worden. Dan pas kan de oorspronkelijke<br />

‘hemel’ hersteld worden; en dit gebeurt in concreto door de verzuchtingen <strong>van</strong> de Gregoriaanse<br />

hervorming toe te passen. Dat is de logica <strong>van</strong> het hele visioen, <strong>van</strong> visioen stricto sensu tot en<br />

met de twee soorten commentaar die erop volgen.<br />

In Scivias II,6 wordt op dezelfde uitgebreide manier – bijna zeventig bladzijden lang in de<br />

uitgave <strong>van</strong> CC CM, overeenkomend met vijfentachtig hoofdstukjes – ingegaan op de<br />

voorwaarden die nodig zijn om op eervolle wijze (d.i. ‘onbezoedeld’) het sacrament <strong>van</strong> de<br />

eucharistie te vieren. Paragrafen 62 tot 79 handelen uitsluitend over de seksualiteit <strong>van</strong> de<br />

celebrant. Zie verder: Scivias II,6, waar ik een korte samenvatting geef <strong>van</strong> die commentaren.<br />

Als we dan deze commentaar en die <strong>van</strong> Scivias II,6 samenvoegen, en opmerken dat dit vrijwel<br />

de langste commentaren zijn binnen de Scivias, kunnen we niet anders besluiten dan dat deze<br />

‘onbezoedeldheid’ <strong>van</strong> de wereld, inzonderheid <strong>van</strong> de clerus, één <strong>van</strong> de hoofdbekommernissen<br />

is <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong>, binnen haar al opvallende bekommernis voor de Gregoriaanse hervorming.<br />

SCIVIAS, Visioen I,3 (wereld-ei)<br />

De tekst <strong>van</strong> het visioen stricto sensu<br />

Nadien zag ik een bijzonder groot, rond en duister instrumentum dat leek op een ei, dat naar<br />

boven toe nauw toeliep en in het midden breed was en weer ingeperkt werd naar beneden toe.<br />

Aan de buitenkant er<strong>van</strong> liep er een helder vuur omheen, waaronder zich als het ware een<br />

donkere huid bevond. En in dat vuur bevond zich een bol <strong>van</strong> roodgloeiend vuur, een vuur dat<br />

zo’n geweldige gloed verspreidde dat het hele instrumentum erdoor verlicht werd, en boven deze<br />

bol bevonden zich drie hemellichamen op rij die op hun beurt deze bol in toom hielden, zodat hij<br />

niet zou vallen.<br />

En deze bol verhief zich een beetje, en er vloeide meer vuur in, zodat hij zijn vlammen nog<br />

wijder deed uitslaan, en daalde dan weer een stukje naar beneden, zodat hem meer koude<br />

tegemoet kwam, zodat hij zijn vlammen, mede door de koude, een stukje weer terugtrok.<br />

Maar ook uit het vuur dat datzelfde instrumentum omgaf vertrok een zekere luchtstroom met zijn<br />

eigen draaikolken, en <strong>van</strong>uit die huid die zich onder dat vuur bevond vertrok nog een andere<br />

windstroom met zijn eigen draaikolken die zich her en der in datzelfde instrument verspreidden.<br />

<br />

75


En in diezelfde huid was er een dusdanig duister vuur dat zo schrikwekkend was dat ik er niet<br />

kon naar kijken; dat vuur beukte tegen die huid aan met al het geweld dat het bezat en kraakte<br />

<strong>van</strong> het geluid, <strong>van</strong> de onweren, <strong>van</strong> de allerscherpste grote en kleine stenen. En terwijl het<br />

gesnerp <strong>van</strong> dat vuur almaar toenam, werden dat heldere vuur en de winden en de lucht in<br />

beweging gebracht, op zo’n manier dat de flikkeringen en blikseminslagen het geluid <strong>van</strong> het<br />

vuur voorafgingen; want dat vuur voelde als eerste de beroering <strong>van</strong> dat geluid in zich aan.<br />

Maar onder diezelfde huid bevond zich een allerzuiverste etherlaag, waaronder zich geen enkele<br />

huid meer bevond, en waarin ik eveneens een reusachtige bol <strong>van</strong> gloeiend vuur zag, met<br />

daarboven twee op een rij geplaatste lichtbronnen (of: hemellichamen), welke deze bol in<br />

evenwicht hielden zodat hij niet uit koers zou gaan. En, verspreid over diezelfde luchtlaag zag ik<br />

vele, heldere hemellichamen waarin deze bol, die nu en dan voor een stukje leegliep, zijn<br />

helderheid verspreidde; en deze bol, die nu en dan onder de hoger genoemde rode vuurbol liep<br />

en <strong>van</strong> hem opnieuw zijn vlammen verkreeg, blies die telkens opnieuw uit in deze<br />

hemellichamen.<br />

Maar <strong>van</strong>uit de luchtlaag zelf verspreidde zich ook een eigen wind met zijn windwervelingen die<br />

zich uitzette in het hele instrumentum waarover ik het heb.<br />

Onder deze etherlaag zag ik waterrijke lucht waaronder zich een witte huid bevond, en deze<br />

lucht, die zich her en der verspreidde, verleende aan dat gehele instrumentum zijn vocht.<br />

En wanneer deze lucht zich nu en dan plotseling samentrok, liet het met luid gedruis een<br />

plotselinge regenbui vallen, en wanneer het zich zachtjes verspreidde, liet het een zacht<br />

klinkende motregen neervallen. Maar ook uit die lucht vertrok een wind met zijn eigen<br />

wervelingen die zich over dat hele instrumentum verspreidde.<br />

En in het midden <strong>van</strong> al deze elementen bevond zich een gigantische zandachtige bol, welke<br />

door de voornoemde elementen op zodanige wijze omgeven was, dat hij noch in de ene noch in<br />

de andere richting kon wegvallen. Maar wanneer nu en dan deze elementen met de erbij horende<br />

winden tegen elkaar aanbotsten, deden ze deze bol door hun geweld een weinig bewegen.<br />

En ik zag tussen het noorden en het oosten iets dat leek op een geweldige berg, die naar het<br />

noorden toe heel donker was en naar het oosten toe heel lichtgevend was, en wel zo, dat de<br />

duisternis het licht niet kon bereiken en het licht de duisternis niet kon bereiken.<br />

En ik hoorde opnieuw een stem uit de hemel die me zei:...<br />

(vertaling op basis <strong>van</strong> de tekst in CC CM 93, 40-41)<br />

<br />

76


77


Moderne interpretaties: kosmos of vulva?<br />

Daarop volgt dan de ‘uitleg’, in woorden, <strong>van</strong> dit visioen. Een visioen dat de (moderne) harten<br />

sneller doet kloppen. Ik ga er uitvoerig op in, omdat men hier opnieuw een voorbeeld aantreft<br />

<strong>van</strong> hoe men <strong>Hildegard</strong>s visioenen kan interpreteren zoals men wil. Op voorwaarde althans dat<br />

men zijn eigen interpretatie laat voorgaan op wat er letterlijk staat, zowel in het visioen op zich<br />

als in het commentaar bij het visioen.<br />

Waar Lachèze, in de negentiende eeuw, hier een kosmisch visioen ziet – het gaat om de<br />

humores, elementen, winden en windrichtingen, en om hemellichamen en het firmament,<br />

conform de middeleeuwse visie op de kosmos -, ziet Etty Mulder hierin niet alleen een<br />

‘kosmisch ei’, zoals dat toen ook in andere kosmologische teksten voorkwam, maar ook een<br />

vulva.<br />

Kortom, een ‘instrumentum’ dat een vulva is. Men kan zich de vraag stellen of Etty Mulder dit<br />

zo had gezien indien men de bijhorende miniatuur in de Rupertsbergercodes niet had gekend.<br />

Die afbeelding bevestigt de intuïtie <strong>van</strong> Etty Mulder; maar zonder die afbeelding leent het door<br />

<strong>Hildegard</strong> beschreven visioen zich niet makkelijk tot dit soort interpretatie. Dat is trouwens ook<br />

duidelijk afleesbaar uit wat Etty Mulder er zelf over schrijft:<br />

'De oergedaante <strong>van</strong> het eerste kosmosbeeld (namelijk uit Scivias I,3, BT) wekt echter, wanneer<br />

men het miniatuur <strong>van</strong> dit visioen bekijkt, behalve met een ei (namelijk het wereld-ei, BT) nog<br />

andere associaties. Dit beeld is niet minder archetypisch dan de eivorm, en als oerbeeld <strong>van</strong> de<br />

kosmos waarbinnen 'het al' tot ontwikkeling komt niet minder overtuigend, wanneer men het<br />

begrijpt als het vrouwelijk geslachtsorgaan. De afbeelding wekt onmiskenbaar deze indruk.'[xiv]<br />

En in een noot op blz. 82 heeft Etty Mulder het over de 'hier genoemde associatie <strong>van</strong> vulva'.<br />

Maar, nogmaals: wat indien we die miniatuur niet kenden? Zou de tekst dan die associatie<br />

oproepen; ik meen <strong>van</strong> niet. Met ‘instrumentum’ wordt bedoeld: iets dat ‘geordend’, ‘ontworpen’<br />

is, en dat verwijst dan weer naar iets wat aanleunt bij het begrip ‘kosmos’ in zijn oorspronkelijke<br />

betekenis: dat wat ‘mooi’ is, ‘perfect’, ‘aantrekkelijk’, want perfect geordend. Met andere<br />

woorden: het visioen beschrijft hoe ‘perfect de wereld in elkaar zit’. En hoe ook daar – zie het<br />

allereerste visioen <strong>van</strong> de Scivias – het ‘kwade’ binnendringt. Het gaat dus niét om een vulva.<br />

Ook de commentaar die <strong>Hildegard</strong> zélf bij haar visioen geeft (en die ik infra in extenso opneem)<br />

wijst niet in die richting.<br />

Wat echter (en hier wordt het ingewikkeld) niet uitsluit dat <strong>Hildegard</strong> wel degelijk, binnen haar<br />

visioen, een vulva zag, maar die als een 'wereld-ei' (een beeld <strong>van</strong> de ‘perfect geordende<br />

kosmos’) invulde en interpreteerde. Om hier meer over te weten moet men te rade bij mensen die<br />

werkelijk mediteren; en naar het schijnt duiken inderdaad, voor wie begint te mediteren, vaak<br />

eerst seksueel geladen beelden op.<br />

Beelden die verrassend zijn, net omdat men andere beelden verwacht; maar die dan weer heel<br />

<strong>van</strong>zelfsprekend zijn want ze zijn, zoals Jung althans aangeeft, zogenaamde 'archetypen'. En<br />

<br />

78


Jung gaat dan nog een stapje verder door te stellen dat net die op het eerste zicht niet-spirituele<br />

beelden wel degelijk, ondanks hun apert seksuele lading, een verborgen spirituele betekenis<br />

kunnen hebben. Maar zo belanden we in de sfeer <strong>van</strong> de moderne 'commentaren' op <strong>Hildegard</strong>,<br />

die beslist boeiend en instructief kunnen zijn, maar peilen naar haar persoonlijkheid, of naar haar<br />

psychologie (aansluitend bij wat ik de ‘minimalistische’ visie noem) - terwijl zijzelf, met haar<br />

visioenenboek, een ander doel voor ogen had: het vrijgeven <strong>van</strong> haar schouwingen, en <strong>van</strong> de<br />

interpretaties die zijzelf er<strong>van</strong> meende gekregen te hebben.<br />

Men kan ook verder analyseren, en bijvoorbeeld te rade gaan bij Ken Wilber, die uitgebreid<br />

stilstaat bij de verschillende stadia <strong>van</strong> meditatie en contemplatie en Jung kapittelt om z’n al te<br />

snelle, makkelijke identificatie <strong>van</strong> zowat alle archetypische beelden met spirituele beelden. Dan<br />

wordt het zaak om na te gaan, aan de hand <strong>van</strong> eigen (meditatie/contemplatieve) ervaringen, en<br />

gegidst door iemand die weet (of meent te weten) in welke stadia <strong>van</strong> de spirituele groei én de<br />

groei in meditatie, en de verschillende stadia <strong>van</strong> verinnerlijking, welke beelden opdoemen, uit te<br />

maken wat de mogelijke betekenis <strong>van</strong> dit beeld is, en in hoeverre het werkelijk aan een<br />

kosmisch visioen beantwoordt, m.a.w. in hoeverre het echt om een ‘spiritueel visioen’ gaat, dan<br />

wel om een visioen dat nog altijd uit het eigen ‘ego’ vertrekt, maar verkeerdelijk als spiritueel<br />

wordt geïnterpreteerd.[xv]<br />

Maar dat weet ik dus niet. Ik ben geen expert in meditatie. Ik ben geen goeroe, geen saddhi, geen<br />

swami, geen shri en ook geen pandit, althans niet in dit leven. En ik hou me voorlopig aan wat ik<br />

lees, aan de tekst zélf: <strong>Hildegard</strong>s interpretatie staat hier voorop, niet de mijne.<br />

Worsteling met het vrouw-beeld: poging tot persoonlijke interpretatie<br />

Toch opent dit beeld, indien we dan toch voortgaan op de associatie die de afbeelding er<strong>van</strong><br />

oproept, de weg naar een mogelijk wat persoonlijker interpretatie <strong>van</strong> de Scivias, in het bijzonder<br />

boek I, en bij uitbreiding ook de andere boeken. Degenen die deze interpretatie nu nog niet<br />

willen lezen, raad ik aan eerst de rest <strong>van</strong> de Scivias I te lezen, en als het kan zelfs zowel Scivias<br />

I en II, en dan dit stukje te lezen; dan zal alles duidelijk worden: want al wat ik hier schrijf is<br />

gebaseerd op de aandachtige, ontzettend trage lectuur <strong>van</strong> deze boeken <strong>van</strong> de Scivias.<br />

Goed dus: een poging tot – moderne, beperkte, persoonlijke – interpretatie.<br />

De analyse komt hierop neer: het onbepaalde aspect <strong>van</strong> de visioenen stricto sensu is<br />

overheersend; het zijn ‘echt’ amorfe beelden – en indien ik dan toch minimalistisch interpreteer<br />

(tja, ik kan het niet laten), durf ik, ongelovige en indoctus die ik ben, het volgende voorstellen:<br />

<strong>Hildegard</strong> ziet een man (God, Christus) die haar aanspraken op visionaire gaven legitimeert,<br />

ondanks het feit dat ze (slechts) een vrouw is (Scivias I,1); ze ziet een beeld <strong>van</strong> hoe de<br />

duisternis het licht belaagt en voorgoed het evenwicht <strong>van</strong> de elementen verstoort, en in de<br />

commentaren wordt duidelijk dat de vrouw als mede-schuldige aan dit drama wordt beschouwd<br />

(Scivias I, 2); ze ziet een beeld <strong>van</strong> de kosmos, dat – zo heeft de miniaturist(e) dat al aangevoeld,<br />

al kan het evengoed zijn dat ze haar eigen innerlijke beelden projecteert op het beeld <strong>van</strong> het<br />

wereld-ei - frappante overeenkomsten vertoont met een vrouwelijk geslachtsdeel; als reden<br />

hier<strong>van</strong> zou men kunnen aanvoeren: het ‘vrouwelijke’ in <strong>Hildegard</strong> komt in opstand tegen de<br />

‘slechte’ rol die de vrouw in het christelijke heilsverhaal speelt en die ze in het tweede visioen<br />

<br />

79


eklemtoond heeft; hoe dat juist gebeurt (compensatie, overdracht of nog een andere technische<br />

term?) is voer voor dieptepsychologen en jungianen (Scivias I,3); <strong>Hildegard</strong> ziet in het volgende<br />

visioen (Scivias I,4) een grote, heilvolle rol voor de vrouw weggelegd die bevrucht raakt met een<br />

‘bol’ (die staat voor de menselijke ziel) en in haar commentaar lijkt ze – zijdelings althans, zie de<br />

commentaar bij dat visioen - deze figuur te associëren met Maria die Christus baarde: ze<br />

sublimeert haar eigen maagdelijkheid door zich in te schrijven in de rol <strong>van</strong> de maagdelijke<br />

vrouw bij uitstek die, maagd zijnde en blijvende, toch de ‘verlosser’ <strong>van</strong> het kwaad ter wereld<br />

heeft gebracht, via een mysterieuze bevruchting <strong>van</strong> de Heilige Geest; daarna ziet ze, in het<br />

daarop volgende visioen (Scivias I,5) de Synagoge, weerom een vrouw, die, hoewel ze blind<br />

blijft voor de openbaring <strong>van</strong> de ware verlossingsleer in Christus, niettemin de grondlegster en<br />

voorgangster is <strong>van</strong> de Kerk.<br />

Daardoor – door de introductie <strong>van</strong> de vrouw als ‘positieve’ waarde (scheppende kracht in<br />

Scivias I,3; voorloopster <strong>van</strong> de Kerk in de gestalte <strong>van</strong> de Synagoge in Scivias I,5 – en dit als<br />

‘maagd’ - kan het negatieve beeld <strong>van</strong> de vrouw, zoals geportretteerd in Scivias I,2, én door de<br />

inpassing (binnen de commentaren) <strong>van</strong> alle seksualiteit binnen de kerkelijke verordeningen<br />

kaderend binnen de Gregoriaanse hervorming, die als doel hebben een ‘geestelijke wereld’ op te<br />

bouwen, bijgesteld worden; is er een evenwicht bereikt; is voorlopig de strijd tussen goed en<br />

kwaad, tussen man en vrouw, tussen geest en materie, ziel en seksueel verkeer, om het hard te<br />

stellen, beslecht: de kosmische rondgang, <strong>van</strong> ontstaan tot vergeestelijking <strong>van</strong> de kosmos, en die<br />

in grote mate gekleurd werd door de tegenstrijdige beelden <strong>van</strong> de vrouw (negatief; en steeds<br />

positiever), en, in filigraan, en dat is vooral afleesbaar uit de commentaren, de strijd tegen<br />

lichamelijkheid en seksualiteit, is beëindigd; als de wereld aldus ‘evolueert’, indien de vrouw,<br />

ondanks haar onwaardigheid (Scivias I,1), en ondanks het feit dat ze mee aan de basis ligt <strong>van</strong> de<br />

val <strong>van</strong> de mens (Scivias I,2), meewerkt aan het heilsplan, door een kuis (in casu: maagdelijk)<br />

leven na te streven, samen met de hele clerus (Scivias I,3), door gelovige zielen, zoals de<br />

Synagoge eerder deed en zoals nu enkel nog de Kerk dat doet – want zij als enige aanvaardt de<br />

menswording <strong>van</strong> Christus - (I,5), en ook samen met de leken, die afzien <strong>van</strong> hun ongebreideld<br />

seksueel leven en zich schikken naar de verordeningen <strong>van</strong> de kerk inzake huwelijk – dàn kan<br />

het heilswerk volbracht worden.<br />

Dan is voor <strong>Hildegard</strong> (op het onbewuste én bewuste niveau) alles gezegd: er is een balans<br />

bereikt; ze mag vrouw zijn; ze weet hoe ze én vrouw én maagd kan zijn én deelnemen aan het<br />

goddelijk heilsplan; het persoonlijke probleem – de worsteling met het vrouw-zijn, én met de<br />

seksualiteit - is opgelost, en tegelijk is een eerste schets gegeven (via de beelden én de<br />

commentaren) <strong>van</strong> hoe een ideale wereld kan ontstaan: door inpassing <strong>van</strong> seksuele lust binnen<br />

het huwelijk, maar beter nog door: onthouding, door maagdelijkheid; daardoor ontstaat opnieuw<br />

een zuivere, lichtende, heldere geestelijke wereld, de wereld zoals die was ‘in den beginne’. De<br />

kosmos heeft zijn oorspronkelijke glans en luister teruggevonden; die zuivere, kosmische,<br />

vergeestelijkte wereld was het beginpunt; hij is ook het einddoel; <strong>Hildegard</strong> kan erheen; meer<br />

nog: ze heeft, samen met de vergeestelijkte clerus, een voorbeeldfunctie; en ook de wereld weet<br />

hoe hij erheen kan; de kosmos heeft de weg naar zijn oorspronkelijke evenwicht hervonden, en<br />

dus is voor <strong>Hildegard</strong> de visioenenreeks afgerond (Scivias I,6).<br />

Het verrast me dat ik dergelijke uitleg bij geen enkele <strong>Hildegard</strong>-commentator heb aangetroffen.<br />

Indien men dan toch de archetypische weg wil inslaan, dringt zo’n interpretatie zich op. Maar<br />

<br />

80


men ziet die niet, omdat men alleen de ‘feministische’ <strong>Hildegard</strong> wil zien. Men wil niet zien en<br />

lezen wat er staat. Dit is een benadering <strong>van</strong> de visioenen gebaseerd op een heel eenvoudige<br />

houding: men leest eerst wat er staat; en stelt zich nadien (maar niet eerder, nog voor men iets<br />

gelezen heeft) vragen over de interactie tussen wat <strong>Hildegard</strong> werkelijk ziet en beweert te zien,<br />

werkelijk wil zeggen en denkt te moeten zeggen. En daardoor komt de gelaagdheid <strong>van</strong> de<br />

visioenen tot uiting – en de gelaagdheid in <strong>Hildegard</strong>s denken. Een gelaagdheid die zich<br />

overduidelijk uit in de afstand tussen het visioen zélf en de commentaar die verondersteld wordt<br />

het visioen te verhelderen.<br />

En om maar meteen die interpretatie verder te zetten: deze visioenen <strong>van</strong> het eerste boek <strong>van</strong> de<br />

Scivias zijn wellicht (wat de visioenen <strong>van</strong> de Scivias betreft) en louter wat de visioenen stricto<br />

sensu betreft, de meest a-rationele, spontane, ongecensureerde <strong>van</strong> al haar visioenen; maar dat<br />

bevalt <strong>Hildegard</strong> niet. Ze rationaliseert de visioenen al in de commentaren; ze herneemt de hele<br />

visioenenreeks, maar gedetailleerder, in de twee volgende visioenenboeken <strong>van</strong> de Scivias. Ze<br />

concretiseert ze, door ze volledig te doen samenvallen met de in haar ogen werkelijk gebeurende<br />

en moetende gebeuren heilsgeschiedenis, en door er ook alle bijhorende elementen, die in het<br />

eerste boek <strong>van</strong> de Scivias ontbraken of onvoldoende aan bod kwamen, namelijk de theologische<br />

en sacramentele kwesties, in te betrekken.<br />

Vandaar dat het tweede boek <strong>van</strong> de Scivias over de Drie-eenheid handelt; over de sacramenten<br />

<strong>van</strong> de kerk; over de strijd met de Antichrist. En in het derde visioenenboek wordt nog een ander<br />

element opgenomen, dat in haar ogen niet sterk genoeg beklemtoond werd in de vorige boeken<br />

<strong>van</strong> de Scivias: de deugden, en het oude testament, en de nauwe samenhang tussen het oude en<br />

nieuwe testament, die beiden deel uitmaken <strong>van</strong> de christelijke heilsgeschiedenis: ze vormen de<br />

fundamenten <strong>van</strong> de Kerk, die op haar beurt volledig ‘opgebouwd’ moet worden, op ‘hervormde’<br />

leest (namelijk die <strong>van</strong> de Gregoriaanse hervorming) vooraleer Christus de strijd kan aanbinden<br />

met de Antichrist; waarna het einde der tijden intreedt.<br />

Dan pas – na de bijkomende aanvullingen in Scivias II en III, is de héle visioenenreeks afgerond:<br />

het hele heilsverhaal is drie keer op rij verteld, telkens met andere accenten; het is, zoals ik<br />

eerder zei, telkens opnieuw een ‘kosmisch’ verhaal, het christelijke eschatologische verhaal: een<br />

verhaal met een begin en een einddoel; een verhaal dat telkens start <strong>van</strong>af de schepping, en<br />

verder loopt over paradijs, paradijsval, Synagoge, Menswording en Kerk, tot het einde der tijden,<br />

en dit binnen elk visioenenboek <strong>van</strong> de Scivias.<br />

Maar pas op het einde <strong>van</strong> de hele Scivias zijn alle elementen <strong>van</strong> dit heilsverhaal uitvoerig en<br />

voldoende aan bod gekomen, en is een volledig, exhaustief ‘tractaat’, met hier en daar de allures<br />

<strong>van</strong> een preek (zie de vele monologen <strong>van</strong> de ‘stem’) geschreven over hoe de wereld was, is, en<br />

moet worden, onder leiding <strong>van</strong> de Kerk, en volgens de beginselen <strong>van</strong> de Gregoriaanse<br />

hervorming.<br />

We staan, eens dit werk afgerond is – en een taak geworden is, die veraf staat <strong>van</strong> de intuïtieve<br />

visioenen in het begin – voor een eveneens afgerond, grondig overdacht, gepland, systematisch<br />

werk, wat zich vooral uit in de opbouw <strong>van</strong> het tweede en derde boek <strong>van</strong> de Scivias. Vandaar<br />

ook dat in die boeken de visioenen stricto sensu zo gedetailleerd zijn, dat men moeite heeft om<br />

aan te nemen dat dit werkelijk visioenbeelden zijn; het lijkt er eerder op dat, als er al<br />

<br />

81


visioenbeelden waren, ze door <strong>Hildegard</strong>, <strong>van</strong>uit haar eigen bekommernis, meteen met details<br />

werden opgevuld om ‘juist’ te zijn, en alle aspecten <strong>van</strong> de latere commentaar te kunnen<br />

inleiden. Of, nog erger: dat ze eerder <strong>van</strong>uit de commentaar heeft gewerkt en <strong>van</strong> daaruit de<br />

visioenbeelden heeft aangepast. Intuïtief, creatief werk wordt een verplicht werk <strong>van</strong> lange adem,<br />

waarin geen enkel detail onvermeld gelaten mag worden.<br />

Nog anders gezegd: het eerste visioenenboek is klaar; het levert <strong>Hildegard</strong> persoonlijke<br />

voldoening op: de spanning waarmee ze worstelde is opgelost. Maar men kan zich voorstellen<br />

dat <strong>Hildegard</strong> na verloop <strong>van</strong> tijd ontevreden was over het eerste visioenenboek; had ze niet<br />

teveel elementen onvermeld gelaten? Er ontbrak iets aan dat visioenenboek. Wat? Ze mediteerde<br />

over die andere elementen: de noodzaak <strong>van</strong> het geloven in, en toepassen <strong>van</strong> de sacramenten; de<br />

noodzaak <strong>van</strong> ‘kuisheid’, ‘maagdelijkheid’ binnen de clerus; de dreigende komst <strong>van</strong> de<br />

Antichrist; thema’s die haar nauw aan het hart lagen en die ze dan ook, inderdaad, in visioenen<br />

aan haar verschenen en die ze te zien kreeg en uitgelegd kreeg. Het gericht zoeken, peilen,<br />

mediteren en passief ‘schouwen’ gaan hand in hand – het ‘bezig zijn’ met bepaalde vragen, het<br />

‘zoeken naar antwoorden’, levert de antwoorden op.<br />

Enkel in het eerste visioenenboek ziet men een visionaire die niet eens weet wat ze juist ziet<br />

noch waarom – en wat ze ziet met moeite verklaard krijgt. In het tweede visioenenboek heeft de<br />

meditatie, het ‘denken aan’ al een raamwerk, een kader opgeleverd: de visioenen zullen handelen<br />

over de sacramenten; en dus focust het tweede visioenenboek zogoed als uitsluitend op de<br />

sacramenten, en dit op een nauwkeurige, geordende manier, zoals men kan aflezen uit de<br />

structuur <strong>van</strong> het visioenenboek, waarin de voor <strong>Hildegard</strong> belangrijke sacramenten één voor één<br />

worden besproken (en daarin vervult de vrouw – Ecclesia – weerom een prominente rol).<br />

Weerom kan de ‘vrouw’ (ditkeer in de vele gestalten <strong>van</strong> ‘deugden’ en als ‘Kerk’) een mooie rol<br />

vervullen in het derde visioenenboek. Maar naar het einde <strong>van</strong> het derde visioenenboek dringt<br />

echter de tweestrijd man/vrouw, die voorlopig was beslecht in het eerste visioenenboek, zich<br />

weer in alle hevigheid op: dat levert dan de brutale, hallucinante beelden op <strong>van</strong> een Ecclesia<br />

(Kerk, vrouwelijk) die in een laatste gevecht met de Antichrist haar eigen genitaliën inzet – en<br />

verliest (zie de tekst <strong>van</strong> en het commentaar bij Scivias III,10 en 11). Het ‘kwaad’ zit in de Kerk<br />

zelf: het is haar seksualiteit (of, vriendelijker uitgedrukt, haar concupiscentia carnalis). Dat is de<br />

laatste en belangrijkste ‘ondeugd’ die moet bestreden worden voor de Kerk zichzelf kan zijn,<br />

voor de vrouw haar rol kan vervullen binnen de Kerk en voor het einde der tijden kan aanbreken,<br />

het ‘hemels Jeruzalem’ hersteld is. Dan pas is de Kerk ‘maagd’ – en klaar om te vergeestelijken,<br />

samen met de hele samenleving die ze baart, opvoedt, tot vergeestelijking brengt.<br />

De volgehouden structurering <strong>van</strong> het tweede en derde visioenenboek <strong>van</strong> de Scivias, de vele<br />

lofzangen op maagdelijkheid, de herhaalde aanvallen op de seksualiteit <strong>van</strong> de clerus<br />

(inzonderheid in Scivias II,6), de rationalisering <strong>van</strong> haar visioenen hebben <strong>Hildegard</strong>s<br />

problematische verhouding met haar eigen seksualiteit niet kunnen verdringen; ze treedt opnieuw<br />

– op het einde <strong>van</strong> Scivias III - naar voren in de beelden <strong>van</strong> de Kerk, die door haar seksualiteit<br />

getekend is en verplicht wordt die op te geven eer ze zich met Christus kan verenigen.<br />

Toegepast op <strong>Hildegard</strong> zélf: als maagd kan ze, binnen het kloosterleven, meewerken aan de<br />

bouw <strong>van</strong> het ‘hemels Jeruzalem’. Maar om maagd te zijn moet alle seksuele aandrang radicaal<br />

<br />

82


uitgeroeid worden; en dat gebeurt, tegen het einde <strong>van</strong> Scivias III aan, in de figuur <strong>van</strong> de Kerk.,<br />

die als het ware, al is ze een vrouw, ‘gecastreerd wordt’, d.i. ontdaan <strong>van</strong> haar seksualiteit.<br />

Waarna, conform de sjablonen <strong>van</strong> het apocalyps-verhaal, een volmaakt seksloos mystiek<br />

huwelijk kan plaatsvinden tussen de Kerk (vrouw) en Christus (man) en het einde der tijden<br />

begint. Dan pas is <strong>Hildegard</strong> ook persoonlijk opgenomen in het heilsplan.<br />

Weerom dus, ook hier, als we onze minimalistische interpretatie volhouden: worsteling <strong>van</strong><br />

<strong>Hildegard</strong> met het (eigen) vrouwelijke aspect, meer bepaald het seksuele – dat definitief wordt<br />

opgegeven, en geïdentificeerd met het kwaad. Het kwaad dat binnen de Kerk zit: haar<br />

seksualiteit, namelijk de <strong>van</strong>zelfsprekenheid waarmee de clerus in ontucht leeft. Seksualiteit die<br />

vernietigd moet worden om <strong>Hildegard</strong> als vrouw volwaardig te laten deelnemen aan het heilsplan<br />

én de Gregoriaanse hervorming. En hetzelfde geldt voor de Kerk. Maar dat inzicht bereikt ze pas<br />

na alle jaren zoeken – na het tien jaar lang lang neerschrijven <strong>van</strong> de Scivias. Na jarenlang<br />

rationaliseren, verdringen, onderdrukken <strong>van</strong> haar eigen seksualiteit, op zo’n wijze dat het haast<br />

lijkt alsof ze, wanneer ze tegen de ‘slechte’ clerus fulmineert, eigenlijk tegen haar eigen<br />

onderdrukte verlangens fulmineert.<br />

Als we hieraan dan nog alle in de Scivias voorkomende commentaren toevoegen die hetzij<br />

vrouwonvriendelijk zijn, hetzij uitgebreid de lof zingen <strong>van</strong> het maagd-zijn, hetzij met een haast<br />

ziekelijke nauwkeurigheid alle vleselijke lusten <strong>van</strong> de leken of <strong>van</strong> de clerus opsommen (om ze<br />

te veroordelen, dat wel), kan men nog moeilijk volhouden dat <strong>Hildegard</strong> <strong>van</strong> <strong>Bingen</strong> ‘fier’ was<br />

om ‘vrouw’ te zijn, laat staan haar ‘plaats opeiste als vrouw’, en al helemaal niet dat ze<br />

complexloos over seksualiteit schrijft. Integendeel, het vrouw-zijn wordt als problematisch<br />

ervaren, levert ambigüe beelden op (en één er<strong>van</strong> zou de kosmos als ‘vulva’ kunnen zijn), en de<br />

erbij horende seksualiteit wordt afgewezen; ze doemt op, op het onbewuste niveau, en wordt op<br />

het bewuste niveau, meer bepaald in de commentaren, weggeredeneerd (zo bijvoorbeeld, zou het<br />

kunnen gebeurd zijn in Scivias I,3); ze wordt ondergesneeuwd onder de wil om het heilsplan uit<br />

te tekenen op visionaire leest in Scivas Ii en III; en ten slotte wordt ze geïdentificeerd met het<br />

kwade, dat wat bestreden, verbannen, vernietigd moet worden om ‘Gods rijk op aarde’ en het<br />

‘hemels Jeruzalem’ in het hiernamaals te realiseren.<br />

Vrouwonvriendelijk<br />

Men kan opwerpen dat <strong>Hildegard</strong> in sommige andere werken met een naar onze normen<br />

verrassende, zoniet choquerende openhartigheid de voortplanting, de vrouwelijkheid, de rol <strong>van</strong><br />

het lichaam beschrijft, maar dat is dan vermoed ik eerder om de lichamelijkheid voorop te stellen<br />

tegenover de katharen, die alle lichamelijkheid als ‘slecht’ en ‘des duivels’ beschouwden.<br />

Bovendien waren zo’n openhartigheid en directheid helemaal niet ongewoon bij theologen en<br />

magisters in de middeleeuwen. Het zijn eerder de zogenaamd moderne, vrijgevochten schrijvers<br />

en theologen die preuts zijn geworden.<br />

Onlichamelijkheid (althans naar buiten toe, als ‘persona’) is het waarmerk <strong>van</strong> spiritueel-zijn<br />

binnen de christelijke kerk <strong>van</strong> <strong>van</strong>daag. Daarom komt <strong>Hildegard</strong>s directheid als verrassend,<br />

zelfs choquerend over. Maar dat is de huidige perceptie; die openhartigheid, directheid was, denk<br />

ik, in <strong>Hildegard</strong>s tijd helemaal niet verrassend maar heel gewoon.<br />

<br />

83


Wat wél opvalt bij <strong>Hildegard</strong> is het verschil tussen enerzijds een promotie <strong>van</strong> lichamelijkheid,<br />

of liever: de idee dat het ‘Woord’ is ‘vleesgeworden’, en anderzijds, althans in de Scivias, een<br />

groot misprijzen, zoniet vijandigheid tegenover lichaam en seksualiteit. Nog nauwkeuriger: de<br />

seksuele verbinding <strong>van</strong> man en vrouw, door middel <strong>van</strong> het zaad, wordt op een merkwaardige<br />

manier steeds teruggebracht tot de geslachtsdaad tussen Adam en Eva, die de val <strong>van</strong> de mens<br />

hebben veroorzaakt (zo bijvoorbeeld in Scivias I,4; iets wat ik in mijn commentaar niet heb<br />

opgenomen; maar het gebeurt ook in Scivias I,2: zie mijn commentaar en de thema’s die in de<br />

commentaar bij dit visioen behandeld worden); en net uit die verbinding is het hele menselijke<br />

geslacht geboren; daardoor is alle seksualiteit ‘fout’, potentieel gevaarlijk, de bron <strong>van</strong> de<br />

verwijdering die is ontstaan tussen de mensheid en God. Het is datgene wat vermeden moet<br />

worden om los te komen <strong>van</strong> het lichaam en resoluut de weg <strong>van</strong> de vergeestelijking en<br />

verbinding met de oorspronkelijke kosmische orde in te slaan.<br />

De bevraging en het visioen<br />

Misschien zou nog nauwkeuriger kunnen worden nagegaan op welk moment <strong>Hildegard</strong> elk <strong>van</strong><br />

haar werken schrijft, zowel haar visioenenboeken als al haar andere werken: men zou er haar<br />

evolutie kunnen uit aflezen, of haar tastend zoeken naar een antwoord: wat met lichaam en<br />

seksualiteit in het licht <strong>van</strong> mijn idee dat de ultieme werkelijkheid enkel geestelijk kan zijn?<br />

Waarom toch dat lichaam, waarom moest het toch geschapen zijn, als het bestemd is om<br />

vergeestelijkt te worden? Antwoord, conform de christelijke leer: het wàs geestelijk; het zal weer<br />

geestelijk worden; ons bestaan, sinds de val <strong>van</strong> Adam, is slechts een jammerlijke omweg naar<br />

ons verloren paradijs.<br />

Men zou ook moeten overwegen dat <strong>Hildegard</strong> niet noodzakelijk <strong>van</strong>uit een visioen vertrekt dat<br />

ze becommentarieert, maar nadenkt over wat ze wil vertellen, en naar beelden zoekt die dat<br />

vertolken – en dat levert dan de visioenen stricto sensu op, die ze commentarieert. Met andere<br />

woorden: de beslissing over wat ze zal zien gaat vooraf aan wat ze zien zal.<br />

Ze geeft bijvoorbeeld zelf aan, in het Liber Divinorum Operum, dat ze, voor de uitbeelding <strong>van</strong><br />

de kosmos, het beeld <strong>van</strong> het wereld-ei, dat ze eerder gebruikte in de Scivias, liever ver<strong>van</strong>gt<br />

door het beeld <strong>van</strong> het rad, omdat het een dynamischer en waarheidsgetrouwer beeld geeft <strong>van</strong> de<br />

kosmos.[xvi]<br />

Maar, indien dat zo is: wat kwam dan eerst: het beeld <strong>van</strong> het rad, of <strong>Hildegard</strong>s verlangen een<br />

beeld te vinden dat nauwkeurig aangeeft wat ze wil vertellen? Komt het visioen stricto sensu<br />

voor de bevraging naar de betekenis er<strong>van</strong>, verklaring en de uitlegging; of is het omgekeerd: gaat<br />

de bevraging vooraf aan het visioen? Ik vermoed dat het, bij <strong>Hildegard</strong>, in de twee richtingen<br />

ging, en, naarmate ze ouder wordt, de bevraging vooraf gaat aan het visioen, en het visioen<br />

uitlokt.<br />

De spanningen in <strong>Hildegard</strong>s mentale kader: is ‘vlees’ echt zo belangrijk?<br />

Nog belangrijker is het volgende: in de Scivias staat <strong>Hildegard</strong>, in haar beschrijving <strong>van</strong> de<br />

spanningen tussen licht en donker, mannelijk en vrouwelijk, geestelijk en lichamelijk, in het<br />

<br />

84


ijzonder seksueel leven, niet zo veraf <strong>van</strong> de katharen, net zoals overigens het hele christelijke<br />

denken in die tijd dat was, en net zoals de katholieke kerk, in deze tijd, dat nog altijd is.<br />

Het ‘duistere’ wordt ontkend, of bestreden. Doel is het lichtende, zuivere, gedeseksualiseerde,<br />

eeuwige leven – ondanks alle lofzang op de lichamelijkheid, en ondanks de talloze verwijzingen<br />

naar het belang <strong>van</strong> de echte, lichamelijke, vleselijke ‘incarnatio’, de ‘vleeswording’ <strong>van</strong><br />

Christus.<br />

Het is alsof men het e<strong>van</strong>gelie enkel leest <strong>van</strong>af de Tenhemelopneming – en het oog gericht<br />

houdt op het doel <strong>van</strong> de menswording en de passie: de vergeestelijking. Het doel lijkt te zijn:<br />

herstel <strong>van</strong> het paradijselijke leven, een leven in onvergankelijkheid, eeuwigheid, en zonder<br />

besef <strong>van</strong> de eigen lichamelijkheid.<br />

Ten slotte is de ‘tijd’, de tijd <strong>van</strong> het heelal zoals we die kennen, slechts, binnen dit verhaal, een<br />

‘tussenstadium’ <strong>van</strong> paradijs naar paradijs, een jammerlijke, treurige, door onrust, ziekte, dood<br />

getekende halteplaats tussen twee plekken <strong>van</strong> spirituele zaligheid in volmaakte harmonie met<br />

Gods wil.<br />

De mens, zoals hij moest zijn, is <strong>van</strong> zijn koers afgeweken, door zijn eigen schuld (de zondeval),<br />

zijn keuze voor wat hij niet weten mocht, zijn keuze voor ongehoorzaamheid. Hij is de speelbal<br />

<strong>van</strong> een ‘boze’ kracht, die dan weer ten prooi is gevallen aan hoogmoed, de wens evenveel te<br />

zijn als zijn schepper: Lucifer. Daar moet een eind aan komen. De wereld draait verkeerd. De<br />

mens zal zijn bestemming vinden zodra hij wordt wie hij was: paradijselijk onbewust <strong>van</strong> goed<br />

en kwaad, spontaan gehoorzaam aan God, verlost <strong>van</strong> elke hoogmoed, <strong>van</strong> elk verlangen meer te<br />

weten dan hij weten kan, voorzien <strong>van</strong> een geestelijk lichaam dat hem geen schaamte en ook<br />

geen lust meer inboezemt.<br />

En om er maar meteen een andere vergelijking aan toe te voegen die velen verrassend of te<br />

verregaand zullen ervaren, maar die, meen ik, wél klopt: <strong>Hildegard</strong> verkiest, bij wijze <strong>van</strong><br />

spreken, het Johannese<strong>van</strong>gelie, dat een ‘vergeestelijkt’ e<strong>van</strong>gelie is, een sterk gnostisch getint<br />

e<strong>van</strong>gelie, waarin de mirakels en al te letterlijk en materieel interpreteerbare parabels <strong>van</strong><br />

Christus (zoals in de andere e<strong>van</strong>geliën) eigenlijk weinig belang hebben; het enige wat echt telt,<br />

is wat in de Johannesproloog staat: ‘Het Woord is vlees geworden’, zij het dat, zeker bij<br />

<strong>Hildegard</strong>, maar ook bij vele moderne neognostieke stromingen die zich op het christelijk<br />

verhaal beroepen, de nadruk meer ligt op het ‘Woord’ dat op aarde kwam, dan op de<br />

‘vleeswording’ <strong>van</strong> dat ‘Woord’. Dat ‘Woord’ komt op aarde om de mensen op aarde weer naar<br />

die hogere dimensie te leiden waar ze uit voortkomen: de geestelijke dimensie. Alles was<br />

geestelijk; een fout, een misstap heeft die geestelijke wereld ‘besmet’ met de materiële wereld, in<br />

het bijzonder de dood, en dit, veelal, door seksueel verkeer (dat is het bassistramien in vele<br />

gnostische verhalen, ongeacht of die fout zich voordoet bij de ‘geestelijke wezens’, of bij de<br />

‘mensen’; beide scenario’s komen voor). Die ‘fout’ moet opgeheven worden. Maar die ‘fout’ zit<br />

zo diep, heeft de wereld zo grondig ‘gecorrumpeerd’ dat enkel een ‘allerhoogste’ kracht uit de<br />

zuiver geestelijke wereld, die rechtstreeks de gevallen wereld binnenkomt, de zieke wereld kan<br />

genezen. Er is geen andere remedie. En die remedie is zo ongewoon dat ook iets ongewoons en<br />

ondenkbaars moet gebeuren: het geestelijke moet zich hullen in het materiële. Absolute<br />

zuiverheid is nodig om een volledig verziekte materiële wereld te genezen.<br />

<br />

85


Geen vleeswording maar ontvlezing en vergeestelijking<br />

De vleeswording is geen doel op zich, het is een noodzakelijke, jammerlijke maar onmisbare<br />

omweg om de mensen met de gloed <strong>van</strong> de geestelijke dimensie te bestralen, uit te zuiveren en<br />

weer de geestelijke dimensie binnen te leiden. De geest staat voorop; de vleeswording is geen<br />

doel, het is zelfs iets verschrikkelijks voor de geest die het ‘vlees aanneemt’, het is de ultieme<br />

vernedering, een absolute opoffering. Het is een tweede val, maar ditmaal niet <strong>van</strong> Adam, nee, de<br />

val <strong>van</strong> het Licht in de Duisternis. De val <strong>van</strong> de geest in de materie. Het vlees is de plek waar de<br />

mens per ongeluk, hetzij door de zondeval, door eigen schuld, al was het maar door Satans<br />

raadgevingen op te volgen, volgens de christelijke interpretatie, is beland; daar moet hij zo gauw<br />

mogelijk uit; hij moet naar het licht – naar het licht <strong>van</strong> het ‘Woord’: naar het licht waar geen<br />

‘vlees’ meer is, waar geen ‘vlees’ was en geen ‘vlees’ thuishoort. Enkel het ‘Woord’, niets of<br />

niemand anders kon de weg naar de ontvlezing vrijmaken.<br />

‘Niet-vlees’ moet vlees ‘ontvlezen’; en als het niet anders kan, dan moet het maar via de<br />

‘Vleeswording’. Maar dat is een akelige, noodzakelijke stap naar ‘ontvlezing’. De mens moet<br />

naar het ‘Woord’ – naar de plek waar het ‘Woord’ thuishoort: de plek, in <strong>Hildegard</strong>s termen, <strong>van</strong><br />

de echte ‘krachten’, <strong>van</strong> het licht, de glans, de schittering, de helderheid. De enige plek waar écht<br />

leven is. Goddelijk leven dat men zich dan niet eigen maakt, maar waarin men mag vertoeven<br />

om de bron <strong>van</strong> al dat licht, God, te loven. De plek, in <strong>Hildegard</strong>s woorden, <strong>van</strong> ware ‘viriditas’,<br />

<strong>van</strong> ware ‘kracht’, die als ‘mannelijk’ wordt getypeerd. De plek waar geen duisternis is, en geen<br />

verleiding <strong>van</strong> de mens door in te spelen op diens lichamelijkheid en seksualiteit meer mogelijk<br />

is: het rijk <strong>van</strong> de geest. De plek waar de mogelijke valkuil <strong>van</strong> de verleiding door het vlees<br />

voorgoed verdwenen is. De plek waar ‘vrouwelijkheid’ (in de zin <strong>van</strong> zwakte, gevoeligheid voor<br />

de verlokkingen <strong>van</strong> het vlees) geen plaats meer heeft, tenzij ze maagdelijk is, en daardoor<br />

ongevoelig voor wat zich in de ‘brandende lenden’ bevindt.<br />

Dankzij de geest gaat de mens uit het vlees terug naar de geest en vindt er zijn ware thuis, de<br />

enige echte werkelijkheid: een rijk zonder lichamen zoals de mensen die kennen. Het rijk <strong>van</strong> het<br />

‘Woord’ – <strong>van</strong> de lofzang, <strong>van</strong> het eeuwige muzikale spel, het lied der sferen. De plek <strong>van</strong> de<br />

glans, de helderheid, die er ooit was en de wereld schiep, en terug veroverd moet worden. De<br />

plek die God, gelukkig, voor de mens heeft beschermd en vrijgehouden, zodat hij er terug<br />

naartoe kan.<br />

En dat is dan de kosmische ‘verpakking’, zo men wil, <strong>van</strong> dit in wezen heel gnostische verhaal<br />

(ik begrijp gnostisch hier in de zin <strong>van</strong>: een verhaal dat uitgaat <strong>van</strong> een quasi onoverbrugbare<br />

kloof tussen geestelijke en materiële wereld; een verhaal dat stelt: de materie is een ‘vergissing’,<br />

een ‘fout’ – alles moet terug naar zijn oorsprong: de geest; en slechts een gids uit de<br />

geesteswereld kan de mens daarnaar terug leiden, net omdat de afstand tussen geest en materie<br />

zo groot is) – de verpakking is kosmisch. Of liever: de algemene inspiratie.<br />

Vandaar de beeldspraak omtrent het vuur, de elementen, de ether, de winden, de ‘vires’ etc,<br />

<strong>van</strong>daar de kleurensymboliek (bv. de glans, de bliksem, de helderheid, Christus als het<br />

ochtendrood), die overigens wie weet ook esoterisch getint is. En de concrete uitwerking <strong>van</strong> de<br />

terugkeer naar die geestelijke wereld is christelijk, zoals ze toen was, in de twaalfde eeuw, en ze<br />

is meer bepaald voorzien <strong>van</strong> de accenten geleverd door de Gregoriaanse hervorming, althans<br />

<br />

86


zoals <strong>Hildegard</strong> die hervorming ziet en wil promoten. En al die elementen treft men, soms netjes<br />

<strong>van</strong> elkaar gescheiden, soms door elkaar gemengd, aan in de Scivias.<br />

Maar de basis die onderliggend is, en deze hele beeldspraak bepaalt is: vlees moet geest worden.<br />

Vleeswording is geen doel; men miskijkt zich, met moderne ogen, op de kosmische verpakking;<br />

en men ziet het doel <strong>van</strong> dit hele verhaal niet; de komst <strong>van</strong> het Woord, de vergeestelijking <strong>van</strong><br />

het vlees; de noodzakelijke omweg <strong>van</strong> de radicale ontvlezing, voorwaarde voor de<br />

vergeestelijking. Want dat, en niets anders, is het diepere doel dat <strong>Hildegard</strong> voor ogen heeft en<br />

dat haar visioenenboek vooropstelt. En wat ze ook ziet of mag gezien hebben, ze zorgt er zelf<br />

altijd voor dat haar commentaren netjes dat doel omschrijven, bevestigen, zonder er<strong>van</strong> af te<br />

wijken; ze moet wel – anders zou haar hele leven geen zin hebben.<br />

Wat ze ook <strong>van</strong> God ziet, het is goed, zolang het verstandelijk intepreteerbaar is conform de<br />

positie <strong>van</strong> de Kerk op dat ogenblik, of liever: de basisbeginselen die <strong>Hildegard</strong> zich eigen heeft<br />

gemaakt en die ze niet wil opgeven. Al zal er, en dat heb ik ook aangeduid, een evolutie<br />

optreden, een verzachting <strong>van</strong> haar opvattingen; maar het grondstramien blijft, en levert een<br />

onverzoenlijke tegenstelling op tussen licht en duisternis, geest en materie.<br />

Bij de bespreking <strong>van</strong> de visioenen uit Scivias III (waarin ik de teksten geef die ik hier aanhaal)<br />

zal dit alles nog duidelijker worden; de teksten zullen voor zich spreken.<br />

Tot zover een mogelijke interpretatie. Exit de dieptepsychologische dilettant.<br />

Lofzang op William Blake (een welkom intermezzo)<br />

En laat nu de trompetten (de ware koningen der muziek) schallen voor een als vloeibaar zilver<br />

klinkende entrada, vooraleer het boek, genaamd Scivias, weerom op onze werktafel ligt.<br />

Een boek waar<strong>van</strong> de bladzijden, bewogen door een kosmische bries, zachtjes omslaan, teer<br />

ademend als de fragiele, geurige bloemkelken uit het paradijs. Zie, ze liggen open op de kapittels<br />

waarin <strong>Hildegard</strong>, aldoor ziek, zwak <strong>van</strong> gezondheid, indocta, vilis muliercula, verwerpelijk,<br />

broos, bang vrouwelijk schepseltje, erfgename <strong>van</strong> Eva’s fout en zonde, met tirannieke stem haar<br />

knecht Volmar, onvolprezen ghostwriter, gebiedt taaie Latijnse zinnen neer te pennen die diens<br />

elegante ziel en innerlijke oortjes pijnigen met ondraaglijke fraseringen, absurde modulaties,<br />

stuitende anakolouten en dissonanten – genoeg! Laat de Teutoonse commentaar aanrukken! Ruk<br />

uit, ruk open de hemelpoort, Rijnlandse Sibille, spreek! Geen gezanik over die Gregoriaanse<br />

hervorming! Breng ons een festijn <strong>van</strong> malle kreten die de moderne commentatoren doen<br />

sidderen <strong>van</strong> angst! Verwijs de belijders <strong>van</strong> de dieptepsychologische ketterij naar het<br />

gehennium der Archetypie en braad ze gaar in het vuur hunner Projecties! Verscheur ze, en<br />

dompel ze onder in de poel hunner eigen Overdracht! Voer ze met het Taaie Brood hunner<br />

Diploma’s en Getuigschriften. Verplicht ze tot dagenlange uitputtende Discussies en<br />

Redetwistingen met de Koning der Dwaalleren, de Gekke Graveerder-Dichter Blake! Vaarwel<br />

moderne casuïstiekers! Uw eigen casus is hopeloos. Sluit haastig uwe studeeerkamers en<br />

kantoren, het uur U is aangebroken. Uw nissen, somber en doorweekt met wak water dat<br />

naargeestig <strong>van</strong> de wanden drupt in de donkerste der hellen zijn alreeds voor u toebereid door de<br />

<br />

87


geniepig glimlachende Cipier Deceptor Antiquus, Ille Destructor Eternus Decoris Divini! O,<br />

tijger, donker, somber dier, gloeiend in de nacht met ogen fonkelend <strong>van</strong> Fragmenten <strong>van</strong><br />

Firmamenten, slaperig zwevend op de Nevelige Vleugels <strong>van</strong> Morose Misleiding en Eindeloze<br />

Verveling, Verscheur het zachte, weke Lam. Zijt gij, Tijger, de Schepper <strong>van</strong> het Lam? O,<br />

Moorddadige Symmetrie! O Schepper <strong>van</strong> Licht en Duisternis, Dichter <strong>van</strong> Hoop en Angst,<br />

Levensberover, Doodsbelover! Laat Die Allitererende Gedichten de afvallige Psychologiseerders<br />

Dag in Dag uit in de Oren Klinken uit de mond <strong>van</strong> de Albioonse Bard tot hun Tympanen Er<strong>van</strong><br />

Barsten!<br />

Maar Wij Blijven Hier. Ver weg <strong>van</strong> het Land der Vrolijke Vergelding. Hier, in het land <strong>van</strong><br />

Materie en Corrupte Beknelling. Ge<strong>van</strong>genen der Republiek der Platte, Ongelovige Zielen. In het<br />

rijk der tijdrovende Lectuur. Der bladzijden waarin onze handen smelten. In het land <strong>van</strong> de<br />

geluidloos voorbijflitsende cijfers <strong>van</strong> digitale klokken en onhoorbaar voorbijzoevende fietsers.<br />

In het land waar de gnostiek waait als een herfstwind, buiten, in een sombere, vergeten dreef<br />

vlakbij een autosnelweg waar het verkeer nooit stilvalt. In het land waar apocalyptiek de naam<br />

<strong>van</strong> een zalf voor angstige zielen is en het einde der tijden zoveel betekent als regeringswissel,<br />

financiële crisis, alarmerende nieuwsberichten die als papieren hoedjes voorbijvlieten op het<br />

kabbelende beekje der voortvluchtige tijd. Ja, Scivias, u lezen we, bij de gloed <strong>van</strong> een gewillige<br />

schemerlamp.<br />

Bij u schuilen we in deze stormachtige eeuw <strong>van</strong> pausen vermomd als blinde mollen,<br />

wereldleiders buigend als knechten voor financiële stormen, eiken herleid tot dwaze rietjes die<br />

met plastic koffiekopjes sollen.<br />

Nederigheid is onze kracht. Buigzaamheid onze fiere deugd. We lezen eerst; daarna spreken we.<br />

We bevochtigen onze lippen met uwe woorden die we kussen, beroeren ze enkel om u in onze<br />

kluis, ver <strong>van</strong> het gedruis der wild bruisende wereld, ja u te lezen, u, de bazuin <strong>van</strong> het levende<br />

licht, de klaterende klaroen <strong>van</strong> de komische kosmos.<br />

Ben ik soms geen piccolo die schril boven iedereen uit wil klinken maar amper hoorbaar zucht?<br />

Zijn wij geen blokfluiten, vergeleken bij de reusachtige bazuinen die ooit het einde der wereld<br />

zullen aankondigen?<br />

Hoeveel reactors, o Zieneres, zullen ooit nog ontploffen? O, vervoer me naar de stilte der sferen,<br />

waar ruimteschepen een laatste keer treurig zwenken en opveren als gazellen vooraleer ze langs<br />

me heen zwevend voorbij de kromming <strong>van</strong> ons universum in de afgrond <strong>van</strong> het zijn verdwalen.<br />

Geleid me naar de plek waar tijd en ruimte, onwetend <strong>van</strong> hun eigen bestaan, krimpen tot één<br />

enkel minuscuul ei waaruit wij allen weer ontstaan.<br />

Laat ons luisteren naar wat ‘de stem’ zelf over dit ‘instrumentum’ zegt. Prettig, pittig, grappig,<br />

opwindend zijn die commentaren niet; maar tja, ze staan er. En dus lezen we ze. Nederig.<br />

Plichtsgetrouw. Op pelgrimage naar het Ware en Schone. Bijwijlen leerzaam, vaak pedant en<br />

zelfs verward. Dat is de schuld <strong>van</strong> onze zienersvrouwe! Waarom schreef ze niet helderder? We<br />

vorderen. We houden vol. We lezen de Scivias, moeizaam onze kelken openend, tot het groene<br />

levenssap <strong>van</strong> de ‘vis’ en overlopend <strong>van</strong> ‘virtutes’ onze leden doorspoelt, en we openbloeien in<br />

de Zonovergoten Tuin der Waarheid. Zo lezen we. En leest u mee. Met sérieux. In résumé.<br />

<br />

88


Commentaren <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong> bij het visioen stricto sensu <strong>van</strong> de Scivias I,3<br />

Nog een andere misvatting: <strong>Hildegard</strong> is ‘kosmisch’; dus is dit visioen kosmisch. Let erop – en<br />

dat is belangrijk om een ‘kosmische’ interpretatie <strong>van</strong> dit visioen te weerleggen – dat de uitleg<br />

bij dit visioen werkelijk nergens handelt over… de kosmos.<br />

Bizar is dat: een kosmisch beeld, dat aanleiding geeft tot een commentaar die theologisch en<br />

moralistisch getint is. Nergens, werkelijk nergens in de commentaar wordt het kosmische aspect<br />

verder uitgediept, integendeel: het kosmische beeld wordt gebruikt om aan te duiden<br />

1. hoe die hele kosmos eigenlijk een manifestatie is <strong>van</strong> de zuiver geestelijke godheid,<br />

2. om het belang <strong>van</strong> de sacramenten (in het bijzonder het doopsel) aan te duiden,<br />

3. om de maagdelijkheid te loven,<br />

4. om aan te manen tot vergeestelijking<br />

5. en, in een lange monoloog, de mens ertoe aan te zetten elke poging om op niet-orthodoxe<br />

wijze de kosmos te bestuderen (namelijk via astrologie) te veroordelen.<br />

Het kosmische beeld wordt gereduceerd tot een devoot bidprentje waar men naar kijkt, om,<br />

terwijl men ernaar wijst, de waarheden <strong>van</strong> de ware, enige Kerk te herhalen en de noodzaak <strong>van</strong><br />

de Gregoriaanse hervorming te bevestigen. Het kosmische beeld wordt door het commentaar<br />

herschreven tot een theologisch, moralistisch, vermanend verhaal waarin elke poging om op<br />

eigen houtje, los <strong>van</strong> de interpretatie <strong>van</strong> de Kerk, die kosmos te bestuderen, ontmoedigd wordt.<br />

Om dit te bewijzen vertaal ik zogoed als de volledige commentaar; alle zin om nog <strong>van</strong> een<br />

‘kosmisch’ visioen te spreken, zal, bij de lectuur <strong>van</strong> deze commentaar, smelten als de<br />

ochtendsneeuw voor de gloedvolle ochtendzon.<br />

Men zal natuurlijk het volgende kunnen opwerpen: de middeleeuwer ‘zag’ het kosmische beeld<br />

dat <strong>Hildegard</strong> hem voorhield, nauwkeuriger dan wij het zien; en de commentaren brengen dat<br />

voortdurend in herinnering. Maar dat wordt ontzenuwd door de volgende vaststelling (die<br />

bevestigd worden door de hierna volgende uitputtende, nauwkeurige lectuur <strong>van</strong> het volledige<br />

visioen): dat dit hele visioen minder om de wederzijdse inwerking <strong>van</strong> de kosmische krachten etc<br />

gaat – hoe jammer ook voor de adepten <strong>van</strong> het radicale holisme of ecologisme – maar om de<br />

strijd tussen goed en kwaad, tussen zij die de weg <strong>van</strong> God bewandelen, en zij die zich <strong>van</strong> hem<br />

afkeren; het gaat dus, met andere woorden, eerder om dualisme: geest staat tegenover materie;<br />

goed staat tegenover kwaad; de kosmos, namelijk de aarde, en in het bijzonder de mens, is de<br />

speelbal <strong>van</strong> de krachten <strong>van</strong> goed en kwaad. Dààr gaat het om; niet om de weldadige, speelse,<br />

en al bij al onschuldige interacties <strong>van</strong> in alternatieve outfits uitgedoste kosmische krachten.<br />

Zolals gebruikelijk volgt, na het visioen stricto sensu, een zin-voor-zin-uitlegging; die luidt als<br />

volgt:<br />

<br />

89


cap. 1.: God heeft de wereld (‘de dingen’: de dingen die je gezien hebt, onderverstaan)<br />

geschapen om hem te leren kennen en loven; in die dingen heeft hij niet enkel de zichtbare,<br />

tijdelijke dingen getoond, maar ook de onzichtbare en eeuwige – en dat is wat dit visioen, dat je<br />

nu ziet, je toont.<br />

cap. 2.: ‘Nadien zag ik een bijzonder groot, rond en duister instrumentum dat leek op een ei, dat<br />

naar boven toe nauw toeliep en in het midden breed was en weer ingeperkt werd naar beneden<br />

toe.’ Die verbreding en vernauwing slaan op het lot <strong>van</strong> de mensheid: de mensen waren ruw en<br />

eenvoudig; dankzij het OT en NT hebben ze zich ontwikkeld (zijn ze, letterlijk: ‘breder’<br />

geworden: diltatantes); maar op het einde der tijden zullen ze vele ‘benauwenissen’ te verduren<br />

krijgen.<br />

cap. 3.: ‘Aan de buitenkant er<strong>van</strong> liep er een helder vuur omheen, waaronder zich als het ware<br />

een donkere huid bevond.’ Dit slaat op het volgende: zij die zich buiten het ware geloof bevinden<br />

zullen door het vuur <strong>van</strong> de wraak worden verbrand en zoals de duivel, die zich tegen God<br />

verzette, in de duisternis worden geworpen; maar God zuivert degenen die binnen het katholieke<br />

geloof blijven (intra fidem catholicam manent: zij die binnen de ‘universele’ christelijke kerk<br />

blijven, en er zich niet <strong>van</strong> afscheuren, en evenmin afwijken <strong>van</strong> haar leer?) met het vuur <strong>van</strong> de<br />

vertroosting.<br />

cap 4.: ‘En in dat vuur bevond zich een bol <strong>van</strong> roodgloeiend vuur, een vuur dat zo’n geweldige<br />

gloed verspreidde dat het hele instrumentum erdoor verlicht werd’: dit toont aan hoe binnen God<br />

de Vader zich diens Eniggeboren Zoon (Unigenitus Dei) bevindt, de ‘zon <strong>van</strong> de<br />

rechtvaardigheid’ (en/of: vergelding, sol iustitiae), die gloeit met de schittering <strong>van</strong> de brandende<br />

liefde (fulgorem ardentis caritatis habens) en die zo’n grote glorie heeft dat elk schepsel door zijn<br />

helderheid wordt verlicht.<br />

<strong>Hildegard</strong> vervolgt (tot cap. 19 geef ik de volledige vertaling <strong>van</strong> de commentaar, tenzij ik het<br />

anders aangeef):<br />

‘En boven deze bol bevonden zich drie hemellichamen op rij die op hun beurt deze bol in toom<br />

hielden, zodat hij niet zou vallen’: dit toont hoe de Zoon <strong>van</strong> God uit de hemel op aarde is<br />

neergedaald om de hemelse dingen aan de mensen te openbaren en de mensen ertoe aan te zetten<br />

alle verkeerde denkbeelden over hem te verwerpen, en hem te loven zoals hij werkelijk is: de<br />

ware Zoon <strong>van</strong> God, vleesgeworden uit een ware Maagd. (In de versie <strong>van</strong> Migne, PL wordt<br />

uitdrukkelijk verwezen naar de Drie-eenheid waaruit de Zoon voortkomt; dus daar ligt de<br />

klemtoon ook op de drie hemellichamen als zinnebeeld <strong>van</strong> de Drie-eenheid; dit komt niet voor<br />

in de versie <strong>van</strong> CC CM.)<br />

cap 5.: ‘En deze bol verhief zich een beetje, en er vloeide meer vuur in, zodat hij zijn vlammen<br />

nog wijder deed uitslaan’: dit beduidt dat, toen de Eniggeboren Zoon <strong>van</strong> God het vlees moest<br />

aannemen ter redding en verheffing <strong>van</strong> de mensheid, en dit door de wil <strong>van</strong> de Vader, de<br />

Heilige Geest, met de kracht <strong>van</strong> de Vader, hemelse mysteries in de zalige Maagd heeft<br />

teweeggebracht (operatus est) zodat door het feit dat deze vruchtbare maagdelijkheid in<br />

maagdelijke schroom (of terughoudendheid: in virginali pudicitia) de Zoon Gods een<br />

wonderlijke glans heeft kunnen brengen, de maagdelijkheid verheerlijkt werd (in de<br />

<br />

90


oorspronkelijke tekst wordt het woord ‘maagdelijkheid’ als substantief of adjectief ook letterlijk<br />

drie keer herhaald in éénzelfde zin); want de vleeswording is inderdaad gebeurd in een nobele<br />

Maagd.<br />

cap. 6: ‘En (deze bol) daalde dan weer een stukje naar beneden, zodat hem meer koude tegemoet<br />

kwam, zodat hij zijn vlammen, mede door de koude, een stukje weer terugtrok.’: dit beduidt dat<br />

de Eniggeboren Zoon Gods die zich vergevingsgezind naar de aarde heeft gewend en vele<br />

sterfelijke benauwenissen heeft ondergaan om zich lichamelijk aan de wereld te kunnen tonen,<br />

toen hij de wereld weer verliet, terugkeerde naar de Vader, zoals geschreven staat:<br />

cap. 7.: ‘En onder hun ogen werd hij opgeheven, en een wolk ving hem op.’ (Handelingen <strong>van</strong> de<br />

Apostelen, 1,9): wat betekent: zodra de zonen <strong>van</strong> de kerk (de apostelen, BT) hem kenden met de<br />

innerlijke kennis <strong>van</strong> het hart, werd hij wonderlijk in een wolk opgenomen, verborgen voor de<br />

ogen der mensen. (Let erop: zijn ‘tenhemelopneming’ is even ‘geestelijk’ als zijn ‘komst op<br />

aarde’: maagdelijke – geestelijke komst; dankzij ook de Heilige Geest -, gevolgd door<br />

wonderlijke, vergeestelijke opname in de hemel. Tussenin: de pijn <strong>van</strong> het mens-zijn. En aan<br />

beide uteinden er<strong>van</strong> (begin en einde): wonderlijke inwerking <strong>van</strong> de geest.)<br />

cap. 8.: ‘Maar ook uit het vuur dat datzelfde instrumentum omgaf vertrok een zekere luchtstroom<br />

met zijn eigen draaikolken’: dit bewijst dat, toen de almachtige God de wereld tot voleinding<br />

wilde brengen, een ware verkondiging (diffamatio: verklaring; afkondiging) met rechtvaardige<br />

woorden eraan voorafging, toen de levende en ware God in waarheid aan de mensen werd<br />

getoond.<br />

cap. 9: ‘En <strong>van</strong>uit die huid die zich onder dat vuur bevond vertrok nog een andere windstroom<br />

met zijn eigen draaikolken’: dat is omdat op hetzelfde ogenblik ook boosaardige verkondigingen<br />

<strong>van</strong> de duivel kwamen; ‘en deze verspreidden zich her en der in het instrumentum’: omdat op<br />

aarde op verschillende wijzen zowel nuttige als onnutte geruchten onder de volkeren worden<br />

verspreid.<br />

cap. 10.: ‘En in diezelfde huid was er een dusdanig duister vuur dat zo schrikwekkend was dat ik<br />

er niet kon naar kijken’: dat bewijst dat uit die vreselijke valstrikken die de misleider (antiqui<br />

perditoris) heeft gelegd een walgelijke doodslag (homicidium) is ontstaan waar<strong>van</strong> het<br />

menselijke verstand de ongerijmdheid (insaniam) niet eens kan inzien (dit gaat om de ‘doodslag’<br />

in het verhaal <strong>van</strong> Kaïn en Abel, zoals hierna blijkt).<br />

‘Dat vuur beukte tegen die huid aan met al het geweld dat het bezat’: dat is omdat die doodslag<br />

in zijn gruwel alle duivelse vormen <strong>van</strong> slechtheid omarmde, toen ze immers, bij de<br />

eerstgeborenen onder de mensen, uit woede haat deed ontstaan die tot broedermoord leidde.<br />

‘En ze kraakte <strong>van</strong> het geluid, <strong>van</strong> de onweren, <strong>van</strong> de allerscherpste grote en kleine stenen’: dat<br />

is omdat de doodslag gevuld is met nijd (of jaloezie; afgunst: avaritia) en dronkenschap en<br />

allerscherpste ongevoeligheid (of: hardheid: duritiis) die zonder mededogen worden losgelaten<br />

zowel in grote doodslagen als in kleinere misdaden (of ondeugden: vitiis).<br />

<br />

91


‘En terwijl het gesnerp <strong>van</strong> dat vuur almaar toenam, werden dat heldere vuur en de winden en de<br />

lucht in beweging gebracht’: dat is omdat in antwoord op die doodslag de wil om<br />

rechtvaardigheid te laten geschieden in beweging kwam.<br />

‘Op zo’n manier dat de flikkeringen en blikseminslagen het geluid <strong>van</strong> het vuur voorafgingen;<br />

want dat vuur voelde als eerste de beroering <strong>van</strong> dat geluid in zich aan’: en dat is omdat de<br />

goddelijke majesteit die misdaad verdrukt nog voor het relaas er<strong>van</strong> de bekend is gemaakt.<br />

cap. 11: ‘Maar onder diezelfde huid bevond zich een allerzuiverste etherlaag, waaronder zich<br />

geen enkele huid meer bevond’: dat is omdat onder de valstrikken <strong>van</strong> de verleider een<br />

allerhelderste geloof schittert, waaronder geen enkele schijn <strong>van</strong> ongeloof schuilgaat, want dat<br />

geloof is niet op zichzelf gebouwd maar is aan Christus opgehangen.<br />

‘Waarin ik eveneens een reusachtige bol <strong>van</strong> gloeiend vuur zag’: dit beduidt waarachtig de kerk,<br />

onoverwonnen in het geloof, en de glans <strong>van</strong> haar onschuldige helderheid en eer.<br />

‘Met daarboven twee op een rij geplaatste lichtbronnen, welke deze bol in evenwicht hielden<br />

zodat hij niet uit koers zou gaan’: waaruit blijkt dat de kerk door twee testamenten, die allebei uit<br />

de hemel voortkomen, te weten het oude en het nieuwe testament, geholpen wordt om de<br />

goddelijke voorschriften <strong>van</strong> de hemelse geheimen in te volgen, en deze testamenten beletten<br />

trouwens ook dat kerk zich in uiteenlopende richtingen met verschillende gewoontes zou<br />

uitbreiden en versnipperen: het oude en het nieuwe testament tonen haar de zaligheid die<br />

besloten ligt in de hemelse erfenis.<br />

cap. 12: ‘En daarom zag ik, verspreid over diezelfde luchtlaag, vele, heldere hemellichamen<br />

waarin deze bol, die nu en dan voor een stukje leegliep, zijn helderheid verspreidde’: omdat in de<br />

zuiverheid <strong>van</strong> het geloof vele en schitterende daden <strong>van</strong> vroomheid verschijnen, waarin de kerk,<br />

die een tijdlang heeft moeten standhouden toen haar woorden misprezen werden, de schoonheid<br />

<strong>van</strong> haar mirakels kan overleveren; ze lag als het ware treurend neer, maar kan de helderheid <strong>van</strong><br />

de goeie daden bewonderen in de werken <strong>van</strong> sommige volmaakte mensen.<br />

‘En deze bol, die nu en dan onder de hoger genoemde rode vuurbol liep en <strong>van</strong> hem opnieuw zijn<br />

vlammen verkreeg, blies die telkens opnieuw uit in deze hemellichamen’: dat is omdat de kerk,<br />

die aldus in berouw gedompeld is, voortschrijdt, onder de bescherming <strong>van</strong> de Eniggeboren<br />

Zoon, en <strong>van</strong> hem de nodige goddelijke vertroosting voor haar lijden ont<strong>van</strong>gt en derhalve, in<br />

haar gelukzalige werken, haar liefde voor de hemel belijdt.<br />

cap. 13: ‘Maar <strong>van</strong>uit de luchtlaag zelf verspreidde zich ook een eigen wind met zijn<br />

windwervelingen die zich uitzette in het hele instrumentum waarover ik het heb’: dat is omdat<br />

door de eenheid <strong>van</strong> dit geloof een heel sterke boodschap, met waarachtige en volmaakte<br />

beweringen naar de mensen gebracht wordt, om hen ter hulp te komen, een boodschap die met<br />

grote snelheid de verste uiteinden <strong>van</strong> de hele wereldbol bereikt.<br />

cap. 14: ‘Onder deze etherlaag zag ik waterrijke lucht waaronder zich een witte huid bevond, en<br />

deze lucht, die zich her en der verspreidde, verleende aan dat gehele instrumentum zijn vocht’:<br />

dat is omdat het doopsel, dat zowel bij de vaders <strong>van</strong> het oude als het nieuwe testament aanwezig<br />

<br />

92


was, tot heil <strong>van</strong> de gelovigen, in de onschuld <strong>van</strong> de allerzaligste stabiliteit is gefundeerd, en<br />

zich door de goddelijke inspiratie overal verspreidt, en de bevloeiing <strong>van</strong> het heil brengt over het<br />

hele universum.<br />

‘En wanneer deze lucht zich nu en dan plotseling samentrok, liet het met luid gedruis een<br />

plotselinge regenbui vallen, en wanneer het zich zachtjes verspreidde, liet het een zacht<br />

klinkende motregen neervallen’: (uitleg hierover <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong> is: doopsel én prediking zorgen<br />

voor de ‘irrigatie’ <strong>van</strong> de zielen (korte samenvatting))<br />

cap. 15: ‘Maar ook uit die lucht vertrok een wind met zijn eigen wervelingen die zich over dat<br />

hele instrumentum verspreidde’: zij die gedoopt zijn en prediken zoals het hoort kunnen met hun<br />

taal de hele wereld ‘bevloeien’ met hun boodschap, zodat de boodschap ook gebracht wordt aan<br />

hen die nog ongelovig zijn maar verlangen naar het katholieke geloof.<br />

cap. 16: ‘En in het midden <strong>van</strong> al deze elementen bevond zich een gigantische zandachtige bol,<br />

welke door de voornoemde elementen op zodanige wijze omgeven was, dat hij noch in de ene<br />

noch in de andere richting kon wegvallen’: deze bol verbeeldt duidelijk de mens, temidden <strong>van</strong><br />

de kracht <strong>van</strong> de schepselen Gods, de mens die een diepe overweging waardig is, want hij die<br />

‘uit de aarde’ werd gemaakt werd iemand die vervuld was <strong>van</strong> glorie, en hij is zo goed omringd<br />

door de kracht <strong>van</strong> al deze schepselen dat hij er niet <strong>van</strong> gescheiden kan worden; want de<br />

elementen <strong>van</strong> de wereld, die geschapen zijn ten dienste <strong>van</strong> de mens, omringen hem als zijn<br />

slaven (ipsi famulatum exhibent), terwijl de mens, die als het ware tussen hen in zit (of troont)<br />

over hen heerst door goddelijk raadsbesluit (velut in medio eorum sedens ipsis divina<br />

dispositione praesidet), zoals ook de door God geïnspireerde David reeds zei:<br />

cap. 17: ‘Gij hebt hem met glorie en eer bekroond en hem geplaatst boven de werken <strong>van</strong> zijn<br />

handen’ (Ps 8, 6-7), wat betekent: O jij, God, die alles zo wonderlijk hebt gemaakt, je hebt de<br />

mens bekroond met de gouden en purperen kroon <strong>van</strong> het verstand (intellectus) en met het<br />

allerwaardigst kleed <strong>van</strong> de zichtbare schoonheid, en hem aldus geplaatst als de allereerste op de<br />

hoogste plek <strong>van</strong> de volmaakte werken die je in je schepselen op een rechtvaardige en wijze<br />

wijze hebt geordend. Jij immers hebt aan de mens een grote en bewonderenswaardige<br />

waardigheid toegekend die voorgaat op die <strong>van</strong> de andere schepselen. (Opmerking: suprematie<br />

<strong>van</strong> de mens op de rest <strong>van</strong> de schepping; anthropocentrisch, ongetwijfeld; holistisch? Valt sterk<br />

te betwijfelen: de rest <strong>van</strong> de schepping is ondergeschikt, ten dienste <strong>van</strong>, ja zelfs als slaven, aan<br />

de mens; ook: onderscheid tussen de mens en de rest <strong>van</strong> de schepping: het verstand, intellectus.<br />

Niet gevoel, empathie etc. De mens staat boven de rest <strong>van</strong> de schepping.)<br />

cap. 18: ‘Maar wanneer nu en dan deze elementen met de erbij horende winden tegen elkaar<br />

aanbotsten, deden ze deze bol door hun geweld een weinig bewegen’: wanneer de mensen de lof<br />

zingen <strong>van</strong> de schepping, worden ze zich tegelijk ook bewust <strong>van</strong> hun eigen zwakheid en<br />

breekbaarheid (imbecillitatem et fragilitatem) (kort samengevat).<br />

cap. 19:’ En ik zag tussen het noorden en het oosten iets dat leek op een geweldige berg, die naar<br />

het noorden toe heel donker was en naar het oosten toe heel lichtgevend was’: dat is omdat de val<br />

<strong>van</strong> de mens plaatsvindt tussen enerzijds het ongeloof <strong>van</strong> de duivel en de goddelijke goedheid;<br />

wat met zich meebrengt dat de mens enerzijds door dat schandelijke bedrog temidden <strong>van</strong> de<br />

<br />

93


verdoemden de grote ellende <strong>van</strong> de verdoemenis in zich meedraagt en adnderijds temidden <strong>van</strong><br />

de uitverkorenen met het oog op het verwachte heil eveneens recht heeft op de zaligheid <strong>van</strong> de<br />

verlossing.<br />

‘En wel zo, dat de duisternis het licht niet kon bereiken en het licht de duisternis niet kon<br />

bereiken’: dat is omdat de werken <strong>van</strong> het licht zich niet kunnen vermengen met de werken <strong>van</strong><br />

de duiternis, en de werken <strong>van</strong> de duisternis evenmin kunnen opstijgen tot bij de werken <strong>van</strong> het<br />

licht, hoewel de duivel dit laatste al te vaak via slechte mensen probeert te bewerkstelligen,<br />

namelijk via de heidenen, de ketters en de valse profeten en al degenen die dezen met hun<br />

bedrieglijk bedrog achter zich aan proberen te slepen. En hoe komt het dat ze zo zijn? Omdat ze<br />

verlangen te weten wat men niet mag weten, en op die manier die ene (duivel) nabootsen die<br />

ernaar verlangde gelijk te worden aan de Allerhoogste. En zodra ze hem volgen, toont deze (de<br />

duivel) hun de leugen, als was het de waarheid, en dit in overeenstemming met wat dezen zelf<br />

willen (precies zoals ze dat willen; of: een leugen die precies past bij wat ze wilden horen).<br />

Vandaar dat ze niet mét mij zijn, en ik ook niet mét hen, want ze bewandelen mijn wegen niet,<br />

maar verkiezen het vreemde wegen te bewandelen, en zijn vooral benieuwd naar wat dat dwaze<br />

schepsel (de duivel) hen op bedrieglijke wijze over de toekomst zal vertellen. En ze willen die<br />

dingen weten, precies zoals ze dat in hun pervers verlangen willen bezitten, en intussen<br />

misprijzen ze mij en wijzen ze mijn heiligen af die me nochtans met een eerlijk hart beminnen.<br />

Monoloog tegen mensen die op de verkeerde manier willen ‘weten’<br />

Cap 20 – cap 31 bevat een lange monoloog <strong>van</strong> de ‘stem’ (dezelfde structuur als in andere<br />

visioenen: eerst uitlegging <strong>van</strong> het visioen regel per regel; dan evt commentaar; daarna lange<br />

monoloog).<br />

Deze monoloog lijkt een uitwerking te zijn <strong>van</strong> wat in cap 19 staat, als uitlegging bij de tekst <strong>van</strong><br />

het visioen stricto sensu: ‘en wel zo, dat de duisternis het licht niet kon bereiken en omgekeerd’.<br />

Dat werd toen uitgelegd als: de mens probeert te weten te komen wat hij niet mag weten, hiertoe<br />

verleid door de duivel, en gaat hierbij te rade bij schepselen die ondergeschikt zijn aan de mens,<br />

en verwaarloost God, die de schepper <strong>van</strong> alle schepselen, met inbegrip <strong>van</strong> de mens zelf, is.<br />

In concreto bestrijdt de stem <strong>van</strong>af cap 20 de astrologie, of althans het bestuderen <strong>van</strong> de<br />

bewegingen <strong>van</strong> de hemellichamen, met het welbepaalde doel de levensduur <strong>van</strong> de mens te<br />

weten te komen. Ik heb de hemellichamen geschapen, zegt de stem, en soms zijn ze inderdaad<br />

dragers <strong>van</strong> tekenen voor de mensheid, en zo was er ook een ster die de geboorte <strong>van</strong> de<br />

Eniggeboren Zoon aankondigde, maar hemellichamen vertellen verder niets over de menselijke<br />

levensduur. Het is ook fout te denken dat elke mens een afzonderlijke, persoonlijke ster bezit die<br />

diens leven regelt; tenslotte zijn de sterren niet meer dan de uitvoerders <strong>van</strong> mijn wil en bezitten<br />

ze sowieso geen enkele kennis. De stem verwijt de mensen dat ze aan de schepsels (sterren, of<br />

dieren) krachten toeschrijven die ze niet hebben en die enkel de schepper toekomt. De mensen<br />

wensen op een verkeerde manier – zonder rekening te houden met de schepper – dingen te weten<br />

te komen over hun persoonlijk lot die ze niet horen te weten (cap. 21).<br />

Verscheidene keren worden de mensen, die zulke dingen doen, aangesproken als ‘dwazen’<br />

(stulti). Wat de stem de mensen vooral kwalijk neemt is dat ze dit doen, misleid door de duivel,<br />

<br />

94


en door diens toedoen ook gek geworden zijn op magie (homines per diabolum magica arte<br />

insanire coeperunt; cap. 22). Daardoor laten ze hem, God, aan zijn lot over, en volgen ze het<br />

voorbeeld <strong>van</strong> de ‘grote leugenaar’, de duivel. Op een nog dieper niveau richt de kritiek zich op<br />

het feit dat de mens verstand (intellectus) heeft meegekregen <strong>van</strong> zijn schepper, maar datzelfde<br />

verstand niet aanwendt om een deugdzaam leven te leiden dat hem naar het heil voert, maar<br />

integendeel de kant <strong>van</strong> de tegenstander <strong>van</strong> God, de duivel kiest, en zijn verstand inzet voor de<br />

ondeugd:<br />

‘De heer is de almachtige God die alle volkeren onder zijn bestuur heeft. Hij heeft elke mens <strong>van</strong><br />

een wapen voorzien, namelijk het verstand (intellectus) en hem opgedragen krachtig en<br />

waakzaam te zijn in de beoefening <strong>van</strong> de deugden en de slechtheid en verwaarlozing <strong>van</strong> zich af<br />

te schudden. Maar terwijl de mensen de weg <strong>van</strong> de waarheid opgaan, bereid om binnen de<br />

goddelijke vermaningen te wandelen, komen ze vele verlokkingen tegen zodat ze ten slotte de<br />

duivel, de verleider <strong>van</strong> de hele aardbol en de nietswaardige bewerker <strong>van</strong> talloze ondeugden<br />

navolgen, de duivel die zich niet op de weg <strong>van</strong> de waarheid bevindt maar een hinderlaag voor<br />

hen spant op bedrieglijke wijze. En zo komt het dat sommigen onder hen eerder liefhebbers <strong>van</strong><br />

de onrechtvaardigheid dan <strong>van</strong> de rechtschapenheid worden en, verleid door de duivel, zich met<br />

meer ijver toeleggen op het nabootsen <strong>van</strong> de ondeugden <strong>van</strong> de aloude verleider dan op het<br />

omhelzen <strong>van</strong> de deugden Gods.’ (cap. 23)<br />

Wie de weg opwandelen <strong>van</strong> de duivel, en de ondeugden, wacht, zo zegt de stem, de<br />

verdoemenis. De reden hiervoor is de volgende: de stem (God) kan onmogelijk verdragen dat de<br />

mensen zich <strong>van</strong> hem afkeren (<strong>van</strong> hem, die ze gemaakt heeft) of dat ze mindere schepselen<br />

aanbidden in plaats <strong>van</strong> hemzelf. En hij kan maar niet begrijpen dat ze de duivel involgen, die<br />

hen ten slotte enkel leugens vertelt.<br />

God versus duivel<br />

Het raamwerk is dus: God staat tegenover een antagonist: de duivel; de mens heeft zijn<br />

intelligentie; maar hij gebruikt ze om te weten te komen wat hij niet hoeft te weten; en hij<br />

gebruikt ze om informatie te halen (over zijn levensduur) bij de sterren, of bij minderwaardige<br />

schepsels, in plaats <strong>van</strong> de beslissing over de levensduur te laten waar ze is: bij God zelf;<br />

bovendien misprijst de mens God, wanneer hij zo handelt, keert hij zich <strong>van</strong> hem af; dan blijft<br />

God geen andere keuze meer dan zich ook <strong>van</strong> de mens af te keren. Want niet alleen volgen<br />

zulke mensen de duivel, ze volgen ook diens wegen op, en verwaarlozen de vermaningen <strong>van</strong><br />

God. Dat wordt nog eens herhaald in cap. 27:<br />

‘Ik wens niet langer die perverse dwaling te tolereren die erin bestaat dat jij (de mens, BT) de<br />

tekenen <strong>van</strong> jouw lotsbestemming (of: voor jouw handelingen) in de sterren of in het vuur of in<br />

de vogels of in een ander schepsel zoekt af te lezen. Want al degenen die als eersten, hiertoe<br />

overgehaald door de duivel, instemden met deze dwaling hebben God misprezen en hebben diens<br />

voorschriften volledig afgewezen, en daarom worden ze zelf op hun beurt misprezen. Ikzelf<br />

schitter immers in de helderheid <strong>van</strong> mijn eigen goddelijkheid boven elk schepsel uit, en wel zo<br />

dat mijn wonderlijke daden in mijn heiligen worden uitgedrukt. En daarom wil ik niet dat je deze<br />

dwaling <strong>van</strong> de waarzeggerij (errorem auguriandi) verder uitoefent, maar wil ik dat je je blik op<br />

mij richt.’<br />

<br />

95


‘O dwaas, wie ben ik immers? Het allerhoogste goed. En <strong>van</strong>daar dat ik jou ook al het goede<br />

toebedeel, op voorwaarde dat je op liefhebbende wijze naar me zoek bent gegaan. En wie denk je<br />

dat ik ben? God, boven alle dingen, en in alle dingen. Maar jij wil met me omgaan als een boer<br />

die zijn meester vreest. Je wil dat ik jouw wil uitvoer, terwijl jij mijn voorschriften misprijst.<br />

God is zo niet. (…) Je toont zo’n groot misprijzen voor me, terwijl je slechts stof bent.’ (cap. 27)<br />

‘In je grote dwaasheid wil je me zelfs in de val lokken door me op dreigende toon te zeggen:<br />

‘Indien het God behaagt dat ik rechtvaardig en goed ben, waarom maakt hij dan geen<br />

rechtvaardige <strong>van</strong> me?’ En zo wil je me in de val lokken zoals de onbeschaamde bok die een hert<br />

wil <strong>van</strong>gen, maar door de sterke hoornen <strong>van</strong> het hert wordt teruggestoten en doorboord. Net zo<br />

gebeurt met jou als je het aandurft onbeschaamd met me te willen spelen: met de voorschriften<br />

<strong>van</strong> mijn wet, die als hoornen zijn, en met mijn rechtvaardige oordeel ben ik je de baas. Die<br />

voorschriften zijn immers bazuinen die in je oren weerklinken, maar je volgt ze niet op, je loopt<br />

eerder achter de wolf aan: je denkt hem voldoende getemd te hebben zodat hij je niet zal<br />

verwonden. Maar diezelfde wolf verscheurt je en zegt: ‘Dat schaap is <strong>van</strong> de weg afgedwaald, en<br />

wenste zijn herder niet langer te volgen. Het liep achter me aan, en daarom wil ik het ook bij me<br />

hebben, want het heeft mij uitgekozen en heeft haar herder in de steek gelaten.’ O mens, God is<br />

rechtvaardig, en daarom heeft hij ook al wat zich op aarde en in de hemel bevindt volgens een<br />

rechtvaardige ordening ingericht.’ (cap. 29)<br />

‘Ik ben immers de grote geneesheer <strong>van</strong> alle pijnen. (…) De kleinere zonden veeg ik weg<br />

(verwijder ik) omdat de mens zucht, huilt en <strong>van</strong> goede wil is; maar wanneer er grotere fouten in<br />

het spel zijn, zeg ik: O mens, toon berouw en verbeter je gedrag, dan zal ik jou mijn<br />

barmhartigheid tonen en zal ik jou het eeuwige leven geven.’ (cap. 30)<br />

En in het allerlaatste hoofdstukje <strong>van</strong> dit visioen herneemt de ‘stem’ de woorden uit de eerste<br />

brief <strong>van</strong> Johannes, 3,8: ‘In hoc apparuit Filius Dei, ut dissolvat opera diaboli’: ‘En hierom is de<br />

Zoon Gods ter wereld gekomen, namelijk om de werken <strong>van</strong> de duivel te vernietigen.’<br />

En dat geeft dan meteen ook de kern aan <strong>van</strong> deze lange uiteenzetting: het gaat erom dat de<br />

duivel de mensen ‘misleid’ heeft; de ‘tegenstander’, nee, erger: de ‘vijand’ (de ‘viant’, zoals hij<br />

wordt genoemd in het middelnederlands) heeft het pleit gewonnen en leidt de mensen op het pad<br />

<strong>van</strong> de ondeugd (met inbegrip <strong>van</strong> de idolatrie, de magie, de waarzeggerij) en zo naar de<br />

verdoemenis; de andere weg is die <strong>van</strong> het geloof, <strong>van</strong> de wetenschap dat in God zelf alle<br />

wetenschap ligt, en nergens anders, en zeker niet in mindere schepsels dan de mens. Mogelijk is<br />

deze lange aanval op ‘verkeerde wetenschap’ ook een aanval op de niet-monastieke kennis (zoals<br />

die <strong>van</strong> Abelardus bijvoorbeeld)? Ik weet het niet.<br />

Niet kosmisch, en ook niet holistisch<br />

Merken we op dat, in dit hele visioen (dat we tot het einde hebben uitgelezen), behalve in het<br />

visioen stricto sensu, géén sprake is <strong>van</strong> kosmische elementen, regen etc; er staat niet méér dan<br />

er staat. Enkel het visioen strico sensu spreekt over de kosmos. En de afbeelding op de miniatuur<br />

steekt in haar gedetailleerdheid (met viermaal drie blazende hoofden die winden voorstellen etc.)<br />

schril af tegen de al bij al vrij abstracte beschrijving <strong>van</strong> het ‘instrumentum’, dat de kosmos<br />

voorstelt.<br />

<br />

96


Merken we nogmaals op dat de eerste uitlegging <strong>van</strong> het visioen helemaal geen allusie bevat op<br />

wat voor kosmos ook, maar handelt over de Vader, de Eniggeboren Zoon, de Kerk, het belang<br />

<strong>van</strong> doospel en prediking, maagdelijkheid, de mens als de bekroning <strong>van</strong> Gods schepping.<br />

Merken we ten slotte op dat <strong>van</strong>af cap. 20 de ‘stem’ de mens hoofdzakelijk verwijt dat hij zijn<br />

intelligentie niet inzet om God te leren kennen maar om op eigen houtje minderwaardige<br />

schepselen te aanbidden of te ondervragen over zijn levenslot, in het bijzonder (zij het niet<br />

uitsluitend) via astrologie. En dat hij dit doet, zo zegt de stem, omdat de duivel hem ertoe aanzet.<br />

We zitten aldus, naar het einde <strong>van</strong> het visioen toe, weerom in het typische dualistische verhaal<br />

<strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong>, met de twee hoofdrolspelers <strong>van</strong> haar ‘kosmische’ verhaal (maar zonder<br />

kosmische ‘franjes’ of ‘versieringen’): God versus de duivel; en de mens die vekeerdelijk voor<br />

de duivel kiest. Dàt is <strong>Hildegard</strong>s interpretatie <strong>van</strong> dit visioen.<br />

Het lijkt er haast op alsof de afbeelding <strong>van</strong> die ‘kosmos’, dat ‘wereld-ei’ enkel een alibi is om<br />

de kosmische strijd aan te geven tussen goed en kwaad, tussen licht en duisternis, ware kennis en<br />

valse kennis (net zoals dat gebeurde in het tweede visioen).<br />

De kosmos die we zien is alleen ‘holistisch’ omdat de twee elementen (goed en kwaad) erin<br />

voorkomen; maar ze zijn niet complementair; ze zijn in een strijd op leven en dood met elkaar<br />

verwikkeld, en het ‘goede’ richt zich op het einde <strong>van</strong> het visioen in een haast pathetische<br />

monoloog tot de mens in de hoop hem <strong>van</strong> het ‘slechte pad’ af te brengen, dat <strong>van</strong> zijn<br />

tegenstander, de duivel. Dat – en helaas, niet meer dan dat – levert de lectuur <strong>van</strong> dit hele visioen<br />

op. Daarover, en over niets meer dan dat, handelt dit visioen; niét over de kosmos; hoe mooi de<br />

miniatuur ook is, en hoe ze ook aanzet tot enthousiaste mijmeringen over de ‘eenheid’ <strong>van</strong> de<br />

natuur, en het ‘holistische’ temperament <strong>van</strong> de weergaloos feministische en door het heilige<br />

holistische vuur bewogen mystieke diva <strong>Hildegard</strong> – de tekst zelf <strong>van</strong> het visioen laat daar niets<br />

<strong>van</strong> blijken. Die handelt – zoals wel vaker bij de visionaire <strong>Hildegard</strong> – over de strijd tussen het<br />

goede en kwade, en over de mens, die de speelbal is <strong>van</strong> de duivel. Maar dat weet men alleen<br />

wanneer men het visioen helemaal uitleest.<br />

Het ‘instrumentum’ volgens Peter Dronke<br />

Blijft natuurlijk de vraag: wat is nu toch dat ‘instrumentum’? Daar gaf ik eerder antwoord op: het<br />

is de ‘kosmos’, dat wat ‘mooi geordend is’. Maar waarom die specifieke vorm <strong>van</strong> het ‘wereldei’?<br />

Het antwoord is te vinden in een tekst <strong>van</strong> Peter Dronke (tekstverzorger <strong>van</strong> het Liber Divinorum<br />

Operum voor de reeks CC CM), die in een artikel de verschillende manieren waarop het wereldei<br />

rond de twaalfde eeuw werd beschreven opsomt en analyseert.[xvii] Maar hij geeft er ook een<br />

rake analyse bij <strong>van</strong> de manier waarop het ‘wereld-ei’ bij <strong>Hildegard</strong> voorkomt.<br />

Ten eerste, zo blijkt uit Dronke’s artikel, behelst de tekst uit het visioen wel degelijk de<br />

beschrijving <strong>van</strong> de kosmos doorheen het beeld <strong>van</strong> het ‘wereld-ei’; dit beeld komt ook voor in<br />

de werken <strong>van</strong> kosmologen <strong>van</strong> de twaalfde eeuw; origineel of zo merkwaardig is het dus niet;<br />

maar <strong>Hildegard</strong> beschrijft dit wereld-ei wel op een persoonlijke manier: in dat beeld <strong>van</strong> de<br />

<br />

97


cosmos, het universum, beschrijft <strong>Hildegard</strong> de strijd tussen goed en kwaad, die ze maar niet<br />

opgelost krijgt. Dronke noteert:<br />

‘Where the other twelfth-century cosmologists had presented the world-egg schematically (…)<br />

<strong>Hildegard</strong> presents a turbulent drama of the cosmic processess: wihtin the egg all is dynamic,<br />

there is a ceaseless interpenetration of creative and destructive forces; the four chief winds of<br />

heaven, set each in a different layer of the egg, release radiant or baneful energy with equal<br />

violence – only the rain that gives the universe moisture would seem to alternate the violence<br />

with gentleness. (…) This egg does not, like Abelard’s, hatch into a fully formed universe: it is<br />

(cursivering Dronke) the universe in flux, exposed to the never-ending interplay of divine and<br />

daemonic forces.’ (p. 97) (Opmerking: persoonlijk zie ik geen ‘vier winden’ in de hemel, althans<br />

niet in het visioen stricto sensu.)<br />

Ten tweede, zo stelt Dronke, is er een link tussen dit wereld-ei (in de Scivias) en een analoog<br />

beeld uit het Liber Divinorum Operum, waar echter het ambigüe <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong>s benadering <strong>van</strong><br />

geest/materie; ziel/lichaam/seksualiteit overeind blijft. En dat zijn precies de dingen die ik in<br />

mijn korte commentaar hierboven heb proberen aantonen: het werk <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong>, althans de<br />

visioenenboeken, zijn constant doortrokken <strong>van</strong> de tweespalt tussen goed en kwaad; en haar<br />

pogingen om het ‘goede’ te laten zegevieren op het kwaad hebben soms iets dualistisch, wat ze<br />

dan weer, in haar beelden of commentaren probeert tegen te gaan; of het omgekeerde gebeurt: de<br />

beelden laten een dualistische visie uitschijnen die ze in haar commentaren probeert te<br />

verzachten. Er is, met andere woorden, een sterk dualistische inslag in haar visioenen.<br />

Dat verwoordt Dronke uitstekend wanneer hij, verwijzend naar <strong>Hildegard</strong>s commentaren op dit<br />

visioen (die ik hierboven haast in extenso heb opgenomen), constateert dat, in die commentaar,<br />

zich iets herhaalt wat, schrijft hij, altijd opnieuw in <strong>Hildegard</strong>s commentaren bij haar visioenen<br />

voorkomt:<br />

‘As always, she (<strong>Hildegard</strong>, BT) relates the details of her vision, one by one, to her dualising<br />

theology of Christ and Lucifer, right and wrong action, redemption and damnation, blending<br />

allegory with moral exhortation.’ (p. 98)<br />

En verderop stelt Dronke dat men uit de fragmenten waarin <strong>Hildegard</strong> het ‘wereld-ei’ beschrijft<br />

kan afleiden hoe zij ernaar streefde ‘de twee basisimpulsen die steeds in een gespannen<br />

verhouding tot elkaar stonden te harmoniseren: een dualisme <strong>van</strong> Manicheïsche, haast mythische<br />

dimensies, en een verbazende reeks pogingen om deze dualistische beelden binnen het kader <strong>van</strong><br />

een monistische wereldvisie te dwingen’ (p. 99), en hij besluit:<br />

‘It can be seen as an agonizing sense of the conflict between spirit and matter, together with<br />

recurrent attempts at a joyous total affirmation of the natural universe. How these tensions might<br />

result in harmony was something that <strong>Hildegard</strong> could never fully state. It was what she could at<br />

times glimpse in her visions, and what a ‘fabulous’ image could convey beyond any explicit<br />

expression of meaning.’ (p. 99)<br />

Dat is exact de conclusie die zich opdringt bij aandachtige lectuur <strong>van</strong> de visioenen, in al hun<br />

geledingen: visioen stricto sensu – commentaar <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong>. En bij de lectuur <strong>van</strong> de<br />

<br />

98


verschillende boeken <strong>van</strong> de Scivias afzonderlijk, in hun geheel, en vergeleken met het Liber<br />

Divinorum Operum: er is wel degelijk verlangen om de hele schepping als één geheel te<br />

beschouwen, over alle tweedelingen (lichaam/geest; kwaad/goed) heen; maar het lukt niet altijd;<br />

en de diepere denkstructuur <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong>, die dualistisch is, krijgt zogoed als overal de<br />

bovenhand, zeker in de commentaren op haar visioenen, en wordt enkel in het LDO getemperd,<br />

hoewel ze ook daar nog aanwezig en zichtbaar is.<br />

Men staat met andere woorden voor iemand die misschien wel ‘holistisch’ wil denken (om de<br />

moderne te gebruiken) maar dat niet kan, tenzij nu en dan, net wanneer ze géén controle<br />

uitoefent op wat ze vertelt, bv. in de ongecensureerde, ‘amorfe’ visioenen stricto sensu, en dit om<br />

de eenvoudige reden dat haar mentale kader dualistisch is, en blijft. Dat levert de merkwaardige<br />

spanning op die alle visioenenboeken <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong> typeert. Het verklaart ook waarom men<br />

haar, door sommige aspecten in de verf te zetten, als feministische of holistische profetes kan<br />

portretteren, maar evengoed, als men net zo selectief te werk gaat in de keuze <strong>van</strong> de stukken<br />

waarop men zich baseert, als een manicheïsche, onverbeterlijk dualistisch denkende profetes. Ze<br />

is ambivalent genoeg om de twee tegelijk te zijn.<br />

SCIVIAS I,4: In de schaduw <strong>van</strong> de dood<br />

De tekst <strong>van</strong> het visioen stricto sensu<br />

En nadien zag ik een bijzonder grote en heldere schittering, die leek op te vlammen met (of:<br />

doorheen; dankzij) vele ogen en die vier hoeken had die naar de vier delen <strong>van</strong> de wereld<br />

gekeerd waren; die schittering, die het geheim <strong>van</strong> de hoogste schepper aanduidde werd me in<br />

een heel groot mysterie onthuld. En daar binnenin (in die schittering, BT) verscheen ook een<br />

andere schittering, gelijkend op die <strong>van</strong> de ochtendgloed (of het ochtendrood: similis aurorae) en<br />

die de helderheid <strong>van</strong> een purperen schittering bevatte.<br />

En zie, ik zag op aarde mensen die in hun kannen melk droegen en daar kazen <strong>van</strong> maakten; één<br />

deel er<strong>van</strong> was vet (dik; spissa), en daaruit werden sterke kazen gemaakt; het andere deel was<br />

licht (dun; tenuis), en daaruit werden zwakke kazen gestremd (coagulati sunt); en een deel was<br />

vermengd met vies slijm (tabes: ontbinding, verrotting; slijmachtig water; besmetting etc.) en<br />

daaruit werden bittere kazen gemaakt.<br />

En zo zag ik als het ware een vrouw die in haar buik zoiets als de volledige gestalte <strong>van</strong> een<br />

mens (velut integram formam hominis) droeg.<br />

En zie, door een geheim raadsbesluit (per secretam dispositionem) <strong>van</strong> de hoogste schepper<br />

begon deze gestalte hevige, levengevende bewegingen te maken (motum vividae motionis dedit),<br />

en wel zo dat een vurige bol (ignea sphaera), die geen enkel contour had <strong>van</strong> een menselijk<br />

lichaam, het hart <strong>van</strong> deze gestalte in bezit nam (possedit), en diens hersenen (cerebrum:<br />

hersenen, hoofd, geest) bedekte en zich in al zijn ledematen verspreidde (per omnia membra<br />

ipsius perfudit).<br />

<br />

99


Maar daarna kwam diezelfde mensengestalte, die aldus tot leven werd gewekt (hoc modo<br />

vivificata) uit de schoot <strong>van</strong> deze vrouw, en dit in overeenstemming met de bewegingen welke<br />

die bol in diezelfde mensengestalte veroorzaakte; en in overeenstemming met die bewegingen<br />

(en: onderverstaan: de kleur <strong>van</strong> de vurige bol?) veranderde die mensengestalte ook <strong>van</strong> kleur.<br />

En ik zag dat de vele wervelwinden die deze bol binnendrongen – bol welke nog altijd in dat<br />

lichaam bleef – hem naar de aarde deden afbuigen; maar deze bol, die weer op krachten was<br />

gekomen (resumptis viribus) richtte zich mannelijk op (se viriliter erigens) en weerstond krachtig<br />

die wervelwinden en zei, al weeklagend:<br />

Cap. 1<br />

‘Ego peregrina ubi sum? Waar ben ik, ik die op de dool ben? In de schaduw <strong>van</strong> de dood.’<br />

(vertaling op basis <strong>van</strong> CC CM 43 p. 61-62)<br />

<br />

100


101


Ongebruikelijke structuur en inhoud<br />

Wat volgt op dit visioen stricto sensu heeft een ongebruikelijke structuur en inhoud. Er volgen<br />

drie weeklachten, <strong>van</strong> telkens een andere ziel; en een aantal bijkomende zinnen, behorend tot het<br />

visioen stricto sensu, zijn ingevoegd tussen deze weeklachten. Daarna pas volgt de ‘uitleg <strong>van</strong> de<br />

stem’, die niet alleen het visioen stricto sensu uitlegt – inclusief de weeklachten <strong>van</strong> de drie<br />

zielen - maar ook lange uiteenzettingen houdt over de structuur <strong>van</strong> de menselijke ziel.<br />

Dat geeft de volgende structuur:<br />

Visioen stricto sensu (zie vertaling supra)<br />

Cap. 1-3: weeklacht <strong>van</strong> een ziel (ziel één) (wordt aangekondigd door de laatste zin in het<br />

visioen stricto sensu voor het begin <strong>van</strong> cap. 1) (deze zin en weeklacht worden<br />

becommentarieerd in cap. 27)<br />

Cap. 4: bijkomende zin horend bij het visioen stricto sensu (1)(deze zin wordt toegelicht in cap.<br />

28)<br />

Cap. 4- 7: weeklacht <strong>van</strong> een andere ziel (ziel twee) (deze weeklacht wordt kort toegelicht in<br />

cap. 28)<br />

Cap. 8: twee bijkomende zinnen horend bij het visioen stricto sensu: (2) en (3); met daartussenin<br />

een korte uitroep <strong>van</strong> een derde ziel (ziel drie) (deze zinnen alsook de uitroep worden kort<br />

toegelicht in cap. 29)[xviii]<br />

Hierna richt de ‘stem’ zich tot de zieneres; de uiteenzetting <strong>van</strong> de ‘stem’ is als volgt:<br />

Cap. 9: Zin-voor-zin-uitleg <strong>van</strong> het visioen stricto sensu<br />

Cap. 10-12: Monoloog over de goddelijke rechtvaardigheid<br />

Cap. 13-16: Zin-voor-zin-uitleg <strong>van</strong> het visioen stricto sensu<br />

Cap. 17-26 Monoloog over de ‘vermogens’ (vires) <strong>van</strong> de ziel<br />

Cap. 27: Zin-voor-zin-uitleg <strong>van</strong> het visioen stricto sensu (omdat dit korte kapittel de laatste zin<br />

uit de tekst voor cap.1 herneemt, geeft het ook uitleg bij de weeklacht <strong>van</strong> de eerste ziel, cap. 1-<br />

3)<br />

Cap. 28: Uitleg bij de bijkomende zin uit het visioen stricto sensu in cap. 4 (1) (dit korte kapittel<br />

geeft dus uitleg over de weeklacht <strong>van</strong> de tweede ziel, cap. 4-7)<br />

Cap. 29: Uitleg bij de bijkomende zinnen uit het visioen stricto sensu in cap. 8 (2) en (3)(dit<br />

kapittel geeft dus uitleg bij de korte uitroep <strong>van</strong> de derde ziel in cap. 8 )<br />

<br />

102


Monoloog <strong>van</strong> de stem: cap. 30-32<br />

Om het maar meteen te zeggen: ook deze hele commentaar handelt, zoals in het vorige visioen,<br />

over de strijd tussen geest en materie, en is dualistisch getint. Maar de structuur is merkwaardig,<br />

en ook de monologen <strong>van</strong> de ziel zijn dat. Ze zijn zelfs mooi, hier en daar pakkend, en wekken<br />

herinneringen op aan bepaalde monologen <strong>van</strong> de ziel in gnostische geschriften: de ziel is op de<br />

dool; ze is ontheemd; verwijderd uit haar plek <strong>van</strong> oorsprong; terechtgekomen op de aarde, als in<br />

ballingschap; aangezien ze in zich de helderheid <strong>van</strong> haar oorsprong heeft, wordt ze belaagd door<br />

de duistere machten <strong>van</strong> het kwaad. Haar wacht, eens ze zich – eindelijk – heeft kunnen ontdoen<br />

<strong>van</strong> haar aardse omhulsel, een oordeel; men zal haar merites afwegen en op basis daar<strong>van</strong><br />

doorverwijzen, naar het licht, of naar de duisternis; angstig heeft ze haar leven op aarde, in het<br />

rijk <strong>van</strong> de duisternis doorgebracht, angstig wacht ze nu haar lot af: blijft ze in het rijk <strong>van</strong> de<br />

materie en duisternis; keert ze terug naar haar thuis, het oord <strong>van</strong> licht en geest?<br />

Hetzelfde scenario treft men aan in een bekende klacht <strong>van</strong> Sofia, die in strijd ligt met de<br />

Archonten binnen de gnostische literatuur.<br />

Dat is zowat het verhaal dat <strong>Hildegard</strong> hier brengt, op drie verschillende manieren, aan de hand<br />

<strong>van</strong> de weeklachten <strong>van</strong> de drie zielen die ze aan het woord laat.<br />

We gaan verder in op alle verdere onderdelen <strong>van</strong> dit visioen<br />

Weeklacht <strong>van</strong> de eerste ziel<br />

De eerste ziel beschrijft haar ballingschap ‘in den vreemde’ door te stellen dat ze in haar<br />

‘moeder’, Sion, thuishoort (CC CM 43, p. 63), maar nu in ballingschap, in Babylon is beland.<br />

Daarop volgt een korte dialoog met haar ‘Moeder Sion’ (cap. 2), waarna deze ‘moeder’ de ziel<br />

vleugels verschaft, waarmee ze ‘doorheen al wat vergif en doodsbrengend is’ kan vliegen en een<br />

‘tabernaculum’ bereikt: dat ‘tabernaculum’ herinnert aan de ‘tenten’ <strong>van</strong> de Vulgaat, maar ook<br />

aan een ‘tempel’, en vooral aan het lichaam, als ‘tempel’ <strong>van</strong> de ziel. Dat ‘tabernaculum’ is,<br />

zoals uit de context blijkt, inderdaad de ‘tempel’ <strong>van</strong> het lichaam, waarin de ziel een onderkomen<br />

vindt en huist. Net dat tabernakel wordt echter door vijanden aangevallen. De ziel verstrekt dit<br />

tabernakel, naar de vier windrichtingen toe, maar wordt belaagd door boze krachten; ze kan ze<br />

echter de baas blijven en zegt tot haar vijanden: ‘De ambachtsman die dit tabernakel heeft<br />

gebouwd, is wijzer en sterker dan jullie’, en ze houdt vol dat ze nooit voor haar vijanden zal<br />

wijken (cap. 1-3). Deze monoloog <strong>van</strong> de ziel is sterk, beeldend en aangrijpend. (Ik zal bij een<br />

volgende bewerking <strong>van</strong> dit artikel enkele fragmenten uit deze weeklacht vertalen.)<br />

In de uitleg bij deze weeklacht <strong>van</strong> de eerste ziel, waarin de zinnen die naar deze ziel<br />

verwijzen worden hernomen en toegelicht, luidt het:<br />

‘En jij nu mens, die dit ziet, sta er ook bij stil, want ‘de vele wervelwinden die deze bol<br />

binnendringen – bol welke nog altijd in dat lichaam blijft– doen hem naar de aarde afbuigen’: dit<br />

betekent dat de menselijke ziel, wanneer de mens nog in zijn ziel en zijn lichaam leeft, door vele<br />

<br />

103


onzichtbare verleidingen wordt bekoord, die haar (d.i. de ziel, BT), door het genot <strong>van</strong> het vlees<br />

(per delectationem carnis) vaak doen afbuigen naar de zonden <strong>van</strong> de aardse genietingen.’<br />

‘‘Maar met herstelde krachten richt ze zich mannelijk op en verzet er zich krachtig tegen’: dat is<br />

omdat de gelovige en belaagde mens, ook al heeft hij gezondigd, vaak dankzij de gave Gods tot<br />

inkeer kan komen en zijn zonden verlaten; en omdat hij, door zijn hoop in God te stellen, de<br />

duivelse verlokkingen <strong>van</strong> zich kan afzetten, op voorwaarde dat hij zijn schepper trouw blijft<br />

zoeken – net zoals de gelovige ziel, die hierboven aan het woord is, in haar weeklacht over haar<br />

ellende heeft aangetoond.’ (cap. 27)<br />

Kortom, deze hele weeklacht handelt, volgens de uitleg die <strong>Hildegard</strong> er zelf aan geest (althans a<br />

posteriori) over de ziel die in de wereld is geworpen, meer bepaald ‘in het vlees’. Dat ‘vlees’ is<br />

een tempel, een tabernakel, iets heiligs; en tegelijk kan het, door de verleiding <strong>van</strong> de duivel, de<br />

mens afleiden <strong>van</strong> zijn hoge bestemming, het geestelijke; dan ‘buigt’ de ziel, en door het plezier<br />

dat ze schept in het ‘vlees’ (het lichaam) buigt ze af naar, verlaagt ze zich tot ‘de zonden <strong>van</strong> de<br />

aardse genietingen’. Maar gelukkig is er de biecht (zie het belang <strong>van</strong> de biecht als nieuw<br />

sacrament, zoals ik dat in de inleiding uiteenzette) die de mens uit deze neergang naar het vlees<br />

kan redden; zodat hij weer de weg <strong>van</strong> de geest kan bewandelen.<br />

De tweespalt is duidelijk: de ziel is opgesloten in het vlees, en dreigt erin teloor te gaan; ze<br />

schreeuwt haar ellende uit over de verlokkingen die haar belagen – ze dwaalt in het<br />

niemandsland tussen God en zonde, en, op termijn, tussen hemel en hel. Dat is haar bittere lot op<br />

aarde.<br />

Weeklacht <strong>van</strong> de tweede ziel<br />

De tweede ziel wordt ingeleid door het volgende zinnetje: ‘Maar ik, breekbaar en ongeletterd<br />

iemand (sed ego fragilis et indocta; bedoeld is: <strong>Hildegard</strong>) zag ook dat in een andere bol (elke<br />

‘bol’ staat voor een ziel, zoals duidelijk blijkt uit wat volgt, BT) vele windkolken<br />

binnenstormden en hem (=de bol) wilden neerhalen maar daar niet in slaagden, omdat deze zich<br />

moedig teweer stelde en hun aldus de kans niet bood zijn hoofd op hol te brengen.’<br />

Meteen begint daarna de weeklacht <strong>van</strong> deze tweede ziel:<br />

‘Hoewel ik armoedig ben, heb ik een belangrijke opdracht. O, wat ben ik? En wat is toch de<br />

reden <strong>van</strong> mijn geweeklaag? Ben ik niet de levensadem in de mens, ben ik niet geplaatst in een<br />

tabernakel <strong>van</strong> merg, bloedvaten, beenderen en vlees, en wel zo dat ik datzelfde tabernakel zijn<br />

levenskracht (viriditas) verleen et dat ik het overal, in al zijn bewegingen, omvat? Maar helaas –<br />

de zintuiglijkheid <strong>van</strong> dat tabernakel verkiest vuilnis, ontucht, losbandigheid en allerlei soorten<br />

ondeugden. Ach, hoe betreur ik dit alles, met een luid geweeklaag! Want hoewel ik een<br />

voorspoedig leven kan leiden dankzij de werken <strong>van</strong> mijn tabernakel, word ik belaagd door de<br />

misleiding <strong>van</strong> de duivel: hij gooit zijn netten over me uit en blaast me een golf <strong>van</strong> eigenwaan<br />

in, waardoor ik vaak tegen mezelf zeg: ‘Ik wil eerder handelen volgens de smaak in de viriditas<br />

<strong>van</strong> de aarde’. Ik weet immers best hoe ik (goede) werken kan uitoefenen in mijn eigen<br />

tabernakel, maar door de lust die hij (de duivel, BT) me inblaast kan ik mijn eigen werken niet<br />

<br />

104


naar waarde schatten, tot ik vreselijke wonden in me voel. O, hoe hevig ik dan weeklaag! Ik zeg<br />

dan:<br />

‘O, God, heb je me soms niet geschapen? Kijk, de verwerpelijke aarde bedrukt me.’ En ik vlucht<br />

dan.’ (cap. 4)<br />

Daarna legt de ziel vooral haar angsten, aarzelingen uit, de wanhoop die haar soms overvalt, de<br />

depressie, zoals wij dat nu zouden zeggen, maar die de Woestijnvaders al kenden als de ‘acedia’,<br />

die werd uitgelokt door de ‘aanvallen <strong>van</strong> de duivel’, de fantasieën die hij de mens voorspiegelt,<br />

waardoor hij onrust in de ziel stookt, de ziel in verwarring brengt over wat goed en kwaad is, tot<br />

innerlijke twijfel brengt, en zelfs tot zelfmoordgedachten aanzet; een fragment uit deze<br />

weeklacht:<br />

‘Bij zijn eerste verschijning op aarde was Adam zuiver en helder; hij was door God geschapen;<br />

ook ik vrees God, en ik weet waarom: omdat ik door hem als een helder en zuiver wezen ben<br />

geschapen. Maar telkens opnieuw word ik door de slechte gewoonte <strong>van</strong> de ondeugden tot onrust<br />

gebracht. O, in al die dingen ben ik als iemand die steeds op de dool is! En daarom komen<br />

draaikolken op me af, die onder luid geraas leugenachtige dingen vertellen; draaikolken die in<br />

me opwellen en zeggen: ‘Wie ben je? Et wat doe je toch? Welk soort oorlogen vecht je uit? Je<br />

bent ongelukkig, want je weet niet eens of wat je doet tot het goede of tot het kwade behoort.<br />

Trouwens, waar zal je ooit belanden? Wie zal jou in bescherming nemen? En wat zijn toch die<br />

fouten <strong>van</strong> je die je bijna gek <strong>van</strong> verdriet maken? Wat moet je doen, als je niet eens weet wat<br />

goed en wat slecht is? Want wat je bevalt, dat mag je niet doen; en wat je benauwt, net dat moet<br />

je doen, op bevel <strong>van</strong> God. En trouwens: hoe weet je dat het zo is, en niet omgekeerd? Het ware<br />

beter geweest als je niet eens bestond.’ En nadat die draaikolken in me zijn opgekomen, begin ik<br />

de andere weg op te gaan, een weg die mijn vlees zwaar valt – want het is de weg <strong>van</strong> de<br />

rechtvaardige handeling. Maar weerom begin ik bij mezelf te twijfelen of ik dit nu doe dankzij<br />

de gave <strong>van</strong> de Heilige Geest of niet, en zeg: ‘Dit is nutteloos’. En daarna wil ik ineens over de<br />

wolken vliegen. Hoezo? Ik wil over mijn verstand heen vliegen en de dingen aanvatten waar<strong>van</strong><br />

ik weet dat ik ze niet zal kunnen afmaken. En wanneer ik het dan toch probeer, voel ik een<br />

enorm verdriet in me opkomen, zo groot, dat ik helemaal niks meer doe, ongeacht of ik in de<br />

hoogte <strong>van</strong> de heiligheid of in de vlakte <strong>van</strong> de goede wil ben; ik heb enkel nog onzekerheid,<br />

twijfel, wanhoop, verdriet in me, en alles bedrukt me. En wanneer de verleiding <strong>van</strong> de duivel<br />

me in die mate tot onrust brengt, wat een ramp overvalt me dan! Want dan komt alles tegelijk op<br />

me afgestormd: al het kwade dat bestaat of kan bestaan, in de vorm <strong>van</strong> aanklachten,<br />

verwensingen, afzwering <strong>van</strong> lichaam en ziel, schandelijke uithalen naar wat zuiver, gezond en<br />

hoog en in God is – dat alles overvalt me, mij, ongelukkige. En dan overvalt me ook nog een<br />

andere ellende: alle geluk en al het schone dat zowel in de mens als in God is, dat wordt ineens<br />

moeilijk en zwaar, en lijkt me eerder naar de dood dan naar het leven te voeren. Ach! Hoe<br />

ongelukkig toch is die strijd!, voortdurend <strong>van</strong> werk naar werk, <strong>van</strong> pijn naar pijn, <strong>van</strong> schisma<br />

naar schisma gesleurd worden, terwijl alle geluk <strong>van</strong> me wordt afgenomen. (cap.5)<br />

De weeklacht vervolgt:<br />

‘Vanwaar komt toch het kwaad, de oorzaak <strong>van</strong> al deze dwalingen? Wellicht hieruit. Immers, de<br />

slang <strong>van</strong> weleer draagt in zich de bedrieglijke listen en streken en het dodelijke venijn <strong>van</strong> de<br />

<br />

105


onrechtvaardigheid (…) Vaak zeg ik, verdrietig: ‘Waar is mijn koning, mijn God? Wat voor<br />

goeds kan ik doen, zonder hem? Niets.’ En dan kijk ik op naar God, die mij het leven heeft<br />

gegeven, en naar die allerzaligste Maagd die de hoogmoed <strong>van</strong> die spelonk <strong>van</strong> weleer met haar<br />

stap heeft vermorzeld, zij die sindsdien een stevige stutsteen <strong>van</strong> het goddelijk bouwwerk is<br />

geworden, terwijl de vraatzuchtige wolf, die door de goddelijke haak werd opgehangen, me<br />

voortaan geen kwaad meer aandoen. En zo is het dat ik het allerhoogste goed in Gods hoogheid<br />

leer kennen, namelijk de nederigheid. Ik voel de zachtheid <strong>van</strong> de onophoudelijke balsem, ik<br />

verheug me in Gods zoetheid alsof ik me in het centrum <strong>van</strong> alle aroma’s ter wereld bevind. En<br />

zo slaag ik erin, met mijn sterke zwaard <strong>van</strong> de nederigheid, alle overige ondeugden <strong>van</strong> me af te<br />

gooien.’ (cap. 6-7; passim)<br />

We komen te weten welke interpretatie de ‘stem’ aan deze weeklacht geeft in de uitleg die<br />

verderop volgt.<br />

Uitleg over deze tweede ziel, in cap. 28:<br />

‘‘Je ziet vele windkolken binnendringen in een andere bol en die tevergeefs proberen die bol ten<br />

val te brengen’: dat is omdat vele duivelse listen deze ziel binnenvallen en haar pogen te<br />

overhalen tot het begaan <strong>van</strong> massa’s schandelijke ondeugden, maar, ‘toch slagen ze er niet in<br />

hun bedriegerijen op te leggen, en wel omdat ze zich moedig verzet en hen geen kans geeft haar<br />

hoofd op hol te brengen’: dat is omdat de ziel, voorzien <strong>van</strong> de inspiratie <strong>van</strong>uit den hoge, de lans<br />

met de bedrieglijke listen uit zich verwijdert en terugloopt naar haar redder, net zoals ze dat in<br />

haar hoger aangehaalde weeklacht aanhaalt, precies zoals het daar getoond is.’ (cap. 28)<br />

Weeklacht <strong>van</strong> de derde ziel<br />

Over de derde ziel lezen we het volgende:<br />

‘En toen zag ik, ik, arme vrouw, dat een andere bol zich losmaakte uit de contouren <strong>van</strong> zijn<br />

eigen vorm, zijn eigen knopen losmaakte en er zich luid klagend uit ontworstelde en in diepe<br />

treurnis zijn eigen zitplaats verbrijzelde. En hij zei: ‘Ik zal uit mijn verblijf (tabernaculum)<br />

treden. Maar waar ik zal gaan, ik, ongelukkige, en gek <strong>van</strong> verdriet? Ik moet beangstigende en<br />

ontzettend gevaarlijke wegen doorlopen tot bij de rechtbank, waar men over me zal oordelen! En<br />

daar zal ik immers de werken tonen die ik in mijn tabernakel heb uitgevoerd, en ik zal een<br />

beloning ont<strong>van</strong>gen, in verhouding tot mijn verdiensten. Wat een angsten en wat een<br />

benauwenissen staan me nog te wachten!’<br />

‘En toen de bol zich op die manier had losgemaakt, zag ik zowel lichtgevende als duistere<br />

geesten naderbij treden, die de bol vergezeld hadden zolang hij zich nog op die zitplaats bevond;<br />

ze wachtten op zijn ontbinding, zodat ze hem, zodra hem volledig ontbonden was, met zich<br />

konden meevoeren.’<br />

En ik hoorde de levende stem <strong>van</strong> hem die hen toesprak:<br />

‘Afhankelijk <strong>van</strong> haar werken zal ze (de bol = de ziel) naar de ene plek of naar een andere<br />

gevoerd worden.’<br />

<br />

106


En weerom hoorde ik de stem uit de hemel die me zei:<br />

‘De gelukzalige en onzegbare Drie-eenheid heeft zich in de wereld gemanifesteerd, toen de<br />

Vader zijn Eniggeborene, verwekt door de Heilige Geest en geboren uit de Maagd, naar de<br />

wereld stuurde, opdat de mensen, geboren in grote verscheidenheid en vastgebonden aan vele<br />

zonden, dankzij hem teruggevoerd zouden worden naar de weg <strong>van</strong> de waarheid, en wel zo dat<br />

ze, bevrijd <strong>van</strong> de banden <strong>van</strong> de lichamelijke zwaarte, en goede en heilige werken met zich<br />

meebrengend, kunnen genieten <strong>van</strong> het geluk <strong>van</strong> de hemelse erfenis.’ (cap. 8)<br />

Hierop volgt (na cap. 8) de lange uiteenzetting <strong>van</strong> de ‘stem’.<br />

Maar de uitleg bij deze derde ziel treffen we pas aan in cap. 29; daar luidt het:<br />

‘Wat nu het volgende betreft: ‘dat een andere bol zich losmaakte uit de contouren <strong>van</strong> zijn eigen<br />

vorm, en zijn eigen knopen losmaakte’: dat is omdat die ziel de lichamelijke leden <strong>van</strong> haar<br />

woonst achter zich laat en ook de verbinding tussen deze ledematen verlaat, op het ogenblik dat<br />

de ontbinding <strong>van</strong> deze woonst is aangebroken;<br />

en ‘dat ze zich met luid geweeklaag eraan ontworstelde en haar zitplaats met groot verdriet<br />

stuksloeg’: dat is omdat ze, wanneer ze zich met grote angst uit haar lichaam verwijdert, de plek<br />

<strong>van</strong> haar woonst laat instorten, wat haar eveneens grote vrees inboezemt, omdat ze angstig<br />

uitkijkt naar het nakende oordeel <strong>van</strong> de opperste rechter, omdat ze dan de waarde <strong>van</strong> haar<br />

werken zal inzien, op basis <strong>van</strong> het rechtvaardige oordeel <strong>van</strong> God, zoals ze het hogerop<br />

uiteenzet in haar weeklacht.<br />

En hierom ook is het dat, ‘wanneer de ziel aldus ontbonden is, dat zowel lichtgevende als<br />

duistere geesten naderbij treden, die de bol vergezeld hadden zolang hij zich nog op die zitplaats<br />

bevond’: omdat op het moment <strong>van</strong> die ontbinding, wanneer de menselijke ziel zijn woonplaats<br />

verlaat, engelachtige geesten, zowel goede als slechte, in overeenstemming met de rechtvaardige<br />

en juiste beschikking <strong>van</strong> God, aanwezig zijn;<br />

en ‘ze wachten op diens ontbinding, zodat ze haar, zodra ze volledig ontbonden is, met zich<br />

kunnen meevoeren’: zij wachten immers eveneens op het oordeel <strong>van</strong> de rechtvaardige rechter<br />

over deze ziel op het ogenblik <strong>van</strong> de scheiding <strong>van</strong> de ziel <strong>van</strong> haar lichaam, zodat ze haar,<br />

gescheiden <strong>van</strong> haar lichaam, naar de plek kunnen voeren waar ze geoordeeld zal worden door<br />

de opperste rechter volgens de verdiensten <strong>van</strong> haar werken, net zoals het u, o mens, hierboven<br />

waarheidsgetrouw werd getoond.’ (cap. 29)<br />

<br />

107


108


109


Drie zielen op de dool<br />

Drie zielen dus, die elk één facet <strong>van</strong> de dooltocht <strong>van</strong> de ziel in de verwarrende werkelijkheid<br />

<strong>van</strong> het ‘vlees’ beschrijven, waar steeds de grote ‘verleider’ op de loer ligt:<br />

1. de eerste ziel heeft het vooral over een gevoel <strong>van</strong> ontheemdheid, verweesdheid, ballingschap:<br />

ze is verdreven uit haar oorspronkelijke thuis (hier: ‘Moeder Sion’), vindt een toevlucht in een<br />

‘tabernakel’ of ‘tempel’ – het lichaam – maar wordt er opnieuw belaagd door de duivel;<br />

2. de tweede ziel heft een weeklacht aan over de psychologische processen die zich in de ziel en<br />

de mens afspelen: alles wordt onzeker, men weet niet meer wat goed, wat slecht is; men aarzelt,<br />

twijfelt aan zichzelf, komt vast te zitten in verdriet, onmacht, wanhoop;<br />

3. de derde ziel beschrijft enkel haar angst: ze heeft de vorige stadia (<strong>van</strong> ziel één en twee)<br />

doorlopen en wordt (eindelijk, bij de dood) terug ontbonden uit haar lichaam; nu wacht haar<br />

echter het oordeel <strong>van</strong> de opperste rechter. En men zal oordelen: is ze er ondanks de<br />

beproevingen <strong>van</strong> de ziel op deze aarde, in ‘het vlees’ (beschreven door ziel één en twee) in<br />

geslaagd de nodige ‘goede’ werken uit te voeren, zodat ze door de rechtvaardige rechter gered<br />

kan worden?<br />

De drie weeklachten vormen als het ware een beknopte, op het psychologische vlak herschreven<br />

‘levensloop’ <strong>van</strong> één enkele individuele ziel <strong>van</strong> bij haar geboorte tot aan het heil of de<br />

verdoemenis. Men herkent in deze drie weeklachten elementen ontleend aan de ‘Civitas Dei’ <strong>van</strong><br />

Augustinus, aangevuld (vooral voor de tweede ziel) met elementen ontleend aan de tekening <strong>van</strong><br />

de wanhoop, de spirituele radeloosheid en uitkomstloosheid, de acedia, bij de Woestijnvaders;<br />

en de klacht <strong>van</strong> de eerste ziel herinnert aan bepaalde weeklachten uit de gnostische literatuur,<br />

die zich focussen op het basisverhaal: de ziel is ‘op de dool’ op deze wereld, in dit vlees, want ze<br />

is ontrukt aan haar (hemelse) oorsprong.<br />

Omkaderende uitleg: Drie-eenheid<br />

Zoals hoger aangegeven, worden deze monologen <strong>van</strong> de drie zielen omkaderd door de<br />

monoloog <strong>van</strong> de ‘stem’.<br />

Daarin wordt, vooral in cap. 17-26, een uitvoerige uitleg gegeven over de structuur <strong>van</strong> de mens:<br />

hoe verhouden zich, in hem, het verstand, de zintuigen, de wil, de ziel, het ‘vlees’?<br />

De ‘stem’ schetst een begin <strong>van</strong> verklaring <strong>van</strong> de verschillende houdingen <strong>van</strong> de ziel (ziel één,<br />

twee en drie), volgens de fysiologische principes <strong>van</strong> die tijd, namelijk volgens de humeurenleer:<br />

elk mens reageert, volgens het soort ‘humeur’ dat hij heeft, op een bepaalde manier op zijn<br />

bestaan op aarde. Maar dat is niet het belangrijkste; er wordt vooral op gewezen dat de ziel<br />

belangrijker is dan het vlees, en dat het de ziel toekomt te kiezen wat de mens moet doen. En er<br />

wordt nog uitdrukkelijker op gewezen dat de ziel kan kiezen tussen de weg <strong>van</strong> het goede, of de<br />

weg <strong>van</strong> het kwade. Die keuze uit zich door ‘goede’ of ‘kwade’ werken uit te voeren. Kortom,<br />

ziel gaat voor op vlees; en elke ziel reageert volgens het lichaam waarin het terechtkomt.<br />

<br />

110


Maar er is een nog breder kader voor dit hele visioen, en we krijgen er een eerste aanzet <strong>van</strong> in<br />

cap.8, waar het heet dat de stem tot de zieneres zegt:<br />

‘De gelukzalige en onzegbare Drie-eenheid heeft zich in de wereld gemanifesteerd, toen de<br />

Vader zijn Eniggeborene, verwekt door de Heilige Geest en geboren uit de Maagd, naar de<br />

wereld stuurde, opdat de mensen, geboren in grote verscheidenheid en vastgebonden aan vele<br />

zonden, dankzij hem teruggevoerd zouden worden naar de weg <strong>van</strong> de waarheid, en wel zo dat<br />

ze, bevrijd <strong>van</strong> de banden <strong>van</strong> de lichamelijke zwaarte, en goede en heilige werken met zich<br />

meebrengend, kunnen genieten <strong>van</strong> het geluk <strong>van</strong> de hemelse erfenis.’ (cap. 8)<br />

Diezelfde trinitaire en verlossingsgedachte wordt hernomen in de allerlaatste kapittels <strong>van</strong> het<br />

visioen (cap. 30-32), waarin overigens op een mooie manier wordt voortgeborduurd op de<br />

psychologische structuur <strong>van</strong> de mens die enkele kapittels eerder vergeleken werd met die <strong>van</strong><br />

een boom, die begroeid raakt met takken, met bloesems, met vruchten (symbolen <strong>van</strong> de ‘goede<br />

werken’, <strong>van</strong> een ziel die ‘tot rijpheid is gekomen’) – en opnieuw vergeleken wordt met de<br />

structuur <strong>van</strong> de Drie-eenheid. Daar treft men dan ook een ‘concatenatio’ aan, een retorische<br />

opeenvolging <strong>van</strong> termen die door hun nabijheid de onderlinge verwantschap en innige,<br />

innerlijke band behoren aan te tonen tussen viriditas, goddelijke ‘vis’ (kracht; krachten, in het<br />

bijzonder binnen de Drie-eenheid) en de virginitas (maagdelijkheid) <strong>van</strong> de Maagd die de<br />

Eniggeborene baarde. Dit is conform <strong>Hildegard</strong>s ‘cluster’ <strong>van</strong> betekenissen, vertrekkend <strong>van</strong>uit<br />

het woordje ‘vis’ (zie inleiding).<br />

Dit fragment is een beeldende, gebalde weergave <strong>van</strong> het verlossingsverhaal, bekeken <strong>van</strong>uit de<br />

symboliek <strong>van</strong> de Drie-eenheid. Tegelijk plaatst het het hele verhaal <strong>van</strong> dit visioen binnen het<br />

kader <strong>van</strong> de christelijke heilsleer: uit de Drie-eenheid is de verlosser ontstaan en geboren, die als<br />

enige de mens uit zijn dooltocht op aarde kan verlossen; en diezelfde verlosser is de rechter die<br />

elke ziel, na haar pelgrimage in dit leven volgens de keuze die de ziel gemaakt heeft, en de<br />

werken die ze kan aanbieden, zal veroordelen tot de eeuwige verdoemenis, of toelaten tot de<br />

eeuwige, hemelse genieting.<br />

Om duidelijk te maken dat de weg naar het eeuwige heil enkel via de enige, ‘katholieke’ Kerk<br />

kan gebeuren (deze term komt, jaren voor hij officieel wordt gebruikt, regelmatig voor in de<br />

visioenen, in de betekenis <strong>van</strong>: ‘universele’ kerk, voor allen, voor de redding <strong>van</strong> allen, en<br />

waartoe alle christenen moeten toetreden), wordt in het voorlaatste kapittel nog eens benadrukt<br />

dat deze ‘katholieke’ Kerk de enige legitieme opvolgster <strong>van</strong> Christus is; en in het allerlaatste<br />

kapittel wordt eraan toegevoegd dat er slechts één Verlosser is: Christus.<br />

We willen er wél op wijzen dat deze brede omkadering slechts uit dat paar kapitteltjes bestaat,<br />

die, bij het lezen er<strong>van</strong>, de indruk wekken achteraf te zijn ingevoegd om de weeklachten <strong>van</strong> de<br />

ziel een theologische onderbouw te geven. Het zwaartepunt <strong>van</strong> het visioen (en dat uit zich door<br />

de lengte <strong>van</strong> de kapittels die eraan besteed worden, én door de ongebruikelijke structuur <strong>van</strong> het<br />

hele visioen, waar de weeklachten <strong>van</strong> de drie zielen het overgrote deel <strong>van</strong> het visioen<br />

uitmaken) ligt bij de ‘val’ <strong>van</strong> de ziel in het ‘vlees’, de dooltocht op aarde <strong>van</strong> de ziel, en bij de<br />

structuur <strong>van</strong> de menselijke ziel.<br />

<br />

111


Met andere woorden: het lijkt er sterk op dat het hele visioen slechts één ding wil behandelen: de<br />

ziel klaagt om haar ballingschap, weg <strong>van</strong> haar oorsprong, gehuld in het ‘vlees’. Ze wordt<br />

belaagd door de duivel, en ze moet een fundamentele keuze maken voor het goede of kwade,<br />

voor heil of verdoemenis.<br />

Om niet meer dan dat gaat dit visioen.<br />

Maar, zoals altijd, kan men zich verheugen in heel verbeeldingrijke interpretaties <strong>van</strong> dit visioen,<br />

inzonderheid bij hen die het amper gelezen hebben. Hier volgt een voorbeeld <strong>van</strong> zo’n<br />

interpretatie, waarbij we de aartsvader <strong>van</strong> een bepaalde tak <strong>van</strong> de psychologie, Jung, uitvoerig<br />

aan het woord zullen laten… en <strong>van</strong> antwoord dienen.<br />

De afbeeldingen als opstapje tot creatieve invullingen <strong>van</strong> dit visioen<br />

Om nog maar eens te bewijzen dat het meestal de moeite loont het visioen eerst te lezen voor<br />

men zich aan allerlei acrobatische interpretaties waagt, het volgende: men leze het visioen stricto<br />

sensu, en legge ernaast de miniatuur. De verschillen zijn opvallend. In de tekst wordt enkel<br />

gesproken <strong>van</strong> een ‘splendor serenissimus’ die vier hoeken heeft (rechthoek of vierkant) en<br />

vlammend is, alsof ze met ogen was volzet. Daarbinnenin ontstaat dan een nieuwe gloed,<br />

gelijkend op die <strong>van</strong> het ochtendrood; dat staat symbool voor de goddelijke gloed, waarin<br />

Christus verschijnt.<br />

In de afbeelding zien we echter een rechthoek, steunend op één <strong>van</strong> de vier hoeken, met twee<br />

driehoeken, gevuld met ogen, en tussenin een verticale band, gevuld met bollen. Dit staat echter<br />

niet in de tekst. Als er al sprake is <strong>van</strong> ‘bollen’ in de tekst, gaat het enkel om de bol die zich in<br />

het lichaam <strong>van</strong> de vrouwengestalte bevindt (in de tekst voorafgaand aan cap. 1), en om de twee<br />

bijkomende ‘bollen’, waar<strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong>, als zieneres, de bewegingen ziet, en dit in<br />

respectievelijk cap. 4-7, en cap. 8. Met andere woorden: in de hele tekst <strong>van</strong> het visioen is enkel<br />

sprake <strong>van</strong> drie ‘bollen’. Dat zijn dan de drie ‘zielen’ waarover in het commentaar gesproken<br />

wordt. En deze ‘bollen’ bevinden zich niét in een of andere geometrische vorm, maar de eerste<br />

bevindt zich in het lichaam <strong>van</strong> een mensengestalte, en <strong>van</strong> de twee andere wordt niet<br />

nauwkeurig aangegeven waar ze zich bevinden.<br />

In de tekst staat dat een vrouwelijke gestalte te zien is, waarin een mensengestalte te zien is; en<br />

in die laatste gestalte daalt een ‘bol’ neer: een ‘sphaera’ (bol, ‘sphere’ in het Engels) die lijkt op<br />

vuur, of: vuurrood is. Of, zoals men dat ook kan vertalen: een ‘vuurbol’. Méér niet. Er wordt<br />

géén enkel verband gelegd met de ‘vierhoekige’ ‘splendor serenissimus’ <strong>van</strong> enkele regels hoger.<br />

In de miniatuur echter wordt een verbinding gelegd tussen de hoger vermelde rechthoek, rustend<br />

op een hoek, en de buik <strong>van</strong> die vrouw, alsof de goddelijke adem door een soort smalle geul<br />

binnenstroomt in die bol in de buik <strong>van</strong> die vrouw: een soort geestelijke bevruchting <strong>van</strong> de ziel<br />

door die ‘splendor’ – wat echter niet voorkomt in het visioen stricto sensu.<br />

In het visioen wordt hooguit gezegd dat de mensengestalte uit de vrouw treedt, en dat de bol, die<br />

nog altijd in die mensengestalte zit, naar beneden wordt gedrukt. De mens, die geboren wordt, of,<br />

beeldend gezegd, zijn ‘huis’ verlaat (of men dat nu persoonlijk, fysiek, of metafysisch vertaalt:<br />

een mens wordt uit een ‘vrouw’ geboren; of: een mens wordt uit zijn oorspronkelijke thuis<br />

<br />

112


geboren, zoniet verdreven) heeft een ‘bol’ in zich – en over die ‘bol’ gaat het verdere verhaal:<br />

namelijk over de ziel <strong>van</strong> de mens. Een ziel die huist in een lichaam; een lichaam dat belaagd<br />

wordt; een ziel die, eens ze <strong>van</strong> haar lichaam verlost zal zijn, beoordeeld zal worden op haar<br />

omgang met haar lichaam, haar al dan niet vasthouden aan haar hemelse oorsprong en<br />

bestemming.<br />

De drie ‘bollen’ en het ‘vierkant’ worden, met andere woorden, door de miniatuur compleet<br />

anders weergegeven dan in de tekst.<br />

Men moet dus zeer behoedzaam zijn bij de interpretatie <strong>van</strong> het visioen, als men enkel de<br />

miniaturen als vertrekbasis neemt.<br />

Even onbetrouwbaar zijn de teksten die, in de uitgave <strong>van</strong> CC CM, de miniaturen begeleiden; ze<br />

wekken de indruk oorspronkelijk te zijn; dat is niet zo; het zijn ‘amalgamen’ <strong>van</strong> citaten uit het<br />

visioen, of perifrases, die op zich al een interpretatie verraden. Men verwijst er uitdrukkelijk naar<br />

de ‘geest’ die de ziel zijn adem inblaast etc – wat gewoonweg niet in het visioen stricto sensu<br />

staat. En, zoals gezegd: de citaten zijn niet eens letterlijke citaten uit het visioen: het zijn<br />

samenraapsels <strong>van</strong> citaten, samengesprokkeld op verschillende plaatsen in het visioen. Dit is dus<br />

opnieuw een interpretatie die a posteriori werd toegevoegd, maar als ‘oorspronkelijk’ wordt<br />

voorgesteld.<br />

Jung aan het woord<br />

Nog erger wordt het als men er de interpretaties <strong>van</strong> Jung op naleest <strong>van</strong> dit visioen, die, zo lijkt<br />

het, voornamelijk gebaseerd zijn op de op zich al weinig betrouwbare miniaturen. Miniaturen die<br />

volgens mij absoluut niet de tekst volgen, en dus geen basis vormen voor een betrouwbare uitleg,<br />

tenzij men uitdrukkelijk zegt: ‘Dit is de interpretatie die ik maak, op basis <strong>van</strong> de interpretatie<br />

<strong>van</strong> de miniaturist(e).’<br />

Jung heeft de tekst <strong>van</strong> het commentaar <strong>van</strong> het visioen precies gelezen zoals hij het wou lezen,<br />

gaat uit <strong>van</strong> de afbeelding <strong>van</strong> de miniatuur (en niet <strong>van</strong> het visioen stricto sensu) en kan dan<br />

lustig beginnen interpreteren.<br />

Ik laat deze vermakelijke meester-interpretator aan het woord (ik kras mijn opmerkingen in zijn<br />

tekst):<br />

‘Deze prent (Jung bedoelt de eerste miniaturen uit de Rupertsbergercodex bij dit visioen, BT)<br />

(…) laat de ‘beleving’, dat wil zeggen: de bezieling <strong>van</strong> het in het moederlichaam groeiende kind<br />

zien. Uit een hogere wereld dringt een influxus in de foetus door. Deze ‘bovenwereld’ heeft een<br />

opmerkelijke kwadratische vorm en is in drieën verdeeld, corresponderend met de triniteit, maar,<br />

anders dan deze, die immers uit drie gelijke (cursivering Jung) delen zou bestaan, is het<br />

middenste veld anders dan de twee overige. Het bevat ronde vormen, terwijl de andere door het<br />

oogmotief gekenmerkt worden. Zoals in de wielen <strong>van</strong> Ezechiël worden dus ook hier de<br />

‘rotunda’ met ogen gecombineerd.<br />

<br />

113


(Noteren we hier dat dit totaal niet in het visioen stricto sensu staat, en trouwens ook nergens in<br />

het commentaar wordt vermeld; dit is enkel een gril <strong>van</strong> de miniaturist(e); maar daar stoort Jung<br />

zich niet aan; BT.)<br />

Zoals <strong>Hildegard</strong>s tekst stelt, betekent de glans <strong>van</strong> de ‘talloze ogen’ (elk veld bevat er in feite 24)<br />

het ‘weten Gods’; dat wil zeggen, zijn zien en weten, in analogie met de zeven ogen Gods ‘die<br />

over de hele aarde zweven’ (Zacharias 4,10). De rotunda daarentegen zijn de daden Gods, zoals<br />

bijvoorbeeld het zenden <strong>van</strong> zijn Zoon als Heiland (p. 127).<br />

(Interessant dat Jung weet wat de ‘rotunda’ betekenen – ‘rotunda’ die in het visioen hoegenaamd<br />

niet voorkomen! De hoogbegaafde Jung weet wat dingen betekenen die niet eens bestaan. BT.)<br />

<strong>Hildegard</strong> voegt eraan toe: ‘Allen, de goeden zowel als de kwaden, verschijnen in het weten<br />

Gods, want het wordt nooit door enige duisternis verhuld.’ De geestzielen <strong>van</strong> de mensen zijn<br />

namelijk ‘vuurbollen’ (p. 120,126,130,133)<br />

(Dit is de eerste keer dat Jung iets schrijft wat zondermeer correct is: het gaat telkens om een<br />

‘ignea sphaera’, dus, letterlijk vertaald: ‘een vuurbol’; BT.)<br />

En zo is vermoedelijk ook de anima Christi een dergelijke bol geweest, want <strong>Hildegard</strong> zelf<br />

brengt haar visioenen bijvoorbeeld niet alleen in verband met het ontstaan <strong>van</strong> een mensenkind<br />

in het algemeen, maar in het bijzonder met Christus en de Moeder Gods (p. 127)<br />

(Dat klopt, er is ook sprake in dit visioen, <strong>van</strong> de ‘Virgo’ die de Verlosser baarde, maar betekent<br />

dit dat dus de ‘sphaera’ in het visioen stricto sensu ‘in het bijzonder’ met de ‘anima Christi’ en<br />

met de Moeder Gods moet verbonden worden? Nog anders gezegd: dat <strong>Hildegard</strong> hier aangeeft<br />

dat ook Christus’ anima een ‘vuurbol’ was? Ik meen <strong>van</strong> niet; en wel omdat het visioen helemaal<br />

niet handelt over de ‘anima Christi’, de ‘ziel <strong>van</strong> Christus’ als abstract gegeven; bovendien<br />

omdat de commentaar bij de zinnen die de ‘geboorte <strong>van</strong> de ziel in een vrouwenlichaam’<br />

beschrijven nergens alludeert op Christus, maar stelt dat het om de geboorte <strong>van</strong> ‘een’ menselijke<br />

ziel gaat, en bij uitbreiding elke menselijke ziel; <strong>van</strong>daar ook de lange monologen <strong>van</strong> de eerste<br />

en tweede ziel, en de korte uitspraak <strong>van</strong> de derde ziel: ze vormen illustraties <strong>van</strong> wat het gevolg<br />

is <strong>van</strong> het ‘bezield leven’ op aarde; lees er ook cap. 16 en 17 op na; de daar verhaalde ‘geboorte’<br />

en ‘inblazing <strong>van</strong> de geest’ in de ziel vormt de aanleiding tot de uiteenzetting over de structuur<br />

<strong>van</strong> de menselijke ziel in verhouding tot haar vermogens en de primauteit <strong>van</strong> de ‘ziel’ op het<br />

‘vlees’ - in de lange monoloog <strong>van</strong> cap. 18 tot 26 -, en niét tot een uiteenzetting over of<br />

verwijzing naar Christus, laat staan zijn ‘ziel’; het zwaartepunt <strong>van</strong> het hele visioen ligt bij de<br />

dooltocht <strong>van</strong> de ziel op aarde; maar het algemene kader, zoals ik hoger aangaf, handelt<br />

inderdaad over enerzijds de Drie-eenheid en anderzijds de geboorte <strong>van</strong> Christus als Verlosser;<br />

maar als we de structuur <strong>van</strong> het visioen bekijken, merken we dat die omkadering op een al bij al<br />

onhandige wijze gebeurt: door er twéé keer plompverloren, een eerste keer tussen de monologen<br />

<strong>van</strong> de zielen in en, later, na de uiteenzettingen over de vermogens <strong>van</strong> de mens, en als een soort<br />

epiloog <strong>van</strong> het hele visioen, naar te verwijzen.<br />

Mij lijkt het, persoonlijk, alsof <strong>Hildegard</strong> in haar visioen vooreerst gefascineerd was door het<br />

verschijnsel: ziel; meer bepaald het verschijnsel: mens; nog nauwkeuriger: het raadsel dat maakt<br />

<br />

114


dat de mens als ‘bezield’ wezen op aarde ronddoolt; en binnen haar denkkader is haar grootste<br />

bekommernis dat dat bezielde wezen de ‘goeie’ weg opgaat: die <strong>van</strong> het heil, niet die <strong>van</strong> het<br />

verderf; daarover handelt het visioen; pas achteraf heeft ze, en op vrij onbeholpen wijze, het<br />

bredere kader dat verwijst naar het verlossingsverhaal in haar commentaar verweven. En toen ze<br />

dat deed, heeft ze meteen ook de Drie-eenheid en de ‘kuise’ geboorte <strong>van</strong> Christus moeten<br />

aanhalen (om toch maar orthodox te blijven); en dus heeft ze het over Christus’ geboorte in een<br />

mensenlichaam én tegelijk over het feit dat hij een Zoon <strong>van</strong> God is.<br />

Niks bijzonders aan. Maar wie staat borg voor die merkwaardige combinatie: mens én God?<br />

Maria, die moeder én maagd is – vrouw en aseksueel, en toch baart. Geschapen wezen dat een<br />

God baart. Tabernakel <strong>van</strong> vlees dat geest voortbrengt. Vandaar de lof <strong>van</strong> Maria als maagd op<br />

het einde <strong>van</strong> het visioen.<br />

Als er al een ‘quaderniteit’ is, is het de volgende: vier ‘krachten’ samen zijn verantwoordelijk<br />

voor het heilsverhaal: Vader, Zoon, Heilige Geest (Drie-eenheid), elk handelend <strong>van</strong>uit hun<br />

eigen kracht, ‘vis’, aangevuld met Maria, de ‘Maagd’, die handelt <strong>van</strong>uit een specifieke, eigen<br />

‘kracht’, ‘vis’, namelijk de ‘virtus’ <strong>van</strong> de ‘virgo’, de ‘maagd’, die paradoxaal genoeg, hoewel ze<br />

zelf vlees is en vlees vootbrengt, God voortbrengt want ze wordt bevrucht door de Geest. Vier<br />

krachten die onontbeerlijk zijn om het heilsverhaal te doen ‘kloppen’; want elk wezen is de<br />

gegijzelde <strong>van</strong> de materie; zonder de Maagd en haar specifieke ‘virtus’ zou nooit de geestelijke<br />

verlosser op aarde hebben kunnen komen: ze is een onmisbare schakel, een vierde kracht binnen<br />

het wonderlijke verhaal <strong>van</strong> de redding <strong>van</strong> de materie door de geest, één <strong>van</strong> de basisprincipes<br />

<strong>van</strong> het christelijke reddingsverhaal. Dàt is de ‘quaderniteit’, indien men wil – die Jung niet eens<br />

ziet.<br />

In de laatste paragrafen <strong>van</strong> het visioen wordt op die gelijkschakeling <strong>van</strong> die vier ‘krachten’<br />

gealludeerd door een doorgedreven concatenatio. De vier krachten werken als een cascade <strong>van</strong><br />

krachten: ze ontvouwen zich uit elkaar – en kunnen niet zonder elkaar. En die benadering past<br />

overigens perfect in <strong>Hildegard</strong>s persoonlijke beleving waarin kuisheid niet als onvruchtbaarheid,<br />

maar een vruchtbaarheid <strong>van</strong> een hogere, spirituele, en kosmische orde wordt gezien. Drieeenheid,<br />

verlossing, dankzij de maagdelijkheid <strong>van</strong> Maria: dat is het algemene kader <strong>van</strong> het<br />

visioen.<br />

Maar dat ‘algemene kader’ is zo dun (de bespreking er<strong>van</strong> beslaat hooguit vier kappiteltjes<br />

binnen dit hele visioen), en zo onhandig aangebracht in de rest <strong>van</strong> de uiteenzetting, dat men er<br />

makkelijk overheen leest. Men leze er zélf het hele visioen op na in de volgorde <strong>van</strong> het<br />

origineel: men merkt dat de verwijzingen waar<strong>van</strong> sprake niks verhelderen maar de voortgang<br />

<strong>van</strong> het visioen eerder storen. Ze vormen duidelijk een structurerend principe dat achteraf is<br />

toegevoegd.<br />

Dit visioen gaat helemaal niet, en dat kan men met grote stelligheid zeggen: het gaat nergens en<br />

in geen enkele zin over de anima Christi en doet er ook geen enkele uitspraak over.<br />

Het gaat over de ziel – de ziel in het vlees, ge<strong>van</strong>gen, verweesd in vreemd vlees. Maar genoeg<br />

gepraat; we laten het babbelzieke, geometrische wonderkind Jung weer aan het woord. BT).<br />

<br />

115


Het in drieën gedeelde vierkant stelt de Heilige Geest die het kind binnentreedt voor.<br />

(Zoals gezegd: er is géén ‘in drieën gedeeld vierkant’ in het visioen stricto sensu, en trouwens<br />

nergens in het héle visioen te bekennen, behalve in de miniatuur; en eerder ging het erom,<br />

volgens Jung, dat er een influxus is in de foetus; nu in het kind; is een kind nog een foetus?; en er<br />

wordt géén direct verband in het visioen, noch in het visioen stricto sensu, noch in de<br />

commentaar, gelegd tussen het zogenaamde ‘vierkant’ en de ziel of de Heilige Geest; dit is enkel<br />

het vierkant <strong>van</strong> de goddelijke ‘splendor’ en de ‘aurora’, zoals daarnet werd aangegeven; maar<br />

wat maakt het uit: de ene intepretatie lokt de andere uit; creativiteit kent geen grenzen (en maar<br />

goed ook); is het niet plezierig en werkelijk spannend te spelen met de basisstukken uit de<br />

onuitputtelijke blokkendoos der dilettantische alchemie: een verzameling met oogjes en<br />

vuurbollen gevulde driehoekjes en vierkantjes, geschikt op een cirkelvormig bed <strong>van</strong><br />

quadernische rotunda’s? Daar is Jung het volmondig mee eens: zie zijn volgende zinnen; BT)<br />

(…) Het kwadrant, het vierkant, is als quaterniteit een volledigheidssymbool <strong>van</strong> de alchemie.<br />

(…) Evenzeer pasend bij de alchemistische symboliek is de aritmetische structuur <strong>van</strong> de Heilige<br />

Geest: hij is een eenheid, maar bestaat uit twee principes, ogen en vuurbollen, hij is in drieën<br />

gedeeld en bestaat uit een vierkant. (…) Dit bevestigt dat de bollen zielen (cursivering Jung)<br />

voorstellen.’[xix]<br />

Wat een schitterende conclusie! De bolle zielen stellen zielen voor. Is dit hele stukje overigens<br />

geen succulent proza? We moeten, aan de hand <strong>van</strong> de grijzende en wat verward pratende Jung,<br />

de hort op, de glibberige want Escheriaanse en vertigineuze kronkelwegen <strong>van</strong> de alchemie, de<br />

kwaterniteit, de twee principes en de in drieën gedeelde kwadrantische vierkanten opgaan om na<br />

deze uitputtende tocht onder leiding <strong>van</strong> de ziener Carl-Gustav, starend over een mistig<br />

landschap waarin vierkante bergmassa’s opduiken, beschenen door een amberkleurige,<br />

weifelende zon, te ontdekken wat u en ik al langer wisten: dat de vuurbollen zielen voorstellen.<br />

En dat kwamen wij te weten, niét door naar geestverruimende miniaturen te kijken, niét door als<br />

een dronkeman naar tot in drieën gedeelde vierkanten smeltende aritmetische bollen te staren,<br />

maar door gewoon de tekst te lezen. En Jungs commentaar heeft niks toegevoegd aan wat we<br />

gelezen hebben, aangezien hij zich baseert op dingen die hij in het visioen meent te lezen maar<br />

die er niet eens stonden. Al zijn deducties slaan dus nergens op. Maar het was mooi proza, een<br />

vruchtbaar fictieschrijver waardig. Vaarwel Jung.<br />

Lof zij Jung (nu helemaal op dreef)<br />

Toegegeven, ik geniet beslist, wanneer ik nood heb aan wat intellectuele verstrooiing, <strong>van</strong> een<br />

flinke geut Jungiaans proza, waarin meesterlijk – Jung was de zoon <strong>van</strong> een vingervlugge<br />

Harlekijn - met getallen en begrippen wordt gejongleerd; hij schrijft bijvoorbeeld, wanneer hij<br />

goed op dreef is, als beneveld door de miniatuur, waarin niet alleen staat afgebeeld wat niet in de<br />

tekst staat, maar bovendien staat afgebeeld, in Jungs ogen, wat er niet eens afgebeeld staat:<br />

‘De tussenvormen <strong>van</strong> geest en materie zijn blijkbaar de rotunda, voor-fasen <strong>van</strong> levende en<br />

bezielde lichamen, die in groten getale (30) het middelste veld <strong>van</strong> het vierkant vullen. Het getal<br />

30 (dagen <strong>van</strong> de maand) – hoe toevallig het ook mag zijn – verwijst naar Luna, de maan,<br />

<br />

116


heersers over de stoffelijke wereld, terwijl het getal 24 – als de uren <strong>van</strong> de dag – de Rex Sol,<br />

Koning Zon, toebehoort. Daarmee is het motief <strong>van</strong> de conjunctie aangeduid.’[xx]<br />

Mooi zo, dit is pas onfeilbare logica, want ‘in groten getale’ (wat in Jungs magische<br />

woordenboek overeenkomt met het mooie getal 30) en 30 (de maandagen in Jungs lunatieke<br />

kalender) verwijzen naar Koning Zon en Zuster Luna, die op een dag <strong>van</strong> hevige mercuriale<br />

turbulenties met af en toe doordeweekse opklaringen en hagelbuien <strong>van</strong> met dampend vocht<br />

gevulde kolfjes huwden binnen de kwadratuur <strong>van</strong> de in drieën gedeelde en op een quadernische<br />

zakdoek gelijkende cirkel, welk erudiet speelgoed in deze moderne tijden – scenaristen weten dat<br />

- ‘props’ heet in de op rechthoekige bioscoopschermen geprojecteerde en uit concave lenzen<br />

geïnflucteerde beelden die, indien a rato <strong>van</strong> 30 x 300 milliseconden geprojecteerd, romantische<br />

komedies opleveren waarin de bruid op het bruidsmeisje verliefd wordt, intreedt in een op een<br />

woeste berg gelegen klooster, door twijfels overvallen langs een barre kustlijn wandelt, ’s nachts,<br />

<strong>van</strong>uit de deuropening <strong>van</strong> haar ongezellige cottage, het onverwachte huwelijksaanzoek <strong>van</strong> een<br />

Dickensiaans uitziende ex-vriend afwijst (en terecht ook: hij is intussen blind, oeroud, omgeven<br />

door een wolk smog en afzichtelijk geworden) en ’s anderendaags – nu bevinden we ons plots in<br />

een roman <strong>van</strong> Jane Austen - gehuwd blijkt met haar nette, maar oersaaie buurjongen (‘the boy<br />

next door’), tenzij dit de bruidegom overkomt (liefst een schattige nerd, reeds hypersensitief en<br />

hyperbegaafd als foetus, onuitstaanbaar als kind, afvallig <strong>van</strong> alle geloof als tienjarige en<br />

volmaakt autistisch toen hij als adolescente Rex elke seconde het woord conjunctie in de mond<br />

nam), en liefst rijgt men in dat verhaaltje – als soepele want afgedragen veters in versleten<br />

schoenen - nog wat andere nevenverhalen over picareske, pathetische of dolkomische<br />

onmogelijke liefdes, bijvoorbeeld tussen een barse stoffer en een dweil <strong>van</strong> een slaperige slakom,<br />

tussen een fabrieksdirecteur (een fors uit de kluiten gewassen Animal Mundi) en een minuscule<br />

doch uiterst bevallige Anima Aeterna die, na het failliet <strong>van</strong> haar ouders, na zelf te zijn ontslagen<br />

als kleuterleidster, kapster, etalagiste en nog eens als kindermeid, in een hamburgertent werkt,<br />

beiden, ondanks hun fysieke en sociale verschillen verteerd door vertederende liefdesverlangens<br />

die ons tot tranen toe bewegen en als bij wonder alle tesamen vervuld worden in de 10 minuten<br />

voor het einde <strong>van</strong> de voorstelling (welk getal verwijst naar de tweemaal vijf minuten voor het<br />

einde der tijden), komedies die met veel animo de sentimentele ‘anima’ <strong>van</strong> een beschaving<br />

voorstellen en die gemiddeld anderhalf uur duren – als een zestiende <strong>van</strong> de 24 uren <strong>van</strong> de dag –<br />

naar analogie met de slechts 24 x 1,5, dus 36 toeschouwersogen die niet alleen hun ziel maar ook<br />

hun lichaam (herinnerend aan gemiddeld 80 kilo wegende oudtestamentische tabernakels) met<br />

zich meetorsen, hun auto over geldverslindende, hobbelige, aan Ezechiëls rotunda’s<br />

herinnerende rotondes jagen en in peperdure parkings stallen, donkere, met archetypische zuilen<br />

en verwerpelijke objecten gevulde gangen doorlopen, archetypisch beladen geld uit hun mouw<br />

schudden (de gedempte klank <strong>van</strong> de op ribfluweel schuivende briefjes verwijst naar de zucht<br />

<strong>van</strong> verveling die hun ziel <strong>van</strong>af de eerste influxus slaakte) waarna die ogen, wagenwijd geopend<br />

en gedompeld in een extatische verdoving in een donkere kamer, lijkend op een grot, waar<strong>van</strong> de<br />

grond bezaaid is met zinnenprikkelende popcorn, druppels onbewust prikkende limonade badend<br />

in pikante chips, worstvormige bierblikjes en op een ellipsvormige tuit eindigende pvc-flessen,<br />

over het scherm zweven. We kunnen dus inderdaad - aangezien men in die komedies met een<br />

vurige animus acteert, tot de volgende slotsom komen: dat romantische komedies films zijn.<br />

En waarop baseren we ons om dit alles te beweren: op allerlei dingen die onmogelijk in het<br />

visioen kunnen staan.<br />

<br />

117


Wat niet belet dat romantische komedies tot nader order films zijn.<br />

Wat evenmin belet dat:<br />

1. <strong>Hildegard</strong> wel degelijk op de hoogte was <strong>van</strong> sommige gnostische geschriften (haar drie<br />

‘weeklachten’ <strong>van</strong> de ziel wijzen mogelijk in die richting);<br />

2. de miniaturist(e) bewust verwijzingen inbouwde naar een welbepaalde alchemistische<br />

beeldspraak; al zou het me niet verbazen dat men ook dat moet afzwakken en gewoon<br />

constateren dat ze sjablonen uit de apocalyptische en kosmologische iconografie <strong>van</strong> haar tijd<br />

(bollen, ogen etc.) overnam. Het zou misschien helpen mocht een ‘iconogra(a)f(e)’ zich over de<br />

miniaturen buigen – en er uitspraken over doen <strong>van</strong>uit zijn/haar discipline, vooraleer men meteen<br />

naar grootse verklaringen zoekt of te rade gaat bij fabulerende acteurs <strong>van</strong> de commedia della<br />

psicologia baratisima.<br />

Er staat werkelijk niet méér in dit visioen dan wat ik er<strong>van</strong> vertaald en samengevat heb. Sorry,<br />

Jung.<br />

SCIVIAS I,5: Synagoge<br />

De tekst <strong>van</strong> het visioen stricto sensu<br />

Hierna zag ik iets als een vrouwelijke gestalte, <strong>van</strong> haar kruin tot aan haar navel vaal en <strong>van</strong> haar<br />

navel tot haar voeten zwart, met bloedrode voeten en er was een stralende en allerhelderste wolk<br />

om haar voeten. Maar ogen had ze niet, en haar handen hield zij echter onder haar oksels, terwijl<br />

ze naast een altaar stond dat voor de ogen <strong>van</strong> God is, maar ze raakte het niet aan. En in haar hart<br />

stond Abraham, in haar borst Mozes, en in haar buik de overige profeten en ze droegen elk hun<br />

teken en bewonderden de schoonheid <strong>van</strong> de kerk. Zijzelf verscheen met een geweldige grootte<br />

zoals die <strong>van</strong> een toren <strong>van</strong> een of andere stad, en op haar hoofd droeg ze iets wat leek op een<br />

cirkel, gelijkend op (met de kleur <strong>van</strong>, BT) het ochtendrood. (CC CM 43, p. 93, r 14-27)<br />

<br />

118


119


Commentaar<br />

‘En ik hoorde weerom de stem uit de hemel die tot me zei:<br />

‘God legde aan het oude volk (<strong>van</strong> het oude verbond, BT) de strengheid <strong>van</strong> de wet op toen hij<br />

Abraham de besnijdenis opdroeg, strengheid <strong>van</strong> de wet die hij later wijzigde in de genade <strong>van</strong><br />

de zachtheid, toen hij door zijn Zoon het e<strong>van</strong>gelie <strong>van</strong> de waarheid aan de gelovigen schonk,<br />

waarmee hij hen, die verwond waren door het juk <strong>van</strong> de wet, met de olie <strong>van</strong> de barmhartigheid<br />

lenigde (of: genas).’’ (ibidem, p. 93-4)<br />

Het oude en het nieuwe verbond<br />

Ik overloop <strong>Hildegard</strong>s commentaar bij dit al bij al korte visioen. In het vorige citaat is sprake<br />

<strong>van</strong> de ‘austeritatem legis’ (strengheid <strong>van</strong> de wet) en de ‘gratiam suavitatis’ (genade <strong>van</strong> de<br />

zachtheid). De genade ver<strong>van</strong>gt de wet. Dat is de vaste uitdrukking om aan te duiden dat Christus<br />

het geloof <strong>van</strong> het jodendom opheft en ver<strong>van</strong>gt: ten tijde <strong>van</strong> Jahweh leefde men ‘onder de wet’<br />

(sub lege); na de komst <strong>van</strong> Christus leven zij die in hem geloven ‘onder de genade’ (sub gratia).<br />

Het probleem dat zich stelt bij dit visioen is dat ik niet zo meteen het nut of de functie er<strong>van</strong><br />

inzie. Tenzij deze (en dit op basis <strong>van</strong> de lectuur <strong>van</strong> de commentaar, die zo meteen volgt): deze<br />

commentaar richt zich tot de christenen 1. om hen er<strong>van</strong> te verzekeren dat het christendom wel<br />

degelijk het jodendom ver<strong>van</strong>gt en er superieur aan is (zie hiervoor vooral cap. 6-8); 2. om aan te<br />

duiden dat Christus de joden zal bekeren voor het einde der tijden, ook al keren ze zich nu <strong>van</strong><br />

hem af (zie cap. 8). In die zin (vooral lettend op punt 2.) lijkt het erop dat <strong>Hildegard</strong> nog een<br />

laatste voorwaarde opsomt voor het einde der tijden aanbreekt, dat behandeld wordt in het<br />

volgende en laatste visioen <strong>van</strong> Scivias I: de bekering <strong>van</strong> de joden.<br />

Er is verder ook een merkwaardige link met het vorige visioen, aangezien de eerste ziel die er<br />

aan het woord is wordt beschreven als zijnde op de dool, ver weg <strong>van</strong> haar moeder Sion (met wie<br />

ze zelfs een korte dialoog heeft). Ziel één uit het vorige visioen is dus een ‘dochter’ <strong>van</strong> Sion.<br />

‘Dochter <strong>van</strong> Sion’ is ook een benaming voor het joodse volk: dan zou dat betekenen dat men de<br />

weeklacht <strong>van</strong> ziel één uit Scivias I,4 kan lezen als de weeklacht <strong>van</strong> het joodse volk dat op de<br />

dool is, ver weg <strong>van</strong> zijn oorsprong, en mogelijk ook verwijderd <strong>van</strong> de ware God; of, minder<br />

negatief: dat het door God als een dolend, rondtrekkend volk is uitgestuurd. Hoe dan ook, dan<br />

wordt de klacht <strong>van</strong> ziel één, behalve de klacht <strong>van</strong> de menselijke ziel, ook de klacht <strong>van</strong> het<br />

joodse volk. In het vorige visioen is er verder geen enkele verwijzing meer naar Sion; pas hier<br />

wordt weer uitdrukkelijk verwezen naar het oude verbond, ‘onder de wet’. En hier wordt wél<br />

uitdrukkelijk aangegeven dat, althans sinds de komst <strong>van</strong> Christus, het joodse volk ‘doolt’, en<br />

zich moedwillig afkeert <strong>van</strong> de openbaring <strong>van</strong> het ware geloof dat God aan de gelovigen heeft<br />

gegeven, door Christus en in het e<strong>van</strong>gelie. Maar de link is dun; het idee dat een ‘dochter <strong>van</strong><br />

Sion’ aan het woord is in Scivias I,4 wordt in dat visioen niet verder uitgewerkt; en in haar eigen<br />

uitleg in Scivias I,4 bij het visioen legt <strong>Hildegard</strong> geen enkel verband tussen de eerste ziel en het<br />

joodse volk: integendeel, ze beweert stellig dat de eerste ziel ‘de’ menselijke ziel verbeeldt die in<br />

het ‘tabernakel’ <strong>van</strong> het vlees is ogesloten. Indien ik het juist heb, is dat nog een bijkomende<br />

reden om aan te nemen dat de structuur <strong>van</strong> het vorige visioen verward, ja zelfs vrij slordig is,<br />

evenals de omkadering er<strong>van</strong>, zoals ik hoger aangaf.<br />

<br />

120


Mogelijk echter lazen <strong>Hildegard</strong>s tijdgenoten de weeklacht <strong>van</strong> ziel één wel degelijk als een<br />

klacht <strong>van</strong> het joodse volk en vonden ze het dan ook logisch dat <strong>Hildegard</strong>, die reeds in het<br />

vorige visioen aangaf dat de menselijke ziel (en inbegrepen het joodse volk, vertegenwoordigd<br />

door ziel één) enkel door de Drie-eenheid en Christus gered kan worden, hier nogmaals<br />

uitdrukkelijk op terugkomt en ook argumenten geeft om dit te staven. Zo belanden we weer bij<br />

de eerste functie <strong>van</strong> dit visioen die ik zie: dit visioen verzekert de gelovigen <strong>van</strong> de superioriteit<br />

<strong>van</strong> het christelijke geloof. Niet alleen elke individuele ziel, maar ook het joodse volk kan gered<br />

worden, als het maar gelooft in de openbaring <strong>van</strong> het e<strong>van</strong>gelie. Maar op een nog ander niveau<br />

verhaalt dit visioen iets anders: de suprematie <strong>van</strong> het geestelijke boven het materiële en<br />

vleselijke, conform de mening die <strong>Hildegard</strong> al vaak te kennen heeft gegeven; het christendom<br />

bezit die suprematie. Eens de ware uitverkorenen – joden en christenen – beiden vergeestelijkt<br />

zijn, kan de ultieme vergeestelijking plaatsvinden: het einde der tijden.<br />

Vertaling en vijandige houding tegenover jodendom<br />

Dit visioen werd al eerder vertaald door Wilmieneke Sleeuwenhoek-Koppe. Men kan de<br />

vertaling (<strong>van</strong> het visioen én de volledige commentaar) nalezen in: Wilmieneke Sleeuwenhoek-<br />

Koppe, Commentaar op het vijfde visioen <strong>van</strong> de ‘Scivias’. Over de Synagoge, de moeder <strong>van</strong> de<br />

Mensgeworden Zoon <strong>van</strong> God, in: Jan Hoving e.a., <strong>Hildegard</strong> <strong>van</strong> <strong>Bingen</strong>, Spiegel <strong>van</strong> hemelse<br />

geheimen, Ten Have, Baarn, 1998, p. 65-84.<br />

In de inleiding op haar vertaling geeft de auteur ook een uitgebreide uiteenzetting over de vrij<br />

negatieve tot soms zelfs ronduit vijandige houding <strong>van</strong> het christendom tegenover het jodendom,<br />

door de eeuwen heen. Ik verwijs naar dit artikel voor wie er meer over wil weten.<br />

Ik overloop hier het commentaar bij het visioen. (Ik schrijf in de volgende paragrafen dat<br />

<strong>Hildegard</strong> dit of dat zegt; uiteraard is dat, in het visioen zelf: ‘de stem uit de hemel’).<br />

Vaal <strong>van</strong> de kruin tot de navel<br />

Men treft in dit commentaar alle sjablonen aan die <strong>Hildegard</strong> lief zijn, toegepast ditmaal op de<br />

anti-joodse houding die typisch was voor haar tijd (zie het hoger aangehaalde artikel).<br />

Binnen <strong>Hildegard</strong>s beeldspraak, die licht tegenover duister stelt, en helderheid tegenover<br />

vaalheid, heet het dat de Synagoge (de vrouw die <strong>Hildegard</strong> in het visioen gezien heeft) ‘vaal’ is<br />

<strong>van</strong> de kruin tot de navel omdat ze weliswaar de ‘moeder <strong>van</strong> de vleeswording <strong>van</strong> de Zoon<br />

Gods is’ en de geheimenissen die haar kinderen te wachten staat voor-ziet, maar ze niet volledig<br />

onthult en er zelf slechts <strong>van</strong>uit de verte naar staart (cap. 1). Ze is ‘onvolgroeid’.<br />

Vaak – vooral in Scivias I en II – zal <strong>Hildegard</strong> de ‘vale’ kleur gebruiken voor wat ‘nog-niet-is’;<br />

net zo is de Synagoge deelachtig aan de openbaring <strong>van</strong> de menswording, maar maakt ze er nog<br />

niet volledig deel <strong>van</strong> uit. Ze neemt nog niet deel aan de helderheid die het kenmerk is <strong>van</strong> het<br />

hemelse en goddelijke. Een ander manier om dat ‘nog-niet’ aan te duiden bestaat erin bepaalde<br />

delen <strong>van</strong> de gestalte onvolgroeid, vaag of ongekleurd te laten, in afwachting dat ze in een later<br />

visioen werkelijk zichtbaar worden of hun ware kleur en dus ook hun bestemming krijgen. Ook<br />

dit komt meer en meer voor in Scivias I en II en treft men ook hier aan. Daarom besluit het<br />

<br />

121


kapittel met: ‘Ze (de Synagoge) is nog niet het rode ochtendrood dat openlijk spreekt, maar ze<br />

kijkt er vol bewondering en slechts <strong>van</strong>uit de verte naar’.<br />

De ware bruid <strong>van</strong> Christus<br />

Een ander geliefd sjabloon is de oppositie tussen gehechtheid aan het aardse, en verlangen naar<br />

het hemelse. Dit vormt dan de leidraad voor de twee volgende kapitteltjes, en ook op het einde<br />

<strong>van</strong> het visioen.<br />

In cap. 2 en 3 heet dat de christelijke kerk, dankzij de gaven <strong>van</strong> de Heilige Geest, en steunend<br />

op haar bruidegom, de Zoon <strong>van</strong> God, zich toelegt op het bereiken <strong>van</strong> de ‘hemelse verlangens’<br />

(superna desideria). Om dat te staven wordt, naar middeleeuwse gewoonte, een vers uit het<br />

Hooglied genomen waarin sprake is <strong>van</strong> een bruid; deze bruid uit het Hooglied werd al gauw<br />

binnen de christelijke traditie beschouwd als een voorafspiegeling, binnen het jodendom, <strong>van</strong> de<br />

christelijke kerk, die gehuwd is met de goddelijke bruidegom: Christus. Het Hooglied beschrijft<br />

dus het huwelijk <strong>van</strong> Christus (en God) met haar nieuwe bruid: de christelijke Kerk. Deze<br />

exegese uit de eerste eeuwen <strong>van</strong> het christendom is de eerste fundering <strong>van</strong> wat later de<br />

bruidsmystiek zal worden die handelt over het huwelijk tussen de Kerk en Christus; later ontstaat<br />

een ander soort bruidsmystiek, die zich op dezelfde allegorische tekst baseert maar waarin het<br />

accent verschoven is naar een individuele beleving: het Hooglied handelt over het mystieke<br />

huwelijk tussen de individuele ziel en Christus.<br />

Hoe dan ook, om aan te duiden dat de Kerk wel degelijk de bruid <strong>van</strong> Christus is, haalt <strong>Hildegard</strong><br />

een vers uit het Hooglied aan. Men ging er immers binnen de christelijke exegese <strong>van</strong>uit dat het<br />

oude testament de komst <strong>van</strong> Christus in allegorische termen voorspelde. Om dezelfde reden<br />

haalt <strong>Hildegard</strong> in cap. 3 een vers <strong>van</strong> Jesaja aan, en stelt dat het handelt over de christenen die<br />

zich ‘in hun geest afgewend hebben <strong>van</strong> de aardse en vleselijke begeertes’ en ‘vervuld <strong>van</strong><br />

verlangen en devotie opvliegen naar het hemelse.’ Want, zo luidt het iets verderop: ‘Zij zijn het<br />

immers die omwille <strong>van</strong> hun liefde voor het hemelse de aardse rijken met de voeten treden en de<br />

hemelen opzoeken.’<br />

Weer dus de oppositie: aards versus hemels. En de christelijke kerk getuigt <strong>van</strong> echt hemels<br />

verlangen. Bovendien is ze, zo stelt de tekst, ‘omgeven en versterkt door de engelen, zodat ze<br />

niet door de duivel kan worden belaagd of neergeworpen, terwijl de Synagoge daarentegen, door<br />

God verlaten, in haar ondeugden neerligt’.<br />

Hier treffen we dus de verbinding aan <strong>van</strong> ‘deugdelijk’ leven, op voorwaarde dat het op hemelse<br />

is gericht, en ‘ondeugden’, die zich kenmerken door gehechtheid aan het aardse. Maar in die<br />

laatste zin zit een heel sterk oordeel verscholen: de christelijke kerk wordt door de engelen<br />

gesteund en versterkt; de Synagoge, kerk <strong>van</strong> het oude verbond, is door God verlaten. God heeft<br />

zich immers, zo wordt daardoor aangeduid, <strong>van</strong> de Synagoge afgewend en richt zich enkel nog<br />

tot de gelovigen binnen de christelijke kerk.<br />

<br />

122


Zwart <strong>van</strong> de navel tot de voeten<br />

En weerom treffen we de associatieve reeks: aards – begeerte – en dus slecht en niet-hemels aan<br />

in het volgende kapittel (cap.4). Daar heet dat de Synagoge in het visioen zwart is <strong>van</strong> de navel<br />

tot de voeten ‘omdat ze sinds de kracht <strong>van</strong> haar groei tot aan de voltooiing <strong>van</strong> haar uitbreiding<br />

door de veronachtzaming <strong>van</strong> de wet en de overtreding <strong>van</strong> (ongehoorzaamheid aan) het<br />

testament <strong>van</strong> haar voorvaderen vuil (sordidam) is geweest, en wel omdat ze op vele wijzen de<br />

goddelijke voorschriften heeft verwaarloosd en de begeerte <strong>van</strong> haar vlees heeft gevolgd.’<br />

De ‘zwartheid ‘<strong>van</strong> de navel is dus geen toeval: de navel is de plek, in <strong>Hildegard</strong>s visioenen,<br />

waar de ‘voluptas’, de begeerte (<strong>van</strong> het vlees) huist en brandt; en het is precies door die begeerte<br />

<strong>van</strong> het vlees te volgen, zoals <strong>Hildegard</strong> expliciet zegt, dat de Synagoge ‘zwart is <strong>van</strong> de navel<br />

tot de voeten’.<br />

Hier treft men dus een andere veroordeling aan <strong>van</strong> de Synagoge: ze kreeg een openbaring <strong>van</strong><br />

de aartsvaders, maar heeft ze verwaarloosd, omdat ze ‘op vele wijzen’ de begeerte <strong>van</strong> haar<br />

eigen vlees verkoos, en dit haast meteen na haar ontstaan: <strong>van</strong>af het moment <strong>van</strong> haar groei tot<br />

aan haar voltooiing. De Synagoge is geen ‘hemelse’ kerk, zoals de christelijke (zie het vorige<br />

kapittel), maar een kerk die, hoewel ze een hemelse openbaring heeft gekregen, de weg <strong>van</strong> de<br />

begeerte <strong>van</strong> het eigen vlees heeft bewandeld. Tegenover hemels verlangen staat aardse,<br />

vleselijke begeerte. Tegenover de geestelijke Kerk de vleselijke Synagoge. Allicht kan men<br />

hierin een allusie lezen op de vele verhalen over moord, echtscheiding, overspel etc die men in<br />

het Oude Testament aantreft – wat in schril contrast staat tot de vergeestelijkte, aseksuele wereld<br />

die <strong>Hildegard</strong>, zoals ze in de commentaren bij haar vorige visioenen heeft uiteengezet, voor ogen<br />

heeft voor de opbouw <strong>van</strong> het vergeestelijkte Jeruzalem.<br />

Bloedrode voeten, maar omgeven door een heldere wolk<br />

In datzelfde kapittel treft men één <strong>van</strong> de zwaarste veroordelingen <strong>van</strong> de Synagoge, en bij<br />

uitbreiding het jodendom aan, zoals ze toen gemeengoed was, op enkele uitzonderingen na,<br />

binnen de christelijke kerk <strong>van</strong> de middeleeuwen, en overigens tot nog ver in de twintigste eeuw,<br />

in het bijzonder binnen het katholicisme: het jodendom heeft de Zoon <strong>van</strong> God vermoord.<br />

Vandaar dat de voeten <strong>van</strong> de gestalte in het visioen, zegt <strong>Hildegard</strong>, bloedrood zijn; maar<br />

diezelfde voeten, zo staat in het visioen stricto sensu, zijn ‘omgeven door een allerhelderste en<br />

zuivere wolk’.<br />

De uitleg hiervoor luidt: ‘Omdat zij (de Synagoge) op het moment <strong>van</strong> haar voltooiing de profeet<br />

der profeten doodde, waardoor ze zelf ten val kwam, maar tijdens diezelfde voltooiing ontstond<br />

echter het allerhelderste en allerscherpstziende geloof in de geesten der gelovigen: want toen de<br />

Synagoge haar voltooiing (hier allicht te begrijpen als: haar einde, haar val, BT) bereikte, rees de<br />

Kerk tevoorschijn, toen de leer <strong>van</strong> de apostelen na de dood <strong>van</strong> de Zoon Gods zich over de hele<br />

wereldbol verspreidde.’<br />

Weerom dus de oppositie zwart – helderheid: de voeten <strong>van</strong> de Synagoge die Christus doodde<br />

zijn zwart, slecht; maar pas is die misdaad uitgevoerd of een nieuw geloof rijst op, dat in de<br />

<br />

123


vermoorde de Zoon <strong>van</strong> God ziet; en een nieuw geloof ontstaat, ‘als een heldere, zuivere wolk’<br />

(vergelijk met zijn tegendeel: de afzichtelijk donkere wolk uit het begin <strong>van</strong> de Scivias I), een<br />

geloof dat gebaseerd is op wat later de ‘apostolische traditie’ zal heten: de openbaring <strong>van</strong> het<br />

feit dat de vermoorde inderdaad Gods Zoon is, openbaring geleverd door de apostelen, de<br />

onbetwistbare ooggetuigen <strong>van</strong> het leven, de dood, en de verrijzenis <strong>van</strong> Christus, <strong>van</strong>, met<br />

andere woorden: de fundamenten zelf <strong>van</strong> het nieuwe, christelijke geloof. God heeft de<br />

Synagoge inderdaad ‘verlaten’ (zie hoger); en net wanneer hij het verlaat, openbaart hij zich<br />

binnen een andere religie; hij verlaat het ene verbond om de basis te worden <strong>van</strong> een ‘nieuw’<br />

verbond.<br />

Samenvattend: de Synagoge is vaal <strong>van</strong> de kruin tot de navel omdat ze de Menswording, zoals<br />

blijkt uit de geschriften <strong>van</strong> het Oude Testament en de profeten, weliswaar voorzag, maar niet<br />

omhelsde; ze keek er <strong>van</strong>uit de verte naar en zag in het bijzonder hoe de christelijke kerk bij<br />

uitstek de weg <strong>van</strong> het hemelse verlangen bewandelde. De Synagoge is zwart <strong>van</strong> de navel tot de<br />

benen omdat ze, in tegenstelling tot de christelijke kerk, de weg <strong>van</strong> de begeerte <strong>van</strong> het eigen<br />

vlees is gegaan, en dit gedurende haast heel haar bestaan. Ze heeft bloedrode voeten omdat ze<br />

staat in het bloed <strong>van</strong> de door haar vermoorde Zoon <strong>van</strong> God, maar anderzijds zijn die voeten<br />

omgeven door een allerhelderste, klare wolk: na die moord is het ware geloof ontstaan, dat <strong>van</strong><br />

de christelijke kerk.<br />

Het christendom is de invouwing en vervolmaking <strong>van</strong> het materiële gelooof <strong>van</strong> het<br />

jodendom<br />

Voor de rest <strong>van</strong> de commentaar verwijs ik graag naar de vertaling <strong>van</strong> Wilmieneke<br />

Sleeuwenhoek-Koppe. Wie de tekst leest, in het Latijn of in de vertaling <strong>van</strong> Wilmieneke<br />

Sleeuwenhoek-Koppe, zal merken dat bijna elke zin met een ‘maar’ of een ‘echter’ begint, en dit<br />

zowel in het visioen stricto sensu als in de commentaar. Dat lijkt erop te wijzen dat <strong>Hildegard</strong><br />

een ‘genuanceerd’ oordeel wou vellen over de Synagoge; ze heeft weliswaar de voorschriften<br />

<strong>van</strong> de aartsvaders gekregen, maar toch handelt ze volgens de begeerte; ze heeft bloedrode<br />

voeten, maar diezelfde voeten staan in een heldere wolk; de Synagoge wordt als geheel niet<br />

afgeschreven. Anderzijds moet men er ook op wijzen dat dat gewoon niet kon: het jodendom, in<br />

het bijzonder het Oude Testament, werd, na felle debatten hierover tussen de eerste christenen,<br />

geïntegreerd binnen het christendom; men kan moeilijk een geloof volledig veroordelen waarin<br />

men de funderingen <strong>van</strong> het eigen geloof meent te lezen; men doet dan wat anders: men weegt<br />

het positieve en negatieve af <strong>van</strong> het ‘vorige’, ‘onvolmaakte’, ‘onvolgroeide’ geloof, en besluit<br />

dat het eigen geloof het vorige overtreft en tot zijn ware voleinding brengt. Het nieuwe geloof<br />

‘vouwt’ het oude ‘in’: het bekroont het. Waardoor impliciet wordt aangegeven dat het nieuwe<br />

geloof superieur is aan het oude.<br />

Dat is zowat de redenering die globaal in alle volgende kapittels wordt aangehouden. Enerzijds<br />

ging de Synagoge in de fout, anderzijds bracht ze goede dingen aan; daarna stelt <strong>Hildegard</strong>: maar<br />

hoe dan ook, het nieuwe geloof is beter. Want het tilt het joodse geloof op <strong>van</strong> een materieel en<br />

vleselijk niveau naar een geestelijk niveau. Dat laatste zal trouwens het belangrijkste argument<br />

blijken te zijn; en dat is volledig conform met <strong>Hildegard</strong>s visie op de christelijke kerk als<br />

wegvoorbereidster <strong>van</strong> de vergeestelijking <strong>van</strong> de wereld.<br />

<br />

124


Dat valt vooral op in cap. 7 en 8, waar <strong>Hildegard</strong> dit uitlegt aan de hand <strong>van</strong> de eeuwige<br />

tweespalt tussen aards en hemels verlangen en er ook aan toevoegt dat de Synagoge, na het<br />

neerslaan <strong>van</strong> de Antichrist, door God zal teruggeroepen worden tot het ‘ware geloof’. Er zal<br />

slechts één geloof meer zijn volgens <strong>Hildegard</strong>: het ware geloof, het christelijke, dat geestelijk is,<br />

gedreven door verlangen naar het hemelse. De voorloopster <strong>van</strong> het christendom, het jodendom,<br />

misleid door de duivel, zal de weg naar haar goddelijke, louter geestelijke thuis terugvinden. Ze<br />

wordt gered uit haar val, zoals Adam gered werd. Dan kan het einde der tijden intreden. Wat ook<br />

gebeurt in het volgende en laatste visioen <strong>van</strong> Scivias I.<br />

De commentaar bij het visioen. De synagoge is blind maar vooruit-ziend<br />

Om mijn uitleg hierboven te staven, geef ik nu <strong>Hildegard</strong>s commentaar bij de zinnen uit het<br />

visioen stricto sensu:<br />

In kapittel 5 heet het:<br />

‘Maar diezelfde gestalte heeft geen ogen, en heeft haar handen daarentegen onder haar oksels<br />

geplaatst’: de Synagoge, legt <strong>Hildegard</strong> uit, ‘heeft het ware licht niet aanschouwd, aangezien ze<br />

de Eniggeboren Zoon <strong>van</strong> God misprees.’<br />

Dat verwijt vindt men ook terug in de iconografie: de Synagoge wordt meestal geblinddoekt<br />

afgebeeld; ze ziet niet wat ze behoort te zien; maar <strong>Hildegard</strong> geeft ook aan dat dit is omdat de<br />

Synagoge de ‘werken <strong>van</strong> rechtvaardigheid’ ‘onder de verveling <strong>van</strong> de luiheid’ verborgen heeft<br />

gehouden:<br />

‘Ze staat naast het altaar dat voor de ogen <strong>van</strong> God staat, maar raakt het niet aan’: ‘dat is omdat<br />

ze de wet <strong>van</strong> God die ze door het goddelijke voorschrift en het goddelijke inzicht verkreeg<br />

weliswaar uitwendig kende, maar innerlijk niet aanraakte, omdat ze er eerder afschuw <strong>van</strong> had<br />

dan dat ze ze liefhad, en omdat ze naliet de offergaven en de wierook <strong>van</strong> de intense gebeden tot<br />

God te richten.’<br />

Beide verwijten blijken dus samen te hangen: de Synagoge zag de Menswording, maar misprees<br />

ze: daarom heeft de Synagoge in het visioen geen ogen. Ze houdt haar handen onder haar oksels<br />

om aan te duiden dat ze niets doet; ze ‘handelt’ niet; ze weigert (door haar handelen) de werken<br />

<strong>van</strong> de rechtvaardigheid Gods te tonen (en/of uit te voeren). En ze staat voor het altaar maar raakt<br />

het niet aan: ze kent de wet, maar beleeft ze enkel uiterlijk; erger: innerlijk verafschuwt ze haar<br />

en – zo lijkt het me – ze wordt niet gedreven door een intense, interne devotionele liefde voor<br />

God. Geen uiterlijke werken, geen uiterlijke devotie, en ook geen innerlijke devotie: dat is het<br />

kenmerk <strong>van</strong> het oude verbond. Men herkent hierin de criteria <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong>: je moet Gods<br />

‘opera’ mee helpen uitvoeren; door je handelen; luiheid, traagheid, lauwheid, onwil om zich<br />

volledig in te zetten voor de opbouw <strong>van</strong> het hemelse Jeruzalem (in casu via de ondersteuning<br />

<strong>van</strong> de Gregoriaanse hervorming) zijn ondeugden; en er moet een inwendige devotie branden op<br />

het niveau <strong>van</strong> de ziel. Dat zijn blijkbaar <strong>Hildegard</strong>s criteria voor een ‘juiste’ geloofshouding.<br />

Nog ruimer genomen: de vroegere religie was in principe goed, maar men voerde er de erbij<br />

horende werken zonder animo uit, of verwaarloosde ze, en er brandde hoe dan ook geen<br />

<br />

125


innerlijk, devotioneel vuur. Er was slechts formalisme. Traagheid, luiheid. Er was geen echte<br />

liefde voor God mee gemoeid (dit is één <strong>van</strong> de weinige keren dat ‘dilectio’, het geliefkoosde<br />

woord <strong>van</strong> Bernardus <strong>van</strong> Clairvaux, in het visioenenboek opduikt).<br />

En zoals ik aangaf, na de veroordeling, de nuancering: het oude geloof was om alle aangehaalde<br />

redenen fout, maar heeft niettemin de basis gelegd voor het nieuwe geloof:<br />

‘Maar in haar hart (het hart <strong>van</strong> de Synagoge, BT) staat Abraham: want hij was het die het begin<br />

<strong>van</strong> de besnijdenis in de Synagoge bracht. En in haar borst staat Mozes: omdat deze de<br />

goddelijke wet in het hart <strong>van</strong> de mensen bracht. En in haar buik staan de overige profeten: dit<br />

zijn – binnen dat onderricht dat haar (de Synagoge, BT) <strong>van</strong> godswege werd overgeleverd – de<br />

behoeders (aanwijzers, aanschouwers, in het Latijn: inspectores) <strong>van</strong> de goddelijke voorschriften.<br />

En ze dragen elk hun eigen teken en bewonderen de schoonheid <strong>van</strong> de Kerk: dat is omdat zijzelf<br />

in wonderlijke tekenen het wonderlijke karakter <strong>van</strong> hun profetie hebben geopenbaard en met<br />

veel bewondering de bijzondere schoonheid (speciositatem) <strong>van</strong> de adel (generositatis) <strong>van</strong> hun<br />

nieuwe bruid hebben aanschouwd (of: ernaar uitkeken; ze afwachtten: attenderunt).’<br />

Dit zijn allemaal voorlopers <strong>van</strong> het nieuwe, christelijke geloof: Abraham brengt de besnijdenis<br />

(waarover later meer); Mozes de goddelijke wet (die bovendien bestemd is voor het hart, niet<br />

voor de louter uitwendige mens); en de overige profeten hebben dankzij hun wonderlijke tekenen<br />

de geldigheid <strong>van</strong> hun profetieën kracht bijgezet: allen wezen ze vooruit naar de schoonheid <strong>van</strong><br />

de nieuwe, toekomstige bruid: de christelijke Kerk. Hun voorspellingen werden door God<br />

bekrachtigd, daarom verrichten ze profetieën die als wonderen zijn. Ze voorspelden de komst<br />

<strong>van</strong> Christus. Dààrin ligt hun grootste bijdrage, hun belang.<br />

Optilling en bekering<br />

Kapittel 6 gaat op het elan <strong>van</strong> de vorige paragraaf verder: de Synagoge heeft een belangrijk<br />

‘teken’ geïntroduceerd: de besnijdenis; en deze wordt nu, zegt <strong>Hildegard</strong>, binnen het christendom<br />

opgetild naar een hoger niveau door haar omzetting in het sacrament <strong>van</strong> het doopsel (‘Nam<br />

circumscisio non periit, quia in baptismum translata est’: ‘want de besnijdenis is niet verdwenen,<br />

maar omgezet in het doopsel’, cap. 6, r 130-1). Niet alleen voor-zag de Synagoge de<br />

menswording en het christendom (vorige kapittel), ze gaf er ook een voor-lopend teken <strong>van</strong><br />

(namelijk: de besnijdenis). Om dat aan te duiden gebruikt <strong>Hildegard</strong> in kapittel 6 de woorden:<br />

prae-videre en prae-signare: ‘vooraf zien’, ‘voor-zien’ en ‘vooraf betekenen’. Dat is weerom een<br />

positieve bijdrage <strong>van</strong> de Synagoge. En toch is ze gevallen.<br />

Maar de val <strong>van</strong> de Synagoge is omkeerbaar:<br />

‘Maar net zoals de mens door de dood <strong>van</strong> de Eniggeboren Zoon rond de allernieuwste tijd<br />

(bedoeld is: enige tijd voor de ‘allernieuwste tijd’, namelijk het einde der tijden, en dus: het<br />

tijdstip <strong>van</strong> en dankzij de menswording, BT) uit het verderf <strong>van</strong> de dood werd gerukt, net zo zal<br />

ook de Synagoge nog voor het intreden <strong>van</strong> de allernieuwste tijd (d.i. voor het einde der tijden,<br />

BT) dankzij de goddelijke vergevingsgezindheid opgewekt worden, haar ongeloof verlaten en de<br />

ware kennis <strong>van</strong> God bereiken.’ (cap. 6, r 120-4)<br />

<br />

126


De zon <strong>van</strong> het geestelijke geloof<br />

De Synagoge werd in het visioen stricto sensu aanschouwd met een ‘aurora-kleurige cirkel om<br />

het hoofd’; men zou denken: dit is Christus, het ochtendrood. Maar nee, <strong>Hildegard</strong> heeft hier een<br />

andere verklaring voor. Het is de ‘ochtendstond’ <strong>van</strong> het nieuwe geloof. Het jodendom is<br />

omgeven door het ochtendrood; het christendom is de zon; het oude verbond is nog een materieel<br />

verbond; het nieuwe verbond is geestelijk. De commentaar zegt immers:<br />

‘Wat betekent dit? Is het niet zo dat de ochtendstond voor de zon komt? Maar het morgenrood<br />

wijkt, en wat overblijft is de helderheid <strong>van</strong> de zon. Wat betekent dit? Het Oude Testament is<br />

teruggeweken – (en dus) blijft enkel nog de waarheid <strong>van</strong> het e<strong>van</strong>gelie. De dingen die de ouden<br />

in wettelijke bepalingen in het vlees naleefden, die dingen belijdt het nieuwe volk in het Nieuwe<br />

Testament op geestelijke wijze, aangezien wat die enen in het vlees openbaarden (of toonden,<br />

uitvoerden), door de anderen in de geest wordt vervolmaakt. Want de besnijdenis is niet<br />

verdwenen; ze is omgevormd in het doopsel. Waar zij in één enkel lid getekend waren, zijn de<br />

anderen dat in al hun ledematen. Waaruit volgt dat de oude voorschriften niet verdwenen zijn,<br />

omdat ze tot een betere vorm zijn opgetild (quia in meliorem statum translata sunt), aangezien<br />

ook in de allernieuwste tijd de Synagoge trouw zal overgedragen worden aan de Kerk.’ (cap 6, r<br />

124-135)<br />

Het beeld <strong>van</strong> morgenrood en zon (de ochtend kondigt de zon) wordt dus gelinkt met de<br />

‘opwaardering’ <strong>van</strong> de besnijdenis: de besnijdenis was slechts een materieel, vleselijk teken; het<br />

doopsel vormt een geestelijk teken. De Synagoge is omgeven door ochtendrood; ze is nog te<br />

materieel; de christelijke Kerk is als een zon: ze is geestelijk. Alle voorschriften <strong>van</strong> het oude<br />

verbond, die zich op het gebied <strong>van</strong> de uiterlijke wet afspeelden, worden nu naar een hoger<br />

niveau opgetild: in het nieuwe testament treft men voorschriften aan <strong>van</strong> geestelijke orde. De<br />

voorschriften worden niet afgewezen, maar geïntegreerd én verbeterd. Tot tweemaal toe wordt<br />

dat expliciet aangegeven: de besnijdenis wordt in het doopsel omgezet (wat vleselijk is wordt<br />

geestelijk) en vooral: de oude voorschriften zijn niet opgeheven maar ‘omgezet in een betere<br />

vorm’ (in meliorem statum translata sunt). De nieuwe religie ‘vouwt’ de oude religie in, tilt ze<br />

op, voleindigt ze, en wel hierom: ze is <strong>van</strong> een hoger geestelijk gehalte dan de vorige.<br />

Hier merkt men dus weerom de tegenstelling tussen aards, materieel, vleselijk versus geestelijk,<br />

hemels. Tot zelfs de ‘tekenen’ <strong>van</strong> elke religie (in dit geval besnijdenis versus doopsel) worden<br />

tegen het licht <strong>van</strong> die tegenstelling gehouden. Dat vormt het criterium om hun respectieve<br />

waarde aan te duiden. De suprematie <strong>van</strong> het christendom ligt in haar geestelijke aspect. De<br />

Synagoge beleed enkel het materiële aspect, zoals bijvoorbeeld in de materiële besnijdenis. En<br />

jammer genoeg dwaalde de Synagoge, want zelfs de uiterlijke, materiële wet leefde ze niet na –<br />

erger, ze ‘bezoedelde’ zichzelf:<br />

‘Want jij, Synagoge, omdat je gedwaald hebt door vele onrechtvaardige daden te stellen, zo zelfs<br />

dat je je bezoedeld hebt met Baal en de anderen die daarop lijken, je hebt de vertrouwdheid met<br />

de wet doorbroken door je allerschandelijkste zeden en naakt lig je neer in je zonden.’ (cap. 6, r<br />

135-138)<br />

<br />

127


Invouwing<br />

In de vorige paragraaf wordt al aangeduid dat de Kerk de voorschriften <strong>van</strong> God invouwt, en<br />

optilt naar een hoger niveau. <strong>Hildegard</strong>s uitleg bij een vers <strong>van</strong> Ezechiël geeft nog een<br />

duidelijker voorbeeld <strong>van</strong> dit invouwingsprincipe: Christus heeft ook het jodendom naar het heil<br />

willen voeren. Christus richt zich tot de Synagoge en zegt:<br />

‘Ik, de Zoon <strong>van</strong> de Allerhoogste, heb in de wil <strong>van</strong> mijn Vader mijn vleeswording over jou<br />

uitgestrekt, o Synagoge, namelijk voor je heil, door je zonden op te heffen waaraan je je door<br />

grote vergetelheid hebt schuldig gemaakt. En ik heb een remedie voor je heil bezorgd doordat ik<br />

je de toegangswegen tot mijn verbond en tot jouw heil openbaarde toen ik je het ware geloof<br />

ontsloten heb dankzij de leer <strong>van</strong> de apostelen, althans zolang je mijn voorschriften naleefde, net<br />

zoals een vrouw zich aan de potestas <strong>van</strong> haar man moet onderwerpen. Want ik heb de<br />

gestrengheid <strong>van</strong> de uiterlijke wet <strong>van</strong> je weggenomen en jou de zachtheid <strong>van</strong> de geestelijke leer<br />

gegeven en heb jou hoogst persoonlijk alle mysteries getoond in de vorm <strong>van</strong> spirituele<br />

onderwijzingen; maar jij hebt mij, die rechtvaardig is, verlaten en hebt je verbonden met de<br />

duivel.’ (cap. 7, r 141-154)<br />

‘Sed et me iustum deseruisti et diabolo te coniunxisti’: zo luiden de laatste regels <strong>van</strong> cap. 7.<br />

Men vindt er een echo in <strong>van</strong> het Hooglied: de bruid smeekt, bidt, roept: ‘waar ben je, waarom<br />

heb je me verlaten?’ De bruidegom is verdwenen. Hier is het omgekeerde aan de hand; de bruid<br />

is de Synagoge; ze heeft haar ‘nieuwe bruidegom’ verlaten. Het is de bruidegom die verweesd,<br />

verlaten is: Christus. Hij bood zich aan; maar de Synagoge weigert het mystieke huwelijk. Ze<br />

verbindt zich met de duivel; coniunxisti kan ook gelezen worden als: je bent gehuwd met de<br />

duivel. De Synagoge heeft zich afgewend <strong>van</strong> God; ze was bestemd om met Christus te huwen;<br />

ze heeft het verbond met duivel verkozen.<br />

Samson, vervolgt <strong>Hildegard</strong>, werd door zijn vrouw verlaten en zijn haar werd afgesneden; maar<br />

hij versloeg de vijanden toen zijn haar weer aangroeide; net zo werd Christus verlaten toen de<br />

Synagoge hem afwees en misprees; maar ‘toen de Kerk <strong>van</strong> God weer op krachten kwam, heeft<br />

dezelfde Zoon <strong>van</strong> God de Synagoge neergegooid en haar afstammelingen onterfd.’<br />

Maar, zoals hoger al aangegeven: de Synagoge, misleid door de duivel, zal de weg terugvinden<br />

naar het heil:<br />

‘Net zoals David zijn vrouw <strong>van</strong> wie hij eerst gescheiden was omdat ze zich met een andere man<br />

bezoedelde weer bij zich terugriep, net zo zal de Zoon Gods de Synagoge, die eerst in zijn<br />

vleeswording met hem verenigd was maar hem omwille <strong>van</strong> het doopsel verliet en de duivel is<br />

gevolgd, tenslotte rond de allernieuwste tijd weer bij zich opnemen, op het ogenblik waarop ze,<br />

al haar zonden <strong>van</strong> ontrouw achter zich latend, naar het licht <strong>van</strong> de waarheid zal terugkeren.<br />

Want de duivel heeft zich <strong>van</strong> de Synagoge in haar blindheid meester gemaakt, en haar aan de<br />

ontrouw overgeleverd door vele dwalingen, en heeft hier nooit mee opgehouden, tot de Zoon<br />

gedood was (…) De Zoon <strong>van</strong> het onrecht zal mijn Zoon trachten te verdrijven doorheen zijn<br />

uitverkorenen. Maar dan zal mijn zelfde Zoon, na het neerslaan <strong>van</strong> de Antichrist, de Synagoge<br />

terugroepen naar het ware geloof, net zoals David zijn eerste vrouw, na de dood <strong>van</strong> Saul, bij<br />

<br />

128


zich terugriep. En dat zal gebeuren wanneer de mensen in de allernieuwste tijd degene die hen<br />

misleid heeft verslagen zullen zien en ze zullen met grote haast de weg <strong>van</strong> het heil oplopen. Het<br />

paste immers niet dat de waarheid <strong>van</strong> het e<strong>van</strong>gelie de schaduw <strong>van</strong> de wet aankondigde, want<br />

het past dat het vleselijke vooruit loopt en het geestelijke volgt; immers, een slaaf kondigt vooraf<br />

aan dat zijn meester zal komen, en een meester loopt niet als een slaaf vooruit op zijn slaaf.<br />

Derhalve liep ook de Synagoge vooruit in de schaduw <strong>van</strong> de betekenis, en de Kerk volgde, in<br />

het licht <strong>van</strong> de waarheid.<br />

En laat dus eenieder die de wijsheid in de Heilige Geest en een gevleugeld geloof heeft, deze<br />

aanmaning <strong>van</strong> me niet overschrijden, maar laat hij ze omhelzen en waarnemen met de smaak<br />

<strong>van</strong> zijn ziel.’ (cap. 8, r 165-190)<br />

Met de hoger aangehaalde woorden eindigt dit visioen.<br />

De invouwing is compleet: niet alleen de hele geloofsinhoud en het voornaamse ritueel<br />

(besnijdenis) worden door het nieuwe geloof opgenomen en opgetild naar een hoger niveau, ook<br />

de belijders <strong>van</strong> het voorlopersgeloof zullen in het nieuwe geloof worden opgenomen: oud<br />

geloof en oud-gelovers worden opgeslorpt in de glans <strong>van</strong> de nieuwe waarheid. De belijders <strong>van</strong><br />

het nieuwe geloof eren hun voorlopers: ook zij zullen deelachtig worden aan de waarheid. En de<br />

rangorde <strong>van</strong> de twee geloofsvormen (jodendom en christendom) wordt duidelijk aangegeven, en<br />

die rangorde wordt ingegeven door de prioriteit <strong>van</strong> het geestelijke op het vleselijke: ‘Het paste<br />

immers niet dat de waarheid <strong>van</strong> het e<strong>van</strong>gelie de schaduw <strong>van</strong> de wet aankondigde, want het<br />

past dat het vleselijke vooruit loopt en het geestelijke volgt.’ (cap. 8)<br />

Herlezen we de laatste regels <strong>van</strong> het visioen. Men moet nu al dit nieuwe (christelijke,<br />

geestelijke) geloof omhelzen, niet met uiterlijke tekenen, maar het ‘waarnemen met de smaak<br />

<strong>van</strong> de ziel’. Innerlijk; niet uiterlijk; geestelijk, niet materieel, laat staan vleselijk. Die laatste<br />

regel is mogelijk tot christenen én joden gericht. Bekeer jullie, sluit je aan bij het heil dat jullie<br />

hoe dan ook te wachten staat, dankzij het juiste, nieuwe geloof. Want, zoals uitdrukkelijk<br />

gezegd, de logica liegt er niet om: het geestelijke komt na het vleselijke, zoals het licht komt na<br />

de schaduw. Net zo komt het e<strong>van</strong>gelie na, en als bekroning <strong>van</strong> het oude verbond. Want het is<br />

geestelijk, en dat geestelijke gehalte maakt het beter dan de leer <strong>van</strong> het oude verbond. Het<br />

kondigt de vergeestelijking aan die het eindpunt is <strong>van</strong> de wereld; en die vergeestelijking moet<br />

men innerlijk accepteren en beleven, d.i. smaken op een innerlijk niveau, niet louter uiterlijk. En<br />

dat is dan het eindpunt <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong>s redenering.<br />

Heel kort wordt in de commentaar bij dit visioen de eindstrijd gesuggereerd: de Zoon zal de<br />

Antichrist neerslaan; de belijders <strong>van</strong> het oude verbond zullen zich bekeren; dit zal het einde zijn<br />

<strong>van</strong> de misleiding door de duivel; daarop volgt het einde <strong>van</strong> de materiële wereld en haar<br />

dwalingen; alles komt goed, is goed, voorgoed; de christelijke kerk gaat het pad op <strong>van</strong> de<br />

vergeestelijking; na het verslaan <strong>van</strong> de Antichrist – die één keer expliciet wordt aangeduid, en<br />

verschillende keren zijdelings, door te spreken over het ‘einde der tijden’ - en eenmaal de<br />

bekering <strong>van</strong> de belijders <strong>van</strong> het oude verbond is gebeurd, dat zich op hetzelfde moment zal<br />

afspelen, is het einde in zicht: alles vergeestelijkt. Dat is het doel <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong>; dat is haar<br />

wens; en men <strong>van</strong>gt een glimp, of liever, een schitterend (letterlijk schitterend, want in een helle<br />

schittering gedompeld) beeld op <strong>van</strong> die geestelijke wereld in het volgende visioen: Scivias I,6.<br />

<br />

129


Men ziet er de wereld zoals hij is wanneer hij voleindigd is en weer bij zijn begin is beland; de<br />

cirkel is rond: het is een wereld <strong>van</strong> licht en luister, een wereld zoals hij voordien was; de wereld<br />

<strong>van</strong> het eeuwige gezang <strong>van</strong> de engelenkoren.<br />

SCIVIAS I, 6. De engelenkoren<br />

<br />

130


Ik geef geen vertaling <strong>van</strong> dit visioen. Slechts enkele opmerkingen.<br />

Het visioen stricto sensu beschrijft de negen engelenkoren, met aanduiding <strong>van</strong> hun naam en<br />

eigenschappen; daarop volgt een heel korte uitleg bij die eigenschappen.<br />

Vier punten lijken me <strong>van</strong> belang.<br />

1. In de editie <strong>van</strong> de CC CM is de laatste zin <strong>van</strong> het visioen identiek aan de laatste zin <strong>van</strong> het<br />

vorige visioen. Is er een vergissing in het spel (tot in de manuscripten?). Alleszins alludeert een<br />

woord, in die laatste zin, namelijk aan de ‘vleugels <strong>van</strong> het geloof’ eerder aan dit visioen,<br />

aangezien enkel in dit visioen (en niet in het vorige) sprake is <strong>van</strong> ‘vleugels’; de drie eerste<br />

engelenkoren, engelen en aartsengelen, alsook de twee laatste engelenkoren, de cherubijnen en<br />

serafijnen hebben als enigen, in het visioen stricto sensu, ‘vleugels’. Er is geen sprake <strong>van</strong><br />

‘vleugels’ in het vorige visioen. Wat mij doet vermoeden dat deze laatste zin eerder bij dit<br />

visioen hoort.<br />

2. Men spreekt in de moderne commentaren op dit visoen <strong>van</strong> de negen engelenkoren, en dit naar<br />

analogie met de vaak gebruikte hiërarchie <strong>van</strong> de engelen, in negen koren, onderverdeeld in drie<br />

keer drie koren (zoals o.a. bij Dionysius de Areopagiet). De volgorde <strong>van</strong> deze koren kon<br />

variëren binnen de christelijke literatuur, vooral binnen de tweede en derde groep, d.i. na de<br />

eerste groep (aartsengelen en engelen). Bij <strong>Hildegard</strong> treffen we de volgende volgorde aan:<br />

engelen, aartsengelen, deugden (virtutes), machten (potestates), principatus (krachten),<br />

heerschappijen (dominationes), tronen (throni), cherubijnen, serafijnen. Ze hanteert dus een iets<br />

andere volgorde dan andere schrijvers, maar nader onderzoek toont duidelijk aan dat vele<br />

schrijvers uit de christelijke literatuur hun eigen volgorde <strong>van</strong> de engelenkoren gaven.<br />

3. Belangrijker is dat <strong>Hildegard</strong> géén ‘drie maal drie’ koren beschrijft. In het visioen stricto sensu<br />

komen eerst de engelen en aartsengelen; ze vormen een soort ‘slagorde’ of ‘legioenen’ (acies),<br />

en, zo luidt het, ‘deze legioenen omringden als een kroon (secundum modum coronae: als in een<br />

cirkel) vijf andere legioenen’. Na de beschrijving <strong>van</strong> deze legioenen wordt aangeduid: ‘Maar<br />

ook deze legioenen omgaven, als een soort kroon (als in een cirkel), twee andere koren’. Met<br />

andere woorden, de onververdeling is niet drie maal drie koren, maar: twee koren omvatten vijf<br />

koren, en deze omvatten dan weer twee koren. Ik weet niet waar dit <strong>van</strong>daan komt. Het is<br />

overigens een visueel sterk beeld, want het lijkt erop alsof men de koren <strong>van</strong> onderaf bekijkt, als<br />

in een koepel, in een terugwijkend perspectief; de eerste koren ‘omvatten’ de latere, omdat die<br />

laatste hoger gelegen zijn en dichter bij God; het soort visuele ruimte dat men in met<br />

engelenkoren of andere taferelen beschilderde kerkkoepels aantreft, waarbij de onderste<br />

schilderingen in feite minder belangrijk zijn dan de hoger gelegen schilderingen, en uitmonden<br />

op een opening in de koepel: het licht, de glans <strong>van</strong> het licht, daar waar God is, die alles met zijn<br />

licht overspoelt en leven geeft, en niet uitgebeeld kan worden.<br />

4. De sleutelwoorden <strong>van</strong> dit visioen zijn: vreugde, geluk. Geestelijke vreugde, zoals <strong>Hildegard</strong><br />

ze verstaat. Dat leest men af uit de laatste regel <strong>van</strong> het visioen stricto sensu: ‘En al deze<br />

legioenen deden in alle muziekvormen en met wonderlijke stemmen de wonderlijke dingen<br />

weerklinken die God in de zalige zielen bewerkstelligt (operatur), dankzij dewelke ze (de<br />

engelen) God op een grootse manier (magnifice) verheerlijkten.’<br />

<br />

131


De engelen zingen de lof <strong>van</strong> God door de wonderlijke dingen te zingen die God in hun eigen,<br />

zalige zielen, teweeg brengt. Niet hun eigen daden, de werking <strong>van</strong> God in hen staat centraal. De<br />

geestelijke wereld is er één <strong>van</strong> muziek, <strong>van</strong> zang.<br />

Wanneer <strong>Hildegard</strong> op het einde <strong>van</strong> haar visioen commentaar geeft bij deze zin uit het visioen<br />

stricto sensu, schrijft ze dat al deze engelen ‘zich verheugen in de vreugde <strong>van</strong> het heil’<br />

(laetantes in gaudio salutis)’ (cap. 11). Om dit dan weer uit te leggen, haalt ze een vers uit de<br />

bijbel aan: ‘De stem <strong>van</strong> de vreugde (exsultatio: het juichen) en <strong>van</strong> het heil in de tabernakels<br />

<strong>van</strong> de rechtvaardigen’ (cap. 12). Die ‘tabernakels’ zijn, vermoed ik, de ‘vergeestelijkte’<br />

lichamen <strong>van</strong> hen die het heil, de zaligheid bereikt hebben. Vreugde: men is bevrijd <strong>van</strong> het<br />

aardse lichaam, men huist in een lichaam <strong>van</strong> rechtvaardigheid, waarin men enkel het ‘goede’<br />

doet, omdat alle verleidingen <strong>van</strong> de duivel, en <strong>van</strong> het aardse vlees en lichaam opgeheven en<br />

voorbij zijn. Maar in de hierop volgende uitleg betrekt <strong>Hildegard</strong> dit op de mensen die nu, hier,<br />

op aarde, in dit aardse lichaam leven: zij leven, nu al, een ‘zalig’, vergeestelijkt leven op aarde:<br />

‘Dit is de stem <strong>van</strong> de vreugde (laetitia) en voorspoed, die hieruit voortkomt dat het vlees wordt<br />

vertrappeld en de geest wordt opgericht (erigitur), en die, aangezien het heil niet uitblijft,<br />

gehoord wordt in de woningen <strong>van</strong> hen die de onrechtvaardigheid verwerpen en de<br />

rechtvaardigheid beoefenen, en die, hoewel ze de suggesties <strong>van</strong> de duivel zouden kunnen<br />

involgen om het kwade te doen, onder goddelijke inspiratie het goede doen. Wat betekent dit?<br />

De mens is heel vaak bijzonder ingenomen met zichzelf (letterlijk: verheugd) zodra hij een zonde<br />

heeft kunnen begaan die hij zich hoewel dat niet paste had voorgenomen te begaan. Maar daar<br />

vindt hij zijn heil niet in, want hij heeft gedaan wat ingaat tegen het goddelijke voorschrift. Hij<br />

zal echter dansen <strong>van</strong> vreugde (tripudium exsultationis habebit) wanneer hij de voorspoed <strong>van</strong><br />

het heil zal hebben: hij zal het goede uitvoeren dat hij zo hartstochtelijk verlangde, en hoewel hij<br />

nog in dit lichaam is zal hij houden <strong>van</strong> het verblijf (bedoeld is: de hemel, of, waarschijnlijker:<br />

het vergeestelijkte lichaam) <strong>van</strong> diegenen die de weg <strong>van</strong> de waarheid zijn opgelopen en de<br />

vergissing <strong>van</strong> de leugen hebben afgewezen.’ (cap. 12)<br />

Hierna volgt de laatste zin <strong>van</strong> het visioen (dezelfde als de laatste zin <strong>van</strong> het vorige visioen). En<br />

dit is dan het einde <strong>van</strong> het eerste visioenenboek <strong>van</strong> de Scivias.<br />

Een bespreking <strong>van</strong> Scivias II en III vindt u in een volgend artikel.<br />

Deel IV. Bibliografie <strong>van</strong> vertalingen <strong>van</strong> de drie visioenenboeken <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong> <strong>van</strong><br />

<strong>Bingen</strong><br />

Oorspronkelijke Latijnse teksten <strong>van</strong> de visioenenboeken in het Corpus Christianorum,<br />

Continuatio Medievalis (Brepols, Turnhout):<br />

De Scivias (nrs 43 en 43A, 1978)(tekstbezorgsters: A. Führkötter en A. Carlevaris)<br />

Het Liber Vitae Meritorum (nr. 90, 1995)<br />

<br />

132


Het Liber Divinorum Operum (nr. 92, 1996)(tekstbezorger: Peter Dronke)<br />

Briefwisseling <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong> (nrs 91 en 91A, 1991-1993)<br />

De Vita <strong>van</strong> de <strong>Hildegard</strong>, geschreven in de twaalfde eeuw (nr. 126, 1993).<br />

Vertalingen <strong>van</strong> de Scivias<br />

Nederlands<br />

W(illibrordus) Lampen, <strong>Hildegard</strong>is. Keuze uit de geschriften. Het Spectrum, Utrecht-<br />

Antwerpen, reeks ‘christelijke klassieken’, 1956 (vertalingen uit de Scivias, I,1, I,2, I,4 (blz. 3-<br />

11) en I,6 (blz 12 e.v.)<br />

Etty Mulder, <strong>Hildegard</strong> <strong>van</strong> <strong>Bingen</strong>: een vrouwelijk genie uit de middeleeuwen. Baarn,1982 en<br />

Ambo, Baarn, 1998 (gemoderniseerde vertaling, via parafrasen, <strong>van</strong> Scivias I,4 (blz. 59-61),<br />

Scivias III,11 (blz. 115-118 en 121-122) en Scivias III,12 (blz. 123-125))<br />

Jan Hoving e.a., <strong>Hildegard</strong> <strong>van</strong> <strong>Bingen</strong>, Spiegel <strong>van</strong> hemelse geheimen, Ten Have, Baarn, 1998<br />

(vertaling <strong>van</strong> visioen en <strong>Hildegard</strong>s commentaar bij Scivias I,5 (blz. 77-84) en vertaling <strong>van</strong><br />

Scivias II,2 (blz. 25-31).<br />

Vertaling <strong>van</strong> het ‘visioen’ en <strong>Hildegard</strong>s eigen commentaar bij Scivias II,2 (door Daniël Maes,<br />

o.praem.): zie: http://misuren.topcities.com/SHB/2005_06/20050917_inleiding_scivias.htm<br />

Frans<br />

Pierre Monat, <strong>Hildegard</strong>e de <strong>Bingen</strong>. Sache les voies ou Livre des visions, Sagesses Chrétiennes,<br />

1996 (2004 2de druk; 2011 3de druk)<br />

(eindelijk de volledige Scivias: geen wonder dat het boek 732 pagina’s telt en exact 655 gram<br />

weegt; overigens geeft de vertaler toe dat <strong>Hildegard</strong>s Latijn soms behoorlijk… onvertaalbaar is:<br />

‘Il nous est arrivé d’en être réduit à devoir décalquer son obscurité, en transposant simplement un<br />

latin parfois mystérieux, considérant que la difficulté des formules pousserait le lecteur à la<br />

réflection ou le conduirait à la méditation.’, p. 19. Is dat geen voorbeeldige, elegante manier om<br />

te zeggen dat men noodgedwongen onvertaalbaar heeft gelaten wat onvertaalbaar is?)<br />

R. Chamonal, Scivias ou Les Trois Livres des Visions et Révélations, Paris, R. Chamonal,<br />

Libraire-Editeur. 2 delen, bevatten Scivias I, 1-6 (1909) en II, 1-5(1912); blijkbaar is het derde<br />

deel nooit verschenen. Beduidend betere vertaling dan die <strong>van</strong> Lachèze.<br />

Pierre Lachèze, Les Révélations de Sainte <strong>Hildegard</strong>e ou le Scivias Domini, Paris, Libraire-<br />

Editeur Victor Palmé, 1863 (alle visioenen, maar zonder de bijhorende commentaar <strong>van</strong><br />

<strong>Hildegard</strong>, en met een merkwaardige uitleg <strong>van</strong> de vertaler, die <strong>Hildegard</strong>s visioenen bij<br />

voorkeur leest als toespelingen op de toenmalige politieke spanningen tussen de Europese<br />

<br />

133


grootmachten en aan de hand <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong> ‘profetiseert’ over een nakend cataclysme voor<br />

Europa.)<br />

Duits<br />

Maura Böckeler, <strong>Hildegard</strong> von <strong>Bingen</strong>: Wisse die Wege. Scivias. Nach dem Originaltext des<br />

illuminierten Rupertsberger Kodex ins Deutsche übertragen und bearbeitet von Maura Böckeler.<br />

O. Müller, Salzburg 1954<br />

Engels<br />

Mother Columba Hart en Jane Bishop (vertalers), Barbara Newman (introductie), <strong>Hildegard</strong> of<br />

<strong>Bingen</strong>: Scivias. Reeks: ‘Classics of Western Spirituality’, Paulist Press, 1990 (volledige Scivias,<br />

al hebben de vertaalsters sommige delen <strong>van</strong> de uitleg bij de visioenen door de mystica zelf,<br />

wegens ‘te lang’, hier en daar samengevat)<br />

Vertalingen <strong>van</strong> het Liber Vitae Meritorum<br />

Nederlands<br />

W(illibrordus Lampen), <strong>Hildegard</strong>is. Keuze uit de geschriften, Het Spectrum/Utrecht-<br />

Antwerpen, reeks ‘Christelijke klassieken’, deel 3, 1956 (blz. 99-166; blz. 99-156: stukken uit<br />

het eerste boek; blz. 156-165: stukken uit het zesde boek).<br />

Duits<br />

H. Schipperges, Der Mensch in der Verantwortung, Salzburg, 1972 (volledige vertaling)<br />

Engels<br />

Bruce Hozeski, The Book of the Rewards of Life, Oxford University Press, Oxford-New York,<br />

1984 (volledige vertaling)<br />

Vertalingen <strong>van</strong> het Liber Divinorum Operum<br />

Nederlands<br />

Nederlandse vertaling <strong>van</strong> LDO III,1 (visioen 6) door de ‘Nederlandse <strong>Hildegard</strong> <strong>van</strong> <strong>Bingen</strong><br />

website’ (www.hildegard<strong>van</strong>bingen.nl); link voor de vertaling <strong>van</strong> dat visioen:<br />

http://www.hildegard<strong>van</strong>bingen.nl/nieuwe-vertalingen/liber-divinorum-operum<br />

Vertalingen <strong>van</strong> bepaalde visioenen – in moderne hertaling – bij Etty Mulder, <strong>Hildegard</strong> <strong>van</strong><br />

<strong>Bingen</strong>: een vrouwelijk genie uit de middeleeuwen Baarn,1982 en Ambo, Baarn, 1998 (LDO<br />

I,1: blz. 71-75 (hele visioen én commentaar <strong>van</strong> HVB); LDO I,2: blz. 62-67)<br />

<br />

134


Vertalingen (passim) <strong>van</strong> visioenen bij Ingrid Riedel, <strong>Hildegard</strong> <strong>van</strong> <strong>Bingen</strong>. Profetes <strong>van</strong><br />

kosmische wijsheid, Baarn, 1996 (LDO I,1, 2, 3, 4: blz. 113-141; LDO I, 8,9,10: blz. 85-111)<br />

Frans<br />

Bernard Gorceix, <strong>Hildegard</strong>e de <strong>Bingen</strong>, Le Livre des Oeuvres Divines. Albin Michel,<br />

Spiritualités vi<strong>van</strong>tes, 1982 en 1989 (uitstekende inleiding en vertaling <strong>van</strong> het Liber Divinorum<br />

Operum. Ook hier echter heeft de vertaler stukken <strong>van</strong> het originele commentaar bij de visioenen<br />

weggelaten)<br />

Duits<br />

Heinrich Schipperges, Welt und Mensch: Das Buch De Operatione Dei. Aus dem Genter Kodex<br />

uebersetzt und erlautert, 1965<br />

Idem, Gott ist am Werk: aus dem Buch De operatione Dei, 1959 (bizar werk: niet erg duidelijk<br />

wat de vertaling <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong>s tekst is en wat de commentaar <strong>van</strong> de auteur is)<br />

Engels<br />

Throop, Priscilla, trans., Book of Divine Works of <strong>Hildegard</strong> of <strong>Bingen</strong>, Charlotte, VT: Medieval<br />

MS, 2009 (geen idee wat in dit werk staat; heb het niet kunnen inkijken)<br />

Matthew Fox (ed), <strong>Hildegard</strong> von <strong>Bingen</strong>’s Book of Divine Works, with Letters and Songs, 1987<br />

(bevat, voor zover ik zie, de vertaling <strong>van</strong> het volledige LDO; de vertaler is Robert Cunningham)<br />

Boeken over <strong>Hildegard</strong><br />

Etty Mulder, <strong>Hildegard</strong> <strong>van</strong> <strong>Bingen</strong>: een vrouwelijk genie uit de middeleeuwen, Baarn,1982 en<br />

Ambo, Baarn, 1998 (nog altijd de beste nederlandstalige inleiding tot <strong>Hildegard</strong> <strong>van</strong> <strong>Bingen</strong>)<br />

Ingrid Riedel, <strong>Hildegard</strong> <strong>van</strong> <strong>Bingen</strong>. Profetes <strong>van</strong> kosmische wijsheid, Baarn, 1996<br />

(over het vrouwelijk godsbeeld <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong> in de figuur <strong>van</strong> de ‘Wijsheid’ aan de hand <strong>van</strong> de<br />

miniaturen in de Visioenen, in het bijzonder het LDO; met soms bedenkelijke of op z’n minst<br />

zeer eigengereide interpretaties, waarbij Riedel <strong>Hildegard</strong> <strong>van</strong> <strong>Bingen</strong> vooral tot grote<br />

vertegenwoordigster <strong>van</strong> de Sofia-spiritualiteit wil maken, een Sofia die dan de ‘vrouwelijke’,<br />

door de kerk verwaarloosde scheppende kracht en ‘wijsheid’ zou zijn, die door de ‘mannelijke’<br />

Heilige Geest werd verdrongen; heeft wél gelijk in die zin dat <strong>Hildegard</strong> wellicht ook putte uit<br />

bronnen die gelinkt waren aan de ‘esoterische’ stroming binnen het christendom, én aan de<br />

stroming die een ‘natuurmystieke’ interpretatie <strong>van</strong> de schepping geeft, welke stromingen na<br />

haar binnen de christelijke religie, theologie en mystiek verdwijnen en pas <strong>van</strong>af de renaissance<br />

weer opgeld maken; diezelfde stromingen worden dan opnieuw, <strong>van</strong>af het einde <strong>van</strong> de vorige<br />

eeuw, geherwaardeerd en drukken – gecombineerd met de inzichten <strong>van</strong> de jungiaanse<br />

<br />

135


psychologie – hun stempel op vele interpretaties <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong>s werken in de voorbije<br />

decennia.)<br />

Louis A.M. <strong>van</strong> den Bercken, <strong>Hildegard</strong> von <strong>Bingen</strong>, Haar leven, mystiek, muziek en<br />

geneeskunde, Ank-Hermes, Deventer, 1996 (eerste druk 1981; heel goede inleiding tot<br />

<strong>Hildegard</strong>; al zijn de bladzijden 65-67 mij een doorn in het oog)<br />

Louis Rebcke, God geneest natuurlijk. (vooral aandacht voor de geneeskunst <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong> en<br />

voor haar medicatierecepten)<br />

Jan Hoving ed., <strong>Hildegard</strong> <strong>van</strong> <strong>Bingen</strong>, Spiegel <strong>van</strong> hemelse geheimen, Ten Have, Baarn, 1998<br />

(boeiend werk; vooral over de Visioenen <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong>; met bijdragen <strong>van</strong> verschillende<br />

auteurs)<br />

Frater Henri Boelaars O.S.B, Commentaar op de miniaturen in Scivias <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong>is <strong>van</strong><br />

<strong>Bingen</strong>, 1984, Sint Willibrodusabdij, Slangenburg/Doetinchem<br />

Heinrich Schipperges, <strong>Hildegard</strong>e de <strong>Bingen</strong>, Brepols, Paris, 1996 (heel degelijke inleiding tot<br />

<strong>Hildegard</strong>, maar vooral op basis <strong>van</strong> de Latijnse teksten; meer voor specialisten en zij die het<br />

Latijn machtig zijn)<br />

Het muzikale oeuvre <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong><br />

Is opgenomen op CD (een cassette <strong>van</strong> 8 CD’s) door Sequentia<br />

Peter <strong>van</strong> Poucke, <strong>Hildegard</strong> of <strong>Bingen</strong>. Symphonia Harmoniae Caelestium Revelationum,<br />

Dendermonde Codex. Alamire, Peer, 1991, XV, 36 pp. (facsimile-uitgave <strong>van</strong> de zgn.<br />

Dendermonde-codex, waarin haar liederen in één geheel zijn ondergebracht)<br />

Barbara Newman, Saint <strong>Hildegard</strong> of <strong>Bingen</strong>, Symphonia, A Critical Edition of the Symphonia<br />

armonie Celestium Revelationum. Cornell Univ.Press, Ithaca, New York, 1988 (volledige<br />

uitgave <strong>van</strong> de Liederen <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong> in origineel en Engelse vertaling + commentaar)<br />

Sinfonye (onder leiding <strong>van</strong> Stevie Wishart) heeft de volledige liederencyclus <strong>van</strong> HVB<br />

opgenomen; de cd O nobilissima viriditas bevat o.a. het gelijknamige lied, maar ook het mooie<br />

Columba aspexit en het al even mooie O Euchari. (Sinfonye, O nobilissima viriditas. The<br />

complete <strong>Hildegard</strong> von <strong>Bingen</strong>, volume three; notes and translations by Stevie Wishart and<br />

Boris <strong>Todoroff</strong>; Celestial harmonies, 2004)<br />

Artikelen over <strong>Hildegard</strong> <strong>van</strong> <strong>Bingen</strong><br />

Boris <strong>Todoroff</strong>,Ideaalbeeld en werkeljkheid (Kultuurleven, Leuven, januari 1998, blz. 44-51 )<br />

en<strong>Hildegard</strong> <strong>van</strong> <strong>Bingen</strong> artistiek bekeken (Kultuurleven juli 1998, blz. 98-103): klik op de titels<br />

voor een pdf met een korte voorstelling <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong> en een bespreking <strong>van</strong> de dilemma’s waar<br />

ze mee worstelde.<br />

<br />

136


Een overzicht <strong>van</strong> de over <strong>Hildegard</strong> gepubliceerde boeken en de op haar werk toegepaste<br />

‘interpretatieschema’s, tot in 1997, met inbegrip <strong>van</strong> de theorie <strong>van</strong> Caroline Walker Bynum, is<br />

te vinden in: Boris <strong>Todoroff</strong>, Kruispunt, Brugge, jrg. 38, nr 173, december 1997, blz. 113-126<br />

Een artikel over vrouwelijke mystiek in de middeleeuwen (Boris <strong>Todoroff</strong>, Kultuurleven,<br />

december 1996) en een overzicht <strong>van</strong> verdere literatuur over vrouwelijke mystiek (idem,<br />

Kultuurleven 1996). Klik op de titel voor het pdf-document.<br />

[i] Pierre Monat, <strong>Hildegard</strong>e de <strong>Bingen</strong>. Sache les voies ou Livre des visions, Sagesses<br />

Chrétiennes, 1996, p. 5<br />

[ii] geciteerd in: John W. Baldwin, Paris et Rome en 1215: les réformes du IVe concile de<br />

Latran, in: Le Journal des sa<strong>van</strong>ts, 1997, n 1, p 107 noot 35; zie dat artikel voor meer<br />

voorbeelden <strong>van</strong> de tegenstand tegen deze verordeningen.<br />

[iii] John W. Baldwin, o.c., 116, noot 63 (vertaald uit de Latijnse tekst)<br />

[iv] John W. Baldwin, o.c., p. 110, noot 42<br />

[v] Zie, voor een overzicht <strong>van</strong> het eindtijdsdenken en de Antichrist in de twaalfde eeuw:<br />

Bernard McGinn, De Antichrist. Geschiedenis <strong>van</strong> tweeduizend jaar aardse verdorvenheid.<br />

Oorsprong. Betekenis. Doel. Tirion/Baarn, 1996, p. 142-173.<br />

[vi] Zie het boek <strong>van</strong> Bernard McGinn (vorige noot) en de hoofdstukken gewijd aan <strong>Hildegard</strong><br />

<strong>van</strong> <strong>Bingen</strong> en Joachim <strong>van</strong> Fiore in: Pieter Eligh, Leven in de eindtijd. Ondergangsstemmingen<br />

in de middeleeuwen. Hilversum, Verloren, 1996. Teksten <strong>van</strong> millenaristen door de eeuwen<br />

heen, ook <strong>van</strong> Joachim <strong>van</strong> Fiore, zijn te vinden in: M. F. Elling, Het einde der tijden.<br />

Meulenhoff/Kritak, Amsterdam/Leuven, 1997<br />

[vii] Voor een helder overzicht <strong>van</strong> de vele bewegingen binnen, buiten of tegen de kerk in deze<br />

periode, tot in de veertiende eeuw, met uittreksels uit de originele teksten, zie: Edward Peters,<br />

Heresy and Authority in Medieval Europe. Documents in Translation. University of<br />

Pennsyl<strong>van</strong>ia Press, 1980<br />

[viii] Sabina Flanagan in: Dictionary of Literary Bibliography, vol 148, 1995, p. 59-73<br />

[ix] vertaling: W.Lampen, p. 1-3<br />

[x] vertaling: W. Lampen, p. 83-86<br />

[xi] vertaling: W. Lampen, p. 66-67<br />

<br />

137


[xii] vertaling: Ingrid Riedel; een prachtige uitvoering <strong>van</strong> dit lied, gezongen door Catherine<br />

Schroeder, is te vinden op de cd: Catherine Schroeder, <strong>Hildegard</strong> von <strong>Bingen</strong>. O Nobilissma<br />

Viriditas, Champeaux; distributie: harmonia mundi.<br />

[xiii] Dat belet niet dat de terminologie met ‘quaedam’, ‘quasi’, ‘velut’ etc mogelijk een sjabloon<br />

is uit de visionaire literatuur; ik kan me alvast een tekst herinneren uit Peter Donke’s boeken<br />

waarin een visioen (?) <strong>van</strong> Abelardus staat, als ik me niet vergis, waarin exact dezelfde termen<br />

worden gebruikt; wat dus de suggestie wekt dat het gebruik <strong>van</strong> deze bijwoorden en<br />

voornaamwoorden misschien een vast procédé was om, via dit soort stilistisch kenmerk, aan te<br />

geven dat het om een visioen gaat. Maar dat neemt nog altijd niet weg dat <strong>Hildegard</strong> wel degelijk<br />

die (vage) vorm kiest en consequent aanhoudt, ondanks de apodictische verheldering die ze in<br />

haar commentaar geeft. Zo wordt consequent over een ‘puella’ gesproken in Scivias II,5, en niét<br />

over een ‘virgo’ (‘maagd’), en wordt pas in het commentaar aangegeven dat deze ‘puella’ (dit<br />

‘jonge meisje’) staat voor de maagdelijkheid. Wanneer Riedel dus ‘puella’ in het visioen stricto<br />

sensu door ‘maagd’ vertaalt, doet ze onrecht aan de onbepaaldheid in het visioen stricto sensu,<br />

een onbepaaldheid die door <strong>Hildegard</strong> zélf nochtans gerespecteerd werd.<br />

[xiv] Etty Mulder, <strong>Hildegard</strong> <strong>van</strong> <strong>Bingen</strong>: een vrouwelijk genie uit de middeleeuwen,<br />

Ambo/Amsterdam, herziene druk, 1998, p. 59<br />

[xv] Zie hiervoor het artikel over Thomas Merton op deze website, waarin ik kort, op het einde<br />

<strong>van</strong> het artikel, aangeef in welke boeken Ken Wilber dit bespreekt.<br />

[xvi] <strong>Hildegard</strong> maakt een bewuste keuze voor het ‘rad’ om de kosmos weer te geven, zoals ze<br />

dat ook expliciet aangeeft in het Liber Divinorum Operum. ‘Sui<strong>van</strong>t <strong>Hildegard</strong>e, cet ensemble<br />

circulaire figure explicitement une « roue » et non un « œuf ». Elle insiste sur la différence entre<br />

cette vision de la roue et celle, antérieure de « vingt huit années », du Scivias. Finalement, ditelle,<br />

c’est l’image de la roue qui a eu sa préférence : l’image de l’œuf « permettait de saisir au<br />

mieux les éléments du monde. En effet, la structure multiple de l’œuf ressemble à la multiplicité<br />

des divisions du monde : dans les deux cas, ce sont les éléments différents que l’on distingue. La<br />

roue, elle, évoque exclusivement la révolution, l’exact équilibre des éléments du monde. Aucune<br />

de ces deux images ne représente totalement la forme de ce monde : tout à l’entour, il est entier,<br />

rond, et il tournoie sur lui-même. Une sphère ronde, qui tournoie sur elle-même, n’en offre pas<br />

moins plus de ressemblance avec la forme du monde »’ Uit: Jean-Claude Schmitt, Quand la lune<br />

nourrissait le temps avec du lait. Le temps du cosmos et des images chez <strong>Hildegard</strong>e de <strong>Bingen</strong><br />

(1098-1179), Images Re-vues [En ligne], hors-série 1 | 2008, op het internet sinds april 2011;<br />

link: http://imagesrevues.revues.org/874<br />

[xvii] Peter Dronke, Fables of the cosmic egg, in: idem, Fabula, Explorations into the uses of<br />

Myth in Medieval Platonism (Mittellateinische Studien und Texte, herausg. Karl Langosch, Band<br />

IX), Leiden en Keulen, E.J.Brill, 1974, p. 79-99<br />

[xviii] Men kan natuurlijk evengoed stellen dat het ‘visioen stricto sensu’ pas ophoudt na cap. 8.<br />

En dat in dat eerste, zuiver visionaire deel, <strong>Hildegard</strong> een aantal beelden ziet, én de drie zielen<br />

ziet en hoort. Daarna pas volgt de uitleg <strong>van</strong> wat ze ziet en gehoord heeft.<br />

<br />

138


[xix] uit: C.G. Jung, ‘Jung over Ufo’s, een psychisch gerucht’ (vertaling <strong>van</strong>: ‘Ein moderner<br />

Mythos’, uitgegeven door Lemniscaat, ante 1981), geciteerd in: Louis A.M. <strong>van</strong> der Bercken,<br />

<strong>Hildegard</strong> von <strong>Bingen</strong>, Ankh-Hermes, Deventer, 1981, p. 65-67, passim.<br />

[xx] ibidem<br />

Laatst aangepast op 17 november 2012<br />

<br />

139


<strong>Hildegard</strong> <strong>van</strong> <strong>Bingen</strong>. De teksten <strong>van</strong> haar visioenenboeken<br />

2. Scivias II en III<br />

© Boris <strong>Todoroff</strong><br />

06 dec 2011<br />

Dit is het tweede deel <strong>van</strong> het artikel over de visioenenboeken <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong> <strong>van</strong> <strong>Bingen</strong>. Het<br />

eerste deel bevat een inleiding, de bibliografie, en de bespreking <strong>van</strong> Scivias I. Hier volgt de<br />

bespreking <strong>van</strong> Scivias II en III. In een volgend artikel volgt het Liber Divinorum Operum.<br />

SCIVIAS II<br />

Zoals in het artikel over Scivias I gezegd werd: het tweede boek <strong>van</strong> de Scivias vertelt hetzelfde<br />

als het eerste; het derde vertelt hetzelfde als het tweede boek: hoe de wereld ‘gevallen’ is – en<br />

hoe hij, dankzij de Kerk en Christus weer kan ‘hersteld’ worden in zijn oorspronkelijke<br />

evenwicht.<br />

Theologische en sacramentele visioenen<br />

Maar in dit tweede boek komen de christelijke theologie, de rol <strong>van</strong> de Kerk en het sacramentele<br />

aspect meer tot uiting dan in het eerste boek; dat merkt men aan de in de commentaren<br />

behandelde onderwerpen.<br />

Theologische onderwerpen:<br />

de verhouding God-het Woord; het Woord-de geïncarneerde Christus: Scivias II,1;<br />

de Drie-eenheid: Scivias II,2.<br />

Sacramentele onderwerpen:<br />

de Kerk, het doopsel en maagdelijkheid: Scivias II,3;<br />

vormsel en maagdelijkheid: Scivias II,4;<br />

kuisheid - nodig voor de kloostergelofte, die op zich een volwaardig sacrament is en het pendant<br />

vormt <strong>van</strong> het huwelijk - Scivias II,5;<br />

eucharistie: Scivias II,6.<br />

Neerslaan <strong>van</strong> de duivel (Antichrist) en einde der tijden:<br />

Scivias II,7<br />

<br />

140


Korte duiding <strong>van</strong> de visioenen uit Scivias II in vergelijking met Scivias I<br />

Waarin moet men ‘geloven’ om mee te werken aan het herstel <strong>van</strong> de kosmos? Dat is de vraag<br />

die gesteld wordt. Antwoord: geloven moet men in: de legitimiteit <strong>van</strong> de Kerk die de<br />

sacramenten <strong>van</strong> God aan de wereld geeft; geloven moet men in het ‘credo’ <strong>van</strong> de Kerk, meer<br />

bepaald de Drie-eenheid en de incarnatie <strong>van</strong> het Woord; geloven moet men in de echtheid en<br />

werkzaamheid <strong>van</strong> de sacramenten die door de Kerk zijn uitgevaardigd en die op hun beurt dat<br />

ene en ware geloof openbaren en beschermen; geloven moet men – op een hoger, abstract niveau<br />

– in de noodzaak <strong>van</strong> vergeestelijking, door o.a. maagdelijkheid, om de wereld te ‘redden’;<br />

geloven moet men in de hulp die de sacramenten (inzonderheid het doopsel) bieden om alle<br />

mensen te vergeestelijken en uit handen <strong>van</strong> de duivel te redden, d.i. uit de verlokkingen <strong>van</strong> de<br />

materie en de seksuele lust los te wrikken en op te tillen naar het hemelse. Dat is zowat de<br />

inhoud <strong>van</strong> Scivias II, althans indien men de commentaren <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong> leest.<br />

In tegenstelling tot Scivias I, waar het boek eindigt met de lofzang <strong>van</strong> de engelen en slechts<br />

zijdelings, in het voorlaatste visioen, gealludeerd wordt op de strijd met de Antichrist, komt deze<br />

strijd en ultieme ge<strong>van</strong>genschap <strong>van</strong> de Antichrist in dit boek uitvoeriger aan bod, met name in<br />

het allerlaatste visioen dat de hele reeks afsluit (Scivias II,7); in het derde boek <strong>van</strong> de Scivias zal<br />

datzelfde onderwerp (de ultieme strijd tussen God en de Antichrist) nog uitgebreider aan bod<br />

komen. Maar één <strong>van</strong> de belangrijkste personages <strong>van</strong> die strijd zo men wil, namelijk de Kerk,<br />

wordt in dit visioenenboek uitdrukkelijk geïntroduceerd: de Kerk wordt in deze – tweede –<br />

visioenenreeks <strong>van</strong> de Scivias uitdrukkelijk als de ‘bruid <strong>van</strong> Christus’ geportretteerd en als de<br />

enige legitieme bezitster <strong>van</strong> de erfenis <strong>van</strong> Christus. Ze is in die zin ‘geestelijk’; en brengt de<br />

mensen tot vergeestelijking, net zoals Christus, maar door middel <strong>van</strong> de sacramenten. De Kerk<br />

is, bij wijze <strong>van</strong> spreken, ‘Christus op aarde’. Dat is de redenering die aan de basis ligt <strong>van</strong> dit<br />

tweede visioenenboek <strong>van</strong> de Scivias.<br />

Programmatische visioenen: themata en korte analyse Scivias II,6<br />

Hier, in Scivias II, zijn sommige visioenen (vooral Scivias II,1, 2 en 3) stricto sensu nog ‘vaag’,<br />

‘amorf’, net zoals in Scivias I – en andere bepaald nauwkeurig (en bevatten al hun ‘uitleg’<br />

binnen hun beelden: het zijn eerder inzichten, programmapunten die in ‘beelden’ worden<br />

omgezet, die dus worden ‘verbeeld’, ‘geïllusteerd’).<br />

Dat merkt men bijvoorbeeld aan Scivias II,6, waarin de hele setting een eucharistieviering<br />

voorstelt, opgedragen door een priester. Het visionaire is niet meer inventief, creatief en<br />

kosmisch; het visionaire uit zich door de blik die op zo’n eucharistieviering wordt geworpen:<br />

<strong>Hildegard</strong> ‘schouwt’ hoe, tijdens de eucharistie, de goddelijke vlam (element <strong>van</strong> haar kosmische<br />

visioenen, en die in oppositie staat tot de duisternis <strong>van</strong> het kwaad) het brood en de wijn ‘optilt’<br />

<strong>van</strong> het altaar en weer op het altaar laat ‘neerdalen’ <strong>van</strong>uit de hemelse dimensie en in die zin<br />

‘omvormt’ in het ‘ware’ lichaam en bloed <strong>van</strong> Christus. Ze ‘ziet’ dus het mysterie <strong>van</strong> de<br />

eucharistie: hoe brood en wijn worden omgevormd in iets geestelijks; haar visionaire gaven staan<br />

hier ten dienste <strong>van</strong> een kerkelijk sacrament. Het geheel is consistent met haar diepste intuïties:<br />

aardse versus hemelse dimensie; goddelijke vlam versus duisternis; maar zoals blijkt uit haar<br />

commentaar bij dit visioen, wijkt ze geen duimbreed af <strong>van</strong> de volgens haar orthodoxe, juiste<br />

interpretatie <strong>van</strong> de eucharistie. Haar visionaire gave legitimeert een nieuwe visie <strong>van</strong> de<br />

<br />

141


eucharistie, die opgeld begint te maken in haar tijd en later, in de dertiende eeuw, algemeen<br />

geldend zal zijn binnen de christelijke kerk, en, opnieuw, bij vele mysticae, aanleiding zal zijn<br />

tot visioenen die de basiselementen <strong>van</strong> dit sacrament bevestigen. Denken we maar aan<br />

Hadwijchs 7 de visioen, waarin ook een eucharistisch visioen wordt beschreven, zij het <strong>van</strong>uit een<br />

nieuwe invalshoek, typisch voor de dertiende eeuw: het gaat niet langer, zoals bij <strong>Hildegard</strong>, om<br />

de ‘erfenis’ <strong>van</strong> Christus’ bloed en vlees, dat door de Kerk wordt opge<strong>van</strong>gen, en symbool staat<br />

voor het huwelijk tussen Christus en de Kerk, nee, het gaat vooral om het offer <strong>van</strong> Christus voor<br />

de mensheid als God én mens, én om de vereniging tussen de individuele mens (met ziel én<br />

lichaam) met Christus, die zowel God als mens is. De manier <strong>van</strong> ‘kijken’ naar de eucharistie is<br />

dus veranderd, de invulling <strong>van</strong> het impact <strong>van</strong> de eucharistie eveneens; maar in de twee<br />

gevallen, of het nu om <strong>Hildegard</strong>s visioen gaat of om Hadewijchs visioen, om respectievelijk het<br />

huwelijk tussen de Kerk en Christus (en waarbij zijn bloed de ‘bruidsschat’ is) of om de<br />

eenwording <strong>van</strong> de individuele ziel, en ja, zelfs de mens, de fysieke mens met de fysieke<br />

Christus, om aldus toegang te hebben tot God en de Drie-eenheid – wat dus ook de invulling is,<br />

die hemelsbreed kan verschillen <strong>van</strong> mystica tot mystica, en <strong>van</strong> eeuw tot eeuw, heeft zo’n<br />

visioen onderliggend slechts één belangrijke functie: bewijzen dat de door de Kerk gegeven<br />

invulling <strong>van</strong> de geldigheid en legitimiteit <strong>van</strong> het visioen ‘waar’ is; men heeft ‘ervaren’ dat dit<br />

sacrament bewerkstelligt wat de Kerk beweert dat het bewerkstelligt. (Indien het dat niet doet,<br />

zal het visioen door diezelfde Kerk veroordeeld worden; maar dat is niet eens belangrijk:<br />

belangrijk is dat de inhoud op zich minder belang heeft dan de getuigenis: een persoonlijk<br />

getuigenis dat het bewijs levert dat iets ‘waar’ is, en die waarheid is gebaseerd op een ervaring.)<br />

Het visioen bevestigt de leer <strong>van</strong> de Kerk, én het visioen (zoals blijkt uit de vergelijking tussen<br />

de visioenen <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong> en Hadewijch) varieert naargelang het moment waarop het<br />

plaatsvindt: het is gebonden aan de opeenvolgende invullingen <strong>van</strong> datgene wat visionair<br />

geschouwd wordt. Maar dat heeft dan wél zijn impact op wàt men schouwt: in dit geval,<br />

specifiek bij het zesde visioen, ziet men geen kosmisch beeld, en geen amorf beeld, maar een<br />

haarscherp beeld <strong>van</strong> een priester, een altaar, brood en wijn etc; de inhoud is in het beeld<br />

geslopen, en palmt de visionaire ruimte in.<br />

Vermeldenswaard is verder dat het ruim honderdentwee kapitteltjes tellende commentaar bij<br />

Scivias II,6 een tegenhanger vormt <strong>van</strong> het uitzonderlijk lange commentaar uit Scivias I, 2, dat<br />

hoger besproken werd.<br />

De commentaar <strong>van</strong> Scivias II, 6 gaat onder andere ook uitvoerig in op de criteria waaraan een<br />

celebrant moet voldoen om de eucharistie te vieren en een deel er<strong>van</strong> is enkel toegespitst op de<br />

seksualiteit <strong>van</strong> de celebrant. Dat laatste is dan weer conform <strong>Hildegard</strong>s opvatting dat aards<br />

gelijkstaat met seksueel en hemels met niet-seksueel, of, anders gezegd: de val <strong>van</strong> de mens<br />

komt door zijn gehechtheid aan het seksuele; het loslaten er<strong>van</strong> maakt de weg vrij voor<br />

vergeestelijking. Vandaar ook dat op verschillende plaatsen in de commentaren bij de visioenen<br />

<strong>van</strong> Scivias II op het belang <strong>van</strong> maagdelijkheid wordt ingegaan.<br />

Zijdelings betekent dit trouwens ook dat <strong>Hildegard</strong> de monastieke kuisheid veruit verkiest boven<br />

het huwelijk (dat notabene amper aan bod komt in de Scivias, hoewel dit toch ook één <strong>van</strong> de<br />

sacramenten is; dit valt bovendien nog eens expliciet af te lezen uit de commentaar bij Scivias<br />

II,3, waar de maagdelijkheid trouwens zowel voor de vrouw als voor de man wordt<br />

voorgeschreven; zie verder: de commentaar bij Scivias II,3 infra).<br />

<br />

142


Niks nieuws<br />

Het zal wat oneerbiedig klinken, maar zodra men aandachtig het eerste visioenenboek gelezen<br />

heeft, heeft het tweede visioenenboek niks nieuws meer te bieden: het denkkader <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong><br />

is al duidelijk geworden uit het eerste visioenenboek, en het wordt gewoon, tot vervelens toe,<br />

toegepast op de sacramenten die ze schouwt en becommentarieert in dit tweede visioenenboek.<br />

Het denkkader is niet veranderd: licht staat tegenover duisternis; hemels tegenover aards;<br />

vergeestelijkt tegenover materieel en seksueel; de Kerk is de enige legitieme opvolgster <strong>van</strong><br />

Christus. Ook de beeldspraak blijft dezelfde. En op een paar passussen na is <strong>Hildegard</strong> overigens<br />

weinig vernieuwend of verrassend in haar commentaren. Ze put zich uit – met een gemak dat<br />

uiteraard verbaast maar dan weer conform haar tijdsgeest is – om de ‘zin’ en ‘dieperliggende<br />

reden’ <strong>van</strong> bepaalde sacramenten (vooral: doopsel, vormsel, maagdelijkheid, eucharistie) uit te<br />

leggen, maar zulke uitleggingen kunnen de moderne lezer nog amper bekoren. Het enige nieuwe<br />

zit hem precies in het feit dat, voroal <strong>van</strong>af het derde tot het zesde visioen, de sacramenten<br />

centraal staan, en dat maagdelijkheid daarin overigens een belangrijke plaats inneemt. Dat laatste<br />

bevestigt dat <strong>Hildegard</strong> vooral een vergeestelijkte samenleving voor ogen heeft, waar<strong>van</strong> de<br />

voorhoede gevormd wordt door zij die een ‘maagdelijk’ leven leiden, en in het bijzonder de<br />

clerus.<br />

Maar al bij al, behalve de nadruk op deze sacramenten, is er weinig nieuws te rapen in dit<br />

visioenenboek. Daarom zal ik ditkeer niét alle commentaren, zoals in het eerste visioenenboek,<br />

letterlijk en uitgebreid weergeven. Het heeft werkelijk weinig zin. Men leest steeds weer<br />

hetzelfde. Steeds gaat het om: goed versus kwaad; hemels versus aards; geestelijk versus<br />

lichamelijk; maagdelijk versus seksueel; en alles wordt gewoon <strong>van</strong>uit die paar inzichten of<br />

intuïties besproken. Er komt ook geen nieuwe beeldentaal tevoorschijn, behalve, één enkele keer,<br />

in Scivias II,3, wanneer de maagdelijkheid <strong>van</strong> de man wordt besproken.<br />

Net in het langste commentaar, dat <strong>van</strong> het zesde visioen (Scivias II,6), laat zich die herhaling<br />

gevoelen: men heeft, als lezer, bewondering voor de ijver die <strong>Hildegard</strong> aan de dag legt om een<br />

bepaalde interpretatie <strong>van</strong> de eucharistie te onderbouwen, en te antwoorden op de vragen:<br />

waarom gebruikt men brood en wijn voor de eucharistie; waarom moet men wat water toevoegen<br />

bij de wijn tijdens de eucharistie; hoezo, worden brood en wijn écht vlees en bloed, en hoe komt<br />

het dat we dat niet zien, en toch werkelijk zo is – etcetera etcetera, maar hoe inventief en<br />

uitputtend ze ook op die vragen antwoordt, de ware begeestering is er niet; het zijn enkel<br />

weerleggingen <strong>van</strong> de vele ‘dwaalleren’ die in <strong>Hildegard</strong>s tijd, en ook al in de vorige eeuwen,<br />

over de eucharistie bestonden; het zijn met andere woorden weerom ‘propagandistische’ teksten,<br />

die enkel bevestigen wat de Kerk als enige waarheid naar voren schuift.<br />

Het is een brok theologie, toegepast op de sacramenten. En het is ook nog middeleeuwse<br />

exegese, die zorgvuldig alle niveaus <strong>van</strong> mogelijke interpretaties aftast (letterlijk, spiritueel,<br />

moralistisch) maar die daardoor net de fragiliteit en breekbaarheid <strong>van</strong> veel <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong>s<br />

interpretaties <strong>van</strong> de mens en de kosmos bewijst: men zal het me hopelijk niet kwalijk nemen,<br />

maar ik stel onomwonden: sommige beweringen en gevolgtrekkingen zijn gewoon te gek voor<br />

woorden. Dat valt écht op wanneer men het zesde visioen leest; maar het valt niét op wanneer<br />

<br />

143


men haar kosmische of kosmologische uiteenzettingen leest; nochtans zijn ze vaak even<br />

fantaisistisch en lachwekkend.<br />

Net doordat <strong>Hildegard</strong> haar uiterste best doet om, in haar commentaren bij bijvoorbeeld het<br />

zesde visioen (dat de eucharistie promoot), alle aspecten <strong>van</strong> de eucharistie te ‘bewijzen’ en met<br />

rationele argumenten te onderbouwen, ondergraaft ze voor de moderne lezer de geldigheid er<strong>van</strong>.<br />

Teveel willen bewijzen ontkracht het bewezene. En wanneer <strong>Hildegard</strong>, als laatste vluchtheuvel<br />

om toch maar de legitimiteit, noodzaak en werking <strong>van</strong> de eucharitie te bewijzen, stelt dat je zo’n<br />

dingen niet ‘ziet’ met het materiële oog, maar kunt zien als je erin gelooft, schrijft ze in feite net<br />

hetzelfde als wat Thomas <strong>van</strong> Aquino in de dertiende eeuw zal schrijven: het is allemaal waar,<br />

maar wie het niet ‘waar’ genoeg vindt, zal het ‘waar’ vinden als hij (het) maar gelooft. Kortom,<br />

geloof maakt waar wat rationeel niet onderbouwd kàn worden. En dat is het welbekende<br />

antwoord op elk mysterie: je kunt het niet bewijzen; het geloof levert het bewijs, of liever: wie<br />

gelooft, ziet of ervaart dat het waar is. Tegen zo’n argumentatie valt niks tegen in te brengen,<br />

behalve dit ene kleine bezwaar: dat zulke argumentatie bevestigt wat voor degene die het ervaren<br />

heeft of meent ervaren te hebben al geweten was, en dat het verder, helaas, zinloos is want voor<br />

wie dat niet ervaren heeft, of een andere visie heeft (bijvoorbeeld op de eucharistie) mist zo’n<br />

argumentatie elke bewijskracht. Men overtuigt zichzelf, en is er heilig (en onterecht) <strong>van</strong><br />

overtuigd dat men de andere overtuigt.<br />

Kortom, het is gewoon onbegonnen werk wat <strong>Hildegard</strong> doet; en anderen deden het haar voor, en<br />

zelfs de grote Thomas <strong>van</strong> Aquino antwoordt, wanneer hij naar de grond <strong>van</strong> de zaak gaat,<br />

ontdaan <strong>van</strong> alle poespas <strong>van</strong> uitputtende exegeses, precies hetzelfde als <strong>Hildegard</strong>; en anderen<br />

antwoorden nog steeds hetzelfde, én men heeft altijd, niet alleen binnen het christendom, maar<br />

ook erbuiten, tot zelfs in zogenaamd filosofische stelsels, zoals sommige takken <strong>van</strong> het<br />

boeddhisme, waar men nochtans een meditatie zoekt die leeg is <strong>van</strong> alle inhouden, en waarin de<br />

‘ervaring’ telt, gesteld: het is zo omdat het zo is; en wie erin gelooft (of: wie op de<br />

voorgeschreven manier mediteert), weet dat het zo is. En dat blijkt dan nog waar te zijn ook.<br />

Meer valt daar niet over te zeggen; en dat bewijzen hoeft niet, en kan niet. Daar zijn dus geen<br />

diepgaande exegeses voor nodig. En zeker geen uitputtende commentaren. Althans niet voor de<br />

moderne lezer. En ik raad de holistische vereerders <strong>van</strong> de holistisch-ecologische <strong>Hildegard</strong> ten<br />

stelligste af deze commentaren te lezen; ze zullen hun idool voor eeuwig verguizen, en dit omdat<br />

ze de fout maken hun ideaalbeeld met de werkelijke <strong>Hildegard</strong> te verwarren. <strong>Hildegard</strong> is soms<br />

ronduit saai, langdradig, vervelend.<br />

Dat lange, ontzettend lange commentaar bij het zesde visioen heeft iets teleurstellends: <strong>Hildegard</strong><br />

vult pagina’s en pagina’s met een uitleg die wellicht in haar tijd mensen kon overtuigen <strong>van</strong> de<br />

‘waarheid’ <strong>van</strong> de eucharistie, al betwijfel ik dat – hooguit kon het hen sterken in hun<br />

overtuiging, en ik neem zelfs aan dat ze daar esthetisch genot uit puurden: en daar raken we,<br />

denk ik de essentie <strong>van</strong> deze commentaar aan; <strong>Hildegard</strong> vult bladzijden en bladzijden om<br />

zichzelf en haar medestanders te overtuigen <strong>van</strong> het nut en de gedigheid <strong>van</strong> de eucharistie. Ze<br />

doet dat in confrontatie met de andere meningen over de eucharistie, die als ‘ketterijen’ werden<br />

gebrandmerkt, en in confrontatie met de ketters, waaronder natuurlijk vooral zij die de incarnatie<br />

<strong>van</strong> God niet konden aannemen (inzonderheid de katharen) en nog minder dat die<br />

‘vervleselijking’ bij elke eucharistieviering ook écht en werkelijk herhaald werd (voor de<br />

<br />

144


katharen was dat een regelrechte gruwel); en ze verzet zich uiteraard ook tegen de zuiver<br />

symbolische interpretatie <strong>van</strong> de eucharistie.<br />

Maar ze doet ook mooie dingen, net in die vervelende commentaren <strong>van</strong> haar. Ze weeft als het<br />

ware – net zoals ze dat met het begrip ‘virtus’/’vis’ doet – een geheel <strong>van</strong> begrippen tot één<br />

geheel, bijvoorbeeld in haar commentaar bij Scivias II,4: vleselijkheid, maar die toch en<br />

desondanks ‘zuiver’ is, want Christus is uit een maagd geboren; en zoals hij de zoon is <strong>van</strong> een<br />

maagd, is hij de bruidegom <strong>van</strong> de Kerk, die net zo maagdelijk moet zijn; hij zuivert de mensen<br />

<strong>van</strong> hun zonden door het doopsel, maar de mensen kunnen pas echt <strong>van</strong> vrij <strong>van</strong> zonden worden<br />

als ze bovendien het vormsel aannemen – dat dan weer één <strong>van</strong> de gaven <strong>van</strong> de Heilige Geest is,<br />

die dat, samen met de Drie-Eenheid, aan de gelovigen toebedeelt via de Kerk, zij het énkel via de<br />

bisschoppen, want enkel de Heilige Geest zalft en stelt de kerkbedienaars aan en dus moet het<br />

vormsel (waar het chrisma ook bij komt kijken) enkel door de hogere geestelijken: de<br />

bisschoppen worden gegeven. En verder heet het dat om recht te doen aan de ‘maagdelijkheid’<br />

<strong>van</strong> Christus (die ‘zonder vlek’ geboren is uit een maagd) de Kerk, diens bruid, net zo<br />

maagdelijk en ‘zonder vlek’ moet zijn, en dat maagdelijkheid trouwens de beste manier is om<br />

aan het verlossingswerk <strong>van</strong> Christus en de Kerk deel te nemen (daarover handelt in het<br />

bijzonder Scivias II,4 in een keten <strong>van</strong> begrippen die ingenieus met elkaar gelinkt worden:<br />

incarnatie/Heilige Geest/Drie-eenheid/doopsel/vormsel/maagdelijkheid: de Kerk is de bruid <strong>van</strong><br />

Christus die de zoon <strong>van</strong> een maagd is (bruid is het equivalent <strong>van</strong> ‘zoon <strong>van</strong> een maagd’); de<br />

Heilige Geest geeft zijn genadegaven via de Kerk; het doopsel reinigt <strong>van</strong> de zonde en brengt het<br />

‘juiste’ geloof (zie ook Scivias I,3 infra); vormsel bevestigt en verstevigt het geloof en baant de<br />

weg naar heiligheid; maagdelijkheid is de ultieme weg die volgt op het vormsel en die door het<br />

vormsel al wordt aangegeven: het kiezen voor het spirituele in plaats <strong>van</strong> het vleselijke; en de<br />

mensen die in de buik <strong>van</strong> de Kerk lopen zijn weliswaar ‘helder’ na het doopsel (‘helder’ zoals<br />

het ‘zuivere’ helder is, het hemelse helder is – zie de associaties met helderheid zoals uiteengezet<br />

in de eerste visioenen <strong>van</strong> de Scivias I), maar hebben geen gouden kleur, want die is<br />

voorbehouden aan hen die ook het vormsel hebben ont<strong>van</strong>gen én <strong>van</strong> hun geloof een uitdaging<br />

tot heiligheid maken. Diezelfde heiligheid uit zich dan door toeleg op het geloof en door het<br />

navolgen <strong>van</strong> de eerste, echte priester, Christus, die het geloof heeft uitgedragen. Hier zien we<br />

overigens hoe men pas ‘<strong>van</strong> goud’ wordt, écht hemels, en geestelijk, zodra men de weg opgaat<br />

<strong>van</strong> geestelijken, en de voornaamste voorwaarde om zo iemand te zijn is dan weer:<br />

maagdelijkheid. En zo is de cirkel rond: maagdelijkheid (de maagdelijke geboorte <strong>van</strong> de Zoon<br />

<strong>van</strong> God, via de incarnatie) staat aan het begin <strong>van</strong> het verhaal; de Kerk is de (maagdelijke) bruid<br />

<strong>van</strong> Christus, en al worden allen opgeroepen om het doopsel en het vormsel te ont<strong>van</strong>gen (dat<br />

wordt herhaaldelijk en uitdrukkelijk gesteld in Scivias II,4), slechts enkelen durven het aan de<br />

weg op te gaan <strong>van</strong> de ware heiligheid, die maagdelijkheid inhoudt, en die nog het best wordt<br />

beleefd (en dat wordt dan het onderwerp <strong>van</strong> Scivias II,5) door als geestelijke te leven, of men nu<br />

behoort tot de seculiere of monastieke geestelijkheid: dat zijn de ware heiligen, die een wereld<br />

<strong>van</strong> ‘zuiverheid’ met een ‘gouden glans’ optrekken, een wereld <strong>van</strong> geest – de wereld die bevrijd<br />

is <strong>van</strong> zonde, die weerstaat aan de duivel, en die het spirituele verkiest boven het wereldse en<br />

seksuele, het hemelse boven het aardse, en de wereld herstelt in zijn oorspronkelijke luister;<br />

luister waaruit het gevallen is door de val <strong>van</strong> Adam, die dan weer viel door de begeerte, wat een<br />

‘vlek’ veroorzaakte (het tegenovergestelde <strong>van</strong> het ‘zonder vlek’ zijn <strong>van</strong> Christus, de Kerk, en<br />

de ware gelovigen) – die vlek wordt ongedaan gemaakt. En de cirkel is rond: de mensheid is<br />

gered. Het heil is komende. Ik noem dat elders de ‘logica’ <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong>. Maar die logica bestaat<br />

<br />

145


ij de gratie <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong>s vermogen om begrippen en kleuren (‘helderheid’, ‘gouden glans’,<br />

‘maagdelijkheid’, ‘zonder vlek’ etc.) aan elkaar te linken tot wat een coherent, onontkoombaar<br />

geheel lijkt; en om dit te bereiken moeten al die begrippen op een bepaalde manier met elkaar<br />

verweven worden en moeten ze ook retorisch telkens herhaald worden, tot ze één voor één<br />

onmisbaar worden in haar versie <strong>van</strong> het heilsverhaal, en zodat het lijkt dat er zonder het<br />

nastreven <strong>van</strong> die sleutelbegrippen geen heil mogelijk is.) Dat laatste, daar slaagt <strong>Hildegard</strong> dan<br />

weer wél in – maar het vraagt aandachtige lectuur.<br />

<strong>Hildegard</strong> verdedigt de sacramenten – die, vergeten we dat niet, in de vorm die <strong>Hildegard</strong> hier<br />

hanteert, en samengevoegd tot sacramentencyclus voor alle gelovigen, nieuw is en een revolutie<br />

teweegbrengt binnen de kerkelijke leer en praktijk - met een onevenaarbare exegetische zwier en<br />

vindingrijkheid. En dat zullen haar lezers allicht gewaardeerd hebben. Maar het blijft een<br />

pleidooi pro domo. Ze wéét dat bijvoorbeeld de eucharistie een heel belangrijk sacrament is,<br />

haast het scharnierpunt <strong>van</strong> de Kerk (de eucharistie is de voortzetting <strong>van</strong>, de constante herhaling<br />

<strong>van</strong> geboorte en passie <strong>van</strong> Christus en <strong>van</strong> diens redding <strong>van</strong> de mensheid, én is de legitimatie<br />

<strong>van</strong> de Kerk als diens opvolgster); ze weet net zogoed dat alle bepalingen, uitgaande <strong>van</strong> de<br />

Gregoriaanse hervormingen (met een welbepaalde invulling <strong>van</strong> wat een sacrament, bv de<br />

eucharistie is, en hoe ze moet bediend worden; én de invoeging <strong>van</strong> andere, nieuwe sacramenten<br />

binnen de sacramentencyclus, die bovendien verplichtend wordt voor elke christen; en de<br />

ondergeschikte positie <strong>van</strong> de vrouw), op z’n minst voor discussie vatbaar zijn; en net daardoor<br />

staat ze er zo lang bij stil en moét ze ‘bewijzen’ dat deze sacramenten legitiem, geldig en waar en<br />

noodzakelijk zijn, voor iederéén. Dat is de inzet <strong>van</strong> haar visioenenboek. Dààrom werd het<br />

geschreven.<br />

Maar hier merkt men tegelijk hoe de creatieve, visionaire kracht gedood wordt als ze te nauw in<br />

de pas moet lopen <strong>van</strong> de doctrine, als ze een te kleine ruimte heeft waarin ze zich kan<br />

uitdrukken: er valt, per slot <strong>van</strong> rekening, over de eucharistie, het thema <strong>van</strong> Scivias II,6, niet<br />

zoveel te zeggen, behalve wat eerder al, door anderen (die orthodox denken; want er waren<br />

natuurlijk uiteenlopende meningen over de eucharistie) gezegd is, en dat het de verbinding maakt<br />

tussen de geestelijke en materiële dimensie.<br />

<strong>Hildegard</strong> verbindt aan die eucharistie alle, maar dan ook alle punten die voor haar <strong>van</strong> belang<br />

zijn en die haar denkwereld uitmaken en die we intussen al voldoende kennen: de eucharistie<br />

redt de mensheid; verbindt de mens met het geestelijke; ‘reinigt’ de mens <strong>van</strong> zijn zonde die hij<br />

heeft opgelopen sinds Adam; is de bruidschat <strong>van</strong> Christus, én bewijst dat Christus de Kerk als<br />

zijn Bruid en opvolgster heeft verkozen.<br />

Daarbij komen dan de volgende elementen, die we intussen ook al kennen – ik haal hier vooral<br />

de elementen uit het zesde visioen aan:<br />

1. maagdelijkheid: de celebrant (priester) moet rein zijn indien hij de eucharistie wil opdragen<br />

(rein <strong>van</strong> geest en vooral <strong>van</strong> lichaam, d.i. seksueel ‘rein’: uitdrukkelijk stelt <strong>Hildegard</strong><br />

bijvoorbeeld in haar commentaar bij dit zesde visioen: hij mag geen vrouw of bijzit hebben, hij<br />

mag geen seks hebben, hij mag geen nachtelijke zaadlozing gehad hebben, hij mag zich niet<br />

overleveren aan sodomie of masturbatie etc.);<br />

<br />

146


2. de man gaat voor op de vrouw: aangezien mannen voorgaan op vrouwen, mag een vrouw geen<br />

priester zijn;<br />

3. al de ‘seksuele’ fouten kunnen altijd verholpen worden door: die seksuele lust op te geven – en<br />

maagdelijk te worden - of door te biechten. Dan is de celebrant ‘rein’ genoeg om dit sacrament<br />

uit te voeren dat ten slotte het geestelijke met het aardse verbindt; anders ‘bezoedelt’ en ‘besmet’<br />

hij, door zijn onreinheid, de gelovigen, die het scarament ont<strong>van</strong>gen.<br />

Dit alles is in overeenstemming met de commentaar bij Scivias I,2: men ontmoet hier dezelfde<br />

interesse voor (of obsessie voor): seks – en bewonderig voor of aansporing tot: maagdelijkheid;<br />

maagdelijkheid die overigens ook aan bod komt in Scivias II,4 en Scivias II,5, en dat is dan weer<br />

in overeenstemming met het mentale kader <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong>: hemels staat voor a-seksueel; aards<br />

voor seksueel. Deugd (virtus) wordt verbonden met: maagdelijkheid (viriginitas). En die deugd<br />

is geworteld in het goddelijke en leidt naar het goddelijke. Dus: het sacrament dat de mens wil<br />

vergeestelijken, ‘verhemelen’, moet losstaan <strong>van</strong> het seksuele, zowel <strong>van</strong> degenen die het<br />

ont<strong>van</strong>gen, als <strong>van</strong> degenen die het willen bedienen.<br />

Wie de commentaren leest <strong>van</strong> dit zesde visioen, kan zich soms niet <strong>van</strong> de indruk ontdoen dat<br />

hier nog een oud, primitief geloof verwoord wordt, waarin vooral met taboes gewerkt wordt: al<br />

wat ‘onrein’ is (bij de man of bij de vrouw) moet geweerd worden, uit angst dat het de<br />

zuiverheid <strong>van</strong> een rituele handeling in gevaar brengt.<br />

Toch blijven de commentaren iets merkwaardigs en fascinerends hebben; men merkt hoe<br />

<strong>Hildegard</strong> erin slaagt een ‘begrippenrooster’ op te bouwen, waar alles in elkaar past, elk stukje<br />

zijn rol en aandeel heeft - tot het geheel iets dwingends krijgt; en dat zal allicht ook de bedoeling<br />

zijn. Stel dat ik geen moderne mens was, ik zou, wie weet, bij het lezen <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong>s<br />

commentaren, begeesterd zijn geraakt: eindelijk lees ik iemand die op een intelligente,<br />

consequente wijze, het hele heilsverhaal vertelt op een wijze die bovendien overeenstemt met die<br />

<strong>van</strong> de Kerk: hoe kan ik dan nog aan haar gelijk twijfelen; ze spreekt de waarheid; ze is door de<br />

waarheid geïnspireerd; en enkel zij kan dat op zo’n coherente wijze verwoorden. En bovendien<br />

bewijzen de visioenen dat ze gelijk heeft: want ze vertellen inderdààd, op een symbolische<br />

manier, wat de Kerk vertelt. Dat zal allicht de indruk zijn die zij op haar medestanders en<br />

tijdgenoten maakte. Daartegenover staat dan de poverheid <strong>van</strong> mijn benadering: ik kijk naar wat<br />

er staat, en ga er<strong>van</strong> uit dat de visioenen ‘waar’ zijn, maar dat <strong>Hildegard</strong> ze in haar commentaren,<br />

en soms tot in de visioenen zelf vervormt <strong>van</strong>uit haar eigen standpunten. Haar tijdgenoten zagen<br />

het totaal anders, of liever: net omgekeerd; volgens hen kreeg <strong>Hildegard</strong> haar visioenen met de<br />

uitdrukkelijke bedoeling ze te vertalen naar de standpunten die God haar ingaf – en dat doet ze<br />

ook: ze brengt getrouw de woorden over <strong>van</strong> de ‘stem uit de hemel’ die haar de commentaren<br />

dicteert. Ze verzint niks; ze ziet exact wat God haar wil laten zien en brengt daar getrouw verslag<br />

over uit; ze is het vat waarin God visioenen laat neerdalen en zijn eigen commentaren en<br />

verhelderingen bij die visioenen uitspreekt; ze is werkelijk niet meer dan degene die Gods<br />

beelden ont<strong>van</strong>gt, rechtstreeks, <strong>van</strong> God en God dicteert haar de commentaren erbij: ze spreekt<br />

de hele waarheid, niets dan de waarheid, en niet zomaar een waarheid, maar de ware,<br />

onvervalste, hemelse waarheid.<br />

<br />

147


Geen feministisch visioenen in Scivias II<br />

Aan wie beweren dat <strong>Hildegard</strong> een zelfbewuste feministe etc was, raad ik ten stelligste aan de<br />

commentaar bij het zesde visioen helemaal uit te lezen; men zal oren horen tuiten, <strong>van</strong> hier tot in<br />

het hoge noorden en tot ver voorbij de rand <strong>van</strong> ons verfrommeld heelal; daarna zal men nooit<br />

meer zoiets durven te beweren; immers: de vrouw komt niét aan bod; het enige wat we lezen is<br />

dat ze niet naar het altaar mag gaan; dat ze vooral maagdelijk moet zijn; dat ze op een spiritueel<br />

niveau – in de figuur <strong>van</strong> de Kerk - ‘baart’ en ‘zoogt’ en zich verder vooral ver weg moet houden<br />

<strong>van</strong> de procreatie en hoe dan ook ondergeschikt is aan de man, dit al op zich, én bovendien<br />

binnen de kerkelijke hiërarchie: de man gaat voor op de vrouw, en dus is de vrouw uitgesloten<br />

<strong>van</strong> de priesterlijke bevoegdheden (het komt nooit in haar op dat in vraag te stellen, integendeel,<br />

het wordt almaar bevestigd); en verder lezen we vooral dat de mens in het algemeen maar één<br />

functie heeft: vergeestelijken, en wel en enkel door middel <strong>van</strong> de sacramenten, enkel en alleen<br />

aangeboden door de ene, ware Kerk. Ik zie daar weinig holisme, feminisme, adualisme, aandacht<br />

voor het lichaam en het seksuele in. Ik zie daarentegen: dualisme, machisme, misprijzen voor het<br />

lichaam en de vrouw, onderwerping aan de Kerk (met haar dualistische leer) en onderwerping<br />

<strong>van</strong> de vrouw aan de man en afwijzing en angst voor het seksuele. Dat is wat letterlijk in deze<br />

visioenen staat.<br />

Maar, nogmaals en opnieuw: binnen het tijdskader <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong>, en als we rekening houden<br />

met wat er gaande is in haar tijd, en bij welke hervormingsbeweging <strong>Hildegard</strong> zich aansluit, én<br />

met het algemene denkkader <strong>van</strong> het christendom (dat nu eenmaal gebaseerd is op de<br />

veronderstelling dat tegenover de aardse, gevallen werkelijkheid, de hemelse werkelijkheid staat,<br />

waar we uit voortkomen en naar terug moeten), én met <strong>Hildegard</strong>s statuut als geestelijke, én met<br />

het publiek waarvoor dit visioenenboek is geschreven (dat voornamelijk uit kloosterlingen zal<br />

bestaan hebben), is <strong>Hildegard</strong>s redenering heel logisch, weinig verrassend, en legitiem. Maar om<br />

dat beseffen moet men de moderne, zogenaamd tolerante en holistische, maar in feite<br />

vervormende en arrogante bril afzetten: de bril die de moderne mens doet zien wat hij wenst te<br />

zien, en bovendien nog het zelfgenoegzame en foute genot oplevert dat hij denkt bijzonder<br />

ruimdenkend te zijn. Ruimdenkendheid is, verrassend genoeg, vaak gebaseerd op idolatrie en<br />

onwetendheid; in dit geval: op een foute, moedwillig positief discriminerende visie op <strong>Hildegard</strong>,<br />

met veronachtzaming <strong>van</strong> haar eigen beweegredenen, het tijdskader en de mentaliteit die erbij<br />

hoort..<br />

Het is bekend – zo vertelt een oude, vergeten legende – dat de Cyclopen, vadsig luierend en<br />

rondkuierend op hun <strong>van</strong> alle andere continenten afgezonderd eiland, en af en toe over de zee<br />

blikkend, er<strong>van</strong> overtuigd waren dat zij als enigen ter wereld een weidse, panoramische blik<br />

hadden. En nog wonderlijker is het – nog steeds volgens dezelfde legende – dat op een dag een<br />

twee-ogig wezen hun eiland betrad en het navrante aan dit hele verhaal is dat de cyclopen dit<br />

twee-ogig wezen nooit te zien kregen. Ze konden het niet zien, want dit nieuwe wezen, slim en<br />

sluw, slaagde erin zich onzichtbaar te maken voor de cyclopen; en toen de cyclopen het toch<br />

gewaar werden en vroegen: ‘Wie ben jij?’, antwoordde het: ‘Niemand’. Waarna alle cyclopen<br />

blij en welgemoed bleven luieren en rondkuieren en de verre horizonten bleven afspeuren,<br />

bijzonder opgetogen over hun ruime blik, en overtuigd dat letterlijk niemand zo’n weidse blik<br />

had als zijzelf. (‘Die ‘niemand’’, zo vervolgt de schrijver <strong>van</strong> deze legende in een verwarrende<br />

epiloog, ‘dat ben ik’.)<br />

<br />

148


Pas in het derde visioenenboek zal <strong>Hildegard</strong> een nieuw aspect belichten: de deugden, die een<br />

nieuwe impuls geven aan haar visionaire beelden – al moet men erbij zeggen dat de setting die ze<br />

voor het derde visioenenboek verkiest (het uittekenen <strong>van</strong> een visionaire ruimte waarin de hele<br />

christelijke heilsgeschiedenis is vervat, <strong>van</strong> begin tot einde, met grote aandacht voor het OT, dat<br />

in Scivias I en II steevast vrij negatief wordt geportretteerd) bewijst dat hier nog weinig ruimte is<br />

gelaten voor ‘spontane’ visioenen, en dat de visioenen op hun beurt eerder illustraties zijn <strong>van</strong><br />

een vooraf gegeven constructie.<br />

Desondanks knoopt het derde visioenenboek, door het belang dat aan de deugden wordt verleend<br />

(en deze deugden zijn dan de personificaties <strong>van</strong> de ‘krachten’ die nodig zijn voor de<br />

vergeestelijking) nauwer aan bij het eerste visioenenboek: <strong>Hildegard</strong> heeft het weer over de<br />

‘basiskrachten’ die de wereld naar boven (de hemel) of naar onder (de hel, de verdoemenis)<br />

kunnen voeren. Het tweede visioenenboek vormt als het ware een theologisch en sacramenteel<br />

intermezzo tussen het eerste en derde visioenenboek <strong>van</strong> de Scivias.<br />

Kortom, het theologische en sacramentele aspect is dominant aanwezig in dit tweede<br />

visioenenboek <strong>van</strong> de Scivias. Dit geeft bovendien aanleiding tot lange moralistische<br />

commentaren en voorschriften, verordeningen en verbodsbepalingen aan het adres <strong>van</strong> de<br />

gelovigen maar vooral de geestelijken. Dat commentaar is dan weer conform de opvatting die<br />

<strong>Hildegard</strong> heeft <strong>van</strong> de inhoud <strong>van</strong> de Gregoriaanse hervorming.<br />

Al bij al lijken de visioenen <strong>van</strong> Scivias II bewust geordend te zijn om een bewijs te leveren <strong>van</strong>:<br />

de juistheid <strong>van</strong> de theologische doctrine <strong>van</strong> de Kerk; de legitimiteit <strong>van</strong> die Kek; de<br />

onmisbaarheid <strong>van</strong> de sacramenten voor de vergeestelijking <strong>van</strong> de wereld. De visioenenreeks<br />

vormt overigens een aaneengesloten reeks, die men, zo men wil, in één ruk kan doorlezen, <strong>van</strong><br />

visioen stricto sensu naar visioen stricto sensu (dit is bij Scivias I minder het geval); men zal dan<br />

echter merken dat de ‘invulling’ <strong>van</strong> de visioenen telkens gedetailleerder wordt, in het bijzonder<br />

<strong>van</strong>af Scivias II,3. Het hele tweede visioenenboek <strong>van</strong> de Scivias lijkt slechts een opstap te<br />

vormen tot het magistraal opgebouwde derde visioenenboek, dat op zijn beurt als één geheel<br />

moet gelezen worden waarin de zieneres op elkaar volgende beelden schouwt. De spontane,<br />

ongeordende structuur die Scivias I kenmerkt, wordt opgegeven.<br />

Geen kosmische visioenen<br />

Laatste opmerking: in de visioenen stricto sensu wint, in vergelijking met Scivias I, het<br />

kerkelijke en sacramentele het <strong>van</strong> het kosmische. En overigens wordt het enige en bijzonder<br />

mooie kosmische visioen stricto sensu (Scivias II,1) in het commentaar volledig herleid tot een<br />

theologische interpretatie. Het tweede visioen stricto sensu (Scivias II,2) is dan weer heel kort en<br />

compact – en zou men met wat goede wil als kosmisch kunnen interpreteren; maar ook hier is de<br />

interpretatie resoluut theologisch. Als men naar de algemene structuur <strong>van</strong> het visioenenboek<br />

kijkt, meer bepaald <strong>van</strong>uit de commentaren, merkt men dat hier een kleine ‘summa’ <strong>van</strong> de<br />

kerkelijke leer wordt aangeboden, in een heldere, toegankelijke vorm. En de volgorde liegt er<br />

niet om: eerst komen het zondevalverhaal, met daarin de rol <strong>van</strong> Christus, nadien het verhaal <strong>van</strong><br />

de Drie-eenheid aan bod (Scivias II,1 en 2), nadien de sacramenten, die de Kerk, de ware<br />

opvolgster <strong>van</strong> Christus, aan de mensheid geeft om dat verlossingsverhaal tot een goed einde te<br />

brengen. De algemene structuur lijkt wel de visioenen stricto sensu te beïnvloeden in plaats <strong>van</strong><br />

<br />

149


omgekeerd. Men zou zelfs de commentaren, hoezeer ze ook beelden trachten te expliciteren, als<br />

een lang tractaat kunnen lezen, of liever: een mengvorm <strong>van</strong> exegese, tractaat en preek. De<br />

vooropgestelde inhoud wint het <strong>van</strong> het spontane visionaire. Dat geldt dus niet voor Scivias II, 1<br />

en II,2, maar alle volgende visioenen stricto sensu lijken wel degelijk ‘besmet’ door de inhoud<br />

<strong>van</strong> de commentaar die erop volgt. En die commentaar is, behalve in Scivias II,7, - dat het<br />

sluitstuk vormt <strong>van</strong> het visioenenboek en de definitieve val, zo men wil, <strong>van</strong> de ‘duivel’ uit<br />

Scivias II,1, voorstelt - sacramenteel. Ook hier dus, in dit tweede visioenenboek, en in nog<br />

mindere mate dan in het eerste visioenenboek: weing écht ‘kosmisch’ materiaal, wat de reputatie<br />

<strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong> als ‘kosmische’ zieneres op z’n minst twijfelachtig maakt. Er valt nu eenmaal, op<br />

twee kosmische visioenen stricto sensu na, weinig ‘kosmisch’ te lezen in de Scivias II.<br />

Hierna volgen de vertalingen <strong>van</strong> de visioenen <strong>van</strong> Scivias II. Ik heb één enkel commentaar<br />

volledig vertaald; dat bij Scivias II,3.<br />

SCIVIAS, II,1<br />

De tekst <strong>van</strong> het visioen stricto sensu<br />

Ik zag als een allerhelderst vuur dat onvatbaar was en nooit uitblusbaar was en dat één en al<br />

leven was en waarin het hele leven bestond en het bevatte een koperkleurige vlam die door een<br />

zachte aanblazing hevig brandde en die zo onlosmakelijk aanwezig was in dat heldere vuur als<br />

de ingewanden in de mens zijn.<br />

En ik zag hoe deze vlam bliksemschichten afgaf en in brand vloog.<br />

Maar tegelijk ontstond er plotseling een donkere, bolvormige en uitgestrekte luchtlaag, tegen<br />

dewelke deze vlam een paar keer aanstootte, en er telkens opnieuw een vonk uit sloeg, net zolang<br />

tot deze lucht tot zijn volmaaktheid was gebracht en hemel en aarde, volledig tot ontwikkeling<br />

gebracht, straalden.<br />

Nadien breidde diezelfde vlam die zich in die vuurgloed bevond uit naar een kleine kluit<br />

modderige aarde die zich op de bodem <strong>van</strong> deze lucht bevond; de vlam verwarmde die aarde,<br />

zodat vlees en bloed ontstonden, en beademde haar, zodat ze zich oprichtte als een levend mens.<br />

Zodra dit gebeurd was, bood dit heldere vuur door middel <strong>van</strong> deze vlam, die onder een zachte<br />

aanblazing vurig brandde, aan deze mens een vlekkeloos witte bloem aan: de bloem hing in deze<br />

vlam zoals de dauw aan een grasstengel hangt.<br />

De man werd de geur <strong>van</strong> deze bloem weliswaar gewaar met zijn neusgaten, maar hij proefde er<br />

de smaak niet <strong>van</strong> met zijn mond, en raakte ze niet aan met zijn handen, integendeel, hij wendde<br />

zich om en viel neer in een dichtopeengepakte duisternis, waar hij niet meer uit kon.<br />

Maar die duisternis in deze lucht begon almaar uit te zetten en te groeien.<br />

<br />

150


Toen verschenen in deze duisternis drie sterren, die met hun schittering één geheel vormden; en<br />

na hen verschenen er nog vele andere, zowel grote als kleine, die ontzettend sterk schitterden, en<br />

tenslotte verscheen daarna nog één bijzonder grote ster die een adembenemende helderheid<br />

uitstraalde en haar schittering richtte op de vlam waarover ik het had.<br />

Maar ook op aarde verscheen er een gloed als <strong>van</strong> het morgenrood, waar deze vlam op een<br />

wonderlijke wijze in verzonk, zonder dat ze nochtans <strong>van</strong> het heldere vuur, waarover ik het had,<br />

gescheiden werd.<br />

En zo werd, in de schittering <strong>van</strong> dat morgenrood zelf, de hoogste wil ontstoken.<br />

En ik zag uit dezelfde schittering <strong>van</strong> dit morgenrood een allerhelderste man te voorschijn<br />

komen, die zijn helderheid in de duisternis uitgoot en door die duisternis zo hevig teruggestoten<br />

werd dat hij, hierdoor met de roodheid <strong>van</strong> bloed overdekt en koud en verbleekt, met zoveel<br />

kracht terugsloeg dat de man die in die duisternis neerlag door hem werd aangeraakt schitterde,<br />

zich oprichtte en de duisternis verliet.<br />

En zo rees deze heldere man, die uit het ochtendrood tevoorschijn was gekomen en omgeven<br />

was door een helderheid die elk menselijk spraakvermogen overtreft, tot de allerhoogste top <strong>van</strong><br />

een onmeetbare glorie, waar hij in de volheid <strong>van</strong> zijn vrijgevige vruchtbaarheid en geurigheid<br />

op wonderlijke wijze schitterde.<br />

(vertaling op basis <strong>van</strong> CC CM 93, 110-111)<br />

<br />

151


De inhoud is kosmisch<br />

De inhoud <strong>van</strong> het visioen strico sensu is, weerom: ontstaan <strong>van</strong> kosmos, val <strong>van</strong> Adam, redding<br />

<strong>van</strong> Adam.<br />

<br />

152


Maar de details zijn: begin <strong>van</strong> de kosmos door de ‘vlam’ die uit de goddelijke gloed komt; die<br />

‘vlam’ is overigens zowel het scheppende principe als het ‘Woord’; ontstaan <strong>van</strong> de duisternis<br />

(vrijwel meteen na de schepping); ontstaan <strong>van</strong> de mens (Adam), gevolgd door de val <strong>van</strong> Adam<br />

die de ‘geurige bloem’ (compact symbool <strong>van</strong> het paradijs) afwijst; ontstaan <strong>van</strong> drie sterren aan<br />

de hemel (de Drie-eenheid), en een derde ster (Het Woord?)(let op de gelijkenis met Scivias I,3,<br />

bij de beschrijving <strong>van</strong> het ‘wereld-ei’: ook daar aandacht voor de drie sterren); ontstaan <strong>van</strong> een<br />

mens, op aarde, binnen het ochtendrood (symbool <strong>van</strong> de heropstanding <strong>van</strong> de aarde en de<br />

mens), een mens die nooit ‘los’ is gekomen <strong>van</strong> de ‘vlam’ (een mens die, met andere woorden,<br />

altijd verbonden is geweest met zijn goddelijke ‘substantie’: de goddelijke vlam, het ‘Woord’);<br />

gevecht <strong>van</strong> die mens – volledig doordrongen <strong>van</strong> die vlam – met de duisternis, ondanks het rode<br />

bloed (vergoten aan het kruis) en de bleekheid (<strong>van</strong> de kruisdood); heropstanding <strong>van</strong> Adam<br />

dankzij de ‘heldere’ man ‘die uit het ochtendrood’ komt: Christus, die in die duisternis (de<br />

duisternis <strong>van</strong> de aarde) naar Adam tast en hem door zijn aanraking leven geeft en in staat stelt<br />

zich weer op te richten en de ge<strong>van</strong>genis <strong>van</strong> de duisternis te verlaten.<br />

Let op het licht, de ‘vlam’ etc – kosmisch licht; licht <strong>van</strong> de kosmos, goddelijk licht (zelfde<br />

beeldentaal als in de eerste visioenen <strong>van</strong> Scivias I.).<br />

Prachtig visioen, dat men met recht ‘kosmisch’ mag noemen, maar waar<strong>van</strong> de inhoud, zoals<br />

duidelijk blijkt uit <strong>Hildegard</strong>s commentaar, voornamelijk het verhaal vertelt <strong>van</strong> het ‘Woord’, dat<br />

in de oorspronkelijke goddelijke luister was, en waar<strong>van</strong> de aardse vorm (de geïncarneerde<br />

Christus, beperkt tot zijn ‘lichaam’) op aarde ontstaat, maar nooit gescheiden is <strong>van</strong> de<br />

goddelijke vlam (dus altijd al ‘goddelijk’ was), maar door de ‘invloeiing’ <strong>van</strong> de goddelijke vlam<br />

(de kracht <strong>van</strong> het ‘Woord’, zo men wil, of de kracht <strong>van</strong> de ‘Vader’ of de ‘Drie-eenheid’?)<br />

vervuld wordt <strong>van</strong> goddelijke wil en daardoor aangespoord en gesteund een gevecht aangaat met<br />

de duisternis (de krachten <strong>van</strong> het kwaad) en de mens, die in die duisternis gevallen was, verlost.<br />

Met andere woorden: het visioen, zelfs in het ‘visioen stricto sensu’ wijkt geen duimbreed af <strong>van</strong><br />

de orthodoxe leer over de Menswording <strong>van</strong> het Woord.<br />

Opvallend ook: helderheid, licht, warmte, vlam (visueel én sensitief), en zelfs synesthetisch: men<br />

ziet een bloem die aangereikt wordt aan de mens, en waar<strong>van</strong> hij de geur opsnuift, maar die hij<br />

niet wenst te proeven noch aan te raken; hij wendt zich af – de duisternis in.<br />

Ook: het is een fysiek gevecht tussen Christus en de duisternis; die duisternis maakt de redder<br />

‘bleek’ en ‘koud’: de duisternis heeft de koude <strong>van</strong> de dood en de bleekheid <strong>van</strong> de ziekelijkheid;<br />

en het is de fysieke (menselijke, lichamelijke) aanraking <strong>van</strong> de redder die de ‘mens’ (Adam) tot<br />

leven wekt en in staat stelt zich op te richten en de duisternis te verlaten. Tactiele redding.<br />

Aanraking die verwarmt en kracht geeft. Die leven geeft. Maar eerst moest de redder zélf gedood<br />

worden, bleek en koud worden. Adam is als Lazarus, ingeslapen in de duisternis <strong>van</strong> een grot, de<br />

grot <strong>van</strong> het kwaad – de steen wordt weggerold: het licht stroomt binnen, nog een ander iemand,<br />

vervult <strong>van</strong> wat écht licht is, en die tot in het diepste <strong>van</strong> de duisternis, de dood is neergedaald,<br />

raakt hem aan, en brengt hem tot leven. De redder is gestorven om de mens uit de dood te<br />

redden.<br />

(In commentaren, verspreid over dit visioenenboek, ziet men hoe herhaald zal worden: Christus<br />

heeft de ‘vleselijke’ mens uit de dood gered; en redt hem bijkomend door hem <strong>van</strong> het ‘vlees’ te<br />

<br />

153


verlossen, en in zijn geestelijke luister te herstellen. In die context krijgt ‘duisternis’ twee<br />

betekenissen: de macht <strong>van</strong> het kwaad, die Adam doodde (uit het licht stootte); maar ook: de<br />

wereld, de aarde, de gehechtheid aan de materie, en meer bepaald, nog nauwkeuriger, aan de<br />

begeerte begrepen als seksualiteit. Dit zal men vooral zien in Scivias II,3. Kortom: twéé soorten<br />

duisternis: die <strong>van</strong> het kwaad op zich; die <strong>van</strong> de wereld, waarin de mens zich in de duisternis<br />

<strong>van</strong> de begeerte wentelt.)<br />

Op het einde <strong>van</strong> dit visioen ziet men de ‘Zoon’ op de allerhoogste plek tronen, ‘in de volle<br />

luister <strong>van</strong> zijn vruchtbaarheid (letterlijk: fructuositas: hij brengt vruchten voort) en geurigheid<br />

(odoris)’. Het oorspronkelijke, heldere, warme, <strong>van</strong> geuren en vruchten en geurige bloemen<br />

vervulde paradijs is hersteld. Ook: de vlam brandt hevig – dankzij een zachte aanblazing. Wie<br />

blaast ze aan? De goddelijke wil, die slechts lichtjes hoeft aan te blazen om gloed in licht, in<br />

vlam, in vuur om te zetten; een wil die ruimte schept en die ruimte tot in zijn verste uithoeken<br />

(de aarde, diens bewoners) met leven vervult.<br />

Ook: de duisternis ontstaat vrijwel meteen na de uitbreiding <strong>van</strong> het licht; licht roept duisternis<br />

op, ze zijn onlosmakelijk verbonden. Dit si het kosmisch antwoord op de vraag: unde malum?,<br />

<strong>van</strong> waar komt het kwaad? Antwoord: het ontstond meteen na het goede. Zodra de schepping<br />

begint, begint de tegen-schepping.[i] Glans. Vlam. Vonken <strong>van</strong> licht, helderheid - en duisternis<br />

die het inpalmt. Daarin de mens. Wat doet hij?<br />

De mens verkiest de duisternis boven het licht; er moet dus iemand komen die weliswaar een<br />

‘mens’ is zoals hij, maar geboren wordt uit ‘het ochtendrood’, en waarin de goddelijke gloed<br />

neerdaalt en hem volledig vervult, om de mens te redden. Pas wie niet volledig in de duisternis<br />

geboren is kan wie erin geboren is redden; er is geen andere manier. De gloed <strong>van</strong> de ‘vlam’<br />

daalt in de redder neer; de gloed vervult hem, als water dat men in een kom giet. De term die<br />

gebruikt wordt (infusus: ingegoten) zal binnen de mystiek – en de theologie <strong>van</strong> de mystiek -<br />

<strong>van</strong>af de zestiende eeuw een vast begrip worden: men spreekt <strong>van</strong> ‘ingegoten’ genade; dat is het<br />

licht <strong>van</strong> goddelijke oorsprong dat de mens tot op de rand vervult <strong>van</strong> het goddelijke. De redder<br />

moet op de mens lijken – maar hij is méér dan dat: ten eerste: hij is nooit gescheiden geweest <strong>van</strong><br />

de goddelijke vlam, en bovendien: hij is bewogen door, overgoten met, gedrenkt in een andere<br />

wil, een goddelijke, een vuur dat vloeiend is als water en even helder als het goddelijke licht. Hij<br />

is <strong>van</strong> kop tot teen gevuld met vloeibaar, goddelijk licht – iets wat doet denken aan het boek ‘Het<br />

vloeiende licht <strong>van</strong> de Godheid’ (‘Das fliessende Licht der Gottheit’) <strong>van</strong> de dertiende-eeuwse<br />

mystica Mechtild <strong>van</strong> Maagdenburg.<br />

De basismetaforiek blijft: licht versus duisternis. En in dit kosmisch visioen ageert Christus<br />

enerzijds als het ‘Woord’ dat als het ochtendrood – een nieuwe dageraad – op aarde opstaat,<br />

maar anderzijds hetzelfde doet in die goddelijke vlam, in de goddelijke luister; zijn lichaam is<br />

een vat waarin het licht ‘<strong>van</strong> boven’ wordt ontstoken: hij is de geïncarneerde genade <strong>van</strong><br />

bovenuit, de genade die de mens redt, ondanks zijn misstap, zijn val in de duisternis.<br />

Hij brengt nieuwe vruchten aan: niet die <strong>van</strong> de menselijke vruchtbaarheid (voortplanting, vrucht<br />

<strong>van</strong> de begeerte), maar die <strong>van</strong> het geestelijke licht. Zo verdrijft het licht de duisternis. Door aan<br />

te groeien, te wassen, neer te dalen. Aan de mens om die geurige bloem – nu omgezet in een man<br />

<br />

154


waarin een geestelijke vrucht is – te aanvaarden, te volgen. Zo kàn men, als men wil, dit visioen<br />

stricto sensu lezen.<br />

<strong>Hildegard</strong>s commentaar: resoluut theologisch<br />

<strong>Hildegard</strong>s commentaar, dat opvallend kort is, interpreteert het visioen als een openbaring <strong>van</strong><br />

het ontstaan <strong>van</strong> het ‘Woord’, en <strong>van</strong> de toe-ademing <strong>van</strong> het Woord in de mens Jezus. Het einde<br />

<strong>van</strong> het visioen beschrijft, volgens <strong>Hildegard</strong>, de tenhemelopneming <strong>van</strong> Christus en het werk dat<br />

hij <strong>van</strong> daaruit voor de mensheid verricht:<br />

‘Dit betekent dat deze Zoon Gods opstijgt naar de Vader, die in een heldere en uitmuntende<br />

hoogte <strong>van</strong> onuitspreekbare vreugde en blijdschap is, één met de Zoon en de Heilige Geest. En<br />

daar verschijnt ook de Zoon in de overvloed <strong>van</strong> zijn allerhelderste heiligheid en zaligheid in<br />

volle glorie aan zijn gelovigen die met een zuiver en eenvoudig hart in hem geloven als de ware<br />

God en Mens.’ (cap. 17, CC CM p. 123)<br />

Kosmisch visioen waarin <strong>Hildegard</strong> op een zeer persoonlijke en beeldende manier het ontstaan,<br />

de val en de redding <strong>van</strong> de schepping beschrijft en tegelijk de orthodoxe kosmologie en leer <strong>van</strong><br />

de Drie-eenheid en <strong>van</strong> het ‘Woord’ illustreert. Pakkende opening <strong>van</strong> dit tweede visioenenboek<br />

via een beeldspraak die licht, vuur, duisternis, geur combineert. En overigens: het tweede visioen<br />

sluit erop aan, getuige het eerste woord er<strong>van</strong>: ‘Deinde’: daarna. En ook de volgende visioenen<br />

worden met elkaar verbonden met de woorde: ‘Post haec’: hierna, na deze dingen. <strong>Hildegard</strong><br />

heeft de bedoeling om één samenhangend verhaal te vertellen, <strong>van</strong> begin tot einde, over het<br />

onstaan <strong>van</strong> de kosmos <strong>van</strong>uit het licht (Scivias II,1), tot de redding er<strong>van</strong> (laatste visioen <strong>van</strong><br />

Scivias II). En ditkeer zal dit verhaal, na twee prachtige, ‘lege’, poly-interpreteerbare kosmische<br />

aanzetten, verzanden in wat heel dicht in de buurt komt <strong>van</strong> een theologisch, sacramenteel,<br />

moralistisch tractaat, waar<strong>van</strong> de beeldspraak de visioenen stricto senso beïnvloedt en ze iets<br />

houterigs, gezochts, geconstrueerds geeft (dat geldt voor de visioenen stricto sensu <strong>van</strong>af Scivias<br />

II,3).<br />

SCIVIAS, II,2<br />

Het visioen stricto sensu<br />

Daarna zag ik een allerhelderst licht en daarin zag ik de saffierkleurige gestalte <strong>van</strong> een mens,<br />

die <strong>van</strong> top tot teen fonkelde (of: brandde) in een allerzacht, roodgloeiend (rutilans) vuur.<br />

En dit heldere licht doorvloeide volledig dat roodgloeiende vuur, en dat roodgloeiende vuur<br />

doorvloeide volledig dat heldere licht, en datzelfde heldere licht en datzelfde roodgloeiende vuur<br />

doorvloeiden volledig de gestalte <strong>van</strong> die mens, zodat ze samen één enkel licht en één enkele<br />

kracht (vis) uitmaakten, één enkele mogelijkheid.<br />

(vertaling op basis <strong>van</strong> CC CM 93, p. 124)<br />

<br />

155


156


Andere vertalingen<br />

Inderdaad, dit is het visioen stricto sensu – niet méér dan dat. Enkele regeltjes. Maar hier is<br />

weerom de miniatuur die er<strong>van</strong> gemaakt is in de Rupertsbergercodex, zo verbluffend mooi, dat<br />

men dit beeld (<strong>van</strong> de Drie-eenheid, zo licht <strong>Hildegard</strong> toe) niet <strong>van</strong> zich kan afzetten.<br />

Voor een andere vertaling <strong>van</strong> het ‘visioen’ stricto sensu én <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong>s eigen commentaar<br />

<strong>van</strong> Scivias II,2 (door Daniël Maes, o.praem.): zie:<br />

http://misuren.topcities.com/SHB/2005_06/20050917_inleiding_scivias.htm<br />

Nog een andere vertaling:<br />

Kitty Bouwman, Gods eeuwige moederliefde, in: Jan Hoving, <strong>Hildegard</strong> <strong>van</strong> <strong>Bingen</strong>, Spiegel <strong>van</strong><br />

hemelse geheimen, Ten Have, Baarn, 1998 (blz. 25-31; het volledige artikel loopt <strong>van</strong> blz. 18 tot<br />

48)<br />

SCIVIAS, II,3<br />

Het visioen stricto sensu<br />

Daarna zag ik zoiets als het beeld <strong>van</strong> een vrouw die zo groot was als een grote stad, en haar<br />

hoofd was met een wonderlijk sieraad bekroond, en aan haar armen hing een schittering, alsof ze<br />

uit een mouw voortkwam, een schittering die <strong>van</strong> de hemel tot op de aarde uitstraalde.<br />

Haar buik echter was zoals een visnet doorboord met vele gaatjes en in die gaten liep een grote<br />

menigte mensen heen en weer.<br />

Benen en voeten had ze echter niet, maar de figuur steunde enkel op haar buik voor een altaar dat<br />

zich voor Gods ogen bevond, terwijl ze met uitgestrekte handen dat altaar omhelsde en met haar<br />

ogen een onderzoekende blik wierp op de hele hemel.<br />

Maar ik kon geen kleren aan haar ontwaren, behalve dit: dat zij, schitterend <strong>van</strong> een<br />

allerhelderste helderheid, in een geweldige schittering baadde, en dat op haar borst een soort <strong>van</strong><br />

ochtendkleurige roodgloeiende glans te zien was; en daar hoorde ik allerlei muzikanten haar in<br />

alle toonaarden bezingen als zij die ‘roodgloeiend is als het ochtendrood’.<br />

En deze figuur spreidde haar schittering uit als was het een kleed, en zei: ‘Ik moet ont<strong>van</strong>gen en<br />

baren.’<br />

En weldra, als een weerlicht, kwam een menigte engelen op haar toegelopen, die bankjes en<br />

zetels in haar plaatsten ten behoeve <strong>van</strong> de mensen dankzij dewelke dit beeld tot zijn voltooiing<br />

moest gebracht worden.<br />

<br />

157


Daarna zag ik zwarte zuigelingen die zich vlak boven de grond door de lucht voortbewogen als<br />

bevonden ze zich in het water; en ze drongen de buik <strong>van</strong> deze figuur binnen via de gaatjes<br />

waarmee ze doorboord was.<br />

Maar de vrouw kreunde, trok de zuigelingen naar boven, naar haar hoofd toe, waar ze door haar<br />

mond weer naar buiten gingen, terwijl zijzelf echter onaangetast bleef.<br />

En zie, dat heldere licht met daarin die menselijke gestalte die een vuurrode gloed verspreidde<br />

(zoals in het visioen dat ik voordien gezien heb) (Visioen II,2, BT) kreeg ik nu opnieuw te zien,<br />

en die gestalte stroopte <strong>van</strong> deze zuigelingen, één voor één, de pikzwarte huid af, wierp die huid<br />

ver weg en trok hen in de plaats daar<strong>van</strong>, één voor één, een allerschitterendst gewaad aan en<br />

onthulde hen het allerhelderste licht.<br />

Het sprak hen één voor één toe:<br />

‘Trek het oude kleed <strong>van</strong> de onrechtvaardigheid uit, en trek het nieuwe kleed <strong>van</strong> de heiligheid<br />

aan. De deur <strong>van</strong> jouw erfenis is immers afgesloten. Bedenk dus hoe men je onderwezen heeft,<br />

zodat je de Vader mag kennen die je beleden hebt. Ik heb je opge<strong>van</strong>gen, en jij hebt mij beleden.<br />

Kijk nu naar de twee wegen, de ene die naar het oosten, de andere die naar het noorden voert.<br />

Indien je me met je inwendige ogen liefhebbend aankijkt, precies zoals dat je in het geloof<br />

onderwezen is, zal ik je mijn rijk binnenvoeren.<br />

En indien je me waarachtig bemint, zal ik alles doen wat je me maar vraagt.<br />

Indien je echter op me neerkijkt en je <strong>van</strong> mij afkeert, doordat je achterom kijkt of me zelfs niet<br />

meer wilt kennen of begrijpen wanneer ik je nochtans in je sordiede toestand tot zuiver berouw<br />

probeer op te roepen, indien je desondanks opnieuw bij de duivel gaat schuilen, alsof hij je vader<br />

zou zijn, dan zal ik je ondergang bewerkstelligen, want je zult volgens je werken beoordeeld<br />

worden, aangezien je mij, toen ik je het goede aangeboden heb, niet hebt willen kennen.’<br />

Maar de zuigelingen, die doorheen de buik <strong>van</strong> deze vrouwenfiguur waren gegaan, liepen nu<br />

rond in de schittering waarin deze vrouw baadde.<br />

Waarop deze vrouw, die hen welwillend aankeek, met treurige stem zei:<br />

‘Deze zonen <strong>van</strong> me zullen opnieuw tot stof vergaan.<br />

Maar ik ont<strong>van</strong>g en baar er velen die mij, hun moeder, met hun uiteenlopende vormen <strong>van</strong> onrust<br />

vermoeien en bedrukken; want ze bestrijden mij als ketters, schismatici, in hun nutteloze<br />

gevechten, als dieven, moordenaars, overspeligen en ontuchtigen en door allerlei soortgelijke<br />

fouten.<br />

Maar velen onder hen verrijzen weer tot het eeuwige leven dankzij hun gemeend berouw, en<br />

velen onder hen vervallen, door hun valse verstoktheid, tot de eeuwige dood.’<br />

<br />

158


(Vertaling op basis <strong>van</strong> de tekst in CC CM 93 p. 134-137)<br />

<br />

159


<strong>Hildegard</strong>s zin-voor-zin-commentaar bij dit visioen: de Kerk baart, reinigt, voedt, redt de<br />

mensen<br />

Kort samengevat luidt <strong>Hildegard</strong>s commentaar: de vrouwenfiguur is de Kerk; ze baart, reinigt,<br />

voedt de mensen, maakt ze tot christenen. Beklemtoning <strong>van</strong> de noodzaak <strong>van</strong> de Kerk, <strong>van</strong> het<br />

sacrament <strong>van</strong> het doopsel, en <strong>van</strong> maagdelijkheid. Dit gebeurt in de uitlegging (zin-voor-zin)<br />

<strong>van</strong> het visioen stricto sensu, én in een groot aantal daarop volgende kapittels. Ik bespreek ze<br />

allemaal.<br />

Ik geef hier een parafrasering (met citaten tussen aanhalingstekens). De ‘stem’ is aan het woord.<br />

De vrouwenfiguur: Ecclesia<br />

De vrouwenfiguur is : Ecclesia, de Kerk, de ‘Bruid <strong>van</strong> mijn Zoon, die zonder ophouden zonen<br />

baart doorheen de hergeboorte in de Geest en het water’. (cap. 1)<br />

Dus: Ecclesia baart zonen (gelovigen) zonder ophouden. Fysiologische functie: een Kerk die<br />

‘baart’, in de Geest, maar ook in ‘water’ (<strong>van</strong> het doopsel). De Kerk die als een vrouw baart en<br />

aldus de zielen reinigt en redt <strong>van</strong> de verdoemenis. Vermenging fysiologische en sacramentele<br />

beeldspraak: baren en water.<br />

Schitterend sieraad: verloofd met de Zoon<br />

Haar hoofd is met een schitterend sieraad bekroond: ‘ze is tot leven gebracht door het bloed <strong>van</strong><br />

het Lam en opgesierd door de apostels en martelaren. Ze is dus waarlijk verloofd met mijn Zoon:<br />

ze is immers opgetrokken uit het bloed <strong>van</strong> mijn Zoon, in trouw, en vormt een getrouw bouwsel<br />

voor heilige zielen.’ (cap. 2)<br />

Dus: Ecclesia verloofd met de Zoon, <strong>van</strong> bij de kruisdood, en het huis bij uitstek <strong>van</strong> heilige<br />

zielen. Ecclesia als een ‘gebouw’, iets wat ‘opgetrokken is uit’ iets – hier: uit het fundament:<br />

bloed <strong>van</strong> de kruisdood. De verloving vond dàn al plaats. De kruisdood is de legitimatie <strong>van</strong> het<br />

gezag <strong>van</strong> de Kerk.<br />

Schittering op haar armen: deugdzame priesters<br />

De schittering op haar armen, die neerdaalt als een mouw, en schittert <strong>van</strong> de hemel tot op de<br />

aarde: ‘dat zijn de krachtige daden <strong>van</strong> de priesters die, wanneer ze het sacrament <strong>van</strong> vlees en<br />

bloed brengen op het heilig altaar, een allerheiligst offer brengen, gesterkt door hun deugdzame,<br />

goede daden’. (cap. 3)<br />

Dus: belangrijkste bedienaars: de priesters; na sacrament doopsel (in eerste paragraaf) nu:<br />

sacrament eucharistie; het offer <strong>van</strong> de kruisdood wordt bij elke eucharistie herhaald (en dus ook<br />

de legitimatie <strong>van</strong> de kerk); belang <strong>van</strong> ‘deugdzaamheid’ én ‘goede daden’ priesters (kennen we<br />

intussen al: <strong>Hildegard</strong>s stokpaardje).<br />

<br />

160


Gaten in de buik: moederlijke Kerk<br />

De gaten in de buik <strong>van</strong> de figuur: ‘dat is de moederlijke goedheid <strong>van</strong> de Kerk, die de zielen <strong>van</strong><br />

de gelovigen opvist en opleidt in deugdzaamheid, zodat ze voor altijd verknocht blijven aan het<br />

echte geloof’. En degene die de visnetten uitgooit is Christus, ‘de Bruidegom <strong>van</strong> zijn geliefde<br />

Kerk, en met wie hij gehuwd is in zijn bloed om de val <strong>van</strong> de mens ongedaan te maken’.<br />

(cap.4)<br />

Dus: opnieuw: de Kerk baart de gelovigen; hoe?; ze vist ze op, in haar schoot, leidt ze op tot:<br />

deugdzaamheid (virtus). De Kerk handelt als een ‘moeder’ die de ‘gevallen’ zielen opvist en redt<br />

– net zoals Christus zijn netten uitgooide om de gevallen mens te redden. De Kerk zet dus het<br />

werk voort <strong>van</strong> Christus, en vindt de legitimatie er<strong>van</strong> in haar huwelijk met Christus. Ze is een<br />

moeder – een moederlijk gebouw, enkel in hààr schoot wordt de mens gered.<br />

Geen benen en voeten: nog onvolmaakt<br />

Ze heeft nog geen benen en voeten: omdat ‘de Kerk de volmaaktheid <strong>van</strong> haar kracht en<br />

schoonheid <strong>van</strong> haar bouwproces nog niet bereikt heeft.’ De stem alludeert ook op het vuur en<br />

bloed en de vervolging waaraan de Kerk nog zal blootgesteld worden bij haar gevecht met de<br />

‘zoon <strong>van</strong> het verderf’ (de duivel). Net zoals ze de geliefde <strong>van</strong> ‘Mijn Zoon’ is geworden in het<br />

bloed dat hij gestort heeft, net zo zal zij op haar beurt bloedende wonden moeten doorstaan om<br />

tot volmaaktheid gebracht te worden, en het hemelse Jeruzalem te bereiken. (cap. 5)<br />

Dus: zoals gebruikelijk bij <strong>Hildegard</strong>: een ‘onaf’ beeld bewijst dat het in het visioen<br />

waargenomen voorwerp of de figuur nog niet ‘volmaakt’ is. Het beeld is pas volledig wanneer de<br />

Kerk op haar beurt aan bloed en vervolging wordt blootgesteld, net zoals Christus; is een allusie<br />

op het einde der tijden, op de definitieve strijd met de Antichrist. Dan pas kan het hemels<br />

Jeruzalem tot stand gebracht worden. De Kerk heeft dus een ‘finaliteit’: alle zielen in zich<br />

verenigen en meeloodsen naar het Hemels Jeruzalem. Ze lijdt en wordt vervolgd zoals Christus:<br />

verdere identificatie met het leven en de functies <strong>van</strong> Christus: lijden; bloed uitstorten;<br />

vervolging; redding <strong>van</strong> de mensheid; de weg wijzen naar het heil; de terugkeer naar het paradijs,<br />

het neerslaan <strong>van</strong> de duivel, oorzaak <strong>van</strong> de val <strong>van</strong> de mensheid. Bij afwezigheid <strong>van</strong> Christus<br />

op aarde, neemt de Kerk diens rol volledig over, en wordt hier geportretteerd als een ‘moeder’,<br />

die fysiek lijdt zoals ook de mens (en man) Christus geleden heeft.<br />

Steunend op haar buik: voortdurend aan het baren<br />

Ze steunt enkel op haar buik voor het altaar die voor Gods ogen is: ‘dat is omdat de Kerk<br />

voortdurend zwanger is en een ware vloed <strong>van</strong> kinderen ter wereld brengt en ze heel devoot aan<br />

God aanbiedt doorheen de heel zuivere gebeden <strong>van</strong> de heiligen, door het geurige parfum <strong>van</strong> de<br />

overvloed <strong>van</strong> haar deugden, zowel verborgene als zichtbare, etc.’ (cap 6)<br />

Dus: in de verdere uitleg blijkt dat de Kerk niet alleen voortdurend kinderen baart, maar hiermee<br />

een ‘geurig offer’ brengt: ze is onophoudelijk en zuchtend aan het baren, ‘verlangend naar de<br />

hemelse dingen met een nooit aflatende hartstocht’ (het ‘hemelse’ is haar ultieme doel), en maakt<br />

in feite de verdoemde zielen (verdoemd door de fout <strong>van</strong> Adam) ‘vlekkeloos’ – en trekt intussen,<br />

<br />

161


door het baren <strong>van</strong> steeds meer gelovige zielen, het gebouw <strong>van</strong> de kerk verder op. De kerk<br />

‘bouwt zichzelf op’, door de redding <strong>van</strong> de zielen, als offer voor Christus, die de mens gered<br />

heeft.<br />

Onderzoekt de hemel: op het hemelse gericht<br />

Ze onderzoekt de hemel: ze is één en al op de hemelse dingen gericht, en is dus ongevoelig voor<br />

de duivelse verlokkingen. (cap. 7)<br />

Geen kleren aan: Kerk is onbevattelijk<br />

Men kan geen kleren aan de figuur ontwaren: dat is ‘omdat het menselijke verstand, belemmerd<br />

door zijn ziekelijke zwakheid, de geheimen <strong>van</strong> de Kerk nooit volledig kan begrijpen; het ziet<br />

alleen dat ze baadt in een heldere schittering, en wel omdat de zon <strong>van</strong> de waarheid, door de<br />

heldere inspiratie <strong>van</strong> de Heilige Geest en de nobele uitdossig <strong>van</strong> de deugden haar (de Kerk) aan<br />

alle kanten doordringt.’ (cap. 8)<br />

Ochtendkleurige roodgloeiende glans op de borst: maagdelijkheid<br />

Op haar borst schittert een ochtendkleurige roodgloeiende glans: ‘dat is omdat de maagdelijkheid<br />

<strong>van</strong> Maria die de zoon Gods heeft gebaard in de harten <strong>van</strong> de gelovigen schittert dankzij een<br />

heftige devotie’.<br />

En alle muzikanten zingen voor haar als een ochtendkleurige roodgloeiende schitterin: ‘omdat<br />

alle gelovigen in Kerk met al hun kracht en alle stemmen die hun ter beschikking staan de lof<br />

moeten zingen <strong>van</strong> deze vlekkeloze maagd’. (cap. 9)<br />

Dus: belang <strong>van</strong> maagdelijkheid, geconcentreerd in de figuur <strong>van</strong> Maria. (Vergeten we niet dat<br />

‘maagdelijkheid’ in zekere zin een ‘sacrament’ is, of op z’n minst de onmisbare deugd voor het<br />

sacrament <strong>van</strong> de gelofte (ook: vormsel genoemd), die nodig is voor de wijding <strong>van</strong> de priesters<br />

en alle geestelijken. Het is: of geloften (geestelijken), of huwelijk (leken). Dus: maagdelijkheid<br />

komt hier aan bod als één <strong>van</strong> de constitutieve elementen, één <strong>van</strong> de noodzakelijke voorwaarden<br />

voor de verdere uitbouw <strong>van</strong> de kerk.)<br />

Spreidt haar glans uit: Kerk baart; mysterie Drie-eenheid<br />

Deze figuur spreidt haar glans uit en zegt dat ze moet ont<strong>van</strong>gen en baren: ‘dat betekent dat het<br />

mysterie <strong>van</strong> de Heilige Drie-eenheid zich over de Kerk uitspreidt; mysterie dankzij hetwelke ze<br />

de gelovige volkeren beschermt en zal verheffen, voor de bouw <strong>van</strong> levende stenen die wit<br />

worden; en in de bron <strong>van</strong> het zeer heldere bad verkondigt ze dat ze, met het oog op het<br />

zielenheil, kinderen moet ont<strong>van</strong>gen door haar zegening en dat ze hen baart in een vloed die<br />

uitstroomt, door de hergeboorte in de geest en het water. (cap. 10)<br />

Dus: verbinding <strong>van</strong> de heilige taak <strong>van</strong> de kerk (baren in geest en water) met de Drie-eenheid.<br />

Zie vorige paragrafen: ze baart zoals Christus; nu ook in overeenstemming met de Drie-eenheid.<br />

<br />

162


Ze maakt integraal deel uit <strong>van</strong> het theologische kader <strong>van</strong> het christendom. Sterker: binnen dit<br />

mysterie beschermt en verheft ze de gelovigen. De Drie-eenheid omvat en legitimeert de kerk.<br />

Engelen brengen treden en zetels aan: elke gelovige ont<strong>van</strong>gt de hulp <strong>van</strong> gelukzalige geesten,<br />

die instaan voor ‘de gelovigen door wie de gelukzalige moeder, de Kerk, zoals men weet, tot de<br />

hoogste schoonheid moet gebracht worden’. (cap. 11)<br />

Dus: het belang <strong>van</strong> de gelukzalige geesten, die bijdragen tot het werk dat de gelovigen<br />

verrichten voor hun ‘gelukzalige moeder’, de Kerk – met als doel: haar tot volmaaktheid<br />

brengen. Weerom: de kerk is een ‘moeder’.<br />

Zwarte zuigelingen: Kerk reinigt<br />

Zwarte zuigelingen bewegen zich voort over de grond alsof ze in de lucht vliegen, als vissen in<br />

het water en dringen de buik <strong>van</strong> de vrouw binnen: ‘dit is de zwartheid <strong>van</strong> de mensen (…) die<br />

nog niet gereinigd zijn in het bad <strong>van</strong> het heil’. Ze wijzen de aardse dingen af, komen eindelijk<br />

terecht bij ‘de moeder <strong>van</strong> heiligheid’, ont<strong>van</strong>gen haar zegen, ‘en worden ontrukt aan de duivel<br />

en opnieuw aan God geschonken.’ (cap. 12)<br />

Dus: de Kerk reinigt, wast de gelovigen. Ze baart ze niet alleen: ze reinigt ze ook. Wanneer de<br />

gelovigen in haar binnentreden houdt dit een afwending in <strong>van</strong> het wereldse; het wereldse maakt<br />

‘zwart’ – de zwartheid wordt afgewassen binnen de buik <strong>van</strong> de Kerk: het schoonmaken <strong>van</strong> de<br />

zwartheid staat gelijk met het ontrukken aan de duivel, en het teruggeven aan God. Wereldse<br />

dingen: zwart: plek <strong>van</strong> de duivel; Kerk: reiniging: heil: God.<br />

Trekt zuigelingen naar haar hoofd: baart, reinigt, redt in maagdelijk, onaantastbaar,<br />

ondeelbaar geloof<br />

De figuur trekt die zuigelingen naar haar hoofd; ze komen er langs haar mond weer uit, terwijl<br />

zijzelf onaangetast blijft.<br />

Let goed op de vertaling die wat verderop volgt; hierin zitten, op een organische manier, alle<br />

belangrijke elementen <strong>van</strong> dit visioen verweven: belang <strong>van</strong> de kerk; legitimiteit er<strong>van</strong>; belang<br />

<strong>van</strong> doopsel en ‘vormsel’ (in de zin <strong>van</strong> wijding als sacrament); belang <strong>van</strong> maagdelijkheid<br />

<strong>van</strong>/binnen de kerk; functie <strong>van</strong> de Kerk als ‘moeder’ die baart, reinigt en redt en de enige échte,<br />

ondeelbare moeder is; één enkele, universele, maagdelijke, moederlijke kerk. Verbinding idee<br />

<strong>van</strong> ‘maagdelijkheid’ met ‘onaangetastheid’ én met ‘geloof’: wat onaangetast is kan niet<br />

verdorven en ook niet opgedeeld worden door schisma’s binnen de kerk; er kan maar één<br />

‘geloof’ zijn: die eenheid <strong>van</strong> geloof behouden is de ‘integriteit <strong>van</strong> de maagdelijkheid <strong>van</strong> de<br />

kerk’ beschermen.<br />

Ook: doopsel als nieuwe vorm <strong>van</strong> de besnijdenis <strong>van</strong> het OT (nu pas, binnen de Kerk, vindt de<br />

‘ware’ besnijdenis plaats). Dit alles is in overeenstemming met de Drie-eenheid en Christus<br />

(theologisch kader is gerespecteerd). Ook: het beeld <strong>van</strong> de gelovige als ‘lidmaatschap’ <strong>van</strong><br />

Christus: de gelovige maakt deel uit <strong>van</strong> het ‘corpus Christi’ op aarde, dankzij zijn moeder, de<br />

Kerk, en haar sacramenten, en binnen de krijtlijnen <strong>van</strong> de orthodoxie. Doel: zaligheid, redding<br />

<br />

163


(hemels) versus verdoemenis (werelds). De kerk is de ‘moeder’ <strong>van</strong> de gelovige, en/omdat ze de<br />

bruid <strong>van</strong> Christus is.<br />

Dit zijn natuurlijk allemaal metaforen, maar metaforen die voor <strong>Hildegard</strong> de waarheid<br />

vertolken. In haar liederen gaat <strong>Hildegard</strong> nog verder in het bespelen <strong>van</strong> dit soort metaforisch<br />

weefsel: ze heeft een bepaald beeld voor ogen, een aantal onwrikbare overtuigingen (één kerk;<br />

bruid <strong>van</strong> Christus; één geloof; belang maagdelijkheid) en kleedt dit in in een geheel <strong>van</strong><br />

metaforen waar ze heel vindingrijk en gedurfd mee omspringt: de beelden overwoekeren de<br />

werkelijkheid, worden een nieuwe, zelfstandige werkelijkheid. Eén <strong>van</strong> de weinige christelijke<br />

auteurs is ze die de metaforiek <strong>van</strong> de kerkelijke leer zo vrij en inventief heeft durven uitbuiten;<br />

er is altijd een grens: de beeldentaal mag de theologische constructie niet weerleggen, en omdat<br />

die theologische constructie zo fragiel is (en om het maar gewoon te zeggen: zo rationeel is<br />

opgebouwd, en uit compromissen <strong>van</strong> filosofische aard is ontstaan, voornamelijk rond de derde<br />

en vierde eeuw <strong>van</strong> de jaartelling) wordt ze héél snel bedreigd door de vrolijke ongeremdheid<br />

<strong>van</strong> het beeldend en zich in beelden uitdrukkend geloof.<br />

Het is. jammer dat de christelijke traditie niet zo ongebreideld met haar beeldentaal mag of kan<br />

omspringen als bijvoorbeeld sommige hindoeïstishe geloofsrichtingen; jammer voor de kunst,<br />

jammer voor een vrijer, zelfstandiger, persoonlijker godsbeleving. Er zijn teveel grendels<br />

ingebouwd in het christendom dat <strong>Hildegard</strong> beleed en dat eigenlijk, sindsdien, binnen het<br />

katholicisme dat eruit voortgekomen is en erop voortbouwt, amper veranderd is, integendeel, nog<br />

strakker is geworden.<br />

Hoe minder dichters een geloof voortbrengt, hoe strakker zijn leer en hoe meer dorheid en dorst<br />

in de gelovige zielen.<br />

En hier volgt dan de vertaling <strong>van</strong> deze passage:<br />

‘Dat is omdat deze gelukzalige moeder diepe zuchten slaakt waneer ze het doopsel viert, in de<br />

wijding <strong>van</strong> het heilig oliesel, in de heiliging <strong>van</strong> de Heilige Geest, wanneer de mens hernieuwd<br />

moet worden door de waarachtige besnijdenis <strong>van</strong> de geest en het water; op zulke wijze wordt de<br />

mens naar de hoogste zaligheid gevoerd, en dat is het hoogste <strong>van</strong> alle dingen, en hij wordt een<br />

lid <strong>van</strong> Christus, dankzij de inroeping <strong>van</strong> de heilige Drie-eenheid, en hij wordt herboren voor<br />

zijn heil, alsof hij doorheen de mond <strong>van</strong> de gelukzalige moeder ging; en deze moeder zal geen<br />

enkele verwonding meer ondergaan, want ze zal voor eeuwig onaangetast blijven in haar<br />

maagdelijkheid, welke het kaholieke geloof is. Ze is immers geboren in het bloed <strong>van</strong> het ware<br />

Lam, namelijk haar intieme echtgenoot, die geboren is uit een volmaakt onaangetaste Maagd,<br />

zonder dat haar integriteit ooit aangetast werd. Net zo zal deze bruid haar onaangetastheid<br />

bewaren, zodat geen enkel schisma haar zal kunnen verderven.’ (cap. 12)<br />

Toch, zo vervolgt <strong>Hildegard</strong>, zal de Kerk vervolgd worden; maar ze zal zich verzetten, ‘als een<br />

maagd die vaak geconfronteerd wordt met de begeerte <strong>van</strong> het vlees’. Ze zal tot God bidden, en<br />

‘bevrijd <strong>van</strong> de verlokkingen’ (<strong>van</strong> hen die beïnvloed worden door de duivel) ‘haar<br />

maagdelijkheid bewaren’.<br />

<br />

164


Net zo zal de Kerk de ‘perverse ontsporingen’ en ‘dwalingen’ bestrijden <strong>van</strong> de ‘ketters, zowel<br />

christenen als joden als heidenen die haar belagen en haar maagdelijkheid willen tenietdoen,<br />

namelijk het katholieke geloof (…) Want ze is altijd maagd geweest en zal dat altijd blijven,<br />

want haar echte geloof – dat de materie <strong>van</strong> haar maagdelijkheid uitmaakt – blijft verstoken <strong>van</strong><br />

elke dwaling, net zoals de eerbaarheid <strong>van</strong> een kuise maagd, in de zuiverheid <strong>van</strong> haar lichaam,<br />

altijd ontsnapt aan de verdorvenheid tegen elke bevlekking door de hartstocht’. (cap. 12)<br />

Hierna volgt nog een korte paragraaf waarin wordt gesteld dat de Kerk wel degelijk ‘de<br />

maagdelijke moeder is <strong>van</strong> alle christenen’ (cap. 12, einde); en in het volgende kapittel wordt<br />

aangegeven dat de Kerk maagd blijft in de onaangetastheid <strong>van</strong> haar geloof, ondanks het feit dat<br />

ze zonen baart: immers, dat doet ze dankzij haar huwelijk met de Zoon, die op zijn beurt geboren<br />

is uit een Maagd. (cap. 13).<br />

Kortom: de kerk als moeder én maagd én net daardoor behoedster <strong>van</strong> één enkel geloof, ook<br />

omdat ze verbonden is met de niet aan de vergankelijkheid <strong>van</strong> het vlees onderworpen<br />

bruidegom, Christus, die zijn ware, diepere oorsprong heeft in de geestelijke dimensie.<br />

(Terloops: zo wordt maagdelijkheid als een voorwaarde ingebouwd om contact te hebben met<br />

die goddelijke dimensie. En wordt de eenheid binnen de kerk – en de afwijzing <strong>van</strong> schisma’s,<br />

omtrent de leer, maar ook omtrent de pausbenoemingen, twee kwesties die de<br />

christengemeenschap verscheurden – als absolute voorwaarde voorgesteld om een ‘ware’ kerk te<br />

hebben. Maagdelijkheid staat dus, in <strong>Hildegard</strong>s taal, borg voor de eenheid <strong>van</strong> de kerk en voor<br />

onwankelbare getrouwheid aan en verdediging <strong>van</strong> één enkel geloof. Hier zien we hoe een<br />

‘deugd’ – kaderend binnen de begrippenketen <strong>van</strong> de ‘vis’ en ‘virtus’ – wordt opgewaardeerd tot<br />

een noodzakelijk element voor een ‘ware’ godsbeleving. Een pleidooi dat <strong>Hildegard</strong>s eigen<br />

maagdelijkheid, als kloosterlinge, een andere, geestelijke, zelfs onontbeerlijke dimensie geeft.<br />

Zijzelf is maagd, en moet de eenheid en orthodoxie <strong>van</strong> het geloof beschermen; en net zo moet<br />

de Kerk dat doen, tegen alle ketters en schismatieken in.<br />

Schitterende gloed: doopsel toont juist geloof<br />

Schitterende gloed met daarin figuur <strong>van</strong> het vorige visioen: uitleg <strong>van</strong> de ‘stem’: door de<br />

bevestiging <strong>van</strong> je geloof zie je nu wat je in een vorig visioen getoond werd: namelijk hoe de<br />

Zoon in de Drie-eenheid was en door de Heilige Geest werd verwekt in het vlees, geboren is in<br />

de Maagd.<br />

‘Want deze gelukzalige Drie-eenheid verschijnt aan wie gedoopt worden tijdens hun heilig<br />

doopsel, zodat de gelovige het geloof aanvaardt dat hem één enkele God doet aanbidden in de<br />

waarachtige Drie-eenheid die hem in waarheid is verschenen in het eerste sacrament, dat het<br />

doopsel is.’ (cap. 14)<br />

Dus: het sacrament dat de Kerk aanbiedt, namelijk het doopsel, maakt het mogelijk het ware<br />

geloof te zien. Belang <strong>van</strong> doopsel: het ‘opent de hemel’, geeft zicht op het mysterie <strong>van</strong> de Drieeenheid,<br />

de Menswording en de aard <strong>van</strong> Maria. Het introduceert de gelovige in de ruimte <strong>van</strong><br />

het enige, juiste geloof waarin de hele heilsgeschiedenis staat afgetekend. Associatieve reeks:<br />

maagdelijkheid – ware, éne geloof – doopsel (dat in-zicht geeft in dat ware geloof). Niet alleen<br />

<br />

165


maagdelijkheid is nodig; ook het doopsel is dat. Dat wordt nog verder uitgewerkt in de volgende<br />

commentaar.<br />

Pikzwarte huid/helder wit kleed: doopsel<br />

De vrouwelijke figuur trekt de pikzwarte huid af en trekt ze een helder wit kleed aan: de Kerk<br />

trekt de kleren <strong>van</strong> het ongeloof uit dankzij het doopsel; het doopsel gooit de kleren <strong>van</strong> de zonde<br />

weg, en gooit ze ver <strong>van</strong>daan <strong>van</strong> de échte weg: de weg die Christus is. Zo wordt de zwartheid<br />

teniet gedaan; en <strong>Hildegard</strong> verbindt zwartheid met dood en zonde, en witheid met leven en heil;<br />

dat blijkt uit haar uitleg volgens dewelke<br />

‘er geen dood in Christus is, maar in hem is er leven, dankzij de biecht die de zonden reinigt en<br />

wast, aangezien, door hem, elke gelovige bekleed wordt met de witheid <strong>van</strong> het heil en dankzij<br />

hem aan iedereen de helderheid wordt geopenbaard <strong>van</strong> de gelukzalige erfenis die de mens eerst<br />

ontnomen werd (door de val <strong>van</strong> Adam, BT). De mens ont<strong>van</strong>gt hierdoor een waarschuwing,<br />

door de woorden <strong>van</strong> de waarheid: laat je oude gewoontes <strong>van</strong> onrechtvaardigheid varen, en<br />

ont<strong>van</strong>g, voor je heil, de nieuwe gave <strong>van</strong> de genade’. (cap. 14)<br />

Dus – onder andere: niet enkel het doopsel maar ook de biecht redt de mens; het zijn gaven <strong>van</strong><br />

God, die de mens teruggeven waar hij recht op had; sacramenten als ‘genadegaven’ die God aan<br />

de mens verstrekt en die dus, samen met de Menswording, ondeelbaar deel uitmaken <strong>van</strong> de<br />

erfenis die de mens toekomt en die God, via de Kerk, aan de gelovigen verstrekt. Dus:<br />

maagdelijkheid (<strong>van</strong> het individu, én <strong>van</strong> de Kerk: kennis <strong>van</strong> het ware geloof) – doopsel<br />

(bevestiging <strong>van</strong> het ware geloof) – biecht (reiniging, en terugkeer tot het ware geloof voor wie<br />

er<strong>van</strong> afdwalen; maar vooral: toegang tot het heil, zoals blijkt uit wat hierna volgt).<br />

De zuigelingen lopen heen en weer in de heldere gloed die hen omgeeft: eens de gelovigen<br />

gedoopt zijn door hun ‘moeder’, de kerk, moeten ze binnen de goddelijke wet blijven die de kerk<br />

hen aanreikt, om niet te hervallen in ongeloof en in de bevlekking <strong>van</strong> de zonden, waar ze zonet<br />

<strong>van</strong> gereinigd zijn. (cap. 14)<br />

De figuur zegt: mijn zonen zullen weer tot stof vergaan. De kerk is treurig, zegt <strong>Hildegard</strong>,<br />

want de mensen die ze gereinigd heeft, kijken toch weer met verlangen uit naar aardse dingen, en<br />

wensen zich ‘te koesteren in ondeugden’. Immers, velen <strong>van</strong> de gereinigden, aanvaarden het<br />

geloof slechts uiterlijk; inwendig bestrijden ze haar met allerlei ondeugden, en bewandelen<br />

eerder de weg <strong>van</strong> de dwaling dan <strong>van</strong> de waarheid. Gelukkig keert een groot deel <strong>van</strong> hen terug<br />

naar het heil; maar een groot deel blijft dwalen. (cap. 15)<br />

Het is duidelijk uit deze uitleg dat <strong>Hildegard</strong> een intieme band ziet tussen doopsel en geloof, én<br />

een intieme band ziet tussen maagdelijkheid en geloof. Beide themata worden in het commentaar<br />

dat hierop volgt nog verder uitgediept.<br />

<br />

166


Doopsel<br />

Verdere uitleg: om rechte sporen te trekken (en dus: de rechte weg te bewandelen) moeten de<br />

mensen als het ware aan een juk onderworpen worden. Het teken <strong>van</strong> dit juk was, in het OT, de<br />

besnijdenis; in het NT is dat het doopsel. (cap. 16)<br />

Het doopsel is het wapen waarmee de gelovige de weg opgaat, en waarmee hij zich verdedigt<br />

tegen zijn belagers die hem willen vernietigen. Mijn volk zou naakt en zonder verdediging zijn,<br />

zegt de stem, indien ik haar niet gedoopt had. (cap. 17)<br />

Doopsel in verhouding tot de oudtestamentische besnijdenis; maagdelijkheid (voor zowel<br />

vrouw als man)<br />

Volgt een uitleg over de manier waarop God tekenen gaf aan het joodse volk om het te<br />

beschermen tegen de duivel, o.a. in de besnijdenis; zoals al in een eerder visioen is gezegd hielp<br />

de besnijdenis niet, want men bleef zondigen (cap. 18-21). Eigenlijk zondigde vooral de man. Hij<br />

was trouwens ook de enige die besneden werd, ‘want de vrouw hoeft niet besneden te worden,<br />

aangezien het moederlijke tabernakel zich bij haar in haar lichaam bevindt en niet aangeraakt kan<br />

worden, tenzij wanneer haar vlees het andere vlees (dat <strong>van</strong> de man, BT) omvat, en aangezien ze<br />

onder de potestas <strong>van</strong> haar man staat, zoals een slaaf onder het gezag <strong>van</strong> de meester staat.’ (cap.<br />

21).<br />

Deze wat vreemde bewering vormt de voorbereiding op de lofzang <strong>van</strong> de maagdelijkheid voor<br />

man en vrouw.<br />

De redenering <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong> gaat zo: de man heeft de besnijdenis ont<strong>van</strong>gen (in het OT), maar<br />

zondigde toch; de vrouw hoefde niet besneden te worden. De man immers is onderhevig aan<br />

heftige krachten: begeerte, wil, verlangen; bij de vrouw daarentegen zijn die krachten minder<br />

sterk aanwezig; ze worden enkel ontvlamd wanneer ze seksueel contact heeft met een man, en<br />

dat hoort ook zo, anders zou ze geen kinderen kunnen baren, en dus niet deelnemen aan de<br />

‘procreatio’. Maar hoe dan ook, de begeerte <strong>van</strong> de vrouw is minder hevig dan die <strong>van</strong> de man.<br />

Dus moest de man besneden worden; niet de vrouw (cap. 22).<br />

En dan komt het belangrijkste, dat ik als volgt samenvat: dit alles maakt deel uit <strong>van</strong> de wereldse<br />

werkelijkheid; de begeerte <strong>van</strong> de man werd in het OT zoveel mogelijk ingeperkt door de<br />

besnijdenis; en de begeerte <strong>van</strong> de vrouw, die sowieso al minder sterk is als die <strong>van</strong> de man, had<br />

nut bij de voortplanting. Maar er is nu (binnen het NT) een nieuwe taak weggelegd voor man en<br />

vrouw en die is: maagdelijkheid.<br />

Weerom: maagdelijkheid. Hier komt dus niét het sacrament <strong>van</strong> het huwelijk aan bod (<strong>Hildegard</strong><br />

zegt er niéts over)– maar dat, zo men wil, <strong>van</strong> de maagdelijkheid, en dit is in overeenstemming<br />

met <strong>Hildegard</strong>s voorkeur. <strong>Hildegard</strong> richt zich niet op de totstandkoming <strong>van</strong> een materiële, door<br />

God gereguleerde wereld, maar vooral op een vergeestelijkte wereld. Het christendom zet, in<br />

tegenstelling tot het jodendom, dat hooguit de begeerte beteugelde of kanaliseerde naar<br />

(materiële) voortplanting, de beslissende stap naar vergeestelijking.<br />

<br />

167


Dat licht <strong>Hildegard</strong> uitvoerig toe. Na elkaar komen de vrouw en de man aan bod.<br />

De vrouw ver<strong>van</strong>gt een materieel huwelijk door een geestelijk huwelijk<br />

De vrouw onderdrukt haar begeerte en passie voor de materiële mens en richt het op haar<br />

geestelijke bruidegom; hier hebben we de toepassing <strong>van</strong> de maagdelijkheid op het individu; net<br />

zoals de Kerk enkel als maagd met Christus kan huwen, kan het individu dat enkel via die<br />

maagdelijkheid; men treft hier dus toch een echo aan <strong>van</strong> wat later een vast sjabloon zal worden<br />

in de christelijke mystiek, en dan vooral de vrouwelijke mystiek: de individuele ziel gaat een<br />

mystiek huwelijk aan met haar Bruidegom, Christus:<br />

‘Zij die naar mijn Zoon verlangt, en haar maagdelijkheid wenst te behouden uit liefde voor hem,<br />

is wonderlijk getooid in de bruidskamer. Uit liefde voor hem wijst ze de hitte af die ze te<br />

verduren heeft en weigert ze verteerd te worden in de vuuroven <strong>van</strong> haar brandende begeerte, en<br />

houdt ze vast aan het behoud <strong>van</strong> haar eerbaarheid; want ze misprijst de vleselijke man dankzij<br />

deze spirituele vereniging en ze verlangt naar mijn Zoon met heel haar begeerte en wijst alle<br />

denken af aan de vleselijke man. O dierbare planten, o bloemen die zachter en zoeter zijn dan<br />

parfums, waarin de zwakke en breekbare natuur zich verheft als het ochtendrood om mijn Zoon<br />

te huwen, en <strong>van</strong> hem houdt met een waarlijk kuise liefde: hij haar bruidegom, zij zijn bruid,<br />

want hij houdt heel erg <strong>van</strong> dit soort maagd die, in het hemelrijk <strong>van</strong> hierboven, ongetwijfeld met<br />

prachtige sieraden is opgemaakt!’ (cap. 23)<br />

De man wijst het huwelijk af en wordt een spiegel voor de Zoon<br />

Maar ook de man zet eenzelfde stap naar vergeestelijking, en afkering <strong>van</strong> het seksuele, door het<br />

geestelijke huwelijk te verkiezen boven het materiële en seksuele:<br />

‘Wanneer de krachtige man weigert een huwelijk aan te gaan en, uit liefde voor mijn Zoon, de<br />

kracht <strong>van</strong> zijn natuur inperkt hoewel ze in bloei is met het oog op de voortplanting, en wanneer<br />

hij zijn ledematen belet zich over te leveren aan de begeerte <strong>van</strong> het vlees, is mij dat bijzonder<br />

aangenaam, want zo overwint de man zichzelf. Daarom zal ik hem in het lot <strong>van</strong> mijn Zoon laten<br />

delen. Ik zal hem als een bijzonder heldere spiegel voor het gezicht <strong>van</strong> mijn Zoon plaatsen, want<br />

hij weerstaat krachtig de duivel die de mensen door de ontrouw <strong>van</strong> een schandelijke bevlekking<br />

naar zich toe heeft getrokken. En om hem uit die valstrik te bevrijden, heb ik mijn Zoon in de<br />

wereld gestuurd, geboren uit de zoete Maagd, zonder enig spoor <strong>van</strong> zonde, en die de fontein <strong>van</strong><br />

het heil heeft gebracht dat door het Lam zelf werd ingewijd, zodat de voorhuid <strong>van</strong> de vorige<br />

zonde ongedaan werd gemaakt.<br />

Wat betekent dit?<br />

Deze voorhuid is heel bitter: het is de fout <strong>van</strong> de overtreding, begaan door Adam. Fout die mijn<br />

Zoon ongedaan heeft gemaakt door zelf de fontein <strong>van</strong> het heil binnen te treden, zodat de oude<br />

slang die de mens misleid had in datzelfde bad zou verdrinken. (…) Het ras <strong>van</strong> Adam, dat door<br />

zijn overtreding uit het oord <strong>van</strong> genot werd verjaagd, is in het doopsel <strong>van</strong> het heil<br />

teruggebracht naar het leven, dankzij mijn Zoon.’ (cap. 24)<br />

<br />

168


Het valt op dat hier weerom de zondeval geassocieerd wordt met de seksuele begeerte; ze heeeft<br />

de ‘voorhuid <strong>van</strong> de vorige zonde’ gecreëerd; die bleef voortbestaan in het OT, ondanks de<br />

besnijdenis, die slechts materieel werd toegepast en niet geestelijk werd beleefd: de zonde bleef<br />

dus bestaan, ze werd slechts formeel en oppervlakkig verwijderd. Die zonde is nu definitief<br />

opgheven, binnen het christendom, en dankzij Christus.<br />

Het beeld <strong>van</strong> de ‘fontein’ – <strong>van</strong> het doopsel, maar vooral <strong>van</strong> het bloed <strong>van</strong> de kruisdood – treft<br />

men weinig aan in de iconografie <strong>van</strong> de middeleeuwen; in latere eeuwen komt ze vaker voor in<br />

de beeldende kunst. Hoe dan ook kan men erin lezen: net zoals de Kerk verloofd is met Christus<br />

dankzij het bloed dat ze ont<strong>van</strong>gt <strong>van</strong> de kruisdood, ont<strong>van</strong>gt de man, via het doopsel, het bloed<br />

<strong>van</strong> Christus.l Voorhuid: besnijdenis; ontoereikend redmiddel; de menswording <strong>van</strong> God, het<br />

bloed aan het kruis zorgen voor de definitieve reiniging. Reiniging <strong>van</strong> seksuele begeerte –<br />

geïnduceerd door de duivel.<br />

Een radicale keuze <strong>van</strong> de man: net wanneer zijn voortplantingsdrift (hier: vis: kracht) haar<br />

hoogtepunt bereikt, moet hij ze afwenden <strong>van</strong> het doel <strong>van</strong> de voortplanting en <strong>van</strong> de begeerte<br />

<strong>van</strong> het vlees; hij wordt iemand die zijn eigen (vleselijke) natuur overwint en wordt<br />

‘weerspiegeld’ in het gezicht <strong>van</strong> de (maagdelijke) Christus. Hij wordt ‘imago Christi’: gelijke in<br />

beeld. (Niet: bruidegom; maar toch: beeld <strong>van</strong>.)<br />

Dit bevat reminiscenties aan de imago-leer <strong>van</strong> de eerste eeuwen <strong>van</strong> het christendom: dit moet<br />

nader onderzocht worden. Wat heeft <strong>Hildegard</strong> hier precies voor ogen? Wat bedoelt ze precies?<br />

In cap. 30 <strong>van</strong> dit visioen wordt het water <strong>van</strong> het doopsel ook als een ‘spiegel’ beschouwd,<br />

waarin de mens weer tot leven komt (‘De Vader, die in zachtheid komt, heeft door het water (<strong>van</strong><br />

het doopsel, BT), de zeer zuivere en levende spiegel getoond, wardoor de mens leeft, na te zijn<br />

herboren.’ En deze geestelijke geboorte wordt tegengesteld als de geboorte in vlees en bloed.)<br />

Vooral in Scivias III en het Liber Divinorum Operum komt het beeld <strong>van</strong> de spiegel vaak voor,<br />

zij het daar een andere betekenis aan gegeven wordt dan deze hier, die erop lijkt te wijzen dat de<br />

man – net zoals de vrouw, en net zoals de Kerk – ‘verheven’ wordt tot een bepaald statuut, in<br />

intieme nabijheid met Christus.)<br />

Hierna volgen:<br />

Woorden <strong>van</strong> Jesaja (die het belang <strong>van</strong> het geloof beklemtonen) (cap. 25)<br />

Parafrasering <strong>van</strong> het verlossingsverhaal, <strong>van</strong>af de val <strong>van</strong> Adam (door de duivel) tot de<br />

redding door Christus, gevolgd door aanmaning om niet, ondanks die redding, opnieuw te<br />

zwichten voor de verlokkingen <strong>van</strong> de duivel (cap. 26-28)<br />

Lange uiteenzetting over het doopsel: dient ter ver<strong>van</strong>ging <strong>van</strong> de besnijdenis; is bestemd<br />

voor iedereen; concrete aanwijzingen over ritueel en link met ware geloof; doopsel is<br />

voedsel voor gelovige, wist alle zonden weg en is effectief zelfs indien bedienaar zondig is;<br />

doopsel bij overlijden (cap. 29 tot het einde <strong>van</strong> het visioen, cap. 37):<br />

<br />

169


- bij Abraham werd één enkel mens, één enkel volk besneden; sinds Christus moeten alle<br />

mannen en vrouwen <strong>van</strong> alle volkeren in ‘de besnijdenis <strong>van</strong> het doopsel’ opgenomen worden<br />

(cap. 29);<br />

- want het water <strong>van</strong> het doopsel brengt de mens het geloof, brengt de mens tot leven en<br />

vergeestelijkt hem; ze betekenen zijn her-geboorte, na zijn geboorte in het vlees (cap. 30);<br />

- God staat iedereen toe gedoopt te worden: kinderen, mannen, vrouwen en ouderlingen (dus:<br />

alle gelovigen, zonder uitzondering mogen/moeten nu dit sacrament ont<strong>van</strong>gen; ruimere toegang<br />

tot het sacrament <strong>van</strong> de verlossing dan bij de besnijdenis in het OT, voorbehouden aan mannen)<br />

(cap. 31);<br />

- concrete aanwijzingen over het ritueel <strong>van</strong> het doopsel: drie personen zijn nodig voor een<br />

doopsel: een priester en twee getuigen, die <strong>van</strong> het geloof <strong>van</strong> de dopeling moeten getuigen<br />

(verbinding: geloof/doopsel, zoals al eerder in dit visioen); anderzijds: deze twee getuigen<br />

‘mogen niet verbonden zijn door een band <strong>van</strong> vleselijke voortplanting, want ze zijn met de<br />

dopeling verbonden met een geestelijke band.’ De keten geloof – doopsel kan enkel werken<br />

indien degene die het doospel uitvoert niet ‘bezoedeld’ is door lust. (Met andere woorden:<br />

associatieve keten: geloof/doospel/maagdelijkheid). Weerom dus: dit gaat om een sacrament dat<br />

de mens vergeestelijkt; enkel een priester, schrijft <strong>Hildegard</strong>, kan ze uitvoeren (dus: géén<br />

vrouw); de getuigen moeten vrij zijn <strong>van</strong> vleselijke banden om duidelijk het geestelijke gehalte<br />

<strong>van</strong> de vergeestelijkende ceremonie te markeren (cap. 32);<br />

- de mens die gedoopt wordt ont<strong>van</strong>gt hierdoor het ‘voedsel’ dat de kerk hem aanbiedt; dat<br />

voedsel is de doctrine <strong>van</strong> de christelijke leer en het christelijke geloof (weerom: verbinding<br />

doopsel/geloof/doctrine <strong>van</strong> de kerk). De kerk biedt die aan als een ‘moeder’ die een kind<br />

‘voedt’. (cap. 33)<br />

- door het doopsel worden àlle zonden weggewist: het is dus werkelijk een twééde geboorte <strong>van</strong><br />

de mens (cap. 34)<br />

- het doopsel is geldig, zelfs indien de priester een zondaar is; voorwaarde is wél dat hij de naam<br />

<strong>van</strong> God met geloof inroept; indien hij dat niet doet en geen boete doet (biecht), is het doopsel<br />

ongeldig. (cap. 35). Zoals het volgende kapittel aangeeft ligt de nadruk op het feit dat de priester,<br />

als hij een doopsel toedient, zijn taak uitvoert; en wat hij verder gezondigd mag hebben, maakt<br />

niet uit: het sacrament is geldig. Een fout kan overigens uitgeboet worden door de biecht.<br />

(Aanzet tot latere stellingname binnen de katholieke kerk: een sacrament is sowieso geldig,<br />

ondanks de zonden <strong>van</strong> de bedienaar (Thomas <strong>van</strong> Aquino); bovendien weerom verbinding:<br />

doopsel/geloof/biecht: doopsel openbaart het ware geloof; biecht brengt terug tot het ware geloof<br />

en beschermt de mens <strong>van</strong> de duivel en de verdoemenis) (cap. 36)<br />

- wanneer iemand stervende is, en er is geen priester beschikbaar, mag iemand anders wat water<br />

over hem uitgieten, bij wijze <strong>van</strong> doopsel, op voorwaarde dat hij de drie Personen <strong>van</strong> de Drieeenheid<br />

aanroept. Dan is de persoon die dat ont<strong>van</strong>gt verlost <strong>van</strong> alle zonden. Voorwaarde is wél<br />

dat alle drie de Personen worden aangeroepen, in volle geloof, anders zal het heil zich niet<br />

voltrekken (wellicht waarschuwing aan het adres <strong>van</strong> de ketters die niet geloven aan de door de<br />

<br />

170


Kerk gepromoveerde interpretatie <strong>van</strong> de Drie-eenheid; ook zij dienen het doopsel toe – maar<br />

doordat ze niet geloven op de juiste manier, zijn hun sacramenten ongeldig.)<br />

Besluit en terugblik op visioen<br />

Het is duidelijk dat dit derde visioen vooral handelt over het sacrament <strong>van</strong> het doopsel én over<br />

maagdelijkheid; beiden staan borg voor een waar geloof, en maagdelijkheid beschermt het ware<br />

geloof.<br />

Zowat alle beelden uit het visioen stricto sensu worden in die zin geïnterpreteerd.<br />

Centraal staat in dit visioen de Kerk, die moet ‘ont<strong>van</strong>gen en baren’; en dat doet ze via de<br />

sacramenten, inzonderheid het doopsel en de maagdelijkheid.<br />

Doopsel dat de weg opent naar waar geloof, ontrukt aan de duivel, het zielenheil garandeert, en<br />

doopsel waar<strong>van</strong> de zaligmakende effecten enkel bewaard kunnen worden indien men volhardt<br />

in het door dat doopsel geopenbaarde geloof. Doopsel dat enkel door de Kerk kan toegediend<br />

worden, in het bijzonder door een priester, en aan àllen moet worden toegediend, ter ver<strong>van</strong>ging<br />

<strong>van</strong> de besnijdenis <strong>van</strong> het OT en waardoor zij, de Kerk – zoals Christus – de mens opvist,<br />

ont<strong>van</strong>gt, reinigt, baart en voedt, in het bijzonder, wat dat laatste betreft, door hem het juiste<br />

geestelijke voedsel te geven: de katholieke doctrines en de ware geloofsleer. Dit doopsel<br />

openbaart bovendien het ware geloof, en beschermt de gelovige tegen afvalligheid en tegen de<br />

duivel.<br />

Maar er is nog een ander belangrijk aspect. De Kerk ont<strong>van</strong>gt en baart etc – en is toch<br />

maagdelijk. Die maagdelijkheid wordt gelijkgesteld met het vasthouden aan de juiste geloofsleer.<br />

En maagdelijkheid wordt ook voorgesteld als een sacrament: dat <strong>van</strong> de mannen en vrouwen die<br />

zich afwenden <strong>van</strong> huwelijk en voortplanting, <strong>van</strong> het vleselijke, om geestelijk te zijn. Het<br />

sacrament <strong>van</strong> het huwelijk bestaat; maar wordt in deze uiteenzetting als minder verkiesbaar<br />

omschreven dan het sacrament <strong>van</strong> de maagdelijkheid.<br />

Doopsel betekent nog andere dingen: het is de hergeboorte <strong>van</strong> de vleselijke mens tot geestelijke<br />

mens; maagdelijkheid zorgt voor een nog verdere geestelijke verheffing <strong>van</strong> de mens: de mens<br />

wendt zich af <strong>van</strong> de ‘vleselijke mens’, beschouwd in het aspect <strong>van</strong> zijn begeerte en<br />

voortplanting: de seksuele mens.<br />

Het doopsel staat dus voor een dubbele bevrijding en hergeboorte:<br />

1. <strong>van</strong> de gevallen mens (Adam)(tweede hergeboorte dankzij het doopsel);<br />

2, <strong>van</strong> de aan de begeerte gebonden mens.<br />

De logica is: de mens was dood (door de zondeval); hij had tot leven moeten komen door de<br />

besnijdenis (OT), maar bleef gebonden aan het ‘vlees’; hij wordt levend door het doopsel (zoals<br />

toegediend door de Kerk, zich baserend op het NT); en levend maakt hij zich nogmaals los <strong>van</strong><br />

het ‘foute’ (door begeerte beheerste) leven en gaat de weg <strong>van</strong> het geestelijke leven op door zich<br />

<br />

171


niet in de cyclus <strong>van</strong> procreatie in te schakelen maar de weg <strong>van</strong> de maagdelijkheid en de daarbij<br />

horende status – al wordt dat niet gezegd: kloosterling(e) of priester – aan te nemen. Doopsel<br />

wordt hier dus geportretteerd als wegbereiding <strong>van</strong> de vergeestelijkte wereld die <strong>Hildegard</strong> als<br />

doel heeft.<br />

Ook de biecht komt herhaaldelijk ter sprake, zij het zijdelings, als middel om de afvalligheid <strong>van</strong><br />

de leer, of het zwichten voor het vlees, ongedaan te maken en zich opnieuw in te schakelen in<br />

datgene wat nauw met de doop wordt gelinkt en door de trouw wordt geschonken en<br />

gegarandeerd: de trouw aan de kerkelijke leer en de hergeboorte <strong>van</strong> de mens op het geestelijke<br />

niveau.<br />

Dit alles past perfect binnen het heilsverhaal zoals ik het hoger geschetst heb en waarin de Kerk<br />

als énige de functie <strong>van</strong> Christus overneemt en als énige de ‘ware’ leer bezit en onderwijst, in<br />

afwachting <strong>van</strong> het einde der tijden en de mensheid naar een vergeestelijkte maatschappij leidt -<br />

en tegelijk is dit visioen, in deze tijd, voer voor jungianen indien men m’n ‘minimalistische’<br />

visie volgt (zie mijn uitleg bij Scivias I,3: worsteling met het vrouw-beeld en met de eigen<br />

seksualiteit bij <strong>Hildegard</strong>).<br />

Net zoals in Scivias I, 4-5 worden immers de bij uitstek ‘vrouwelijke’ fysieke functies<br />

(vruchtbaarheid, in concreto: ont<strong>van</strong>gen, baren, voeden <strong>van</strong> zuigelingen) aan de Kerk<br />

toegeschreven en kan <strong>Hildegard</strong> <strong>van</strong> <strong>Bingen</strong>, via de projectie <strong>van</strong> haar vrouwelijkheid op de<br />

Kerk en via de omzetting <strong>van</strong> haar seksualiteit in maagdelijkheid, dat hier als een sacrament<br />

wordt voorgesteld, haar eigen vrouwelijkheid en seksualiteit aanvaarden, binnen de bestaande<br />

structuren en dogma’s <strong>van</strong> de kerk, meer zelfs: als noodzakelijke voorwaarden om deel te nemen<br />

aan het verlossingswerk en de bijhorende vergeestelijking die de Kerk <strong>van</strong> Christus opgedragen<br />

heeft gekregen. Ze kan haar ‘vrouw-zijn’ ‘een plaats geven’, door het te herinterpreteren: haar<br />

maagdelijkheid is een waarborg voor het ware geloof, en effent de weg voor vergeestelijking.<br />

Kortom, de commentaren <strong>van</strong> dit visioen formuleren, aan de hand <strong>van</strong> het doopsel en de<br />

maagdelijkheid, de mogelijke opties om de vergeestelijke wereld tot stand te brengen die past<br />

binnen de Gregoriaanse hervorming en <strong>Hildegard</strong>s mentale kader; en dit in aan aansluiting bij de<br />

algemene bedoeling <strong>van</strong> de Scivias. Bovendien – indien men zich aan een ‘persoonlijke’<br />

interpretatie waagt, toegespitst op <strong>Hildegard</strong>s ‘psychè’ - leveren deze interpretaties <strong>van</strong> deze<br />

twee sacramenten <strong>Hildegard</strong> een kans om haar eigen persoonlijke spanningen (vrouw-zijn;<br />

seksualiteit) op te lossen binnen het kader geleverd door de eerste interpretatie.<br />

Iedere moderne lezer kan de interpretatie aanhangen die hij verkiest. Maar hij kan wél moeilijk<br />

beweren dat hier een vrouwvriendelijke zienswijze wordt gepromoveerd. Weliswaar neemt de<br />

Kerk de functies <strong>van</strong> de vrouw over, maar dat zijn enkel de functies <strong>van</strong> ‘procreatio’, di als het<br />

ware losgeweekt worden uit het andere sacrament, dat <strong>van</strong> het huwelijk, <strong>van</strong> materiële functies<br />

omgevormd worden tot geestelijke, en als waardevoller worden voorgesteld aangezien ze niet de<br />

materiële geboorte <strong>van</strong> de mens, maar diens geestelijke hergeboorte in het ware geloof en in een<br />

toestand die vrijmaakt <strong>van</strong> de zondeval met zich meebrengen; de Kerk draagt, als ‘vrouw’, bij tot<br />

de vergeestelijking <strong>van</strong> de materiële, lichamelijke mens. En de vrouw op zich – als individu, en<br />

als ‘gender’ - mag het doopsel niet uitvoeren, en mag, hoe belangrijk de vrouwelijke figuur<br />

‘Kerk’ ook is, op geen enkele andere wijze deelnemen aan dit heilsverhaal, zelfs niet als<br />

<br />

172


edienaar <strong>van</strong> de sacramenten, tenzij door voor maagdelijkheid te kiezen en op die manier de<br />

geestelijke wereld mee op te bouwen. Ze geeft haar vruchtbaarheid op – en wordt vruchtbaar<br />

dankzij haar maagdelijkheid. De vrouw staat haar vrouwelijke functies bij wijze <strong>van</strong> spreken af<br />

aan de Kerk, die ze inzet voor de vergeestelijking, en laat aan de Kerk én uitsluitned haar<br />

mannelijke bedienaars (de clerus, in het bijzonder de priesters) de zorg over om dit ook<br />

daadwerkelijk te doen via de toediening <strong>van</strong> de sacramenten.<br />

Merkwaardig is overigens verder nog de beeldspraak omtrent de maagdelijkheid <strong>van</strong> de man.<br />

Misschien komt dit ook in andere geschriften uit <strong>Hildegard</strong>s tijd voor, maar er is, bij mijn weten,<br />

weinig aandacht aan besteed bij moderne commentatoren, die bij voorkeur de inhoud en<br />

beeldentaal <strong>van</strong> visioenen uit deze tijd bestuderen <strong>van</strong>uit hun aandacht voor de positie <strong>van</strong> de<br />

vrouw. Net zoals trouwens ook zelden wordt gealludeerd op het feit dat ook een aantal mannen<br />

in deze tijd, op hun eigen manier, ‘visionairen’ waren. Dat gaat dan <strong>van</strong> bijvoorbeeld de<br />

cisterciënzermonnik Abundus <strong>van</strong> Villers, <strong>van</strong> wie geweten had dat hij visioenen had, over<br />

Bernardus <strong>van</strong> Clairvaux (al mag men bij hem niet spreken <strong>van</strong> ‘visioenen’ maar <strong>van</strong> diepe<br />

intuïties, én <strong>van</strong> leerstellingen die in preken worden voorgelegd, net zoals <strong>Hildegard</strong> haar<br />

inzichten in haar commentaren op haar visioenen of zelfs de visioenen stricto sensu<br />

binnenloodst), tot bijvoorbeeld Joachim <strong>van</strong> Fiore, <strong>van</strong> wie we visioenenboeken bezitten. Het<br />

zou de moeite lonen eens een apart onderzoek te wijden aan de manier waarop ook de roeping tot<br />

maagdelijkheid voor mannen werd uitgewerkt in de geschriften <strong>van</strong> de twaalfde eeuw en hoe<br />

deze roep gelinkt werd aan het beeld <strong>van</strong> de Kerk, de hergeboorte en het (ware) geloof, met zijn<br />

‘juiste’ doctrinaire inhoud. Maar dat zal allicht pas gebeuren wanneer men ermee ophoudt de<br />

mystiek <strong>van</strong> de twaalfde eeuw enkel <strong>van</strong>uit of een doctrinaire, of feministische of holistische of<br />

esoterische bril te bekijken en enkel stil zal staan bij hoe men in die tijd, in eigen termen, <strong>van</strong>uit<br />

een eigen wereldbeeld- en dat niet noodzakelijk met het onze hoeft overeen te komen - naar de<br />

werkelijkheid keek.<br />

De interpretatie <strong>van</strong> Caroline Walker Bynum<br />

Caroline Walker Bynum heeft nog een andere interpretatie <strong>van</strong> de beeldentaal <strong>van</strong> de<br />

vrouwelijke mysticae uit de middeleeuwen; kort samengevat komt het hierop neer: men weet dat<br />

de vrouw bekritiseerd wordt, of zelfs geminacht; maar men legt de nadruk op het feit dat<br />

Christus aan het kruis is gestorven, en met zijn bloed de wereld heeft verlost en gereinigd.<br />

Datzelfde bloed is, volgens fysiologische inzichten <strong>van</strong> die tijd, haast zonder omvorming, de<br />

moedermelk; de moedermelk is voedsel; net zo ‘voeden’ vrouwelijke mysticae met hun<br />

inzichten, net omdat ze vrouwen zijn, de mensen; de mysticae maken <strong>van</strong> hun ‘zwakte’ hun<br />

‘sterkte’; hun vrouwelijkheid is geen handicap maar een troef; ze delen immers met Christus, de<br />

verlosser, hun lichamelijkheid én ze hebben dezelfde functies als hij: de gelovigen dragen<br />

(‘ont<strong>van</strong>gen’), baren, voeden.<br />

Vandaar ook, althans volgens Bynum, de bijzondere belangstelling <strong>van</strong> vrouwen voor de ‘mens’<br />

Christus, de letterlijk ‘fysieke’, lichamelijke Christus – en waarom er, bij hen, zo vaak sprake is<br />

<strong>van</strong> ‘lichamelijke’ vereniging met Christus; een vereniging die, via die omweg, net zogoed<br />

uitmondt op een ‘spirituele’ vereniging met het goddelijke aspect <strong>van</strong> Christus, zijn geestelijke<br />

dimensie, het ‘Woord’, en zelfs verder nog: een vereniging met de Drie-eenheid, een vereniging<br />

die tot dan toe voorbehouden bleef aan mannelijke mystici, als gevolg <strong>van</strong> het feit dat de man<br />

<br />

173


toch nog altijd als superieur aan de vrouw werd beschouwd, namelijk ‘geestelijker’ <strong>van</strong> aanleg<br />

dan de meer ‘lichamelijke’ vrouw, die bovendien makkelijk zwicht voor de verlokkingen <strong>van</strong> het<br />

vlees. (We zien overigens hoe <strong>Hildegard</strong> dat weerlegt in cap. 22 <strong>van</strong> dit visioen: de man is ten<br />

prooi aan zijn begeerte, de vrouw is dat minder dan de man; en overigens treft men het verlangen<br />

naar doorstoten tot vereniging met of opname in Drie-eenheid vooral aan <strong>van</strong>af de dertiende<br />

eeuw, en bouwt deze idee dan weer voort op de inzichten <strong>van</strong> Willem <strong>van</strong> Saint-Thierry, die op<br />

zijn beurt voortbouwt op de inzichten <strong>van</strong> sommige Griekse kerkvaders.).<br />

Vanaf de twaalfde eeuw, zo stelt Bynum, verandert die waardering <strong>van</strong> de vrouw.<br />

Lichamelijkheid is geen doodlopende weg meer; ze wordt, volgens Bynum, een omweg om<br />

volledige spirituele vereniging te bekomen, net zoals de mannelijke mystici; ze levert aldus een<br />

bijkomende weg tot vereniging tot God – een vereniging waar sommige mannen niet eens<br />

aanspraak kunnen op maken. Bovendien wordt de vrouw in een associatieve keten verbonden<br />

met de Kerk, met Maria, en tot een onmisbaar element in de heilsgeschiedenis opgewaardeerd:<br />

ze wordt volledig ‘vrouw’, ze ont<strong>van</strong>gt, reinigt en baart – zoals Christus, ondanks of meer nog:<br />

net omdat en wanneer ze maagdelijk is. (Dit laatste ziet men in dit visioen inderdaad gebeuren.)<br />

Hoewel de mystica vrouw is, heeft ze dankzij haar fysiologische aspecten en functies, een<br />

diepere verbondenheid met de ‘man’ Christus, dan mannen. De vrouw bloeit open tot moeder<br />

<strong>van</strong> de gelovigen door haar maagdelijkheid, en wordt dus niet ‘verminderd’, maar wint<br />

integendeel aan belang en buit de elementen <strong>van</strong> haar minderheidspositie uit tot elementen die<br />

wijzen op haar uitverkiezing tot instrument <strong>van</strong> de verlossing.<br />

Dat is althans één aspect <strong>van</strong> Bynums cultuurhistorische inzichten, die in de afgelopen decennia<br />

een grote impact hebben gehad op het onderzoek <strong>van</strong> de vrouwelijke mystiek <strong>van</strong> de twaalfde<br />

eeuw tot de zestiende eeuw.<br />

Zoals altijd stoffeert Bynum haar boeken met vele citaten en uittreksels uit de teksten, en<br />

vergelijkt ze de beeldspraak <strong>van</strong> vrouwelijke mysticae ook met de beeldspraak bij mannelijke<br />

mystici; zo toont ze bijvoorbeeld ook aan hoe, nog in de twaalfde eeuw, niet enkel de Kerk als<br />

‘moeder’ werd gezien, maar, bij uitbreiding, ook mannelijke prelaten of monniken als ‘moeders’<br />

werden beschouwd, die de doctrine aan de gelovigen aanbieden. Wie deze teksten leest, zal<br />

vaststellen dat men, in de twaalfde eeuw, wat het hanteren <strong>van</strong> een seksueel getinte of zeer fysiek<br />

getinte beeldspraak betreft, veel minder preuts was dan nu; wat dan weer aantoont dat <strong>Hildegard</strong><br />

dingen schrijft die voor haar tijdgenoten helemaal niet vreemd of verrassend waren maar precies<br />

aansloten bij hun manier <strong>van</strong> denken. [ii]<br />

SCIVIAS II,4<br />

Het visioen stricto sensu<br />

Daarna zag ik zoiets als een grote en ronde toren, volledig opgetrokken uit één enkele witte<br />

steen. Helemaal bovenaan bevonden zich drie vensters waaruit zo’n grote schittering scheen dat<br />

ook het dak <strong>van</strong> deze toren, die zich als in de vorm <strong>van</strong> een kegel oprichtte, dankzij de helderheid<br />

<strong>van</strong> die schittering nog duidelijker te zien was.<br />

<br />

174


De vensters zelf echter waren met prachtige smaragden versierd.<br />

Maar het leek alsof diezelfde toren als het ware midden op de rug <strong>van</strong> dat beeld <strong>van</strong> die vrouw<br />

was geplaatst, net zoals een toren bijvoorbeeld op een stadsmuur wordt geplaatst, en wel zo<br />

stevig dat dit beeld op geen enkele manier kon neervallen.<br />

En ik zag hoe de zuigelingen die doorheen de buik <strong>van</strong> dit beeld gelopen waren – zoals in het<br />

vorige visioen werd gezegd – helder schitterden.<br />

Sommigen onder hen waren <strong>van</strong> hun voorhoofd tot hun voeten opgesierd met iets goudkleurigs;<br />

anderen echter waren zo helder dat bij hen die gouden kleur ontbrak. En een aantal <strong>van</strong> deze<br />

zuigelingen keek aandachtig naar een zuivere en heldere schittering, anderen dan weer keken<br />

naar een troebele en roodachtige schittering die zich oostwaarts uitstrekte.<br />

Maar onder hen die naar die naar die heldere en zuivere schittering keken hadden de enen<br />

scherpe ogen en stevige voeten en ze liepen de buik <strong>van</strong> dat beeld moedig binnen. Anderen<br />

daarentegen hadden ziekelijke ogen en zwakke voeten en werden door de wind her en der<br />

geworpen. Ze hielden echter wel een stok in de hand en fladderden heen en weer voor dat beeld<br />

dat ze soms aanraakten, maar op een lauwe manier. Anderen dan weer, die scherpe ogen hadden<br />

maar zwakke voeten, liepen voor dat beeld en in de lucht rond, nu eens deze richting dan weer<br />

een andere richting uit. En zij die zwakke ogen hadden maar stevige voeten wandelden<br />

desondanks eveneens lauwtjes voor dat beeld.<br />

Maar onder hen die de troebele en roodachtige schittering hadden gezien, liepen de enen, mooi<br />

versierd en moedig het voormelde beeld binnen; anderen daarentegen rukten er zich uit los en<br />

vielen het aan, bestreden zijn constituties en verordeningen, en sommigen onder hen keerden er<br />

nadien nederig naar terug, dankzij de vrucht <strong>van</strong> het berouw, maar anderen verhardden en<br />

verwaarloosden het en bleven in de hoogmoed <strong>van</strong> de dood.<br />

(vertaling op basis <strong>van</strong> CC CM 93, 159-160)<br />

<br />

175


176


SCIVIAS, II,5<br />

De tekst <strong>van</strong> het visioen stricto sensu<br />

Daarna zag ik hoe een sneeuwwitte schittering, even doorzichtig als kristal, de vrouwengestalte<br />

uit het vorige visioen <strong>van</strong> de kruin tot de keel omstraalde.<br />

Maar <strong>van</strong> de keel tot aan de navel omgaf haar een andere, roodgloeiende kleur, die <strong>van</strong> de hals<br />

tot de borsten met een ochtendrode gloed schitterde, en <strong>van</strong> de borsten tot de navel op purper<br />

leek, vermengd met paars.<br />

En daar waar ze glansde als het ochtendrood, waaierde haar helderheid uit tot in de diepste<br />

geheimenissen <strong>van</strong> de hemel.<br />

En in deze helderheid verscheen het beeld <strong>van</strong> een alleraardigst meisje met onbedekt hoofd,<br />

enigszins zwarte haren en met een rood kleed, dat rond de voeten neerviel.<br />

En ik hoorde een stem uit de hemel die zei: ‘Dit is de bloei in het hoge Sion, de moeder en de<br />

bloem <strong>van</strong> de rozen en de lelietjes-<strong>van</strong>-dalen. O bloei, je zult uitgehuwelijkt worden aan de zoon<br />

<strong>van</strong> de allermachtigste koning, met wie je een vermaard nageslacht zult voortbrengen, wanneer<br />

je te jouwer tijd sterker zult worden.’<br />

En omheen dit meisje zag ik een grote menigte mensen staan, schitterender dan de zon, die allen<br />

op wonderlijke wijze met goud en edelstenen opgesmukt waren; sommigen onder hen hadden<br />

hun hoofd bedekt met witte doeken en een goudkleurige gordel omgedaan; en boven hun<br />

hoofden verscheen het beeld <strong>van</strong> de onuitsprekelijke Drievuldigheid, precies zoals het mij in het<br />

vorige visioen getoond was.<br />

Dat beeld leek als een hemellichaam op hun hoofddoeken te zijn gebeeldhouwd.<br />

En op hun voorhoofden verscheen het Lam Gods, en op hun hals het beeld <strong>van</strong> een mens, en op<br />

hun rechteroor een cherubijn en op hun linkeroor een andere engelenfiguur, en wel zo, dat <strong>van</strong><br />

het beeld <strong>van</strong> de hoogste, glorierijke Drievuldigheid een soort <strong>van</strong> goudkleurige straal zich<br />

uitbreidde naar deze andere beelden.<br />

Maar onder deze menigte mensen verschenen nu anderen, die een wolband om het hoofd<br />

gewikkeld hadden en een bisschopsmantel om de schouders hadden geslagen.<br />

En weerom hoorde ik een stem uit de hemel die sprak: ‘Dit zijn de meisjes <strong>van</strong> Sion, en samen<br />

met hen zijn de citharen <strong>van</strong> de citharspelers en elk type muzikant en de stem <strong>van</strong> de volledige<br />

blijheid en de vreugde der vreugden.’<br />

Maar onder de schittering waar deze vrouwenfiguur schitterde als het ochtendrood, zag ik tussen<br />

hemel en aarde een dichte duisternis verschijnen die zo verschrikkelijk was dat geen menselijke<br />

tong ze kan beschrijven.<br />

<br />

177


En weerom hoorde ik een stem uit de hemel die zei: ‘Indien de Zoon Gods niet op het kruis was<br />

overleden, had deze duisternis de mens nooit toegestaan om de grootste helderheid te bereiken.’<br />

En daar waar de schittering uit de mengeling <strong>van</strong> purper en paars bestond, leek ze deze<br />

vrouwenfiguur in te snoeren en was ze hevig aan het branden. Maar de andere schittering omgaf<br />

de vrouwenfiguur <strong>van</strong>af de navel tot verder beneden, tot waar ze nog niet verder uitgegroeid was,<br />

als een heldere wolk.<br />

En deze drie schitteringen spreidden zich ver uit omheen deze vrouwenfiguur en gaven te zien<br />

hoe er in haar vele ladders en trappen waren opgesteld, dat alles keurig en netjes op rij.<br />

(vertaald op basis <strong>van</strong> CC CM 93, 174-176)<br />

<br />

178


179


Commentaar <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong> bij dit visioen<br />

Dit visioen past binnen de reeks visioenen die de rol <strong>van</strong> de Kerk als bruid en unieke<br />

plaatsver<strong>van</strong>gster <strong>van</strong> Christus legitimeren en haar ook het recht geeft de sacramenten toe te<br />

dienen. In de beelden die ze ‘ziet’, herkent <strong>Hildegard</strong>, blijkens haar commentaar, het sacrament<br />

resp. <strong>van</strong> het doopsel (Scivias II,3), het vormsel (Scivias II,4), de maagdelijkheid (Scivias II,5)<br />

en de eucharistie (Scivias II,6); ik neem hierna de tekst <strong>van</strong> het visioen stricto sensu <strong>van</strong> Scivias<br />

II,6 op ter illustratie.<br />

Ik geef één enkele korte passage uit de commentaar bij dit visioen:<br />

Omtrent het feit dat je onder die schittering die gloeit als het ochtendrood tussen hemel en aarde<br />

een compacte duisternis ziet verschijnen, die zo verschrikkelijk is dat geen mensentong ze kan<br />

uitspreken: dit betekent dat zich onder de glorie <strong>van</strong> de maagdelijkheid, tussen de spirituele en<br />

vleselijke kennis, de val <strong>van</strong> onze eerste voorouder bevindt, <strong>van</strong> hem die heel diep was<br />

doorgedrongen in de verduistering <strong>van</strong> de ontrouw (of: ongeloof), zodat geen enkele mens de<br />

verschrikking <strong>van</strong> deze voorouder kan omschrijven. En die val is heel goed bekend.<br />

(Voor een andere vertaling <strong>van</strong> dit visioen Scivias II, 5 én het bijhorende commentaar, zie:<br />

Jan Hoving, <strong>Hildegard</strong> <strong>van</strong> <strong>Bingen</strong>, Spiegel <strong>van</strong> hemelse geheimen, Ten Have, Baarn, 1998, blz.<br />

77-84.)<br />

SCIVIAS, II,6<br />

Tekst <strong>van</strong> het visioen stricto sensu<br />

En daarna zag ik dat, toen de Zoon Gods aan het kruis hing, deze vrouwenfiguur als een heldere<br />

schittering volgens aloud raadsbesluit naderbij kwam en door de goddelijke macht naar de Zoon<br />

Gods werd gebracht; en toen ze zich lichtjes verhief werd zijn bloed, dat uit zijn zijde vloeide, in<br />

haar uitgegoten; zo werd zij volgens de wil <strong>van</strong> de hemelse Vader in een gelukkige verloving<br />

met hem verenigd en verkreeg zij haar bruidschat: zijn vlees en bloed.<br />

En ik hoorde een stem uit de hemel die hem toesprak: ‘Deze vrouw, mijn zoon, zij je echtgenote,<br />

tot herstel <strong>van</strong> mijn volk. Moge ze je tot moeder zijn, zij die de zielen door de redding <strong>van</strong> de<br />

geest en het water weer tot leven brengt.’<br />

En toen deze vrouwengestalte op die manier in kracht toenam, zag ik als het ware dat altaar, dat<br />

ze tot dan toe vaak benaderd had. En terwijl ze haar bruidschat voor de zoveelste keer<br />

godvruchtig bekeek, toonde ze hem nederig aan de hemelse Vader en diens engelen.<br />

Daarna, toen er ook een priester, gekleed in de heilige gewaden, op het altaar toe liep om er het<br />

heilig sacrament te vieren, zag ik dat er plotseling een groot, helder licht met een gevolg <strong>van</strong><br />

engelen <strong>van</strong>uit de hemel naderde en dat hele altaar met zijn schittering omgaf; en dat heldere<br />

<br />

180


licht bleef er net zolang totdat de misdienst voltrokken was en de priester <strong>van</strong> het altaar terug<br />

liep.<br />

Maar toen daar ook het e<strong>van</strong>gelie <strong>van</strong> de vrede was voorgelezen en het offer dat moest<br />

geconsacreerd worden op het altaar was neergelegd, en toen de priester de lof <strong>van</strong> de almachtige<br />

God zong met het lied: ‘Heilig, Heilig, Heilig de Heer, de God der Hemelse Machten’ en met dat<br />

gezang het mysterie <strong>van</strong> dit sacrament wilde inluiden, daalde plotseling een vuurrode schittering<br />

<strong>van</strong> onvoorstelbare helderheid <strong>van</strong>uit de geopende hemel op deze offergave neer en ze doordrong<br />

deze offergave volledig met haar helderheid, net zoals de zon, wanneer hij een voorwerp<br />

verlicht, dat voorwerp met zijn stralen doorboort.<br />

En terwijl die schittering de offergave op die manier met licht overspoelde, tilde ze die offergave<br />

ook op onzichtbare wijze op, naar de verborgen hemelen, waarna ze haar weer op het altaar<br />

neerliet, net zoals een man soms zijn adem inhaalt en dan weer uitblaast - precies zo werd deze<br />

offergave tot echt vlees en echt bloed gemaakt, hoewel die er in de ogen <strong>van</strong> de mensen als<br />

brood en als wijn uitzagen.<br />

Toen ik dit te zien kreeg, verschenen mij tegelijk, als in een spiegel, de tekenen <strong>van</strong> de geboorte,<br />

de passie en de begrafenis, en ook <strong>van</strong> de verrijzenis en de hemelvaart <strong>van</strong> de Verlosser, onze<br />

Eniggeboren Zoon, precies zoals ze plaatsvonden toen de Zoon Gods nog op de wereld was.<br />

Maar toen de priester het lied <strong>van</strong> het onschuldige lam, namelijk het: ‘Lam Gods, dat wegneemt<br />

de zonden der wereld’ zong en aanstalten maakte om de heilige communie te ont<strong>van</strong>gen, trok<br />

deze vuurrode gloed opnieuw hemelwaarts en uit de nu gesloten hemel hoorde ik een stem die tot<br />

de priester zei: ‘Eet en drinkt het lichaam en het bloed <strong>van</strong> mijn Zoon om de zonde <strong>van</strong> Eva<br />

ongedaan te maken, zodat jullie weerom de gerechte erfenis mogen ont<strong>van</strong>gen.’<br />

En toen ook de overige aanwezigen naar de priester liepen om het sacrament te ont<strong>van</strong>gen, zag ik<br />

dat er vijf soorten mensen waren.<br />

Want sommigen hadden een helder lichaam en een vurige ziel, anderen echter een bleek lichaam<br />

en een duistere ziel; nog anderen een ruw (onverzorgd) lichaam en ze waren smerig, want hun<br />

ziel was doordrenkt <strong>van</strong> de vuilheid <strong>van</strong> de menselijke bevlekking; nog anderen hadden een<br />

lichaam dat in allerscherpste doornen gewikkeld was en naar de ziel leken ze wel melaats te zijn;<br />

anderen daarentegen leken een met bloed overdekt lichaam te hebben en wat hun ziel betreft<br />

leken ze te stinken als een rottend lijk.<br />

Maar toen al deze mensen de communie ontvingen, werden sommigen overspoeld door een<br />

vurige glans, en anderen werden als door een donkere wolk in duisternis gewikkeld.<br />

Nadat al deze mensen ter communie waren geweest en de priester naar het altaar terugkeerde,<br />

werd ook de helderheid die uit de hemel was gekomen en het altaar volledig met zijn schittering<br />

omhuld had, weggenomen en naar de hoge, verborgen hemel afgevoerd.<br />

(vertaling op basis <strong>van</strong> CC CM)<br />

<br />

181


182


183


Commentaar bij dit visioen<br />

Zie hiervoor de inleiding bij dit tweede visioenenboek <strong>van</strong> de Scivias (hierboven).<br />

Dit visioen handelt over de eucharistie. Voor een algemene situering <strong>van</strong> de debatten over de<br />

eucharistie (is ze symbolisch of niet; materieel of geestelijk etc?), en over de verschillende<br />

invullingen er<strong>van</strong> <strong>van</strong>af de tiende tot de dertiende eeuw, verwijs ik naar een eerder verschenen<br />

artikel waarin ik dat zo beknopt en helder mogelijk heb proberen te omschrijven (vooral <strong>van</strong>af<br />

blz. 75):<br />

Boris <strong>Todoroff</strong>, Over een tragisch leven en over de spanningen tussen geest en materie. De<br />

visionaire ziekenzuster Juliana <strong>van</strong> Cornillon (1192-1258). Haar biografie, gevolgd door een<br />

studie over de voedingsbodem en de ontstaansredenen <strong>van</strong> het Sacramentsfeest (13 de eeuw). Dit<br />

artikel is te vinden in: Boris <strong>Todoroff</strong>, Een berg <strong>van</strong> lichtheid, Ongewone benaderingen <strong>van</strong><br />

mystiek. Kruispunt, Brugge, 2001, blz. 60-107 (isbn 90 71755 13 4) maar ook als afzonderlijk<br />

nummer <strong>van</strong> het tijdschrift Kruispunt <strong>van</strong> datzelfde jaar.<br />

SCIVIAS II,7<br />

De tekst <strong>van</strong> het visioen stricto sensu<br />

Daarna zag ik een brandend licht dat even groot was als een berg groot en hoog kan zijn, en op<br />

de top er<strong>van</strong> was dat licht als het ware in vele tongen verdeeld.<br />

En voor dit vuur stond een menigte in het wit geklede (of: witte; multitudo albatorum hominum)<br />

mensen. Voor hen was een soort doek uitgestrekt, <strong>van</strong> de borst tot de voeten, en dat even<br />

doorzichtig was als kristal. Maar nog voor die menigte lag een soort worm <strong>van</strong> wonderlijke<br />

grootte en lengte op zijn rug; hij lag als op een soort weg en zag er zo afschuwelijk en woest uit<br />

dat geen mens dat kan beschrijven. Aan zijn linkerzijde zag men een soort <strong>van</strong> plein, waar<br />

menselijke rijkdommen en wereldse genietingen en een marktplaats met allerlei zaken<br />

verschenen, en daar renden sommige mensen aan hoge snelheid die geen enkele aankoop deden,<br />

terwijl anderen aarzelend rondliepen en zich bezighielden met aankoop en verkoop.<br />

Maar die worm was zwart, met borstelig haar overdekt en vol met zweren en puisten en hij had<br />

vijf verschillende kleuren, die als opeenvolgende stroken <strong>van</strong> zijn hoofd naar zijn buik liepen: de<br />

ene leek groen te zijn, de andere wit, een andere rood, nog een andere geel, een andere zwart, en<br />

al deze kleurstroken waren gevuld met dodelijk vergif.<br />

Maar zijn hoofd was zo erg verbrijzeld dat ook zijn linkerkaak aan stukken leek. Zijn ogen echter<br />

leken aan de buitenkant vol te zitten met bloed, en aan de binnenkant vol met vuur; zijn oren<br />

daarentegen leken rond en behaard, zijn neusgaten en mond leken op de neusgaten en mond <strong>van</strong><br />

een adder, maar zijn handen leken zoals de handen <strong>van</strong> een mens en de voeten waren als de<br />

voeten <strong>van</strong> een adder en de staart leek kort en afschuwelijk.<br />

<br />

184


En om zijn hals was een keten gelegd die zijn handen en voeten vastbond, en wel zo dat deze<br />

keten, die heel stevig was verankerd in een steen <strong>van</strong> de afgrond, hem zo goed vastketende dat<br />

hij zich in geen enkele richting kon bewegen die zijn slechte wil hem ingaf.<br />

Uit zijn mond kwamen vele vlammen die zich in vier delen opsplitsten: één er<strong>van</strong> reikte tot de<br />

wolken, een andere strekte zich uit tot bij de mensen <strong>van</strong> de wereld (saeculares homines: zij die<br />

geen geestelijk ambt hebben), een andere tot tussen de geestelijken (spirituales: zij die een<br />

geestelijk ambt hebben), en een laatste daalde af tot in de afgrond.<br />

Maar die ene vlam die naar de wolken reikte ging de strijd aan met de mensen die naar de hemel<br />

wilden gaan. En ik zag drie linies <strong>van</strong> zulke mensen.<br />

Want de ene linie liep vlakbij de wolken, en een andere in het gebied dat in het midden ligt<br />

tussen de wolken en de aarde, en eentje liep vlakbij de aarde, en allen riepen herhaaldelijk: ‘Laat<br />

ons naar de hemel lopen!’<br />

Maar heen en weer geworpen door die ene vlam, waren er sommigen die niet vielen; anderen<br />

konden zichzelf met moeite op de been houden, en weer anderen vielen op de aarde neer maar<br />

kwamen weer overeind en trokken weer op naar de hemel.<br />

Maar de vlam die zich verspreidde tussen de mensen <strong>van</strong> de wereld verbrandde sommigen onder<br />

hen en overdekte ze met een afschuwelijke zwartheid; anderen werden door de top <strong>van</strong> die vlam<br />

doorboord, zodat de vlam hen in die richting kon doen bewegen die ze maar wilde. Maar<br />

sommigen konden zich daaraan ontrukken en terwijl ze naar de anderen liepen die naar de hemel<br />

liepen, riepen ze herhaaldelijk: ‘O jullie, gelovigen, kom ons ter hulp!’; maar anderen bleven<br />

doorboord.<br />

Maar die ene vlam die zich tussen de geestelijken uitstrekte, hulde ze in duisternis. En ik zag hoe<br />

deze mensen dit op zes verschillende manieren ondergingen.<br />

De vlam verwondde sommigen onder hen op wrede wijze; en naar de anderen, die door de vlam<br />

niet gewond konden raken, blies ze vurig het groene of witte of rode of gele of zwarte gif dat <strong>van</strong><br />

het hoofd tot aan de voeten <strong>van</strong> die worm neerdaalde.<br />

Maar de vlam die naar de afgrond afdaalde bevatte de uiteenlopende straffen die bestemd zijn<br />

voor hen die, omdat ze niet gereinigd waren door de bron <strong>van</strong> het doopsel en onkundig waren<br />

<strong>van</strong> het licht <strong>van</strong> de waarheid en het geloof, Satan vereerden in plaats <strong>van</strong> God.<br />

En ik zag ook hoe uit de mond <strong>van</strong> die worm allerscherpste pijlen tevoorschijn raasden, en hoe<br />

uit zijn borst een zwarte rook opsteeg en uit zijn lenden een vurig vocht begon te borrelen en uit<br />

zijn navel een gloeiende wervelwind opstak en hoe uit het uiterste puntje <strong>van</strong> zijn buik een<br />

smerige hoop padden barstte[iii] - en dit alles bracht grote onrust teweeg bij de mensen.<br />

Maar ook de de afzichtelijke en afschuwelijk stinkende wolk die uit het beest kwam doodde veel<br />

mensen door haar schadelijkheid.<br />

<br />

185


En zie: de grote menigte mensen die schitterden in een grote helderheid kwam naderbij en trapte<br />

erop, moedig, en overal, en pijnigde het zo erg dat de hele menigte niet meer door de vlammen<br />

noch door het gif <strong>van</strong> dat beest gewond kon worden.<br />

(vertaling op basis <strong>van</strong> CC CM 43, 308-310)<br />

<br />

186


187


SCIVIAS III<br />

STRUCTUUR VAN DEZE VISIOENENREEKS<br />

Er volgt later nog een grondiger bespreking <strong>van</strong> deze visioenenreeks. Ik geef even de globale<br />

structuur weer.<br />

De hele reeks valt uiteen in drie delen:<br />

- visioen 1 is een kosmisch visioen, dat, zoals blijkt uit <strong>Hildegard</strong>s commentaar, de protagonisten<br />

uit het christelijke heilsverhaal introduceert: God, Zoon, de Maagd (Maria), de duivel, en de<br />

mens. Het is kosmisch omdat deze figuren via een formeel er<strong>van</strong> losstaand visioen worden<br />

opgeroepen en niet expliciet worden vermeld. Maar het visioen stricto sensu introduceert ook een<br />

beeld dat bepalend is voor de rest <strong>van</strong> de visioenereeks: een man zit op een troon in het oosten,<br />

en uit hem vertrekt een 'cirkel' die hoog boven de afgrond ligt en hoog in de hemel is.<br />

- visioen 2 specificeert dit verder: binnen die cirkel bevindt zich een soort <strong>van</strong> berg, en bovenop<br />

die berg is een 'vierhoekig bouwwerk' (articificum quadrangulum) dat <strong>Hildegard</strong> in de visioenen<br />

3 tot en met 10 gedetailleerd zal beschrijven. Daarbij beschrijft ze een rondgang <strong>van</strong> het oosten,<br />

over het noorden, het westen en het zuiden, tot ze, in het 10de visioen, opnieuw op de plek<br />

uitkomt, in het oosten, waarmee de visioenenreeks opende: de troon op een steen in het oosten.<br />

Dat vierhoekig gebouw (dat eigenlijk, volgens <strong>Hildegard</strong>s aanwijzingen in visioen 2, een<br />

rechthoek is, met twee korte en twee lange zijden), bestaat uit een muur, maar er is een verschil<br />

tussen de muur die <strong>van</strong> het oosten naar het noorden loopt en waar<strong>van</strong> gezegd wordt dat hij<br />

'helder als de dag' is, en de rest <strong>van</strong> de muur (dwz <strong>van</strong> noord over westen en zuiden tot in het<br />

oosten) die '<strong>van</strong> steen' is. Op onregelmatige afstanden in die muur zijn 'gebouwen' opgetrokken,<br />

of bevinden zich als het ware monumenten die herinneren aan bepaalde momenten in de<br />

heilsgeschiedenis, en welke, in de uitleg die erbij gegeven wordt, krachten <strong>van</strong> God of de mens<br />

voorstellen. Het stuk <strong>van</strong> de muur dat 'zo licht is als de dag' bevat eigenschappen die louter <strong>van</strong><br />

God zijn, en beschrijft wat God deed voor hij zich bekendmaakte aan de mens; het stuk <strong>van</strong> de<br />

muur dat <strong>van</strong> het noorden tot het westen loopt, beschrijft de manier waarop God zich uitte en hoe<br />

mensen met hem omgingen ten tijde <strong>van</strong> het Oude Testament; het stuk muur <strong>van</strong> het westen tot<br />

het zuiden beschrijft de tijd <strong>van</strong> het Nieuwe Testament en bezit overigens twee gebouwen die<br />

nog niet afgewerkt zijn (de zuil <strong>van</strong> de mensheid <strong>van</strong> de Verlosser, dat ook een ladder <strong>van</strong><br />

deugden bevat; en de toren die de Kerk verzinnebeeldt); het laatste stukje muur vormt één rechte<br />

lijn, en in het tiende visioen verschijnt Christus als de 'hoeksteen' die in zich de aan<strong>van</strong>g en het<br />

einde <strong>van</strong> het gebouw bevat.<br />

<br />

188


Kortom, visioenen 2 tot en met 10 beschrijven de voortschrijdende zelf-openbaring <strong>van</strong> God,<br />

diens deugden, en de manier waarop de mens daarmee omgaat, zowel in het verleden als in het<br />

heden: het feit dat er twee gebouwen nog niet afgewerkt zijn is omdat sommigen nog niet<br />

geloven in Gods menswording in Christus (en vooral diens 'mensheid') en sommigen de kerk<br />

bestrijden, althans volgens <strong>Hildegard</strong>s opvatting. En de huidige tijd wordt weer, zoals in de<br />

vorige visioenenreeksen uit de vorige boeken <strong>van</strong> de Scivias voortgezet tot op het einde der<br />

tijden: dat gebeurt in de volgende visioenen.<br />

- Visioen 11 beschrijft de ultieme confrontatie met de Antichrist, de definitieve vereniging <strong>van</strong><br />

Christus met de Kerk, visioen 12 beschrijft het einde der tijden, het laatste oordeel en de<br />

wederopstanding uit de doden, en het laatste visioen, visioen 13, beschrijft dan de hemelse<br />

genietingen in het Hemelse Jeruzalem, waar<strong>van</strong> het bouwwerk, opgetrokken in de visioenenreeks<br />

2 tot 10, de voorbereiding vormt en hier zijn bekroning vindt.<br />

Dat is globaal gezien de structuur. De rijkdom <strong>van</strong> Scivias III zit hem in het nauwgezette<br />

grondplan dat <strong>Hildegard</strong> volgt, haar uitgesproken aandacht voor de oriëntatie <strong>van</strong> de gebouwen<br />

en de symbolische betekenis er<strong>van</strong>, de onvoorstelbare hoeveelheid personages (die 'deugden',<br />

'virtutes') verbeelden, en de uitleg die ze eraan geeft of de monologen die ze hen laat uitspreken.<br />

Later volgt dus een grondiger bespreking. En zal ik alvast proberen de visioenen stricto sensu<br />

<strong>van</strong> dit boek te vertalen. Hier beperk ik me tot enkele fragmenten en in het bijzonder de<br />

visioenen 10 en 11 <strong>van</strong> dit derde boek <strong>van</strong> de Scivias.<br />

Hieronder een grondplan, zoals uitgetekend door M. Böckeler, '<strong>Hildegard</strong> von <strong>Bingen</strong>, Wisse die<br />

Wege, Scivias, Berlin, 1928, 230 en Salzburg 1975 en overgenomen door de uitgevers <strong>van</strong> de<br />

Scivias in de reeks CCMM (inleiding bij Scivias III, p. XXVII). De nummers verwijzen naar de<br />

visioenen: zo wordt bv de 'turris ecclesiae' (de 'toren <strong>van</strong> de kerk') beschreven in visioen 9. Bij de<br />

troon, bovenaan, en die in het oosten ligt, start en eindigt de visioenenreeks die loopt <strong>van</strong> visioen<br />

2 tot en met 10.<br />

<br />

189


190


Grondplan <strong>van</strong> de visioenenreeks <strong>van</strong> Scivias III. Ze start bij visioenen één en twee,<br />

helemaal bovenaan: de troon. Daarna volgt de voorstelling <strong>van</strong> hetzelfde grondplan zoals<br />

het weergegeven is in de miniatuur.<br />

<br />

191


Scivias III,8<br />

Het achtste visioen beschrijft een aantal deugden aan de hand <strong>van</strong> het binnen de christelijke<br />

mystiek gangbare beeld <strong>van</strong> de ‘deugdenladder’. Dit ‘tafereel’, om zo te zeggen, speelt zich af<br />

bij de ‘zuil <strong>van</strong> de mensheid <strong>van</strong> de verlosser’.<br />

Ziehier <strong>Hildegard</strong>s visioen <strong>van</strong> enkele figuren <strong>van</strong> deze deugdenladder:<br />

En daarna, in de zuidelijke zone <strong>van</strong> de stenen muur waar<strong>van</strong> sprake <strong>van</strong> dit gebouw dat mij<br />

werd getoond, en voorbij de zuil <strong>van</strong> de ware Drievuldigheid, zag ik als het ware een grote en<br />

beschaduwde zuil die zowel binnen als buiten het gebouw leek te staan; en die kwam mij zo<br />

duister voor, dat ik niet eens in staat was er de grootte noch hoogte <strong>van</strong> te kennen.<br />

En tussen deze zuil en de zuil <strong>van</strong> de ware Drievuldigheid was een stuk <strong>van</strong> de lengte (<strong>van</strong> de<br />

muur, BT) onderbroken over drie el, zoals hoger is uiteengezet, omdat daar enkel het fundament<br />

was gelegd.<br />

Welnu, deze donkere zuil stond in dat gebouw op precies dezelfde plek als waar ik voordien, in<br />

de hemelse geheimen, samen met God die grote en vierkante schittering <strong>van</strong> heel heldere witheid<br />

had gezien. (...)<br />

Maar in deze zuil was er <strong>van</strong> onder tot de top een soort opgang in de vorm <strong>van</strong> een ladder,<br />

waarop ik alle deugden <strong>van</strong> God, beladen met stenen, zag opklimmen en neerdalen om naar hun<br />

werk (opus) te gaan, en ze legden een grote ijver aan de dag om hun werk (opus) uit te voeren.<br />

En ik hoorde deze lichtende man die op de troon zat en mij zei:<br />

‘Dit zijn de allermoedigste/allersterkste werklieden (fortissimi operarii) Gods.’<br />

Maar onder deze deugden zag ik er vooral zeven, waar<strong>van</strong> ik ook de gedaante en de kledij<br />

aandachtig waarnam. Zo groot was immers hun onderlinge gelijkenis.<br />

Allen hadden, zoals de andere deugden die ik boven in herinnering heb gebracht, zijden kleren<br />

aangetrokken. Maar allen hadden ook wit haar, en ontbloot hoofd, en liepen zonder overkleed,<br />

behalve de eerste, die een sluier om het hoofd had en die zoiets als een overkleed (quasi casula)<br />

aanhad die doorzichtig was als kristal; en behalve de tweede die donker haar had, en behalve de<br />

derde, die niet op een menselijke figuur leek.<br />

Maar de eerste en de derde en de vijfde droegen ook witte tunieken.<br />

En allen hadden witte schoenen aan, behalve de derde, die er niet uitzag als een menselijk wezen,<br />

en behalve de vierde, die kristallen schoenen aanhad die wonderlijk schitterden.<br />

Dit waren dus de verschillen die deze figuren onderling hadden.<br />

<br />

192


(Humilitas)<br />

De eerste figuur droeg een gouden kroon op het hoofd, en had drie twijgen die er bovenuit staken<br />

(altius exstantes) en was getooid met allerkostbaarste groene en rode edelstenen en witte parels.<br />

Maar op haar borst droeg ze een allerhelderste spiegel, waarin het beeld <strong>van</strong> de vleesgeworden<br />

Zoon <strong>van</strong> God met wonderlijke helderheid verscheen. En ze zei:<br />

‘Ik ben de zuil <strong>van</strong> de nederige geesten en de doodster (interfectrix) <strong>van</strong> de hoogmoedige harten.’<br />

(Humilitas beschrijft nadien hoe haar gedrag verschilt <strong>van</strong> de ‘superbia’ <strong>van</strong> Lucifer, die meteen<br />

naar het hoogste wilde reiken – en neerstortte; wie deugdzaam wil zijn moet, zegt Humilitas,<br />

onderaan de ladder beginnen, en trede voor trede vorderen; BT)<br />

(Caritas)<br />

Maar de tweede figuur was volledig zichtbaar, in een hyacintkleurig kleed, dat op de kleur <strong>van</strong><br />

de lucht in de hemel leek, zowel in haar voorkomen als haar tuniek. En in dat kleed waren op<br />

rijkelijke wijze twee zones (of: riemen, banden) ingeweven met goud en edelstenen, zodanig dat<br />

een zone boven elk <strong>van</strong> beide schouders liep <strong>van</strong> deze figuur en zowel aan de voor- als aan de<br />

achterkant naar beneden liep tot aan de voeten.<br />

(Deze figuur bespreekt weerom de val <strong>van</strong> Lucifer, en zegt dat zijzelf werd ingezet om hem te<br />

bestrijden; maar Lucifer scheurde haar tuniek, zodat sindsdien niet alleen haar kleed maar haar<br />

hele lichaam een hemelse lichtglans bezit. Ze is samen met de mensgeworden Zoon naar de<br />

aarde teruggekeerd. Maar haar huis is in de hemel. Dezelfde figuur heft een lofzang aan voor<br />

Humilitas, die al het mogelijke heeft gedaan om Lucifers hoogmoed <strong>van</strong> antwoord te dienen;<br />

BT)<br />

(Timor Dei)<br />

En ik zag ook een derde figuur (imago), in dezelfde kledij (schemate) als ik haar gezien had in<br />

een vorig visioen (Scivias I, 1: Timor Dei; BT); ze was groter en langer <strong>van</strong> gestalte dan de<br />

andere deugden en had ook een vorm die verschilde <strong>van</strong> de menselijke vorm en had overal ogen<br />

over zich heen en leefde geheel in wijsheid, en was gekleed met een donker kleed, waardoorheen<br />

deze ogen naar voren keken, en trilde met grote vrees voor deze heldere man die neerzat op de<br />

troon. En ze zei:<br />

‘O wee ellendige zondaars die God niet vrezen en menen dat hij slechts een illusie is!’<br />

(Volgt een korte aansporing om de nodige ‘angst’ op te brengen voor Gods oordeel; men moet<br />

opletten voor het Laatste Oordeel; immers: ‘Hij (God) laat degene die zich overlevert aan de<br />

onrechtvaardigheid omkomen’; BT)<br />

<br />

193


(Obeoedentia)<br />

De vierde echter droeg een sneeuwwitte band om de hals, en haar handen en voeten waren<br />

samengebonden met een witte band. En ze zei:<br />

‘Ik kan niet volgens mijn eigen wil de weg <strong>van</strong> de wereld opgaan noch door de zwakheid (of<br />

besmetting) <strong>van</strong> de menselijke wil (bedoeld is: ik kan niet zoals ik het zelf wil in deze wereld<br />

bewegen; en ik kan evenmin mijn eigen wil involgen, die besmet is door de zondeval, BT); en<br />

daarom wil ik terugkeren naar God, de Vader <strong>van</strong> allen, welke de duivel heeft afgewezen omdat<br />

God hem niet wilde gehoorzamen.’<br />

(Fides)<br />

‘De vijfde had rond haar hals een rode halssnoer. En ze zei:<br />

‘Men moet één God vereren in drie personen, <strong>van</strong> één essentie en <strong>van</strong> gelijke glorie. Ik zal dus<br />

het geloof hebben en het vertrouwen in de Heer en ik zal in eeuwigheid zijn naam niet uit mijn<br />

hart wissen. ‘<br />

(Spes)<br />

De zesde echter had een tuniek aan <strong>van</strong> witte kleur. En het kruis <strong>van</strong> de passie <strong>van</strong> de<br />

gekruisigde Zoon <strong>van</strong> God verscheen voor haar in de lucht, en zij strekte er haar ogen en handen<br />

naar uit met grote devotie. En ze zei:<br />

‘O vrome vader, spaar de zondaars, die je niet in de steek hebt gelaten toen ze in ballingschap<br />

waren, maar je hebt ze opgericht op jouw schouders. En <strong>van</strong>daar dat we nog niet zijn<br />

omgekomen aangezien we onze hoop op jouw vestigen.’<br />

(Castitas)<br />

Maar de zevende had een helderder en zuiverder kristalkleurige tuniek aan, die even helder<br />

schitterde als (wanneer) het water (het zonlicht, BT) weerspiegelt wanneer het door de zon<br />

doorstraald wordt. En boven haar zat een duif, met open gespreide vleugels, als het ware klaar<br />

om op te vliegen, en met zijn gezicht naar het hare gewend. En er verscheen trouwens als het<br />

ware in haar buik en als in een spiegel een allerhelderst (candidissimus) kind, op wiens<br />

voorhoofd geschreven stond: ‘onschuld’. En ze hield in de rechterhand een koninklijke scepter,<br />

en hield haar linkerhand op haar borst. En ze zei:<br />

‘Ik ben vrij en ongebonden (Ego libera sum et non ligata). Ik heb de helderste bron doorlopen<br />

(pertransivi), namelijk de zoetste en lieflijkste Zoon <strong>van</strong> God. Ik ben door hem heen gelopen en<br />

ben uit hem gekomen. Ik vertrappel de hoogmoedigste en de duivel, die niet in staat is mij te<br />

binden. Hij is <strong>van</strong> me afgerukt (abscissus: afgesneden, of gewoon: gescheiden) want ik verblijf<br />

voor altijd in (bij) mijn hogere Vader (of: Vader in de hemel: superno Padre).<br />

<br />

194


(Op de zuil: Gratia Dei)<br />

Maar op de top <strong>van</strong> deze donkere zuil zag ik een andere wondermooie gestalte staan met ontbloot<br />

hoofd, en met bina (zowel… als?) donker (subnigros), krullend haar, met een mannelijk gezicht<br />

en <strong>van</strong> zo’n brandende helderheid, dat ik er niet naar kon kijken als naar het gezicht <strong>van</strong> een<br />

mens.<br />

Ook deze figuur had een purperen en enigszins donker kleed aan, en er was een strook <strong>van</strong> rode<br />

krokuskleur ingeweven boven elke schouder die vooraan en achteraan liep tot aan de voeten. Ze<br />

had rond de hals een bisschopsmantel (?: pallium episcopale) aan die op wonderlijke wijze met<br />

goud en allerkostbaarste edelstenen was versierd.<br />

Die figuur was echter volledig omgeven door zo’n witte helderheid, dat ik ze nergens noch<br />

vooraan noch achteraan, <strong>van</strong> het hoofd tot aan de voeten kon aankijken. Maar de armen en de<br />

handen en voeten <strong>van</strong> deze figuur leken mij, toen ik ernaar keek, duister te zijn (obumbrati;<br />

duister en dus onzichtbaar). Maar de helderheid, die de figuur omgaf, was overal vol met ogen en<br />

was volledig levend (totusque vivens) en spreidde zich naar hier en naar daar uit zoals een wolk<br />

zich uitspreidt, zodat ze nu eens breder, dan weer meer ingesnoerd leek te zijn.<br />

En ditzelfde beeld riep met een luide stem naar de wereld en zei aan de mensen:<br />

‘Ik ben de genade <strong>van</strong> God, mijn zoon; luister dus naar mij en begrijp me, want ik geef het licht<br />

<strong>van</strong> (voor) de ziel aan hen die me begrijpen in mijn vermaningen, (mensen welke) ik ook in<br />

dezelfde zaligheid behoud (=laat standhouden), zodat ze niet terugkeren naar de<br />

onrechtvaardigheid (iniquitatem).<br />

En omdat dezen mij niet misprezen hebben, daarom wil ik hen ook beroeren (raken, aansporen)<br />

met mijn vermaning, tot ze goede werken beginnen uit te voeren (quatenus incipiant bona<br />

operari), hen, zeg ik, die me zoeken in de eenvoud en zuiverheid <strong>van</strong> het hart.<br />

Commentaar <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong> bij dit visioen<br />

Hierna volgt een mooie en lange uitleg over de werking <strong>van</strong> de genade en wie er wél en wie er<br />

niét op vertrouwen: de gelovigen, en de zondaars; CC MM, pp. 484-492. En daarop volgt de<br />

uitleg <strong>van</strong> de details <strong>van</strong> het visioen; er wordt beklemtoond dat de deugden zich richten naar en<br />

ingesteld werden door Christus (cap. 13); een uiteenzetting over de ‘zeven gaven <strong>van</strong> de geest’<br />

(cap. 14) en over de inbreng <strong>van</strong> de Vader en <strong>van</strong> de Heilige Geest in die zeven gaven (cap. 15).<br />

En <strong>van</strong> cap. 17 tot het einde <strong>van</strong> het hele visioen (cap. 25) volgt nog een specifieke uitleg over<br />

elke vernoemde deugd.<br />

Men merkt trouwens hoe alle aansporingen <strong>van</strong> de deugden – die ik hier vertaald of kort<br />

samengevat heb - te maken hebben met Lucifer en de zondeval; de deugden zijn in oppositie met<br />

het ‘kwaad’. De mens richt zich, door de deugden, op uit het ‘kwaad’ dat is aangericht door<br />

Lucifer. Dezelfde Lucifer die 1. de mens heeft doen ‘vallen’; en die, 2. gelukkig, zo zegt het<br />

christelijke heilsverhaal, verslagen zal worden bij de eindstrijd met Christus. Die twee<br />

sleutelmomenten <strong>van</strong> het heilsverhaal spelen altijd een grote rol in de Scivias; dat merkt men hier<br />

<br />

195


aan de uitspraken <strong>van</strong> deze deugden. De deugden zijn de ‘wapens’ tegen het ‘kwaad’; wie ze<br />

belijdt, beleeft, helpt mee aan het kosmisch herstel, aan de stopzetting <strong>van</strong> de ‘fout’ (de val <strong>van</strong><br />

Lucifer, en de val <strong>van</strong> de mens) die op de kosmos drukt.<br />

Maar nog is deze visioenenreeks niet afgerond. Visioen III,9 beschrijft hoe het bouwwerk ‘Kerk’<br />

wordt opgericht en <strong>van</strong> binnen en <strong>van</strong> buiten uit belaagd wordt; drie allegorische figuren manen<br />

de gelovigen aan de Kerk te beschermen; twee er<strong>van</strong> roepen op om de strijd tegen Lucifer, die de<br />

zondeval heeft veroorzaakt en ook nu, als Antichrist, de Kerk ten val wil brengen, niet te staken.<br />

Daarna wendt <strong>Hildegard</strong> haar blik naar de vier windrichtingen. Dat lezen we in Visioen III,10.<br />

SCIVIAS, Visioen III,10<br />

Visioen stricto sensu (deel 1)<br />

En nadien zag ik op de top <strong>van</strong> de oostelijke hoek <strong>van</strong> het gebouw dat me voordien getoond was,<br />

daar waar de twee delen <strong>van</strong> de muur, namelijk de heldere muur en de stenen muur, met elkaar<br />

verbonden werden, daar zag ik als het ware zeven treden uit helderwitte steen waar<strong>van</strong> het leek<br />

dat zij in de vorm <strong>van</strong> een schutdak (letterlijk: testudo: schildpad; schutdak: oorspronkelijk<br />

gevormd met schilden die men boven het hoofd houdt, bij de bestorming <strong>van</strong> een stad; later:<br />

houten constructie) opklommen naar de grote steen waarop de jongeling zetelde op zijn lichtende<br />

troon.<br />

En op die treden was een zetel geplaatst waarop de jongeling neerzat met een mannelijk, edel<br />

gezicht, maar het zag bleek, en hij had enigszins donkere haren die tot op zijn schouders<br />

neervielen, en hij had een purperen tuniek aan. Hij was zichtbaar voor me <strong>van</strong> boven tot aan zijn<br />

navel, maar <strong>van</strong> zijn navel af naar beneden toe was zijn lichaam zo donker dat ik het niet kon<br />

zien.<br />

En hijzelf, uitkijkend over de wereld, sprak met luide stem tot de mensen die zich in die wereld<br />

bevonden.<br />

(vertaling op basis <strong>van</strong> CC CM 43 A, 546-547)<br />

Intermezzo: commentaar bij dit visioen<br />

Na deze eerste regels <strong>van</strong> het visioen stricto sensu volgen een paar uitspraken <strong>van</strong> die jongeling -<br />

Christus - over de concupiscentia carnis (de begeerte <strong>van</strong> het vlees), over de verplichtingen<br />

binnen het huwelijk en over de plicht <strong>van</strong> ‘innerlijke continentie’. (cap. 1-9)<br />

Die uitspraken bevinden zich niet toevallig hier.<br />

Het feit dat een deel <strong>van</strong> een figuur ‘donker’, ‘beschaduwd’ (adumbratus) en dus niet zichtbaar<br />

is, betekent meestal, in <strong>Hildegard</strong>s visioenen, dat de figuur ‘onaf’ is, nog niet volledig tot zijn<br />

<br />

196


echt is gekomen. Christus (want om hem gaat het hier: om Christus ‘op de hoeksteen’, in het<br />

oosten) zal pas ‘volledig’ worden, d.i. volledig zichtbaar, in het volgende visioen (III,11).<br />

Het beeld dat dan <strong>van</strong> zijn lichaam zal gegeven worden in Scivias III, 11 is er één waarin zijn<br />

genitaliën bedekt zijn door een lier, symbool <strong>van</strong> hemelse klanken. Van de navel tot zijn<br />

genitaliën is zijn ‘vleselijke’ aspect ver<strong>van</strong>gen door het ‘hemelse’ aspect; vleselijke lust is bij<br />

hem altijd geweest: hemels verlangen. En dat ‘verbeeldt’ <strong>Hildegard</strong> door zijn genitaliën te<br />

ver<strong>van</strong>gen door een lier. Dat zien we pas later, maar dit beeld wordt in zekere zin voorbereid in<br />

dit visioen: men zegt er dat men de vleselijke begeerte moet laten vallen en ver<strong>van</strong>gen door<br />

hemelse begeerte (concreet vooral: maagdelijkheid); dat is de voornaamste boodschap <strong>van</strong> de<br />

‘stem uit de hemel’ in dit fragment; de andere deugden, die later ter sprake komen, belichamen<br />

de vasthoudendheid etc. om zich aan die regel te houden.<br />

Merk op dat de jongeling hier niet enkel over monastieke kuisheid spreekt, maar eveneens over<br />

de verplichtingen inzake seksualiteit binnen het huwelijk: men is hetzij gehuwd; hetzij<br />

‘continent’ (men ziet af <strong>van</strong> seksuele omgang binnen het huwelijk, of na het huwelijk, wanneer<br />

men weduwnaar of weduwe is); hetzij maagd. Een weg tussenin is er niet. Men mag slechts<br />

‘continent’ zijn binnen de door de kerk voorgeschreven ‘statussen’: gehuwd; of (maagdelijke)<br />

kloosterling(e).<br />

De hoofdmotieven zijn: akker, zaad, vruchtbaarheid; ze dienen om aan te tonen dat vlees (in het<br />

bijzonder begeerte <strong>van</strong> het vlees) dood en verderf inhoudt, dat daarentegen onthouding en in het<br />

bijzonder maagdelijkheid leven betekenen; maagdelijkheid ‘draagt vruchten’: ze maakt het<br />

mogelijk dat God zelf (spiritueel) ‘zaait’ in de mens; daardoor pas bloeit men open voor God.<br />

Bovendien wordt uitdrukkelijk de hulp <strong>van</strong> God ingeroepen om zo’n maagdelijk leven te kunnen<br />

leiden; dit stuk is als volgt gestructureerd:<br />

1. waarschuwing ten aanzien <strong>van</strong> de mens die de kennis <strong>van</strong> goed en kwaad verloren is<br />

aangezien hij enkel nog wenst te handelen ‘brandend in vleselijke begeerte’ (ardens in carnalibus<br />

desideriis; cap. 2, r 102) (cap. 1 en 2)<br />

2. aanmaning aan het adres <strong>van</strong> de gehuwden: ik ben voor de vereniging <strong>van</strong> man en vrouw met<br />

het oog op de voortplanting, zegt de stem, maar op voorwaarde ‘dat dit gebeurt uit echt<br />

verlangen naar een nageslacht en niet door een valse lust’ (cap. 3, 115-6); de mens is op<br />

geestelijk niveau hemels, in zijn vlees is hij aards; de mens moet rekening houden met het lijden<br />

dat hij God aandoet door zich enkel op het vlees te richten: ‘Ik laat jou zien’, zegt de stem, ‘hoe<br />

de hoogste beloning te bekomen is in de hemelse werken, maar in het werk <strong>van</strong> je vlees en als je<br />

wil uitvoeren wat onrechtvaardig is, laat ik je integendeel zien hoe ik daaronder lijd en hoeveel<br />

straffen ik daarom heb ondergaan; dit deed ik opdat je je leert te bedwingen in je verlangens die<br />

tegengesteld zijn (aan de juiste/hemelse?; BT), en (je dus leert te bedwingen) uit liefde voor mijn<br />

passie.’ (cap. 3, 120-126) (cap. 3)<br />

3. vergelijking met een akker: God is als een zaaier; wie het zaad dat hij uitstrooit (namelijk zijn<br />

woorden, zijn onderricht) aanhoort, zal gered worden; wie het nu en dan aanhoort, idem; wie het<br />

weigert zal sterven. Combinatie beeld <strong>van</strong> zaaier (reminiscentie e<strong>van</strong>gelie) met het beeld <strong>van</strong><br />

zaad (onbewust aansluitend bij vorige fragment: het zaad <strong>van</strong> de vleselijke lust moet omgezet<br />

<br />

197


worden in spiritueel zaad dat spiritueel voedt); en met <strong>Hildegard</strong>s geliefkoosde begrip<br />

‘groenheid’: wie het zaad aanneemt zal bloeien; de anderen zullen uitdrogen en sterven. (cap. 4)<br />

4. de mens mag niet op eigen kracht proberen te weten komen wat hij niet kan te weten komen.<br />

Uitleg hier<strong>van</strong>: ‘je wenst immers datgene te weten wat niet geweten kan worden door het vlees,<br />

dat ont<strong>van</strong>gen is (gemaakt is) uit menselijk zaad en in zonde’. Zaad: impliciet aanwezig in cap.<br />

3, en uitdrukkelijk in cap. 4, wordt hier als zonde veroordeeld in combinatie met de mens<br />

(menselijk zaad) en positief verbonden met het idee <strong>van</strong> de vrucht indien het zaad spiritueel<br />

wordt opgevat (zie ook cap. 3.: viriditas, wat een vrucht impliceert); die vrucht kan de mens<br />

echter niet op eigen kracht bekomen; hij moet vooral ‘in de akker <strong>van</strong> zijn geest aan het werk<br />

gaan en God eren’; dan, zegt God, ‘in de mate dat dit werk <strong>van</strong> je me behaagt, zal je ook een<br />

vrucht krijgen samen met een beloning. Geef ik immers een vrucht op het land zonder dat jij<br />

ervoor werkt? (…) Derhalve: leg je toe op je werk, en daar zul je de vrucht vinden.’ (cap. 5, 191-<br />

197, passim) Er is een heel mooi zinnetje in dit kapittel: ‘Strek je vinger uit en raak de wolken<br />

aan’ – (178) – het zou een mooie reclameslogan kunnen zijn, maar helaas wordt die hier gebruikt<br />

om aan te tonen dat de mens dat niet kan; hij moet niet hemels willen worden buiten de hulp <strong>van</strong><br />

God om; hij moet voor die God buigen, hem eren (zoals men een akker verzorgt), om <strong>van</strong> hém<br />

alleen vruchten als beloning te krijgen. (cap. 5)<br />

5. Verder bordurend op het beeld <strong>van</strong> de akker: de mens moet niet <strong>van</strong> God ‘gebruik’ maken<br />

wanneer het hem uitkomt, zonder hem te eren (colere: eren <strong>van</strong> een persoon én het verzorgen <strong>van</strong><br />

een akker); velen doen dat; ze ‘kijken niet naar de akker <strong>van</strong> hun ziel’ (cap. 6, 221); ze<br />

misprijzen God, en smeken om zijn hulp wanneer ze plots in nood zijn; de mens moet opletten:<br />

hij is bang <strong>van</strong> leeuwen en beren, maar waarom is hij niet bang <strong>van</strong> zijn eigen dood, <strong>van</strong> de dood<br />

<strong>van</strong> zijn ziel? (ib, 262-3). Want wie niet met God is, zal worden ontbonden; en indien de mens<br />

dus niet tot inkeer komt (en zich tot God wendt), zal hij na een rechtvaardig oordeel in de hel<br />

terechtkomen (ib, 274).<br />

Dit hele zesde kapittel is eigenlijk een aansporing tot ‘devotie’ tot God, één <strong>van</strong> de basisthema’s<br />

<strong>van</strong> dit visioen, waarin de ‘blik’ op God, of op de deugden als een onontbeerlijke voorwaarde<br />

wordt voorgesteld om deel te nemen aan het heilsplan en gered te worden; echte, innerlijke,<br />

volgehouden devotie (zoals iemand die zijn akker onderhoudt, ‘in ere houdt’, er liefdevol mee<br />

omgaat, er werk in steekt, eraan ‘werkt’), geen uiterlijk, voorbijgaand beroep op God in tijden<br />

<strong>van</strong> nood; wie dat niet doet, wacht de verdoemenis (‘Want wie niet met mij is, zal worden<br />

uitgewist’ (ib 264); ‘En hierom: als je niet tot inkeer komt, zal de hel jou, na een rechtvaardig<br />

oordeel, bij zich opnemen.’ (ib 274) (cap 6);<br />

6. Aanmaning aan het adres <strong>van</strong> maagden en zij die zich onthouden: hier stelt <strong>Hildegard</strong> dat het<br />

‘dragen <strong>van</strong> het kruis’ <strong>van</strong> Christus, dwz zijn ontbering, en maagdelijkheid etc de enige weg is<br />

om werkelijk heilig te worden; wie dat doet, zal bovendien door hem gesteund worden; op eigen<br />

kracht kan de mens dat niet.<br />

In dit fragment (cap. 7) komt nog sterker tot uiting: de tegenstelling dood, zonde,<br />

vergankelijkheid (vlees) versus leven, deugd, vertrouwen op God, eeuwig leven, ja zelfs<br />

deelname <strong>van</strong> het leven bij de Vader <strong>van</strong> de Zoon (via onthouding <strong>van</strong> het vlees: kuisheid); de<br />

motieven (gebruikte beelden om dit te illustreren) zijn opnieuw: akker en zaad.<br />

<br />

198


Het loont de moeite enkele fragmenten uit dit stukje te vertalen; ze geven een idee hoe <strong>Hildegard</strong><br />

met beelden en motieven speelt om een bepaalde idee gestalte te geven (wat ze nog mooier doet<br />

in haar gedichten); de onderliggende logica is de tegenstelling dood-zonde-zaad-lichaamlust/leven-goddelijke<br />

gave-spiritueel zaad-overgave aan God-steun <strong>van</strong> God; ik vertaal hier<br />

opzettelijk losser, minder dicht bij het origineel, in zo vlot mogelijk Nederlands, om de inhoud<br />

beter te doen uitkomen:<br />

‘Indien je op mijn aanmaning ingaat, de wereldse bedrijvigheid loslaat of door het beteugelen<br />

<strong>van</strong> je vleselijke verlangens mijn juk wenst te dragen, roep me dan eerst aan nog voor je hiermee<br />

begint, en blijf dat volhouden terwijl je naar mij op zoek gaat; ik zal je helpen. Indien je mijn<br />

oproep beantwoordt door ook mijn daden na te volgen en dus naar me opkijkt en beschroomd<br />

leeft, als maagd – want zoals een bloem geboren wordt op een onbewerkte akker, net zo ben ik<br />

geboren zonder dat er mannelijk zaad aan te pas kwam – toon me dan, in grote nederigheid, de<br />

akker <strong>van</strong> je ziel en spreek me aan met overgave, met innerlijke tranen en zeg: ‘O, mijn God, ik<br />

ben onwaardig en niet in staat dit zelf voor mekaar te krijgen, ik kan mijn maagdelijkheid niet<br />

behouden tenzij jij, Heer, me daarin helpt; want ik ben helemaal schuldig door mijn geboorte uit<br />

brandend vocht, en daardoor word ik door duizendenéén kwalen overvallen, en vraag ik me af<br />

wat de reden is <strong>van</strong> mijn broosheid. En daardoor komt het ook dat ik niet op mezelf, steunend op<br />

eigen kracht (of: deugd) mijn eigen smaak in de zoetheid <strong>van</strong> mijn vlees kan overwinnen: ik ben<br />

een boom die ont<strong>van</strong>gen en geboren is in zonden. Daarom, o Heer, geef me jouw vurige gave,<br />

die in jouw deugd ligt, zodat die gave <strong>van</strong> je deze oorzaak uitdooft en ook mijn brandende<br />

honger naar ontucht (ardor perversitatis), zodat ik, oprecht zuchtend, het water <strong>van</strong> de bron <strong>van</strong><br />

leven kan drinken die me <strong>van</strong> het ware leven zal doen genieten, ik die slechts as en verrotting<br />

ben en meer kijk naar de werken <strong>van</strong> het duister dan naar de werken <strong>van</strong> het licht.’ (cap. 7, 281-<br />

302)<br />

En de ‘stem uit de hemel’ herneemt, iets verderop: ‘Want ik ben de bloem <strong>van</strong> het veld: zoals<br />

een akker die niet omgeploegd is een bloem voortbrengt, zo ben ik, de Zoon <strong>van</strong> de mens,<br />

geboren uit een maagd die niet met een man in aanraking kwam; derhalve is dit mijn geschenk<br />

aan jou, en niet dat <strong>van</strong> jou aan mij: want jij bent in zonden ont<strong>van</strong>gen en in zonden geboren uit<br />

vergankelijkheid. Maar indien je die gave <strong>van</strong> me trouw blijft zal je dit <strong>van</strong> me krijgen omdat ik<br />

je trouw ben, en ik zal je zelfs gunnen dat je, samen met mijn Vader, deel hebt aan mijn<br />

maagdelijkheid. (…) Maar dan moet je wel mijn kruis dragen en mijn martelaarschap navolgen,<br />

door je te beteugelen, zodat je jezelf overwint omwille <strong>van</strong> mij, wat mij altijd aangenaam is:<br />

want ik weet dat je een breekbare schaal bent. Maar ik wil me met jou verbinden en meevoelen<br />

met jouw pijn. En zelfs al mocht je, terwijl je dit doet, af en toe vallen, sta dan meteen weer op<br />

en wees oprecht berouwvol: ik zal je op<strong>van</strong>gen, ik zal je redden.’ (cap. 7, 316-332, passim).<br />

7. veroordeling en misprijzen ten aanzien <strong>van</strong> hen die noch huwen noch maagdelijk zijn binnen<br />

een kloosterorde; ze zijn ‘lauw’; ze houden zich ver <strong>van</strong> het huwelijk, maar wijden zich niet aan<br />

de ‘besnijdenis <strong>van</strong> de geest’ en ‘laten zich gaan in vuile gedachten’ (superflui sunt in immundis<br />

cogitationibus). God heeft twee mogelijkheden geboden: men trouwt – of men wordt<br />

kloosterling. Deze personen kiezen geen <strong>van</strong> beide mogelijkheden. Ze worden, zegt de stem, ‘uit<br />

mijn zicht verdreven’ (cap 8, 351), ‘ik blaas ze weg, want ze zijn mijn blik niet waardig’ (cap 8,<br />

371), ze zijn ‘als een lauwe wind voor mij, waarin noch warmte noch koude zit; ze dienen<br />

nergens toe want ze hebben geen geest die warm genoeg is om vol te houden op de weg <strong>van</strong> de<br />

<br />

199


onthouding die hoort bij de maagdelijkheid; en ze zijn evenmin koud genoeg in hun werelds<br />

aspect om de wereld in te stappen’. <strong>Hildegard</strong> wijst wel vaker de ‘lauwen’ af, maar deze kritiek<br />

richt zich allicht vooral tegen degenen die zich niet wensen te onderwerpen aan de door de Kerk<br />

sinds de Gregoriaanse hervorming aangeboden sacramentele tweesprong (of je trouwt, of je<br />

wordt kloosterling(e), en in beide gevallen onderwerp je je, qua seksualiteit, aan de voorschriften<br />

<strong>van</strong> de Kerk); ze horen moedwillig buiten de grenzen <strong>van</strong> het door de Kerk uitgetekende<br />

‘christelijke leven’. (cap. 8)<br />

8. vergelijking <strong>van</strong> het leven (<strong>van</strong> de mens, schepsel <strong>van</strong> God) met een schat. De redenering is de<br />

volgende: je bent door God geschapen, en bezit een ‘intellectus’; dat is je schat; die moet je<br />

vermenigvuldigen, die moet je gebruiken om na te denken: hoe kan ik mijn rijkdom (mijn schat)<br />

nog meer doen opbrengen, niet voor mezelf, maar uit dankbaarheid jegens degene die hem me<br />

gegeven heeft, zodat anderen, die dat zien, dankzij mijn overvloed mijn schepper zien en door<br />

mijn voorbeeld te zien mijn voorbeeld zullen navolgen. Want zo handelen is niet alleen<br />

dankbaarheid: nee, dat is heiligheid betrachten. Beschouw dus het leven als een geschenk, een<br />

schat, waar je het maximum uithaalt – voor mijn glorie, en voor jouw heiligheid. (Heiligheid<br />

blijkt dus trouwens het thema te zijn <strong>van</strong> deze hele uiteenzetting <strong>van</strong> de ‘stem’: word heilig door<br />

maagdelijk etc. te zijn) (cap. 9)<br />

Na dit intermezzo wordt de beschrijving <strong>van</strong> het visioen hervat:<br />

Voortzetting visioen stricto sensu (deel 2)<br />

Maar in dezelfde oostelijke zone zag ik, op de stenen vloer <strong>van</strong> dat gebouw, en in de buurt <strong>van</strong><br />

hem (=die jongeling), drie figuren die naast elkaar stonden en de jongeling allergodvruchtigst<br />

aankeken.<br />

Naar het westen toe echter, in die cirkel waar<strong>van</strong> ik gezegd heb dat hij tevoorschijn kwam uit de<br />

man die op de troon zetelde, zag ik als het ware een rad dat in de lucht hing, en in dat rad zag ik<br />

het beeld <strong>van</strong> een mens die slechts (<strong>van</strong>af het hoofd) tot de borst zichtbaar was en de wereld met<br />

een allerscherpste blik gadesloeg.<br />

(Hier sla ik een lange beschrijving <strong>van</strong> andere allegorische figuren over.<br />

Deze figuren zijn: een groep <strong>van</strong> drie, bestaande uit: hemels verlangen (caeleste desiderium)-<br />

standvastigheid (constantia) – berouw (compunctio cordis); daarnaast nog twee andere figuren:<br />

de volmaaktheid <strong>van</strong> Christus en het misprijzen <strong>van</strong> de wereld (samengevat in één figuur: de<br />

figuur in het rad; perfectio Christi et contemptus mundi) en eensgezindheid (concordia). Elk <strong>van</strong><br />

deze figuren wordt beschreven en stelt zichzelf voor met enkele woorden. (cap. 9-14)<br />

De persoon in het rad – contemptus mundi - wordt aldus beschreven en stelt zichzelf als volgt<br />

voor:)<br />

Degene die zich in het rad bevond had een enigszins zwarte tuniek aan. (...) En deze figuur die<br />

naar het westen toe stond en in een rad verscheen, droeg in haar rechterhand een bloeiende twijg.<br />

<br />

200


Het rad zelf echter was druk aan het draaien, hoewel de figuur die er zich in bevond<br />

onbeweeglijk bleef.<br />

In de omtrek <strong>van</strong> dat rad stond echter geschreven: ‘Indien iemand mij dient, hij volge mij, en<br />

daar waar ik ben, daar bevindt zich ook mijn dienaar’, en op de borst <strong>van</strong> deze figuur stond<br />

gebeeldhouwd: ‘Ik ben de hostie tot lof in de provincies (laudis in provinciis: ‘tot lof <strong>van</strong> God in<br />

de provincies’; bedoeld is: om de ‘provincias infidelium’, de provincies <strong>van</strong> de ongelovigen te<br />

bekeren).<br />

En het beeld zelf zei:<br />

‘Aan de overwinnaar zal ik te eten geven <strong>van</strong> het levenshout dat zich in het paradijs <strong>van</strong> mijn<br />

God bevindt.’: want de bron <strong>van</strong> het heil die de dood overspoelt heeft zijn beekjes in mij<br />

uitgestort en heeft me doen bloeien door mijn verlossing.’ (cap. 12 en 13)<br />

(Wat deze vijf figuren met elkaar gemeen hebben is dat zij allen, elk op hun manier, het<br />

verlangen uitdrukken naar een spirituele overgave aan God en de tweespalt uitdrukken tussen<br />

spiritueel verlangen en gehechtheid aan het aardse in de vorm <strong>van</strong> begeerte, weerom dus: de<br />

zogenaamde ‘concupiscentia carnalis’ tegenover het ‘desiderium celeste’. Dat gebeurt met alle<br />

formuleringen die het christendom rijk is om die tweespalt uit te drukken. Zo is er sprake <strong>van</strong> de<br />

contemptus mundi (misprijzen <strong>van</strong> de wereld), maar wordt ook het Paulinische cupio dissolvi et<br />

esse cum Christo aangehaald. Het visioen vervolgt:)<br />

Nadien zag ik hoe de hele vloer <strong>van</strong> voornoemd gebouw schitterde als een volmaakt wit glas dat<br />

een allerhelderste helderheid verspreidde. Maar ook de schittering <strong>van</strong> de heldere man die op de<br />

troon zat, en die mij alles toonde, schitterde door diezelfde vloer tot in de afgrond.<br />

Tussen de cirkel die naar voren reikte uit de man die op de troon zat en dat gebouw verscheen<br />

zelfs een stukje <strong>van</strong> de aarde, en het leek zelfs een beetje naar beneden te reiken, zodat het erop<br />

leek dat dit gebouw bovenop de berg was geplaatst. (cap. 14)<br />

(vertaling op basis <strong>van</strong>: CC CM 43 A, 530-561)<br />

<br />

201


202


Structuur <strong>van</strong> het visioen<br />

De uitleg bij het visioen begint pas hierna en beslaat de kapittels 15 t/m 32. De globale structuur<br />

<strong>van</strong> dit visioen is dus:<br />

1. visioen stricto sensu<br />

2. aanmaningen en aansporingen <strong>van</strong> de stem (in het bijzonder over onthouding en<br />

maagdelijkheid) (cap. 1-9)<br />

3. voortzetting <strong>van</strong> het visioen stricto sensu (cap. 9-14)<br />

4. uitleg bij het visioen (cap. 15-32)<br />

De deseksualisering <strong>van</strong> de Kerk (link tussen Scivias III,10 en III,11)<br />

De verschillende figuren die de persoon op de troon vergezellen zijn uiterst interessant. Ik kom<br />

er later nog op terug. Ik concentreer me hier (met het oog op het volgende visioen) op iets<br />

anders. Keren we nog even terug naar het begin <strong>van</strong> dit visioen: in het oosten is Christus te zien.<br />

Wat staat er? ‘Hij was zichtbaar <strong>van</strong> boven tot aan zijn navel, maar <strong>van</strong> zijn navel af naar<br />

beneden toe was zijn lichaam zo donker dat ik het niet kon zien.<br />

Wat gebeurt er in het volgende visioen, Scivias III,11? Ten eerste: men ziet er ditkeer wél<br />

Christus ‘<strong>van</strong>af de navel naar beneden toe’. Men ziet dat zijn genitaliën ver<strong>van</strong>gen zijn door een<br />

lier; in contrast hiermee ziet men een vrouw, diens bruid, Ecclesia, die eveneens beschreven<br />

wordt <strong>van</strong> de navel naar beneden toe… maar in plaats <strong>van</strong> een lier (hemelse klanken) is daar een<br />

monsterlijk hoofd te zien (dat knarsetandt). Dat hoofd, dat zich als het ware in de onderbuik <strong>van</strong><br />

de vrouw bevindt (de buik wordt hoofd; en een monsterhoofd is de buik <strong>van</strong> de vrouw geworden)<br />

maakt zich los <strong>van</strong> dat lichaam, bestormt een berg, die staat voor het goddelijke, en wordt er<strong>van</strong><br />

af geslagen. Datzelfde visioen kan men lezen als een gewelddadige ‘deseksualisering’ <strong>van</strong> de<br />

‘Kerk’. Daarna pas kan de Kerk zich verenigen met de eveneens seksloze, vergeestelijkte<br />

Christus. Het is niet toevallig dat Christus genitaliën in visioen III,10 niét te zien zijn, en dat op<br />

dezelfde plek in het hierop volgende visioen, III,11 een lier verschijnt. De tweespalt tussen<br />

‘boven’ en ‘beneden’, ‘materie’ en ‘hemel’, ‘seks’ en ‘geest’ is opgelost; de ‘vleselijke lust’<br />

(concupiscentia carnis) is weggewerkt ten voordele <strong>van</strong> het ‘hemels verlangen’ (celeste<br />

desiderium). Begeerte is ver<strong>van</strong>gen door lofzang. De lier zelf vormt een voorbode <strong>van</strong> het<br />

‘hemelse lied der sferen’, dat voortdurend weerklinkt in de hemel, maar waar de mens op aarde<br />

slechts een echo <strong>van</strong> op<strong>van</strong>gt en die bij de voleinding <strong>van</strong> de tijd de hele kosmos zal vervullen.<br />

Dan zal, voor <strong>Hildegard</strong> (en voor haar tijdgenoten die dezelfde heilsleer aanhangen) alles<br />

‘zuiver’ zijn, en als een vergeestelijkt lied klinken.<br />

Kortom, het volgende visioen, III,11 beschrijft, op een doorgedreven ‘hemelse’ manier – en<br />

tegelijk, dat zal men merken als men dat visioen leest, met een ongemene brutaliteit, waar<strong>van</strong> de<br />

Kerk het slachtoffer is (ze wordt haast letterlijk ‘geamputeerd’ <strong>van</strong> haar seksualiteit) het<br />

neerslaan <strong>van</strong> de Antichrist, en bereidt het ‘mystieke huwelijk’ <strong>van</strong> Christus en de Kerk voor.<br />

<br />

203


Nogmaals: voor men met het scalpel <strong>van</strong> de dieptepsychologie <strong>Hildegard</strong>s goedbedoelende, maar<br />

getormenteerde en ongetwijfeld schizofrene ziel onderzoekt, woorden als ambivalentie,<br />

ambiguïteit, sekse, gender, het Zelf, de Andere, Lacan, Kristeva, Deleuze, borderline, psychose,<br />

manische depressiviteit, proteïnengebrek, hysteria uteralis, sensitieve overgevoeligheid en het<br />

syndroom <strong>van</strong> de happily mingled personalities gebruikt (prima woorden en namen om met een<br />

schijn <strong>van</strong> geleerdheid te becommentariëren wat onkenbaar is), is het nuttig en eenvoudiger het<br />

volgende visioen te kaderen binnen de inzet <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong> voor de Gregoriaanse hervorming;<br />

haar visioen functioneert als een ‘voor-beeld’ <strong>van</strong> hoé de kerk moet worden voor ze alle ‘slechte’<br />

(duivelse) elementen, ja zelfs, mogelijk, de Antichrist, uit haar rangen heeft verdreven, en zo<br />

‘kuis’ en ‘hemels’ is (zoals vooropgesteld door de hervorming: d.i. zonder zich te laten<br />

bezoedelen door geld, macht en seks) dat ze waardig is zich met Christus te verenigen.<br />

De kern <strong>van</strong> de hervorming is: het doorsnijden <strong>van</strong> de banden tussen geestelijk en aards<br />

(materieel en seksueel) leven. Wie geestelijk wil zijn moet die banden doorsnijden; vermenging<br />

<strong>van</strong> beide is niet langer mogelijk. Dan pas kan een einde komen aan de invloed <strong>van</strong> het ‘kwaad’,<br />

gepersonifieerd door de Antichrist. Dit speelt dus ook mee, los <strong>van</strong> de mogelijke inbreng <strong>van</strong><br />

<strong>Hildegard</strong>s eigen persoonlijkheid.<br />

Maar het blijft een feit dat het volgende visioen een gruwelijk tafereel bevat, het soort gruwel dat<br />

men althans in de visioenen stricto sensu <strong>van</strong> het LDO niet meer zal aantreffen, maar dat dan<br />

weer, wie weet, perfect past binnen het apocalyptische genre, dat het moet hebben <strong>van</strong> angst, een<br />

dik aangezette zwart-wittekening en groteske overdrijving.<br />

Tenslotte handelt de Scivias niet over ‘zomaar’ een paar visioenen; zoals ik heb trachten aan te<br />

tonen vertelt elk <strong>van</strong> de drie visioenenboeken telkens opnieuw het verhaal <strong>van</strong> zondeval naar<br />

verlossing; en het visioenenboek in zijn geheel stelt de lezer voor een fundamentele keuze: ‘ken<br />

de wegen’ – de weg die naar het heil leidt – versus de andere weg, die naar je verdoemenis, het<br />

kwaad leidt. Wil men de verdere neergang <strong>van</strong> de mensheid stopzetten, wil men eindelijk een<br />

einde maken aan de ‘knechting’ <strong>van</strong> de wereld aan Lucifer, dan moet resoluut voor de<br />

vergeestelijking gekozen worden, in het bijzonder door de geestelijkheid. Of, nog nauwkeuriger,<br />

de weg <strong>van</strong> de Kerk en haar sacramenten (zie de visioenen uit Scivias II), en de deugden<br />

(virtutes), die uitvoerig worden beschreven in Scivias III. De ‘slechte’ weg is de weg <strong>van</strong> de<br />

duivel, de ondeugden, de hoogmoed, en de ‘begeerte <strong>van</strong> het vlees’, begrepen zowel in termen<br />

<strong>van</strong> macht, geld als seksualiteit, maar, bij <strong>Hildegard</strong>, althans in dit visioenenboek, en dat is<br />

opvallend, toch wel vooral in termen <strong>van</strong> seksualiteit.<br />

In het volgende visioen Scivias III,11 wordt het ‘kwaad’ in zijn absolute, weerzinwekkende, ja<br />

zelfs letterlijk stinkende lelijkheid geportretteerd. Een groteske uitbeelding en uitvergroting <strong>van</strong><br />

seksualiteit, als de grootste vijand voor vergeestelijking. En de lelijkheid <strong>van</strong> dat ‘kwaad’ is niet<br />

zo verrassend is, want ‘lelijkheid’, ‘afzichtelijkheid’, ‘stank’, ‘zwartheid’ zijn nu eenmaal<br />

typische kenmerken (in de visioenen) <strong>van</strong> het kwaad: herinner u de ‘afzichtelijke wolk’ uit het<br />

tweede visioenenboek, en de stank die uit het meer opstijgt.<br />

Dit ‘kwaad’, Lucifer, ditmaal als Antichrist, zal een laatste maal proberen het heilswerk te<br />

dwarsbomen – waarna het zal geketend worden, geworpen in niet-bestaan, en er enkel nog een<br />

hemelse, volmaakt spirituele, on-lichamelijke werkelijkheid bestaat. Dat is wat <strong>Hildegard</strong> in elk<br />

<br />

204


<strong>van</strong> de Sciviasboeken poogt te vertellen, telkens opnieuw – maar nergens is de eindstrijd tussen<br />

‘hemels verlangen’ en ‘vleselijke begeerte’ zo expliciet, beeldend en grotesk uitgebeeld als in het<br />

derde boek en vooral dan in het volgende visioen.<br />

SCIVIAS, Visioen III,11<br />

De tekst <strong>van</strong> het visioen stricto sensu<br />

‘Nadien keek ik naar het noorden: en zie, daar stonden vijf dieren, waar<strong>van</strong> het ene als een<br />

vurige hond was die echter niet brandde, het andere als een roskleurige (gele?) leeuw, het andere<br />

als een bleek (vaal) paard, het andere als een zwart zwijn, het andere als een grauwe wolf. En al<br />

deze dieren wendden zich naar het westen.<br />

En daar, in het westen, verscheen naast deze dieren een soort <strong>van</strong> vijftoppige heuvel, en het was<br />

zo dat een touw, dat uit de mond <strong>van</strong> elk <strong>van</strong> deze dieren vertrok, uitgestrekt was tot aan elk <strong>van</strong><br />

deze toppen. Al deze touwen waren enigszins zwart (subniger), behalve het touw die uit de muil<br />

<strong>van</strong> de wolf vertrok, want dit touw leek voor een stuk zwart en voor een stuk wit.<br />

En zie, in het oosten zag ik de jongeman die ik voordien op de hoeksteen had gezien die de<br />

verbinding vormde tussen de heldere en de stenen muur die behoorde tot het gebouw waar<strong>van</strong><br />

sprake (Visioen III,10); hij droeg een purperen tuniek. Ik zag hem opnieuw op dezelfde<br />

hoeksteen, maar nu verscheen hij mij in het bijzonder <strong>van</strong> de navel naar beneden toe, en wel zo,<br />

dat hij <strong>van</strong>af de navel tot aan de plek waar de man wordt onderscheiden (zijn genitaliën, BT)<br />

schitterde als het ochtendrood, en dat op diezelfde plek als een soort <strong>van</strong> lier met zijn snaren<br />

schuin lag; en <strong>van</strong>af die plek tot de maat <strong>van</strong> twee vingers hoger dan zijn hiel was hij duister<br />

(umbrosus: ‘schaduwrijk’, ‘zonder licht’; <strong>van</strong>daar ook: ‘onzichtbaar’), maar <strong>van</strong>af die maat<br />

boven zijn hiel tot in heel zijn voeten was hij witter dan melk.<br />

Maar ook die ene vrouwenfiguur die ik eerder al voor het altaar, d.i. voor de ogen Gods had<br />

gezien (Visioen II,6; figuur die <strong>Hildegard</strong> identificeerde als Ecclesia, BT), ook zij werd mij nu<br />

opnieuw en op dezelfde plek getoond; en wel zo, dat ik haar eveneens enkel <strong>van</strong> de navel naar<br />

beneden toe kon zien. Want <strong>van</strong>af haar navel tot de plek waar de vrouw wordt gekend (haar<br />

genitaliën, BT) had ze vele, schubbige vlekken.<br />

En op diezelfde plek zelf waar de vrouw gekend wordt, verscheen een monsterlijk, pikzwart<br />

hoofd, met ogen <strong>van</strong> vuur en de oren als de oren <strong>van</strong> een ezel en de neus en de muil zoals de<br />

neus en de muil <strong>van</strong> een leeuw, en die muil stond wijdopen en was aan het knarsetanden (magno<br />

hiatu frendens) en was zijn ijzeren, schrikwekkende tanden op een schrikwekkende manier aan<br />

het scherpen.<br />

Maar <strong>van</strong>af dat hoofd tot aan de knieën was deze vrouwenfiguur wit en rood en leek ze wel<br />

geslagen door een groot berouw; en ze was bloedkleurig <strong>van</strong> de knieën tot aan twee plekken, die<br />

in een schuine lijn de bovenkant <strong>van</strong> de hielen raakten en wit leken.<br />

<br />

205


En zie, dat monsterhoofd maakte zich met zo’n groot geraas <strong>van</strong> zijn plek los, dat deze hele<br />

vrouwengestalte in al haar leden doorheen geschud werd. En er werd als een grote, dichte massa<br />

drek met dat hoofd verenigd, waarna dat hoofd zich boven een berg verhief en de hoogte der<br />

hemelen probeerde te beklimmen.<br />

En kijk, iets wat leek op een donderslag die plots weerklonk sloeg dat hoofd met zo’n geweld<br />

terug, dat het én <strong>van</strong> de berg viel én zijn laatste adem uitblies en doodging.<br />

Waarna meteen een stinkende wolk deze berg volledig omhulde, en in die wolk werd dat hoofd<br />

met zoveel smerigheid ingewikkeld (in qua idem caput tanta sorde involutum est), dat de<br />

aanwezigen <strong>van</strong> het volk door een geweldige angst be<strong>van</strong>gen werden, terwijl deze wolk nog een<br />

tijdlang rond die berg bleef hangen.<br />

En toen het volk dat zag, was het ten prooi aan een hevige angst, en men zei tegen elkaar:<br />

‘Helaas, helaas, wat is dat toch? Wat dunkt u: wat was dat? O wee, ons ongelukkigen, wie zal<br />

ons helpen? Wie zal ons redden? We weten immers niet hoe we misleid werden. O almachtige<br />

God, heb medelijden met ons. Laten we terugkeren, laat ons snel terugkeren naar het onderricht<br />

<strong>van</strong> het e<strong>van</strong>gelie <strong>van</strong> Christus: want, ach, ach, we zijn bitter bedrogen!’ (ach, ach letterlijk in de<br />

tekst; origineel: ‘quoniam, ach, ach, amare decepti sumus’)<br />

En zie, de voeten <strong>van</strong> hoger vermelde vrouwelijke gestalte verschenen, helderwit, en hun<br />

schittering overtrof de schittering <strong>van</strong> de zon.<br />

En ik hoorde een stem uit de hemel die me zei…<br />

Tot daar het visioen stricto sensu.<br />

<br />

206


207


Weerom: over de deseksualisering <strong>van</strong> de Kerk, en <strong>van</strong> de vrouw<br />

Hier is het niet meer nodig, denk ik, omzichtig en peilend met de tekst om te gaan. Er staat wat<br />

er staat: de genitaliën <strong>van</strong> de vrouw (voorgesteld als een monsterlijk hoofd), verenigd met drek,<br />

bestormen de berg, proberen de hoge hemel te beklimmen – zoals Lucifer, in zijn hoogmoed, de<br />

hemel wou bestormen, en zoals de Antichrist dat nu opnieuw doet – en worden door een ‘soort<br />

donderslag uit de hemel’, d.i. door de hemelse, geestelijke kracht, teruggeslagen; het<br />

monsterlijke hoofd ‘blaast zijn laatste adem uit’.<br />

Wat wordt hier vernietigd? De seksualiteit <strong>van</strong> de vrouwelijke figuur. En die seksualiteit wordt<br />

bovendien geïdentificeerd met de Antichrist, want dit is hier de ultieme strijd tussen Christus en<br />

de Antichrist. Uiteraard gaat het om de Kerk; maar dan is de boodschap even duidelijk: de<br />

seksualiteit <strong>van</strong> Kerk en Christus moet opgeheven worden voor beiden verenigd worden. Het<br />

lijkt er bijna op dat de seksualiteit de Antichrist vormt; als hij dan toch een plek moet hebben<br />

binnen de Kerk, dan in het seksuele. De Antichrist zit in de Kerk, en op één welbepaalde,<br />

weerzinwekkende plek.<br />

Bij Christus gebeurt de deseskualisering op een discrete manier; misschien is er zelfs geen sprake<br />

<strong>van</strong> deseksualisering; hij was al ‘seks-loos’ toen hij op aarde kwam (<strong>van</strong>daar dat zijn genitaliën<br />

<br />

208


niet te zien zijn?), en in deze tekst wordt hij volledig hemels, d.i. voorzien <strong>van</strong> een lier ter hoogte<br />

<strong>van</strong> zijn genitaliën. Maar in tegenstelling hiermee wordt de Kerk (of de vrouw) op een<br />

gewelddadige, groteske manier gedeseksualiseerd.<br />

Nogmaals: als men dit leest <strong>van</strong>uit <strong>Hildegard</strong>s bekommernis om de Gregoriaanse hervorming is<br />

er niks aan de hand.<br />

Die hervorming draait net om het opleggen <strong>van</strong> leefregels die de storingen in de verbinding<br />

tussen hemel en aarde moeten wegwerken; één <strong>van</strong> de storende elementen, zoniet het meest<br />

storende is seksualiteit. De Kerk ‘lijdt’ aan een afwijking: haar toegeeflijkheid ten aanzien <strong>van</strong><br />

de seksualiteit <strong>van</strong> een groot deel <strong>van</strong> haar geestelijken. Vandaar dat vele geestelijken seksuele<br />

betrekkingen hebben en zelfs kinderen. De maagdelijkheid <strong>van</strong> de clerus, gepromoot door de<br />

Gregoriaanse hervorming, en die voortaan door àlle clerici moet opgevolgd worden, kan en moet<br />

daar een einde aan stellen; dan pas is de Kerk gezuiverd. Om de ultieme strijd tussen goed en<br />

kwaad uit te drukken in een groots, finaal beeld kiest <strong>Hildegard</strong> ervoor een Kerk uit te beelden –<br />

in casu de ‘vrouwelijke figuur’ - die eindelijk <strong>van</strong> datgene wat haar grote zwakte is – haar<br />

seksualiteit – ontdaan wordt. Concreet: een Kerk <strong>van</strong> wie de genitaliën zich losmaken omdat ze<br />

er niet thuishoren; het zijn letterlijk monsterlijk uitziende genitaliën; genitaliën die verdwijnen<br />

zodra de Kerk haar lichaam ‘uit berouw’ slaat, een berouw dat een onderdeel <strong>van</strong> het sacrament<br />

<strong>van</strong> de biecht vormt (en op weg helpt naar de redding en het heil); die genitaliën laten hun ware<br />

aard laten zien: ze zijn de incarnatie <strong>van</strong> het ‘kwade’; de drek, het kwade, zich voegend bij het<br />

kwade (of omgekeerd: dat monsterlijke hoofd en de drek vormen als het ware objectieve<br />

bondgenoten) bestormt de berg; drek staat voor: leugenachtigheid, hoogmoed, bedrog, valse leer,<br />

allemaal eigenschappen <strong>van</strong> de ‘grote bedrieger’, de duivel (dat valt op te maken uit <strong>Hildegard</strong>s<br />

commentaar bij dit visioen; zie infra); het monsterlijke hoofd staat met zijn typische kenmerken<br />

(dieren-oren, -ogen, -muil en -tanden) allicht voor een aantal bijkomende ondeugden, en biedt in<br />

zijn geheel alvast een hels beeld <strong>van</strong> niet alleen die hoogmoed en leugenachtigheid <strong>van</strong> de<br />

duivel, maar ook <strong>van</strong> de gehechtheid <strong>van</strong> de mens, en in het bijzonder de bedienaren <strong>van</strong> de kerk,<br />

aan de vleselijke lust; de drek verenigt zich met dat monsterlijke hoofd (ze worden tot elkaar<br />

aangetrokken, ze horen bij elkaar, ze vermengen zich met elkaar) en samen bekritiseren ze Gods<br />

wil en willen de hemel bestormen om de macht te grijpen: het einde der tijden zal hen<br />

toebehoren; zoals een commentator, zich misschien baserend op Barbara Newman, raak zegt:<br />

‘scatologie en eschatalogie raken elkaar in dit visioen’[iv]; maar God slaat dat ‘kwade’ terug; en<br />

vernietigt het. God reinigt, heelt de Kerk: ze is <strong>van</strong> haar seksualiteit verlost – ze kan zich nu<br />

eindelijk met Christus verenigen. Ze is even ‘hemels’ geworden als de ‘hemelse’ Christus. De<br />

‘concupiscentia carnalis’ heeft opgehouden te bestaan. Pas nu begint het lied der sferen.<br />

Hier gaat het om, als we ons strikt houden aan een interpretatie <strong>van</strong>uit <strong>Hildegard</strong>s ‘programma’,<br />

d.i. haar propaganda voor de Gregoriaanse hervorming: wees rein, word rein, Kerk – of God zal<br />

finaal al die onreine krachten in jou vernietigen; en die zitten vooral tussen de benen, ter hoogte<br />

<strong>van</strong> je genitaliën.<br />

En stel nu dat het om <strong>Hildegard</strong> zelf gaat (ik keer terug naar mijn ‘minimalistische’ interpretatie).<br />

Wat lees ik dan? Wat er staat. Vrouw zegt haar seksualiteit op, om zich met Christus, het<br />

geestelijke, te verenigen. Dan kan geen enkele in welluidende, kromme of holistische<br />

redeneringen verpakte interpretatie me nog redden: de zogenaamd fiere, feministische,<br />

<br />

209


zelfbewuste <strong>Hildegard</strong> doet haar eigen seksualiteit geweld aan. Seksualiteit wordt geassocieerd<br />

met drek.<br />

Ik kan me moeilijk voorstellen dat een vrouw eerst haar seksuele organen laat vernietigen op<br />

zo’n groteske manier, en ze bovendien associeert met drek, en het ‘Kwaad’ in persoon, en nadien<br />

beweert ‘trots’ te zijn op haar ‘vrouw-zijn’. Maar commentatoren doen het voor haar, voor<br />

<strong>Hildegard</strong>; ik weet niet eens of <strong>Hildegard</strong> zo’n steun gewaardeerd zou hebben; wat er staat,<br />

wordt over het hoofd gezien. Mooie rol voor de vrouw: als Kerk moet ze ont<strong>van</strong>gen en baren (zie<br />

Scivias II), op het louter geestelijke vlak, en finaal moet ze als het ware gecastreerd worden eer<br />

ze zich met haar ware, geestelijke bruidegom kan verenigen. Dat geldt voor de Kerk als geheel –<br />

en dat geldt ook voor elke man binnen de kerk, en voor elke vrouw: dat heet dan: continentie,<br />

maagdelijkheid. Maar de vrouw krijgt niet echt een mooie, roldoorbrekende rol: ze ont<strong>van</strong>gt, ze<br />

baart gelovigen; ze verliest haar seksualiteit; ze aanbidt en promoot de sacramenten, maar mag er<br />

geen enkele toedienen; ze kapittelt de mannen maar is ondergeschikt aan haar ultieme<br />

bruidegom, Christus, en aan de Vader en aan de Heilige Geest. En vooral: ze wordt gecastreerd;<br />

sommige commentatoren spreken <strong>van</strong> een ‘verkrachting’ <strong>van</strong> de Kerk, door de duivel, en menen<br />

dat zelfs terug te kunnen brengen tot een ouder motief: de Kerk wordt ‘verkracht’ door de duivel.<br />

Dat kan. Dat maakt het allemaal wat aannemelijker: de Kerk is niet zélf zo slecht; nee, ze is<br />

misleid door de duivel, en zelfs verkracht – en de sporen <strong>van</strong> die verkrachting (dat monsterlijke<br />

hoofd) worden door God vernietigd. Dat heet rechtvaardigheid, en de Kerk is er zelfs dankbaar<br />

om. God heeft de Kerk gereinigd, gered. Maar ik zie toch wel iets anders: als er al oorspronkelijk<br />

een motief <strong>van</strong> verkrachting was, is dat niet meer te lezen of te zien in dit visioen; de Kerk is<br />

door niemand verkracht: ze is gewoon zelf in de ban <strong>van</strong> het dier dat in haar buik huist; dat is al<br />

een eerste punt; ten tweede: ik zie de enige rol die is weggelegd voor de vrouw binnen het<br />

geloofssysteem dat <strong>Hildegard</strong> aanhangt gereduceerd worden tot: ofwel maagdelijke, kuise<br />

moniale; ofwel Kerk met hoofdletter, maar gedeseksualiseerd en in de feiten ondergeschikt aan<br />

haar hemelse bruidegom en Vader en geestelijke bevruchter en aan elke mannelijke geestelijke<br />

die op aarde rondloopt. Werkelijk een indrukwekkend palmares voor iemand die een zelfbewuste<br />

vrouw is.<br />

Zelfs in de zogenaamd misogyne, vrouwonvriendelijke middeleeuwse literatuur heb ik (maar ik<br />

heb wie weet het ergste over het hoofd gezien) nooit zo’n verschrikkelijke dingen gelezen over<br />

‘de’ vrouw, of ‘een’ vrouw. En net dàt lees ik dan over ‘de’ vrouw bij uitstek: de Kerk, Ecclesia.<br />

Ik kan me ook geen enkele vrouwelijke mystica herinneren die binnen de topos <strong>van</strong> de<br />

‘onwaardigheid <strong>van</strong> de vrouw’ zover is gegaan in zelfdenigratie, zelfs niet in figuurlijke of<br />

letterlijke, fysieke zelfverminking, en zeker niet zoals dat hier gebeurt: enkel en alleen<br />

toegespitst op het seksuele orgaan, de genitaliën: ‘daar waar de vrouw gekend wordt’. In dit<br />

visioenenboek delft de vrouwelijke seksualiteit het onderspit voor de mannelijke macht, en dit<br />

hoort zo, volgens <strong>Hildegard</strong>, op dit moment in haar ontwikkeling – op voorwaarde, ik herhaal<br />

het, dat ik uitga <strong>van</strong> een ‘minimalistische’ benadering, d.i. een benadering waarin ik alles bekijk<br />

<strong>van</strong>uit een reductionistische bril, die de historische context, de bedoeling <strong>van</strong> het werk<br />

verwaarloost, en waarin ik hetzij jungiaans, hetzij wankel wiebelend op dieptepsychologische<br />

krukken maar hoe dan ook gedreven door een spontaan persoonlijk medeleven voor iedere<br />

gekwetste ziel, <strong>Hildegard</strong>s persoonlijkheid peil, haar kwetsuren opzoek, koester en wens te<br />

helen. Dàn stel ik vast: <strong>Hildegard</strong> vernietigt een stuk <strong>van</strong> zichzelf, meer bepaald haar eigen<br />

lichaam, om haar droom, het ‘hemels leven’ te realiseren. Haar hemelse ambitie verteert haar<br />

<br />

210


lichaam. Haar fixatie op hemels verlangen gaat ten koste <strong>van</strong> haar seksuele identiteit. Ze<br />

slachtoffert zichzelf. En om dit aannemelijk en verdedigbaar te maken moét ze de Kerk wel laten<br />

verkrachten of castreren – anders heeft haar eigen castratie, een leven lang, geen enkele zin.<br />

Maar als we een ander interpretatieschema toepassen (dat <strong>van</strong> de historische context etc) komen<br />

we tot andere resultaten: dit is gewoon een toepassing – in de beeldende taal <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong>, en<br />

wie weet puttend uit vergeten of onbekende picturale of andere bronnen, overgoten met<br />

<strong>Hildegard</strong>s dramatische sausje, waar ze zo <strong>van</strong> hield – <strong>van</strong> het principe: red je uit deze eeuw door<br />

kuisheid; het einde der tijden staat voor de deur; Kerk, word kuis; we moeten allen<br />

vergeestelijken, maar eerst en vooral de clerus. En hoe? Door weg te blijven <strong>van</strong> de bronnen <strong>van</strong><br />

verderf: seks, geld, ambitie, vermenging geestelijke met wereldlijke rijkdom; Kortom, weerom:<br />

Gregoriaanse hervorming.<br />

En als we opnieuw lezen wat er staat – namelijk wat <strong>Hildegard</strong> zélf over dit visioen schrijft, in<br />

haar commentaar – komen we tot weer andere resultaten.<br />

<strong>Hildegard</strong>s commentaar bij het visioen<br />

Het gehele visioen is als volgt gestructureerd:<br />

1. visioen stricto sensu;<br />

2. uitleg over de 5 dieren uit het begin <strong>van</strong> het visioen (cap. 1-8);<br />

3. uitleg over de jongeling op de hoeksteen (Christus) (cap. 9-12)<br />

4. uitleg over de vrouw (Ecclesia) (cap. 13-16);<br />

5. uitleg over het einde der tijden (cap. 17-36)<br />

met daarbinnenin het verhaal <strong>van</strong> de geboorte en wonderen <strong>van</strong> de Antichrist. (cap. 25-32)<br />

6. voortzetting uitleg over de vrouw (Ecclesia) (cap. 37-41), met daarbinnenin: het verhaal <strong>van</strong><br />

de finale strijd tussen God en de Antichrist (cap. 37-40)<br />

7. epiloog/conclusie (cap. 42)<br />

In dit visioen staat de tijd centraal, meer bepaald: de opeenvolgende periodes <strong>van</strong> de<br />

heilsgeschiedenis. Dat wordt al uitgebeeld door de vijf dieren, die elk voor een tijdperk staan.<br />

(Voor wie meer wil over hun precieze betekenis: zie het boek <strong>van</strong> Etty Mulder, opgenomen in de<br />

bibliografie bij het eerste artikel.)<br />

Het visioen in zijn geheel is tegelijk een grote terugblik tot op het moment <strong>van</strong> het ontstaan <strong>van</strong><br />

de Antichrist, en tot aan het begin <strong>van</strong> de geschiedenis <strong>van</strong> de mensheid, en een vooruitblik: het<br />

beeldt immers de ultieme confrontatie uit met de Antichrist, die voorafgaat aan het Laatste<br />

Oordeel (III, 12), wat het definitieve einde inluidt <strong>van</strong> het ‘einde der tijden’, en de weg effent<br />

<br />

211


voor de finale lofprijzing <strong>van</strong> God (III,13). De lijn wordt dus doorgetrokken <strong>van</strong>uit III,10: deze<br />

twee visioenen samen handelen over de evolutie <strong>van</strong> de mensheid en God (en de anti-Goden, in<br />

zekere zin: Lucifer en de Antichrist) <strong>van</strong>af het begin tot op het einde der tijden.<br />

Het doel <strong>van</strong> deze confrontatie met de Antichrist wordt duidelijk omschreven in de eerste<br />

woorden <strong>van</strong> de ‘stem uit de hemel’, helemaal aan het begin <strong>van</strong> het commentaar. Daar heet het<br />

dat de Kerk, die behoorlijk belaagd en verzwakt werd door de ‘zoon <strong>van</strong> het verderf’ (filius<br />

perditionis), ‘in het bijzonder in haar eigen zonen’ (namelijk de clerus die de zijde <strong>van</strong> de duivel<br />

kiest), desondanks zal zegevieren. En de stem zegt: ‘Sterker en krachtiger tevoorschijn komend<br />

op het einde der tijden zal ze (de Kerk) ook mooier en helderder worden, zodat ze op die wijze<br />

nog zachter en zoeter de omhelzingen <strong>van</strong> haar geliefde tegemoet kan treden. Dit is het ook wat<br />

dit visioen, dat je ziet, op het mystieke vlak betekent.’ (cap. 1)<br />

Met andere woorden: het ultieme doel is de bruid (de Kerk) zo helder, zuiver, en sterk krijgen dat<br />

ze het aandurft, en waardig is het (mystieke) huwelijk met haar geliefde (Christus) te voltrekken.<br />

Het mystieke huwelijk tussen Christus en Kerk is het doel; dat zal zich voltrekken op het einde<br />

der tijden; en dit visioen beschrijft dan ook specifiek wat aan dat huwelijk voorafgaat en wat<br />

ervoor nodig is door te focussen op de twee voornaamste protagonisten <strong>van</strong> het verhaal: de<br />

‘jongeling’ op de muur (Christus); de ‘vrouwelijke gestalte’ die voor het altaar staat (de Kerk).<br />

Maar vooraleer het huwelijk tussen de Kerk en Christus kan plaatsvinden moet 1. een einde<br />

gemaakt worden aan de heerschappij <strong>van</strong> de vleselijke lust (die tot dan toe alle tijdperken heeft<br />

beheerst: dat wordt verzinnebeeld door de vijf dieren); 2. een antagonist uitgeschakeld worden:<br />

de Antichrist.<br />

We focussen ons eerst op de voorstelling <strong>van</strong> de twee protagonisten: Christus en de Kerk.<br />

Daarbij valt – reeds in het visioen stricto sensu – iets heel sterk op: de parallellie en de<br />

contrastwerking. De beschrijving <strong>van</strong> beiden is vrijwel identiek, soms zelfs woordelijk. De<br />

beschrijving opent met die <strong>van</strong> de ‘jongeling’, en meer bepaald wordt gezegd: nu kon ik hem<br />

zien <strong>van</strong>af zijn navel naar beneden toe; dit refereert aan het visioen uit III,10, waar dat nog niet<br />

mogelijk was. Hoe dan ook, dat is het startpunt: enkel dàt deel <strong>van</strong> het lichaam is belangrijk in<br />

dit visioen: ‘<strong>van</strong> de navel naar beneden toe’: navel, genitaliën, benen, knieën, voeten. Er is<br />

parallellie: <strong>van</strong> de jongeling en de ‘vrouw’ worden dezelfde lichaamsdelen beschreven, in<br />

dezelfde volgorde; en er is contrastwerking: bij de jongeling ziet elk deel <strong>van</strong> het lichaam er<br />

anders uit dan bij de vrouw; en er is ten slotte één deel dat nog niet zichtbaar is, ditmaal niet bij<br />

de jongeling, zoals in III,10, maar bij de vrouw: de voeten; voeten die pas zichtbaar worden op<br />

het einde <strong>van</strong> het visioen, wanneer de strijd met de Antichrist is afgelopen. Pas op het einde <strong>van</strong><br />

het visioen zijn beide figuren ‘ten voeten uit’ zichtbaar voor de visionaire.<br />

Vergelijking <strong>van</strong> beide beschrijvingen; parallellie en contrasten:<br />

Jongeling:<br />

1. Nu verscheen hij mij, zichtbaar <strong>van</strong> zijn navel naar onder toe<br />

2.a. en wel zo, dat hij <strong>van</strong> de navel tot waar de man gekend wordt schitterde als het ochtendrood<br />

<br />

212


2.b. en op diezelfde plek had hij een lier met snaren die dwars op zijn buik lag<br />

3. maar <strong>van</strong> daar af tot twee vingers etc. boven de hielen was hij donker (niet wegens onzichtbaar<br />

ditkeer, blijkens de uitleg, maar wegens ongeloof Kerk, tot de komst <strong>van</strong> Enoch en Helia in de<br />

toekomst)<br />

4. en <strong>van</strong>af die maat boven de hiel en over de hele voeten is hij witter dan melk<br />

Vrouw:<br />

1. En nu werd ook deze vrouw (die voor altaar stond etc.) aan mij getoond, en wel zo, dat ik haar<br />

enkel <strong>van</strong> de navel tot wat lager is kon zien<br />

2.a. want <strong>van</strong> de navel tot de plek waar de vrouw gekend wordt had ze vele en schubbige vlekken<br />

2.b. en op dezelfde plek waar de vrouw gekend wordt verscheen een monsterlijk, pikzwart hoofd<br />

(2.c. en <strong>van</strong> dat hoofd tot aan de knieën was ze wit én rood, geslagen door verdriet; deze<br />

precisering ontbreekt bij jongeling)<br />

3. maar <strong>van</strong> haar knieën af tot de twee zones etc, boven de hielen was ze rood (en wit zijn de<br />

zones die dwars door de benen lopen: ze duiden de plek aan die nog niet zichtbaar is en die pas<br />

zichtbaar zal worden nà de uiteenzetting over de tijd, en nà de strijd met de Antichrist):<br />

4. de benen <strong>van</strong>af de zones etc zijn al wit (zie 3); en na de confrontatie met de Antirchrist zijn de<br />

voeten schitterender dan de zon<br />

Deze parallellie is niet terug te vinden op de miniatuur, waar de vijf dieren een apart beeldvlak<br />

krijgen (veel te groot in verhouding tot hun belang), de jongeling veel te klein op de hoeksteen<br />

wordt afgebeeld en de strijd tussen de Kerk en de Antichrist heel het onderste vak beslaat. In<br />

feite spiegelen de jongeling en de vrouw elkaar: zij zijn het die elkaar moeten vinden; die aan<br />

elkaar ‘gelijk’ moeten worden; en de Antichrist is het enige, resterende storende element.<br />

Merkwaardig is bovendien dat bij de afbeelding in de miniatuur één <strong>van</strong> de oren <strong>van</strong> het<br />

monsterlijke hoofd net zo is geplaatst dat het, als je de vrouw <strong>van</strong>op een afstand bekijkt, op een<br />

mannelijk lid lijkt: een freudiaan heeft me daarop gewezen en er een indringende, vergezochte<br />

studie over geschreven. Dezelfde auteur berispt de miniaturiste om de volgende reden: de<br />

‘jongeling’ heeft geen cithara dwars door zijn genitaliën, maar een maquette <strong>van</strong> het Hemels<br />

Jeruzalem. Bovendien is er een incongruentie in de manier waarop <strong>Hildegard</strong> haar verhaal<br />

schrijft: ze vertelt dat de voeten <strong>van</strong> de jongeling schitteren als de dageraad omdat, wanneer de<br />

‘zoon <strong>van</strong> het verderf overwonnen is’, de waarheid <strong>van</strong> de katholieke leer openlijk gekend zal<br />

kunnen worden, niet langer bedekt door de valsheid <strong>van</strong> de ‘zoon <strong>van</strong> de onrechtvaardigheid’.<br />

Dat schrijft ze bij de uitleg over de ‘jongeling’; terwijl ze bij de vrouwenfiguur wacht om haar<br />

witte voeten te beschrijven tot ze eerst de strijd met de Antichrist heeft beschreven. In beide<br />

gevallen nochtans (jongeling en vrouw) moet eerst deze strijd geleverd worden eer hun lichamen<br />

volledig zichtbaar zijn: toch kiest <strong>Hildegard</strong> ervoor de focus te verleggen naar de vrouw, de<br />

Kerk, en in het bijzonder stil te staan bij haar bijdrage aan deze eindstrijd met de Antichrist.<br />

<br />

213


Maar het einddoel blijft: Christus en Kerk verenigen; ze samen portretteren. De bruid zal<br />

eindelijk verenigd worden met haar bruidegom. Het huwelijk is eigenlijk al langer voltrokken<br />

(het vindt plaats bij de kruisdood, zodra de Kerk het bloed over zich krijgt uitgestort, samen met<br />

de taak het sacrament <strong>van</strong> de eucharistie in ere te houden); maar de echte vereniging tussen bruid<br />

en bruidegom is nog niet gebeurd, of althans niet zoals het hoort: de echte omhelzing tussen<br />

Christus en Kerk, die allebei even zuiver en zichtbaar zijn, als gelijkwaardige partners, gebeurt<br />

na het einde der tijden. Christus is zuiver en zichtbaar omdat zijn leer volledig gekend en<br />

aanvaard is; de Kerk is zuiver en zichtbaar omdat ze komaf heeft gemaakt met de Antichrisst,<br />

meer bepaald met het stukje vleselijke lust dat haar hemelse verlangen in de weg zit. Hiermee<br />

levert <strong>Hildegard</strong> ons een bijzondere, vrij inventieve invulling <strong>van</strong> de sjablonen <strong>van</strong> de<br />

bruidsmystiek <strong>van</strong> het ecclesiale type dat het huwelijk <strong>van</strong> Christus en Kerk beschrijft: deze<br />

mystiek wordt hier verbonden met het beeld <strong>van</strong> de opbouw <strong>van</strong> het Hemels Jeruzalem, met de<br />

intensifiëring en uitzuivering <strong>van</strong> de liefde <strong>van</strong> de Kerk voor Christus, en met het wegwerken<br />

<strong>van</strong> alle elementen die nog verwijzen naar lichamelijke, vleselijke lust. ‘De stem die spreekt uit<br />

de hemel’ legt overduidelijk, in het allereerste kapittel <strong>van</strong> het visioen, die band tussen de<br />

bruidsmystiek en de oppositie tussen hemelse liefde (Christus en Kerk) en vleselijke liefde<br />

(mensen, Antichrist etc). Enkel hemels verlangen, uitgedrukt in hemelse liefde, mag nog<br />

zegevieren: dat vormt het doel en eindpunt <strong>van</strong> dit visioen. En de strijd tegen de Antichrist is<br />

slechts een fase die daartoe leidt.<br />

Een ander belangrijk punt in dit visioen is het volgende: weerom staat hemels verlangen<br />

tegenover vleselijke lust. En vooral de vleselijke lust staat in de kijker, zij het via een keten <strong>van</strong><br />

associaties. De vijf beesten worden meteen geassocieerd met vleselijke lust én met de vijf<br />

verschillende (wereldlijke) tijdperken, die zich, elk <strong>van</strong> hen, aan die lusten hebben bezondigd.<br />

De associatie: vleselijke lusten, zonde, woestheid en dierlijkheid is belangrijk. Want het is net<br />

zo’n dierenkop die we ter hoogte <strong>van</strong> de genitaliën <strong>van</strong> de Kerk zullen aantreffen. Bovendien<br />

treedt, na het neerslaan <strong>van</strong> de Antichrist, een nieuwe tijd in die net <strong>van</strong> deze vleselijke lust<br />

bevrijd is en enkel vervuld is <strong>van</strong> hemels verlangen. Bij de beschrijving <strong>van</strong> de dieren wordt<br />

onder andere naar het verhaal <strong>van</strong> het zwijn verwezen dat zich ‘graag wentelt in het ‘vuil <strong>van</strong><br />

smerigheid’ (cap. 5); het is diezelfde ‘smerigheid’ – maar dan begrepen als: leugen, bedrog,<br />

vervalsing (zich als de Zoon <strong>van</strong> God voordoen) – die de Antichrist zal aangewreven worden in<br />

de lange uiteenzetting over diens geboorte en wonderdaden (cap. 25-32); en de dierenkop <strong>van</strong> de<br />

vrouw is pikzwart, net zoals het zwarte zwijn. Alle associatieve lijnen convergeren dus in deze<br />

constatatie: dierlijkheid, vleselijkheid, leugen, bedrog, valsheid, duisternis, vraatzucht,<br />

woestheid, duivelsheid, ze staan allemaal op één lijn, of zijn althans intiem met elkaar<br />

verbonden. Alle menselijke tijden zijn er<strong>van</strong> doordrongen, en helaas ook de Kerk. Vandaar ook<br />

de beschrijving <strong>van</strong> de Antichrist als een dierenkop, ter hoogte <strong>van</strong> de genitaliën (zetel <strong>van</strong> de<br />

lusten), een dierenkop die vraatzuchtig, woest en pikzwart is; en daarom wellicht ook dat er<br />

letterlijk drek wordt vermengd met dit hoofd: de Antichrist is de incarnatie zelf <strong>van</strong> smerigheid;<br />

smerigheid trekt smerigheid aan; de duivel is ‘in zijn element’ wanneer hij, als monsterlijke kop<br />

ter hoogte <strong>van</strong> de navel <strong>van</strong> de vrouw, samen met drek, ten strijde trekt tegen de hemel, tegen<br />

een bergtop – de bergtop (of althans een berg <strong>van</strong> steen) die in de eerste visioenen <strong>van</strong> de Scivias<br />

I de almacht <strong>van</strong> God voorstelde, die op zijn beurt helder, wit, zuiver is.<br />

Wanneer <strong>Hildegard</strong> zelf – op het bewuste niveau – de kenmerken <strong>van</strong> dit monsterlijke hoofd<br />

uitlegt, zegt ze dat het pikzwart is omdat de ‘zoon <strong>van</strong> het verderf’ zal komen met zijn<br />

<br />

214


‘gebruikelijke verleiderskunsten’ en begeleid door ‘monsterlijke verdorvenheden’ en ‘pikzwarte<br />

onrechtvaardigheden’; dat de ogen vuur schieten en de oren ezelsoren zijn en de muil en de<br />

neusgaten die <strong>van</strong> een leeuw omdat diezelfde ‘zoon’ ‘woeste daden <strong>van</strong> een nietswaardig vuur’<br />

stelt en ‘verderfelijke klanken uitstoot’ (zoals een ezel wellicht) zodat de mensen God ontkennen<br />

(of: verwaarlozen, of: diens onderrichtingen niet opvolgen) en ‘zodat ze een vieze stank<br />

inademen en als allerwreedste roofdieren’ (zoals leeuwen dus) ‘het kerkelijk instituut<br />

verscheuren’. Dat die monsterlijke muil met een wijd gapend tandenknarst (magno hiato<br />

frendens) en als het ware zijn vreselijke, ijzeren tanden scherpt, betekent dan weer, volgens<br />

<strong>Hildegard</strong>, dat dezelfde ‘zoon <strong>van</strong> het verderf met een wijdopengesperde en vraatzuchtige muil<br />

de kracht <strong>van</strong> de ondeugden en de razernij <strong>van</strong> de vraatzucht doorgeeft aan hen die hem<br />

beamen’. (cap. 14)<br />

Bij de beschrijving <strong>van</strong> de Antichrist, <strong>van</strong>af cap. 25, treffen we een tweede, bijzonder<br />

eigenaardig parallellisme aan: men beschrijft er als het ware ‘de kindsheid en yeesten’ <strong>van</strong> de<br />

Antichrist; het lijkt bijna alsof we een oude gnostische mythe lezen over ‘de boze’; en wat<br />

daarbij opvalt is de perfecte parallellie met het bekende wonderlijke verhaal <strong>van</strong> de geboorte,<br />

jeugd en wonderdaden <strong>van</strong> Christus.<br />

Parallellen en verschillen (ik duid zelf aan wat herinnert aan de feiten en wonderdaden <strong>van</strong><br />

Christus; die worden door <strong>Hildegard</strong> niet expliciet vermeld):<br />

Antichrist:<br />

1. is geboren uit een moeder die, door de duivel verleid, zich met enkele mannen afgeeft, maar<br />

zich vooral oefent in de kunst <strong>van</strong> het heilig lijken; ‘zo, in de brandende hartstocht <strong>van</strong> hoererij<br />

heeft ze deze zoon <strong>van</strong> het verderf ont<strong>van</strong>gen’ (cap. 26); maar Lucifer, die hier heel gelukkig<br />

mee is, heeft de vrucht in de buik <strong>van</strong> die moeder volledig bezeten en met zijn kunsten zijn adem<br />

toegeblazen, ‘zodat deze verderver uit de buik <strong>van</strong> zijn moeder kwam volledig vervuld <strong>van</strong> de<br />

duivelse geest’ (ibidem); daarna wordt rondgestrooid dat deze vrouw geen man had en niet weet<br />

wie de vader is; het volk denkt dat deze vrouw (de ‘moeder <strong>van</strong> de verderver’) heilig is (dit alles<br />

in kapittel 25);<br />

het gaat hier dus om een ‘zoon’, geboren uit een ‘maagdelijke’ moeder (althans in schijn), en die<br />

als foetus al werd begenadigd door de geest <strong>van</strong> de duivel; hij is de ‘zoon des verderf’, waar<br />

<strong>Hildegard</strong> het steeds over heeft;<br />

dit in oppositie tot Christus, geboren, eveneens, uit een vrouw die op wonderlijke wijze ont<strong>van</strong>gt<br />

en baart, want ze is bevrucht door de Heilige Geest, een vrouw die bovendien echt heilig is, en<br />

niet slechts in schijn; hij is ook een zoon: de ‘Zoon <strong>van</strong> God’, zoals Christus steeds in de Scivias<br />

wordt genoemd;<br />

2. kan al heel vlug alle doctrines <strong>van</strong> God weerleggen, en probeert zelfs zich boven de wolken te<br />

verheffen: is gewiekst en bedrieglijk in exegese (cap. 26);<br />

net zo was Jezus dat bij zijn bezoek aan de Tempel: een vroegrijpe, te duchten leraar, die de<br />

geleerden met verstomming slaat;<br />

<br />

215


3. kan wonderdaden verrichten: tegen de natuur (bergen verzetten, waterlopen droogleggen,<br />

wouden doen uitdrogen en weer tot bloei brengen etc.); tegenover mensen: kan zieken gezond<br />

maken en gezonden ziekte brengen, duivels uitdrijven en doden tot leven wekken; en hij slaagt<br />

erin diegenen die hem niet geloven ziek te maken en weer te genezen, zodat ze nog harder in<br />

hem geloven (cap. 27);<br />

parallellen met Jezus zijn evident: ook hij kan ziekten genezen, duivels uitdrijven, doden tot<br />

leven wekken;<br />

4. slaagt erin een schare volgelingen te krijgen (cap. 29)<br />

idem Jezus;<br />

5. hij doet alsof hij uit de dood verrijst door zijn volgelingen de opdracht te geven hem met het<br />

zwaard om te brengen; maar hij is niet werkelijk dood; hij doet alsof, en ‘simuleert dat hij als het<br />

ware tot leven komt, opstaand uit de slaap <strong>van</strong> de dood’ (cap. 32)<br />

idem dood en verrijzenis Christus.<br />

Twee opmerkingen hierbij: zo’n mythes (over de ‘tegenstander <strong>van</strong> het goede’) kennen we ook<br />

uit de eerste eeuwen <strong>van</strong> het christendom, in het bijzonder binnen de gnostiek (die soms<br />

christelijk is, vaak niet); men vertelt over de wedervaren <strong>van</strong> de moeder, de omstandigheden <strong>van</strong><br />

de geboorte, de opvoeding etc. <strong>van</strong> zo’n held of anti-held; vele apocriefe e<strong>van</strong>gelies behandelen<br />

net dezelfde thema’s: wonderdaden moeten de echtheid <strong>van</strong> Jezus, of <strong>van</strong> de apostelen etc.<br />

bewijzen, en men treft er trouwens vaak echte ‘wedstrijden’ in magie aan tussen bijvoorbeeld<br />

een apostel en een magiër; apocriefe verhalen over de hele familie <strong>van</strong> Jezus (veel uitgebreider<br />

dan we ons kunnen voorstellen, de zogenaamde ‘maagschap’ <strong>van</strong> Maria bijvoorbeeld) bleven<br />

voortleven in Europa tot ver in de zestiende, zeventiende eeuw (getuige vele afbeeldingen die<br />

hierover handelen: panelen, doeken); met andere woorden: het is niet zo verwonderlijk dat hier<br />

een compleet verhaal opduikt over Christus’ tegenstander; wonderlijk is wél dat de tegenstander<br />

<strong>van</strong> Christus als het ware diens alter-ego is: het is misschien de eerste psychologische thriller uit<br />

de westerse geschiedenis. Christus heeft een dubbelganger, die even wijs en heilig lijkt, maar in<br />

wezen verdorven is en Christus zélf bekampt. Ze lijken op elkaar als twee druppels water,<br />

hebben eenzelfde voorgeschiedenis, verrichten dezelfde daden. En toch is de ene goed, de andere<br />

slecht. Wie? Maar misschien is de echte auteur <strong>van</strong> deze religieuze thriller iemand anders: in de<br />

CCMM wordt vaak verwezen naar het boek <strong>van</strong> Adso, ‘(Epistola Adsonis ad Gerbergam<br />

reginam) De ortu et tempore Antichristi’[v]. Ik weet niet of het hier parafraseringen of<br />

woordelijke citaten betreft; maar het lijkt heel waarschijnlijk dat <strong>Hildegard</strong> een groot stuk <strong>van</strong><br />

haar inspiratie over het ‘leven’ <strong>van</strong> de antichrist bij Adso heeft gehaald.<br />

Tweede opmerking: we raken hier weer een moeilijk punt <strong>van</strong> de ‘theodicee’. Kan God onrecht<br />

toelaten? Kan hij toelaten dat de Antichrist geboren wordt etc? In de tekst wordt verschillende<br />

keren uitdrukkelijk gezegd: ik (het is God die spreekt) liet dit toe (vooral cap. 25-27: ‘iusto<br />

iudicio meo permitto etc., maar ook verder nog, tot in cap. 36: ‘in permissione voluntatis meae’.)<br />

Dus: het goede liet het kwade toe; het kwaad is niet machtig genoeg om zonder instemming <strong>van</strong><br />

<br />

216


het goede (God) tot bloei te komen; want God staat aan het begin, en aan het eind, en het kwaad<br />

in het midden (blijft natuurlijk de vraag: waartoe, waarom dan dat kwaad?).<br />

Bij het lezen trouwens <strong>van</strong> deze vele opmerkingen: ‘en God liet dit toe’, heb ik de indruk Volmar<br />

te horen, die <strong>Hildegard</strong> influistert: dit mag je niet schrijven – dit is theologisch niet correct.<br />

Schrijf er overal bij: God wist het, en God liet het toe; anders kan men jou er nog <strong>van</strong> betichten<br />

kataarse te zijn en de leer <strong>van</strong> de ‘twee principes’ aan te hangen, volgens dewelke God en Duivel<br />

twee verschillende, even machtige en krachtige entiteiten zijn die voortdurend in strijd met<br />

elkaar zijn. <strong>Hildegard</strong>, anti-kathaarse in merg en benen, beefde; en schreef overal: ‘omdat God<br />

dit toeliet’.<br />

Men kan zich, denk ik, moeilijk voorstellen wat een ontzetting zo’n tekst moet teweeggebracht<br />

hebben. De Antichrist lijkt op Christus; hij is (bijna) net zo geboren (zo lijkt het toch); hij<br />

verricht dezelfde wonderdaden; is geboren uit een soortgelijke moeder; is net zo verrezen. Wie is<br />

dan de ‘juiste’ Christus? Wonderlijke geboorte, kennis <strong>van</strong> de leer, magische daden en zelfs dood<br />

en verrijzenis zijn geen criteria meer; beide Christussen kunnen hun geloofsbrieven voorleggen<br />

op elk <strong>van</strong> deze domeinen: ze mogen alletwee aanspraak maken op de titel ‘Christus’. Wie kan<br />

getuigen over wat waar is? Over wie de ware is? Volgens <strong>Hildegard</strong> zijn dat: Enoch en Elija<br />

(cap. 33-36); zij zullen op het einde der tijden de ‘juiste’ Christus aanwijzen, en de andere<br />

ontmaskeren.<br />

De ‘strijd’ zelf wordt eigenlijk niet beschreven: hij komt enkel aan bod, in filigraan, bij de<br />

uitlegging <strong>van</strong> de regels die gewijd zijn aan het feit dat het monsterlijke hoofd zich losrukt, zich<br />

met drek vermengt en de berg probeert te beklimmen – en teruggeslagen wordt. De strijd zit met<br />

andere woorden al in het visioen stricto sensu en hoeft nog amper verder toegelicht te worden in<br />

het commentaar. Belangrijker is het te weten: 1. dat die strijd dra zal plaatsvinden (dat blijkt uit<br />

<strong>Hildegard</strong>s opmerkingen als zou de ‘zevende’ dag zijn aangebroken; <strong>van</strong>daar het belang <strong>van</strong><br />

‘tijd’ in dit visioen en in II,10, dat er het eerste luik <strong>van</strong> vormt); 2. dat pas na die strijd eindelijk<br />

het rijk <strong>van</strong> de vleselijke lusten voorbij zal zijn, 3. dat dan pas de Kerk, gesterkt door de strijd,<br />

volledig zuiver, en hemels, haar goddelijke bruid tegemoet zal kunnen treden; 4. dat de<br />

Antichrist zich voor Christus laat doorgaan (de Antichrist is een meester in mimicry), maar de<br />

mens bedriegt en definitief uitgeschakeld zal worden op het einde der tijden.<br />

Eindresultaat en doel: Christus en de Kerk zijn verenigd; zijn leer is bekend en overal aanvaard<br />

en de Kerk is bevrijd <strong>van</strong> de infectie in haar lijf en leden, veroorzaakt door de gehechtheid aan de<br />

materie, aan ‘het vlees’. Nu pas beleven ze hun geestelijke bruiloft, in afwachting <strong>van</strong> de<br />

definitieve vergeestelijking <strong>van</strong> de wereld.<br />

Volgen nog twee visioenen: eentje dat handelt over het Laatste Oordeel, en ten slotte het laatste<br />

visioen <strong>van</strong> de Scivias, eindigend op de prachtige woorden: ‘En er was geen nacht meer; en het<br />

werd dag. En alles was voorbij.’<br />

<br />

217


Envoi en afscheid<br />

Tot hier de vertalingen <strong>van</strong> de Scivias. De vertalingen <strong>van</strong> het Liber Divinorum Operum staan in<br />

een apart artikel. Hartelijke, kosmische groet.<br />

[i] Tegen-schepping begrepen als ‘parallelle’ schepping. Zie ook mijn commentaar bij Scivias<br />

III,11, in het bijzonder omtrent de antichrist; de antichrist is de tegenpool <strong>van</strong> Christus, wordt op<br />

eenzelfde, schijnbaar wonderlijke wijze geboren, verricht hetzelfde soort wonderen, heeft een<br />

soortgelijke verrijzenis als Christus. Het kwade spiegelt zich aan het goede. Zonder het goede<br />

zou er geen kwaad kunnen bestaan. En, zoals uitdrukkelijk in Scivias III,11 wordt voorgehouden:<br />

dat kwade komt er met uitdrukkelijke instemming <strong>van</strong> het goede (God). Hierin zit dan een ander<br />

antwoord vervat op het ‘unde malum’: <strong>van</strong>waar het kwade? Antwoord: omdat het in opstand<br />

komt tegen het goede, er zich aan spiegelt, de prerogatieven <strong>van</strong> het goede wil overnemen (het<br />

wil de hemel bezetten, bestormen, wat leidt tot ‘hoogmoed’); tweede antwoord (dat vaak<br />

samengaat met het eerste): omdat het past in een breder heilsplan, op langere termijn, <strong>van</strong> het<br />

goede: het màg er zijn – het moet er zijn. Nieuwe vraag: waarom moet het er dan wel zijn?<br />

Wordt het goede beter doordat het eerst bestreden werd door het kwade? Gelooft een mens beter<br />

omdat hij eerst verkeerd geloofde? Moet de mens eerst verleid en mogelijk bestraft worden – en<br />

dus mogelijk voor altijd uitgesloten worden <strong>van</strong> het goede – om het goede te vinden? Dat zijn<br />

dan weer andere vragen, waar weer andere antwoorden op bestaan, maar die bij <strong>Hildegard</strong> niet<br />

voorkomen. Hooguit zitten ze verondersteld in wat ze vertelt (en wat moderne generaties blijven<br />

herhalen): de mensheid is in de leer; generaties na generaties vinden we de waarheid, dolen er<strong>van</strong><br />

weg, vinden ze terug, of worden er door eigen schuld <strong>van</strong> uitgesloten; en in deze moderne tijd,<br />

waarin ego belangrijker is dan ‘mensheid’, heet dat het onze ziel, hetzij enkel in dit leven, hetzij<br />

in opeenvolgende levens, eveneens schoolloopt in het goede, en vaak omwegen maakt via het<br />

kwade. Dus: tijd speelt mee; dat komt nog aan bod in Scivias III,11; en dit soort vragen (waarom<br />

laat het goede het kwade toe en vooral: wat is hoegenaamd de zin er<strong>van</strong>?) zullen de protestanten,<br />

eeuwen later, nog nauwkeuriger proberen te beantwoorden. En vaak kunnen ze besluiten: het<br />

heeft geen zin, of: het is net zo, en verder weten we niets. Mooie waaier <strong>van</strong> antwoorden op<br />

onoplosbare vragen. <strong>Hildegard</strong> gaat zover niet. Zij interesseert zich enkel aan: het goede was er –<br />

het kwade kwam op (met instemming <strong>van</strong> het goede) – het kwade leek op het goede – het kwade<br />

zal een finale strijd aangaan met het goede – en het goede zal triomferen. Einde verhaal. In feite<br />

een gnostisch verhaal: alles was goed – het werd slecht – het wordt weer goed. En het kwaad<br />

(lijden, pijn, dood, het zwerven in een wereld <strong>van</strong> stof en vlees en pijn) zal eindelijk en voor<br />

allen voorbij zijn, want we zullen enkel nog in een geestelijke gedaante leven. Van goed naar<br />

goed (of beter), via de omweg <strong>van</strong> het kwaad. Dat is het al bij al eenvoudige, lineaire schema dat<br />

<strong>Hildegard</strong> voor ogen heeft. En dat enkel interessant wordt doordat er met schaduwen wordt<br />

gewerkt; elke lichtgloed kent zijn duister alter-ego; elk vuur verlost en vernietigt; het blije stuk<br />

speelt zich af in een tragisch decor: regen klettert tegen de ruiten, stormen razen over de zee,<br />

vlak in de buurt <strong>van</strong> het theater: er is een voortdurend kosmisch drama aan de gang, een<br />

beangstigend drama: uit het goede komt het kwade voort, en dat kwade lijkt op het goede. Je<br />

kunt niet naar de werkelijkheid kijken zonder angst. Je leeft dag in dag uit in een perfecte<br />

mengeling <strong>van</strong> vertrouwen en paranoia: alles komt goed, maar voor het zover is, is het bang<br />

<br />

218


afwachten. Je moet een gezond wantrouwen behouden in alles wat goed lijkt te zijn maar<br />

misschien net het omgekeerde is. Het is een voortdurend aarzelen tussen jubel en<br />

neerslachtigheid: de triomf <strong>van</strong> het goede staat voor de deur, maar net ervoor (nu, straks, binnen<br />

enkele ogenblikken, een jaar, twee jaar etc.) zal het kwade alles infecteren zodat de wereld er<strong>van</strong><br />

doordrongen is zoals een spons – en weinigen zullen in staat zijn (behalve ikzelf en enkele<br />

getrouwen die mijn boeken lezen) te beseffen hoe de wereld in handen is <strong>van</strong> de duivel <strong>van</strong> de<br />

misleiding. Iedereen zal hem geloven, ik (wij) niet. De overwinning volgt; dan komt een einde<br />

aan de eeuwenlange misleiding door de ‘vijand’ (het kwade); ja, hij zal verslagen worden, maar<br />

eerst volgt nog een verschrikkelijke veldslag; ik hoop, en ik vrees. Het goede zàl triomferen, op<br />

eigen kracht, en toch heeft het onze hulp nodig. Geloof erin, of het gaat tenonder (wat niet kan,<br />

aangezien het hoe dan ook zal triomferen). Vertrouw, geloof, strijd, twijfel, aarzel, predik, zaai<br />

paniek, geef houvast, wijs de weg naar het goede, het geluk, de eeuwigheid, de vergeestelijking,<br />

beschimp, belaster, vernietig het kwade, loof, prijs, bezing, aanbid, bemin het goede en beef<br />

vooral en laat anderen met je mee beven want hoewel alles uiteindelijk tot het goede zal leiden<br />

(daar is geen enkele twijfel over) lijkt het er nu toch even op dat het net omgekeerd zal zijn; dus<br />

moet je nu meehelpen voor het goede; of wil je verdwijnen in het kwade, in de muil <strong>van</strong> de dood,<br />

de vernietiging? Als je niet meewerkt, ben jijzelf de handlanger <strong>van</strong> het kwade, wat een schande<br />

is. Het bewijst dat je ook mijn vernietiging wil en dus een moordenaar bent. Wil je dat? Nee, je<br />

kunt enkel voor het goede kiezen. Weet dat het goede enkel zal kunnen overwinnen als ik, als jij,<br />

als wij samen de strijd aanbinden tegen het kwade. Het kwade is dood, pijn, verderf. Strijd mee<br />

tegen het kwade. Trek een harnas <strong>van</strong> licht en vuur aan, en vecht tegen de nietswaardige prins<br />

<strong>van</strong> duisternis, stank en bedrog. Laat eeuwigheid binnen, laat ons eindelijk voor altijd<br />

voortbestaan. Laat ons niet weghappen door de dood. Verlaat anders onze gelederen, en sluit je<br />

bij hem aan, want je bent net zoals hij en zult vernietigd worden zoals hij. Voor altijd dood, voor<br />

altijd duister. Aan jou de keuze. (Dat is <strong>Hildegard</strong>s boodschap. Boodschap die mutatis mutandis<br />

op elke vorm <strong>van</strong> bestrijding <strong>van</strong> elke vorm <strong>van</strong> kwaad toepasselijk is. Ongeacht of dit kwaad<br />

echt bestaat of vermeend is. Enige wat nodig is: iets ‘goeds’; iets anders, dat op dat ‘goede’ lijkt,<br />

maar het niet is; the good guy – the bad guy dus; strijd tussen de twee; happy end maar voor die<br />

happy end een adembenemende, angstaanjagende confrontatie en in de aanloop tot die<br />

confrontatie de verzekering dat de bad guy – hoewel hij heel sympathiek is – een rotkerel en een<br />

geslepen bedrieger en tja, de duivel in persoon is. Om dat duidelijk te maken mag men een lange<br />

aanloop nemen: de hele expositie <strong>van</strong> de film; of zelfs verder, tot ver over het midden <strong>van</strong> de<br />

film. De hele tijd lang volgen we twee levens: dat <strong>van</strong> de goeie; dat <strong>van</strong> de slechte; ze lijken als<br />

twee druppels op elkaar; maar beetje bij beetje wordt duidelijk: de kwaaie kerel is nog zo kwaad<br />

niet, de sympathieke kerel is een leugenaar. De goeie is (verrassing!) de slechterik, de bad guy.<br />

Zijn maskers vallen af; hij is een manipulator, een leugenaar. Hij beweert a, hij doet b. Hij legt<br />

ons in de luren. En bovendien – dat is het ergste – heeft hij maar één doel voor ogen: onze<br />

ondergang, ons ongeluk, onze dood, ja zelfs de ondergang <strong>van</strong> de wereld. Mijn God! Hoe is dit<br />

mogelijk? Zo’n sympathieke vent, en zo’n schurk? Wie wenst hem niet dood? De goede kerel<br />

(die eerst zo streng en antipathiek leek). O, en niet alleen hij, nee, ook u, ik, alle toeschouwers.<br />

Dood aan de bad guy! Zo gebeurt. Mooie film, happy end, en we hebben het goede laten<br />

zegevieren, verlaten blij de zaal. Laat het einde <strong>van</strong> de wereld maar komen, we weten wie onze<br />

vijand is, voor wie we zullen sneuvelen. We zullen voor hem sterven, en dan pas leven.)<br />

[ii] zie vooral: Caroline Walker Bynum, Holy Feast and Holy Fast: The Religious Significance<br />

of Food to Medieval Women (Berkeley and Los Angeles: University of California Press, 1987),<br />

<br />

219


en: Jesus as Mother: Studies in the Spirituality of the High Middle Ages (Berkeley and Los<br />

Angeles: University of California Press, 1982); voor een korte bespreking <strong>van</strong> Bynums<br />

opvattingen, zie: Boris <strong>Todoroff</strong>, Kruispunt, Brugge, jrg. 38, nr 173, december 1997, blz. 113-<br />

126<br />

[iii] Monat vertaalt (p. 365): ‘un immense amas d’excréments de crapauds débordant de son<br />

ventre’.<br />

[iv] . Scatology and eschatology merge as the Antichrist, self-exalted on a mountain of<br />

excrement, is struck down by a thunderbolt from on high. (anoniem ;<br />

bron :http://www.oxfordgirlschoir.co.uk/hildegard/scivias3synopsis.html)<br />

[v] Adso Deruensis (of Dervuensis), gestorven 922.<br />

Laatst aangepast op 02 april 2012<br />

<br />

220


<strong>Hildegard</strong> <strong>van</strong> <strong>Bingen</strong>. De teksten <strong>van</strong> haar visioenenboeken<br />

3. Het Liber Divinorum Operum<br />

© Boris <strong>Todoroff</strong><br />

dinsdag, 06 december 2011 11:47 - Laatst aangepast dinsdag, 06 december 2011 11:54<br />

Dit is het derde deel <strong>van</strong> het artikel over de visioenenboeken <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong> <strong>van</strong> <strong>Bingen</strong>. Hierin<br />

komt uitsluitend het Liber Divinorum Operum aan bod. De bibliografie voor de visioenen en de<br />

algemene inleiding tot de visioenen <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong> <strong>van</strong> <strong>Bingen</strong> kan men vinden in het eerste<br />

artikel over de Scivias.<br />

Dit is een voorlopige versie; ze zal verder worden uitgewerkt zodra de vertaling <strong>van</strong> de Scivias<br />

rond is.<br />

Het Liber Divinorum Operum: structuur en tekst<br />

Structuur<br />

1ste visioenenboek (vier visioenen: I,1 - I,4)<br />

1ste visioen (I,1): Vader, Heilige Geest (Caritas), Zoon<br />

2de visioen (I,2): Zoon (als mens, als ‘anthropos’?, als microkosmos) binnen de<br />

macrokosmos<br />

(beeld <strong>van</strong> het RAD als structurerend principe in visioen 2)<br />

visioenen 2, 3 en 4 (I, 2; I, 3 en I,4) beschrijven, op uiteenlopende wijzen, de complementariteit<br />

<strong>van</strong> kosmos en mens<br />

2de visioenenboek (één visioen, het vijfde: II,1)<br />

Dit grootse visioen beantwoordt de vraag: waarom is er dualisme/tweestrijd tussen goed en<br />

kwaad?<br />

Geometrische figuur ontbreekt, maar er is wel een ellipsvormige plattegrond waarbinnen alles<br />

zich afspeelt.<br />

5de visioen (II,1):<br />

NT- openbaring (Joh I) vormde het einde <strong>van</strong> het vorige, 4de visioen<br />

OT- openbaring (Gen.) vormt het einde <strong>van</strong> het 5de visioen<br />

Het visioen beschrijft en bestrijkt alle windstreken<br />

en handelt, haast simultaan, over:<br />

Lucifer - Adam – Christus<br />

De mens - val Satan - herstel <strong>van</strong> de mens<br />

De twee-poligheid <strong>van</strong> licht/donker<br />

<br />

221


3de visioenenboek (visioenen 6 tot 10: III,1-5)<br />

Hier fungeert de geometrische figuur <strong>van</strong> het VIERKANT (dat de ‘ideale’ verhouding<br />

God/wereld/mens voorstelt, zoals uitgedrukt in de ‘Civitas Dei’) als structurerend principe.<br />

6de visioen (III,1): civitas Dei; Oosten; engel/spiegel/berg<br />

7de visioen (III,2): civitas Dei; Zuiden; (menselijke) geschiedenis<br />

8ste visioen (III,3): civitas Dei; Zuiden; Liefde, Nederigheid, Vrede<br />

9de visioen (III,4): civitas Dei; Westen en Noorden<br />

verder over het Noorden:<br />

Noorden: Liefde-Wijsheid<br />

Noordoosten: Goddelijke Almacht<br />

In het tiende visioen worden de geometrische figuren RAD EN VIERKANT (STAD) verenigd:<br />

10de visioen (III,5): heils- en wereldlijke geschiedenis, namelijk: Civitas Dei én circulus;<br />

Liefde-Wijsheid.<br />

Het visioenenboek in zijn geheel vertelt weerom hetzelfde ‘verhaal’ (kosmisch: val <strong>van</strong><br />

Adam/Lucifer, opstanding <strong>van</strong> de mens dankzij Christus) maar met andere accenten dan in de<br />

Scivias. Het volgende wordt beklemtoond:<br />

De zelf-verantwoordelijkheid <strong>van</strong> de mens ten aanzien <strong>van</strong> de kosmos en de ‘schepping’<br />

(maakt dit boek bijzonder populair binnen de moderne theologie en sommige stromingen <strong>van</strong><br />

de ‘New Age’).<br />

De combinatie <strong>van</strong> twee geometrische figuren (rad en vierkant) is een middel om de<br />

metafysische vragen <strong>van</strong> goed en kwaad, immanente en transcendentie, tijd en tijdeloosheid<br />

te stellen.<br />

<strong>Hildegard</strong> combineert apocalyptiek met een doorgedreven, ‘visionaire’ verkenning <strong>van</strong> de<br />

basiskrachten (de vires; zie mijn uiteenzetting over de ‘viriditas’) voor het ontstaan en de<br />

instandhouding <strong>van</strong> de wereld (en deze blijken te zijn: liefde, wijsheid).<br />

In dit visioenenboek overstijgt <strong>Hildegard</strong> de spanningen die bestonden in vorige<br />

visioenenboeken (inzonderheid: mannelijk versus vrouwelijk godsbeeld) en dit door de<br />

introductie <strong>van</strong> ‘vrouwelijke’ kracht-figuren (Liefde; Wijsheid, die soms apart behandeld<br />

worden, soms als één enkele ‘kracht’ lijken te functioneren).<br />

Deze figuur <strong>van</strong> Caritas-Sapientia is bijzonder geliefd bij ‘Sophiologen’ die menen dat de<br />

oorspronkelijke ‘Heilige Geest’ een vrouwelijke kracht was (zoals bijvoorbeeld de ‘Sophia’<br />

<strong>van</strong> bepaalde gnostische geschriften), die door de masculiene christelijke theologie <strong>van</strong> de<br />

eerste eeuwen <strong>van</strong> onze jaartelling werd verwaarloosd en <strong>van</strong> haar plaats werd verdreven<br />

door een ‘mannelijke’ kracht; maar ze is ook populair bij hen die zich verzetten tegen het<br />

beschouwen <strong>van</strong> de scheppende kracht <strong>van</strong> de werkelijkheid als een louter ‘mannelijke’<br />

‘vader’.<br />

<br />

222


In die zin past deze beklemtoning <strong>van</strong> het ‘vrouwelijke’ scheppend principe ook binnen een<br />

streven naar feminisering <strong>van</strong> de inderdaad, althans in deze tijd, overwegend mannelijke<br />

Drie-eenheid. (De enige variante, die nu nog nauwelijks aanhangers heeft, is die <strong>van</strong> enkele<br />

eeuwen geleden, toen Maria als een volwaardige deelneemster <strong>van</strong> de Drie-eenheid in een<br />

soort <strong>van</strong> eigensoortige ‘Vier-eenheid’ werd opgenomen.)<br />

Het mooie is: al mondt dit visioenenboek uit op een eindpunt, de spanningen hemels-aards,<br />

goed-kwaad blijven latent bestaan. Er is geen definitieve uitbanning <strong>van</strong> het kwaad meer.<br />

Men vraagt zich hierom af: heeft dit boek zich gevoed aan bepaalde gnostische stromingen,<br />

waarin de strijd tussen goed en kwaad als het ‘vormend’ aspect <strong>van</strong> de werkelijkheid wordt<br />

beschouwd? Zijn er verbanden tussen dit visioenenboek en een steeds bestaande, gnostische<br />

stroming, die amper zichtbaar is in de ons overgeleverde teksten, maar via overlevering <strong>van</strong><br />

teksten en manuscripten, in filigraan, moet hebben voortbestaan <strong>van</strong>af de eerste eeuwen <strong>van</strong><br />

het christendom en de hele middeleeuwen door, tot ze weer opgeld maakt bij de herontdekking<br />

<strong>van</strong> bepaalde gnostische geschriften eind 15de, begin 16de eeuw, en weer tot uiting komt in<br />

de geschriften <strong>van</strong> Boehme?<br />

Nog een andere vraag: is God in wezen ‘goed’? Wat denkt <strong>Hildegard</strong> hierover? Heeft ze<br />

andere inzichten dan vroeger (ten tijde <strong>van</strong> de Scivias)? De toon <strong>van</strong> dit boek staat hoe dan<br />

ook mijlenver <strong>van</strong> die <strong>van</strong> de Scivias.<br />

LDO, Visioen I,1<br />

Et vidi velut in medio australis aeris pulcram mirificamque in misterio Dei imaginem quasi<br />

hominis formam, cuius facies tantae pulcritudinis et claritatis erat, ut facilius solem quam ipsam<br />

inspicere possem; et circulus amplus aureique coloris caput eiusdem faciei circumdederat. In<br />

eodem autem circulo supra idem caput alia facies velut senioris viri apparuit, cuius mentum et<br />

barba verticem capitis huius tangebat. Et ex utraque parte colli eiusdem formae ala una<br />

procedebat, quae supra prefatum circulum ascendentes se ibi invicem coniungebant. In<br />

summitate autem arcuate recurvationis huius dexterae alae quasi caput aquilae, quod igneos<br />

oculos habebat, aspiciebam, in quibus fulgor angelorum velut in speculo apparebat; in<br />

summitate vero arcuate incurvationis sinistrae alae quasi facies hominis erat, quae sicut fulgor<br />

stellarum radiebat. Et facies istae ad orientum versae erant. Sed et ad utroque humero<br />

imaginis huius ala una usque ad genua ipsius extendebantur. Tunica quoque fulgori solis simili<br />

induebatur; et in manibus eius agnum velut lucem diei splendidum habebat. Quoddam autem<br />

monstrum horribilis formae venenosi nigrique coloris et serpentem quendam pedibus suius<br />

conculcabat, qui os suum dextrae auri eiusdem monstri infixerat, quique reliquum corpus suum<br />

in tranversum capitis eius incur<strong>van</strong>s, caudam suam in sinistra parte illius usque ad pedes eius<br />

extenderat.<br />

Et imago haec dicebat:<br />

(En <strong>van</strong>af hier vertaal ik: namelijk: wat zegt de figuur die <strong>Hildegard</strong> ziet?):<br />

‘Ik ben de hoogste vuurkracht (summa et ignea vis), die alle levende vonken (scintillas) heb<br />

aangestoken, en geen enkele sterfelijke dingen (mortalia) heb uitgeademd (efflavi), maar ze in<br />

<br />

223


leven roep (diiudicio ut sunt); ik heb de cirkelende cirkel (circuentem circulum) met mijn<br />

bovenste vleugels, d.i. met wijsheid (sapientia), ontworpen (ordinavi) door er omheen te<br />

vliegen (circumvolans).<br />

Maar ik ben ook het vurige leven (ignea vita) <strong>van</strong> de goddelijke wezenheid (substantiae<br />

divinitatis) en vlam op boven de schoonheid <strong>van</strong> de akkers, ik schitter in de wateren, ik brand<br />

in de zon, de maan en de sterren. En met de wind <strong>van</strong> de lucht (aereo vento) voorzie ik alles<br />

op een levengevende wijze (vitaliter) <strong>van</strong> een onzichtbaar leven, dat alles ondersteunt.<br />

De lucht leeft immers in de groenheid (viriditas) en in de bloemen, de wateren vloeien alsof ze<br />

leven, ook de zon leeft in zijn lucht; en wanneer de maan op het punt staat te verdwijnen (ad<br />

defectum venerit), wordt ze door het licht <strong>van</strong> de zon aangestoken, zodat ze als het ware weer<br />

tot leven komt; ook de sterren lichten op in zijn licht alsof ze erdoor leven.<br />

Ik heb ook de zuilen, die de hele wereldbol bevatten, gemaakt, namelijk de winden die de<br />

onderste vleugels bevatten, - dat zijn de zachtere winden - en die door hun zachtheid de<br />

sterkere winden in bedwang houden, zodat ze niet op gevaarlijke wijze zouden waaien; net<br />

zoals het lichaam de ziel bedekt (tegere: beschermen) en bevat, opdat ze niet zou sterven (ne<br />

exspiret).<br />

Net zoals ook de zieleadem (spiramen animae) het lichaam bijeenhoudt en het sterkte geeft,<br />

zodat het niet zou doodgaan, net zo bezielen (animant) de sterkere winden de haar<br />

onderworpen winden, zodat ze hun taak op eenstemmig (congruenter) kunnen uitvoeren.<br />

Zo ben ik, de vuurkracht, in hen verborgen. En terwijl ik in hen ben, branden ze uit mijn bron<br />

(flagrant de me), zoals de zieleadem de mens voortdurend in beweging brengt, en zoals de<br />

winderige vlam in de zon is (velut spiramen assidue hominem movet et ut in igne ventosa<br />

flamma est).<br />

Al deze dingen leven in hun essentie (in essentia sua), en ze zijn niet in de dood gevonden,<br />

want ik ben het leven.<br />

Ik ben ook de racionalitas, die de wind <strong>van</strong> het klinkende woord bevat (ventum sonantis verbi<br />

habens), waardoor elk schepsel gemaakt is; en in al die dingen heb ik mijn adem geblazen,<br />

zodat geen enkel <strong>van</strong> deze dingen, geen enkele soort er<strong>van</strong> sterfelijk is. Want ik ben het leven.<br />

Want ik ben het volledige leven (integra vita), dat niet <strong>van</strong> de stenen afgetrokken is, en niet<br />

gebloeid is op takken en niet geworteld is in de kracht <strong>van</strong> de man; integendeel, alles wat<br />

levend is (omne vitale) wortelt in mij.<br />

De racionalitas is immers de wortel; het klinkende woord bloeit echter in die wortel.<br />

Vandaar: aangezien God racionalis is, hoe zou het dan kunnen dat hij niet zou werkzaam zijn<br />

(operaretur), daar zijn gehele werk (omne opus suum) in de mens tot bloei komt (per hominem<br />

floreat)? Want hij heeft de mens naar zijn beeld en gelijkenis gemaakt, en hij heeft alle<br />

schepselen volgens hun maat in deze zelfde mens afgedrukt (omnes creaturas in ipso homine<br />

signavit)<br />

Want in de eeuwigheid reeds heeft God zijn werk (opus suum), namelijk de mens, tot bestaan<br />

<br />

224


willen brengen; en toen hij dit werk (idem opus) tot een goed einde bracht, gaf hij hem alle<br />

schepselen zodat hij met hen zijn werk zou kunnen uitvoeren (ut cum ipsis operaretur), net<br />

zoals ook God zélf zijn werk (opus suum), namelijk de mens, heeft gemaakt.<br />

Maar ik ben ook officialis. Want de levende dingen branden dankzij mij (de me ardent); en ik<br />

ben het equalis leven in eeuwigheid, die niet ontstaan is en niet zal eindigen. En datzelfde<br />

leven is de zich bewegende en werkende God (se movens et operans Deus), en toch is dit<br />

leven één in deze drie krachten (nl: racionalis/officialis/equalis).<br />

Want het feit dat ik boven de schoonheid <strong>van</strong> de akkers opvlam, dat is de materie, en dat is de<br />

materie waaruit God de mens heeft gemaakt; en dat ik in de wateren schitter, dat is zoals de<br />

ziel, want zoals het water de aarde volledig bevloeid heeft, zo heeft de ziel het hele lichaam<br />

doorlopen.<br />

Het feit echter dat ik in de zon en de maan brandt, dat is de racionalitas; de sterren immers zijn<br />

ontelbare woorden <strong>van</strong> de redelijkheid. En dat ik met de wind <strong>van</strong> de lucht alles op een<br />

levenwekkende manier als met een onzichtbaar leven vul die alles ondersteunt: dat is omdat<br />

dankzij de lucht en de wind de dingen die beginnen te kiemen tot gewassen uitgroeien en als<br />

zodanig kunnen blijven bestaan, terwijl ze door niets verwijderd zijn <strong>van</strong> datgene wat ze zijn.’<br />

En weer hoorde ik een stem die zei:<br />

‘God die alles geschapen heeft, heeft de mens naar zijn beeld en gelijkenis gemaakt, en heeft<br />

in hem zowel de hogere als de lagere schepsels afgedrukt (signavit); en hij had hem zo lief,<br />

dat hij hem had voorbestemd voor de plek waaruit de engel (=Lucifer) verdreven werd, en voor<br />

hem de heerlijkheid en de eer (gloriam et honorem) had uitgekozen die de andere (Adam),<br />

toen hij in de zaligheid was, verloren was. Dat is wat dit visioen, dat je nu ziet, aantoont.’<br />

(Men merkt meteen het verschil in toon; de tekst is veel sneller, trefzekerder, beeldender, en<br />

heeft meer diepgang dan in de Scivias. Inhoudelijk is ook een omslag te merken: <strong>Hildegard</strong><br />

heeft het al <strong>van</strong>af het eerste visioen over complementariteit: tussen ziel en lichaam, tussen<br />

God en mens; niet over spanning, laat staan vijandigheid tussen ziel en lichaam. Wat wél nog<br />

altijd aanwezig is, is de zondeval: het begin <strong>van</strong> alle kwaad – het begin <strong>van</strong> de verstoring <strong>van</strong><br />

het evenwicht. En ook de structuur is dezelfde als in de Scivias: een visioen stricto sensu; een<br />

uitleg <strong>van</strong> het ‘beeld’ (imago etc.); eventueel gevolgd door nog meer uitleg <strong>van</strong> de stem of<br />

<strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong> <strong>van</strong> <strong>Bingen</strong>.)<br />

LDO, Visioen I,4<br />

Et vidi firmamentum cum omnibus sibi adherentibus tantam spissitudinem a summo usque ad<br />

summum super terram habere, quantam terra a summo usque ad summum habebat. Vidi<br />

quoque quod superior ignis firmamenti interdum commotus quasdam squamas velut favillas ex<br />

se in terram emittebat, quae sticmata et ulcera hominibus et animalibus et fructibus terrae<br />

inferebant. Vidi etiam quod de nigro igne quedam nebula aliquando ad terras descendens<br />

viriditatem terrae arefaciebat et humiditatem agrorum exsiccabat; sed purus ether et squamis<br />

istis et nebulae huic resistebat, ne supra modum predictis creaturis plagas inferrent.<br />

Et etiam vidi quod de forti et albo ludidoque aere alia quedam nebula ad terras se interdum<br />

extendebat, magnam pestilentiam hominibus et pecoribus incutiens, ita ut exinde multi diversis<br />

<br />

225


infirmitatibus subiacerent, quamplurimi quoque mortem incurrerent; cui tamen nebulae<br />

aquosus aer se opponebat, eandem nebulam temperans ne creaturis ultra modum lesionem<br />

inferret.<br />

Vidi quoque quod de tenui aere humor se super terram ebulliens viriditatem terrae suscitabat<br />

omnesque fructus germinando procedere faciebat, et qui etiam quasdam nubes superius<br />

ferebat, quae omnia superiora sustentabant et ab omnibus superioribus confortabantur. In<br />

eodem quoque aere quandam nubem candidi coloris videbam, quae in utraque parte sui ubi<br />

finem habebat hinc et hinc aliis nubibus firmamenti velut infixa erat, et cuius medietas ut arcus<br />

incurvata manens in predictum aerem extendebatur.<br />

Iterumque audivi vocem de celo dicentem michi: ...<br />

LDO, Visioen II,1<br />

Stukje uit het commentaar: uitleg over de virtus <strong>van</strong> virginitas:<br />

Dat betekent dat in deze bescherming (protectione), die zich hoog in het hemelse bevindt, de<br />

wegen <strong>van</strong> de maagdelijkheid (itinera virginitatis) overal rondom beschermd worden<br />

(circumteguntur).<br />

Want de maagdelijkheid, die begonnen is in de Zoon <strong>van</strong> God en voorzien is (munita est) <strong>van</strong><br />

de stevigheid/moed (fortitudo) <strong>van</strong> de Heilige Geest, bezit een onoverwonnen kracht/potentie<br />

(invicta potentia), en mist ook geenszins de bescherming (custodia) <strong>van</strong> de geesten der<br />

engelen.<br />

Want de maagdelijkheid, die de gezellin <strong>van</strong> de engelen is, is ook het verkeer met deze<br />

engelen beloofd (consorcium eorum promeretur).<br />

Want mijn Zoon verzamelt door de zachtheid (suavitas) <strong>van</strong> zijn menselijkheid de mensen om<br />

zich heen die hem navolgen in een trouwe beleving <strong>van</strong> kuisheid (qui ipsum fideli devotione<br />

castitatis imitantur). Bevreesd voor het oordeel <strong>van</strong> God (iudicium Dei) dragen ze , dankzij de<br />

inspiratie <strong>van</strong> de Heilige Geest, de passie <strong>van</strong> mijn Zoon op hun lichamen over (corporibus<br />

suis inferunt) door de begeerten <strong>van</strong> het vlees te weerstaan (dum concupiscentiis carnis<br />

resistunt).<br />

Er bestaat een Nederlandse vertaling <strong>van</strong> LDO III,1 (visioen 6) door de ‘Nederlandse<br />

<strong>Hildegard</strong> <strong>van</strong> <strong>Bingen</strong> website’ (www.hildegard<strong>van</strong>bingen.nl); link voor de vertaling <strong>van</strong> dat<br />

visioen: http://www.hildegard<strong>van</strong>bingen.nl/nieuwe-vertalingen/liber-divinorum-operum<br />

<strong>Hildegard</strong> <strong>van</strong> <strong>Bingen</strong>, Liber Divinorum Operum, Visioen 6 (III.1)<br />

De stad in het volgende visioen staat symbool voor Gods voorbeschikking (predestinatio); de<br />

berg voor Gods rechtvaardigheid (iustitia); de spiegel voor Gods voorkennis (prescientia); de<br />

duif voor Gods ordening (ordinatio); de wind voor Gods Geest (Spiritus), maar vervolgens in<br />

2:41 voor de ziel in een mens.<br />

<br />

226


1. En weer had ik een visioen: een grote vierkante stad[1] die geheel was omgeven als door een<br />

muur <strong>van</strong> lichtgloed en duisternis, en die met bergen en gedaantes was versierd. In het midden<br />

<strong>van</strong> de oostzijde <strong>van</strong> de stad zag ik ook een hoge berg <strong>van</strong> harde witte steen, die de vorm had <strong>van</strong><br />

een vuurspuwende vulkaan. Op zijn top schitterde een spiegel <strong>van</strong> zo’n helderheid en zuiverheid<br />

dat die zelfs de schittering <strong>van</strong> de zon leek te overtreffen.[2] Hierin verscheen een duif met<br />

gespreide vleugels,[3] alsof ze gereed was om te vliegen. De spiegel, die vele verborgen<br />

wonderen in zich droeg, zond ook een zeer wijd en hoog schijnsel uit, waarin vele geheimenissen<br />

verschenen en vele vormen <strong>van</strong> verschillende gedaantes. In deze lichtgloed verscheen aan de<br />

zuidzijde een wolk die <strong>van</strong> boven helder wit was, maar <strong>van</strong> onderen duister. Daarboven straalde<br />

een grote schare engelen waar<strong>van</strong> sommigen eruit zagen als vuur, anderen als helder licht en<br />

weer anderen als sterren. Zij werden allen als brandende toortsen bewogen door een vliegende<br />

wind.[4] Deze was vol <strong>van</strong> stemmen die als het ruisen <strong>van</strong> de zee klonken.[5] En die wind<br />

verhief in woede zijn stemmen en zond vuur in het duister <strong>van</strong> de wolk, waardoor die in duister<br />

ontbrandde, maar zonder vlammen. En spoedig blies hij in de wolk en deed haar als dichte rook<br />

vervliegen en neerstorten. Evenzo joeg hij de neerstortende wolk, <strong>van</strong> zuid naar noord, over de<br />

berg in een oneindig diepe afgrond, zodat ze zich <strong>van</strong> nu af aan niet meer zou kunnen verheffen,<br />

behalve dat ze soms wat nevel over de aarde zendt. En ik hoorde bazuinen luid uit de hemel<br />

klinken: wat is dit, dat op eigen kracht pochend is neergevallen? En zo straalde het lichtende deel<br />

<strong>van</strong> de wolk helderder dan het tevoren geweest was. Maar niemand kon <strong>van</strong> nu af aan de wind<br />

weerstaan, die met zijn drie stemmen[6] het duistere deel <strong>van</strong> de wolk had neergeworpen. En<br />

weer hoorde ik een stem uit de hemel, die zei:<br />

2. In zijn voorkennis wist God alles, daar Hij zijn schepselen, voordat zij hun vorm kregen, al<br />

kende. Niets <strong>van</strong> wat ontstaat <strong>van</strong> het begin tot het einde der wereld was voor Hem verborgen.[7]<br />

Dat is de betekenis <strong>van</strong> het huidige visioen. “Je ziet een grote vierkante stad,” wat duidt op het<br />

stevige en vaste werk <strong>van</strong> Gods beschikking (predestinatio); “die geheel was omgeven als door<br />

een muur <strong>van</strong> <strong>van</strong> lichtgloed en duisternis” omdat de gelovigen de heerlijkheid verdienen, maar<br />

de ongelovigen veroordeeld worden tot straf, beide groepen <strong>van</strong> elkaar gescheiden door een<br />

rechtvaardig oordeel. “en met bergen en gedaantes was versierd”, dat wil zeggen door<br />

wondertekens en deugden sterk en verheven gemaakt. God immers heeft al zijn waarachtige en<br />

rechtvaardige werken verricht en ze zo met zo’n kracht versterkt dat ze door geen enkele<br />

verzwakkende stoot kunnen worden vernietigd. “En in het midden <strong>van</strong> de oostzijde <strong>van</strong> de stad<br />

zie je een hoge berg <strong>van</strong> harde witte steen, die de vorm heeft <strong>van</strong> een vuurspuwende vulkaan”,<br />

wat betekent dat God in de kracht <strong>van</strong> Zijn rechtvaardigheid (iustitia) groot is in macht, verheven<br />

in heerlijkheid, hard in gestrengheid, mild[8] in zachtheid, omdat Hij al zijn oordelen in de gloed<br />

<strong>van</strong> zijn onpartijdigheid (equitas) velt. Want Hij zelf is rechtvaardig (iustus) en verbrijzelt iedere<br />

onrechtvaardigheid (iniustitia), omdat hemel en aarde op Hem gefundeerd zijn en Hij het<br />

firmament met alle schepselen ondersteunt, zoals een hoeksteen een heel gebouw bijeenhoudt.[9]<br />

“Op zijn top schittert een spiegel <strong>van</strong> zo’n helderheid en zuiverheid, dat die zelfs de straling <strong>van</strong><br />

de zon lijkt te overtreffen”; omdat in de verhevenheid <strong>van</strong> God zijn voorkennis (prescientia) zo<br />

helder en doorschijnend is, dat ze iedere gloed <strong>van</strong> schepselen overtreft. “Hierin verscheen een<br />

duif met gespreide vleugels, als het ware gereed om te vliegen,” omdat in deze zelfde voorkennis<br />

(prescientia) de goddelijke ordening (ordinatio) naar voren is getreden om zich al uitbreidend te<br />

openbaren. Want toen God het wilde, liet Hij alle schepselen tevoorschijn treden. En zoals een<br />

vogel twee vleugels heeft om te vliegen en op een berg zit en beschouwt waarheen hij wil<br />

vliegen, zo heeft de goddelijke ordening (ordinatio) twee vleugels, een in de engelen en een in de<br />

<br />

227


mensen. Ze zit bij het ordenen <strong>van</strong> alles in haar mogelijkheid als op een berg, zoals ook een man<br />

die in stilte alles wat hij wil ordent. En terwijl zij de mens beschermt met de hulp <strong>van</strong> de engelen,<br />

heeft zij hem met zijn wil en daden als het ware vleugels gegeven om te vliegen. Zwijgend hield<br />

zij zich nog stil onder de Oude Wet, omdat de Wet als geheel[10] pas haar volle betekenis zou<br />

hebben. Want zij had zelf in alle opzichten voorzien dat de vorm waarin levende adem en kennis<br />

was,[11] nog niet zou weten wat ze moest doen, toen ze door de levende wind, dat is de ziel,[12]<br />

naar rechts of naar links keek. Dat namelijk als ze naar rechts vloog ze de beloning <strong>van</strong> het leven<br />

zou ont<strong>van</strong>gen; maar dat als ze zich naar links keerde, ze haar verdiende straffen zou ondergaan.<br />

Deze orde houdt God zo onder de bescherming <strong>van</strong> zijn vleugels[13] dat Hij degene die naar<br />

Hem toevliegt en zegt: “In U vind ik mijn vreugde omdat U mij gemaakt hebt en daarom hangt<br />

mijn ziel U aan”[14] in de bescherming <strong>van</strong> zijn rechterhand opneemt en met zeer vele sieraden<br />

overlaadt. Degene echter die weigert zich bij Hem te voegen, laat Hij ten ondergaan, zoals<br />

gezegd is. Toen echter de Zoon <strong>van</strong> God zijn gewaad <strong>van</strong> vlees aannam, dat de heilige Godheid<br />

aanhing,[15] waardoor Hij zijn werk dat nog onvoltooid was, in zijn menselijkheid voltooide,<br />

steeg Hij[16] spoedig op krachtige wijze op en nam de mensen mee. Hierover verwonderden de<br />

engelen zich, omdat geen mens behalve het eniggeboren Woord <strong>van</strong> God in staat was dit te doen.<br />

En Hij heiligde de mensen door dat gewaad <strong>van</strong> Hem, zodat ze door naar Hem te kijken zichzelf<br />

zouden verloochenen en samen met Hem met gespreide vleugels naar de hoge bestemming <strong>van</strong><br />

hun verlangens zouden opvliegen.<br />

3. “De spiegel, die vele verborgen wonderen in zich droeg, zond ook naar alle kanten een zeer<br />

wijd en hoog schijnsel uit.” Dit betekent dat de kennis <strong>van</strong> God, die veel onbekende geheimen in<br />

zich draagt, haar wonderen openbaart door zich breed te maken en op te heffen naar het hem<br />

behaagt. “Daarin verschijnen vele wonderen en vele vormen <strong>van</strong> verschillende gedaantes,”<br />

omdat, toen Gods wonderen zich openlijk begonnen te tonen, die dingen die voorheen onbekend<br />

en niet zichtbaar waren, in volle openbaring aan het licht kwamen. “Want in deze lichtgloed<br />

verscheen aan de zuidzijde een wolk die <strong>van</strong> boven helder wit was, maar <strong>van</strong> onderen duister”:<br />

dit betekent dat God, in het tonen <strong>van</strong> Zijn gloeiende gerechtigheid (iustitia), het streven <strong>van</strong> de<br />

gelukzalige geesten als prijzenswaardig en <strong>van</strong> de ondeugdzame geesten als dodelijk blootlegt.<br />

“Daarboven straalt een grote schare engelen, waar<strong>van</strong> sommigen eruit zien als vuur, anderen als<br />

helder licht en weer anderen als sterren.” Dit is omdat degenen die als vuur verschijnen, zich in<br />

de sterkste krachten bevinden, zodat ze op geen enkele wijze kunnen worden bewogen, omdat<br />

God wilde dat zij voor zijn Aangezicht zouden staan om het eeuwig te aanschouwen.[17]<br />

Degenen echter die zich als helder licht vertonen, bewegen zich in dienst <strong>van</strong> de werken der<br />

mensen, die het werk <strong>van</strong> God zijn. De dienstwerken der mensen vinden plaats voor Gods ogen<br />

ten overstaan <strong>van</strong> dezelfde engelen,[18] want zij aanschouwen deze eeuwig en bieden God de<br />

aangename geur er<strong>van</strong> aan, terwijl zij de nuttige werken eruit ziften en de nutteloze verwerpen.<br />

De engelen echter die er uitzien als sterren, hebben medelijden met de menselijke natuur en<br />

stellen die God voor ogen als een boek en begeleiden de mensen en spreken met redelijke<br />

woorden zoals God het wil en prijzen God door middel <strong>van</strong> de goede werken der mensen, terwijl<br />

ze zich <strong>van</strong> slechte werken afwenden.<br />

4. “Zij werden allen als brandende toortsen bewogen door een vliegende wind”, omdat de geest<br />

<strong>van</strong> God, levend en brandend in waarheid, in zijn woede deze engelgeesten tegen zijn vijanden<br />

aanzet. “Deze (wind) is vol stemmen, die als het ruisen <strong>van</strong> de zee klinken”, omdat hij de volheid<br />

en volmaaktheid <strong>van</strong> alle lofprijzingen bevat, waarmee hij de schepselen, engelen en mensen, tot<br />

<br />

228


lof <strong>van</strong> God laat volstromen. “En”, zoals je ziet, “verheft die wind in woede zijn stemmen”,<br />

omdat Gods geest de stemmen <strong>van</strong> zijn rechtmatige veroordelingen gebruikt ter bestraffing <strong>van</strong><br />

de zondaars. “En hij zond vuur in het duister <strong>van</strong> de wolk, waardoor die in haar duister<br />

ontbrandde, maar zonder vlammen”: aangezien de gelukzalige geesten, toen zij het begin zagen<br />

<strong>van</strong> de Val der engelen, zich haastten om God eer te brengen. Ook hebben zij het vuur <strong>van</strong> de<br />

wraak gloeiend uitgestort over de kwaadste bedoeling <strong>van</strong> ontrouw <strong>van</strong> hun vijanden. Die<br />

brandden, verstoken <strong>van</strong> ieder licht <strong>van</strong> heil, niet voor een correctie, maar slechts voor een nog<br />

grotere vervloeking, omdat zij de verschuldigde eer niet aan hun Schepper wilden betonen. Want<br />

omdat zij zonder de stralende lof voor hun Schepper wilden zijn, werden zij voor niets gehouden,<br />

zoals een onbeschreven stuk perkament leeg is, wanneer het niet de eer <strong>van</strong> schrift bevat. “Maar<br />

spoedig blies hij in de wolk en deed haar als dichte rook vervliegen en neerstorten”: omdat die<br />

woede met behulp <strong>van</strong> de gelukzalige geesten de pogingen <strong>van</strong> de ondeugdzamen tenietdeed en<br />

diegene die wilde opstijgen verzwakte en neerdrukte. De grote scharen goede engelen namelijk<br />

zien op naar God en erkennen Hem met heel de samenklank <strong>van</strong> hun lofzang, terwijl ze<br />

tegelijkertijd op wonderbaarlijke en buitengewone (singularitate)[19] wijze de geheimen prijzen<br />

die eeuwig in Hem waren en zijn. Op geen enkele wijze kunnen ze dat nalaten, omdat zij door<br />

geen aards lichaam bezwaard worden. Ze blijven maar uitweiden over de Godheid met de<br />

levende klanken <strong>van</strong> hun prachtig hoge stemmen, die boven het getal <strong>van</strong> de zandkorrels aan zee<br />

uitstijgen, en boven het getal <strong>van</strong> alle vruchten die zich op aarde vermeerderen, en boven het<br />

getal <strong>van</strong> de geluiden die door alle dieren worden voortgebracht, en boven iedere schittering door<br />

zon, maan en sterren in de wateren fonkelt, en boven alle klanken in de ether, die door het blazen<br />

<strong>van</strong> de winden ontstaan die de vier elementen omhoog houden en ondersteunen. Maar met al die<br />

stemmen <strong>van</strong> hun lofzang kunnen de gelukzalige geesten de Godheid op geen enkele wijze<br />

bevatten. Daarom ook voegen zij met hun stemmen altijd iets nieuws toe. “De genoemde woede<br />

joeg deze neerstortende wolk, <strong>van</strong> zuid naar noord, over de berg heen in een oneindig diepe<br />

afgrond, zodat ze zich <strong>van</strong> nu af aan niet meer zou kunnen verheffen, behalve dat ze soms wat<br />

nevel over de aarde zendt.” Hiermee wordt aangetoond dat de woede, met behulp <strong>van</strong> de kracht<br />

<strong>van</strong> de heilige engelen, de al wankelende intentie <strong>van</strong> de boze geesten terugstootte <strong>van</strong> de plaats<br />

<strong>van</strong> de gelukzaligheid, weg <strong>van</strong> de aanblik <strong>van</strong> de eeuwig Levende, naar het ongeluk <strong>van</strong> de<br />

ondergang en de niet aflatende rampzaligheid. En hij voerde hen in zo’n grote ellende dat ze niet<br />

verder tegen God kunnen rebelleren, hoewel ze er niet <strong>van</strong> afzien met de kwalijkste<br />

influisteringen de mensen te verzoeken.<br />

5. Er is ook een geheime schare <strong>van</strong> engelen met God in de hemel: dezen worden door de<br />

Godheid met zijn licht overgoten, maar blijven voor het menselijk schepsel duister, behalve dat<br />

ze aan hun lichtende wondertekens gekend worden. Deze schare, die dichter bij God staat dan bij<br />

de mensen, is met rede begiftigd (rationalis) en vertoont zich zelden aan de mensen, terwijl de<br />

engelen die aan de mensen toegewijd zijn, zich, wanneer het God behaagt, aan hen met tekenen<br />

openbaren. God heeft bepaalde engelen tot verschillende taken aangesteld en hen samen met de<br />

schepselen (de mensen) dienstbaar gemaakt. Hoewel zij verschillende taken hebben, aanbidden<br />

ze toch één God, door Hem als zodanig te vereren en te kennen. Maar als de (Gods)kennis niet<br />

samen met de lofklank zou opvliegen naar Hem uit wie zij bestaat, maar zelfstandig zou willen<br />

zijn, hoe zou zij kunnen bestaan, daar zij niet <strong>van</strong>uit zichzelf bestaat? De ‘redelijkheid’<br />

(rationalitas) richt haar lofklank altijd tot een ander en vindt daar genoegen in, want als zij uit<br />

zichzelf zou willen klinken, kan zij niet verheerlijkt worden. Dat deed Satan, zodra hij begon te<br />

leven: omdat hij niet met lofprijzing naar zijn Schepper omzag, maar uit zichzelf wilde bestaan,<br />

<br />

229


stortte hij neer, afgesneden <strong>van</strong> de Godheid en vertrapt, zoals een strohalm die <strong>van</strong> de<br />

graankorrel is afgesneden, vertrapt wordt. Daarom moet ieder levend schepsel naar zijn Schepper<br />

opzien en geen eigen roem zoeken. Want de volle vreugde over zijn nuttigheid kan de mens niet<br />

<strong>van</strong>uit zichzelf bezitten, maar ont<strong>van</strong>gt hij <strong>van</strong> de ander; en wanneer hij door de ander de<br />

vreugde over zijn nuttigheid ervaren heeft, zal zijn hart overlopen <strong>van</strong> blijdschap. Hierdoor<br />

herinnert de ziel ook dat ze door God is geschapen en ziet in geloof naar Hem om, zoals ook de<br />

mens in de spiegel beschouwt hoe zijn gezicht gevormd is. De almachtige God heeft zijn werk<br />

immers zo tot stand gebracht dat het met lofprijzingen naar Hem opziet, omdat Hij het in grote<br />

eer heeft voltooid. Want Hij beschikte dat de gelukzalige geesten hun tegenstanders zouden<br />

wegwerpen met de woorden: ‘Laten wij dezen, die ons schrik willen aanjagen, wegwerpen.’<br />

Daarom is met de wil <strong>van</strong> God geschreven:<br />

6. ‘Verheven hebben de rivieren, o Heer, verheven hebben de rivieren hun stem, verheven<br />

hebben de rivieren hun stromen door de stemmen <strong>van</strong> vele wateren.’[20] De betekenis <strong>van</strong> dit<br />

vers is op deze manier te verstaan: in uw ijver (zelus), o Heer <strong>van</strong> alle schepselen, hebben de<br />

engelgeesten zich opgericht en als een vloed hun krachten verheven om uw vijanden te<br />

verdrinken. En weer hebben hun legers hun kracht opgericht, terwijl ze God de klanken offerden<br />

<strong>van</strong> hun ontelbare lofgezangen. Deze engelenscharen zijn als rivieren <strong>van</strong> levend water;[21]<br />

Gods Geest beweegt ze tot glorievolle lof. Deze stemmen strijden immers tegen de zwarte draak.<br />

Michael was het die op de bazuinklanken <strong>van</strong> Gods verborgen oordeel deze slang doorstak.[22]<br />

Hij wilde Gods stralende macht immers niet erkennen. Daarom wierp hij hem met Gods kracht in<br />

de put <strong>van</strong> de hel, die zonder bodem is. Ook zijn volgelingen, die met hem instemden en hem als<br />

hun meester hielden, vielen daarin, samen met hem. Maar toch kreeg hij (Satan) meer straffen<br />

dan al dezen, omdat hij naar niemand anders wilde zien dan zichzelf, terwil zij naar hem zagen.<br />

Na de val <strong>van</strong> deze oude vijand loofden de hemelse koren God, omdat hun aanklager was<br />

gevallen en zijn plaats in de hemel verder niet is gevonden.[23] Toen erkenden zij Gods<br />

wonderen in een nog grotere schittering dan zij die eerder hadden gezien, terwijl ze wisten dat<br />

zulk een strijd in de hemel niet meer zou plaatsvinden en dat niemand meer uit de hemel zou<br />

storten. Maar in de zuivere Godheid onderscheidden ze ook dat het aantal gevallen geesten<br />

opgevuld zou worden met aarden vaten (d.w.z. mensen).[24] In deze wetenschap, dat het aantal<br />

gevallenen op deze wijze hersteld zou worden, verheugden zij zich en ze vergaten de Val, alsof<br />

die er nooit geweest was. De almachtige God immers heeft het hemelse leger in verschillende<br />

slagordes opgesteld, zoals hem paste; zodanig, dat de afzonderlijke rijen hun eigen taken<br />

onderhouden en elke rij voor de andere rij een spiegelend zegel is. In ieder <strong>van</strong> die spiegels<br />

bevinden de goddelijke mysteriën zich, maar hen volledig zien, kennen, begrijpen en bepalen<br />

kunnen de rijen niet. Daarom stijgen zij in volle verwondering <strong>van</strong> lofzang tot lofzang, <strong>van</strong><br />

heerlijkheid tot heerlijkheid op. En zo zijn ze eeuwig nieuw, omdat zij dat alles niet tot een einde<br />

kunnen brengen. Zelf zijn ze door God geschapen als geest en leven. Daarom falen zij nooit in<br />

hun lofprijzingen aan God en aanschouwen eeuwig Gods vurige glans, en uit deze heldere glans<br />

<strong>van</strong> de Godheid dansen zij als een vlam.<br />

Laten de gelovigen deze woorden met vrome toewijding <strong>van</strong> het hart tot zich nemen, want zij<br />

zijn uitgesproken door Hem die de eerste en de laatste is, tot nut <strong>van</strong> de gelovigen.<br />

<br />

230


[1]Vgl. Augustinus, de stad Gods.<br />

[2] Vgl. het visioen <strong>van</strong> het hemelse Jeruzalem in Openbaringen.<br />

[3] Vgl. Christus aan het kruis.<br />

[4] Bij <strong>Hildegard</strong> hebben winden vleugels.<br />

[5] Op. 1:15.<br />

[6] Een wind heeft twee nevenwinden (N, NW, NO). Zie afbeelding, drie banen uit de mond.<br />

[7] Ps. 139.<br />

[8] Het Latijnse woord albus betekent zowel wit/ blank als mild/ zacht.<br />

[9] 1 Petr. 2:6-7.<br />

[10] D.w.z. OT + NT.<br />

[11] De primitieve mens.<br />

[12] De ziel is in de voorstelling <strong>van</strong> <strong>Hildegard</strong> als een wind die ruist door het lichaam.<br />

[13] Ps. 63:8; 61:5.<br />

[14] Ps. 63:9.<br />

[15] De term adhaesio is een mystieke term die in het algemeen verwijst naar het aankleven <strong>van</strong><br />

de ziel aan God, dus duidt op blijvende verbondenheid. Ook in zijn vleselijke lichaam blijft de<br />

Zoon met de Vader verbonden.<br />

[16] Bij het opstijgen <strong>van</strong> de Zoon, zoals hier beschreven, mogen we denken aan Jezus’<br />

Hemelvaart.<br />

[17] Vgl. Mat. 18,10.<br />

[18] Vgl. LVM, Carlevaris, Pars Prima XLV r. 729 e.v.; Schippergess blz. 50 nr. 58 Von Engeln<br />

und Menschen muss Gott gepriesen werden.<br />

[19] Singularitas: enig in zijn soort.<br />

[20] Ps. 93:3-4.<br />

[21] Joh. 4:10-14.<br />

<br />

231


[22] Apoc. 9, 1-2.<br />

[23] Vgl. Ps. 37, 36, en Apoc. 12,18.<br />

[24] Vgl. 2 Kor. 4,7.<br />

…<br />

LDO, Visioen III, 3<br />

In een visioen ziet <strong>Hildegard</strong> drie figuren rond een bron staan. Het zijn drie ‘krachten’<br />

(virtutes, maar nu op een abstracter niveau); deze krachten ‘dragen’, scheppen de wereld.<br />

Hier volgt een fragment uit de uitleg over deze figuren:<br />

Over Caritas, Humilitas en Pax<br />

En deze deugden zijn niet gescheiden <strong>van</strong> de goddelijkheid, zoals ook de wortel niet <strong>van</strong> de<br />

boom kan gescheiden worden, want God is Liefde, en houdt in al zijn werken en oordelen<br />

(operibus et iudiciis) de nederigheid voor ogen.<br />

Caritas over zichzelf<br />

En de eerste figuur zei:<br />

‘Ik ben de Liefde (caritas), de helderheid (claritas) <strong>van</strong> de levende God; en de Wijsheid<br />

(sapientia) heeft samen met mij zijn werk (opus) tot stand gebracht. En de Nederigheid<br />

(humilitas), die geworteld was in de levende bron, was mijn helpster, en de Vrede (pax) kleeft<br />

haar aan.<br />

En dankzij de helderheid, die ik ben, schittert het levende licht <strong>van</strong> de gelukzalige engelen.<br />

Want zoals een straal uit het licht tevoorschijn komt, zo schittert de helderheid in de<br />

gelukzalige engelen.<br />

(...)<br />

Ik heb immers de mens geschreven (scripsi). Hij was in mij geworteld als een schaduw, net<br />

zoals de schaduw <strong>van</strong> elk ding in het water wordt opgemerkt.<br />

Vandaar dat ik ook de levende bron ben, aangezien alle dingen die gemaakt zijn, als een<br />

schaduw in mij waren; en in overeenstemming met die schaduw is de mens gemaakt, met vuur<br />

en water, net zoals ikzelf het vuur en het levende water ben.<br />

(...)<br />

Levend is dus de bron <strong>van</strong> Gods geest, de geest welke hij zélf over al zijn werken (in omnia<br />

opera sua) heeft verdeeld.<br />

En deze werken leven dankzij hem, want ze ontlenen aan hem hun levende leven, net zoals<br />

de schaduw <strong>van</strong> alle dingen in het water verschijnt.<br />

En er is niets dat duidelijk zou kunnen waarnemen waaraan het zijn leven aan ontleent; het<br />

kan het enkel voelen aan de hand <strong>van</strong> datgene waardoor het bewogen wordt.<br />

En zoals het water datgene, wat zich in haar bevindt, doet vloeien, net zo is de geest een<br />

<br />

232


levende inademing die altijd in de mens blijft, en hem door zijn kennen, denken en spreken en<br />

handelen als het ware doet vloeien.<br />

Caritas over Sapientia<br />

In dezelfde schaduw heeft de Wijsheid alles met een gelijke maat afgepast, zodat het ene het<br />

andere niet in gewicht zou overtreffen, zodat het ene het andere niet in de tegenovergestelde<br />

richting zou doen bewegen. Want ze overwint elke boosaardigheid <strong>van</strong> duivelse makelij en<br />

houdt haar in bedwang.<br />

Ze was er al voor het begin <strong>van</strong> elk begin (ante inicium omnium iniciorum). En na het einde<br />

er<strong>van</strong> zal ze in haar sterkste baan (weg) zijn, en niemand zal in staat zijn haar te weerstaan.<br />

Ze zal niemand ter hulp roepen en ook niemand nodig hebben. Zijzelf was de eerste en de<br />

nieuwste (prima et novissima).<br />

En ze heeft <strong>van</strong> niemand antwoord gekregen. Zij heeft immers als eerste de grondslag<br />

(institutio) <strong>van</strong> alle dingen gelegd.<br />

En in zichzelf en door zichzelf heeft ze alles opgebouwd (constituit), op een vrome en zachte<br />

wijze.<br />

En dat alles zal nooit door een vijand vernield kunnen worden, want ze ziet héél duidelijk de<br />

aan<strong>van</strong>g en het einde <strong>van</strong> haar werken, die ze alle volledig heeft gemaakt (composuit),<br />

zodanig dat alles ook door haar bestuurd wordt.<br />

Zij heeft haar eigen werk ingekeken (inspexit; gekeurd?). Dat werk heeft ze in de schaduw <strong>van</strong><br />

het levende water tot een foutloos (rectus) geheel ingericht.<br />

(...)<br />

De Wijsheid heeft de woorden der profeten en de woorden <strong>van</strong> andere wijzen en <strong>van</strong> de<br />

e<strong>van</strong>geliën in de levende bron geput, en ze naar de discipelen <strong>van</strong> Gods Zoon gestuurd<br />

(apostelen?). En als stromen <strong>van</strong> leven zijn ze doorheen hén over de hele wereld<br />

uitgestroomd. In deze stroom zitten de mensen als vissen. En ze worden ge<strong>van</strong>gen in een net<br />

en naar hun redding gevoerd.<br />

De bron die ontspringt uit de levende God is zuiverheid (puritas). En in deze bron glanst haar<br />

helderheid (claritas); en in haar schittering omhelst God alles met grote liefde, namelijk al<br />

datgene waar<strong>van</strong> de schaduw in de wellende bron (saliens) verscheen nog voor God het beval<br />

om in de door hém bepaalde vormen te voorschijn te komen.<br />

Caritas over zichzelf<br />

En in mij, de Liefde, schittert alles, en mijn schittering openbaart hoe alle dingen gemaakt zijn,<br />

net zoals de schaduw de vorm aanduidt.<br />

Caritas over Humilitas<br />

<br />

233


En in de Nederigheid, die mijn helpster is, is, op bevel <strong>van</strong> God, het schepsel tevoorschijn<br />

gekomen.<br />

En in dezelfde Nederigheid heeft God zich naar mij gebogen (ad me se reclinavit) om de<br />

verdorde bladeren die gevallen waren weer in zaligheid op te richten.<br />

Dankzij de Nederigheid kan hij (=Gods Zoon: Christus) alles maken (facere) wat hij wil. Hij<br />

heeft ze (=de ‘verdorde bladeren’) uit de aarde geschapen, en dat is de reden waarom hij ze<br />

na hun val bevrijd heeft.<br />

Want de mens is tenslotte een maaksel <strong>van</strong> God. Hij kijkt op naar de aarde, beheerst en<br />

bedwingt de aarde en beveelt alle schepsels, aangezien hij dankzij zijn ziel de hoogte <strong>van</strong> de<br />

hemel kan zien.<br />

En hierom is hij, dankzij zijn ziel, hemels, maar door zijn zichtbaar lichaam is hij aards.<br />

Zo heeft God de mens, die in de diepte neerlag, nederig tegen zich aangedrukt (in humilitate<br />

collegit contra illum), de mens die in verwarring verkeerde (in confusione) en uit de hemel was<br />

geworpen.<br />

Toen de slang door middel <strong>van</strong> de hoogmoed de eendracht (concordia) der engelen wilde<br />

teniet doen, heeft God de eendracht op eigen kracht in stand gehouden, opdat ze niet zou te<br />

lijden hebben <strong>van</strong> de woede <strong>van</strong> de slang.<br />

Satan had immers een grote heerlijkheid toen hij in de hemel was. En hij dacht bij zichzelf dat<br />

hij zou kunnen maken wat hij maar wilde. En hij wilde hierom de heerlijkheid <strong>van</strong> de<br />

hemellichamen niet verliezen, maar alles hebben. En zo komt het dat hij, doordat hij naar alles<br />

hapte (inhiaret), alles verloor wat hij had.<br />

(Noteer hoe hier wéérom het verhaal <strong>van</strong> de val wordt verhaald; ditkeer de val <strong>van</strong> Lucifer.)<br />

LDO, Visioen III,5<br />

De almachtige God (omnipotens Deus) (...) heeft door de Wijsheid alles gesticht.<br />

(...)<br />

God heeft met Wijsheid alles voorbeschikt, en in de bol de dingen geschikt (composuit), die hij<br />

weerom dankzij de wijsheid had onderscheiden.<br />

Dankzij haar kennis (sciendo) smaakte ze immers (sapuit) de hemelse dingen (caelestia).<br />

Bij het uitvoeren <strong>van</strong> haar koninklijke taak (in regali ministerio) is zij de hemelcirkel rondgegaan<br />

(gyrum coeli circumivit), heeft zij de aarde doorlopen, in dienstbaarheid, en om in de noden<br />

<strong>van</strong> elk schepsel te voorzien (in aedificatione necessitatis omnis creaturae), en ze is ook in de<br />

afgrond (abyssus) doorgedrongen (penetravit).<br />

Dat deed ze net zoals een bestuurder (procurator: beheerder, administrateur), die niet toestaat<br />

<br />

234


dat ook maar iets dat <strong>van</strong> hem is verloren gaat.<br />

Maar de Wijsheid is ook het oog <strong>van</strong> God, waarmee hij alles voor-ziet en in-ziet (praevidet et<br />

intuetur).<br />

Ze bevindt zich voor hem, als een allerbemindste vriendin (amantissima amica), in de kern <strong>van</strong><br />

zijn liefdevolle omhelzing (in amabili amplexione ipsius) waarin God alle dingen wilde tot stand<br />

brengen.<br />

(Vergelijk: ‘Ego Caritas viventis Dei claritas sum, et Sapientia mecum opus suum operata est.’<br />

(LDO 8))<br />

LDO: Visioen III,5<br />

Nadien zag ik, naast de berg die zich als het ware in het midden <strong>van</strong> het oostelijk deel bevond,<br />

zoals ik het reeds gezegd heb, een soort <strong>van</strong> rad <strong>van</strong> een wonderlijke uitgestrektheid (mire<br />

amplitudinis), dat op een witte wolk leek en waar<strong>van</strong> ik zag dat het naar het oosten was<br />

gewend.<br />

Dit rad was in tweeën verdeeld door een donkerkleurige dwarslijn, die zich uitstrekte <strong>van</strong> links<br />

naar rechts, zoals de ademhaling <strong>van</strong> een mens.<br />

In de bovenste helft <strong>van</strong> het rad, <strong>van</strong> bovenaf tot in het midden <strong>van</strong> deze dwarslijn, zag men<br />

een straal neerdalen als een roodglanzend ochtendrood.<br />

Het bovenste deel <strong>van</strong> de helft <strong>van</strong> dit rad, <strong>van</strong> links tot in het midden, zond een soort <strong>van</strong><br />

groene kleur uit, en, <strong>van</strong> rechts tot in het midden, schitterde een roodachtige kleur; en dat<br />

gebeurde zodanig, dat deze twee kleuren de ruimte op een gelijke wijze onder elkaar<br />

verdeelden.<br />

De helft <strong>van</strong> het rad echter dat zich onder de dwarslijn bevond (medietas vero eiusdem rote<br />

que sub predicta linea in transversrum ducta erat), bleek een witte kleur te hebben, die<br />

vermengd was met een weinig zwart.<br />

En zie, in het midden <strong>van</strong> het rad en op de (dwars?)lijn (in prefata linea) waarover ik gesproken<br />

heb, zag ik opnieuw een beeld, die men mij voordien had aangeduid als zijnde de liefde, en ze<br />

zat neer, maar ze was anders gekleed dan toen ik haar de vorige keer had gezien.<br />

Want haar gezicht scheen zoals de zon (ut sol lucebat), maar haar (onder)kleed (tunica)<br />

schitterde als purper, en ze droeg een snoer dat bezet was met edelstenen om de hals, en ze<br />

had sandalen aangetrokken die schitterden met de helderheid <strong>van</strong> de bliksem.<br />

Maar voor het gezicht <strong>van</strong> dit beeld verscheen een soort <strong>van</strong> wastafeltje dat doorzichtig was<br />

als kristal en waarop geschreven stond: ‘Ik zal me manifesteren in de schone vorm <strong>van</strong> het<br />

zilver, want de Godheid, die geen begin kent, bezit een grote helderheid. Maar alles wat een<br />

begin heeft kent de terrorizerende verscheurdheid (ambiguum in terroribus est: is<br />

‘dubbelzinnig’, ‘dubbel’, ‘tegenstrijdig’, op een benauwende, beklemmende manier;<br />

volgens de ‘terreur <strong>van</strong> het Noorden’), en kan de goddelijke geheimen niet volledig (in volle<br />

kennis) vatten.’<br />

<br />

235


En deze gestalte bekeek het wastafeltje onderzoekend (inspiciebat).<br />

Waarna de lijn waarop zij neerzat begon te bewegen; en spoedig daarna begon het buitenste<br />

deel <strong>van</strong> het rad, daar waar de lijn waar<strong>van</strong> sprake het rad aan de linkerkant raakte, op een<br />

heel klein oppervlak vochtig te worden,en daarna, een beetje voorbij de helft <strong>van</strong> de helft <strong>van</strong><br />

datzelfde rad, die onder de lijn waar<strong>van</strong> sprake er dwars doorheen liep, roodachtig, en daarna<br />

zuiver en helder, en tenslotte werd het als het ware een troebele, heftige stormwind (et tandem<br />

velut turbida et procellosa tempestas efficiebatur), en dit namelijk vlakbij het einde <strong>van</strong> dit<br />

midden waar deze lijn waar<strong>van</strong> sprake aan aangehecht was (scilicet prope finem eiusdem<br />

medietatis ubi prefata linea eidem rote affixa erat.<br />

(Vertaling op basis <strong>van</strong> CC CM 97, 405-406)<br />

LDO, Visioen III, 5<br />

En weerom hoorde ik een stem uit de hemel die me de volgende dingen onderwees:<br />

‘Lof zij God, in zijn werk, namelijk de mens, voor wiens redding (reparatio) hij een geweldige<br />

strijd heeft geleverd op aarde (pro cuius reparatione maxima prelia in terra fecit), en die hij zich<br />

vergewaardigd heeft boven de hemelen te verheffen, zodat hij samen met de engelen zijn<br />

gezicht (faciem ipsius, bedoeld is: dat <strong>van</strong> God, en meer bepaald Christus, zoals blijkt uit het<br />

laatste deel <strong>van</strong> de zin) kan loven in de eenheid waarin hij waarachtig God en waarachtig<br />

mens is (in unitate illa, qua verus Deus et verus homo est).’<br />

<br />

236

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!