Bijenplanten_web

26.03.2018 Views

366 bijenplanten: nectar en stuifmeel voor honingbijen

lipbloemenfamilie 367 Gewone brunel (Prunella vulgaris) De Gewone brunel behoort tot het geslacht Brunel (Prunella) van de Lipbloemenfamilie (Lamiaceae). Het geslacht telt vijf soorten, waarvan de Gewone brunel de grootste verspreiding heeft: kosmopolitisch, maar vooral in de gematigde streken. In ons land is de soort zeer algemeen en groeit hier op bijna elke vochtige grondsoort, vooral in graslanden en bermen. De Gewone brunel wordt ook wel Bijenkorfje genoemd, een naam waar menig imker de voorkeur aan zal geven. Als na de bloei de verdroogde bloemkelken dicht tegen elkaar staan, heeft het geheel wel iets weg van een bijenkorf. Langdurige bloei De plant is eenjarig of overblijvend, maar dan met een korte levensduur. Jonge, uit zaad gegroeide planten vormen eerst een bladrozet, waaruit zich daarna bloeistengels en uitlopers vormen. De eironde tot langwerpige bladeren zijn kruisgewijs tegenoverstaand en hebben een gave tot zwak gekartelde behaarde rand. De boven- en onderzijde is spaarzaam behaard. De bloei begint in mei en na begrazing of maaien kan er opnieuw bloei volgen. Zo kunnen we tot in de herfst bloemen op de plant aantreffen. De bloemen staan dicht bij elkaar aan het einde van de stengel en vormen samen een korte cilindervormige bloeiwijze. Ze staan in groepjes van meestal drie stuks in de oksels van sterk behaarde brede schutbladen, die ook weer kruisgewijs tegenover elkaar staan. De bloemen van twee tegenover elkaar staande schutbladen vormen samen een schijnkrans. De bloemen openen van onder naar boven. Twee soorten bloemen De bloemen hebben een tweelippige kelk. De onderlip heeft twee tanden, de bovenlip drie. Ook de blauwpaarse kroon is tweelippig en heeft een tweezijdig symmetrische vorm, welke veel voorkomt bij bloemen die door hommels en honingbijen worden bezocht. Die symmetrie wordt voor het bijenoog nog versterkt door de kleurverschillen in de onderlip, die uit drie lobben is gevormd. De zijlobben reflecteren namelijk sterk ultraviolet, wat de middenlob niet doet. De vier meeldraden en de stamper liggen tegen de bovenlip van de bloemkroon, zodat de overdracht van het stuifmeel via de rugzijde van de bij plaatsvindt. Tegen het eind van de bloei wijken de meeldraden uiteen en kunnen de dan vrij liggende stempels worden bestoven. Zoals vaker in de Lipbloemenfamilie, komen er naast planten met tweeslachtige bloemen ook planten voor met vrouwelijke bloemen, waarin de meeldraden niet tot ontwikkeling zijn gekomen. Hierdoor is de kans op kruisbestuiving groter. Voor de bijen is het puren van nectar in de vrouwelijke bloemen gemakkelijker omdat ze kleiner zijn. Het nectarium ligt als een ring onder aan het vruchtbeginsel. Vermeerdering De uitlopers vormen op de knopen wortels en nieuwe planten. In een bloem kunnen vier nootjes tot ontwikkeling komen. Bij de verspreiding van het zaad is water een onmisbare factor. De aan de plant blijvende vruchtkelken zijn geheel gesloten als ze droog zijn. Ze gaan pas open als ze nat worden. Tegelijk buigen ze dan naar buiten waardoor de nootjes er gemakkelijk uit kunnen vallen. Deze wijze van het opengaan van vruchten wordt hygrochasie genoemd. Als de nootjes vochtig worden en water opnemen, vormt zich ter plaatse van de strepen een halve millimeter dikke doorzichtige gelatineachtige slijmlaag Door die slijmlaag blijven ze gemakkelijk aan dieren kleven. plaat 171. Gewone brunel A deel van bloeiende plant; B bloemkelk met knop; C tweeslachtige bloem; D helmknop; E stuifmeelkorrel (stephanocolpaat): 1 polair aanzicht, 2 equatoriaal aanzicht, 3 korreloppervlak (focus boven en in tectum); F vruchtbeginsel met nectarium; G stempel; H en I vruchtkelken; J nootjes.

366 bijenplanten: nectar en stuifmeel voor honingbijen

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!