08.04.2018 Views

Bijenplanten_web

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

stuifmeel van bloemplanten 15<br />

Stuifmeel van bloemplanten<br />

Via de nectar kunnen stuifmeelkorrels in honing terecht<br />

komen. De mogelijkheid om op grond van het aanwezige<br />

stuifmeel iets te kunnen zeggen over de herkomst van een<br />

portie honing hangt nauw samen met de grote diversiteit in<br />

het plantenrijk. Deze is niet alleen aanwezig in gemakkelijk<br />

waarneembare onderdelen als bloemen en vruchten, maar ook<br />

in kenmerken die niet zonder meer met het blote oog zichtbaar<br />

zijn. Op weefselniveau zijn dit bijvoorbeeld anatomische<br />

kenmerken van het blad of het hout, op celniveau de vorm<br />

van stuifmeelkorrels, en op moleculair niveau de aanwezigheid<br />

van bepaalde chemische stoffen of de volgorde van basenparen<br />

in het erfelijk materiaal (DNA).<br />

Diversiteit in het plantenrijk<br />

Het vermogen om onderscheid aan te brengen in die overstelpende<br />

variatie hebben we van nature meegekregen.<br />

Aanvankelijk had dit alles te maken met de strijd om het<br />

bestaan: als je wilt overleven, moet je bijzonder goed weten<br />

wat wanneer waar te halen is, en je moet eetbare vruchten<br />

goed kunnen onderscheiden van giftige evenbeelden. In de<br />

loop van de (pre)historie zullen er op die manier allerlei min<br />

of meer ordelijke systemen voor delen van het plantenrijk zijn<br />

ontstaan, bijvoorbeeld van voedselplanten of van planten die<br />

als medicijn werden gebruikt. Zo’n ordening noemen wij<br />

een kunstmatig systeem. Ze zijn gebaseerd op één of enkele<br />

praktische kenmerken, zoals eetbaar of niet, goed tegen dit,<br />

goed voor dat, nuttig of schadelijk.<br />

Na eeuwenlang alleen mondeling te zijn overgeleverd, werd de<br />

kennis ook steeds meer op schrift gesteld. Een van de eersten<br />

die naar de planten zelf keek en probeerde het hele plantenrijk<br />

te beschrijven en te ordenen, was Carolus Linnaeus (1707-1778).<br />

Zijn systeem was echter nog steeds kunstmatig. Hij baseerde<br />

zijn indeling op het aantal meeldraden per bloem. Een systeem<br />

dat het stuifmeeltype als grondslag zou hebben, zou net zo<br />

kunstmatig zijn. Ordenen op grond van één kenmerk werkt<br />

niet, tenminste niet als je streeft naar een natuurlijk systeem<br />

waarin planten die met elkaar verwant zijn in dezelfde groep<br />

zitten. Linnaeus’ opvolgers hebben daarom veel meer kenmerken<br />

gebruikt. Doordat planten méér of minder met elkaar<br />

verwant zijn, was het ook mogelijk om het systeem hiërarchisch<br />

te maken: nauw verwante soorten werden in groepjes<br />

(geslachten) bij elkaar gezet, verwante geslachten in families,<br />

families in orden, etc. Elke beschreven soort heeft een naam,<br />

in ieder geval een wetenschappelijke (internationaal!), maar<br />

vaak ook een in de landstaal. Iedere soort heeft ook een type.<br />

Het type van een soort is een bepaald (herbarium)exemplaar<br />

van die soort, dat bewaard wordt in een van de vele botanische<br />

instituten (herbaria) in de wereld. De officiële wetenschappelijke<br />

naam van die soort is gebonden aan dat ene exemplaar.<br />

Als later iemand tot de conclusie komt dat die soort eigenlijk<br />

bestaat uit twee groepen die elk een soort vertegenwoordigen,<br />

dan houdt de groep waar het type- exemplaar in zit de oorspronkelijke<br />

naam. De andere moet dan een nieuwe naam<br />

(en een nieuw type!) krijgen. Zo heeft ook ieder geslacht een<br />

type-soort.<br />

De plantensystematiek is een dynamische discipline binnen<br />

de botanie. Er worden nog steeds nieuwe soorten en zelfs<br />

geslachten ontdekt, die ook allemaal een plaats in het systeem<br />

moeten krijgen. Verwantschappen moeten opnieuw worden<br />

bekeken en bestaande classificaties moeten dan vaak worden<br />

herzien. Daar komt nog bij dat er steeds nieuwe onderzoeksmethoden<br />

en kenmerken beschikbaar komen (denk aan DNAanalyse).<br />

Door zoveel mogelijk kenmerken te analyseren en<br />

daarna te combineren in een synthese, proberen taxonomen<br />

(biologen die zich bezighouden met het vergelijken, beschrijven<br />

en ordenen van organismen) tot een zo natuurlijk mogelijk<br />

classificatiesysteem te komen.<br />

Planten die stuifmeel produceren, vormen een natuurlijke<br />

groep binnen het plantenrijk: de zaadplanten. Deze groep zou<br />

met evenveel recht de ‘stuifmeelplanten’ genoemd kunnen<br />

worden. Het nauwst verwant aan de zaadplanten zijn groepen<br />

als de mossen, wolfsklauwen, paardenstaarten en varens.<br />

Ze hebben geen zaden of stuifmeelkorrels, maar sporen, en<br />

worden samen daarom wel als de sporenplanten aangeduid.<br />

De zaadplanten worden onderverdeeld in twee grote groepen:<br />

de naaktzadigen (gymnospermen: naaldbomen e.d.) en de<br />

bedektzadigen (angiospermen, bloemplanten). Deze laatste<br />

groep werd vroeger opgesplitst in de eenzaadlobbigen (monocotylen)<br />

en de tweezaadlobbigen (dicotylen). Tegenwoordig<br />

is de indeling iets ingewikkelder, waarbij een deel van de tweezaadlobbigen<br />

(‘lagere’ dicotylen, onder meer de Waterleliefamilie)<br />

aan de basis van de bloemplanten staat, terwijl de<br />

andere (eudicotylen, de ‘echte’ tweezaadlobbigen) als zustergroep<br />

van de eenzaadlobbigen worden beschouwd (Van<br />

der Meijden, 2005). De bloemplanten vertonen een grote<br />

diversiteit aan bloemen, bloeiwijzen en bestuivingstypen.<br />

Volgens grove schattingen (de opvattingen verschillen nogal)<br />

bestaan er ruim 240.000 soorten, bijna 14.000 geslachten en<br />

zo’n 377 families, terwijl de gymnospermen met ruim<br />

750 soorten, 72 geslachten en 13 families een veel minder<br />

omvangrijke groep vormen.<br />

Het feit dat het mogelijk is om een hiërarchisch systeem van<br />

soorten op te stellen op grond van de mate van verwantschap<br />

tussen die soorten, kan worden verklaard door de evolutietheorie.<br />

Levende organismen staan niet op zichzelf. Natuurlijk<br />

zijn ze op velerlei wijzen van elkaar afhankelijk in vaak zeer<br />

complexe ecosystemen, maar ze zijn ook verbonden door een<br />

meer of minder sterke ‘bloedband’. Dat wil zeggen dat ze op<br />

een of ander niveau gemeenschappelijke voorouders hebben.<br />

Bij individuen van een zelfde soort is dat duidelijk: dat zijn de<br />

ouders, grootouders, etc. Maar ook soorten delen voorouders:<br />

vooroudersoorten. Zo zijn er op alle niveaus vooroudersoorten<br />

te onderscheiden. Twee verwante families stammen van één<br />

vooroudersoort af. Een soort kan door ontwikkelingen in<br />

het ecosysteem gesplitst worden in twee dochtersoorten.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!