Bijenplanten_web

26.03.2018 Views

72 bijenplanten: nectar en stuifmeel voor honingbijen

papaverfamilie 73 Vingerhelmbloem (Corydalis solida) De Vingerhelmbloem behoort tot de Papaverfamilie (Papaveraceae). Deze soort komt in bijna heel Europa voor. De noordelijke grens van het natuurlijk verspreidingsgebied loopt door het midden van ons land. Ze is ook te vinden op buitenplaatsen, en behoort daarom tot de stinsenplanten. Dat zijn planten die speciaal bij stinsen, states of andere buitenplaatsen worden aangetroffen. Vroege bloeier De Vingerhelmbloem is een vaste plant. De bloei valt in maart en april. De plant heeft een knol, waarin voedingsstoffen zijn opgeslagen. In het vroege voorjaar kan de plant daardoor snel tot ontwikkeling komen. Uit de knol ontstaan één of twee stengels. Aan het begin van de stengel staan twee schubvormige bladeren. Bovengronds ontwikkelen zich eveneens twee bladeren. Ze zijn symmetrisch gevormd en hebben zich tweemaal in drieën gedeeld. De paarsrode bloemen staan aan het eind van de stengel in een trosvormige bloeiwijze. Ze verspreiden een zwakke maar heerlijke geur. Bij het ontluiken draait een bloem zich 90° om zijn lengteas. De bloemkroon is tweezijdig symmetrisch en bestaat uit vier kroonbladen. De buitenste twee kroonbladen zijn groter dan de andere twee. Het bovenste heeft een spoor en een naar boven gerichte lip. Het onderste heeft een naar voren gerichte lip, die een geschikte landingsplaats vormt voor insecten. De binnenste twee kroonbladen zijn bolvormig en gelijk van vorm. Ze zijn met elkaar verkleefd en omsluiten als twee handen de stamper en de meeldraden. De stijl is met een knik aan het vruchtbeginsel verbonden. Opmerkelijke meeldraden Elke bloem heeft vier meeldraden, maar de twee aan weerszijden van de stamper staande meeldraden zijn in tweeën gespleten, waarbij dan van elk een helft vergroeid is met elk van de twee andere meeldraden. Al voordat een bloem zich opent, gaan de helmknoppen open. Het stuifmeel wordt tussen de zijdelingse kroonbladen vastgehouden. De polaire aanzichten van de korrels zien er verschillend uit. Bestuiving door insecten nodig Om bij de nectar te komen moet een doorgang gemaakt worden tussen de bovenlip en de zijdelingse kroonbladen. Het nectarium ligt namelijk achter in de spoor, op het uiteinde van een aanhangsel van de bovenste meeldraad, dat tot achter in het spoor reikt. Bij insectenbezoek worden de zijdelingse kroonbladen en de onderlip naar beneden gedrukt. Daarbij komt het stuifmeel via een smalle spleet tussen de zijdelingse bladen naar buiten en in de beharing aan de onderzijde van het insect. Ook de stempel komt naar buiten. Voor zaadvorming zijn de bloemen op bestuiving door insecten aangewezen, want ze zijn zelfsteriel (door zelfbestuiving wordt geen zaad gevormd). Hoewel honingbijen via de bloemopening niet bij de nectar kunnen komen, zullen ze wellicht toch een bijdrage leveren aan de nodige kruisbestuiving. Ze verzamelen namelijk het stuifmeel door de kop tussen bovenlip en zijdelingse kroonbladen te drukken. Hangend aan de bloem valt het stuifmeel op de buikzijde. De stuifmeelklompjes zijn lichtbruin. Door sommige insecten worden ter hoogte van het nectarium gaatjes in de spoor gemaakt. Door deze inbraak is de nectar ook voor bijen toegankelijk geworden, maar van bestuiving is dan geen sprake meer. Vermeerdering De vrucht is een doosvrucht, die op een peul lijkt. Hij springt met twee kleppen open, waardoor de zaden worden weggeslingerd. Ze worden verder verspreid door mieren, die verzot zijn op het witte aanhangsel (mierenbroodje) dat aan de glanzende zwarte zaden zit. Behalve door zaad vindt vermeerdering plaats door knolvorming. Die begint al in de herfst. In de oksel van de onderste bladeren vormen zich één of twee nieuwe knollen, die door het midden van de oude knol naar beneden groeien en wortels vormen. De oude knol verdwijnt in het vroege voorjaar. plaat 24. Vingerhelmbloem A bloeiende plant; B doorgesneden knol in de herfst; C bloem; D onderlip en zijdelingse kroonbladen van boven gezien; E doorsnede bloem; F stamper; G stempel; H meeldraad met daarmee vergroeide helften van de twee zijdelingse meeldraden; I stuifmeelkorrel (pericolpaat): 1 en 2 polaire aanzichten, 3 korreloppervlak (focus boven en in tectum); J vruchten; K zaad.

papaverfamilie 73<br />

Vingerhelmbloem (Corydalis solida)<br />

De Vingerhelmbloem behoort tot de Papaverfamilie<br />

(Papaveraceae). Deze soort komt in bijna heel Europa voor.<br />

De noordelijke grens van het natuurlijk verspreidingsgebied<br />

loopt door het midden van ons land. Ze is ook te vinden op<br />

buitenplaatsen, en behoort daarom tot de stinsenplanten.<br />

Dat zijn planten die speciaal bij stinsen, states of andere<br />

buitenplaatsen worden aangetroffen.<br />

Vroege bloeier<br />

De Vingerhelmbloem is een vaste plant.<br />

De bloei valt in maart en april. De plant heeft een knol, waarin<br />

voedingsstoffen zijn opgeslagen. In het vroege voorjaar kan de<br />

plant daardoor snel tot ontwikkeling komen.<br />

Uit de knol ontstaan één of twee stengels. Aan het begin van<br />

de stengel staan twee schubvormige bladeren. Bovengronds<br />

ontwikkelen zich eveneens twee bladeren. Ze zijn symmetrisch<br />

gevormd en hebben zich tweemaal in drieën gedeeld. De paarsrode<br />

bloemen staan aan het eind van de stengel in een trosvormige<br />

bloeiwijze. Ze verspreiden een zwakke maar heerlijke<br />

geur. Bij het ontluiken draait een bloem zich 90° om zijn lengteas.<br />

De bloemkroon is tweezijdig symmetrisch en bestaat uit<br />

vier kroonbladen. De buitenste twee kroonbladen zijn groter<br />

dan de andere twee. Het bovenste heeft een spoor en een naar<br />

boven gerichte lip. Het onderste heeft een naar voren gerichte<br />

lip, die een geschikte landingsplaats vormt voor insecten.<br />

De binnenste twee kroonbladen zijn bolvormig en gelijk van<br />

vorm. Ze zijn met elkaar verkleefd en omsluiten als twee<br />

handen de stamper en de meeldraden. De stijl is met een knik<br />

aan het vruchtbeginsel verbonden.<br />

Opmerkelijke meeldraden<br />

Elke bloem heeft vier meeldraden, maar de twee aan weerszijden<br />

van de stamper staande meeldraden zijn in tweeën<br />

gespleten, waarbij dan van elk een helft vergroeid is met elk<br />

van de twee andere meeldraden. Al voordat een bloem zich<br />

opent, gaan de helmknoppen open. Het stuifmeel wordt<br />

tussen de zijdelingse kroonbladen vastgehouden. De polaire<br />

aanzichten van de korrels zien er verschillend uit.<br />

Bestuiving door insecten nodig<br />

Om bij de nectar te komen moet een doorgang gemaakt<br />

worden tussen de bovenlip en de zijdelingse kroonbladen.<br />

Het nectarium ligt namelijk achter in de spoor, op het uiteinde<br />

van een aanhangsel van de bovenste meeldraad, dat tot achter<br />

in het spoor reikt. Bij insectenbezoek worden de zijdelingse<br />

kroonbladen en de onderlip naar beneden gedrukt. Daarbij<br />

komt het stuifmeel via een smalle spleet tussen de zijdelingse<br />

bladen naar buiten en in de beharing aan de onderzijde van<br />

het insect. Ook de stempel komt naar buiten. Voor zaadvorming<br />

zijn de bloemen op bestuiving door insecten aangewezen,<br />

want ze zijn zelfsteriel (door zelfbestuiving wordt geen<br />

zaad gevormd). Hoewel honingbijen via de bloemopening<br />

niet bij de nectar kunnen komen, zullen ze wellicht toch een<br />

bijdrage leveren aan de nodige kruisbestuiving. Ze verzamelen<br />

namelijk het stuifmeel door de kop tussen bovenlip en zijdelingse<br />

kroonbladen te drukken. Hangend aan de bloem valt<br />

het stuifmeel op de buikzijde. De stuifmeelklompjes zijn lichtbruin.<br />

Door sommige insecten worden ter hoogte van het<br />

nectarium gaatjes in de spoor gemaakt. Door deze inbraak is<br />

de nectar ook voor bijen toegankelijk geworden, maar van<br />

bestuiving is dan geen sprake meer.<br />

Vermeerdering<br />

De vrucht is een doosvrucht, die op een peul lijkt. Hij springt<br />

met twee kleppen open, waardoor de zaden worden weggeslingerd.<br />

Ze worden verder verspreid door mieren, die verzot zijn<br />

op het witte aanhangsel (mierenbroodje) dat aan de glanzende<br />

zwarte zaden zit. Behalve door zaad vindt vermeerdering plaats<br />

door knolvorming. Die begint al in de herfst. In de oksel van de<br />

onderste bladeren vormen zich één of twee nieuwe knollen, die<br />

door het midden van de oude knol naar beneden groeien en<br />

wortels vormen. De oude knol verdwijnt in het vroege voorjaar.<br />

plaat 24. Vingerhelmbloem<br />

A bloeiende plant; B doorgesneden knol in de herfst; C bloem;<br />

D onderlip en zijdelingse kroonbladen van boven gezien; E doorsnede<br />

bloem; F stamper; G stempel; H meeldraad met daarmee vergroeide<br />

helften van de twee zijdelingse meeldraden; I stuifmeelkorrel<br />

(pericolpaat): 1 en 2 polaire aanzichten, 3 korreloppervlak (focus<br />

boven en in tectum); J vruchten; K zaad.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!