Rudolf Steiner Antroposofie voor jonge mensen - Uitgeverij Christofoor
Rudolf Steiner Antroposofie voor jonge mensen - Uitgeverij Christofoor
Rudolf Steiner Antroposofie voor jonge mensen - Uitgeverij Christofoor
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
<strong>Rudolf</strong> <strong>Steiner</strong><br />
Antroposofi e <strong>voor</strong><br />
<strong>jonge</strong> <strong>mensen</strong><br />
Vertaald door<br />
Roel Munniks<br />
Met nawoorden van<br />
Christiane Haid<br />
en Sigurd Borghs<br />
Vrij Geestesleven / Zeist
De tekst van dit boek berust op verslagen van <strong>voor</strong>drachten<br />
die niet door <strong>Rudolf</strong> <strong>Steiner</strong> zijn gecorrigeerd.<br />
Titel van de oorspronkelijke uitgave:<br />
Geistige Wirkenskräfte im Zusammenhang von alter und junger Generation.<br />
Pädagogischer Jugendkurs<br />
<strong>Rudolf</strong> <strong>Steiner</strong> Gesamtausgabe nr. 217<br />
6e druk, <strong>Rudolf</strong> <strong>Steiner</strong> Verlag, Dornach 1988<br />
<strong>Rudolf</strong> <strong>Steiner</strong> / Werken en <strong>voor</strong>drachten<br />
© 2010 Stichting <strong>Rudolf</strong> <strong>Steiner</strong> Vertalingen<br />
Typografi e Françoise Berserik<br />
Zetwerk Henk Pel<br />
Omslagillustratie door Hans-Dieter Appenrodt, 22 x 22 cm, 2010<br />
isbn 978 90 6038 564 7 / nur 743<br />
Vrij Geestesleven is een imprint van <strong>Uitgeverij</strong> <strong>Christofoor</strong>, Zeist.
Bij deze uitgave<br />
Aan het begin van de twintigste eeuw groeide een jeugd op met<br />
een spirituele honger die radicaal verschilde van de vorige generaties.<br />
Na de Eerste Wereldoorlog stroomde die jeugd ook de antroposofi<br />
sche beweging binnen. Als zij om een speciale <strong>voor</strong>drachtenreeks<br />
<strong>voor</strong> <strong>jonge</strong> <strong>mensen</strong> vragen, geeft <strong>Rudolf</strong> <strong>Steiner</strong> hen in eerste<br />
instantie de opdracht voldoende <strong>mensen</strong> bijeen te zoeken en<br />
concreet onder woorden te brengen wat ze willen. Dit gebeurt, en<br />
de <strong>voor</strong>drachtenreeks Antroposofi e <strong>voor</strong> <strong>jonge</strong> <strong>mensen</strong> komt tot stand.<br />
<strong>Steiner</strong> laat daarin zien op welke manier de wereld beheerst<br />
wordt door lege woorden, traditionele menselijke verhoudingen<br />
en routinematig handelen. Daartegenover staat het zoeken van de<br />
jeugd naar echte spiritualiteit, naar waarachtigheid in het woord,<br />
in de verbinding van mens tot mens en in het dagelijks handelen.<br />
Niet het spreken over de geest is belangrijk, maar een concreet spreken<br />
en handelen vanuit de geest.<br />
Opvallend in deze <strong>voor</strong>drachten is <strong>Steiner</strong>s openhartigheid.<br />
Hij kapittelt de abstracte antroposofi e die moeiteloos de rijtjes van<br />
de wezensdelen van de mens opsomt zonder die begrippen werkelijk<br />
te doorgronden. Hij verwerpt de materialistische vorm van<br />
spiritualiteit waarbij het geestelijke met begrippen uit de natuurwetenschap<br />
wordt beschreven, zoals geestelijke vibraties, of het<br />
permanente atoom dat bij alle incarnaties bewaard blijft. Ook de<br />
jeugd wordt niet gespaard: dat zij zich afzet tegen de oudere generatie<br />
getuigt van weinig inzicht in wat zij van die generatie ontvangen<br />
heeft. Bovendien moet zij zich afvragen op welke manier<br />
de generatie na haar tegen haar aan zal kijken als zij zelf de volgende<br />
oudere generatie is.<br />
Antroposofi e <strong>voor</strong> <strong>jonge</strong> <strong>mensen</strong> is nog steeds actueel. De cultuurfenomenen<br />
die <strong>Steiner</strong> beschrijft zijn moeiteloos en in verhevigde<br />
mate van toepassing op de huidige tijd. Het door hem beschreven<br />
5
dode en doodmakende intellectualisme is alleen maar in kracht<br />
toegenomen en breidt zijn invloed over alle takken van de cultuur<br />
uit. Maar daarnaast vertelt <strong>Steiner</strong> wat er concreet nodig is om antroposofi<br />
e tot een echte levende factor <strong>voor</strong> het eigen leven, <strong>voor</strong><br />
het antroposofi sche werk en <strong>voor</strong> de maatschappij te maken.<br />
In het nawoord van Christiane Haid wordt uitvoerig ingegaan op<br />
de situatie van de jeugd in die tijd en haar verhouding tot de oudere<br />
generatie in de antroposofi sche beweging. Ook bespreekt Haid<br />
enkele essentiële aspecten van deze <strong>voor</strong>drachten. Aan Sigurd<br />
Borghs vroeg de redactie om in een tweede, persoonlijk nawoord<br />
te beschrijven wat deze <strong>voor</strong>drachten bij hem als <strong>jonge</strong> leerkracht<br />
aan een vrijeschool teweeg hebben gebracht.<br />
6<br />
De redactie
Inhoud<br />
Antroposofi e <strong>voor</strong> <strong>jonge</strong> <strong>mensen</strong><br />
Eerste <strong>voor</strong>dracht<br />
Stuttgart 3 oktober 1922 — 15<br />
De kloof tussen oudere en <strong>jonge</strong>re generatie (in de negentiende en begin<br />
twintigste eeuw). Middeleeuwse tradities in Engeland. Darwin en Goethe.<br />
Het opkomen van de ‘frase’. Gedachteloosheid, karakterloosheid, willoosheid.<br />
Toenemende vervreemding van <strong>mensen</strong> ten opzichte van elkaar.<br />
Frase, conventie en routine. Het harteloze denken van de wetenschap. Logica<br />
en kunst. Op zoek naar het ware mens-zijn. Julius Robert Mayer. Het<br />
overwinnen van frase, conventie en routine.<br />
Tweede <strong>voor</strong>dracht<br />
4 oktober 1922 — 27<br />
Het zoeken van de jeugd naar leraren. De trotse ‘objectieve’ wetenschap.<br />
Het verdwijnen van ‘Filo-Sofi a’. Het vraagstuk van de opvoeding. Jong<br />
zijn en oud zijn. Het verdwijnen van de innerlijke erfenis in de ziel en de<br />
uiterlijke traditie vanaf de vijftiende eeuw. Het staan <strong>voor</strong> het niets. De<br />
ontwikkeling van het recht; ‘Vernunftrecht’ en historisch recht. Muzen,<br />
zeven vrije kunsten en objectieve wetenschap. Het wekken van de mens in<br />
de vrijeschoolpedagogie. Door het intellect geen echte verbinding met de<br />
wereld. Het afnemende begrip <strong>voor</strong> het mysterie van Golgotha en het zoeken<br />
naar een nieuwe Christus-ervaring. Het streven naar gemeenschap.<br />
Wakker worden vanuit de geest.<br />
Derde <strong>voor</strong>dracht<br />
5 oktober 1922 — 43<br />
De geestelijk-etherische waarneming van de mens in vroegere tijden. Het<br />
doorwerken van het slaapbewustzijn in het waakbewustzijn tot de vijftiende<br />
eeuw. De opvoedkundige werking van de cultuur. Het dode denken<br />
en de waarheid van het materialisme. Levend denken. De wisselwerking<br />
tussen de wereld van de slaap en die van het waakbewustzijn. Materialisme<br />
en theosofi e. Geestloos en geestrijk spreken. Levende chemie<br />
7
edrijven is waardevoller dan dode, intellectualistische theosofi e bedrijven.<br />
Geschriften tegen de antroposofi e. Niet spreken over de geest maar<br />
vanuit de geest.<br />
8<br />
Vierde <strong>voor</strong>dracht<br />
6 oktober 1922 — 58<br />
Het monddood maken van morele intuïties als ethische grondstemming<br />
aan het eind van de negentiende eeuw. Het versterken van de morele intuïties<br />
in De fi losofi e van de vrijheid. Het leven van Nietzsche. Nietzsche als<br />
tegenstander van Socrates. Het herleiden van idealen tot functies van het<br />
menselijk lichaam. De Übermensch, de eeuwige terugkeer van het gelijke.<br />
Het <strong>voor</strong>tleven van de vroegere ideeënrijkdom als frase. Het jeugdbeleven<br />
aan het begin van de twintigste eeuw. In het dode intellectualisme is de levende<br />
geest niet te vinden. De op hol geslagen frase in de jeugdbeweging.<br />
De noodzaak van een sterk ontwikkeld gevoel <strong>voor</strong> waarheid.<br />
Vijfde <strong>voor</strong>dracht<br />
7 oktober 1922 — 74<br />
Het verdwijnen van de innerlijke realiteit van het geestelijke en het opkomen<br />
van het godsbewijs. De vroegere morele intuïties als goddelijke geboden.<br />
Uiterlijke tradities en dogma’s komen in de plaats van wat vroeger<br />
innerlijke ervaring was. Het staan <strong>voor</strong> het niets. De kracht van het zuivere<br />
denken. De individuele mens als bron van moraliteit. Het levende denken<br />
in het <strong>voor</strong>-aardse bestaan van de mens. De jeugd kan niet worden opgevoed<br />
met behulp van een dood denken. De weg van imaginatie, inspiratie<br />
en intuïtie in de uiterlijke natuur. In de morele wereld worden met de<br />
imaginatie ook reeds morele intuïties bereikt.<br />
Zesde <strong>voor</strong>dracht<br />
8 oktober 1922 — 88<br />
Het pedagogische grondkarakter van deze tijd. De mens als oplossing van<br />
het wereldraadsel: ‘Mens, ken jezelf, en je kent de wereld.’ Twee belangrijke<br />
morele impulsen van deze tijd: morele liefde en vertrouwen van mens<br />
tot mens. Ethisch individualisme gedragen door de liefde <strong>voor</strong> de handeling.<br />
De noodzaak van een cultuurpedagogie, concreet gericht op het vertrouwen<br />
van mens tot mens. Mensenkennis als kwintessens van de pedagogiek<br />
van de toekomst. De verbinding met het religieuze. Pedagogie als<br />
specialisatie van het morele handelen van de mens. De januskop van de<br />
jeugdbeweging.
Zevende <strong>voor</strong>dracht<br />
9 oktober 1922 — 101<br />
De jeugd kan door studie niet meer echt moe worden. Het verdwijnen van<br />
de vroegere enthousiasmerende gevoelens van diepgaande verering <strong>voor</strong><br />
de wetenschap. ‘Objectieve’ onverschilligheid in de huidige wetenschap.<br />
Ongebruikte krachten bij de jeugd in de twintigste eeuw. Intensief meeleven<br />
bij werken van bij<strong>voor</strong>beeld Albertus Magnus. Bevriezen bij uiteenzettingen<br />
van Herbart. Het strenge onderscheid tussen mens en wetenschapper.<br />
De ongeloofwaardigheid van de leraar die lesgeeft met een boek<br />
in de hand. Vier kennismethoden uit het oude brahmanisme. Het belang<br />
van vertrouwen en van kunnen ontvangen.<br />
Achtste <strong>voor</strong>dracht<br />
10 oktober 1922 — 115<br />
De historische ontwikkeling van het ontvangen tot het zelf veroveren van<br />
gedachten. Grote ommekeer in de innerlijke beleving van de mens in de<br />
vierde eeuw na Christus. Nominalisten en realisten in de middeleeuwen.<br />
Het oppakken van de gedachten uit de uiterlijke waarneming en het experiment.<br />
Johannes Kepler. Het verloren gaan van de naklank van het goddelijk-geestelijke<br />
karakter van de gedachten in de negentiende eeuw. Het<br />
probleem van het microscoperen. De gevoelsvraag van de jeugd: waar vind<br />
ik het geestelijke? Activiteit in het denken brengen waardoor gedachten<br />
weer hartenkracht krijgen.<br />
Negende <strong>voor</strong>dracht<br />
11 oktober 1922 — 129<br />
Het ontbreken van de brug van mens tot mens. Inzichten waarover pas na<br />
het achttiende jaar geoordeeld kan worden. Het onderwijs vóór de vijftiende<br />
eeuw: je kunt de jeugd niet weten bijbrengen, alleen geloof. Grammatica,<br />
dialectica en retorica. Aritmetica, geometrie, astronomie en muziek.<br />
Pedagogie in het tijdperk van de bewustzijnsziel. De relatie tussen<br />
oudere generatie en <strong>jonge</strong>re generatie tussen de jaren waarin wordt nagebootst<br />
en de jaren waarin de kennis kan worden overgedragen. Schoonheid<br />
als tolk van de waarheid. De jeugdbeweging kan niet alleen maar een<br />
opstand tegen de oudere generatie zijn. Artistiek-kunstzinnige opvoeding<br />
als wilsopvoeding.<br />
9
Tiende <strong>voor</strong>dracht<br />
12 oktober 1922 — 142<br />
Het contact van mens tot mens in de mensheidsontwikkeling. Veranderingen<br />
in de menselijke ziel. Voorbeelden uit het leven van Goethe. Het verdorren<br />
van het lichaam en het vrijkomen van de ziel in vroeger tijden. Het<br />
vinden van het geestelijke in de huidige tijd door eigen innerlijke inspanning.<br />
Het verlangen naar innerlijke inactiviteit (bioscoopbezoek). Innerlijke<br />
activiteit als grondslag <strong>voor</strong> antroposofi sche geesteswetenschap. Het<br />
zuivere denken uit De fi losofi e van de vrijheid als wilsstroom. De kunstzinnige<br />
kwaliteit van het zuivere denken. De leraar als pedagogisch kunstenaar.<br />
Elfde <strong>voor</strong>dracht<br />
13 oktober 1922 — 157<br />
Het verlangen van <strong>jonge</strong> <strong>mensen</strong> om de wereld niet alleen met het hoofd<br />
te leren beleven, maar met de hele mens. Een baby is een en al zintuigorgaan.<br />
Het kind na de tandenwisseling. Individuele kunst en algemene<br />
wetenschap. Individualiteit van de leraar boven leermethode. Het versterken<br />
van de individualiteit door het zuivere denken. Niet door studie<br />
kan men opvoeder worden, maar door het tot leven brengen van het <strong>voor</strong>aardse<br />
bestaan. Het doorwerken van het <strong>voor</strong>aardse bestaan en van vorige<br />
aardelevens in de ontmoeting van mens tot mens. Bidden en zegenen. Het<br />
bijbrengen van levende begrippen. Een opvoeding ontwikkelen waardoor<br />
de <strong>mensen</strong> weer met elkaar leren leven.<br />
Twaalfde <strong>voor</strong>dracht<br />
14 oktober 1922 — 171<br />
Het waarnemen van ziele- en geestkwaliteiten in de zintuigwereld in het<br />
oud-Indische tijdperk. In de oud-Perzische periode: het waarnemen van<br />
de mens als lichtgestalte. In de derde na-atlantische periode: van een zintuiglijke<br />
buitenkant naar een geestelijke, zielsmatige binnenkant. Bij de<br />
Grieken een duidelijk uit elkaar houden van lichamelijkheid en lichaam<br />
enerzijds en geest en ziel anderzijds. De schrik <strong>voor</strong> het onverhuld beleven<br />
van de mens. Een juist inzicht in de mens maakt de mens al tot opvoeder.<br />
Kunstzinnig begrip meenemen in het inzicht in de mens. Verbinding zoeken<br />
met een actieve menselijke kracht die in de kindertijd werkzaam was.<br />
10
Dertiende <strong>voor</strong>dracht<br />
15 oktober 1922 — 185<br />
De overgang van geopenbaarde begrippen naar begrippen die in de uiterlijke<br />
natuur verworven zijn. In het innerlijk stervende begrippen die aan<br />
de buitenwereld opleven. Het denken dat zich met de natuur verbonden<br />
heeft maar dat de mens verslindt. Het beeld van de draak. De wet van behoud<br />
van materie. De wetenschap is een metamorfose van de draak geworden.<br />
De jeugd wilde de draak ontvluchten. Door de juiste opvoeding<br />
het voertuig <strong>voor</strong>bereiden waarmee Michaël in onze cultuur kan binnenkomen.<br />
De eigen verhouding van de mens tot de geestelijke wereld in het<br />
tijdperk van Michaël. Van het kind leren wat het als boodschap uit de geestelijke<br />
wereld meebrengt. Slotwoorden.<br />
Nawoorden en aantekeningen<br />
De jeugdbeweging (Christiane Haid) — 201<br />
Antroposofi e met hart en ziel (Sigurd Borghs) — 227<br />
Aantekeningen bij Antroposofi e <strong>voor</strong> <strong>jonge</strong> <strong>mensen</strong> — 243<br />
Aantekeningen bij ‘De jeugdbeweging’ — 263<br />
Aantekeningen bij ‘Antroposofi e met hart en ziel’ — 268<br />
Bibliografi e — 269<br />
Levensoverzicht — 271<br />
<strong>Rudolf</strong> <strong>Steiner</strong> / Werken en <strong>voor</strong>drachten — 275<br />
11
De jeugdbeweging °<br />
Voorspel<br />
Hoe de cursus Antroposofi e <strong>voor</strong> <strong>jonge</strong> <strong>mensen</strong> tot stand kwam<br />
Als we ons afvragen hoe de cursus Antroposofi e <strong>voor</strong> <strong>jonge</strong> <strong>mensen</strong> tot<br />
stand kwam, dan moeten we naar een hele rij activiteiten kijken<br />
waaruit de zo bijzondere bijeenkomst van <strong>jonge</strong> <strong>mensen</strong> in oktober<br />
1922 in Stuttgart zich ontwikkeld heeft. <strong>Rudolf</strong> <strong>Steiner</strong> had al<br />
sinds hij zich <strong>voor</strong> de antroposofi e begon in te zetten belangstelling<br />
<strong>voor</strong> de medewerking van <strong>jonge</strong> <strong>mensen</strong>, maar afgezien van<br />
een paar <strong>jonge</strong> leden, eerst in de Theosofi sche, en later in de Antroposofi<br />
sche Vereniging, sloten zich geen <strong>jonge</strong> <strong>mensen</strong> aan. In<br />
1916 hield hij in Zürich en in het Goetheanum° in Dornach, Zwitserland,<br />
een reeks op <strong>jonge</strong> academici gerichte <strong>voor</strong>drachten, maar<br />
ook daar kwam niets blijvends uit <strong>voor</strong>t. We kunnen ons op dit<br />
punt wel afvragen, of antroposofi e de <strong>jonge</strong> <strong>mensen</strong> van toen niet<br />
echt aansprak of dat de manier waarop ze binnen de vereniging<br />
in praktijk werd gebracht op <strong>jonge</strong> <strong>mensen</strong> weinig aantrekkingskracht<br />
uitoefende.<br />
Kijken we naar de grotere culturele samenhang, dan wordt duidelijk<br />
hoe actueel en toekomstgericht de door de antroposofi e opgeroepen<br />
vragen feitelijk waren. Waarom duurde het dan zeventien<br />
jaar <strong>voor</strong> de ontmoeting tussen <strong>jonge</strong> <strong>mensen</strong> en de antroposofi<br />
e tot stand kwam?<br />
Sinds het begin van de twintigste eeuw was in Duitsland, met<br />
name in burgerlijke kringen, een duizenden leden tellende beweging<br />
van <strong>jonge</strong> <strong>mensen</strong> ontstaan, de Wandervogel. Zij stonden<br />
afwijzend tegenover de burgerlijke levensvormen en waren<br />
op zoek naar een innerlijke oriëntatie die iets heel anders bood<br />
201
dan de cultuur van die tijd. In plaats van naar vertechnisering,<br />
industrialisering en verstedelijking hunkerden ze naar een oorspronkelijke<br />
natuurbeleving. De maatschappijvormen uit de tijd<br />
van keizer Wilhelm,° met hun neiging tot militarisme, had <strong>voor</strong><br />
<strong>jonge</strong> <strong>mensen</strong> iets afschrikwekkends. Ze beleefden de door conventies<br />
bepaalde burgerlijke levensvormen ervan als verstard en<br />
droomden van een direct contact van hart tot hart met de andere<br />
mens, open en vrij.<br />
De Wandervogel trokken, zoals hun naam al zegt, zwervend<br />
en gitaar spelend door het land, op zoek naar oorspronkelijke<br />
natuurbeleving en afgestemd op het ideaal van de middeleeuwse<br />
rondtrekkende gezellen. Er waaide iets van romantiek en blauwe<br />
bloem, ° van kampvuuridylle en sociale utopie om deze zingende,<br />
alle vormen openbrekende en verachtende <strong>jonge</strong> <strong>mensen</strong> heen.<br />
Helaas bracht de Eerste Wereldoorlog bijna tweederde van deze<br />
begaafde en naar verandering zoekende <strong>jonge</strong> <strong>mensen</strong> de dood.<br />
Wie de oorlog had overleefd, zocht na de totale vernietiging die<br />
nu ook uiterlijk zichtbaar was – <strong>voor</strong>heen had men de verouderde<br />
maatschappelijke vormen innerlijk als dood ervaren – des te meer<br />
naar een nieuwe innerlijke oriëntatie.<br />
Vlak na de Eerste Wereldoorlog en daarmee ook na de vernietiging<br />
van een oude maatschappelijke ordening – het einde van het<br />
keizerrijk° – ontstonden op die manier in Duitsland allerlei soorten<br />
hervormingsbewegingen. Tegelijkertijd tekende zich echter<br />
bij de zoekende <strong>jonge</strong> <strong>mensen</strong> ook een sterke politisering af en een<br />
hang naar het wereldbeschouwelijke.<br />
Dat <strong>Rudolf</strong> <strong>Steiner</strong> vanaf 1919 een nieuwe sociale orde verdedigde,<br />
maakte het eigenlijke ontmoetingsmoment met de <strong>jonge</strong> <strong>mensen</strong><br />
van toen mogelijk. Zijn ‘Oproep aan het Duitse volk en de culturele<br />
wereld’ ° werd overgebracht in een taal die nu ook <strong>jonge</strong> <strong>mensen</strong><br />
konden horen. Tegelijkertijd ontstonden echter ook binnen<br />
de Antroposofi sche Vereniging nieuwe werkvormen, want <strong>Rudolf</strong><br />
<strong>Steiner</strong> vond dat de geesteswetenschap nu heel duidelijk in het<br />
praktische leven moest ingrijpen.<br />
Vanaf 1919 en 1920 ontstonden toen op meerdere plaatsen te-<br />
202
gelijk verschillende initiatieven van <strong>jonge</strong> <strong>mensen</strong>. Meestal vormden<br />
<strong>voor</strong>drachten van <strong>Rudolf</strong> <strong>Steiner</strong> de aanzet of werden ze door<br />
afzonderlijke, ondernemende <strong>mensen</strong> in het leven geroepen.<br />
In Tübingen ontstond in 1920 een groep die zich Vrije Antroposofi<br />
sche Jongeren noemde. In deze groep kwamen Joachim Sydow,<br />
Kurt von Wistinghausen, Alfred Heidenreich, Heinz Müller, Gottfried<br />
Husemann, Siegfried Pickert, Albrecht Strohschein, Gerbert<br />
Grohmann en anderen bij elkaar. Zij behoorden later tot de oprichters<br />
van De Christengemeenschap ° en tot de initiatiefnemers<br />
van de cursus <strong>voor</strong> heilpedagogie. ° Ze kwamen <strong>voor</strong>namelijk uit<br />
de jeugdbeweging en naast dat ze gemeenschappelijk antroposofi<br />
e bestudeerden onderhielden ze ook een druk sociaal leven, tot<br />
theater opvoeringen aan toe.<br />
Een andere groep, rond de toneelspeler Gottfried Haas-Berkow,°<br />
waarvan de leden later een deel van het Goetheanumtoneel<br />
vormden en deelnamen aan de dramacursus, was een rondtrekkend<br />
theatergezelschap dat vanaf 1917 middeleeuwse dodendansen<br />
prominent op zijn repertoire had.<br />
In Stuttgart werd in 1920 een <strong>jonge</strong>renafdeling opgericht, die<br />
ook contact onderhield met academische kringen. Bovendien bestond<br />
er vanaf de zomer van 1920 een uit verschillende steden afkomstige<br />
groep studenten, die zich aaneensloten tot de Bond <strong>voor</strong><br />
antroposofi sche hogeschoolactiviteiten.<br />
Deze pas opgerichte kring, waarin Roman Boos° een van de<br />
drijvende krachten was, organiseerde in september 1920 in het<br />
Goetheanum de eerste zogeheten ‘hogeschoolcursus’. <strong>Steiner</strong><br />
hield daar een serie <strong>voor</strong>drachten over het thema de grenzen van<br />
de natuurwetenschap. °<br />
Aan deze drie weken durende bijeenkomst namen ongeveer<br />
zeshonderd <strong>mensen</strong> deel. Naast de vreugde dat er zoveel <strong>jonge</strong><br />
<strong>mensen</strong> naar het Goetheanum waren gekomen, was er <strong>voor</strong> <strong>Rudolf</strong><br />
<strong>Steiner</strong> achteraf echter ook een smartelijke noot. De organisatoren<br />
hadden <strong>voor</strong> deze drie weken honderd <strong>voor</strong>drachten op het<br />
programma gezet, wat ertoe leidde dat het hele gebeuren erg intellectueel<br />
was en er met de kunst nauwelijks rekening werd gehouden.<br />
In een terugblik gaf <strong>Steiner</strong> te kennen dat vele <strong>voor</strong>drachten<br />
203
niet in harmonie waren met de vormen van het Goetheanum, dat<br />
nu <strong>voor</strong> de eerste keer <strong>voor</strong> een bijeenkomst toegankelijk was. Ja,<br />
hij sprak zelfs van een wanklank en vermeed het om deze toch niet<br />
onbetekenende bijeenkomst aan te duiden als een opening van het<br />
Goetheanum. °<br />
Deze wanklank, ofwel de discrepantie tussen vorm en inhoud –<br />
tussen de binnenruimte van het eerste Goetheanum als wezenlijke<br />
uitdrukking van de antroposofi e, en de lezingen van de sprekers<br />
– is iets wat we kunnen aanduiden als een soort basisconfl ict<br />
uit de jaren die volgden: het ging om het probleem de academische<br />
wetenschap ook werkelijk zo om te smelten, dat de afzonderlijke<br />
vakgebieden ook echt door de antroposofi e bevrucht en<br />
verder ontwikkeld werden. Een grote pretentie, die toentertijd<br />
door niemand waargemaakt kon worden. In plaats daarvan werden<br />
verhandelingen in deze strekking gehouden, die kritiek leverden<br />
op de academische wetenschap en die, alsof het een programma<br />
betrof, perspectieven schetsten waarheen het desbetreff ende<br />
vak zich met hulp van antroposofi sche gezichtspunten moest ontwikkelen.<br />
Of nog kritischer, zoals <strong>Steiner</strong> schrijft: ‘Zo hebben we<br />
wetenschappelijke verhandelingen van antroposofi sch denkende<br />
personen gekregen, nog <strong>voor</strong> de verschillende kennisgebieden uit<br />
de antroposofi e geboren waren.’ °<br />
De beschouwingen van de verschillende sprekers, meestal waren<br />
het academici, bleven vaak steken op een meer ideologisch-abstract<br />
niveau van het oproepen tot daden, waaraan de werkelijke<br />
uitvoering ontbrak. Dus eerder programma’s en plannen dan feitelijke,<br />
concrete uitingen van de nieuwe geestelijke perspectieven.<br />
De hierboven geschetste discrepantie tussen het optreden naar<br />
buiten en wat zich innerlijk afspeelde, had echter niet alleen intern<br />
gevolgen, maar veroorzaakte ook in de publiciteit een aanzienlijke<br />
tegenstand, die zich in toenemende mate door middel van artikelen<br />
in de pers liet horen. Er werd zelfs een Bond van <strong>Steiner</strong>tegenstanders°<br />
opgericht, waarin ook hoogleraren meewerkten.<br />
Belangwekkend is dat <strong>Rudolf</strong> <strong>Steiner</strong> zich, tijdens een latere<br />
hogeschoolcursus in 1922 in Den Haag,° met felheid keerde tegen<br />
204
alles wat abstract en programmatisch was. In plaats daarvan zette<br />
hij uiteen dat de weg naar een bij de werkelijkheid passend handelen<br />
interesse in de wereld en de mede<strong>mensen</strong> vereiste, en een open<br />
hart nodig had dat zich niet egoïstisch in zichzelf opsloot: ‘Pas als<br />
we daar op de juiste wijze aandacht aan schenken, vinden we het<br />
organisatorische plan dat we nodig hebben [...] Maar dit organisatorische<br />
plan kan alleen uit het leven zelf <strong>voor</strong>tkomen, en uit dat<br />
leven zelf zal blijken dat als we naar de afzonderlijke gebreken kijken,<br />
we dat wat er is concreet zullen waarnemen. Vooral degene<br />
die het een of ander wil doen, moet zich daarmee inlaten.’ °<br />
Ondanks deze problematiek kwam de werkzaamheid van<br />
de Bond <strong>voor</strong> antroposofi sche hogeschoolactiviteiten in de eerste<br />
twee jaar razendsnel tot ontwikkeling. In tweeëndertig Duitse<br />
steden ontstonden studenten- respectievelijk hogeschoolgroepen,<br />
die basiswerken van <strong>Rudolf</strong> <strong>Steiner</strong> bestudeerden. De in het<br />
<strong>voor</strong>jaar van 1921 aan alle Duitse, Zwitserse en Oostenrijkse universiteiten<br />
verstuurde ‘Oproep aan de academische <strong>jonge</strong> <strong>mensen</strong>’<br />
bereikte een breed publiek, zodat er achthonderd deelnemers naar<br />
de hogeschoolcursus kwamen die in de zomer van 1921 in Stuttgart<br />
plaatsvond. Meer cursussen volgden in Darmstadt, Dornach<br />
en Stuttgart.°<br />
De conclusie die <strong>Steiner</strong> in 1923 bij een terugblik op deze activiteiten<br />
trok, was tamelijk ontgoochelend, want ook door deze sterk<br />
academisch beïnvloede activiteiten vonden de <strong>jonge</strong> <strong>mensen</strong> het<br />
<strong>voor</strong> hen wezenlijke aanknopingspunt niet: ‘De hogeschoolcursussen<br />
waren een misvatting. Wat daar werd uitgesproken, werd<br />
helemaal niet door u [de studenten] gezocht. U zocht antroposofi<br />
e op zich. Dat konden degenen die zich al eerder als academici<br />
hadden aangesloten bij de Antroposofi sche Vereniging, niet begrijpen.<br />
Zij wilden hun academische werk met de antroposofi e laten<br />
samensmelten. Ze hebben dat niet geaccepteerd. [...] Het echte<br />
confl ict bestond alleen met de academici, omdat die meenden<br />
op biologische, chemisch-fysische, geschiedkundige manier antroposofi<br />
e te willen vertegenwoordigen. Dat wilde u niet. U wilde<br />
zuivere antroposofi e.’ °<br />
205
Naast het groeiende aantal academische <strong>jonge</strong>ren was er ook nog<br />
een groep theologen en theologiestudenten, evenals een groep<br />
<strong>mensen</strong> uit de jeugdbeweging die zich wilden inzetten <strong>voor</strong> vernieuwing<br />
van het religieuze leven. Dit leidde in de herfst van 1922<br />
tot de oprichting van De Christengemeenschap.<br />
De <strong>voor</strong>bereidingen <strong>voor</strong> deze oprichting deed menigeen de<br />
oren spitsen en deden het verlangen ontstaan om ook <strong>voor</strong> andere<br />
beroepstakken een gemeenschap in het leven te roepen die net<br />
zo bindend was. Het centrum van gemeenschapsvorming is bij De<br />
Christengemeenschap immers de cultus. Een verwante vorm van<br />
een innerlijk verbindend gebeuren was van toen af aan een ideaal,<br />
dat men ook in andere beroepsgroepen wilde verwezenlijken.<br />
Veel <strong>jonge</strong> <strong>mensen</strong> die een tijd lang deelgenomen hadden aan<br />
de bijeenkomsten van de Bond <strong>voor</strong> antroposofi sche hogeschoolactiviteiten,<br />
ergerden zich in toenemende mate aan de steeds uiterlijker<br />
wordende tendensen, de sterk organisatorische vorm en<br />
de pretenties die niet erg overeenkwamen met wat er innerlijk<br />
leefde. De spanningen werden <strong>voor</strong>al ook zichtbaar tijdens de hogeschoolcursus<br />
van maart 1922 in Berlijn.° Hier kwam een openlijker<br />
tegenstelling aan het licht tussen de studenten <strong>voor</strong> wie het<br />
academische leven op de <strong>voor</strong>grond stond en die de antroposofi<br />
e ook met compromissen wetenschappelijk aannemelijk wilden<br />
maken. Daarbij ging het hen <strong>voor</strong>al meer om de kennistheoretische<br />
en fi losofi sche kant van de antroposofi e. Daartegenover stond<br />
een groep studenten <strong>voor</strong> wie de antroposofi e als zodanig in het<br />
centrum stond en die haar existentieel wilden opvatten en leven.<br />
Juist <strong>voor</strong> deze groep was duidelijk dat de Bond <strong>voor</strong> antroposofi -<br />
sche hogeschoolactiviteiten niet beantwoordde aan hun eigenlijke<br />
behoeften, en dat daarom nieuwe wegen gezocht moesten worden,<br />
want zoals tot dusver kon niet verder worden gewerkt.<br />
Zo reisde in de zomer van 1922 een vrij grote groep studenten naar<br />
Wenen. Daar werd door de Antroposofi sche Vereniging onder het<br />
motto ‘Tegenstellingen tussen de oosterse en de westerse wereld’<br />
een groot openbaar congres gehouden, niet alleen <strong>voor</strong> studenten.°<br />
Men hoopte hier mogelijkerwijs nieuwe ideeën of zelfs nieuwe<br />
werkverbanden te vinden.<br />
206
Maar hoe was in die tijd de verhouding tussen de <strong>jonge</strong> generatie<br />
en de eerst Theosofi sche, en later Antroposofi sche Vereniging,<br />
die toch al sinds 1902 actief was? <strong>Rudolf</strong> <strong>Steiner</strong> ging in zijn werk<br />
meestal in op de vragen en behoeften van de leden. De innerlijke<br />
oriëntatie was in de begintijd dus eerst heel anders. Ze bewoog<br />
zich meer binnen de afdelingen en intiemere leerlingengroepen,<br />
en was <strong>voor</strong>namelijk beperkt tot thema’s die alleen in ledenkringen<br />
werden besproken. <strong>Steiner</strong> zelf hield bovendien nog talloze<br />
openbare <strong>voor</strong>drachten.<br />
De <strong>jonge</strong>ren die er vanaf 1919 bij kwamen, stonden in grote tegenstelling<br />
tot de ‘oude’ antroposofen. Die werkten meestal als tevoren<br />
in hun burgerlijke beroepen en bedreven antroposofi e in<br />
hun vrije tijd, wat maar zelden op hun beroepswerkzaamheid betrekking<br />
had. Leven en beroep vormden als het ware twee gescheiden<br />
sferen, die onverbonden naast elkaar stonden.<br />
Een blik op de geschiedenis van de Antroposofi sche Vereniging<br />
kan hier de samenhang duidelijker maken, ze laat in haar verloop<br />
een ritme van drie stappen zien, die <strong>Rudolf</strong> <strong>Steiner</strong> zelf ook kenschetst.<br />
De eerste tijd, van 1902 tot 1909, was overwegend gewijd<br />
aan innerlijke activiteit. Daarna trad de antroposofi e met de opvoering<br />
van de mysteriedrama’s° in kunstzinnige vorm in de wereld, eerste<br />
aanzetten <strong>voor</strong> deze nieuwe richting waren er al vanaf 1907. °<br />
Met het begin van de driegeledingsbeweging ° volgde alweer een<br />
nieuwe stap, die nu de ideeën van de geesteswetenschap zo ver in het<br />
praktische leven moest invoeren, dat dit door de geesteswetenschap<br />
opnieuw werd geïnspireerd. Zoals in 1919 blijkt uit de oprichting<br />
van de vrijeschool in Stuttgart,° de driegeledingsbeweging,°<br />
de oprichting van antroposofi sche klinieken° en de ontwikkeling<br />
van nieuwe therapieën,° enzo<strong>voor</strong>t.<br />
Was de stap naar de kunst <strong>voor</strong> sommige leden al moeilijk te<br />
volgen, de ommezwaai om nu actief op de praktijk van het leven<br />
in te spelen bracht weer nieuwe problemen met zich mee, die ook<br />
hun stempel drukten op de jaren die volgden, tot aan de grote verenigingscrisis<br />
van 1923. °<br />
Anders dan de ‘oude leden’ waren de <strong>jonge</strong> <strong>mensen</strong> bereid om<br />
dadelijk een omslag in hun leven te maken en het tot in het dage-<br />
207
lijkse beroepsleven met de antroposofi e te verbinden. Ze hadden<br />
immers de smartelijke ervaringen van de Eerste Wereldoorlog als<br />
achtergrond en zochten daarom actief naar de ‘nieuwe mens’, naar<br />
een nieuwe maatschappelijke orde. Ze werden door <strong>Steiner</strong> met<br />
open armen ontvangen, hij was erg blij dat ze zich nu eindelijk, na<br />
een wachttijd van bijna zeventien jaar, bij de vereniging aansloten.<br />
Tijdens een ledenvergadering in september 1921 geeft <strong>Steiner</strong><br />
zijn mening over de <strong>jonge</strong> <strong>mensen</strong>, in wier naam Alfred Heidenreich°<br />
een bijdrage leverde:<br />
‘Hier heeft een vertegenwoordiger van de jeugdbeweging gesproken!<br />
Hier zit een groot aantal studentenvertegenwoordigers,<br />
beste vrienden! Dat de aanhangers van dergelijke bewegingen of<br />
dergelijke organen naar onze Antroposofi sche Vereniging zijn gekomen,<br />
is iets, wat we in de geschiedenis van onze antroposofi sche<br />
beweging als iets baanbrekends moeten beschouwen [...] We moeten<br />
de mogelijkheid bespeuren om alles te doen wat van dergelijke<br />
zijde met recht van de Antroposofi sche Vereniging verwacht<br />
kan worden. Op de studentenbeweging, die binnen de Antroposofi<br />
sche Vereniging is ontstaan, rust een groot deel van de hoop op<br />
het slagen van onze vereniging.’ °<br />
De <strong>jonge</strong> <strong>mensen</strong> worden zelfstandig<br />
Negen maanden na deze gedenkwaardige woorden van <strong>Rudolf</strong><br />
<strong>Steiner</strong> stond de <strong>jonge</strong> generatie in feite nog steeds aan de zijlijn<br />
en vond ze geen toegang tot de bestaande werkzaamheden. Heinz<br />
Müller, actieve Wandervogel en pedagogiestudent uit Jena, kenschetste<br />
de situatie: ‘Hoe meer wij ons het antroposofi sche denken,<br />
voelen en willen hadden eigen gemaakt, des te meer voelden<br />
we in ons de sterke impuls om actief mee te werken in de afdelingen<br />
en niet alleen als luisteraar en consument bezig te zijn. Wij<br />
<strong>jonge</strong> <strong>mensen</strong> voelden ons <strong>voor</strong>al ook sterk afgewezen, als we de<br />
ouderen vragen stelden ten aanzien van de esoterische “weg”.’ °<br />
De oudere generatie toonde nauwelijks begrip <strong>voor</strong> de <strong>jonge</strong><br />
<strong>mensen</strong> en liet hun weinig mogelijkheden om zich te ontplooien.<br />
208
Bij veel afdelingen werden <strong>jonge</strong> leden die er nieuw bij kwamen regelrecht<br />
geëxamineerd. De basiswerken van <strong>Rudolf</strong> <strong>Steiner</strong> moesten<br />
bestudeerd zijn volgens de door de afdelings<strong>voor</strong>zitter <strong>voor</strong>geschreven<br />
methode. Wat echter <strong>voor</strong>al als smartelijk werd ervaren,<br />
was de gereserveerdheid tegenover vragen met betrekking tot<br />
de innerlijke ontwikkeling en de scholing van ziel en geest. Men<br />
wilde met jeugdige onstuimigheid dadelijk tot de centrale vragen<br />
doordringen en zich niet verliezen in lange kennistheoretische<br />
studies.<br />
De ontmoeting tussen studenten op het congres in Wenen bracht<br />
Ernst Lehrs (1894-1979), die in Jena technische natuurkunde studeerde,<br />
René Maikowski (1900-1992), secretaris van de Bond <strong>voor</strong><br />
antroposofi sche hogeschoolactiviteiten, Fritz Kübler (1901-1945),<br />
pedagogiestudent, en Albrecht Strohschein (1899-1962), die later<br />
een van de medeoprichters was van de antroposofi sche heilpedagogie,<br />
<strong>voor</strong> een beslissend initiatief bijeen.<br />
In lange nachtelijke gesprekken besloten de vier om geestverwanten<br />
te zoeken en zich met hun vragen direct tot <strong>Rudolf</strong> <strong>Steiner</strong><br />
te wenden. Dat was nieuw, want tot dan toe had de iets oudere<br />
generatie wetenschappers de <strong>voor</strong> <strong>jonge</strong> <strong>mensen</strong> bedoelde hogeschoolcursussen<br />
georganiseerd.<br />
Eind juli 1922 reisden René Maikowski, Ernst Lehrs en Fritz<br />
Kübler naar Dornach. Ze wilden <strong>Rudolf</strong> <strong>Steiner</strong> persoonlijk om<br />
een cursus <strong>voor</strong> <strong>jonge</strong> <strong>mensen</strong> vragen. Ze troff en elkaar op de afgesproken<br />
tijd in het atelier van <strong>Rudolf</strong> <strong>Steiner</strong>. Het drietal was al<br />
bij het betreden van de ruimte diep onder de indruk. In het atelier,<br />
dat zo hoog was als twee verdiepingen, werkte <strong>Rudolf</strong> <strong>Steiner</strong> aan<br />
de grote houtsculptuur van de mensheidsrepresentant. Het gesprek<br />
werd zittend aan de voeten van deze indrukwekkende sculptuur<br />
gevoerd.<br />
Ernst Lehrs vertelt hierover: ‘Tijdens de bespreking kwam <strong>Rudolf</strong><br />
<strong>Steiner</strong> ons in die mate tegemoet, dat wij drieën later, terwijl<br />
we op het terras van het Goetheanum rondliepen, tegen elkaar zeiden:<br />
“Nu is het oppassen geblazen, straks gaan we aan grootheidswaanzin<br />
lijden!”’<br />
209
Eerst informeerde <strong>Rudolf</strong> <strong>Steiner</strong> uitvoerig naar de studiesitua<br />
tie van elk van hen. Toen het gesprek op de bijeenkomsten en<br />
cursussen van de Antroposofi sche Vereniging kwam, was de kritiek<br />
van de studenten dat ze ‘veel te veel “programma” bevatten,<br />
wat de ontplooiing van individuele krachten belette’. ° Deze laatste<br />
opmerking leidde al snel tot allerlei turbulentie. Ondanks zijn<br />
vele werkzaamheden en plannen nam <strong>Rudolf</strong> <strong>Steiner</strong> de tijd <strong>voor</strong><br />
een cursus van twee weken, die op 1 oktober moest beginnen. Tot<br />
die tijd moesten er echter – zo luidde zijn <strong>voor</strong>waarde – honderd<br />
deelnemers worden gevonden.<br />
Al gauw werd duidelijk dat het helemaal niet gemakkelijk was<br />
om zo’n groot aantal onbevangen <strong>jonge</strong> <strong>mensen</strong> te vinden, want<br />
binnen de jeugdbeweging en ook op de universiteiten waren tegen<br />
die tijd, zoals reeds geschetst, kritische stemmen tegen de antroposofi<br />
e opgegaan, en de <strong>jonge</strong> <strong>mensen</strong> die de weg naar De Christengemeenschap<br />
in wording hadden gevonden, vielen <strong>voor</strong> dit<br />
project af. Dus werd afgezien van een openlijke bekendmaking en<br />
kregen Fritz Kübler en Ernst Lehrs de opdracht om ondanks de behoorlijk<br />
korte tijd tot 1 oktober door persoonlijke gesprekken deelnemers<br />
<strong>voor</strong> de cursus te winnen. Kübler reisde door Zuid-Duitsland,<br />
Lehrs ging naar Noord-Duitsland om, zoals hij het noemde,<br />
‘de fakkel van het gesprek met <strong>Rudolf</strong> <strong>Steiner</strong>’ aan andere <strong>jonge</strong><br />
<strong>mensen</strong> door te geven.<br />
Het idee om een cursus <strong>voor</strong> <strong>jonge</strong> <strong>mensen</strong> te organiseren vond<br />
op veel plaatsen enthousiast onthaal. In Berlijn ontmoette Ernst<br />
Lehrs Wilhelm Rath (1897-1973), de leider van de plaatselijke groep<br />
van de Bond <strong>voor</strong> antroposofi sche hogeschoolactiviteiten, en hij<br />
leerde diens grootste verlangen kennen. Rath had de intentie om<br />
een geestelijke gemeenschap op te richten. Uit de samenwerking<br />
van deze twee ontwikkelde zich al gauw een markant initiatief<br />
binnen de verschillende groeperingen, die aan de cursus Antroposofi<br />
e <strong>voor</strong> <strong>jonge</strong> <strong>mensen</strong> zouden deelnemen.<br />
De offi ciële organen van de Antroposofi sche Vereniging in Stuttgart<br />
waren niet bij de planning van de cursus betrokken en bekeken<br />
de gebeurtenissen met wantrouwen en argwaan – de <strong>jonge</strong><br />
210
<strong>mensen</strong> waren zelfstandig geworden. Ernst Lehrs beredeneerde<br />
dit zo: ‘Het gevoel dat we op een bijzondere manier in de antroposofi<br />
sche beweging stonden, bracht ons tot de eigenmachtige handelwijze<br />
om ons direct tot <strong>Rudolf</strong> <strong>Steiner</strong> te richten.’ ° Lehrs benadrukt<br />
hier de stelling van de <strong>jonge</strong> <strong>mensen</strong>, net als Alfred Heidenreich<br />
deed op de bijeenkomst <strong>voor</strong> afgevaardigden van 1921. Naast<br />
de tot dan toe gegeven geesteswetenschappelijke inhouden hoopte<br />
men van de kant van <strong>Rudolf</strong> <strong>Steiner</strong> op een bijzondere aansporing<br />
en hulp bij specifi eke vragen van <strong>jonge</strong> <strong>mensen</strong>. Een samenwerking<br />
met de oudere generatie was tot dan toe niet tot stand gekomen.<br />
Docenten zetten bij<strong>voor</strong>beeld hogeschoolcursussen op<br />
zonder dat iemand informeerde naar de wensen van de studenten.<br />
Het onbegrip van de antroposofen uit Stuttgart kwam ook nog<br />
op een andere wijze tot uiting. Voor het gebruik van het huis in de<br />
Landhausstrasse ° werd in totaal 42.500 mark gevraagd, een <strong>voor</strong><br />
studenten onmetelijk hoog bedrag. Had men gehoopt de onderneming<br />
daardoor te laten mislukken? Er werden echter buitenlandse<br />
vrienden gevonden, die een tamelijk grote som ter beschikking<br />
stelden.<br />
Er ontstonden echter in het <strong>voor</strong>traject nog andere onzekerheden:<br />
toen leden uit Stuttgart bij <strong>Rudolf</strong> <strong>Steiner</strong> naar de inhoud<br />
van de cursus informeerden, gaf hij ten antwoord dat hij ook niet<br />
wist wat de <strong>jonge</strong> <strong>mensen</strong> wilden. Hier leek eindelijk bevestigd te<br />
worden hoe ongeorganiseerd en chaotisch de ondernemingen van<br />
die <strong>jonge</strong> <strong>mensen</strong> waren. Bij de betrokkenen veroorzaakte <strong>Steiner</strong>s<br />
antwoord begrijpelijkerwijs grote ontsteltenis. René Maikowski<br />
reisde dadelijk naar Dornach om het misverstand met <strong>Rudolf</strong> <strong>Steiner</strong><br />
op te helderen. Daar werd hem echter duidelijk, dat <strong>Steiner</strong> de<br />
afspraak om een cursus zonder programma te geven misschien wel<br />
serieuzer had opgevat dan de <strong>jonge</strong> <strong>mensen</strong> zelf.<br />
211
Twee stromingen<br />
Esoterische verdieping en pedagogische vernieuwing<br />
Begin oktober arriveerden ongeveer tachtig <strong>jonge</strong> <strong>mensen</strong> in Stuttgart.<br />
Tot de komst van <strong>Rudolf</strong> <strong>Steiner</strong>, die een dag later werd verwacht,<br />
wilden ze een gezamenlijke vraag onder woorden brengen,<br />
die de onderneming richting moest geven. Dat bleek een moeizame<br />
worsteling, de belangen waren veelomvattend, vaak zelfs tegenstrijdig.<br />
Op de aankondiging was een zeer gemêleerd gezelschap<br />
naar Stuttgart gekomen. Velen waren nog helemaal niet<br />
bekend met de antroposofi e, anderen werkten al sinds de eerste<br />
hogeschoolcursus actief mee. Naast leden van de Bond <strong>voor</strong> antroposofi<br />
sche hogeschoolactiviteiten en studenten uit alle vakgebieden<br />
waren er belangstellende pedagogen uit de Wandervogel-beweging,<br />
dichters, architecten, musici en kunstenaars.<br />
De cursus Antroposofi e <strong>voor</strong> <strong>jonge</strong> <strong>mensen</strong> komt uit alle latere gebeurtenissen<br />
naar voren als een soort centrum van waaruit toekomstige<br />
activiteiten op zeer uiteenlopende levensgebieden van start<br />
gingen. Op de medewerkers van de enige weken tevoren opgerichte<br />
Christengemeenschap na, die immers in hun eigen beweging<br />
een doel gevonden hadden, bracht deze cursus een groot deel van<br />
de zoekende jeugd bijeen en legde hij het fundament <strong>voor</strong> nieuwe<br />
initiatieven van zeer uiteenlopende aard. Voor veel deelnemers<br />
werd het een levensbron, die de kern van het ‘jong zijn’ hielp ontraadselen.<br />
De verschillende draden, die vanaf 1920 via de <strong>jonge</strong>re generatie<br />
toeliepen op het ontstaan van de <strong>jonge</strong>rencursus, liepen na deze<br />
cursus weer even snel uiteen en ver van elkaar weg. Zoals uit de<br />
volgende ontwikkelingen duidelijk zal worden, is het beslist een<br />
al te grote generalisatie om over de <strong>jonge</strong> <strong>mensen</strong> te spreken. De<br />
deelnemers werden later op zeer uiteenlopende terreinen van de<br />
antroposofi sche beweging actief: pedagogie, landbouw, heilpedagogie<br />
of geneeskunde, schilderkunst, muziek, spraakvorming of<br />
toneel, euritmie, architectuur, poëzie, natuurwetenschappen enzo<strong>voor</strong>t.<br />
Naast de suggesties die <strong>Rudolf</strong> <strong>Steiner</strong> deed wat betreft<br />
212
euritmie, spraakvorming, schilderkunst en andere werkterreinen,<br />
zijn er echter twee soorten vragen te onderkennen, die een beslissend<br />
stempel drukten op het verloop van de cursus: ten eerste esoterische<br />
verdieping, ten tweede pedagogische vernieuwing.<br />
De pedagogisch geïnteresseerde groep – uit de kringen van de<br />
Vrije Antroposofi sche Jeugd en daarom <strong>voor</strong>namelijk verbonden<br />
met de jeugdbeweging – werd vertegenwoordigd door Fritz Kübler.<br />
Deze groep hoopte op het ontstaan van een vrije pedagogische<br />
beweging. Het was het ideaal van Fritz Kübler om een gemeenschap<br />
van leraren op te richten, even bindend als de juist opgerichte<br />
Christengemeenschap, die de vrijeschoolpedagogie in het openbaar<br />
moest vertegenwoordigen. De pedagogisch geïnteresseerden<br />
verwachtten daarom van <strong>Rudolf</strong> <strong>Steiner</strong> praktische adviezen om<br />
deze lerarenopleiding op te zetten. De plannen waren al zo concreet<br />
dat er overwogen werd om in de buurt van de vrijeschool in<br />
Stuttgart een barak te huren om daar in samenwerking met de leraren<br />
de opleiding te kunnen starten.<br />
De anderen, een kleine kring rond Wilhelm Rath en Ernst<br />
Lehrs, zochten naar esoterische verdieping en een bindende vorm<br />
van gemeenschapsvorming zonder dat die beroepsspecifi ek gericht<br />
was. De studie van Johannes Tauler en de ‘Gottesfreund vom<br />
Oberland’ ° had Wilhelm Rath ertoe aangezet om de oprichting<br />
van een beroepsoverkoepelende esoterische gemeenschap na te<br />
streven. Deze zou <strong>voor</strong>lopig helemaal geen uiterlijke vormen krijgen,<br />
omdat het zuiver spiritueel wilde werken. Het bindende element<br />
van de groep was alleen de meditatieve activiteit van de individuele<br />
leden.<br />
Heinz Müller, die zelf niet tot deze groep behoorde, beschreef<br />
in zijn herinneringen hun vragen als volgt: ‘Hoe is het doel van alle<br />
echte jeugdbewegingen te bereiken, dat wil zeggen, hoe breng<br />
je echte geestesgemeenschap tot stand?’ En verder: ‘Wie is in de<br />
hogere werelden de geest tot wie je je richten moet, als je daar een<br />
gids nodig hebt? [...] Daarmee drongen we door tot in het gebied<br />
van het esoterische.’ ° <strong>Rudolf</strong> <strong>Steiner</strong> moest meditatieadviezen geven,<br />
en iets zeggen over het contact met een geestelijk wezen dat de<br />
213
te vormen gemeenschap als een soort beschermgeest zou begeleiden.<br />
De groep rond Wilhelm Rath en Ernst Lehrs stelde deze vraag<br />
echter <strong>voor</strong>al vanuit haar relatie tot de Antroposofi sche Vereniging.<br />
Ze misten daar een op broederschap gebaseerde samenwerking.<br />
Ze hadden integendeel de indruk dat het antroposofi sche leven<br />
beheerst werd door concurrerende of elkaar bestrijdende groepen,<br />
of ook wel door op zichzelf staande personen.<br />
Tot aan het eigenlijke begin van de cursus kwam het tot heftige<br />
woordenwisselingen tussen beide groeperingen, aangezien<br />
de groep rond Rath en Lehrs haar wensen openlijk had uitgesproken<br />
om anderen, die hetzelfde nastreefden, de gelegenheid te geven<br />
mee te doen. De pedagogen voelden zich daarentegen door deze<br />
als opdringerig ervaren handelwijze in hun vrijheid beknot en<br />
niet begrepen. Fritz Kübler moest van zijn kant erkennen, toen<br />
hij in Stuttgart de komende deelnemers aan de cursus <strong>voor</strong> <strong>jonge</strong><br />
<strong>mensen</strong> zag, dat de groep veel te heterogeen van samenstelling<br />
was <strong>voor</strong> zijn denkbeelden. De beoogde pedagogische beweging<br />
kon met deze <strong>mensen</strong> niet in het leven worden geroepen. Kübler<br />
sprak zelfs over een verraad van de oorspronkelijke bedoelingen,<br />
die toch in het pedagogische gelegen waren. Pas toen werd hem<br />
duidelijk hoe ver de wensen van beide groepen uiteen lagen. Toch<br />
was het de vraag naar gemeenschapsvorming die in beide groepen,<br />
hoe verschillend ook, het centrale verlangen vormde. Die kon echter<br />
niet zodanig onder woorden gebracht worden, dat iedereen<br />
zich erin kon vinden. Het zoeken naar nieuwe gemeenschapsvormen<br />
was, zoals bekend, vanaf haar ontstaan het hoofddoel binnen<br />
de jeugdbeweging.<br />
214
‘Geestelijke krachten in het samenleven van<br />
de oude en <strong>jonge</strong> generatie’<br />
Antroposofi e <strong>voor</strong> <strong>jonge</strong> <strong>mensen</strong><br />
Toen <strong>Rudolf</strong> <strong>Steiner</strong> met enige vertraging in Stuttgart aankwam,<br />
waren de heftigste discussies tot rust gekomen. Het aanbod van<br />
Ernst Uehli (1875-1959), leraar aan de vrijeschool in Stuttgart, om<br />
de tijd tot de komst van <strong>Rudolf</strong> <strong>Steiner</strong> met <strong>voor</strong>drachten te overbruggen,<br />
werd door de deelnemers aan de cursus resoluut van de<br />
hand gewezen. Intussen was er overeenstemming bereikt over de<br />
volgende vraagstelling aan <strong>Rudolf</strong> <strong>Steiner</strong>: ‘Wij hebben van u geleerd<br />
dat er in lang <strong>voor</strong>bije tijden een oerwijsheid aan de mensheid<br />
geschonken werd. Dat is een kapitaal waarvan de mensheid<br />
tot nu toe geleefd heeft. Als zodanig is het nu uitgeput. Wij zijn<br />
vandaag de dag genoodzaakt om geestelijk enigszins van de hand<br />
in de tand te leven. Wij voelen ons dus eigenlijk geestelijke proletariërs.<br />
– Achter ons het niets, <strong>voor</strong> ons een vormloos donker, waar<br />
wij in binnen moeten gaan. Wij vragen u om licht te werpen op<br />
het begin van deze weg in het donker.’ ° In de vraagstelling komt<br />
een karakteristieke lijn van ontwikkelingsgeschiedkundige aard<br />
tot uiting. De oude ‘oerwijsheid’ wordt als niet meer draagkrachtig<br />
ervaren. De cultuurvormende krachten uit het verleden verliezen<br />
hun werkzaamheid, verschijnen als een ‘niets’. Vanuit welke<br />
gezichtspunten moet de eigen toekomst worden vormgegeven?<br />
Dat was een van de meest wezenlijke vragen die bij de deelnemers<br />
leefde.<br />
<strong>Rudolf</strong> <strong>Steiner</strong> werd hartelijk begroet door Albrecht Strohschein,<br />
Wilhelm Rath, Ernst Lehrs en René Maikowski, die als conferentiecomité<br />
de leiding hadden. Naast het college van de vrijeschool<br />
in Stuttgart had <strong>Rudolf</strong> <strong>Steiner</strong> ook de leidende persoonlijkheden<br />
uit de Antroposofi sche Vereniging verzocht om deel te<br />
nemen, zodat er ook toehoorders waren die <strong>voor</strong>heen geen sympathie<br />
hadden getoond <strong>voor</strong> de <strong>jonge</strong> <strong>mensen</strong>. Na een korte toespraak<br />
van Wilhelm Rath volgde de eerste <strong>voor</strong>dracht van de cursus<br />
Antroposofi e <strong>voor</strong> <strong>jonge</strong> <strong>mensen</strong> van 3 oktober 1922. Tijdens de<br />
daaropvolgende dertien dagen hield <strong>Rudolf</strong> <strong>Steiner</strong> elke dag een<br />
215
<strong>voor</strong>dracht. De cyclus werd later gepubliceerd onder de titel Geistige<br />
Wirkenskräfte im Zusammenleben von alter und junger Generation. Pädagogischer<br />
Jugendkurs. ° Basisthema van de totale reeks <strong>voor</strong>drachten<br />
is de ontwikkeling van een denken dat het vermogen verwerft<br />
om de geest waar te nemen. De ontwikkeling van het denken komt<br />
daarom zo centraal te staan, omdat aan de hand van de kwaliteit<br />
ervan de verhouding van de mens tot de geest wordt bepaald. Alle<br />
andere thema’s, zoals bij<strong>voor</strong>beeld het begrip tussen de generaties<br />
onderling, de historische premissen van het huidige tijdperk, pedagogische<br />
vragen, de jeugdbeweging enzo<strong>voor</strong>t groeperen zich<br />
rond deze vraagstelling. Vanuit het perspectief van de uiteenzettingen<br />
over de jeugdbeweging moet deze nadruk op het denken<br />
nog eens beklemtoond worden. Want alleen door het veroveren<br />
van een innerlijke klaarheid waren de vage impulsen van de jeugd<br />
in staat zich verder te ontwikkelen in een <strong>voor</strong> de cultuur en de<br />
mens bevorderlijke richting. Het is zeker niet onterecht om in de<br />
latere opkomst en invloed van het nationaal-socialisme, waarvan<br />
de directe oorsprong in de tijd na de Eerste Wereldoorlog gelegen<br />
is, de consequenties te zien van dit niet tot stand gebrachte proces<br />
van zelfi nzicht bij de jeugd.<br />
Om de antroposofi e tijdens de cursus ook nog in een andere<br />
uitings vorm te kunnen beleven, hadden de organisatoren Marie<br />
<strong>Steiner</strong> gevraagd om elke dag spraakvormings- en euritmiecursussen<br />
te geven, die deels in samenwerking met <strong>Rudolf</strong> <strong>Steiner</strong> plaatsvonden.<br />
Daar kwamen nog schilderlessen bij, waarin <strong>Rudolf</strong> <strong>Steiner</strong><br />
zijn ideeën over de omgang met kleuren demonstreerde en<br />
aan deelnemende kunstenaars suggesties deed ten aanzien van<br />
hun eigen werk. Bovendien voerde hij vele gesprekken in kleinere<br />
of grotere kring, en gaf hij studie- en beroepskeuzeadviezen.<br />
Over deze gesprekken zijn in veel herinneringen enthousiaste berichten<br />
te vinden: ‘Zoals hij luisterde naar wat wij vaak stamelend<br />
naar voren brachten! Zoals hij zijn best deed <strong>voor</strong>zichtig af te tasten<br />
waar onze noden lagen en hielp om elk woord dat wij wilden<br />
zeggen duidelijker te maken!’ °<br />
De uiteenzettingen van <strong>Rudolf</strong> <strong>Steiner</strong> sloten kennelijk aan bij<br />
216
de levenssituatie van de deelnemers en verklaarden die vanuit de<br />
tijdsomstandigheden: gezien het feit dat de <strong>jonge</strong> <strong>mensen</strong> vanuit<br />
hun levensgevoel een geheel andere taal spreken dan de oudere generatie,<br />
is toenadering nauwelijks mogelijk. Zo komt het door de<br />
cultuur tot stand gebrachte geestelijke leven van de moderne tijd<br />
naar voren als een ‘dode inhoudsloze frase’, het is niet in staat antwoord<br />
te geven op diepere vragen. De verhouding tussen <strong>mensen</strong><br />
onderling wordt door ‘harteloze conventies’ beheerst, wat de reden<br />
was waarom bij<strong>voor</strong>beeld in de Wandervogel-beweging naar<br />
geheel nieuwe omgangs- en uitdrukkingsvormen werd gezocht,<br />
die het spontane, direct menselijke benadrukten. Ook de verhouding<br />
van de mens tot de wereld vertoont problematische trekken,<br />
zijn handelen verstart in ‘geestloze levensroutine’. Deze drie karakteristieken<br />
worden later de veel geciteerde trefwoorden frase,<br />
conventie en routine.<br />
<strong>Rudolf</strong> <strong>Steiner</strong> nodigt de <strong>jonge</strong> <strong>mensen</strong> uit om zich met begrip<br />
en inzicht op de eigen innerlijke belevingen te richten. Het onduidelijke<br />
zoeken en opponeren moet door het verwerven van inzicht<br />
verhelderd worden, en moet door een scholing van het denken in<br />
de zin van De fi losofi e van de vrijheid° ertoe gebracht worden de eigen<br />
individualiteit sterk te maken.<br />
Uitgaande van een schets van de situatie van de hogeschool beschreef<br />
<strong>Steiner</strong> hoe het menselijk denken sinds de vijftiende eeuw<br />
de levende relatie tot de geest meer en meer heeft verloren. Dit losmakingsproces<br />
van de goddelijk-geestelijke wereld was noodzakelijk<br />
<strong>voor</strong> de vrijheidsontwikkeling van de mens. Resten van de<br />
verbinding die vroeger vanzelfsprekend was, werkten verder in de<br />
traditie die in opvoeding, ethiek of religie nog tot het einde van<br />
de negentiende eeuw geldigheid bezat. De traditie bood de begin<br />
twintigste eeuw geboren generatie echter geen draagkracht meer:<br />
‘Nu voelde men: we staan tegenover het niets. Men voelde dat de<br />
aarde in de grond van de zaak nieuw geworden was.’ °<br />
<strong>Rudolf</strong> <strong>Steiner</strong> legde uit hoe het denken, dat vanzelfsprekend<br />
aan de mens zelf toebehoort, door een innerlijk veranderingsproces<br />
het vermogen kan verkrijgen om geestelijk waar te nemen: het<br />
aan de hersenen gebonden en daarom dode denken heeft niet meer<br />
217
de mogelijkheid om het leven te begrijpen. In de concrete en beeldende<br />
taal van de <strong>voor</strong>drachten wordt er over het denken van de<br />
huidige tijd gezegd: ‘Het denken is tegenwoordig heel slim, maar<br />
verschrikkelijk gemakzuchtig. Men voelt het denken immers niet<br />
en men houdt er des te meer van naarmate men het minder voelt.<br />
Vroeger kriebelde het als men dacht, omdat dat een realiteit in de<br />
ziel was. Tegenwoordig wil men de mensheid wijsmaken dat het<br />
denken altijd zo geweest is als nu.’ ° Het denken verliest zijn dode,<br />
abstracte karakter, als het door innerlijke oefening zo krachtig<br />
is geworden, dat de ziel de begripsinhouden innerlijk beleeft.<br />
Daardoor kan de klassieke kloof tussen denken en voelen, hoofd<br />
en hart door een ‘krachtsinspanning van het individu’ worden<br />
overwonnen. Denken in deze zin is een activiteit, die de mens niet<br />
opgesloten in zichzelf theorieën over de wereld laat ontwerpen,<br />
maar die hem in een levend verband brengt met de diepere ideeen<br />
van het universum, die aan alles ten grondslag liggen. Dit door<br />
oefening en versterking ontwikkelde denken ontplooit zich onafhankelijk<br />
van de binding met het fysieke organisme van de mens.<br />
Het is een waarnemingsorgaan van de geest, dat in begripsmatige<br />
vorm door het medium van het voelen in de ziel verschijnt.<br />
<strong>Steiner</strong> sprak niet zoals gewoonlijk staande achter een lessenaar,<br />
maar liep gedurende de <strong>voor</strong>dracht met grote stappen heen<br />
en weer over het podium en onderstreepte zijn uiteenzettingen<br />
met grote, plastische gebaren. Uit de beschrijvingen komt steeds<br />
opnieuw de levendige, onacademische, vaak tot in het dramatische<br />
opgevoerde manier van spreken van <strong>Rudolf</strong> <strong>Steiner</strong> naar voren.<br />
Zijn uiteenzettingen waren bovendien zeer open, persoonlijk<br />
en direct, waarbij hij ook niet zuinig was met kritiek op de <strong>jonge</strong>re<br />
generatie of op de jeugdbeweging. Opmerkelijk is de beeldende<br />
vorm van de uiteenzettingen. Bijna elke <strong>voor</strong>dracht kwam er<br />
een reeks beelden te<strong>voor</strong>schijn die de theoretische beschrijving<br />
plastisch maakten. Dit culmineerde in de dertiende <strong>voor</strong>dracht,<br />
die een imaginatieve versie is van alles wat tot dan toe geschilderd<br />
werd. Bij zijn terugkeer naar Dornach moet <strong>Rudolf</strong> <strong>Steiner</strong> tegen<br />
Albert Steff en° gezegd hebben, dat hij zich in deze cursus had kunnen<br />
uiten als nooit tevoren – op een beeldende manier.<br />
218
De omschrijvingen van de moeilijkheden wat betreft het begrip<br />
van <strong>mensen</strong> onderling en de verhouding tussen de generaties wijzen<br />
op een ander centraal punt van de <strong>voor</strong>drachtscyclus. Hoewel<br />
deze thematiek meer algemeen behandeld werd, refereerde ze niet<br />
alleen aan de schets van de bewustzijnsziel, maar ook direct aan<br />
de gebeurtenissen binnen de Antroposofi sche Vereniging. Wat in<br />
de eerste <strong>voor</strong>drachten eerder uiterlijk werd beschreven, werd in<br />
de uiteenzettingen over het denken verbreed en verdiept en bereikte<br />
tenslotte een hoogtepunt in een meervoudige oproep tot<br />
zelfi nzicht. De verwachtingen ten aanzien van de oudere generatie<br />
moeten gepaard gaan met een blik in de toekomst, die naar de<br />
eisen vraagt die komende generaties aan de <strong>jonge</strong> <strong>mensen</strong> van nu<br />
zouden stellen. Als morele kernimpuls <strong>voor</strong> de toekomst wees <strong>Rudolf</strong><br />
<strong>Steiner</strong> in dit verband op vertrouwen en liefde. Deze twee ‘belangrijkste<br />
morele idealen van de toekomst’ zijn de op de wereld<br />
gerichte deugden, die gevormd worden als ‘buitenkant’ van de innerlijk<br />
begrepen morele intuïtie. Wat als intuïtie geestelijk begrepen<br />
wordt, wordt in relatie tot de wereld zichtbaar als liefde <strong>voor</strong><br />
een handeling die uitgevoerd moet worden, en in relatie tot de andere<br />
mens als vertrouwen.<br />
De beschrijving van <strong>Steiner</strong> dringt tot de achtste <strong>voor</strong>dracht<br />
door tot in steeds diepere lagen van het zelfi nzicht. De indruk kan<br />
ontstaan dat <strong>Rudolf</strong> <strong>Steiner</strong> het onbegrip tussen de generaties niet<br />
alleen uit de situatie van het moment wil verklaren. De blik wordt<br />
gericht op vroegere tijden. Ook hier is het denken het grondthema.<br />
Het wordt nu echter vanuit een nieuw gezichtspunt bekeken:<br />
onderwerp is hoe bepaalde <strong>mensen</strong>groepen in vroegere tijden de<br />
samenhang tussen de gedachten en de goddelijk-geestelijke wereld<br />
beleefden. Was in de <strong>voor</strong>afgaande uiteenzettingen meer de<br />
activiteit van het denken het <strong>voor</strong>werp van beschouwing geweest,<br />
nu verplaatste het perspectief zich naar een ander niveau. De vraag<br />
doet zich <strong>voor</strong> in welke samenhang het denken tot de geestelijke wereld<br />
staat. Wat de tijd betreft richt <strong>Rudolf</strong> <strong>Steiner</strong> de blik allereerst<br />
op de vierde eeuw na Christus, omdat daar een <strong>voor</strong> de beschouwing<br />
belangrijk knooppunt ligt wat betreft de geschiedenis van<br />
de bewustzijnsziel.<br />
219
De ene groep die <strong>Rudolf</strong> <strong>Steiner</strong> in zijn uiteenzettingen bekijkt,<br />
ervaart de gedachte als iets wat vanuit goddelijk-geestelijke<br />
werelden aan de ziel werd geopenbaard. De gedachte zonk als een<br />
goddelijke gave neer in de menselijke ziel. Bij de tweede groep rezen<br />
al <strong>voor</strong> de vijftiende eeuw twijfels aan de goddelijke oorsprong<br />
van de gedachte. Men begon na te denken over de herkomst van de<br />
gedachten.<br />
Als je de uiteenzettingen van <strong>Rudolf</strong> <strong>Steiner</strong> volgt, kun je je afvragen,<br />
of de aan het begin van de twintigste eeuw geboren generatie<br />
een andere verhouding tot de geest had dan de in het laatste<br />
deel van de negentiende eeuw geboren generatie. Voor de <strong>jonge</strong><br />
generatie kwam de vraag naar de geest op bijzondere wijze naar<br />
voren. Die werd niet direct geuit, maar kwam tot uiting in een<br />
wantrouwen tegenover het denken: ‘Daardoor ontstond dit innerlijke<br />
gevoel dat men de gedachten moest ontvluchten, dat men<br />
iets veel warmers, iets dat veel meer van substantie doordrongen<br />
was, moest hebben dan de gedachten. Dit gevoel ontstond doordat<br />
al in de vorige incarnatie het goddelijke karakter van de gedachten<br />
<strong>voor</strong> het grootste deel twijfelachtig was geworden, of helemaal<br />
verloren was gegaan. Wat op die manier vanuit het vorige<br />
aardse leven in het huidige schijnt, werd het allersterkst als tragiek<br />
ervaren bij de overgang van de negentiende naar de twintigste<br />
eeuw.’ °<br />
Zo vinden we dus in de cursus Antroposofi e <strong>voor</strong> <strong>jonge</strong> <strong>mensen</strong> al in<br />
1922 een soort karmabeschouwing. Op concrete wijze wordt het<br />
verleden van de toehoorders tot in vroegere incarnaties nagegaan<br />
en wordt een poging gedaan om hun huidige problematiek te verduidelijken.<br />
Eerdere karmabeschouwingen van <strong>Rudolf</strong> <strong>Steiner</strong><br />
waren meer van algemene aard of hadden betrekking op het lot<br />
van afzonderlijke <strong>mensen</strong>. In de cursus Antroposofi e <strong>voor</strong> <strong>jonge</strong> <strong>mensen</strong><br />
werd <strong>voor</strong> het eerst een aanwezige groep toegesproken. Hier<br />
klinkt <strong>voor</strong> het eerst een motief door, dat als een <strong>voor</strong>stadium te<br />
zien is van de latere beschouwingen na de kerstbijeenkomst – in<br />
de karma<strong>voor</strong>drachten uit 1924, de antroposofi sche kerngedachten<br />
en de brieven aan de leden uit 1924. °<br />
Tegen deze achtergrond wordt de met het oog op de jeugdbe-<br />
220
weging beschreven vijandigheid ten opzichte van het denken heel<br />
anders belicht, maar ook de verhouding tussen de generaties verschijnt<br />
in een ander licht. De oudere generatie had nog niet in dezelfde<br />
mate een volledige afscheiding van de geest doorgemaakt,<br />
daarom bood de traditie hun nog draagkracht en inhoud.<br />
Voor de <strong>jonge</strong>re generatie, die al in haar vorige leven aan de<br />
goddelijke oorsprong van het denken begon te twijfelen, rees<br />
de vraag naar de geest op een veel dringender wijze. De ontmoeting<br />
met de laatnegentiende-eeuwse wetenschapstraditie had eerder<br />
een tegenovergestelde werking. Het door de wetenschap onderhouden<br />
denken werd als koud en ‘dood’ ervaren. Uit die beleving,<br />
die zich geheel in het onderbewuste afspeelde, ontstond<br />
de in relatie tot de jeugdbeweging gekenschetste vijandigheid<br />
ten opzichte van het denken. Men zocht de innerlijke leegte te camoufl<br />
eren met gevoelens en buitengewone ervaringen. In het gevoel<br />
dacht men dichter bij de bronnen te komen, men voelde zich<br />
dichter bij iets levends. Het denken leek een ongeschikt middel<br />
om duidelijkheid te verkrijgen over de eigen innerlijke toestand.<br />
De door <strong>Rudolf</strong> <strong>Steiner</strong> in de cursus Antroposofi e <strong>voor</strong> <strong>jonge</strong> <strong>mensen</strong> en<br />
ook in andere werken geschetste scholing van het denken moest<br />
het wantrouwen ten opzichte van het denken overwinnen, moest<br />
er<strong>voor</strong> zorgen dat het als een levende activiteit ervaren werd, en<br />
moest een nieuwe, nu op de inspanningen van het individu gebaseerde<br />
samenhang met de goddelijk-geestelijke wereld tot stand<br />
brengen.<br />
Voor een beschouwing van de laatste <strong>voor</strong>dracht moeten we<br />
nog even ingaan op het thema pedagogie. Aangezien dat door alle<br />
<strong>voor</strong>drachten heen te horen is, worden er slechts enkele essentiële<br />
gezichtspunten uitgenomen. In hoofdzaak worden de innerlijke<br />
<strong>voor</strong>waarden <strong>voor</strong> het pedagogisch werk beschreven. Daarbij<br />
speelt de ontwikkeling van het levende denken en de scholing<br />
van kunstzinnige vaardigheden een centrale rol. De leraar moet<br />
<strong>voor</strong> de leerling een aanknopingspunt vormen, dat de wil om te<br />
leren aanspoort en gaande houdt. Verrassenderwijs vormt de kennis<br />
van de leraar zo’n aanknopingspunt niet. Opvoedingsmiddel<br />
is veeleer zijn individualiteit, die in de leerling een ‘tot leven wek-<br />
221
ken van het <strong>voor</strong>aardse bestaan’ teweegbreng. Het kunstzinnig<br />
element opent de toegang naar inzicht in het levende, terwijl de<br />
ontwikkeling van het denken tot ontplooiing van de individualiteit<br />
van de leraar leidt. Is dit het geval, ‘dan voedt het kind eigenlijk<br />
zichzelf op door middel van ons, en dat is ook juist want in<br />
werkelijkheid zijn niet wij het die opvoeden. [...] We voeden op<br />
door ons zo te gedragen dat het kind door ons gedrag zichzelf kan<br />
opvoeden.’ °<br />
Het proces van opvoeden wordt hier als een aanzet tot geestelijke<br />
activiteit opgevat die naargelang de leeftijd op verschillende<br />
wijze tussen leraar en leerling ontstaat. Het omgevormde denken<br />
heeft dus diepgaande gevolgen, niet alleen met het oog op de verhouding<br />
van de mens tot de geestelijke wereld, maar ook met het<br />
oog op zijn verhouding tot de andere mens. Bij het beleven van de<br />
individualiteit van de leraar komt de leerling ertoe zich zijn <strong>voor</strong>aardse<br />
bestaan te ‘herinneren’. Hij leert zichzelf te beleven als een<br />
geestelijk wezen. Tegen het einde van de cursus beschrijft <strong>Rudolf</strong><br />
<strong>Steiner</strong> het nieuwe denken ook als zuiver willen. Zo wordt door<br />
het nieuwe denken niet alleen de kloof tussen denken en voelen<br />
opgeheven, er komt zelfs nog een andere dimensie bij. Doordat de<br />
mens zijn denken krachtig maakt en omvormt, krijgt hij willens<br />
en wetens zichzelf in de greep, dat wil zeggen, zijn individualiteit.<br />
Met dit bewuste in de greep krijgen van de wil wordt een eenheid<br />
tussen denken en handelen verkregen, die de in het begin vermelde<br />
kloof tussen denken en doen overwint. Hierin is ook de opvoedkundige<br />
werking te zien, die de leraar op de leerling heeft – het is<br />
een wakker roepen van de wil tot zelfopvoeding, niet het overdragen<br />
van kennis.<br />
De laatste <strong>voor</strong>dracht zet de tot nu toe uitgesproken inhoud van<br />
de cursus neer in een indrukwekkend, zelfs dramatisch beeld. Het<br />
moderne denken verschijnt, in navolging van de legende over de<br />
strijd van de aartsengel Michaël met de draak, in de gestalte van<br />
een draak die de mens dreigt te verslinden. De zonder samenhang<br />
met de geestelijke wereld gevormde gedachten ontplooien een<br />
zelfstandig leven, waarvan de invloeden het leven van de natuur<br />
222
en de mens bedreigen. Tegenwoordig, in een tijd van wereldwijde<br />
vernietiging en van bedreiging door de uitkomsten van wetenschap<br />
en techniek, is de vraag naar een denken dat in overeenstemming<br />
is met de levenssamenhangen dringender dan ooit. <strong>Rudolf</strong><br />
<strong>Steiner</strong> zei hierover: ‘Reëel in de allerhoogste graad is de strijd van<br />
Michaël met de draak pas in onze tijd geworden. En als je in de<br />
geestelijke structuur van de wereld doordringt, dan zie je dat tegelijk<br />
met de culminatie van de macht van de draak ook het ingrijpen<br />
van Michaël, met wie we ons kunnen verbinden [...] is begonnen.<br />
De mens kan, als hij wil, geesteswetenschap hebben. Met andere<br />
woorden, Michaël dringt werkelijk vanuit geestelijke rijken<br />
ons aarderijk binnen, maar hij dringt zich niet aan ons op, want<br />
in deze tijd moet alles uit de vrijheid van de mens ontspringen.’ °<br />
Door het denken om te vormen tot een geestelijk waarnemingsorgaan<br />
kan de mens een verhouding vinden tot de aartsengel Michaël<br />
uit de legende. In verbinding met hem, dus met geestelijk<br />
inzicht, kan de macht van de draak gebroken worden, en kan de<br />
weg naar een nieuwe verbintenis met de goddelijk-geestelijke wereld<br />
betreden worden, maar nu op grond van een initiatief van de<br />
mens zelf.<br />
Vol enthousiasme riep <strong>Rudolf</strong> <strong>Steiner</strong> zijn toehoorders op om<br />
‘bondgenoten’ van Michaël te worden en om door het oppakken<br />
van geestelijk inzicht ‘<strong>voor</strong> Michaël het voertuig [te bereiden]<br />
waarmee hij in onze cultuur kan binnenkomen’. ° Zo werd de theoretische<br />
beschrijving verdicht door de beeldende schildering van<br />
een wezen, tot wie je je innerlijk kunt richten en met wiens hulp de<br />
draak kan worden overwonnen. In zijn slotwoorden sprak <strong>Rudolf</strong><br />
<strong>Steiner</strong> de hoop uit, dat hij met zijn uiteenzettingen niet alleen de<br />
hoofden van zijn toehoorders, maar ook hun harten had bereikt.<br />
<strong>Steiner</strong>s cursus Antroposofi e <strong>voor</strong> <strong>jonge</strong> <strong>mensen</strong> pakte evenzeer de<br />
vraag op naar competent pedagogisch handelen vanuit een geestelijke<br />
gemeenschap als het verlangen naar concrete aanwijzingen<br />
<strong>voor</strong> esoterische verdieping en daaruit <strong>voor</strong>tvloeiende gemeenschapsvorming.<br />
Daarmee verschijnt een element, dat op de<br />
kerstbijeenkomst van 1923-1924 met de oprichting van de Vrije Hogeschool<br />
<strong>voor</strong> Geesteswetenschap en haar secties volledig tot zijn<br />
223
echt komt: de inrichting van leven en beroep vanuit geestelijke<br />
verdieping. °<br />
Toen <strong>Rudolf</strong> <strong>Steiner</strong> een half jaar later om een vervolgcursus<br />
werd gevraagd, wees hij dit af met als reden dat de eerste cursus<br />
nog lang niet voldoende begrepen was. De cursus Antroposofi e <strong>voor</strong><br />
<strong>jonge</strong> <strong>mensen</strong> bleef de enige langere bijeenkomst van <strong>jonge</strong> <strong>mensen</strong><br />
met <strong>Rudolf</strong> <strong>Steiner</strong>.<br />
De esoterische jeugdkring<br />
De groep rond Wilhelm Rath en Ernst Lehrs kwam, buiten het gebeuren<br />
van de eigenlijke conferentie om, tijdens de cursus <strong>voor</strong><br />
<strong>jonge</strong> <strong>mensen</strong> aanvankelijk nog in een grotere kring bijeen, die<br />
echter na twee bijeenkomsten aanmerkelijk slonk. Rath had <strong>Rudolf</strong><br />
<strong>Steiner</strong> in zijn begroetingstoespraak aan het begin van de<br />
cursus Antroposofi e <strong>voor</strong> <strong>jonge</strong> <strong>mensen</strong> gevraagd naar de vorming van<br />
een door gemeenschappelijk meditatief werk verbonden groep en<br />
zich daarmee de woede van Fritz Kübler op de hals gehaald, die immers,<br />
zoals gezegd, andere bedoelingen had. <strong>Rudolf</strong> <strong>Steiner</strong> was<br />
niettemin op Raths vraag ingegaan: ‘Ja, dat kunt u krijgen. Dat<br />
moet u zo doen, dat u het om te beginnen met alle deelnemers aan<br />
de cursus bespreekt [...].’ °<br />
Na enkele <strong>voor</strong>bereidende gesprekken met <strong>Rudolf</strong> <strong>Steiner</strong>,<br />
die er <strong>voor</strong>al toe dienden om de deelnemers te leren hun intenties<br />
steeds duidelijker en preciezer te formuleren, volgde de eigen lijke<br />
oprichting van de kring op vrijdag 16 oktober 1922. Naast <strong>Rudolf</strong><br />
en Marie <strong>Steiner</strong> namen als oprichtende leden deel: Daan van Bemmelen,<br />
Emmy Smit (later Van Bemmelen), Georg Groot, de vrijeschoolleraar<br />
Herbert Hahn, Ernst Lehrs, René Maikowski, Wilhelm<br />
Rath, Maria Spira (later Rath), Karin Selling, Wilhelm Selling<br />
(allebei oudere leden die Wilhelm Rath uit Berlijn kenden),<br />
Albrecht Strohschein en Kurt Walther (ook een oud lid uit Berlijn,<br />
en daar ook actief als afdelings<strong>voor</strong>zitter).<br />
<strong>Rudolf</strong> <strong>Steiner</strong> hield <strong>voor</strong> de genoemde kring later twee esoterische<br />
<strong>voor</strong>drachten ° en gaf de leden meditatieve oefeningen. Die<br />
224
vormden de geestelijke band van deze kring, die in de tijd daarna<br />
door geen enkele uiterlijke activiteit de aandacht op zich vestigde.<br />
Sinds haar ontstaan groeide de gemeenschap en ze zet tot op heden<br />
haar verbindend innerlijk werk <strong>voor</strong>t.<br />
Christiane Haid*<br />
* Christiane Haid (1965) studeerde germanistiek, geschiedenis en<br />
kunst en was medewerkster bij het Hardenberg Instituut in Heidelberg,<br />
de ‘Sektion für Schöne Wissenschaft’ van de Vrije Hogeschool<br />
<strong>voor</strong> Geesteswetenschap in Dornach en de Albert Steff en Stiftung.<br />
Vanaf 2009 leidt zij het Verlag am Goetheanum.<br />
225