Bijenplanten_web
34 bijenplanten: nectar en stuifmeel voor honingbijen
aspergefamilie 35 Grote sneeuwroem (Chionodoxa siehei) De Zwitser E. Boissier (1810-1885) was een zeer bereisd man. Hij trok door Zuid-Spanje, Griekenland, Klein-Azië, Egypte, Palestina en Syrië. Tijdens zijn reizen verzamelde hij een schat aan plantensoorten. Daarvan werd een groot herbarium aangelegd, dat thans in Genève wordt bewaard. Hij schreef vele publicaties over de botanie, waaronder de beroemde Flora Orientalis. Boissier beschreef de Grote sneeuwroem in 1844 en noemde deze soort toen Chionodoxa luciliae, afgeleid van chiôn (sneeuw) en doxa (roem). De soortnaam wijdde hij aan zijn vrouw Lucile, die hem op zijn reizen vaak vergezelde. Luciliae betekent ‘van Lucilia’. Toen Boissier de plant beschreef nam hij aan dat er maar één soort bestond, maar later werden er nog enkele beschreven, de laatste in 1954. Ze behoren tot de Aspergefamilie (Asparagaceae). Uit Turkije Grote sneeuwroem is een bolgewas, dat afkomstig is van het gebergte Boz Dagn, gelegen in de buurt van Izmir in Turkije. Hij komt daar voor tot op een hoogte van ruim 2000 meter. In de herfst heeft zich uit de bol reeds de complete, maar nog niet volgroeide plant gevormd. De meiose is dan al voltooid: stuifmeelkorrels en embryozakken zijn reeds in het plantje aanwezig. Als in het voorjaar de temperatuur stijgt en de sneeuw in de bergen gaat smelten komen de bladeren en de bloemen snel tot ontwikkeling. Een plant heeft niet meer dan twee bladeren, die in een bootvormige punt eindigen. De bloemgrootte en het aantal bloemen zijn afhankelijk van de standplaats. In de dalen hebben zich variëteiten ontwikkeld met meer bloemen per bloeiwijze en met grotere bloemen. Nectariën in het vruchtbeginsel De bloemen hebben zes bloemdekbladen, die in twee kransen van drie staan. De binnenste bladen zijn breder en hebben in tegenstelling tot de andere een niet-gave rand. De bladen zijn aan de basis met elkaar vergroeid. De kleur van de bloemen is blauwviolet, dat in het centrum van de bloem een lichtere tint heeft. Voor ieder bloemdekblad staat een brede lintvormige meeldraad. De helmknoppen en ook de stuifmeelkorrels zijn geel. De korrels hebben één kiemopening. Het bolvormige vruchtbeginsel is driehokkig en heeft dezelfde kleur als de bloemkroon. In elk tussenschot tussen de hokken bevindt zich over de volle hoogte een smalle spleet, die een uitmonding heeft aan de bovenzijde van het vruchtbeginsel. De wand van de spleet is geheel voorzien van nectar doorlatend weefsel: het nectarium. Bijen verzamelen nectar en stuifmeel op de bloemen. Om bij de nectar te komen, moeten ze de dicht tegen elkaar staande helmknoppen passeren. Ze komen daarbij met kop en borststuk rondom in aanraking met het stuifmeel. De stuifmeelklompjes zijn geel. Mierenbroodje Wanneer het zaad in de bolvormige vruchten rijp wordt, gaan de bladeren verwelken. Door het gewicht van de vruchten buigt de bloeistengel door en komen de vruchten op de grond te liggen. De zaden zijn glanzend zwart en hebben een wit elaiosoom. Dat is een eiwitrijk aanhangsel, ook wel mierenbroodje genoemd. Mieren zijn er verzot op en verslepen de zaden, en zorgen zo voor de verspreiding ervan. De kieming van het zaad heeft pas in het volgende voorjaar plaats. Voor de ontwikkeling van de kiemplantjes is licht nodig omdat de kieming epigeïsch geschiedt. De kiemlobben groeien uit tot boven de grond en dragen, onder invloed van het licht, bij aan het groeiproces van het plantje. Het duurt twee tot drie jaar voordat een nieuwe plant in bloei staat. Voor de tuin Grote sneeuwroem is een geschikte tuinplant. Hij doet het goed als verwildering onder struiken en bomen. De bollen moeten ongeveer zeven centimeter diep worden geplant. plaat 5. Grote sneeuwroem A bloeiende plant; B doorsnede bol; C doorsnede bloem; D stamper; E meeldraad: 1 van binnen, 2 van opzij; F stuifmeelkorrel (monocolpaat): 1 polair (distaal) aanzicht, 2 polair (proximaal) aanzicht, 3 en 4 equatoriale aanzichten; G vruchten met rijpe zaden; H dwarsdoorsnede vrucht; I zaad met aanhangsel.
- Page 3 and 4: Bijenplanten: nectar en stuifmeel v
- Page 5: Inhoudsopgave Voorwoord ...........
- Page 8 and 9: 6 bijenplanten: nectar en stuifmeel
- Page 10 and 11: 8 bijenplanten: nectar en stuifmeel
- Page 12 and 13: 10 bijenplanten: nectar en stuifmee
- Page 14 and 15: 12 bijenplanten: nectar en stuifmee
- Page 16 and 17: 14 bijenplanten: nectar en stuifmee
- Page 18 and 19: 16 bijenplanten: nectar en stuifmee
- Page 20 and 21: 18 bijenplanten: nectar en stuifmee
- Page 22 and 23: 20 bijenplanten: nectar en stuifmee
- Page 24 and 25: 22 bijenplanten: nectar en stuifmee
- Page 26 and 27: 24 bijenplanten: nectar en stuifmee
- Page 28 and 29: 26 bijenplanten: nectar en stuifmee
- Page 30 and 31: 28 bijenplanten: nectar en stuifmee
- Page 32 and 33: 30 bijenplanten: nectar en stuifmee
- Page 34 and 35: 32 bijenplanten: nectar en stuifmee
- Page 38 and 39: 36 bijenplanten: nectar en stuifmee
- Page 40 and 41: 38 bijenplanten: nectar en stuifmee
- Page 42 and 43: 40 bijenplanten: nectar en stuifmee
- Page 44 and 45: 42 bijenplanten: nectar en stuifmee
- Page 46 and 47: 44 bijenplanten: nectar en stuifmee
- Page 48 and 49: 46 bijenplanten: nectar en stuifmee
- Page 50 and 51: 48 bijenplanten: nectar en stuifmee
- Page 52 and 53: 50 bijenplanten: nectar en stuifmee
- Page 54 and 55: 52 bijenplanten: nectar en stuifmee
- Page 56 and 57: 54 bijenplanten: nectar en stuifmee
- Page 58 and 59: 56 bijenplanten: nectar en stuifmee
- Page 60 and 61: 58 bijenplanten: nectar en stuifmee
- Page 62 and 63: 60 bijenplanten: nectar en stuifmee
- Page 64 and 65: 62 bijenplanten: nectar en stuifmee
- Page 66 and 67: 64 bijenplanten: nectar en stuifmee
- Page 68 and 69: 66 bijenplanten: nectar en stuifmee
- Page 70 and 71: 68 bijenplanten: nectar en stuifmee
- Page 72 and 73: 70 bijenplanten: nectar en stuifmee
- Page 74 and 75: 72 bijenplanten: nectar en stuifmee
- Page 76 and 77: 74 bijenplanten: nectar en stuifmee
- Page 78 and 79: 76 bijenplanten: nectar en stuifmee
- Page 80 and 81: 78 bijenplanten: nectar en stuifmee
- Page 82 and 83: 80 bijenplanten: nectar en stuifmee
- Page 84 and 85: 82 bijenplanten: nectar en stuifmee
aspergefamilie 35<br />
Grote sneeuwroem (Chionodoxa siehei)<br />
De Zwitser E. Boissier (1810-1885) was een zeer bereisd man.<br />
Hij trok door Zuid-Spanje, Griekenland, Klein-Azië, Egypte,<br />
Palestina en Syrië. Tijdens zijn reizen verzamelde<br />
hij een schat aan plantensoorten. Daarvan werd een groot<br />
herbarium aangelegd, dat thans in Genève wordt bewaard.<br />
Hij schreef vele publicaties over de botanie, waaronder de<br />
beroemde Flora Orientalis. Boissier beschreef de Grote<br />
sneeuwroem in 1844 en noemde deze soort toen Chionodoxa<br />
luciliae, afgeleid van chiôn (sneeuw) en doxa (roem).<br />
De soortnaam wijdde hij aan zijn vrouw Lucile, die hem op<br />
zijn reizen vaak vergezelde. Luciliae betekent ‘van Lucilia’.<br />
Toen Boissier de plant beschreef nam hij aan dat er maar<br />
één soort bestond, maar later werden er nog enkele beschreven,<br />
de laatste in 1954. Ze behoren tot de Aspergefamilie<br />
(Asparagaceae).<br />
Uit Turkije<br />
Grote sneeuwroem is een bolgewas, dat afkomstig is van het<br />
gebergte Boz Dagn, gelegen in de buurt van Izmir in Turkije.<br />
Hij komt daar voor tot op een hoogte van ruim 2000 meter.<br />
In de herfst heeft zich uit de bol reeds de complete, maar<br />
nog niet volgroeide plant gevormd. De meiose is dan al<br />
voltooid: stuifmeelkorrels en embryozakken zijn reeds in het<br />
plantje aanwezig. Als in het voorjaar de temperatuur stijgt en<br />
de sneeuw in de bergen gaat smelten komen de bladeren en<br />
de bloemen snel tot ontwikkeling. Een plant heeft niet meer<br />
dan twee bladeren, die in een bootvormige punt eindigen.<br />
De bloemgrootte en het aantal bloemen zijn afhankelijk<br />
van de standplaats. In de dalen hebben zich variëteiten ontwikkeld<br />
met meer bloemen per bloeiwijze en met grotere<br />
bloemen.<br />
Nectariën in het vruchtbeginsel<br />
De bloemen hebben zes bloemdekbladen, die in twee kransen<br />
van drie staan. De binnenste bladen zijn breder en hebben in<br />
tegenstelling tot de andere een niet-gave rand. De bladen zijn<br />
aan de basis met elkaar vergroeid. De kleur van de bloemen is<br />
blauwviolet, dat in het centrum van de bloem een lichtere tint<br />
heeft. Voor ieder bloemdekblad staat een brede lintvormige<br />
meeldraad. De helmknoppen en ook de stuifmeelkorrels zijn<br />
geel. De korrels hebben één kiemopening.<br />
Het bolvormige vruchtbeginsel is driehokkig en heeft dezelfde<br />
kleur als de bloemkroon. In elk tussenschot tussen de hokken<br />
bevindt zich over de volle hoogte een smalle spleet, die een<br />
uitmonding heeft aan de bovenzijde van het vruchtbeginsel.<br />
De wand van de spleet is geheel voorzien van nectar doorlatend<br />
weefsel: het nectarium.<br />
Bijen verzamelen nectar en stuifmeel op de bloemen. Om bij<br />
de nectar te komen, moeten ze de dicht tegen elkaar staande<br />
helmknoppen passeren. Ze komen daarbij met kop en borststuk<br />
rondom in aanraking met het stuifmeel. De stuifmeelklompjes<br />
zijn geel.<br />
Mierenbroodje<br />
Wanneer het zaad in de bolvormige vruchten rijp wordt, gaan<br />
de bladeren verwelken. Door het gewicht van de vruchten<br />
buigt de bloeistengel door en komen de vruchten op de grond<br />
te liggen. De zaden zijn glanzend zwart en hebben een wit<br />
elaiosoom. Dat is een eiwitrijk aanhangsel, ook wel mierenbroodje<br />
genoemd. Mieren zijn er verzot op en verslepen de<br />
zaden, en zorgen zo voor de verspreiding ervan. De kieming<br />
van het zaad heeft pas in het volgende voorjaar plaats. Voor de<br />
ontwikkeling van de kiemplantjes is licht nodig omdat de<br />
kieming epigeïsch geschiedt. De kiemlobben groeien uit tot<br />
boven de grond en dragen, onder invloed van het licht, bij aan<br />
het groeiproces van het plantje. Het duurt twee tot drie jaar<br />
voordat een nieuwe plant in bloei staat.<br />
Voor de tuin<br />
Grote sneeuwroem is een geschikte tuinplant. Hij doet het<br />
goed als verwildering onder struiken en bomen. De bollen<br />
moeten ongeveer zeven centimeter diep worden geplant.<br />
plaat 5. Grote sneeuwroem<br />
A bloeiende plant; B doorsnede bol; C doorsnede bloem; D stamper;<br />
E meeldraad: 1 van binnen, 2 van opzij; F stuifmeelkorrel (monocolpaat):<br />
1 polair (distaal) aanzicht, 2 polair (proximaal) aanzicht,<br />
3 en 4 equatoriale aanzichten; G vruchten met rijpe zaden; H dwarsdoorsnede<br />
vrucht; I zaad met aanhangsel.