Bijenplanten_web

26.03.2018 Views

116 bijenplanten: nectar en stuifmeel voor honingbijen

teunisbloemfamilie 117 Wilgenroosje (Chamerion angustifolium) Het Wilgenroosje behoort tot de Teunisbloemfamilie (Onagraceae) en heeft zijn naam te danken aan de vorm van de bladeren, die veel gelijkenis vertoont met die van sommige wilgen. De soort komt vaak voor langs bosranden en op plaatsen waar bomen zijn gekapt. De plant is overblijvend en kan anderhalve meter hoog worden. Hij heeft een wortelstelsel waaruit zich ondergrondse uitlopers ontwikkelen. De stengel is onderaan bezet met lancetvormige bladeren. Bovenaan gaat de stengel over in een trosvormige bloeiwijze. Het Wilgenroosje bloeit van juli tot september. De vorm van de bloeiwijze en de stand van de bloemen dragen in belangrijke mate bij aan de zichtbaarheid voor bezoekende insecten. De bloemen staan rondom de bloeistengel. Aan de voet van elke bloem staat een smal steunblad. De bloemsteel is kort. De bloemen hebben een onderstandig vruchtbeginsel dat wordt omsloten door het buisvormig verlengde van de bloemsteel. Aan het eind daarvan staan langs de rand vier smalle kelkbladen en vier paarsrode kroonbladen. Het vruchtbeginsel draagt een aan de basis behaarde stijl met vier naar buiten gebogen stempels. Blauw stuifmeel Een bloem heeft acht meeldraden, die ongeveer even hoog reiken als de stijl. De meeldraden hebben aan de basis een verbrede voet. De stuifmeelklompjes zijn blauw. Het nectarium ligt op het vruchtbeginsel. De afgescheiden nectar kan tijdelijk worden opgeslagen onder de verbrede bases van de meeldraden en tussen de beharing aan de basis van de stijl. De nectar ligt daar goed beschermd. Het Wilgenroosje behoort tot de groep planten waarvan kwantiteit en kwaliteit van de nectar niet samengaan. De grootste hoeveelheid nectar wordt in de nacht afgescheiden, maar de suikerconcentratie is midden op de dag het grootst. De bijen richten zich op het suikergehalte en de bloemen worden daarom midden op de dag het drukst bezocht. De suikerconcentratie varieert dan van 44 tot 63%. Proterandrische bloemen De bloemen zijn proterandrisch: eerst gaan de helmknoppen open, daarna rijpen de stempellobben. In een pas geopende bloem zijn de meeldraden horizontaal of schuin naar voren gericht. Ze vormen dan samen een ideale landingsplaats voor bezoekende insecten. In dit stadium is de stijl naar beneden gebogen en liggen de stempellobben nog tegen elkaar. Als het stuifmeel is vrijgegeven, verwelken de meeldraden en krommen naar buiten. Daarna komt de stijl omhoog en buigen de stempellobben naar buiten, zodat insecten op de stempels kunnen landen en iets van het meegebrachte stuifmeel achter kunnen laten. De volgorde van bloeien in een bloeiwijze is van beneden naar boven. Honingbijen beginnen hun bezoek onderin de bloeiwijze en vervolgen dat verder omhoog. De kans op kruisbestuiving wordt op deze wijze vergroot. Vermeerdering Behalve door genoemde vegetatieve vermeerdering via het wortelstelsel, vermeerdert de plant zich door de vorming van zaad. De vrucht gaat met vier kleppen open, waardoor de zaden vrij komen te liggen. De zaden hebben een pluizige beharing en worden daardoor gemakkelijk door de wind uit de geopende vrucht geblazen en meegenomen. De zaden behouden lange tijd hun kiemkracht. Ze kiemen in de herfst of in het voorjaar. De herfstkiemers komen het volgend jaar het eerst in bloei. Daarna volgen de planten die in het voorjaar zijn gekiemd. plaat 46. Wilgenroosje A bloeiwijze; B blad; C bloem in mannelijk stadium; D bloem in vrouwelijk stadium; E stuifmeelkorrel (triporaat): 1 polair aanzicht, 2 equatoriaal aanzicht; F vrucht; G geopende vrucht; H zaad met pluis; I zaden.

116 bijenplanten: nectar en stuifmeel voor honingbijen

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!