08.12.2012 Views

CLAIRLIEU - Canons Regular Blog

CLAIRLIEU - Canons Regular Blog

CLAIRLIEU - Canons Regular Blog

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

DR<br />

<strong>CLAIRLIEU</strong><br />

■ h J Gl<br />

54'ste<br />

idc v.n:<br />

T A A 8 G A N G<br />

9 6<br />

CLAIRLIEO — MAASEIK


<strong>CLAIRLIEU</strong><br />

TIJDSCHRIFT GEWIJD AAN DE<br />

GESCHIEDENIS DER KRUISHEREN<br />

54ste<br />

JAARGANG<br />

1996<br />

<strong>CLAIRLIEU</strong> — MAASEIK


DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />

OP HET EINDE VAN HET ANCIEN REGIME<br />

De Orde van het Heilig Kruis kwam, net zoals de andere oude<br />

orden, in de achttiende eeuw onder zware druk te staan, waardoor<br />

haar voortbestaan al geruime tijd voor de Franse Revolutie problematisch<br />

werd.<br />

Verlichte denkers wensten een modern kerkelijk en gelovig<br />

gebeuren. Verlichte vorsten wilden snoeien in bepaalde religieuze<br />

praktijken, in de diversiteit van orden en congregaties en in de Romeinse<br />

invloed. In alle landen, waar zij kloosters had, werd de Orde<br />

van het H.Kruis met het verlichte gedachtengoed en met de verlichte<br />

vorsten manifest geconfronteerd. Men kan niet beweren dat de<br />

prioren-generaal en de definitoren gezocht hebben naar een gepast<br />

antwoord op deze ernstige bedreiging. De verslagen van de generate<br />

kapittels handelen nauwelijks over deze thematiek. Misschien was het<br />

bestuur van de orde verblind door de vaak zeer goede betrekkingen<br />

van de afzonderlijke kloosters met de lokale bestuurders en met de<br />

plaatselijke bevolking. In de bestrijding van het Jansenisme schaarde<br />

het generaal kapittel zich keer op keer achter de paus. Maar in de<br />

strijd tegen de Verlichting, die toch ook in het prinsbisdom Luik<br />

wortel schoot, of in de participatie in de katholieke Aufklarung, die<br />

zeker in Luik en in Duitsland resultaten opleverde, blonk de Orde<br />

van het H.Kruis niet uit.<br />

Meer aandacht werd geschonken aan het bewaren van de traditie<br />

van de orde en van de plaatselijke huizen. Bovendien zocht de orde<br />

naar wegen om de Kerk te bestendigen vanuit de tridentijnse stijl.<br />

Daarom schonken de verantwoordelijken zeer veel aandacht aan de


4 HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN<br />

Mariale devotie, heiligenverering, broederschappen en aflaten en aan<br />

allerlei vormen van triomfalistische en contrareformatische godsdienstigheid.<br />

Assistenties, predikatie en biechthoren pasten perfect<br />

in de tridentijnse doelstellingen en correspondeerden bovendien met<br />

de contemplatieve levenswijze van nogal veel kruisherenkloosters. Het<br />

meditatieve aspect van het contemplatieve leven werd evenwel verwaarloosd.<br />

Tegelijkertijd verdrongen moderne opvattingen over de<br />

beleving van de kloostergeloften de klassieke invulling ervan. Vele<br />

kruisheren hadden het moeilijk met het concretiseren van de geloften<br />

van armoede en van gehoorzaamheid. Het aantal kruisheren dat<br />

tijdelijk, langdurig of definitief buiten de kloostermuren leefde nam<br />

toe. Alsmaar meer kruisheren zochten hun apostolaat in de parochiale<br />

zielzorg en wilden ook effectief buiten het klooster leven. Om een<br />

breuk te voorkomen werden compromissen gesloten, maar die vielen<br />

niet bij iedereen in de smaak, vooral niet bij de prioren-generaal. Bo<br />

vendien resulteerden ze in telkens weer andere toegevingen. We denken<br />

onder meer aan de aangepaste kleding op straat en op reis, aan<br />

de dispensaties in gedeelten van het koorgebed, aan het recht op zakgeld,<br />

aan het vaker uithuizig zijn, aan de langere duur van vakanties,<br />

aan de eis van de kruisheren tot medebeheer en inspraak in het reilen<br />

en zeilen van de afzonderlijke kloosters.<br />

Omdat de prioren-generaal deze tendenzen bestreden of op zijn<br />

minst wilden afzwakken, kwamen zij regelmatig in botsing met verschillende<br />

kloosters, met hun eigen Hoeise confraters en zelfs met de<br />

definitoren. Gewoonlijk trok de generale overste dan aan het kortste<br />

eind. Bijzonder ongelukkig was het beleid dat gevoerd werd met betrekking<br />

tot de Hollandse Zending en in verband met de aloude stabilitas<br />

loci, omdat het bestuur van de orde en ook verschillende<br />

kloosters mordicus vasthielden aan het principe van de domus nativa.<br />

Daardoor immers kreeg de Orde van het H.Kruis het veel moeilijker<br />

om de periode 1780-1840 te overbruggen dan andere orden en congregaties<br />

die de parochiestaties (tijdelijk) als 'kloosters' aanvaardden<br />

en daarom ook extra bemanden. Slechts een paar gesupprimeerde<br />

kruisheren vroegen incorporatie in een van de resterende kloosters van<br />

de orde en de kansen om nieuwe kandidaten op de diverse staties on<br />

der te brengen waren nagenoeg onbestaande.<br />

Een aantal maatregelen van de Verlichte Despoten had men, vertrekkend<br />

vanuit de organisatie en het enthousiasme van de zeventien-


DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />

de eeuw, gemakkelijk moeten kunnen neutraliseren, ombuigen of<br />

zelfs beamen. De indeling in provincies en de benoeming van<br />

prioren-provinciaal bijvoorbeeld schiepen interessante en hoopgevende<br />

mogelijkheden tot decentralisatie, differentiate, inculturatie en<br />

plaatselijke autonomie. Een en ander paste overigens in de politiek<br />

van de landskerken, die de verlichte vorsten betrachtten. Maar de<br />

prioren-generaal dwarsboomden de werking van de prioren-provin<br />

ciaal, die vanaf 1682 plaats moesten maken voor de vicarissengeneraal.<br />

Deze laatsten werden meer gezien als de helpers van het<br />

centraal bestuur dan als vertrouwenspersonen van de provincies. Een<br />

ander voorbeeld was het onderwijs. De Verlichting hechtte zeer veel<br />

belang aan het onderwijs. Vanaf de zeventiende eeuw hadden ook<br />

heel wat kruisherenkloosters een Latijnse school opgericht of (in beheer)<br />

overgenomen. De orde telde toen ook briljante schrijvers en latinisten.<br />

In de achttiende eeuw huldigden enkele kruisheren zeer<br />

vooruitstrevende pedagogische principes. Binnen de orde werden zij<br />

echter niet gehoord. Over het geheel genomen was het onderwijs dat<br />

de kruisheren verschaften in de achttiende eeuw matig tot zelfs<br />

slecht, zodat de kritiek niet uitbleef. Op verschillende plaatsen dreigde<br />

de wereldlijke overheid zelfs het onderwijs aan andere orden of<br />

congregaties toe te vertrouwen.<br />

Vervolgens vloekte het absolutistisch en centralistisch beleid van de<br />

prioren-generaal met de drang naar autonomie van de plaatselijke<br />

huizen. Er kwam felle en langdurige kritiek op het uiterlijk machtsvertoon<br />

van de prior-generaal, op de verantwoordelijkheid van de<br />

vicaris-generaal, op de strenge vermaningen tijdens de visitaties, op<br />

de toenemende financiele lasten, op het streven naar concentratie van<br />

de filosofische en theologische opleiding en op de pogingen om de<br />

statuten van 1660 bij te sturen. Een behoorlijk aantal prioren en<br />

kruisheren richtte zich meer naar de plaatselijke context dan naar de<br />

directieven uit Hoei. In bepaalde gevallen, zoals bij de verhoopte opheffing<br />

van het klooster van Luik, zorgde dit voor enorme spanningen.<br />

Wat betreft de Franse kloosters, waar het Gallicanisme sterk vertegenwoordigd<br />

was, mocht men gerust spreken van een feitelijke<br />

scheuring. In Duitsland kwam het zover niet. Toch was de breuk ook<br />

hier niet veraf. De laatste confrontatie bleef evenwel uit en tenslotte<br />

beeindigden de Franse troepen er de aanwezigheid van de orde.<br />

Tenslotte willen we wijzen op de verzwakte financiele positie van<br />

de meeste kloosters, de toenemende fiscale druk, het dalend aantal


DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />

roepingen en de parallelle vergrijzing van de kloosterbevolking en een<br />

onmiskenbaar aanwezig religieus indifferentisme bij de leken.<br />

§ 1: Kroniek van een aangekondigde opheffing<br />

In deze bijdrage proberen we een synthese te brengen van het af-<br />

sterven van de oude Orde van het H.Kruis. Er bestaat alvast geen<br />

eensgezindheid over het aantal kruisherenkloosters aan de vooravond<br />

van de Franse Revolutie. Vanaf haar oorsprong in het begin van de<br />

dertiende eeuw tot in het midden van de zeventiende eeuw stichtte<br />

deze orde meer dan tachtig kloosters. Maar in een tijdsverloop van<br />

minder dan drie eeuwen was dit aantal op het einde van de achttien-<br />

de eeuw aanzienlijk verminderd. Volgens een aantekening van<br />

magister-generaal Henricus Van den Wijmelenberg waren er in 1780<br />

nog 52 kloosters over en voor 1790 nog 42, waarvan 8 of 9 in Frank-<br />

rijk1. H. van Rooijen schatte het aantal kruisherenkloosters bij het<br />

uitbreken van de Franse Revolutie daarentegen op ongeveer 30, waar<br />

van 17 in Duitsland en 4 in het huidige Nederland. Volgens van<br />

Rooijen bedroeg het aantal priesters en broeders in 1789 tussen de<br />

250 en 300, dus gemiddeld 10 per klooster. In tegenstelling tot Van<br />

den Wijmelenberg beweerde van Rooijen dat de meeste Franse<br />

kloosters reeds een kleine twintig jaar voor het uitbreken van de re<br />

volutie opgehouden hadden te bestaan2. P. Van den Bosch trad de<br />

ze stellingname bij en was van mening dat alle Franse kloosters, behalve<br />

dat van Parijs, reeds voor 1790 waren gesupprimeerd. Hij be-<br />

rekende dat 44 kruisherenkloosters werden opgeheven tussen 1779 en<br />

1814; slechts twee, Uden en St.-Agatha, bleven over3.<br />

1 Nota naar aanleiding van een brief, d.d. 20 mei 1864, van internuntius Oreglio di San<br />

Stefano aan H.Van den Wijmelenberg. J. SCHEERDER, Henricus Van den Wijmelenberg: een<br />

religieus emancipator in Oost-Brabant 1800-1881. De nieuwe lente in de Orde van het H.Kruis.<br />

Tilburg, 1976, p. 17<br />

2 H. VAN ROOIJEN, De herleving van de Kruisheren in de negentiende eeuw. in: Cruciferana,<br />

nova series, nr.5, s.d., pp.8-11<br />

R.Hostie schatte het aantal kruisheren omstreeks 1775 op een duizendtal. Dit aantal lijkt ons<br />

sterk overdreven.<br />

R. HOSTDE, Leven en dood van de religieuze instituten, 1972, p. 354<br />

3 P. VAN DEN BOSCH, Sie teilten mit Jedermann. Eine kurze Geschichte des Ordens der<br />

Kreuzherren. Bonn, 1978, p.95


DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 7<br />

De aftakeling begon op het einde van de jaren zeventig. Het<br />

klooster van Namen werd opgeheven in 1779. Vier jaar later volgden<br />

de kloosters die in de Oostenrijkse Nederlanden lagen en als onnuttig<br />

werden bestempeld: Brandenburg, Doornik en Roermond.<br />

De Franse kloosters van de kruisheren werden onder Lodewijk XV<br />

opgeheven, omdat ze onvoldoende observant leefden. In 1789 restte<br />

enkel nog de ,, Prieure de Ste Croix de la Bretonnerie'', het klooster<br />

van Parijs. Niet voor lang echter, want op 12 januari 1791 werd dit<br />

rijke klooster gesloten4.<br />

4 De kruisheren van Parijs waren rijk. Toch telde hun bibliotheek slechts drieduizend boeken.<br />

Op 12 januari 1791 werd het klooster opgeheven. A. FRANKLIN, Prieure de Sainte-Croixde-la-Bretonnerie.<br />

in: Les anciennes bibliotheques de Paris, Eglises, Monasteres, Colleges etc.,<br />

1867, vol.1, p.335<br />

Kruisheer A. Van de Pasch won bij verschillende archieven in Frankrijk inlichtingen in over de<br />

kruisheren. In zijn nagelaten papieren troffen we daarover een uitvoerige correspondentie aan.<br />

Arch.Clairueu, Dossier A. Van de Pasch, nr.1.36 e.v.<br />

De Franse kloosters zullen in onderhavige bijdrage niet apart behandeld worden. Binnen de<br />

orde speelden zij een zeer afzijdige rol. Over hun reilen en zeilen weten we zeer weinig. Eenzelfde<br />

bemerking betreft hun opheffing. Op vele vragen moeten wij het antwoord schulcUg blijven.<br />

Zo bijvoorbeeld kunnen we geen zinnige dingen zeggen over de geografische spreiding.<br />

Overigens kunnen we niet alle stichtingen benoemen en van de zogezegd bekende kloosterspriorijen<br />

wordt betwijfeld of ze wel allemaal in handen van de kruisheren waren. De Franse<br />

archieven zijn onvoldoende verkend. Veel zal nog moeten onderzocht worden. In het kader<br />

van ons onderzoek hebben wij gemeend dit niet te kunnen doen, enerzijds wegens het zoeken<br />

naar spelden in hooibergen, anderzijds wegens het matig belang van de Franse kloosters<br />

voor de orde in de achttiende eeuw en vooral voor de verdere geschiedenis in de negentiende<br />

eeuw. A. Bochin, J.M. Hayden en A. Durand publiceerden bijdragen over de Franse kruis<br />

heren. Enkele andere vorsers legden grote aantallen documenten uit de Franse archieven op mi<br />

crofilm vast. Deze documenten berusten in het fotografisch archief APHOSC in het kruisherenklooster<br />

van Amersfoort. Daarin hebben wij gretig gegrasduind. Natuurlijk maken wij ook gebruik<br />

van de wetenschappelijke bevindingen die her en der gepubliceerd werden. Tenslotte profiteren<br />

wij dankbaar van de gedreven speurtocht van de kruisheren M. Colson en A. Van de<br />

Pasch. In de Franse archieven hebben zij talloze documenten afgestoft, overgeschreven of gekopieerd.<br />

Hoe belangrijk al deze informatie ook is, toch kunnen wij ons nog steeds geen echt beeld vormen<br />

van de aanwezigheid van de kruisheren in Frankrijk. Om dat te kunnen moeten eerst nog<br />

bergen werk verzet worden. Voorlopig kunnen wij een aantal van de Franse kruisherenkloosters<br />

indelen volgens vier categorieen:<br />

1. De vestiging in Toulouse was mogelijk een vervolg op de kruistocht tegen de Albigenzen<br />

(1209-1229) en de samenwerking met de dominicanen.<br />

2. Het klooster van Parijs werd gesticht op aanvraag van de Franse koning, de Heilige Lodewijk.<br />

3. Carignan, Saint-Ursin, Saint-Georges, Buzangais, Lannoy, Verteillac en Le Verger werden<br />

gesticht door plaatselijke heren. Meestal was het klooster niet veel meer dan een priorij-pastorie.<br />

Waarom de lokale heren de kruisheren verkozen boven andere orden of boven de seculiere<br />

geestelijkheid, is onbekend.<br />

4. Varennes-sur-Allier werd gesticht, toen de lokale overheid aan de orde vroeg om een hospitaal<br />

aan de kruisheren over te dragen.<br />

In de achttiende eeuw speelden de Franse kruisheren geen rol van betekenis meer in de orde.<br />

Sedert de zeventiende eeuw namen zij een loopje met de gelofte van armoede. Zij leidden een<br />

luxueus leventje, recruteerden hun kandidaten uit de rijke en invloedrijke families en slaag-


8 DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />

De Waalse kloosters beleefden geen hoogconjunctuur in de late<br />

achttiende eeuw. Het klooster van Namen werd in 1779 opgeheven.<br />

Ondanks de instemming van de meerderheid van het convent ontsnapte<br />

het klooster van Luik aan de secularisatie, omdat priorgeneraal<br />

Dubois zich, samen met een minderheid van Luikse conventualen,<br />

met alle beschikbare middelen verzette tegen de bemoeizucht<br />

van de prins-bisschop, tegen de pogingen van de conventualen<br />

om ontheven te worden aan de geloften en tegen de opheffing<br />

tout court. De kloosters van Dinant, Virton, Suxy en Carignan werden<br />

het slachtoffer van een tekort aan roepingen. Mede daardoor<br />

den er op die manier in zelfs aan het hof invloed te verwerven. Alle hervormingspogingen van<br />

de prioren-generaal en ook die van kardinaal de la Rochefoucauld, die in 1622 alle reguliere<br />

kanunniken in drie congregaties wilde samenbrengen, wezen zij kordaat van de hand. Vooral<br />

de kruisheren van Parijs onttrokken zich aan het bestuur van de orde en aanvaardden de wereldlijke<br />

maatstaven. Zij wensten uitdrukkelijk als reguliere kanunniken te worden beschouwd<br />

en als zodanig gerespecteerd te worden. Hun aanspreektitel luidde: ,, Chanoines Reguliers de<br />

Saint Augustin, Congregation de Sainte-Croix". Universitaire titels werden door hen geambieerd.<br />

Ongeveer twintig kruisheren studeerden sedert de zeventiende eeuw aan de Sorbonne.<br />

Een van hen, Etienne Gamache, bleef bekend als schrijver en lid van de Academie der Wetenschappen.<br />

Er werd weelderig gebouwd en verkwistend geleefd. Bij het aannemen van kandidaten<br />

werd meer gelet op hun flnanciele inbreng dan op hun geschiktheid. De bruidschat,<br />

die na 1660 gebruikelijk werd, schaadde de kwaliteit van de roepingen en daardoor het kloosterleven.<br />

In 1739 kwam de prior-generaal tussenbeide en stelde een driemanschap aan om de tucht<br />

in het klooster van Parijs te herstellen. Deze poging tot hervorming stuitte op langdurig verzet<br />

en had geen succes. Ook de poging van de regering in 1768, waarbij de Commissie van de<br />

Religieuzen een radicale hervorming als voorwaarde stelde om nieuwe leden te mogen aanne<br />

men, mislukte. Kardinaal Brienne van Toulouse woonde het door de regering verplichte hervormingskapittel<br />

van de Franse kruisheren bij. Zijn oordeel was vernietigend. Op het generaal<br />

kapittel van 1769 deelden de Franse afgevaardigden mee, dat zij niet meer in staat waren om<br />

hun kloosterleven te hervormen. Daarom mochten zij van de regering geen nieuwe kandidaten<br />

aannemen en waren zij tot uitsterven gedoemd.<br />

Veertien kloosters telde de Orde van het H.Kruis in Frankrijk van de zestiende tot de achttiende<br />

eeuw. Twee daarvan, Lannoy en Carignan, waren meer op de Waalse dan op de Franse kloosters<br />

georienteerd. De overige kloosters lagen in Buzangais, Caen, Chauny, St.-Georges, Laine-aux-<br />

Bois, Paris, Salignac, Toulouse, St.-Ursin, Verger, Varennes en Verteillac. Van de meeste<br />

kloosters weten we haast niets. Daarom beperken wij ons tot algemeenheden<br />

1. De Commission des Reguliers noteerde rond 1770 dat er in Frankrijk nog 32 kanunniken<br />

van het H.Kruis leefden, verdeeld over nog slechts tien huizen.<br />

2. Het valt op dat de Franse kruisheren, ondanks de stabilitas loci, vaak van klooster veranderden,<br />

en dit zelfs in toenemende mate. De voornaamste redenen waren de eigen pogingen tot<br />

hervorming, maar ook politieke motieven speelden mee en last but not least was er het streven<br />

naar beneficies.<br />

3. In de achttiende eeuw bekleedden de Parijse kruisheren het prioraat van verschillende andere<br />

kloosters. In Caen claimden zij het prioraat gedurende tweeenvijftig jaar; In St.-Ursin be<br />

kleedden zij vijftien jaar lang het ambt van overste; in Verteillac controleerde Parijs gedurende<br />

achttien van de laatste zesentwintig jaar het bestaan van het klooster. Het convent van Varennes<br />

stond de laatste tien jaar van zijn bestaan onder Parijse voogdij, dat van Buzangais geduren<br />

de achtentwintig jaar en dat van Chauny tenslotte gedurende tweeenveertig jaar.<br />

4. Veertig procent van de beneficianten bewoonden een priorij-pastorie: een voormalig klein<br />

klooster, dat in de achttiende eeuw slechts door een kruisheer werd bewoond. De beneficiant<br />

stond in voor de zielzorg in zijn parochie.


DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 9<br />

konden of wilden deze conventen hun religieuze verplichtingen niet<br />

meer nakomen. Het klooster van Dinant was sedert 1779 verlaten,<br />

het eigendomsrecht over het klooster van Carignan werd betwist en<br />

in Virton en Suxy resideerde telkens maar een kruisheer meer. Ook<br />

zonder de Franse Revolutie waren deze kloosters gedoemd een stille<br />

dood te sterven. Maar ze bezorgden de orde inkomsten: de kruisheren<br />

hadden er bezittingen, beneficies, renten en rechten, die het<br />

convent van Hoei en het bestuur van de orde niet wilden verliezen<br />

en juridisch niet mochten laten schieten.<br />

In 1789 werd het klooster van Carignan opgeheven. Op 30 Septem<br />

ber 1795 verklaarde Frankrijk de Oostenrijkse Nederlanden en het<br />

prinsbisdom Luik tot eigen gebiedsdeel. Alle kloosters werden er op<br />

18 September 1796 bij decreet opgeheven. Hetzelfde lot ondergingen<br />

Venlo en Maastricht: bij de vrede van Den Haag (1795) werden een<br />

aantal generaliteitslanden en ook Maastricht aan Frankrijk afgestaan.<br />

1796 werd een rampjaar voor de Orde van het Heilig Kruis: de kruisheren<br />

verloren hun kloosters in Hoei, Luik, Dinant, Kolen-Kerniel,<br />

Suxy, Virton, Maaseik, Maastricht, Venlo en Diisseldorf.<br />

Het Directoire (1795-1799) probeerde greep te krijgen op de<br />

Rooms-Katholieke Kerk. De staat trok niet alleen de huwelijkssluiting,<br />

de armenzorg en het onderwijs tot zich, maar er was ook de<br />

wetgeving die de clerus verplichtte de eed van trouw te zweren aan<br />

de republiek. Op 29 September 1795 werd dienaangaande een wet<br />

uitgevaardigd, die in augustus 1797 eveneens in de geannexeerde gebieden<br />

van kracht werd. Een deel van de clerus was voorstander van<br />

de eed en voerde de volgende argumenten aan: het woord haat duidde<br />

slechts op oppositie, de eed veronderstelde geen innerlijke gehechtheid<br />

en de gehoorzaamheid aan de grondwet behelsde enkel<br />

burgerlijke gehoorzaamheid. De hoge clerus voerde de tegenstanders<br />

van de eed aan. Hij verzette zich tegen de absolute onderwerping van<br />

de Kerk aan het staatsgezag. Verder beriep hij zich op de pauselijke<br />

brief waarin de eed werd afgekeurd. Tenslotte verwierp hij de ar<br />

gumenten van de voorstanders van de eed. De hardere opstelling van<br />

het Directoire vanaf September 1797 veroorzaakte een scheuring bij<br />

de clerus: voortaan konden alleen beedigde priesters een kerk toegewezen<br />

krijgen en werden de weigeraars vervolgd en soms gedeporteerd.<br />

Het onderscheid tussen beide groepen priesters viel voor een


10 DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />

groot deel samen met de vroegere scheidslijn tussen ultramontaanse<br />

conservatieven (behoud van de privileges van de bevoorrechte groepen,<br />

geen aantasting van de invloed van de Kerk in het dagelijks leven<br />

en het bestaande economisch systeem, verdediging van de zuivere<br />

katholieke leer) en voorstanders van een meer verlichte landskerk<br />

(het Jozefisme).<br />

Een hele reeks wetten waren bedoeld om de clerus ook in zijn materiele<br />

welstand aan te tasten. Op 24 januari 1796 werd besloten, dat<br />

alle gesequestreerde goederen, ook de kerkelijke, als nationale goederen<br />

zouden worden beschouwd. Vanaf 6 november 1796 werden<br />

de verkoop- en beheersmodaliteiten van de nationale goederen van<br />

kracht zodat de publieke verkopingen konden starten. Op 26 oktober<br />

1797 werden de kerkelijke gronden aangeslagen evenals deze van<br />

hen die de eed weigerden af te leggen. Op 5 november 1797 werden<br />

de orden afgeschaft die zich inlieten met onderwijs en ziekenzorg,<br />

hoewel de getroffenen als leken hun grond konden behouden. De<br />

verkopingen namen spoedig in aantal toe en slechts een gedeelte van<br />

de conservatieven had ideologische bezwaren.<br />

De maatregelen van het Directoire tegen de clerus versterkten het<br />

wantrouwen van het conservatieve deel van de bevolking ten opzichte<br />

van het regime. Een kortstondige, slecht georganiseerde maar veelbetekenende<br />

uiting van gecumuleerd ongenoegen, gekanaliseerd door<br />

de sterk getroffen clerus, barstte in 1798 los in de Boerenkrijg5.<br />

Vanaf 1794 bezetten Franse troepen ook de linker Rijnoever, die<br />

bij de vrede van Luneville in 1801 definitief werd geannexeerd. Het<br />

besluit van de Reichsdeputationshauptschluss op 25 februari 1803 had<br />

de confiscatie van de kerkelijke goederen op de rechter Rijnoever tot<br />

gevolg, als schadeloosstelling voor de wereldlijke vorsten, die bij de<br />

inlijving van 1801 hun gebied op de linker Rijnoever geheel of gedeeltelijk<br />

hadden verloren. Bij de vrede van Bazel (1795) had Pruisen<br />

reeds afgezien van zijn bezittingen op de linker Rijnoever ten voordele<br />

van Frankrijk tegen belofte van schadeloosstelling bij de algemene<br />

vrede. In 1806 kwam Kleef, samen met het vroegere hertogdom<br />

Berg, onder het bewind van Murat, de zwager van Napoleon.<br />

5 L. FRANCOIS, De verhouding tussen Kerk en Stoat en het politieke personeel (1780 -<br />

1830): een wisselende relatie. in: Trajecta, jg.3, 1994, afl.4, pp.298-301


DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 11<br />

Met dit alles was ook het lot van de Duitse kruisherenkloosters bezegeld.<br />

Door het decreet van 9 juni 1802 werden immers de kloosters<br />

in het Rijnland opgeheven. De conventen van Keulen, Hohenbusch,<br />

Schwarzenbroich, Briiggen, Diilken, Wickrath, Aken, Helenenberg<br />

en Wegberg werden nog in de loop van 1802 gesupprimeerd. Twee<br />

jaar later waren er nog zes kloosters op de rechter Rijnoever over,<br />

maar Beyenburg en Glindfeld werden nog in datzelfde jaar opgehe<br />

ven. Emmerich rekte zijn bestaan tot 1811, Marienfrede en Ehrenstein<br />

tot 1812 en Duisburg bleef als laatste kruisherenklooster in<br />

Duitsland bestaan tot 1814. Van de kloosters in Westfalen hield het<br />

laatste in 1804 op te bestaan6.<br />

Het is genoegzaam bekend dat in de departementen van de linker<br />

Rijnoever de wet op de supprimatie slechts langzaam werd uitgevoerd.<br />

Daardoor kwam het dat de Rijnlandse kloosters pas onder het<br />

Consulaat en het Keizerrijk werden gesloten, terwijl die van het<br />

prinsbisdom Luik en de Zuidelijke Nederlanden reeds onder het Directoire<br />

verdwenen. De kruisheren hebben zeer verscheiden gereageerd<br />

op de opheffing van hun kloosters. In deze bijdrage gaan wij<br />

niet dieper in op het individueel verzet, maar belichten wij de bon<br />

ding van de conventen. Het verzet van de kruisheren van Luik tegen<br />

de opheffing en de verkoop van hun klooster vormt een merkwaardige<br />

uitzonderingUn dit klooster, dat vanaf 1796 een nationaal domein<br />

werd, weigerden de kruisheren tot aan het Concordaat te erkennen,<br />

dat het (voorlopig) afgelopen was met de wereld van de religieuzen.<br />

Het was evenwel een geisoleerd verzet, waarbij de Luikse<br />

conventualen zelfs geen steun kregen van de overige nog bestaande<br />

kruisheren-kloosters. En toch was het niet zonder betekenis, want zoals<br />

prof. L.-E. Halkin stelde in 1947: ,,qu'il n'est pas deraisonnable<br />

de supposer que si, au lieu d*avoir succombe des 1796, Mgr Dubois<br />

avait vecu quelques annees encore, I'ordre des Croisiers n'auraitpas<br />

disparupour longtemps en Wallonie" *. In andere conventen, zoals<br />

Venlo en Kolen kochten enkele conventualen hun klooster terug, om<br />

6 R. HAASS, Die Kreuzherren in den Rbeinlanden. Bonn, 1932, passim; H.U. WEISS, Die<br />

Kreuzherren in Westfalen. in: Clairlieu, jg.21, 1962-1963, passim<br />

^ Zij waren overigens niet de enige Luikse religieuzen die zich formed verzetten tegen de<br />

sluiting van hun klooster. Ook de recoileten, karmelieten, benedictijnen en clarissen boden hevig<br />

verzet.<br />

8 L.-E. HALKIN, Preface, in: E. FONTAINE, Mgr.Jacques Dubois. General des PP. Croisiers<br />

aHuy 1778-1796. Lichtland-Diest, 1947, p. 1


12 DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />

het in de loop van de negentiende eeuw, toen het er de schijn van<br />

had dat de orde niet meer tot leven zou komen, te verkopen. In<br />

Maaseik maakte een kruisheer na het concordaat aanspraak op de<br />

kloosterkerk. Elders lieten de kruisheren de kloostergebouwen achter<br />

en deden geen enkele poging om het oude leven terug op te nemen.<br />

Er waren er die de bons aanvaardden, sommigen zochten tijdelijk een<br />

onderkomen in een nog gespaard gebleven convent en slechts enkelen<br />

vroegen om incorporatie in een Nederlands of Duits klooster. Ande-<br />

ren keerden terug naar huis, naar hun familie of naar kennissen.<br />

Weer anderen vroegen incardinatie in een of ander bisdom. Tenslotte<br />

leefde een gedeelte van de voormalige kloosterlingen als gepensio-<br />

neerde religieuzen, dus zonder een pastorale taak of bekommernis.<br />

Het is duidelijk dat het de orde, zoals vele andere religieuze insti-<br />

tuten, mangelde aan een globaal noodplan, aan visie ook, aan flexi-<br />

biliteit en soepelheid om het juridisme van de statuten van 1660 even<br />

opzij te leggen en te denken aan de overlevingskansen. De vergrij-<br />

zing was misschien al te ver gevorderd. Andere interne factoren, die<br />

de doodsklokken hielpen luiden, waren de kritiek op het despotisme<br />

van de prior-generaal, de drang naar autonomie van de afzonderlijke<br />

kloosters, het niet langer fiinctioneren van de provincies en de katho-<br />

lieke Aufklarung. Verder speelde het feit dat het religieuze vuur bij<br />

velen gedoofd was, een belangrijke rol in het berustend en gelaten<br />

aanvaarden van de opheffing en het uitsterven van de orde.<br />

In de Noordelijke Nederlanden bleven alleen de kloosters van Sint-<br />

Agatha en Uden over, twee kloosters die het sinds de Opstand van<br />

de Nederlanden niet onder de markt hadden en al verschillende ma-<br />

len met uitsterven werden bedreigd.<br />

Het ongeveer gelijktijdig verlies van het moederhuis en de prior-<br />

generaal veroorzaakte vanaf 1796 bijna onoverkomelijke moeilijkhe-<br />

den. In de bullen van 27 September en 29 oktober 1489 had de paus<br />

immers voorgeschreven, dat een generaal kapittel en daarmee ook de<br />

generaalskeuze alleen in het moederhuis in Hoei mocht worden ge-<br />

houden. Tegelijk wilde hij dat de generaal, die ook prior was van het<br />

klooster van Hoei, zou gekozen worden door de stemgerechtigde con-<br />

ventualen van dit klooster, samen met acht definitoren, namelijk die<br />

van het laatste en het voorlaatste generaal kapittel. Deze procedure


DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 13<br />

was opgenomen in de statuten van 1660 en dus nog altijd geldend.<br />

Van een generaalskeuze in Hoei kon uiteraard geen sprake meer zijn:<br />

het klooster had opgehouden te bestaan en de conventualen leefden<br />

verspreid.<br />

Het laatste generale kapittel vond plaats in 1786, het voorlaatste<br />

in 1779. De vier definitoren van 1779 waren Arnoldus Odendahl<br />

(Keulen, overleden in 1782), Petrus Antonius van Oeyen (Venlo,<br />

overleden in 1794), Jacobus Corneli (Hohenbusch, overleden in<br />

1785) en Henricus Peters (Briiggen, overleden in 1797). De defini<br />

toren van 1786 waren Wilhelmus Jacobs (Schwarzenbroich), Lamber-<br />

tus Meyers (titulair prior Osterberg), Josephus Leurs (Maastricht) en<br />

Franciscus Wilhelmus Loverix (St.-Agatha, overleden in 1793)9.<br />

Eerst waren ze nog met vier van de acht, weldra met drie en, wegens<br />

de slechte gezondheidstoestand van prior Jacobs, praktisch nog maar<br />

met twee.<br />

Op verzoek van definitor Josephus Leurs, die op 3 januari 1804 tot<br />

prior van Sint-Agatha werd gekozen, droeg Pius VII op 18 april 1804<br />

aan de vice-superior van de Hollandse Zending op om voor de toen<br />

nog overgebleven kruisherenkloosters in een klooster dat hij daartoe<br />

geschikt achtte, een generaal kapittel te houden en een commissaris-<br />

generaal te kiezen. Zoals uit het verzoekschrift van Leurs aan de paus<br />

blijkt, was W. Jacobs, de oudste definitor en prior van het inmiddels<br />

opgeheven klooster van Schwarzenbroich, wegens ouderdom en ziekte<br />

tot bijna geen enkele arbeid voor de orde meer in staat. Op 30 Sep<br />

tember 1804 verleende Pius VII aan Leurs de jurisdictie over de vijf<br />

nog overgebleven kloosters St.Agatha, Uden, Emmerich, Marienfrede<br />

en Duisburg. Leurs overleed op 23 april 1806. Van toen af was de or<br />

de geheel zonder hoofdbestuur. Zo zou het blijven tot 13 januari<br />

183910.<br />

Een gebundeld verzet tegen de opheffingsdecreten en tegen de<br />

plundering van hun kloosters hebben de kruisheren niet ontketend.<br />

De contacten tussen de diverse huizen waren te gering om de krach-<br />

9 C.R. Hermans, Annales, dl.I(2), p. 168<br />

10 J. Scheerder, Henricus Van den Wijmelenberg: een religieus emancipator in Oost-<br />

Brabant 1800-1881, pp. 17-20


14 DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />

ten te bundelen. Conventualen die een frisse, moderne kijk op de<br />

toekomst hadden waren er wel, o.a. Hoogen en Seulen, maar zij richtten<br />

hun aandacht ofwel naar terreinen buiten de Orde (Hoogen) of<br />

werden gecounterd door de opvattingen van hun confraters (Seulen).<br />

Een na een verdwenen de conventen. Haast alle gesupprimeerde religieuzen<br />

voelden geen drang om een onderkomen te zoeken in een<br />

overgebleven klooster van de Orde. Het vuur leek gedoofd, de aantrekkingskracht<br />

van de anderen was bijna nihil. Steun aan en van andere<br />

orden en congregaties was er niet, zodat de steeds kleiner wordende<br />

groep eenzaam en alleen de teloorgang heeft moeten verbijten.<br />

§ 2: Doorlichting van het religieus leven in de kruisherenkloosters in<br />

de tweede helft van de achttiende eeuw<br />

In de nu volgende bladzijden voeren wij een doorlichting uit van<br />

de orde door voor elk gesupprimeerd klooster een antwoord te zoe<br />

ken op de volgende kernvragen:<br />

1. - Bezaten de kruisherenkloosters een contemplatief, een actief,<br />

of een mengeling van actief en contemplatief religieus karakter ?<br />

- Bezaten zij een gasthuis ?<br />

- Bedienden zij parochies ?<br />

- Beoefenden zij missionaire activiteiten en hadden zij invloed<br />

buiten de orde ?<br />

- Kan men spreken van identiteitsverlies en van tanend zendingsbesef<br />

op het einde van de achttiende eeuw ?<br />

2. - Beoefenden zij de gekozen vorm van religieuze leven conse<br />

quent ?<br />

- Hoe stonden zij tegenover processies, bedevaarten en bijzondere<br />

devoties ?<br />

- Had de Aufklarung invloed op het kloosterleven en hoe was de<br />

financieel-economische situatie op het einde van de achttiende<br />

eeuw?<br />

3. - Hoe zag de kloosterpopulatie er uit bij de opheffing?<br />

- Welke was de reactie van de conventualen en van de plaatselijke<br />

bevolking op de opheffing ?<br />

- Welke bestemming kregen de kloostergebouwen ?


DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 15<br />

Gebruik makend van de rijke literatuur die over de kruisheren van<br />

de achttiende eeuw beschikbaar is, hebben wij op die vragen een antwoord<br />

proberen te formuleren. Om praktische redenen kunnen we<br />

hier de titels van alle geraadpleegde studies niet vermelden.<br />

1. algemeen<br />

1. De kruisheren kregen van de paus bij hun erkenning als orde<br />

de opdracht te leven volgens de regel van Augustinus. De2e kloosterregel<br />

nam vanaf de elfde eeuw een hoge vlucht en werd de regel van<br />

de reguliere kanunniken van Sint-Augustinus (koorheren), de norbertijnen,<br />

de kruisheren, verschillende ridderorden, de trinitariers, de<br />

mercedariers, de dominicanen, de augustijnen, eremieten, de augustijnen<br />

recolletten, de servieten, de alexianen, de barmhartige<br />

broeders van Joannes de Deo en deze van Trier, de piaristen en de<br />

assumptionisten. Ook talrijke uitgesproken vrouwelijke stichtingen<br />

gingen leven volgens de regel van Augustinus: de birgitinessen, de<br />

annunciaten van Lombardije, de kanunnikessen van het H.Graf, de<br />

ursulinen, de kanunnikessen van Sint-Augustinus, de zusters van de<br />

H.Monica, de Rita-zusters, enz. Vooral veel congregaties die zich wijden<br />

aan verpleging en ziekenzorg, zoals zwartzusters en gasthuiszusters,<br />

hebben de regel van Augustinus gekozen als inspiratiebron<br />

voor hun gemeenschappen n.<br />

De regel van Augustinus is een soort beginselverklaring. De ideeen<br />

zijn er niet in uitgewerkt, maar op een erg bondige manier weergegeven.<br />

Daarom worden ze verder uitgewerkt in de constituties van de<br />

verschillende kloosterorden en congregaties. De grondideeen van de<br />

Regel zijn opgebouwd rond het ideaal van de eerste gemeente van Jeruzalem<br />

uit Hand. 4,31-35. Daardoor komen liefde en gemeenschap<br />

centraal te staan: een goed gemeenschapsleven is niets anders dan het<br />

in praktijk brengen van de liefde. Het valt onmiddellijk op hoe weinig<br />

concrete voorschriften of detail-wetten in de Regel gegeven wor<br />

den. Het gaat Augustinus om de kern van de dingen en om het hart<br />

van de mens. Vandaar de weg van de verinnerlijking die herhaaldelijk<br />

toegepast wordt: het uiterlijke alleen is niet genoeg, het uiterlijke<br />

moet het symbool worden van het innerlijke. Het uiterlijke mag niet<br />

leeg zijn, maar moet bezield zijn. Een ander kenmerk dat hiermee<br />

samenhangt, is de nagenoeg totale afwezigheid van de nadruk op het<br />

11 Deze opsomming is natuurlijk zeer onvolledig, aangezien enkele honderden orden en<br />

congregaties de Regel van Augustinus volgen.


16 DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />

ascetisme. De beoefening van de ascese in materiele zin — het zich<br />

ontzeggen van eten en drinken en het toepassen van allerlei vormen<br />

van zelfkastijding — wordt niet aangemoedigd. Het accent verschuift<br />

meer naar het leven in gemeenschap als overwinning van de zelfzucht.<br />

Wanneer Augustinus het gemeenschapsleven zo sterk benadrukte,<br />

dan was dit omdat hij in de gerichtheid op het eigen ik en in het in-<br />

dividualisme de grootste hindernis zag om het evangelie te verwezenlijken.<br />

De eerste gemeenschap van Jeruzalem speelde bij hem de rol<br />

van een oude droom, die een ideaal wordt voor het heden en de toe-<br />

komst12.<br />

De orden en congregaties die leefden volgens de regel van Augusti<br />

nus hechtten veel belang aan het gemeenschapsleven, maar kozen<br />

niet voor het contemplatieve leven. Zij hadden ofwel het actieve le<br />

ven ofwel de vita mixta op het oog.<br />

2. Hoewel er geen echt patroon te ontdekken valt in de wijze waarop<br />

de kruisheren hun kloosters stichtten, vallen toch enkele zaken op:<br />

a. De kruisheren vestigden zich in of in de buurt van steden. De<br />

geografische spreiding roept vragen op, al speelden het kruistochtideaal,<br />

de pelgrimstochten en de bloeiende Maas- en Rijnhandel<br />

een min of meer belangrijke rol. Met het verdwijnen van deze<br />

componenten stagneerde ook de uitbreiding van het aantal hui-<br />

zen van de orde.<br />

b. De terreinen, waarop zij hun kloosters bouwden, werden hun<br />

geschonken door vrome plaatselijke heren of door broederschappen.<br />

Veruit de meeste stichtingen geschiedden vanuit bestaande<br />

communiteiten, waarmee de schenkers contacten hadden of legden.<br />

De schenkers begiftigden de kruisheren niet enkel, maar stelden<br />

ook voorwaarden inzake gebed en apostolaat. De tijdsgeest,<br />

waarin die voorwaarden wortelden, veranderde echter, waardoor<br />

verschillende kruisherenkloosters stilaan functieverlies leden. Vanaf<br />

hun oorsprong koppelden de kruisbroeders een intens gebedsleven,<br />

met koorgebed en gebeden voor overledenen, aan de zorg<br />

voor zieken en armen. Daardoor maakten zij zich afliankelijk van<br />

giften en schenkingen. Zij kregen bovendien het recht om te mo-<br />

12 TJ. VAN BAVEL, Augustinus van Hippo. Regel voor de Gemeenschap. Altiora- Averbo-<br />

de, 1982, pp.7-12


DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 17<br />

gen bedelen. In him kerken werden broederschappen opgericht en<br />

verschillende aflaten verleend. Soms, want het was meer uitzondering<br />

dan regel, assisteerden zij in de parochiale zielzorg. Naast<br />

het koorgebed staken de kruisheren veel tijd en energie in de predikatie.<br />

In de eerste eeuwen van hun bestaan bezaten zij scriptoria<br />

en trokken zij behoorlijk wat tijd uit voor persoonlijke meditatie.<br />

c. Ook al waren zij reguliere kanunniken, toch ontwikkelden de<br />

kruisheren een sterke voorliefde voor het contemplatieve leven en<br />

een duidelijke gehechtheid aan de beneficies in hun domus nativa.<br />

Een adequaat antwoord op het protestantisme vonden zij niet en<br />

missionaire activiteiten ontwikkelden zij net zo min, enkele plaatselijke<br />

initiatieven uitgezonderd.<br />

Vanaf de Contrareformatie kozen zij principieel voor de vita mixta.<br />

Verschillende conventen gingen toen ook prat op de titel 'reguliere<br />

kanunnifc. Voor heel wat kloosters kunnen wij trouwens niet goed<br />

aanduiden waarin die vita mixta precies bestond. Wei is duidelijk,<br />

dat kloosters met een te sterk geprononceerd actief bestaan, de<br />

Franse bijvoorbeeld, in botsing kwamen met het bestuur van de<br />

orde. Het contemplatieve leven overheerste in de meeste kloosters.<br />

Tot de vita mixta behoorden de missionaire activiteiten (in Duitsland<br />

en in de HoUandse Zending), de actievere deelname aan de<br />

parochiale zielzorg, de inrichting van Latijnse scholen en de bediening<br />

van bedevaartsoorden.<br />

d. De observantiebeweging van de 15de eeuw en de contrareformatorische<br />

opbloei konden voor de meeste kloosters het tij niet<br />

grondig keren. Van de meeste kloosters mogen we in de 18de<br />

eeuw dan ook zeggen, dat zij zichzelf overleefd hadden.<br />

In de achttiende eeuw werd de Orde van het H.Kruis geconfronteerd<br />

met een dalend aantal roepingen. Bovendien liet de geloftenbeleving<br />

in vele gevallen te wensen over. Heel veel kloosters worstelden<br />

met de invulling van de vita communis: een aantal kruisheren<br />

hadden eigen bezit, waren vaak uithuizig, leefden op grote voet en<br />

kleedden zich modieus. Het gezag van de oversten stond voortdurend<br />

onder kritiek. Er zijn verschillende gevallen bekend van inbreuken<br />

op de gelofte van maagdelijkheid. Verscheidene kloosters<br />

kwamen hun religieuze verplichtingen niet meer na. Een grote<br />

bouwwoede in de achttiende eeuw verdoezelde het gemis aan innerlijke<br />

spankracht en religieuze bewogenheid. Nogal wat kloosters<br />

kenden financiele problemen. Slechts enkele waren welvarend.


18 DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />

De kwaliteit van het onderwijs dat de kruisheren genoten en verschaften<br />

was in de achttiende eeuw lang niet altijd even hoog.<br />

Soms was ze ronduit slecht. In veel gevallen was de priesteropleiding<br />

kort. De studie en beleving van de eigen spiritualiteit haalde<br />

niet meer het niveau van de zeventiende eeuw. Vooral na 1760<br />

hidden verschillende opleidingshuizen filosofische en/of theologische<br />

studiedagen. Meer belangstelling genoten de profane, verlichte<br />

schrijvers. Slechts enkele Latijnse scholen van de kruisheren<br />

genoten faam. In de andere gevallen probeerde de plaatselijke<br />

overheid het bestuur over de school van de kruisheren af te nemen.<br />

In veel gevallen liep het aantal leerlingen immers terug en<br />

waren er veel klachten over kwaliteitsverlies.<br />

2. religieuze omkadering op het einde van de achttiende eeuw<br />

De reguliere kanunnik kiest niet voor het contemplatieve leven.<br />

Desondanks leidden sommige kloosters een ,, contemplatief''<br />

KLOOS-<br />

TER<br />

Aken<br />

Bentlage<br />

Beyenburg<br />

Branden<br />

burg<br />

Brilggen<br />

Carignan<br />

Dinant<br />

CON-<br />

TEM-<br />

PLA-<br />

TIEF<br />

x<br />

x<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

GAST-<br />

HUIS<br />

x<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

PAROCHIELE<br />

ZIELZORG<br />

geen parochiele<br />

zielzorg; wel twee<br />

keer per week mis<br />

in de slotkapel in<br />

Bocholtz<br />

bediening van de<br />

St.-Gertrudiskapel;<br />

patronaatsrecht van<br />

verschillende vica-<br />

riefin en parochies<br />

bediening van de<br />

slotkapel van do-<br />

mein Steinhaus<br />

incorporatie van de<br />

parochie Born en<br />

van de vicarie Sint-<br />

Catharina. Vanaf<br />

1646 verzorgden de<br />

kruisheren ook de<br />

dienst in Dilckrath.<br />

In 1798-1799 be-<br />

dienden zij ook de<br />

parochie Swalmen.<br />

ONDER<br />

WIJS<br />

klooster-<br />

school<br />

MISSIONAIRE<br />

ACTIVITEI-<br />

TEN<br />

broederschap<br />

van St.-Sebas-<br />

tiaan (hulp aan<br />

pestlijders)<br />

Enkele kruishe<br />

ren waren actief<br />

in de Hollandse<br />

Zending.<br />

Tijdens de Her-<br />

vorming werd<br />

de slotkapel<br />

parochiekerk.<br />

krachtig cen<br />

trum van con-<br />

trareformatie;<br />

rozenkransbroe-<br />

derschap<br />

INVLOEDIN DE<br />

ACHTTIENDE<br />

EEUW (buiten de<br />

orde)<br />

goede naam in<br />

Aken; weinig in-<br />

vloed<br />

weinig invloed<br />

invloed op de ka-<br />

tholieken uit de<br />

omgeving<br />

weinig invloed<br />

invloed op de ka-<br />

tholieken uit de<br />

omgeving<br />

geen invloed meer<br />

weinig invloed


KLOOS-<br />

TER<br />

Doornik<br />

Duisburg<br />

Dulken<br />

DUsseldorf<br />

Ehrenstein<br />

Emmerich<br />

Glindfcld<br />

Helenen-<br />

berg<br />

Hoei<br />

CON-<br />

TEM-<br />

PLA-<br />

TIEF<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

GAST-<br />

HUIS<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 19<br />

PAROCHIELE<br />

ZIELZORG<br />

patronaatsrecht over<br />

de vicarie van Huc-<br />

kingen<br />

predikatie en biecht-<br />

horen<br />

incorporatie van de<br />

parochie Ehrenstein;<br />

vanaf de achttiende<br />

eeuw ook de zorg<br />

over Oberlar en<br />

Peterslar<br />

patronaatsrecht over<br />

de parochie Mede-<br />

bach; pastorale zorg<br />

in Winterberg,<br />

DUdinghausen en<br />

Eppe<br />

predikatie en biecht-<br />

horen in Meckel en<br />

Esslingen. Vanaf<br />

1771 waren kruishe-<br />

ren actief in Doc-<br />

kendorf.<br />

ONDER-<br />

WIJS<br />

klooster-<br />

school(?)<br />

gymnasium<br />

vanaf 1788<br />

MISSIONAIRE<br />

ACTIV1TEI-<br />

TEN<br />

broederschap<br />

van de H.Leo-<br />

nardus (opvang<br />

van armen en<br />

vrijkoop van<br />

gevangen chris-<br />

tenen)<br />

Vanaf 1648<br />

fungeerde de<br />

kruisherenkerk<br />

als hulpkerk in<br />

de strijd tegen<br />

het protestantis-<br />

me.<br />

actieve betrok-<br />

kenheid in de<br />

Hollandse Zen-<br />

ding als predi-<br />

kant, assistent<br />

of residerend<br />

pastoor<br />

INVLOED IN DE<br />

ACHTTIENDE<br />

EEUW (buiten de<br />

orde)<br />

weinig invloed<br />

weinig invloed<br />

invloed op de ka-<br />

tholieken uit de<br />

omgeving<br />

kruisheren-pastoors<br />

in de zeer kleine<br />

parochies Ehren<br />

stein, Peterslar en<br />

Oberslar<br />

weinig invloed<br />

In de achttiende<br />

eeuw was de pas<br />

toor van Medebach<br />

tevens deken.<br />

veel invloed in Hoei<br />

en omgeving.


20 DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />

KLOOS-<br />

TER<br />

Hohen-<br />

busch<br />

Keulen<br />

Kolen/Ker-<br />

niel<br />

Lannoy<br />

Luik<br />

Maaseik<br />

Maastricht<br />

Marienfre-<br />

de<br />

Namen<br />

Roermond<br />

CON-<br />

TEM-<br />

PLA-<br />

TIEF<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

GAST-<br />

HUIS<br />

?<br />

x<br />

X<br />

X<br />

zorg<br />

voor zi-<br />

eken en<br />

sterven-<br />

den<br />

PAROCHIELE<br />

ZIELZORG<br />

gering aantal pasto<br />

rale activiteiten<br />

gering aantal pasto<br />

rale activiteiten<br />

incorporatie van de<br />

parochie Kerniel<br />

incorporatie van de<br />

parochie Heppeneert<br />

pastorale zorgen<br />

buiten de stad in<br />

Vlijtingen, Bolbeek<br />

en Haccourt; pasto<br />

rale zorgen bij broe-<br />

ders- en<br />

zusterskloosters in<br />

Maastricht<br />

Vanaf het einde van<br />

de zestiende eeuw<br />

pastorale zorgen in<br />

Loikum<br />

biechtkerk<br />

ONDER-<br />

WIJS<br />

broeder-<br />

schappen<br />

van de<br />

H.Rochus<br />

en St.-An-<br />

tonius -abt<br />

klooster-<br />

school,<br />

later Latijn-<br />

se school<br />

(crisis in de<br />

achttiende<br />

eeuw)<br />

MISSIONAIRE<br />

ACTIVITEI<br />

TEN<br />

Enkele kruishe-<br />

ren waren actief<br />

in de Hollandse<br />

Zending<br />

Enkele kruishe-<br />

ren waren in de<br />

achttiende eeuw<br />

actief in de<br />

Hollandse Zen<br />

ding.<br />

strijd tegen<br />

protestantisme,<br />

o.m. via de<br />

Latijnse school;<br />

broederschap<br />

van de H.Drie-<br />

vuldigheid<br />

broederschap<br />

van de H.Drie-<br />

vuidigheid<br />

INVLOED IN DE<br />

ACHTTIENDE<br />

EEUW (buiten de<br />

orde)<br />

weinig invloed<br />

weinig invloed<br />

weinig invloed<br />

weinig invloed<br />

weinig invloed<br />

invloed in Maaseik<br />

niet groot<br />

weinig invloed<br />

weinig invloed<br />

weinig invloed<br />

weinig invloed


KLOOS-<br />

TER<br />

Schwar-<br />

zenbroich<br />

St. Agatha<br />

Suxy<br />

Uden<br />

Venlo<br />

Virton<br />

Wegberg<br />

Wickrath<br />

CON-<br />

TEM-<br />

PLA-<br />

TIEF<br />

x<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

GAST-<br />

HUIS<br />

X<br />

X<br />

X<br />

DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 21<br />

PAROCHIELE<br />

ZIELZORG<br />

patronaatsrecht over<br />

de parochie Maria-<br />

weiler<br />

kloosterkerk was<br />

parochiekerk<br />

hulpkerk van Chiny.<br />

De prior was vicaris<br />

en diende doopsels<br />

toe.<br />

bedevaartsoord On-<br />

ze-Lieve-Vrouw<br />

onder de Linden<br />

vanaf de zeventiende<br />

eeuw katechismusles<br />

in de parochie; as-<br />

sistentie in Tegelen<br />

incorporatie van de<br />

parochie Wegberg<br />

incorporatie van de<br />

parochie Wickrath<br />

en van de kapel van<br />

Wetschewell<br />

ONDER-<br />

WIJS<br />

Latijnse<br />

school<br />

Latijnse<br />

school in<br />

de achttien-<br />

de eeuw<br />

De kruishe-<br />

renbeheer- den de<br />

stadsschool<br />

en leverden<br />

twee tot<br />

vijf leraren.<br />

onderricht<br />

van de kin-<br />

deren<br />

MISSIONAIRE<br />

ACTIVITEI-<br />

TEN<br />

INVLOED IN DE<br />

ACHTTIENDE<br />

EEUW (buiten de<br />

orde)<br />

weinig invloed<br />

invloedrijk<br />

invloed afhankelijk<br />

van de pastoor van<br />

Chiny. Vanaf het<br />

einde van de zeven<br />

tiende eeuw moei-<br />

lijkhcden.<br />

invloed op de om-<br />

geving<br />

De kruisheren wer-<br />

den gewaardeerd in<br />

Venlo en omstreken<br />

weinig invloed<br />

weinig invloed.<br />

Jakob Hoogen werd<br />

een bekend peda-<br />

goog.<br />

een zekere faam als<br />

katholieke enclave<br />

bestaan. In de kloosterkerk werd weliswaar gepreekt en eucharistie gevierd<br />

op zon- en feestdagen, maar echte zielzorgelijke taken waren<br />

er niet, tenzij misschien het lezen van zielemissen of het accidenteel<br />

verzorgen van pelgrims, armen, zieken en stervenden. Andere<br />

kloosters waren actief betrokken in de pastoraal. Verscheidene conventen<br />

bedienden telkens een of meer parochies, andere huizen richtten<br />

scholen op of leverden leerkrachten aan bestaande scholen en universiteiten,<br />

en weer andere kloosters waren missionair actief.


22 DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />

3. observante levenswijze, devotionele uitstraling, invloed van de<br />

Aufk/arung, finahcieel-economische leefbaarheid<br />

Uit het bovenstaande blijkt dat de kruisheren uit zichzelf geen actief,<br />

naar buiten gericht apostolaat nastreefden. Op het eerste gezicht<br />

is men geneigd hen bij de contemplatieven te rangschikken. Hun<br />

kloosterregel, hun constituties en de manier waarop zij het kloosterleven<br />

inrichtten stemden echter niet overeen met het contemplatieve<br />

leven. Opvallend veel kloosters richtten wel processies en bedevaarten<br />

in, enkele kloosterkerken waren tegelijk bedevaartsoorden.<br />

1. De bandtussen de versehillende kloosters was niet zo hecht als in<br />

de bedelorden en ook lang zo sterk niet als in de congregaties. Toch<br />

was de samenhang tussen de kloosters niet onbestaande:<br />

a. De prioren-generaal probeerden vanuit Hoei meer invloed uit<br />

te oefenen op de plaatselijke huizen.<br />

b. Enkele rijke kloosters kwamen tegemoet aan de financiele no-<br />

den van de arme kloosters.<br />

c. Bekwame religieuzen werden in andere kloosters dan in hun<br />

domus nativa prior.<br />

d. Kloosters die ontvolkt dreigden te geraken, werden opnieuw<br />

bemand vanuit de andere kloosters.<br />

e. Conventualen van niet-observante kloosters konden verplaatst<br />

worden naar andere kloosters.<br />

f. In sommige kloosters werd de filosofische en/of theologische<br />

opleiding van de fraters van de ganse provincie verstrekt.<br />

2. In de beleving van het gemeenschapsideaal manifesteerde zich in<br />

de achttiende eeuw een diepe crisis:<br />

a. Een aantal kloosters leefde niet langer observant: het koorofficie<br />

werd niet onderhouden, de conventualen vertoefden (te) vaak<br />

en te lang buiten de kloostermuren. De zorg voor zieken en armen,<br />

die aanvankelijk heel belangrijk leek, was in de achttiende<br />

eeuw helemaal geen voornaam streefdoel meer.<br />

b. Anderen kloosters waren onderbevolkt en daarom konden zij<br />

hun religieuze verplichtingen onmogelijk nakomen.<br />

c. Weer andere kloosters opteerden nadrukkelijk voor de ,,vtta<br />

mixta" — met zielzorg in parochies en onderwijs —, maar slaagden<br />

er niet in beide pijlers — leven in gemeenschap en apostolaat<br />

naar buiten — met elkaar te verzoenen.


DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 23<br />

d. Tenslotte vroegen enkele kloosters zelf de secularisatie aan en<br />

kwamen daardoor in conflict met het hoofdbestuur van de orde.<br />

3. Alle kruisherenkloosters leefden vooral van de inkomsten uit de<br />

agrarische sector (opbrengsten, renten, rechten, schenkingen, enz.).<br />

Verder genoten zij inkomsten van broederschappen, aflaten, bedevaarten,<br />

begrafenissen en jaargetijden. Tenslotte maakten een aantal<br />

kloosters nog tot in de achttiende eeuw gebruik van het bedelprivilege.<br />

Slechts enkele kloosters werden in de zeventiende en achttien<br />

de eeuw bereid gevonden andere huizen financieel te helpen. Daarom<br />

bepaalde het generaal bestuur dat elk klooster een bepaald bedrag<br />

moest betalen aan de orde. De omvang van deze contributie<br />

werd afhankelijk gemaakt van de rijkdom van het klooster.


24<br />

KLOOSTER<br />

(situatie in de achttien-<br />

de eeuw)<br />

Aken<br />

Bentlage<br />

Beyenburg<br />

Brandenburg<br />

Briiggen<br />

Carignan<br />

Dinant<br />

Doornik<br />

Duisburg<br />

Dulken<br />

Diisseldorf<br />

Ehrenstein<br />

Emmerich<br />

Glindfeld<br />

DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />

GEMEENSCHAPSLE-<br />

VEN<br />

a: niet observant<br />

b: onderbevolkkt<br />

c: vita mixta<br />

d. aanvraag tot secularisa-<br />

tie en/of interne conflicten<br />

e. wdl observant<br />

e<br />

a + d<br />

a + d<br />

a + b + d<br />

e + (c) + d<br />

b<br />

a + b<br />

e<br />

b<br />

a + b + d<br />

d + e<br />

a + c + d<br />

c<br />

a + c<br />

PROCESSIES/ BEDE-<br />

VAARTEN/ BIJZONDE-<br />

RE DEVOTIES<br />

broederschap van Sint-<br />

Sebastiaan: broederschap<br />

van de H.Familie<br />

9<br />

7<br />

verering van de relikwiegn<br />

van Sint-Antonius abt en<br />

van de H.Odilia<br />

rozenkransbroederschap<br />

?<br />

kapel van Onze-Lieve-<br />

Vrouw van Loreto<br />

relieken van de H.Lan-<br />

guida<br />

Tot aan het verbod in<br />

1751 vertrok er regelmatig<br />

een bedevaart vanuit het<br />

klooster naar Sterkrade.<br />

9<br />

7<br />

? "<br />

9<br />

FINANCIEEL-ECONO-<br />

MISCHE SITUATIE<br />

draaglijk maar niet bevre-<br />

digend<br />

niet bevredigend<br />

niet leefbaar; de kruishe-<br />

ren moesten zelfs buiten<br />

het klooster om eten<br />

bedelen.<br />

financieel-economisch<br />

rendabel<br />

De financieel-economi-<br />

sche situatie was gunstig.<br />

Carignan was geen arme<br />

priorij, maar een klein<br />

domein met enkele boer-<br />

derijen.<br />

slechts leefbaar voor een<br />

of twee kruisheren<br />

De kruisheren hadden<br />

naargelang hun bezittin-<br />

gen weinig verplichtin-<br />

gen.<br />

De financiele situatie was<br />

slecht. Duisburg was edn<br />

van de armste kloosters<br />

van de orde.<br />

Dit klooster was heel zijn<br />

bestaan door arm.<br />

In de achttiende was dit<br />

klooster 6e"n van de rijk-<br />

ste van de orde.<br />

Het convent kon de ge-<br />

maakte schulden niet<br />

meer afbetalen.<br />

financieel-economisch<br />

rendabel<br />

financieel-economisch<br />

niet sterk


KLOOSTER<br />

(situatie in de achttien-<br />

de eeuw)<br />

Helenenberg<br />

Hoei<br />

Hohenbusch<br />

Keulen<br />

Kolen/Kerniel<br />

Lannoy<br />

Luik<br />

Maaseik<br />

Maastricht<br />

Marienfrede<br />

Namen<br />

Roermond<br />

Schvvarzenbroich<br />

St.-Agatha<br />

Suxy<br />

DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 25<br />

GEMEENSCHAPSLE-<br />

VEN<br />

a: niet observant<br />

b: onderbevolkkt<br />

c: vita mixta<br />

d. aanvraag tot secularisa-<br />

tie en/of interne conflicten<br />

e. we"! observant<br />

c + e<br />

d + e<br />

c + e<br />

(c) + c<br />

e<br />

d + e<br />

d<br />

a + c<br />

(a) + b + e<br />

(a) + (e)<br />

a + d<br />

e<br />

(a) + (e)<br />

e<br />

a + b<br />

PROCESSIES/ BEDE-<br />

VAARTEN/ BIJZONDE-<br />

RE DEVOTIES<br />

Tot aan de Aufkiarung<br />

bedevaarten van Sint-Va-<br />

lcntijn<br />

devotie van de H.Odilia<br />

7<br />

?<br />

verering van de H.Odilia<br />

?<br />

verering van de H.Odilia<br />

verering van Sint-Gertru-<br />

dis, patrones van de reizi-<br />

gers, in Heppeneert<br />

verering van Sint-Gertru-<br />

dis<br />

9<br />

kapel van Onze-Lieve-<br />

Vrouw van Loreto<br />

9<br />

verering van de H.Mathias<br />

(o.a. bedevaarten)<br />

verering van de H.Odilia<br />

9<br />

9<br />

FINANCIEEL-ECONO-<br />

MISCHE SITUATIE<br />

financieel-economisch<br />

rendabel<br />

financieel-economisch<br />

rendabel<br />

Hohenbusch behoorde tot<br />

de rijkste kloosters van de<br />

orde.<br />

Keulen behoorde niet tot<br />

de rijkste, maar ook niet<br />

tot de armste kloosters<br />

van de orde.<br />

financieel-economisch<br />

rendabel<br />

materiele bloei<br />

financieel-economisch<br />

rendabel<br />

financieel-economisch<br />

rendabel<br />

welstellende kloosterge-<br />

meenschap<br />

economische bloei in de<br />

achttiende eeuw<br />

Het financieel beheer liet<br />

te wensen over.<br />

een welvarend klooster<br />

welstellende kloosterge-<br />

meenschap<br />

welstellende kloosterge-<br />

meenschap<br />

van de opbrengsten kon-<br />

den enkele kruisheren<br />

leven. Toch verbleef<br />

doorgaans slechts de'n<br />

kruisheer (van Hoei) in<br />

Suxy


26 DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />

KLOOSTER<br />

(situatie in de achttien-<br />

de eeuw)<br />

Uden<br />

Venlo<br />

Virton<br />

Wegberg<br />

Wickrath<br />

GEMEENSCHAPSLE-<br />

VEN<br />

a: niet observant<br />

b: onderbevolkkt<br />

c: vita mixta<br />

d. aanvraag tot secularisa-<br />

tie en/of interne conflicten<br />

e. w61 observant<br />

(a) + e<br />

a + c + d<br />

a + b<br />

b + c<br />

c<br />

PROCESSIES/ BEDE-<br />

VAARTEN/ BIJZONDE-<br />

RE DEVOTIES<br />

bedevaartsoord (Onze-<br />

Lieve-Vrouw onder de<br />

Linde)<br />

devotie van het wonder-<br />

baarlijke Kruis<br />

verering van vele heiligen;<br />

verschillende processies;<br />

bedevaartsoord (Zwarte<br />

Lieve Vrouw van Venlo)<br />

7<br />

9<br />

o<br />

FINANCIEEL-ECONO-<br />

MISCHE SITUATIE<br />

arme kloostergemeen-<br />

schap<br />

financieel wanbeheer op<br />

het einde van de achttien-<br />

de eeuw<br />

geringe inkomsten<br />

bescheiden inkomsten<br />

bescheiden inkomsten<br />

4. het aantal conventualen bij de opheffing, de reactie van het con<br />

vent en van de plaatselijke bevolking op de opheffing en de bestem-<br />

ming van de kloostergebouwen.<br />

KLOOS<br />

TER<br />

Aken<br />

Bentlage<br />

Beyenburg<br />

OPHEF<br />

FING<br />

1802<br />

1803<br />

1804<br />

AANTAL<br />

CONVENTUA<br />

LEN<br />

12 a 14<br />

3 of 4<br />

6 + enkele van<br />

Dusseldorf<br />

REACTIE CON<br />

VENTUALEN<br />

7<br />

gelaten; zij smeek-<br />

ten om een billijk<br />

pensioen<br />

gelaten<br />

REACTIE<br />

PLAATSELIJKE<br />

BEVOLKING<br />

geen<br />

geen<br />

geen<br />

BESTEMMING<br />

KLOOSTERGE-<br />

BQUWEN<br />

Een gedeelte van het<br />

klooster werd gevan-<br />

genis en wapende-<br />

pot. De kerk werd<br />

parochiekerk. Later<br />

werden de zijvleu-<br />

gels van het klooster<br />

afgebroken en wat<br />

restte werd gebruikt<br />

als pastorie.<br />

De hertog van Looz-<br />

Corswarem koos het<br />

klooster als residcn-<br />

tie.<br />

?


KLOOS-<br />

TER<br />

Branden<br />

burg<br />

Briiggen<br />

Carignan<br />

Dinant<br />

Doornik<br />

Duisburg<br />

Dulken<br />

OPHEF-<br />

FING<br />

1784<br />

1802<br />

1789<br />

(1796)<br />

1783<br />

1814<br />

1802<br />

AANTAL<br />

DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 27<br />

CONVENTUA-<br />

LEN<br />

5<br />

9 of 10<br />

1<br />

geen kruisheren<br />

meer<br />

7 priesters;<br />

leken dienden<br />

als kok, knecht<br />

en tuinman<br />

een drietal pries<br />

ters<br />

1 priester<br />

REACTIE CON-<br />

VENTUALEN<br />

De religieuzen<br />

schikten zich ge-<br />

willig in de ophef-<br />

fing. Ze leefden<br />

reeds vier jaar<br />

zonder overste en<br />

konden het officie<br />

niet meer houden<br />

wegens hun gering<br />

aantal.<br />

In 1795 waren er<br />

nog twaalf conven-<br />

tualen, waarvan er<br />

drie naar Aken<br />

vertrokken om zich<br />

akkoord te verkla-<br />

ren met de revolu-<br />

tie.<br />

Aan de opheffing<br />

ging een jarenlang<br />

proces met priester<br />

Fournier vooraf.<br />

...<br />

De kruisheren<br />

ontvingen een<br />

pensioen<br />

gelaten<br />

De prior, tevens<br />

laatste aanwezige<br />

conventuaal, woon-<br />

de in een particu-<br />

liere woning.<br />

REACTIE<br />

PLAATSELIJKE<br />

BEVOLKING<br />

geen<br />

Tegen de opheffing<br />

werd niet geprotes-<br />

teerd, wel tegen<br />

het feit dat Born<br />

geen eigen pastoor<br />

meer mocht heb-<br />

ben.<br />

...<br />

Geen reactie op de<br />

opheffing. De<br />

broederschap van<br />

de H.Leonardus<br />

werd overgebracht<br />

naar de kerk van<br />

Saint-Brice<br />

geen<br />

geen<br />

BESTEMMING<br />

KLOOSTERGE-<br />

BOUWEN<br />

De relieken en kost-<br />

baarheden werden<br />

overgebracht naar de<br />

kerk van Raeren.<br />

De kloosterkerk<br />

werd parochiekerk.<br />

De priorij werd<br />

pastorie. De overige<br />

bezittingen van de<br />

kruisheren werden<br />

eerst verpacht en<br />

later verkocht.<br />

9<br />

Het klooster werd<br />

staatseigendom en<br />

een tijdlang voor<br />

militaire doeleinden<br />

gebruikt.<br />

In 1936 werd de<br />

kerk als monument<br />

geinventariseerd.<br />

?<br />

In 1796 was reeds<br />

een deel van het<br />

klooster afgebroken<br />

en wat nog overeind<br />

stond was onbe-<br />

woonbaar. Na 1802<br />

werd de kloosterkerk<br />

als hulpkerk her-<br />

opend.


28 DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />

KLOOS-<br />

TER<br />

DUsseldorf<br />

Ehrenstein<br />

Emmerich<br />

Glindfeld<br />

OPH EF<br />

FING<br />

1802<br />

1812<br />

1811<br />

1804<br />

AANTAL<br />

CONVENTUA-<br />

LEN<br />

10 priesters<br />

geen broeders<br />

6 of 7 priesters<br />

geen broeders<br />

9 priesters<br />

15 tot 17<br />

REACTIE CON-<br />

VENTUALEN<br />

Enkele kruisheren<br />

bleven in het<br />

klooster wonen,<br />

om toezicht op de<br />

gebouwen te hou-<br />

den en om de ere-<br />

dienst in de kerk te<br />

verzorgen. De<br />

overigen werden<br />

verplaatst naar<br />

Beyenburg, maar<br />

waren daar niet<br />

welkom.<br />

Drie kruisheren<br />

bleven actief in de<br />

parochiale zielzorg;<br />

drie kruisheren<br />

genoten een staats-<br />

pensioen; een<br />

kruisheer was<br />

voorheen al ontzet<br />

uit zijn functies om<br />

disciplinaire rede-<br />

nen.<br />

Eigenlijk was het<br />

klooster in 1806 al<br />

opgeheven, maar<br />

omdat het een<br />

onderdeel was van<br />

het gymnasium<br />

bleef het bestaan.<br />

Tot 1812 bleven de<br />

kruisheren in hun<br />

klooster wonen.<br />

Binnen de klooster-<br />

muren heerste<br />

tweedracht. In<br />

1802 werden een<br />

aantal conventualen<br />

weggestuurd. De<br />

meeste overgeble-<br />

ven conventualen<br />

waren als vicaris of<br />

pastoor buiten het<br />

klooster actief en<br />

bleven dat ook na<br />

de opheffing<br />

REACTIE<br />

PLAATSELIJKE<br />

BEVOLKING<br />

Secularisatie omdat<br />

men de gebouwen<br />

nodig had voor het<br />

op te richten gym<br />

nasium. Enkele<br />

kruisheren mochten<br />

in het klooster<br />

blijven wonen.<br />

geen<br />

De overname van<br />

het gymnasium van<br />

de jezuieten door<br />

de kruisheren kon<br />

bij een aantal in-<br />

woners van Emme<br />

rich op geen sym-<br />

pathie rekenen.<br />

Men had meer<br />

vertrouwen in de<br />

franciscanen.<br />

geen<br />

BESTEMMING<br />

KLOOSTERGE-<br />

BOUWEN<br />

In april 1803 opende<br />

het gymnasium zijn<br />

deuren.<br />

De kloosterk werd in<br />

1812 gesloten.<br />

Het klooster bleef<br />

bewaard. Een kruis<br />

heer bleef pastoor<br />

van Ehrenstein tot<br />

aan zijn dood in<br />

1824.<br />

In de nieuwbouw<br />

van het gymnasium<br />

kwam in 1815 een<br />

rechtbank.<br />

De kerk en het oud-<br />

ste deel van het<br />

klooster werden in<br />

1831 wegens bouw-<br />

valligheid gesloopt.<br />

In 1824 werden de<br />

kloostergebouwen<br />

verkocht.


KLOOS-<br />

TER<br />

Helenen-<br />

berg<br />

Hoei<br />

Hohen-<br />

busch<br />

Keulen<br />

Kolen/<br />

Kerniel<br />

OPHEF-<br />

FING<br />

1802<br />

1796<br />

1802<br />

1802<br />

1796<br />

AANTAL<br />

DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 29<br />

CONVENTUA-<br />

LEN<br />

5 (tot 9)<br />

17: 16 priesters<br />

1 broeder<br />

13: 11 priesters<br />

10 tot 13<br />

2 broeders<br />

13: 10 priesters<br />

3 broeders<br />

REACTIE CON-<br />

VENTUALEN<br />

9<br />

Een gedeelte van<br />

de conventualen<br />

sympathiseerde met<br />

de revolutie en<br />

aanvaardde de<br />

pensioenbons. Een<br />

aantal confraters<br />

voerden een proces<br />

tegen de prior-<br />

generaal. Toch<br />

konden de meesten<br />

zich niet neerleggen<br />

bij het verlies<br />

van hun klooster.<br />

De meeste conven<br />

tualen waren actief<br />

in de pastorale<br />

zielzorg en bleven<br />

dat ook na de op-<br />

he ffing.<br />

Iedere kruisheer<br />

kreeg een pensioen<br />

van 500 of 600 F<br />

Aanvankelijk wei-<br />

gerden de kruishe-<br />

ren de bons te<br />

aanvaarden. Later<br />

namen ze ze toch<br />

aan en kochten er<br />

het klooster mee<br />

terug.<br />

Een aantai kruishe-<br />

ren stond op de<br />

deportatielijst in<br />

1798.<br />

REACTIE<br />

PLAATSELIJKE<br />

BEVOLKING<br />

9<br />

7<br />

geen<br />

De aartsbisschop<br />

deed vanaf de jaren<br />

tachtig pogingen<br />

om het exempte<br />

karakter van het<br />

klooster op te hef-<br />

fen.<br />

7<br />

BESTEMMING<br />

KLOOSTERGE-<br />

BOUWEN<br />

Het klooster werd<br />

gekocht door de<br />

familie Limbourg die<br />

reeds vanaf 1735 het<br />

gasthuis pachtte.<br />

Clairlieu werd in<br />

1798 verkocht. De<br />

kopers braken het<br />

klooster en de kerk<br />

af.<br />

Het klooster werd<br />

verkocht. Twee vleu-<br />

gels en de klooster-<br />

kerk werden afge-<br />

broken.<br />

7<br />

In 1822 verkochten<br />

de erfgenamen van<br />

de laatste kruisheren<br />

het klooster. De<br />

zusters Bemardines-<br />

sen kochten het en<br />

openden er een pen-<br />

sionaat voor meisjes.


30<br />

KLOOS-<br />

TER<br />

Lannoy<br />

Luik<br />

Maaseik<br />

OPHEF-<br />

FING<br />

1789<br />

1796<br />

1796<br />

AANTAL<br />

DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />

CONVENTUA-<br />

LEN<br />

7 tot 10<br />

9: 7 priesters<br />

2 broeders<br />

10: 8 priesters<br />

2 broeders<br />

REACTIE CON-<br />

VENTUALEN<br />

Na de uitdrijving<br />

betrokken de kruis-<br />

heren een huis in<br />

de buurt en leefden<br />

verder als klooster-<br />

lingen. In 1791<br />

gingen ze uit el-<br />

kaar na ruzie over<br />

het autoritaire<br />

gedrag van de<br />

prior.<br />

Slechts 66n kruis-<br />

heer legde de Eed<br />

af.<br />

De kruisheren<br />

aanvaardden de<br />

pensioenbons, maar<br />

weigerden nun<br />

klooster te verlaten<br />

tot 1801.<br />

De kruisheren<br />

weigerden de pen<br />

sioenbons. In 1797<br />

werden zij met<br />

geweld uit hun<br />

klooster verdreven.<br />

Enkelcn stonden op<br />

de deportatielijst<br />

van 1798. In 1802<br />

nam J.W.Lemmens<br />

de kerk in ont-<br />

vangst voor de<br />

orde. In 1808 werd<br />

deze kerk afgestaan<br />

aan de parochie.<br />

REACTIE<br />

PLAATSELIJKE<br />

BEVOLKING<br />

?<br />

9<br />

De Maaseikse<br />

bevolking steunde<br />

de kruisheren in<br />

hun verzet tegen de<br />

opheffing.<br />

BESTEMMING<br />

KLOOSTERGE-<br />

BOITWEN<br />

In 1791 werden het<br />

klooster, het erf, de<br />

tuin en de kerk toe-<br />

gekend aan burger<br />

Lachez van Lille.<br />

Het klooster kreeg<br />

eerst een militaire<br />

bestemming. Vanaf<br />

1802 tot 1817 wer<br />

den rijkswachters<br />

gekazerneerd in het<br />

voormalige klooster.<br />

Daarna wilde men in<br />

de gebouwen een<br />

gemeenteschool<br />

onderbrengen. Vanaf<br />

1847 werden de<br />

gebouwen afgebro-<br />

ken.<br />

Het kruisherenkloos-<br />

ter werd geschat,<br />

maar geraakte niet<br />

verkocht. Vanaf<br />

1802 werd de kloos-<br />

terkerk hulpkerk van<br />

de parochie. De<br />

kloostergebouwen<br />

werden later gebruikt<br />

als rijkswachtkazer-<br />

ne.


KLOOS<br />

TER<br />

Maastricht<br />

Marienfre-<br />

de<br />

Namen<br />

Roermond<br />

Schwar-<br />

zenbroich<br />

St.-Agatha<br />

Suxy<br />

OPHEF<br />

FING<br />

1796<br />

1806<br />

1779<br />

1783<br />

1802<br />

geen<br />

opheffing<br />

1796<br />

AANTAL<br />

DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 31<br />

CONVENTUA-<br />

LEN<br />

10: 8 priesters<br />

2 broeders<br />

11:10 priesters<br />

1 broeder<br />

5: 4 priesters<br />

1 broeder<br />

12: 11 priesters<br />

10<br />

1<br />

1 broeder<br />

REACTIE CON-<br />

VENTUALEN<br />

De kruisheren<br />

leefden al een<br />

tijdje op hoge voet.<br />

In 1784 dreigde de<br />

Staten-Generaal<br />

met de opheffing<br />

van alle kloosters<br />

van Maastricht. De<br />

opheffing kwam er<br />

pas in 1796. Twee<br />

kruisheren werden<br />

veroordeeld tot<br />

deportatie.<br />

De kruisheren<br />

leefden al een<br />

tijdlang op hoge<br />

voet, oefenden<br />

geen zielzorg meer<br />

uit en hun kerk<br />

verkeerde in slech-<br />

te toestand.<br />

De kruisheren ont-<br />

vingen een pensi-<br />

oen en mochten<br />

hun habijt hun<br />

leven lang blijven<br />

dragen<br />

De kruisheren ont-<br />

vingen een pensi-<br />

oen. Alle priesters<br />

werden wereldheer.<br />

Vier van hen wer<br />

den in 1798 tot<br />

deportatie veroor<br />

deeld.<br />

De meeste kruishe<br />

ren erkenden op 18<br />

februari 1803 het<br />

concordaat. Min-<br />

stens vier priesters<br />

hielpen daarna in<br />

een of andere paro-<br />

chie.<br />

...<br />

REACTIE<br />

PLAATSELIJKE<br />

BEVOLKING<br />

9<br />

9<br />

broederschap van<br />

O.-L.-Vrouw van<br />

Loreto naar de<br />

kerk van de kapu-<br />

cijnen<br />

9<br />

geen<br />

...<br />

geen<br />

BESTEMMING<br />

KLOOSTERGE-<br />

BOUWEN<br />

In 1814 werd het<br />

klooster bestemd<br />

voor militaire doel-<br />

einden. Op het einde<br />

van de negentiende<br />

eeuw werd een rijks-<br />

landbouwproefstation<br />

gevestigd in de ge-<br />

bouwen.<br />

Enige tijd na 1809<br />

werden de klooster-<br />

gebouwen verkocht.<br />

De kanunnikessen<br />

van Andenne en<br />

Moustier vonden er<br />

een onderkomen.<br />

De kloostergebou-<br />

wen werden in 1785<br />

tot kazerne omge-<br />

bouwd. Omstreeks<br />

1800 werden kerk en<br />

klooster afgebroken.<br />

In 1879 werd het<br />

terrein als bouwter-<br />

rein verkocht.<br />

ad m od i at i econ tract<br />

Tot 1834 bleef het<br />

klooster als pastorie<br />

in gebruik. Dan<br />

werd het afgebroken.


32 DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />

KLOOS-<br />

TER<br />

Uden<br />

Venlo<br />

Virton<br />

Wegberg<br />

Wickrath<br />

OPHEF-<br />

FING<br />

geen<br />

opheffing<br />

1796<br />

1796<br />

1802<br />

1802<br />

AANTAL<br />

CONVENTUA-<br />

LEN<br />

16: 13 priesters<br />

1<br />

2<br />

1 theolo-<br />

gant<br />

2 broeders<br />

5 tol 9. waarvan<br />

een lekebroeder<br />

REACT1E CON-<br />

VENTUALEN<br />

...<br />

In 1796 vveigerden<br />

de kruisheren de<br />

bons. In 1797 aan-<br />

vaardden zes kruis<br />

heren de bons wel<br />

en kochten er hel<br />

klooster mee terug.<br />

De laatste prior<br />

was tevens kruis-<br />

heer van Hoei.<br />

Hoogen bleef als<br />

verlichte pedagoog<br />

actief. Ploum bleef<br />

pastoor van Weg<br />

berg<br />

7<br />

REACTIE<br />

PLAATSELIJKE<br />

BEVOLKING<br />

Notabelen zonden<br />

een smeekschrift<br />

naar Parijs tot<br />

behoud van de<br />

kloosters van Ven<br />

lo<br />

De stadsmagistraat<br />

probeerde al vanaf<br />

1779 de kruisheren<br />

uit hun klooster te<br />

verdrijven, omdat<br />

ze niet meer volde-<br />

den aan de stich-<br />

tingsvoorwaarden.<br />

geen<br />

BESTEMMING<br />

KLOOSTERGE-<br />

BOUWEN<br />

In de jaren dertig<br />

van de negentiende<br />

eeuw schonken de<br />

laatste kruisheren de<br />

kloostergebouwen<br />

aan de Sint-Marti-<br />

nusparochie van<br />

Venlo.<br />

De laatste prior<br />

kocht de priorij<br />

terug, maar later<br />

verkocht hij ze weer.<br />

9<br />

In 1804 werd het<br />

klooster verkocht.


DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 33<br />

5. besluiten over het kruisherenleven in de tweede helft van de achttiende<br />

eeuw<br />

1. Om goed te kunnen functioneren kozen de kruisbroeders, van<br />

de dertiende tot de zeventiende eeuw, een kloosterbevolking van tien<br />

tot vijftien conventualen als model. In de achttiende eeuw werd dit<br />

ideaalbeeld niet langer benaderd en op het einde van de eeuw was<br />

de toestand hier en daar zelfs dramatisch:<br />

- tien huizen telden minder dan 5 conventualen: Bentlage, Bran<br />

denburg, Carignan, Dinant, Duisburg, Diilken, Namen, Suxy,<br />

Virton en Wegberg.<br />

- vijftien kloosters hadden meer dan 5 conventualen maar minder<br />

dan 10: Beyenburg, Briiggen, Doornik, Diisseldorf, Ehrenstein,<br />

Emmerich, Helenenberg, Lannoy, Luik, Maaseik, Maastricht,<br />

Schwarzenbroich, Sint-Agatha, Uden en Wickrath.<br />

- zes huizen telden meer dan 10 conventualen: Aken, Hohenbusch,<br />

Keulen, Kolen, Marienfrede en Roermond<br />

- drie kloosters hadden meer dan 15 conventualen: Glindfeld,<br />

Hoei en Venlo.<br />

De geringe kloosterbevolking kwam het observante kloosterleven uiteraard<br />

niet ten goede.<br />

a. In heel wat kloosters behoorde het koorgebed tot de onmogelijkheden.<br />

Andere kloosters konden hun verplichtingen inzake bedieningen,<br />

assistenties, enz. niet meer nakomen.<br />

b. In andere kloosters waren de inkomsten zo gering, dat ook de<br />

gemeenschappelijke maaltijden in het gedrang kwamen.<br />

c. In verschillende kloosters werden taken gecumuleerd. Het vinden<br />

van geschikte kandidaten voor het materieel en geestelijk beheer<br />

van de conventen werd inderdaad steeds meer een probleem.<br />

d. De kloostertucht was verslapt. Verplaatsingen naar andere<br />

kloosters botsten op muren van verzet. Benoemingen voor verantwoordelijke<br />

functies werden gemakkelijk gecontesteerd. Disciplinaire<br />

maatregelen werden gecounterd of leidden tot partijschappen<br />

die het leven in een aantal kloosters ondraaglijk maakten.<br />

Verschillende keren troffen de bisschoppen disciplinaire maatre<br />

gelen en negeerden het exempte karakter van de orde.<br />

2. Het aantal lekenbroeders verminderde. De meeste kloosters had<br />

den lekenpersoneel in dienst. In heel wat conventen had dit negatieve


34 DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />

gevolgen voor de kloosterdiscipline (clausuur en silentium bijvoor-<br />

beeld).<br />

3. De contrareformatorische invloed was aanwezig in de orde, maar<br />

het elan was gebroken. In vele kloosters was het missionaire vuur gedoofd.<br />

De invloed op de omgeving was gering, soms onbestaande.<br />

Vaak maakte het voor de omgeving niet meer uit of er nog kruishe<br />

ren waren. Op de meeste plaatsen werden de kruisheren geduld en<br />

hier en daar konden zij rekenen op een zekere sympathie. Maar toen<br />

hun kloosters werden opgeheven protesteerde haast geen parochie of<br />

stad tegen hun vertrek.<br />

a. De meeste kruisherenkloosters verfraaiden in de achttiende<br />

eeuw hun klooster en hun kerken. Zoals hierboven werd aangege-<br />

ven, bleef van dit patrimonium niet veel bewaard. Wie echter een<br />

bezoek brengt aan bijvoorbeeld de voormalige kloosters van Bentlage<br />

en Maastricht, of aan de kruisherenkerk van Maaseik, komt<br />

onder de indruk. Deze kloosters en kerken suggereren een grote<br />

welstand en een talrijke kloosterbevolking. Beiden ontbraken evenwel.<br />

De bouwwoede van de kruisheren was niet uitzonderlijk. Andere<br />

orden en congregaties beoefenden dezelfde praktijk om te<br />

ontsnappen aan de toenemende belastingsdruk van de burgerlij-<br />

ke overheid.<br />

b. In de kruisherenkerken konden gelovigen begraven worden,<br />

jaargetijden stichten, aflaten verdienen, relikwieen vereren, op bedevaart<br />

komen of meedoen aan allerlei processies. In de middeleeuwen<br />

en de nieuwe tijden lieten rijke edelen en welgestelde bur<br />

gers zich weleens begraven bij de kruisheren. Dat leverde stichtingen<br />

en schenkingen op. In de achttiende eeuw bloedde deze bron<br />

van inkomsten praktisch dood.<br />

Heel wat bezittingen verwierven de kruisheren via weldoeners.<br />

Over de weldoeners in de achttiende eeuw zijn wij weliswaar slecht<br />

ge'informeerd, maar toch durven wij stellen dat de kruisheren op<br />

veel minder sympathie en hulp konden rekenen dan in de voor-<br />

gaande eeuwen.<br />

De meeste van de volksdevotionele uitingen in de kruisheren<br />

kerken misten op het einde van de achttiende eeuw bezieling en<br />

enthousiasme, maar toch hidden de kruisheren vol en hier en daar


DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 35<br />

namen zij 2elfs een nieuw initiatief: in Maaseik bijvoorbeeld richtten<br />

zij in de Franse tijd voor de eerste keer een bedevaart naar Kevelaar<br />

in.<br />

De Mariale devotie nam bij de kruisheren een belangrijke plaats<br />

in. In Uden kregen zij de bediening van een (regionaal) bedevaartsoord.<br />

De kruisheren van Maaseik, speciaal pastoor Coopmans,<br />

wekten in de omgeving van de Eikerstede een speciale verering<br />

van Onze-Lieve-Vrouw van Rust op, zodat Elen en na de<br />

Franse Revolutie Heppeneert een druk bezocht bedevaaasoord<br />

werd. De rozenkransaflaat en de rozenkransbroederschap droegen<br />

eveneens bij tot de speciale aandacht voor Maria binnen de<br />

orde13.<br />

De Odiliaverering was gekend in heel wat kruisherenkloosters.<br />

Uiteraard schonken alle kloosters aandacht aan het lijden en<br />

sterven van Christus.<br />

De broederschappen bij de kruisheren hidden merendeels verband<br />

met de zorg voor armen, zieken en reizigers of met de vrijkoop<br />

van christelijke slaven. De voornaamste broederschappen waren<br />

die van Sint-Gertrudis, Sint-Leonardus, Sint-Matthias en van<br />

de Heilige Drievuldigheid. De daadwerkelijke caritatieve zorg had<br />

in de achttiende eeuw echter de plaats geruimd voor lidmaatschap,<br />

gebed en geldelijke steun.<br />

c. In de zeventiende eeuw kenden verschillende Latijnse scholen<br />

van de kruisheren een hoge vlucht. De achttiende eeuw vertoonde<br />

een neergang: een tekort aan leerlingen en vooral aan bekwame<br />

leerkrachten. Andere orden, zoals de franciscanen, maakten zich<br />

sterk dat zij de scholen van de kruisheren veel beter konden<br />

besturen.<br />

d. Vanaf de zeventiende eeuw aanvaardden de kruisheren meer<br />

bedieningen in de parochies. In de achttiende eeuw vertoonde<br />

hun vita mixta veel meer tendenties naar de contemplatie dan naar<br />

het actieve, soms missionaire apostolaat. Zeker geldt dit voor de<br />

gei'ncorporeerde parochies en voor het apostolaat in de Holland-<br />

13 Voor meer informatie zie: M. VlNKEN, Le Culte Maria/ chez les Croisiers. in: Clairlieu,<br />

jg.36, 1978, pp.109-113.


36 DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />

se Zending. In enkele Duitse kloosters die verschillende parochies<br />

bedienden, ontstonden ernstige conflicten omdat er kandidaten<br />

intraden die enkel oog hadden voor de parochiale zielzorg. We<br />

zouden het nog anders kunnen stellen: in de zeventiende eeuw<br />

stapten de kruisheren, noodgedwongen, over naar de vita mixta,<br />

om zich direct bezig te houden met de zielzorg in school en pa-<br />

rochie; in de achttiende eeuw bleek de zielzorg een flinterdunne<br />

activiteit van apostolaat te zijn, die onvoldoende was uitgebouwd<br />

en daarom het contemplatieve leven niet in het gedrang bracht.<br />

e. De gasthuizen van de kruisheren beantwoordden in de acht<br />

tiende eeuw niet meer aan het initiele doel. Overigens werden ze<br />

al in de zeventiende eeuw bestemd voor langer blijvende en be-<br />

talende gasten. Aan die situatie kwam in de achttiende eeuw geen<br />

einde, integendeel: in sommige kloosters werd ruimte geschapen<br />

voor nog meer commensalen.<br />

4. Het is niet duidelijk hoe vaak de kruisheren in de achttiende eeuw<br />

gebruik hebben gemaakt van hun bedelprivilege. Een aantal kloosters<br />

beoefenden de bedelpraktijk nog, maar of dit systematisch, dus<br />

geinstitutionaliseerd gebeurde, weten we niet. Natuurlijk mocht niet<br />

iedere conventuaal bedelen; het was aan de prior om deze opdracht<br />

aan deze of gene kruisheer toe te vertrouwen en dan nog diende het<br />

op termijn gaan te gebeuren per twee. De vita mixta schiep nu een<br />

bijkomende mogelijkheid om zich buiten de kloostermuren te bege-<br />

ven. In de achttiende eeuw waren de meeste kruisheren trouwens bij-<br />

zonder gesteld op de titel ,,heren kanunniken" en namen een meer<br />

mondaine levenswandel aan. Het zou ons te ver voeren om daar die-<br />

per op in te gaan, maar in verschillende kloosters werd het habijt<br />

aangepast aan de modegrillen van de achttiende eeuw14. Overigens,<br />

wie het zich kon veroorloven genoot van een speelrente.<br />

Verschillende kloosters ontwikkelden in hun prille beginjaren al-<br />

lerlei initiatieven met betrekking tot de armenzorg. In de achttien<br />

de eeuw was er binnen de orde zeker nog belangstelling voor de ar-<br />

men. De genomen initiatieven waren echter schaars en paterna-<br />

14 Meer hierover vindt men in L. Heere, Het kloosterkleed van de Kruisheren. in: Cruciferana,<br />

nova series, afl.20; IDEM, Het kloosterkleed van de Kruisheren. in: Kruis en Wereld,<br />

jg.31 en 32, 1951-1952 en 1952-1953, passim.


DE ORDE VAN HET HEELIG KRUIS 37<br />

listisch. De wil om werkelijk iets aan het armoedeprobleem te doen<br />

en misschien ook wel een beetje creativiteit ontbraken.<br />

5. Binnen de orde telde de Aufklarung niet veel voorvechters. Slechts<br />

enkele kruisheren hebben actief meegedacht of hebben verlichte geschriften<br />

opgesteld. De prior van Wegberg, Jakob Hoogen, was veruit<br />

de bekendste. In de negentiende eeuw werd hij in de orde doodgezwegen.<br />

Het geringe aantal schrijvers in de orde staat in schril con<br />

trast met de zeventiende eeuw, waarin een rijke productie tot stand<br />

kwam op het gebied van de spiritualiteit, de liturgie en de geschiedenis<br />

van de orde. Precies die zeventiende-eeuwse productie, en ook<br />

die van de voorgaande eeuwen, werd in de negentiende eeuw opgespit<br />

en heruitgegeven.<br />

Toch drukte de Verlichting haar stempel op de orde. Jozef II hief<br />

een aantal, (exclusief levende) contemplatieve kloosters op. In Duitsland<br />

werd de macht van de prior-generaal geneutraliseerd. Enkele<br />

kloosters, Glindfeld en Helenenberg, mochten zelf de priorkeuze inrichten.<br />

Verplaatsingen en benoemingen stuitten er op veel weerstanden.<br />

In andere conventen negeerde de seculiere geestelijkheid het<br />

exempte karakter van de orde en bracht correcties aan in de samenstelling<br />

en de werkzaamheden van de kloosterbevolking. Weer<br />

andere conventen vroegen zelf de secularisatie aan en kwamen daardoor<br />

in conflict met het hoofdbestuur van de orde of met de aartsbisschop.<br />

De Aufklarung holde tevens de gezagsverhoudingen binnen de<br />

conventen uit. Aan bekwame en vrome prioren was er in de achttiende<br />

eeuw echt geen gebrek, maar het individualisme en de zelfstandigheidsdrang<br />

raakten sterk ingeburgerd, zodat de traditionele ge<br />

zagsverhoudingen voortdurend onder kritiek werden geplaatst. Verschillende<br />

prioren kloegen over de gebrekkige kloostertucht. Zelfs de<br />

statuten van 1660 leken niet meer beleefbaar te zijn. En toch werden<br />

alle vernieuwingspogingen afgeremd of geblokkeerd. Dat ondervond<br />

prior-generaal (de) Fisen, die de statuten van 1660 wilde actualiseren.<br />

De gevolgen zijn gekend. De burgerlijke overheid ergerde zich<br />

in toenemende mate aan het feit dat de kruisheren hun verplichtingen<br />

niet nakwamen. De seculiere overheid kon zich niet langer verzoenen<br />

met het exempte karakter van de orde, ook al omdat blijkbaar<br />

niemand afdoende ingreep in geval van een niet observante le-


38 DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />

venswijze. In verschillende kloosters ontstonden conflicten tussen jong<br />

en oud. In vele kloosters werd gezondigd tegen de geloftenbeleving:<br />

de gelofte van armoede werd het eerst uitgehold; verschillende kruis-<br />

heren verlieten definitief het klooster, hetzij omdat zij zich niet langer<br />

wilden onderwerpen aan het gezag van hun prior of omdat zij<br />

niet verplaatst wilden worden, hetzij omdat zij sexuele betrekkingen<br />

onderhielden.<br />

6. In de vijftiende eeuw zorgde een interne hervormingsoperatie voor<br />

het herstel van de observantie in de orde. In de zeventiende eeuw<br />

werd deze observantie geactualiseerd en gevoelig verbreed. De kruisheren<br />

van de achttiende eeuw holden niet alleen de contrareforma-<br />

torische apostolische heropleving uit, maar vernielden tegelijk belang-<br />

rijke pilonen van de vijftiende-eeuwse observantiebeweging. Zo zorg-<br />

den zij voor een diepe mentale crisis.<br />

a. De verhalen over Theodorus van Celles en de H.Helena deden<br />

het niet meer in de achttiende eeuw. De verering van de H.Odilia<br />

won echter aan betekenis.<br />

b. Een specifiek apostolaat hebben de kruisheren nooit gehad.<br />

Maar tot in de zeventiende eeuw gingen zij er prat op, dat zij te-<br />

gemoet wilden komen aan de kerkelijke noden, welke die ook<br />

mochten zijn. In de achttiende eeuw werd dit missionaire topic<br />

nogal magertjes ingevuld of bleef volledig achterwege, met<br />

fiinctie- en territoriumverlies als gevolg.<br />

c. De absolute gehoorzaamheid, de contemplatie en de ascese<br />

werden bij de kruisheren nooit maximalistisch nagestreefd, maar<br />

in de achttiende eeuw waren deze religieuze doelstellingen zoda-<br />

nig leeggelepeld, dat conflicten niet konden uitblijven. Botsingen<br />

waren er tussen confraters van eenzelfde klooster, tussen conven-<br />

tualen en hun prior, tussen plaatselijke gemeenschappen en het<br />

bestuur van de orde, tussen bepaalde kloosters en de kerkelijke<br />

en/of wereldlijke overheid.<br />

d. De kruisheren bezaten een speciale devotie tot het H.Kruis.<br />

Ook in de achttiende eeuw hechtten zij meer betekenis aan het<br />

koorgebed dan aan het apostolaat naar buiten. Maar zoals reeds<br />

verschillende keren werd aangetoond, was er in de meeste geval-<br />

len geen copiafratrum meer. Overigens was de overweging van de


DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 39<br />

verschillende fasen van Christus' lijden tijdens het officie helemaal<br />

niet vanzelfspekend in de achttiende eeuw. Jezus werd nu veeleer<br />

gezien als een vredevorst. Verder ontmaskerden verlichte geleer-<br />

den de cirkelredenering met betrekking tot de wonderen van Je<br />

zus ; zij poogden de Jezus van het dogma te passeren om door te<br />

stoten tot het morele systeem dat Hij vertegenwoordigde. Tot deze<br />

laatste strekking mogen wij ook de verlichte despoten rekenen.<br />

Voor hen had de kerk nog een belangrijke rol te vervuUen in de<br />

opvoeding en als behoedster van de moraliteit. In de meeste van<br />

hun Latijnse scholen en gymnasia kwamen de kruisheren in de<br />

achttiende eeuw aan de moderniteit amper tegemoet: missionair<br />

opgestart in de zeventiende eeuw -tegen het protestantisme<br />

namelijk- verkeerden de meeste scholen een eeuw later in een<br />

toestand van ernstig verval. Het geloof in wonderen en het culti-<br />

veren van dit geloof was daarentegen zeer levendig in verschillende<br />

kloosters.<br />

e. In de zeventiende eeuw was de belangstelling voor geschiede<br />

nis, speciaal voor de geschiedenis van de orde, zeer groot. Bewuste<br />

eeuw leverde schrijvers die in de negentiende en twintigste eeuw<br />

grote aantrekkingskracht uitoefenden op de gezagsdragers van de<br />

orde. Maar in de achttiende eeuw legden de kruisheren slechts een<br />

matige belangstelling voor de eigen geschiedenis aan de dag. Er<br />

waren geen geschiedschrijvers van formaat. Al evenmin verschenen<br />

kritische reflecties op de werken van Russelius, Halloix, Verduc en<br />

de andere tenoren van de zeventiende eeuw.<br />

7. In de meeste kloosters heerste de stabilitas loci. De kruisheren van<br />

Parijs wisselden, om financieel-economische redenen, echter graag van<br />

klooster. Elders was het komen en gaan van confraters eerder uitzon-<br />

derlijk. Blijkbaar hield men in de achttiende eeuw streng vast aan het<br />

domus nativa. Het systeem van provincies functioneerde feitelijk niet<br />

meer, zelfs niet na de poging om de prioren-provinciaal te vervangen<br />

door vicarissen-generaal. Toch bestond er nog geruime tijd een be-<br />

hoorlijk contact tussen de verschillende huizen, de Franse kloosters<br />

weliswaar buiten beschouwing gelaten. Indicatoren van dit behoor-<br />

lijk contact waren de priorkeuzen, waarbij de overste niet zelden uit<br />

een ander klooster werd gerecruteerd, verder de gemeenschappelijke<br />

filosofen- en theologenopleiding en tenslotte de keuze van definito-


40 DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />

ren, waardoor de verschillende regio's telkens goed vertegenwoordigd<br />

waren. Maar met de diverse taken in het klooster werd een loopje ge-<br />

nomen. Het signaleren waard is tevens het veelvuldig wisselen van de<br />

opleidingshuizen in de achttiende eeuw. Klaarblijkelijk voldeden de<br />

opleidingscriteria lang niet altijd. Sommige kloosters stuurden hun<br />

theologanten daarom liever naar een seminarie.<br />

De prior-generaal kreeg in toenemende mate af te rekenen met<br />

verzet tegen zijn prerogatieven. Zijn absolutistische tendenties botsten<br />

met de tijdsgeest. Niet alleen binnen de orde, maar ook daarbuiten<br />

probeerden men zijn macht te beknotten. De strijd was ongelijk en<br />

de prior-generaal leed verlies na verlies, maar zich neerleggen bij een<br />

nederlaag deed hij niet. Uiteindelijk was de afloop tragisch, toen zelfs<br />

het moederhuis Hoei in opstand kwam en prior-generaal Dubois in<br />

discrediet bracht bij de Franse bezetters. Overigens overleed Dubois<br />

op een ongelukkig ogenblik en miste de orde na zijn dood de nodige<br />

weerbaarheid en een kordaat bestuur. De sfeer van moedeloosheid en<br />

het gebrek aan slagkracht leken het einde nog te bespoedigen.<br />

8. We beschikken over zeer weinig informatie over de contacten met<br />

andere mannelijke religieuzen. Met de franciscanen, de dominicanen<br />

en de jezuieten kwamen de kruisheren het meest in contact, soms<br />

ook in aanvaring.<br />

9. Creativiteit en vernieuwing van enige betekenis waren zoek bin<br />

nen de orde. Briljante geesten, zoals Jakob Hoogen, moesten hun<br />

ideeen buiten de orde ventileren. Nieuwe kloosters werden niet meer<br />

gesticht. De bestaande huizen met een geschiedenis van eeuwen achter<br />

zich, raakten uitzichtloos verstrikt in pogingen om los te komen<br />

uit een steeds toenemende sclerose. Het vermogen om zichzelf te vernieuwen<br />

ontbrak.<br />

§ 3: De Orde van het H.Kruis in cijfers, 1780 - 1815<br />

In deze paragraaf ambieren wij een statistische benadering. Wij<br />

willen namelijk aan de hand van cijfers een antwoord geven op vele<br />

vragen tegelijk: hoeveel kruisheren telde de Orde op het einde van<br />

de achttiende eeuw ? Welke was hun sociale afkomst ? Welke was de


DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 41<br />

gemiddelde leeftijd bij de priesterwijding ? Hoeveel kruisheren traden<br />

uit ? Hoeveel lekenbroeders traden in ? In welke verhouding stonden<br />

zij tot de priesters ? Wie waren de sympathisanten van de revolutie<br />

? Wie waren de tegenstanders ? Wie werd effectief vervolgd ?<br />

Welke kruisheren werden geincorporeerd in een ander klooster? Wie<br />

verbleef bij familieleden ? Wie werd wereldheer? Wie woonde buiten<br />

het klooster, maar bleef zich toch kruisheer noemen ? Op deze<br />

en nog andere vragen proberen we in deze paragraaf een antwoord<br />

te geven.<br />

1: Aantal priesterwijdingen in de Orde van het H.Kruis per jaar,<br />

1760- 1815<br />

JAAR<br />

WIJDINGEN<br />

JAAR<br />

WIJDINGEN<br />

JAAR<br />

WIJDINGEN<br />

1<br />

7<br />

6<br />

0<br />

9<br />

1<br />

7<br />

7<br />

3<br />

4<br />

1<br />

7<br />

8<br />

6<br />

0<br />

1<br />

7<br />

6<br />

1<br />

6<br />

1<br />

7<br />

7<br />

4<br />

1<br />

0<br />

1<br />

7<br />

8<br />

7<br />

1<br />

2<br />

1<br />

7<br />

6<br />

2<br />

6<br />

1<br />

7<br />

7<br />

5<br />

1<br />

3<br />

1<br />

7<br />

8<br />

8<br />

1<br />

0<br />

1<br />

7<br />

6<br />

3<br />

5<br />

1<br />

7<br />

7<br />

6<br />

1<br />

0<br />

1<br />

7<br />

8<br />

9<br />

8<br />

1<br />

7<br />

6<br />

4<br />

1<br />

1<br />

1<br />

7<br />

7<br />

7<br />

5<br />

1<br />

7<br />

9<br />

0<br />

7<br />

1<br />

7<br />

6<br />

5<br />

1<br />

2<br />

1<br />

7<br />

7<br />

8<br />

2<br />

1<br />

7<br />

9<br />

1<br />

3<br />

1<br />

7<br />

6<br />

6<br />

6<br />

1<br />

7<br />

7<br />

9<br />

4<br />

1<br />

7<br />

9<br />

2<br />

5<br />

1<br />

7<br />

6<br />

7<br />

8<br />

1<br />

7<br />

8<br />

0<br />

1<br />

2<br />

1<br />

7<br />

9<br />

3<br />

6<br />

1<br />

7<br />

6<br />

8<br />

1<br />

3<br />

1<br />

7<br />

8<br />

1<br />

5<br />

1<br />

7<br />

9<br />

4<br />

5<br />

1<br />

7<br />

6<br />

9<br />

7<br />

1<br />

7<br />

8<br />

2<br />

6<br />

1<br />

7<br />

9<br />

5<br />

5<br />

1<br />

7<br />

7<br />

0<br />

8<br />

1<br />

7<br />

8<br />

3<br />

9<br />

1<br />

7<br />

9<br />

6<br />

4<br />

1<br />

7<br />

7<br />

1<br />

6<br />

1<br />

7<br />

8<br />

4<br />

4<br />

1<br />

7<br />

9<br />

7<br />

2<br />

1<br />

7<br />

7<br />

2<br />

5<br />

1<br />

7<br />

8<br />

5<br />

7<br />

1<br />

7<br />

9<br />

8<br />

4


42<br />

JAAR<br />

WIJDINGEN<br />

1<br />

7<br />

9<br />

9<br />

1<br />

1<br />

8<br />

0<br />

0<br />

0<br />

1<br />

DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />

8<br />

0<br />

1<br />

0<br />

1<br />

8<br />

0<br />

2<br />

0<br />

1<br />

8<br />

0<br />

3<br />

1<br />

1<br />

8<br />

0<br />

4<br />

3<br />

1<br />

8<br />

0<br />

5<br />

3<br />

2: Priestenuijdingen in de Orde van het H. Kruis per klooster,<br />

1760-1815"<br />

Aken 8<br />

Brandenburg 1<br />

Chauny 1<br />

Duisburg 6<br />

Ehrenstein 10<br />

Helenenberg ?<br />

Keulen 18<br />

Luik 10<br />

Bentlage 5<br />

Briiggen 11<br />

Dinant -<br />

Diilken (1)<br />

Emmerich 13<br />

Hohenbusch 17<br />

Kolen 10<br />

Maaseik 10<br />

1<br />

8<br />

0<br />

6<br />

0<br />

1<br />

8<br />

0<br />

7<br />

2<br />

1<br />

8<br />

0<br />

8<br />

0<br />

1<br />

8<br />

0<br />

9<br />

1<br />

1<br />

8<br />

1<br />

0<br />

1<br />

1<br />

8<br />

1<br />

1<br />

0<br />

Beyenburg 4<br />

Carignan -<br />

Doornik 5<br />

1<br />

8<br />

1<br />

2<br />

0<br />

Dusseldorf 17<br />

Glindfeld 22<br />

Hoei 22<br />

Lannoy 6<br />

Maastricht 10<br />

15 Wij zijn slecht geinformeerd over de Franse kloosters, over Diilken, Marienfrede en over<br />

Roermond.<br />

1<br />

8<br />

1<br />

3<br />

1<br />

1<br />

8<br />

1<br />

4<br />

0<br />

1<br />

8<br />

1<br />

5<br />

0


Marienfrede 4<br />

Roermond ?<br />

Suxy -<br />

Virton -<br />

DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 43<br />

Namen -<br />

Sint-Agatha 8<br />

Uden 19<br />

Wegberg 1<br />

3: Priesterwijdingen per land, 1760-1815<br />

Parijs 5<br />

Schwarzenbroich 14<br />

Venlo 9<br />

Wickrath 9<br />

(In dit overzicht nemen wij de huidige landsgrenzen als criterium,<br />

niet de indeling in provincies} zoals die bij de kruisheren bestond).<br />

Belgie: Hoei (22), Luik (10), Dinant (0), Namen (0), Suxy (0),<br />

Kolen (10), Doornik (5), Maaseik (10), Virton (0): 57<br />

Frankrijk: Parijs (5), Chauny (1), Lannoy (6), Carignan (0): 12<br />

Nederland: Uden (19), Venlo (9), Sint-Agatha (8), Maastricht (10),<br />

Roermond (?): 46<br />

Duitsland: Aken (8), Bentlage (5), Beyenburg (4), Brandenburg<br />

(1), Briiggen (11), Duisburg (6), Dulken (1, ?), Dusseldorf (17),<br />

Ehrenstein (10), Emmerich (13), Glindfeld (22), Helenenberg (?),<br />

Hohenbusch (17), Keulen (18), Marienfrede (4), Schwarzenbroich<br />

(14), Wegberg (1), Wickrath (9): 161.


44 DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />

4: Leeftijd waarop men priester werd gewijd in de 18de eeuw<br />

5: Lekenbroeders in de Orde van het H. Kruis, 1760-1815<br />

KLOOSTER<br />

Aken<br />

Bentlage<br />

Beyenburg<br />

Brandenburg<br />

BrUggen<br />

Carignan<br />

Dinant<br />

Doornik<br />

Duisburg<br />

Dulken<br />

Basten(1803)


KLOOSTER<br />

DOsseldorf<br />

Ehrenstein<br />

Emmerich<br />

Glindfeld<br />

Helenenberg (Trier)<br />

Hohenbusch<br />

Hoei<br />

Hoei<br />

Keulen<br />

Kolen (Kerniel)<br />

Lannoy<br />

Luik<br />

Marienfrede<br />

Maaseik<br />

Maastricht<br />

Nam en<br />

Parijs<br />

Roermond<br />

Schwarzenbroich<br />

Sint-Agatha<br />

Suxy<br />

Uden<br />

Venlo<br />

DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 45<br />

F.Beek (1808)<br />

tuinman<br />

Lambert Lavaillade:<br />

in 1783 uit<br />

Hoei gezonden<br />

Theodore (1778)<br />

Henri (1778)<br />

Egidius Claes<br />

kok (+1795)<br />

Andre* Florkin<br />

professie in 1762<br />

Herman Germis<br />

kok in 1797; inge-<br />

treden in 1794 in<br />

Emmerich<br />

Paulus Daenen<br />

(1757)(+1782)<br />

Michiel Theunis-<br />

sen(1739-)<br />

(1784)<br />

G. Mansers (zeker<br />

vanaf 1800)<br />

(+1813)<br />

Jan Theodoor<br />

Dunnicheij (1748-)<br />

Conrad Schieren<br />

(1802)<br />

Augustin (1778)<br />

Jan Hackaers<br />

(1755-1820)<br />

Jean Francois Ra-<br />

quet<br />

professie in 1784<br />

Leonardus Schmitz<br />

(1727-1805)<br />

tuinman en kok<br />

professie in 1755<br />

Petrus van Eymael<br />

(1771- 1836)<br />

Cornille van der<br />

Vin (verliet in<br />

1777 het klooster)<br />

Martien van Thie-<br />

nen (1732-1796)<br />

vanaf 1770<br />

Wathere Heusquet<br />

(1723-1808)<br />

professie in 1756<br />

Hoho(1796)<br />

Lambert Lavailla-<br />

de(1778)<br />

In 1798 weer in<br />

Hoei


46<br />

KLOOSTER<br />

Virton<br />

Wegberg<br />

Wickrath<br />

DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />

6: Uitgetreden kruisheren, 1760-1814<br />

1. Matthias Franciscus Biergans (inkleding in Schwarzenbroich in<br />

1786; in 1792 verliet hij het klooster en huwde).<br />

2. Joannes Cornelissen (professie in Sint-Agatha in 1805; verliet het<br />

klooster en werd missionaris in Friesland in 1807; hij werd echter<br />

nook geseculariseerd).<br />

3. Joannes Franciscus Josephus Hautpas (conventuaal van Hoei en<br />

Maaseik; in 1783 kreeg hij verlof om de secularisatie aan te vragen;<br />

hij verkreeg ze op 3 oktober 1787 en werd in 1788 directeur van het<br />

college van de wilhelmieten in Luik).<br />

4. Pierre Kevers (conventuaal van Luik; professie in 1793; in 1794<br />

verliet hij het klooster) en nam het meubilair van zijn kamer mee).<br />

5. Henricus l'Hoest (conventuaal van Hoei; professie in 1763; hij<br />

verliet op 20.11.1795 het klooster en ging wonen in Hoei).<br />

6. Maillard (kruisheer van Parijs; prior, later supprior; in 1778 ver<br />

liet hij, met toestemming, het klooster en vestigde zich in Clermont<br />

en Beauvoisin).<br />

7. Frangois Maupas (kruisheer van Parijs; professie in 1736; prior<br />

van verschillende kloosters; in 1778 procurator van Parijs; in 1778<br />

verliet hij, met toestemming, het klooster en vestigde zich in Cler<br />

mont en Beauvoisin).<br />

8. N. Ortmann (tot 1784 procurator in Beyenburg; enige tijd la<br />

ter verliet hij het klooster en liet in Beyenburg een financiele chaos<br />

achter; hij werd wereldheer).


DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 47<br />

9. Paul de la Motte-Ango (edelman; hij werd gedwongen bij de<br />

kruisheren van Saint-Ursin in te treden; professie in 1767; hij ontvluchtte<br />

het klooster en huwde in 1777 met Jacquine-Louise-Rosalie<br />

Le Goue de Richemond).<br />

10. Cornille van der Vin (lekebroeder in Roermond; gedoopt in<br />

Gouda; op 13 mei 1777 verliet hij het klooster en keerde terug naar<br />

Holland).<br />

11. Jacques Alexandre Yvelin (voormalig prior van de kruisherenkloosters<br />

van Caen en Parijs; tussen 1787 en 1791 leefde hij als seculier<br />

priester; in 1796 woonde hij in Caen).<br />

12. Jacques Zeguers (voormalig prior van Luik; na 1775 zag hij af<br />

van het prioraat en genoot een pensioen).<br />

7: kruisheren van adellijke afkomst of van gegoede stand, 1760<br />

1814<br />

NAAM<br />

Joannes Wilhelmus d'Ahlhaus<br />

wijbisschop<br />

ADEL<br />

zoon van vicedrost Heimrich Wil-<br />

helm d'Ahlhaus en Adriana Christi<br />

na Beatrix Hertzig. Adellijk slot<br />

Ahlhausen bij Schwelm<br />

GEGOEDE BURGERIJ


48 DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />

NAAM<br />

Pierre Nicolas Besnier<br />

Bernard Domen<br />

Simon Willem Gielen<br />

Nicolaus Paulus De Haen<br />

Lambert Hayweghen<br />

Pierre Augustin Heuskin<br />

Wilhelmus Matthias Ranters<br />

Henricus van Langenacker<br />

Josephus Leurs<br />

Petrus Antonius van Oeyen<br />

Heinrich Georg Overmann<br />

Paule de la Motte-Ango<br />

Reiner Peters van Candia<br />

Joannes Franciscus Richardt<br />

ADEL<br />

zoon van Godefridus De Haen en<br />

Adriana Catharina van den Breuck;<br />

dos: 1000 pattacons, veertien dagen<br />

voor de professie en 500 pattacons<br />

voor meubels, servies en andere<br />

huisraad<br />

zoon van Jan Caspar baron van<br />

Oeyen<br />

geboren op het kasteel van Flers; hij<br />

werd gedwongen bij de kruisheren in<br />

te treden.<br />

GEGOEDEBURGERU<br />

zoon van een schepen van Parijs<br />

zoon van Thomas Domen, oud-<br />

burgemeester van Tongeren en van<br />

Catharina Reynaert<br />

zoon van Antonius Marcelles Gie<br />

len, schepen van Oh6 en Laak en<br />

van Maria Margaretha van Heyt-<br />

huysen uit Maasbracht<br />

zoon van Joannes Franciscus Hay<br />

weghen, drost van Wellen, en van<br />

Charistina Montfort<br />

zoon van Sdbastien Heuskin en<br />

Elisabeth de Latour, welgestelde<br />

burgers<br />

zoon van Frans Ranters en Anna<br />

Barbare Theunissen; dos van 1000<br />

gulden Kleefs. Zijn zuster was de<br />

moeder van Mgr. F.Boermans, de<br />

latere bisschop van Roermond.<br />

zoon van Jacobus van Langenacker,<br />

chirurgijn, en van Maria Margarita<br />

Moens<br />

zoon van Laurens Leurs, schepen en<br />

later burgemeester van Sittard, en<br />

van Maria Catharina Schmaekers<br />

lid van een bekende brouwersfami-<br />

lie uit Rheine<br />

geboren op het goed Candia, in 't<br />

Loo<br />

zoon van Joannes Nicolaas<br />

Richardt, schepen en burgemeester<br />

van Venlo en van Anna Christina<br />

Pceters van de Grave.


NAAIM<br />

Antonius Franciscus Bernardus<br />

Schenkck van Nydeggen<br />

8. Dos en speelpenning16<br />

NAAM<br />

Reinier Asch<br />

Francois van Brabant<br />

Petrus Dungelhoeff<br />

Nicolaus Paulus De Haen<br />

Martinus Janssen<br />

Wilhelmus Matthias Kan-<br />

tc.-s<br />

Jan Godfried Keuller<br />

Jan Willem Lemmens<br />

Joannes Gasparus Lou-<br />

vrier<br />

Francois Maupas<br />

Jean Eusebi Quentin L'O-<br />

rangere<br />

Joannes Peters<br />

Gijsbert Plugers<br />

Antonius Franciscus Ber<br />

nardus Schenck van Ny<br />

deggen<br />

Philip Wassenberg<br />

DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 49<br />

ADEL GEGOEDE BURGERIJ<br />

JAAR van overeenkomst<br />

1765 ( Venlo)<br />

1769 (Maastricht)<br />

1772 (Maastricht)<br />

1771 (Bruggen)<br />

1751 (Venlo)<br />

1782 (Venlo)<br />

1764 (Venlo)<br />

1785 (Maaseik)<br />

1746 (Maastricht)<br />

1736 (Parijs)<br />

(1756)Chauny<br />

(1779) Maastricht<br />

1773 (Maaseik)<br />

1762 (Venlo)<br />

? (Venlo)<br />

16 Deze gegevens zijn zeer onvolledig.<br />

DOS<br />

1764 gulden Kleefs<br />

1200 Brabantse guldens.<br />

Daarnaast kleding en huis-<br />

raad. Verder onkosten<br />

voor orgelstudies<br />

1000 pattacons, veertien<br />

dagen v66r de professie,<br />

en 500 pattacons voor<br />

huisraad<br />

1000 gulden Kleefs<br />

2200 gulden Kleefs<br />

4000 livres<br />

5000 livres<br />

bedrag onbekend<br />

zoon van Max Theodoor Arnold<br />

Schenck van Nydeggen, ambtsman<br />

en domeinmeester en van Maria<br />

Francisca Coninx. Leden van deze<br />

familie waren opperschenkers bij de<br />

graven van JUlich<br />

SPEELPENNING (jaar-<br />

lijks)<br />

32 gulden Kleefs<br />

25 gulden en tien stuivers<br />

speelrente (bedrag onbe<br />

kend)<br />

80 gulden per jaar<br />

10 pattacons of 40 gulden<br />

per jaar<br />

60 gulden per jaar<br />

12 gulden per jaar


50<br />

DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />

9: Aantal kruisheren per klooster in 1780, in 1790 en bij de op-<br />

heffing<br />

KLOOSTER<br />

Aken<br />

Bentlage<br />

Beyenburg<br />

Brandenburg<br />

BrUggen<br />

Carignan<br />

Dinant<br />

Doornik<br />

Duisburg<br />

DUlken<br />

DOsseldorf<br />

Ehrenstein<br />

Emmerich<br />

Glindfeld<br />

Helenenberg (Trier)<br />

Hohenbusch<br />

Hoei<br />

Keulen<br />

Kolen (Kerniel)<br />

Lannoy<br />

Luik<br />

Marienfrede<br />

Maaseik<br />

Maastricht<br />

Namen<br />

Parijs<br />

Roermond<br />

Schwarzenbroich<br />

Sint-Agatha<br />

Suxy<br />

1780<br />

9<br />

6<br />

7<br />

4<br />

13<br />

1<br />

0<br />

7<br />

5<br />

5<br />

18<br />

11<br />

10<br />

18<br />

(4) (?)<br />

20<br />

26<br />

19<br />

14<br />

7<br />

9<br />

(6) (?)<br />

11<br />

13<br />

7<br />

14<br />

11<br />

11<br />

1<br />

1790<br />

13<br />

5<br />

5<br />

9<br />

--<br />

2<br />

2<br />

10<br />

9<br />

11<br />

12<br />

(7) (?)<br />

14<br />

17<br />

14<br />

12<br />

6<br />

10<br />

(IO)(?)<br />

12<br />

10<br />

10<br />

11<br />

7<br />

1<br />

1800<br />

12<br />

2<br />

3<br />

8<br />

--<br />

--<br />

5<br />

2<br />

10<br />

7<br />

14<br />

15<br />

(7) (?)<br />

13<br />

--<br />

13<br />

(H)(?)<br />

--<br />

--<br />

12<br />

6<br />

--<br />

OPHEFFING IN...<br />

1802<br />

1803<br />

1804<br />

1783<br />

1802<br />

1789<br />

(1779) 1796<br />

1784<br />

1814<br />

1802<br />

1803<br />

1812<br />

1811<br />

1804<br />

1802<br />

1802<br />

1796-1797<br />

1802<br />

1796<br />

1789<br />

1796<br />

1806<br />

1796<br />

1797<br />

1779<br />

1791<br />

1784<br />

1802<br />

1796<br />

AANTAL BIJ DE OPHEF<br />

FING<br />

14<br />

4<br />

6<br />

5<br />

10<br />

1<br />

(2)<br />

7<br />

5<br />

1<br />

10<br />

7<br />

11<br />

18<br />

13<br />

13<br />

17<br />

13<br />

13<br />

10<br />

9<br />

11<br />

10<br />

10<br />

10<br />

13<br />

12<br />

1


KLOOSTER<br />

Uden<br />

Venlo<br />

Virton<br />

Wegberg<br />

Wickrath<br />

TOTAAL<br />

1780<br />

16<br />

16<br />

1<br />

2<br />

11<br />

329<br />

DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 51<br />

1790<br />

15<br />

15<br />

1<br />

1<br />

7<br />

251<br />

1800<br />

15<br />

--<br />

--<br />

1<br />

9<br />

157<br />

OPHEFFING IN...<br />

1812<br />

1797<br />

1796<br />

1802<br />

1802<br />

10: Beedigde en niet-beedigde priesters11<br />

NAAM<br />

Adenewer<br />

Brandenburg<br />

J.J.Anciaux<br />

Hoei<br />

J.W.Arretz<br />

Emmerich<br />

Josephus Basten<br />

lekebroeder<br />

Aken<br />

J.H.Bergmans<br />

Maaseik<br />

F.B.J.Beys<br />

Aken<br />

M.Billard<br />

Luik<br />

E.F.Bourell<br />

Keulen<br />

F.van Brabant<br />

Maastricht<br />

W.J.Brewer<br />

Schwarzenbroich<br />

P.J.Broich<br />

Keulen<br />

VEROOR-<br />

DEELD tot<br />

deportatie<br />

X<br />

X<br />

X<br />

BEEDIGD<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

NIET<br />

BEEDIGD<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

AANTAL BIJ DE OPHEF<br />

FING<br />

13<br />

16<br />

1<br />

1<br />

9<br />

MOTIVATIE<br />

Hij leefde een tijdlang ondergedoken en<br />

las in het geheim mis.<br />

Hij erkende het Concordaat.<br />

De Eed van Haat aan het Koningschap<br />

weigerde; het Concordaat erkende hij wel<br />

(in 1803).<br />

Hij erkende het Concordaat in 1803.<br />

Hij aanvaardde zijn pensioenbon, maar<br />

weigerde de Eed van Haat.<br />

In 1803 erkende hij het Concordaat<br />

Op 19 maart 1799 werd hij gearresteerd;<br />

eveneens in 1799 werd hij ontslagen van<br />

deportatie.<br />

Hij erkende het Concordaat in 1803.<br />

Hij erkende het Concordaat in 1803.<br />

17 Deze gegevens zijn zeer onvoUedig. Wegens de verschillende tijdstippen van opheffing<br />

moesten de ene kruisheren de eed van haat aan het koningschap zweren, terwijl anderen het<br />

Concordaat moesten erkennen...Indien mogelijk hebben wij de keuze van de beedigde of nietbeedigde<br />

priesters enigszins toegelicht.


52 DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />

NAAM<br />

P.P.Bundtgens<br />

Aken<br />

Chr.Ceulers<br />

Kolen<br />

J.H.Cloeters<br />

Schwarzen-<br />

broich<br />

P.A.Coopmans<br />

Maaseik<br />

J.N.Corneli<br />

Kolen<br />

A.F.J.Delattre<br />

Lannoy<br />

H.Demet<br />

Hoei<br />

C.Deneumoulin<br />

Hoei<br />

A.J.Dercum<br />

Keulen<br />

J.N.Descaudin<br />

Parijs<br />

Chr.Deurlings<br />

Maastricht<br />

B.Domen<br />

Kolen<br />

P.A.Drack<br />

Wickrath<br />

J.F.Dujardin<br />

Hoei<br />

VEROOR-<br />

DEELD tot<br />

deportatie<br />

X<br />

X<br />

(x)<br />

X<br />

X<br />

BEEDIGD<br />

x<br />

x<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

MET<br />

BEEDIGD<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

MOTIVATIE<br />

Hij erkende het Concordaat in 1803.<br />

Hij stond op de deportatielijst van 4<br />

november 1798.<br />

Hij erkende het Concordaat in 1803.<br />

Hij weigerde de Eed van Haat. Hij dook<br />

onder en las in het geheim de mis. Hij<br />

werd gearresteerd en tot verbanning<br />

veroordeeld. Hij wist echter te ontsnap-<br />

pen. Hij vluchtte naar het buitenland.On-<br />

der Napoleon keerde hij terug en diende<br />

een verzoek tot gratie in.<br />

Vluchtte naar de Bataafse Republiek en<br />

werd er op 11.01.1799 uitgewezen.<br />

In 1791 weigerde hij de eed af te leggen<br />

op de grondwet.<br />

Eerst weigerde hij de pensioenbon, later<br />

niet meer. Op 20 juni 1798 signaleerde<br />

de gemeenteraad van Hoei aan die van<br />

Luik dat hij op de deportatielijst moest<br />

geplaatst worden. Maar de centrale admi<br />

nistrate weigerde dit. Op 1 juli 1798<br />

kreeg hij een getuigschrift van trouw aan<br />

de constitutie.<br />

Hij weigerde de Eed van Haat en werd<br />

op de deportatielijst geplaatst. Vermoe-<br />

delijk heeft hij aan de deportatie kunnen<br />

ontsnappen.<br />

Hij erkende het Concordaat in 1803.<br />

In 1791 onderschreef hij de constitution<br />

civil du clerge".<br />

Hij werd op 4 februari en 30 juni 1798<br />

veroordeeld tot deportatie. Hij vluchtte<br />

naar zijn familie in Jillich. In 1803 er<br />

kende hij het Concordaat.<br />

Hij overleed te Tongeren op 1.11.1797<br />

Hij erkende het Concordaat in 1803.<br />

Na de opheffing van het klooster legde<br />

hij de Eed van Haat af.


NAAM<br />

P.Dungelhoeff<br />

Maastricht<br />

J.Th.Dunicheij<br />

F.H.Esser<br />

Sch warzen-<br />

broich<br />

M.Esser<br />

Venlo<br />

J.H.Firmenich<br />

Keulen<br />

P.J.Geusen<br />

Venlo<br />

P.J.Giehlen<br />

M.A.Gilly<br />

Hohenbusch<br />

J.M.Goffin<br />

Kolen<br />

J.W.Haenen<br />

Maastricht<br />

L.A.Hansotte<br />

Carignan/Hoei<br />

J.A.Henrichs<br />

Keulen<br />

H.W.Hercken-<br />

rode<br />

Maaseik<br />

G.Hermans<br />

Venlo<br />

VEROOR-<br />

DEELD tot<br />

deportatie<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 53<br />

BEEDIGD<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

MET<br />

BEEDIGD<br />

X<br />

X<br />

X<br />

MOTIVATIE<br />

Hij weigerde aanvankelijk zijn pensioen<br />

bon, maar aanvaardde hem toch op<br />

30.08.1797. In 1798 legde hij in Venlo<br />

de Eed van Haat af. In datzelfde jaar<br />

werd hij toch tot deportatie veroordeeld.<br />

In 1797 aanvaardde hij zijn pensioenbon.<br />

Hij was lekebroeder. Op 26 juni 1807<br />

legde hij de eed van trouw af aan de<br />

wetten van het Keizerrijk.<br />

Hij erkende het Concordaat in 1803.<br />

Hij aanvaardde zijn pensioenbon. Pos-<br />

tuum, op 11 april 1798 werd hij veroor<br />

deeld tot deportatie.<br />

Hij erkende het Concordaat in 1804.<br />

Op 16 januari 1805 schreef hij tegen de<br />

nieuwe catechismus.<br />

Hij erkende het Concordaat in 1804.<br />

Hij werd op 4 november 1798 veroor<br />

deeld tot deportatie, nadat hij de Eed van<br />

Haat had geweigerd. Hij ontsnapte aan<br />

de gendarmes op 5 januari 1799.<br />

Hij stond op de deportatielijst van 4<br />

november 1798.<br />

Hij legde op 10 oktober 1797 de Eed<br />

van Haat af, samen met zijn confrater<br />

Loncin. Daarna keerde hij terug naar zijn<br />

familie en stierf kort daarop.<br />

Hij erkende in 1803 het Concordaat.<br />

Hij weigerde de Eed van Haat. Hij leefde<br />

een tijdlang ondergedoken in Kinrooi. In<br />

1798 vluchtte hij naar Sint-Agatha en<br />

vandaar naar Emmerich. Hij werd be-<br />

stempeld als Emigre. In 1803 keerde hij<br />

terug.<br />

Op 11 juli 1797 aanvaardde hij zijn bon.<br />

Daarna werd hij leraar aan de Latijnse<br />

school te Grave. Vanaf 1801 was hij<br />

pastoor van Weurth bij Nijmegen.


54<br />

NAAM<br />

H.Hoogen<br />

Wegberg<br />

J.Horchem<br />

Keulen<br />

W.Jacobs<br />

Schwarzen-<br />

broich<br />

definitor<br />

M.Janssens<br />

Venlo<br />

J.F.Jerosme<br />

Hoei<br />

F.J.P.Kessler<br />

Hohenbusch<br />

J.G.Keuller<br />

Venlo<br />

J.J.A.Kircherten<br />

Emmerich<br />

A.M.J.KIadt<br />

Hohenbusch<br />

H.J.Klein<br />

Keulen<br />

P.Kohr<br />

Dulken<br />

J.J.Lacroix<br />

Virton<br />

H.van Lange-<br />

nacker<br />

Kolen<br />

J.R.J.Laumen<br />

Hohenbusch<br />

J.H.Lemmens<br />

Maaseik<br />

VEROOR-<br />

DEELD tot<br />

deportatie<br />

x<br />

X<br />

DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />

BEEDIGD<br />

x<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

NIET<br />

BEEDIGD<br />

X<br />

MOTIVATIE<br />

De Eed van Trouw aan de Republiek<br />

wilde hij in 1797 wel afleggen, maar met<br />

de Eed van Haat had hij moeite. Hij was<br />

een aanhanger van de Verlichting en een<br />

bekend pedagoog.<br />

Hij erkende het Concordaat in 1803.<br />

Hij erkende het Concordaat in 1803.<br />

Hij vluchtte naar Elten. Later woonde hij<br />

in het teruggekochte klooster van Venlo<br />

en overleed op 30.08.1808.<br />

Hij legde in 1797 de Eed van Haat af.<br />

Hij erkende het Concordaat in 1803.<br />

Aanvankelijk weigerde hij de Eed van<br />

Haat, maar onder druk van zijn broer,<br />

die agent van de municipaliteit was,<br />

legde hij de Eed toch maar af.<br />

Hij erkende het Concordaat in ?<br />

Hij erkende het Concordaat in 1803.<br />

Hij erkende het Concordaat in 1803.<br />

Hij erkende het Concordaat in 1803.<br />

Hij was vanaf het begin gewonnen voor<br />

de Franse Revolutie.<br />

Hij legde de Eed van Haat af, maar zijn<br />

naam stond toch op de deportatielijst van<br />

4 november 1798. Hij werd niet gede-<br />

porteerd en mocht in de parochiekerk<br />

van Kerniel optreden als " ministre de<br />

culte".<br />

Hij erkende het Concordaat in 1803.<br />

Hij weigerde de Eed van Haat, maar<br />

stond niet op de deportatielijst. Een tijd-<br />

lang week hij uit naar Budel.


NAAM<br />

J.W.Lemmens<br />

Maaseik<br />

L.Le Vaillable<br />

Hohenbusch<br />

H.C.Linnartz<br />

Schwarzen-<br />

broich<br />

G.Lismont<br />

Kolen<br />

P.P.J.B.Loncin<br />

Hoei<br />

Th.Luytgens<br />

Roermond<br />

J.L.H.Meyers<br />

Luik<br />

definitor<br />

A.Mulkens<br />

Maastricht<br />

E.A.Mylius<br />

Keulen<br />

A.Neys<br />

Emmerich<br />

J.PJ.Noiville<br />

Hoei<br />

C.Ohoven<br />

Wickrath<br />

J.Peters<br />

Maastricht<br />

J.Th.Pingen<br />

Schvvarzen-<br />

broich<br />

W.A.Porten<br />

Aken<br />

VEROOR-<br />

DEELD tot<br />

deportatie<br />

X<br />

x<br />

X<br />

X<br />

DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />

BEEDIGD<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

NIET<br />

BEEDIGD<br />

X<br />

X<br />

X<br />

MOTIVATIE<br />

Hij stond op de deportatielijst van 4<br />

november 1798. Hij dook onder. Hij las<br />

geen mis meer. Op 21 januari 1800 werd<br />

hij ontslagen van deportatie.<br />

Hij erkende het Concordaat in 1803.<br />

Hij erkende het Concordaat in 1803.<br />

Hij stond op de deportatielijst van 4<br />

november 1798.<br />

Hij legde op 10 oktober 1797 de Eed<br />

van Haat af, samen met zijn confrater<br />

Hansotte.<br />

Na de opheffing van het klooster werd<br />

hij wereldheer. Op 23 juli 1798 werd hij<br />

beedigd priester. Hij was dan reeds 72<br />

jaar oud. Hij vroeg toestemming op mis<br />

te mogen lezen in de parochiekerk van<br />

Roermond. Zijn naam stond op de depor<br />

tatielijst van 4 november 1798.<br />

Werd reeds in 1789 lid van het collegiale<br />

kapittel van St.-Denis.<br />

Op 23 januari 1798 werd hij aangehou-<br />

den en tot deportatie veroordeeld. Tij-<br />

dens de overtocht werd hij ziek. Na<br />

bemiddeling van Ch.CI.Roemers werd hij<br />

vrijgelaten.<br />

Hij erkende het Concordaat in 1803.<br />

Hij erkende het Concordaat in 1812.<br />

In 1797 weigerde hij de Eed van Haat.<br />

Op 20 februari 1800 legde hij de Belofte<br />

van trouw aan de grondwet af.<br />

Hij erkende het Concordaat in 1803.<br />

Eerst veroordeeld tot deportatie, maar<br />

later ontslagen.<br />

Hij erkende het Concordaat in 1803.<br />

Hij erkende het Concordaat in 1803.


56 DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />

NAAM<br />

J.B.Remmerth<br />

Dusseldorf<br />

J.F.Richardt<br />

Venlo<br />

Th.J.Ringelho-<br />

ven;Schwar- zenbroich<br />

H.Roskamp<br />

Emmerich<br />

J.Rutten<br />

Brilggen<br />

H.Schallenberg<br />

Keulen<br />

St.J.Schirm<br />

Keulen<br />

N.F.J.Sellier<br />

Lannoy<br />

E.C.Startz<br />

Aken<br />

L.Th.Tille<br />

Hoei<br />

J.J.Tilman<br />

Hoei<br />

J.H.Vaessen<br />

BrUggen<br />

A.Valckenbourg<br />

Aken<br />

P.L.Warnotte<br />

Hoei<br />

J.Weerens<br />

Aken<br />

Jacques Ze"guers<br />

Luik<br />

VEROOR-<br />

DEELD tot<br />

deportatie<br />

x<br />

BEEDIGD<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

MET<br />

BEEDIGD<br />

MOTIVATIE<br />

Hij erkende het Concordaat in 1803.<br />

Op 28 februari 1798 iegde hij de Eed<br />

van Haat af. Bij vergissing werd hij<br />

niettemin tot deportatie veroordeeld.<br />

Hij erkende het Concordaat in 1803.<br />

Hij erkende het Concordaat in ?<br />

Hij erkende het Concordaat in 1803.<br />

Hij erkende het Concordaat in 1803.<br />

Hij erkende het Concordaat in 1804.<br />

e"migre"; terechtgesteld in Brussel in juni<br />

1798<br />

Hij erkende het Concordaat in 1803.<br />

Hij erkende het Concordaat in 1802.<br />

Hij erkende het Concordaat in 1803 en<br />

Iegde de Belofte van Trouw aan de<br />

Grondwet af.<br />

Hij erkende het Concordaat in 1803.<br />

Hij erkende het Concordaat in 1803.<br />

emigre" in 1798. In 1802 keerde hij terug<br />

en vroeg toelating om in het keizerrijk te<br />

mogen leven. Hij Iegde de Belofte van<br />

Trouw af.<br />

Hij erkende het Concordaat in 1803.<br />

e"migr6 in 1796


DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 57<br />

11: Uitgedreven kruisheren die in een under kruisherenklooster onderdak<br />

vonden of in contact bleven met de kruisheren van Sint-<br />

Agatha en /of Uden<br />

NAAM KLOOSTER BESTEMMING<br />

J.W.Arretz Emmerich Hij bleef in contact met de kruisheren van Sint-<br />

Agatha en Uden. Hij werd pastoor in de Hollandse<br />

Zending en overleed in 1847.<br />

P.A.Coopmans Maaseik Hij werd op 7 maart 1798 gearresteerd, maar<br />

wist te ontsnappen. Hij vluchtte naar Emmerich,<br />

waar hij tot 1801 verbleef.<br />

Chr.Deurlings Roermond Na de opheffing van het klooster van Roermond<br />

werd hij kruisheer van Maastricht. Na de suppressie<br />

van het klooster van Maastricht keerde hij<br />

terug naar Roermond en. vluchtte in 1798 naar<br />

JUlich.<br />

D.Dunichey Venlo Deze broeder vluchtte in 1794, samen met prior<br />

Janssens van Venlo naar het klooster van Marienfrede.<br />

Zij bleven er tot 1798 wonen.<br />

P.J.Geusen Venlo In de eerste jaren na de uitdrijving bleef hij in<br />

contact met de kruisheren van Sint-Agatha. Op 3<br />

januari 1803 vergezelde hij definitor J.Leurs, die<br />

in Sint-Agatha de priorkeuze voorzat.<br />

Tot op 1 juli 1830 bleef hij mede-eigenaar van<br />

het kruisherenklooster van Venlo.<br />

H.W.Herckenrode Maaseik Vluchtte in 1798, samen met Coopmans, naar<br />

Emmerich. Beide kruisheren werden voorlopig<br />

opgenomen in de gemeenschap. Wei moest ieder<br />

vier missen lezen per week om zijn verblijf te<br />

vergoeden en ook moesten beiden deelnemen aan<br />

het koorofficie. Vanaf 1803 verbleef Herckenrode<br />

in Kinrooi.<br />

G.Hermans Venlo Hij werd eerst pastoor van Weurth, daarna van<br />

Overasselt en later vicaris-generaal van Mgr.Van<br />

Velde de Melroy. Later werd hij apostolisch<br />

vicaris-generaal van de Noord-Nederlmandse<br />

districten van het voormalige bisdom Roer<br />

mond...<br />

In 1809 vierde hij samen met Geusen en Kanters<br />

zijn zilveren professiefeest in het klooster van<br />

Sint-Agatha.<br />

In 1830 schonk hij, samen met Vermeulen en<br />

Geusen, het Klaasklooster aan de parochie Sint-<br />

Martinus in Venlo.<br />

1839: commissaris-generaal van de kruisheren.<br />

Van de Wijmelenberg beweerde dat hij toen nog<br />

kloosterling en kruisheer was !<br />

M.Janssens Venlo In 1794 was hij prior van het klooster van Venlo.<br />

Tijdens een bombardement vluchtte hij samen<br />

met broeder Dirk Dunichey naar Marienfrede.<br />

Toen zijn naam op 4 november 1798 voorkwam<br />

op de deportatielijst, vluchtte hij naar Elten.<br />

Later keerde hij terug naar Venlo.


58<br />

NAAM<br />

W.M. Ranters<br />

M.Lechevin<br />

J.W.Lemmens<br />

P.L.Lemmens<br />

J.Leurs<br />

J. L.H.Meyers<br />

G.Neerhoven<br />

P.F.Sellier<br />

P.Seyben<br />

DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />

KLOOSTER<br />

Venlo/ Brtlggen<br />

St.Ursin<br />

Maaseik<br />

Roermond (?)<br />

Maastricht; definitor<br />

Luik; definitor<br />

Venlo<br />

Salignac<br />

Venlo<br />

BESTEMMING<br />

Na de suppressie van het klooster van Venlo nam<br />

hij zijn intrek in BrOggen. Na de opheffing van<br />

BrUggen was hij enkele jaren rector van de La-<br />

tijnse school van Grave, samen met G.Hermans.<br />

Op 1 September 1803 werd hij geYncorporeerd als<br />

conventuaal van Sint-Agatha. Hij overleed er op<br />

19januari 1850.<br />

Hij was reguliere kanunnik van het H.Kruis van<br />

Caen. Na de opheffing van het klooster St.-Ursin<br />

behield hij het recht om de titel van prior van<br />

St.-Ursin te blijven dragen tot in 1790. In 1790<br />

verbleef hij in Parijs. Tot aan de opheffing ver-<br />

bleef hij in het kruisherenklooster van Parijs.<br />

Op 29 oktober 1802 kwam hij de kruisherenkerk<br />

van Maaseik, inclusief de inboedel, in ontvangst<br />

nemen voor de orde. Daarna vertrok hij naar<br />

Tongeren.<br />

Misschien was hij tot aan de opheffing in 1783<br />

kruisheer van Roermond. In 1794 en 1795 ver<br />

bleef hij in het kruisherenklooster van Maaseik.<br />

Tot 1802 verbleef hij in Sittard. In 1803 werd hij<br />

prior gekozen in Sint-Agatha en trok het habijt<br />

weer aan.<br />

Reeds in 1789 werd hij opgenomen als lid van<br />

het collegiale kapittel van St.-Denis. Toch werd<br />

hij niet geseculariseerd. Ook na de suppressie<br />

bleef hij zichzelf beschouwen als definitor. In<br />

1806 liet hij in St.-Agatha zijn testament opma-<br />

ken. De kruisheren liet hij echter niets na.<br />

Omstreeks 1800 verbleef hij in het klooster van<br />

Sint-Agatha. Hij werd er niet geYncorporeerd. In<br />

1803 en 1806 was hij secretaris bij de priorkeuze<br />

in Sint-Agatha. Hij overleed op 4 februari 1808<br />

en werd in de kloosterkerk van Sint-Agatha be-<br />

graven.<br />

Het klooster van Salignac verkeerde in verval.<br />

Van 1779 tot aan de opheffing verbleef hij in het<br />

kruisherenklooster van Parijs.<br />

Na de opheffing keerde hij terug naar zijn familie<br />

in BrUggen. Hij vermaakte zijn deel van het<br />

klooster van Venlo aan zijn confraters Janssens,<br />

Hermans en Geusen. Op 21 april 1797 overleed<br />

hij. Hij werd begraven in de kruisherenkerk van<br />

BrQggen.


NAAM<br />

F.A.Vermeulen<br />

CJ.A.D.Yvelin<br />

DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 59<br />

KLOOSTER<br />

Venio<br />

Caen/Par ijs<br />

BESTEMMING<br />

Na de suppressie verhuisde hij naar Emmerich,<br />

waar hij in 1797 priester werd gewijd. In 1800<br />

was hij assistent in Lottum.<br />

Volgens H.Van den Wijmelenberg verklaarde hij<br />

in 1840 nog altijd religieus te zijn. In 1854 had<br />

hij totaal geen contact meer met de orde. Hij<br />

stierf in 1858. Bij zijn sterfbed waren Van den<br />

Wijmelenberg en de procurator van Sint-Agatha<br />

aanwezig. Hij werd in kloosterhabijt begraven.<br />

Voormalig prior van Parijs en van Caen. Van<br />

1787 tot 1791 probeerde hij terug opgenomen te<br />

worden in het klooster van Parijs. Hij leefde toen<br />

als seculier priester.


60<br />

DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />

12: Bestemming van de uitgedreven kruisheren: parochiepastoraal of<br />

een teruggetrokken leven18<br />

160-v<br />

y<br />

140-<br />

y<br />

120-<br />

y<br />

100-<br />

y<br />

80-<br />

y<br />

60-<br />

y<br />

40-<br />

y<br />

20- 1<br />

Pastorale activiteiten<br />

lHI<br />

I<br />

I<br />

■<br />

I<br />

I<br />

I iiBiiniiiuiiiHi<br />

pastoraat geen pastoraat klooster<br />

18 Voor dit overzicht ontbreken gegevens over de Franse kloosters en de Duitse kloosters<br />

Helenenberg en Wickrath (gedeeltelijk). Uden en Sint-Agatha werden niet in de grafiek ver-<br />

werkt.


DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 61<br />

§ 4: Kruisheren in de diaspora in de jaren 1815 - 1845<br />

Vijf mogelijkheden konden de kruisheren na de uitdrijving uit hun<br />

kloosters benutten. Een aantal van hen keerde terug naar hun familie,<br />

de conventualen van een paar kloosters bleven nog een tijdlang<br />

clandestien samenleven, een derde groep legde de eed af en werd actief<br />

in het parochiepostoraat, anderen weigerden de eed van haat en<br />

belandden op de deportatielijst en een vijfde groep tenslotte emigreerde<br />

naar het buitenland en vond eventueel onderdak in een van<br />

de nog resterende kloosters van de orde.<br />

Wanneer wij het bovenstaande toetsen aan het reilen en zeilen van<br />

de religieuzen van de voormalige kruisherenkloosters in Nederland,<br />

Belgie en Duitsland, dan blijkt Kanters de enige kruisheer van een<br />

gesupprimeerd klooster te zijn die na 1815 binnen de kloostermuren<br />

als kruisheer leefde. V66r 1815 waren enkele anderen hem voorgegaan.<br />

We denken aan Neerhoven, Van de Leygraaff en Leurs. Er wa<br />

ren ook de vergeefse pogingen geweest van een aantal kruisheren van<br />

Lannoy, Venlo, Kolen en Luik om de kloostergebouwen te redden<br />

om ze als particuliere personen (lees religieuzen) te kunnen blijven<br />

bewonen. Enkele Duitse kloosters, vooral dat van Emmerich, boden<br />

jarenlang gastvrijheid aan verdreven confraters. Maar met het verstrijken<br />

van de jaren verdwenen de kruisherenkloosters een na een en<br />

tenslotte bleef enkel Sint-Agatha over. Het kloosterleven werd er<br />

zwaar beproefd door het wurgend admodiatiecontract. Dat contract<br />

verhinderde weliswaar de opheffing van het klooster, maar liet de wereldlijke<br />

overheid tevens toe er angstvallig over te waken dat de<br />

kloosterbevolking niet aangroeide.<br />

Het kruisherenklooster van Uden werd officieel opgeheven krachtens<br />

het decreet dat keizer Napoleon op 3 januari 1812 uitvaardigde.<br />

Doch waar hun confraters van Venlo, Kolen, Luik en van zovele<br />

Duitse kloosters uiteindelijk faalden, daar slaagden de Udense<br />

kruisheren wel. Na twee jaar gedwongen ballingschap keerden zij immers<br />

naar hun klooster terug en hernamen hun vroeger kloosterleven.<br />

Onmiddellijk botsten zij nochtans op de muur die Willem I tegen<br />

het kloosterleven optrok.<br />

Nergens anders hebben kruisheren het Udense voorbeeld gevolgd.<br />

Dat kon men ook moeilijk verwachten. Het klooster van Uden was


62 DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />

slechts gedurende twee jaren opgeheven, de meeste andere kloosters<br />

veel langer. In 1815 waren er niet veel conventualen meer over van<br />

de late jaren negentig van de achttiende eeuw. Vele kruisheren werden<br />

na de opheflBng van hun klooster wereldheer. Een terugkeer naar<br />

het kloosterleven was dan, op korte termijn althans, juridisch onmo-<br />

gelijk. Op de meeste plaatsen bleven geseculariseerde kruisheren verbonden<br />

aan de kloosterkerk, die nu parochiekerk werd. Maar na hun<br />

dood ging de zielzorg over in handen van seculiere geestelijken. Van<br />

de pretiosa die de gesupprimeerde kruisheren wisten te redden, belandde<br />

veruit het grootste deel uiteindelijk in de schatkamers van al-<br />

lerlei parochiekerken of in particuliere verzamelingen.<br />

Naar Duitsland keerden de kruisheren niet meer terug. In Belgie<br />

werd het voormalige klooster van Kolen, het laatste klooster dat in<br />

handen was van * kruisheren', verkocht. Overigens werd het eerste<br />

nieuwe kruisherenklooster in Belgie pas in 1845 gesticht en toen wa<br />

ren bijna alle voormalige kruisheren overleden. In Nederland, waar<br />

de laatste kloosters lagen, vonden de verdreven kruisheren geen erkenning,<br />

omdat Willem I er tot 1840 nog de plak zwaaide. Levend<br />

in de verwachting dat in deze uitzichtloze situtatie toch geen verandering<br />

zou komen, schonken de laatste * kruisheren' van Venlo in<br />

1830 hun voormalige klooster en kerk aan de parochie, een schenking<br />

die later enorm betreurd werd door magister-generaal Van den Wij-<br />

melenberg.<br />

Paus Pius VI had de gesupprimeerde en overal verstrooide klooster-<br />

lingen vermaand dat zij zich altijd moesten herinneren dat zij reli<br />

gieuzen waren en dat zij daarom de geloften in de mate van het mogelijke<br />

moesten blijven onderhouden. Met het verstrijken van de ja<br />

ren kregen deze vermanende woorden steeds minder weerklank. Uit<br />

het bovenstaande is overvloedig gebleken dat bijna tweederden van<br />

de kruisheren zich al spoedig de pauselijke oproep niet meer herinnerden.<br />

Bovendien, hoezeer Rome ook de willekeurige machtspolitiek<br />

van de Europese vorsten op dit gebied betreurde en afkeurde,<br />

het stond er machteloos tegenover en kon de religieuzen geen enkele<br />

bescherming bieden. Onder de gegeven omstandigheden was er geen<br />

andere handelwijze mogelijk dan deze kloosterlingen van hun verplichtingen<br />

tot gemeenschapsleven en tot het onderhouden van de<br />

geloften van gehoorzaamheid en armoede te ontslaan. Met hun


DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 63<br />

klooster werd hun verder ook de mogelijkheid om hun vroegere ta<br />

ken te vervullen, ontnomen. In de zielzorg zouden zij zich als eenlingen<br />

nog verdienstelijk genoeg kunnen maken; de nood aan<br />

priesters was immtrs ontstellend hoog in sommige bisdommen. Op<br />

die manier zou tevens door een staatssalaxis in hun onderhoud worden<br />

voorzien.<br />

Van de kruisheren die pastoraal actief bleven, en van hen die naar<br />

het klooster terugkeerden, was in 1815 een gedeelte overleden. Het<br />

lijkt ons dan ook nuttig na te gaan hoeveel voormalige kruisheren<br />

tussen 1815 en 1840 pastoraal nog actiefwaren en ofzij nog contacten<br />

onderhielden met de kruisheren van Sint-Agatha en Uden.<br />

1. Van de in de diaspora levende kruisheren waren er in 1840 nog<br />

slechts enkele in leven.<br />

2. Van de negen voormalige kruisheren die in 1840 restten, hadden<br />

er vier een goed contact met de kruisheren van Sint-Agatha en Uden:<br />

J.A. Arretz, PJ. Geusen, G. Hermans en F.A. Vermeulen. Twee anderen,<br />

H. van Langenacker en J.H. Lemmens stichtten voor zichzelf<br />

een jaargetijde in hun voormalige kloosterkerk.


64 DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />

3. Achtentwintig van de eenenzestig in de diaspora levende kruishe-<br />

ren waren pastoraal niet meer actief. Sommigen woonden bij verwan-<br />

ten. Enkelen noemden zich niet langer kruisheer.<br />

4. Van de kruisheren in de diaspora, waarvan wij de sterfdatum kon-<br />

den terugvinden of waarvan wij vermoeden dat zij na 1815 overleden,<br />

geven wij een overzicht19. Naast de woonplaats en de sterfdatum<br />

proberen we ook een antwoord te geven op de vraag of zij nog pasto<br />

raal actief waren of niet.<br />

19 Van een aantal kruisheren konden wij de sterfdatum niet achterhalen. Of zij na 1815<br />

nog in leven waren, weten wij niet. Wij vermelden hen daarom onder voorbehoud :<br />

: Franciscus Bernardus Josephus Beys (geboren 1772): in 1804 assisteerde hij in Aken.<br />

: Augustus Bongartz (geboren in 1760): ?<br />

: Everhardus Franciscus Bourell (geboren in 1752): in 1804 woonde hij in Keulen; zonder<br />

beroep<br />

: Wilhelmus Josephus Brewer (geboren in 1759): in 1804 woonde hij in Erkelenz.<br />

: Petrus Josephus Broich (geboren in 1766): in 1803 woonde hij in Keulen.<br />

: Petrus Paulus Bundgens (geboren in 1758): in 1804 subsidiarius van de succursale H.Kruiskerk<br />

te Aken.<br />

: Leonardus Mattheus Bury (geboren in 1764): : Petrus Laurentius Biischer (geboren in 1750):<br />

: Aloysius Carpe (geboren in 1766): ?<br />

: Henricus Claessens (geboren in 1756): ?<br />

: Riittger Clerk (tussen 1786 en 1806 conventuaal van Marienfrede)<br />

: Josephus Ciister (geboren in 1765): in 1804 woonde hij in Huchelhoven.


NAAM<br />

Adenewer<br />

Petrus Conradus Alberts<br />

Joannes Wolfgang Arretz<br />

Dominicus Bauduin<br />

Hubertus Berresheim<br />

Francois van Brabant<br />

Theodorus von Buininck<br />

DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 65<br />

WOONPLAATS<br />

Raeren<br />

Venlo<br />

Elten<br />

Emmerich<br />

Koblenz<br />

Keulen<br />

STERFDA-<br />

TUM<br />

04.01.1818<br />

05.04.1826<br />

4.12.1847<br />

16.05.1828<br />

17.12.1831<br />

1825 (?)<br />

30.06.1846<br />

PASTORALE WERKZAAMHEDEN<br />

Hij was pastoraal niet actief.<br />

Hij was pastoraal niet actief; in Venlo verbleef<br />

hij zeker tussen 1811 en 1818 bij zijn familie.<br />

kapelaan te Calcar, pastoor te Qualburg en pas-<br />

toor van Hoog- en Laag-Elten, 1821-1847<br />

Hij bleefin contact met de kruisheren van<br />

Uden en Sint-Agatha.<br />

Hij was als priester verbonden aan de Sint-<br />

Aldegondiskerk van Emmerich<br />

In 1822 was hij nog priester in Andernach.<br />

Daarna verhuisde hij eerst naar Ehrenstein en<br />

daarna naar Koblenz<br />

geen pastorale activiteiten<br />

Hij overleed in het alexianenklooster. Of hij na<br />

zijn secularisatie nog pastoraal beoefend heeft,<br />

is ons onbekend,<br />

: Christophe Deneumoulin (geboren in 1753): ?<br />

: Franciscus Diederichs (geboren in ? ; professie in 1799): ?<br />

: Joannes Henricus Esser (geboren in ? ; tonsuur 1769): in 1812 was hij pastoor in Niederempt<br />

bij Keulen.<br />

: Petrus Eulen (geboren in ?): in 1811 was hij professor aan het Gymnasium van Emmerich.<br />

: Joannes Henricus Firmenich (geboren in 1750): in 1804 was hij bedienaar van de St.Maria<br />

Lyskirchen in Keulen.<br />

: Josephus Frans (geboren in ?; priester in 1785 ): ?<br />

: Christophorus Frembgen (geboren in 1750?): ?<br />

: Gerling (geboren in 1760): in 1805 werd hij pastoor van Korbecke.<br />

: Maria Aloysius Gilly (geboren in 1762): in 1804 woonde hij in Keulen. Hij was ziek.<br />

: Philippus Guerard (geboren in 1772): ?<br />

: Joannes Hartman (geboren in 1764): ?<br />

: Adamus Josephus Henrichs (geboren in 1759): ?<br />

: Henricus Henrichs (tonsuur iuun 1773): ?<br />

: Hermanusjosephus Henrichs (geboren in 1745): in 1805 resideerde hij in Rheinbach; omwille<br />

van zijn ziekte mocht hij een huiskapel inrichten.<br />

: Joannes Adamus Henrichs (geboren in 1761): ?<br />

: Louis Joseph Herlant (geboren in 1760): ?<br />

: Jacobus Hocken (geboren in 1762): ?<br />

: Joannes Horchem (geboren in 1761): in 1804 woonde hij in de St.-Petmsparochie in Keulen.<br />

: Wilhelmus Hiilsmann (geboren in 1766): ?<br />

: Joannes Josephus Arnoldus Kircherten (geboren in 1768): in 1811 was hij professor aan het<br />

Gymnasium van Emmerich.<br />

: Fredericus von Kladt (geboren in 1768): ?<br />

: Wilhelmus Joannes Koelges (geboren in 1767): ?<br />

: Petrus Kohr: ?<br />

(vervolg op p. 70)


66<br />

NAAM<br />

Christianus Ceulers<br />

priester<br />

Joannes Henricus Jacobus<br />

Cloeters<br />

Philippus Joannes Collig<br />

Jacques Nicolas Corneli<br />

Jodocus Cramer<br />

Henri Demet<br />

Petrus Andreas Drack<br />

Joannes van Eymael<br />

broeder<br />

P.J.Geusen<br />

Joannes Baptist Ghijsens<br />

Joannes Martinus Giesen<br />

Leonardus Gotzen<br />

Jan Hackaers<br />

broeder<br />

Francois Joseph Harbecke<br />

DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />

WOONPLAATS<br />

Sint-Truiden .<br />

Westum (D.)<br />

Ehrenstein<br />

Tongeren<br />

(Medebach)<br />

Darion<br />

Dahlen<br />

Smeermaas<br />

Baarlo<br />

Hasselt<br />

(Mariaweiler)<br />

Dilkrath<br />

Vliermaal<br />

7<br />

STERFDA-<br />

TUM<br />

15.01.1839<br />

20.08.1831<br />

1824<br />

21.03.1829<br />

na 1821<br />

1819<br />

05.02.1822<br />

12.05.1836<br />

14.05.1840<br />

03.01.1822<br />

25.04.1819<br />

05.03.1831<br />

01.01.1820<br />

?<br />

PASTORALE WERKZAAMHEDEN<br />

geen pastorale activiteiten<br />

Hij bleef zich wel kruisheer noemen.<br />

Hij was vicaris van 1818 tot 1824 in Ecken-<br />

dorf en daarna in Westum.<br />

Hij bleef" prior " en pastoor van Ehrenstein.<br />

Collig was in 1794 in Ehrenstein benoemd<br />

door de aartsbisschop tegen de wil van het<br />

convent en van de prior-generaal.<br />

geen pastorale activiteiten<br />

Hij bleef zich kruisheer van Kolen noemen.<br />

Tijdens zijn verblijf in Tongeren (vermoedelijk<br />

vanaf 1811) heeft hij misschien contact gezocht<br />

met andere ex-kruisheren (Lemmens, Van<br />

Langenacker en Deneumoulin)<br />

hulp in de zielzorg en verlof om biecht te<br />

horen in het aartsbisdom Keulen (eerst in Haar,<br />

later in Medebach)<br />

Hij werd pastoor van Darion vanaf 1816. Hij<br />

bediende de parochies Ligney, Omal en Manil.<br />

geen pastorale activiteiten<br />

geen pastorale activiteiten<br />

Hij volgde zijn heeroom op als pastoor van<br />

Baarlo, op 17 mei 1800. Hij bracht uit Venlo<br />

een relikwie van Odilia en 66n van het H.Kruis<br />

mee. Door hem ontstond in Baarlo de verering<br />

van Odilia. Op 20 September 1830 verkreeg hij<br />

eervol ontslag als pastoor.<br />

Op 1 juli 1830 verkocht hij, samen met Her<br />

mans en Vermeulen het klooster van Venlo.<br />

In het begin van de negentiende eeuw had hij<br />

nog veel contact met de kruisheren van Sint-<br />

Agatha.<br />

Tot 1810 was hij pastoor van Kerniel en daar<br />

na tot 1812 van Ulbeek. Hij was medegigenaar<br />

van het voormalige kruisherenklooster van<br />

Kolen.<br />

Hij was pastoor van Mariaweiler van<br />

12.01.1799 tot 03.10.1804. Daarna was hij<br />

pastoraal niet meer actief<br />

Hij was pastoor van Dilkrath van 1792 tot<br />

1824<br />

geen pastorale activiteiten<br />

In 1810 bood de hertog van Westfalen hem de<br />

vacante parochie Hesborn aan. In 1814 leefde<br />

hij nog.


NAAM<br />

Lambert Hayweghen<br />

Joannes Henricus Henrichs<br />

Henricus Werner Hercken-<br />

rode<br />

Gerardus Hermans<br />

Hermannus Hollbeck<br />

Jean Francis J£rosme<br />

Johann Peter Jopen<br />

Conradus Keunen<br />

Adolphus Mathias von<br />

Kladt<br />

Henricus Josephus Klein<br />

Petrus Wilhelmus Kruchten<br />

DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 67<br />

WOONPLAATS<br />

Borgloon<br />

Groessen<br />

Kinrooi<br />

Grave<br />

Rheinberg<br />

Luik<br />

Erkelenz<br />

Emmerich<br />

?<br />

?<br />

STERFDA-<br />

TUM<br />

20.07.1835<br />

14.10.1815<br />

28.09.1826<br />

23.08.1841<br />

25.08.1821<br />

11.06.1828<br />

26.01.1840<br />

1823<br />

9<br />

14.01.1823<br />

PASTORALE WERKZAAMHEDEN<br />

In 1801 verhuisde hij naar Borgloon en nam de<br />

relieken en het Odilia-schrijn van Hoei mee.<br />

Rond 1829 stond hij de relieken en het schrijn<br />

afaan de kerk van Kerniel. Hij bleeftrouw het<br />

breviergebed bidden.<br />

Hij was pastoor van Groessen ( gemeente Dui-<br />

ven) in de Hollandse Zending vanaf 1786 tot<br />

aan zijn dood in 1815.<br />

Vanaf 1803 tot aan zijn dood in 1826 was hij<br />

rector van de kapel van Kinrooi. In 1819 Het<br />

hij deze kapel vergroten.<br />

Van 1804-1824 was hij landdeken van Nijme-<br />

gen; in 1813 werd hij vicaris-generaal van<br />

Mgr. Van Velde de Melroy; in 1824 werd hij<br />

apostolisch vicaris-generaal van de Noord-<br />

Nederlandse districten van het voormalige<br />

bisdom Roermond en pastoor-deken van Grave.<br />

In 1809 vierde hij samen met Geusen en Kan-<br />

ters zijn zilverenprofessiefeestin het klooster<br />

van Sint-Agatha<br />

1830-1836: samen met Vermeulenen Geusen<br />

schonk hij de gebouwen van het voormalige<br />

Klaaskloostervan Venlo aan de Sint- Marti-<br />

nusparochie aldaar.<br />

In 1833 verwierf hij het recht om vormsels toe<br />

te dienen.<br />

13.01.1839- 1.08.1841: commissaris-generaal<br />

van de kruisheren<br />

Van den Wijmelenbergbeweerde dat Hermans<br />

op 13.01.1839 nog kloosterlingen kruisheer<br />

was.<br />

In 1790 werd hij als zielzorger geschorst.<br />

Hij werd in Braives opgevangen door verwan-<br />

ten en door zijn broer, Jean-Pierre J6rosme,<br />

een voormalig recollet. Hij had geen pastorale<br />

taak meer. Wei bleef hij zich kruisheer noe-<br />

men.<br />

Hij was pastoraal niet meer actief.<br />

Hij stierf als pastoor van de Sint-Aldegondis-<br />

kerk van Emmerich.<br />

Approbatie voor zielzorg in Gerdrath, waar hij<br />

pastoor was, voor zes jaar en in 1816 voor<br />

zeven jaar.<br />

Na 1803 was hij biechtvader in de Sint-Pieters-<br />

kerk van Keulen.<br />

approbatie voor hulp in de zielzorg tot 1816


68<br />

NAAM<br />

Wilhelm KQppers<br />

Jean Joseph Lacroix<br />

Franz Xaverius Lahaye<br />

Henricus van Langenacker<br />

Joannes Reinerus Laumen<br />

Joannes Henricus Lemmens<br />

Petrus LOhndorff<br />

Pierre Philippe Joseph<br />

Loncin<br />

Arnold Meyers<br />

Joannes Henricus Milles<br />

Franciscus Nassen<br />

broeder<br />

Johannes Olischlager<br />

Heinrich Georg Overmann<br />

Johann Pangers<br />

DE ORDE VAN HET HEIUG KRUIS<br />

WOONPLAATS<br />

Erkelenz<br />

?<br />

Aken<br />

Tongeren<br />

?<br />

Roermond<br />

?<br />

Luik<br />

Emsbllren<br />

Aken<br />

Borgloon<br />

Borm<br />

Rheine<br />

Matzerath<br />

STERFDA-<br />

TUM<br />

07.03.1831<br />

?<br />

15.12.1819<br />

16.07.1856<br />

?<br />

05.01.1845<br />

?<br />

10.02.1827<br />

1834 of 1835<br />

28.04.1819<br />

25.10.1823<br />

(1841)<br />

01.01.1818<br />

27.11.1835<br />

PASTORALE WERKZAAMHEDEN<br />

Na de opheffing van het klooster van Marien-<br />

frede bleef hij met enkele confraters gedurende<br />

zes jaar in het klooster wonen. In 1812 keerde<br />

hij naar zijn geboorteplaats terug.<br />

Op 10 april 1799 verkocht hij de priorij van<br />

Virton. Op 3 februari 1800 verliet hij Virton.<br />

Hij was niet meer actief in de zielzorg.In 1824<br />

verbleef hij in Longuion.<br />

Na de opheffing van het Akense klooster in<br />

1802 werd hij de eerste pastoor van de H.-<br />

Kruisparochie. Hij overleed als pastoor van de<br />

Sint-Pietersparochie in Aken.<br />

Hij las nog een tijd mis in de parochiekerk van<br />

Kerniel. Hij kocht en verkocht een deel van het<br />

kruisherenklooster van Kolen en stichtte voor<br />

zichzelf een jaargetijde in de parochiekerk van<br />

Kerniel.<br />

Omstreeks 1812 was hij pastoor van Keyen-<br />

burg.<br />

Omstreeks 1810 was hij als hulppriester ver-<br />

bonden aan de hoofdkerk van Roermond. Op<br />

28 juni 1833 stichtte hij voor zichzelf een<br />

jaargetijde in de kruisherenkerk van Maaseik.<br />

Op 23 September 1790 werd hij pastoor be-<br />

noemd van Oberlahr (bij Ehrenstein). Vanaf<br />

1815 was hij tevens - voorlopig althans - pas<br />

toor van Peterslahr.<br />

In 1818 was hij pastoor van St.-Antoine te<br />

Luik.<br />

Na de opheffing van het klooster van Marien-<br />

frede vertrok hij naar EmsbUren. We weten<br />

niet of hij er pastoraal actief was.<br />

In 1804 bediende hij de kruisherenkerk van<br />

Aken. Of hij daarna pastoraal nog actief was,<br />

weten we niet.<br />

Tot 1822 bleef hij wonen in het gesupprimeer-<br />

de klooster van Kolen. Daarna trok hij in bij<br />

Karel Morhay in de Kloosterstraat te Borgloon.<br />

Hij werd vicaris van de parochie Born, kanton<br />

Bracht, vanaf 1798 tot 1815 en daarna pastoor<br />

van Born tot 1841.<br />

Vanaf 1805 was hij hofkapelaan van defamilie<br />

de Looz-Corswarem, die het klooster van Bent-<br />

lage had gekocht. Tevens werd hij vicaris in<br />

Rheine.<br />

Na de opheffing van het klooster van Hohen-<br />

busch keerde hij terug naar huis en overleed er<br />

in 1835.


NAAM<br />

Reiner Peters<br />

Dieudonnd-Lambert Piron-<br />

net<br />

Leonardus Ploum<br />

Joannes Balthasar Rem-<br />

merth<br />

Joannes ROmer<br />

Jean-Jacques Sauvage<br />

Stephan Joseph Schirm<br />

Eduardus Cornelius Startz<br />

Antoine Streel<br />

Henri S6bastien Thomas<br />

Joseph Thomassen<br />

Franciscus Antonius Ver-<br />

meulen<br />

Joannes Weerens<br />

Joannes Petrus Weyngartz<br />

Godefridus Willems<br />

DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 69<br />

WOONPLAATS<br />

?<br />

?<br />

Wegberg<br />

Wissen (bij Wee-<br />

ze)<br />

Eupen<br />

Fldron<br />

Keulen<br />

7<br />

Hamoi-sur-Our-<br />

the<br />

7<br />

Aldekerk<br />

Venray<br />

Maastricht<br />

9<br />

Wijk (Maastricht)<br />

STERFDA-<br />

TUM<br />

22.09.1818<br />

03.07.1826<br />

?<br />

26.04.1843<br />

23.11.1820<br />

13.07.1830<br />

16.11.1839<br />

?<br />

30.11.1835<br />

05.09.1829<br />

15.03.1847<br />

15.02.1858<br />

25.02.1825<br />

7<br />

21.12.1835<br />

PASTORALE WERKZAAMHEDEN<br />

Sedert 1 juni 1788 was hij pastoor in 't Loo.<br />

Hij stierf aan de pokken.<br />

Hij noemde zich "ancien prieur des Croisiers<br />

de Dinant ".<br />

In 1802 werd hij pastoor in Wegberg en bleef<br />

in functie tot na 1845.<br />

In 1812 was hij pastoor van Swalmen. Daarna<br />

werd hij huiskapelaan te Wissen tot aan zijn<br />

dood.<br />

In 1821 schonk hij een vergulde kelk van het<br />

voormalige kruisherenklooster van DUsseldorf<br />

aan de parochie Meerlo-Tienray.<br />

geen pastorale activiteiten (?)<br />

Hij noemde zich "ancien croisier" en bekleedde<br />

geen pastoraal ambt meer.<br />

Hij assisteerde in de verschillende kerken van<br />

de stad Keulen.<br />

In 1804 was hij bedienaar van de kruisherenkerk<br />

van Aken. Hij leefde nog in 1829.<br />

In 1804 assisteerde hij in Fexhe-le-Haut-Clocher.<br />

Later assisteerde hij in Hamoi-sur-Ourthe<br />

In 1826 verbleef hij in de parochie Saint- Jac<br />

ques in Luik als priester zonder functie. Hij<br />

noemde zich " ancien croisier de Liege"<br />

In 1820 was hij pastoor van Elmpt, in 1826<br />

rector van een kapel in Leuthersheide en in<br />

1836 assistent in Leuth. In 1834 deed hij dienst<br />

in de parochie Dilkrath.<br />

In 1840 verklaarde hij nog altijd religieus te<br />

zijn, maar in 1858 had hij geen contact meer<br />

met de orde. In 1800 was hij assistent in Lotturn,<br />

in 1802 kapelaan en vanaf 1816 pastoor.<br />

In 1842 werd hij emeritus en keerde terug naar<br />

zijn geboorteplaats Venray. Hij werd begraven<br />

in kloosterhabijt.<br />

geen pastorale activiteiten<br />

In 1813 verkreeg hij approbatie voor drie jaren<br />

om biecht te horen bij kloosterzusters. Hij<br />

verbleef toen in DOsseldorf.<br />

geen pastorale activiteiten


70 DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />

§ 5: De kraisheren van Sint-Agatha en Uden, 1815 - 1840<br />

J.Scheerder besprak in Clairlieu, fg.31, 1973, het reilen en<br />

zeilen van de kruisheren van Sint-Agatha en Uden tussen 1800<br />

en 1840. Zijn bevindingen kunnen we alleen maar bijtreden.<br />

De enige opmerking, die we kunnen maken, is dat zijn bijdrage<br />

te weinig probleemgericht is en onvolledig blijft. We doen<br />

zijn werk daarom over, zetten de gegevens opnieuw op een rij<br />

en orienteren ze met het oog op de door ons gestelde problematiek,<br />

nl. welke pogingen hebben de kruisheren van Sint-<br />

(vervolg van p. 65)<br />

: Joannes de Kooker (geboren in 1748): kruisheer van Emmerich in 1811<br />

: Henricus Conradus Iinnartz (geboren in 1771): in 1808 assisteerde hij in de zielzorg in Oe-<br />

koven.<br />

: Hermannus Liitteke (professie in 1784): in 1806 werd hij tijdelijk pastoor van Silbach.<br />

: Constantinus Theodorus Michiels (tonsuur in 1782): ?<br />

: Petrus Matthias Moenen (geboren in 1756): in 1811 was hij supprior in Emmerich<br />

: Antonius Neys (geboren in 1769): professor aan het Gymnasium van Emmerich in 1811<br />

: Joannes Maria Nolden (geboren in 1760): ?<br />

: Joannes Henricus Padberg (geboren in ?): in 1810 was hij vicarius curatus in Kiistelberg.<br />

: Laurentius Padberg (geboren in 1753): vanaf 15.01.1794 was hij pastoor van Medebach; op<br />

11.08.1812 werd hij deken van Medebach.<br />

: Gerardus Arnoldus Paulissen (priester in 1793): ?<br />

: Joannes Bertramus Reinartz (priester in 1784): ?<br />

: Petrus Rick (geboren in 1766): ?<br />

: Theodorus Josephus Ringelhoven (geboren in 1757): in 1804 was hij helper in de zielzorg<br />

in Hurtgen (kanton Diiren)<br />

: Joannes Rolshoven (geboren in 1765): ?<br />

: Carolus Christophorus Rohren (geboren in 1755): in 1807 werd hij door de groothertog van<br />

Hessen-Darmstadt voorgedragen voor de vacante plaats in de parochie Hesborn.<br />

: Ludovicus Josephus Ropertz (geboren in 1751): ?<br />

: Henricus Roskamp (geboren in 1762): in 1811 was hij professor aan het Gymnasium te Emmerich<br />

: Johann Riihle (in 1780 priester gewijd; tot 1806 conventuaal van Marienfrede)<br />

: Henricus Schallenberg (geboren on 1766): in 1804 woonde hij in de Sint-Pantaleonparochie<br />

te Keulen.<br />

: Everardus Schelhase (geboren in 1766): op 20.06.1803 was hij vicans in Niedersfeld.<br />

: Petrus Josephus Schneider (geboren in 1769): ?<br />

: Conradus Schommertz (geboren in 1774): ?<br />

: Gerardus Schiingel (geboren in 1760): in 1806 was hij pastoor van Eppe.<br />

: Joannes Wilhelmus Schiingel (geboren in 1763): in 1805 kreeg hij dispensatie in de gelofte<br />

van armoede.<br />

: Joannes Matthias Schunk (priester in 1783): ?<br />

: Constantinus Simons (priester in 1775): ?<br />

: Joannes Leonardus Spiertz (priester in 1774): ?<br />

: Johannes Heinrich Vaessen (priester in 1793): in 1812 was hij pastoor van Merzenich.<br />

: Jacobus Vanliemdt (priester in 1776): ?<br />

: Gaspar Constant du Vernay (priester in 1770): ?<br />

: Mathias Betramus Aloysius Wiegels (priester in 1783): ?<br />

: Antonius Bertramus Wiese (professie in 1784): pastorale bedieningen in Scharfenberg vanaf<br />

05.04.1809 tot ?<br />

: Joannes Petrus Zingsheim (geboren in 1762): ?<br />

: Johannes van Zorn (priester in 1795 ?): ?


DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 71<br />

Agatha en van Uden per afzonderlijk convent ofgezamenlijk<br />

ondernomen om de Orde van het H. Kruis te laten overleven ?<br />

En vervolgens, van wie ging het initiatief uit, en waarom en<br />

hoe werden deze pogingen ondernomen ? Tens/otte, welke<br />

perspectieven hood het resultaat van al dat streven ?<br />

5.1. Sint-Agatha in de wurggreep van het admodiatiecontract<br />

In 1801, toen praeses W. Wynantz bij de Staten van de Bataafse<br />

Republiek een verzoekschrift indiende om acht nieuwe leden te mo-<br />

gen opnemen, telde het klooster Sint-Agatha geen broeders meer en<br />

nog amper vier priesters, alien bijna zeventig jaar oud: Wynantz was<br />

in 1755, A. Beyertz in 1756, R. Schwartz en G.M. van Iperen in<br />

1760 ingetreden. Alle vier behoorden zij tot de acht nieuwelingen,<br />

waarvoor in 1755 verlof werd gegeven, nadat de kruisheren jarenlang<br />

tevergeefs om aanvullende leden hadden gesmeekt20. Hun intrede<br />

stelde de toekomst echter niet veilig. Daarom verzocht prior F. W. Loverix<br />

in 1769, 1775, 1777 en 1793 om nog enige nieuwe leden te<br />

mogen opnemen. Telkens werd het rekest vergezeld van een geschiedkundige<br />

schets van het klooster Sint-Agatha21. Pas op 28 november<br />

1802 stemde het Staatsbewind evenwel in met de opname<br />

van opnieuw acht leden. Het verlof strekte zich uit over een termijn<br />

van twaalf jaar22:<br />

- In 1804 deden J. Cornelissen en S.W. Gielen hun intrede.<br />

- In 1808 werden de seculiere priesters J. de Kleyn, A. van Elswijck<br />

en M. in 't Zandt aangenomen.<br />

- J. Leurs werd op 3 januari 1803 tot prior gekozen.<br />

- Op 1 September 1803 werd W. Kanters gei'ncorporeerd. Hiervoor<br />

vroeg en verkreeg prior J. Leurs de goedkeuring van de twee<br />

laatste definitoren W. Jacobs en L. Meyers23.<br />

- In 1804 trad Fr. van Tiel in.<br />

- Wynantz en Beyertz overleden in 1810, van Tiel in 1818.<br />

Schwartz stierf in 1819 en in 't Zandt in 1827.<br />

20 Arch.Sint-Agatha, nr.15; gepublkeerd door C.R. Hermans, Annales, dl.III, p.470<br />

21 Arch.Sint-Agatha, nrs.16, 17, 18 en 19<br />

22 Arch.Sint-Agatha, nr.20<br />

23 Arch.Sint-Agatha, nr.171; C.R. Hermans, Annales, dl.III, p.603


72 DE ORDE VAN HET HEUIG KRUIS<br />

De kruisheren van Sint-Agatha verleenden op 7 juli 1814 volmacht<br />

aan hun prior om met koning Willem I en de regering te onderhandelen<br />

over het admodiatiecontract. Zij wilden dit contract laten vernietigen<br />

en hersteld worden in het bezit van de kloostergoederen24.<br />

Op 2 September 1814 wees de koning hun verzoek resoluut af. Bij<br />

die gelegenheid kregen de kruisheren te horen dat zij geen nieuwe le-<br />

den mochten aannemen25. Evenals de andere kloosters bleef Sint-<br />

Agatha gesupprimeerd. De religieuzen die hun klooster al hadden<br />

verlaten of dat nog zouden doen, hadden recht op een staatspensioen,<br />

maar wie dat wilde, mocht blijven, in afwachting dat een definitieve<br />

regeling zou getroffen worden. Intussen moest een nauwkeurige staat<br />

van de bewoners worden opgemaakt. Nieuwe leden mochten abso-<br />

luut niet worden aangenomen. Zij die enige van de gewezen<br />

kloostergoederen in pacht of admodiatie hadden, werden geenszins<br />

als corporatie beschouwd.<br />

Prior Gielen verweerde zich met een uitvoerige argumentatie. Het<br />

klooster van Sint-Agatha,beweerde hij, kon in 1812 helemaal niet ge<br />

supprimeerd worden, aangezien dat in 1648 al was gebeurd. Over-<br />

igens hadden de kruisheren vanaf 1653, op voorspraak van de Spaan-<br />

se ambassadeur Antoine Brun, al de kloostergoederen in pacht of ad<br />

modiatie verworven. Ook onder de Franse Revolutie bleven de kruis<br />

heren het habijt dragen, hun koorofficie en de kerkdiensten verzor-<br />

gen. Tenslotte verwees Gielen naar het admodiatiecontract van 1801<br />

dat gewag maakte van de prior en conventualen van Sint-Agatha en<br />

niet van particuliere personen26.<br />

De kwestie van het bezit van Sint-Agatha was van belang voor het<br />

voortbestaan van de kloostergemeenschap en van de orde tout court.<br />

Want volgens het keizerlijk decreet van 1812, dat bevestigd werd<br />

door het Koninklijk Besluit van 2 September 1814, was het klooster<br />

24 De akte van volmacht werd opgesteld op 7 juli 1814 en bekrachtigd door de rechtbank<br />

in Nijmegen. Op 26 augustus 1814 werd een rekest aan de koning opgesteld. Prior Gielen schakelde<br />

bovendien invloedrijke personen in om de zaak van de kruisheren te dienen. Aartspriester<br />

J.Kerstjens getuigde dat de kruisheren van Sint-Agatha veel goeds gedaan hadden in het land<br />

van Cuijk. Andere pleitbezorgers voor de kruisheren waren Mgr. Van Velde de Melroy en<br />

W.N.L. graaf van Groensfeld Diepenbroek van de Broekhof te Beers. ARCH. SlNT-AGATHA,<br />

nrs.457-458-459<br />

25 Arch.Sint-Agatha, nr.459<br />

26 J. SCHEERDER, De kruisheren van Sint-Agatha en Uden in de jaren 1800 - 1840. in:<br />

Clairlieu, jg.31, 1973, afl.1-2, pp.28-31


DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 73<br />

van Uden opgeheven. De kruisheren van Uden, die op 20 augustus<br />

1812 verdreven waren, keerden in 1814 spontaan terug, maar kregen<br />

weldra te horen dat zij alleen als particuliere personen en slechts voorlopig<br />

hun vroeger klooster mochten bewonen. Op 21 april 1815 dienden<br />

Simon W. Gielen en de conventualen van Sint-Agatha een suppliek<br />

in te Rome om met de regering een nieuw admodiatiecontract<br />

te sluiten. Op 2 maart 1816 werd dit verzoek toegestaan27. In datzelfde<br />

jaar probeerde Gielen een milder contract te bekomen. Hij<br />

hoopte op een contract van 1200 gulden per jaar en verzocht tevens<br />

om kwijtschelding van de pachtsom van 1815 28.<br />

Na drie jaar kreeg prior Gielen in 1819 antwoord in de vorm van<br />

een Koninklijk Besluit van 9 augustus 181929. Daarin werd een ad<br />

modiatiecontract aangegaan voor de tijd van twaalf jaar, te beginnen<br />

vanaf 1814, tegen 1700 gulden per jaar, op voorwaarde dat de achterstallige<br />

pachtsom zou worden voldaan. Het verzoek om teruggave<br />

van de kloostergoederen werd stilzwijgend afgewezen.<br />

Op 31 mei 1822 besloot de koning het admodiatiecontract op te<br />

zeggen30. Het aantal kruisheren was intussen gedaald tot vijf31. Pri-<br />

27 Arch.Sint-Agatha, nr.462 (gedruktin C.R. Hermans, Annales, dl.III, p.631)<br />

28 (28): Arch.Sint-Agatha, nr.470<br />

Gielen bleef onverdroten ijveren om bondgenoten te vinden in de strijd voor het behoud van<br />

zijn klooster. De pastoors van de omliggende parochies stuurden een attest naar de koning,<br />

waarin zij verklaarden dat de kruisheren van Sint-Agatha goede diensten bewezen door hun<br />

assistenties. De prior stuurde zelf brieven naar baron Goubau, de directeur-generaal voor de<br />

Zaken van de Katholieke Eredienst, en tot F.G.baron van Lijnden van Hemmen, hoofdadministrator<br />

van de Domeinen. Ook van de gouverneur van Noord-Brabant werden in 1818 in Sint-<br />

Agatha brieven ontvangen, die verband hidden met deze kwestie. Arch.SiNT-AGATHA, nr.470<br />

29 Arch.Sint-Agatha, nr.470; het contract werd in 1820 gesloten. Arch.Sint-Agatha,<br />

nr.472<br />

Met betrekking tot de achterstallige sommen probeerde Gielen vermindering te verkrijgen. In<br />

1819 maakte hij aantekeningen ten behoeve van de katholieke advocaat Charles van der Horst,<br />

die in 1830 referendaris zou worden van het departement van R.K. eredienst, over verpandingslasten<br />

over 1808-1815 en opgave van goederen, die buiten de admodiatie vielen. Ook<br />

diende hij een rekest in bij de koming om kwijtschelding over 1817 van de admodiatiepenningen<br />

te verkrijgen wegens hagelschade. Dit verzoek werd evenwel afgewezen. Arch.Sint-<br />

Agatha, nrs.471 en 473; J. Scheerder, De kruisheren van Sint-Agatha en Uden in de jaren<br />

1800-1840, pp.31-32<br />

30 Als reden werd opgegeven het niet voldoen van achterstallige admodiatiepenningen en<br />

het niet bekrachtigen van de op last van de Domeinen opgemaakte inventaris van de goede<br />

ren. Arch.Sint-Agatha, nr.474<br />

31 Een overzicht van de conventualen op 15 november 1817 vermeldde nog zeven kruis<br />

heren:<br />

Simon Willem Gielen, prior 36 jaar oud<br />

Joannes Reinier Schwarz 87 jaar oud. Hij overleed in 1819.


74 DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />

or Gielen besloot nu de hulp in te roepen van Mgr. Van de Velde de<br />

Melroy. Deze schreef in augustus 1822 twee brieven, respectievelijk<br />

aan de koning en aan de minister van Staat Appelius32, en boekte<br />

resultaten. Op 8 december 1822 ontving prior Gielen immers een<br />

Koninklijk Besluit tot herstel van het admodiatiecontract33.<br />

Nieuwe problemen rezen er in 1823. Op 6 maart 1823 schreef Gie<br />

len aan de administrateur van de Registratie en Domeinen in Den<br />

Haag, dat de kruisheren ernstige bezwaren hadden tegen het onder-<br />

tekenen van een hun voorgelegde inventaris van de kloostergoede-<br />

ren34. De directie van de Domeinen wuifde deze bezwaren weg.<br />

Willem Mathias Kanters 58 jaar oud<br />

Franciscus van Tiel 35 jaar oud. Hij overleed in 1818.<br />

Joannes de Kleijn 43 jaar oud<br />

Antonius Chr. van Elswijck 34 jaar oud<br />

Matthias in 't Zandt 33 jaar oud<br />

Arch.Sint-Agatha, nr.9<br />

32 Aan de koning schreef Van de Velde de Melroy op 24 augustus 1822. Hij schreef dat het<br />

aan het Huis van Oranje te danken was, dat Sint-Agatha was blijven bestaan. Want sinds 1653<br />

waren de kloosterlingen door middel van een admodiatie beschermd op een wijze, die in overeenstemming<br />

was met de grootmoedige gevoelens van het Huis van Oranje. Door een onderdanig<br />

en dankbaar gedrag beijverden de kruisheren zich steeds meer om die edelmoedige ge<br />

voelens waardig te maken. Van de Velde de Melroy zou er een bijzondere eer in stellen dit<br />

klooster te kunnen behouden. Hij beklemtoonde dat de kruisheren wezenlijke diensten bewezen<br />

aan de katholieke onderdanen van de koning in het Land van Cuijk en omgeving, omdat<br />

zij alien toegelaten waren tot de zielzorg en met grote ijver hun zielzorgelijke taken vervulden.<br />

Aan Appelius, minister van Staat en gelastigde voor de inkomsten van het koninkrijk vroeg Van<br />

de Velde de Melroy om te bemiddelen.<br />

Le Sage ten Broek kreeg in 1840 kopieen van beide brieven in handen en stuurde ze door aan<br />

de Propaganda Fide, waar ze bewaard worden in het archief van de Udienze. J. SCHEERDER,<br />

De kruisheren van Sint-Agatha en Uden in de jaren 1800-1840, pp.32-33. Zelf publiceerde Le<br />

Sage ten Broek beide brieven in de Godsdienstvriend, dl.30, 1833, pp. 16-21, als annex op het<br />

artikel van S.W.Gielen over de Geschiedkundige Schets van Sint-Agatha<br />

33 ARCH.SlNT-AGATHA, nr.476. Op 22 december 1822 schreef Gielen een dankbrief aan<br />

Van de Velde de Melroy.<br />

34 ARCH.SlNT-AGATHA, nr.477; over de omvang van de onroerende goederen van Sint-<br />

Agatha, zie: H. DOUMA, Inventaris van het archief van het Kruisherenklooster Sint-Agatha,<br />

pp.69-114.<br />

Gielen protesteerde tegen de titel van de inventaris: „ Staat van goederen van het voormalig<br />

klooster Sint-Agatha, thans behoorende tot de Domeinen van het Koninkrijk der Nederlanden.<br />

" In de laatste inventaris die de kruisheren ondertekenden, in 1765, luidde het opschrift<br />

heel anders: „ Staat van goederen behoorende tot het Klooster Sint-Agatha, welke hetzij bij<br />

middel van Confiscatie, sequestratie ofadmodiatie door Z.H. den Prins van Oranje aangeslagen<br />

en geoccupeerd zijn geworden''. Bovendien hadden de kruisheren na de Vrede van<br />

Munster een aantal eigendommen verworven die nooit tot de admodiatie gerekend werden.<br />

Sommige van die bezittingen waren sinds 1765 verkocht. Nu vreesde de prior, dat de overheid<br />

het onderscheid niet zou maken tussen de eigen bezittingen van de kruisheren en de goede<br />

ren die zij in admodiatie hidden. Om een eventuele gerechtelijke vervolging te voorkomen<br />

wenste hij, alvorens te tekenen, de nieuwe inventaris eerst een week lang te onderzoeken. Veiligheidshalve<br />

riep Gielen de hulp in van F.Consgen, de secretaris van Mgr. Van de Velde de<br />

Melroy in de hoop dat deze bij Appelius zou bemiddelen.


DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />

Volgens haar bestond het klooster niet. Het Huis van Oranje had er<br />

enkele lieden in laten wonen als admodiateurs en zeker niet als<br />

kloosterlingen. De Prinsen waren to welwillend geweest om van tijd<br />

tot tijd enkele nieuwe bewoners toe te laten, maar dat betekende niet<br />

dat de kruisheren rechten konden doen gelden.<br />

Het is bekend dat de houding van de overheid jegens de religieuze<br />

instituten verstrakte tussen 1822 en 1825. Hoe de discussie tussen<br />

Sint-Agatha en de directie van de domeinen verder verliep, weten we<br />

niet35. Maar in 1825 kwam er toch een nieuw contract van admodiatie<br />

tot stand, voor de tijd van zes jaar, te beginnen vanaf 1826 en<br />

tegen 1700 gulden per jaar36. Een jaar later, in 1827, diende de pri<br />

or het volgende overzicht van de kloosterbewoners in37. Het docu<br />

ment droeg als titel: ,, Klooster van Kanoniken Regulier des H.Kruis<br />

onder den Regel van St.Augustinus" :<br />

NAAM<br />

Simon Willem<br />

Gielen prior<br />

Wilhelm Kanters<br />

Joannes de<br />

Kleijn<br />

Antoon Christi-<br />

aan van Elswijck<br />

Joannes Matthias<br />

in 't Zandt<br />

leeftijd<br />

46<br />

68<br />

53<br />

44<br />

42<br />

geboorte-<br />

plaats<br />

Echt (Lim-<br />

burg)<br />

Venlo (Lim-<br />

burg)<br />

Wijchen<br />

(Gelderland)<br />

Grave (No-<br />

ord-Brabant)<br />

Lottum (Lim-<br />

burg)<br />

datum van<br />

intrede<br />

03.12.1803<br />

01.09.1803<br />

01.02.1808<br />

01.02.1808<br />

06.04.1808<br />

afleggen van<br />

geloften<br />

21.01.1805<br />

03.03.1784 ( te<br />

Venlo)<br />

07.02.1809<br />

07.02.1809<br />

12.04.1809<br />

mededelingen<br />

Een maximum aantal leden<br />

was niet bepaald.<br />

Er was geen ander besluit van<br />

goedkeuring dan dat van 2<br />

februari 1815.<br />

Sinds 1826 had er geen ver-<br />

andering opgetreden in de<br />

kloosterbevolking.<br />

Mochten de kruisheren van<br />

75<br />

plan zijn om zich op het onder-<br />

wijs toe te leggen, dan moesten<br />

ze de overheid daarover eerst<br />

raadplegen.<br />

35 Het archief van Sint-Agatha geeft daarover geen uitsluitsel.<br />

In 1822 hidden de kruisheren van Sint-Agatha, ter gelegenheid van de jaarlijkse viering van<br />

hun patrones een plechtige mis met processie. De feestpredikant was D. van der Wielen, de<br />

pastoor van Beers. In zijn homilie pleitte hij voor het behoud van het klooster. Datzelfde jaar<br />

nog werd deze homilie in Grave uitgegeven. Christelijke redevoering bij de plegtige feestviering<br />

der Heilige Maagd en Martelaresse Agatha, uitgesproken in de kerk der Zeer Eerw. Kruisheeren<br />

te Ste Agatha, op den 5 Februarij 1822, door G.A. van der Wielen, R.C. Priester en Pastoor<br />

te Beers, lande van Cuijk. Grave, drukkerij A. van Dieren, 1822, 22p.<br />

36 Arch.Sint-Agatha, nr.479<br />

37 Arch.Sint-Agatha, nr.9


76 DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />

In 1831 diende prior Gielen opnieuw een rekest in tot verlenging<br />

van het admodiatiecontract. Tevens vroeg hij toestemming om acht<br />

nieuwe leden te mogen aannemen, omdat het klooster nog slechts<br />

door vier personen bewoond werd38: ,,Het kan immers nimmer<br />

Uwer Majesteits vaderlijke bedoeling wezen, dat een gesticbt, hetwelk<br />

deszelfs voortdurend bestaan door die tijdsomstandigheden been,<br />

voornamelijk aan de bijzondere bescherming van Hoogstderzelven<br />

doorluchtigen Voorouders te danken beefi, onder Hare Regering zou<br />

moeten ten onder gaan, en bij de catholijken dezer landen het aandenken<br />

uitwisschen aan de bescherming, die zij van het Huis van<br />

Oranje weleer ontvingen. Van den anderen kant is het ook geschiedkundig<br />

bekend welke diensten het klooster van St. Agatha door alle<br />

tijden been aan de omliggende oorden heeft bewezen, en dat het tot<br />

vruchtbaarheid brengen van een aantal gronden in die omstreken aan<br />

de arbeidhunnerpredecesseuren verschuldigdis. (...)"<br />

Dit rekest kon op weinig goodwill rekenen in Den Haag. Want er<br />

werd aangenomen dat de kruisheren van Sint-Agatha partij hadden<br />

gekozen tegen Willem I. Het katholieke verzet tegen de onderwijspolitiek<br />

wekte bij de vorst veel rancune op. Daar kwam nog bij dat hij<br />

de Belgische onafhankelijkheid niet had kunnen verhinderen. De<br />

gouverneur van Noord-Brabant droeg nu de commissaris van het dis<br />

trict Boxmeer, H. de Quay op, een onderzoek in te stellen naar de<br />

levenswandel van de admodiateurs van Sint-Agatha. De Quay bracht<br />

op 26 oktober 1831 rapport uit van zijn onderzoek39. Kruisheer<br />

Willem Kanters, ,,zijnde een oud, versleten en min verlicht man"<br />

had een petitie tegen de regering getekend, maar hij had dit gedaan<br />

zonder medeweten van de prior. De overige kruisheren hadden geen<br />

partij gekozen tegen de regering. Integendeel, het klooster had het<br />

bewijs geleverd van politieke betrouwbaarheid door een detachement<br />

koninklijke troepen zeer gastvrij te ontvangen, bij gelegenheid van<br />

een inval van de Belgen in het district Boxmeer. Prior Gielen had de<br />

troepen binnen de muren van het klooster gehuisvest om hen te beveiligen<br />

tegen een onverhoedse Belgische aanval. Volkomen uit eigen<br />

38 ARCH.SlNT-AGATHA, nrs. 21 en 480<br />

Toen S.W.Gielen in 1831 een rekest zond aan de koning om nieuwe leden te mogen aanne<br />

men, waren behalve hijzelf nog maar drie priesters over: Kanters was 72 jaar, Van Elswijck 58<br />

jaar en de Kleyn 57 jaar oud. In 1835 overleed de Kleyn. Drie priesters op leeftijd bleven over.<br />

39 J. SCHEERDER, De Kruisheren van Sint-Agatha en Uden in de jaren 1800 en 1840, p.36


DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 77<br />

beweging liet hij de soldaten brood, kaas en bier uitdelen. De Quay<br />

noemde Gielen een verlicht en weldenkend man, die bij de aanname<br />

van nieuwe leden ongetwijfeld zijn oog zou laten vallen op regeringsgezinden.<br />

Overigens, voegde de commissaris er aan toe, zou een<br />

welwillende houding van Den Haag tegenover dit klooster de gunstige<br />

gemoedsgesteltenis van bijna alle onderdanen in Noordoost-<br />

Brabant ten opzichte van de koning bevorderen. Een aanvullend belangrijk<br />

argument voor het aannemen van nieuwe leden kreeg De<br />

Quay op 29 September 1831 na raadpleging van het gemeentebestuur<br />

van Cuijk: het klooster Sint-Agatha had zich in het verleden zeer<br />

nuttig gemaakt en daarom verdiende het voort te bestaan. De kruisheren<br />

hadden zich altijd onderscheiden als stille en brave onderda<br />

nen. Zij hielden zich vooral met hun godsdienstige verplichtingen bezig.<br />

Zij verschaften werk in de landbouw en door hun liefdegaven<br />

ondersteunden zij de lagere bevolking in de omgeving. Daarom, aldus<br />

het gemeentebestuur, beantwoordde het voortbestaan van dit<br />

klooster aan een reele behoefte.<br />

De gouverneur van Noord-Brabant hoorde op 28 oktober 1831 Gerardus<br />

Hermans, apostolisch vicaris generaal te Grave en voormalig<br />

kruisheer van Venlo. Hermans legde het concept van zijn antwoord<br />

aan prior Gielen voor. Zijn argumentatie stemde grosso modo overeen<br />

met die van het gemeentebestuur. Gielen voegde er eigenhandig<br />

nog een en ander aan toe en benadrukte de assistenties van de<br />

kruisheren in de omliggende parochies.<br />

In September 1832 schreef Gielen aan baron de Meij van Streefkerk,<br />

Secretaris van Staat. In zijn brief wees hij op de precaire situatie<br />

van zijn klooster, dat met uitsterven bedreigd werd. Om die reden<br />

had hij de vorst verzocht acht nieuwe leden te mogen aannemen.<br />

Een antwoord op dit verzoek had hij niet ontvangen. De prior maakte<br />

van de gelegenheid gebruik om de eeuwenlange verdiensten van<br />

zijn klooster op een rijtje te zetten: het ontginnen en vruchtbaar maken<br />

van heidelandschap, de opvoeding van de jeugd, de zorg voor<br />

hulpelozen en armen door het uitdelen van aalmoezen en het verschaffen<br />

van werk40: ,,Het is reeds een jaar sedert het indienen van<br />

mijn verzoek, en een geruime tijd verliep sedert wij onderrigt wer-<br />

40 Het klad van deze brief bleef bewaard, vermeldt wel de maand, maar niet de dag waarop<br />

hij geschreven werd. ARCH.ST.-AGATHA, nr.21


78 DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />

den, dat ons verzoek een onderwerp van 's Konings beraadslagen uitmaakte.<br />

Een jaarl dult mijnen en mijnen medebroeders leeftijd een<br />

langer uitstel? Ik durf echter Zijne Majesteit niet andersom bemoeyelijken,<br />

uit vrees van door ongeduld Zijne Majesteits ontevredenheid<br />

op te wekken. (...)"<br />

Op aanraden van Mr. J.B. van Son schreef Gielen ook naar de Pro-<br />

vinciale Staten. Een afschrift van dit schrijven stuurde van Son naar<br />

Hein de Wijs, om het in de Noordbrabander te plaatsen: ,,Ik heb<br />

dit afschrift duidelijk geschreven, opdat U het in de Noordbraban<br />

der van Donderdag ofZaterdag zoudt kunnen plaatsen. Gelief den<br />

Redacteur te zeggen, dat hij er eene in het oog vallende plaats aan<br />

geeft. — Publieke en algemeene belangstelling is des Priors beste wa-<br />

pen. (...) Er kan wel geene fraaijer zwanenzang voor de Provinciale<br />

Staten uitgedacht worden, dan dat hunne laatste zitting eindigt met<br />

een adres ten behoeve van het grijze St.Aagtenklooster. — Alles onder<br />

ons, want ik moei mij nergens mede"41.<br />

In 1832 werd het admodiatiecontract voor de tijd van zes jaar ver-<br />

lengd. Het verzoek tot aanname van nieuwelingen werd echter afge-<br />

wezen. Zes jaar later werd het contract weer voor een periode van zes<br />

jaar getekend tegen 1700 gulden per jaar42.<br />

Simon W. Gielen probeerde intussen de voorspraak van de kroon-<br />

prins, de latere koning Willem II te bekomen. In de jaren dertig ver-<br />

bleef deze veelvuldig in Noord-Brabant, als opperbevelhebber van<br />

het leger. Verschillende malen bezocht hij toen Sint-Agatha en snuf-<br />

felde in de oude handschriften, documenten en boeken. Op 8 maart<br />

1833 stuurde Gielen hem een exemplaar van zijn pas verschenen Ge-<br />

schiedkundige Schets van Sint-Agatha43 en maakte van deze gele-<br />

41 Het adres is onbekend en de brief bleef ongedateerd. J. SCHEERDER, De Kruisheren van<br />

Sint-Agatha en Uden in de jaren 1800 - 1840, pp. 37-38. De brief werd overigens niet opgenomen<br />

in de Noordbrabander<br />

42 Arch.Sint-Agatha, nr.48l<br />

43 S.W. GffiLEN, Geschiedkundige Schets der stichting, lotgevallen en merkwaardige bijna<br />

vijf honderdjarige voortduring van het klooster te St. Agatha, Lande van Cuyk, Provincie<br />

Noord-Braband Den Bosch, 1833, 21 p.<br />

Op 12 februari 1833 stuurde Gielen een exemplaar van zijn brochure naar de gouverneur van<br />

Noord-Brabant, naar baron van Streefkerk, naar de Pelichy (directeur van de R.K.Eredienst)<br />

en naar advocaat van der Horst. Allen verzocht hij bij de koning te bemiddelen om het voortbestaan<br />

van Sint-Agatha veilig te stellen. ARCH.St.-AGATHA, nr.21


DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 79<br />

genheid gebruik om de prinselijke bemiddeling af te smeken ten<br />

gunste van het klooster. In zijn brochure zette Gielen de gunsten van<br />

het Huis van Oranje ten overstaan van de communiteit van Sint-<br />

Agatha dik in de verf. Vanuit Tilburg antwoordde de prins: ,,Ik heb<br />

met welgevallen de geschiedkundige schets van het belangrijk klooster<br />

te St. Agatha ontvangen, en betuig U Eerwaarde mijnen dank voor<br />

derzelver toezending. De bezorging der belangen, waartoe mijne tusschenkomst<br />

gevraagd wordt, geheel buiten mij zijnde, zoo kan ik U<br />

Eerwaarde slechts aanraden den gewonen weg in deze te volgen, en<br />

de hooge beslissing des Konings daarop met vertrouwen afte wachten.<br />

Willem van Oranje"44.<br />

Gielen had echter niet veel vertrouwen in de goede afloop. Op het<br />

einde van zijn brochure schreef hij: ,,Daar er alsnu (december<br />

1832), in dit aloude, en, onder alle oorlogen en Revolution, zoo zonderling<br />

bewaard gebleven klooster, zich niet meer dan vier Religieuzen<br />

bevinden, van welke de oudste reeds bijna 74jaren heeft bereikt,<br />

terwijl de jongste eerlang 50 jaren tellen zal, verlangen zij reikhalzend,<br />

dat het onze geeerbiedigden Koning, naar het voorbeeld zijner<br />

doorluchtige Voorvaderen, die weleer dit klooster, met al de Religieuzen<br />

toen zijn en namaals zullende wezen, in hunne bijzondere<br />

protectie namen, waarvan de originele Brieven, als sprekende bewijzen,<br />

nog onder de berusting der Religieuzen zijn; en die den Religieuzen<br />

van St. Agatha, het aannemen van nieuwe leden, nooit hebben<br />

geweigerd, moge behagen, om gunstiglijk te disponeren op het<br />

Rekwest door hunne Prior den 7 September 1814, te fs Hage aan zijne<br />

Majesteit overhandigd, en hun het aannemen van nieuwe leden<br />

in hun aloudgesticht te vergunnen, en hen alzoo in staat te stellen<br />

tot de getrouwe nakoming hunner verplichtingen, door het verrigten<br />

der kerkelijke diensten, welke door de Stichters en weldoeners van het<br />

klooster zijn bepaald geworden, en tot welker nakoming, de bezitters<br />

diergoederen in geweten verbonden zijn" 4\<br />

Om de ellendige situatie van Sint-Agatha een ruimere bekendheid<br />

te geven, liet prior Gielen zijn Geschiedkundige Schets ook verschij-<br />

44 ARCH.ST.AGATHA, nr.22; deze brief werd gepubliceerd in J. SCHEERDER, De Kruisheren<br />

van Sint-Agatha en Uden in de jaren 1800- 1840, p.39; voor de contacten van de kruisheren<br />

met Het Huis van Oranje zie L. HEERE, Oranje en de Kruisheren. in: Kruistriomf, 1963-1964<br />

pp. 100-103<br />

45 S.W. Gielen, Geschiedkundige Schets..., p. 16


80 DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />

nen in de GodsdienstvriendA(> en kon alvast rekenen op de geestdrif-<br />

tige steun van Le Sage ten Broek. Deze publiceerde op het einde van<br />

de bijdrage van Gielen de brieven, die Mgr. Van Velde in 1822 naar<br />

de koning en naar commandant Appelius zond. Le Sage besloot de<br />

bijdrage met: En, inderdaad, waar is de regtgeaarde Kerkvoogd, waar<br />

is de verstandige en gemoedelijke Catholijk, die niet een hartelijk belang<br />

stelt in de kloosters; daar die gestichten tot de oudste en heiligste<br />

inrigtingen des Christendoms behooren, en het ongeloofzijne aanvallen<br />

op de Kerk, altoos met eenen aanval op de kloosters begint. De<br />

geschiedenis der drie jongstverloopene eeuwen is eene zoo onwraakbare<br />

getuige, dat die tegenspraak te vergeefs wezen zou. Overalwaar<br />

men de Catholijken Godsdienst wil onderdrukken ofuitroeijen, is de<br />

suppressie der kloosters het teeken van den aanslag: hiervan zijn tegenwoordig<br />

zelfs de eenvoudigste Catholijken overtuigd"47.<br />

Maar Willem I bleef de aanname van nieuwe leden halstarrig wei-<br />

geren. Op 30 april 1835 schreef Simon Gielen aan advocaat van der<br />

Horst: ,, Na zoolang tevergeefs verlangt en gewacht te hebben om de<br />

permissie des Konings tot het aannemen van nieuwe leden, geven wij<br />

de moedop. Aangenaam zou het mij echter wezen, zoo Uwe E. G. de<br />

goedheid wel wilde hebben van mij eens te schrijven, ofzich de Ko<br />

ning tegen dit aannemen ooit uitdrukkelijk en stellig verklaard heeft.<br />

Wij althans menen dat er geen hoop meer over blijft. (...)''48<br />

Uit een brief, die Gielen op 25 September 1839 schreef aan zijn<br />

neef, Frans Boermans, de latere bisschop van Roermond, blijkt dat<br />

deze plannen had gekoesterd om in Sint-Agatha in te treden. De pri<br />

or had zijn neef in Roermond willen bezoeken tijdens een korte vakantie<br />

in Maaseik. Hij had zich echter door notaris Schoolmeesters la-<br />

ten overhalen om mee naar Rolduc te rijden. Daar zou hij een on-<br />

derhoud hebben met Mgr. C.van Bommel. Gielen vertelde de bis<br />

schop, dat baron de Pelichy, directeur-generaal voor de R.K.Eredienst,<br />

hem in 1837 had aangeraden om alvast enkele leden aan te<br />

nemen. Het verbod, aldus de Pelichy, was weliswaar niet ingetrok-<br />

ken, maar men zou wel een en ander door de vingers zien. De Luikse<br />

bisschop reageerde daarop met: „(...) Volgt dien road, gijmoet ze<br />

maar insmokkelen; ziet maar, dat gij goede subjecten aanneemt. De<br />

46 De Godsdienstvriend, dl.30, 1833, pp.1-21<br />

47 De Godsdienstvriend, dl.30, 1833, p.21<br />

48 Arch.Sint-Agatha, nr.2l


DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 81<br />

goederen, waarover ik verleden jaar aan den Koning Leopold geschreven<br />

heb, moet gij reclameren!" 49<br />

5.2. Het uitzichtloze voortbestaan van het klooster van Uden<br />

De kruisheren van Uden verkeerden tot 1812 in een gunstiger positie<br />

dan hun confraters van Sint-Agatha. De opname van kandidaten<br />

stond hun vrij, maar toch was de aanwas gering. In 1801 telde de<br />

kloostergemeenschap twaalf leden, waaronder een broeder. De<br />

jongste kruisheer, J. Kievits, was 35 jaar oud, de oudste, W. Princen,<br />

62 jaar oud. In 1802 en 1806 legde telkens een kandidaat professie<br />

af, in 1803 waren er twee novicen. Allen waren derici. Vanaf 1807<br />

was er geen uitbreiding meer50.<br />

49 Gielen sprak in Rolduc ook met de procurator van de redemptoristen van Wittem. Deze<br />

vertelde, dat hij door commissaris Mr. AJ.L.Borret naar Maastricht was ontboden. Borret had<br />

hem de verzekering gegeven, dat de kloosters in het Nederlandse gedeelte van Limburg zouden<br />

blijven voortbestaan. J. SCHEERDER, Henricus Van den Wijmelenberg: een religieus emanci<br />

pator in Oost-Brabant 1800-1881, p.25<br />

50<br />

NAAM<br />

Theodoor van<br />

de Leygraaff<br />

Joannes Jaco<br />

bus van Win-<br />

den<br />

Willem Leyten<br />

Anton Greven<br />

GEBOORTE-<br />

PLAATS<br />

Uden<br />

Delft<br />

Stratum<br />

Uden<br />

GEBOORTEDA-<br />

TUM<br />

30.03.1776<br />

29.11.1777<br />

1774<br />

20.06.1784<br />

INKLEDING en<br />

PROFESSIE<br />

professie op<br />

24.10.1802<br />

inkleding op<br />

24.10.1802<br />

professie op<br />

24.10.1803<br />

gekleed in 1802;<br />

professie in 1803<br />

gekleed op<br />

21.10.1805; pro<br />

fessie op<br />

21.10.1806<br />

MEDEDELINGEN<br />

professie bij de kapucijnen te<br />

Gelder op 26 mei 1796; priester<br />

gewijd te Emmerich op 9 maart<br />

1799; gesupprimeerd op 29.08.<br />

1802; rector van de Latijnse<br />

School van de kruisheren te<br />

Uden op 14.10.1802<br />

+ 06.05.1813<br />

priester gewijd te Grave door<br />

Mgr. Van Velde de Melroy.<br />

+ 02.07.1845<br />

Na de suppressie in 1812 was hij<br />

gedurende twee jaar leraar aan de<br />

Latijnse school van Helmond<br />

Van oktober 1820 tot maart 1836<br />

was hij pastoor te Broeckhuysen.<br />

+ Uden 14.11.1840<br />

priester gewijd op 23.05.1807<br />

leraar grammatica aan de Latijn<br />

se school van Uden in 1810. Na<br />

de opheffing van het klooster in<br />

1812 bleef hij samen met van<br />

Rooij en van de Leygraaff de<br />

lessen voortzetten in de kloostcr-<br />

gebouwen. In 1819 was hij nog<br />

steeds leraar. In 1825 verliet hij<br />

het klooster. Hij was pastoraal<br />

werkzaam in Antwerpen tot in<br />

1845. Dan werd hij conventuaal<br />

van het kruisherenklooster van<br />

Diest.<br />

+ 01.02.1857


82 DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />

In 1743 richtte Waltherus Peynenburg in Uden een Latijnse school<br />

op voor jongens uit de omgeving. Grieks en latijn geven aan een<br />

klein groepje jongelui leek de ideale vorm van apostolaat in combi-<br />

natie met het comtemplatieve kloosterleven. Bovendien beoogde hij<br />

met de vorming van jongeren ook de aangroei van klooster-<br />

kandidaten. Een van de eerste leerlingen was Joannes Reinier<br />

Schwartz (1730-1819), die als jongen van dertien vanuit Steenwijk<br />

(Overijsel) naar Uden kwam. Veel later, in 1769, trad Schwartz in bij<br />

de kruisheren van Sint-Agatha. In de antieke letteren was hij zeer be-<br />

dreven en tot op hoge leeftijd gaf hij met jeugdig enthousiasme la<br />

tijnse les aan kinderen in de omtrek51.<br />

De Udense Latijnse school behoorde tot de zogenaamde , .klerikale<br />

scholen ", de scholen waar nagenoeg uitsluitend door priesters les ge-<br />

geven werd. In 1812, toen het klooster werd opgeheven, werd<br />

toestemming verleend om het onderricht in de Latijnse school voort<br />

te zetten in de kloostergebouwen. Henricus van Rooy kreeg de lei-<br />

ding van die school en gaf de syntaxis of vierde klas. Th. Van de Ley-<br />

graaf onderwees de poesis (vijfde klas) en de rhetorica (zesde klas).<br />

Greven was conrector en gaf de grammatica (derde klas). Van Rooy<br />

gaf reeds sinds 1778 les. Tien jaar later kreeg hij hulp van J. van<br />

Beek, die in 1810 zijn lessen overdroeg aan Greven52.<br />

51 J. SCHEERDER, De voorgeschiedenis van het College van het H.Kruis. in: Honderdjaar<br />

Udens college. De geschiedenis van het College van het H.Kruis en wat daaraan voorafging,<br />

Uden, 1986, pp.6-7<br />

52 J. SCHEERDER, De voorgeschiedenis van het College van het H.Kruis, p. 13<br />

De ,, klerikale scholen'' werden gesticht naast die welke tijdens de Republiek in protestantse<br />

handen waren gekomen. Al deze scholen waren door de regering officieel erkend. Zij bezaten<br />

alien het iuspromovendi: een getuigenis van de curatoren van de school, dat men het<br />

onderwijs met vrucht had gevolgd, voldoende om aan de universiteit te worden toegelaten.<br />

Van deze scholen lagen er twaalf in Noord-Brabant. Bij elkaar hadden ze meer dan 250 leer<br />

lingen, dus gemiddeld ruim twintig. Zij waren hoofdzakelijk opgericht om de vooropleiding<br />

van de katholieke priesters te verzorgen. Vijf van deze scholen, die van Boxmeer, Gemert, Megen,<br />

Ravenstein en Uden, dankten him bestaan aan de enclaves in Oost-Brabant, die in de tijd<br />

van de Republiek van de Verenigde Nederlanden onder vreemde souvereiniteit hadden geleefd.<br />

Ze waren allemaal gesticht door regulieren: te Boxmeer in 1707 door de karmelieten, te Ge<br />

mert in 1587 door de priesters van de Duitse Orde, te Megen in 1645 door de franciscanen,<br />

te Ravenstein in 1752 door de jezuieten en te Uden in 1743 door de kruisheren. Deze scho<br />

len werden niet alleen door leerlingen uit Brabant, maar ook door leerlingen uit het Noorden<br />

bezocht. Een ander gedeelte van de toekomstige geestelijkheid, ook uit Holland, volgde in de<br />

zeventiende en achttiende eeuw haar opleiding in de Zuidelijke Nederlanden, namelijk in Mol,<br />

Geel, Turnhout en Meerhout. Dit gaf tenslotte aanleiding tot het ontstaan van vier andere scho<br />

len, die van Eindhoven, Grave, Helmond en Oosterhout. Zodoende waren er van de twaalf La<br />

tijnse scholen in Noord-Brabant negen ,, klerikale scholen. "


DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 83<br />

In januari 1815 bezorgde de burgemeester van Uden inlichtingen<br />

aan de gouverneur over de kruisheren. Volgens hem had het klooster<br />

groot nut voor de gemeente door het voortreffelijk onderwijs aan de<br />

Latijnse school53. Op 7 december van datzelfde jaar overleed prior<br />

Adrianus Smits, 74 jaar oud, na een ambtstermijn van 32 jaren. Acht<br />

conventualen telde het klooster nog, en die waren blijkbaar niet geneigd<br />

een nieuwe prior te kiezen. Daarop ontvingen zij op 14 maart<br />

1816 een brief van de commissaris-generaal van de districten Ravenstein<br />

en Megen, A. Borrett: „ Tot mijn niet geringe verbazing zie<br />

ik, dat uw huis op bijzondere manier verweesd is en na de dood van<br />

Z.E.H. Smits werkeloos blijft of uitvluchten zoekt om zich een andere<br />

overste te kiezen ofte verschaffen. Wij weten dat de onvergetelijke<br />

Pius VI de gesupprimeerde of liever door de Pransen verjaagde en<br />

overal verstrooide religieuzen op vaderlijke wijze heeft vermaand, dat<br />

zij zich altijd moeten herinneren religieuzen te blijven en dat zij zich<br />

er ijverig op zouden toeleggen hun geloften, voor zover dat mogelijk<br />

is, te onderhouden. Wanneer dat al voor verstrooide religieuzen<br />

geldt, hoeveel te meer dan voor hen die eenzelfde huis bewonen en<br />

in hun kloosterkleed een gemeenschappelijk leven leiden. Op welke<br />

manier zouden zij zonder overste de voornaamste van die geloften,<br />

de gehoorzaamheid, onderhouden"^. In naam van bisschop de<br />

Mean benoemde Borrett procurator en leraar Henricus van Rooy tot<br />

overste van het klooster.<br />

Op 27 maart 1816 berispte gouverneur Hultman de kruisheren<br />

ernstig. Ondanks de strenge voorwaarden waarop permissie werd verleend<br />

om hun klooster weer te bewonen, zouden de kruisheren een<br />

nieuwe kandidaat tot het noviciaat hebben toegelaten55.<br />

53 Arch.Uden, I A, nr.22<br />

54 Deze brief werd uit het Latijn vertaald. De Latijnse brief werd gepubliceerd in C.R.<br />

HERMANS, Annales, dl.III, pp.633-634; de vertaling treft: men aan in J. SCHEERDER, De Kruis<br />

heren van Sint-Agatha en Uden in de jaren 1800-1840, p. 14<br />

55 C.R.Hermans meende te weten dat de gouverneur ter ore was gekomen dat een zekere<br />

frater van Goch zijn intrede in het Udense klooster had gedaan en dit in de zevende maand<br />

van zijn professie had moeten verlaten. Van Goch werd seculier priester. C.R. HERMANS, An<br />

nales, dl.I(2), p. 190<br />

De kruisheren waren overigens de enigen niet die het verbod op de aanname van novicen, dat<br />

op 8 februari 1815 werd uitgevaardigd, probeerden te ontduiken. Daarom besloot de overheid<br />

van nu af aan alle samenwonende religieuzen van de gesupprimeerde kloosters nauwgezet te<br />

controleren: ieder jaar moest elke overste een nauwkeurige en door de burgemeester behoorlijk<br />

geattesteerde opgave sturen naar de gouverneur. Alle veranderingen, die door vertrek of<br />

overlijden van religieuzen hadden plaats gevonden, moesten meegedeeld worden. J. SCHEER-<br />

DER, De Kruisheren van Uden en Sint-Agatha in de jaren 1800-1840, pp.44-45


84 DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />

Commissaris-generaal A.Borret had grote waardering voor de wijze<br />

waarop van Rooy het klooster en ook de Latijnse school bestuurde.<br />

Van Rooy was pas zeventien jaar, toen hij in het klooster trad en nau-<br />

welijks vier jaar later stond hij als leraar voor de klas. Priester was hij<br />

toen nog niet. Op 5 mei 1780 werd hij gewijd. Zijn komst naar de<br />

school was blijkbaar nodig; er was niet zoveel keus meer in het kleine<br />

convent. In 1778 — hij was toen 30 jaar — begon zijn langdurig rectoraat<br />

aan de school. Vijfenvijftig jaar stond hij aan het roer. Hij was<br />

al een man op jaren, toen hij een begin moest maken met de grondige<br />

reorganisatie van zijn Latijnse school, op bevel van de regering<br />

in Den Haag. Zeker was voor 1815 het Latijn vrijwel het enige vak,<br />

dat in de Noord-Brabantse ,,klerikale scholen" werd onderwezen.<br />

Tijdens de regering van Willem I werden een aantal vakken verplicht:<br />

naast Latijn en Grieks waren dat nieuwe en oude aardrijkskunde,<br />

nieuwe en oude geschiedenis, de griekse en latijnse fabelkunde<br />

en de beginselen van de wiskunde. Het liefst had van Rooy de re<br />

organisatie van de Latijnse school van Uden met eigen mensen doorgevoerd.<br />

Maar die waren er niet. Daarom werd het werk, vooral na<br />

1820, steeds meer toevertrouwd aan seculiere priesters, meestal uit<br />

Uden of de naaste omgeving afkomstig. Hoewel hij in 1832 door een<br />

beroerte werd getroffen bleef van Rooy toch nog tot 1 januari 1834<br />

rector van de school56.<br />

56 Onder de seculiere priesters trof men heel bekwame leerkrachten aan. Maar de meeste<br />

van hen, werden na enkele jaren tot kapelaan benoemd en verlieten dan het onderwijs. C. van<br />

den Brand was de eerste van hen. Hij was professor in de filosofie geweest aan de Theologische<br />

School van Huisseling en doceerde van 1820 tot 1827 aan de Latijnse School van Uden<br />

meer gevorderde lessen in het grieks, de rekenkunde, geschiedenis en aardrijkskunde. Verder<br />

waren er P. van der Heyden (1825-1831), A. van Hoogstraten (1831-1833) en A. van Grinsven<br />

(1832-1843). J. SCHEERDER, De voorgeschiedenis van het College van het H.Kruis, p. 16<br />

Als rector moest van Rooy rekening houden met de tussenkomsten van inspecteur H.Wijnbeek<br />

(1772-1866). Opgeleid voor en aanvankelijk werkzaam bij het lager en meer uitgebreid lager<br />

onderwijs, liet Wijnbeek zich in 1798 inschrijven als student aan de Leidse Hogeschool en promoveerde<br />

in 1808 tot Meester in de Rechten. In 1816 werd hij benoemd tot Commissaris van<br />

de Latijnse Scholen in de noordelijke provincies van het Koninkrijk der Nederlanden. Hij bleef<br />

dit tot 1832, sedert 1818 met de titel van inspecteur. Deze onderwijsspecialist bezocht en controleerde<br />

de Brabantse Latijnse scholen regelmatig, ook Uden. Wijnbeek was van huis uit protestant.<br />

Over de Latijnse School van Uden liet hij zich aanvankelijk laatdunkend uit: ,,De over<br />

het algemeen talrijke leerlingen dezer Scholen worden, met zeer weinig uitzondering, alien tot<br />

de Roomsche geestelijke stand opgeleid; zij wonen bij burgers voor eenen zeer matigen prijs;<br />

doch staan steeds onder het toevoorzigt van hunne onderwijzers, die hen onder eene strenge<br />

tucht houden. Deze onderwijzers, die nimmer onder het bestuur van curatoren gestaan hebben,<br />

en, uit hoofde van hunnen stand als geestelijkent aldaar zeer geeerbiedigd zijn, schijnen zich<br />

aan dat bestuur niet gereedelijk te willen onderwerpen en den Curatoren schijnt het over het<br />

algemeen aan de genoegzame bekwaamheden of vastheid van karakters te ontbreken om zich<br />

te doen gelden om met kracht de leerwijze in te voeren welke bij het organiek besluit en het


DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 85<br />

In juni 1824 trachtte van Rooy van de regering verlof te krijgen om<br />

nieuwe leden voor het klooster van Uden aan te nemen57. De rege<br />

ring had de religieuze gemeenschappen ingedeeld in drie categorieen:<br />

de communiteiten die zich wijdden aan de ziekenverpleging,<br />

vervolgens de gemeenschappen die zich inlieten met het onderwijs<br />

van de jeugd en tenslotte de communiteiten die een zuiver contemplatief<br />

leven leidden. Wie erkend werd als behorend tot de eerste categorie,<br />

moest leven volgens statuten, die door de regering waren<br />

goedgekeurd. De gemeenschappen van de tweede categorie waren<br />

verplicht hun statuten onmiddellijk te laten goedkeuren. Als onderwijsinstellingen<br />

vielen zij onder het ministerie van kolonien en on<br />

derwijs. De contemplatieve kloosters werden slechts als samenwoningen<br />

van particulieren beschouwd. Zij moesten geleidelijk uitsterven<br />

en mochten geen novicen aannemen. De kruisheren werden als reguliere<br />

kanunniken tot de contemplatieven gerekend58. Van Rooy<br />

voerde als verweer aan, dat de kruisheren een congregatie waren. Ze<br />

verschaften onderwijs en door hun Latijnse school waren ze tot groot<br />

nut voor hun medeburgers. Bij het verweerschrift voegde hij de sta<br />

tuten van de kruisheren. Het waren echter niet de statuten van 1660.<br />

Ze waren verdeeld in negentien artikelen. In het eerste stond dat de<br />

kruisheren zich tot taak gesteld hadden het verschaffen van ,,het on<br />

derwijs der jonkheid van het mannelijk geslacht in de latijnsche en<br />

grieksche tool, historie, geographie. In de talrijke gemeente van Uden<br />

bestaande in over de vijf duizend zielen dienen zij tot assistentie van<br />

den pastoor, als ook van de naburige pastoors" 59. Op 19 december<br />

1825 werd zijn verzoek echter categoriek afgewezen60. Als gevolg<br />

daarvan was het klooster al zeer vlug onderbemand en zelfs niet meer<br />

in staat de school van het vereiste aantal leerkrachten te voorzien. Dat<br />

blijkt duidelijk uit het nu volgend overzicht van de laatste conventualen<br />

van Uden:<br />

algemeen Reglement vastgesteld is". Toch zag Wijnbeek ook positieve kanten aan de 'UerikaU<br />

scholen\ ,,Dte scholen verschillen nogfans aanmerkelijk van de zogenaamde kleine ofvoorbereidende<br />

seminaries, eensdeels doordat er de leerlingen, ofschoon ook buiten schooltijd onder<br />

toezicht der onderwijzers staande, niet opgesloten zijn, maar bij particulieren in de kost zijn<br />

en dusmeer menschelijk worden door het verkeer onder de menschen; anderzijds doordat er<br />

het onderwijs onder het opzicht van het Ministerie is gep/aatst". J.SCHEERDER, De vooreeschiedenis<br />

van het College van het H.Kruis, p. 16<br />

57 Arch.Uden, I A, nr.8<br />

58 S. STOKMAN, De Religieuzen en de onderwijspolitiek der regering 1814-1830. Den Haag<br />

1935, pp.2-5; Almanack du Clerge Catholique Romain desPays-Bos, 1822, pp.213-215 242-243<br />

5^ Arch.Uden, I A, nr.8<br />

60 Arch.Uden, I A, nr.9; brief van jhr. van de Poll, secretaris van het Kabinet van de<br />

Koning


86<br />

NAAM (61)<br />

H. van Rooy, praeses<br />

N. van Vinkenstein<br />

W.Rijken<br />

J. van Beek<br />

J. van Winden, praeses van 15.11.<br />

1840 tot 15.12.1840<br />

W.Leijten, administrator vanaf 1834<br />

A.Greven<br />

W.Princen (Prins)<br />

DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />

GEBOORTEDA-<br />

TUM<br />

27.08.1757<br />

1741<br />

1743<br />

1756<br />

29.11.1777<br />

1783<br />

20.06.1784<br />

1739<br />

OVERLIJDENSDATUM<br />

15.12.1838<br />

04.11.1821<br />

11.02.1826<br />

18.12.1822<br />

02.07.1845<br />

14.11.1840<br />

Hij verliet in 1825 het klooster. In Antwerpen was<br />

hij actief in de zielzorg. Op 14 September 1845<br />

ging hij naar het kruisherenklooster van Diest.<br />

26.01.1824<br />

In 1832 stelde van Rooy aan de regering voor de Latijnse school<br />

van Uden61 te verheffen tot de rang van klein-seminarie. Ook dit<br />

voorstel werd afgewezen62. Datzelfde jaar stelde inspecteur Wijnbeek<br />

een gunstig rapport op over de Latijnse school: ,,Alle voorgeschreven<br />

vakken waren ingevoerd en zulks niet slechts bij enkele maar<br />

bij dlle leerlingen, hoewel dat onderwijs nog verre stond beneden de<br />

trap, waartoe het in de andere wel ingerigte latijnsche Scholen geklommen<br />

is. De meeste vorderingen waren in het Grieksch gemaakt<br />

en een der hoofdoogmerken van de beoefening dezer oorspronkelijke<br />

taal, door middel deze beoefening, in den geest van de daaruit af<br />

geleide Latijnse Taal in te dringen, was niet geheel uit het oog verloren,<br />

hoezeer voor het overige aan het onderwijs der laatste genoemde<br />

taal nog veel overtolligs en min doelmatigs aankleefde, vooral in<br />

de hoogere klassen. Aan het wiskundig onderwijs was een stelselmatige<br />

rigting gegeven. Voor het onderricht der aardrijkskunde waren<br />

de wanden veelal met wandkaarten behangen en hadden de kweekelingen,<br />

de een meer, de ander minder, zich met die kaarten gemeenzaam<br />

gemaakt. In het onderwijs der geschiedenis was men echter nog<br />

achterlijk. (...) ,,Het verslag van 1835 gaat nog een stapje verder" :<br />

%Jnde zeer bloeyende Latijnsche School te Uden blijft het onderwijs<br />

op eene aanmerkelijke hoogte. De onderwijzers tonen bekend te zijn<br />

61 L. SIPS, Elenchus van Uden, 1800-1934, z.p.<br />

62 Wanneer de Udense Latijnse School beschouwd werd als een klein-seminarie, dan waren<br />

de leerlingen niet gehouden aan de militieplicht. Dat had zijn belang, omdat het gevaar<br />

bestond dat een priesterroeping in de dienstplichtige student verloren ging.


DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 87<br />

met het klassikale onderwijs der lagere scholen en weten hetzelve<br />

goedaan te wenden. De gronden van de Nederduitsche taal en stijl<br />

worden bij het onderwijs der Latijnsche taal niet uit het oog verloren.<br />

In het Grieksch was ook goede vordering gemaakt. Deze school mag<br />

met die van Gemert voor de beste gehouden worden, die door<br />

R. C. Geestelijken als onderwijzers worden bediend. Het getal leerlingen<br />

was hier aanmerkelijk gestegen, nagenoeg totzestig. (...). ,,Een<br />

laatste revelerend verslag werd opgesteld in de zomer van 1843: ,,De<br />

beste dezer (door geestelijken geleide) scholen zijn die te Eindhoven<br />

en te Uden, en verder bij afdaling, die te Gemert, Ravenstein, Helmond<br />

en Megen... Te Uden is het onderwijs lang in handen geweest<br />

van Kruisheeren, die aldaar hun klooster hebben. Daar de kloosters<br />

van 1814 a/tot 1841 geen nieuwe leden der Orden mogten aannemen,<br />

is er het onderwijs allengs overgegaan in handen van wereldlijke<br />

priesters, totdat in 1841 bij Koninklijk Besluit het opnemen van<br />

kloosterlingen weder is vergund. Binnen weinig tijds zijn de kloosters<br />

in het algemeen en dat te Uden in het bijzonder, met een aanzienlijk<br />

getal nieuwelingen bevolkt geworden. Te Uden zijn reeds twee van<br />

de drie leeraars, de Conrector en de Praeceptor door Kruisheeren ver~<br />

vangen. De Rector derhalve alleen gehoort niet onder de geordende<br />

geestelijken. Deze is een ijverig beoefenaar der geleerde talen en wetenschappen,<br />

en deelt dezelfde aan zijn leerlingen met oordeel mede,<br />

dock zijne nogjeugdige ambtgenooten zijn mij in dit alles vrij beperkt<br />

voorgekomen" 63.<br />

5.3. een gebundelde overlevingspoging van de kruisheren van Uden<br />

en Sint-Agatha<br />

De vijf resterende kruisheren van Uden en Sint-Agatha dienden in<br />

de loop van 1838 een suppliek aan Rome in. Daarin schreven zij, dat<br />

zij, hoewel zij door het keizerlijk decreet van 1812 waren opgeheven,<br />

tot nu toe altijd het habijt droegen. Zij vroegen om twee zwakzinnige<br />

priesters in hun convent te mogen opnemen, om zich zo nuttig<br />

te tonen voor de maatschappij en aldus van de regering verlof te<br />

bekomen om weer novicen aan te nemen. Op 13 januari 1839 werd<br />

dit door de paus toegestaan64. De bedoeling van de laatste kruishe-<br />

63 J. SCHEERDER, De voorgeschiedenis van het College van het H.Kruis, pp. 17-18<br />

64 J. SCHEERDER, De Kruisheren van Sint-Agatha en Uden in de jaren 1800-1840, p.48


88 DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />

ren was duidelijk: wanneer de twee kloosters zich in deze vorm op<br />

ziekenverpleging zouden toeleggen, werd de kans groter dat de koning<br />

hun bestaansrecht zou erkennen. En als dit eenmaal was bereikt,<br />

zou het niet moeilijk vallen om het verlof te ontvangen om nieuwe<br />

kandidaten aan te trekken.<br />

Uiteindelijk ging dit plan niet door. Vermoedelijk dienden de<br />

kruisheren geen rekest in bij de koning, omdat langzaam maar zeker<br />

het klimaat ten voordele van de religieuzen veranderde. Reeds in<br />

1830 had Willem I, onder de druk van het toenemend verzet onder<br />

zijn katholieke onderdanen zich genoodzaakt gezien om de aan de<br />

religieuzen vijandige directeur-generaal Goubau en referendaris P.<br />

van Ghent aan het departement voor de zaken van de R.K. Eredienst<br />

te vervangen door de katholieke baron de Pelichy en Mr. Charles van<br />

der Horst. Beiden waren zeker bereid de religieuzen van dienst te<br />

zijn. De kruisheren van Sint-Agatha konden dat beamen. In 1839,<br />

het jaar waarin de kruisheren het hierboven vermelde verlof van Ro<br />

me hadden ontvangen, werden de geruchten over een spoedige<br />

troonsafstand van de koning ten behoeve van zijn zoon, als maar ster-<br />

ker. Bij de katholieken leefde de algemene overtuiging dat de troons-<br />

wisseling voor hen een keer ten goede zou betekenen. Het spreekt<br />

vanzelf, dat de kruisheren hetzelfde dachten en wensten.<br />

Besluit<br />

De religieuze instituten, aldus R. Hostie, hebben een taai leven.<br />

,,Ze hebben een prenatale tijd van 10 tot 20 jaar nodig. Bijna het<br />

dubbele van die tijd hebben ze nodig voor hun consolidatie. Hun<br />

uitgroei (als die niet verlaat wordt door een incubatietijd) beslaat ongeveer<br />

100 jaar. Ze stabiliseren zich in een tijdsduur van eenzelfde<br />

aantal jaren. Vervolgens beginnen ze onverhoeds aan een dalende<br />

curve, die op zijn beurt 50 tot 100 jaar duren kan. Daarna wordt, afhankelijk<br />

van de omstandigheden, het uitsterven offtcieel geregistreerd..<br />

langpost factum. De voiledige levenscyclus van de groeperingen<br />

van religieus leven strekt zich uit over een periode varierend<br />

van 250 tot 350 jaar. (...)" 6\ Bepaalde groeperingen komen niet<br />

65 R. HOSTIE, Leven en dood van de religieuze instituten, 1972, p.315


DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 89<br />

aan de voile maat. Drie op vier maken de hun toegemeten tijd af en<br />

sterven voorgoed uit. Maar er zijn er ook die zich al vele eeuwen lang<br />

handhaven. Tot deze categorie mogen we de kruisheren rekenen.<br />

De kruisheren verkeerden in dezelfde situatie als al die andere instituten,<br />

die op het einde van de achttiende eeuw door verval van<br />

krachten en van doelstellingen met uitsterven werden bedreigd. Een<br />

eventuele omkeer leek uitgesloten. De meeste conventen beoefenden<br />

nog slechts op papier de vita mixta. Zowel hun contemplatief leven<br />

als hun actief apostolaat misten engagement en vurige kracht. Onverzettelijkheid<br />

trad alleen op in de strijd tegen de prior-generaal die<br />

de versplintering wilde indijken. Vanaf het midden van de achttiende<br />

eeuw leek het vast te staan, dat de orde in haar laatste levensfase was<br />

aanbeland. Hoewel deze oude dag nog jaren kon voortduren en ofschoon<br />

— zeer theoretisch gesteld — de revitalisatie nog altijd tot de<br />

mogelijkheden behoorde, maakten de politieke machthebbers korte<br />

metten met de afzonderlijke huizen en met het reguliere instituut<br />

tout court. Verschillende andere orden ontwierpen (statutair) een<br />

noodplan tegen de inmenging van het wereldlijk gezag, zodat zij ondanks<br />

opheffing en vervolging, in ballingschap overleefden en naar<br />

voorspoediger tijden reikhalsden. De kruisheren bezaten een dergelijk<br />

noodplan niet. Eenmaal het centraal bestuur wegviel, verdwenen de<br />

cohesie en geleidelijk aan ook de toekomstverwachtingen. Eerst in<br />

Frankrijk, vervolgens in de Oostenrijkse Nederlanden, daarna in het<br />

H. Roomse Rijk en tenslotte in de Noordelijke Nederlanden werden<br />

de schaars bevolkte huizen, die vaak als onnutig werden geetiketteerd,<br />

opgeheven. Tussen 1812 en 1814 leek het einde onverbiddelijk<br />

te zijn aangebroken. De individuele reacties van de kruisheren, voor<br />

zover we ze konden opsporen, waren zeer verscheiden. Slechts een<br />

minderheid verzette zich tegen het afsterven van de orde. Met het<br />

verstrijken van de jaren, c.q. met het uitblijven van de restauratie,<br />

luwde ook dit verzet.<br />

Toch werd er geen overlijdensakte opgemaakt. De facto overleef<br />

den de reguliere kanunniken van het H. Kruis in enkele huizen, die<br />

hen ontnomen waren, maar die om de een of andere reden nog niet<br />

verkocht geraakten. De meeste van deze 'pseudo-conventen' — voormalige<br />

religieuzen die in groep samenleefden — vielen na een kor<br />

te tijd uiteen. Twee Noordbrabantse conventen hidden echter stand.


90<br />

DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />

Een externe factor, met name het admodiatiecontract (pachtovereenkomst<br />

met de staat), lag paradoxaal genoeg aan dit overleven ten<br />

grondslag. Van het vitale kloosterleven van weleer restten overigens<br />

ook in beide conventen hoofdzakelijk het koorofEcie en de fundatiemissen.<br />

Omdat de Nederlandse overheid niet geneigd was de pachtovereenkomst<br />

te versoepelen, behelsde het overleven van Uden en<br />

Sint-Agatha slechts de verlenging van de oude dag.<br />

En toch stierf de Orde van het H.-Kruis niet uit. Vanaf de intreding<br />

van Van den Wijmelenberg in September 1840 begon zij weer<br />

tot leven te komen. Achttien jaar later overleed de laatst overgebleven<br />

kruisheer van de oude orde.<br />

Roger JANSSEN o.s.c.


DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 91<br />

SUMMARY: The Crosiers at the end of the ,,Ancien Regime".<br />

The Crosiers were in the same situation as all the other institutes which at the end of the<br />

eighteenth century were threatened to die off by decadence of power and lack of idealism. A<br />

change was not feasible. Most of the monasteries lived only on paper the 'vita mixta'. Their<br />

contemplative life as well as their active apostolate lacked commitment and dynamism. From<br />

the middle of the eighteenth century it seemed clear that the Order had arrived in its last stage<br />

of life. Although this 'last stage' could continue for a number of years and although — very<br />

theoretically speaking — revitalisation still belonged to the possibilities, the political powers<br />

made short work with the individual houses and with the religious institute as a whole.<br />

A number of different Orders developed an emergency plan against the interference of the<br />

worldly powers, so that they in spite of suppression and persecution survived in exile and looked<br />

forward to more prosperous times. The Crosiers did not possess such an emergency plan. Once<br />

the central government disappeared, all cohesion and future prospects came to an end. First<br />

in France, then in the Austrian Netherlands, then again in the Holy Roman Empire and fi<br />

nally in the northern Netherlands the houses which were scarely populated and which were con<br />

sidered useless, were suppressed. Between 1812 and 1814 the end seemed to be near. The in<br />

dividual reactions of the Crosiers, for as far we were able to trace, were quite different. Only<br />

a small group resisted the dying-off of the Order. Over the years, especially because no restauration<br />

was forth coming, this resistence diminished too.<br />

However no death certificate was made. In fact the canons regular of the Holy Cross survived<br />

in a few houses which were taken away from them, but which for one reason or another we<br />

re not yet sold. Most of the pseudo-monasteries — former religious who lived together in a<br />

group — should disappear after a short time. Two monasteries in (the province of) North Bra<br />

bant stood firm. An external factor, namely the 'admodiation contract' (lease-contract with the<br />

government) was on the basis of their survival, how paradoxially it may seem. On the former<br />

vital religious life mainly the choir office and the foundation masses remained too in both hou<br />

ses. Because the Dutch government was not inclined to mitigate the lease contract, the survival<br />

of Uden and St. Agatha was only a prolongation of old age.<br />

ZUSAMMENFASSUNG: Die Kreuzherren am Ende des 18. Jhs.<br />

Am Ende des 18. Jhs. befanden die Konvente der Kreuzherren sich im allgemeinen im Niedergang,<br />

ahnlich wie bei vielen anderen Orden. Durch Uberalterung und Mangel an Nachwuchs<br />

gingen sie dem Ende zu. Es fehlte an Vitalitat und Begeisterung, und dies wirkte sich<br />

aus im Gebetsleben, in der Disziplin sowie in der Pastoral. Obwohl diese Zeitabschnitt noch<br />

lange hatte dauern konnen und ein Wiederaufleben theoretisch nicht auszuschliefien ware, erweckten<br />

die Kreuzherren den Eindruck, als sahen sie diese Entwicklung mit Gelassenheit entgegen.<br />

Jedenfalls erarbeiteten sie keinen Plan fur eine Notlage, die nach menschlichem Ermessen<br />

eintreten wiirde, wie viele andere Orden es machten. Viele Orden hatten jedoch Niederlassungen<br />

in einem weiteren Verbreitungsgebiet als die Kreuzherren. Das Gebiet der Kreuz<br />

herren beschrankte sich dagegen auf Frankreich, die Niederlande und Deutschland. In Frankreich<br />

waren sie seit 1769 zum Aussterben verurteilt. Joseph II. hob einige Kloster in den<br />

siidlichen Niederlanden auf, die ubrigen dort wurden aufgelost infolge der Franzosischen Re<br />

volution. Napoleon loste alle Kloster in Deutschland auf. Die Reaktionen der Kreuzherren auf<br />

diese Auflosungsdekrete waren, so weit wir wissen, sehr unterschiedlich. Dabei gilt es zu bedenken,<br />

daft die politische sowie die religiose Lage sehr verwirrt und unsicher war. Nach dem<br />

Tod von General-Magister Jacques Dubois (1796) war es nicht moglich, ein Generalkapitel einzuberufen,<br />

um gemeinsam iiber die Notlage zu beraten sowie einen neuen General-Magister<br />

zu wahlen. Somit fehlte eine allgemeine Leitung.<br />

Nur im nord-niederlandischen Brabant konnten zwei Kloster: Uden und St. Agatha ihre<br />

Existenz fristen, bis Konig Wilhelm II, 1840 ihnen erlaubte, wiederum Novizen zuzulassen.


92 DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />

RESUME: Les Croisiers a la fin de l'Ancien Regime.<br />

Les Croisiers se trouvaient dans la meme situation que tous les autres instituts qui, a la fin<br />

du 18e siede, se voyaient menaces d'extinction par la decadence des forces et des objectifs. Un<br />

retournement de situation eventuel semblait impossible. La plupart des couvents ne respectaient<br />

plus la ,,vita mixta" que sur papier. Engagement et forces vives manquaient aussi bien a leur<br />

vie contemplative qu'a leur apostolat actif. A partir de la moitie du 18e s. il semblait certain<br />

que l'ordre avait aborde sa phase finale. Quoique ce crepuscule puisse encore durer des annees<br />

et que-vu d'une fagon toute theorique-la revitalisation faisait encore partie des possibility's, les<br />

mandataires politiques eurent tot fait de liquider les maisons particulieres et l'institut regulier<br />

tout simplement. Different* autres ordres ebaucherent (statutairement) un plan d'urgence contre<br />

l'ingerence du pouvoir seculier de sorte que, malgre la suppression et la persecution, ils<br />

purent survivre en exil et aspirer a temps plus prospers. Les Croisiers n'avaient pas un tel plan<br />

de secours. Une fois le gouvernement central tombe, toute cohesion et perspective d'avenir disparurent.<br />

D'abord en France, puis dans les Pays-Bas autrichiens, ensuite dans le Saint Empire<br />

Romain et finalement dans les Pays-Bas du Nord on supprima des maisons. Entre 1812 et 1814<br />

la fin semblait inexorable. Pour autant que nous puissions les reperer, les reactions des Croi<br />

siers furent ties diverses. Seuls quelques-uns reagirent contre la disparition de l'ordre. Mais au<br />

fil des ans, la restauration se faisant attendre, cette reaction s'etiola egalement.<br />

Pourtant aucun acte de deces ne fut redige. De fait les chanoines reguliers de la Sainte Croix<br />

vivaient dans quelques maisons dont on les avait depouilles mais qui pour une raison ou l'autre<br />

n'avaient pas encore ete vendues. La plupart de ces pseudo-couvents d'autrefois allaient disparaitre.<br />

Seulement deux couvents du Brabant du Nord tinrent le coup. Un facteur externe,<br />

le fameux ,,Contrat d'Admodiation" (Contrat de bail avec l'Etat) est assez paradoxalement<br />

a la base de cette survie. De la vie monastique vitale d'autrefois on accomplissait dans ces deux<br />

couvents principalement l'office choral et les messes de fondations. Comme l'autorite neerlandaise<br />

ne se montrait pas endine a assouplir le contrat de bail la survie d'Uden et de Sainte-<br />

Agathe ne renfermaient qu'une prolongation de l'age avancee.<br />

Pourtant l'Ordre de la Sainte Croix n'allait pas mourir. Des l'entree de Van den Wijmelenberg<br />

en septembre 1840 la vie recommence. Dix-huit ans plus tard le dernier Croisier d'autre<br />

fois va mourir ...<br />

Terwijl dit nummer van Clairlieu reeds ter perse was ... is aan<br />

de Universiteit van Gent, Faculteit Letteren en Wijsbegeerte,<br />

onze medewerker Roger Janssen gepromoveerd tot Doctor in de<br />

Geschiedenis. De promotie had plaats op woensdag 13 nov. 96.<br />

Hij slaagde met Grote Onderscheiding op het proefschrift<br />

,, Tussen restauratie, herstichting en transformatie: de Orde van<br />

hetH. Kruis, 1840-1927". Onze hartelijke gelukwensen! Clair<br />

lieu zal uit dit proefschrift in de komende jg. uittreksels publi-<br />

ceren.


MARIENFREDE<br />

In 'Clairlieu' jg. 53 (1995) vinden we in de Kroniek (pag.<br />

112-116) een bespreking van het artikel van HJ. Stenkamp 'Die<br />

Aufhebung des Klosters Marienfrede'. Als in 1806 door Joachim Murat,<br />

groothertog van Berg, het klooster wordt opgeheven, blijven er<br />

in Marienfrede nog een aantal jaren twaalf conventualen achter. Hun<br />

namen worden door Stenkamp aan het einde van zijn artikel genoemd.<br />

Echter alleen met hun naam en leeftijd.<br />

Bij het inventariseren van de historische nalatenschap van Th. van<br />

den Elsen osc (overleden 29 oktober 1994) vonden we diverse bijzonderheden<br />

over het klooster Marienfrede welke afkomstig zijn uit<br />

de nalatenschap van W. Ritte, leraar in Dingden. Uit deze gegevens<br />

kunnen we dit twaalftal met verschillende data aanvullen.<br />

Martinusjanssens werd gedoopt in de St. Nicolaaskerk te Maastricht<br />

in 1732 als zoon van Herman Janssens en Agnes Bertram. Hij was<br />

conventualis van Venlo en aldaar in 1770 procurator van het klooster<br />

en in 1783 leraar aan de Latijnse School. In 1794 werd hij tot prior<br />

van het Venlose kruisherenklooster gekozen. Tijdens een bombardement<br />

vluchtte hij korte tijd samen met broeder Dirk Dunichy naar<br />

Marienfrede. Als zijn naam 4 november 1798 voorkomt op de deportatielijst<br />

vlucht hij naar Elten. Later, als het klooster van Venlo met<br />

bonnen door Petrus Syben osc wordt teruggekocht, keert prior Jans<br />

sens terug naar Venlo. Daar overlijdt hij 30 augustus 1808 op<br />

76-jarige leeftijd.<br />

Johannes Gerhardus Mertens, afkomstig uit Erkelenz, werd 1 december<br />

1761 tot prior van Marienfrede gekozen en blijft het prioraat<br />

waarnemen tot ca. 1800. Op de generale kapittels van 1767 en 1773<br />

werd hij tot definitor gekozen. Waar en wanneer hij overlijdt is niet<br />

bekend. In het archief van de parochie Dingden staat genoteerd door<br />

pastoor Averesch op 10 maart 1830 een H. Mis voor Gerhardus Mer-


94<br />

MARIENFREDE<br />

tens en in november 1830 twee missen voor de overleden familie van<br />

Gerhardus Mertens.<br />

Arnold Meyers werd geboren in Bentheim. In 1780 wordt hij diaken<br />

gewijd en sterft tussen 13 december 1834 en 20 mei 1835 in<br />

Emsbiiren. Tussen 1780 en 1806 is hij conventualis van Marienfrede.<br />

Na de opheffing van het klooster vertrekt hij naar Emsbiiren.<br />

Johann Carl David Busch is 26 december 1738 geboren in Dingden<br />

als zoon van Johannes Bernardus Busch en Anna Sieverding. Als<br />

peter bij zijn doopsel vinden we genoteerd David Osterhof die van<br />

1716-1738 prior van Marienfrede was. Johann Carl David Busch staat<br />

zelf als peter vermeld in het doopregister van Dingden in 1766 bij<br />

het doopsel van Carolina Antonetta, een dochter van zijn broer. Na<br />

de opheffing van Marienfrede gaat hij naar zijn geboorteplaats Ding<br />

den en verblijft daar tot aan zijn dood op 4 augustus 1808 bij zijn<br />

zuster Anna Margret.<br />

Dominicus Bauduin werd in 1745 in Maastricht geboren. Na de<br />

opheffing van Marienfrede vinden we hem in 1827 als priester verbonden<br />

aan de St. Adelgundiskerk in Emmerik. Hij overlijdt 16 mei<br />

1828 op 83-jarige leeftijd in Emmerik.<br />

Ruttger Clerk is geboortig uit Wesel. W. Ritte vermeldt alleen dat<br />

hij in Marienfrede voorkomt tussen 1786 en 1806. In 1806 ondertekent<br />

hij nog een pachtbrief betreffende het goed 'Stockhorst'.<br />

Johann Riihle werd geboren in Meppen. W. Ritte noteert over<br />

hem: Johann Riihle en Arnoldus Meyers hebben in Miinster deelgenomen<br />

aan het eindexamen voor de priesterwijding; zij werden echter<br />

vanwege hun geringe kennis van de mathematica niet toegelaten<br />

tot de wijding. Eerst op verzoek van prior Mertens bij de bisschop van<br />

Miinster werden zij in 1780 priester gewijd.<br />

Wilhelm Kuppers (Cuppers) werd 4 april 1763 geboren in Erkelenz.<br />

Hij trad in 1790 in het klooster te Marienfrede. Na de ophef<br />

fing van het klooster in 1806 bleef hij nog met enkele confraters gedurende<br />

zes jaar in het klooster wonen. In 1812 keert hij terug naar<br />

zijn geboorteplaats waar hij 7 maart 1831 overlijdt.<br />

Johann PeterJopen werd 14 februari 1769 te Erkelenz geboren. In<br />

1790 legde hij zijn professie af in Marienfrede en werd 7 juni 1792


MARIENFREDE 95<br />

tot priester gewijd. Hij stierf 26 januari 1840 in Erkelenz. Samen met<br />

zijn confraters Arnold Meyers en Jozef Thomassen ontving hij van<br />

pastoor Averesch jaarlijks een kleine rente.<br />

Franz Hermes is eveneens geboortig uit Erkelenz in 1768. Hij was<br />

procurator in Marienfrede in 1801 en 1806. Hij werd priester gewijd<br />

21 September 1793. Hij overlijdt 19 december 1809 te Dingden op<br />

39-jarige leeftijd aan de tering.<br />

Jozef Thomassen werd 15 mei 1771 in Briiggen geboren en deed<br />

zijn intrede in Marienfrede in 1792. Hij werd 25 mei 1796 priester<br />

gewijd. Vanaf 1838 is hij op rust in Aldekerk waar hij 15 maart 1847<br />

sterft. W. Ritte geeft over hem nog de volgende bijzonderheden: in<br />

1820 is hij pastoor in Elmpt, bisdom Aken; in 1826 rector van een<br />

kapel in Leuthersheide bij Leuth; in 1836 assistent in Leuth en in<br />

1834 doet hij dienst in de parochie van Dilkrath bij Briiggen.<br />

Theodor Dumyhei wordt ook in de aantekeningen van W. Ritte<br />

niet vermeld. L. Heere osc. schrijft in zijn geschiedenis over het Venlose<br />

kruisherenklooster dat bij de in 1797 verdreven inwoners van het<br />

klooster zich een broeder Dirk Dunichy bevindt die samen met prior<br />

Martinus Janssens enige tijd in Marienfrede verblijft.<br />

P. WlNKELMOLEN O.S.C


96 MARIENFREDE<br />

RESUME<br />

En 1806 le couvent de Marienfrede a ete supprime par Joachim MURAT, Grand-Due de Berg.<br />

A ce moment il y avait encore douze Croisiers. Dans les archives de notre cfr. Theo van den<br />

Elsen (decede le 29 oct. 1994) se trouvaient un tas d'informations sur la communaute de Ma<br />

rienfrede ... informations dues a Mr. W. Ritte, professeur a Dingden. Ainsi nous apprenons<br />

beaucoup de details et de dates sur les douze derniers Croisiers de Marienfrede.<br />

SUMMARY<br />

When in 1806 the Marienfrede convent was closed by Joachim MURAT, grand duke of Berg,<br />

only twelve conventuals remained.<br />

In cfr. Theo van den Elsen's estate (29 October 1994) we found several particularities about<br />

the convent, coming from mr W. Ritte, teacher in Dingden. On the basis of these papers we<br />

were able to give some more data about those twelve last Crosiers of the former Marienfrede<br />

convent.<br />

ZUSAMMENFASSUNG<br />

Als im Jahre 1806 das Kloster Marienfrede von Joachim Murat, dem Grofiherzog von Berg<br />

"oftlziell" aufgehoben wurde, wohnten in Marienfrede noch 12 Konventualen. In der Nachlassenschaft<br />

von Pater Theo van den Elsen (gestorben am 29.10.1994) hat Pater P. Winkelmolen<br />

mehrere Notizen iiber das Kloster Marienfrede gefunden, die von Herrn W. Ritte, Lehrer<br />

in Dingden, herruhren. Damit konnen die Lebensdaten der letzten Kreuzherren von Ma<br />

rienfrede erganzt werden.


GRABSTATTEN IN DER<br />

KOLNER KREUZHERRENKIRCHE<br />

Von Anfang an drangte es die Christen in den deutschen Landen,<br />

sich dort begraben zu lassen, wo sie einst die Taufe empfangen hatten.<br />

Seit 813 n.Chr. war aber die Beisetzung in den Kirchen nur<br />

noch fur Bischofe, Abte, Priester und adlige Laien zugelassen; auch<br />

der Adel hatte namlich das Recht, in den von ihm unterstiitzten Kir<br />

chen, aus in Klosterkirchen, bestattet zu werden. Aus finanziellen<br />

Griinden versuchten in den Stadten die Stifter und die Kloster, dieses<br />

Vorrecht des Adels auch auf biirgerliche Familien auszudehnen, urn<br />

so dem erstarkten reprasentativen Bedurfnis des Patriziats entgegenzukommen.<br />

Am 19. Dezember 1252 erhielten die Burger von Koln durch den<br />

papstlichen Legaten Hugo die offizielle Bestatigung, auch in Stiftsund<br />

Klosterkirchen sowie deren Kreuzgangen Familiengriifte anlegen<br />

zu durfen, doch unter grundsatzlicher Anerkennung der Pfarrechte,<br />

was bedeutete, daft der Pfarrer gegen Zahlung einer zu vereinbarenden<br />

Gebiihr seine Zustimmung geben mufite.<br />

So liefien sich bei den Kreuzherren zu Koln zur letzten Ruhe betten:<br />

Peter van der Hellen: (De Inferno alias de Halsbein):<br />

Er war einer der Hauptwohltater des Kolner Kreuzherrenklosters im<br />

ausgehenden 14. Jh. Er spendete 2000 koln. Mark zum Bau von Kirche<br />

und Kloster und unterstiitzte die Kreuzherren auch durch sonstige<br />

Zuwendungen. Der Bau der Klosterkirche wurde 1399 vollendet.<br />

Am 26. Mai 1399 verpflichtete sich der Konvent, dafiir taglich in<br />

der von Peter v.d. Hellen neu errichteten Kapelle an der Breitestrafie<br />

(Pfarre St. Columba) eine heilige Messe zu lesen. Diese Stiftung wur<br />

de am 15. Januar 1401 vom Papst Bonifaz IX. bestatigt.


98 GRABSTATTEN IN DER KOLNER KREUZHERRENKIRCHE<br />

Christina von Bell(e):<br />

In Dokumenten der Jahre zwischen 1397 und 1402 werden er-<br />

wahnt: Everhard, Vogt von Bell, Ritter, und Christina, seine Frau.<br />

Die Familie ,,von Belle'* (nicht zu verwechseln mit Schall von Bel<br />

le), eigentlich Vogte von Belle, tragen ihren Namen von der Advo-<br />

catie, welche sie iiber die Herrschaft Belle (Buschbell) ausiibten. Die-<br />

se Herrschaft: liegt nahe bei Koln und war zuerst eine kolnische, spa-<br />

ter eine julichsche Unterherrschaft, in welcher das Apostelstift zu<br />

Koln Grund- und Lehnsherr war.<br />

Peter Ketzgyn:<br />

Mehrere Namensverzeichnisse unterrichten uns iiber die Kolner<br />

Goldschmiede des 14. und 15. Jhs. Neben Gerhard Langen und<br />

Gottfried von Dortrecht war Peter Ketzgyn (Ketzgin) ein Meister von<br />

Ruf. Dieser grofie und treue Freund der Kolner Kreuzherren stifte-<br />

te ihrem Kloster zwischen 1429 und 1443 u.a. zwei Altare und verschiedene<br />

Kunstwerke. Er starb im Jahre 1443.<br />

Peter von Merode:<br />

Zu den Forderern der Reform des Kreuzherrenordens von 1410 gehorte<br />

auch neben dem Kreuzherr Johannes von Merode ein weiteres<br />

Mitglied dieser bekannten Familie. Urkundlich erwahnt wird Peter<br />

von Merode, Sohn des Peters von Merode und der Goeda, von 1401<br />

bis zum Jahre 1451.<br />

Seit 1403 war er Kanonikus an St. Severin zu Koln; da ist er bis<br />

zu seinem Tode (am 1. Mai 1451) urkundlich bezeugt.<br />

Stets erwies sich Peter, so wie seine beiden Onkel Arnold und Jo<br />

hannes von Merode, als ein besonderer Wohltater des Kreuzherrenor<br />

dens, besonders des Kolner Ordenshauses. Im Jahr 1428 stiftete er ein<br />

Kapital von 300 rheinischen Gulden zur Bestreitung der Kosten des<br />

General-Kapitels.<br />

Sehr wahrscheinlich ist er der Ubersetzer von ,, Die Pilgerfahrt des<br />

traumenden Monches" (Le pelerinage de vie humaine) von Guillau-<br />

me de Deguiville. Diese Ubersetzung wurde kopiert von Johannes<br />

Dursten aus dem Kolner Konvent.<br />

Goswin Brent von Vernich:<br />

Er wurde 1455 geboren und starb 1501.<br />

In erster Ehe heiratete er Catharina von Merode zu Kudelshecken,<br />

in zweiter Ehe Metza von Wermelskirchen. Die ,,Brent von Vern-


GRABSTATTEN IN DER KOLNER KREU2HERRENKIRCHE 99<br />

ich", ein altes jiilichsches Geschlecht, hatte seinen Sitz zu Vernich,<br />

einer ehemaligen Herrschaft, welche spater als ,, Amt Vernich" (Euskirchen)<br />

dem Herzogtum Jiilich einverleibt wurde. Das Geschlecht<br />

Brent von Vernich (nich zu verwechseln mit dem Familienamen von<br />

Brempt) trug einige Giiter von Koln zu Lehen. 1491 besafi Goswin<br />

Brent von Vernich an den Renten zu Geilenkirchen 100 rheinische<br />

Gulden.<br />

Die Familie Brent von Vernich fiihrte in ihrem Wappen: einen<br />

quergeteilten Schild. Das obere Feld ist rot mit einem silbernen Stern<br />

im rechten Oberwinkel, das untere Feld ist golden mit drei aufrechten<br />

blauen Balken. Auf dem Helm steht ein roter Hut mit weifiem<br />

Wedel.<br />

Herman Rink und Margarete Straufi:<br />

Herman Rink, der Jiingere, war verheiratet mit Margarete Straufi<br />

und starb in seiner Vaterstadt Koln 1542.<br />

Die Familie Rink kam aus Hessen nach Koln. In der zweiten Kolner<br />

Generation erwarben zwei Briider: Herman und Johan Rink als<br />

Kaufleute ein grofies Vermogen, zu dem auch ihre Wohnungen und<br />

zahlreihe Zinshauser gehorten. Beide Briider waren fur die Kaufmannsgaffel<br />

,,Windeck" (Die Englandfahrer) im Rat der Stadt.<br />

Herman der Altere bekleidete von 1480 bis 1488 das Biirgermeisteramt<br />

von Koln. Einer von den Sohnen des obengenannten Her<br />

man, namlich Herman der Jiingere, scheint mit England in besonders<br />

guten Beziehungen gestanden zu haben, denn dort wurde er<br />

zum Rat des englischen Konings Heinrich VIII. berufen. Auch dem<br />

deutschen Kaiser diente er in dieser Funktion. In Koln erwarb er die<br />

Hauser ,,zum grofien und kleinen Kneiart" (Schildergasse 74/76)<br />

und erbaute darauf 1513 das Haus ,,zum goldenen Ring". Herman<br />

der Jiingere war ein besonderer Wohltater des ihm benachbarten<br />

Kreuzherrenklosters, in dem er eine Familien-Kapelle erbauen liefi,<br />

zu der er von seinem Hause aus einen direkten Zugang hatte. In die<br />

ser Kapelle wurde er und seine Frau Margarete Straufi bestattet, wahrend<br />

seine Briider und die altare Generation in der Familiengruft in<br />

St. Columba ruhen.<br />

Durch seine Heirat mit Margarete Straufi kam Herman in den Besitz<br />

des grofien ,,Kupferhofes", auch in der Nahe des Kreuzherren<br />

klosters gelegen.<br />

Das Familewappen dieser sehr wohlhabenden und auch mildtatigen<br />

Kolner Patrizier zeigt: im goldenen Feld einen schwarzen rechts-


100 GRABSTATTEN IN DER KOLNER KREUZHERRENKIRCHE<br />

fliegenden Raben, der einen Ring in seinem Schnabel tragt. Auf dem<br />

Helm ist dieser Rabe ,,wachsend" wiederholt.<br />

Adolf von Gymmenich zu Gymmenich und Vischel:<br />

Die ,,von Gymmenichs'\ katholischer Uradel vom Niederrhein,<br />

nanntensich nach ihrem Wohnsitz Gymmenich (heute Gymnich) im<br />

Herzogtum Julich. Schon fruh teilten sie sich in zwei Linien, von denen<br />

die altere den Namen Gymnich weiterfiihrte, die jiingere aber<br />

sich Beissel schrieb.<br />

Adolf von Gymmnich zu Gymmnich und Vischel lebte von 1512<br />

bis 1561. Er war verheiratet mit Maria von Hochsteden, der Tochter<br />

Hermans von Hochsteden und der Aleidis von Horrich zu Brachelen.<br />

Adolf von Gymmnich unterschrieb 1550 die Landesunion. Das Familiewappen:<br />

Ein rotes ausgekerbtes Kreuz in silbernem Feld und auf<br />

dem Helm eine weifle, rot-geschnabelte Ente im schwarzen Schilf mit<br />

silbernen und schwarzen Helmdecken.<br />

Johan Kreps (*1513 - tl582):<br />

Er war verheiratet in erster Ehe mit Catharina v. Antwerpen, in<br />

zweiter Ehe mit Gertrud von Nehel (t 1578), Tochter von Johan und<br />

Gertrud von Segen.<br />

Johan Kreps war im Jahr 1579 Stimmeister in Koln.<br />

Das kolnische Patriziergeschlecht Kreps fuhrte in goldenem Feld<br />

einen schwarzen, eckig-geschobenen Querbalken und dariiber einen<br />

roten Turnierkragen. Auf dem Helm einen halb schwarz-, halb gold-<br />

gekleideten Mann, der einen Pfeil in der Hand halt.<br />

Anm. Zwei im Kolner Senat sitzende Mitglieder wurden, weil sie<br />

beim Votieren im Rat den Ausschlag gaben, Stimmeister genannt<br />

(auch Stichmeister oder Steigmeister). Sie hatten das Recht, sich zu<br />

den Kolner Patriziern zu zahlen und das Pradikat ,,von" zu fuhren.<br />

Herman von Wedigh und Clara Aleida Therlaen von Lennep:<br />

Herman von Wedigh war Senator und Stimmeister zu Koln. Er<br />

starb 1629. Er und seine Frau wurden bei den Kreuzherren zu Koln<br />

bestattet. Bereits 1614 iiberwies Herman von Wedigh zur Stiftung ei-<br />

nes Familienbegrabnisses und vier jahrlicher Memorien eine Rente<br />

von 64 Talern.<br />

Die Kinder von Wedigh stifteten der Kreuzherrenkirche ein Ge-<br />

malde von J. Hulsman (17. Jh.), darstellend: das Martyrium des hi.<br />

Bartholomaus. Es ging verloren.


GRABSTATTEN IN DER KOLNER KREUZHERRENKIRCHE 101<br />

Dieses alte und angesehene Kolner Patrizier-Geschlecht — der Maler<br />

Hans Holbein der Jiingere make in London zwei Mitglieder der<br />

Wedigh-Familie — fuhrte in ihrem Familienwappen: einen schwarzen<br />

Sparren in silbernem Feld und drei im Winkel gesetzte blaue<br />

Blatter.<br />

Adrian de Bruyn von Blankenforst (auch Blankenvoert): *1568 - t<br />

1632:<br />

Er war der Sohn des Bruno de Bruyn von Blankenforst und der Jo<br />

hanna Calf. In Koln war er Ratsherr und koniglich spanischer Oberkriegskommissar.<br />

In erster Ehe war er vermahlt mit Gertrud von Cronenberg, in<br />

zweiter Ehe mit Anna Kreps, verwitweter Bachoven.<br />

Diese hollandische, nach Koln gefluchtete Patrizierfamilie aus Leerdam<br />

(in der Nahe vom Kreuzherrenkloster in Asperen) stellte dort<br />

oftmals den Burgermeister. Auch Adrian de Bruyns Groftvater, sein<br />

Onkel Jacob und sein Vater bekleideten in Leerdam das Biirgermei-<br />

steramt.<br />

Das Familienwappen zeigt in silbernem Feld vier rote Balken und<br />

auf den Balken zehn goldene Gleven.<br />

Anm. Vgl. L. Heere, De Kruisheren van Asperen in Kruistriomf<br />

36, 1956, S. 73.<br />

Sigismund undJohan-Wilhelm von Mockel:<br />

Sigismund ist vor 1601 in Diiren geboren und nach 1642 gestorben.<br />

Er was Syndikus der jiilischen Landstande, Burgermeister von<br />

Diiren.<br />

In erster Ehe verheiratet mit Cordula Lehm (Lemmen), in zweiter<br />

Ehe mit Christine von Kreps.<br />

Die Familie Mockel ist ein Kolner Patriziergeschlecht, aus dem Senatoren,<br />

Schoffen und Burgermeister von Koln hervorgegangen sind.<br />

Das Familien-Wappen ist eine aus dem Schildfufi herauswachsende<br />

Eichel mit Stiel und Blattern. Daruber ein Querbalken mit zwei nebeneinander<br />

stehenden Sparren, die an den Buchstaben M erinnern.<br />

Johan-Wilhelm (auch: Johan-Philipp) ist ein jungerer Bruder des<br />

Sigismund, geboren in Diiren 1601, gestorben in Koln nach 1661.<br />

Er war licentiatus iuris, apostolischer Protonotar, Kanonikus an St.<br />

Kunibert in Koln, 1661 dort ,,Chorbischof". Imjahr 1630 erscheint<br />

er in den Diirener Steuerlisten und errichtet 1631 eine Studien-


102 GRABSTATTEN IN DER KOLNER KREUZHERRENKIRCHE<br />

Stiftung. Am 26. Januar 1661 siegelt er mit dem Schild des Familien-<br />

Wappens mit dariiber einem Pralatenhut.<br />

Constantin von Iiskirchen (I und II):<br />

Constantin I war Biirgermeister von Koln von 1613-1632. Er starb<br />

am 22. Juni 1632. Er war verheiratet mit Gertrud von der Recke,<br />

Tochter von Conrad und der Magdalena von Kreps.<br />

Dieses alte und machtige Kolner Patrizier-Geschlecht war ein und<br />

derselben Ursprungs mit den ,, Overstolzen''.<br />

Der Stammvater derer von Iiskirchen, der diesen Namen zu fiihren<br />

begann, nannte sich nach der Kirche ,,St. Lysolphus", weil er sich<br />

bei dieser Kirche angesiedelt hatte.<br />

Junker Constantin II von Liskirchen, Herr zu Transdorf, wurde am<br />

9. Juli 1640 zum Biirgermeister von Koln gewahlt. Er hatte elf<br />

,,Stabe".<br />

Er war vermahlt mit Margaretha von Rottkirchen. Ihre Eltern waren<br />

Jakob von Rottkirchen und Richmud von Pilgrum. Sie starb am 17.<br />

Januar 1665. Junker Constantin II am 13. Oktober 1672.<br />

Das Familien-Wappen zeigt in einem goldenen Schild drei blaue<br />

Turnierkragen; auf dem Helm einen blauen oder silbernen sitzenden<br />

Hund mit goldenem Halsband. Der Helm ist oft gekront, oft mit ei<br />

nem Turnierhut bedeckt.<br />

Herman I Mylius und Sophia von Wedigh:<br />

Herman I Mylius wurde in Koln 1584 geboren und starb in Koln<br />

1657. Er war Buchdrucker, Stimmeister der Stadt Koln und Senator,<br />

Colonel und Assessor der sogenannten ,, Freytagsrentkammer''. Nach<br />

dem Tode von Constantin von Judden (1652) schlug er das ihm vom<br />

ganzen Magistrat angetragene Biirgermeisteramt dankend aus.<br />

Er war vermahlt mit Sophia von Wedigh, Tochter des Herman von<br />

Wedigh und der Clara Aleida Therlaen von Lennep. Sie starb 1656.<br />

Auch ihre Eltern wurden bei den Kreuzherren zu Koln bestattet.<br />

Herman HI von Mylius und Barbara Felicitas von Schnellen:<br />

Er wurde geboren in Koln 1638 und starb da 1699. Er war licen-<br />

tiatus iuris, Biirgermeister der Stadt Koln und Bannerherr der ritter-<br />

lichen Zunft ,,Windeck".<br />

Er heiratete 1665 Barbara Felicitas von Schnellen. Sie war die Toch<br />

ter des Heinrich von Schnellen und der Anna Maria von Cronen-<br />

burgh. Diese starb 1716.


GRABSTATTEN IN DER KOLNER KREUZHERRENKIRCHE 103<br />

Am 8. Marz 1698 wurde er von Kaiser Leopold I in den Reichsadelstand<br />

erhoben.<br />

Dieses kolnische, jetzt freiherrliche Geschiecht ,,von" Mylius (Mylius<br />

ist das latinisierte von Myle, d.h. von der Miihle) hat sich um<br />

Koln besonders verdient gemacht, namentlich durch seine grofie<br />

Buchhandler-Offizin im 16. Jh. Auch fur die Geschichte der Rhein-<br />

lande war diese Familie aufiert wichtig.<br />

Ihr Familie-Wappen zeigt: ein silbernes Miihleneisen, auf welchem<br />

ein schwarzes, mit einer silbernen Schlange umwundenes Kreuz steht<br />

in blauem Felde; auf dem Helm einen blauen Arm, der das schwarze<br />

Kreuz in der Hand halt.<br />

Herman von Wedigh:<br />

Er war ein Enkel des Senators und Stimmeisters Herman von We<br />

digh. Er war Syndikus und Biirgermeister der Stadt Koln und starb im<br />

Jahr 1676.<br />

Er war verheiratet mit Maria Catharina von Broich, Tochter des Jo-<br />

han Friedrich von Broich und der Barbara Thorini.<br />

Constantin von Rodenkirchen und Susanna Maria von Boland:<br />

Constantin von Rodenkirchen (auch Rottkirchen) war Senator in<br />

Koln, heiratete 1639 Susanna Maria von Boland und starb 1684.<br />

Die Familie von Rodenkirchen stammt aus dem Dorf Rodenkirchen<br />

oberhalb von Koln. Ihr Familien-Wappen zeigt: einen rechts-schrag<br />

geteilten Schild, unten schwarz, oben golden, und in der letzteren<br />

Halfte einen Mohrenkopf, auf dem Helm einen wachsenden Mohren.<br />

Johan Peter von Beywegh und Clara Maria Buschmann:<br />

Johan Peter von Beywegh, geboren 1626 in Koln war ein ,, Greve''<br />

der Stadt Koln, d.h. Vorsitzender des Gerichts in Koln; in ihren Kel-<br />

lern wurden die Gefangenen ,, verwahrt''.<br />

Er heiratete 1656 Clara Maria Buschmann. Beide starben im Jahr<br />

1707.<br />

Johan Peter von Beywegh enstammte einem Kolner Patrizierge-<br />

schlecht, das im Familien-Wappen einen schwarzen Bock in silbernem<br />

Feld fuhrte, der aus einer goldenen Kufe wachst.<br />

Theodor Dulman und Maria Elisabeth von Bourell:<br />

Theodor Dulman, geboren 1654 war im Jahr 1717 Biirgermeister der<br />

Stadt Koln. Wahrend seiner Regierung wurde dem Kaiser Carl VI. zu<br />

Koln gehuldigt. Er starb 1720.


104 GRABSTATTEN IN DER KOLNER BCREUZHERRENKIRCHE<br />

Vermahlt war er mit Maria Elisabeth von Bourell, Tochter des Si<br />

mon von Bourell und der Adelheid von Mylius. Sie starb 1747.<br />

Das Kolner Patriziergeschlecht Dulman, urspriinglich Helingh ge-<br />

nannt, stammte aus dem Stadtchen Diilmen. Das Familien-Wappen<br />

zeigt: in goldenem Feld zwei rote Nelken an einem griinen Stiel.<br />

Heinz-Wilhelm JEGODTKA


Quellen- Verzeichnis<br />

GRABSTATTEN IN DER KOLNER KREUZHERRENKIRCHE 105<br />

v. Mehring, F.E., Geschichte derBurgen, Rittergiiter, Abteien undKloster in den Rheinlanden<br />

12 Hcfte, Koln 1833-1844.<br />

Fahne, A., Geschichte der Kolnischen, Julichschen undBergischen Geschlechter Koln Bd I<br />

1848, Bd II 1853.<br />

Hermans, C.R., Annales canonicorum regularium S. Augustini, Ordinis S. Crucis, Herzogenbusch<br />

1858, Bd II, S. 98f. Nicht alle dort aufgefuhrten Namen konnten bisher verifiziert<br />

werden.<br />

Keussen, H., Die Matrikel der Universitat Koln 1381-1559, Bonn 1919-1931 (3 Bde), Neuauflage<br />

1981.<br />

Haaft, R., Die Kreuzherren in den Rheinlanden, Bonn 1932, S. 71-91.<br />

Vogts, H., Koln im Spiegel seiner Kunst\ Koln 1950.<br />

Vogts, H., Das Kolner Wohnhaus bis zur Mitte des 19. Jhs. 2 Bde, Neufi 1966.<br />

Domsta, H.J., Geschichte derVursten von Merode im Mittelalter, Duren Bd I 1974, Bd II 1981.<br />

Schmitz, W., Ein genealogisches Verzeichnis als buchgeschichtliche Quelle, in Jahrbuch des<br />

Kolner Geschichtsvereins 58, 1987, S. 185-208, Die Familie von Mylius.<br />

Miiller-Westphal, L, Wappen und Genealogien Diirener Familien, Duren 1989.<br />

Neubecker, O., Grofes Wappen-Bilder-Lexikon der biirgerlichen Geschlechter in Deutschland,<br />

Osterreich und der Schweiz, Augsburg 1992.


106 GRABSTATTEN IN DER KOLNER KREUZHERRENKIRCHE<br />

SAMENVATTING: Begraven in de Kruisherenkerk van Keulen<br />

In dit artikel worden enige bekende Keulse families besproken — ook hun familiewapen —<br />

die als weldoeners van het Keulse Kruisherenklooster beschouwd kunnen worden en die het<br />

op prijs stelden in hun kloosterkerk een laatste rustplaats te vinden.<br />

RESUME: Enterrer dans l'eglise des Croisiers a Cologne<br />

Dans ce texte il s'agit de quelques celebres families de Cologne avec leurs armoiries. Probablement<br />

des bienfaiteurs ou des amis de la Communaute des Croisiers. Des gens qui sollicitaient<br />

d'etre enterres dans l'eglise du couvent. Que des gens notables aiment etre enterres chez<br />

les Croisiers peut illustrer comment les Croisiers etaient connus et aimes a Cologne.<br />

SUMMARY: Burials in the Cologne Crosiers' Church<br />

This article deals with some well-known Cologne families and their family arms: persons who<br />

can be considered as benefactors of the former Crosiers' convent in Cologne, and who appre<br />

ciated to be buried in the convent church.<br />

The fact that prominent Cologne citizens wanted to be buried there, proves that the Cro<br />

siers were well-known and enjoying a good reputation.


Woord vooraf<br />

HET KRUISOFFICIE<br />

IN DE LOOP DER EEUWEN<br />

In 1988 heb ik elders geschreven over Kruisspiritualiteit in de Orde<br />

van het Heilig Kruis K In het hier volgende artikel wil ik me voornamelijk<br />

beperken tot het liturgische aspect van deze Kruisspiritua<br />

liteit, en wel tot het Kruisofficie op de Vrijdagen. Voor een Orde<br />

voor wie in het verleden de naam ,,Canonici regulares" geen phrase<br />

of franje was, is de eigen liturgie een voor de hand liggend terrein,<br />

waarop haar spiritualiteit tot uitdrukking komt.<br />

Voor het onderkennen van die eigen spiritualiteit kunnen liturgi<br />

sche bepalingen van Generale Kapittels — en die zijn er vele — van<br />

eminent belang zijn. Maar bepalingen alleen doen het niet. Zij vra-<br />

gen om uitvoering. Hoe was het daarmee gesteld in onze kloosters?<br />

Het antwoord hierop is positief. Er zijn gelukkig nogal wat liturgi<br />

sche handschriften uit de bloeiperiode van onze Orde (15e eeuw) bewaard<br />

gebleven, al zijn de meeste niet meer in ons bezit. Door de<br />

medewerking van de Diozesan-Bibliothek te Keulen, van de Handschriftenabteilung<br />

der Universitatsbibliothek te Diisseldorf en van het<br />

Domarchiv te Munster was ik in de gelegenheid een aantal liturgische<br />

handschriften uit vroegere Duitse kloosters wat betreft dit Kruisofficie<br />

met elkaar te vergelijken. Ook de bibliothecarissen van St. Agatha en<br />

Uden hebben me verder geholpen. Tenslotte heb ik gebruik kunnen<br />

maken van het Aphosc-archief.<br />

Interessant was dat bij enige handschriften ook de muzieknotatie<br />

der hymnen, antiphonen en responsaria stond aangegeven.<br />

1 G.Q. Reijners, Kruisspiritualiteit in de geschiedenis van de Orde van het H. Kruis, Ro<br />

me 1988.


108 HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN<br />

Bij het zoeken naar teksten van Kruisofficies stootte ik ook op zogenaamde<br />

kleine getijden ter ere van het H. Kruis. Deze waren,<br />

vooral in de late Middeleeuwen, naast het kleine Maria-officie zeer<br />

verbreid.<br />

Een typisch voorbeeld van een Kruisofficie voor persoonlijk gebruik<br />

is dat van de Roermondse Kruisheer Albertus Tonsorius uit de tweede<br />

helft van de zeventiende eeuw.<br />

Dit onderzoek zou niet volledig zijn, als niet de ontwikkelingen na<br />

1840 erin betrokken waren.<br />

Voor een beter verstaan van de ontwikkeling heb ik dit onderzoek<br />

naar de geschiedenis van het Kruisofficie ingepast in het grotere verband<br />

van de geschiedenis van de gebeds-spiritualiteit, zoals deze zich<br />

vooral in West Europa ontwikkeld heeft.<br />

Als bewijsmateriaal en tevens om te voorkomen dat waardevolle<br />

teksten uit het verleden van onze Orde voor ons verloren gaan, heb<br />

ik in de voetnoten typische fragmenten uit deze Kruisofficies alsmede<br />

andere belangrijke teksten opgenomen, en wel in hun oorspronkelijke<br />

taal: het Latijn. Wel heb ik daarbij voor een betere herkenbaarheid<br />

van woorden en vormen aan de klassieke schrijfwijze de voorkeur ge-<br />

geven.<br />

Christelijke gebedspractijk en kruisspiritualiteit<br />

Een Orde leeft geestelijk niet in een isolement maar is altijd geworteld<br />

en verbonden met een algemene spiritualiteit, d.w.z. met het<br />

leven van de Kerk als een gemeenschap van gelovigen, levend in een<br />

bepaalde tijd en een bepaalde cultuur. Daarom is het zinvol de<br />

Kruisspiritualiteit eerst in een wat breder historisch perspectief te beschouwen2.<br />

2 Cf. A. Adam. Grundrifl der Liturgie, Freiburg 19925, p. 19-52.<br />

A. Gerhards, Benedicam Dominum in omni tempore. Geschichtlicher Oberblick zum Stundengebet,<br />

Freiburg 1989, p. 3-33. Op p. 3 schrijft hij: „ Audi ohne Geschichte verabsolutieren<br />

zu wollen, sind zum Verstandnis der gewordenen Liturgie Kenntnisse uber deren Entstehungsprozefl<br />

unumganglich". Zie verder ook: J. Stadlhuber, Das Stundengebet der Laien im<br />

christlichen Altertum, in Zeitschrift fur katholische Theologie 71, 1949, p. 129-183.<br />

A. Verheul, Getijdenboek door de eeuwen heen, in Collationes Brugenses et Gandavenses 20<br />

1990, p. 151-169.


HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN 109<br />

Het is algemeen bekend dat de eerste Christenen zich in hun gebedsleven<br />

aan de gebedstijden van de Joden orienteerden. Voor vrome<br />

Joden was in zekere zin, zoals nu nog voor Mohammedanen, de<br />

gehele dag door het gebed geheiligd. Paulus'woord uit de eerste brief<br />

aan de Thessalonicenzen (5,17): ,,Bidt zonder ophouden" moet wel<br />

zo geduid worden. Uit de Handelingen van de Apostelen is ons be<br />

kend dat Apostelen zich op het derde, zesde en negende uur (naar<br />

Romeinse tijdrekening) tijd voor gebed namen; bovendien op het<br />

uur van het morgen- en avondoffer in de tempel te Jerusalem3.<br />

Dan kwamen de Christenen in hun huizen samen voor het breken<br />

van het brood (Hand 2,46), loofden God met hymnen, psalmen en<br />

geestelijke liederen (Eph 5, 19-20) en brachten dank aan God door<br />

Christus (vgl. Col 3,16-17). Timotheus krijgt de raad: ijverig te zijn<br />

in het voorlezen uit de H. Schrift, in het onderrichten en vermanen<br />

(2 Tim 4,2), want ,,elk door God geinspireerd geschrift dient ook<br />

om te onderrichten in de waarheid, om dwalingen te weerleggen en<br />

om de mensen op te voeden tot een rechtschapen leven" (2 Tim<br />

3,16).<br />

Rond het jaar 200 vermelden ongeveer gelijktijdig Clemens van<br />

Alexandrie4 en Tertullianus5 dat Christenen gewoon waren op het<br />

derde, zesde en negende uur te bidden; ,,naar apostolische overlevering"<br />

voegt Tertullianus er in ,,De ieiunio" (10,4) aan toe. Over<br />

de inhoud van deze gebeden, die private gebeden waren een thuis<br />

verricht werden, wordt ons verder niets meegedeeld. Hier brengt ons<br />

echter Hippolytus van Rome c. 215 verder. In zijn ,,Traditio apostolica"<br />

6 spreekt hij uitdrukkelijk over het gebed van de Christenen.<br />

Hij maakt een onderscheid tussen het gebed dat thuis en het gebed<br />

dat gezamenlijk verricht werd. Klaarblijkelijk kwam men 's morgens<br />

samen voor gebed, onderricht en/of Eucharistieviering. Hippolytus<br />

geeft de Christenen de raad, thuis op het derde, zesde en negende<br />

uur te bidden. Als motief wordt voor het derde en zesde uur de kruisiging<br />

van Christus aangegeven; bij het negende uur de lansstoot in<br />

Christus' zijde.<br />

3 Cf. Hand 2,46; 3,1; 5,12; 10,9.<br />

4 Clemens Alexandrinus, Stromata VII, 7, 40-43, in Griechische Christliche Schriftsteller<br />

Deel. 17, p. 30.<br />

5 Tertullianus, Apologeticum 39, 1-4, Corpus Christianorum Latinorum I, p. 150* De oratione<br />

25, CCL I, p. 272; De ieiunio 10, 2-4, CCL II, p. 1267.<br />

6 Hippolytus, Traditio apostolica 41, in ed. B. Botte (Iiturgiewissenschaftliche Quellen und<br />

Forschungen 39), Munster 1963, p. 90-92.


110 HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN<br />

Dit getuigenis van Hippolytus geeft ongetwijfeld de practijk in de<br />

Kerk van Rome weer in het begin van de derde eeuw. Uit de spreiding<br />

van de vertalingen van dit belangrijke werk blijkt dat dit gebruik<br />

ook in de kerken van Alexandria en Antiochie bekend was.<br />

Voor Carthago getuigt c. 250 Cyprianus in zijn ,,De dominica oratione<br />

* *7 dat bij het gebed op het zesde en negende uur de kruisiging<br />

van Christus herdacht werd.<br />

De ,, Constitutiones apostolicae'', onze voornaamste bron voor de<br />

Liturgie van het Oosten uit de vierde eeuw (c. 380 in Antiochie),<br />

vermelden eveneens dat de Christenen bij hun persoonlijk gebed op<br />

het derde, zesde en negende uur gewoon waren aan het kruislijden<br />

van Christus te denken8.<br />

Vanaf de vierde eeuw zien we echter na de Kerkvrede (313) een<br />

eigenaardige ontwikkeling in het gemeenschappelijk gebed: Monniken<br />

hebben geleidelijk aan op de vaste gebedstijden het gebed van<br />

de christelijke gemeenschap overgenomen. De ,,laus Dei" overdag<br />

en ook 's nachts werd nu de officiele taak van de monniken. ,,Dagelijks<br />

zing ik uw lof - zevenmaal" heet het in de psalmen (119,<br />

164). Zo ontstonden van lieverlee de ,,zeven getijden".<br />

Ook in de kathedrale en collegiale kerken in de steden werd door<br />

de geestelijkheid op vastgestelde tijden het gebed gemeenschappe<br />

lijk verricht. Leken konden er aan deelnemen, maar waren van actieve<br />

deelname uitgesloten. Zij waren ,, toehoorders" geworden.<br />

Onder invloed van Johannes Cassianus (c. 360-435) kregen deze<br />

zeven uren van het koorgebed een vaste structuur. Terts, Sext en<br />

Noon waren aan het kruislijden van Christus gewijd9.<br />

Benedictus van Nursia (c. 480-555) heeft het bidden van de getijden<br />

en de volgorde der psalmen daarin in zijn kloosterregel vastgelegd10.<br />

Zijn volgelingen hebben de Benedictijnse traditie van het<br />

koorgebed in West Europa verbreid. De latere, Middeleeuwse<br />

kloosterinstellingen hebben deze liturgische traditie van de Benedic-<br />

tijnen overgenomen.<br />

7 Cyprianus, De dominica oratione 34-35, CCL 3a, p. 211-212. Zie ook: P. Salmon, Les<br />

origines de la priere des heures d'apres le temoignage de Tertullien et St. Cyprien, in Melanges<br />

Chr. Mohrmann I, Utrecht 1963, p. 202-210.<br />

8 Didascalia et Constitutiones Apostolorum VIII, 34, ed. F.X. Funk, Deel I, Paderborn<br />

1905-1906, p. 538-541.<br />

9 Johannes Cassianus, De institutis coenobiorum 111,2-4, Corpus Scriptorum Ecclesiasticorum<br />

Latinorum 17,1, p. 35-38.<br />

10 Regula Benedicti 16-18, ed. B. Steidle, Beuron 1978, p. 100-106.


HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN 111<br />

Wat de ontwikkeling van de Kruisliturgie betreft wil ik — zonder<br />

naar volledigheid te streven — toch twee personen met name noe-<br />

men, van wie de invloed op de vormgeving van de Kruisliturgie in<br />

het Westen onmiskenbaar is.<br />

De eerste is de priester-dichter Venantius Fortunatus (c. 530-na<br />

600). Hij wordt wel ,,de laatste Romeinse dichter" genoemd. Met<br />

evenveel recht zou men hem ook de eerste Middeleeuwse dichter<br />

kunnen noemen. Hij staat inderdaad op de grens tussen de late Oudheid<br />

en de Vroege Middeleeuwen. Ons alien is hij bekend door zijn<br />

twee Kruishymnen: ,,Pange, lingua, gloriosi proelium certaminis"<br />

en zijn ,,Vexilla Regis prodeunt". Minder bekend is zijn derde hym-<br />

ne op het Kruis: ,, Crux benedicta nitet, Dominus qua came pependit".<br />

Het begin van deze derde hymne is als antiphoon in het Kruisofficie<br />

opgenomen.<br />

Het zijn lofliederen op het Kruis, ontstaan als gelegenheidsgedich-<br />

ten. Voor het eerst zijn ze gezongen, toen een partikel van het H.<br />

Kruis, dat keizer Justinus II van Constantinopel aan koningin Radegunde,<br />

gemalin van de Frankische koning Chlotar I, geschonken had<br />

(569), in een plechtige processie de stad Poitiers werd binnengedra-<br />

gen11. Zij bezingen de lof van het Kruis, waaraan Christus onze<br />

Verlossing bewerkte. Het Kruis wordt er in verheerlijkt als de Levens-<br />

boom, Christus als de triomfator over de machten van het kwaad.<br />

Deze beschouwingswijze van Christus' kruisdood en onze Verlos<br />

sing is typisch voor de theologie en de liturgie in Oost en West vanaf<br />

de oudste Kerkvaders, o.a. Irenaeus (c.130 - c.200), tot diep in de<br />

Middeleeuwen gebleven12.<br />

De Kruishymnen van Venantius Fortunatus hebben model gestaan<br />

voor vele andere hymnen en sequenties in woordkeuze, stijl en<br />

beeldspraak13.<br />

11 Cf. Gregorius van Tours, Historia Francorum EK,40, Scriptores rerum Merovingarum I,<br />

(Monumenta Germaniae Historica), p. 396-397.<br />

12 Zo ziet Venantius Fortunatus in zijn hymne ,,Pange, lingua" de tegenstelling tussen de<br />

boom van kennis van goed en kwaad uit het aardse paradijs (Gen 2,9) en Christus'kruis als<br />

behorend tot Gods heilsplan: ,,Hoc opus nostrae salutis ordo depoposcerat". Dit thema vinden<br />

we bij de Kerkvaders al vanaf Irenaeus (c. 130 - c. 200) in zijn Adversus Haereses V, 16-19 (ed.<br />

Harvey II, p. 368-375) en in zijn Demonstratio apostolica 34 (ed. Froidevaux in Sources chretiennes<br />

62, p. 69).<br />

13 Cf. J. Szoverffy, Hymns of the Holy Cross, Leiden 1976, p. 6-20.


112 HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN<br />

Een tweede persoon die hier vermeld moet worden is Alcuin (c.<br />

735-804). In York (Engeland) geboren en opgevoed, was hij sinds<br />

781 adviseur van Karel de Grote in kerkelijke en onderwijszaken. Hij<br />

was ook de inspirator van de ,,Karolingische Renaissance'*. Hij<br />

schreef gedichten in de trant van Venantius Fortunatus. In de ont-<br />

wikkeling van de Westerse Liturgie is hij een belangrijke tussenper-<br />

soon. Hij bewerkte het sacramentarium Gelasianum en Gregorianum.<br />

Ook stelde hij teksten samen voor achttien votiefmissen, o.a. voor die<br />

ter ere van het H. Kruis. De tekst van deze laatste votiefmis is in het<br />

missaal van Pius V (1570) en in dat van Pius X (1910) opgenomen.<br />

Van Alcuin stamt de bekende Kruispraefatie, waarin het motief van<br />

de antithese tussen de boom van kennis van goed en kwaad uit het<br />

aards paradijs (Gen 2,9) en het Kruis verwerkt is: ,,God, Gij hebt<br />

het heil van het menselijk geslacht van het Kruishout afhankelijk ge-<br />

maakt, opdat vandaar het leven zou herrijzen, vanwaar de dood zijn<br />

oorsprong had, opdat (zo) degene, die door de boom (van kennis)<br />

de overwinning behaalde, ook aan de Kruisboom zou overwonnen<br />

worden door onze Heer Jesus Christus" 14. Alcuin kan deze thema-<br />

tiek aan Venantius Fortunatus ontleend hebben15.<br />

Ook een kruisgebed uit zijn ,,liber sacramentorum" herinnert ons<br />

in woordkeus (in het Latijn) en in beeldspraak sterk aan de hymnen<br />

van Venantius Fortunatus: ,,Behoed ons, zo smeken wij U, Heer,<br />

door uw bescherming. Bevrijd ons door de standaard van het leven-<br />

wekkend Kruis van alle zonden ..., Gij die door het zegeteken van<br />

het H. Kruis de wereld hebt willen verlossen ..." 16.<br />

Evenals bij Venantius Fortunatus staat ook bij Alcuin het Verlos-<br />

singsgeheim centraal en domineert nog de vreugde over Christus'<br />

overwinning op het kwaad: duivel, zonde en dood. De triomferende<br />

toon in de gebeden is typisch sinds het keerpunt in de Kerkgeschie-<br />

denis (313) onder Constantijn de Grote17.<br />

14 Tekst: ,,Deus ..., qui salutem humani generis in ligno Crucis constituisti, ut, unde mors<br />

oriebatur, inde vita resurgeret et, qui in ligno vincebat, in ligno quoque vinceretur per<br />

Christum, Dominum nostrum''.<br />

15 Cf. voetnoot 12.<br />

16 Cf. Alcuini opera in PL 101, c.464: ,,Tua nos, quaesumus Domine, protectione custodi,<br />

et vivificae Crucis vexillo ab omnibus peccatis absolve, per te, Jesu Christe, qui per tropaeum<br />

sanctae Crucis mundum redimere dignatus es ".<br />

17 Cf. H.B. Meyer, Alkuins Kreuz- und Osterfrommigkeit, in ,,Paschatis sollemnia" (Fest<br />

schrift J. A. Jungmann), Freiburg 1959, p. 96-107.


Eigen spiritualiteit ?<br />

HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN 113<br />

Vooropstellen wil ik dat er voor ons als Christenen maar een spi<br />

ritualiteit wezenlijk is, namelijk de Christelijke.Deze heeft als kern:<br />

de persoon van Christus, zoals wij Hem kennen uit de evangelien, en<br />

die wij — zij het ook van verre — trachten na te volgen. Wei hebben<br />

in de loop der tijden Christenen, vooral ordeschristenen, een of<br />

ander aspect van het Christus-mysterie sterker benadrukt, bijv. de<br />

aanbidding van het allerheiligste Sacrament of de H. Hartdevotie.<br />

In die zin moeten wij ook het voorschrift van canon 578 uit het<br />

nieuwe kerkelijk wetboek interpreteren, dat de ordesgemeenschappen<br />

opdraagt zich steeds opnieuw te bezinnen op het charisma van hun<br />

oorsprong en op hun patrimonium18.<br />

Om dat goed te kunnen doen zouden ook wij graag beschikken<br />

over concrete gegevens betreffende bedoelingen en idealen van onze<br />

stichter(s). In dit opzicht verkeren bijvoorbeeld Benedictijnen, Premonstratensers,<br />

Dominicanen of Franciscanen in een gunstigere positie.<br />

Toch bezitten ook wij vele aanduidingen, die alle in eenzelfde<br />

richting wijzen. Daar is allereerst onze oude naam KRUISBROEDERS<br />

(fratres sanctae Crucis). Onder deze naam waren wij gedurende de<br />

Middeleeuwen in de Nederlanden en Duitsland bekend. De mensen<br />

herkenden de Kruisbroeders aan het rood-witte kruis op hun scapulier<br />

en mantel. Maar waarom hadden de Kruisbroeders zich deze naam<br />

en dit rood-witte kruis als kenteken gekozen ? Wat wilden ze daarmee<br />

te kennen geven ?<br />

Hoewel wij hierover geen uitspraken bezitten van Kruisbroeders uit<br />

onze vroegste geschiedenis, kunnen we toch op goede gronden aannemen<br />

dat deze naam en dit kruissymbool, gekozen in het begin van<br />

de dertiende eeuw, verband houden met de KRUISTOCHTEN. De<br />

Kruistochten hebben namelijk in de twaalfde en dertiende eeuw bij<br />

de Christenen in West Europa een grote religieuze begeestering gewekt.<br />

Pausen, bisschoppen en predikers als een Bernard van Clairvaux<br />

hadden de Christenheid tot een ,,heilige oorlog" tegen de Mohammedanen<br />

opgeroepen, die het Heilige Land veroverd hadden. Het<br />

was christenplicht, Jerusalem, ja het gehele Heilige Land uit de macht<br />

van de ,, ongelovigen " te bevrijden. Daarbij dacht men vooral aan<br />

de heiligdommen te Jerusalem, waar eeuwenlang ook de Kruisreliek<br />

18 Cf. Codex iuris canonici 1983, can. 578 en can. 631, par. 1.


114 HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN<br />

vereerd was. Het kruis werd het symbool van deze beweging. Daarom<br />

naaiden de kruisvaarders een kruis op hun mantel.<br />

Het is een frappant verschijnsel dat de oorsprong van alle groeperingen<br />

die zich Kruisbroeders of ,,Kruisdragers" (Cruciferi) noemen,<br />

in de twaalfde of dertiende eeuw te dateren valt. Hun stichting hangt<br />

ofwel direct samen met de Kruistochten en met de dienst aan kruis<br />

vaarders en pelgrims in Jerusalem ofwel zij hebben zich in Europa<br />

voor de verzorging van kruisvaarders en pelgrims ingezet. Veelal herleiden<br />

deze groepen hun stichting tot keizerin Helena en de vinding<br />

van het ware Kruis in Jerusalem.<br />

Naar Russelius ons meedeeltl9, zou ook Theodorus van Celles, de<br />

stichter van onze Orde, in het gevolg van de Luikse bisschop Radulphus<br />

van Zaehringen aan de derde Kruistocht (1189-1191) hebben<br />

deelgenomen. Ongetwijfeld was ook Theodorus beinvloed door het<br />

religieuze elan van de Kruistochten. Bovendien is het bekend dat de<br />

Kruisdevotie in zijn tijd in het Luikse land een grote opbloei kende.<br />

Na de desillusie van deze kruistocht is bisschop Radulphus in gezelschap<br />

van Theodorus ziek teruggekeerd. Toen eerst is Theodorus zich,<br />

naar de mening van Pater van Rooijen 20, gaan bezinnen op de die-<br />

pere, geestelijke zin van Chrisms' Kruis.<br />

In een van de oudste documenten van onze ordesgeschiedenis, de<br />

brief van Hendrik van Gelder, de elect-bisschop van Luik, gedateerd<br />

31 December 1248, worden de Kruisbroeders beschreven als: dienaren<br />

van het Kruis vanwege hun verering van de Gekruisigde, hetgeen<br />

in hun naam en in het lijdenssymbool (op hun kleding) op waardige<br />

wijze tot uitdrukking gebracht is21.<br />

De ons bekende oorsprongsverhalen uit de veertiende en vijftiende<br />

eeuw brengen de stichting van de Orde in verband met de vinding<br />

van het H. Kruis te Jerusalem en met de Kruiscultus in de kerk van<br />

J9 Henricus Russelius, Chronicon Cruciferorum, Keulen 1635 (herdruk in foto-offset, Diest<br />

1964), p. 32-34.<br />

20 Deze gedachte heeft H. van Rooijen goed uitgewerkt in zijn laatste studie over de oor<br />

sprong van de Orde: ,,The Church of the Holy Cross de Claro Loco and the true origins of the<br />

Crosiers". M Cotone heeft deze studie in het Engels omgewerkt.<br />

21 Cf. H. van Rooijen, De oorsprong van de Orde der Kruisbroeders of Kruisheren. De geschiedbronnen,<br />

in Clairlieu 1961, p. 206: ,,Crucis servitores ob reverentiam Crucifixi, in cuius<br />

titulo et passione vos estis reverenter signati''.


HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN 115<br />

het H. Kruis (het ,, Martyrium ") aldaar, die keizerin Helena aan<br />

twaalf mannen onder leiding van Quiriacus had opgedragen. Wat<br />

ook het waarheidsgehalte van deze legende zij, de Middeleeuwse<br />

Kruisbroeders hebben er vast in geloofd. Historisch gezien heeft de<br />

Jerusalemse Liturgie en Kruiscultus zich inderdaad in Oost en West<br />

verspreid en ook zijn stempel op de liturgie en de spiritualiteit van<br />

de Kruisbroeders gedrukt. Dit blijkt o.a. uit de teksten van de litur-<br />

gische officies alsook uit de rang waarmee de beide Kruisfeesten:<br />

Kruisvinding en Kruisverhefiing (totum duplex) in de Orde gevierd<br />

werden. Dit blijkt verder ook uit de verering van de H. Helena, die<br />

ouder is als die van de H. Odilia, alsook uit de verering van de H.<br />

Quiriacus, de legendarische bisschop van Jerusalem.<br />

Een betere greep op de ordesgeschiedenis krijgen we eerst in 1410,<br />

het jaar van het bekende hervormingskapittel. Het is voor ons een<br />

waardevol gegeven dat de Definitoren van dit kapittel reeds in de<br />

aanhef van het relict op de eigen Kruisspiritualiteit wijzen22: ,,De<br />

Definitoren van het Generaal Kapittel van de Kruisbroeders, behorende<br />

tot de orde van St. Augustinus, op de eerste Juli van het jaar<br />

1410 in het voornaamste klooster van de Orde td Hoei in het bisdom<br />

Luik bijeen, wensen alle prioren en broeders in de gehele Orde, die<br />

wij in Christus oprecht liefhebben, heil en zegen, en (wensen) dat<br />

zij zich in de kracht van het zegevierende Kruis, waarmee wij getekend<br />

zijn, bekeren en vorderingen maken in een waarachtig geestelijk<br />

leven''. Deze aanhef van het relict van dit kapittel getuigt van het<br />

bewustzijn van de eigen spiritualiteit.<br />

In het leven van de Middeleeuwse Kruisbroeders namen de litur-<br />

gische vieringen een centrale plaats in. Daarom is het voor ons van<br />

belang na te gaan, hoe de Kruisspiritualiteit in de Liturgie haar uit-<br />

drukking gevonden heeft23.<br />

Reeds in de goedkeuringsbulle van de Orde (Religiosam vitam eli-<br />

gentibus ...) van 1 October 1248 wordt al een verband aangeduid<br />

tussen Kruiscultus en Liturgie. In deze bulle neemt Paus Innocen-<br />

22 Cf. A. van de Pasch, Definities van de Generale Kapittels van de Orde van het H. Kruis<br />

1410-1786, Brussel 1969, p. 25 : ,, Definitores capituli generalis fratrum sanctae Crucis, ordinis<br />

S. Augustini, in nostra principali domo Hoyensi Leodiensis dioecesis anno 1410 primo die mensis<br />

Julii universis prioribus et fratribus totius Ordinis ..., salutem, et in virtute Crucis eiusdem<br />

triumphalis, cuius signo insigniti sumus, in verae religionis vita reformari atque proficere''.<br />

23 Cf. J. van den Bosch, De cultus Crucis in de Kruisherenorde, in: ,,Rond inhoud en beleving<br />

van de spiritualiteit der Orde van het H. Kruis", Diest 1955, p. 101-123.


116 HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN<br />

tius IV niet alleen de Kruisbroeders van Hoei, maar ook hun kerk,<br />

aan het H. Kruis gewijd, onder zijn bijzondere bescherming, de kerk,<br />

waarin zij zich tot het goddelijk dienstwerk verplicht hebben24. De<br />

liturgie in die kerk van het H. Kruis was zo een bijzondere hulde aan<br />

het H. Kruis, zoals Pater A. Ramaekers goed heeft aangetoond25.<br />

Ook de bepaling in onze oudste constituties om alle kerken van de<br />

Orde aan het H. Kruis te wijden, moet in dit licht bezien worden.<br />

Terecht stond deze bepaling in het eerste hoofdstuk ,,De officio ec<br />

clesiae" 26. Het was een liturgische uitdrukkingsvorm van de spiritualiteit<br />

der Kruisbroeders. Deze bepaling staat niet in de constituties<br />

van de Dominicanen, waaraan de onze ontleend zijn. In de definities<br />

van het Generaal Kapittel van 1417 wordt deze bepaling — met<br />

een beroep op de oudste constituties — bekrachtigd27.<br />

Op het hervormingskapittel van 1410 werd ook de liturgie van het<br />

Kruisofficie op de Vrijdagen nader omschreven. Dit officie begint<br />

met de Vespers op Donderdag en eindigt met de Noon op Vrijdag.<br />

Het moest op alle Vrijdagen — behalve in de Advent, de Vasten- en<br />

Paastijd — gebeden worden, waarop geen heiligenfeest (met de rang<br />

van duplex) viel. Het Invitatorium, de Hymnen, Antiphonen en<br />

Responsoria moesten van de Kruisfeesten: Kruisverheffing en Kruisvinding<br />

genomen worden28.<br />

Ook uit bepalingen van latere Generale Kapittels blijkt het liturgisch<br />

karakter van de eigen Kruisspiritualiteit. Zo bepaalde het Ka<br />

pittel van 1411 dat het feest van Kruisverheffing met een octaaf gevierd<br />

moest worden29.<br />

In 1417 werd door het Generaal Kapittel bepaald dat er in de<br />

Laudes en Vespers hoogstens drie ,,memoriae" (commemoraties)<br />

aan het officie toegevoegd mochten worden, en wel: ter ere van het<br />

24 Cf. H. van Rooijen, De oorsprong ..., p. 209: ,,... et ecclesiam sanctae Crucis de Claro<br />

Loco Leodiensis dioecesis, in qua divino estis obsequio mancipati".<br />

25 Cf. A. Ramaekers, De Kruisherenorde als Ordo canonicus, in ,,Rond inhoud ...", p.<br />

47-94, vooral p. 77-78.<br />

26 Cf. A. van de Pasch, De tekst van de constituties der Kruisheren van 1248, Brussel 1952,<br />

p. 47.<br />

27 Cf. A. van de Pasch, Definities ... 1417, p. 35: ,,Item declaramus hoc, quod dicitur in<br />

fine capituli ,, De officio ecclesiae'', quod omnes ecclesiae Ordinis nostri in honorem sanctae<br />

Crucis consecrentur ".<br />

28 Cf. Definities ... 1410, p. 27: ,, Antiphona ad Magnificat feria quinta de sancta Cruce:<br />

'O Crux splendidior'; ad Matutinum invitatorium de Exaltatione eiusdem; super psalmos et<br />

responsoria sicut in Inventione; ad Laudes antiphona: '0 magnum pietatis opus', ad Benedictus<br />

et ad Horas sicut in Exaltatione.<br />

29 Cf. Definities ... 1411, p. 28; zie ook Definities ... 1456, p. 103.


'In<br />

fartafatoicmum^o tmisfmiiifonuff<br />

, iw«i»rtr titiimnimuepirliir<br />

Wafionfifalii lit<br />

J<br />

talus iii pmnUis<br />

liamlottstamurfi<br />

oulfitanoritslio<br />

itoififnturnminij<br />

} iirDtrfanrtifitapo<br />

jjiUnnutilmuifi<br />

naitmmtnt<br />

mmamliaimma<br />

1«<br />

I<br />

i O<br />

O<br />

w<br />

5<br />

o


118 HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN


HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN 119<br />

H. Kruis, ter ere van de Maagd Maria en ter ere van de H. Augustinus30.<br />

Die van het H. Kruis stond op de eerste plaats.<br />

Ook de processie op de beide Kruisfeesten, in 1485 door het Generaal<br />

Kapittel verplichtend voorgeschreven, is een aanwijzing te<br />

meer, hoe belangrijk de leiding van de Orde de viering van deze<br />

feestdagen vond31.<br />

Het kruisofficie op de vrijdagen<br />

In het eerste gedeelte van dit artikel hebben wij in het kort geschetst,<br />

hoe de gedachtenis aan Christus' kruislijden vanaf het begin<br />

van de Kerk tot in de Middeleeuwen zijn plaats vond in het persoonlijke<br />

gebed en in het gebed van de gemeenschap. In een tweede ge<br />

deelte hebben wij gegevens uit de oudste geschiedenis van onze Orde<br />

bijeengebracht, die van belang zijn voor het liturgisch aspect van on<br />

ze Kruisspiritualiteit. In dit hoofdstuk willen wij het Kruisofficie, zoals<br />

dat eeuwenlang in onze Orde op de Vrijdagen gebeden is, aan<br />

een nader onderzoek onderwerpen.<br />

Het was voor mij een fijne ervaring liturgische handschriften uit<br />

vroegere Kruisherenkloosters in Duitsland in handen te mogen houden,<br />

daarin te zoeken naar het Kruisofficie voor de Vrijdagen en de<br />

daar gevonden gegevens met elkaar te vergelijken.<br />

Het belangrijkste handschrift voor dit onderzoek is tot nu toe naar<br />

mijn mening Hs 18 uit de Diozesanbibliothek in Keulen. Het is een<br />

handgeschreven (op papier) brevier uit c. 1470, afkomstig uit het<br />

klooster Hohenbusch bij Erkelenz. Het is daarom zo belangrijk, omdat<br />

het de volledige tekst van het Kruisofficie geeft vanaf de eerste<br />

Vespers op Donderdag tot en met de Noon op Vrijdag. Bovendien<br />

geeft het een mime keuze uit een serie van 10 x 3 lezingen32.<br />

Een tweede, perkament-handschrift uit deze bibliotheek Hs. 147<br />

stamt eveneens uit Hohenbusch (1495). Het is ten dele een psalterium,<br />

ten dele een antiphonarium. Het bevat het invitatorium, de<br />

antiphonen, de responsoria en de versus van het Kruisofficie, en wel<br />

30 Cf. Definities ... 1417, p. 35.<br />

31 Cf. Definities ... 1485, p. 168.<br />

32 Ms. 18.fol. 4l2r-4l5v.


120 HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN<br />

met de muzieknotatie erbij33. De capitula uit de H. Schrift, de<br />

hymnen en de lessen ontbreken. De tekst is vrijwel dezelfde als die<br />

van Hs. 18, maar veelal slecht te lezen, omdat dit handschrift een pa<br />

limpsest is.<br />

Van de handschriften van de universiteitsbibliotheek in Diisseldorf<br />

zijn de drie volgende belangrijk:<br />

Hs. D 14, een antiphonarium uit het klooster Marienvrede bij Bocholt,<br />

een perkament-handschrift uit de vijftiende eeuw. Dit hand<br />

schrift geeft alleen de tekst met muzieknotatie van de memoria<br />

Crucis34.<br />

Hs. D 16 is een perkamenten antiphonarium uit het klooster te Diis<br />

seldorf (1483). Het is een sierlijk, duidelijk handschrift met muziek<br />

notatie, kennelijk voor koorgebruik bedoeld. Hierin vinden we: het<br />

invitatorium, de antiphonen, responsaria en versus van het Kruisof-<br />

ficie35.<br />

Hs. D 22 is een perkament-antiphonarium uit Marienvrede (15e<br />

eeuw). Het is met muzieknotatie voorzien en dus voor koorgebruik<br />

bestemd. Van het Kruisofficie geeft het alleen de hymne ,,Salve,<br />

Crux sancta" 36. Wei geeft dit handschrift uitgebreid de gezangen<br />

voor het feest van de H. Helena, ,,quae fuit inventrix Ordinis sanctae<br />

Crucis" 37 en voor het feest van Kruisverheffing38.<br />

Verder heb ik ook het zogenaamde ,,Udens brevier" in het onderzoek<br />

betrokken. Dit is een te Parijs voor de Dominicanen gedrukt<br />

brevier uit 1512 (wiegedruk). Aan het begin en aan het einde zijn<br />

handgeschreven bladzijden toegevoegd met het ordeseigene van de<br />

Kruisheren en bovendien een aantal gebeden. Ook het Kruisofficie<br />

voor de Vrijdagen is daarin opgenomen39. Omdat bij het ordeseige<br />

ne zich ook het feest van de H. Gertrudis (van Nivelles) bevindt en<br />

bij de gebruikelijke commemoraties ook die van de H. Gertrudis is<br />

opgenomen, kan op goede gronden aangenomen worden dat dit bre<br />

vier uit het klooster Bentlage bij Rheine (Duitsland) stamt, dat Ger<br />

trudis tot patrones had40.<br />

33 Ms. 147, fol. 185v-188v.<br />

34 Ms. D 14, fol. 126r +v and fol. 213r + v.<br />

35 Ms. D 16, fol. 211r + v and fol. 194v-196v.<br />

36 Ms. D 22, fol. 233v-234v.<br />

37 Ib., fol. 87r-96v.<br />

38 Ib., fol. 119r-126v.<br />

39 Het zog. ,,Udens brevier", gedrukt bij Jean Petit, Parijs, 1512, in het archief klooster<br />

Uden N.583. Het Kruisofficie is ingevoegd na p. 75.<br />

40 Cf. A. van Asseldonk, Een Predikheren-Wiegedruk als Kruisherenbrevier, Clairlieu 1954,<br />

p. 3-16.


HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN 121<br />

Als laatste getuige voor dit onderzoek is het eerste gedrukte Kruisherenbrevier<br />

genomen, dat in 1625 op last van Magister Generaal<br />

Augustinus Neerius te Luik uitgegeven is. Daarin vinden we dezelfde<br />

tekst voor het Kruisofficie op de Vrijdagen als in de onderzochte Middeleeuwse<br />

handschriften41. In tegenstelling echter met het Udens<br />

brevier, dat bij het Kruisofficie maar drie lessen geeft:, staat in het<br />

brevier van 1625 een serie van 14 x 2 lessen, die zich ten dele dekken<br />

met die uit Hs. 18 afkomstig uit Hohenbusch, nu in Keulen41a.<br />

Afgezien van de lessen zijn de teksverschillen in al deze Kruisofficies<br />

minimaal. Alle hebben dezelfde hymne „ Salve, Crux sancta,<br />

salve mundi gloria'', de eerste twee strophen in de Vespers en de<br />

Metten, de overige in de Laudes. De tekst van deze hymne, die<br />

destijds ook op het feest van Kruisvinding en Kruisverheffing gezongen<br />

werd, hebben we in zijn geheel in de voetnoten opgenomen42.<br />

41 Breviarium patrum Ordinis sanctae Crucis sub regula canonicorum regularium S. Augustini<br />

militantium iussu et auctoritate reverendissimi Patris F. Augustini Neerii eiusdem Or<br />

dinis Generalis restitutum et opera et studio reverendi Patris F. Pauli Reineri conventus Ruremundensis<br />

Prioris concinnatum, Luik (J. Tournay) 1625.<br />

Officium sanctae Crucis p. 45-56.<br />

4la Ter aanvulling kan ik nog twee handschriften uit het Stadtarchiv Koln vermelden: Hs.<br />

GB, fol. 7332v"53r De officio S. Crucis in feria sexta. Dit handschrift is een ordinarium van het<br />

Kruisherenklooster in Keulen (begin I6e eeuw) en geeft alleen het ,,incipit" der liturgische<br />

teksten. Deze stemmen overeen met die van Hs. 18, afkomstig uit Hohenbusch. Dit geldt ook<br />

voor Hs. GB 4° i5883rb"83va (eveneens uit het begin I6e eeuw), dat van het Kruisofficie alleen<br />

de Metten geeft.<br />

42 Hymnus "SALVE CRUX SANCTA, SALVE MUNDI GLORIA"<br />

Salve, Crux sancta, salve, mundi gloria<br />

vera spes nostra, vera ferens gaudia;<br />

signum salutis, salus in periculis;<br />

vitale lignum, vitam portans omnium.<br />

Te adorandam, te Crucem vivificam,<br />

in te redempti, dulce decus saeculi,<br />

semper laudamus, semper tibi canimus;<br />

per lignum servi, per te, lignum, liberi.<br />

Originale crimen necans in Cruce,<br />

nos a privatis, Christe, munda maculis.<br />

Humanitatem miseratus fragilem,<br />

per Crucem sanctam lapsis dona veniam.<br />

Protege, salva, benedic, sanctifica<br />

populum cunctum Crucis per signaculum.<br />

Morbos averte corporis et animae.<br />

Hoc contra signum nullum stet periculum.<br />

Laus Deo Patri sit in Cruce Filii,<br />

laus coaequali sit Sancto Spiritui.<br />

Civibus summis gaudium sit angelis;<br />

honor sit mundo Crucis haec Inventio/Exaltatio/veneratio.


122 HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN<br />

Hij stamt van Heribert van Rothenburg, die c. 1030 bisschop van<br />

Eichstatt was. Deze hymne was o.a. bij de Dominicanen en de Windesheimers<br />

in gebruik43. Hij kan dus van de Dominicanen zijn<br />

overgenomen zoals veel in onze Liturgie.<br />

Deze eenheid in tekst van het officie is geen toeval. In de 15e<br />

eeuw hebben namelijk de Generale Kapittels met klem aangedrongen<br />

op eenheid in de Liturgie en dit ook bij gelegenheid van de jaarlijkse<br />

visitaties laten controleren44. Eenzelfde uniformiteit constateerde<br />

E. Overgaauw bij zijn studie van de ,, libri ordinarii" (boeken<br />

voor het gebruik van de kapitteldienst (officium capituli) na de<br />

Priem in gebruik bij de Kruisheren45.<br />

Behalve de hymne ontleende het Kruisofficie ook de antiphonen,<br />

de responsoria en de verzen alsook de psalmen in de Metten aan het<br />

feest van Kruisverheffing. Dit lijkt mij een karakteristiek gegeven<br />

voor de wijze waarop de Kruisbroeders in hun Liturgie het mysteri-<br />

um Crucis vierden.<br />

Ter illustratie volgen hier enige teksten uit het Kruisofficie:<br />

Invitatorium:<br />

,,Komt, laat ons de Heer, de Koning aanbidden,<br />

die door het Kruisgeheim de wereld verlost heeft''46<br />

Hymne: de eerste en tweede strophe van ,,Salve, Crux sancta" :<br />

,,Gegroet, heilig kruis, gegroet 's werelds roem,<br />

onze ware hoop, gij brengt ons de ware vreugde,<br />

teken van heil, redding in gevaar,<br />

Levensboom, die aller leven draagt.<br />

Gij, vererenswaardig, levenwekkend Kruis,<br />

aan u zijn wij verlost, lieflijk sieraad der wereld.<br />

Wij prijzen en bezingen u zonder ophouden.<br />

Door het hout slaaf geworden, zijn wij nu door u, o Kruis,<br />

vrij"47.<br />

43 Cf. G. Dreves-Cl. Blume, Analecta Hymnica Medii Aevi, vol. 50, nr. 223, p. 291.<br />

44 Cf. Definities ... 1450, p. 92; 1457, p. 105; 1464, p. 122; 1470, p. 136.<br />

45 Cf. E.A. Overgaauw, Het officium capituli en de kapittelboeken van de Kruisheren,<br />

Clairlieu 1987, p. 53-87.<br />

46 ,,Regem Dominum, qui per Crucis mysterium redemit mundum, venite, adoremus".<br />

47 Cf. de volledige Latijnse tekst van deze hymne in voetnoot 42.


2e resp. in de Metten:<br />

HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN 123<br />

,,Ziet het kruis des Heren, vlucht vijandelijke<br />

machten. Overwonnen had de leeuw van Juda, de wortel van<br />

David.<br />

Vers: O gezegend Kruis, waaraan de Koning van de engelen<br />

de triomf behaalde " 48.<br />

Ant. in de Lauden:<br />

,,O groots werk der Iiefde. De dood stierf toen, toen op het<br />

Kruis het Leven stierf" 49.<br />

Ant. bij Benedictus:<br />

,,Gij alleen (o heilig Kruis) zijt boven alle cederhout verheven.<br />

Aan u heeft het Leven der wereld gehangen, aan u<br />

heeft Christus getriomfeerd en door zijn dood voorgoed de<br />

dood overwonnen''50.<br />

Karakteristiek zijn ook de antiphonen en het vers voor de commemoratio<br />

Crucis in de Paastijd, die in de handschriften onmiddellijk<br />

na het Kruisofficie gegeven worden:<br />

bij de Vespers:<br />

bij de Laudes:<br />

,, Hij nam zijn Kruis op zich Die de macht van de onderwereld<br />

vernietigde, met macht gewapend verrees Hij op de derde<br />

dag, alleluia"51.<br />

,,De Gekruisigde verrees uit de dood en verloste ons, al<br />

leluia"52.<br />

Vers: ,,Verkondigt aan de volkeren, alleluia; dat de Heer regeert<br />

vanaf het Kruishout, alleluia" 53.<br />

Dit laatste vers is gedeeltelijk een ontlening aan Ps. 96/95, 10, gedeeltelijk<br />

een toevoeging in de eerste eeuwen van het Christendom.<br />

Aan het psalmvers (naar de Vulgaat): ,,Dicite in nationibus, quia<br />

48 ,,Ecce Crucem Domini, fugite partes adversae. Vicit leo de tribu Iuda, radix David".<br />

(Versus) O Crux benedicta, in qua triumphavit Rex angelorum".<br />

49 ,,O magnum pietatis opus! Mors mortua tune est, quando in ligno mortua Vita fuit".<br />

50 ,, Super omnia ligna cedrorum tu sola excelsior, in qua Vita mundi pependit, in qua<br />

Christus triumphavit et mors mortem superavit in aeternum''.<br />

51 ,,Crucem suam subiit, qui infernum confregit. Armatus est potentia, surrexit die tertia,<br />

Alleluia".<br />

52 ,,Crucifixus surrexit a mortuis et redemit nos, Alleluia, alleluia".<br />

53 ,,Dicite in nationibus, Alleluia, quia Dominus regnavit a ligno, Alleluia".


124 HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN<br />

Dominus regnavit'' is klaarblijkelijk al in de tweede eeuw toegevoegd<br />

,, a ligno " en dit ,, a ligno'' werd geduid als ,, vanaf het Kruishout'.<br />

De apologeet Justinus (c.100 - c.165) verwijt c. 150 de Joden (ten<br />

onrechte) dat ze in hun tekstrecensie van Ps. 96/95,10 de woorden<br />

„ vanaf het Kruishout" bewust hebben weggelaten. Justinus zelf zag<br />

in dit psalmvers een voorzegging van Christus' overwinning door Zijn<br />

kruisdood54. Ook Tertullianus blijkt c. 200 deze versie ,,quia Do<br />

minus regnavit a ligno" te kennen. Ook hij ziet daarin een aanduiding<br />

van het Kruis55. Deze tekst en uitleg vinden we ook bij Augustinus56<br />

evenals bij vele andere Westerse Kerkvaders57. Zo is het<br />

te verklaren dat Venantius Fortunatus, met deze traditie vertrouwd,<br />

in zijn ,, Vexilla Regis'' dichten kon58:<br />

,, Vervuld is nu wat David eens<br />

in een betrouwbaar lied bezong<br />

de volkeren voorzeggend:<br />

God regeert vanaf het Kruishout'.<br />

Samenvattend kunnen we zeggen: de hymne, de antiphonen,<br />

responsaria en verzen van het Kruisofftce op de Vrijdagen zijn ontleend<br />

aan het feest van KruisverhefEing c.q. Kruisvinding. Zij bezingen<br />

de ,, gloria Crucis". De liturgie viert in een dankbare, vreugdevolle,<br />

ja triomfantelijke stemming het geheim van onze Verlossing<br />

door Christus aan het Kruis. Nu zouden we wellicht spreken van de<br />

viering van het ,, Pascha-mysterie ". Tevens is de liturgie een hulde<br />

aan de reliek van het ,,ware" Kruis. Beide aspecten der liturgie voe-<br />

ren ons terug naar Jerusalem, de plaats van kruisiging en opstanding,<br />

de plaats ook waar eeuwenlang de reliek van het H. Kruis vereerd<br />

werd. Daar is de Kruisliturgie ontstaan. Vandaar verspreidde zij zich<br />

in Oost59 en West. Reeds keizerin Helena zou op haar landgoed<br />

54 Justinus Martyr, Dialogus cum Tryphone 73, 1-2, ed. E. Goodspeed, p. 182-183.<br />

55 Tertullianus, Adversus Marcionem III, 19, CCL I, p. 533-534.<br />

56 Augustinus, Enarrationes in Ps 95 (CCL 39, p. 1350).<br />

57 Cf. G. Reijners, The terminology of the Holy Cross in early Christian Literature, as based<br />

upon Old Testament Typology (Graecitas Christianorum primaeva 2), Nijmegen 1965, p.<br />

36-37 en 86-87.<br />

58 ,,Vexilla Regis", vierde strophe:<br />

Impleta sunt quae concinit<br />

David fldeli carmine,<br />

dicendo nationibus:<br />

regnavit a ligno Deus.<br />

59 Cf. B. Bornert, La celebration de la sainte Croix dans le rite byzantin, in La maison-Dieu<br />

75, 1963, p. 92-108.


HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN 125<br />

,, in Sessorianis'' te Rome een kerk voor de relieken van de kruisiging<br />

hebben laten bouwen met de veelbetekende naam ,, Santa Croce in<br />

Gerusalemme''. Vanuit Rome verspreidde zich de Kruisliturgie en de<br />

Kruisverering over West Europa60.<br />

In zijn artikel over het Kruis in de Romeinse liturgie merkt P. Jounel<br />

terecht op61: ,, La liturgie de la sainte Croix est avant tout une li<br />

turgie de gloire''.<br />

Deze indruk wordt door ons onderzoek van de inhoud der lessen van<br />

het Kruisofficie nog bevestigd. Wei was hier blijkbaar aan de afzonderlijke<br />

conventen een grote mate van vrijheid toegestaan, zoals we als<br />

aangestipt hebben.<br />

Hs. 18, afkomstig uit Hohenbusch, geeft een serie van tienmaal drie<br />

lessen. Het Udens brevier heeft slechts drie lessen, die echter verschillen<br />

van die van Hohenbusch. Het gedrukte brevier van 1625 geeft veertien<br />

maal twee lessen; viermaal zijn het dezelfde als die van Hohenbusch,<br />

de andere tienmaal verschillende. Ofschoon een diepgaand onderzoek,<br />

vooral naar het auteurschap, nog meer gegevens aan het licht kan brengen,<br />

is nu toch al de algemene conclusie gewettigd: de inhoud van de<br />

ze lessen bestaat uit:<br />

ofwel een theologische beschouwing van het Kruismysterie<br />

ofwel een typologische of allegorische duiding van het Kruis<br />

ofwel een rhetorische verheerlijking van het Kruis.<br />

Een diepere beschouwing van de smarten van de Gekruisigde ofwel<br />

het wekken van gevoelens van medeleven vinden we er niet. Dit is<br />

mijns inziens een belangrijk gegeven voor het bepalen van de aard van<br />

onze Kruisspiritualiteit. Deze spiritualiteit herkennen we in de ons zo<br />

vertrouwde Introitus van de Kruisfeesten: ,, Nos autem ... ". De tekst<br />

ervan is geinspireerd op Gal 6,14 maar door latere generaties voor ons<br />

verduidelijkt: ,, Wij moeten roemen op het Kruis van onze HeerJesus<br />

Christus. In Hem in ons heil, ons leven en onze verrijzenis. Door Hem<br />

zijn wij verlost en bevrijd''62. In deze tekst voelen we de nauwe band<br />

tussen Christus en het Kruis. Het Kruis, symbool van de gekruisigde<br />

en verrezen Heer, wordt hier als het ware met Hem geidentificeerd.<br />

In die zin moet, meen ik, ook ons ordesdevies ,,In Cruce Salus"<br />

geduid worden.<br />

60 P. Jounel, La Croix dans la liturgie romaine, ib. p. 68-91.<br />

61 P. Jounel, art.cit., p. 87.<br />

62 Volledige tekst in het Latijn: ,,Nos autem gloriari oportet in Cruce Domini nostrijesu<br />

Christi, in quo est salus, vita et resurrectio nostra; per quem salvati et liberati sumus".


126 HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN<br />

Andere Kruis- en Lijdensofficies<br />

Bewust heb ik in de voorgaande bladzijden de eigen aard van onze<br />

Kruisspiritualiteit, zoals die in het Vrijdagse Kruisofficie tot uitdruk-<br />

king komt, zo benadrukt. Ook in verband met de verdere ontwikke-<br />

ling. Want ook spiritualiteit is geen statisch gegeven, omdat ze in<br />

mensen leeft, die kinderen van hun tijd en hun cultuur zijn.<br />

Er begon zich namelijk in de Middeleeuwen in Europa een anders<br />

gerichte spiritualiteit te ontwikkelen. De eerste symptomen daarvan<br />

vinden we reeds bij Petrus Damiani (1007-1072). Duidelijk kenbaar<br />

wordt ze voor ons in de preken van Bernardus van Clairvaux<br />

(1090-1153). Als geen ander heeft Bernardus het geestelijk klimaat<br />

van de Westerse Kerk in de eerste helft van de twaalfde eeuw bein-<br />

vloed. In zijn geschriften komt een innige, mystieke vroomheid tot<br />

uitdrukking, die zich op Christus in zijn mensheid, vooral in zijn lij-<br />

den concentreert. Ook Maria speelde in zijn beschouwingen een grote<br />

rol. Hoewel Bernardus geen directe invloed op de vormgeving van de<br />

Kruisliturgie gehad heeft, heeft zijn benadering van het Christusge-<br />

heim, zijn spiritualiteit, ook in onze Orde grote invloed gehad. C.<br />

van Dal ondrzocht de invloed van Bernardus in ,, Vestis nuptialis''<br />

van Petrus Pincharius63. P. van den Bosch schreef in zijn dissertatie<br />

dat het aantal geschriften van Bernardus, dat door Kruisbroeders in<br />

hun scriptoria overgeschreven was, dat van de werken van Augusti-<br />

nus evenaarde64.<br />

Een andere persoonlijkheid, die op deze ontwikkeling van de spi<br />

ritualiteit zijn stempel gedrukt heeft, was Franciscus van Assisie<br />

(1181-1226). De kern van zijn geestelijk leven werd gevormd door<br />

de mystieke, gevoelvolle beschouwing van de gekruisigde Christus.<br />

Ook zijn invloed is niet te onderschatten. Ze blijkt alleen al uit de<br />

duizenden volgelingen, die in enkele tientallen jaren voor de ,,Fran-<br />

ciscaanse beweging" gewonnen werden.<br />

Voor de doorwerking van deze Franciscaanse spiritualiteit is Bona-<br />

ventura (1217-1274) een belangrijke verbindingspersoon. Zijn<br />

ascetisch-mystische geschriften waren ook buiten de eigen Orde zeer<br />

63 Cf. C. van Dal, Sint-Bernardus' invloed op Pierre Pinchar o.s.c. (c. 1320-1382), in Citeaux<br />

in de Nederlanden, Deel VIII, 1957, p. 165-180, Westmalle.<br />

64 P. van den Bosch, Studien over de observantie van de Kruisbroeders in de vijftiende<br />

eeuw, Diest 1968 (Clairlieu), p. 140-141.


HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN 127<br />

verbreid. Zijn handleiding voor het kloosterleven , Jtinerarium men<br />

tis ad Deum'' was ook in vele kloosterbibliotheken der Kruisbroeders<br />

te vinden65.<br />

Voor de ontwikkeling van de Kruisspiritualiteit in een liturgisch kader<br />

is zijn ,,Officium de passione Domini" belangrijk: een lijdens<br />

officie, evenals het koorgebed over zeven getijden verdeeld. In deze<br />

getijden geeft Bonaventura te overwegen, wat Christus op die zeven<br />

uren, te beginnen op Witte Donderdag na het laatste avondmaal tot<br />

op de avond van Goede Vrijdag geleden heeft66.<br />

Typerend voor de geest van dit lijdensofficie is het afsluitende gebed<br />

in de Complcjen67: ,,Geef, o Heer, wij bidden U, dat wij uit<br />

diepe smart om uw lijden overvloedige tranen storten, met heel de<br />

toewijding van ons hart uw lijden steeds bewenen, en het met brandend<br />

verlangen in ons hart zo overwegen, alsof het nu eerst plaats<br />

vond".<br />

Dit lijdensofficie ademt een geheel andere geest als ons Kruisofficie<br />

voor de Vrijdagen. Op gevoelvolle wijze richt het de aandacht<br />

op het ,,bittere" lijden en de dood des Heren, ook in de Schriftlezingen.<br />

Dit officie van Bonaventura heeft naar inhoud en vorm inspiratief<br />

ingewerkt op andere Kruis- en lijdensofficies uit de Late Middel-<br />

eeuwen.<br />

Ook het geschriftje ,,De meditatione passionis Domini per septem<br />

diei horas libellus" 68, dat nu eens aan Beda, dan weer aan Bernardus<br />

of Bonaventura wordt toegeschreven, legt er sterk de nadruk op<br />

dat men bij de afzonderlijke uren van het koorgebed aan die taferelen<br />

uit het lijden des Heren moet denken, die zich op dat uur hebben<br />

afgespeeld. Ook zal men daarbij de smarten van Maria niet ver-<br />

geten.<br />

De practijk die hier aanbevolen wordt, was ook in onze Orde niet<br />

vreemd. Petrus Pincharius, de latere Prior Generaal, adviseert in zijn<br />

,,Vestis nuptialis" c. 1360 de Kruisbroeders eveneens de overweging<br />

65 P. van den Bosch, Observantie ..., p. 144.<br />

66 Bonaventura, Opera omnia, ed. Quaracchi, deel. VIII, p. 152-158.<br />

67 Bonaventura, Op. cit., p. 158: ,,Fac nos, quaesumus, Domine, passionis tuae compuctione<br />

lacrimis abundare et tota cordis devotione ipsam passionem tuam semper plangere eamque<br />

quasi recentem in ardenti desiderio retinere".<br />

68 Cf. PL 94, 561-568.


128 HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN<br />

van het Lijden des Heren met de zeven getijden van het koorgebed<br />

te verbinden. Daartoe citeert hij het volgende vers69:<br />

Haec sunt septenis propter quae psallimus horis:<br />

Matutina ligat Christum, qui crimina purgat;<br />

Prima replet sputis; causam dat Tertia mortis;<br />

Sexta Cruci nectit; latus eius Nona bipartit;<br />

Vespera deponit; tumulo Completa reponit.<br />

De affectieve benadering van de persoon van Christus in Zijn menselijk<br />

lijden wordt meer en meer bepalend voor de Westerse vroomheid.<br />

Deze vroomheid werd ook gevoed door vele ,, Tractatus en<br />

,,Meditationes de passione Domini" en door levensbeschrijvingen<br />

van Christus, die in de Late Middeleeuwen het licht zagen, zoals o.a.<br />

die van Michael van Massa (c. 1300). Het meest bekende ,,Vita<br />

Christi" is dat van de Kartuizer Ludolphus van Sachsen (gest. 1378),<br />

die de overwegingen van het lijden van Christus over zeven hoofdstukken<br />

verdeelde naar de zeven getijden van het koorgebed70.<br />

In zijn artikel ,,Einleitung in die Passionsliteratur in den mittelalterlichen<br />

Kreuzherrenbibliotheken"71 somt P. van den Bosch een<br />

groot aantal tractaten op, destijds aanwezig in de bibliotheken van<br />

onze oude kloosters, die handelen over de verbinding van het koor<br />

gebed met de overweging van het lijden en de dood van Christus.<br />

Voor de Late Middeleeuwen geldt ongetwijfeld wat F. Vernet<br />

schreef in: ,, La spiritualite medievale " : ,, Le Moyen Age eut la pas<br />

sion de la Passion du Saveur" 72. Als kinderen van hun tijd hebben<br />

ook de Kruisbroeders in de Late Middeleeuwen en nog lang daarna<br />

de invloed van deze ontwikkeling in de spiritualiteit ondergaan.<br />

In de geschiedenis van het Kruisofficie moeten we ook een eigen<br />

plaats inruimen voor de zogenaamde ,,getijdenboeken" (horaria/horae),<br />

de oudste ,, kerkboeken " der leken, die ons vooral uit<br />

69 Cf. ,,Vestis nuptialis" in de bewerking van Aegidius dc Vreese, Keulen 1639, p- 49.<br />

Godefridus van Lit, Prior van Venlo, herhaalt in ,,Lucerna splendens", een commentaar op<br />

de constitutes, Keulen 1632, p. 19 hetzelfde advies en geeft hetzelfde citaat als Pincharius.<br />

70 Cf. W. Baier, Untersuchungen zu den Passionsbetrachtungen in der ,,Vita Christi des<br />

Ludolf von Sachsen", Analecta Cartusiana 44, 3 delen, Salzburg 1977. De tekst dezer medidaties<br />

vinden we in deel I, c. 58-68, p. 142-147.<br />

71 Cf. Clairlieu 1980, p. 13-37, vooral p. 24.<br />

72 F. Vernet, La spiritualite medievale, Paris 1929, p. 82 (geciteerd uit: Dictionnaire de<br />

spiritualite II, c. 2579 s.v. ,,Croix".


HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN 129<br />

de vijftiende en zestiende eeuw bewaard zijn73. Zoals al eerder opgemerkt<br />

is, waren de leken in de Vroege Middeleeuwen bij de liturgie<br />

,,toehoorders" geworden. Hun eigen gebed bestond uit het<br />

Onze-Vader en het Wees-gegroet, een kort schietgebed en het persoonlijk<br />

gebed dat uit het hart opwelde. We mogen daarbij ook niet<br />

vergeten dat de meeste leken lezen noch schrijven konden.<br />

Met de opkomst van de steden in de Late Middeleeuwen kwam<br />

hierin echter verandering. De burgers van de steden voelden zich binnen<br />

hun stadsmuren politiek sterk. Hun verlangen ging uit naar meer<br />

algemene ontwikkeling en betere vakbekwaamheid. Ook hun religieuze<br />

aspiraties reikten verder. Zo werden in de Late Middeleeuwen<br />

getijdenboeken op de markt gebracht ten dienste van leken. De<br />

naam „ getijden-boek " duidt er al op dat het liturgisch gebed der<br />

geestelijkheid en der monniken als model genomen werd. De oudste<br />

zijn nog in het Latijn gesteld, de taal van de Kerk.<br />

De oudste, die meestal op bestelling gemaakt werden, zijn nog<br />

met de hand geschreven en dikwijls met prachtige miniaturen verlucht74.<br />

Alleen de adel en rijke kooplieden konden zich zulk een kerkboek<br />

veroorloven. Door de uitvinding van de boekdrukkunst kwam daarin<br />

verandering en konden ook gegoede burgers zo'n getijdenboek kopen.<br />

Naar inhoud bestaan ze uit75: een kalendarium, de meest bekende<br />

gebeden zoals: Onze-Vader, Wees-gegroet, Ere zij de Vader<br />

..., Credo, Gloria, Te Deum, verder een of meer (verkorte) getijden<br />

ter ere van O.L. Vrouw, de H. Geest of het H. Kruis, de zeven<br />

boetpsalmen, de litanie van alle Heiligen en het dodenofficie.<br />

Geleidelijk aan verschenen ook uitgaven van deze getijdenboeken<br />

in de landstaal. Zo heeft Geert Groote, de vader van de Moderne<br />

73 Cf. L. Daniels, Van den seven Ghetijden der Passien onses Heren, in: Ons geestelijk erf<br />

16, 1942, p. 186-235.<br />

J. Stadlhuber, Das Laienstundengebet vom Leiden Christi in seinem mittelalterlichen Fortleben,<br />

in Zeitschrift fur katholische Theologie 72, 1950, p. 282-325.<br />

B. Spaapen, Middeleeuwse Passiemystiek, in Ons geestelijk erf, 35, 1961, p. 167-185.<br />

Fr. Gorissen, Das Stundenbuch im rheinischen Niederland, in Studien zur klassischen Musikund<br />

Literaturgeschichte (Beitrage zur rheinischen Musikgeschichte 75), Keulen 1968, p. 63-109.<br />

G. Achten, Das christliche Gebetbuch im Mittelalter. Andachts- und Stundenbiicher in Handschrift<br />

und Friihdruck, Berlin, 19872, p. 7-44.<br />

74 Dat de belangstelling voor deze getijdenboeken ook in onze tijd nog groot is, blijkt o.a.<br />

uit de drukbezochte tentoonstellingen van liturgische handschriften en getijdenboeken in:<br />

Bonn, Wissenschaftszentrum 1988<br />

Utrecht, Catherijnenconvent 1990-1991<br />

Keulen, Diozesanmuseum 1992-1993<br />

Liturgie und Andacht im Mittelalter. (Bibliotheca apostolica vaticana).<br />

75 Cf. Gorissen, Stundenbuch ..., p. 65-66.


130 HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN<br />

Devotie, c. 1380 een Middelnederlandse bewerking van eert Latijns<br />

liber horarum geschreven, die in de Nederlanden en in West-<br />

Duitsland (Niederrhein) zeer verbreid was. Daarin geeft hij ook getijden<br />

van het H. Kruis; langere die grote overeenkomst vertonen<br />

met het Iijdensofficie van Bonaventura, kortere, die voor persoonlijk<br />

gebruik bedoeld waren76.<br />

De korte getijden van het H. Kruis werden blijkbaar ook in onze<br />

kloosters privaat gebeden. We vinden ze o.a. in twee handschriften,<br />

afkomstig uit het vroegere Kruisbroederklooster in Keulen77 en in<br />

een handschrift uit Diisseldorf78. Het kernstuk van dit Kruisofficie<br />

wordt gevormd door de hymne ,, Patris sapientia " 79, die zou gedicht<br />

76 Ib., p. 99-100.<br />

77 Nu in het Stadtarchiv Koln GB 8, 69, fol. 10v-12v (Aphose 999) en GB W 1250, fol.<br />

185M88v (Aphose 1002).<br />

78 Nu in de handschriftenafdeling van de universiteitsbibliotheek in Diisseldorf C 68, fol.<br />

69r-72r.<br />

79 Hier volgt de tekst van de zeer verbreide hymne ,, Patris sapientia'', zoals te vinden in<br />

Dreves-Blume An.Hymn., deel 30, nr. 13, p. 32-34. Er zijn in de Kruisherenhandschriften kleine<br />

varianten:<br />

Patris sapientia, veritas divina,<br />

Deus homo captus est, hora matutina.<br />

A notis, discipulis cito derelictus,<br />

Iudaeis est venditus, traditus, afflictus.<br />

Hora prima ductus est Jesus ad Pilatum.<br />

Falsis testimoniis multum accusatum<br />

in collo percutiunt, manibus ligatum,<br />

vultum Dei conspuunt, lumen caeli gratum.<br />

Crucifige damitant hora tertiarum.<br />

Illusus induitur veste purpurarum.<br />

Caput eius pungitur corona spinarum.<br />

Crucem portat humeris ad locum poenarum,<br />

Hora sexta Jesus est Cruci condavatus<br />

et est cum latronibus pendens reputatus.<br />

Prae tormentis sitiens felle saturatus,<br />

agnus crimen diluit sic ludificatus.<br />

Hora nona Dominus Jesus exspiravit.<br />

Eli damans animam Patri commendavit.<br />

Latus eius lancea miles perforavit.<br />

Terra tune contremuit et sol obscuravit.<br />

De Cruce deponitur hora vespertina.<br />

Fortitudo latuit in mente divina.<br />

Talem mortem subiit vitae medicina.<br />

Heu corona gloriae iacuit supina.<br />

Hora completorii datur sepulturae<br />

corpus Christi nobile, spes vitae futurae.


HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN 131<br />

zijn door Paus Johannes XXII (1316-1334). Deze hymne is over de<br />

zeven getijden van het officie verdeeld. Aan de voor ieder ,,uur"<br />

toepasselijke strophe van deze hymne gaat als inleiding vooraf:<br />

,, Christus Dominus noster factus est pro nobis obediens usque ad<br />

mortem, mortem autem Crucis" (vgl. Phil 2,8). Na de toepasselijke<br />

strophe van de hymne volgt het vers: ,, Adoramus te, Christe, et benedicimus<br />

tibi, quia per (sanctam) Crucem tuam redemisti mundumM,<br />

met de toevoeging: ,,Qui passus est pro nobis, miserere no<br />

bis". Als afsluiting van het ,,uur" volgt dan het gebed80: ,,Heer<br />

Jesus Christus, Zoon van de levende God, stel uw lijden en kruisdood<br />

tussen uw oordeel en mijn ziel nu en bij haar heengaan (uit het lichaam).<br />

Gewaardig u, de levenden genade en barmhartigheid te<br />

schenken, de overleden gelovigen rust en vergiffenis, de Kerk vrede<br />

en eendracht en ons, arme zondaars, leven en eeuwige vreugde ..."<br />

Bij de Vespers vinden we echter in deze handschriften het ons uit de<br />

vroegere liturgie van het Triduum sacrum bekende gebed81: ,,2ie<br />

op uw gemeenschap hier (verzameld), wij bidden U, Heer, voor wie<br />

onze Heer Jesus Christus zich zonder aarzelen in de handen van<br />

schuldigen overgeleverd heeft en de marteling van het Kruis heeft<br />

ondergaan". Naar inhoud en stemming wijken deze korte getijden<br />

van het H. Kruis sterk af van het op de Vrijdagen in het koor gebruikelijke<br />

Kruisoffkie. Zij liggen veel dichter bij de volksdevotie, die<br />

zich in de late Middeleeuwen, zoals we reeds vermeld hebben, bij<br />

voorkeur verdiepte in het menselijke lijden van Christus en dat van<br />

de Moeder van smarten.<br />

Ook in de beeldende kunst van die tijd vindt deze gevoelvolle spiritualiteit<br />

onmiskenbare uitdrukking. Denken we aan de smartelijke<br />

gelaatstrekken van Christus op de kruisbeelden uit die tijd, aan de<br />

Conditur aromate, complentur Scripturae.<br />

Iugis sit memoriae mors haec mihi curae.<br />

Has horas canonicas cum devotione<br />

tibi, Christe, recolo pia ratione,<br />

ut, qui pro me passus es amoris ardore,<br />

sis mihi solatium mortis in agone.<br />

80 Latijnse tekst van deze oratio: ,,Domine Jesu Christe, fill Dei vivi, pone passionem, cru<br />

cem et mortem tuam inter iudicium tuum et animam meam nunc et in exitu eius, et largiri<br />

digneris vivis gratiam et misericordiam, fidelibus defunctis requiem et veniam, ecclesiae pacem<br />

et concordiam, nobis autem, miseris peccatoribus, vitam et laetitiam sempiternam . "<br />

Latijnse tekst van deze oratio: ,,Respice, quaesumus, Domine, super hanc familiam tu<br />

am, pro qua Dominus noster Jesus Christus non dubitavit manibus tradi nocentium et Crucis<br />

subire tormentum ..."


132 HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN<br />

beelden van Christus ,,op de steen" of als ,,Man van smarten" (ec-<br />

ce homo), aan de beeltenis van Maria met het dode lichaam van haar<br />

Zoon op haar schoot82.<br />

Het Generaal Kapittel schreef in 1504 het feest ,,compassio gloriosae<br />

Virginis" op Vrijdag na Beloken Pasen verplichtend voor83,<br />

een teken dat deze ontwikkeling in de Orde algemeen erkenning<br />

vond.<br />

In een handschrift afkomstig uit ons klooster in Keulen84 vinden<br />

we korte getijden ,,De compassione gloriosae Virginis Mariae". Elk<br />

,,uur" eindigt met het gebed dat vroeger in aansluiting aan het<br />

,,Haec est praeclarum vas" gebeden werd85. Dit is een gebed tot<br />

Christus, waarin Maria, de Moeder van smarten, om haar voorbede<br />

gevraagd wordt, nu en in het uur van onze dood (Interveniat pro nobis<br />

...). Interessant is in het Keulse handschrift de toevoeging aan het<br />

einde: niet alleen een zwaard van droefheid heeft: Maria's hart doorboord,<br />

maar Christus1 verrijzenis deed in Maria's hart een nieuw lief-<br />

devuur opstijgen.<br />

Diezelfde affectieve, op de mensheid van Christus betrokken<br />

vroomheid, vinden we ook in de vele gebeden uit die tijd, die gewijd<br />

zijn aan de overweging van Christus1 lijden en sterven en aan het me-<br />

delijden van Maria. In meerdere artikelen in Clairlieu zijn een aan-<br />

tal van deze gebeden bijeengebracht, die A. van de Pasch uit vele<br />

handschriften van Kruisherenbibliotheken verzameld had86.<br />

Deze ontwikkeling in de spiritualiteit stelt ons echter voor een pro-<br />

bleem: We constateren namelijk gelijktijdig in onze Orde twee richtingen<br />

in haar Kruisspiritualiteit. De ene, de traditionele, vindt haar<br />

neerslag in de officiele liturgie. Zij beleeft dankbaar en vreugdevol<br />

82 In Duitsland wordt deze afbeelding van Maria ook ,, Vesperbild " genoemd. Dit herinnert<br />

nog er aan dat tijdens de Vespers de depositio Christi de Cruce herdacht werd.<br />

« Cf. Definities ... 1504, p. 231.<br />

84 In Stadtarchiv Koln, GB 4, 158, fol. 18r +v.<br />

85 De tekst van deze oratio volgens dk handschrift luidt: ,,Interveniat pro nobis, quasumus,<br />

Domine Jesu Christe, nunc et in hora mortis nostrae apud tuam clementiam gloriosissima<br />

virgo Maria, mater tua, cuius sacratissimam animam in hora benedictissimae tuae passionis<br />

doloris gladius pertransivit et in resurrectione tua novus amor ascendit..."<br />

Cf. A. van de Pasch, Godsvrucht in de handschriften der Kruisheren, in Clairlieu 1980, p.<br />

8-11.<br />

86 Cf. A. van den Pasch, Godsvrucht .... Clairlieu 1978, p. 137-148; 1979, p. 89-100;<br />

1980, p. 3-11; 1981, p. 73-87.<br />

A. van Asseldonk, Middeleeuwse gebeden in Udens I6e eeuws brevier, in Clairlieu 1954, p.<br />

17-38.


HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN 133<br />

het Verlossingsmysterie als Christus' overwinning op duivel, zonde en<br />

dood. Voor haar is de Kruisdood onafscheidelijk verbonden met de<br />

Verrijzenis: ,,Crucifixus surrexit a mortuis et redemit nos, alleluia".<br />

Dit was de zienswijze en beleving van de Kerkvaders, die het Oosten,<br />

sterker vasthoudend aan de traditie, steeds bewaard heeft87. Daarnaast<br />

kwam in het Westen in de Middeleeuwen een andere spiritu<br />

aliteit op, die zich meer op de mensheid van Christus richtte vooral<br />

op zijn bitter lijden en sterven. Dit lijden ontroerde het hart van<br />

de Middeleeuwse mens ten diepste en bracht hem spontaan tot gevoelens<br />

van mede-lijden en wederliefde. Deze spiritualiteit had een<br />

sterk affectief karakter, zij raakte het hart van de mens. Ze was sterk<br />

persoonlijk, subjectief. Klaarblijkelijk heeft ze in de Late Middeleeu<br />

wen en nog lang daarna velen (priesters en leken) erg aangesproken.<br />

Deze vonden daarin een uitdrukking van hun eigen religieuze gevoelens.<br />

Het waren ook de meer devotionele vormen van godsvrucht, die<br />

deze behoefte het best bevredigden. Zo vinden wij naast het privaat<br />

bidden van de kleine getijden van het H. Kruis ook vele gebeden tot<br />

de lijdende Christus, o.a. een gebed dat nog van Paus Gregorius de<br />

Grote (c.54O - 604) zou stammen en met vele aflaten verrijkt was.<br />

Verder gebeden tot de vijf H. Wonden en tot de Moeder van smar<br />

ten. In het kader van deze spiritualiteit ontstaan in de zestiende eeuw<br />

de eerste ,, Kruiswegen'', in het begin in de open lucht, ook dikwijls<br />

met zeven ,, staties''.<br />

Bij deze ,,nieuwe" richting in de spiritualiteit ligt er gevoelsmatig<br />

een grote afstand tussen Goede Vrijdag en Pasen.<br />

De spiritualiteit van de katholieke hervorming<br />

De Reformatie betekende een scheuring in de Kerk en een breuk in<br />

haar geschiedenis. Het concilie van Trente (1545-1563) bracht gelukkig<br />

binnen de Katholieke Kerk een diepere bezinning op de geloofsinhoud<br />

en schiep de voorwaarden voor de zo nodige hervorming in ,, hoofd en<br />

leden". Deze katholieke hervorming, de zog. Contrareformatie, voerde<br />

tot een verdieping van geloofsbeleving, van spiritualiteit.<br />

Ter bevordering van dit geestelijke leven werd er, begunstigd door<br />

de boekdrukkunst, een overvloed aan kerkboeken op de markt ge-<br />

87 Cf. B. Spaapen, Middeleeuwse Passiemystiek ...p. 172-174.


134 HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN<br />

bracht. Maar vergeleken met de ,,getijden-boeken" was de inhoud<br />

van deze kerkboeken anders geworden. Wij vinden daarin — in de<br />

landstaal — de voomaamste gebeden: het Onze-Vader, het Weesgegroet,<br />

de geloofsbelijdenis der Apostelen, een opsomming van de<br />

voomaamste geboden, Communie- en Biechtgebeden alsook gebeden<br />

voor persoonlijke devotie. De getijden, ook die van het H. Kruis zijn<br />

er uit verdwenen. Zoals uit de inhoud en het karakter van deze ge<br />

beden blijkt, staat de mens als individu nu veel sterker in het middelpunt,<br />

niet meer het menselijke leven en lijden van Christus.<br />

Christus is nu de Leraar geworden, die de mensen onderricht, hoe ze<br />

als Christen moeten leven88. De spiritualiteit was nu veel meer individueel<br />

gericht. Daar deze ontwikkeling ook voor de kloosterpoort<br />

geen halt hield, lijkt het mij dienstig er hier wat uitvoeriger op in te<br />

gaan, ook voor een beter begrip van de ontwikkeling van onze eigen<br />

spiritualiteit.<br />

In het begin van dit artikel hebben we gezien dat het streven van<br />

de Christenen in de eerste eeuwen was: door vijf gebedstijden twee<br />

gemeenschappelijke en drie private — naar apostolische traditie —<br />

de gehele dag te heiligen. De inhoud van de twee gemeenschappe<br />

lijke gebedstijden werd gevormd door: Schriftlezingen, het zingen<br />

van psalmen en hymnen, een onderrichting en een vermanend woord<br />

en soms door de viering der Eucharistie. Bij de drie private gebedstij<br />

den was een gedachtenis aan het lijden en de Kruisdood des Heren<br />

opgenomen. Na de Kerkvrede (313) hebben geleidelijk aan monniken<br />

en clerici het gemeenschappelijk gebed, dat eigenlijk voor alle<br />

Christenen bedoeld was, als hun speciale opdracht overgenomen. In<br />

de kloosters werd het tot zeven gebedstijden uitgebreid, waarin ook<br />

de private gebedstijden opgenomen waren. Het was dit gemeenschappelijk-God-lofzingen,<br />

dat het levensritme der kloosters bepaalde.<br />

,,Niets mag voorrang hebben op het koorgebed", schreef Benedictus<br />

in zijn regel89. Men leefde in de kloosters als het ware de ge<br />

hele dag in een sfeer van gebed, gevoed door de liturgie en de lec<br />

tio divina, en mogelijk gemaakt door het stilzwijgen. Vaste tijden<br />

voor meditatie waren niet voorgeschreven. Benedictus neemt zelfs in<br />

88 Cf. J. Stadlhuber, Das Laienstundengebet vom Leiden Christi ..., p. 316-322.<br />

89 ,,Nihil open Dei praeponatur", Reg. Ben. 43, ed. cit., p. 136.


HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN 135<br />

zijn regel de bepaling op dat de tijd voor het persoonlijk gebed (tijdens<br />

het koorgebed) kort gehouden moet worden90.<br />

De Middeleeuwse Ordes hebben van de monniken deze vorm van<br />

koorgebed overgenomen. Ook bij de Kruisbroeders werd de dagorde<br />

door de tijden voor het koorgebed bepaald. De definities van de<br />

Generale Kapittels ruimen een grote plaats in voor bepalingen over<br />

het koorgebed (viering van feestdagen en rubrieken). Ook het eerste<br />

hoofdstuk van onze oude constituties (tot en met de uitgave van<br />

1962) was aan het koorgebed gewijd. Zo behield onze Orde vanaf de<br />

Middeleeuwen tot ver in de Nieuwe Tijd een overwegend contemplatief<br />

karakter.<br />

Waarom beklemtoon ik dit zo sterk ? Omdat zich in de zestiende<br />

eeuw in de gebeds-spiritualiteit een duidelijke kentering manifesteert.<br />

Ik zou het een trend tot individualisme willen noemen. Bij de veranderingen<br />

in de inhoud van de kerkboeken heb ik er al op gewezen.<br />

Bij dit proces hebben de Jesui'eten een belangrijke rol gespeeld. Ig<br />

natius van Loyola (c. 1495-1556) wilde geen Orde stichten in de traditionele<br />

zin, zoals Benedictijnen of Dominicanen. Hij wilde een<br />

,,mobiele compagnie". Daarom zag hij af van het gemeenschappelijk<br />

koorgebed en een eigen ordeskledij. Hij legde andere accenten:<br />

methodische meditatie, algemeen en bijzonder gewetensonderzoek,<br />

retraite op gezette tijden en de keuze van een geestelijk leidsman. Zo<br />

wilde hij de leden van zijn ,,societeit" voorbereiden op hun apostolische<br />

taak ,,ad maiorem Dei gloriam". Zo werden de Jesuieten tot<br />

sterke persoonlijkheden gevormd. Zij hebben de spiritualiteit in 'de<br />

Kerk van de Contrareformatie in sterke mate beinvloed, vooral ook<br />

door hun ,, colleges" en aan de universiteiten.<br />

Vele andere religieuze gemeenschappen, die in de zestiende en zeventiende<br />

eeuw, ja zelfs nog later gesticht zijn, hebben zich op de<br />

ze Ignatiaanse spiritualiteit gebaseerd en veelal de structuur van de<br />

,,Societas Jesu" als richtsnoer genomen. Deze nieuwere gemeen<br />

schappen kozen zich veelal een speciale geestelijke of maatschappelijke<br />

nood als doelstelling, o.a. zieken- of bejaardenzorg, onderwijs<br />

of verwaarloosde jeugd, of ook de bevordering van een speciale devotie<br />

(bijv. van het H. Hart). Men voelt hier duidelijk een andere<br />

mentaliteit als bij de oude of Middeleeuwse Ordes. Deze hadden<br />

door hun gemeenschappelijk koorgebed, over de gehele dag gespreid,<br />

90 Reg. Ben. 20, ed. cit., p. 106.


136 HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN<br />

een sterkere binding aan de gemeenschap en een meer monastieke<br />

sfeer behouden91.<br />

Dat wil echter niet zeggen dat de Jesui'eten de spiritualiteit in de<br />

oudere Ordes niet beinvloed hebben. Zo hebben bijv. de Franciscanen<br />

in 1594 de meditatie als gemeenschappelijke geestelijke oefening<br />

ingevoerd. Ook in onze Orde bepaalde het Generaal Kapittel van<br />

1614 dat alien voor de Priem en na de Completen minstens een<br />

kwartier aan meditatie moesten besteden92. Daar deze bepaling in<br />

de constituties van 1660 in het hoofdstuk ,,De officio ecdesiae" is<br />

opgenomen93, moet hier wel een gezamenlijke meditatie in de kerk<br />

te houden, bedoeld zijn. Ook een jaarlijkse retraite werd in de Or<br />

de voorgeschreven. Het Generaal Kapittel van 1673 legde dit aan alle<br />

conventen op94. In 1682 werd bepaald dat ieder lid van de Orde<br />

jaarlijks gedurende acht dagen retraite moest houden95. Arnold<br />

Hertzworms gaf in 1684 een handleiding voor de retraite uit met ver-<br />

lokkende titel: ,,Vacantia vel vacatio sacra" 96.<br />

Deze nieuwe richting in de spiritualiteit van religieuze gemeenschappen<br />

heeft op de liturgie van het koorgebed geen directe invloed<br />

gehad. De oudere Ordes hidden vast aan hun traditionele liturgie,<br />

hoewel Rome na het concilie van Trente sterk aandrong op overna-<br />

me van de Romeinse liturgie97.<br />

De volksdevotie ging verder in de richting die we al in de Late<br />

Middeleeuwen gesignaleerd hebben: een sterke affectieve vroomheid,<br />

vooral bij het overwegen van Chrisms' lijden en sterven. Uit de devotie<br />

tot de vijf H. Wonden is de H. Hartdevotie voortgekomen.<br />

Uit de zeventiende eeuw zijn ons vele gedrukte publicaties van medebroeders<br />

bewaard gebleven vooral op religieus gebied. Een daarvan<br />

is het ,,0fficium sanctissimae Crucis" van Albertus Tonsorius98,<br />

91 Cf. G.M. Oury, ,, Office divin" in Diet, dc Spir.XI, c. 685-706 (1982).<br />

92 Definities ... 1614, p. 435.<br />

93 Cf C.R. Hermans, Annales canonicorum regularium S. Augustini, Ordinis sanctae Cru<br />

cis, 's Hertogenbosch 1858, in deel III, p. 263. Deze tekst is overgenomen in de uitgave van<br />

de constituties van 1868, p. 37.<br />

94 Cf. Definities ... 1673, pp. 496-497.<br />

95 Cf. Definities ... 1682, p. 506; 1686, p. 509; 1721, p. 518.<br />

96 A. Hertzworms, Vacantia vel vacatio sacra, Luik 1684.<br />

97 A. van Asseldonk, Het brevier van de Kruisheren, Clairlieu 1944 passim.<br />

98 A. Tonsorius, Officium sanctissimae Crucis, Roermond 1656. Het jaartal van de tweede<br />

uitgave is ook nog in een chronicon vastgehouden:<br />

CresCat gLorla sanCtlsslMae CrVCls Chrlstl (1661)


HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN 137<br />

een Kruisbroeder uit het Roermondse convent. Dit Kruisofficie was<br />

in de eerste plaats bedoeld, zoals blijkt uit het voorwoord, voor Roer<br />

mondse Katholieken, die blijkbaar op de Vrijdagen in de Vastentijd<br />

zeven kerken in Roermond bezochten en in iedere kerk een van de<br />

zeven getijden baden. In onze kloosterkerk (St. Cornelius) werden<br />

de Vespers gebeden.<br />

De opbouw van dit Kruisofficie is gebaseerd op Bonaventura's<br />

,,Officium de passione Domini". In de hymnen, antiphonen,<br />

responsaria, Schriftlezingen en gebeden werd het bittere lijden van<br />

de Heer en het mede-lijden (compassio) van Maria overwogen. Dit<br />

officie heeft ook een eigen ,,Te, Jesum, laudamus".<br />

De hymnen der getijden eindigen alle met de strophe:<br />

Sit laus Mariae filio<br />

matrique collaudatio,<br />

qui per Crucis consortium<br />

nobis Crucis dent praemium.<br />

De psalmen der afzonderlijke uren zijn samengesteld uit goed gekozen<br />

verzen uit verschillende psalmen, die alle in verband met het<br />

Kruislijden van de Heer geduid kunnen worden.<br />

Het geheel maakt een zeer verzorgde, wel wat ,, overdadige " indruk.<br />

In elk geval spreekt er een grote liefde tot de Gekruisigde uit<br />

en tot de Moeder van smarten. Het is meer een lijdensofficie in de<br />

trant van dat van Bonaventura als een Kruisofficie. Het zou interessant<br />

zijn na te zoeken, welke andere bronnen behalve Bonaventura<br />

door Tonsorius gebruikt zijn.<br />

In de spiritualiteit van de zeventiende en achttiende eeuw stond<br />

in het algemeen het individuele streven naar heiligheid door het ontvangen<br />

der Sacramenten, door het beoefenen der deugden en door<br />

devotionele practijken op de voorgrond, minder de gemeenschappelijke<br />

liturgische vieringen.<br />

Bovendien drong in de achttiende eeuw de rationalistische geest<br />

van de ,,Verlichting" steeds meer in de kloosters door: Het houden<br />

van Generale Kapittels en generate visitaties werd zeldzamer<br />

(hoogstens eenmaal in de drie jaren) en tengevolge daarvan verminderde<br />

het saamhorigheidsgevoel en de discipline in de kloosters.


138 HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN<br />

De Franse Revolutie en de Napoleontische tijd betekenden dan<br />

ook practisch het einde van het kloosterleven in West-Europa. On-<br />

ze Orde, die alleen nog maar nederzettingen had in de Zuidelijke<br />

Nederlanden en in West-Duitsland was gedoemd om uit te sterven.<br />

Eigen of eigentijdse kruisspiritualiteit ?<br />

Gelukkig is het niet tot uitsterven gekomen! Dat neemt echter niet<br />

weg dat er toch een zekere discontinuiteit in de ordestraditie en dus<br />

ook in de identiteit en spiritualiteit ontstaan is. De leemte van der-<br />

tig tot veertig jaar betekende toch dat het doorgeven van een levende<br />

traditie van dat wat de Orde altijd als waardevol beschouwd en be-<br />

leefd had, uiterst moeilijk was geworden. Dat konden de vier nog<br />

overgebleven Kruisheren van St. Agatha en Uden, die overigens ook<br />

geen nieuwe leden mochten aannemen, alleen ook niet waar maken.<br />

De numeriek veel sterkere groep, die na 1840 intrad en waarvan<br />

meerderen al een opleiding tot wereldheer achter de rug hadden,<br />

bracht toch een andere mentaliteit mee. Zij waren veel sterker op<br />

pastorale activiteit gericht. Wei bestond er binnen de Orde nog een<br />

zekere tegenstelling tussen het meer contemplatieve leven in Sint<br />

Agatha en het meer op activiteit ingestelde leven in Uden " en de<br />

nieuwe stichtingen in Diest (1845) en Maaseik (1855).<br />

Toch heeft Henricus van den Wijmelenberg, die sinds 1841 com-<br />

missaris generaal van de Orde was en in 1853 tot Magister Generaal<br />

werd gekozen, zich bewust ingezet voor de bevordering van de<br />

Kruisspiritualiteit, omdat hij daarin iets eigens van de Orde zag. Zo<br />

verkreeg hij in 1845 op zijn verzoek van Rome voor de prioren de fa-<br />

culteit om Kruiswegen te mogen oprichten 10°.<br />

In 1848 kwam daar het privilege bij om de zeven zogenaamde<br />

,,lijdensfeesten" tussen Septuagesima en de Passietijd, die o.a. bij<br />

de Passionisten in gebruik waren, in het kalendarium van de Orde te<br />

mogen opnemen101.<br />

99 Cf. J. Scheerder, Henricus van den Wijmelenberg, een religieus emancipator in Oost-<br />

Brabant 1800-1881, Tilburg 1976, p. 34-54; 136-144.<br />

100 Cf. Hermans, Annales ..., Deel III, p. 653.<br />

101 Cf.Ib., p. 654-655.<br />

A. van Asseldonk, Brevier ..., p. 25-27.<br />

Deze lijdensfeesten werden in 1914 door Rome geschrapt, in 1923 echter weer toegestaan.


HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN 139<br />

In 1856 heeft de Orde — op aandringen van Rome — het eigen<br />

brevier opgegeven en het Romeinse brevier overgenomen. Wei mocht<br />

de Orde de feesten Kruisvinding en Kruisverheffing als ,, duplex pri-<br />

mae classis cum octava" vieren. Bovendien mocht de commemora-<br />

tio Crucis in Laudes en Vespers op die dagen behouden blijven, waar-<br />

op dit volgens de rubrieken was toegestaan102.<br />

Met deze brevierverandering was ook het eigen Kruisofficie op de<br />

Vrijdagen afgeschaft.<br />

Dat de nieuw gekozen Magister Generaal de bestudering van de<br />

ordesgeschiedenis belangrijk vond, blijkt uit zijn opdracht aan Dr.<br />

C.R. Hermans, de rector van het stedelijk Gymnasium in 's Herto-<br />

genbosch, om alle nog bereikbare documenten uit het rijke verleden<br />

van de Orde te verzamelen en uit te geven. Dit resulteerde in de uit-<br />

gave van de ,, Annales canonicorum regularium sancti Augustini, or-<br />

dinis sanctae Crucis" 103 in 1858, de eerste vrucht van modern histo-<br />

risch onderzoek inzake ordesgeschiedenis.<br />

Ook bij andere Kruisheren leefde de overtuiging dat het hun op<br />

dracht was de eeuwenoude Ordestraditie voort te zetten. Dit bleek<br />

duidelijk op het Generaal Kapittel van 1868. Daar stemde de over-<br />

grote meerderheid der ,, capitulares' ervoor om de constituties van<br />

1660, die eigenlijk voor een meer contemplatief gericht kloosterleven<br />

bedoeld waren, practisch ongewijzigd over te nemen104. Zo is de<br />

uitgave van de constituties van 1868105 ,,quoad substantiam" de-<br />

zelfde als die van 1660.<br />

Toch bleef er in de Orde behoefte bestaan aan een duidelijke om-<br />

schrijving van Kruisspiritualiteit. Een eerste poging tot formulering<br />

is de verklaring van het Generaal Kapittel van 1914, die — verkort<br />

weergegeven — hierop neerkomt: ,, Zoals andere ordes hun specia-<br />

le doelstelling hebben, zo beroemt onze Orde zich erop in het bij-<br />

zonder het Iijden en Kruis des Heren te vereren. Daarom dringen wij<br />

er met klem op aan dat alle medebroeders met hart en ziel dikwijls<br />

de goddelijke Liefde overwegen, die voor ons in het Iijden, de Won-<br />

den en het Kruis des Heren zichtbaar geworden is ..., en om,<br />

102 Cf. Annales ..., Ill, 683-684.<br />

A. van Asseldonk, Brevier ..., p. 55-56.<br />

103 Volledige titel en uitgave: zie opmerking 93.<br />

104 Cf. J. Scheerder, van den Wijmelenberg ..., p. 226-229.<br />

105 Volledige titel: Regula et Constitutiones cum Caeremoniali FF. Ordinis canonici sanc<br />

tae Crucis, Gestel S. Michaelis 1868.


140 HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN<br />

voor 2over mogelijk, dagelijks of in elk geval dikwijls de Kruisweg of<br />

tot de H. Wonden te bidden" 106.<br />

Het benadrukken van dit aspect van de Kruisspiritualiteit is vanuit<br />

de ontwikkeling van de algemene spiritualiteit sinds de Late Midde-<br />

leeuwen begrijpelijk, maar toch, naar ons aanvoelen, een eenzijdig<br />

devotionele betoning van het lijdensaspect der Kruisspiritualiteit. De<br />

Kruisspiritualiteit, zoals die in onze Orde in de Middeleeuwen beleefd<br />

werd en ook in het Middeleeuwse KruisofGcie tot uitdrukking<br />

komt, heeft een veel rijkere en een vreugdevolle inhoud.<br />

Het nieuwe kerkelijke wetboek van 1917 maakte ook een aanpassing<br />

van onze constituties noodzakelijk. In de nieuwe uitgave van<br />

1925 107 werd voor het eerst een statuut opgenomen, dat een om-<br />

schrijving van Kruisspiritualiteit geeft108: ,,Daar onze Orde als<br />

tweede doel (finis secundarius) nastreeft dat alle medebroeders, ja al-<br />

le mensen het H. Kruis en het Lijden des Heren vereren, alsook dat<br />

in alien de liefde tot de lijdende Verlosser toeneemt, daarom moeten<br />

onze medebroeders door overweging en beschouwing bij zichzelf,<br />

door woorden, aansporingen en het goede voorbeeld te geven bij anderen<br />

de devotie tot het H. Kruis en het Lijden des Heren wekken".<br />

Of iedere medebroeder na 1925 zich in deze formulering herkende,<br />

betwijfel ik. Er groeide in elk geval een ander levensgevoel, waarvan<br />

men zich vooral in de naoorlogsjaren sterk bewust werd. De vraag<br />

naar de zin van het lijden, die na al het leed en de ellende van de<br />

Tweede Wereldoorlog zo schrijnend aangevoeld werd, bracht ook tot<br />

een herbezinning op het Lijden van Christus.<br />

Lijden is op zich geen doel, het kan slechts aanvaard worden als<br />

middel tot iets positiefs, als loutering, als weg tot levensgeluk. Dit<br />

106 Volledige tekst: ,,Sicut alii Ordines suum habent speciale devotionis ac cultus obiectum,<br />

sic et Ordo noster gloriatur se specialius colere Passioncm et Crucem Domini nostri Je<br />

su Christi. Quamobrem vehementer desideramus, ut omnes fratres praecipue corde et animo<br />

saepius recogitent divinam Caritatem, nobis Passione, Vulneribus et Cruce Domini nostri Jesu<br />

Christi manifestatam, singulis mensibus saltern unum diem specialius huic devotioni consecrent,<br />

v.g. primam cuiusque mensis feriam sextam, et in quantum possibile quotidie vel saltern sae<br />

pius Stationes Viae Crucis sequantur aut Coronam quinque Vulnerum Domini recitent, sc. dicant<br />

in honorem uniuscuiusque Vulneris quinquies ,, Gloria Patri" et addant singula vice, i.e.<br />

in totum quinquies, unum ,,Ave Maria" in honorem dolorosissimae Virginis Mariae".<br />

107 Volledige titel: ,,Regula sancri Patris nostri Augustini episcopi et Consritutiones Codici<br />

iuris conformatae cum Caeremoniali FF. Ordinis Sanctae Crucis", Rome 1925.<br />

108 Tekst Nr. 25, p. 38: ,,Cum Ordo noster tamquam finem secundarium prosequatur, ut<br />

fratres et omnes homines colant et venerentur Ss. Crucem et Passionem Domini nostri Jesu<br />

Christi, et ut augeatur in omnibus amor Salvatoris patientis, hinc omnes confratres nostri turn<br />

meditatione et contemplatione in semetipsis, turn verbis, adhortationibus et bono exemplo in<br />

aliis excitent devotionem erga Ss. Crucem et Passionem Domini nostri Jesu Christi".


HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN 141<br />

De Verrezen Christus met de wonden van zijn Kruislijden.


142 HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN<br />

Griekse voorstelling van de Verrijzenis uit de S. Marco in Venetie.


HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN 143<br />

geldt ook voor het lijden van Christus. Het kan slechts aanvaard worden<br />

als weg tot Verlossing, tot Leven en Verrijzenis.<br />

Dit aspect van de Kruisspiritualiteit benadrukte M. Vinken in zijn<br />

voortreffelijk boekje ,,De spiritualiteit van de Kruisheren" 109, dat<br />

in 1953 uitkwam. In datzelfde jaar wendde hij zich in een brief aan<br />

Magister Generaal Dr. W. van Hees met het verzoek, het oude Kruis<br />

officie, dat hem bekend was uit het ,,Udense brevier'1 van 1512 en<br />

uit de gedrukte brevieruitgave van 1625 ,,in een of andere vorm"<br />

weer in de Orde in te voeren no. In 1954 vestigden ook de Maaseikse<br />

studiedagen opnieuw de aandacht op het eigen karakter van de<br />

spiritualiteit van de Orde m. Zo is het te verklaren dat het Generaal<br />

Kapittel van 1955 als votum uitsprak om in Rome aan te vragen, op<br />

de Vrijdagen die daarvoor in aanmerking kwamen, het Kruisofficie<br />

te mogen bidden112.<br />

De confraters M. Vinken en A. van Asseldonk hebben zich ervoor<br />

ingezet, teksten voor dit officie te zoeken (van Metten tot en met de<br />

Noon). Slechts enkele teksten hebben zij aan het Middeleeuwse<br />

Kruisofficie ontleend. Zij wilden vooral de persoon van Christus in<br />

zijn verlossende Liefde centraal stellen. Na ampele besprekingen met<br />

anderen werden als lessen genomen: gedeeltes uit de preken van St.<br />

Augustinus over de Liefde en stukken uit recente encyclieken, o.a. uit<br />

,,Mystici corporis" (1943) en „Mediator Dei" (1947).<br />

Dit officie werd in Rome goedgekeurd, ook voor de Paastijd. Daardoor<br />

wilde men uitdrukkelijk het levenwekkende aspect van het<br />

Kruismysterie benadrukken, dat overigens ook in gekozen teksten tot<br />

uitdrukking kwam.<br />

Met ingang van 1 januari I960 werd dit officie verplichtend gesteld<br />

op alle Vrijdagen die daarvoor in aanmerking kwamen (o.a. niet in<br />

de Advent of in de Vastentijd). In het rondschrijven waarin de Ma<br />

gister Generaal W. van Hees het bidden van dit officie voorschreef,<br />

hield hij een warm pleidooi voor een goede verzorging van de Liturgie<br />

als eerste taak van onze Orde113.<br />

109 M. Vinken, De spiritualiteit van de Kruisheren, Antwerpen 1953, p. 59-62.<br />

110 Archief van het Generalaat: brief 090-2-25.<br />

111 Verslagboek van deze studiedagen: ,,Rond inhoud en beleving van de spiritualiteit der<br />

Orde van het H. Kruis", Diest 1955.<br />

112 Cf. Verslag van het Generaal Kapittel 1955 in Chronicon Curciferorum 11,1 p. 27.<br />

1J3 Rondschrijven van Mag.Gen.Dr. W. van Hees, gepubliceerd in Chron. Crucif. 11,3, p.<br />

291-296 (Nederlandse tekst) en p. 296-300 (Engelse tekst).


144 HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN<br />

In het ,,Chronicon Cruciferorum" werd een interview met M.<br />

Vinken over dit Kruisofficie afgedrukt114. Daarin betoogde deze uitdrukkelijk<br />

dat het de bedoeling geweest was om in dit nieuwe offi-<br />

cie vooral de verlossende liefde van Christus in het middelpunt te<br />

stellen. Het gaat om de persoon van Christus; het Kruis is het sym-<br />

bool van zijn Liefde tot het uiterste.<br />

Ongeveer tegeiijkertijd vond de Kruisspiritualiteit in de vernieuwde<br />

constituties van 1962 een nieuwe, en naar mijn mening betere formulering,<br />

die overigens ook meer in de lijn van de oude traditie lag.<br />

Bovendien kreeg zij een centrale plaats als eerste nummer van de<br />

,,Distinctio prima". Deze tekst wil ik graag hier citeren, omdat hij<br />

een synthese poogt te geven van ons Kruisherenleven en van de spi-<br />

ritualiteit, waardoor dit leven gedragen wordt115:<br />

,, Als reguliere kanunniken van de Orde van het Heilig Kruis beloven<br />

de Kruisbroeders (fratres) door de geloften van gehoorzaamheid,<br />

zuiverheid en armoede een kloosterlijk leven te leiden, wetend<br />

dat er geen ander heil is dan in het Kruis van onze Heer Jezus<br />

Christus. Daarom zullen zij naar het voorbeeld van onze zalige Vader<br />

Theodorus van Celles en zijn gezellen in eensgezinde liefde met<br />

elkaar leven en met het goddelijk lofgebed een apostolisch leven in<br />

dienst van de Kerk verbinden. Zij zullen een bijzondere verering<br />

hebben voor de Verlosser, die ons door zijn Kruis gevoerd heeft tot<br />

de vreugde van de kinderen Gods. Mogen dus alle Kruisbroeders zowel<br />

bij zichzelf door het ,,goddelijke officie" en de meditatie, alsook<br />

bij anderen door woorden, opwekkingen en het goede voorbeeld,<br />

verering wekken voor het geheim van het levenbrengend Kruis".<br />

Zo formuleerden onze constituties het in de uitgave van 1962. Dit<br />

bredere zicht op het Kruismysterie dan dat in de constituties van<br />

1925 vertoont een grote overeenkomst met de opvatting van het<br />

,,Pascha-mysterie", zoals deze in de constitutie over de H. Liturgie<br />

van het Tweede Vaticaans Concilie tot uitdrukking gebracht is. Dit<br />

114 Cf. Chron. Crucif. 11,3, p. 213-220.<br />

115 Constitutiones Ordinis canonici fratrum sanctae Crucis promulgatae anno 1962, in Acta<br />

capituli generalis 1961, Diest 1962.. Tckst Nr. 7, p. 16-17: ,,Ut canonici regulares Ordi<br />

nis sanctae Crucis fratres votis obedientiae, castitatis et paupertatis canonicam promittunt ducere<br />

vitam, scientes non esse salutem nisi in Cruce Domini nostri Jesu Christi. Unde iuxta exemplum<br />

bead Patris nostri Theodori Cellesii et sociorum in unitate caritatis viventes et cum laudibus<br />

divinis vitam apostolicam in servitium ecdesiae coniungentes, specialem erga Redemptorem,<br />

qui per Crucem suam in gaudium filiorum nos transtulit, colant devotionem. Hinc omnes<br />

fratres turn divino o£5cio et meditatione in semetipsis, turn verbis, adhortationibus et bono<br />

exemplo in aliis excitent venerationem erga vivificae Crucis mysterium''.


HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN 145<br />

concilie bracht het Verlossingsgeheim als volgt onder woorden116:<br />

,,Het werk van de Verlossing der mensen ... heeft Christus onze<br />

Heer, vooral volbracht door het Pascha-mysterium van zijn Lijden en<br />

zijn Verrijzenis ... In dit mysterie heeft hij onze dood te niet gedaan<br />

en ons leven hersteld door te verrijzen. Want toen Christus sluimerde<br />

op het Kruis, is uit zijn Zijde het bewonderenswaardige sacrament<br />

dat de Kerk is, voortgekomen'\<br />

In deze formulering zijn de beide aspecten van het Verlossingsmysterie:<br />

Lijden en Verrijzenis op een gelukkige wijze verenigd.<br />

Beide aspecten moeten immers — ook in de Kruisspiritualiteit gelijktijdig<br />

bedacht worden. Het is tenslotte het ene heilshandelen van<br />

God in en door Christus.<br />

Dit zicht op het geheim van de Verlossing is niet nieuw. Het werd<br />

al in de tweede helft van de tweede eeuw op poetische wijze verwoord<br />

in de homilie van Melito van Sardes ,,Over het Pascha" 117.<br />

Het is de visie der Kerkvaders, die in de Oosterse kerk bewaard bleef,<br />

maar in het Westen vanaf de Late Middeleeuwen, vooral in de devotionele<br />

vroomheid, een sterk eenzijdig karakter kreeg.<br />

Het KruisofFicie van 1959 was geen lang leven beschoren. De hervorming<br />

van het Romeinse brevier, die al in de constitute over de Liturgie<br />

was aangekondigd118, kreeg in de jaren na het concilie zijn<br />

beslag en werd in 1970 door Paus Paulus VI goedgekeurd119. Voortaan<br />

werd ook de mogelijkheid geopend het nieuwe brevier — na<br />

voorafgaande goedkeuring van de vertaling door Rome — in de<br />

landstaal te bidden.<br />

Dit alles maakte een bewerking van het Kruisofficie van 1959<br />

noodzakelijk. Deze taak werd H. van Rooijen opgedragen, die als<br />

,,peritus" van de Magister Generaal het Tweede Vaticaans Concilie<br />

had bijgewoond. Er ontstond practisch een nieuw KruisofFicie (van<br />

de Metten tot en met de Vespers). Dit officie had voor alle uren eigen<br />

psalmen in tegenstelling met dat van 1959. De antiphonen en<br />

psalmen in de Metten zijn ontleend aan het feest van Kruisverheffing.<br />

De antiphonen en gebeden in Terts, Sext en Noon hebben be-<br />

116 Cf. ,,Sacrosanctum Concilium", Nr. 5 (vertaling in ,,Katholiek Archief", Amersfoort<br />

1966/2, p. 11).<br />

Cf. A. Adam, Das Kirchenjahr mitfeiern. Seine geschichtliche Bedeutung nach der Iiturgieerneuerung,<br />

Freiburg 1980, p. 24-25.<br />

117 Melito van Sardes, Homelie sur la Paque, ed. O. Perler in ,, Sources chretiennes" 123<br />

Pans 1966, Nr. 65-71, p. 94-100.<br />

118 Cf. Sacr.Conc, Nr. 87-94.<br />

119 Cf. A. Adam, Das Kirchenjahr ..., p. 227.


146 HET KRUISOEFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN<br />

trekking op het Kruislijden van Jesus pp Goede Vrijdag, de gekozen<br />

psalmen kunnen ook zo geduid worden. De antiphonen van Laudes<br />

en Vespers zijn ten dele aan het Middeleeuwse Kruisofficie ontleend,<br />

de psalmen en de cantica zijn weer vrij gekozen. De antiphoon bij<br />

het Magnificat is ongewoon; ze is ontleend aan Ephrem de Syrier en<br />

verheerlijkt het Kruis als brug over de afgrond van de dood 12°. De<br />

hymnen zijn gedeelten uit het „ Vexilla Regis" en het ,,Pange, lin<br />

gua ". De eerste lessen in de verschillende maanden zijn uit het Ou-<br />

de of Nieuwe Testament genomen en kunnen in verband met het<br />

Kruislijden van Christus geduid worden. De tweede lessen zijn aan<br />

kerkelijke schrijvers ontleend: Leo de Grote, Caesarius van Aries, Ber-<br />

nardus van Clairvaux, Petrus Pincharius' Vestis nuptialis, Thomas a<br />

Kempis, de Iibellus de perfectione fratrum sanctae Crucis, Petrus Ca-<br />

nisius en Russelius' Chronicon Cruciferorum. Hier zijn dus ook<br />

geestelijke schrijvers uit de eigen Orde opgenomen. Het is jammer<br />

dat Augustinus ontbreekt. Het officie mist de eenheid van opzet, die<br />

het officie van 1959 kenmerkte. Het is intussen in meerdere landsta-<br />

len vertaald.<br />

Hiermee zijn we aan het einde gekomen van de geschiedenis van<br />

het Kruisofficie in onze Orde. Ons rest nog een korte nabeschouw-<br />

ing.<br />

Nabeschouwing<br />

Hiermee is over het Kruisofficie op de Vrijdagen in onze Orde niet<br />

het laatste woord gesproken. Ons onderzoek is namelijk niet uitput-<br />

tend geweest. Veel is nog onduidelijk in het Middeleeuwse Kruisof<br />

ficie dat de Kruisbroeders gebruikt hebben. Dit betreft o.a. de her-<br />

komst van antiphonen en responsoria, voor zover deze niet direct aan<br />

de H. Schrift ontleend zijn. Wat de lessen van dit Kruisofficie aan-<br />

gaat heb ik de indruk dat de Kruisbroeders zelf hier een keuze ge-<br />

maakt hebben, die van klooster tot klooster verschilde. Jammer ge-<br />

noeg werd bij deze lessen zelden aangegeven, aan welke schrijver of<br />

aan welk werk ze ontleend zijn.<br />

120 Ephraem Syrus, Sermo de Domino nostro, III, 4, 9, Ed. Th. Lamy, Vol I, Mechelen<br />

1882, p. 152.


HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN 147<br />

Ook zou ik er op willen wijzen dat wij uit de achttiende eeuw geen<br />

gegevens over de Kruisspiritualiteit en het Kruisofficie in de Orde bezitten.<br />

Bovendien had de leemte in de ordestraditie tussen de opheffing<br />

van bijna alle kloosters tengevolge van de Franse Revolutie en de<br />

decreten van Napoleon enerzijds en het nieuwe begin van de Orde<br />

vanaf 1840 anderzijds tot gevolg dat van den Wijmelenberg en de<br />

zijnen tastend moesten zoeken naar een geeigende vorm van<br />

Kruisspiritualiteit, ook in de Liturgie.<br />

In de geschiedenis van het Kruisofficie weerspiegelt zich enerzijds<br />

de oud-christelijke opvatting van het Verlossingsmysterie, anderzijds<br />

de verandering in de beleving van het Kruisgeheim in de loop van<br />

de tijden. De spiritualiteit beschouwt namelijk het Christusmysterie<br />

niet abstract zoals de systematische theologie, maar tevens in zijn con<br />

crete beleving. Daarom heb ik deze geschiedenis van het Kruisoffi<br />

cie ,,ingebed" in de ontwikkeling van de Christelijke gebedspraktijk.<br />

Een reden te meer om dat te doen is, dat onze Orde naar mijn<br />

mening altijd gevoelig is geweest voor invloeden van buitenaf, zo<br />

bijv. voor die van de Devotio moderna en van de Ignatiaanse spiri<br />

tualiteit. Dit impliceert natuurlijk dat de Orde ,,open" stond, ontvankelijk<br />

was voor dergelijke invloeden. Dit heeft een positieve zijde,<br />

maar duidt van de andere kant toch op het gemis aan een sterke<br />

identiteit. Ook in onze tijd mag terecht de vraag gesteld worden:<br />

moeten we niet streven naar bewustwording en versterking van de<br />

Ordes-identiteit ? Wat is namelijk nog de bestaansgrond van een Or<br />

de als ze geen eigen charisma meer te beleven en uit te dragen heeft ?<br />

Wij zijn als Kruisheren in de gelukkige situatie dat ons charisma het<br />

hart van het Christendom raakt: de beleving van het Kruisgeheim als<br />

het ,,Pascha-mysterie", d.w.z. als geheim van dood en verrijzenis<br />

van Christus, volgens Paulus de kern van ons geloven (vgl. 1 Cor<br />

15,3-4). De ascetische en mystieke aspecten van dit geheim te leven<br />

en anderen daarin te laten delen door ons gemeenschapsleven, on<br />

ze liturgie en ons apostolaat, lijkt mij nog altijd voor een Orde een<br />

zeer zinvolle opdracht.<br />

Deze gelijktijdige uitdrukking van het geheim van dood en leven,<br />

dat wij vieren in het Kruismysterie ,,Crucifixus surrexit a mortuis"<br />

(vgl. Me 16,6) vind ik treffend uitgebeeld in de ,,gekruisigde Verrezene"<br />

uit de Ehrensteiner kloosterkerk alsook in de bekende Griek-


148 HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN<br />

se verrijzenis-ikoon: Christus bevrijdt de gerechten uit het rijk van de<br />

dood (descendus ad inferos)121.<br />

Beide zijn in dit nummer van Clairlieu afgebeeld.<br />

Dr. Ger. Q. Reijners o.s.c.<br />

121 Cf. HJ. Schulz, Erlosungsbotschaft als Bild. Die Ikone von Kreuz, Aufterstehung und<br />

Herrenmahl, in ,,Der christliche Osten" 1981, 1-2, p. 3-36. (in Sonderdruck).<br />

De beide andere afbeeldingen zijn aan handschriften uit het vroegere Kruisbroederklooster<br />

,,Marien-frede" ontleend; de hymne ,,Salve, Crux sancta" met muzieknotatie aan Ms. D 22,<br />

fol. 233v-234r (vgl. voetnoot 36 and 42); het gedeelte van het klein officie ter ere van het H.<br />

Kruis aan Ms. C 68, fol. 71v-72r (vgl. voetnoot 78).<br />

Deze handschriften zijn een ,,Leihgabe" van de stad Diisseldorf aan de universiteitsbibliotheek<br />

te Diisseldorf. Met verlof en medewerking van Dr. G. Karpp, directeur van de afdeling hand<br />

schriften, konden ze hier gepubliceerd worden.


ZUSAMMENFASSUNG<br />

HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN 149<br />

Dieser Aufsatz untersucht die Spiritualitat des Kreuzoffiziums an den Freitagen in der Liturgie<br />

der Kreuzherren. Sie bewertet sie jedoch im grofleren Rahmen der Entwicklung der<br />

christlichen Gebetspraxis.<br />

Bekanntlich haben die ersten christlichen Gemeinden die Gebetszeiten und teilweise die Ge<br />

betspraxis von den Juden ubernommen. Besonders beim Gebet zur dritten, sechsten und neunten<br />

Stunde gedachten sie des Todesleidens Jesu. Diese Gebetsstunden wurden spater in das<br />

Chorgebet der Monche und der Kleriker aufgenommen und erhielten allmahlich ihre ausgepragte<br />

Form.<br />

Die Konstantinische Wende (In hoc signo vinces), die Auffindung des Kreuzes durch Kaiserin<br />

Helena und die Verbreitung der Kreuzpartikel einerseits, die Kreuzzuge im Hochmittelalter<br />

andererseits haben die Kreuzesverehrung stark gefordert.<br />

Aber seit dem 13. Jahrhundert gab es eine Akzentverschiebung in der Kreuzesspiritualitat,<br />

besonders in der Volksfrommigkeit. Im liturgischen Kreuzkult, auch im Kreuzoffizium an den<br />

Freitagen, blieb das Geheimnis der Erlosung als ganzes (Tod und Auferstehung) im Mittelpunkt<br />

stehen. In der Volksfrommigkeit jedoch, die auch in den kleinen Horen vom Heiligen<br />

Kreuz ihren Ausdruck fand, wurden besonders das bittere Leiden und der Tod Jesu am Kreuz<br />

sowie das Mitleiden (compassio) der schmerzhaften Mutter betont.<br />

Auch die Kreuzesspiritualitat im Orden wurde in der geschichtlichen Weiterentwicklung van<br />

diesen zwei Tendenzen gepragt.<br />

SUMMARY<br />

The writer researches in this article the spirituality in the Offices of the Holy Cross which were<br />

and are prayed by the Crosiers on Fridays. This spirituality however is considered in the bro<br />

ader framework of the development of the Christian prayer practice.<br />

As known the first Christian communities have adopted the hours of prayer from the Jews<br />

and partly its practice. Especially at the prayer of the third, sixth and ninth hour they recal<br />

led the suffering and death of the Lord. These 'prayer-times' were inserted later on in the choral<br />

prayer of the monks and the clerici and slowly they obtained their standard form.<br />

The great political and social changes in favour of the Christians, starting from Constantine<br />

[in hoc signo ( = the Cross) vinces], the finding of the Cross by Empress Helena and the<br />

spreading of particles of the real Cross across the Christian world of the time and also the en<br />

thusiasm for the Crusades in the twelfth and thirteenth century have given the veneration of<br />

the Cross a big impetus.<br />

However since the thirteenth century the accent in the Cross spirituality changed, especially<br />

in the popular veneration. In the liturgy, also in the office of the Holy Cross, the mystery of<br />

Redemption as a whole (Life from death) kept nevertheless its central place. In the popular<br />

devotion however, which is also reflected in the Little Office of the Holy Cross, the bitter suf<br />

fering and the humiliating death of Jesus on the Cross is stressed as well as the 'corn-passion'<br />

of the sorrowful Mother.<br />

In the further history of the Crosier Order, we find both tendencies in its spirituality of the<br />

Cross.<br />

RESUME<br />

Dans cet article l'auteur presente une recherche sur la spiritualite dans l'office de la Croix<br />

qui etait et est prie par les croisiers les vendredis. Toutefois cette spiritualite est considered dans<br />

le cadre plus large du developpement de la pratique oratoire chretienne.<br />

Comme on sait, les premieres communautes chretiennes ont repris des Juifs les ,,heures"<br />

et partiellement les pratiques oratoires. En particulier pour tierce, sexte et none elles commemoraient<br />

la passion et la mort du Seigneur. Ces ,,heures " furent reprises plus tard dans la priere<br />

chorale des moines et des clercs et y rec.urent progressivement leur forme definitive.<br />

Les grandes mutations politiques et sociales concernant les chretiens depuis Constantin (in<br />

hoc signo ( = croix) vinces), l'invention de la sainte croix par l'imperatrice Helene et la dis-


150 HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN<br />

tribution des reliques de la croix dans le monde chretien d'alors ainsi que l'enthousiasme pour<br />

les croisades aux 12° et 13° siedes ont donne une solide impulsion a la veneration de la croix.<br />

Mais l'accent de la spiritualite de la croix a change" depuis le 13° siede, surtout dans la de<br />

votion populaire. II est vrai que dans la liturgie ainsi que dans 1'office de la croix le mystere<br />

de la Redemption en tant qu'un tout (vie venant de la mort) a conserve sa place centrale. Mais<br />

dans la devotion populaire, qui a trouve un echo dans le petit office de la croix, on a surtout<br />

accentue la souffrance amere et la mort douloureuse de Jesus en croix et la compassion de la<br />

Mere des douleurs.<br />

Nous retrouvons ces deux tendances dans l'histoire subsequent^ de l'ordre des croisiers.


KRONIEK<br />

VERSLAG <strong>CLAIRLIEU</strong>VERGADERING 1996<br />

Op woensdag 10 april kwam de Historische Kring „ Clairlieu" voor haar jaar-<br />

vergadering bijeen in het gastvrije klooster te Maaseik.<br />

Aanwezig waren: Clem Brasseur, voorzitter en de leden: Karel Cools, Roger<br />

Janssen, Gerard Reijners, Wim Slangen en Piet Winkelmolen.<br />

Afwezig met verontschuldiging: L. van Belkom en J. Corstjens.<br />

* Opening'. Om 14.30 opende de voorzitter de vergadering en heette de aan-<br />

wezige leden hartelijk welkom. Daarna legde hij de agenda aan de vergadering<br />

voor. De volgende punten werden besproken:<br />

* Vers/ag van de jaarvergadering 1995. Dit verslag was de leden al vrij kort na<br />

de vorige vergadering ter aanvulling en correctie toegestuurd en reeds gepubli-<br />

ceerd in jaargang 1995 van het tijdschrift ,, Clairlieu". Ter vergadering kwamen<br />

er van de kant van de leden geen opmerkingen meer.<br />

* Financieel verslag over het boekjaar 1995. Dit verslag werd door de penning-<br />

meester P. Winkelmolen toegelicht. Hoewel de abonnementsgelden ontoereikend<br />

zijn om de uitgave van het tijdschrift ,, Clairlieu'' te dekken, zijn door subsidies<br />

van de kant van de Orde, door boekenverkoop en door een goed beheer van de<br />

penningmeester de financien van de kring toch gezond te noemen.<br />

De voorzitter dankte pater Winkelmolen voor zijn gewetensvol en nauwgezet<br />

beheer.<br />

* Jaargang 1996 van ,, Clairlieu ". Voor de inhoud van deze jaargang staan ter<br />

beschikking:<br />

- Een studie van R. Janssen over het verval van de Orde in de achttiende eeuw.<br />

- Een genealogische bijdrage van H.-W. Jegodtka over een aantal personen die<br />

in de kloosterkerk van de Kruisheren te Keulen hun laatste rustplaats vonden.<br />

- Een artikel van G. Reijners over het Kruisofficie in de geschiedenis van de Orde.<br />

- Ook voor de Kroniek zijn al meerdere bijdragen beschikbaar.


152 KRONIEK<br />

* Actualia:<br />

- Op 3 november 1995 herdacht de Belgische provincie het 150-jarig bestaan<br />

van het klooster te Diest. Tijdens de kerkelijke viering in de kloosterkerk van<br />

Diest sprak R. Janssen over het apostolaat van het klooster in deze periode.<br />

- Op 26 april 1996 wordt de tentoonstellingsruimte in de gerestaureerde Oostvleugel<br />

van het klooster te Bentlage in tegenwoordigheid van de Magister Generaal<br />

L. Graus en meerdere confraters officieel in gebruik genomen.<br />

- In augustus 1996 wordt in het vroegere Kruisherenklooster te Kerniel een tentoonstelling<br />

gehouden van schilderijen van M. Aubee waaronder de taferelen<br />

van de Odilialegende en een portret van Magister Generaal Jacques Dubois.<br />

* Werkzaamheden op gebied van Ordesgeschiedenis:<br />

- Roger Janssen legt de laatste hand aan zijn dissertatie over de geschiedenis van<br />

de Orde in de 18e en 19e eeuw.<br />

- Jan van Wagenberg is bijna klaar met zijn studie over leven en werk van de<br />

Kruisheren in de Belgische Congo/Zaire.<br />

- Leo Samosir is nog steeds bezig met zijn onderzoek naar de beginperiode<br />

1926-1942 van de Kruisherenmissie op het eiland Java (Indonesia).<br />

Om 17.00 sloot de voorzitter de vergadering met dank aan de leden.<br />

Gerard Reijners o.s.c.<br />

EXALTATIO CRUCIS - 11 december 1995 promoveerde aan de Katholieke<br />

Universiteit Brabant te Tilburg dhr. Louis van Tongeren tot doctor in de Godgeleerdheid<br />

op het proefschrift 'Exaltatio Cruets, Hetfeest van Kruisverh effing<br />

en de zingeving van het kruis in het Westen tijdens de vroege middeleeuwen\<br />

Het is een liturgie-historische studie. Van de verschillende kruisfeesten die op<br />

het einde van de christelijke oudheid en in het begin van de vroege middeleeuwen<br />

zijn ontstaan, vormt de viering van het feest van Kruisverheffing (14 Sep<br />

tember) in het Westen het onderzoeksobject van deze studie. Aan de hand van<br />

de liturgische bronnen worden de oorsprong, de genese en de verspreiding van<br />

het feest in kaart gebracht, en door een nauwkeurige bestudering van het liturgisch<br />

tekstmateriaal wordt de betekenis van het feest inhoudelijk geanalyseerd.<br />

Belangrijke aandachtspunten bij deze analyse zijn de plaats, de functie en de<br />

betekenis van het kruisreliek, evenals de kruistheologie die in het feest is ge'in-<br />

ventariseerd.<br />

Het onderzoek is gebaseerd op de vroegmiddeleeuwse bronnen van de westerse<br />

liturgie en heeft daardoor betrekking op de periode waarin in het Westen de<br />

veelvormige liturgie geleidelijk plaats maakte voor een uniforme Latijnse litur<br />

gie. Binnen deze contekst van uniformeren en romaniseren is het feest van<br />

Kruisverheffing vanuit Rome in het Westen verspreid. Dit roept vragen op naar<br />

de uniformiteit en naar het Romeins gehalte van het feest. In deze studie wordt<br />

vooral nagegaan in welke mate de inheemse zingeving van het kruis, die deel


KRONIEK 153<br />

uitmaakte van het gedachtengoed van met name de Spaanse en Gallische tradities,<br />

via de vroeg-middeleeuwse liturgische boeken bewaard is gebleven.<br />

Het proefschrift is uitgegeven door de Tilburg University Press en telt 339<br />

bladzijden. Het is voorzien van een uitgebreide bronnen- en literatuurlijst, een<br />

register van bijbelplaatsen en persoonsnamen.<br />

Voor ons als kruisheren is het geheel een rijke aanwinst voor de betekenis van<br />

het hoogfeest van onze Orde.<br />

P.W.<br />

E.A. OVERGAAUW - Martyrologes manuscrits des anciens dioceses d'Utrecht<br />

et de Liege. Etude sur le developpement et la diffusion du Martyrologe d'Usuard,<br />

2 delen, Hilversum 1993.<br />

Reeds in 1987 had de auteur in Clairlieu (p. 53-87) een gedegen artikel gepubliceerd<br />

over ,,Het officium capituli en de kapittelboeken van de Kruishe<br />

ren". Dit artikel was een onderdeel van een veel uitgebreider onderzoek naar<br />

gebruikte Martyrologia *. De rijpe vrucht van dit onderzoek is zijn dissertatie<br />

geworden (Leiden, 1990), die het resultaat is van een minitieus onderzoek naar<br />

het gebruik van het Martyrologium van Usuardus in de Middeleeuwse bisdommen<br />

Luik en Utrecht. Voor de bisdomindeling van 1559 omvatte het bisdom<br />

Luik practisch het gehele tegenwoordige Belgie ten Oosten van Brussel, bovendien<br />

een gedeelte van Zuid-Nederland en Aken, het bisdom Utrecht de rest van<br />

Nederland op een gedeelte van de provincie Groningen na. Beide bisdommen<br />

behoorden tot de Keulse kerkprovincie. In zijn dissertatie heeft Dr. Overgaauw<br />

zijn onderzoek tot deze beide bisdommen beperkt. Daarbij ging het hem om<br />

handgeschreven Martyrologia in de traditie van Usuardus. Er waren namelijk<br />

ook nog andere Martyrologia in omloop. Het oudste ons bekende, het zogenaamde<br />

Martyrologium Hieronymianum, stamt uit Noord-Italie (5e eeuw).<br />

Ook Beda (gest. 735) heeft een Martyrologium geschreven en in de negende<br />

eeuw Florus van Lyon en Ado van Vienne. Als laatste in deze rij heeft omstreeks<br />

860 Usuardus, een Benedictijner-monnik van de Parijse abdij saint Germain des<br />

Pres, zich aan de uitgave van een Martyrologium gewaagd, dat een zeer grote<br />

verbreiding gevonden heeft en de basis van het later gedrukte ,, Martyrologium<br />

Romanum" is geworden.<br />

1 Voor de laatste hervorming van het Romeinse brevier (vgl. Vat. II, Const, over de Liturgie,<br />

Nr. 87-93) werd bij het koorgebed na het ,,Benedicamus Domino" van de Priem uit het<br />

Martyrologium de heiligenkalender van de volgende dag voorgelezen. Daarna volgde de zg.<br />

,, Pretiosa-ritus'', nog een herinnering aan het ,, officium capituli''.


154 KRONIEK<br />

Bij zijn onderzoek naar de Usuardus-tekst in 47 handschriften afkomstig uit<br />

kloosters en kapittelkerken in de genoemde bisdommen, bleek het de auteur door<br />

vergelijking van de afzonderlijke ,, lemmata ", d.w.z. de aangifte van naam en<br />

plaats alsook van korte levensbijzonderheden der heiligen, gerangschikt naar de<br />

dagen van het kalenderjaar, dat in de handschriftelijke overlevering van Usuar-<br />

dus (Ile-l6e eeuw) meerdere groepen onderscheiden kunnen worden. Deze<br />

groepen heeft hij achtereenvolgens zeer gedetailleerd in zijn dissertatie behan-<br />

deld. Een eerste groep gaat terug op een model uit Reims (abdij saint Remi), een<br />

tweede groep vormen de Cistercienser-handschriften, een derde groep die der<br />

Premonstratensers, een vierde groep die der Kruisheren, een vijfde groep die der<br />

Augustijner Koorheren van Windesheim. Een zesde groep wordt gevormd door<br />

Middelnederlandse vertalingen van de Latijnse tekst van Usuardus; deze waren<br />

vooral in vrouwenkloosters in gebruik. De laatste groep is een ,, restgroep ".In het<br />

tweede deel van zijn dissertatie (edition) heeft Dr. Overgaauw met al de varianten<br />

die hij gevonden had, een eigen ,, Martyrologium " samengesteld.<br />

Bij de lectuur ging onze interesse vooral uit naar de groep handschriften, die<br />

uit Kruisherenkloosters afkomstig zijn. Het zijn alle zogenaamde kapittelboe-<br />

ken, waaruit tijdens het ,,officium capituli" dat meestal in aansluiting aan de<br />

Priem werd gehouden, voorgelezen werd. Deze kapittelboeken bevatten behalve<br />

het Martyrologium meestal ook een necrologium, verder de tekst van de Consti-<br />

tuties en een Evangelistarium. Van de kloosters: Roermond, St. Agatha, 's Her-<br />

togenbosch, Aken Maastricht en Maaseik — alle gelegen in de Middeleeuwse<br />

bisdommen Luik of Utrecht — zijn ons deze kapittelboeken bewaard gebleven.<br />

Bovendien van de kloosters: Bentlage, Marienfrede (2 ex.) en Lannoy. Voor een<br />

gedetailleerde beschrijving van deze kapittelboeken verwijs ik naar Clairlieu<br />

1987, p. 67-87.<br />

De onderzochte Martyrologia in de kapittelboeken van de Kruisheren heb-<br />

ben zoveel gemeen en onderscheiden zich in die mate van de andere groepen,<br />

dat Dr. Overgaauw van mening is, dat hier terecht van een eigen groep kan<br />

gesproken worden. Uit de ,, Definitiones" der generate kapittels sinds 1410 weten<br />

we dat het kapittel meermalen op uniformiteit in de Liturgie heeft aange-<br />

drongen en dat in het bijzonder de visitatoren daarover te waken hadden (vgl.<br />

Definities 1450, 1457, 1462).<br />

De tekstrecensie van alle zes handschriften gaat terug op het zog. prototype,<br />

dat in het Dominikanerklooster in Parijs 1259-1260 geschreven werd en dat ons<br />

nog bewaard gebleven is. Dit handschrift berust nu in het Generalaat der Dominicanen<br />

te Rome. Het bevat de tekst van alle in de Dominicaanse Liturgie ge-<br />

bruikte boeken, o.a. het Martyrologium van Usuardus.<br />

Ook deze afhankelijkheid van de Dominicanen behoeft ons niet te verwon-<br />

deren. Het is bekend dat de Kruisheren in 1248 behalve de Constituties ook de<br />

Liturgie van de Dominicanen hebben overgenomen. Onze Orde bleef zich deze<br />

afhankelijkheid bewust, zoals blijkt uit de Definitiones van 1469, 1489, 1583


KRONIEK 155<br />

en 1620. In de Definitiones van 1469 werd zelfs uitdrukkelijk naar „ liber originalis<br />

ordinis Praedicatorum Parisiis" verwezen.<br />

Van vijf van de zes onderzochte Marytrologia is de zijde, waarop de Heiligen<br />

die op 1 November gevierd worden, vermeld staan, ter illustratie in de disser<br />

tatie opgenomen.<br />

De handschrifiten der Kruisheren vertonen niet alleen een grote uniformiteit<br />

in tekst, maar ook in schrift (littera textualis), formaat en band.<br />

De studie van Dr. Overgaauw is het resultaat van geduldige en moeizame<br />

,,kleinarbeid", een echt ,,monnikenwerk''. Door zijn streng methodisch en<br />

veelomvattend onderzoek is zijn dissertatie tot een standaardwerk op dit gebied<br />

uitgegroeid.<br />

Dr. Ger. Q. Reijners, o.s.c.<br />

AMERIKA - In jrg. 50 (1992), pag. 175 publiceerden wij een bespreking van<br />

het proefschrift van Drs. H. van Stekelenburg, Landverhuizing als regionaal verschijnsel.<br />

Van Noord-Brabant naar Noord-Amerika 1820-1880. In januari 1996<br />

is hierop een tweede deel verschenen: Dr. H. van Stekelenburg, Landverhuizing<br />

van Noord-Brabant naar Noord-Amerika 1880-1940.<br />

Schr. geeft ons inzicht in de mogelijke motieven en het lot van de Noordbrabantse<br />

emigranten naar Noord-Amerika. Het overgrote deel was afkomstig van<br />

het met werkeloosheid bedreigde platteland: boeren en arbeiders van de Oostbrabantse<br />

zandgronden en van de kleigrond van Noordwest-Brabant. Vergeleken<br />

met hun voorgangers rond 1850, waarover Schr. in zijn eerdere studie<br />

schreef, hadden de landverhuizers van na 1880 het door de modernisering iets<br />

minder moeilijk dan hun voorgangers. Zij werden land- of industriearbeider,<br />

boer of tuinder, stichtten 'Hollandse' kerken en behielden veelal opvallend lang<br />

de meegebrachte waarden en normen. Toch konden zij zich in het algemeen<br />

goed aanpassen aan de snel veranderde Amerikaanse maatschappij. Tot in de<br />

jaren vijftig bleven de vooroorlogse landverhuizers brieven schrijven en foto's<br />

sturen naar hun families in Noord-Brabant. Kortom, ook in dit boek geeft de<br />

Schr. een intrigerend verhaal over gewone Brabantse mensen, die ondanks de<br />

bezwaren en bedenkingen van hun omgeving, de grote sprong waagden naar<br />

een beter bestaan in de Nieuwe Wereld.<br />

Na de mislukking van de eerste poging tot vestiging van de Orde in Wiscon<br />

sin rond 1850, gingen de Kruisheren opnieuw in 1910 met emigranten naar<br />

Amerika. Deze tweede poging is het begin van de definitieve vestiging van de<br />

Orde in Amerika.


156 HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN<br />

Wij zijn de Schr. dank verschuldigd voor zijn gedegen studie, die ons een<br />

kijk geeft op het leven en werken van de eerste Kruisheren in Amerika en de<br />

aan hun zorg toevertrouwde landgenoten.<br />

Het boek is zeer verzorgd uitgegeven in groot formaat door de Stichting<br />

Zuidelijk Historisch Contact te Tilburg en telt 230 bladzijden.<br />

P.W.<br />

AMICI ISRAEL. - Naar aanleiding van de negatieve nota van de Congregatie<br />

voor de Geloofsleer over de activiteiten van de Grieks-orthodoxe vrouw Vassula<br />

Ryden (zie: Katholiek Nieuwsblad 3-11-1995) vergeleek J. Horsthuis pr, Vader<br />

van de Foyer Klein Sion te Leuvenheim bij Arnhem, deze afkeurende nota in<br />

een reactie (KN 1-12-1995) met wat er in 1928 was gebeurd met AmiciIsrael.<br />

Hij wees erop dat er in de Kerk profeten en leraars, herders en tenslotte aposte-<br />

len zijn en dat deze laatsten de eindverantwoordelijkheid dragen. ,,Dat wil niet<br />

zeggen dat mettertijd het getij niet kan keren. Zo gebeurde in het verleden<br />

meer dan eens. In 1926 had zich in Rome een grote groep gevormd van kerke-<br />

lijke hoogwaardigheidsbekleders, die zich verbonden had om trouw voor de jo-<br />

den te bidden. Ze noemden zich 'Amici Israel'. Na twee jaar werd deze groep<br />

zonder opgave van redenen door het H. Officie, de voorganger van de Congre<br />

gatie voor de Geloofsleer, verboden. Een van de twee stichters zei tot een ge-<br />

troffen student: ,,Maak je niet ongerust. De aardappel is in de grond gestopt.<br />

Te zijner tijd zal ze vrucht dragen". Dat gebeurde in 1962, toen pausJohan<br />

nes in de Sint Pieter op Goede Vrijdag het zangkoor aftikte, dat op de oude,<br />

want anti-joodse wijze het gebed voor de joden inzette. Weer iets later kwam<br />

het document 'Nostra Aetate' uit, dat zich positief uitliet over de joden. Wat<br />

gehoorzaamheid vermag".<br />

Gevraagd naar een .toelichting omtrent de tweede stichter naast Van Assel-<br />

donk o.s.c. onthulde hij eerst iets over de inspiratie van Van Asseldonk m.b.t.<br />

de joden. Hij was eens in Oostenrijk in gebed na de Communie en mediteer-<br />

de over de doornenkroning van Jesus. Bij de woorden 'Wees gegroet, Koning<br />

de Joden' was het ,,alsof de Heer tegen hem zei: ,,Maar Ik ben Koning der Jo<br />

den" (nog altijd!). Zo had hij dat nooit gezien. En zijn liefde voor de Heer<br />

bracht hem ertoe ook liefde voor de Joden te krijgen". (Brief 21-12-1995)<br />

In Rome leerde Van Asseldonk, als overste van het huis aldaar, pater Him-<br />

melreich o.f.m. kennen. Deze was eveneens overste en bezat blijkbaar een ge-<br />

lijke liefde voor de Joden. Deze twee hebben samen de groep Amici Israel op-<br />

gericht. Zegsman van vader Jozef Horsthuis was Henri van Rooijen o.s.c. die<br />

toentertijd in Rome theologie studeerde en met alles van harte meeleefde. Hij<br />

was de door het veroordelende decreet 'getroffen student'.<br />

Vader Horsthuis bracht een correctie aan in mijn bericht. Dat 25 maart op<br />

Goede Vrijdag viel in 1928, ontleende ik aan Dr. Ramaekers o.s.c. (Clairlieu<br />

1978, p. 23) die verwees naar AAS 1928, p. 103-104. Deze verwijzing kan alleen<br />

de tekst van het Decreet betreffen, de woorden 'goede vrijdag' zijn door<br />

Ramaekers zelf toegevoegd.


KRONIEK 157<br />

Goede Vrijdag viel in dat jaar echter op 5 april en niet op 25 maart. Het tijdschrift<br />

Nederlandsche Katholieke Stemmen jrg 28 (1928) p. 129-130 drukt de<br />

Latijnse tekst van het Decreet eveneens volledig af. Deze tekst werd op 21 maart<br />

in plenaire vergadering aangenomen, de dag daarop door paus Pius XI ondertekend<br />

en op 25 maart gepubliceerd. Mijn opmerking over de vermeende publikatie<br />

op Goede Vrijdag was dus niet terecht.<br />

L. VAN Belkom o.s.c.<br />

BENTLAGE - We laten hier een verslag volgen over de opening van een gerestaureerde<br />

vleugel van het kruisherenklooster te Bentlage.<br />

26 april 1996 mogen we aanmerken als een hoogtijdag voor het oude kruis<br />

herenklooster van Bentlage. In vorige afleveringen van Clairlieu is al veel over<br />

Bentlage geschreven. Het was niet alleen een hoogtijdag voor de mensen van<br />

Rheine/Bentlage doch ook voor ons Kruisheren. Sinds 1803 toen de Kruisheren<br />

uit het Bentlagerklooster verdreven werden, werd het klooster voor verschillende<br />

doeleinden gebruikt. In 1803 kwam het in bezit van de hertogelijke familie<br />

Looz-Corswarem als residentie van het vorstendom Rheina-Wolbeck. Na<br />

de opheffing van dit vorstendom in 1806 werd het privebezit van genoemde familie<br />

en bleef dit vele jaren. In 1828 werd de kloosterkerk, gedeeltelijk door<br />

brand verwoest, met een deel van de oostelijke vleugel afgebroken. In de laatste<br />

wereldoorlog diende het als lazaret en werd het getroffen door een bom. In<br />

1978 werd het eigendom van de stad Rheine. Kort daarna begint de restauratie<br />

van het geheel. Een van de drie vleugels is dit jaar klaar gekomen en werd<br />

op 26 april 1996 met een grote festiviteit in gebruik genomen. Deze vleugel is<br />

nu ingericht als museum. Veel eigendommen uit het vroegere klooster hebben<br />

daarin een plaats gekregen waardoor de geschiedenis, het leven en werken van<br />

de Kruisheren in Bentlage levendig zal blijven. Bij de opening van deze nu gerestaureerde<br />

vleugel waren de magister-generaal met zijn secretaris en twee<br />

kruisheren uit Amersfoort uitgenodigd. In het Okonomiegebouw werden de<br />

meer dan tweehonderd gasten verwelkomd door Gunter Thum, burgemeester<br />

van de stad Rheine en door Clemens Ricken, Stadt-direktor van Rheine. De<br />

feestrede werd gehouden door Use Brusis, minister voor stadsontwikkeling, kultuur<br />

en sport uit Diisseldorf. Meerdere welkomstwoorden zijn uitgesproken door<br />

Marianne Wendzinski, voorzitster van de Landschaftsversammlung van<br />

Nordrhein-Westfalen, Christina Riesenbeck, Landratin van de Kreis Steinfurt<br />

en tenslotte door Werner Friedrich, voorzitter van de Forderverein van het<br />

klooster Bentlage. Deze sprekersrij werd afgewisseld met schitterende pelgrimsmuziek<br />

en motetten uit de middeleeuwen en renaissance, uitgevoerd op<br />

oude muziekinstrumenten. Na deze verschillende sprekers kreeg de Stadtdirektor<br />

door Prof. Herbert Pfeiffer van het architectenbureau de sleutel van de gerestaureerde<br />

vleugel aangeboden. Omdat tot nu toe slechts een derde deel van


158 KRONIEK<br />

de gehele restauratie voltooid was, werd hem ook maar een derde deel van de<br />

sleutel overhandigd.<br />

Na deze meer dan twee uren durende plechtigheid trokken alien naar het<br />

klooster. Hier hield de magister-generaal van de Orde, mgr. L Graus, zijn<br />

toespraak, waarin hij vooral wees op het werk van de Kruisheren en op hun spi-<br />

ritualiteit. Hij bracht dank aan alien die op welke wijze dan ook hebben meegewerkt<br />

aan het tot stand komen van deze zeer geslaagde restauratie waardoor<br />

het klooster voor de toekomst bewaard kan blijven.<br />

Na de inwijding van deze vleugel en een kort woord door Prof. Klaus Busz-<br />

mann van het Westfalische Landesmuseum voor kultuur- en kunstgeschiedenis<br />

in Munster, kregen de gasten gelegenheid het museum te bezoeken.<br />

Gelijkvloers zijn alle ruimten ingericht met stukken die eens eigendom van<br />

het klooster waren o.a. de beelden van het doxaal uit de kloosterkerk, het<br />

apostelrelief met de twaalf apostelen, afkomstig van het hoogaltaar, beelden van<br />

de heilige Gertrudis en de heilige Helena en een aantal documenten en kazui-<br />

fels. Het pronkstuk is wel de twee reliekschrijnen van grote omvang en vervaar-<br />

digd door Cistercienserinnen in 1499 en 1520. Deze twee schrijnen hebben ooit<br />

het hoogaltaar gesierd. Ruim twee jaren heeft een team van zeven personen aan<br />

de restauratie ervan gewerkt. In stille bewondering werden beide schrijnen,<br />

waardevolle kunststukken, bekeken.<br />

De bovenverdieping is ingericht voor moderne kunst. Hier zijn ook nog de<br />

oorspronkelijke cellen van de paters te vinden.<br />

Na deze rondgang werd gebruik gemaakt van een lopend buffet in het Oko-<br />

nomiegebouw. Uiterst voldaan zijn we dankbaar voor alles wat hier in gezamen-<br />

lijke arbeid tot stand is gekomen. Een bezoek aan het klooster van Bentlage zal<br />

niemand teleurstellen. Wij hopen dat na de restauratie van de twee andere<br />

vleugels het gehele kloostercomplex in zijn oude glorie zal herrijzen. Aan alle<br />

medewerkers zijn wij veel dank verschuldigd en wij wensen hen veel succes bij<br />

hun verdere werkzaamheden.<br />

P.W.<br />

BUZANCAIS - In Buzangais zijn momenteel de restauratie-werken aan de voormalige<br />

Kruisherenkerk stop gezet, in afwachting van nieuwe financiele mid-<br />

delen.<br />

De voorbereidende werken voor het tweede gedeelte van de dakbedekking,<br />

de onderbouw van het toekomstig klokken-torentje, een kleine negenduizend<br />

leien, aangevoerd en betaald ... alles samen ligt er voor 100.000 FF. materiaal<br />

te wachten. De aannemer schat de loonkosten voor dit gedeelte op 500.000 FF.<br />

Intussen blijft de Heer Bochin met zijn Vriendenkring ,,Sauvegarde du<br />

Prieure Sainte-Croix " zorgzaam zoeken naar verdere inkomsten. Tweemaal per<br />

jaar is er een concertavond met Klassieke Muziek. Dit jaar op 5, 6 en 7 juli was<br />

er een Klank- en Iichtspel rond de geschiedenis van Buzangais. Er was ook een


KRONIEK 159<br />

Photo Bochin


160<br />

KRONIEK<br />

tableau bij waar een zevental jeugdige Kruisheer-tjes (in habijt) op het podi<br />

um verschenen. Door ruim 1500 toeschouwers werden ze toegejuicht.<br />

Dossiers om subsidies van hogerhand zijn ingediend bij stad, regio en depar-<br />

tement ... met wisselend resultaat ... (zie Clairlieu 1995).<br />

In September en oktober dit jaar waren een viertal Kruisheren uit Belgie op<br />

bezoek in Buzangais. Kuypers en Brasseur werden ontvangen op het stadhuis.<br />

Ondergetekende maakte van de gelegenheid gebruik om het stadsbestuur te<br />

danken voor de geboden hulp en waardering ... en drukte de wens uit dat deze<br />

goede verstandhouding ook in de toekomst mag voortduren. De Kruisheren Put<br />

en Bierens passeerden in oktober in Buzangais. Over toekomstige bestemming<br />

en mogelijke functie van de Prieure wordt intussen uitvoerig nagedacht en gepland<br />

... U kan daarover meer lezen in Clairlieu 1995 pp. 86-101. Aan dhr. Bo-<br />

chin en zijn vriendenkring onze allerbeste wensen.<br />

C. Brasseur<br />

<strong>CLAIRLIEU</strong> - Van de Heer Jean Gustin, conservator, ontvingen wij een exemplaar<br />

van een pas verschenen cataloog. Het gaat over I6e-eeuwse boekwerken<br />

die bewaard worden op de bibliotheek van het Groot Seminarie te Luik.<br />

Moederhuis in Clairlieu nabij Hoei<br />

Een groot aantal van deze I6e-eeuwse pretiosa komen uit onze kloosters van<br />

Hoei en Luik. Van Hoei alleen al 162 exemplaren.<br />

Ook bij de kostbare banden (p. 433 ev.) zijn er 19 uit Hoei, waartussen tien<br />

incunabelen. Verder banden van de huizen Maastricht, Luik en Namen.


KRONIEK 161<br />

Bibl. gegevens: Jean Gustin - Catalogue des imprimes du XVIe siede con<br />

serves a la bibliotheque du Seminaire de Liege, format A4, 445 p., Uitgegeven<br />

door ABB (Archief- en Bibliotheekwezen in Belgie) Extranummer 50, 1996 ....<br />

(p.a. Koninklijke Bibliotheek Albert I, Keizerslaan 4, 1000 Brussel)<br />

Vermeldenswaard is: de prachtige kleuren-illustratie op p. 398a die gekozen<br />

werd uit een exemplaar van Hoei. Het is een front-pagina van een ,, Catalogus<br />

Sanctorum" die heeft toebehoord aan Laurentius van Ghdbach, prior-generaal<br />

vanaf 10 sept. 1521.<br />

C. Brasseur o.s.c.<br />

DILKRATH/BRUGGEN - In diesem Jahr gedachte die Pfarrgemeinde Dilkrath-<br />

Schwalmtal wahrend der Oktav der hi. Gertrudis von Nivelles, Patronin der Kir<br />

che, dafi die Kreuzherren von Briiggen vor 350 Jahren die Pfarrseelsorge ubernommen<br />

hatten. Im Jahr 1646 ubertrug namlich Rittmeister Franz von Hafften<br />

die ,, Herrlichkeit Dilkrath" kauflich den Briiggener Kreuzherren. Damit<br />

wurde die Pfarrkirche dem Kloster inkorporiert und war der Prior rechtens Inhaber<br />

der Pfarrstelle Dilkrath. Am Mittwoch dem 20. Marz wurde dieses ,Jubilaum"<br />

gefeiert mit einem Vortrag im Pfarrsaal iiber den Orden vom Heiligen<br />

Kreuz und anschlieflend mit einer Vesper in der Kirche.<br />

Als Pfarrer (Prioren) oder als Deservitor (Stellvertreter) an St. Gertrudis in<br />

Dilkrath sind uns folgende Namen bekannt: Wilhem Beeck 1646-1678; Heinrich<br />

Gertners 1678-1710; Theodor Curlis und Gerhard Gaelen 1719-1730; Reinerus<br />

Nelissen 1730-1735; Peter Antonius van Oyen 1749-1753; Peter Mertens<br />

1753-1759; Heinrich Peters 1759-1763; Arnold Compans 1763-1792; Leonard<br />

Gotzen 1792-1824. Der letzte Kreuzherr blieb nach der Auflosung des Klosters<br />

(1802) als Pfarrer in Dilkrath bis 1824.<br />

Von der Ausstattung der Kirche vor der Franzosischen Revolution sind noch<br />

vorhanden: eine mittelalterliche Statue der hi. Gertrudis, eine ubermalte Statue<br />

der hi. Katharina, ein Kelch und ein Reliquiar und die barocke Orgel aus 1762,<br />

die vor einigen Jahren restauriert worden ist. Die spatgotische Kirche selbst ist<br />

mehrmals umgebaut und vergrofiert.<br />

G.R.<br />

KOLN - Durch Vermittlung von Schwester Maria Amata aus dem<br />

Karmelitinnen-Kloster ,,Maria vom Frieden" in Koln erhielt ich eine Kopie des<br />

Totenzettels von Stephan Joseph SCHIRM, ,Jubilar-Priester, ehemaliges und<br />

letztes Mitglied der Regulierten Kreuzherren in Koln". Er wurde am 25. Januar<br />

1764 in Koln geboren, legte 1784 seine Profefi im Orden ab und wurde 1787<br />

zum Priester geweiht. Er starb am 16. November 1839. An vier verschiedenen<br />

Tagen wurden fur seine Seelenruhe Bruderschafts-Exequien gehalten, und


162 KRONIEK<br />

zwar am 23.11. in St. Alban, am 26.11. in St. Andreas, am 27.11. in St. Pan-<br />

taleon in der Schnurgasse (d.h. in der Klosterkirche der Karmelitinnen, die da-<br />

mals als Pfarrkirche gebraucht wurde) und am 29.11. in St. Jakob.<br />

Da eine Gedenktafel in der Klosterkirche an ihn erinnerte und in vier Kirchen<br />

Exequien gehalten wurden, liegt es auf der Hand, dafi er nach der Aufhebung<br />

des Kreuzherrenklosters in Koln (1802) noch lange in Koln als Priester<br />

tatig gewesen ist. Die Gedenktafel mit seinem Namen, auf der noch zwei an-<br />

dere Namen verzeichnet sind, ist jetzt in die Mauer der Krypta unter dem Ho-<br />

chaltar der Klosterkirche eingelassen.<br />

Ger. Reijners o.s.c.<br />

KOLEN - De werkgroep Martin Aubee richtte in de late zomer van 1996 in de<br />

cistercienzerabdij van Kolen een fijn verzorgde tentoonstelling in over het schilderkunstig<br />

ceuvre van Martin Aubee. In opdracht van VTB - VAB en met de<br />

steun van de provincie Iimburg publiceerde deze werkgroep een boeiende, geillustreerde<br />

brochure: ,, Martin Aubee Schilder in het land van Loon " (54 p.).<br />

De samenstellers belichten achtereenvolgens de politieke situatie ten tijde van<br />

Martin Aubee, de situering van de Luikse 18de eeuwse schilderkunst, de biografie<br />

van Aubee, de religieuze opdrachtgevers in Kolen (de kruisheren) en<br />

tenslotte het schilderkunstig ceuvre van Aubee. Wat in deze brochure over de<br />

kruisheren wordt geschreven, is niet nieuw. Toch is ze de moeite waard, precies<br />

omdat de kruisheren en Aubee in een ruimere historische en kunsthistorische<br />

context worden geplaatst, waardoor het resultaat toch nog verrast.<br />

Roger Janssen<br />

MULO ZAIRE - Voor de geschiedenis van de Kruisheren is 1996 wel een bijzonder<br />

jaar. Op 6 sept, werden de eerste Zairese Kruisheren tot priester gewijd:<br />

Kolinzo Dieudonne en Paluku Muhumira Henri.<br />

Voor onze lezers niet-kruisheren een beetje geschiedenis.<br />

De Kruisheren begonnen in 1920 in het Bisdom Bondo met de uitbouw van<br />

een Missiegebied, ongeveer zo groot als Nederland en Belgie samen. In de<br />

bloeitijd van de vijftiger jaren waren er een zestigtal Kruisheren werkzaam. Zoals<br />

bekend vondep in de jaren 1964-1965 door de rebellie van de Simba's 23<br />

Kruisheren de marteldood. De missionering in het Bisdom Bondo werd niettemin<br />

voortgezet. In 1984 werden nieuwe stichtingen begonnen in N.Kivu. De<br />

omstandigheden tot intrede van kandidaten waren hier gunstiger dan in Bon<br />

do ... en momenteel is het aantal Zai'rese Kruisheren gestegen tot 27. In Zai<br />

re zijn er nu drie Kruisheren-gemeenschappen: Musyenene, Mulo en Kinshasa.<br />

In het kader van deze forse aangroei werd in sept. 1996 overgegaan tot een<br />

uitgebreide ,, concertation " over de toekomst van de regio. Deze samenkomst


KRONIEK<br />

had plaats in Mulo. Het was in zekere zin een eerste ,,Regionaal Kapittel", dat<br />

duurde van 16 tot en met 27 sept.<br />

Kruisheer Jan van Wagenberg werkt aan een historische studie van de Zairemissie<br />

vanaf de begintijd. We zullen daar nog op terugkomen.<br />

C. Brasseur<br />

TER APEL - Jaarlijks organiseert de Vereniging Middeleeuws TerApe/cen mid<br />

deleeuwse dag. Dit jaar, 1996, heeft dit plaats gehad op 8 juni. Rondom het<br />

klooster komt daar het verleden weer tot leven op een middeleeuwse markt, die<br />

rond de middag geopend werd met kanonschoten. Om twee uur 's middags<br />

vertrok vanaf het marktplein de middeleeuwse trouwstoet. Het bruidspaar trekt<br />

in optocht naar het klooster en wordt voorafgegaan door ruiters, tamboers, di<br />

verse figuranten, de dorpsomroeper en het executiepeleton van de vesting Bourtange.<br />

Allen natuurlijk in middeleeuwse kleding.<br />

Om drie uur vindt in de kloosterkerk de wettelijke en kerkelijke inzegening<br />

van het huwelijk plaats. Voor deze plechtigheid zijn ook de Kruisheren dit jaar<br />

uitgenodigd. Aan weerszijden van de dominee werd door hen plaats genomen<br />

in de sedilia van het priesterkoor.<br />

De gehele plechtigheid die ruim een uur duurde, werd afgewisseld met gezangen<br />

door het Gospelkoor uit Ter Apel en het Sint Michaelskoor uit Emmen.<br />

Na de huwelijksplechtigheid werd het bruidspaar met gevolg ontvangen op<br />

de middeleeuwse markt rond het klooster.<br />

's Avonds zou er nog een klank- en lichtspel zijn. Jammer dat dit vanwege<br />

de regen niet door kon gaan.<br />

Wij wensen de Vereniging Middeleeuws Ter Apel van harte proficiat met hun<br />

onderneming en hopen dat zij samen met de Stichting Museum-Klooster hun<br />

werk nog lang mogen voortzetten.<br />

P.W.<br />

VENLO - In Clairlieu, jg. 34 (1976) biz. 11-63 schreef J. Scheerder een uitvoerig<br />

artikel over 'De onderhandelingen over de terugkeer van de Kruisheren naar<br />

Venlo'. Op dit artikel gaat A. Bogers verder in het tijdschrift De Maasgouw, jg.<br />

115 (1996) biz. 29-56. Schr. begint zijn artikel met te beschrijven dat Deken<br />

Raetsen in 1875, ruim voordat de kwestie met de Kruisheren was afgehandeld,<br />

zijn voornemen bekend maakte om de kruisherenkerk te laten restaureren. Niemand<br />

minder dan de bekende architect Pierre Cuijpers werd hiervoor aangezocht.<br />

Het werk begon in januari 1877 en in 1879 was het zover gevorderd dat<br />

de kerk door de bisschop van Roermond kon worden geconsacreerd. Dat de<br />

restauratie de Venlonaren dierbaar was, blijkt wel uit het feit dat zij royaal bijdroegen<br />

in de kosten van de restauratie. De grootste weldoenster was een zekere


164 KRONIEK<br />

Petronella Lampe, die tijdens haar leven rijke schenkingen aan de kerk deed en<br />

na haar dood de hoofdkerk van Venlo, waaronder de Klaaskerk viel, benoem-<br />

de tot haar enige en algemene erfgenaam.<br />

Schr. verhaalt verder nog over de inrichting en verfraaiing van de kerk, de<br />

bouw van de klokketoren en de verheffing tot rectoraatskerk. Tot slot wordt nog<br />

gesproken over de verheffing van de Klaaskerk tot parochiekerk. De fatale dag<br />

voor de Klaaskerk valt op zondag 5 november 1944 als de stad hevig wordt ge-<br />

bombardeerd. Bommen treffen het kerkgebouw dat totaal afbrandde. De Ven-<br />

lonaren wensten dat de kerk weer op dezelfde plaats zou worden opgebouwd,<br />

doch tevergeefs. Een nieuwe Klaaskerk zou er komen, echter niet meer in de<br />

binnenstad.<br />

Hoezeer echter de plaats de Venlonaren aan het hart ging, blijkt wel uit het<br />

feit dat zij bleven ijveren voor een gedachteniskapel ter plekke. Noch door de<br />

Deken, noch door het bisdom werd medewerking verleend. Ook de vraag naar<br />

een aanbiddingskapel werd door het bisdom afgewezen als zijnde niet meer van<br />

deze tijd! De ijvere Venlonaren kregen van het bisdom verlof tot het plaatsen<br />

van een gedenksteen, maar ook die werd nooit aangebracht.<br />

Hiermee was de H. Nicolaas definitief uit het centrum van Venlo verdwenen.<br />

Wij zijn Schr. dankbaar voor zijn rijk gedocumenteerd artikel dat met foto's en<br />

tekeningen is verlucht. Het geeft ons een goede kijk hoe dierbaar de Kruishe-<br />

renkerk van Venlo bij de bevolking was.<br />

P.W.


n<br />

sa<br />

ip ' '-'l

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!