JAARVERSLAG 2008 - Alamire Foundation

JAARVERSLAG 2008 - Alamire Foundation JAARVERSLAG 2008 - Alamire Foundation

alamirefoundation.org
from alamirefoundation.org More from this publisher
08.12.2012 Views

18 Jaarverslag 2008 3.1.2.2. Een procesgerichte benadering van renaissancepolyfonie: Temporaliteit en klankervaring als organisatieprincipes in de ricercars van Adriaan Willaert Projectomschrijving Titel Promotor Mark VAN REYBROECK Co‐promotor Projectverantwoordelijke Een procesgerichte benadering van renaissancepolyfonie: Temporaliteit en klankervaring als organisatieprincipes in de ricercars van Adriaan Willaert Toelichting Katelijne SCHILTZ Simon VAN DAMME Dit onderzoek beoogt een procesgerichte benadering van renaissancepolyfonie. Reeds van in het begin streeft dit doctoraatsproject die doelstelling na door een combinatie van verschillende onderzoeksdomeinen. Als specifieke en originele invalshoek heeft de procesgerichte benadering ten eerste baat bij een situering in het bredere muziekfilosofische en esthetische debat. Ten tweede opteert het onderzoek bij de toepassing van de procesgerichte benadering op de muziek van de renaissance voor een confrontatie met de vigerende denkwijzen en concepten van de rijke muziektheoretische traditie uit die periode. Ten slotte operationaliseert het de benadering in een concreet muzikaal analysemodel voor het polyfone repertoire van het zestiende‐ eeuwse imitatie‐ricercar bij Adriaan Willaert. Hieraan gaan enerzijds een gerichte bronnenstudie en een muziekhistorische situering van het ricercar als genre vooraf. Anderzijds vraagt de analytische toepassing van de procesgerichte benadering een werkbaar model dat wordt opgesteld vanuit de theoretische achtergrond uit de eerste onderzoeksfasen. Dat model kan in de toekomst ook generatief worden toegepast op andere polyfone genres. Situering van de procesgerichte benadering De aard van de procesgerichte benadering maakt de originaliteit van dit onderzoek uit. Ze beschouwt muziek als klinkend fenomeen in de tijd en doet dat – anders dan traditionele benaderingen – expliciet. Dat wil zeggen dat de klinkende modus en vooral het temporele karakter van muziek (de tijdskunst bij uitstek) als meest vooraanstaande parameters worden gethematiseerd. De procesgerichte benadering onderscheidt zich daarmee van een objectgerichte: niet de architecturale structuurpincipes van een compositie an sich staan centraal, maar wel de implicaties van de compositorische keuzes voor de werking van de compositie bij een mogelijke luisteraar. Het temporele aspect is daarbij primair in die zin dat de successiviteit van de verschillende muzikale gebeurtenissen en de geleidelijke ontvouwing van melodieën en de compositie als geheel nadrukkelijk een plaats krijgen in de analyse. Een eerste taak van het onderzoek was duidelijkheid te verschaffen over het feit dat niet de luisterervaring zelf het voorwerp van de studie uitmaakt. Tijdsbeleving en luisterervaring zijn de perspectieven van waaruit de muzikale analyse gebeurt. Onze onderzoeksvraag luidt niet hoe die ervaring in zijn werk gaat. Het antwoord daarop is het voorwerp van andere vormen van onderzoek die geen conlusies beogen over de muziek zelf, maar wel over de menselijke waarneming en verwerking van muzikale prikkels. Een dergelijke opzet zou in het kader van het gekozen repertoire trouwens onvermijdelijk de vraag opwerpen welke luisteraar bedoeld wordt: de hedendaagse of de zestiende‐eeuwse. Methodologisch gezien is het reconstrueren van de ervaringen van deze laatste onmogelijk en zelfs in het geval van de eerste bijzonder moeilijk. De Leuvense onderzoekscontext is in dit opzicht waardevol gebleken omdat de gerichtheid op de muziek zelf en de analyse ervan de hoofdmoot uitmaakt van het musicologische onderzoek in de verschillende historische domeinen. Daarnaast ontwikkelt

19 Jaarverslag 2008 zich, in samenwerking met de eenheid psychologie, een zekere interesse voor de muzikale perceptie, met verrijkende insteken voor dit onderzoek als gevolg. Tijdens de International Summer School in Systematic Musicology (september 2006) was er eveneens contact met de collega's van het IPEM (UGent) en een team van internationale experts ter zake (waaronder Rolf Inge Godøy, cf. infra). Ontwikkeling van een conceptueel kader In eerdere stadia van het onderzoek werd een literatuurstudie uitgevoerd binnen diverse domeinen die, vanuit een breed en interdisciplinair perspectief, elementen konden bijdragen tot de procesgerichte benadering. Hoofdzakelijk kwamen drie domeinen aan bod: het pragmatisme (met het standaardwerk Art as experience van John Dewey), de fenomenologie (met Edmund Husserls Phänomenologie des inneren Zeitbewusstseins) en ten derde de cognitieve semantiek. Vanuit de taalkunde onstond binnen dat laatste domein een interesse voor "experiëntalisme" in plaats van "objectivisme" (onder impuls van auteurs als George Lakoff en Mark Johnson). Een dergelijke nadruk op de menselijke ervaring bij betekenisgeving op alle niveaus ligt duidelijk in de lijn van de in dit onderzoek nagestreefde benadering en sluit daarenboven aan bij de gedeelde uitgangspunten van het pragmatisme en de fenomenologie. De aangetroffen inzichten werden gebundeld en dienden als inspiratie voor een eigen theoretische achtergrond ter ondersteuning van de procesgerichte benadering. Vooral de terminologie die Rondald Langacker ontwikkelde voor zijn Cognitive grammar blijkt zich te lenen voor een vertaling naar het muzikale domein. Hoewel beperkt in aantal worden reeds verwezenlijkte musicologische toepassingen van de genoemde nevendomeinen geëvalueerd en voor zover nuttig eveneens gebruikt als model. Het resultaat van deze oefening is een conceptueel kader dat gestoeld is op twee pijlers: de epistemologische uitgangspunten enerzijds en een ontologische dualiteit anderzijds. De epistemologische grondslagen vertolken de primordiale positie van tijdsbeleving en luisterervaring. Concreet wordt een analyse gemaakt van het begrip muzikale tijd op basis van auteurs die dat concept reeds thematiseerden en bestudeerden (onder meer David Epstein, Jonathan Kramer, Barbara Barry). De basisbestanddelen van het traditionele compositieproces (muziektheorie, compositie, notatie en uitvoering) krijgen daarbinnen een plaats volgens de assen "statisch‐dynamisch" en "synoptisch‐gedetailleerd". Voor wat de luisterervaring in een temporele context betreft, doet de ontwikkelde theorie een beroep op de modellen voor de conceptualisatie van temporele processen die zowel bij Husserl als Langacker te vinden zijn. Deze uitgangspunten worden vervolgens geconfronteerd met de idee dat muziek ontologisch wel fundamenteel tijdsgebonden is (en dus vluchtig), maar tegelijkertijd wordt geformaliseerd tot het voorwerp van herinnering, reflectie en studie. De theorie van Rolf Inge Godøy, geformuleerd in het boek Formalization and epistemology, en zijn genuanceerde definitie van het "muzikale object", is in dat kader bijzonder nuttig. Door terug te vallen op andere dan klinkende voorstellingen (zoals de partituur) gaan de procesgerichte elementen van muziek feitelijk verloren. Die reductie is op zich niet problematisch omdat ze functioneel kan zijn (bijvoorbeeld ten behoeve van een uitvoering of een analyse). Wel is het zo dat hierdoor het temporele karakter van muziek doorgaans onvoldoende wordt erkend, met name in de muziektheorie en sommige domeinen van de muziekanalyse. Dit onderzoekt vult een duidelijk desideratum in door een analytische benadering te ontwikkelen die toch aandacht heeft voor het reducerende karakter van de muzieknotatie in de bewaarde bronnen, de muziektheoretische context én de muzikale analyse zelf. Muziektheoretische inbedding Op basis van de specificiteit van de benadering zoals hierboven geschetst, streeft dit onderzoek naar een muzikale toepassing ervan die eveneens geworteld is in de muziektheorie van de bestudeerde periode. Het zestiende‐eeuwse Italië kende, parallel met het opkomende humanisme, een rijke traditie aan muziektheoretisce reflectie. Niet alleen biedt het corpus van bewaarde teksten (Gioseffo Zarlino, Nicola Vicentino, Giovanni Spataro...) strikt noodzakelijke kennis van de muzikale "grammatica" (in de woorden van Margaret Bent) van de renaissancepolyfonie, maar tevens bevatten de teksten, op het snijpunt van toegepassingsgerichte informatie en speculatieve beschouwing, elementen die aansluiten bij de basisprincipes van de procesgerichte benadering en het uitgewerkte conceptuele kader. Bepaalde aspecten van de geschetste ontologisch‐epistemologische problematiek vinden hun weerslag in de zestiende‐eeuwse muziektheorie. Ten eerste is er de status van het muzikale object. Tijdens de vorige eeuw werd de renaissance herhaaldelijk getypeerd als het begin van een gewijzigde kunstopvatting. Anonieme middeleeuwse ambachtslui werden bij naam gekende en geroemde kunstenaars. Ook musicologisch heeft die visie zijn impact gehad, onder meer door de vermeende genese van het muzikale werkbegrip, als "opus

19<br />

Jaarverslag <strong>2008</strong><br />

zich, in samenwerking met de eenheid psychologie, een zekere interesse voor de muzikale perceptie, met<br />

verrijkende insteken voor dit onderzoek als gevolg. Tijdens de International Summer School in Systematic<br />

Musicology (september 2006) was er eveneens contact met de collega's van het IPEM (UGent) en een team van<br />

internationale experts ter zake (waaronder Rolf Inge Godøy, cf. infra).<br />

Ontwikkeling van een conceptueel kader<br />

In eerdere stadia van het onderzoek werd een literatuurstudie uitgevoerd binnen diverse domeinen die, vanuit<br />

een breed en interdisciplinair perspectief, elementen konden bijdragen tot de procesgerichte benadering.<br />

Hoofdzakelijk kwamen drie domeinen aan bod: het pragmatisme (met het standaardwerk Art as experience<br />

van John Dewey), de fenomenologie (met Edmund Husserls Phänomenologie des inneren Zeitbewusstseins) en<br />

ten derde de cognitieve semantiek. Vanuit de taalkunde onstond binnen dat laatste domein een interesse voor<br />

"experiëntalisme" in plaats van "objectivisme" (onder impuls van auteurs als George Lakoff en Mark Johnson).<br />

Een dergelijke nadruk op de menselijke ervaring bij betekenisgeving op alle niveaus ligt duidelijk in de lijn van<br />

de in dit onderzoek nagestreefde benadering en sluit daarenboven aan bij de gedeelde uitgangspunten van het<br />

pragmatisme en de fenomenologie.<br />

De aangetroffen inzichten werden gebundeld en dienden als inspiratie voor een eigen theoretische<br />

achtergrond ter ondersteuning van de procesgerichte benadering. Vooral de terminologie die Rondald<br />

Langacker ontwikkelde voor zijn Cognitive grammar blijkt zich te lenen voor een vertaling naar het muzikale<br />

domein. Hoewel beperkt in aantal worden reeds verwezenlijkte musicologische toepassingen van de genoemde<br />

nevendomeinen geëvalueerd en voor zover nuttig eveneens gebruikt als model. Het resultaat van deze<br />

oefening is een conceptueel kader dat gestoeld is op twee pijlers: de epistemologische uitgangspunten<br />

enerzijds en een ontologische dualiteit anderzijds. De epistemologische grondslagen vertolken de primordiale<br />

positie van tijdsbeleving en luisterervaring. Concreet wordt een analyse gemaakt van het begrip muzikale tijd<br />

op basis van auteurs die dat concept reeds thematiseerden en bestudeerden (onder meer David Epstein,<br />

Jonathan Kramer, Barbara Barry). De basisbestanddelen van het traditionele compositieproces (muziektheorie,<br />

compositie, notatie en uitvoering) krijgen daarbinnen een plaats volgens de assen "statisch‐dynamisch" en<br />

"synoptisch‐gedetailleerd". Voor wat de luisterervaring in een temporele context betreft, doet de ontwikkelde<br />

theorie een beroep op de modellen voor de conceptualisatie van temporele processen die zowel bij Husserl als<br />

Langacker te vinden zijn. Deze uitgangspunten worden vervolgens geconfronteerd met de idee dat muziek<br />

ontologisch wel fundamenteel tijdsgebonden is (en dus vluchtig), maar tegelijkertijd wordt geformaliseerd tot<br />

het voorwerp van herinnering, reflectie en studie. De theorie van Rolf Inge Godøy, geformuleerd in het boek<br />

Formalization and epistemology, en zijn genuanceerde definitie van het "muzikale object", is in dat kader<br />

bijzonder nuttig. Door terug te vallen op andere dan klinkende voorstellingen (zoals de partituur) gaan de<br />

procesgerichte elementen van muziek feitelijk verloren. Die reductie is op zich niet problematisch omdat ze<br />

functioneel kan zijn (bijvoorbeeld ten behoeve van een uitvoering of een analyse). Wel is het zo dat hierdoor<br />

het temporele karakter van muziek doorgaans onvoldoende wordt erkend, met name in de muziektheorie en<br />

sommige domeinen van de muziekanalyse. Dit onderzoekt vult een duidelijk desideratum in door een<br />

analytische benadering te ontwikkelen die toch aandacht heeft voor het reducerende karakter van de<br />

muzieknotatie in de bewaarde bronnen, de muziektheoretische context én de muzikale analyse zelf.<br />

Muziektheoretische inbedding<br />

Op basis van de specificiteit van de benadering zoals hierboven geschetst, streeft dit onderzoek naar een<br />

muzikale toepassing ervan die eveneens geworteld is in de muziektheorie van de bestudeerde periode. Het<br />

zestiende‐eeuwse Italië kende, parallel met het opkomende humanisme, een rijke traditie aan<br />

muziektheoretisce reflectie. Niet alleen biedt het corpus van bewaarde teksten (Gioseffo Zarlino, Nicola<br />

Vicentino, Giovanni Spataro...) strikt noodzakelijke kennis van de muzikale "grammatica" (in de woorden van<br />

Margaret Bent) van de renaissancepolyfonie, maar tevens bevatten de teksten, op het snijpunt van<br />

toegepassingsgerichte informatie en speculatieve beschouwing, elementen die aansluiten bij de basisprincipes<br />

van de procesgerichte benadering en het uitgewerkte conceptuele kader.<br />

Bepaalde aspecten van de geschetste ontologisch‐epistemologische problematiek vinden hun weerslag in de<br />

zestiende‐eeuwse muziektheorie. Ten eerste is er de status van het muzikale object. Tijdens de vorige eeuw<br />

werd de renaissance herhaaldelijk getypeerd als het begin van een gewijzigde kunstopvatting. Anonieme<br />

middeleeuwse ambachtslui werden bij naam gekende en geroemde kunstenaars. Ook musicologisch heeft die<br />

visie zijn impact gehad, onder meer door de vermeende genese van het muzikale werkbegrip, als "opus

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!