Bijenplanten_web

26.03.2018 Views

420 bijenplanten: nectar en stuifmeel voor honingbijen

kamperfoeliefamilie 421 Kleine kaardebol (Dipsacus pilosus) Het geslacht Kaardebol (Dipsacus) van de Kamperfoeliefamilie (Caprifoliaceae) telt 12 soorten. In ons land zijn twee soorten inheems: de Kleine kaardebol en de Grote kaardebol (Dipsacus fullonum). De laatste wordt ook veel in tuinen aangetroffen. De bloemen van deze soort worden druk door hommels bezocht. Bloemen van de Kleine kaardebol hebben een kortere bloemkroon en zijn erg in trek bij honingbijen. Op het eerste gezicht doet de bloeiwijze van de Kleine kaardebol niet direct denken aan die van de Grote kaardebol, die fors en cylindrisch is en in uitgebloeide toestand nog lang de plant blijft sieren. Het bloemhoofdje van de Kleine kaardebol is kleiner, rond en minder opvallend. Tweejarig De Kleine kaardebol gedijt het best op een vochtige beschaduwde plaats. De plant is tweejarig. In het eerste jaar ontwikkelen zich een stevige penwortel en een dichte bladrozet. Door de aanwezigheid van de penwortel laat hij zich moeilijk verplanten. In afwijking van andere soorten zijn de bladeren gesteeld. Er zijn twee bladvormen: enkelvoudige en driedelige met twee kleine zijslippen en een grote eindslip. De bladrozet bestaat uit enkelvoudige bladeren. Aan de bloeistengels, die het tweede jaar tot ontwikkeling komen, vinden we beide vormen. De soort dankt haar wetenschappelijke naam aan de stekelige beharing op de stengels: pilosus betekent harig. bol een uitgesproken insectenbestuiver. Onder aan het bloemhoofdje bevinden zich gewimperde omwindselbladen. De bloemen hebben een onderstandig vruchtbeginsel en lijken twee kelken te hebben: een bovenstandige komvormige kelk en een onderstandige ‘buitenkelk’. Deze laatste omsluit het vruchtbeginsel en wordt het bijzonder omwindsel genoemd. Kruisbestuiving wordt in de hand gewerkt doordat de meeldraden buiten de bloemkroon steken en zo makkelijk stuifmeel afgeven. Later komt ook de stamper tevoorschijn om het stuifmeel van bij voorkeur een andere plant op te vangen van bezoekende insecten. De bloemen zijn proterandrisch. De geelachtig witte bloemkroon is aan de basis buisvormig. Naar boven wordt hij wijder en heeft aan de rand vijf slippen. De nectar wordt op de bovenzijde van het vruchtbeginsel afgescheiden en kan zich in de nauwe bloembuis verzamelen. Aan de voet van iedere bloem staat een stroschub, die na het verwelken van de bloem niet afvalt. Ze geven het uitgebloeide bloemhoofdje een bijzonder accent. Putters De vrucht is een nootje, waarvan de wand wordt gevormd door het bijzonder omwindsel. Putters zijn verzot op de tussen de stroschubben staande nootjes. Bij het zoeken en pikken vliegen de nootjes in het rond en worden op die manier verspreid. Soms knakken de stengels onder het gewicht van de vogels. In de winter Nadat in het najaar de bladeren zijn verdord en afgevallen, blijven de verdroogde stengels met de uitgebloeide hoofdjes staan nog lang overeind. In de winter zijn na een sneeuwbui de uitgebloeide bloemhoofdjes heel decoratief in het witte landschap. Insectenbloeier In juli en augustus staat de plant in volle bloei. Onder gunstige omstandigheden kan hij dan een hoogte hebben bereikt van ongeveer twee meter. De bloemen staan dicht bij elkaar in een hoofdje. Daardoor vallen de bloemen beter op voor insecten. Evenals de andere soorten van het geslacht is de Kleine kaardeplaat 198. Kleine kaardebol A bloeiwijze; B driedelig blad; C bloem met stroschub; D stroschub; E stuifmeelkorrel (tricolpaat/triporaat), polair aanzicht; F nootje; G zaad.

420 bijenplanten: nectar en stuifmeel voor honingbijen

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!