Rapport Vechtwaterstanden 1929

Rapport t.b.v. het Comité van actie tot Bemaling van de Vecht te Muiden, 1929 Rapport t.b.v. het Comité van actie tot Bemaling van de Vecht te Muiden, 1929

09.11.2016 Views

• Het Noordelijk omvat de plassen om de Horstermeer tot en met de Naardermeer. Het Zuidelijk gebied omvat de polders Kortenhoef, Loenderveen, Loosdrecht en Breukelerveen•Tienhoven. Het Noordelijk gebied, ofschoon het gemakkelijkst weer te ont• wateren, durft de commissie niet als reservoir aan te bevelen, a. om het kwelgevaar voor de Horstermeer, b. om de spoorverbinding die door het N aardermeer loopt. 8 Het Zuidelijk deel te rekenen op plus minus 2500 H.A. kwam de commissie inderdaad niet ongeschikt voor. Bij maximalen water• aanvoer, volgens het verslag der commissie inzake wijziging der afsluiting van het IJ, blz. 11, te stellen op 4000000 M 3 per etmaal zou dit plassengebied bij een peilverhooging van 30 c.M. ruimte bieden voor berging van den afvoer gedurende 1 i a 2 dagen. Hierdoor zouden dus topstanden als van Januari 1926 en November 1928 voorkomen kunnen worden. Gevraagd is, of bij afvloeiing van het water op de plassen, de aanvoer van hoven niet boYen het tegenwoordig maximum zou uit• gaan, waardoor het verkregen voordeel voor het benedenpand weer geheel of gedeeltelijk te niet zou worden gedaan. Deze vraag die inderdaad van beteekenis is, is onbeantwoord gelaten omdat intusschen later te noemen zeer ernstige bezwaren tegen het plan gerezen waren 1 Het middel is genoemd een verleggen van de kwestie, daar het water later weer uit het plassengebied diende uitgeslagen te worden. Dit bezwaar was echter niet z66 groot, dat de commissie dit plan niet in overweging had durven geven, immers van de vier polders welker voorzitters evenmin tegen het plan waren, hebben er twee een windbemaling, (Kortenhoef 2, en Loenderveen 1 molen), welke bemaling voor onzen tijd toch reeds voor die polders zelf, zeker onvoldoende moet worden genoemd, zoodat een gemaal bijv. op den Loenderveenschen polder met duikerverbindingen naar de andere polders voor deze vier zeker een groote verbetering zou gebracht hebben. Met het oog op het uitgestrekte boezemgebied zou dit gemaal van niet zoo groote capaciteit behoeven te zijn en konden bovendien gunstige V echtstanden worden afgewacht. Door voormalen in het najaar zou het mogelijk zijn de capaciteit van het plassengebied nog op te voeren. Zelfs was de mogelijkheid niet uitgesloten, dat door deze be• maling ook het gebied van de 's-Gravelandsche 'vaart, dat nu reeds bij Vechtstanden gelijk N.A.P. overlast krijgt van het water, gebaat zou zijn geweest.

9 T egen het plan verzet zich echter het waterleidingsplan van de stad Amsterdam. Dit plan om vat: 1. Het stichten van een winplaats van water in Loenderveen. 2. Het vormen van een bezinkingsreservoir in Loosdrecht en Breukelerveen• Tienhoven. 3. Het onttrekken van een eventueel noodige aanvulling uit de Bethune. Het belang van Amsterdam verzet zich tegen het inlaten van Vechtwater op de plassen, daar dit het water van de laatste voor Iangen tijd onbruikbaar zou maken. Een en ander tezamen genolflen maakt dat de commissie ook tot dit plan niet kan adviseeren. . IV. Maalpeil. Oplossing IV . Ten vierde werd ~ogmaals, in het licht der tegenwoordige om• standigheden, bezien de vraag, of het stellen van een maalpeil zou zijn aan te bevelen. Van verschillende zijden worden uit dit gebied stemmen ten gunste daarvan vernomen. Hoe onwenschelijk het ook in het algemeen is een maatregel te nemen, die de ontwatering belemmert, zoo kunnen zich gevallen voordoen, waarin het stellen van een maalpeil verdedigbaar is ter voorkoming van ernstige rampen. Natuurlijk is het bedenkelijk aan die waterschappen, die zich met opoffering van groote kosten hebben voorzien van een bemaling, die bij iederen boezemstand nog kan werken, een deel van dat voordeer te ontnemen, voornamelijk ten bate van de polders, die een te zwakke of in 't geheel geen bemaling hebben; dit algemeen geldende, inderdaad ernstige bezwaar zou hier echter misschien moeten worden aanvaard bij het van jaar tot jaar vermeerderen van het gevaar. In dit geval voegen zich daarbij echter eenige bijzondere omstandigheden, die van het stellen van een maalpeil weinig heil doen verwachten. V ooreerst is het voor sommige waterschappen, zooals voor den Horstermeerpolder, een levensbelang, dat steeds onbelemmerd moet kunnen worden gemalen; in de tweede plaats zijn reeds verschillende bemalingen, waaronder de zeer belangrijke van het Grootwaterschap beoosten de Vecht, ook zonder maalpeil bij standen van 0.50 a 0.60 M. + N. A. P., hetzij door te lagc bekading van den voor• boezem, hetzij door te geringe opvoerhoogte, practisch toch reeds uitgeschakeld. Het voornaamste bezwaar lijkt ons echter de waar• schijnlijkheid, dat bij beperking van de loozing van de op het benedenpand uitwaterende polders de van het bovenpand afstroo• mende hoeveelheid in evenredige mate zou toenemen, zoodat, althans

•<br />

Het Noordelijk omvat de plassen om de Horstermeer tot en met<br />

de Naardermeer.<br />

Het Zuidelijk gebied omvat de polders Kortenhoef, Loenderveen,<br />

Loosdrecht en Breukelerveen•Tienhoven.<br />

Het Noordelijk gebied, ofschoon het gemakkelijkst weer te ont•<br />

wateren, durft de commissie niet als reservoir aan te bevelen,<br />

a. om het kwelgevaar voor de Horstermeer,<br />

b. om de spoorverbinding die door het N aardermeer loopt.<br />

8<br />

Het Zuidelijk deel te rekenen op plus minus 2500 H.A. kwam<br />

de commissie inderdaad niet ongeschikt voor. Bij maximalen water•<br />

aanvoer, volgens het verslag der commissie inzake wijziging der<br />

afsluiting van het IJ, blz. 11, te stellen op 4000000 M 3 per etmaal<br />

zou dit plassengebied bij een peilverhooging van 30 c.M. ruimte<br />

bieden voor berging van den afvoer gedurende 1 i a 2 dagen.<br />

Hierdoor zouden dus topstanden als van Januari 1926 en November<br />

1928 voorkomen kunnen worden.<br />

Gevraagd is, of bij afvloeiing van het water op de plassen, de<br />

aanvoer van hoven niet boYen het tegenwoordig maximum zou uit•<br />

gaan, waardoor het verkregen voordeel voor het benedenpand weer<br />

geheel of gedeeltelijk te niet zou worden gedaan. Deze vraag die<br />

inderdaad van beteekenis is, is onbeantwoord gelaten omdat intusschen<br />

later te noemen zeer ernstige bezwaren tegen het plan gerezen waren 1<br />

Het middel is genoemd een verleggen van de kwestie, daar het<br />

water later weer uit het plassengebied diende uitgeslagen te worden.<br />

Dit bezwaar was echter niet z66 groot, dat de commissie dit plan<br />

niet in overweging had durven geven, immers van de vier polders<br />

welker voorzitters evenmin tegen het plan waren, hebben er twee<br />

een windbemaling, (Kortenhoef 2, en Loenderveen 1 molen), welke<br />

bemaling voor onzen tijd toch reeds voor die polders zelf, zeker<br />

onvoldoende moet worden genoemd, zoodat een gemaal bijv. op<br />

den Loenderveenschen polder met duikerverbindingen naar de<br />

andere polders voor deze vier zeker een groote verbetering zou<br />

gebracht hebben. Met het oog op het uitgestrekte boezemgebied<br />

zou dit gemaal van niet zoo groote capaciteit behoeven te zijn en<br />

konden bovendien gunstige V echtstanden worden afgewacht. Door<br />

voormalen in het najaar zou het mogelijk zijn de capaciteit van<br />

het plassengebied nog op te voeren.<br />

Zelfs was de mogelijkheid niet uitgesloten, dat door deze be•<br />

maling ook het gebied van de 's-Gravelandsche 'vaart, dat nu reeds<br />

bij Vechtstanden gelijk N.A.P. overlast krijgt van het water, gebaat<br />

zou zijn geweest.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!