JAARVERSLAG 2008 - Alamire Foundation
JAARVERSLAG 2008 - Alamire Foundation
JAARVERSLAG 2008 - Alamire Foundation
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
9<br />
Jaarverslag <strong>2008</strong><br />
dan ook complementaire en innovatieve methodologieën die zullen bijdragen tot een vernieuwde en integrale<br />
visie op de analyse en de historiografie van de Oude Muziek.<br />
De term historia duidt een liturgisch officie aan, ter ere van een heilige of een ander liturgisch feest, zoals dat<br />
voor de Drievuldigheid of Sacramentsdag. In het verloop van een dergelijk officie vormen de lezingen (in de<br />
metten) en de antifonen en responsoria een narratief geheel, gesteld in proza of poëzie. Tussen de 10de en de<br />
14de eeuw ontwikkelden componisten procedures en technieken die geleidelijk aan karakteristiek werden voor<br />
het genre, zoals het gebruik van specifieke types van rijm, vers en metrum, een striktere modale organisatie en<br />
specifieke melodische doelnoten.<br />
Vanaf de 10de eeuw ligt het kerngebied van de compositie van historiae in Noord‐Frankrijk en de Lage Landen<br />
(inclusief Luik). Muziekhistorisch zijn deze historiae om vele redenen belangrijk. Ze behoren tot de vroegste<br />
composities die op betrouwbare basis gedateerd en aan een componist toegeschreven kunnen worden. Een<br />
significant aantal composities uit de Lage Landen raakten over heel Europa verspreid (de historia voor de<br />
Drievuldigheid van bisschop Stephanus van Luik, historiae voor Sacramentsdag, de heiligen Servaas, Lieven en<br />
Maternus). Van de middeleeuwse genres was de historia ongetwijfeld het meest uitvoerige (een gemiddelde<br />
historia omvat zo’n 40 tot 50 gezangen) en het genre met de grootste productie. Liturgische handschriften en<br />
archivalische bronnen bevestigen de hoge artistieke kwaliteit van de historiae (zoals de vroege historiae uit<br />
Gent, Luik, Echternach en Maastricht) en de continuïteit in productie van de 10de tot minstens de 17de eeuw<br />
(bv. de late historia voor de H. Bavo in Haarlem/Gent). Deze bronnen bleven bovendien in groten getale<br />
bewaard: voorbereidend onderzoek voor dit project leverde tot dusver een lijst op van meer dan 250<br />
antifonaria (de belangrijkste bron voor historiae) uit de Lage Landen. Naarmate de productie toenam, werd het<br />
genre ten slotte becommentarieerd door belangrijke liturgisten (Durandus van Mende, 13de eeuw; Radulphus<br />
de Rivo, †1403).<br />
Ondanks zijn rijkdom en belang, ontbreekt het de historia niet enkel aan een plaats in de ruimere<br />
muziekgeschiedenis, maar ook binnen de geschiedenis van het gregoriaans en de Lage Landen. Auda’s studie<br />
over het werk van Stephanus van Luik (1923) is verouderd, en andere onderzoekers bestudeerden vaak enkel<br />
individuele historiae. Terwijl de belangrijkste gregoriaanse onderzoekers gewerkt hebben op historiae uit<br />
Duitsland, Engeland en Frankrijk, of van individuele componisten (Chartier over Hucbald), werd de bijdrage van<br />
de Lage Landen nog niet systematisch bestudeerd (Hagghs werk over de heiligenofficies in Gent is een<br />
zeldzame uitzondering). Cantus Planus, de gregoriaanse onderzoeksgroep van de International Musicological<br />
Society (IMS), heeft onder de naam Historiae een reeks kritische studies en edities opgestart, die in belangrijke<br />
mate het onderzoek zal stimuleren. Historiae uit de Lage Landen zijn echter in deze reeks niet<br />
vertegenwoordigd. Hoewel de internationale belangstelling voor de historiae dus toeneemt, worden het genre<br />
en zijn bronnen in de Lage Landen ten onrechte verwaarloosd. Daarom onderneemt het voorliggende<br />
onderzoeksproject een gedetailleerde studie over de oorsprong, ontwikkeling en standaardisering van de<br />
historia in de Lage Landen.<br />
Gelet op de bijzonder omvangrijke dimensies van het volledige repertoire, is ervoor gekozen om te werken met<br />
vier case‐studies die representatief zijn voor de chronologische en geografische evolutie van het genre. Omdat<br />
een aantal van de vroegste historiae in de Lage Landen werd gecomponeerd en de compositie van historiae<br />
een onbetwiste piek bereikte tussen de 10de en de 14de eeuw, zorgen deze elementen voor de geografische<br />
en chronologische afbakening. De focus van de vier case‐studies ligt dan ook op deze vroegste, vormende en<br />
vruchtbaarste periode van het genre in de Lage Landen (na de 14de eeuw waren de meeste historiae<br />
contrafacten, parodieën of compilaties van oudere gezangen). Bovendien zijn de vier studies gekozen in functie<br />
van de verschillende types van gemeenschappen en instellingen, met hun respectievelijke sociologische<br />
achtergronden en relaties tot (politieke) macht en invloed.<br />
Om de positie, bijdrage en invloed van de historiae van de Lage Landen in een Europese context duidelijk<br />
zichtbaar te maken, wordt het genre benaderd vanuit een comparatieve invalshoek. De ontwikkeling van<br />
historiae is immers niet enkel een lokaal fenomeen, wat noopt tot een vergelijking van de ontwikkeling in de<br />
Lage Landen met die van andere Europese regio’s, in het bijzonder de omliggende landen.<br />
Verder zal de analyse van de geselecteerde historiae volledig gebruik maken van de bestaande methodes die<br />
tot dusver werden ontwikkeld, zoals enerzijds de tekstuele analyse van metrum, ritme en afhankelijkheid van