Bijenplanten_web

08.04.2018 Views

186 bijenplanten: nectar en stuifmeel voor honingbijen

ozenfamilie 187 Appel (Malus sylvestris) Het geslacht Appel (Malus) behoort tot de Rozenfamilie (Rosaceae) en is inheems in Europa, Azië en Noord-Amerika. Het telt 25 tot 52 soorten, al naar gelang de opvatting in de geraadpleegde literatuur. De meeste soorten zijn als sierplant in cultuur gebracht, en stuk voor stuk zijn het prima bijenplanten. Al lang in cultuur De cultuurappel zoals we die in vele variaties in de boomgaarden aantreffen is het resultaat van vele kruisingen. Hij stamt af van wilde soorten uit Oost-Europa en Zuidwest-Azië, vooral uit het gebied tussen de Kaukasus en Turkestan. In de klassieke oudheid zouden de Grieken de appel in cultuur hebben genomen. Ook de Romeinen hielden zich bezig met deze cultuur, waarbij al gebruik gemaakt werd van oculeren en vegetatieve vermeerdering door middel van stekken en afleggers. Langloten en kortloten De als fruitboom gecultiveerde Appel kan een hoogte van 10 tot 15 meter bereiken, heeft een korte stam en een ronde kruin. De takken zijn in het begin viltig behaard, maar worden later kaal. Aan een boom vinden we langloten en kortloten. Een langlot is een twijg waaraan de bladeren op enige afstand van elkaar staan. Door de vorming van langloten wordt de kruin van de boom groter. Aan kortloten komen de bladeren dicht opeen tot ontwikkeling, alsof ze in een bundel staan. Kortloten vormen zich aan korte zijtakjes, die vele jaren oud kunnen worden. De bladeren zijn breed elliptisch en worden 5 tot 10 centimeter lang en 3 tot 5 centimeter breed. De bovenzijde is kaal, de onderzijde viltig en de rand onregelmatig getand. De steunblaadjes vallen snel af. Beschermd nectarium De Appel bloeit in april, iets later dan de Peer (Pyrus communis). De bloemen verschijnen in de oksels van de bladeren op de kortloten. Ze staan in bundels bij elkaar en vallen zodoende goed op voor bezoekende insecten. De bloemen hebben een komvormige vlezige bloembodem. Aan de rand daarvan staan vijf kelk- en kroonbladen en 20 meeldraden in twee kransen. De kelkbladen zijn viltig behaard en meestal teruggebogen. De eivormige kroonbladen zijn vanboven wit en vanonder rood aangelopen. Aan de basis eindigen ze in een smalle nagel. De vruchtbladen zijn perkamentachtig en liggen in de bloembodem verzonken. Aan de rugzijde zijn ze met de bloem bodem en aan de rand met elkaar vergroeid. Binnen ieder vruchtblad liggen twee zaadknoppen. De stijlen zijn aan de basis met elkaar vergroeid. Bij het opengaan van de bloemen zijn de stempels al rijp om stuifmeel te ontvangen. Enige dagen daarna komt het eigen stuifmeel vrij, het eerst uit de helmknoppen van de meeldraden in de binnenste krans. De meeldraden blijven hun rechte stand houden, ook nadat het stuifmeel is vrijgekomen. Samen met de stijlen sluiten ze de toegang af tot de komvormige bloembodem, waarop het nectarium is gelegen. Om nectar te kunnen puren gaan de bijen op de bloemkroon staan en steken de tong tussen de meeldraden door of ze kruipen van boven tussen de meel draden en stampers door. Alleen in het laatste geval zal een bijdrage aan de bestuiving kunnen worden geleverd. In het algemeen zijn de bloemen zelfsteriel en dus op kruisbestuiving aangewezen. Klokhuis In 5 tot 10% van de bloemen vindt vruchtzetting plaats. Daarbij groeit de bloembodem uit tot de bekende appel. De perkamentachtige vruchtbladen vormen daarin het klokhuis. De donkerbruine pitten bevatten het giftige blauwzuur. plaat 81. Appel A bloeiwijze; B blad; C onderzijde bloem; D meeldraden; E stuifmeelkorrel tricolp(or)aat): 1 polair aanzicht, 2 equatoriaal aanzicht; F stamper; G stempel; H vrucht; I pit; J zijtakken, met kortloten en winterknoppen; K langlot met winterknoppen.

186 bijenplanten: nectar en stuifmeel voor honingbijen

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!