Bijenplanten_web
122 bijenplanten: nectar en stuifmeel voor honingbijen
teunisbloemfamilie 123 Duinteunisbloem (Oenothera oakesiana) Wie kent ze niet, die prachtig heldergele bloemen van de Teunisbloem. In de bebouwde omgeving tref je ze vaak aan op onverwachte plaatsen, op plekjes waar nog niet alle ongewenste begroeiing is weggehaald. Uit Noord-Amerika Teunisbloem-soorten zijn inheems in Noord-Amerika. Diverse soorten zijn in Europa terecht gekomen met grond die als ballast in schepen werd meegenomen. Door hybridisatie en mutatie is van de oorspronkelijke soorten weinig of niets meer te herkennen. Bij hun voortplanting gedragen de chromosomen van de Teunisbloem zich namelijk op een bijzondere wijze, waardoor er meerdere iets van elkaar verschillende vormen ontstaan, die gedurende enige tijd constant kunnen blijven. Bijzondere bloembouw Het geslacht Teunisbloem (Oenothera) behoort tot de Teunisbloemfamilie (Onagraceae) en telt ongeveer 80 soorten. De Duinteunisbloem is meestal tweejarig. De plant overwintert dan met een bladrozet op een korte steel. Tijdens het groeiseizoen vormen zich stevige bloeistengels met verspreid staande smalle bladeren. De bloeiperiode is van juni tot september. Daarna sterft de plant af. Karakteristiek voor de Duinteunisbloem zijn de schuin naar één kant staande bloemknoppen. Ze staan in de oksels van schutbladen die veel gelijkenis vertonen met de overige bladeren. Wat opvalt is de bijzondere bouw van de bloemen, die we ook bij sommige andere geslachten van de familie aantreffen. Ze zijn ongesteeld. Op een stevig onderstandig vruchtbeginsel staat een nauwe buis met dezelfde kleur als de bloemkroon. Deze kelkbuis is in feite een verlengde van de bloemas. Aan het eind ervan staan de smalle kelkbladen, de heldergele kroonbladen en de meeldraden. Nectarmerk op kroonbladen De kroonbladen reflecteren behalve geel ook in sterke mate ultraviolet, met uitzondering van de nerven en van een vlek aan de basis. Het uv-vrije deel van de bloemkroon vormt voor het bijenoog het duidelijk zichtbare nectarmerk. Het nectarium ligt op het vruchtbeginsel aan het begin van de kelkbuis, te diep voor de bijentong om de nectar direct te kunnen opnemen. Door de nauwe kelkbuis, waarin de stijl van de stamper ligt, kan de nectar door capillaire werking naar boven komen en dus toch door de bijen worden opgenomen. De bijen verzamelen ook stuifmeel, maar doordat er viscinedraden aan de korrels zitten, is het moeilijk om het stuifmeel compact in de korfjes te krijgen. Ook het opslaan van het stuifmeel in de raten wordt daardoor bemoeilijkt en vaak wordt het stuifmeel weer naar buiten gewerkt. De bijen moeten de nectar en het stuifmeel òf laat op de dag, òf vroeg in de morgen halen, want de bloei valt voornamelijk in de nacht. Bijenvolken die bij een veld met teunisbloemen hebben gestaan, houden hun dagritme van ‘vroeg en laat verzamelen’ nog een paar dagen aan als ze weer teruggehaald worden. Teunisbloemhoning Teunisbloem-soorten hebben grote stuifmeelkorrels, die gemakkelijk te herkennen zijn aan hun sterk uitpuilende pori. Omdat de korrels groot zijn, worden ze in de honingmaag gemakkelijk uit de nectar gezeefd en via het ventiel verder opgenomen. Het gevolg hiervan is dat in monoflorale honing van Teunisbloem-soorten opvallend weinig stuifmeel van de plant te vinden is. Een aandeel van 1% is al voldoende om de honing monofloraal te mogen noemen. Een andere eigenschap van teunisbloemhoning is de aanwezigheid van zeer kleine (1 tot 2,5 micrometer), ruitvormige en ronde kristallen calciumoxalaat. Vermeerdering De Duinteunisbloem heeft doosvruchten die aan de bovenkant met korte kleppen opengaan. De bruine zaden worden bij het schudden van de veerkrachtige stengels uit de vruchten geslingerd. Ze hebben een ruw oppervlak en smalle vleugels waardoor de verspreiding door de wind wordt vergemakkelijkt. plaat 49. Duinteunisbloem A bloeiwijze; B meeldraad; C stuifmeelkorrel (triporaat), polair aanzicht; D stempel; E geopende vrucht; F zaad.
- Page 74 and 75: 72 bijenplanten: nectar en stuifmee
- Page 76 and 77: 74 bijenplanten: nectar en stuifmee
- Page 78 and 79: 76 bijenplanten: nectar en stuifmee
- Page 80 and 81: 78 bijenplanten: nectar en stuifmee
- Page 82 and 83: 80 bijenplanten: nectar en stuifmee
- Page 84 and 85: 82 bijenplanten: nectar en stuifmee
- Page 86 and 87: 84 bijenplanten: nectar en stuifmee
- Page 88 and 89: 86 bijenplanten: nectar en stuifmee
- Page 90 and 91: 88 bijenplanten: nectar en stuifmee
- Page 92 and 93: 90 bijenplanten: nectar en stuifmee
- Page 94 and 95: 92 bijenplanten: nectar en stuifmee
- Page 96 and 97: 94 bijenplanten: nectar en stuifmee
- Page 98 and 99: 96 bijenplanten: nectar en stuifmee
- Page 100 and 101: 98 bijenplanten: nectar en stuifmee
- Page 102 and 103: 100 bijenplanten: nectar en stuifme
- Page 104 and 105: 102 bijenplanten: nectar en stuifme
- Page 106 and 107: 104 bijenplanten: nectar en stuifme
- Page 108 and 109: 106 bijenplanten: nectar en stuifme
- Page 110 and 111: 108 bijenplanten: nectar en stuifme
- Page 112 and 113: 110 bijenplanten: nectar en stuifme
- Page 114 and 115: 112 bijenplanten: nectar en stuifme
- Page 116 and 117: 114 bijenplanten: nectar en stuifme
- Page 118 and 119: 116 bijenplanten: nectar en stuifme
- Page 120 and 121: 118 bijenplanten: nectar en stuifme
- Page 122 and 123: 120 bijenplanten: nectar en stuifme
- Page 126 and 127: 124 bijenplanten: nectar en stuifme
- Page 128 and 129: 126 bijenplanten: nectar en stuifme
- Page 130 and 131: 128 bijenplanten: nectar en stuifme
- Page 132 and 133: 130 bijenplanten: nectar en stuifme
- Page 134 and 135: 132 bijenplanten: nectar en stuifme
- Page 136 and 137: 134 bijenplanten: nectar en stuifme
- Page 138 and 139: 136 bijenplanten: nectar en stuifme
- Page 140 and 141: 138 bijenplanten: nectar en stuifme
- Page 142 and 143: 140 bijenplanten: nectar en stuifme
- Page 144 and 145: 142 bijenplanten: nectar en stuifme
- Page 146 and 147: 144 bijenplanten: nectar en stuifme
- Page 148 and 149: 146 bijenplanten: nectar en stuifme
- Page 150 and 151: 148 bijenplanten: nectar en stuifme
- Page 152 and 153: 150 bijenplanten: nectar en stuifme
- Page 154 and 155: 152 bijenplanten: nectar en stuifme
- Page 156 and 157: 154 bijenplanten: nectar en stuifme
- Page 158 and 159: 156 bijenplanten: nectar en stuifme
- Page 160 and 161: 158 bijenplanten: nectar en stuifme
- Page 162 and 163: 160 bijenplanten: nectar en stuifme
- Page 164 and 165: 162 bijenplanten: nectar en stuifme
- Page 166 and 167: 164 bijenplanten: nectar en stuifme
- Page 168 and 169: 166 bijenplanten: nectar en stuifme
- Page 170 and 171: 168 bijenplanten: nectar en stuifme
- Page 172 and 173: 170 bijenplanten: nectar en stuifme
teunisbloemfamilie 123<br />
Duinteunisbloem (Oenothera oakesiana)<br />
Wie kent ze niet, die prachtig heldergele bloemen van de<br />
Teunisbloem. In de bebouwde omgeving tref je ze vaak aan<br />
op onverwachte plaatsen, op plekjes waar nog niet alle<br />
ongewenste begroeiing is weggehaald.<br />
Uit Noord-Amerika<br />
Teunisbloem-soorten zijn inheems in Noord-Amerika. Diverse<br />
soorten zijn in Europa terecht gekomen met grond die als<br />
ballast in schepen werd meegenomen. Door hybridisatie en<br />
mutatie is van de oorspronkelijke soorten weinig of niets meer<br />
te herkennen. Bij hun voortplanting gedragen de chromosomen<br />
van de Teunisbloem zich namelijk op een bijzondere wijze,<br />
waardoor er meerdere iets van elkaar verschillende vormen<br />
ontstaan, die gedurende enige tijd constant kunnen blijven.<br />
Bijzondere bloembouw<br />
Het geslacht Teunisbloem (Oenothera) behoort tot de Teunisbloemfamilie<br />
(Onagraceae) en telt ongeveer 80 soorten.<br />
De Duinteunisbloem is meestal tweejarig. De plant overwintert<br />
dan met een bladrozet op een korte steel. Tijdens het<br />
groeiseizoen vormen zich stevige bloeistengels met verspreid<br />
staande smalle bladeren. De bloeiperiode is van juni tot<br />
september. Daarna sterft de plant af. Karakteristiek voor de<br />
Duinteunisbloem zijn de schuin naar één kant staande bloemknoppen.<br />
Ze staan in de oksels van schutbladen die veel<br />
gelijkenis vertonen met de overige bladeren. Wat opvalt is<br />
de bijzondere bouw van de bloemen, die we ook bij sommige<br />
andere geslachten van de familie aantreffen. Ze zijn ongesteeld.<br />
Op een stevig onderstandig vruchtbeginsel staat een nauwe<br />
buis met dezelfde kleur als de bloemkroon. Deze kelkbuis is in<br />
feite een verlengde van de bloemas. Aan het eind ervan staan<br />
de smalle kelkbladen, de heldergele kroonbladen en de meeldraden.<br />
Nectarmerk op kroonbladen<br />
De kroonbladen reflecteren behalve geel ook in sterke mate<br />
ultraviolet, met uitzondering van de nerven en van een vlek<br />
aan de basis. Het uv-vrije deel van de bloemkroon vormt voor<br />
het bijenoog het duidelijk zichtbare nectarmerk. Het nectarium<br />
ligt op het vruchtbeginsel aan het begin van de kelkbuis, te<br />
diep voor de bijentong om de nectar direct te kunnen opnemen.<br />
Door de nauwe kelkbuis, waarin de stijl van de stamper ligt,<br />
kan de nectar door capillaire werking naar boven komen en<br />
dus toch door de bijen worden opgenomen.<br />
De bijen verzamelen ook stuifmeel, maar doordat er viscinedraden<br />
aan de korrels zitten, is het moeilijk om het stuifmeel<br />
compact in de korfjes te krijgen. Ook het opslaan van het<br />
stuifmeel in de raten wordt daardoor bemoeilijkt en vaak<br />
wordt het stuifmeel weer naar buiten gewerkt. De bijen moeten<br />
de nectar en het stuifmeel òf laat op de dag, òf vroeg in de<br />
morgen halen, want de bloei valt voornamelijk in de nacht.<br />
Bijenvolken die bij een veld met teunisbloemen hebben<br />
gestaan, houden hun dagritme van ‘vroeg en laat verzamelen’<br />
nog een paar dagen aan als ze weer teruggehaald worden.<br />
Teunisbloemhoning<br />
Teunisbloem-soorten hebben grote stuifmeelkorrels, die<br />
gemakkelijk te herkennen zijn aan hun sterk uitpuilende pori.<br />
Omdat de korrels groot zijn, worden ze in de honingmaag<br />
gemakkelijk uit de nectar gezeefd en via het ventiel verder<br />
opgenomen. Het gevolg hiervan is dat in monoflorale honing<br />
van Teunisbloem-soorten opvallend weinig stuifmeel van de<br />
plant te vinden is. Een aandeel van 1% is al voldoende om de<br />
honing monofloraal te mogen noemen. Een andere eigenschap<br />
van teunisbloemhoning is de aanwezigheid van zeer kleine<br />
(1 tot 2,5 micrometer), ruitvormige en ronde kristallen<br />
calciumoxalaat.<br />
Vermeerdering<br />
De Duinteunisbloem heeft doosvruchten die aan de bovenkant<br />
met korte kleppen opengaan. De bruine zaden worden<br />
bij het schudden van de veerkrachtige stengels uit de vruchten<br />
geslingerd. Ze hebben een ruw oppervlak en smalle vleugels<br />
waardoor de verspreiding door de wind wordt vergemakkelijkt.<br />
plaat 49. Duinteunisbloem<br />
A bloeiwijze; B meeldraad; C stuifmeelkorrel (triporaat), polair<br />
aanzicht; D stempel; E geopende vrucht; F zaad.