CLAIRLIEU - Canons Regular Blog
CLAIRLIEU - Canons Regular Blog
CLAIRLIEU - Canons Regular Blog
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
DR<br />
<strong>CLAIRLIEU</strong><br />
■ h J Gl<br />
54'ste<br />
idc v.n:<br />
T A A 8 G A N G<br />
9 6<br />
CLAIRLIEO — MAASEIK
<strong>CLAIRLIEU</strong><br />
TIJDSCHRIFT GEWIJD AAN DE<br />
GESCHIEDENIS DER KRUISHEREN<br />
54ste<br />
JAARGANG<br />
1996<br />
<strong>CLAIRLIEU</strong> — MAASEIK
DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />
OP HET EINDE VAN HET ANCIEN REGIME<br />
De Orde van het Heilig Kruis kwam, net zoals de andere oude<br />
orden, in de achttiende eeuw onder zware druk te staan, waardoor<br />
haar voortbestaan al geruime tijd voor de Franse Revolutie problematisch<br />
werd.<br />
Verlichte denkers wensten een modern kerkelijk en gelovig<br />
gebeuren. Verlichte vorsten wilden snoeien in bepaalde religieuze<br />
praktijken, in de diversiteit van orden en congregaties en in de Romeinse<br />
invloed. In alle landen, waar zij kloosters had, werd de Orde<br />
van het H.Kruis met het verlichte gedachtengoed en met de verlichte<br />
vorsten manifest geconfronteerd. Men kan niet beweren dat de<br />
prioren-generaal en de definitoren gezocht hebben naar een gepast<br />
antwoord op deze ernstige bedreiging. De verslagen van de generate<br />
kapittels handelen nauwelijks over deze thematiek. Misschien was het<br />
bestuur van de orde verblind door de vaak zeer goede betrekkingen<br />
van de afzonderlijke kloosters met de lokale bestuurders en met de<br />
plaatselijke bevolking. In de bestrijding van het Jansenisme schaarde<br />
het generaal kapittel zich keer op keer achter de paus. Maar in de<br />
strijd tegen de Verlichting, die toch ook in het prinsbisdom Luik<br />
wortel schoot, of in de participatie in de katholieke Aufklarung, die<br />
zeker in Luik en in Duitsland resultaten opleverde, blonk de Orde<br />
van het H.Kruis niet uit.<br />
Meer aandacht werd geschonken aan het bewaren van de traditie<br />
van de orde en van de plaatselijke huizen. Bovendien zocht de orde<br />
naar wegen om de Kerk te bestendigen vanuit de tridentijnse stijl.<br />
Daarom schonken de verantwoordelijken zeer veel aandacht aan de
4 HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN<br />
Mariale devotie, heiligenverering, broederschappen en aflaten en aan<br />
allerlei vormen van triomfalistische en contrareformatische godsdienstigheid.<br />
Assistenties, predikatie en biechthoren pasten perfect<br />
in de tridentijnse doelstellingen en correspondeerden bovendien met<br />
de contemplatieve levenswijze van nogal veel kruisherenkloosters. Het<br />
meditatieve aspect van het contemplatieve leven werd evenwel verwaarloosd.<br />
Tegelijkertijd verdrongen moderne opvattingen over de<br />
beleving van de kloostergeloften de klassieke invulling ervan. Vele<br />
kruisheren hadden het moeilijk met het concretiseren van de geloften<br />
van armoede en van gehoorzaamheid. Het aantal kruisheren dat<br />
tijdelijk, langdurig of definitief buiten de kloostermuren leefde nam<br />
toe. Alsmaar meer kruisheren zochten hun apostolaat in de parochiale<br />
zielzorg en wilden ook effectief buiten het klooster leven. Om een<br />
breuk te voorkomen werden compromissen gesloten, maar die vielen<br />
niet bij iedereen in de smaak, vooral niet bij de prioren-generaal. Bo<br />
vendien resulteerden ze in telkens weer andere toegevingen. We denken<br />
onder meer aan de aangepaste kleding op straat en op reis, aan<br />
de dispensaties in gedeelten van het koorgebed, aan het recht op zakgeld,<br />
aan het vaker uithuizig zijn, aan de langere duur van vakanties,<br />
aan de eis van de kruisheren tot medebeheer en inspraak in het reilen<br />
en zeilen van de afzonderlijke kloosters.<br />
Omdat de prioren-generaal deze tendenzen bestreden of op zijn<br />
minst wilden afzwakken, kwamen zij regelmatig in botsing met verschillende<br />
kloosters, met hun eigen Hoeise confraters en zelfs met de<br />
definitoren. Gewoonlijk trok de generale overste dan aan het kortste<br />
eind. Bijzonder ongelukkig was het beleid dat gevoerd werd met betrekking<br />
tot de Hollandse Zending en in verband met de aloude stabilitas<br />
loci, omdat het bestuur van de orde en ook verschillende<br />
kloosters mordicus vasthielden aan het principe van de domus nativa.<br />
Daardoor immers kreeg de Orde van het H.Kruis het veel moeilijker<br />
om de periode 1780-1840 te overbruggen dan andere orden en congregaties<br />
die de parochiestaties (tijdelijk) als 'kloosters' aanvaardden<br />
en daarom ook extra bemanden. Slechts een paar gesupprimeerde<br />
kruisheren vroegen incorporatie in een van de resterende kloosters van<br />
de orde en de kansen om nieuwe kandidaten op de diverse staties on<br />
der te brengen waren nagenoeg onbestaande.<br />
Een aantal maatregelen van de Verlichte Despoten had men, vertrekkend<br />
vanuit de organisatie en het enthousiasme van de zeventien-
DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />
de eeuw, gemakkelijk moeten kunnen neutraliseren, ombuigen of<br />
zelfs beamen. De indeling in provincies en de benoeming van<br />
prioren-provinciaal bijvoorbeeld schiepen interessante en hoopgevende<br />
mogelijkheden tot decentralisatie, differentiate, inculturatie en<br />
plaatselijke autonomie. Een en ander paste overigens in de politiek<br />
van de landskerken, die de verlichte vorsten betrachtten. Maar de<br />
prioren-generaal dwarsboomden de werking van de prioren-provin<br />
ciaal, die vanaf 1682 plaats moesten maken voor de vicarissengeneraal.<br />
Deze laatsten werden meer gezien als de helpers van het<br />
centraal bestuur dan als vertrouwenspersonen van de provincies. Een<br />
ander voorbeeld was het onderwijs. De Verlichting hechtte zeer veel<br />
belang aan het onderwijs. Vanaf de zeventiende eeuw hadden ook<br />
heel wat kruisherenkloosters een Latijnse school opgericht of (in beheer)<br />
overgenomen. De orde telde toen ook briljante schrijvers en latinisten.<br />
In de achttiende eeuw huldigden enkele kruisheren zeer<br />
vooruitstrevende pedagogische principes. Binnen de orde werden zij<br />
echter niet gehoord. Over het geheel genomen was het onderwijs dat<br />
de kruisheren verschaften in de achttiende eeuw matig tot zelfs<br />
slecht, zodat de kritiek niet uitbleef. Op verschillende plaatsen dreigde<br />
de wereldlijke overheid zelfs het onderwijs aan andere orden of<br />
congregaties toe te vertrouwen.<br />
Vervolgens vloekte het absolutistisch en centralistisch beleid van de<br />
prioren-generaal met de drang naar autonomie van de plaatselijke<br />
huizen. Er kwam felle en langdurige kritiek op het uiterlijk machtsvertoon<br />
van de prior-generaal, op de verantwoordelijkheid van de<br />
vicaris-generaal, op de strenge vermaningen tijdens de visitaties, op<br />
de toenemende financiele lasten, op het streven naar concentratie van<br />
de filosofische en theologische opleiding en op de pogingen om de<br />
statuten van 1660 bij te sturen. Een behoorlijk aantal prioren en<br />
kruisheren richtte zich meer naar de plaatselijke context dan naar de<br />
directieven uit Hoei. In bepaalde gevallen, zoals bij de verhoopte opheffing<br />
van het klooster van Luik, zorgde dit voor enorme spanningen.<br />
Wat betreft de Franse kloosters, waar het Gallicanisme sterk vertegenwoordigd<br />
was, mocht men gerust spreken van een feitelijke<br />
scheuring. In Duitsland kwam het zover niet. Toch was de breuk ook<br />
hier niet veraf. De laatste confrontatie bleef evenwel uit en tenslotte<br />
beeindigden de Franse troepen er de aanwezigheid van de orde.<br />
Tenslotte willen we wijzen op de verzwakte financiele positie van<br />
de meeste kloosters, de toenemende fiscale druk, het dalend aantal
DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />
roepingen en de parallelle vergrijzing van de kloosterbevolking en een<br />
onmiskenbaar aanwezig religieus indifferentisme bij de leken.<br />
§ 1: Kroniek van een aangekondigde opheffing<br />
In deze bijdrage proberen we een synthese te brengen van het af-<br />
sterven van de oude Orde van het H.Kruis. Er bestaat alvast geen<br />
eensgezindheid over het aantal kruisherenkloosters aan de vooravond<br />
van de Franse Revolutie. Vanaf haar oorsprong in het begin van de<br />
dertiende eeuw tot in het midden van de zeventiende eeuw stichtte<br />
deze orde meer dan tachtig kloosters. Maar in een tijdsverloop van<br />
minder dan drie eeuwen was dit aantal op het einde van de achttien-<br />
de eeuw aanzienlijk verminderd. Volgens een aantekening van<br />
magister-generaal Henricus Van den Wijmelenberg waren er in 1780<br />
nog 52 kloosters over en voor 1790 nog 42, waarvan 8 of 9 in Frank-<br />
rijk1. H. van Rooijen schatte het aantal kruisherenkloosters bij het<br />
uitbreken van de Franse Revolutie daarentegen op ongeveer 30, waar<br />
van 17 in Duitsland en 4 in het huidige Nederland. Volgens van<br />
Rooijen bedroeg het aantal priesters en broeders in 1789 tussen de<br />
250 en 300, dus gemiddeld 10 per klooster. In tegenstelling tot Van<br />
den Wijmelenberg beweerde van Rooijen dat de meeste Franse<br />
kloosters reeds een kleine twintig jaar voor het uitbreken van de re<br />
volutie opgehouden hadden te bestaan2. P. Van den Bosch trad de<br />
ze stellingname bij en was van mening dat alle Franse kloosters, behalve<br />
dat van Parijs, reeds voor 1790 waren gesupprimeerd. Hij be-<br />
rekende dat 44 kruisherenkloosters werden opgeheven tussen 1779 en<br />
1814; slechts twee, Uden en St.-Agatha, bleven over3.<br />
1 Nota naar aanleiding van een brief, d.d. 20 mei 1864, van internuntius Oreglio di San<br />
Stefano aan H.Van den Wijmelenberg. J. SCHEERDER, Henricus Van den Wijmelenberg: een<br />
religieus emancipator in Oost-Brabant 1800-1881. De nieuwe lente in de Orde van het H.Kruis.<br />
Tilburg, 1976, p. 17<br />
2 H. VAN ROOIJEN, De herleving van de Kruisheren in de negentiende eeuw. in: Cruciferana,<br />
nova series, nr.5, s.d., pp.8-11<br />
R.Hostie schatte het aantal kruisheren omstreeks 1775 op een duizendtal. Dit aantal lijkt ons<br />
sterk overdreven.<br />
R. HOSTDE, Leven en dood van de religieuze instituten, 1972, p. 354<br />
3 P. VAN DEN BOSCH, Sie teilten mit Jedermann. Eine kurze Geschichte des Ordens der<br />
Kreuzherren. Bonn, 1978, p.95
DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 7<br />
De aftakeling begon op het einde van de jaren zeventig. Het<br />
klooster van Namen werd opgeheven in 1779. Vier jaar later volgden<br />
de kloosters die in de Oostenrijkse Nederlanden lagen en als onnuttig<br />
werden bestempeld: Brandenburg, Doornik en Roermond.<br />
De Franse kloosters van de kruisheren werden onder Lodewijk XV<br />
opgeheven, omdat ze onvoldoende observant leefden. In 1789 restte<br />
enkel nog de ,, Prieure de Ste Croix de la Bretonnerie'', het klooster<br />
van Parijs. Niet voor lang echter, want op 12 januari 1791 werd dit<br />
rijke klooster gesloten4.<br />
4 De kruisheren van Parijs waren rijk. Toch telde hun bibliotheek slechts drieduizend boeken.<br />
Op 12 januari 1791 werd het klooster opgeheven. A. FRANKLIN, Prieure de Sainte-Croixde-la-Bretonnerie.<br />
in: Les anciennes bibliotheques de Paris, Eglises, Monasteres, Colleges etc.,<br />
1867, vol.1, p.335<br />
Kruisheer A. Van de Pasch won bij verschillende archieven in Frankrijk inlichtingen in over de<br />
kruisheren. In zijn nagelaten papieren troffen we daarover een uitvoerige correspondentie aan.<br />
Arch.Clairueu, Dossier A. Van de Pasch, nr.1.36 e.v.<br />
De Franse kloosters zullen in onderhavige bijdrage niet apart behandeld worden. Binnen de<br />
orde speelden zij een zeer afzijdige rol. Over hun reilen en zeilen weten we zeer weinig. Eenzelfde<br />
bemerking betreft hun opheffing. Op vele vragen moeten wij het antwoord schulcUg blijven.<br />
Zo bijvoorbeeld kunnen we geen zinnige dingen zeggen over de geografische spreiding.<br />
Overigens kunnen we niet alle stichtingen benoemen en van de zogezegd bekende kloosterspriorijen<br />
wordt betwijfeld of ze wel allemaal in handen van de kruisheren waren. De Franse<br />
archieven zijn onvoldoende verkend. Veel zal nog moeten onderzocht worden. In het kader<br />
van ons onderzoek hebben wij gemeend dit niet te kunnen doen, enerzijds wegens het zoeken<br />
naar spelden in hooibergen, anderzijds wegens het matig belang van de Franse kloosters<br />
voor de orde in de achttiende eeuw en vooral voor de verdere geschiedenis in de negentiende<br />
eeuw. A. Bochin, J.M. Hayden en A. Durand publiceerden bijdragen over de Franse kruis<br />
heren. Enkele andere vorsers legden grote aantallen documenten uit de Franse archieven op mi<br />
crofilm vast. Deze documenten berusten in het fotografisch archief APHOSC in het kruisherenklooster<br />
van Amersfoort. Daarin hebben wij gretig gegrasduind. Natuurlijk maken wij ook gebruik<br />
van de wetenschappelijke bevindingen die her en der gepubliceerd werden. Tenslotte profiteren<br />
wij dankbaar van de gedreven speurtocht van de kruisheren M. Colson en A. Van de<br />
Pasch. In de Franse archieven hebben zij talloze documenten afgestoft, overgeschreven of gekopieerd.<br />
Hoe belangrijk al deze informatie ook is, toch kunnen wij ons nog steeds geen echt beeld vormen<br />
van de aanwezigheid van de kruisheren in Frankrijk. Om dat te kunnen moeten eerst nog<br />
bergen werk verzet worden. Voorlopig kunnen wij een aantal van de Franse kruisherenkloosters<br />
indelen volgens vier categorieen:<br />
1. De vestiging in Toulouse was mogelijk een vervolg op de kruistocht tegen de Albigenzen<br />
(1209-1229) en de samenwerking met de dominicanen.<br />
2. Het klooster van Parijs werd gesticht op aanvraag van de Franse koning, de Heilige Lodewijk.<br />
3. Carignan, Saint-Ursin, Saint-Georges, Buzangais, Lannoy, Verteillac en Le Verger werden<br />
gesticht door plaatselijke heren. Meestal was het klooster niet veel meer dan een priorij-pastorie.<br />
Waarom de lokale heren de kruisheren verkozen boven andere orden of boven de seculiere<br />
geestelijkheid, is onbekend.<br />
4. Varennes-sur-Allier werd gesticht, toen de lokale overheid aan de orde vroeg om een hospitaal<br />
aan de kruisheren over te dragen.<br />
In de achttiende eeuw speelden de Franse kruisheren geen rol van betekenis meer in de orde.<br />
Sedert de zeventiende eeuw namen zij een loopje met de gelofte van armoede. Zij leidden een<br />
luxueus leventje, recruteerden hun kandidaten uit de rijke en invloedrijke families en slaag-
8 DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />
De Waalse kloosters beleefden geen hoogconjunctuur in de late<br />
achttiende eeuw. Het klooster van Namen werd in 1779 opgeheven.<br />
Ondanks de instemming van de meerderheid van het convent ontsnapte<br />
het klooster van Luik aan de secularisatie, omdat priorgeneraal<br />
Dubois zich, samen met een minderheid van Luikse conventualen,<br />
met alle beschikbare middelen verzette tegen de bemoeizucht<br />
van de prins-bisschop, tegen de pogingen van de conventualen<br />
om ontheven te worden aan de geloften en tegen de opheffing<br />
tout court. De kloosters van Dinant, Virton, Suxy en Carignan werden<br />
het slachtoffer van een tekort aan roepingen. Mede daardoor<br />
den er op die manier in zelfs aan het hof invloed te verwerven. Alle hervormingspogingen van<br />
de prioren-generaal en ook die van kardinaal de la Rochefoucauld, die in 1622 alle reguliere<br />
kanunniken in drie congregaties wilde samenbrengen, wezen zij kordaat van de hand. Vooral<br />
de kruisheren van Parijs onttrokken zich aan het bestuur van de orde en aanvaardden de wereldlijke<br />
maatstaven. Zij wensten uitdrukkelijk als reguliere kanunniken te worden beschouwd<br />
en als zodanig gerespecteerd te worden. Hun aanspreektitel luidde: ,, Chanoines Reguliers de<br />
Saint Augustin, Congregation de Sainte-Croix". Universitaire titels werden door hen geambieerd.<br />
Ongeveer twintig kruisheren studeerden sedert de zeventiende eeuw aan de Sorbonne.<br />
Een van hen, Etienne Gamache, bleef bekend als schrijver en lid van de Academie der Wetenschappen.<br />
Er werd weelderig gebouwd en verkwistend geleefd. Bij het aannemen van kandidaten<br />
werd meer gelet op hun flnanciele inbreng dan op hun geschiktheid. De bruidschat,<br />
die na 1660 gebruikelijk werd, schaadde de kwaliteit van de roepingen en daardoor het kloosterleven.<br />
In 1739 kwam de prior-generaal tussenbeide en stelde een driemanschap aan om de tucht<br />
in het klooster van Parijs te herstellen. Deze poging tot hervorming stuitte op langdurig verzet<br />
en had geen succes. Ook de poging van de regering in 1768, waarbij de Commissie van de<br />
Religieuzen een radicale hervorming als voorwaarde stelde om nieuwe leden te mogen aanne<br />
men, mislukte. Kardinaal Brienne van Toulouse woonde het door de regering verplichte hervormingskapittel<br />
van de Franse kruisheren bij. Zijn oordeel was vernietigend. Op het generaal<br />
kapittel van 1769 deelden de Franse afgevaardigden mee, dat zij niet meer in staat waren om<br />
hun kloosterleven te hervormen. Daarom mochten zij van de regering geen nieuwe kandidaten<br />
aannemen en waren zij tot uitsterven gedoemd.<br />
Veertien kloosters telde de Orde van het H.Kruis in Frankrijk van de zestiende tot de achttiende<br />
eeuw. Twee daarvan, Lannoy en Carignan, waren meer op de Waalse dan op de Franse kloosters<br />
georienteerd. De overige kloosters lagen in Buzangais, Caen, Chauny, St.-Georges, Laine-aux-<br />
Bois, Paris, Salignac, Toulouse, St.-Ursin, Verger, Varennes en Verteillac. Van de meeste<br />
kloosters weten we haast niets. Daarom beperken wij ons tot algemeenheden<br />
1. De Commission des Reguliers noteerde rond 1770 dat er in Frankrijk nog 32 kanunniken<br />
van het H.Kruis leefden, verdeeld over nog slechts tien huizen.<br />
2. Het valt op dat de Franse kruisheren, ondanks de stabilitas loci, vaak van klooster veranderden,<br />
en dit zelfs in toenemende mate. De voornaamste redenen waren de eigen pogingen tot<br />
hervorming, maar ook politieke motieven speelden mee en last but not least was er het streven<br />
naar beneficies.<br />
3. In de achttiende eeuw bekleedden de Parijse kruisheren het prioraat van verschillende andere<br />
kloosters. In Caen claimden zij het prioraat gedurende tweeenvijftig jaar; In St.-Ursin be<br />
kleedden zij vijftien jaar lang het ambt van overste; in Verteillac controleerde Parijs gedurende<br />
achttien van de laatste zesentwintig jaar het bestaan van het klooster. Het convent van Varennes<br />
stond de laatste tien jaar van zijn bestaan onder Parijse voogdij, dat van Buzangais geduren<br />
de achtentwintig jaar en dat van Chauny tenslotte gedurende tweeenveertig jaar.<br />
4. Veertig procent van de beneficianten bewoonden een priorij-pastorie: een voormalig klein<br />
klooster, dat in de achttiende eeuw slechts door een kruisheer werd bewoond. De beneficiant<br />
stond in voor de zielzorg in zijn parochie.
DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 9<br />
konden of wilden deze conventen hun religieuze verplichtingen niet<br />
meer nakomen. Het klooster van Dinant was sedert 1779 verlaten,<br />
het eigendomsrecht over het klooster van Carignan werd betwist en<br />
in Virton en Suxy resideerde telkens maar een kruisheer meer. Ook<br />
zonder de Franse Revolutie waren deze kloosters gedoemd een stille<br />
dood te sterven. Maar ze bezorgden de orde inkomsten: de kruisheren<br />
hadden er bezittingen, beneficies, renten en rechten, die het<br />
convent van Hoei en het bestuur van de orde niet wilden verliezen<br />
en juridisch niet mochten laten schieten.<br />
In 1789 werd het klooster van Carignan opgeheven. Op 30 Septem<br />
ber 1795 verklaarde Frankrijk de Oostenrijkse Nederlanden en het<br />
prinsbisdom Luik tot eigen gebiedsdeel. Alle kloosters werden er op<br />
18 September 1796 bij decreet opgeheven. Hetzelfde lot ondergingen<br />
Venlo en Maastricht: bij de vrede van Den Haag (1795) werden een<br />
aantal generaliteitslanden en ook Maastricht aan Frankrijk afgestaan.<br />
1796 werd een rampjaar voor de Orde van het Heilig Kruis: de kruisheren<br />
verloren hun kloosters in Hoei, Luik, Dinant, Kolen-Kerniel,<br />
Suxy, Virton, Maaseik, Maastricht, Venlo en Diisseldorf.<br />
Het Directoire (1795-1799) probeerde greep te krijgen op de<br />
Rooms-Katholieke Kerk. De staat trok niet alleen de huwelijkssluiting,<br />
de armenzorg en het onderwijs tot zich, maar er was ook de<br />
wetgeving die de clerus verplichtte de eed van trouw te zweren aan<br />
de republiek. Op 29 September 1795 werd dienaangaande een wet<br />
uitgevaardigd, die in augustus 1797 eveneens in de geannexeerde gebieden<br />
van kracht werd. Een deel van de clerus was voorstander van<br />
de eed en voerde de volgende argumenten aan: het woord haat duidde<br />
slechts op oppositie, de eed veronderstelde geen innerlijke gehechtheid<br />
en de gehoorzaamheid aan de grondwet behelsde enkel<br />
burgerlijke gehoorzaamheid. De hoge clerus voerde de tegenstanders<br />
van de eed aan. Hij verzette zich tegen de absolute onderwerping van<br />
de Kerk aan het staatsgezag. Verder beriep hij zich op de pauselijke<br />
brief waarin de eed werd afgekeurd. Tenslotte verwierp hij de ar<br />
gumenten van de voorstanders van de eed. De hardere opstelling van<br />
het Directoire vanaf September 1797 veroorzaakte een scheuring bij<br />
de clerus: voortaan konden alleen beedigde priesters een kerk toegewezen<br />
krijgen en werden de weigeraars vervolgd en soms gedeporteerd.<br />
Het onderscheid tussen beide groepen priesters viel voor een
10 DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />
groot deel samen met de vroegere scheidslijn tussen ultramontaanse<br />
conservatieven (behoud van de privileges van de bevoorrechte groepen,<br />
geen aantasting van de invloed van de Kerk in het dagelijks leven<br />
en het bestaande economisch systeem, verdediging van de zuivere<br />
katholieke leer) en voorstanders van een meer verlichte landskerk<br />
(het Jozefisme).<br />
Een hele reeks wetten waren bedoeld om de clerus ook in zijn materiele<br />
welstand aan te tasten. Op 24 januari 1796 werd besloten, dat<br />
alle gesequestreerde goederen, ook de kerkelijke, als nationale goederen<br />
zouden worden beschouwd. Vanaf 6 november 1796 werden<br />
de verkoop- en beheersmodaliteiten van de nationale goederen van<br />
kracht zodat de publieke verkopingen konden starten. Op 26 oktober<br />
1797 werden de kerkelijke gronden aangeslagen evenals deze van<br />
hen die de eed weigerden af te leggen. Op 5 november 1797 werden<br />
de orden afgeschaft die zich inlieten met onderwijs en ziekenzorg,<br />
hoewel de getroffenen als leken hun grond konden behouden. De<br />
verkopingen namen spoedig in aantal toe en slechts een gedeelte van<br />
de conservatieven had ideologische bezwaren.<br />
De maatregelen van het Directoire tegen de clerus versterkten het<br />
wantrouwen van het conservatieve deel van de bevolking ten opzichte<br />
van het regime. Een kortstondige, slecht georganiseerde maar veelbetekenende<br />
uiting van gecumuleerd ongenoegen, gekanaliseerd door<br />
de sterk getroffen clerus, barstte in 1798 los in de Boerenkrijg5.<br />
Vanaf 1794 bezetten Franse troepen ook de linker Rijnoever, die<br />
bij de vrede van Luneville in 1801 definitief werd geannexeerd. Het<br />
besluit van de Reichsdeputationshauptschluss op 25 februari 1803 had<br />
de confiscatie van de kerkelijke goederen op de rechter Rijnoever tot<br />
gevolg, als schadeloosstelling voor de wereldlijke vorsten, die bij de<br />
inlijving van 1801 hun gebied op de linker Rijnoever geheel of gedeeltelijk<br />
hadden verloren. Bij de vrede van Bazel (1795) had Pruisen<br />
reeds afgezien van zijn bezittingen op de linker Rijnoever ten voordele<br />
van Frankrijk tegen belofte van schadeloosstelling bij de algemene<br />
vrede. In 1806 kwam Kleef, samen met het vroegere hertogdom<br />
Berg, onder het bewind van Murat, de zwager van Napoleon.<br />
5 L. FRANCOIS, De verhouding tussen Kerk en Stoat en het politieke personeel (1780 -<br />
1830): een wisselende relatie. in: Trajecta, jg.3, 1994, afl.4, pp.298-301
DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 11<br />
Met dit alles was ook het lot van de Duitse kruisherenkloosters bezegeld.<br />
Door het decreet van 9 juni 1802 werden immers de kloosters<br />
in het Rijnland opgeheven. De conventen van Keulen, Hohenbusch,<br />
Schwarzenbroich, Briiggen, Diilken, Wickrath, Aken, Helenenberg<br />
en Wegberg werden nog in de loop van 1802 gesupprimeerd. Twee<br />
jaar later waren er nog zes kloosters op de rechter Rijnoever over,<br />
maar Beyenburg en Glindfeld werden nog in datzelfde jaar opgehe<br />
ven. Emmerich rekte zijn bestaan tot 1811, Marienfrede en Ehrenstein<br />
tot 1812 en Duisburg bleef als laatste kruisherenklooster in<br />
Duitsland bestaan tot 1814. Van de kloosters in Westfalen hield het<br />
laatste in 1804 op te bestaan6.<br />
Het is genoegzaam bekend dat in de departementen van de linker<br />
Rijnoever de wet op de supprimatie slechts langzaam werd uitgevoerd.<br />
Daardoor kwam het dat de Rijnlandse kloosters pas onder het<br />
Consulaat en het Keizerrijk werden gesloten, terwijl die van het<br />
prinsbisdom Luik en de Zuidelijke Nederlanden reeds onder het Directoire<br />
verdwenen. De kruisheren hebben zeer verscheiden gereageerd<br />
op de opheffing van hun kloosters. In deze bijdrage gaan wij<br />
niet dieper in op het individueel verzet, maar belichten wij de bon<br />
ding van de conventen. Het verzet van de kruisheren van Luik tegen<br />
de opheffing en de verkoop van hun klooster vormt een merkwaardige<br />
uitzonderingUn dit klooster, dat vanaf 1796 een nationaal domein<br />
werd, weigerden de kruisheren tot aan het Concordaat te erkennen,<br />
dat het (voorlopig) afgelopen was met de wereld van de religieuzen.<br />
Het was evenwel een geisoleerd verzet, waarbij de Luikse<br />
conventualen zelfs geen steun kregen van de overige nog bestaande<br />
kruisheren-kloosters. En toch was het niet zonder betekenis, want zoals<br />
prof. L.-E. Halkin stelde in 1947: ,,qu'il n'est pas deraisonnable<br />
de supposer que si, au lieu d*avoir succombe des 1796, Mgr Dubois<br />
avait vecu quelques annees encore, I'ordre des Croisiers n'auraitpas<br />
disparupour longtemps en Wallonie" *. In andere conventen, zoals<br />
Venlo en Kolen kochten enkele conventualen hun klooster terug, om<br />
6 R. HAASS, Die Kreuzherren in den Rbeinlanden. Bonn, 1932, passim; H.U. WEISS, Die<br />
Kreuzherren in Westfalen. in: Clairlieu, jg.21, 1962-1963, passim<br />
^ Zij waren overigens niet de enige Luikse religieuzen die zich formed verzetten tegen de<br />
sluiting van hun klooster. Ook de recoileten, karmelieten, benedictijnen en clarissen boden hevig<br />
verzet.<br />
8 L.-E. HALKIN, Preface, in: E. FONTAINE, Mgr.Jacques Dubois. General des PP. Croisiers<br />
aHuy 1778-1796. Lichtland-Diest, 1947, p. 1
12 DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />
het in de loop van de negentiende eeuw, toen het er de schijn van<br />
had dat de orde niet meer tot leven zou komen, te verkopen. In<br />
Maaseik maakte een kruisheer na het concordaat aanspraak op de<br />
kloosterkerk. Elders lieten de kruisheren de kloostergebouwen achter<br />
en deden geen enkele poging om het oude leven terug op te nemen.<br />
Er waren er die de bons aanvaardden, sommigen zochten tijdelijk een<br />
onderkomen in een nog gespaard gebleven convent en slechts enkelen<br />
vroegen om incorporatie in een Nederlands of Duits klooster. Ande-<br />
ren keerden terug naar huis, naar hun familie of naar kennissen.<br />
Weer anderen vroegen incardinatie in een of ander bisdom. Tenslotte<br />
leefde een gedeelte van de voormalige kloosterlingen als gepensio-<br />
neerde religieuzen, dus zonder een pastorale taak of bekommernis.<br />
Het is duidelijk dat het de orde, zoals vele andere religieuze insti-<br />
tuten, mangelde aan een globaal noodplan, aan visie ook, aan flexi-<br />
biliteit en soepelheid om het juridisme van de statuten van 1660 even<br />
opzij te leggen en te denken aan de overlevingskansen. De vergrij-<br />
zing was misschien al te ver gevorderd. Andere interne factoren, die<br />
de doodsklokken hielpen luiden, waren de kritiek op het despotisme<br />
van de prior-generaal, de drang naar autonomie van de afzonderlijke<br />
kloosters, het niet langer fiinctioneren van de provincies en de katho-<br />
lieke Aufklarung. Verder speelde het feit dat het religieuze vuur bij<br />
velen gedoofd was, een belangrijke rol in het berustend en gelaten<br />
aanvaarden van de opheffing en het uitsterven van de orde.<br />
In de Noordelijke Nederlanden bleven alleen de kloosters van Sint-<br />
Agatha en Uden over, twee kloosters die het sinds de Opstand van<br />
de Nederlanden niet onder de markt hadden en al verschillende ma-<br />
len met uitsterven werden bedreigd.<br />
Het ongeveer gelijktijdig verlies van het moederhuis en de prior-<br />
generaal veroorzaakte vanaf 1796 bijna onoverkomelijke moeilijkhe-<br />
den. In de bullen van 27 September en 29 oktober 1489 had de paus<br />
immers voorgeschreven, dat een generaal kapittel en daarmee ook de<br />
generaalskeuze alleen in het moederhuis in Hoei mocht worden ge-<br />
houden. Tegelijk wilde hij dat de generaal, die ook prior was van het<br />
klooster van Hoei, zou gekozen worden door de stemgerechtigde con-<br />
ventualen van dit klooster, samen met acht definitoren, namelijk die<br />
van het laatste en het voorlaatste generaal kapittel. Deze procedure
DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 13<br />
was opgenomen in de statuten van 1660 en dus nog altijd geldend.<br />
Van een generaalskeuze in Hoei kon uiteraard geen sprake meer zijn:<br />
het klooster had opgehouden te bestaan en de conventualen leefden<br />
verspreid.<br />
Het laatste generale kapittel vond plaats in 1786, het voorlaatste<br />
in 1779. De vier definitoren van 1779 waren Arnoldus Odendahl<br />
(Keulen, overleden in 1782), Petrus Antonius van Oeyen (Venlo,<br />
overleden in 1794), Jacobus Corneli (Hohenbusch, overleden in<br />
1785) en Henricus Peters (Briiggen, overleden in 1797). De defini<br />
toren van 1786 waren Wilhelmus Jacobs (Schwarzenbroich), Lamber-<br />
tus Meyers (titulair prior Osterberg), Josephus Leurs (Maastricht) en<br />
Franciscus Wilhelmus Loverix (St.-Agatha, overleden in 1793)9.<br />
Eerst waren ze nog met vier van de acht, weldra met drie en, wegens<br />
de slechte gezondheidstoestand van prior Jacobs, praktisch nog maar<br />
met twee.<br />
Op verzoek van definitor Josephus Leurs, die op 3 januari 1804 tot<br />
prior van Sint-Agatha werd gekozen, droeg Pius VII op 18 april 1804<br />
aan de vice-superior van de Hollandse Zending op om voor de toen<br />
nog overgebleven kruisherenkloosters in een klooster dat hij daartoe<br />
geschikt achtte, een generaal kapittel te houden en een commissaris-<br />
generaal te kiezen. Zoals uit het verzoekschrift van Leurs aan de paus<br />
blijkt, was W. Jacobs, de oudste definitor en prior van het inmiddels<br />
opgeheven klooster van Schwarzenbroich, wegens ouderdom en ziekte<br />
tot bijna geen enkele arbeid voor de orde meer in staat. Op 30 Sep<br />
tember 1804 verleende Pius VII aan Leurs de jurisdictie over de vijf<br />
nog overgebleven kloosters St.Agatha, Uden, Emmerich, Marienfrede<br />
en Duisburg. Leurs overleed op 23 april 1806. Van toen af was de or<br />
de geheel zonder hoofdbestuur. Zo zou het blijven tot 13 januari<br />
183910.<br />
Een gebundeld verzet tegen de opheffingsdecreten en tegen de<br />
plundering van hun kloosters hebben de kruisheren niet ontketend.<br />
De contacten tussen de diverse huizen waren te gering om de krach-<br />
9 C.R. Hermans, Annales, dl.I(2), p. 168<br />
10 J. Scheerder, Henricus Van den Wijmelenberg: een religieus emancipator in Oost-<br />
Brabant 1800-1881, pp. 17-20
14 DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />
ten te bundelen. Conventualen die een frisse, moderne kijk op de<br />
toekomst hadden waren er wel, o.a. Hoogen en Seulen, maar zij richtten<br />
hun aandacht ofwel naar terreinen buiten de Orde (Hoogen) of<br />
werden gecounterd door de opvattingen van hun confraters (Seulen).<br />
Een na een verdwenen de conventen. Haast alle gesupprimeerde religieuzen<br />
voelden geen drang om een onderkomen te zoeken in een<br />
overgebleven klooster van de Orde. Het vuur leek gedoofd, de aantrekkingskracht<br />
van de anderen was bijna nihil. Steun aan en van andere<br />
orden en congregaties was er niet, zodat de steeds kleiner wordende<br />
groep eenzaam en alleen de teloorgang heeft moeten verbijten.<br />
§ 2: Doorlichting van het religieus leven in de kruisherenkloosters in<br />
de tweede helft van de achttiende eeuw<br />
In de nu volgende bladzijden voeren wij een doorlichting uit van<br />
de orde door voor elk gesupprimeerd klooster een antwoord te zoe<br />
ken op de volgende kernvragen:<br />
1. - Bezaten de kruisherenkloosters een contemplatief, een actief,<br />
of een mengeling van actief en contemplatief religieus karakter ?<br />
- Bezaten zij een gasthuis ?<br />
- Bedienden zij parochies ?<br />
- Beoefenden zij missionaire activiteiten en hadden zij invloed<br />
buiten de orde ?<br />
- Kan men spreken van identiteitsverlies en van tanend zendingsbesef<br />
op het einde van de achttiende eeuw ?<br />
2. - Beoefenden zij de gekozen vorm van religieuze leven conse<br />
quent ?<br />
- Hoe stonden zij tegenover processies, bedevaarten en bijzondere<br />
devoties ?<br />
- Had de Aufklarung invloed op het kloosterleven en hoe was de<br />
financieel-economische situatie op het einde van de achttiende<br />
eeuw?<br />
3. - Hoe zag de kloosterpopulatie er uit bij de opheffing?<br />
- Welke was de reactie van de conventualen en van de plaatselijke<br />
bevolking op de opheffing ?<br />
- Welke bestemming kregen de kloostergebouwen ?
DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 15<br />
Gebruik makend van de rijke literatuur die over de kruisheren van<br />
de achttiende eeuw beschikbaar is, hebben wij op die vragen een antwoord<br />
proberen te formuleren. Om praktische redenen kunnen we<br />
hier de titels van alle geraadpleegde studies niet vermelden.<br />
1. algemeen<br />
1. De kruisheren kregen van de paus bij hun erkenning als orde<br />
de opdracht te leven volgens de regel van Augustinus. De2e kloosterregel<br />
nam vanaf de elfde eeuw een hoge vlucht en werd de regel van<br />
de reguliere kanunniken van Sint-Augustinus (koorheren), de norbertijnen,<br />
de kruisheren, verschillende ridderorden, de trinitariers, de<br />
mercedariers, de dominicanen, de augustijnen, eremieten, de augustijnen<br />
recolletten, de servieten, de alexianen, de barmhartige<br />
broeders van Joannes de Deo en deze van Trier, de piaristen en de<br />
assumptionisten. Ook talrijke uitgesproken vrouwelijke stichtingen<br />
gingen leven volgens de regel van Augustinus: de birgitinessen, de<br />
annunciaten van Lombardije, de kanunnikessen van het H.Graf, de<br />
ursulinen, de kanunnikessen van Sint-Augustinus, de zusters van de<br />
H.Monica, de Rita-zusters, enz. Vooral veel congregaties die zich wijden<br />
aan verpleging en ziekenzorg, zoals zwartzusters en gasthuiszusters,<br />
hebben de regel van Augustinus gekozen als inspiratiebron<br />
voor hun gemeenschappen n.<br />
De regel van Augustinus is een soort beginselverklaring. De ideeen<br />
zijn er niet in uitgewerkt, maar op een erg bondige manier weergegeven.<br />
Daarom worden ze verder uitgewerkt in de constituties van de<br />
verschillende kloosterorden en congregaties. De grondideeen van de<br />
Regel zijn opgebouwd rond het ideaal van de eerste gemeente van Jeruzalem<br />
uit Hand. 4,31-35. Daardoor komen liefde en gemeenschap<br />
centraal te staan: een goed gemeenschapsleven is niets anders dan het<br />
in praktijk brengen van de liefde. Het valt onmiddellijk op hoe weinig<br />
concrete voorschriften of detail-wetten in de Regel gegeven wor<br />
den. Het gaat Augustinus om de kern van de dingen en om het hart<br />
van de mens. Vandaar de weg van de verinnerlijking die herhaaldelijk<br />
toegepast wordt: het uiterlijke alleen is niet genoeg, het uiterlijke<br />
moet het symbool worden van het innerlijke. Het uiterlijke mag niet<br />
leeg zijn, maar moet bezield zijn. Een ander kenmerk dat hiermee<br />
samenhangt, is de nagenoeg totale afwezigheid van de nadruk op het<br />
11 Deze opsomming is natuurlijk zeer onvolledig, aangezien enkele honderden orden en<br />
congregaties de Regel van Augustinus volgen.
16 DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />
ascetisme. De beoefening van de ascese in materiele zin — het zich<br />
ontzeggen van eten en drinken en het toepassen van allerlei vormen<br />
van zelfkastijding — wordt niet aangemoedigd. Het accent verschuift<br />
meer naar het leven in gemeenschap als overwinning van de zelfzucht.<br />
Wanneer Augustinus het gemeenschapsleven zo sterk benadrukte,<br />
dan was dit omdat hij in de gerichtheid op het eigen ik en in het in-<br />
dividualisme de grootste hindernis zag om het evangelie te verwezenlijken.<br />
De eerste gemeenschap van Jeruzalem speelde bij hem de rol<br />
van een oude droom, die een ideaal wordt voor het heden en de toe-<br />
komst12.<br />
De orden en congregaties die leefden volgens de regel van Augusti<br />
nus hechtten veel belang aan het gemeenschapsleven, maar kozen<br />
niet voor het contemplatieve leven. Zij hadden ofwel het actieve le<br />
ven ofwel de vita mixta op het oog.<br />
2. Hoewel er geen echt patroon te ontdekken valt in de wijze waarop<br />
de kruisheren hun kloosters stichtten, vallen toch enkele zaken op:<br />
a. De kruisheren vestigden zich in of in de buurt van steden. De<br />
geografische spreiding roept vragen op, al speelden het kruistochtideaal,<br />
de pelgrimstochten en de bloeiende Maas- en Rijnhandel<br />
een min of meer belangrijke rol. Met het verdwijnen van deze<br />
componenten stagneerde ook de uitbreiding van het aantal hui-<br />
zen van de orde.<br />
b. De terreinen, waarop zij hun kloosters bouwden, werden hun<br />
geschonken door vrome plaatselijke heren of door broederschappen.<br />
Veruit de meeste stichtingen geschiedden vanuit bestaande<br />
communiteiten, waarmee de schenkers contacten hadden of legden.<br />
De schenkers begiftigden de kruisheren niet enkel, maar stelden<br />
ook voorwaarden inzake gebed en apostolaat. De tijdsgeest,<br />
waarin die voorwaarden wortelden, veranderde echter, waardoor<br />
verschillende kruisherenkloosters stilaan functieverlies leden. Vanaf<br />
hun oorsprong koppelden de kruisbroeders een intens gebedsleven,<br />
met koorgebed en gebeden voor overledenen, aan de zorg<br />
voor zieken en armen. Daardoor maakten zij zich afliankelijk van<br />
giften en schenkingen. Zij kregen bovendien het recht om te mo-<br />
12 TJ. VAN BAVEL, Augustinus van Hippo. Regel voor de Gemeenschap. Altiora- Averbo-<br />
de, 1982, pp.7-12
DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 17<br />
gen bedelen. In him kerken werden broederschappen opgericht en<br />
verschillende aflaten verleend. Soms, want het was meer uitzondering<br />
dan regel, assisteerden zij in de parochiale zielzorg. Naast<br />
het koorgebed staken de kruisheren veel tijd en energie in de predikatie.<br />
In de eerste eeuwen van hun bestaan bezaten zij scriptoria<br />
en trokken zij behoorlijk wat tijd uit voor persoonlijke meditatie.<br />
c. Ook al waren zij reguliere kanunniken, toch ontwikkelden de<br />
kruisheren een sterke voorliefde voor het contemplatieve leven en<br />
een duidelijke gehechtheid aan de beneficies in hun domus nativa.<br />
Een adequaat antwoord op het protestantisme vonden zij niet en<br />
missionaire activiteiten ontwikkelden zij net zo min, enkele plaatselijke<br />
initiatieven uitgezonderd.<br />
Vanaf de Contrareformatie kozen zij principieel voor de vita mixta.<br />
Verschillende conventen gingen toen ook prat op de titel 'reguliere<br />
kanunnifc. Voor heel wat kloosters kunnen wij trouwens niet goed<br />
aanduiden waarin die vita mixta precies bestond. Wei is duidelijk,<br />
dat kloosters met een te sterk geprononceerd actief bestaan, de<br />
Franse bijvoorbeeld, in botsing kwamen met het bestuur van de<br />
orde. Het contemplatieve leven overheerste in de meeste kloosters.<br />
Tot de vita mixta behoorden de missionaire activiteiten (in Duitsland<br />
en in de HoUandse Zending), de actievere deelname aan de<br />
parochiale zielzorg, de inrichting van Latijnse scholen en de bediening<br />
van bedevaartsoorden.<br />
d. De observantiebeweging van de 15de eeuw en de contrareformatorische<br />
opbloei konden voor de meeste kloosters het tij niet<br />
grondig keren. Van de meeste kloosters mogen we in de 18de<br />
eeuw dan ook zeggen, dat zij zichzelf overleefd hadden.<br />
In de achttiende eeuw werd de Orde van het H.Kruis geconfronteerd<br />
met een dalend aantal roepingen. Bovendien liet de geloftenbeleving<br />
in vele gevallen te wensen over. Heel veel kloosters worstelden<br />
met de invulling van de vita communis: een aantal kruisheren<br />
hadden eigen bezit, waren vaak uithuizig, leefden op grote voet en<br />
kleedden zich modieus. Het gezag van de oversten stond voortdurend<br />
onder kritiek. Er zijn verschillende gevallen bekend van inbreuken<br />
op de gelofte van maagdelijkheid. Verscheidene kloosters<br />
kwamen hun religieuze verplichtingen niet meer na. Een grote<br />
bouwwoede in de achttiende eeuw verdoezelde het gemis aan innerlijke<br />
spankracht en religieuze bewogenheid. Nogal wat kloosters<br />
kenden financiele problemen. Slechts enkele waren welvarend.
18 DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />
De kwaliteit van het onderwijs dat de kruisheren genoten en verschaften<br />
was in de achttiende eeuw lang niet altijd even hoog.<br />
Soms was ze ronduit slecht. In veel gevallen was de priesteropleiding<br />
kort. De studie en beleving van de eigen spiritualiteit haalde<br />
niet meer het niveau van de zeventiende eeuw. Vooral na 1760<br />
hidden verschillende opleidingshuizen filosofische en/of theologische<br />
studiedagen. Meer belangstelling genoten de profane, verlichte<br />
schrijvers. Slechts enkele Latijnse scholen van de kruisheren<br />
genoten faam. In de andere gevallen probeerde de plaatselijke<br />
overheid het bestuur over de school van de kruisheren af te nemen.<br />
In veel gevallen liep het aantal leerlingen immers terug en<br />
waren er veel klachten over kwaliteitsverlies.<br />
2. religieuze omkadering op het einde van de achttiende eeuw<br />
De reguliere kanunnik kiest niet voor het contemplatieve leven.<br />
Desondanks leidden sommige kloosters een ,, contemplatief''<br />
KLOOS-<br />
TER<br />
Aken<br />
Bentlage<br />
Beyenburg<br />
Branden<br />
burg<br />
Brilggen<br />
Carignan<br />
Dinant<br />
CON-<br />
TEM-<br />
PLA-<br />
TIEF<br />
x<br />
x<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
GAST-<br />
HUIS<br />
x<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
PAROCHIELE<br />
ZIELZORG<br />
geen parochiele<br />
zielzorg; wel twee<br />
keer per week mis<br />
in de slotkapel in<br />
Bocholtz<br />
bediening van de<br />
St.-Gertrudiskapel;<br />
patronaatsrecht van<br />
verschillende vica-<br />
riefin en parochies<br />
bediening van de<br />
slotkapel van do-<br />
mein Steinhaus<br />
incorporatie van de<br />
parochie Born en<br />
van de vicarie Sint-<br />
Catharina. Vanaf<br />
1646 verzorgden de<br />
kruisheren ook de<br />
dienst in Dilckrath.<br />
In 1798-1799 be-<br />
dienden zij ook de<br />
parochie Swalmen.<br />
ONDER<br />
WIJS<br />
klooster-<br />
school<br />
MISSIONAIRE<br />
ACTIVITEI-<br />
TEN<br />
broederschap<br />
van St.-Sebas-<br />
tiaan (hulp aan<br />
pestlijders)<br />
Enkele kruishe<br />
ren waren actief<br />
in de Hollandse<br />
Zending.<br />
Tijdens de Her-<br />
vorming werd<br />
de slotkapel<br />
parochiekerk.<br />
krachtig cen<br />
trum van con-<br />
trareformatie;<br />
rozenkransbroe-<br />
derschap<br />
INVLOEDIN DE<br />
ACHTTIENDE<br />
EEUW (buiten de<br />
orde)<br />
goede naam in<br />
Aken; weinig in-<br />
vloed<br />
weinig invloed<br />
invloed op de ka-<br />
tholieken uit de<br />
omgeving<br />
weinig invloed<br />
invloed op de ka-<br />
tholieken uit de<br />
omgeving<br />
geen invloed meer<br />
weinig invloed
KLOOS-<br />
TER<br />
Doornik<br />
Duisburg<br />
Dulken<br />
DUsseldorf<br />
Ehrenstein<br />
Emmerich<br />
Glindfcld<br />
Helenen-<br />
berg<br />
Hoei<br />
CON-<br />
TEM-<br />
PLA-<br />
TIEF<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
GAST-<br />
HUIS<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 19<br />
PAROCHIELE<br />
ZIELZORG<br />
patronaatsrecht over<br />
de vicarie van Huc-<br />
kingen<br />
predikatie en biecht-<br />
horen<br />
incorporatie van de<br />
parochie Ehrenstein;<br />
vanaf de achttiende<br />
eeuw ook de zorg<br />
over Oberlar en<br />
Peterslar<br />
patronaatsrecht over<br />
de parochie Mede-<br />
bach; pastorale zorg<br />
in Winterberg,<br />
DUdinghausen en<br />
Eppe<br />
predikatie en biecht-<br />
horen in Meckel en<br />
Esslingen. Vanaf<br />
1771 waren kruishe-<br />
ren actief in Doc-<br />
kendorf.<br />
ONDER-<br />
WIJS<br />
klooster-<br />
school(?)<br />
gymnasium<br />
vanaf 1788<br />
MISSIONAIRE<br />
ACTIV1TEI-<br />
TEN<br />
broederschap<br />
van de H.Leo-<br />
nardus (opvang<br />
van armen en<br />
vrijkoop van<br />
gevangen chris-<br />
tenen)<br />
Vanaf 1648<br />
fungeerde de<br />
kruisherenkerk<br />
als hulpkerk in<br />
de strijd tegen<br />
het protestantis-<br />
me.<br />
actieve betrok-<br />
kenheid in de<br />
Hollandse Zen-<br />
ding als predi-<br />
kant, assistent<br />
of residerend<br />
pastoor<br />
INVLOED IN DE<br />
ACHTTIENDE<br />
EEUW (buiten de<br />
orde)<br />
weinig invloed<br />
weinig invloed<br />
invloed op de ka-<br />
tholieken uit de<br />
omgeving<br />
kruisheren-pastoors<br />
in de zeer kleine<br />
parochies Ehren<br />
stein, Peterslar en<br />
Oberslar<br />
weinig invloed<br />
In de achttiende<br />
eeuw was de pas<br />
toor van Medebach<br />
tevens deken.<br />
veel invloed in Hoei<br />
en omgeving.
20 DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />
KLOOS-<br />
TER<br />
Hohen-<br />
busch<br />
Keulen<br />
Kolen/Ker-<br />
niel<br />
Lannoy<br />
Luik<br />
Maaseik<br />
Maastricht<br />
Marienfre-<br />
de<br />
Namen<br />
Roermond<br />
CON-<br />
TEM-<br />
PLA-<br />
TIEF<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
GAST-<br />
HUIS<br />
?<br />
x<br />
X<br />
X<br />
zorg<br />
voor zi-<br />
eken en<br />
sterven-<br />
den<br />
PAROCHIELE<br />
ZIELZORG<br />
gering aantal pasto<br />
rale activiteiten<br />
gering aantal pasto<br />
rale activiteiten<br />
incorporatie van de<br />
parochie Kerniel<br />
incorporatie van de<br />
parochie Heppeneert<br />
pastorale zorgen<br />
buiten de stad in<br />
Vlijtingen, Bolbeek<br />
en Haccourt; pasto<br />
rale zorgen bij broe-<br />
ders- en<br />
zusterskloosters in<br />
Maastricht<br />
Vanaf het einde van<br />
de zestiende eeuw<br />
pastorale zorgen in<br />
Loikum<br />
biechtkerk<br />
ONDER-<br />
WIJS<br />
broeder-<br />
schappen<br />
van de<br />
H.Rochus<br />
en St.-An-<br />
tonius -abt<br />
klooster-<br />
school,<br />
later Latijn-<br />
se school<br />
(crisis in de<br />
achttiende<br />
eeuw)<br />
MISSIONAIRE<br />
ACTIVITEI<br />
TEN<br />
Enkele kruishe-<br />
ren waren actief<br />
in de Hollandse<br />
Zending<br />
Enkele kruishe-<br />
ren waren in de<br />
achttiende eeuw<br />
actief in de<br />
Hollandse Zen<br />
ding.<br />
strijd tegen<br />
protestantisme,<br />
o.m. via de<br />
Latijnse school;<br />
broederschap<br />
van de H.Drie-<br />
vuldigheid<br />
broederschap<br />
van de H.Drie-<br />
vuidigheid<br />
INVLOED IN DE<br />
ACHTTIENDE<br />
EEUW (buiten de<br />
orde)<br />
weinig invloed<br />
weinig invloed<br />
weinig invloed<br />
weinig invloed<br />
weinig invloed<br />
invloed in Maaseik<br />
niet groot<br />
weinig invloed<br />
weinig invloed<br />
weinig invloed<br />
weinig invloed
KLOOS-<br />
TER<br />
Schwar-<br />
zenbroich<br />
St. Agatha<br />
Suxy<br />
Uden<br />
Venlo<br />
Virton<br />
Wegberg<br />
Wickrath<br />
CON-<br />
TEM-<br />
PLA-<br />
TIEF<br />
x<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
GAST-<br />
HUIS<br />
X<br />
X<br />
X<br />
DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 21<br />
PAROCHIELE<br />
ZIELZORG<br />
patronaatsrecht over<br />
de parochie Maria-<br />
weiler<br />
kloosterkerk was<br />
parochiekerk<br />
hulpkerk van Chiny.<br />
De prior was vicaris<br />
en diende doopsels<br />
toe.<br />
bedevaartsoord On-<br />
ze-Lieve-Vrouw<br />
onder de Linden<br />
vanaf de zeventiende<br />
eeuw katechismusles<br />
in de parochie; as-<br />
sistentie in Tegelen<br />
incorporatie van de<br />
parochie Wegberg<br />
incorporatie van de<br />
parochie Wickrath<br />
en van de kapel van<br />
Wetschewell<br />
ONDER-<br />
WIJS<br />
Latijnse<br />
school<br />
Latijnse<br />
school in<br />
de achttien-<br />
de eeuw<br />
De kruishe-<br />
renbeheer- den de<br />
stadsschool<br />
en leverden<br />
twee tot<br />
vijf leraren.<br />
onderricht<br />
van de kin-<br />
deren<br />
MISSIONAIRE<br />
ACTIVITEI-<br />
TEN<br />
INVLOED IN DE<br />
ACHTTIENDE<br />
EEUW (buiten de<br />
orde)<br />
weinig invloed<br />
invloedrijk<br />
invloed afhankelijk<br />
van de pastoor van<br />
Chiny. Vanaf het<br />
einde van de zeven<br />
tiende eeuw moei-<br />
lijkhcden.<br />
invloed op de om-<br />
geving<br />
De kruisheren wer-<br />
den gewaardeerd in<br />
Venlo en omstreken<br />
weinig invloed<br />
weinig invloed.<br />
Jakob Hoogen werd<br />
een bekend peda-<br />
goog.<br />
een zekere faam als<br />
katholieke enclave<br />
bestaan. In de kloosterkerk werd weliswaar gepreekt en eucharistie gevierd<br />
op zon- en feestdagen, maar echte zielzorgelijke taken waren<br />
er niet, tenzij misschien het lezen van zielemissen of het accidenteel<br />
verzorgen van pelgrims, armen, zieken en stervenden. Andere<br />
kloosters waren actief betrokken in de pastoraal. Verscheidene conventen<br />
bedienden telkens een of meer parochies, andere huizen richtten<br />
scholen op of leverden leerkrachten aan bestaande scholen en universiteiten,<br />
en weer andere kloosters waren missionair actief.
22 DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />
3. observante levenswijze, devotionele uitstraling, invloed van de<br />
Aufk/arung, finahcieel-economische leefbaarheid<br />
Uit het bovenstaande blijkt dat de kruisheren uit zichzelf geen actief,<br />
naar buiten gericht apostolaat nastreefden. Op het eerste gezicht<br />
is men geneigd hen bij de contemplatieven te rangschikken. Hun<br />
kloosterregel, hun constituties en de manier waarop zij het kloosterleven<br />
inrichtten stemden echter niet overeen met het contemplatieve<br />
leven. Opvallend veel kloosters richtten wel processies en bedevaarten<br />
in, enkele kloosterkerken waren tegelijk bedevaartsoorden.<br />
1. De bandtussen de versehillende kloosters was niet zo hecht als in<br />
de bedelorden en ook lang zo sterk niet als in de congregaties. Toch<br />
was de samenhang tussen de kloosters niet onbestaande:<br />
a. De prioren-generaal probeerden vanuit Hoei meer invloed uit<br />
te oefenen op de plaatselijke huizen.<br />
b. Enkele rijke kloosters kwamen tegemoet aan de financiele no-<br />
den van de arme kloosters.<br />
c. Bekwame religieuzen werden in andere kloosters dan in hun<br />
domus nativa prior.<br />
d. Kloosters die ontvolkt dreigden te geraken, werden opnieuw<br />
bemand vanuit de andere kloosters.<br />
e. Conventualen van niet-observante kloosters konden verplaatst<br />
worden naar andere kloosters.<br />
f. In sommige kloosters werd de filosofische en/of theologische<br />
opleiding van de fraters van de ganse provincie verstrekt.<br />
2. In de beleving van het gemeenschapsideaal manifesteerde zich in<br />
de achttiende eeuw een diepe crisis:<br />
a. Een aantal kloosters leefde niet langer observant: het koorofficie<br />
werd niet onderhouden, de conventualen vertoefden (te) vaak<br />
en te lang buiten de kloostermuren. De zorg voor zieken en armen,<br />
die aanvankelijk heel belangrijk leek, was in de achttiende<br />
eeuw helemaal geen voornaam streefdoel meer.<br />
b. Anderen kloosters waren onderbevolkt en daarom konden zij<br />
hun religieuze verplichtingen onmogelijk nakomen.<br />
c. Weer andere kloosters opteerden nadrukkelijk voor de ,,vtta<br />
mixta" — met zielzorg in parochies en onderwijs —, maar slaagden<br />
er niet in beide pijlers — leven in gemeenschap en apostolaat<br />
naar buiten — met elkaar te verzoenen.
DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 23<br />
d. Tenslotte vroegen enkele kloosters zelf de secularisatie aan en<br />
kwamen daardoor in conflict met het hoofdbestuur van de orde.<br />
3. Alle kruisherenkloosters leefden vooral van de inkomsten uit de<br />
agrarische sector (opbrengsten, renten, rechten, schenkingen, enz.).<br />
Verder genoten zij inkomsten van broederschappen, aflaten, bedevaarten,<br />
begrafenissen en jaargetijden. Tenslotte maakten een aantal<br />
kloosters nog tot in de achttiende eeuw gebruik van het bedelprivilege.<br />
Slechts enkele kloosters werden in de zeventiende en achttien<br />
de eeuw bereid gevonden andere huizen financieel te helpen. Daarom<br />
bepaalde het generaal bestuur dat elk klooster een bepaald bedrag<br />
moest betalen aan de orde. De omvang van deze contributie<br />
werd afhankelijk gemaakt van de rijkdom van het klooster.
24<br />
KLOOSTER<br />
(situatie in de achttien-<br />
de eeuw)<br />
Aken<br />
Bentlage<br />
Beyenburg<br />
Brandenburg<br />
Briiggen<br />
Carignan<br />
Dinant<br />
Doornik<br />
Duisburg<br />
Dulken<br />
Diisseldorf<br />
Ehrenstein<br />
Emmerich<br />
Glindfeld<br />
DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />
GEMEENSCHAPSLE-<br />
VEN<br />
a: niet observant<br />
b: onderbevolkkt<br />
c: vita mixta<br />
d. aanvraag tot secularisa-<br />
tie en/of interne conflicten<br />
e. wdl observant<br />
e<br />
a + d<br />
a + d<br />
a + b + d<br />
e + (c) + d<br />
b<br />
a + b<br />
e<br />
b<br />
a + b + d<br />
d + e<br />
a + c + d<br />
c<br />
a + c<br />
PROCESSIES/ BEDE-<br />
VAARTEN/ BIJZONDE-<br />
RE DEVOTIES<br />
broederschap van Sint-<br />
Sebastiaan: broederschap<br />
van de H.Familie<br />
9<br />
7<br />
verering van de relikwiegn<br />
van Sint-Antonius abt en<br />
van de H.Odilia<br />
rozenkransbroederschap<br />
?<br />
kapel van Onze-Lieve-<br />
Vrouw van Loreto<br />
relieken van de H.Lan-<br />
guida<br />
Tot aan het verbod in<br />
1751 vertrok er regelmatig<br />
een bedevaart vanuit het<br />
klooster naar Sterkrade.<br />
9<br />
7<br />
? "<br />
9<br />
FINANCIEEL-ECONO-<br />
MISCHE SITUATIE<br />
draaglijk maar niet bevre-<br />
digend<br />
niet bevredigend<br />
niet leefbaar; de kruishe-<br />
ren moesten zelfs buiten<br />
het klooster om eten<br />
bedelen.<br />
financieel-economisch<br />
rendabel<br />
De financieel-economi-<br />
sche situatie was gunstig.<br />
Carignan was geen arme<br />
priorij, maar een klein<br />
domein met enkele boer-<br />
derijen.<br />
slechts leefbaar voor een<br />
of twee kruisheren<br />
De kruisheren hadden<br />
naargelang hun bezittin-<br />
gen weinig verplichtin-<br />
gen.<br />
De financiele situatie was<br />
slecht. Duisburg was edn<br />
van de armste kloosters<br />
van de orde.<br />
Dit klooster was heel zijn<br />
bestaan door arm.<br />
In de achttiende was dit<br />
klooster 6e"n van de rijk-<br />
ste van de orde.<br />
Het convent kon de ge-<br />
maakte schulden niet<br />
meer afbetalen.<br />
financieel-economisch<br />
rendabel<br />
financieel-economisch<br />
niet sterk
KLOOSTER<br />
(situatie in de achttien-<br />
de eeuw)<br />
Helenenberg<br />
Hoei<br />
Hohenbusch<br />
Keulen<br />
Kolen/Kerniel<br />
Lannoy<br />
Luik<br />
Maaseik<br />
Maastricht<br />
Marienfrede<br />
Namen<br />
Roermond<br />
Schvvarzenbroich<br />
St.-Agatha<br />
Suxy<br />
DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 25<br />
GEMEENSCHAPSLE-<br />
VEN<br />
a: niet observant<br />
b: onderbevolkkt<br />
c: vita mixta<br />
d. aanvraag tot secularisa-<br />
tie en/of interne conflicten<br />
e. we"! observant<br />
c + e<br />
d + e<br />
c + e<br />
(c) + c<br />
e<br />
d + e<br />
d<br />
a + c<br />
(a) + b + e<br />
(a) + (e)<br />
a + d<br />
e<br />
(a) + (e)<br />
e<br />
a + b<br />
PROCESSIES/ BEDE-<br />
VAARTEN/ BIJZONDE-<br />
RE DEVOTIES<br />
Tot aan de Aufkiarung<br />
bedevaarten van Sint-Va-<br />
lcntijn<br />
devotie van de H.Odilia<br />
7<br />
?<br />
verering van de H.Odilia<br />
?<br />
verering van de H.Odilia<br />
verering van Sint-Gertru-<br />
dis, patrones van de reizi-<br />
gers, in Heppeneert<br />
verering van Sint-Gertru-<br />
dis<br />
9<br />
kapel van Onze-Lieve-<br />
Vrouw van Loreto<br />
9<br />
verering van de H.Mathias<br />
(o.a. bedevaarten)<br />
verering van de H.Odilia<br />
9<br />
9<br />
FINANCIEEL-ECONO-<br />
MISCHE SITUATIE<br />
financieel-economisch<br />
rendabel<br />
financieel-economisch<br />
rendabel<br />
Hohenbusch behoorde tot<br />
de rijkste kloosters van de<br />
orde.<br />
Keulen behoorde niet tot<br />
de rijkste, maar ook niet<br />
tot de armste kloosters<br />
van de orde.<br />
financieel-economisch<br />
rendabel<br />
materiele bloei<br />
financieel-economisch<br />
rendabel<br />
financieel-economisch<br />
rendabel<br />
welstellende kloosterge-<br />
meenschap<br />
economische bloei in de<br />
achttiende eeuw<br />
Het financieel beheer liet<br />
te wensen over.<br />
een welvarend klooster<br />
welstellende kloosterge-<br />
meenschap<br />
welstellende kloosterge-<br />
meenschap<br />
van de opbrengsten kon-<br />
den enkele kruisheren<br />
leven. Toch verbleef<br />
doorgaans slechts de'n<br />
kruisheer (van Hoei) in<br />
Suxy
26 DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />
KLOOSTER<br />
(situatie in de achttien-<br />
de eeuw)<br />
Uden<br />
Venlo<br />
Virton<br />
Wegberg<br />
Wickrath<br />
GEMEENSCHAPSLE-<br />
VEN<br />
a: niet observant<br />
b: onderbevolkkt<br />
c: vita mixta<br />
d. aanvraag tot secularisa-<br />
tie en/of interne conflicten<br />
e. w61 observant<br />
(a) + e<br />
a + c + d<br />
a + b<br />
b + c<br />
c<br />
PROCESSIES/ BEDE-<br />
VAARTEN/ BIJZONDE-<br />
RE DEVOTIES<br />
bedevaartsoord (Onze-<br />
Lieve-Vrouw onder de<br />
Linde)<br />
devotie van het wonder-<br />
baarlijke Kruis<br />
verering van vele heiligen;<br />
verschillende processies;<br />
bedevaartsoord (Zwarte<br />
Lieve Vrouw van Venlo)<br />
7<br />
9<br />
o<br />
FINANCIEEL-ECONO-<br />
MISCHE SITUATIE<br />
arme kloostergemeen-<br />
schap<br />
financieel wanbeheer op<br />
het einde van de achttien-<br />
de eeuw<br />
geringe inkomsten<br />
bescheiden inkomsten<br />
bescheiden inkomsten<br />
4. het aantal conventualen bij de opheffing, de reactie van het con<br />
vent en van de plaatselijke bevolking op de opheffing en de bestem-<br />
ming van de kloostergebouwen.<br />
KLOOS<br />
TER<br />
Aken<br />
Bentlage<br />
Beyenburg<br />
OPHEF<br />
FING<br />
1802<br />
1803<br />
1804<br />
AANTAL<br />
CONVENTUA<br />
LEN<br />
12 a 14<br />
3 of 4<br />
6 + enkele van<br />
Dusseldorf<br />
REACTIE CON<br />
VENTUALEN<br />
7<br />
gelaten; zij smeek-<br />
ten om een billijk<br />
pensioen<br />
gelaten<br />
REACTIE<br />
PLAATSELIJKE<br />
BEVOLKING<br />
geen<br />
geen<br />
geen<br />
BESTEMMING<br />
KLOOSTERGE-<br />
BQUWEN<br />
Een gedeelte van het<br />
klooster werd gevan-<br />
genis en wapende-<br />
pot. De kerk werd<br />
parochiekerk. Later<br />
werden de zijvleu-<br />
gels van het klooster<br />
afgebroken en wat<br />
restte werd gebruikt<br />
als pastorie.<br />
De hertog van Looz-<br />
Corswarem koos het<br />
klooster als residcn-<br />
tie.<br />
?
KLOOS-<br />
TER<br />
Branden<br />
burg<br />
Briiggen<br />
Carignan<br />
Dinant<br />
Doornik<br />
Duisburg<br />
Dulken<br />
OPHEF-<br />
FING<br />
1784<br />
1802<br />
1789<br />
(1796)<br />
1783<br />
1814<br />
1802<br />
AANTAL<br />
DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 27<br />
CONVENTUA-<br />
LEN<br />
5<br />
9 of 10<br />
1<br />
geen kruisheren<br />
meer<br />
7 priesters;<br />
leken dienden<br />
als kok, knecht<br />
en tuinman<br />
een drietal pries<br />
ters<br />
1 priester<br />
REACTIE CON-<br />
VENTUALEN<br />
De religieuzen<br />
schikten zich ge-<br />
willig in de ophef-<br />
fing. Ze leefden<br />
reeds vier jaar<br />
zonder overste en<br />
konden het officie<br />
niet meer houden<br />
wegens hun gering<br />
aantal.<br />
In 1795 waren er<br />
nog twaalf conven-<br />
tualen, waarvan er<br />
drie naar Aken<br />
vertrokken om zich<br />
akkoord te verkla-<br />
ren met de revolu-<br />
tie.<br />
Aan de opheffing<br />
ging een jarenlang<br />
proces met priester<br />
Fournier vooraf.<br />
...<br />
De kruisheren<br />
ontvingen een<br />
pensioen<br />
gelaten<br />
De prior, tevens<br />
laatste aanwezige<br />
conventuaal, woon-<br />
de in een particu-<br />
liere woning.<br />
REACTIE<br />
PLAATSELIJKE<br />
BEVOLKING<br />
geen<br />
Tegen de opheffing<br />
werd niet geprotes-<br />
teerd, wel tegen<br />
het feit dat Born<br />
geen eigen pastoor<br />
meer mocht heb-<br />
ben.<br />
...<br />
Geen reactie op de<br />
opheffing. De<br />
broederschap van<br />
de H.Leonardus<br />
werd overgebracht<br />
naar de kerk van<br />
Saint-Brice<br />
geen<br />
geen<br />
BESTEMMING<br />
KLOOSTERGE-<br />
BOUWEN<br />
De relieken en kost-<br />
baarheden werden<br />
overgebracht naar de<br />
kerk van Raeren.<br />
De kloosterkerk<br />
werd parochiekerk.<br />
De priorij werd<br />
pastorie. De overige<br />
bezittingen van de<br />
kruisheren werden<br />
eerst verpacht en<br />
later verkocht.<br />
9<br />
Het klooster werd<br />
staatseigendom en<br />
een tijdlang voor<br />
militaire doeleinden<br />
gebruikt.<br />
In 1936 werd de<br />
kerk als monument<br />
geinventariseerd.<br />
?<br />
In 1796 was reeds<br />
een deel van het<br />
klooster afgebroken<br />
en wat nog overeind<br />
stond was onbe-<br />
woonbaar. Na 1802<br />
werd de kloosterkerk<br />
als hulpkerk her-<br />
opend.
28 DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />
KLOOS-<br />
TER<br />
DUsseldorf<br />
Ehrenstein<br />
Emmerich<br />
Glindfeld<br />
OPH EF<br />
FING<br />
1802<br />
1812<br />
1811<br />
1804<br />
AANTAL<br />
CONVENTUA-<br />
LEN<br />
10 priesters<br />
geen broeders<br />
6 of 7 priesters<br />
geen broeders<br />
9 priesters<br />
15 tot 17<br />
REACTIE CON-<br />
VENTUALEN<br />
Enkele kruisheren<br />
bleven in het<br />
klooster wonen,<br />
om toezicht op de<br />
gebouwen te hou-<br />
den en om de ere-<br />
dienst in de kerk te<br />
verzorgen. De<br />
overigen werden<br />
verplaatst naar<br />
Beyenburg, maar<br />
waren daar niet<br />
welkom.<br />
Drie kruisheren<br />
bleven actief in de<br />
parochiale zielzorg;<br />
drie kruisheren<br />
genoten een staats-<br />
pensioen; een<br />
kruisheer was<br />
voorheen al ontzet<br />
uit zijn functies om<br />
disciplinaire rede-<br />
nen.<br />
Eigenlijk was het<br />
klooster in 1806 al<br />
opgeheven, maar<br />
omdat het een<br />
onderdeel was van<br />
het gymnasium<br />
bleef het bestaan.<br />
Tot 1812 bleven de<br />
kruisheren in hun<br />
klooster wonen.<br />
Binnen de klooster-<br />
muren heerste<br />
tweedracht. In<br />
1802 werden een<br />
aantal conventualen<br />
weggestuurd. De<br />
meeste overgeble-<br />
ven conventualen<br />
waren als vicaris of<br />
pastoor buiten het<br />
klooster actief en<br />
bleven dat ook na<br />
de opheffing<br />
REACTIE<br />
PLAATSELIJKE<br />
BEVOLKING<br />
Secularisatie omdat<br />
men de gebouwen<br />
nodig had voor het<br />
op te richten gym<br />
nasium. Enkele<br />
kruisheren mochten<br />
in het klooster<br />
blijven wonen.<br />
geen<br />
De overname van<br />
het gymnasium van<br />
de jezuieten door<br />
de kruisheren kon<br />
bij een aantal in-<br />
woners van Emme<br />
rich op geen sym-<br />
pathie rekenen.<br />
Men had meer<br />
vertrouwen in de<br />
franciscanen.<br />
geen<br />
BESTEMMING<br />
KLOOSTERGE-<br />
BOUWEN<br />
In april 1803 opende<br />
het gymnasium zijn<br />
deuren.<br />
De kloosterk werd in<br />
1812 gesloten.<br />
Het klooster bleef<br />
bewaard. Een kruis<br />
heer bleef pastoor<br />
van Ehrenstein tot<br />
aan zijn dood in<br />
1824.<br />
In de nieuwbouw<br />
van het gymnasium<br />
kwam in 1815 een<br />
rechtbank.<br />
De kerk en het oud-<br />
ste deel van het<br />
klooster werden in<br />
1831 wegens bouw-<br />
valligheid gesloopt.<br />
In 1824 werden de<br />
kloostergebouwen<br />
verkocht.
KLOOS-<br />
TER<br />
Helenen-<br />
berg<br />
Hoei<br />
Hohen-<br />
busch<br />
Keulen<br />
Kolen/<br />
Kerniel<br />
OPHEF-<br />
FING<br />
1802<br />
1796<br />
1802<br />
1802<br />
1796<br />
AANTAL<br />
DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 29<br />
CONVENTUA-<br />
LEN<br />
5 (tot 9)<br />
17: 16 priesters<br />
1 broeder<br />
13: 11 priesters<br />
10 tot 13<br />
2 broeders<br />
13: 10 priesters<br />
3 broeders<br />
REACTIE CON-<br />
VENTUALEN<br />
9<br />
Een gedeelte van<br />
de conventualen<br />
sympathiseerde met<br />
de revolutie en<br />
aanvaardde de<br />
pensioenbons. Een<br />
aantal confraters<br />
voerden een proces<br />
tegen de prior-<br />
generaal. Toch<br />
konden de meesten<br />
zich niet neerleggen<br />
bij het verlies<br />
van hun klooster.<br />
De meeste conven<br />
tualen waren actief<br />
in de pastorale<br />
zielzorg en bleven<br />
dat ook na de op-<br />
he ffing.<br />
Iedere kruisheer<br />
kreeg een pensioen<br />
van 500 of 600 F<br />
Aanvankelijk wei-<br />
gerden de kruishe-<br />
ren de bons te<br />
aanvaarden. Later<br />
namen ze ze toch<br />
aan en kochten er<br />
het klooster mee<br />
terug.<br />
Een aantai kruishe-<br />
ren stond op de<br />
deportatielijst in<br />
1798.<br />
REACTIE<br />
PLAATSELIJKE<br />
BEVOLKING<br />
9<br />
7<br />
geen<br />
De aartsbisschop<br />
deed vanaf de jaren<br />
tachtig pogingen<br />
om het exempte<br />
karakter van het<br />
klooster op te hef-<br />
fen.<br />
7<br />
BESTEMMING<br />
KLOOSTERGE-<br />
BOUWEN<br />
Het klooster werd<br />
gekocht door de<br />
familie Limbourg die<br />
reeds vanaf 1735 het<br />
gasthuis pachtte.<br />
Clairlieu werd in<br />
1798 verkocht. De<br />
kopers braken het<br />
klooster en de kerk<br />
af.<br />
Het klooster werd<br />
verkocht. Twee vleu-<br />
gels en de klooster-<br />
kerk werden afge-<br />
broken.<br />
7<br />
In 1822 verkochten<br />
de erfgenamen van<br />
de laatste kruisheren<br />
het klooster. De<br />
zusters Bemardines-<br />
sen kochten het en<br />
openden er een pen-<br />
sionaat voor meisjes.
30<br />
KLOOS-<br />
TER<br />
Lannoy<br />
Luik<br />
Maaseik<br />
OPHEF-<br />
FING<br />
1789<br />
1796<br />
1796<br />
AANTAL<br />
DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />
CONVENTUA-<br />
LEN<br />
7 tot 10<br />
9: 7 priesters<br />
2 broeders<br />
10: 8 priesters<br />
2 broeders<br />
REACTIE CON-<br />
VENTUALEN<br />
Na de uitdrijving<br />
betrokken de kruis-<br />
heren een huis in<br />
de buurt en leefden<br />
verder als klooster-<br />
lingen. In 1791<br />
gingen ze uit el-<br />
kaar na ruzie over<br />
het autoritaire<br />
gedrag van de<br />
prior.<br />
Slechts 66n kruis-<br />
heer legde de Eed<br />
af.<br />
De kruisheren<br />
aanvaardden de<br />
pensioenbons, maar<br />
weigerden nun<br />
klooster te verlaten<br />
tot 1801.<br />
De kruisheren<br />
weigerden de pen<br />
sioenbons. In 1797<br />
werden zij met<br />
geweld uit hun<br />
klooster verdreven.<br />
Enkelcn stonden op<br />
de deportatielijst<br />
van 1798. In 1802<br />
nam J.W.Lemmens<br />
de kerk in ont-<br />
vangst voor de<br />
orde. In 1808 werd<br />
deze kerk afgestaan<br />
aan de parochie.<br />
REACTIE<br />
PLAATSELIJKE<br />
BEVOLKING<br />
?<br />
9<br />
De Maaseikse<br />
bevolking steunde<br />
de kruisheren in<br />
hun verzet tegen de<br />
opheffing.<br />
BESTEMMING<br />
KLOOSTERGE-<br />
BOITWEN<br />
In 1791 werden het<br />
klooster, het erf, de<br />
tuin en de kerk toe-<br />
gekend aan burger<br />
Lachez van Lille.<br />
Het klooster kreeg<br />
eerst een militaire<br />
bestemming. Vanaf<br />
1802 tot 1817 wer<br />
den rijkswachters<br />
gekazerneerd in het<br />
voormalige klooster.<br />
Daarna wilde men in<br />
de gebouwen een<br />
gemeenteschool<br />
onderbrengen. Vanaf<br />
1847 werden de<br />
gebouwen afgebro-<br />
ken.<br />
Het kruisherenkloos-<br />
ter werd geschat,<br />
maar geraakte niet<br />
verkocht. Vanaf<br />
1802 werd de kloos-<br />
terkerk hulpkerk van<br />
de parochie. De<br />
kloostergebouwen<br />
werden later gebruikt<br />
als rijkswachtkazer-<br />
ne.
KLOOS<br />
TER<br />
Maastricht<br />
Marienfre-<br />
de<br />
Namen<br />
Roermond<br />
Schwar-<br />
zenbroich<br />
St.-Agatha<br />
Suxy<br />
OPHEF<br />
FING<br />
1796<br />
1806<br />
1779<br />
1783<br />
1802<br />
geen<br />
opheffing<br />
1796<br />
AANTAL<br />
DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 31<br />
CONVENTUA-<br />
LEN<br />
10: 8 priesters<br />
2 broeders<br />
11:10 priesters<br />
1 broeder<br />
5: 4 priesters<br />
1 broeder<br />
12: 11 priesters<br />
10<br />
1<br />
1 broeder<br />
REACTIE CON-<br />
VENTUALEN<br />
De kruisheren<br />
leefden al een<br />
tijdje op hoge voet.<br />
In 1784 dreigde de<br />
Staten-Generaal<br />
met de opheffing<br />
van alle kloosters<br />
van Maastricht. De<br />
opheffing kwam er<br />
pas in 1796. Twee<br />
kruisheren werden<br />
veroordeeld tot<br />
deportatie.<br />
De kruisheren<br />
leefden al een<br />
tijdlang op hoge<br />
voet, oefenden<br />
geen zielzorg meer<br />
uit en hun kerk<br />
verkeerde in slech-<br />
te toestand.<br />
De kruisheren ont-<br />
vingen een pensi-<br />
oen en mochten<br />
hun habijt hun<br />
leven lang blijven<br />
dragen<br />
De kruisheren ont-<br />
vingen een pensi-<br />
oen. Alle priesters<br />
werden wereldheer.<br />
Vier van hen wer<br />
den in 1798 tot<br />
deportatie veroor<br />
deeld.<br />
De meeste kruishe<br />
ren erkenden op 18<br />
februari 1803 het<br />
concordaat. Min-<br />
stens vier priesters<br />
hielpen daarna in<br />
een of andere paro-<br />
chie.<br />
...<br />
REACTIE<br />
PLAATSELIJKE<br />
BEVOLKING<br />
9<br />
9<br />
broederschap van<br />
O.-L.-Vrouw van<br />
Loreto naar de<br />
kerk van de kapu-<br />
cijnen<br />
9<br />
geen<br />
...<br />
geen<br />
BESTEMMING<br />
KLOOSTERGE-<br />
BOUWEN<br />
In 1814 werd het<br />
klooster bestemd<br />
voor militaire doel-<br />
einden. Op het einde<br />
van de negentiende<br />
eeuw werd een rijks-<br />
landbouwproefstation<br />
gevestigd in de ge-<br />
bouwen.<br />
Enige tijd na 1809<br />
werden de klooster-<br />
gebouwen verkocht.<br />
De kanunnikessen<br />
van Andenne en<br />
Moustier vonden er<br />
een onderkomen.<br />
De kloostergebou-<br />
wen werden in 1785<br />
tot kazerne omge-<br />
bouwd. Omstreeks<br />
1800 werden kerk en<br />
klooster afgebroken.<br />
In 1879 werd het<br />
terrein als bouwter-<br />
rein verkocht.<br />
ad m od i at i econ tract<br />
Tot 1834 bleef het<br />
klooster als pastorie<br />
in gebruik. Dan<br />
werd het afgebroken.
32 DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />
KLOOS-<br />
TER<br />
Uden<br />
Venlo<br />
Virton<br />
Wegberg<br />
Wickrath<br />
OPHEF-<br />
FING<br />
geen<br />
opheffing<br />
1796<br />
1796<br />
1802<br />
1802<br />
AANTAL<br />
CONVENTUA-<br />
LEN<br />
16: 13 priesters<br />
1<br />
2<br />
1 theolo-<br />
gant<br />
2 broeders<br />
5 tol 9. waarvan<br />
een lekebroeder<br />
REACT1E CON-<br />
VENTUALEN<br />
...<br />
In 1796 vveigerden<br />
de kruisheren de<br />
bons. In 1797 aan-<br />
vaardden zes kruis<br />
heren de bons wel<br />
en kochten er hel<br />
klooster mee terug.<br />
De laatste prior<br />
was tevens kruis-<br />
heer van Hoei.<br />
Hoogen bleef als<br />
verlichte pedagoog<br />
actief. Ploum bleef<br />
pastoor van Weg<br />
berg<br />
7<br />
REACTIE<br />
PLAATSELIJKE<br />
BEVOLKING<br />
Notabelen zonden<br />
een smeekschrift<br />
naar Parijs tot<br />
behoud van de<br />
kloosters van Ven<br />
lo<br />
De stadsmagistraat<br />
probeerde al vanaf<br />
1779 de kruisheren<br />
uit hun klooster te<br />
verdrijven, omdat<br />
ze niet meer volde-<br />
den aan de stich-<br />
tingsvoorwaarden.<br />
geen<br />
BESTEMMING<br />
KLOOSTERGE-<br />
BOUWEN<br />
In de jaren dertig<br />
van de negentiende<br />
eeuw schonken de<br />
laatste kruisheren de<br />
kloostergebouwen<br />
aan de Sint-Marti-<br />
nusparochie van<br />
Venlo.<br />
De laatste prior<br />
kocht de priorij<br />
terug, maar later<br />
verkocht hij ze weer.<br />
9<br />
In 1804 werd het<br />
klooster verkocht.
DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 33<br />
5. besluiten over het kruisherenleven in de tweede helft van de achttiende<br />
eeuw<br />
1. Om goed te kunnen functioneren kozen de kruisbroeders, van<br />
de dertiende tot de zeventiende eeuw, een kloosterbevolking van tien<br />
tot vijftien conventualen als model. In de achttiende eeuw werd dit<br />
ideaalbeeld niet langer benaderd en op het einde van de eeuw was<br />
de toestand hier en daar zelfs dramatisch:<br />
- tien huizen telden minder dan 5 conventualen: Bentlage, Bran<br />
denburg, Carignan, Dinant, Duisburg, Diilken, Namen, Suxy,<br />
Virton en Wegberg.<br />
- vijftien kloosters hadden meer dan 5 conventualen maar minder<br />
dan 10: Beyenburg, Briiggen, Doornik, Diisseldorf, Ehrenstein,<br />
Emmerich, Helenenberg, Lannoy, Luik, Maaseik, Maastricht,<br />
Schwarzenbroich, Sint-Agatha, Uden en Wickrath.<br />
- zes huizen telden meer dan 10 conventualen: Aken, Hohenbusch,<br />
Keulen, Kolen, Marienfrede en Roermond<br />
- drie kloosters hadden meer dan 15 conventualen: Glindfeld,<br />
Hoei en Venlo.<br />
De geringe kloosterbevolking kwam het observante kloosterleven uiteraard<br />
niet ten goede.<br />
a. In heel wat kloosters behoorde het koorgebed tot de onmogelijkheden.<br />
Andere kloosters konden hun verplichtingen inzake bedieningen,<br />
assistenties, enz. niet meer nakomen.<br />
b. In andere kloosters waren de inkomsten zo gering, dat ook de<br />
gemeenschappelijke maaltijden in het gedrang kwamen.<br />
c. In verschillende kloosters werden taken gecumuleerd. Het vinden<br />
van geschikte kandidaten voor het materieel en geestelijk beheer<br />
van de conventen werd inderdaad steeds meer een probleem.<br />
d. De kloostertucht was verslapt. Verplaatsingen naar andere<br />
kloosters botsten op muren van verzet. Benoemingen voor verantwoordelijke<br />
functies werden gemakkelijk gecontesteerd. Disciplinaire<br />
maatregelen werden gecounterd of leidden tot partijschappen<br />
die het leven in een aantal kloosters ondraaglijk maakten.<br />
Verschillende keren troffen de bisschoppen disciplinaire maatre<br />
gelen en negeerden het exempte karakter van de orde.<br />
2. Het aantal lekenbroeders verminderde. De meeste kloosters had<br />
den lekenpersoneel in dienst. In heel wat conventen had dit negatieve
34 DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />
gevolgen voor de kloosterdiscipline (clausuur en silentium bijvoor-<br />
beeld).<br />
3. De contrareformatorische invloed was aanwezig in de orde, maar<br />
het elan was gebroken. In vele kloosters was het missionaire vuur gedoofd.<br />
De invloed op de omgeving was gering, soms onbestaande.<br />
Vaak maakte het voor de omgeving niet meer uit of er nog kruishe<br />
ren waren. Op de meeste plaatsen werden de kruisheren geduld en<br />
hier en daar konden zij rekenen op een zekere sympathie. Maar toen<br />
hun kloosters werden opgeheven protesteerde haast geen parochie of<br />
stad tegen hun vertrek.<br />
a. De meeste kruisherenkloosters verfraaiden in de achttiende<br />
eeuw hun klooster en hun kerken. Zoals hierboven werd aangege-<br />
ven, bleef van dit patrimonium niet veel bewaard. Wie echter een<br />
bezoek brengt aan bijvoorbeeld de voormalige kloosters van Bentlage<br />
en Maastricht, of aan de kruisherenkerk van Maaseik, komt<br />
onder de indruk. Deze kloosters en kerken suggereren een grote<br />
welstand en een talrijke kloosterbevolking. Beiden ontbraken evenwel.<br />
De bouwwoede van de kruisheren was niet uitzonderlijk. Andere<br />
orden en congregaties beoefenden dezelfde praktijk om te<br />
ontsnappen aan de toenemende belastingsdruk van de burgerlij-<br />
ke overheid.<br />
b. In de kruisherenkerken konden gelovigen begraven worden,<br />
jaargetijden stichten, aflaten verdienen, relikwieen vereren, op bedevaart<br />
komen of meedoen aan allerlei processies. In de middeleeuwen<br />
en de nieuwe tijden lieten rijke edelen en welgestelde bur<br />
gers zich weleens begraven bij de kruisheren. Dat leverde stichtingen<br />
en schenkingen op. In de achttiende eeuw bloedde deze bron<br />
van inkomsten praktisch dood.<br />
Heel wat bezittingen verwierven de kruisheren via weldoeners.<br />
Over de weldoeners in de achttiende eeuw zijn wij weliswaar slecht<br />
ge'informeerd, maar toch durven wij stellen dat de kruisheren op<br />
veel minder sympathie en hulp konden rekenen dan in de voor-<br />
gaande eeuwen.<br />
De meeste van de volksdevotionele uitingen in de kruisheren<br />
kerken misten op het einde van de achttiende eeuw bezieling en<br />
enthousiasme, maar toch hidden de kruisheren vol en hier en daar
DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 35<br />
namen zij 2elfs een nieuw initiatief: in Maaseik bijvoorbeeld richtten<br />
zij in de Franse tijd voor de eerste keer een bedevaart naar Kevelaar<br />
in.<br />
De Mariale devotie nam bij de kruisheren een belangrijke plaats<br />
in. In Uden kregen zij de bediening van een (regionaal) bedevaartsoord.<br />
De kruisheren van Maaseik, speciaal pastoor Coopmans,<br />
wekten in de omgeving van de Eikerstede een speciale verering<br />
van Onze-Lieve-Vrouw van Rust op, zodat Elen en na de<br />
Franse Revolutie Heppeneert een druk bezocht bedevaaasoord<br />
werd. De rozenkransaflaat en de rozenkransbroederschap droegen<br />
eveneens bij tot de speciale aandacht voor Maria binnen de<br />
orde13.<br />
De Odiliaverering was gekend in heel wat kruisherenkloosters.<br />
Uiteraard schonken alle kloosters aandacht aan het lijden en<br />
sterven van Christus.<br />
De broederschappen bij de kruisheren hidden merendeels verband<br />
met de zorg voor armen, zieken en reizigers of met de vrijkoop<br />
van christelijke slaven. De voornaamste broederschappen waren<br />
die van Sint-Gertrudis, Sint-Leonardus, Sint-Matthias en van<br />
de Heilige Drievuldigheid. De daadwerkelijke caritatieve zorg had<br />
in de achttiende eeuw echter de plaats geruimd voor lidmaatschap,<br />
gebed en geldelijke steun.<br />
c. In de zeventiende eeuw kenden verschillende Latijnse scholen<br />
van de kruisheren een hoge vlucht. De achttiende eeuw vertoonde<br />
een neergang: een tekort aan leerlingen en vooral aan bekwame<br />
leerkrachten. Andere orden, zoals de franciscanen, maakten zich<br />
sterk dat zij de scholen van de kruisheren veel beter konden<br />
besturen.<br />
d. Vanaf de zeventiende eeuw aanvaardden de kruisheren meer<br />
bedieningen in de parochies. In de achttiende eeuw vertoonde<br />
hun vita mixta veel meer tendenties naar de contemplatie dan naar<br />
het actieve, soms missionaire apostolaat. Zeker geldt dit voor de<br />
gei'ncorporeerde parochies en voor het apostolaat in de Holland-<br />
13 Voor meer informatie zie: M. VlNKEN, Le Culte Maria/ chez les Croisiers. in: Clairlieu,<br />
jg.36, 1978, pp.109-113.
36 DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />
se Zending. In enkele Duitse kloosters die verschillende parochies<br />
bedienden, ontstonden ernstige conflicten omdat er kandidaten<br />
intraden die enkel oog hadden voor de parochiale zielzorg. We<br />
zouden het nog anders kunnen stellen: in de zeventiende eeuw<br />
stapten de kruisheren, noodgedwongen, over naar de vita mixta,<br />
om zich direct bezig te houden met de zielzorg in school en pa-<br />
rochie; in de achttiende eeuw bleek de zielzorg een flinterdunne<br />
activiteit van apostolaat te zijn, die onvoldoende was uitgebouwd<br />
en daarom het contemplatieve leven niet in het gedrang bracht.<br />
e. De gasthuizen van de kruisheren beantwoordden in de acht<br />
tiende eeuw niet meer aan het initiele doel. Overigens werden ze<br />
al in de zeventiende eeuw bestemd voor langer blijvende en be-<br />
talende gasten. Aan die situatie kwam in de achttiende eeuw geen<br />
einde, integendeel: in sommige kloosters werd ruimte geschapen<br />
voor nog meer commensalen.<br />
4. Het is niet duidelijk hoe vaak de kruisheren in de achttiende eeuw<br />
gebruik hebben gemaakt van hun bedelprivilege. Een aantal kloosters<br />
beoefenden de bedelpraktijk nog, maar of dit systematisch, dus<br />
geinstitutionaliseerd gebeurde, weten we niet. Natuurlijk mocht niet<br />
iedere conventuaal bedelen; het was aan de prior om deze opdracht<br />
aan deze of gene kruisheer toe te vertrouwen en dan nog diende het<br />
op termijn gaan te gebeuren per twee. De vita mixta schiep nu een<br />
bijkomende mogelijkheid om zich buiten de kloostermuren te bege-<br />
ven. In de achttiende eeuw waren de meeste kruisheren trouwens bij-<br />
zonder gesteld op de titel ,,heren kanunniken" en namen een meer<br />
mondaine levenswandel aan. Het zou ons te ver voeren om daar die-<br />
per op in te gaan, maar in verschillende kloosters werd het habijt<br />
aangepast aan de modegrillen van de achttiende eeuw14. Overigens,<br />
wie het zich kon veroorloven genoot van een speelrente.<br />
Verschillende kloosters ontwikkelden in hun prille beginjaren al-<br />
lerlei initiatieven met betrekking tot de armenzorg. In de achttien<br />
de eeuw was er binnen de orde zeker nog belangstelling voor de ar-<br />
men. De genomen initiatieven waren echter schaars en paterna-<br />
14 Meer hierover vindt men in L. Heere, Het kloosterkleed van de Kruisheren. in: Cruciferana,<br />
nova series, afl.20; IDEM, Het kloosterkleed van de Kruisheren. in: Kruis en Wereld,<br />
jg.31 en 32, 1951-1952 en 1952-1953, passim.
DE ORDE VAN HET HEELIG KRUIS 37<br />
listisch. De wil om werkelijk iets aan het armoedeprobleem te doen<br />
en misschien ook wel een beetje creativiteit ontbraken.<br />
5. Binnen de orde telde de Aufklarung niet veel voorvechters. Slechts<br />
enkele kruisheren hebben actief meegedacht of hebben verlichte geschriften<br />
opgesteld. De prior van Wegberg, Jakob Hoogen, was veruit<br />
de bekendste. In de negentiende eeuw werd hij in de orde doodgezwegen.<br />
Het geringe aantal schrijvers in de orde staat in schril con<br />
trast met de zeventiende eeuw, waarin een rijke productie tot stand<br />
kwam op het gebied van de spiritualiteit, de liturgie en de geschiedenis<br />
van de orde. Precies die zeventiende-eeuwse productie, en ook<br />
die van de voorgaande eeuwen, werd in de negentiende eeuw opgespit<br />
en heruitgegeven.<br />
Toch drukte de Verlichting haar stempel op de orde. Jozef II hief<br />
een aantal, (exclusief levende) contemplatieve kloosters op. In Duitsland<br />
werd de macht van de prior-generaal geneutraliseerd. Enkele<br />
kloosters, Glindfeld en Helenenberg, mochten zelf de priorkeuze inrichten.<br />
Verplaatsingen en benoemingen stuitten er op veel weerstanden.<br />
In andere conventen negeerde de seculiere geestelijkheid het<br />
exempte karakter van de orde en bracht correcties aan in de samenstelling<br />
en de werkzaamheden van de kloosterbevolking. Weer<br />
andere conventen vroegen zelf de secularisatie aan en kwamen daardoor<br />
in conflict met het hoofdbestuur van de orde of met de aartsbisschop.<br />
De Aufklarung holde tevens de gezagsverhoudingen binnen de<br />
conventen uit. Aan bekwame en vrome prioren was er in de achttiende<br />
eeuw echt geen gebrek, maar het individualisme en de zelfstandigheidsdrang<br />
raakten sterk ingeburgerd, zodat de traditionele ge<br />
zagsverhoudingen voortdurend onder kritiek werden geplaatst. Verschillende<br />
prioren kloegen over de gebrekkige kloostertucht. Zelfs de<br />
statuten van 1660 leken niet meer beleefbaar te zijn. En toch werden<br />
alle vernieuwingspogingen afgeremd of geblokkeerd. Dat ondervond<br />
prior-generaal (de) Fisen, die de statuten van 1660 wilde actualiseren.<br />
De gevolgen zijn gekend. De burgerlijke overheid ergerde zich<br />
in toenemende mate aan het feit dat de kruisheren hun verplichtingen<br />
niet nakwamen. De seculiere overheid kon zich niet langer verzoenen<br />
met het exempte karakter van de orde, ook al omdat blijkbaar<br />
niemand afdoende ingreep in geval van een niet observante le-
38 DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />
venswijze. In verschillende kloosters ontstonden conflicten tussen jong<br />
en oud. In vele kloosters werd gezondigd tegen de geloftenbeleving:<br />
de gelofte van armoede werd het eerst uitgehold; verschillende kruis-<br />
heren verlieten definitief het klooster, hetzij omdat zij zich niet langer<br />
wilden onderwerpen aan het gezag van hun prior of omdat zij<br />
niet verplaatst wilden worden, hetzij omdat zij sexuele betrekkingen<br />
onderhielden.<br />
6. In de vijftiende eeuw zorgde een interne hervormingsoperatie voor<br />
het herstel van de observantie in de orde. In de zeventiende eeuw<br />
werd deze observantie geactualiseerd en gevoelig verbreed. De kruisheren<br />
van de achttiende eeuw holden niet alleen de contrareforma-<br />
torische apostolische heropleving uit, maar vernielden tegelijk belang-<br />
rijke pilonen van de vijftiende-eeuwse observantiebeweging. Zo zorg-<br />
den zij voor een diepe mentale crisis.<br />
a. De verhalen over Theodorus van Celles en de H.Helena deden<br />
het niet meer in de achttiende eeuw. De verering van de H.Odilia<br />
won echter aan betekenis.<br />
b. Een specifiek apostolaat hebben de kruisheren nooit gehad.<br />
Maar tot in de zeventiende eeuw gingen zij er prat op, dat zij te-<br />
gemoet wilden komen aan de kerkelijke noden, welke die ook<br />
mochten zijn. In de achttiende eeuw werd dit missionaire topic<br />
nogal magertjes ingevuld of bleef volledig achterwege, met<br />
fiinctie- en territoriumverlies als gevolg.<br />
c. De absolute gehoorzaamheid, de contemplatie en de ascese<br />
werden bij de kruisheren nooit maximalistisch nagestreefd, maar<br />
in de achttiende eeuw waren deze religieuze doelstellingen zoda-<br />
nig leeggelepeld, dat conflicten niet konden uitblijven. Botsingen<br />
waren er tussen confraters van eenzelfde klooster, tussen conven-<br />
tualen en hun prior, tussen plaatselijke gemeenschappen en het<br />
bestuur van de orde, tussen bepaalde kloosters en de kerkelijke<br />
en/of wereldlijke overheid.<br />
d. De kruisheren bezaten een speciale devotie tot het H.Kruis.<br />
Ook in de achttiende eeuw hechtten zij meer betekenis aan het<br />
koorgebed dan aan het apostolaat naar buiten. Maar zoals reeds<br />
verschillende keren werd aangetoond, was er in de meeste geval-<br />
len geen copiafratrum meer. Overigens was de overweging van de
DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 39<br />
verschillende fasen van Christus' lijden tijdens het officie helemaal<br />
niet vanzelfspekend in de achttiende eeuw. Jezus werd nu veeleer<br />
gezien als een vredevorst. Verder ontmaskerden verlichte geleer-<br />
den de cirkelredenering met betrekking tot de wonderen van Je<br />
zus ; zij poogden de Jezus van het dogma te passeren om door te<br />
stoten tot het morele systeem dat Hij vertegenwoordigde. Tot deze<br />
laatste strekking mogen wij ook de verlichte despoten rekenen.<br />
Voor hen had de kerk nog een belangrijke rol te vervuUen in de<br />
opvoeding en als behoedster van de moraliteit. In de meeste van<br />
hun Latijnse scholen en gymnasia kwamen de kruisheren in de<br />
achttiende eeuw aan de moderniteit amper tegemoet: missionair<br />
opgestart in de zeventiende eeuw -tegen het protestantisme<br />
namelijk- verkeerden de meeste scholen een eeuw later in een<br />
toestand van ernstig verval. Het geloof in wonderen en het culti-<br />
veren van dit geloof was daarentegen zeer levendig in verschillende<br />
kloosters.<br />
e. In de zeventiende eeuw was de belangstelling voor geschiede<br />
nis, speciaal voor de geschiedenis van de orde, zeer groot. Bewuste<br />
eeuw leverde schrijvers die in de negentiende en twintigste eeuw<br />
grote aantrekkingskracht uitoefenden op de gezagsdragers van de<br />
orde. Maar in de achttiende eeuw legden de kruisheren slechts een<br />
matige belangstelling voor de eigen geschiedenis aan de dag. Er<br />
waren geen geschiedschrijvers van formaat. Al evenmin verschenen<br />
kritische reflecties op de werken van Russelius, Halloix, Verduc en<br />
de andere tenoren van de zeventiende eeuw.<br />
7. In de meeste kloosters heerste de stabilitas loci. De kruisheren van<br />
Parijs wisselden, om financieel-economische redenen, echter graag van<br />
klooster. Elders was het komen en gaan van confraters eerder uitzon-<br />
derlijk. Blijkbaar hield men in de achttiende eeuw streng vast aan het<br />
domus nativa. Het systeem van provincies functioneerde feitelijk niet<br />
meer, zelfs niet na de poging om de prioren-provinciaal te vervangen<br />
door vicarissen-generaal. Toch bestond er nog geruime tijd een be-<br />
hoorlijk contact tussen de verschillende huizen, de Franse kloosters<br />
weliswaar buiten beschouwing gelaten. Indicatoren van dit behoor-<br />
lijk contact waren de priorkeuzen, waarbij de overste niet zelden uit<br />
een ander klooster werd gerecruteerd, verder de gemeenschappelijke<br />
filosofen- en theologenopleiding en tenslotte de keuze van definito-
40 DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />
ren, waardoor de verschillende regio's telkens goed vertegenwoordigd<br />
waren. Maar met de diverse taken in het klooster werd een loopje ge-<br />
nomen. Het signaleren waard is tevens het veelvuldig wisselen van de<br />
opleidingshuizen in de achttiende eeuw. Klaarblijkelijk voldeden de<br />
opleidingscriteria lang niet altijd. Sommige kloosters stuurden hun<br />
theologanten daarom liever naar een seminarie.<br />
De prior-generaal kreeg in toenemende mate af te rekenen met<br />
verzet tegen zijn prerogatieven. Zijn absolutistische tendenties botsten<br />
met de tijdsgeest. Niet alleen binnen de orde, maar ook daarbuiten<br />
probeerden men zijn macht te beknotten. De strijd was ongelijk en<br />
de prior-generaal leed verlies na verlies, maar zich neerleggen bij een<br />
nederlaag deed hij niet. Uiteindelijk was de afloop tragisch, toen zelfs<br />
het moederhuis Hoei in opstand kwam en prior-generaal Dubois in<br />
discrediet bracht bij de Franse bezetters. Overigens overleed Dubois<br />
op een ongelukkig ogenblik en miste de orde na zijn dood de nodige<br />
weerbaarheid en een kordaat bestuur. De sfeer van moedeloosheid en<br />
het gebrek aan slagkracht leken het einde nog te bespoedigen.<br />
8. We beschikken over zeer weinig informatie over de contacten met<br />
andere mannelijke religieuzen. Met de franciscanen, de dominicanen<br />
en de jezuieten kwamen de kruisheren het meest in contact, soms<br />
ook in aanvaring.<br />
9. Creativiteit en vernieuwing van enige betekenis waren zoek bin<br />
nen de orde. Briljante geesten, zoals Jakob Hoogen, moesten hun<br />
ideeen buiten de orde ventileren. Nieuwe kloosters werden niet meer<br />
gesticht. De bestaande huizen met een geschiedenis van eeuwen achter<br />
zich, raakten uitzichtloos verstrikt in pogingen om los te komen<br />
uit een steeds toenemende sclerose. Het vermogen om zichzelf te vernieuwen<br />
ontbrak.<br />
§ 3: De Orde van het H.Kruis in cijfers, 1780 - 1815<br />
In deze paragraaf ambieren wij een statistische benadering. Wij<br />
willen namelijk aan de hand van cijfers een antwoord geven op vele<br />
vragen tegelijk: hoeveel kruisheren telde de Orde op het einde van<br />
de achttiende eeuw ? Welke was hun sociale afkomst ? Welke was de
DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 41<br />
gemiddelde leeftijd bij de priesterwijding ? Hoeveel kruisheren traden<br />
uit ? Hoeveel lekenbroeders traden in ? In welke verhouding stonden<br />
zij tot de priesters ? Wie waren de sympathisanten van de revolutie<br />
? Wie waren de tegenstanders ? Wie werd effectief vervolgd ?<br />
Welke kruisheren werden geincorporeerd in een ander klooster? Wie<br />
verbleef bij familieleden ? Wie werd wereldheer? Wie woonde buiten<br />
het klooster, maar bleef zich toch kruisheer noemen ? Op deze<br />
en nog andere vragen proberen we in deze paragraaf een antwoord<br />
te geven.<br />
1: Aantal priesterwijdingen in de Orde van het H.Kruis per jaar,<br />
1760- 1815<br />
JAAR<br />
WIJDINGEN<br />
JAAR<br />
WIJDINGEN<br />
JAAR<br />
WIJDINGEN<br />
1<br />
7<br />
6<br />
0<br />
9<br />
1<br />
7<br />
7<br />
3<br />
4<br />
1<br />
7<br />
8<br />
6<br />
0<br />
1<br />
7<br />
6<br />
1<br />
6<br />
1<br />
7<br />
7<br />
4<br />
1<br />
0<br />
1<br />
7<br />
8<br />
7<br />
1<br />
2<br />
1<br />
7<br />
6<br />
2<br />
6<br />
1<br />
7<br />
7<br />
5<br />
1<br />
3<br />
1<br />
7<br />
8<br />
8<br />
1<br />
0<br />
1<br />
7<br />
6<br />
3<br />
5<br />
1<br />
7<br />
7<br />
6<br />
1<br />
0<br />
1<br />
7<br />
8<br />
9<br />
8<br />
1<br />
7<br />
6<br />
4<br />
1<br />
1<br />
1<br />
7<br />
7<br />
7<br />
5<br />
1<br />
7<br />
9<br />
0<br />
7<br />
1<br />
7<br />
6<br />
5<br />
1<br />
2<br />
1<br />
7<br />
7<br />
8<br />
2<br />
1<br />
7<br />
9<br />
1<br />
3<br />
1<br />
7<br />
6<br />
6<br />
6<br />
1<br />
7<br />
7<br />
9<br />
4<br />
1<br />
7<br />
9<br />
2<br />
5<br />
1<br />
7<br />
6<br />
7<br />
8<br />
1<br />
7<br />
8<br />
0<br />
1<br />
2<br />
1<br />
7<br />
9<br />
3<br />
6<br />
1<br />
7<br />
6<br />
8<br />
1<br />
3<br />
1<br />
7<br />
8<br />
1<br />
5<br />
1<br />
7<br />
9<br />
4<br />
5<br />
1<br />
7<br />
6<br />
9<br />
7<br />
1<br />
7<br />
8<br />
2<br />
6<br />
1<br />
7<br />
9<br />
5<br />
5<br />
1<br />
7<br />
7<br />
0<br />
8<br />
1<br />
7<br />
8<br />
3<br />
9<br />
1<br />
7<br />
9<br />
6<br />
4<br />
1<br />
7<br />
7<br />
1<br />
6<br />
1<br />
7<br />
8<br />
4<br />
4<br />
1<br />
7<br />
9<br />
7<br />
2<br />
1<br />
7<br />
7<br />
2<br />
5<br />
1<br />
7<br />
8<br />
5<br />
7<br />
1<br />
7<br />
9<br />
8<br />
4
42<br />
JAAR<br />
WIJDINGEN<br />
1<br />
7<br />
9<br />
9<br />
1<br />
1<br />
8<br />
0<br />
0<br />
0<br />
1<br />
DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />
8<br />
0<br />
1<br />
0<br />
1<br />
8<br />
0<br />
2<br />
0<br />
1<br />
8<br />
0<br />
3<br />
1<br />
1<br />
8<br />
0<br />
4<br />
3<br />
1<br />
8<br />
0<br />
5<br />
3<br />
2: Priestenuijdingen in de Orde van het H. Kruis per klooster,<br />
1760-1815"<br />
Aken 8<br />
Brandenburg 1<br />
Chauny 1<br />
Duisburg 6<br />
Ehrenstein 10<br />
Helenenberg ?<br />
Keulen 18<br />
Luik 10<br />
Bentlage 5<br />
Briiggen 11<br />
Dinant -<br />
Diilken (1)<br />
Emmerich 13<br />
Hohenbusch 17<br />
Kolen 10<br />
Maaseik 10<br />
1<br />
8<br />
0<br />
6<br />
0<br />
1<br />
8<br />
0<br />
7<br />
2<br />
1<br />
8<br />
0<br />
8<br />
0<br />
1<br />
8<br />
0<br />
9<br />
1<br />
1<br />
8<br />
1<br />
0<br />
1<br />
1<br />
8<br />
1<br />
1<br />
0<br />
Beyenburg 4<br />
Carignan -<br />
Doornik 5<br />
1<br />
8<br />
1<br />
2<br />
0<br />
Dusseldorf 17<br />
Glindfeld 22<br />
Hoei 22<br />
Lannoy 6<br />
Maastricht 10<br />
15 Wij zijn slecht geinformeerd over de Franse kloosters, over Diilken, Marienfrede en over<br />
Roermond.<br />
1<br />
8<br />
1<br />
3<br />
1<br />
1<br />
8<br />
1<br />
4<br />
0<br />
1<br />
8<br />
1<br />
5<br />
0
Marienfrede 4<br />
Roermond ?<br />
Suxy -<br />
Virton -<br />
DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 43<br />
Namen -<br />
Sint-Agatha 8<br />
Uden 19<br />
Wegberg 1<br />
3: Priesterwijdingen per land, 1760-1815<br />
Parijs 5<br />
Schwarzenbroich 14<br />
Venlo 9<br />
Wickrath 9<br />
(In dit overzicht nemen wij de huidige landsgrenzen als criterium,<br />
niet de indeling in provincies} zoals die bij de kruisheren bestond).<br />
Belgie: Hoei (22), Luik (10), Dinant (0), Namen (0), Suxy (0),<br />
Kolen (10), Doornik (5), Maaseik (10), Virton (0): 57<br />
Frankrijk: Parijs (5), Chauny (1), Lannoy (6), Carignan (0): 12<br />
Nederland: Uden (19), Venlo (9), Sint-Agatha (8), Maastricht (10),<br />
Roermond (?): 46<br />
Duitsland: Aken (8), Bentlage (5), Beyenburg (4), Brandenburg<br />
(1), Briiggen (11), Duisburg (6), Dulken (1, ?), Dusseldorf (17),<br />
Ehrenstein (10), Emmerich (13), Glindfeld (22), Helenenberg (?),<br />
Hohenbusch (17), Keulen (18), Marienfrede (4), Schwarzenbroich<br />
(14), Wegberg (1), Wickrath (9): 161.
44 DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />
4: Leeftijd waarop men priester werd gewijd in de 18de eeuw<br />
5: Lekenbroeders in de Orde van het H. Kruis, 1760-1815<br />
KLOOSTER<br />
Aken<br />
Bentlage<br />
Beyenburg<br />
Brandenburg<br />
BrUggen<br />
Carignan<br />
Dinant<br />
Doornik<br />
Duisburg<br />
Dulken<br />
Basten(1803)
KLOOSTER<br />
DOsseldorf<br />
Ehrenstein<br />
Emmerich<br />
Glindfeld<br />
Helenenberg (Trier)<br />
Hohenbusch<br />
Hoei<br />
Hoei<br />
Keulen<br />
Kolen (Kerniel)<br />
Lannoy<br />
Luik<br />
Marienfrede<br />
Maaseik<br />
Maastricht<br />
Nam en<br />
Parijs<br />
Roermond<br />
Schwarzenbroich<br />
Sint-Agatha<br />
Suxy<br />
Uden<br />
Venlo<br />
DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 45<br />
F.Beek (1808)<br />
tuinman<br />
Lambert Lavaillade:<br />
in 1783 uit<br />
Hoei gezonden<br />
Theodore (1778)<br />
Henri (1778)<br />
Egidius Claes<br />
kok (+1795)<br />
Andre* Florkin<br />
professie in 1762<br />
Herman Germis<br />
kok in 1797; inge-<br />
treden in 1794 in<br />
Emmerich<br />
Paulus Daenen<br />
(1757)(+1782)<br />
Michiel Theunis-<br />
sen(1739-)<br />
(1784)<br />
G. Mansers (zeker<br />
vanaf 1800)<br />
(+1813)<br />
Jan Theodoor<br />
Dunnicheij (1748-)<br />
Conrad Schieren<br />
(1802)<br />
Augustin (1778)<br />
Jan Hackaers<br />
(1755-1820)<br />
Jean Francois Ra-<br />
quet<br />
professie in 1784<br />
Leonardus Schmitz<br />
(1727-1805)<br />
tuinman en kok<br />
professie in 1755<br />
Petrus van Eymael<br />
(1771- 1836)<br />
Cornille van der<br />
Vin (verliet in<br />
1777 het klooster)<br />
Martien van Thie-<br />
nen (1732-1796)<br />
vanaf 1770<br />
Wathere Heusquet<br />
(1723-1808)<br />
professie in 1756<br />
Hoho(1796)<br />
Lambert Lavailla-<br />
de(1778)<br />
In 1798 weer in<br />
Hoei
46<br />
KLOOSTER<br />
Virton<br />
Wegberg<br />
Wickrath<br />
DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />
6: Uitgetreden kruisheren, 1760-1814<br />
1. Matthias Franciscus Biergans (inkleding in Schwarzenbroich in<br />
1786; in 1792 verliet hij het klooster en huwde).<br />
2. Joannes Cornelissen (professie in Sint-Agatha in 1805; verliet het<br />
klooster en werd missionaris in Friesland in 1807; hij werd echter<br />
nook geseculariseerd).<br />
3. Joannes Franciscus Josephus Hautpas (conventuaal van Hoei en<br />
Maaseik; in 1783 kreeg hij verlof om de secularisatie aan te vragen;<br />
hij verkreeg ze op 3 oktober 1787 en werd in 1788 directeur van het<br />
college van de wilhelmieten in Luik).<br />
4. Pierre Kevers (conventuaal van Luik; professie in 1793; in 1794<br />
verliet hij het klooster) en nam het meubilair van zijn kamer mee).<br />
5. Henricus l'Hoest (conventuaal van Hoei; professie in 1763; hij<br />
verliet op 20.11.1795 het klooster en ging wonen in Hoei).<br />
6. Maillard (kruisheer van Parijs; prior, later supprior; in 1778 ver<br />
liet hij, met toestemming, het klooster en vestigde zich in Clermont<br />
en Beauvoisin).<br />
7. Frangois Maupas (kruisheer van Parijs; professie in 1736; prior<br />
van verschillende kloosters; in 1778 procurator van Parijs; in 1778<br />
verliet hij, met toestemming, het klooster en vestigde zich in Cler<br />
mont en Beauvoisin).<br />
8. N. Ortmann (tot 1784 procurator in Beyenburg; enige tijd la<br />
ter verliet hij het klooster en liet in Beyenburg een financiele chaos<br />
achter; hij werd wereldheer).
DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 47<br />
9. Paul de la Motte-Ango (edelman; hij werd gedwongen bij de<br />
kruisheren van Saint-Ursin in te treden; professie in 1767; hij ontvluchtte<br />
het klooster en huwde in 1777 met Jacquine-Louise-Rosalie<br />
Le Goue de Richemond).<br />
10. Cornille van der Vin (lekebroeder in Roermond; gedoopt in<br />
Gouda; op 13 mei 1777 verliet hij het klooster en keerde terug naar<br />
Holland).<br />
11. Jacques Alexandre Yvelin (voormalig prior van de kruisherenkloosters<br />
van Caen en Parijs; tussen 1787 en 1791 leefde hij als seculier<br />
priester; in 1796 woonde hij in Caen).<br />
12. Jacques Zeguers (voormalig prior van Luik; na 1775 zag hij af<br />
van het prioraat en genoot een pensioen).<br />
7: kruisheren van adellijke afkomst of van gegoede stand, 1760<br />
1814<br />
NAAM<br />
Joannes Wilhelmus d'Ahlhaus<br />
wijbisschop<br />
ADEL<br />
zoon van vicedrost Heimrich Wil-<br />
helm d'Ahlhaus en Adriana Christi<br />
na Beatrix Hertzig. Adellijk slot<br />
Ahlhausen bij Schwelm<br />
GEGOEDE BURGERIJ
48 DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />
NAAM<br />
Pierre Nicolas Besnier<br />
Bernard Domen<br />
Simon Willem Gielen<br />
Nicolaus Paulus De Haen<br />
Lambert Hayweghen<br />
Pierre Augustin Heuskin<br />
Wilhelmus Matthias Ranters<br />
Henricus van Langenacker<br />
Josephus Leurs<br />
Petrus Antonius van Oeyen<br />
Heinrich Georg Overmann<br />
Paule de la Motte-Ango<br />
Reiner Peters van Candia<br />
Joannes Franciscus Richardt<br />
ADEL<br />
zoon van Godefridus De Haen en<br />
Adriana Catharina van den Breuck;<br />
dos: 1000 pattacons, veertien dagen<br />
voor de professie en 500 pattacons<br />
voor meubels, servies en andere<br />
huisraad<br />
zoon van Jan Caspar baron van<br />
Oeyen<br />
geboren op het kasteel van Flers; hij<br />
werd gedwongen bij de kruisheren in<br />
te treden.<br />
GEGOEDEBURGERU<br />
zoon van een schepen van Parijs<br />
zoon van Thomas Domen, oud-<br />
burgemeester van Tongeren en van<br />
Catharina Reynaert<br />
zoon van Antonius Marcelles Gie<br />
len, schepen van Oh6 en Laak en<br />
van Maria Margaretha van Heyt-<br />
huysen uit Maasbracht<br />
zoon van Joannes Franciscus Hay<br />
weghen, drost van Wellen, en van<br />
Charistina Montfort<br />
zoon van Sdbastien Heuskin en<br />
Elisabeth de Latour, welgestelde<br />
burgers<br />
zoon van Frans Ranters en Anna<br />
Barbare Theunissen; dos van 1000<br />
gulden Kleefs. Zijn zuster was de<br />
moeder van Mgr. F.Boermans, de<br />
latere bisschop van Roermond.<br />
zoon van Jacobus van Langenacker,<br />
chirurgijn, en van Maria Margarita<br />
Moens<br />
zoon van Laurens Leurs, schepen en<br />
later burgemeester van Sittard, en<br />
van Maria Catharina Schmaekers<br />
lid van een bekende brouwersfami-<br />
lie uit Rheine<br />
geboren op het goed Candia, in 't<br />
Loo<br />
zoon van Joannes Nicolaas<br />
Richardt, schepen en burgemeester<br />
van Venlo en van Anna Christina<br />
Pceters van de Grave.
NAAIM<br />
Antonius Franciscus Bernardus<br />
Schenkck van Nydeggen<br />
8. Dos en speelpenning16<br />
NAAM<br />
Reinier Asch<br />
Francois van Brabant<br />
Petrus Dungelhoeff<br />
Nicolaus Paulus De Haen<br />
Martinus Janssen<br />
Wilhelmus Matthias Kan-<br />
tc.-s<br />
Jan Godfried Keuller<br />
Jan Willem Lemmens<br />
Joannes Gasparus Lou-<br />
vrier<br />
Francois Maupas<br />
Jean Eusebi Quentin L'O-<br />
rangere<br />
Joannes Peters<br />
Gijsbert Plugers<br />
Antonius Franciscus Ber<br />
nardus Schenck van Ny<br />
deggen<br />
Philip Wassenberg<br />
DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 49<br />
ADEL GEGOEDE BURGERIJ<br />
JAAR van overeenkomst<br />
1765 ( Venlo)<br />
1769 (Maastricht)<br />
1772 (Maastricht)<br />
1771 (Bruggen)<br />
1751 (Venlo)<br />
1782 (Venlo)<br />
1764 (Venlo)<br />
1785 (Maaseik)<br />
1746 (Maastricht)<br />
1736 (Parijs)<br />
(1756)Chauny<br />
(1779) Maastricht<br />
1773 (Maaseik)<br />
1762 (Venlo)<br />
? (Venlo)<br />
16 Deze gegevens zijn zeer onvolledig.<br />
DOS<br />
1764 gulden Kleefs<br />
1200 Brabantse guldens.<br />
Daarnaast kleding en huis-<br />
raad. Verder onkosten<br />
voor orgelstudies<br />
1000 pattacons, veertien<br />
dagen v66r de professie,<br />
en 500 pattacons voor<br />
huisraad<br />
1000 gulden Kleefs<br />
2200 gulden Kleefs<br />
4000 livres<br />
5000 livres<br />
bedrag onbekend<br />
zoon van Max Theodoor Arnold<br />
Schenck van Nydeggen, ambtsman<br />
en domeinmeester en van Maria<br />
Francisca Coninx. Leden van deze<br />
familie waren opperschenkers bij de<br />
graven van JUlich<br />
SPEELPENNING (jaar-<br />
lijks)<br />
32 gulden Kleefs<br />
25 gulden en tien stuivers<br />
speelrente (bedrag onbe<br />
kend)<br />
80 gulden per jaar<br />
10 pattacons of 40 gulden<br />
per jaar<br />
60 gulden per jaar<br />
12 gulden per jaar
50<br />
DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />
9: Aantal kruisheren per klooster in 1780, in 1790 en bij de op-<br />
heffing<br />
KLOOSTER<br />
Aken<br />
Bentlage<br />
Beyenburg<br />
Brandenburg<br />
BrUggen<br />
Carignan<br />
Dinant<br />
Doornik<br />
Duisburg<br />
DUlken<br />
DOsseldorf<br />
Ehrenstein<br />
Emmerich<br />
Glindfeld<br />
Helenenberg (Trier)<br />
Hohenbusch<br />
Hoei<br />
Keulen<br />
Kolen (Kerniel)<br />
Lannoy<br />
Luik<br />
Marienfrede<br />
Maaseik<br />
Maastricht<br />
Namen<br />
Parijs<br />
Roermond<br />
Schwarzenbroich<br />
Sint-Agatha<br />
Suxy<br />
1780<br />
9<br />
6<br />
7<br />
4<br />
13<br />
1<br />
0<br />
7<br />
5<br />
5<br />
18<br />
11<br />
10<br />
18<br />
(4) (?)<br />
20<br />
26<br />
19<br />
14<br />
7<br />
9<br />
(6) (?)<br />
11<br />
13<br />
7<br />
14<br />
11<br />
11<br />
1<br />
1790<br />
13<br />
5<br />
5<br />
9<br />
--<br />
2<br />
2<br />
10<br />
9<br />
11<br />
12<br />
(7) (?)<br />
14<br />
17<br />
14<br />
12<br />
6<br />
10<br />
(IO)(?)<br />
12<br />
10<br />
10<br />
11<br />
7<br />
1<br />
1800<br />
12<br />
2<br />
3<br />
8<br />
--<br />
--<br />
5<br />
2<br />
10<br />
7<br />
14<br />
15<br />
(7) (?)<br />
13<br />
--<br />
13<br />
(H)(?)<br />
--<br />
--<br />
12<br />
6<br />
--<br />
OPHEFFING IN...<br />
1802<br />
1803<br />
1804<br />
1783<br />
1802<br />
1789<br />
(1779) 1796<br />
1784<br />
1814<br />
1802<br />
1803<br />
1812<br />
1811<br />
1804<br />
1802<br />
1802<br />
1796-1797<br />
1802<br />
1796<br />
1789<br />
1796<br />
1806<br />
1796<br />
1797<br />
1779<br />
1791<br />
1784<br />
1802<br />
1796<br />
AANTAL BIJ DE OPHEF<br />
FING<br />
14<br />
4<br />
6<br />
5<br />
10<br />
1<br />
(2)<br />
7<br />
5<br />
1<br />
10<br />
7<br />
11<br />
18<br />
13<br />
13<br />
17<br />
13<br />
13<br />
10<br />
9<br />
11<br />
10<br />
10<br />
10<br />
13<br />
12<br />
1
KLOOSTER<br />
Uden<br />
Venlo<br />
Virton<br />
Wegberg<br />
Wickrath<br />
TOTAAL<br />
1780<br />
16<br />
16<br />
1<br />
2<br />
11<br />
329<br />
DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 51<br />
1790<br />
15<br />
15<br />
1<br />
1<br />
7<br />
251<br />
1800<br />
15<br />
--<br />
--<br />
1<br />
9<br />
157<br />
OPHEFFING IN...<br />
1812<br />
1797<br />
1796<br />
1802<br />
1802<br />
10: Beedigde en niet-beedigde priesters11<br />
NAAM<br />
Adenewer<br />
Brandenburg<br />
J.J.Anciaux<br />
Hoei<br />
J.W.Arretz<br />
Emmerich<br />
Josephus Basten<br />
lekebroeder<br />
Aken<br />
J.H.Bergmans<br />
Maaseik<br />
F.B.J.Beys<br />
Aken<br />
M.Billard<br />
Luik<br />
E.F.Bourell<br />
Keulen<br />
F.van Brabant<br />
Maastricht<br />
W.J.Brewer<br />
Schwarzenbroich<br />
P.J.Broich<br />
Keulen<br />
VEROOR-<br />
DEELD tot<br />
deportatie<br />
X<br />
X<br />
X<br />
BEEDIGD<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
NIET<br />
BEEDIGD<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
AANTAL BIJ DE OPHEF<br />
FING<br />
13<br />
16<br />
1<br />
1<br />
9<br />
MOTIVATIE<br />
Hij leefde een tijdlang ondergedoken en<br />
las in het geheim mis.<br />
Hij erkende het Concordaat.<br />
De Eed van Haat aan het Koningschap<br />
weigerde; het Concordaat erkende hij wel<br />
(in 1803).<br />
Hij erkende het Concordaat in 1803.<br />
Hij aanvaardde zijn pensioenbon, maar<br />
weigerde de Eed van Haat.<br />
In 1803 erkende hij het Concordaat<br />
Op 19 maart 1799 werd hij gearresteerd;<br />
eveneens in 1799 werd hij ontslagen van<br />
deportatie.<br />
Hij erkende het Concordaat in 1803.<br />
Hij erkende het Concordaat in 1803.<br />
17 Deze gegevens zijn zeer onvoUedig. Wegens de verschillende tijdstippen van opheffing<br />
moesten de ene kruisheren de eed van haat aan het koningschap zweren, terwijl anderen het<br />
Concordaat moesten erkennen...Indien mogelijk hebben wij de keuze van de beedigde of nietbeedigde<br />
priesters enigszins toegelicht.
52 DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />
NAAM<br />
P.P.Bundtgens<br />
Aken<br />
Chr.Ceulers<br />
Kolen<br />
J.H.Cloeters<br />
Schwarzen-<br />
broich<br />
P.A.Coopmans<br />
Maaseik<br />
J.N.Corneli<br />
Kolen<br />
A.F.J.Delattre<br />
Lannoy<br />
H.Demet<br />
Hoei<br />
C.Deneumoulin<br />
Hoei<br />
A.J.Dercum<br />
Keulen<br />
J.N.Descaudin<br />
Parijs<br />
Chr.Deurlings<br />
Maastricht<br />
B.Domen<br />
Kolen<br />
P.A.Drack<br />
Wickrath<br />
J.F.Dujardin<br />
Hoei<br />
VEROOR-<br />
DEELD tot<br />
deportatie<br />
X<br />
X<br />
(x)<br />
X<br />
X<br />
BEEDIGD<br />
x<br />
x<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
MET<br />
BEEDIGD<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
MOTIVATIE<br />
Hij erkende het Concordaat in 1803.<br />
Hij stond op de deportatielijst van 4<br />
november 1798.<br />
Hij erkende het Concordaat in 1803.<br />
Hij weigerde de Eed van Haat. Hij dook<br />
onder en las in het geheim de mis. Hij<br />
werd gearresteerd en tot verbanning<br />
veroordeeld. Hij wist echter te ontsnap-<br />
pen. Hij vluchtte naar het buitenland.On-<br />
der Napoleon keerde hij terug en diende<br />
een verzoek tot gratie in.<br />
Vluchtte naar de Bataafse Republiek en<br />
werd er op 11.01.1799 uitgewezen.<br />
In 1791 weigerde hij de eed af te leggen<br />
op de grondwet.<br />
Eerst weigerde hij de pensioenbon, later<br />
niet meer. Op 20 juni 1798 signaleerde<br />
de gemeenteraad van Hoei aan die van<br />
Luik dat hij op de deportatielijst moest<br />
geplaatst worden. Maar de centrale admi<br />
nistrate weigerde dit. Op 1 juli 1798<br />
kreeg hij een getuigschrift van trouw aan<br />
de constitutie.<br />
Hij weigerde de Eed van Haat en werd<br />
op de deportatielijst geplaatst. Vermoe-<br />
delijk heeft hij aan de deportatie kunnen<br />
ontsnappen.<br />
Hij erkende het Concordaat in 1803.<br />
In 1791 onderschreef hij de constitution<br />
civil du clerge".<br />
Hij werd op 4 februari en 30 juni 1798<br />
veroordeeld tot deportatie. Hij vluchtte<br />
naar zijn familie in Jillich. In 1803 er<br />
kende hij het Concordaat.<br />
Hij overleed te Tongeren op 1.11.1797<br />
Hij erkende het Concordaat in 1803.<br />
Na de opheffing van het klooster legde<br />
hij de Eed van Haat af.
NAAM<br />
P.Dungelhoeff<br />
Maastricht<br />
J.Th.Dunicheij<br />
F.H.Esser<br />
Sch warzen-<br />
broich<br />
M.Esser<br />
Venlo<br />
J.H.Firmenich<br />
Keulen<br />
P.J.Geusen<br />
Venlo<br />
P.J.Giehlen<br />
M.A.Gilly<br />
Hohenbusch<br />
J.M.Goffin<br />
Kolen<br />
J.W.Haenen<br />
Maastricht<br />
L.A.Hansotte<br />
Carignan/Hoei<br />
J.A.Henrichs<br />
Keulen<br />
H.W.Hercken-<br />
rode<br />
Maaseik<br />
G.Hermans<br />
Venlo<br />
VEROOR-<br />
DEELD tot<br />
deportatie<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 53<br />
BEEDIGD<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
MET<br />
BEEDIGD<br />
X<br />
X<br />
X<br />
MOTIVATIE<br />
Hij weigerde aanvankelijk zijn pensioen<br />
bon, maar aanvaardde hem toch op<br />
30.08.1797. In 1798 legde hij in Venlo<br />
de Eed van Haat af. In datzelfde jaar<br />
werd hij toch tot deportatie veroordeeld.<br />
In 1797 aanvaardde hij zijn pensioenbon.<br />
Hij was lekebroeder. Op 26 juni 1807<br />
legde hij de eed van trouw af aan de<br />
wetten van het Keizerrijk.<br />
Hij erkende het Concordaat in 1803.<br />
Hij aanvaardde zijn pensioenbon. Pos-<br />
tuum, op 11 april 1798 werd hij veroor<br />
deeld tot deportatie.<br />
Hij erkende het Concordaat in 1804.<br />
Op 16 januari 1805 schreef hij tegen de<br />
nieuwe catechismus.<br />
Hij erkende het Concordaat in 1804.<br />
Hij werd op 4 november 1798 veroor<br />
deeld tot deportatie, nadat hij de Eed van<br />
Haat had geweigerd. Hij ontsnapte aan<br />
de gendarmes op 5 januari 1799.<br />
Hij stond op de deportatielijst van 4<br />
november 1798.<br />
Hij legde op 10 oktober 1797 de Eed<br />
van Haat af, samen met zijn confrater<br />
Loncin. Daarna keerde hij terug naar zijn<br />
familie en stierf kort daarop.<br />
Hij erkende in 1803 het Concordaat.<br />
Hij weigerde de Eed van Haat. Hij leefde<br />
een tijdlang ondergedoken in Kinrooi. In<br />
1798 vluchtte hij naar Sint-Agatha en<br />
vandaar naar Emmerich. Hij werd be-<br />
stempeld als Emigre. In 1803 keerde hij<br />
terug.<br />
Op 11 juli 1797 aanvaardde hij zijn bon.<br />
Daarna werd hij leraar aan de Latijnse<br />
school te Grave. Vanaf 1801 was hij<br />
pastoor van Weurth bij Nijmegen.
54<br />
NAAM<br />
H.Hoogen<br />
Wegberg<br />
J.Horchem<br />
Keulen<br />
W.Jacobs<br />
Schwarzen-<br />
broich<br />
definitor<br />
M.Janssens<br />
Venlo<br />
J.F.Jerosme<br />
Hoei<br />
F.J.P.Kessler<br />
Hohenbusch<br />
J.G.Keuller<br />
Venlo<br />
J.J.A.Kircherten<br />
Emmerich<br />
A.M.J.KIadt<br />
Hohenbusch<br />
H.J.Klein<br />
Keulen<br />
P.Kohr<br />
Dulken<br />
J.J.Lacroix<br />
Virton<br />
H.van Lange-<br />
nacker<br />
Kolen<br />
J.R.J.Laumen<br />
Hohenbusch<br />
J.H.Lemmens<br />
Maaseik<br />
VEROOR-<br />
DEELD tot<br />
deportatie<br />
x<br />
X<br />
DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />
BEEDIGD<br />
x<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
NIET<br />
BEEDIGD<br />
X<br />
MOTIVATIE<br />
De Eed van Trouw aan de Republiek<br />
wilde hij in 1797 wel afleggen, maar met<br />
de Eed van Haat had hij moeite. Hij was<br />
een aanhanger van de Verlichting en een<br />
bekend pedagoog.<br />
Hij erkende het Concordaat in 1803.<br />
Hij erkende het Concordaat in 1803.<br />
Hij vluchtte naar Elten. Later woonde hij<br />
in het teruggekochte klooster van Venlo<br />
en overleed op 30.08.1808.<br />
Hij legde in 1797 de Eed van Haat af.<br />
Hij erkende het Concordaat in 1803.<br />
Aanvankelijk weigerde hij de Eed van<br />
Haat, maar onder druk van zijn broer,<br />
die agent van de municipaliteit was,<br />
legde hij de Eed toch maar af.<br />
Hij erkende het Concordaat in ?<br />
Hij erkende het Concordaat in 1803.<br />
Hij erkende het Concordaat in 1803.<br />
Hij erkende het Concordaat in 1803.<br />
Hij was vanaf het begin gewonnen voor<br />
de Franse Revolutie.<br />
Hij legde de Eed van Haat af, maar zijn<br />
naam stond toch op de deportatielijst van<br />
4 november 1798. Hij werd niet gede-<br />
porteerd en mocht in de parochiekerk<br />
van Kerniel optreden als " ministre de<br />
culte".<br />
Hij erkende het Concordaat in 1803.<br />
Hij weigerde de Eed van Haat, maar<br />
stond niet op de deportatielijst. Een tijd-<br />
lang week hij uit naar Budel.
NAAM<br />
J.W.Lemmens<br />
Maaseik<br />
L.Le Vaillable<br />
Hohenbusch<br />
H.C.Linnartz<br />
Schwarzen-<br />
broich<br />
G.Lismont<br />
Kolen<br />
P.P.J.B.Loncin<br />
Hoei<br />
Th.Luytgens<br />
Roermond<br />
J.L.H.Meyers<br />
Luik<br />
definitor<br />
A.Mulkens<br />
Maastricht<br />
E.A.Mylius<br />
Keulen<br />
A.Neys<br />
Emmerich<br />
J.PJ.Noiville<br />
Hoei<br />
C.Ohoven<br />
Wickrath<br />
J.Peters<br />
Maastricht<br />
J.Th.Pingen<br />
Schvvarzen-<br />
broich<br />
W.A.Porten<br />
Aken<br />
VEROOR-<br />
DEELD tot<br />
deportatie<br />
X<br />
x<br />
X<br />
X<br />
DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />
BEEDIGD<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
NIET<br />
BEEDIGD<br />
X<br />
X<br />
X<br />
MOTIVATIE<br />
Hij stond op de deportatielijst van 4<br />
november 1798. Hij dook onder. Hij las<br />
geen mis meer. Op 21 januari 1800 werd<br />
hij ontslagen van deportatie.<br />
Hij erkende het Concordaat in 1803.<br />
Hij erkende het Concordaat in 1803.<br />
Hij stond op de deportatielijst van 4<br />
november 1798.<br />
Hij legde op 10 oktober 1797 de Eed<br />
van Haat af, samen met zijn confrater<br />
Hansotte.<br />
Na de opheffing van het klooster werd<br />
hij wereldheer. Op 23 juli 1798 werd hij<br />
beedigd priester. Hij was dan reeds 72<br />
jaar oud. Hij vroeg toestemming op mis<br />
te mogen lezen in de parochiekerk van<br />
Roermond. Zijn naam stond op de depor<br />
tatielijst van 4 november 1798.<br />
Werd reeds in 1789 lid van het collegiale<br />
kapittel van St.-Denis.<br />
Op 23 januari 1798 werd hij aangehou-<br />
den en tot deportatie veroordeeld. Tij-<br />
dens de overtocht werd hij ziek. Na<br />
bemiddeling van Ch.CI.Roemers werd hij<br />
vrijgelaten.<br />
Hij erkende het Concordaat in 1803.<br />
Hij erkende het Concordaat in 1812.<br />
In 1797 weigerde hij de Eed van Haat.<br />
Op 20 februari 1800 legde hij de Belofte<br />
van trouw aan de grondwet af.<br />
Hij erkende het Concordaat in 1803.<br />
Eerst veroordeeld tot deportatie, maar<br />
later ontslagen.<br />
Hij erkende het Concordaat in 1803.<br />
Hij erkende het Concordaat in 1803.
56 DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />
NAAM<br />
J.B.Remmerth<br />
Dusseldorf<br />
J.F.Richardt<br />
Venlo<br />
Th.J.Ringelho-<br />
ven;Schwar- zenbroich<br />
H.Roskamp<br />
Emmerich<br />
J.Rutten<br />
Brilggen<br />
H.Schallenberg<br />
Keulen<br />
St.J.Schirm<br />
Keulen<br />
N.F.J.Sellier<br />
Lannoy<br />
E.C.Startz<br />
Aken<br />
L.Th.Tille<br />
Hoei<br />
J.J.Tilman<br />
Hoei<br />
J.H.Vaessen<br />
BrUggen<br />
A.Valckenbourg<br />
Aken<br />
P.L.Warnotte<br />
Hoei<br />
J.Weerens<br />
Aken<br />
Jacques Ze"guers<br />
Luik<br />
VEROOR-<br />
DEELD tot<br />
deportatie<br />
x<br />
BEEDIGD<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
MET<br />
BEEDIGD<br />
MOTIVATIE<br />
Hij erkende het Concordaat in 1803.<br />
Op 28 februari 1798 iegde hij de Eed<br />
van Haat af. Bij vergissing werd hij<br />
niettemin tot deportatie veroordeeld.<br />
Hij erkende het Concordaat in 1803.<br />
Hij erkende het Concordaat in ?<br />
Hij erkende het Concordaat in 1803.<br />
Hij erkende het Concordaat in 1803.<br />
Hij erkende het Concordaat in 1804.<br />
e"migre"; terechtgesteld in Brussel in juni<br />
1798<br />
Hij erkende het Concordaat in 1803.<br />
Hij erkende het Concordaat in 1802.<br />
Hij erkende het Concordaat in 1803 en<br />
Iegde de Belofte van Trouw aan de<br />
Grondwet af.<br />
Hij erkende het Concordaat in 1803.<br />
Hij erkende het Concordaat in 1803.<br />
emigre" in 1798. In 1802 keerde hij terug<br />
en vroeg toelating om in het keizerrijk te<br />
mogen leven. Hij Iegde de Belofte van<br />
Trouw af.<br />
Hij erkende het Concordaat in 1803.<br />
e"migr6 in 1796
DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 57<br />
11: Uitgedreven kruisheren die in een under kruisherenklooster onderdak<br />
vonden of in contact bleven met de kruisheren van Sint-<br />
Agatha en /of Uden<br />
NAAM KLOOSTER BESTEMMING<br />
J.W.Arretz Emmerich Hij bleef in contact met de kruisheren van Sint-<br />
Agatha en Uden. Hij werd pastoor in de Hollandse<br />
Zending en overleed in 1847.<br />
P.A.Coopmans Maaseik Hij werd op 7 maart 1798 gearresteerd, maar<br />
wist te ontsnappen. Hij vluchtte naar Emmerich,<br />
waar hij tot 1801 verbleef.<br />
Chr.Deurlings Roermond Na de opheffing van het klooster van Roermond<br />
werd hij kruisheer van Maastricht. Na de suppressie<br />
van het klooster van Maastricht keerde hij<br />
terug naar Roermond en. vluchtte in 1798 naar<br />
JUlich.<br />
D.Dunichey Venlo Deze broeder vluchtte in 1794, samen met prior<br />
Janssens van Venlo naar het klooster van Marienfrede.<br />
Zij bleven er tot 1798 wonen.<br />
P.J.Geusen Venlo In de eerste jaren na de uitdrijving bleef hij in<br />
contact met de kruisheren van Sint-Agatha. Op 3<br />
januari 1803 vergezelde hij definitor J.Leurs, die<br />
in Sint-Agatha de priorkeuze voorzat.<br />
Tot op 1 juli 1830 bleef hij mede-eigenaar van<br />
het kruisherenklooster van Venlo.<br />
H.W.Herckenrode Maaseik Vluchtte in 1798, samen met Coopmans, naar<br />
Emmerich. Beide kruisheren werden voorlopig<br />
opgenomen in de gemeenschap. Wei moest ieder<br />
vier missen lezen per week om zijn verblijf te<br />
vergoeden en ook moesten beiden deelnemen aan<br />
het koorofficie. Vanaf 1803 verbleef Herckenrode<br />
in Kinrooi.<br />
G.Hermans Venlo Hij werd eerst pastoor van Weurth, daarna van<br />
Overasselt en later vicaris-generaal van Mgr.Van<br />
Velde de Melroy. Later werd hij apostolisch<br />
vicaris-generaal van de Noord-Nederlmandse<br />
districten van het voormalige bisdom Roer<br />
mond...<br />
In 1809 vierde hij samen met Geusen en Kanters<br />
zijn zilveren professiefeest in het klooster van<br />
Sint-Agatha.<br />
In 1830 schonk hij, samen met Vermeulen en<br />
Geusen, het Klaasklooster aan de parochie Sint-<br />
Martinus in Venlo.<br />
1839: commissaris-generaal van de kruisheren.<br />
Van de Wijmelenberg beweerde dat hij toen nog<br />
kloosterling en kruisheer was !<br />
M.Janssens Venlo In 1794 was hij prior van het klooster van Venlo.<br />
Tijdens een bombardement vluchtte hij samen<br />
met broeder Dirk Dunichey naar Marienfrede.<br />
Toen zijn naam op 4 november 1798 voorkwam<br />
op de deportatielijst, vluchtte hij naar Elten.<br />
Later keerde hij terug naar Venlo.
58<br />
NAAM<br />
W.M. Ranters<br />
M.Lechevin<br />
J.W.Lemmens<br />
P.L.Lemmens<br />
J.Leurs<br />
J. L.H.Meyers<br />
G.Neerhoven<br />
P.F.Sellier<br />
P.Seyben<br />
DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />
KLOOSTER<br />
Venlo/ Brtlggen<br />
St.Ursin<br />
Maaseik<br />
Roermond (?)<br />
Maastricht; definitor<br />
Luik; definitor<br />
Venlo<br />
Salignac<br />
Venlo<br />
BESTEMMING<br />
Na de suppressie van het klooster van Venlo nam<br />
hij zijn intrek in BrOggen. Na de opheffing van<br />
BrUggen was hij enkele jaren rector van de La-<br />
tijnse school van Grave, samen met G.Hermans.<br />
Op 1 September 1803 werd hij geYncorporeerd als<br />
conventuaal van Sint-Agatha. Hij overleed er op<br />
19januari 1850.<br />
Hij was reguliere kanunnik van het H.Kruis van<br />
Caen. Na de opheffing van het klooster St.-Ursin<br />
behield hij het recht om de titel van prior van<br />
St.-Ursin te blijven dragen tot in 1790. In 1790<br />
verbleef hij in Parijs. Tot aan de opheffing ver-<br />
bleef hij in het kruisherenklooster van Parijs.<br />
Op 29 oktober 1802 kwam hij de kruisherenkerk<br />
van Maaseik, inclusief de inboedel, in ontvangst<br />
nemen voor de orde. Daarna vertrok hij naar<br />
Tongeren.<br />
Misschien was hij tot aan de opheffing in 1783<br />
kruisheer van Roermond. In 1794 en 1795 ver<br />
bleef hij in het kruisherenklooster van Maaseik.<br />
Tot 1802 verbleef hij in Sittard. In 1803 werd hij<br />
prior gekozen in Sint-Agatha en trok het habijt<br />
weer aan.<br />
Reeds in 1789 werd hij opgenomen als lid van<br />
het collegiale kapittel van St.-Denis. Toch werd<br />
hij niet geseculariseerd. Ook na de suppressie<br />
bleef hij zichzelf beschouwen als definitor. In<br />
1806 liet hij in St.-Agatha zijn testament opma-<br />
ken. De kruisheren liet hij echter niets na.<br />
Omstreeks 1800 verbleef hij in het klooster van<br />
Sint-Agatha. Hij werd er niet geYncorporeerd. In<br />
1803 en 1806 was hij secretaris bij de priorkeuze<br />
in Sint-Agatha. Hij overleed op 4 februari 1808<br />
en werd in de kloosterkerk van Sint-Agatha be-<br />
graven.<br />
Het klooster van Salignac verkeerde in verval.<br />
Van 1779 tot aan de opheffing verbleef hij in het<br />
kruisherenklooster van Parijs.<br />
Na de opheffing keerde hij terug naar zijn familie<br />
in BrUggen. Hij vermaakte zijn deel van het<br />
klooster van Venlo aan zijn confraters Janssens,<br />
Hermans en Geusen. Op 21 april 1797 overleed<br />
hij. Hij werd begraven in de kruisherenkerk van<br />
BrQggen.
NAAM<br />
F.A.Vermeulen<br />
CJ.A.D.Yvelin<br />
DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 59<br />
KLOOSTER<br />
Venio<br />
Caen/Par ijs<br />
BESTEMMING<br />
Na de suppressie verhuisde hij naar Emmerich,<br />
waar hij in 1797 priester werd gewijd. In 1800<br />
was hij assistent in Lottum.<br />
Volgens H.Van den Wijmelenberg verklaarde hij<br />
in 1840 nog altijd religieus te zijn. In 1854 had<br />
hij totaal geen contact meer met de orde. Hij<br />
stierf in 1858. Bij zijn sterfbed waren Van den<br />
Wijmelenberg en de procurator van Sint-Agatha<br />
aanwezig. Hij werd in kloosterhabijt begraven.<br />
Voormalig prior van Parijs en van Caen. Van<br />
1787 tot 1791 probeerde hij terug opgenomen te<br />
worden in het klooster van Parijs. Hij leefde toen<br />
als seculier priester.
60<br />
DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />
12: Bestemming van de uitgedreven kruisheren: parochiepastoraal of<br />
een teruggetrokken leven18<br />
160-v<br />
y<br />
140-<br />
y<br />
120-<br />
y<br />
100-<br />
y<br />
80-<br />
y<br />
60-<br />
y<br />
40-<br />
y<br />
20- 1<br />
Pastorale activiteiten<br />
lHI<br />
I<br />
I<br />
■<br />
I<br />
I<br />
I iiBiiniiiuiiiHi<br />
pastoraat geen pastoraat klooster<br />
18 Voor dit overzicht ontbreken gegevens over de Franse kloosters en de Duitse kloosters<br />
Helenenberg en Wickrath (gedeeltelijk). Uden en Sint-Agatha werden niet in de grafiek ver-<br />
werkt.
DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 61<br />
§ 4: Kruisheren in de diaspora in de jaren 1815 - 1845<br />
Vijf mogelijkheden konden de kruisheren na de uitdrijving uit hun<br />
kloosters benutten. Een aantal van hen keerde terug naar hun familie,<br />
de conventualen van een paar kloosters bleven nog een tijdlang<br />
clandestien samenleven, een derde groep legde de eed af en werd actief<br />
in het parochiepostoraat, anderen weigerden de eed van haat en<br />
belandden op de deportatielijst en een vijfde groep tenslotte emigreerde<br />
naar het buitenland en vond eventueel onderdak in een van<br />
de nog resterende kloosters van de orde.<br />
Wanneer wij het bovenstaande toetsen aan het reilen en zeilen van<br />
de religieuzen van de voormalige kruisherenkloosters in Nederland,<br />
Belgie en Duitsland, dan blijkt Kanters de enige kruisheer van een<br />
gesupprimeerd klooster te zijn die na 1815 binnen de kloostermuren<br />
als kruisheer leefde. V66r 1815 waren enkele anderen hem voorgegaan.<br />
We denken aan Neerhoven, Van de Leygraaff en Leurs. Er wa<br />
ren ook de vergeefse pogingen geweest van een aantal kruisheren van<br />
Lannoy, Venlo, Kolen en Luik om de kloostergebouwen te redden<br />
om ze als particuliere personen (lees religieuzen) te kunnen blijven<br />
bewonen. Enkele Duitse kloosters, vooral dat van Emmerich, boden<br />
jarenlang gastvrijheid aan verdreven confraters. Maar met het verstrijken<br />
van de jaren verdwenen de kruisherenkloosters een na een en<br />
tenslotte bleef enkel Sint-Agatha over. Het kloosterleven werd er<br />
zwaar beproefd door het wurgend admodiatiecontract. Dat contract<br />
verhinderde weliswaar de opheffing van het klooster, maar liet de wereldlijke<br />
overheid tevens toe er angstvallig over te waken dat de<br />
kloosterbevolking niet aangroeide.<br />
Het kruisherenklooster van Uden werd officieel opgeheven krachtens<br />
het decreet dat keizer Napoleon op 3 januari 1812 uitvaardigde.<br />
Doch waar hun confraters van Venlo, Kolen, Luik en van zovele<br />
Duitse kloosters uiteindelijk faalden, daar slaagden de Udense<br />
kruisheren wel. Na twee jaar gedwongen ballingschap keerden zij immers<br />
naar hun klooster terug en hernamen hun vroeger kloosterleven.<br />
Onmiddellijk botsten zij nochtans op de muur die Willem I tegen<br />
het kloosterleven optrok.<br />
Nergens anders hebben kruisheren het Udense voorbeeld gevolgd.<br />
Dat kon men ook moeilijk verwachten. Het klooster van Uden was
62 DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />
slechts gedurende twee jaren opgeheven, de meeste andere kloosters<br />
veel langer. In 1815 waren er niet veel conventualen meer over van<br />
de late jaren negentig van de achttiende eeuw. Vele kruisheren werden<br />
na de opheflBng van hun klooster wereldheer. Een terugkeer naar<br />
het kloosterleven was dan, op korte termijn althans, juridisch onmo-<br />
gelijk. Op de meeste plaatsen bleven geseculariseerde kruisheren verbonden<br />
aan de kloosterkerk, die nu parochiekerk werd. Maar na hun<br />
dood ging de zielzorg over in handen van seculiere geestelijken. Van<br />
de pretiosa die de gesupprimeerde kruisheren wisten te redden, belandde<br />
veruit het grootste deel uiteindelijk in de schatkamers van al-<br />
lerlei parochiekerken of in particuliere verzamelingen.<br />
Naar Duitsland keerden de kruisheren niet meer terug. In Belgie<br />
werd het voormalige klooster van Kolen, het laatste klooster dat in<br />
handen was van * kruisheren', verkocht. Overigens werd het eerste<br />
nieuwe kruisherenklooster in Belgie pas in 1845 gesticht en toen wa<br />
ren bijna alle voormalige kruisheren overleden. In Nederland, waar<br />
de laatste kloosters lagen, vonden de verdreven kruisheren geen erkenning,<br />
omdat Willem I er tot 1840 nog de plak zwaaide. Levend<br />
in de verwachting dat in deze uitzichtloze situtatie toch geen verandering<br />
zou komen, schonken de laatste * kruisheren' van Venlo in<br />
1830 hun voormalige klooster en kerk aan de parochie, een schenking<br />
die later enorm betreurd werd door magister-generaal Van den Wij-<br />
melenberg.<br />
Paus Pius VI had de gesupprimeerde en overal verstrooide klooster-<br />
lingen vermaand dat zij zich altijd moesten herinneren dat zij reli<br />
gieuzen waren en dat zij daarom de geloften in de mate van het mogelijke<br />
moesten blijven onderhouden. Met het verstrijken van de ja<br />
ren kregen deze vermanende woorden steeds minder weerklank. Uit<br />
het bovenstaande is overvloedig gebleken dat bijna tweederden van<br />
de kruisheren zich al spoedig de pauselijke oproep niet meer herinnerden.<br />
Bovendien, hoezeer Rome ook de willekeurige machtspolitiek<br />
van de Europese vorsten op dit gebied betreurde en afkeurde,<br />
het stond er machteloos tegenover en kon de religieuzen geen enkele<br />
bescherming bieden. Onder de gegeven omstandigheden was er geen<br />
andere handelwijze mogelijk dan deze kloosterlingen van hun verplichtingen<br />
tot gemeenschapsleven en tot het onderhouden van de<br />
geloften van gehoorzaamheid en armoede te ontslaan. Met hun
DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 63<br />
klooster werd hun verder ook de mogelijkheid om hun vroegere ta<br />
ken te vervullen, ontnomen. In de zielzorg zouden zij zich als eenlingen<br />
nog verdienstelijk genoeg kunnen maken; de nood aan<br />
priesters was immtrs ontstellend hoog in sommige bisdommen. Op<br />
die manier zou tevens door een staatssalaxis in hun onderhoud worden<br />
voorzien.<br />
Van de kruisheren die pastoraal actief bleven, en van hen die naar<br />
het klooster terugkeerden, was in 1815 een gedeelte overleden. Het<br />
lijkt ons dan ook nuttig na te gaan hoeveel voormalige kruisheren<br />
tussen 1815 en 1840 pastoraal nog actiefwaren en ofzij nog contacten<br />
onderhielden met de kruisheren van Sint-Agatha en Uden.<br />
1. Van de in de diaspora levende kruisheren waren er in 1840 nog<br />
slechts enkele in leven.<br />
2. Van de negen voormalige kruisheren die in 1840 restten, hadden<br />
er vier een goed contact met de kruisheren van Sint-Agatha en Uden:<br />
J.A. Arretz, PJ. Geusen, G. Hermans en F.A. Vermeulen. Twee anderen,<br />
H. van Langenacker en J.H. Lemmens stichtten voor zichzelf<br />
een jaargetijde in hun voormalige kloosterkerk.
64 DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />
3. Achtentwintig van de eenenzestig in de diaspora levende kruishe-<br />
ren waren pastoraal niet meer actief. Sommigen woonden bij verwan-<br />
ten. Enkelen noemden zich niet langer kruisheer.<br />
4. Van de kruisheren in de diaspora, waarvan wij de sterfdatum kon-<br />
den terugvinden of waarvan wij vermoeden dat zij na 1815 overleden,<br />
geven wij een overzicht19. Naast de woonplaats en de sterfdatum<br />
proberen we ook een antwoord te geven op de vraag of zij nog pasto<br />
raal actief waren of niet.<br />
19 Van een aantal kruisheren konden wij de sterfdatum niet achterhalen. Of zij na 1815<br />
nog in leven waren, weten wij niet. Wij vermelden hen daarom onder voorbehoud :<br />
: Franciscus Bernardus Josephus Beys (geboren 1772): in 1804 assisteerde hij in Aken.<br />
: Augustus Bongartz (geboren in 1760): ?<br />
: Everhardus Franciscus Bourell (geboren in 1752): in 1804 woonde hij in Keulen; zonder<br />
beroep<br />
: Wilhelmus Josephus Brewer (geboren in 1759): in 1804 woonde hij in Erkelenz.<br />
: Petrus Josephus Broich (geboren in 1766): in 1803 woonde hij in Keulen.<br />
: Petrus Paulus Bundgens (geboren in 1758): in 1804 subsidiarius van de succursale H.Kruiskerk<br />
te Aken.<br />
: Leonardus Mattheus Bury (geboren in 1764): : Petrus Laurentius Biischer (geboren in 1750):<br />
: Aloysius Carpe (geboren in 1766): ?<br />
: Henricus Claessens (geboren in 1756): ?<br />
: Riittger Clerk (tussen 1786 en 1806 conventuaal van Marienfrede)<br />
: Josephus Ciister (geboren in 1765): in 1804 woonde hij in Huchelhoven.
NAAM<br />
Adenewer<br />
Petrus Conradus Alberts<br />
Joannes Wolfgang Arretz<br />
Dominicus Bauduin<br />
Hubertus Berresheim<br />
Francois van Brabant<br />
Theodorus von Buininck<br />
DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 65<br />
WOONPLAATS<br />
Raeren<br />
Venlo<br />
Elten<br />
Emmerich<br />
Koblenz<br />
Keulen<br />
STERFDA-<br />
TUM<br />
04.01.1818<br />
05.04.1826<br />
4.12.1847<br />
16.05.1828<br />
17.12.1831<br />
1825 (?)<br />
30.06.1846<br />
PASTORALE WERKZAAMHEDEN<br />
Hij was pastoraal niet actief.<br />
Hij was pastoraal niet actief; in Venlo verbleef<br />
hij zeker tussen 1811 en 1818 bij zijn familie.<br />
kapelaan te Calcar, pastoor te Qualburg en pas-<br />
toor van Hoog- en Laag-Elten, 1821-1847<br />
Hij bleefin contact met de kruisheren van<br />
Uden en Sint-Agatha.<br />
Hij was als priester verbonden aan de Sint-<br />
Aldegondiskerk van Emmerich<br />
In 1822 was hij nog priester in Andernach.<br />
Daarna verhuisde hij eerst naar Ehrenstein en<br />
daarna naar Koblenz<br />
geen pastorale activiteiten<br />
Hij overleed in het alexianenklooster. Of hij na<br />
zijn secularisatie nog pastoraal beoefend heeft,<br />
is ons onbekend,<br />
: Christophe Deneumoulin (geboren in 1753): ?<br />
: Franciscus Diederichs (geboren in ? ; professie in 1799): ?<br />
: Joannes Henricus Esser (geboren in ? ; tonsuur 1769): in 1812 was hij pastoor in Niederempt<br />
bij Keulen.<br />
: Petrus Eulen (geboren in ?): in 1811 was hij professor aan het Gymnasium van Emmerich.<br />
: Joannes Henricus Firmenich (geboren in 1750): in 1804 was hij bedienaar van de St.Maria<br />
Lyskirchen in Keulen.<br />
: Josephus Frans (geboren in ?; priester in 1785 ): ?<br />
: Christophorus Frembgen (geboren in 1750?): ?<br />
: Gerling (geboren in 1760): in 1805 werd hij pastoor van Korbecke.<br />
: Maria Aloysius Gilly (geboren in 1762): in 1804 woonde hij in Keulen. Hij was ziek.<br />
: Philippus Guerard (geboren in 1772): ?<br />
: Joannes Hartman (geboren in 1764): ?<br />
: Adamus Josephus Henrichs (geboren in 1759): ?<br />
: Henricus Henrichs (tonsuur iuun 1773): ?<br />
: Hermanusjosephus Henrichs (geboren in 1745): in 1805 resideerde hij in Rheinbach; omwille<br />
van zijn ziekte mocht hij een huiskapel inrichten.<br />
: Joannes Adamus Henrichs (geboren in 1761): ?<br />
: Louis Joseph Herlant (geboren in 1760): ?<br />
: Jacobus Hocken (geboren in 1762): ?<br />
: Joannes Horchem (geboren in 1761): in 1804 woonde hij in de St.-Petmsparochie in Keulen.<br />
: Wilhelmus Hiilsmann (geboren in 1766): ?<br />
: Joannes Josephus Arnoldus Kircherten (geboren in 1768): in 1811 was hij professor aan het<br />
Gymnasium van Emmerich.<br />
: Fredericus von Kladt (geboren in 1768): ?<br />
: Wilhelmus Joannes Koelges (geboren in 1767): ?<br />
: Petrus Kohr: ?<br />
(vervolg op p. 70)
66<br />
NAAM<br />
Christianus Ceulers<br />
priester<br />
Joannes Henricus Jacobus<br />
Cloeters<br />
Philippus Joannes Collig<br />
Jacques Nicolas Corneli<br />
Jodocus Cramer<br />
Henri Demet<br />
Petrus Andreas Drack<br />
Joannes van Eymael<br />
broeder<br />
P.J.Geusen<br />
Joannes Baptist Ghijsens<br />
Joannes Martinus Giesen<br />
Leonardus Gotzen<br />
Jan Hackaers<br />
broeder<br />
Francois Joseph Harbecke<br />
DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />
WOONPLAATS<br />
Sint-Truiden .<br />
Westum (D.)<br />
Ehrenstein<br />
Tongeren<br />
(Medebach)<br />
Darion<br />
Dahlen<br />
Smeermaas<br />
Baarlo<br />
Hasselt<br />
(Mariaweiler)<br />
Dilkrath<br />
Vliermaal<br />
7<br />
STERFDA-<br />
TUM<br />
15.01.1839<br />
20.08.1831<br />
1824<br />
21.03.1829<br />
na 1821<br />
1819<br />
05.02.1822<br />
12.05.1836<br />
14.05.1840<br />
03.01.1822<br />
25.04.1819<br />
05.03.1831<br />
01.01.1820<br />
?<br />
PASTORALE WERKZAAMHEDEN<br />
geen pastorale activiteiten<br />
Hij bleef zich wel kruisheer noemen.<br />
Hij was vicaris van 1818 tot 1824 in Ecken-<br />
dorf en daarna in Westum.<br />
Hij bleef" prior " en pastoor van Ehrenstein.<br />
Collig was in 1794 in Ehrenstein benoemd<br />
door de aartsbisschop tegen de wil van het<br />
convent en van de prior-generaal.<br />
geen pastorale activiteiten<br />
Hij bleef zich kruisheer van Kolen noemen.<br />
Tijdens zijn verblijf in Tongeren (vermoedelijk<br />
vanaf 1811) heeft hij misschien contact gezocht<br />
met andere ex-kruisheren (Lemmens, Van<br />
Langenacker en Deneumoulin)<br />
hulp in de zielzorg en verlof om biecht te<br />
horen in het aartsbisdom Keulen (eerst in Haar,<br />
later in Medebach)<br />
Hij werd pastoor van Darion vanaf 1816. Hij<br />
bediende de parochies Ligney, Omal en Manil.<br />
geen pastorale activiteiten<br />
geen pastorale activiteiten<br />
Hij volgde zijn heeroom op als pastoor van<br />
Baarlo, op 17 mei 1800. Hij bracht uit Venlo<br />
een relikwie van Odilia en 66n van het H.Kruis<br />
mee. Door hem ontstond in Baarlo de verering<br />
van Odilia. Op 20 September 1830 verkreeg hij<br />
eervol ontslag als pastoor.<br />
Op 1 juli 1830 verkocht hij, samen met Her<br />
mans en Vermeulen het klooster van Venlo.<br />
In het begin van de negentiende eeuw had hij<br />
nog veel contact met de kruisheren van Sint-<br />
Agatha.<br />
Tot 1810 was hij pastoor van Kerniel en daar<br />
na tot 1812 van Ulbeek. Hij was medegigenaar<br />
van het voormalige kruisherenklooster van<br />
Kolen.<br />
Hij was pastoor van Mariaweiler van<br />
12.01.1799 tot 03.10.1804. Daarna was hij<br />
pastoraal niet meer actief<br />
Hij was pastoor van Dilkrath van 1792 tot<br />
1824<br />
geen pastorale activiteiten<br />
In 1810 bood de hertog van Westfalen hem de<br />
vacante parochie Hesborn aan. In 1814 leefde<br />
hij nog.
NAAM<br />
Lambert Hayweghen<br />
Joannes Henricus Henrichs<br />
Henricus Werner Hercken-<br />
rode<br />
Gerardus Hermans<br />
Hermannus Hollbeck<br />
Jean Francis J£rosme<br />
Johann Peter Jopen<br />
Conradus Keunen<br />
Adolphus Mathias von<br />
Kladt<br />
Henricus Josephus Klein<br />
Petrus Wilhelmus Kruchten<br />
DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 67<br />
WOONPLAATS<br />
Borgloon<br />
Groessen<br />
Kinrooi<br />
Grave<br />
Rheinberg<br />
Luik<br />
Erkelenz<br />
Emmerich<br />
?<br />
?<br />
STERFDA-<br />
TUM<br />
20.07.1835<br />
14.10.1815<br />
28.09.1826<br />
23.08.1841<br />
25.08.1821<br />
11.06.1828<br />
26.01.1840<br />
1823<br />
9<br />
14.01.1823<br />
PASTORALE WERKZAAMHEDEN<br />
In 1801 verhuisde hij naar Borgloon en nam de<br />
relieken en het Odilia-schrijn van Hoei mee.<br />
Rond 1829 stond hij de relieken en het schrijn<br />
afaan de kerk van Kerniel. Hij bleeftrouw het<br />
breviergebed bidden.<br />
Hij was pastoor van Groessen ( gemeente Dui-<br />
ven) in de Hollandse Zending vanaf 1786 tot<br />
aan zijn dood in 1815.<br />
Vanaf 1803 tot aan zijn dood in 1826 was hij<br />
rector van de kapel van Kinrooi. In 1819 Het<br />
hij deze kapel vergroten.<br />
Van 1804-1824 was hij landdeken van Nijme-<br />
gen; in 1813 werd hij vicaris-generaal van<br />
Mgr. Van Velde de Melroy; in 1824 werd hij<br />
apostolisch vicaris-generaal van de Noord-<br />
Nederlandse districten van het voormalige<br />
bisdom Roermond en pastoor-deken van Grave.<br />
In 1809 vierde hij samen met Geusen en Kan-<br />
ters zijn zilverenprofessiefeestin het klooster<br />
van Sint-Agatha<br />
1830-1836: samen met Vermeulenen Geusen<br />
schonk hij de gebouwen van het voormalige<br />
Klaaskloostervan Venlo aan de Sint- Marti-<br />
nusparochie aldaar.<br />
In 1833 verwierf hij het recht om vormsels toe<br />
te dienen.<br />
13.01.1839- 1.08.1841: commissaris-generaal<br />
van de kruisheren<br />
Van den Wijmelenbergbeweerde dat Hermans<br />
op 13.01.1839 nog kloosterlingen kruisheer<br />
was.<br />
In 1790 werd hij als zielzorger geschorst.<br />
Hij werd in Braives opgevangen door verwan-<br />
ten en door zijn broer, Jean-Pierre J6rosme,<br />
een voormalig recollet. Hij had geen pastorale<br />
taak meer. Wei bleef hij zich kruisheer noe-<br />
men.<br />
Hij was pastoraal niet meer actief.<br />
Hij stierf als pastoor van de Sint-Aldegondis-<br />
kerk van Emmerich.<br />
Approbatie voor zielzorg in Gerdrath, waar hij<br />
pastoor was, voor zes jaar en in 1816 voor<br />
zeven jaar.<br />
Na 1803 was hij biechtvader in de Sint-Pieters-<br />
kerk van Keulen.<br />
approbatie voor hulp in de zielzorg tot 1816
68<br />
NAAM<br />
Wilhelm KQppers<br />
Jean Joseph Lacroix<br />
Franz Xaverius Lahaye<br />
Henricus van Langenacker<br />
Joannes Reinerus Laumen<br />
Joannes Henricus Lemmens<br />
Petrus LOhndorff<br />
Pierre Philippe Joseph<br />
Loncin<br />
Arnold Meyers<br />
Joannes Henricus Milles<br />
Franciscus Nassen<br />
broeder<br />
Johannes Olischlager<br />
Heinrich Georg Overmann<br />
Johann Pangers<br />
DE ORDE VAN HET HEIUG KRUIS<br />
WOONPLAATS<br />
Erkelenz<br />
?<br />
Aken<br />
Tongeren<br />
?<br />
Roermond<br />
?<br />
Luik<br />
Emsbllren<br />
Aken<br />
Borgloon<br />
Borm<br />
Rheine<br />
Matzerath<br />
STERFDA-<br />
TUM<br />
07.03.1831<br />
?<br />
15.12.1819<br />
16.07.1856<br />
?<br />
05.01.1845<br />
?<br />
10.02.1827<br />
1834 of 1835<br />
28.04.1819<br />
25.10.1823<br />
(1841)<br />
01.01.1818<br />
27.11.1835<br />
PASTORALE WERKZAAMHEDEN<br />
Na de opheffing van het klooster van Marien-<br />
frede bleef hij met enkele confraters gedurende<br />
zes jaar in het klooster wonen. In 1812 keerde<br />
hij naar zijn geboorteplaats terug.<br />
Op 10 april 1799 verkocht hij de priorij van<br />
Virton. Op 3 februari 1800 verliet hij Virton.<br />
Hij was niet meer actief in de zielzorg.In 1824<br />
verbleef hij in Longuion.<br />
Na de opheffing van het Akense klooster in<br />
1802 werd hij de eerste pastoor van de H.-<br />
Kruisparochie. Hij overleed als pastoor van de<br />
Sint-Pietersparochie in Aken.<br />
Hij las nog een tijd mis in de parochiekerk van<br />
Kerniel. Hij kocht en verkocht een deel van het<br />
kruisherenklooster van Kolen en stichtte voor<br />
zichzelf een jaargetijde in de parochiekerk van<br />
Kerniel.<br />
Omstreeks 1812 was hij pastoor van Keyen-<br />
burg.<br />
Omstreeks 1810 was hij als hulppriester ver-<br />
bonden aan de hoofdkerk van Roermond. Op<br />
28 juni 1833 stichtte hij voor zichzelf een<br />
jaargetijde in de kruisherenkerk van Maaseik.<br />
Op 23 September 1790 werd hij pastoor be-<br />
noemd van Oberlahr (bij Ehrenstein). Vanaf<br />
1815 was hij tevens - voorlopig althans - pas<br />
toor van Peterslahr.<br />
In 1818 was hij pastoor van St.-Antoine te<br />
Luik.<br />
Na de opheffing van het klooster van Marien-<br />
frede vertrok hij naar EmsbUren. We weten<br />
niet of hij er pastoraal actief was.<br />
In 1804 bediende hij de kruisherenkerk van<br />
Aken. Of hij daarna pastoraal nog actief was,<br />
weten we niet.<br />
Tot 1822 bleef hij wonen in het gesupprimeer-<br />
de klooster van Kolen. Daarna trok hij in bij<br />
Karel Morhay in de Kloosterstraat te Borgloon.<br />
Hij werd vicaris van de parochie Born, kanton<br />
Bracht, vanaf 1798 tot 1815 en daarna pastoor<br />
van Born tot 1841.<br />
Vanaf 1805 was hij hofkapelaan van defamilie<br />
de Looz-Corswarem, die het klooster van Bent-<br />
lage had gekocht. Tevens werd hij vicaris in<br />
Rheine.<br />
Na de opheffing van het klooster van Hohen-<br />
busch keerde hij terug naar huis en overleed er<br />
in 1835.
NAAM<br />
Reiner Peters<br />
Dieudonnd-Lambert Piron-<br />
net<br />
Leonardus Ploum<br />
Joannes Balthasar Rem-<br />
merth<br />
Joannes ROmer<br />
Jean-Jacques Sauvage<br />
Stephan Joseph Schirm<br />
Eduardus Cornelius Startz<br />
Antoine Streel<br />
Henri S6bastien Thomas<br />
Joseph Thomassen<br />
Franciscus Antonius Ver-<br />
meulen<br />
Joannes Weerens<br />
Joannes Petrus Weyngartz<br />
Godefridus Willems<br />
DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 69<br />
WOONPLAATS<br />
?<br />
?<br />
Wegberg<br />
Wissen (bij Wee-<br />
ze)<br />
Eupen<br />
Fldron<br />
Keulen<br />
7<br />
Hamoi-sur-Our-<br />
the<br />
7<br />
Aldekerk<br />
Venray<br />
Maastricht<br />
9<br />
Wijk (Maastricht)<br />
STERFDA-<br />
TUM<br />
22.09.1818<br />
03.07.1826<br />
?<br />
26.04.1843<br />
23.11.1820<br />
13.07.1830<br />
16.11.1839<br />
?<br />
30.11.1835<br />
05.09.1829<br />
15.03.1847<br />
15.02.1858<br />
25.02.1825<br />
7<br />
21.12.1835<br />
PASTORALE WERKZAAMHEDEN<br />
Sedert 1 juni 1788 was hij pastoor in 't Loo.<br />
Hij stierf aan de pokken.<br />
Hij noemde zich "ancien prieur des Croisiers<br />
de Dinant ".<br />
In 1802 werd hij pastoor in Wegberg en bleef<br />
in functie tot na 1845.<br />
In 1812 was hij pastoor van Swalmen. Daarna<br />
werd hij huiskapelaan te Wissen tot aan zijn<br />
dood.<br />
In 1821 schonk hij een vergulde kelk van het<br />
voormalige kruisherenklooster van DUsseldorf<br />
aan de parochie Meerlo-Tienray.<br />
geen pastorale activiteiten (?)<br />
Hij noemde zich "ancien croisier" en bekleedde<br />
geen pastoraal ambt meer.<br />
Hij assisteerde in de verschillende kerken van<br />
de stad Keulen.<br />
In 1804 was hij bedienaar van de kruisherenkerk<br />
van Aken. Hij leefde nog in 1829.<br />
In 1804 assisteerde hij in Fexhe-le-Haut-Clocher.<br />
Later assisteerde hij in Hamoi-sur-Ourthe<br />
In 1826 verbleef hij in de parochie Saint- Jac<br />
ques in Luik als priester zonder functie. Hij<br />
noemde zich " ancien croisier de Liege"<br />
In 1820 was hij pastoor van Elmpt, in 1826<br />
rector van een kapel in Leuthersheide en in<br />
1836 assistent in Leuth. In 1834 deed hij dienst<br />
in de parochie Dilkrath.<br />
In 1840 verklaarde hij nog altijd religieus te<br />
zijn, maar in 1858 had hij geen contact meer<br />
met de orde. In 1800 was hij assistent in Lotturn,<br />
in 1802 kapelaan en vanaf 1816 pastoor.<br />
In 1842 werd hij emeritus en keerde terug naar<br />
zijn geboorteplaats Venray. Hij werd begraven<br />
in kloosterhabijt.<br />
geen pastorale activiteiten<br />
In 1813 verkreeg hij approbatie voor drie jaren<br />
om biecht te horen bij kloosterzusters. Hij<br />
verbleef toen in DOsseldorf.<br />
geen pastorale activiteiten
70 DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />
§ 5: De kraisheren van Sint-Agatha en Uden, 1815 - 1840<br />
J.Scheerder besprak in Clairlieu, fg.31, 1973, het reilen en<br />
zeilen van de kruisheren van Sint-Agatha en Uden tussen 1800<br />
en 1840. Zijn bevindingen kunnen we alleen maar bijtreden.<br />
De enige opmerking, die we kunnen maken, is dat zijn bijdrage<br />
te weinig probleemgericht is en onvolledig blijft. We doen<br />
zijn werk daarom over, zetten de gegevens opnieuw op een rij<br />
en orienteren ze met het oog op de door ons gestelde problematiek,<br />
nl. welke pogingen hebben de kruisheren van Sint-<br />
(vervolg van p. 65)<br />
: Joannes de Kooker (geboren in 1748): kruisheer van Emmerich in 1811<br />
: Henricus Conradus Iinnartz (geboren in 1771): in 1808 assisteerde hij in de zielzorg in Oe-<br />
koven.<br />
: Hermannus Liitteke (professie in 1784): in 1806 werd hij tijdelijk pastoor van Silbach.<br />
: Constantinus Theodorus Michiels (tonsuur in 1782): ?<br />
: Petrus Matthias Moenen (geboren in 1756): in 1811 was hij supprior in Emmerich<br />
: Antonius Neys (geboren in 1769): professor aan het Gymnasium van Emmerich in 1811<br />
: Joannes Maria Nolden (geboren in 1760): ?<br />
: Joannes Henricus Padberg (geboren in ?): in 1810 was hij vicarius curatus in Kiistelberg.<br />
: Laurentius Padberg (geboren in 1753): vanaf 15.01.1794 was hij pastoor van Medebach; op<br />
11.08.1812 werd hij deken van Medebach.<br />
: Gerardus Arnoldus Paulissen (priester in 1793): ?<br />
: Joannes Bertramus Reinartz (priester in 1784): ?<br />
: Petrus Rick (geboren in 1766): ?<br />
: Theodorus Josephus Ringelhoven (geboren in 1757): in 1804 was hij helper in de zielzorg<br />
in Hurtgen (kanton Diiren)<br />
: Joannes Rolshoven (geboren in 1765): ?<br />
: Carolus Christophorus Rohren (geboren in 1755): in 1807 werd hij door de groothertog van<br />
Hessen-Darmstadt voorgedragen voor de vacante plaats in de parochie Hesborn.<br />
: Ludovicus Josephus Ropertz (geboren in 1751): ?<br />
: Henricus Roskamp (geboren in 1762): in 1811 was hij professor aan het Gymnasium te Emmerich<br />
: Johann Riihle (in 1780 priester gewijd; tot 1806 conventuaal van Marienfrede)<br />
: Henricus Schallenberg (geboren on 1766): in 1804 woonde hij in de Sint-Pantaleonparochie<br />
te Keulen.<br />
: Everardus Schelhase (geboren in 1766): op 20.06.1803 was hij vicans in Niedersfeld.<br />
: Petrus Josephus Schneider (geboren in 1769): ?<br />
: Conradus Schommertz (geboren in 1774): ?<br />
: Gerardus Schiingel (geboren in 1760): in 1806 was hij pastoor van Eppe.<br />
: Joannes Wilhelmus Schiingel (geboren in 1763): in 1805 kreeg hij dispensatie in de gelofte<br />
van armoede.<br />
: Joannes Matthias Schunk (priester in 1783): ?<br />
: Constantinus Simons (priester in 1775): ?<br />
: Joannes Leonardus Spiertz (priester in 1774): ?<br />
: Johannes Heinrich Vaessen (priester in 1793): in 1812 was hij pastoor van Merzenich.<br />
: Jacobus Vanliemdt (priester in 1776): ?<br />
: Gaspar Constant du Vernay (priester in 1770): ?<br />
: Mathias Betramus Aloysius Wiegels (priester in 1783): ?<br />
: Antonius Bertramus Wiese (professie in 1784): pastorale bedieningen in Scharfenberg vanaf<br />
05.04.1809 tot ?<br />
: Joannes Petrus Zingsheim (geboren in 1762): ?<br />
: Johannes van Zorn (priester in 1795 ?): ?
DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 71<br />
Agatha en van Uden per afzonderlijk convent ofgezamenlijk<br />
ondernomen om de Orde van het H. Kruis te laten overleven ?<br />
En vervolgens, van wie ging het initiatief uit, en waarom en<br />
hoe werden deze pogingen ondernomen ? Tens/otte, welke<br />
perspectieven hood het resultaat van al dat streven ?<br />
5.1. Sint-Agatha in de wurggreep van het admodiatiecontract<br />
In 1801, toen praeses W. Wynantz bij de Staten van de Bataafse<br />
Republiek een verzoekschrift indiende om acht nieuwe leden te mo-<br />
gen opnemen, telde het klooster Sint-Agatha geen broeders meer en<br />
nog amper vier priesters, alien bijna zeventig jaar oud: Wynantz was<br />
in 1755, A. Beyertz in 1756, R. Schwartz en G.M. van Iperen in<br />
1760 ingetreden. Alle vier behoorden zij tot de acht nieuwelingen,<br />
waarvoor in 1755 verlof werd gegeven, nadat de kruisheren jarenlang<br />
tevergeefs om aanvullende leden hadden gesmeekt20. Hun intrede<br />
stelde de toekomst echter niet veilig. Daarom verzocht prior F. W. Loverix<br />
in 1769, 1775, 1777 en 1793 om nog enige nieuwe leden te<br />
mogen opnemen. Telkens werd het rekest vergezeld van een geschiedkundige<br />
schets van het klooster Sint-Agatha21. Pas op 28 november<br />
1802 stemde het Staatsbewind evenwel in met de opname<br />
van opnieuw acht leden. Het verlof strekte zich uit over een termijn<br />
van twaalf jaar22:<br />
- In 1804 deden J. Cornelissen en S.W. Gielen hun intrede.<br />
- In 1808 werden de seculiere priesters J. de Kleyn, A. van Elswijck<br />
en M. in 't Zandt aangenomen.<br />
- J. Leurs werd op 3 januari 1803 tot prior gekozen.<br />
- Op 1 September 1803 werd W. Kanters gei'ncorporeerd. Hiervoor<br />
vroeg en verkreeg prior J. Leurs de goedkeuring van de twee<br />
laatste definitoren W. Jacobs en L. Meyers23.<br />
- In 1804 trad Fr. van Tiel in.<br />
- Wynantz en Beyertz overleden in 1810, van Tiel in 1818.<br />
Schwartz stierf in 1819 en in 't Zandt in 1827.<br />
20 Arch.Sint-Agatha, nr.15; gepublkeerd door C.R. Hermans, Annales, dl.III, p.470<br />
21 Arch.Sint-Agatha, nrs.16, 17, 18 en 19<br />
22 Arch.Sint-Agatha, nr.20<br />
23 Arch.Sint-Agatha, nr.171; C.R. Hermans, Annales, dl.III, p.603
72 DE ORDE VAN HET HEUIG KRUIS<br />
De kruisheren van Sint-Agatha verleenden op 7 juli 1814 volmacht<br />
aan hun prior om met koning Willem I en de regering te onderhandelen<br />
over het admodiatiecontract. Zij wilden dit contract laten vernietigen<br />
en hersteld worden in het bezit van de kloostergoederen24.<br />
Op 2 September 1814 wees de koning hun verzoek resoluut af. Bij<br />
die gelegenheid kregen de kruisheren te horen dat zij geen nieuwe le-<br />
den mochten aannemen25. Evenals de andere kloosters bleef Sint-<br />
Agatha gesupprimeerd. De religieuzen die hun klooster al hadden<br />
verlaten of dat nog zouden doen, hadden recht op een staatspensioen,<br />
maar wie dat wilde, mocht blijven, in afwachting dat een definitieve<br />
regeling zou getroffen worden. Intussen moest een nauwkeurige staat<br />
van de bewoners worden opgemaakt. Nieuwe leden mochten abso-<br />
luut niet worden aangenomen. Zij die enige van de gewezen<br />
kloostergoederen in pacht of admodiatie hadden, werden geenszins<br />
als corporatie beschouwd.<br />
Prior Gielen verweerde zich met een uitvoerige argumentatie. Het<br />
klooster van Sint-Agatha,beweerde hij, kon in 1812 helemaal niet ge<br />
supprimeerd worden, aangezien dat in 1648 al was gebeurd. Over-<br />
igens hadden de kruisheren vanaf 1653, op voorspraak van de Spaan-<br />
se ambassadeur Antoine Brun, al de kloostergoederen in pacht of ad<br />
modiatie verworven. Ook onder de Franse Revolutie bleven de kruis<br />
heren het habijt dragen, hun koorofficie en de kerkdiensten verzor-<br />
gen. Tenslotte verwees Gielen naar het admodiatiecontract van 1801<br />
dat gewag maakte van de prior en conventualen van Sint-Agatha en<br />
niet van particuliere personen26.<br />
De kwestie van het bezit van Sint-Agatha was van belang voor het<br />
voortbestaan van de kloostergemeenschap en van de orde tout court.<br />
Want volgens het keizerlijk decreet van 1812, dat bevestigd werd<br />
door het Koninklijk Besluit van 2 September 1814, was het klooster<br />
24 De akte van volmacht werd opgesteld op 7 juli 1814 en bekrachtigd door de rechtbank<br />
in Nijmegen. Op 26 augustus 1814 werd een rekest aan de koning opgesteld. Prior Gielen schakelde<br />
bovendien invloedrijke personen in om de zaak van de kruisheren te dienen. Aartspriester<br />
J.Kerstjens getuigde dat de kruisheren van Sint-Agatha veel goeds gedaan hadden in het land<br />
van Cuijk. Andere pleitbezorgers voor de kruisheren waren Mgr. Van Velde de Melroy en<br />
W.N.L. graaf van Groensfeld Diepenbroek van de Broekhof te Beers. ARCH. SlNT-AGATHA,<br />
nrs.457-458-459<br />
25 Arch.Sint-Agatha, nr.459<br />
26 J. SCHEERDER, De kruisheren van Sint-Agatha en Uden in de jaren 1800 - 1840. in:<br />
Clairlieu, jg.31, 1973, afl.1-2, pp.28-31
DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 73<br />
van Uden opgeheven. De kruisheren van Uden, die op 20 augustus<br />
1812 verdreven waren, keerden in 1814 spontaan terug, maar kregen<br />
weldra te horen dat zij alleen als particuliere personen en slechts voorlopig<br />
hun vroeger klooster mochten bewonen. Op 21 april 1815 dienden<br />
Simon W. Gielen en de conventualen van Sint-Agatha een suppliek<br />
in te Rome om met de regering een nieuw admodiatiecontract<br />
te sluiten. Op 2 maart 1816 werd dit verzoek toegestaan27. In datzelfde<br />
jaar probeerde Gielen een milder contract te bekomen. Hij<br />
hoopte op een contract van 1200 gulden per jaar en verzocht tevens<br />
om kwijtschelding van de pachtsom van 1815 28.<br />
Na drie jaar kreeg prior Gielen in 1819 antwoord in de vorm van<br />
een Koninklijk Besluit van 9 augustus 181929. Daarin werd een ad<br />
modiatiecontract aangegaan voor de tijd van twaalf jaar, te beginnen<br />
vanaf 1814, tegen 1700 gulden per jaar, op voorwaarde dat de achterstallige<br />
pachtsom zou worden voldaan. Het verzoek om teruggave<br />
van de kloostergoederen werd stilzwijgend afgewezen.<br />
Op 31 mei 1822 besloot de koning het admodiatiecontract op te<br />
zeggen30. Het aantal kruisheren was intussen gedaald tot vijf31. Pri-<br />
27 Arch.Sint-Agatha, nr.462 (gedruktin C.R. Hermans, Annales, dl.III, p.631)<br />
28 (28): Arch.Sint-Agatha, nr.470<br />
Gielen bleef onverdroten ijveren om bondgenoten te vinden in de strijd voor het behoud van<br />
zijn klooster. De pastoors van de omliggende parochies stuurden een attest naar de koning,<br />
waarin zij verklaarden dat de kruisheren van Sint-Agatha goede diensten bewezen door hun<br />
assistenties. De prior stuurde zelf brieven naar baron Goubau, de directeur-generaal voor de<br />
Zaken van de Katholieke Eredienst, en tot F.G.baron van Lijnden van Hemmen, hoofdadministrator<br />
van de Domeinen. Ook van de gouverneur van Noord-Brabant werden in 1818 in Sint-<br />
Agatha brieven ontvangen, die verband hidden met deze kwestie. Arch.SiNT-AGATHA, nr.470<br />
29 Arch.Sint-Agatha, nr.470; het contract werd in 1820 gesloten. Arch.Sint-Agatha,<br />
nr.472<br />
Met betrekking tot de achterstallige sommen probeerde Gielen vermindering te verkrijgen. In<br />
1819 maakte hij aantekeningen ten behoeve van de katholieke advocaat Charles van der Horst,<br />
die in 1830 referendaris zou worden van het departement van R.K. eredienst, over verpandingslasten<br />
over 1808-1815 en opgave van goederen, die buiten de admodiatie vielen. Ook<br />
diende hij een rekest in bij de koming om kwijtschelding over 1817 van de admodiatiepenningen<br />
te verkrijgen wegens hagelschade. Dit verzoek werd evenwel afgewezen. Arch.Sint-<br />
Agatha, nrs.471 en 473; J. Scheerder, De kruisheren van Sint-Agatha en Uden in de jaren<br />
1800-1840, pp.31-32<br />
30 Als reden werd opgegeven het niet voldoen van achterstallige admodiatiepenningen en<br />
het niet bekrachtigen van de op last van de Domeinen opgemaakte inventaris van de goede<br />
ren. Arch.Sint-Agatha, nr.474<br />
31 Een overzicht van de conventualen op 15 november 1817 vermeldde nog zeven kruis<br />
heren:<br />
Simon Willem Gielen, prior 36 jaar oud<br />
Joannes Reinier Schwarz 87 jaar oud. Hij overleed in 1819.
74 DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />
or Gielen besloot nu de hulp in te roepen van Mgr. Van de Velde de<br />
Melroy. Deze schreef in augustus 1822 twee brieven, respectievelijk<br />
aan de koning en aan de minister van Staat Appelius32, en boekte<br />
resultaten. Op 8 december 1822 ontving prior Gielen immers een<br />
Koninklijk Besluit tot herstel van het admodiatiecontract33.<br />
Nieuwe problemen rezen er in 1823. Op 6 maart 1823 schreef Gie<br />
len aan de administrateur van de Registratie en Domeinen in Den<br />
Haag, dat de kruisheren ernstige bezwaren hadden tegen het onder-<br />
tekenen van een hun voorgelegde inventaris van de kloostergoede-<br />
ren34. De directie van de Domeinen wuifde deze bezwaren weg.<br />
Willem Mathias Kanters 58 jaar oud<br />
Franciscus van Tiel 35 jaar oud. Hij overleed in 1818.<br />
Joannes de Kleijn 43 jaar oud<br />
Antonius Chr. van Elswijck 34 jaar oud<br />
Matthias in 't Zandt 33 jaar oud<br />
Arch.Sint-Agatha, nr.9<br />
32 Aan de koning schreef Van de Velde de Melroy op 24 augustus 1822. Hij schreef dat het<br />
aan het Huis van Oranje te danken was, dat Sint-Agatha was blijven bestaan. Want sinds 1653<br />
waren de kloosterlingen door middel van een admodiatie beschermd op een wijze, die in overeenstemming<br />
was met de grootmoedige gevoelens van het Huis van Oranje. Door een onderdanig<br />
en dankbaar gedrag beijverden de kruisheren zich steeds meer om die edelmoedige ge<br />
voelens waardig te maken. Van de Velde de Melroy zou er een bijzondere eer in stellen dit<br />
klooster te kunnen behouden. Hij beklemtoonde dat de kruisheren wezenlijke diensten bewezen<br />
aan de katholieke onderdanen van de koning in het Land van Cuijk en omgeving, omdat<br />
zij alien toegelaten waren tot de zielzorg en met grote ijver hun zielzorgelijke taken vervulden.<br />
Aan Appelius, minister van Staat en gelastigde voor de inkomsten van het koninkrijk vroeg Van<br />
de Velde de Melroy om te bemiddelen.<br />
Le Sage ten Broek kreeg in 1840 kopieen van beide brieven in handen en stuurde ze door aan<br />
de Propaganda Fide, waar ze bewaard worden in het archief van de Udienze. J. SCHEERDER,<br />
De kruisheren van Sint-Agatha en Uden in de jaren 1800-1840, pp.32-33. Zelf publiceerde Le<br />
Sage ten Broek beide brieven in de Godsdienstvriend, dl.30, 1833, pp. 16-21, als annex op het<br />
artikel van S.W.Gielen over de Geschiedkundige Schets van Sint-Agatha<br />
33 ARCH.SlNT-AGATHA, nr.476. Op 22 december 1822 schreef Gielen een dankbrief aan<br />
Van de Velde de Melroy.<br />
34 ARCH.SlNT-AGATHA, nr.477; over de omvang van de onroerende goederen van Sint-<br />
Agatha, zie: H. DOUMA, Inventaris van het archief van het Kruisherenklooster Sint-Agatha,<br />
pp.69-114.<br />
Gielen protesteerde tegen de titel van de inventaris: „ Staat van goederen van het voormalig<br />
klooster Sint-Agatha, thans behoorende tot de Domeinen van het Koninkrijk der Nederlanden.<br />
" In de laatste inventaris die de kruisheren ondertekenden, in 1765, luidde het opschrift<br />
heel anders: „ Staat van goederen behoorende tot het Klooster Sint-Agatha, welke hetzij bij<br />
middel van Confiscatie, sequestratie ofadmodiatie door Z.H. den Prins van Oranje aangeslagen<br />
en geoccupeerd zijn geworden''. Bovendien hadden de kruisheren na de Vrede van<br />
Munster een aantal eigendommen verworven die nooit tot de admodiatie gerekend werden.<br />
Sommige van die bezittingen waren sinds 1765 verkocht. Nu vreesde de prior, dat de overheid<br />
het onderscheid niet zou maken tussen de eigen bezittingen van de kruisheren en de goede<br />
ren die zij in admodiatie hidden. Om een eventuele gerechtelijke vervolging te voorkomen<br />
wenste hij, alvorens te tekenen, de nieuwe inventaris eerst een week lang te onderzoeken. Veiligheidshalve<br />
riep Gielen de hulp in van F.Consgen, de secretaris van Mgr. Van de Velde de<br />
Melroy in de hoop dat deze bij Appelius zou bemiddelen.
DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />
Volgens haar bestond het klooster niet. Het Huis van Oranje had er<br />
enkele lieden in laten wonen als admodiateurs en zeker niet als<br />
kloosterlingen. De Prinsen waren to welwillend geweest om van tijd<br />
tot tijd enkele nieuwe bewoners toe te laten, maar dat betekende niet<br />
dat de kruisheren rechten konden doen gelden.<br />
Het is bekend dat de houding van de overheid jegens de religieuze<br />
instituten verstrakte tussen 1822 en 1825. Hoe de discussie tussen<br />
Sint-Agatha en de directie van de domeinen verder verliep, weten we<br />
niet35. Maar in 1825 kwam er toch een nieuw contract van admodiatie<br />
tot stand, voor de tijd van zes jaar, te beginnen vanaf 1826 en<br />
tegen 1700 gulden per jaar36. Een jaar later, in 1827, diende de pri<br />
or het volgende overzicht van de kloosterbewoners in37. Het docu<br />
ment droeg als titel: ,, Klooster van Kanoniken Regulier des H.Kruis<br />
onder den Regel van St.Augustinus" :<br />
NAAM<br />
Simon Willem<br />
Gielen prior<br />
Wilhelm Kanters<br />
Joannes de<br />
Kleijn<br />
Antoon Christi-<br />
aan van Elswijck<br />
Joannes Matthias<br />
in 't Zandt<br />
leeftijd<br />
46<br />
68<br />
53<br />
44<br />
42<br />
geboorte-<br />
plaats<br />
Echt (Lim-<br />
burg)<br />
Venlo (Lim-<br />
burg)<br />
Wijchen<br />
(Gelderland)<br />
Grave (No-<br />
ord-Brabant)<br />
Lottum (Lim-<br />
burg)<br />
datum van<br />
intrede<br />
03.12.1803<br />
01.09.1803<br />
01.02.1808<br />
01.02.1808<br />
06.04.1808<br />
afleggen van<br />
geloften<br />
21.01.1805<br />
03.03.1784 ( te<br />
Venlo)<br />
07.02.1809<br />
07.02.1809<br />
12.04.1809<br />
mededelingen<br />
Een maximum aantal leden<br />
was niet bepaald.<br />
Er was geen ander besluit van<br />
goedkeuring dan dat van 2<br />
februari 1815.<br />
Sinds 1826 had er geen ver-<br />
andering opgetreden in de<br />
kloosterbevolking.<br />
Mochten de kruisheren van<br />
75<br />
plan zijn om zich op het onder-<br />
wijs toe te leggen, dan moesten<br />
ze de overheid daarover eerst<br />
raadplegen.<br />
35 Het archief van Sint-Agatha geeft daarover geen uitsluitsel.<br />
In 1822 hidden de kruisheren van Sint-Agatha, ter gelegenheid van de jaarlijkse viering van<br />
hun patrones een plechtige mis met processie. De feestpredikant was D. van der Wielen, de<br />
pastoor van Beers. In zijn homilie pleitte hij voor het behoud van het klooster. Datzelfde jaar<br />
nog werd deze homilie in Grave uitgegeven. Christelijke redevoering bij de plegtige feestviering<br />
der Heilige Maagd en Martelaresse Agatha, uitgesproken in de kerk der Zeer Eerw. Kruisheeren<br />
te Ste Agatha, op den 5 Februarij 1822, door G.A. van der Wielen, R.C. Priester en Pastoor<br />
te Beers, lande van Cuijk. Grave, drukkerij A. van Dieren, 1822, 22p.<br />
36 Arch.Sint-Agatha, nr.479<br />
37 Arch.Sint-Agatha, nr.9
76 DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />
In 1831 diende prior Gielen opnieuw een rekest in tot verlenging<br />
van het admodiatiecontract. Tevens vroeg hij toestemming om acht<br />
nieuwe leden te mogen aannemen, omdat het klooster nog slechts<br />
door vier personen bewoond werd38: ,,Het kan immers nimmer<br />
Uwer Majesteits vaderlijke bedoeling wezen, dat een gesticbt, hetwelk<br />
deszelfs voortdurend bestaan door die tijdsomstandigheden been,<br />
voornamelijk aan de bijzondere bescherming van Hoogstderzelven<br />
doorluchtigen Voorouders te danken beefi, onder Hare Regering zou<br />
moeten ten onder gaan, en bij de catholijken dezer landen het aandenken<br />
uitwisschen aan de bescherming, die zij van het Huis van<br />
Oranje weleer ontvingen. Van den anderen kant is het ook geschiedkundig<br />
bekend welke diensten het klooster van St. Agatha door alle<br />
tijden been aan de omliggende oorden heeft bewezen, en dat het tot<br />
vruchtbaarheid brengen van een aantal gronden in die omstreken aan<br />
de arbeidhunnerpredecesseuren verschuldigdis. (...)"<br />
Dit rekest kon op weinig goodwill rekenen in Den Haag. Want er<br />
werd aangenomen dat de kruisheren van Sint-Agatha partij hadden<br />
gekozen tegen Willem I. Het katholieke verzet tegen de onderwijspolitiek<br />
wekte bij de vorst veel rancune op. Daar kwam nog bij dat hij<br />
de Belgische onafhankelijkheid niet had kunnen verhinderen. De<br />
gouverneur van Noord-Brabant droeg nu de commissaris van het dis<br />
trict Boxmeer, H. de Quay op, een onderzoek in te stellen naar de<br />
levenswandel van de admodiateurs van Sint-Agatha. De Quay bracht<br />
op 26 oktober 1831 rapport uit van zijn onderzoek39. Kruisheer<br />
Willem Kanters, ,,zijnde een oud, versleten en min verlicht man"<br />
had een petitie tegen de regering getekend, maar hij had dit gedaan<br />
zonder medeweten van de prior. De overige kruisheren hadden geen<br />
partij gekozen tegen de regering. Integendeel, het klooster had het<br />
bewijs geleverd van politieke betrouwbaarheid door een detachement<br />
koninklijke troepen zeer gastvrij te ontvangen, bij gelegenheid van<br />
een inval van de Belgen in het district Boxmeer. Prior Gielen had de<br />
troepen binnen de muren van het klooster gehuisvest om hen te beveiligen<br />
tegen een onverhoedse Belgische aanval. Volkomen uit eigen<br />
38 ARCH.SlNT-AGATHA, nrs. 21 en 480<br />
Toen S.W.Gielen in 1831 een rekest zond aan de koning om nieuwe leden te mogen aanne<br />
men, waren behalve hijzelf nog maar drie priesters over: Kanters was 72 jaar, Van Elswijck 58<br />
jaar en de Kleyn 57 jaar oud. In 1835 overleed de Kleyn. Drie priesters op leeftijd bleven over.<br />
39 J. SCHEERDER, De Kruisheren van Sint-Agatha en Uden in de jaren 1800 en 1840, p.36
DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 77<br />
beweging liet hij de soldaten brood, kaas en bier uitdelen. De Quay<br />
noemde Gielen een verlicht en weldenkend man, die bij de aanname<br />
van nieuwe leden ongetwijfeld zijn oog zou laten vallen op regeringsgezinden.<br />
Overigens, voegde de commissaris er aan toe, zou een<br />
welwillende houding van Den Haag tegenover dit klooster de gunstige<br />
gemoedsgesteltenis van bijna alle onderdanen in Noordoost-<br />
Brabant ten opzichte van de koning bevorderen. Een aanvullend belangrijk<br />
argument voor het aannemen van nieuwe leden kreeg De<br />
Quay op 29 September 1831 na raadpleging van het gemeentebestuur<br />
van Cuijk: het klooster Sint-Agatha had zich in het verleden zeer<br />
nuttig gemaakt en daarom verdiende het voort te bestaan. De kruisheren<br />
hadden zich altijd onderscheiden als stille en brave onderda<br />
nen. Zij hielden zich vooral met hun godsdienstige verplichtingen bezig.<br />
Zij verschaften werk in de landbouw en door hun liefdegaven<br />
ondersteunden zij de lagere bevolking in de omgeving. Daarom, aldus<br />
het gemeentebestuur, beantwoordde het voortbestaan van dit<br />
klooster aan een reele behoefte.<br />
De gouverneur van Noord-Brabant hoorde op 28 oktober 1831 Gerardus<br />
Hermans, apostolisch vicaris generaal te Grave en voormalig<br />
kruisheer van Venlo. Hermans legde het concept van zijn antwoord<br />
aan prior Gielen voor. Zijn argumentatie stemde grosso modo overeen<br />
met die van het gemeentebestuur. Gielen voegde er eigenhandig<br />
nog een en ander aan toe en benadrukte de assistenties van de<br />
kruisheren in de omliggende parochies.<br />
In September 1832 schreef Gielen aan baron de Meij van Streefkerk,<br />
Secretaris van Staat. In zijn brief wees hij op de precaire situatie<br />
van zijn klooster, dat met uitsterven bedreigd werd. Om die reden<br />
had hij de vorst verzocht acht nieuwe leden te mogen aannemen.<br />
Een antwoord op dit verzoek had hij niet ontvangen. De prior maakte<br />
van de gelegenheid gebruik om de eeuwenlange verdiensten van<br />
zijn klooster op een rijtje te zetten: het ontginnen en vruchtbaar maken<br />
van heidelandschap, de opvoeding van de jeugd, de zorg voor<br />
hulpelozen en armen door het uitdelen van aalmoezen en het verschaffen<br />
van werk40: ,,Het is reeds een jaar sedert het indienen van<br />
mijn verzoek, en een geruime tijd verliep sedert wij onderrigt wer-<br />
40 Het klad van deze brief bleef bewaard, vermeldt wel de maand, maar niet de dag waarop<br />
hij geschreven werd. ARCH.ST.-AGATHA, nr.21
78 DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />
den, dat ons verzoek een onderwerp van 's Konings beraadslagen uitmaakte.<br />
Een jaarl dult mijnen en mijnen medebroeders leeftijd een<br />
langer uitstel? Ik durf echter Zijne Majesteit niet andersom bemoeyelijken,<br />
uit vrees van door ongeduld Zijne Majesteits ontevredenheid<br />
op te wekken. (...)"<br />
Op aanraden van Mr. J.B. van Son schreef Gielen ook naar de Pro-<br />
vinciale Staten. Een afschrift van dit schrijven stuurde van Son naar<br />
Hein de Wijs, om het in de Noordbrabander te plaatsen: ,,Ik heb<br />
dit afschrift duidelijk geschreven, opdat U het in de Noordbraban<br />
der van Donderdag ofZaterdag zoudt kunnen plaatsen. Gelief den<br />
Redacteur te zeggen, dat hij er eene in het oog vallende plaats aan<br />
geeft. — Publieke en algemeene belangstelling is des Priors beste wa-<br />
pen. (...) Er kan wel geene fraaijer zwanenzang voor de Provinciale<br />
Staten uitgedacht worden, dan dat hunne laatste zitting eindigt met<br />
een adres ten behoeve van het grijze St.Aagtenklooster. — Alles onder<br />
ons, want ik moei mij nergens mede"41.<br />
In 1832 werd het admodiatiecontract voor de tijd van zes jaar ver-<br />
lengd. Het verzoek tot aanname van nieuwelingen werd echter afge-<br />
wezen. Zes jaar later werd het contract weer voor een periode van zes<br />
jaar getekend tegen 1700 gulden per jaar42.<br />
Simon W. Gielen probeerde intussen de voorspraak van de kroon-<br />
prins, de latere koning Willem II te bekomen. In de jaren dertig ver-<br />
bleef deze veelvuldig in Noord-Brabant, als opperbevelhebber van<br />
het leger. Verschillende malen bezocht hij toen Sint-Agatha en snuf-<br />
felde in de oude handschriften, documenten en boeken. Op 8 maart<br />
1833 stuurde Gielen hem een exemplaar van zijn pas verschenen Ge-<br />
schiedkundige Schets van Sint-Agatha43 en maakte van deze gele-<br />
41 Het adres is onbekend en de brief bleef ongedateerd. J. SCHEERDER, De Kruisheren van<br />
Sint-Agatha en Uden in de jaren 1800 - 1840, pp. 37-38. De brief werd overigens niet opgenomen<br />
in de Noordbrabander<br />
42 Arch.Sint-Agatha, nr.48l<br />
43 S.W. GffiLEN, Geschiedkundige Schets der stichting, lotgevallen en merkwaardige bijna<br />
vijf honderdjarige voortduring van het klooster te St. Agatha, Lande van Cuyk, Provincie<br />
Noord-Braband Den Bosch, 1833, 21 p.<br />
Op 12 februari 1833 stuurde Gielen een exemplaar van zijn brochure naar de gouverneur van<br />
Noord-Brabant, naar baron van Streefkerk, naar de Pelichy (directeur van de R.K.Eredienst)<br />
en naar advocaat van der Horst. Allen verzocht hij bij de koning te bemiddelen om het voortbestaan<br />
van Sint-Agatha veilig te stellen. ARCH.St.-AGATHA, nr.21
DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 79<br />
genheid gebruik om de prinselijke bemiddeling af te smeken ten<br />
gunste van het klooster. In zijn brochure zette Gielen de gunsten van<br />
het Huis van Oranje ten overstaan van de communiteit van Sint-<br />
Agatha dik in de verf. Vanuit Tilburg antwoordde de prins: ,,Ik heb<br />
met welgevallen de geschiedkundige schets van het belangrijk klooster<br />
te St. Agatha ontvangen, en betuig U Eerwaarde mijnen dank voor<br />
derzelver toezending. De bezorging der belangen, waartoe mijne tusschenkomst<br />
gevraagd wordt, geheel buiten mij zijnde, zoo kan ik U<br />
Eerwaarde slechts aanraden den gewonen weg in deze te volgen, en<br />
de hooge beslissing des Konings daarop met vertrouwen afte wachten.<br />
Willem van Oranje"44.<br />
Gielen had echter niet veel vertrouwen in de goede afloop. Op het<br />
einde van zijn brochure schreef hij: ,,Daar er alsnu (december<br />
1832), in dit aloude, en, onder alle oorlogen en Revolution, zoo zonderling<br />
bewaard gebleven klooster, zich niet meer dan vier Religieuzen<br />
bevinden, van welke de oudste reeds bijna 74jaren heeft bereikt,<br />
terwijl de jongste eerlang 50 jaren tellen zal, verlangen zij reikhalzend,<br />
dat het onze geeerbiedigden Koning, naar het voorbeeld zijner<br />
doorluchtige Voorvaderen, die weleer dit klooster, met al de Religieuzen<br />
toen zijn en namaals zullende wezen, in hunne bijzondere<br />
protectie namen, waarvan de originele Brieven, als sprekende bewijzen,<br />
nog onder de berusting der Religieuzen zijn; en die den Religieuzen<br />
van St. Agatha, het aannemen van nieuwe leden, nooit hebben<br />
geweigerd, moge behagen, om gunstiglijk te disponeren op het<br />
Rekwest door hunne Prior den 7 September 1814, te fs Hage aan zijne<br />
Majesteit overhandigd, en hun het aannemen van nieuwe leden<br />
in hun aloudgesticht te vergunnen, en hen alzoo in staat te stellen<br />
tot de getrouwe nakoming hunner verplichtingen, door het verrigten<br />
der kerkelijke diensten, welke door de Stichters en weldoeners van het<br />
klooster zijn bepaald geworden, en tot welker nakoming, de bezitters<br />
diergoederen in geweten verbonden zijn" 4\<br />
Om de ellendige situatie van Sint-Agatha een ruimere bekendheid<br />
te geven, liet prior Gielen zijn Geschiedkundige Schets ook verschij-<br />
44 ARCH.ST.AGATHA, nr.22; deze brief werd gepubliceerd in J. SCHEERDER, De Kruisheren<br />
van Sint-Agatha en Uden in de jaren 1800- 1840, p.39; voor de contacten van de kruisheren<br />
met Het Huis van Oranje zie L. HEERE, Oranje en de Kruisheren. in: Kruistriomf, 1963-1964<br />
pp. 100-103<br />
45 S.W. Gielen, Geschiedkundige Schets..., p. 16
80 DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />
nen in de GodsdienstvriendA(> en kon alvast rekenen op de geestdrif-<br />
tige steun van Le Sage ten Broek. Deze publiceerde op het einde van<br />
de bijdrage van Gielen de brieven, die Mgr. Van Velde in 1822 naar<br />
de koning en naar commandant Appelius zond. Le Sage besloot de<br />
bijdrage met: En, inderdaad, waar is de regtgeaarde Kerkvoogd, waar<br />
is de verstandige en gemoedelijke Catholijk, die niet een hartelijk belang<br />
stelt in de kloosters; daar die gestichten tot de oudste en heiligste<br />
inrigtingen des Christendoms behooren, en het ongeloofzijne aanvallen<br />
op de Kerk, altoos met eenen aanval op de kloosters begint. De<br />
geschiedenis der drie jongstverloopene eeuwen is eene zoo onwraakbare<br />
getuige, dat die tegenspraak te vergeefs wezen zou. Overalwaar<br />
men de Catholijken Godsdienst wil onderdrukken ofuitroeijen, is de<br />
suppressie der kloosters het teeken van den aanslag: hiervan zijn tegenwoordig<br />
zelfs de eenvoudigste Catholijken overtuigd"47.<br />
Maar Willem I bleef de aanname van nieuwe leden halstarrig wei-<br />
geren. Op 30 april 1835 schreef Simon Gielen aan advocaat van der<br />
Horst: ,, Na zoolang tevergeefs verlangt en gewacht te hebben om de<br />
permissie des Konings tot het aannemen van nieuwe leden, geven wij<br />
de moedop. Aangenaam zou het mij echter wezen, zoo Uwe E. G. de<br />
goedheid wel wilde hebben van mij eens te schrijven, ofzich de Ko<br />
ning tegen dit aannemen ooit uitdrukkelijk en stellig verklaard heeft.<br />
Wij althans menen dat er geen hoop meer over blijft. (...)''48<br />
Uit een brief, die Gielen op 25 September 1839 schreef aan zijn<br />
neef, Frans Boermans, de latere bisschop van Roermond, blijkt dat<br />
deze plannen had gekoesterd om in Sint-Agatha in te treden. De pri<br />
or had zijn neef in Roermond willen bezoeken tijdens een korte vakantie<br />
in Maaseik. Hij had zich echter door notaris Schoolmeesters la-<br />
ten overhalen om mee naar Rolduc te rijden. Daar zou hij een on-<br />
derhoud hebben met Mgr. C.van Bommel. Gielen vertelde de bis<br />
schop, dat baron de Pelichy, directeur-generaal voor de R.K.Eredienst,<br />
hem in 1837 had aangeraden om alvast enkele leden aan te<br />
nemen. Het verbod, aldus de Pelichy, was weliswaar niet ingetrok-<br />
ken, maar men zou wel een en ander door de vingers zien. De Luikse<br />
bisschop reageerde daarop met: „(...) Volgt dien road, gijmoet ze<br />
maar insmokkelen; ziet maar, dat gij goede subjecten aanneemt. De<br />
46 De Godsdienstvriend, dl.30, 1833, pp.1-21<br />
47 De Godsdienstvriend, dl.30, 1833, p.21<br />
48 Arch.Sint-Agatha, nr.2l
DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 81<br />
goederen, waarover ik verleden jaar aan den Koning Leopold geschreven<br />
heb, moet gij reclameren!" 49<br />
5.2. Het uitzichtloze voortbestaan van het klooster van Uden<br />
De kruisheren van Uden verkeerden tot 1812 in een gunstiger positie<br />
dan hun confraters van Sint-Agatha. De opname van kandidaten<br />
stond hun vrij, maar toch was de aanwas gering. In 1801 telde de<br />
kloostergemeenschap twaalf leden, waaronder een broeder. De<br />
jongste kruisheer, J. Kievits, was 35 jaar oud, de oudste, W. Princen,<br />
62 jaar oud. In 1802 en 1806 legde telkens een kandidaat professie<br />
af, in 1803 waren er twee novicen. Allen waren derici. Vanaf 1807<br />
was er geen uitbreiding meer50.<br />
49 Gielen sprak in Rolduc ook met de procurator van de redemptoristen van Wittem. Deze<br />
vertelde, dat hij door commissaris Mr. AJ.L.Borret naar Maastricht was ontboden. Borret had<br />
hem de verzekering gegeven, dat de kloosters in het Nederlandse gedeelte van Limburg zouden<br />
blijven voortbestaan. J. SCHEERDER, Henricus Van den Wijmelenberg: een religieus emanci<br />
pator in Oost-Brabant 1800-1881, p.25<br />
50<br />
NAAM<br />
Theodoor van<br />
de Leygraaff<br />
Joannes Jaco<br />
bus van Win-<br />
den<br />
Willem Leyten<br />
Anton Greven<br />
GEBOORTE-<br />
PLAATS<br />
Uden<br />
Delft<br />
Stratum<br />
Uden<br />
GEBOORTEDA-<br />
TUM<br />
30.03.1776<br />
29.11.1777<br />
1774<br />
20.06.1784<br />
INKLEDING en<br />
PROFESSIE<br />
professie op<br />
24.10.1802<br />
inkleding op<br />
24.10.1802<br />
professie op<br />
24.10.1803<br />
gekleed in 1802;<br />
professie in 1803<br />
gekleed op<br />
21.10.1805; pro<br />
fessie op<br />
21.10.1806<br />
MEDEDELINGEN<br />
professie bij de kapucijnen te<br />
Gelder op 26 mei 1796; priester<br />
gewijd te Emmerich op 9 maart<br />
1799; gesupprimeerd op 29.08.<br />
1802; rector van de Latijnse<br />
School van de kruisheren te<br />
Uden op 14.10.1802<br />
+ 06.05.1813<br />
priester gewijd te Grave door<br />
Mgr. Van Velde de Melroy.<br />
+ 02.07.1845<br />
Na de suppressie in 1812 was hij<br />
gedurende twee jaar leraar aan de<br />
Latijnse school van Helmond<br />
Van oktober 1820 tot maart 1836<br />
was hij pastoor te Broeckhuysen.<br />
+ Uden 14.11.1840<br />
priester gewijd op 23.05.1807<br />
leraar grammatica aan de Latijn<br />
se school van Uden in 1810. Na<br />
de opheffing van het klooster in<br />
1812 bleef hij samen met van<br />
Rooij en van de Leygraaff de<br />
lessen voortzetten in de kloostcr-<br />
gebouwen. In 1819 was hij nog<br />
steeds leraar. In 1825 verliet hij<br />
het klooster. Hij was pastoraal<br />
werkzaam in Antwerpen tot in<br />
1845. Dan werd hij conventuaal<br />
van het kruisherenklooster van<br />
Diest.<br />
+ 01.02.1857
82 DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />
In 1743 richtte Waltherus Peynenburg in Uden een Latijnse school<br />
op voor jongens uit de omgeving. Grieks en latijn geven aan een<br />
klein groepje jongelui leek de ideale vorm van apostolaat in combi-<br />
natie met het comtemplatieve kloosterleven. Bovendien beoogde hij<br />
met de vorming van jongeren ook de aangroei van klooster-<br />
kandidaten. Een van de eerste leerlingen was Joannes Reinier<br />
Schwartz (1730-1819), die als jongen van dertien vanuit Steenwijk<br />
(Overijsel) naar Uden kwam. Veel later, in 1769, trad Schwartz in bij<br />
de kruisheren van Sint-Agatha. In de antieke letteren was hij zeer be-<br />
dreven en tot op hoge leeftijd gaf hij met jeugdig enthousiasme la<br />
tijnse les aan kinderen in de omtrek51.<br />
De Udense Latijnse school behoorde tot de zogenaamde , .klerikale<br />
scholen ", de scholen waar nagenoeg uitsluitend door priesters les ge-<br />
geven werd. In 1812, toen het klooster werd opgeheven, werd<br />
toestemming verleend om het onderricht in de Latijnse school voort<br />
te zetten in de kloostergebouwen. Henricus van Rooy kreeg de lei-<br />
ding van die school en gaf de syntaxis of vierde klas. Th. Van de Ley-<br />
graaf onderwees de poesis (vijfde klas) en de rhetorica (zesde klas).<br />
Greven was conrector en gaf de grammatica (derde klas). Van Rooy<br />
gaf reeds sinds 1778 les. Tien jaar later kreeg hij hulp van J. van<br />
Beek, die in 1810 zijn lessen overdroeg aan Greven52.<br />
51 J. SCHEERDER, De voorgeschiedenis van het College van het H.Kruis. in: Honderdjaar<br />
Udens college. De geschiedenis van het College van het H.Kruis en wat daaraan voorafging,<br />
Uden, 1986, pp.6-7<br />
52 J. SCHEERDER, De voorgeschiedenis van het College van het H.Kruis, p. 13<br />
De ,, klerikale scholen'' werden gesticht naast die welke tijdens de Republiek in protestantse<br />
handen waren gekomen. Al deze scholen waren door de regering officieel erkend. Zij bezaten<br />
alien het iuspromovendi: een getuigenis van de curatoren van de school, dat men het<br />
onderwijs met vrucht had gevolgd, voldoende om aan de universiteit te worden toegelaten.<br />
Van deze scholen lagen er twaalf in Noord-Brabant. Bij elkaar hadden ze meer dan 250 leer<br />
lingen, dus gemiddeld ruim twintig. Zij waren hoofdzakelijk opgericht om de vooropleiding<br />
van de katholieke priesters te verzorgen. Vijf van deze scholen, die van Boxmeer, Gemert, Megen,<br />
Ravenstein en Uden, dankten him bestaan aan de enclaves in Oost-Brabant, die in de tijd<br />
van de Republiek van de Verenigde Nederlanden onder vreemde souvereiniteit hadden geleefd.<br />
Ze waren allemaal gesticht door regulieren: te Boxmeer in 1707 door de karmelieten, te Ge<br />
mert in 1587 door de priesters van de Duitse Orde, te Megen in 1645 door de franciscanen,<br />
te Ravenstein in 1752 door de jezuieten en te Uden in 1743 door de kruisheren. Deze scho<br />
len werden niet alleen door leerlingen uit Brabant, maar ook door leerlingen uit het Noorden<br />
bezocht. Een ander gedeelte van de toekomstige geestelijkheid, ook uit Holland, volgde in de<br />
zeventiende en achttiende eeuw haar opleiding in de Zuidelijke Nederlanden, namelijk in Mol,<br />
Geel, Turnhout en Meerhout. Dit gaf tenslotte aanleiding tot het ontstaan van vier andere scho<br />
len, die van Eindhoven, Grave, Helmond en Oosterhout. Zodoende waren er van de twaalf La<br />
tijnse scholen in Noord-Brabant negen ,, klerikale scholen. "
DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 83<br />
In januari 1815 bezorgde de burgemeester van Uden inlichtingen<br />
aan de gouverneur over de kruisheren. Volgens hem had het klooster<br />
groot nut voor de gemeente door het voortreffelijk onderwijs aan de<br />
Latijnse school53. Op 7 december van datzelfde jaar overleed prior<br />
Adrianus Smits, 74 jaar oud, na een ambtstermijn van 32 jaren. Acht<br />
conventualen telde het klooster nog, en die waren blijkbaar niet geneigd<br />
een nieuwe prior te kiezen. Daarop ontvingen zij op 14 maart<br />
1816 een brief van de commissaris-generaal van de districten Ravenstein<br />
en Megen, A. Borrett: „ Tot mijn niet geringe verbazing zie<br />
ik, dat uw huis op bijzondere manier verweesd is en na de dood van<br />
Z.E.H. Smits werkeloos blijft of uitvluchten zoekt om zich een andere<br />
overste te kiezen ofte verschaffen. Wij weten dat de onvergetelijke<br />
Pius VI de gesupprimeerde of liever door de Pransen verjaagde en<br />
overal verstrooide religieuzen op vaderlijke wijze heeft vermaand, dat<br />
zij zich altijd moeten herinneren religieuzen te blijven en dat zij zich<br />
er ijverig op zouden toeleggen hun geloften, voor zover dat mogelijk<br />
is, te onderhouden. Wanneer dat al voor verstrooide religieuzen<br />
geldt, hoeveel te meer dan voor hen die eenzelfde huis bewonen en<br />
in hun kloosterkleed een gemeenschappelijk leven leiden. Op welke<br />
manier zouden zij zonder overste de voornaamste van die geloften,<br />
de gehoorzaamheid, onderhouden"^. In naam van bisschop de<br />
Mean benoemde Borrett procurator en leraar Henricus van Rooy tot<br />
overste van het klooster.<br />
Op 27 maart 1816 berispte gouverneur Hultman de kruisheren<br />
ernstig. Ondanks de strenge voorwaarden waarop permissie werd verleend<br />
om hun klooster weer te bewonen, zouden de kruisheren een<br />
nieuwe kandidaat tot het noviciaat hebben toegelaten55.<br />
53 Arch.Uden, I A, nr.22<br />
54 Deze brief werd uit het Latijn vertaald. De Latijnse brief werd gepubliceerd in C.R.<br />
HERMANS, Annales, dl.III, pp.633-634; de vertaling treft: men aan in J. SCHEERDER, De Kruis<br />
heren van Sint-Agatha en Uden in de jaren 1800-1840, p. 14<br />
55 C.R.Hermans meende te weten dat de gouverneur ter ore was gekomen dat een zekere<br />
frater van Goch zijn intrede in het Udense klooster had gedaan en dit in de zevende maand<br />
van zijn professie had moeten verlaten. Van Goch werd seculier priester. C.R. HERMANS, An<br />
nales, dl.I(2), p. 190<br />
De kruisheren waren overigens de enigen niet die het verbod op de aanname van novicen, dat<br />
op 8 februari 1815 werd uitgevaardigd, probeerden te ontduiken. Daarom besloot de overheid<br />
van nu af aan alle samenwonende religieuzen van de gesupprimeerde kloosters nauwgezet te<br />
controleren: ieder jaar moest elke overste een nauwkeurige en door de burgemeester behoorlijk<br />
geattesteerde opgave sturen naar de gouverneur. Alle veranderingen, die door vertrek of<br />
overlijden van religieuzen hadden plaats gevonden, moesten meegedeeld worden. J. SCHEER-<br />
DER, De Kruisheren van Uden en Sint-Agatha in de jaren 1800-1840, pp.44-45
84 DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />
Commissaris-generaal A.Borret had grote waardering voor de wijze<br />
waarop van Rooy het klooster en ook de Latijnse school bestuurde.<br />
Van Rooy was pas zeventien jaar, toen hij in het klooster trad en nau-<br />
welijks vier jaar later stond hij als leraar voor de klas. Priester was hij<br />
toen nog niet. Op 5 mei 1780 werd hij gewijd. Zijn komst naar de<br />
school was blijkbaar nodig; er was niet zoveel keus meer in het kleine<br />
convent. In 1778 — hij was toen 30 jaar — begon zijn langdurig rectoraat<br />
aan de school. Vijfenvijftig jaar stond hij aan het roer. Hij was<br />
al een man op jaren, toen hij een begin moest maken met de grondige<br />
reorganisatie van zijn Latijnse school, op bevel van de regering<br />
in Den Haag. Zeker was voor 1815 het Latijn vrijwel het enige vak,<br />
dat in de Noord-Brabantse ,,klerikale scholen" werd onderwezen.<br />
Tijdens de regering van Willem I werden een aantal vakken verplicht:<br />
naast Latijn en Grieks waren dat nieuwe en oude aardrijkskunde,<br />
nieuwe en oude geschiedenis, de griekse en latijnse fabelkunde<br />
en de beginselen van de wiskunde. Het liefst had van Rooy de re<br />
organisatie van de Latijnse school van Uden met eigen mensen doorgevoerd.<br />
Maar die waren er niet. Daarom werd het werk, vooral na<br />
1820, steeds meer toevertrouwd aan seculiere priesters, meestal uit<br />
Uden of de naaste omgeving afkomstig. Hoewel hij in 1832 door een<br />
beroerte werd getroffen bleef van Rooy toch nog tot 1 januari 1834<br />
rector van de school56.<br />
56 Onder de seculiere priesters trof men heel bekwame leerkrachten aan. Maar de meeste<br />
van hen, werden na enkele jaren tot kapelaan benoemd en verlieten dan het onderwijs. C. van<br />
den Brand was de eerste van hen. Hij was professor in de filosofie geweest aan de Theologische<br />
School van Huisseling en doceerde van 1820 tot 1827 aan de Latijnse School van Uden<br />
meer gevorderde lessen in het grieks, de rekenkunde, geschiedenis en aardrijkskunde. Verder<br />
waren er P. van der Heyden (1825-1831), A. van Hoogstraten (1831-1833) en A. van Grinsven<br />
(1832-1843). J. SCHEERDER, De voorgeschiedenis van het College van het H.Kruis, p. 16<br />
Als rector moest van Rooy rekening houden met de tussenkomsten van inspecteur H.Wijnbeek<br />
(1772-1866). Opgeleid voor en aanvankelijk werkzaam bij het lager en meer uitgebreid lager<br />
onderwijs, liet Wijnbeek zich in 1798 inschrijven als student aan de Leidse Hogeschool en promoveerde<br />
in 1808 tot Meester in de Rechten. In 1816 werd hij benoemd tot Commissaris van<br />
de Latijnse Scholen in de noordelijke provincies van het Koninkrijk der Nederlanden. Hij bleef<br />
dit tot 1832, sedert 1818 met de titel van inspecteur. Deze onderwijsspecialist bezocht en controleerde<br />
de Brabantse Latijnse scholen regelmatig, ook Uden. Wijnbeek was van huis uit protestant.<br />
Over de Latijnse School van Uden liet hij zich aanvankelijk laatdunkend uit: ,,De over<br />
het algemeen talrijke leerlingen dezer Scholen worden, met zeer weinig uitzondering, alien tot<br />
de Roomsche geestelijke stand opgeleid; zij wonen bij burgers voor eenen zeer matigen prijs;<br />
doch staan steeds onder het toevoorzigt van hunne onderwijzers, die hen onder eene strenge<br />
tucht houden. Deze onderwijzers, die nimmer onder het bestuur van curatoren gestaan hebben,<br />
en, uit hoofde van hunnen stand als geestelijkent aldaar zeer geeerbiedigd zijn, schijnen zich<br />
aan dat bestuur niet gereedelijk te willen onderwerpen en den Curatoren schijnt het over het<br />
algemeen aan de genoegzame bekwaamheden of vastheid van karakters te ontbreken om zich<br />
te doen gelden om met kracht de leerwijze in te voeren welke bij het organiek besluit en het
DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 85<br />
In juni 1824 trachtte van Rooy van de regering verlof te krijgen om<br />
nieuwe leden voor het klooster van Uden aan te nemen57. De rege<br />
ring had de religieuze gemeenschappen ingedeeld in drie categorieen:<br />
de communiteiten die zich wijdden aan de ziekenverpleging,<br />
vervolgens de gemeenschappen die zich inlieten met het onderwijs<br />
van de jeugd en tenslotte de communiteiten die een zuiver contemplatief<br />
leven leidden. Wie erkend werd als behorend tot de eerste categorie,<br />
moest leven volgens statuten, die door de regering waren<br />
goedgekeurd. De gemeenschappen van de tweede categorie waren<br />
verplicht hun statuten onmiddellijk te laten goedkeuren. Als onderwijsinstellingen<br />
vielen zij onder het ministerie van kolonien en on<br />
derwijs. De contemplatieve kloosters werden slechts als samenwoningen<br />
van particulieren beschouwd. Zij moesten geleidelijk uitsterven<br />
en mochten geen novicen aannemen. De kruisheren werden als reguliere<br />
kanunniken tot de contemplatieven gerekend58. Van Rooy<br />
voerde als verweer aan, dat de kruisheren een congregatie waren. Ze<br />
verschaften onderwijs en door hun Latijnse school waren ze tot groot<br />
nut voor hun medeburgers. Bij het verweerschrift voegde hij de sta<br />
tuten van de kruisheren. Het waren echter niet de statuten van 1660.<br />
Ze waren verdeeld in negentien artikelen. In het eerste stond dat de<br />
kruisheren zich tot taak gesteld hadden het verschaffen van ,,het on<br />
derwijs der jonkheid van het mannelijk geslacht in de latijnsche en<br />
grieksche tool, historie, geographie. In de talrijke gemeente van Uden<br />
bestaande in over de vijf duizend zielen dienen zij tot assistentie van<br />
den pastoor, als ook van de naburige pastoors" 59. Op 19 december<br />
1825 werd zijn verzoek echter categoriek afgewezen60. Als gevolg<br />
daarvan was het klooster al zeer vlug onderbemand en zelfs niet meer<br />
in staat de school van het vereiste aantal leerkrachten te voorzien. Dat<br />
blijkt duidelijk uit het nu volgend overzicht van de laatste conventualen<br />
van Uden:<br />
algemeen Reglement vastgesteld is". Toch zag Wijnbeek ook positieve kanten aan de 'UerikaU<br />
scholen\ ,,Dte scholen verschillen nogfans aanmerkelijk van de zogenaamde kleine ofvoorbereidende<br />
seminaries, eensdeels doordat er de leerlingen, ofschoon ook buiten schooltijd onder<br />
toezicht der onderwijzers staande, niet opgesloten zijn, maar bij particulieren in de kost zijn<br />
en dusmeer menschelijk worden door het verkeer onder de menschen; anderzijds doordat er<br />
het onderwijs onder het opzicht van het Ministerie is gep/aatst". J.SCHEERDER, De vooreeschiedenis<br />
van het College van het H.Kruis, p. 16<br />
57 Arch.Uden, I A, nr.8<br />
58 S. STOKMAN, De Religieuzen en de onderwijspolitiek der regering 1814-1830. Den Haag<br />
1935, pp.2-5; Almanack du Clerge Catholique Romain desPays-Bos, 1822, pp.213-215 242-243<br />
5^ Arch.Uden, I A, nr.8<br />
60 Arch.Uden, I A, nr.9; brief van jhr. van de Poll, secretaris van het Kabinet van de<br />
Koning
86<br />
NAAM (61)<br />
H. van Rooy, praeses<br />
N. van Vinkenstein<br />
W.Rijken<br />
J. van Beek<br />
J. van Winden, praeses van 15.11.<br />
1840 tot 15.12.1840<br />
W.Leijten, administrator vanaf 1834<br />
A.Greven<br />
W.Princen (Prins)<br />
DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />
GEBOORTEDA-<br />
TUM<br />
27.08.1757<br />
1741<br />
1743<br />
1756<br />
29.11.1777<br />
1783<br />
20.06.1784<br />
1739<br />
OVERLIJDENSDATUM<br />
15.12.1838<br />
04.11.1821<br />
11.02.1826<br />
18.12.1822<br />
02.07.1845<br />
14.11.1840<br />
Hij verliet in 1825 het klooster. In Antwerpen was<br />
hij actief in de zielzorg. Op 14 September 1845<br />
ging hij naar het kruisherenklooster van Diest.<br />
26.01.1824<br />
In 1832 stelde van Rooy aan de regering voor de Latijnse school<br />
van Uden61 te verheffen tot de rang van klein-seminarie. Ook dit<br />
voorstel werd afgewezen62. Datzelfde jaar stelde inspecteur Wijnbeek<br />
een gunstig rapport op over de Latijnse school: ,,Alle voorgeschreven<br />
vakken waren ingevoerd en zulks niet slechts bij enkele maar<br />
bij dlle leerlingen, hoewel dat onderwijs nog verre stond beneden de<br />
trap, waartoe het in de andere wel ingerigte latijnsche Scholen geklommen<br />
is. De meeste vorderingen waren in het Grieksch gemaakt<br />
en een der hoofdoogmerken van de beoefening dezer oorspronkelijke<br />
taal, door middel deze beoefening, in den geest van de daaruit af<br />
geleide Latijnse Taal in te dringen, was niet geheel uit het oog verloren,<br />
hoezeer voor het overige aan het onderwijs der laatste genoemde<br />
taal nog veel overtolligs en min doelmatigs aankleefde, vooral in<br />
de hoogere klassen. Aan het wiskundig onderwijs was een stelselmatige<br />
rigting gegeven. Voor het onderricht der aardrijkskunde waren<br />
de wanden veelal met wandkaarten behangen en hadden de kweekelingen,<br />
de een meer, de ander minder, zich met die kaarten gemeenzaam<br />
gemaakt. In het onderwijs der geschiedenis was men echter nog<br />
achterlijk. (...) ,,Het verslag van 1835 gaat nog een stapje verder" :<br />
%Jnde zeer bloeyende Latijnsche School te Uden blijft het onderwijs<br />
op eene aanmerkelijke hoogte. De onderwijzers tonen bekend te zijn<br />
61 L. SIPS, Elenchus van Uden, 1800-1934, z.p.<br />
62 Wanneer de Udense Latijnse School beschouwd werd als een klein-seminarie, dan waren<br />
de leerlingen niet gehouden aan de militieplicht. Dat had zijn belang, omdat het gevaar<br />
bestond dat een priesterroeping in de dienstplichtige student verloren ging.
DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 87<br />
met het klassikale onderwijs der lagere scholen en weten hetzelve<br />
goedaan te wenden. De gronden van de Nederduitsche taal en stijl<br />
worden bij het onderwijs der Latijnsche taal niet uit het oog verloren.<br />
In het Grieksch was ook goede vordering gemaakt. Deze school mag<br />
met die van Gemert voor de beste gehouden worden, die door<br />
R. C. Geestelijken als onderwijzers worden bediend. Het getal leerlingen<br />
was hier aanmerkelijk gestegen, nagenoeg totzestig. (...). ,,Een<br />
laatste revelerend verslag werd opgesteld in de zomer van 1843: ,,De<br />
beste dezer (door geestelijken geleide) scholen zijn die te Eindhoven<br />
en te Uden, en verder bij afdaling, die te Gemert, Ravenstein, Helmond<br />
en Megen... Te Uden is het onderwijs lang in handen geweest<br />
van Kruisheeren, die aldaar hun klooster hebben. Daar de kloosters<br />
van 1814 a/tot 1841 geen nieuwe leden der Orden mogten aannemen,<br />
is er het onderwijs allengs overgegaan in handen van wereldlijke<br />
priesters, totdat in 1841 bij Koninklijk Besluit het opnemen van<br />
kloosterlingen weder is vergund. Binnen weinig tijds zijn de kloosters<br />
in het algemeen en dat te Uden in het bijzonder, met een aanzienlijk<br />
getal nieuwelingen bevolkt geworden. Te Uden zijn reeds twee van<br />
de drie leeraars, de Conrector en de Praeceptor door Kruisheeren ver~<br />
vangen. De Rector derhalve alleen gehoort niet onder de geordende<br />
geestelijken. Deze is een ijverig beoefenaar der geleerde talen en wetenschappen,<br />
en deelt dezelfde aan zijn leerlingen met oordeel mede,<br />
dock zijne nogjeugdige ambtgenooten zijn mij in dit alles vrij beperkt<br />
voorgekomen" 63.<br />
5.3. een gebundelde overlevingspoging van de kruisheren van Uden<br />
en Sint-Agatha<br />
De vijf resterende kruisheren van Uden en Sint-Agatha dienden in<br />
de loop van 1838 een suppliek aan Rome in. Daarin schreven zij, dat<br />
zij, hoewel zij door het keizerlijk decreet van 1812 waren opgeheven,<br />
tot nu toe altijd het habijt droegen. Zij vroegen om twee zwakzinnige<br />
priesters in hun convent te mogen opnemen, om zich zo nuttig<br />
te tonen voor de maatschappij en aldus van de regering verlof te<br />
bekomen om weer novicen aan te nemen. Op 13 januari 1839 werd<br />
dit door de paus toegestaan64. De bedoeling van de laatste kruishe-<br />
63 J. SCHEERDER, De voorgeschiedenis van het College van het H.Kruis, pp. 17-18<br />
64 J. SCHEERDER, De Kruisheren van Sint-Agatha en Uden in de jaren 1800-1840, p.48
88 DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />
ren was duidelijk: wanneer de twee kloosters zich in deze vorm op<br />
ziekenverpleging zouden toeleggen, werd de kans groter dat de koning<br />
hun bestaansrecht zou erkennen. En als dit eenmaal was bereikt,<br />
zou het niet moeilijk vallen om het verlof te ontvangen om nieuwe<br />
kandidaten aan te trekken.<br />
Uiteindelijk ging dit plan niet door. Vermoedelijk dienden de<br />
kruisheren geen rekest in bij de koning, omdat langzaam maar zeker<br />
het klimaat ten voordele van de religieuzen veranderde. Reeds in<br />
1830 had Willem I, onder de druk van het toenemend verzet onder<br />
zijn katholieke onderdanen zich genoodzaakt gezien om de aan de<br />
religieuzen vijandige directeur-generaal Goubau en referendaris P.<br />
van Ghent aan het departement voor de zaken van de R.K. Eredienst<br />
te vervangen door de katholieke baron de Pelichy en Mr. Charles van<br />
der Horst. Beiden waren zeker bereid de religieuzen van dienst te<br />
zijn. De kruisheren van Sint-Agatha konden dat beamen. In 1839,<br />
het jaar waarin de kruisheren het hierboven vermelde verlof van Ro<br />
me hadden ontvangen, werden de geruchten over een spoedige<br />
troonsafstand van de koning ten behoeve van zijn zoon, als maar ster-<br />
ker. Bij de katholieken leefde de algemene overtuiging dat de troons-<br />
wisseling voor hen een keer ten goede zou betekenen. Het spreekt<br />
vanzelf, dat de kruisheren hetzelfde dachten en wensten.<br />
Besluit<br />
De religieuze instituten, aldus R. Hostie, hebben een taai leven.<br />
,,Ze hebben een prenatale tijd van 10 tot 20 jaar nodig. Bijna het<br />
dubbele van die tijd hebben ze nodig voor hun consolidatie. Hun<br />
uitgroei (als die niet verlaat wordt door een incubatietijd) beslaat ongeveer<br />
100 jaar. Ze stabiliseren zich in een tijdsduur van eenzelfde<br />
aantal jaren. Vervolgens beginnen ze onverhoeds aan een dalende<br />
curve, die op zijn beurt 50 tot 100 jaar duren kan. Daarna wordt, afhankelijk<br />
van de omstandigheden, het uitsterven offtcieel geregistreerd..<br />
langpost factum. De voiledige levenscyclus van de groeperingen<br />
van religieus leven strekt zich uit over een periode varierend<br />
van 250 tot 350 jaar. (...)" 6\ Bepaalde groeperingen komen niet<br />
65 R. HOSTIE, Leven en dood van de religieuze instituten, 1972, p.315
DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 89<br />
aan de voile maat. Drie op vier maken de hun toegemeten tijd af en<br />
sterven voorgoed uit. Maar er zijn er ook die zich al vele eeuwen lang<br />
handhaven. Tot deze categorie mogen we de kruisheren rekenen.<br />
De kruisheren verkeerden in dezelfde situatie als al die andere instituten,<br />
die op het einde van de achttiende eeuw door verval van<br />
krachten en van doelstellingen met uitsterven werden bedreigd. Een<br />
eventuele omkeer leek uitgesloten. De meeste conventen beoefenden<br />
nog slechts op papier de vita mixta. Zowel hun contemplatief leven<br />
als hun actief apostolaat misten engagement en vurige kracht. Onverzettelijkheid<br />
trad alleen op in de strijd tegen de prior-generaal die<br />
de versplintering wilde indijken. Vanaf het midden van de achttiende<br />
eeuw leek het vast te staan, dat de orde in haar laatste levensfase was<br />
aanbeland. Hoewel deze oude dag nog jaren kon voortduren en ofschoon<br />
— zeer theoretisch gesteld — de revitalisatie nog altijd tot de<br />
mogelijkheden behoorde, maakten de politieke machthebbers korte<br />
metten met de afzonderlijke huizen en met het reguliere instituut<br />
tout court. Verschillende andere orden ontwierpen (statutair) een<br />
noodplan tegen de inmenging van het wereldlijk gezag, zodat zij ondanks<br />
opheffing en vervolging, in ballingschap overleefden en naar<br />
voorspoediger tijden reikhalsden. De kruisheren bezaten een dergelijk<br />
noodplan niet. Eenmaal het centraal bestuur wegviel, verdwenen de<br />
cohesie en geleidelijk aan ook de toekomstverwachtingen. Eerst in<br />
Frankrijk, vervolgens in de Oostenrijkse Nederlanden, daarna in het<br />
H. Roomse Rijk en tenslotte in de Noordelijke Nederlanden werden<br />
de schaars bevolkte huizen, die vaak als onnutig werden geetiketteerd,<br />
opgeheven. Tussen 1812 en 1814 leek het einde onverbiddelijk<br />
te zijn aangebroken. De individuele reacties van de kruisheren, voor<br />
zover we ze konden opsporen, waren zeer verscheiden. Slechts een<br />
minderheid verzette zich tegen het afsterven van de orde. Met het<br />
verstrijken van de jaren, c.q. met het uitblijven van de restauratie,<br />
luwde ook dit verzet.<br />
Toch werd er geen overlijdensakte opgemaakt. De facto overleef<br />
den de reguliere kanunniken van het H. Kruis in enkele huizen, die<br />
hen ontnomen waren, maar die om de een of andere reden nog niet<br />
verkocht geraakten. De meeste van deze 'pseudo-conventen' — voormalige<br />
religieuzen die in groep samenleefden — vielen na een kor<br />
te tijd uiteen. Twee Noordbrabantse conventen hidden echter stand.
90<br />
DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />
Een externe factor, met name het admodiatiecontract (pachtovereenkomst<br />
met de staat), lag paradoxaal genoeg aan dit overleven ten<br />
grondslag. Van het vitale kloosterleven van weleer restten overigens<br />
ook in beide conventen hoofdzakelijk het koorofEcie en de fundatiemissen.<br />
Omdat de Nederlandse overheid niet geneigd was de pachtovereenkomst<br />
te versoepelen, behelsde het overleven van Uden en<br />
Sint-Agatha slechts de verlenging van de oude dag.<br />
En toch stierf de Orde van het H.-Kruis niet uit. Vanaf de intreding<br />
van Van den Wijmelenberg in September 1840 begon zij weer<br />
tot leven te komen. Achttien jaar later overleed de laatst overgebleven<br />
kruisheer van de oude orde.<br />
Roger JANSSEN o.s.c.
DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS 91<br />
SUMMARY: The Crosiers at the end of the ,,Ancien Regime".<br />
The Crosiers were in the same situation as all the other institutes which at the end of the<br />
eighteenth century were threatened to die off by decadence of power and lack of idealism. A<br />
change was not feasible. Most of the monasteries lived only on paper the 'vita mixta'. Their<br />
contemplative life as well as their active apostolate lacked commitment and dynamism. From<br />
the middle of the eighteenth century it seemed clear that the Order had arrived in its last stage<br />
of life. Although this 'last stage' could continue for a number of years and although — very<br />
theoretically speaking — revitalisation still belonged to the possibilities, the political powers<br />
made short work with the individual houses and with the religious institute as a whole.<br />
A number of different Orders developed an emergency plan against the interference of the<br />
worldly powers, so that they in spite of suppression and persecution survived in exile and looked<br />
forward to more prosperous times. The Crosiers did not possess such an emergency plan. Once<br />
the central government disappeared, all cohesion and future prospects came to an end. First<br />
in France, then in the Austrian Netherlands, then again in the Holy Roman Empire and fi<br />
nally in the northern Netherlands the houses which were scarely populated and which were con<br />
sidered useless, were suppressed. Between 1812 and 1814 the end seemed to be near. The in<br />
dividual reactions of the Crosiers, for as far we were able to trace, were quite different. Only<br />
a small group resisted the dying-off of the Order. Over the years, especially because no restauration<br />
was forth coming, this resistence diminished too.<br />
However no death certificate was made. In fact the canons regular of the Holy Cross survived<br />
in a few houses which were taken away from them, but which for one reason or another we<br />
re not yet sold. Most of the pseudo-monasteries — former religious who lived together in a<br />
group — should disappear after a short time. Two monasteries in (the province of) North Bra<br />
bant stood firm. An external factor, namely the 'admodiation contract' (lease-contract with the<br />
government) was on the basis of their survival, how paradoxially it may seem. On the former<br />
vital religious life mainly the choir office and the foundation masses remained too in both hou<br />
ses. Because the Dutch government was not inclined to mitigate the lease contract, the survival<br />
of Uden and St. Agatha was only a prolongation of old age.<br />
ZUSAMMENFASSUNG: Die Kreuzherren am Ende des 18. Jhs.<br />
Am Ende des 18. Jhs. befanden die Konvente der Kreuzherren sich im allgemeinen im Niedergang,<br />
ahnlich wie bei vielen anderen Orden. Durch Uberalterung und Mangel an Nachwuchs<br />
gingen sie dem Ende zu. Es fehlte an Vitalitat und Begeisterung, und dies wirkte sich<br />
aus im Gebetsleben, in der Disziplin sowie in der Pastoral. Obwohl diese Zeitabschnitt noch<br />
lange hatte dauern konnen und ein Wiederaufleben theoretisch nicht auszuschliefien ware, erweckten<br />
die Kreuzherren den Eindruck, als sahen sie diese Entwicklung mit Gelassenheit entgegen.<br />
Jedenfalls erarbeiteten sie keinen Plan fur eine Notlage, die nach menschlichem Ermessen<br />
eintreten wiirde, wie viele andere Orden es machten. Viele Orden hatten jedoch Niederlassungen<br />
in einem weiteren Verbreitungsgebiet als die Kreuzherren. Das Gebiet der Kreuz<br />
herren beschrankte sich dagegen auf Frankreich, die Niederlande und Deutschland. In Frankreich<br />
waren sie seit 1769 zum Aussterben verurteilt. Joseph II. hob einige Kloster in den<br />
siidlichen Niederlanden auf, die ubrigen dort wurden aufgelost infolge der Franzosischen Re<br />
volution. Napoleon loste alle Kloster in Deutschland auf. Die Reaktionen der Kreuzherren auf<br />
diese Auflosungsdekrete waren, so weit wir wissen, sehr unterschiedlich. Dabei gilt es zu bedenken,<br />
daft die politische sowie die religiose Lage sehr verwirrt und unsicher war. Nach dem<br />
Tod von General-Magister Jacques Dubois (1796) war es nicht moglich, ein Generalkapitel einzuberufen,<br />
um gemeinsam iiber die Notlage zu beraten sowie einen neuen General-Magister<br />
zu wahlen. Somit fehlte eine allgemeine Leitung.<br />
Nur im nord-niederlandischen Brabant konnten zwei Kloster: Uden und St. Agatha ihre<br />
Existenz fristen, bis Konig Wilhelm II, 1840 ihnen erlaubte, wiederum Novizen zuzulassen.
92 DE ORDE VAN HET HEILIG KRUIS<br />
RESUME: Les Croisiers a la fin de l'Ancien Regime.<br />
Les Croisiers se trouvaient dans la meme situation que tous les autres instituts qui, a la fin<br />
du 18e siede, se voyaient menaces d'extinction par la decadence des forces et des objectifs. Un<br />
retournement de situation eventuel semblait impossible. La plupart des couvents ne respectaient<br />
plus la ,,vita mixta" que sur papier. Engagement et forces vives manquaient aussi bien a leur<br />
vie contemplative qu'a leur apostolat actif. A partir de la moitie du 18e s. il semblait certain<br />
que l'ordre avait aborde sa phase finale. Quoique ce crepuscule puisse encore durer des annees<br />
et que-vu d'une fagon toute theorique-la revitalisation faisait encore partie des possibility's, les<br />
mandataires politiques eurent tot fait de liquider les maisons particulieres et l'institut regulier<br />
tout simplement. Different* autres ordres ebaucherent (statutairement) un plan d'urgence contre<br />
l'ingerence du pouvoir seculier de sorte que, malgre la suppression et la persecution, ils<br />
purent survivre en exil et aspirer a temps plus prospers. Les Croisiers n'avaient pas un tel plan<br />
de secours. Une fois le gouvernement central tombe, toute cohesion et perspective d'avenir disparurent.<br />
D'abord en France, puis dans les Pays-Bas autrichiens, ensuite dans le Saint Empire<br />
Romain et finalement dans les Pays-Bas du Nord on supprima des maisons. Entre 1812 et 1814<br />
la fin semblait inexorable. Pour autant que nous puissions les reperer, les reactions des Croi<br />
siers furent ties diverses. Seuls quelques-uns reagirent contre la disparition de l'ordre. Mais au<br />
fil des ans, la restauration se faisant attendre, cette reaction s'etiola egalement.<br />
Pourtant aucun acte de deces ne fut redige. De fait les chanoines reguliers de la Sainte Croix<br />
vivaient dans quelques maisons dont on les avait depouilles mais qui pour une raison ou l'autre<br />
n'avaient pas encore ete vendues. La plupart de ces pseudo-couvents d'autrefois allaient disparaitre.<br />
Seulement deux couvents du Brabant du Nord tinrent le coup. Un facteur externe,<br />
le fameux ,,Contrat d'Admodiation" (Contrat de bail avec l'Etat) est assez paradoxalement<br />
a la base de cette survie. De la vie monastique vitale d'autrefois on accomplissait dans ces deux<br />
couvents principalement l'office choral et les messes de fondations. Comme l'autorite neerlandaise<br />
ne se montrait pas endine a assouplir le contrat de bail la survie d'Uden et de Sainte-<br />
Agathe ne renfermaient qu'une prolongation de l'age avancee.<br />
Pourtant l'Ordre de la Sainte Croix n'allait pas mourir. Des l'entree de Van den Wijmelenberg<br />
en septembre 1840 la vie recommence. Dix-huit ans plus tard le dernier Croisier d'autre<br />
fois va mourir ...<br />
Terwijl dit nummer van Clairlieu reeds ter perse was ... is aan<br />
de Universiteit van Gent, Faculteit Letteren en Wijsbegeerte,<br />
onze medewerker Roger Janssen gepromoveerd tot Doctor in de<br />
Geschiedenis. De promotie had plaats op woensdag 13 nov. 96.<br />
Hij slaagde met Grote Onderscheiding op het proefschrift<br />
,, Tussen restauratie, herstichting en transformatie: de Orde van<br />
hetH. Kruis, 1840-1927". Onze hartelijke gelukwensen! Clair<br />
lieu zal uit dit proefschrift in de komende jg. uittreksels publi-<br />
ceren.
MARIENFREDE<br />
In 'Clairlieu' jg. 53 (1995) vinden we in de Kroniek (pag.<br />
112-116) een bespreking van het artikel van HJ. Stenkamp 'Die<br />
Aufhebung des Klosters Marienfrede'. Als in 1806 door Joachim Murat,<br />
groothertog van Berg, het klooster wordt opgeheven, blijven er<br />
in Marienfrede nog een aantal jaren twaalf conventualen achter. Hun<br />
namen worden door Stenkamp aan het einde van zijn artikel genoemd.<br />
Echter alleen met hun naam en leeftijd.<br />
Bij het inventariseren van de historische nalatenschap van Th. van<br />
den Elsen osc (overleden 29 oktober 1994) vonden we diverse bijzonderheden<br />
over het klooster Marienfrede welke afkomstig zijn uit<br />
de nalatenschap van W. Ritte, leraar in Dingden. Uit deze gegevens<br />
kunnen we dit twaalftal met verschillende data aanvullen.<br />
Martinusjanssens werd gedoopt in de St. Nicolaaskerk te Maastricht<br />
in 1732 als zoon van Herman Janssens en Agnes Bertram. Hij was<br />
conventualis van Venlo en aldaar in 1770 procurator van het klooster<br />
en in 1783 leraar aan de Latijnse School. In 1794 werd hij tot prior<br />
van het Venlose kruisherenklooster gekozen. Tijdens een bombardement<br />
vluchtte hij korte tijd samen met broeder Dirk Dunichy naar<br />
Marienfrede. Als zijn naam 4 november 1798 voorkomt op de deportatielijst<br />
vlucht hij naar Elten. Later, als het klooster van Venlo met<br />
bonnen door Petrus Syben osc wordt teruggekocht, keert prior Jans<br />
sens terug naar Venlo. Daar overlijdt hij 30 augustus 1808 op<br />
76-jarige leeftijd.<br />
Johannes Gerhardus Mertens, afkomstig uit Erkelenz, werd 1 december<br />
1761 tot prior van Marienfrede gekozen en blijft het prioraat<br />
waarnemen tot ca. 1800. Op de generale kapittels van 1767 en 1773<br />
werd hij tot definitor gekozen. Waar en wanneer hij overlijdt is niet<br />
bekend. In het archief van de parochie Dingden staat genoteerd door<br />
pastoor Averesch op 10 maart 1830 een H. Mis voor Gerhardus Mer-
94<br />
MARIENFREDE<br />
tens en in november 1830 twee missen voor de overleden familie van<br />
Gerhardus Mertens.<br />
Arnold Meyers werd geboren in Bentheim. In 1780 wordt hij diaken<br />
gewijd en sterft tussen 13 december 1834 en 20 mei 1835 in<br />
Emsbiiren. Tussen 1780 en 1806 is hij conventualis van Marienfrede.<br />
Na de opheffing van het klooster vertrekt hij naar Emsbiiren.<br />
Johann Carl David Busch is 26 december 1738 geboren in Dingden<br />
als zoon van Johannes Bernardus Busch en Anna Sieverding. Als<br />
peter bij zijn doopsel vinden we genoteerd David Osterhof die van<br />
1716-1738 prior van Marienfrede was. Johann Carl David Busch staat<br />
zelf als peter vermeld in het doopregister van Dingden in 1766 bij<br />
het doopsel van Carolina Antonetta, een dochter van zijn broer. Na<br />
de opheffing van Marienfrede gaat hij naar zijn geboorteplaats Ding<br />
den en verblijft daar tot aan zijn dood op 4 augustus 1808 bij zijn<br />
zuster Anna Margret.<br />
Dominicus Bauduin werd in 1745 in Maastricht geboren. Na de<br />
opheffing van Marienfrede vinden we hem in 1827 als priester verbonden<br />
aan de St. Adelgundiskerk in Emmerik. Hij overlijdt 16 mei<br />
1828 op 83-jarige leeftijd in Emmerik.<br />
Ruttger Clerk is geboortig uit Wesel. W. Ritte vermeldt alleen dat<br />
hij in Marienfrede voorkomt tussen 1786 en 1806. In 1806 ondertekent<br />
hij nog een pachtbrief betreffende het goed 'Stockhorst'.<br />
Johann Riihle werd geboren in Meppen. W. Ritte noteert over<br />
hem: Johann Riihle en Arnoldus Meyers hebben in Miinster deelgenomen<br />
aan het eindexamen voor de priesterwijding; zij werden echter<br />
vanwege hun geringe kennis van de mathematica niet toegelaten<br />
tot de wijding. Eerst op verzoek van prior Mertens bij de bisschop van<br />
Miinster werden zij in 1780 priester gewijd.<br />
Wilhelm Kuppers (Cuppers) werd 4 april 1763 geboren in Erkelenz.<br />
Hij trad in 1790 in het klooster te Marienfrede. Na de ophef<br />
fing van het klooster in 1806 bleef hij nog met enkele confraters gedurende<br />
zes jaar in het klooster wonen. In 1812 keert hij terug naar<br />
zijn geboorteplaats waar hij 7 maart 1831 overlijdt.<br />
Johann PeterJopen werd 14 februari 1769 te Erkelenz geboren. In<br />
1790 legde hij zijn professie af in Marienfrede en werd 7 juni 1792
MARIENFREDE 95<br />
tot priester gewijd. Hij stierf 26 januari 1840 in Erkelenz. Samen met<br />
zijn confraters Arnold Meyers en Jozef Thomassen ontving hij van<br />
pastoor Averesch jaarlijks een kleine rente.<br />
Franz Hermes is eveneens geboortig uit Erkelenz in 1768. Hij was<br />
procurator in Marienfrede in 1801 en 1806. Hij werd priester gewijd<br />
21 September 1793. Hij overlijdt 19 december 1809 te Dingden op<br />
39-jarige leeftijd aan de tering.<br />
Jozef Thomassen werd 15 mei 1771 in Briiggen geboren en deed<br />
zijn intrede in Marienfrede in 1792. Hij werd 25 mei 1796 priester<br />
gewijd. Vanaf 1838 is hij op rust in Aldekerk waar hij 15 maart 1847<br />
sterft. W. Ritte geeft over hem nog de volgende bijzonderheden: in<br />
1820 is hij pastoor in Elmpt, bisdom Aken; in 1826 rector van een<br />
kapel in Leuthersheide bij Leuth; in 1836 assistent in Leuth en in<br />
1834 doet hij dienst in de parochie van Dilkrath bij Briiggen.<br />
Theodor Dumyhei wordt ook in de aantekeningen van W. Ritte<br />
niet vermeld. L. Heere osc. schrijft in zijn geschiedenis over het Venlose<br />
kruisherenklooster dat bij de in 1797 verdreven inwoners van het<br />
klooster zich een broeder Dirk Dunichy bevindt die samen met prior<br />
Martinus Janssens enige tijd in Marienfrede verblijft.<br />
P. WlNKELMOLEN O.S.C
96 MARIENFREDE<br />
RESUME<br />
En 1806 le couvent de Marienfrede a ete supprime par Joachim MURAT, Grand-Due de Berg.<br />
A ce moment il y avait encore douze Croisiers. Dans les archives de notre cfr. Theo van den<br />
Elsen (decede le 29 oct. 1994) se trouvaient un tas d'informations sur la communaute de Ma<br />
rienfrede ... informations dues a Mr. W. Ritte, professeur a Dingden. Ainsi nous apprenons<br />
beaucoup de details et de dates sur les douze derniers Croisiers de Marienfrede.<br />
SUMMARY<br />
When in 1806 the Marienfrede convent was closed by Joachim MURAT, grand duke of Berg,<br />
only twelve conventuals remained.<br />
In cfr. Theo van den Elsen's estate (29 October 1994) we found several particularities about<br />
the convent, coming from mr W. Ritte, teacher in Dingden. On the basis of these papers we<br />
were able to give some more data about those twelve last Crosiers of the former Marienfrede<br />
convent.<br />
ZUSAMMENFASSUNG<br />
Als im Jahre 1806 das Kloster Marienfrede von Joachim Murat, dem Grofiherzog von Berg<br />
"oftlziell" aufgehoben wurde, wohnten in Marienfrede noch 12 Konventualen. In der Nachlassenschaft<br />
von Pater Theo van den Elsen (gestorben am 29.10.1994) hat Pater P. Winkelmolen<br />
mehrere Notizen iiber das Kloster Marienfrede gefunden, die von Herrn W. Ritte, Lehrer<br />
in Dingden, herruhren. Damit konnen die Lebensdaten der letzten Kreuzherren von Ma<br />
rienfrede erganzt werden.
GRABSTATTEN IN DER<br />
KOLNER KREUZHERRENKIRCHE<br />
Von Anfang an drangte es die Christen in den deutschen Landen,<br />
sich dort begraben zu lassen, wo sie einst die Taufe empfangen hatten.<br />
Seit 813 n.Chr. war aber die Beisetzung in den Kirchen nur<br />
noch fur Bischofe, Abte, Priester und adlige Laien zugelassen; auch<br />
der Adel hatte namlich das Recht, in den von ihm unterstiitzten Kir<br />
chen, aus in Klosterkirchen, bestattet zu werden. Aus finanziellen<br />
Griinden versuchten in den Stadten die Stifter und die Kloster, dieses<br />
Vorrecht des Adels auch auf biirgerliche Familien auszudehnen, urn<br />
so dem erstarkten reprasentativen Bedurfnis des Patriziats entgegenzukommen.<br />
Am 19. Dezember 1252 erhielten die Burger von Koln durch den<br />
papstlichen Legaten Hugo die offizielle Bestatigung, auch in Stiftsund<br />
Klosterkirchen sowie deren Kreuzgangen Familiengriifte anlegen<br />
zu durfen, doch unter grundsatzlicher Anerkennung der Pfarrechte,<br />
was bedeutete, daft der Pfarrer gegen Zahlung einer zu vereinbarenden<br />
Gebiihr seine Zustimmung geben mufite.<br />
So liefien sich bei den Kreuzherren zu Koln zur letzten Ruhe betten:<br />
Peter van der Hellen: (De Inferno alias de Halsbein):<br />
Er war einer der Hauptwohltater des Kolner Kreuzherrenklosters im<br />
ausgehenden 14. Jh. Er spendete 2000 koln. Mark zum Bau von Kirche<br />
und Kloster und unterstiitzte die Kreuzherren auch durch sonstige<br />
Zuwendungen. Der Bau der Klosterkirche wurde 1399 vollendet.<br />
Am 26. Mai 1399 verpflichtete sich der Konvent, dafiir taglich in<br />
der von Peter v.d. Hellen neu errichteten Kapelle an der Breitestrafie<br />
(Pfarre St. Columba) eine heilige Messe zu lesen. Diese Stiftung wur<br />
de am 15. Januar 1401 vom Papst Bonifaz IX. bestatigt.
98 GRABSTATTEN IN DER KOLNER KREUZHERRENKIRCHE<br />
Christina von Bell(e):<br />
In Dokumenten der Jahre zwischen 1397 und 1402 werden er-<br />
wahnt: Everhard, Vogt von Bell, Ritter, und Christina, seine Frau.<br />
Die Familie ,,von Belle'* (nicht zu verwechseln mit Schall von Bel<br />
le), eigentlich Vogte von Belle, tragen ihren Namen von der Advo-<br />
catie, welche sie iiber die Herrschaft Belle (Buschbell) ausiibten. Die-<br />
se Herrschaft: liegt nahe bei Koln und war zuerst eine kolnische, spa-<br />
ter eine julichsche Unterherrschaft, in welcher das Apostelstift zu<br />
Koln Grund- und Lehnsherr war.<br />
Peter Ketzgyn:<br />
Mehrere Namensverzeichnisse unterrichten uns iiber die Kolner<br />
Goldschmiede des 14. und 15. Jhs. Neben Gerhard Langen und<br />
Gottfried von Dortrecht war Peter Ketzgyn (Ketzgin) ein Meister von<br />
Ruf. Dieser grofie und treue Freund der Kolner Kreuzherren stifte-<br />
te ihrem Kloster zwischen 1429 und 1443 u.a. zwei Altare und verschiedene<br />
Kunstwerke. Er starb im Jahre 1443.<br />
Peter von Merode:<br />
Zu den Forderern der Reform des Kreuzherrenordens von 1410 gehorte<br />
auch neben dem Kreuzherr Johannes von Merode ein weiteres<br />
Mitglied dieser bekannten Familie. Urkundlich erwahnt wird Peter<br />
von Merode, Sohn des Peters von Merode und der Goeda, von 1401<br />
bis zum Jahre 1451.<br />
Seit 1403 war er Kanonikus an St. Severin zu Koln; da ist er bis<br />
zu seinem Tode (am 1. Mai 1451) urkundlich bezeugt.<br />
Stets erwies sich Peter, so wie seine beiden Onkel Arnold und Jo<br />
hannes von Merode, als ein besonderer Wohltater des Kreuzherrenor<br />
dens, besonders des Kolner Ordenshauses. Im Jahr 1428 stiftete er ein<br />
Kapital von 300 rheinischen Gulden zur Bestreitung der Kosten des<br />
General-Kapitels.<br />
Sehr wahrscheinlich ist er der Ubersetzer von ,, Die Pilgerfahrt des<br />
traumenden Monches" (Le pelerinage de vie humaine) von Guillau-<br />
me de Deguiville. Diese Ubersetzung wurde kopiert von Johannes<br />
Dursten aus dem Kolner Konvent.<br />
Goswin Brent von Vernich:<br />
Er wurde 1455 geboren und starb 1501.<br />
In erster Ehe heiratete er Catharina von Merode zu Kudelshecken,<br />
in zweiter Ehe Metza von Wermelskirchen. Die ,,Brent von Vern-
GRABSTATTEN IN DER KOLNER KREU2HERRENKIRCHE 99<br />
ich", ein altes jiilichsches Geschlecht, hatte seinen Sitz zu Vernich,<br />
einer ehemaligen Herrschaft, welche spater als ,, Amt Vernich" (Euskirchen)<br />
dem Herzogtum Jiilich einverleibt wurde. Das Geschlecht<br />
Brent von Vernich (nich zu verwechseln mit dem Familienamen von<br />
Brempt) trug einige Giiter von Koln zu Lehen. 1491 besafi Goswin<br />
Brent von Vernich an den Renten zu Geilenkirchen 100 rheinische<br />
Gulden.<br />
Die Familie Brent von Vernich fiihrte in ihrem Wappen: einen<br />
quergeteilten Schild. Das obere Feld ist rot mit einem silbernen Stern<br />
im rechten Oberwinkel, das untere Feld ist golden mit drei aufrechten<br />
blauen Balken. Auf dem Helm steht ein roter Hut mit weifiem<br />
Wedel.<br />
Herman Rink und Margarete Straufi:<br />
Herman Rink, der Jiingere, war verheiratet mit Margarete Straufi<br />
und starb in seiner Vaterstadt Koln 1542.<br />
Die Familie Rink kam aus Hessen nach Koln. In der zweiten Kolner<br />
Generation erwarben zwei Briider: Herman und Johan Rink als<br />
Kaufleute ein grofies Vermogen, zu dem auch ihre Wohnungen und<br />
zahlreihe Zinshauser gehorten. Beide Briider waren fur die Kaufmannsgaffel<br />
,,Windeck" (Die Englandfahrer) im Rat der Stadt.<br />
Herman der Altere bekleidete von 1480 bis 1488 das Biirgermeisteramt<br />
von Koln. Einer von den Sohnen des obengenannten Her<br />
man, namlich Herman der Jiingere, scheint mit England in besonders<br />
guten Beziehungen gestanden zu haben, denn dort wurde er<br />
zum Rat des englischen Konings Heinrich VIII. berufen. Auch dem<br />
deutschen Kaiser diente er in dieser Funktion. In Koln erwarb er die<br />
Hauser ,,zum grofien und kleinen Kneiart" (Schildergasse 74/76)<br />
und erbaute darauf 1513 das Haus ,,zum goldenen Ring". Herman<br />
der Jiingere war ein besonderer Wohltater des ihm benachbarten<br />
Kreuzherrenklosters, in dem er eine Familien-Kapelle erbauen liefi,<br />
zu der er von seinem Hause aus einen direkten Zugang hatte. In die<br />
ser Kapelle wurde er und seine Frau Margarete Straufi bestattet, wahrend<br />
seine Briider und die altare Generation in der Familiengruft in<br />
St. Columba ruhen.<br />
Durch seine Heirat mit Margarete Straufi kam Herman in den Besitz<br />
des grofien ,,Kupferhofes", auch in der Nahe des Kreuzherren<br />
klosters gelegen.<br />
Das Familewappen dieser sehr wohlhabenden und auch mildtatigen<br />
Kolner Patrizier zeigt: im goldenen Feld einen schwarzen rechts-
100 GRABSTATTEN IN DER KOLNER KREUZHERRENKIRCHE<br />
fliegenden Raben, der einen Ring in seinem Schnabel tragt. Auf dem<br />
Helm ist dieser Rabe ,,wachsend" wiederholt.<br />
Adolf von Gymmenich zu Gymmenich und Vischel:<br />
Die ,,von Gymmenichs'\ katholischer Uradel vom Niederrhein,<br />
nanntensich nach ihrem Wohnsitz Gymmenich (heute Gymnich) im<br />
Herzogtum Julich. Schon fruh teilten sie sich in zwei Linien, von denen<br />
die altere den Namen Gymnich weiterfiihrte, die jiingere aber<br />
sich Beissel schrieb.<br />
Adolf von Gymmnich zu Gymmnich und Vischel lebte von 1512<br />
bis 1561. Er war verheiratet mit Maria von Hochsteden, der Tochter<br />
Hermans von Hochsteden und der Aleidis von Horrich zu Brachelen.<br />
Adolf von Gymmnich unterschrieb 1550 die Landesunion. Das Familiewappen:<br />
Ein rotes ausgekerbtes Kreuz in silbernem Feld und auf<br />
dem Helm eine weifle, rot-geschnabelte Ente im schwarzen Schilf mit<br />
silbernen und schwarzen Helmdecken.<br />
Johan Kreps (*1513 - tl582):<br />
Er war verheiratet in erster Ehe mit Catharina v. Antwerpen, in<br />
zweiter Ehe mit Gertrud von Nehel (t 1578), Tochter von Johan und<br />
Gertrud von Segen.<br />
Johan Kreps war im Jahr 1579 Stimmeister in Koln.<br />
Das kolnische Patriziergeschlecht Kreps fuhrte in goldenem Feld<br />
einen schwarzen, eckig-geschobenen Querbalken und dariiber einen<br />
roten Turnierkragen. Auf dem Helm einen halb schwarz-, halb gold-<br />
gekleideten Mann, der einen Pfeil in der Hand halt.<br />
Anm. Zwei im Kolner Senat sitzende Mitglieder wurden, weil sie<br />
beim Votieren im Rat den Ausschlag gaben, Stimmeister genannt<br />
(auch Stichmeister oder Steigmeister). Sie hatten das Recht, sich zu<br />
den Kolner Patriziern zu zahlen und das Pradikat ,,von" zu fuhren.<br />
Herman von Wedigh und Clara Aleida Therlaen von Lennep:<br />
Herman von Wedigh war Senator und Stimmeister zu Koln. Er<br />
starb 1629. Er und seine Frau wurden bei den Kreuzherren zu Koln<br />
bestattet. Bereits 1614 iiberwies Herman von Wedigh zur Stiftung ei-<br />
nes Familienbegrabnisses und vier jahrlicher Memorien eine Rente<br />
von 64 Talern.<br />
Die Kinder von Wedigh stifteten der Kreuzherrenkirche ein Ge-<br />
malde von J. Hulsman (17. Jh.), darstellend: das Martyrium des hi.<br />
Bartholomaus. Es ging verloren.
GRABSTATTEN IN DER KOLNER KREUZHERRENKIRCHE 101<br />
Dieses alte und angesehene Kolner Patrizier-Geschlecht — der Maler<br />
Hans Holbein der Jiingere make in London zwei Mitglieder der<br />
Wedigh-Familie — fuhrte in ihrem Familienwappen: einen schwarzen<br />
Sparren in silbernem Feld und drei im Winkel gesetzte blaue<br />
Blatter.<br />
Adrian de Bruyn von Blankenforst (auch Blankenvoert): *1568 - t<br />
1632:<br />
Er war der Sohn des Bruno de Bruyn von Blankenforst und der Jo<br />
hanna Calf. In Koln war er Ratsherr und koniglich spanischer Oberkriegskommissar.<br />
In erster Ehe war er vermahlt mit Gertrud von Cronenberg, in<br />
zweiter Ehe mit Anna Kreps, verwitweter Bachoven.<br />
Diese hollandische, nach Koln gefluchtete Patrizierfamilie aus Leerdam<br />
(in der Nahe vom Kreuzherrenkloster in Asperen) stellte dort<br />
oftmals den Burgermeister. Auch Adrian de Bruyns Groftvater, sein<br />
Onkel Jacob und sein Vater bekleideten in Leerdam das Biirgermei-<br />
steramt.<br />
Das Familienwappen zeigt in silbernem Feld vier rote Balken und<br />
auf den Balken zehn goldene Gleven.<br />
Anm. Vgl. L. Heere, De Kruisheren van Asperen in Kruistriomf<br />
36, 1956, S. 73.<br />
Sigismund undJohan-Wilhelm von Mockel:<br />
Sigismund ist vor 1601 in Diiren geboren und nach 1642 gestorben.<br />
Er was Syndikus der jiilischen Landstande, Burgermeister von<br />
Diiren.<br />
In erster Ehe verheiratet mit Cordula Lehm (Lemmen), in zweiter<br />
Ehe mit Christine von Kreps.<br />
Die Familie Mockel ist ein Kolner Patriziergeschlecht, aus dem Senatoren,<br />
Schoffen und Burgermeister von Koln hervorgegangen sind.<br />
Das Familien-Wappen ist eine aus dem Schildfufi herauswachsende<br />
Eichel mit Stiel und Blattern. Daruber ein Querbalken mit zwei nebeneinander<br />
stehenden Sparren, die an den Buchstaben M erinnern.<br />
Johan-Wilhelm (auch: Johan-Philipp) ist ein jungerer Bruder des<br />
Sigismund, geboren in Diiren 1601, gestorben in Koln nach 1661.<br />
Er war licentiatus iuris, apostolischer Protonotar, Kanonikus an St.<br />
Kunibert in Koln, 1661 dort ,,Chorbischof". Imjahr 1630 erscheint<br />
er in den Diirener Steuerlisten und errichtet 1631 eine Studien-
102 GRABSTATTEN IN DER KOLNER KREUZHERRENKIRCHE<br />
Stiftung. Am 26. Januar 1661 siegelt er mit dem Schild des Familien-<br />
Wappens mit dariiber einem Pralatenhut.<br />
Constantin von Iiskirchen (I und II):<br />
Constantin I war Biirgermeister von Koln von 1613-1632. Er starb<br />
am 22. Juni 1632. Er war verheiratet mit Gertrud von der Recke,<br />
Tochter von Conrad und der Magdalena von Kreps.<br />
Dieses alte und machtige Kolner Patrizier-Geschlecht war ein und<br />
derselben Ursprungs mit den ,, Overstolzen''.<br />
Der Stammvater derer von Iiskirchen, der diesen Namen zu fiihren<br />
begann, nannte sich nach der Kirche ,,St. Lysolphus", weil er sich<br />
bei dieser Kirche angesiedelt hatte.<br />
Junker Constantin II von Liskirchen, Herr zu Transdorf, wurde am<br />
9. Juli 1640 zum Biirgermeister von Koln gewahlt. Er hatte elf<br />
,,Stabe".<br />
Er war vermahlt mit Margaretha von Rottkirchen. Ihre Eltern waren<br />
Jakob von Rottkirchen und Richmud von Pilgrum. Sie starb am 17.<br />
Januar 1665. Junker Constantin II am 13. Oktober 1672.<br />
Das Familien-Wappen zeigt in einem goldenen Schild drei blaue<br />
Turnierkragen; auf dem Helm einen blauen oder silbernen sitzenden<br />
Hund mit goldenem Halsband. Der Helm ist oft gekront, oft mit ei<br />
nem Turnierhut bedeckt.<br />
Herman I Mylius und Sophia von Wedigh:<br />
Herman I Mylius wurde in Koln 1584 geboren und starb in Koln<br />
1657. Er war Buchdrucker, Stimmeister der Stadt Koln und Senator,<br />
Colonel und Assessor der sogenannten ,, Freytagsrentkammer''. Nach<br />
dem Tode von Constantin von Judden (1652) schlug er das ihm vom<br />
ganzen Magistrat angetragene Biirgermeisteramt dankend aus.<br />
Er war vermahlt mit Sophia von Wedigh, Tochter des Herman von<br />
Wedigh und der Clara Aleida Therlaen von Lennep. Sie starb 1656.<br />
Auch ihre Eltern wurden bei den Kreuzherren zu Koln bestattet.<br />
Herman HI von Mylius und Barbara Felicitas von Schnellen:<br />
Er wurde geboren in Koln 1638 und starb da 1699. Er war licen-<br />
tiatus iuris, Biirgermeister der Stadt Koln und Bannerherr der ritter-<br />
lichen Zunft ,,Windeck".<br />
Er heiratete 1665 Barbara Felicitas von Schnellen. Sie war die Toch<br />
ter des Heinrich von Schnellen und der Anna Maria von Cronen-<br />
burgh. Diese starb 1716.
GRABSTATTEN IN DER KOLNER KREUZHERRENKIRCHE 103<br />
Am 8. Marz 1698 wurde er von Kaiser Leopold I in den Reichsadelstand<br />
erhoben.<br />
Dieses kolnische, jetzt freiherrliche Geschiecht ,,von" Mylius (Mylius<br />
ist das latinisierte von Myle, d.h. von der Miihle) hat sich um<br />
Koln besonders verdient gemacht, namentlich durch seine grofie<br />
Buchhandler-Offizin im 16. Jh. Auch fur die Geschichte der Rhein-<br />
lande war diese Familie aufiert wichtig.<br />
Ihr Familie-Wappen zeigt: ein silbernes Miihleneisen, auf welchem<br />
ein schwarzes, mit einer silbernen Schlange umwundenes Kreuz steht<br />
in blauem Felde; auf dem Helm einen blauen Arm, der das schwarze<br />
Kreuz in der Hand halt.<br />
Herman von Wedigh:<br />
Er war ein Enkel des Senators und Stimmeisters Herman von We<br />
digh. Er war Syndikus und Biirgermeister der Stadt Koln und starb im<br />
Jahr 1676.<br />
Er war verheiratet mit Maria Catharina von Broich, Tochter des Jo-<br />
han Friedrich von Broich und der Barbara Thorini.<br />
Constantin von Rodenkirchen und Susanna Maria von Boland:<br />
Constantin von Rodenkirchen (auch Rottkirchen) war Senator in<br />
Koln, heiratete 1639 Susanna Maria von Boland und starb 1684.<br />
Die Familie von Rodenkirchen stammt aus dem Dorf Rodenkirchen<br />
oberhalb von Koln. Ihr Familien-Wappen zeigt: einen rechts-schrag<br />
geteilten Schild, unten schwarz, oben golden, und in der letzteren<br />
Halfte einen Mohrenkopf, auf dem Helm einen wachsenden Mohren.<br />
Johan Peter von Beywegh und Clara Maria Buschmann:<br />
Johan Peter von Beywegh, geboren 1626 in Koln war ein ,, Greve''<br />
der Stadt Koln, d.h. Vorsitzender des Gerichts in Koln; in ihren Kel-<br />
lern wurden die Gefangenen ,, verwahrt''.<br />
Er heiratete 1656 Clara Maria Buschmann. Beide starben im Jahr<br />
1707.<br />
Johan Peter von Beywegh enstammte einem Kolner Patrizierge-<br />
schlecht, das im Familien-Wappen einen schwarzen Bock in silbernem<br />
Feld fuhrte, der aus einer goldenen Kufe wachst.<br />
Theodor Dulman und Maria Elisabeth von Bourell:<br />
Theodor Dulman, geboren 1654 war im Jahr 1717 Biirgermeister der<br />
Stadt Koln. Wahrend seiner Regierung wurde dem Kaiser Carl VI. zu<br />
Koln gehuldigt. Er starb 1720.
104 GRABSTATTEN IN DER KOLNER BCREUZHERRENKIRCHE<br />
Vermahlt war er mit Maria Elisabeth von Bourell, Tochter des Si<br />
mon von Bourell und der Adelheid von Mylius. Sie starb 1747.<br />
Das Kolner Patriziergeschlecht Dulman, urspriinglich Helingh ge-<br />
nannt, stammte aus dem Stadtchen Diilmen. Das Familien-Wappen<br />
zeigt: in goldenem Feld zwei rote Nelken an einem griinen Stiel.<br />
Heinz-Wilhelm JEGODTKA
Quellen- Verzeichnis<br />
GRABSTATTEN IN DER KOLNER KREUZHERRENKIRCHE 105<br />
v. Mehring, F.E., Geschichte derBurgen, Rittergiiter, Abteien undKloster in den Rheinlanden<br />
12 Hcfte, Koln 1833-1844.<br />
Fahne, A., Geschichte der Kolnischen, Julichschen undBergischen Geschlechter Koln Bd I<br />
1848, Bd II 1853.<br />
Hermans, C.R., Annales canonicorum regularium S. Augustini, Ordinis S. Crucis, Herzogenbusch<br />
1858, Bd II, S. 98f. Nicht alle dort aufgefuhrten Namen konnten bisher verifiziert<br />
werden.<br />
Keussen, H., Die Matrikel der Universitat Koln 1381-1559, Bonn 1919-1931 (3 Bde), Neuauflage<br />
1981.<br />
Haaft, R., Die Kreuzherren in den Rheinlanden, Bonn 1932, S. 71-91.<br />
Vogts, H., Koln im Spiegel seiner Kunst\ Koln 1950.<br />
Vogts, H., Das Kolner Wohnhaus bis zur Mitte des 19. Jhs. 2 Bde, Neufi 1966.<br />
Domsta, H.J., Geschichte derVursten von Merode im Mittelalter, Duren Bd I 1974, Bd II 1981.<br />
Schmitz, W., Ein genealogisches Verzeichnis als buchgeschichtliche Quelle, in Jahrbuch des<br />
Kolner Geschichtsvereins 58, 1987, S. 185-208, Die Familie von Mylius.<br />
Miiller-Westphal, L, Wappen und Genealogien Diirener Familien, Duren 1989.<br />
Neubecker, O., Grofes Wappen-Bilder-Lexikon der biirgerlichen Geschlechter in Deutschland,<br />
Osterreich und der Schweiz, Augsburg 1992.
106 GRABSTATTEN IN DER KOLNER KREUZHERRENKIRCHE<br />
SAMENVATTING: Begraven in de Kruisherenkerk van Keulen<br />
In dit artikel worden enige bekende Keulse families besproken — ook hun familiewapen —<br />
die als weldoeners van het Keulse Kruisherenklooster beschouwd kunnen worden en die het<br />
op prijs stelden in hun kloosterkerk een laatste rustplaats te vinden.<br />
RESUME: Enterrer dans l'eglise des Croisiers a Cologne<br />
Dans ce texte il s'agit de quelques celebres families de Cologne avec leurs armoiries. Probablement<br />
des bienfaiteurs ou des amis de la Communaute des Croisiers. Des gens qui sollicitaient<br />
d'etre enterres dans l'eglise du couvent. Que des gens notables aiment etre enterres chez<br />
les Croisiers peut illustrer comment les Croisiers etaient connus et aimes a Cologne.<br />
SUMMARY: Burials in the Cologne Crosiers' Church<br />
This article deals with some well-known Cologne families and their family arms: persons who<br />
can be considered as benefactors of the former Crosiers' convent in Cologne, and who appre<br />
ciated to be buried in the convent church.<br />
The fact that prominent Cologne citizens wanted to be buried there, proves that the Cro<br />
siers were well-known and enjoying a good reputation.
Woord vooraf<br />
HET KRUISOFFICIE<br />
IN DE LOOP DER EEUWEN<br />
In 1988 heb ik elders geschreven over Kruisspiritualiteit in de Orde<br />
van het Heilig Kruis K In het hier volgende artikel wil ik me voornamelijk<br />
beperken tot het liturgische aspect van deze Kruisspiritua<br />
liteit, en wel tot het Kruisofficie op de Vrijdagen. Voor een Orde<br />
voor wie in het verleden de naam ,,Canonici regulares" geen phrase<br />
of franje was, is de eigen liturgie een voor de hand liggend terrein,<br />
waarop haar spiritualiteit tot uitdrukking komt.<br />
Voor het onderkennen van die eigen spiritualiteit kunnen liturgi<br />
sche bepalingen van Generale Kapittels — en die zijn er vele — van<br />
eminent belang zijn. Maar bepalingen alleen doen het niet. Zij vra-<br />
gen om uitvoering. Hoe was het daarmee gesteld in onze kloosters?<br />
Het antwoord hierop is positief. Er zijn gelukkig nogal wat liturgi<br />
sche handschriften uit de bloeiperiode van onze Orde (15e eeuw) bewaard<br />
gebleven, al zijn de meeste niet meer in ons bezit. Door de<br />
medewerking van de Diozesan-Bibliothek te Keulen, van de Handschriftenabteilung<br />
der Universitatsbibliothek te Diisseldorf en van het<br />
Domarchiv te Munster was ik in de gelegenheid een aantal liturgische<br />
handschriften uit vroegere Duitse kloosters wat betreft dit Kruisofficie<br />
met elkaar te vergelijken. Ook de bibliothecarissen van St. Agatha en<br />
Uden hebben me verder geholpen. Tenslotte heb ik gebruik kunnen<br />
maken van het Aphosc-archief.<br />
Interessant was dat bij enige handschriften ook de muzieknotatie<br />
der hymnen, antiphonen en responsaria stond aangegeven.<br />
1 G.Q. Reijners, Kruisspiritualiteit in de geschiedenis van de Orde van het H. Kruis, Ro<br />
me 1988.
108 HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN<br />
Bij het zoeken naar teksten van Kruisofficies stootte ik ook op zogenaamde<br />
kleine getijden ter ere van het H. Kruis. Deze waren,<br />
vooral in de late Middeleeuwen, naast het kleine Maria-officie zeer<br />
verbreid.<br />
Een typisch voorbeeld van een Kruisofficie voor persoonlijk gebruik<br />
is dat van de Roermondse Kruisheer Albertus Tonsorius uit de tweede<br />
helft van de zeventiende eeuw.<br />
Dit onderzoek zou niet volledig zijn, als niet de ontwikkelingen na<br />
1840 erin betrokken waren.<br />
Voor een beter verstaan van de ontwikkeling heb ik dit onderzoek<br />
naar de geschiedenis van het Kruisofficie ingepast in het grotere verband<br />
van de geschiedenis van de gebeds-spiritualiteit, zoals deze zich<br />
vooral in West Europa ontwikkeld heeft.<br />
Als bewijsmateriaal en tevens om te voorkomen dat waardevolle<br />
teksten uit het verleden van onze Orde voor ons verloren gaan, heb<br />
ik in de voetnoten typische fragmenten uit deze Kruisofficies alsmede<br />
andere belangrijke teksten opgenomen, en wel in hun oorspronkelijke<br />
taal: het Latijn. Wel heb ik daarbij voor een betere herkenbaarheid<br />
van woorden en vormen aan de klassieke schrijfwijze de voorkeur ge-<br />
geven.<br />
Christelijke gebedspractijk en kruisspiritualiteit<br />
Een Orde leeft geestelijk niet in een isolement maar is altijd geworteld<br />
en verbonden met een algemene spiritualiteit, d.w.z. met het<br />
leven van de Kerk als een gemeenschap van gelovigen, levend in een<br />
bepaalde tijd en een bepaalde cultuur. Daarom is het zinvol de<br />
Kruisspiritualiteit eerst in een wat breder historisch perspectief te beschouwen2.<br />
2 Cf. A. Adam. Grundrifl der Liturgie, Freiburg 19925, p. 19-52.<br />
A. Gerhards, Benedicam Dominum in omni tempore. Geschichtlicher Oberblick zum Stundengebet,<br />
Freiburg 1989, p. 3-33. Op p. 3 schrijft hij: „ Audi ohne Geschichte verabsolutieren<br />
zu wollen, sind zum Verstandnis der gewordenen Liturgie Kenntnisse uber deren Entstehungsprozefl<br />
unumganglich". Zie verder ook: J. Stadlhuber, Das Stundengebet der Laien im<br />
christlichen Altertum, in Zeitschrift fur katholische Theologie 71, 1949, p. 129-183.<br />
A. Verheul, Getijdenboek door de eeuwen heen, in Collationes Brugenses et Gandavenses 20<br />
1990, p. 151-169.
HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN 109<br />
Het is algemeen bekend dat de eerste Christenen zich in hun gebedsleven<br />
aan de gebedstijden van de Joden orienteerden. Voor vrome<br />
Joden was in zekere zin, zoals nu nog voor Mohammedanen, de<br />
gehele dag door het gebed geheiligd. Paulus'woord uit de eerste brief<br />
aan de Thessalonicenzen (5,17): ,,Bidt zonder ophouden" moet wel<br />
zo geduid worden. Uit de Handelingen van de Apostelen is ons be<br />
kend dat Apostelen zich op het derde, zesde en negende uur (naar<br />
Romeinse tijdrekening) tijd voor gebed namen; bovendien op het<br />
uur van het morgen- en avondoffer in de tempel te Jerusalem3.<br />
Dan kwamen de Christenen in hun huizen samen voor het breken<br />
van het brood (Hand 2,46), loofden God met hymnen, psalmen en<br />
geestelijke liederen (Eph 5, 19-20) en brachten dank aan God door<br />
Christus (vgl. Col 3,16-17). Timotheus krijgt de raad: ijverig te zijn<br />
in het voorlezen uit de H. Schrift, in het onderrichten en vermanen<br />
(2 Tim 4,2), want ,,elk door God geinspireerd geschrift dient ook<br />
om te onderrichten in de waarheid, om dwalingen te weerleggen en<br />
om de mensen op te voeden tot een rechtschapen leven" (2 Tim<br />
3,16).<br />
Rond het jaar 200 vermelden ongeveer gelijktijdig Clemens van<br />
Alexandrie4 en Tertullianus5 dat Christenen gewoon waren op het<br />
derde, zesde en negende uur te bidden; ,,naar apostolische overlevering"<br />
voegt Tertullianus er in ,,De ieiunio" (10,4) aan toe. Over<br />
de inhoud van deze gebeden, die private gebeden waren een thuis<br />
verricht werden, wordt ons verder niets meegedeeld. Hier brengt ons<br />
echter Hippolytus van Rome c. 215 verder. In zijn ,,Traditio apostolica"<br />
6 spreekt hij uitdrukkelijk over het gebed van de Christenen.<br />
Hij maakt een onderscheid tussen het gebed dat thuis en het gebed<br />
dat gezamenlijk verricht werd. Klaarblijkelijk kwam men 's morgens<br />
samen voor gebed, onderricht en/of Eucharistieviering. Hippolytus<br />
geeft de Christenen de raad, thuis op het derde, zesde en negende<br />
uur te bidden. Als motief wordt voor het derde en zesde uur de kruisiging<br />
van Christus aangegeven; bij het negende uur de lansstoot in<br />
Christus' zijde.<br />
3 Cf. Hand 2,46; 3,1; 5,12; 10,9.<br />
4 Clemens Alexandrinus, Stromata VII, 7, 40-43, in Griechische Christliche Schriftsteller<br />
Deel. 17, p. 30.<br />
5 Tertullianus, Apologeticum 39, 1-4, Corpus Christianorum Latinorum I, p. 150* De oratione<br />
25, CCL I, p. 272; De ieiunio 10, 2-4, CCL II, p. 1267.<br />
6 Hippolytus, Traditio apostolica 41, in ed. B. Botte (Iiturgiewissenschaftliche Quellen und<br />
Forschungen 39), Munster 1963, p. 90-92.
110 HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN<br />
Dit getuigenis van Hippolytus geeft ongetwijfeld de practijk in de<br />
Kerk van Rome weer in het begin van de derde eeuw. Uit de spreiding<br />
van de vertalingen van dit belangrijke werk blijkt dat dit gebruik<br />
ook in de kerken van Alexandria en Antiochie bekend was.<br />
Voor Carthago getuigt c. 250 Cyprianus in zijn ,,De dominica oratione<br />
* *7 dat bij het gebed op het zesde en negende uur de kruisiging<br />
van Christus herdacht werd.<br />
De ,, Constitutiones apostolicae'', onze voornaamste bron voor de<br />
Liturgie van het Oosten uit de vierde eeuw (c. 380 in Antiochie),<br />
vermelden eveneens dat de Christenen bij hun persoonlijk gebed op<br />
het derde, zesde en negende uur gewoon waren aan het kruislijden<br />
van Christus te denken8.<br />
Vanaf de vierde eeuw zien we echter na de Kerkvrede (313) een<br />
eigenaardige ontwikkeling in het gemeenschappelijk gebed: Monniken<br />
hebben geleidelijk aan op de vaste gebedstijden het gebed van<br />
de christelijke gemeenschap overgenomen. De ,,laus Dei" overdag<br />
en ook 's nachts werd nu de officiele taak van de monniken. ,,Dagelijks<br />
zing ik uw lof - zevenmaal" heet het in de psalmen (119,<br />
164). Zo ontstonden van lieverlee de ,,zeven getijden".<br />
Ook in de kathedrale en collegiale kerken in de steden werd door<br />
de geestelijkheid op vastgestelde tijden het gebed gemeenschappe<br />
lijk verricht. Leken konden er aan deelnemen, maar waren van actieve<br />
deelname uitgesloten. Zij waren ,, toehoorders" geworden.<br />
Onder invloed van Johannes Cassianus (c. 360-435) kregen deze<br />
zeven uren van het koorgebed een vaste structuur. Terts, Sext en<br />
Noon waren aan het kruislijden van Christus gewijd9.<br />
Benedictus van Nursia (c. 480-555) heeft het bidden van de getijden<br />
en de volgorde der psalmen daarin in zijn kloosterregel vastgelegd10.<br />
Zijn volgelingen hebben de Benedictijnse traditie van het<br />
koorgebed in West Europa verbreid. De latere, Middeleeuwse<br />
kloosterinstellingen hebben deze liturgische traditie van de Benedic-<br />
tijnen overgenomen.<br />
7 Cyprianus, De dominica oratione 34-35, CCL 3a, p. 211-212. Zie ook: P. Salmon, Les<br />
origines de la priere des heures d'apres le temoignage de Tertullien et St. Cyprien, in Melanges<br />
Chr. Mohrmann I, Utrecht 1963, p. 202-210.<br />
8 Didascalia et Constitutiones Apostolorum VIII, 34, ed. F.X. Funk, Deel I, Paderborn<br />
1905-1906, p. 538-541.<br />
9 Johannes Cassianus, De institutis coenobiorum 111,2-4, Corpus Scriptorum Ecclesiasticorum<br />
Latinorum 17,1, p. 35-38.<br />
10 Regula Benedicti 16-18, ed. B. Steidle, Beuron 1978, p. 100-106.
HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN 111<br />
Wat de ontwikkeling van de Kruisliturgie betreft wil ik — zonder<br />
naar volledigheid te streven — toch twee personen met name noe-<br />
men, van wie de invloed op de vormgeving van de Kruisliturgie in<br />
het Westen onmiskenbaar is.<br />
De eerste is de priester-dichter Venantius Fortunatus (c. 530-na<br />
600). Hij wordt wel ,,de laatste Romeinse dichter" genoemd. Met<br />
evenveel recht zou men hem ook de eerste Middeleeuwse dichter<br />
kunnen noemen. Hij staat inderdaad op de grens tussen de late Oudheid<br />
en de Vroege Middeleeuwen. Ons alien is hij bekend door zijn<br />
twee Kruishymnen: ,,Pange, lingua, gloriosi proelium certaminis"<br />
en zijn ,,Vexilla Regis prodeunt". Minder bekend is zijn derde hym-<br />
ne op het Kruis: ,, Crux benedicta nitet, Dominus qua came pependit".<br />
Het begin van deze derde hymne is als antiphoon in het Kruisofficie<br />
opgenomen.<br />
Het zijn lofliederen op het Kruis, ontstaan als gelegenheidsgedich-<br />
ten. Voor het eerst zijn ze gezongen, toen een partikel van het H.<br />
Kruis, dat keizer Justinus II van Constantinopel aan koningin Radegunde,<br />
gemalin van de Frankische koning Chlotar I, geschonken had<br />
(569), in een plechtige processie de stad Poitiers werd binnengedra-<br />
gen11. Zij bezingen de lof van het Kruis, waaraan Christus onze<br />
Verlossing bewerkte. Het Kruis wordt er in verheerlijkt als de Levens-<br />
boom, Christus als de triomfator over de machten van het kwaad.<br />
Deze beschouwingswijze van Christus' kruisdood en onze Verlos<br />
sing is typisch voor de theologie en de liturgie in Oost en West vanaf<br />
de oudste Kerkvaders, o.a. Irenaeus (c.130 - c.200), tot diep in de<br />
Middeleeuwen gebleven12.<br />
De Kruishymnen van Venantius Fortunatus hebben model gestaan<br />
voor vele andere hymnen en sequenties in woordkeuze, stijl en<br />
beeldspraak13.<br />
11 Cf. Gregorius van Tours, Historia Francorum EK,40, Scriptores rerum Merovingarum I,<br />
(Monumenta Germaniae Historica), p. 396-397.<br />
12 Zo ziet Venantius Fortunatus in zijn hymne ,,Pange, lingua" de tegenstelling tussen de<br />
boom van kennis van goed en kwaad uit het aardse paradijs (Gen 2,9) en Christus'kruis als<br />
behorend tot Gods heilsplan: ,,Hoc opus nostrae salutis ordo depoposcerat". Dit thema vinden<br />
we bij de Kerkvaders al vanaf Irenaeus (c. 130 - c. 200) in zijn Adversus Haereses V, 16-19 (ed.<br />
Harvey II, p. 368-375) en in zijn Demonstratio apostolica 34 (ed. Froidevaux in Sources chretiennes<br />
62, p. 69).<br />
13 Cf. J. Szoverffy, Hymns of the Holy Cross, Leiden 1976, p. 6-20.
112 HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN<br />
Een tweede persoon die hier vermeld moet worden is Alcuin (c.<br />
735-804). In York (Engeland) geboren en opgevoed, was hij sinds<br />
781 adviseur van Karel de Grote in kerkelijke en onderwijszaken. Hij<br />
was ook de inspirator van de ,,Karolingische Renaissance'*. Hij<br />
schreef gedichten in de trant van Venantius Fortunatus. In de ont-<br />
wikkeling van de Westerse Liturgie is hij een belangrijke tussenper-<br />
soon. Hij bewerkte het sacramentarium Gelasianum en Gregorianum.<br />
Ook stelde hij teksten samen voor achttien votiefmissen, o.a. voor die<br />
ter ere van het H. Kruis. De tekst van deze laatste votiefmis is in het<br />
missaal van Pius V (1570) en in dat van Pius X (1910) opgenomen.<br />
Van Alcuin stamt de bekende Kruispraefatie, waarin het motief van<br />
de antithese tussen de boom van kennis van goed en kwaad uit het<br />
aards paradijs (Gen 2,9) en het Kruis verwerkt is: ,,God, Gij hebt<br />
het heil van het menselijk geslacht van het Kruishout afhankelijk ge-<br />
maakt, opdat vandaar het leven zou herrijzen, vanwaar de dood zijn<br />
oorsprong had, opdat (zo) degene, die door de boom (van kennis)<br />
de overwinning behaalde, ook aan de Kruisboom zou overwonnen<br />
worden door onze Heer Jesus Christus" 14. Alcuin kan deze thema-<br />
tiek aan Venantius Fortunatus ontleend hebben15.<br />
Ook een kruisgebed uit zijn ,,liber sacramentorum" herinnert ons<br />
in woordkeus (in het Latijn) en in beeldspraak sterk aan de hymnen<br />
van Venantius Fortunatus: ,,Behoed ons, zo smeken wij U, Heer,<br />
door uw bescherming. Bevrijd ons door de standaard van het leven-<br />
wekkend Kruis van alle zonden ..., Gij die door het zegeteken van<br />
het H. Kruis de wereld hebt willen verlossen ..." 16.<br />
Evenals bij Venantius Fortunatus staat ook bij Alcuin het Verlos-<br />
singsgeheim centraal en domineert nog de vreugde over Christus'<br />
overwinning op het kwaad: duivel, zonde en dood. De triomferende<br />
toon in de gebeden is typisch sinds het keerpunt in de Kerkgeschie-<br />
denis (313) onder Constantijn de Grote17.<br />
14 Tekst: ,,Deus ..., qui salutem humani generis in ligno Crucis constituisti, ut, unde mors<br />
oriebatur, inde vita resurgeret et, qui in ligno vincebat, in ligno quoque vinceretur per<br />
Christum, Dominum nostrum''.<br />
15 Cf. voetnoot 12.<br />
16 Cf. Alcuini opera in PL 101, c.464: ,,Tua nos, quaesumus Domine, protectione custodi,<br />
et vivificae Crucis vexillo ab omnibus peccatis absolve, per te, Jesu Christe, qui per tropaeum<br />
sanctae Crucis mundum redimere dignatus es ".<br />
17 Cf. H.B. Meyer, Alkuins Kreuz- und Osterfrommigkeit, in ,,Paschatis sollemnia" (Fest<br />
schrift J. A. Jungmann), Freiburg 1959, p. 96-107.
Eigen spiritualiteit ?<br />
HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN 113<br />
Vooropstellen wil ik dat er voor ons als Christenen maar een spi<br />
ritualiteit wezenlijk is, namelijk de Christelijke.Deze heeft als kern:<br />
de persoon van Christus, zoals wij Hem kennen uit de evangelien, en<br />
die wij — zij het ook van verre — trachten na te volgen. Wei hebben<br />
in de loop der tijden Christenen, vooral ordeschristenen, een of<br />
ander aspect van het Christus-mysterie sterker benadrukt, bijv. de<br />
aanbidding van het allerheiligste Sacrament of de H. Hartdevotie.<br />
In die zin moeten wij ook het voorschrift van canon 578 uit het<br />
nieuwe kerkelijk wetboek interpreteren, dat de ordesgemeenschappen<br />
opdraagt zich steeds opnieuw te bezinnen op het charisma van hun<br />
oorsprong en op hun patrimonium18.<br />
Om dat goed te kunnen doen zouden ook wij graag beschikken<br />
over concrete gegevens betreffende bedoelingen en idealen van onze<br />
stichter(s). In dit opzicht verkeren bijvoorbeeld Benedictijnen, Premonstratensers,<br />
Dominicanen of Franciscanen in een gunstigere positie.<br />
Toch bezitten ook wij vele aanduidingen, die alle in eenzelfde<br />
richting wijzen. Daar is allereerst onze oude naam KRUISBROEDERS<br />
(fratres sanctae Crucis). Onder deze naam waren wij gedurende de<br />
Middeleeuwen in de Nederlanden en Duitsland bekend. De mensen<br />
herkenden de Kruisbroeders aan het rood-witte kruis op hun scapulier<br />
en mantel. Maar waarom hadden de Kruisbroeders zich deze naam<br />
en dit rood-witte kruis als kenteken gekozen ? Wat wilden ze daarmee<br />
te kennen geven ?<br />
Hoewel wij hierover geen uitspraken bezitten van Kruisbroeders uit<br />
onze vroegste geschiedenis, kunnen we toch op goede gronden aannemen<br />
dat deze naam en dit kruissymbool, gekozen in het begin van<br />
de dertiende eeuw, verband houden met de KRUISTOCHTEN. De<br />
Kruistochten hebben namelijk in de twaalfde en dertiende eeuw bij<br />
de Christenen in West Europa een grote religieuze begeestering gewekt.<br />
Pausen, bisschoppen en predikers als een Bernard van Clairvaux<br />
hadden de Christenheid tot een ,,heilige oorlog" tegen de Mohammedanen<br />
opgeroepen, die het Heilige Land veroverd hadden. Het<br />
was christenplicht, Jerusalem, ja het gehele Heilige Land uit de macht<br />
van de ,, ongelovigen " te bevrijden. Daarbij dacht men vooral aan<br />
de heiligdommen te Jerusalem, waar eeuwenlang ook de Kruisreliek<br />
18 Cf. Codex iuris canonici 1983, can. 578 en can. 631, par. 1.
114 HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN<br />
vereerd was. Het kruis werd het symbool van deze beweging. Daarom<br />
naaiden de kruisvaarders een kruis op hun mantel.<br />
Het is een frappant verschijnsel dat de oorsprong van alle groeperingen<br />
die zich Kruisbroeders of ,,Kruisdragers" (Cruciferi) noemen,<br />
in de twaalfde of dertiende eeuw te dateren valt. Hun stichting hangt<br />
ofwel direct samen met de Kruistochten en met de dienst aan kruis<br />
vaarders en pelgrims in Jerusalem ofwel zij hebben zich in Europa<br />
voor de verzorging van kruisvaarders en pelgrims ingezet. Veelal herleiden<br />
deze groepen hun stichting tot keizerin Helena en de vinding<br />
van het ware Kruis in Jerusalem.<br />
Naar Russelius ons meedeeltl9, zou ook Theodorus van Celles, de<br />
stichter van onze Orde, in het gevolg van de Luikse bisschop Radulphus<br />
van Zaehringen aan de derde Kruistocht (1189-1191) hebben<br />
deelgenomen. Ongetwijfeld was ook Theodorus beinvloed door het<br />
religieuze elan van de Kruistochten. Bovendien is het bekend dat de<br />
Kruisdevotie in zijn tijd in het Luikse land een grote opbloei kende.<br />
Na de desillusie van deze kruistocht is bisschop Radulphus in gezelschap<br />
van Theodorus ziek teruggekeerd. Toen eerst is Theodorus zich,<br />
naar de mening van Pater van Rooijen 20, gaan bezinnen op de die-<br />
pere, geestelijke zin van Chrisms' Kruis.<br />
In een van de oudste documenten van onze ordesgeschiedenis, de<br />
brief van Hendrik van Gelder, de elect-bisschop van Luik, gedateerd<br />
31 December 1248, worden de Kruisbroeders beschreven als: dienaren<br />
van het Kruis vanwege hun verering van de Gekruisigde, hetgeen<br />
in hun naam en in het lijdenssymbool (op hun kleding) op waardige<br />
wijze tot uitdrukking gebracht is21.<br />
De ons bekende oorsprongsverhalen uit de veertiende en vijftiende<br />
eeuw brengen de stichting van de Orde in verband met de vinding<br />
van het H. Kruis te Jerusalem en met de Kruiscultus in de kerk van<br />
J9 Henricus Russelius, Chronicon Cruciferorum, Keulen 1635 (herdruk in foto-offset, Diest<br />
1964), p. 32-34.<br />
20 Deze gedachte heeft H. van Rooijen goed uitgewerkt in zijn laatste studie over de oor<br />
sprong van de Orde: ,,The Church of the Holy Cross de Claro Loco and the true origins of the<br />
Crosiers". M Cotone heeft deze studie in het Engels omgewerkt.<br />
21 Cf. H. van Rooijen, De oorsprong van de Orde der Kruisbroeders of Kruisheren. De geschiedbronnen,<br />
in Clairlieu 1961, p. 206: ,,Crucis servitores ob reverentiam Crucifixi, in cuius<br />
titulo et passione vos estis reverenter signati''.
HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN 115<br />
het H. Kruis (het ,, Martyrium ") aldaar, die keizerin Helena aan<br />
twaalf mannen onder leiding van Quiriacus had opgedragen. Wat<br />
ook het waarheidsgehalte van deze legende zij, de Middeleeuwse<br />
Kruisbroeders hebben er vast in geloofd. Historisch gezien heeft de<br />
Jerusalemse Liturgie en Kruiscultus zich inderdaad in Oost en West<br />
verspreid en ook zijn stempel op de liturgie en de spiritualiteit van<br />
de Kruisbroeders gedrukt. Dit blijkt o.a. uit de teksten van de litur-<br />
gische officies alsook uit de rang waarmee de beide Kruisfeesten:<br />
Kruisvinding en Kruisverhefiing (totum duplex) in de Orde gevierd<br />
werden. Dit blijkt verder ook uit de verering van de H. Helena, die<br />
ouder is als die van de H. Odilia, alsook uit de verering van de H.<br />
Quiriacus, de legendarische bisschop van Jerusalem.<br />
Een betere greep op de ordesgeschiedenis krijgen we eerst in 1410,<br />
het jaar van het bekende hervormingskapittel. Het is voor ons een<br />
waardevol gegeven dat de Definitoren van dit kapittel reeds in de<br />
aanhef van het relict op de eigen Kruisspiritualiteit wijzen22: ,,De<br />
Definitoren van het Generaal Kapittel van de Kruisbroeders, behorende<br />
tot de orde van St. Augustinus, op de eerste Juli van het jaar<br />
1410 in het voornaamste klooster van de Orde td Hoei in het bisdom<br />
Luik bijeen, wensen alle prioren en broeders in de gehele Orde, die<br />
wij in Christus oprecht liefhebben, heil en zegen, en (wensen) dat<br />
zij zich in de kracht van het zegevierende Kruis, waarmee wij getekend<br />
zijn, bekeren en vorderingen maken in een waarachtig geestelijk<br />
leven''. Deze aanhef van het relict van dit kapittel getuigt van het<br />
bewustzijn van de eigen spiritualiteit.<br />
In het leven van de Middeleeuwse Kruisbroeders namen de litur-<br />
gische vieringen een centrale plaats in. Daarom is het voor ons van<br />
belang na te gaan, hoe de Kruisspiritualiteit in de Liturgie haar uit-<br />
drukking gevonden heeft23.<br />
Reeds in de goedkeuringsbulle van de Orde (Religiosam vitam eli-<br />
gentibus ...) van 1 October 1248 wordt al een verband aangeduid<br />
tussen Kruiscultus en Liturgie. In deze bulle neemt Paus Innocen-<br />
22 Cf. A. van de Pasch, Definities van de Generale Kapittels van de Orde van het H. Kruis<br />
1410-1786, Brussel 1969, p. 25 : ,, Definitores capituli generalis fratrum sanctae Crucis, ordinis<br />
S. Augustini, in nostra principali domo Hoyensi Leodiensis dioecesis anno 1410 primo die mensis<br />
Julii universis prioribus et fratribus totius Ordinis ..., salutem, et in virtute Crucis eiusdem<br />
triumphalis, cuius signo insigniti sumus, in verae religionis vita reformari atque proficere''.<br />
23 Cf. J. van den Bosch, De cultus Crucis in de Kruisherenorde, in: ,,Rond inhoud en beleving<br />
van de spiritualiteit der Orde van het H. Kruis", Diest 1955, p. 101-123.
116 HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN<br />
tius IV niet alleen de Kruisbroeders van Hoei, maar ook hun kerk,<br />
aan het H. Kruis gewijd, onder zijn bijzondere bescherming, de kerk,<br />
waarin zij zich tot het goddelijk dienstwerk verplicht hebben24. De<br />
liturgie in die kerk van het H. Kruis was zo een bijzondere hulde aan<br />
het H. Kruis, zoals Pater A. Ramaekers goed heeft aangetoond25.<br />
Ook de bepaling in onze oudste constituties om alle kerken van de<br />
Orde aan het H. Kruis te wijden, moet in dit licht bezien worden.<br />
Terecht stond deze bepaling in het eerste hoofdstuk ,,De officio ec<br />
clesiae" 26. Het was een liturgische uitdrukkingsvorm van de spiritualiteit<br />
der Kruisbroeders. Deze bepaling staat niet in de constituties<br />
van de Dominicanen, waaraan de onze ontleend zijn. In de definities<br />
van het Generaal Kapittel van 1417 wordt deze bepaling — met<br />
een beroep op de oudste constituties — bekrachtigd27.<br />
Op het hervormingskapittel van 1410 werd ook de liturgie van het<br />
Kruisofficie op de Vrijdagen nader omschreven. Dit officie begint<br />
met de Vespers op Donderdag en eindigt met de Noon op Vrijdag.<br />
Het moest op alle Vrijdagen — behalve in de Advent, de Vasten- en<br />
Paastijd — gebeden worden, waarop geen heiligenfeest (met de rang<br />
van duplex) viel. Het Invitatorium, de Hymnen, Antiphonen en<br />
Responsoria moesten van de Kruisfeesten: Kruisverheffing en Kruisvinding<br />
genomen worden28.<br />
Ook uit bepalingen van latere Generale Kapittels blijkt het liturgisch<br />
karakter van de eigen Kruisspiritualiteit. Zo bepaalde het Ka<br />
pittel van 1411 dat het feest van Kruisverheffing met een octaaf gevierd<br />
moest worden29.<br />
In 1417 werd door het Generaal Kapittel bepaald dat er in de<br />
Laudes en Vespers hoogstens drie ,,memoriae" (commemoraties)<br />
aan het officie toegevoegd mochten worden, en wel: ter ere van het<br />
24 Cf. H. van Rooijen, De oorsprong ..., p. 209: ,,... et ecclesiam sanctae Crucis de Claro<br />
Loco Leodiensis dioecesis, in qua divino estis obsequio mancipati".<br />
25 Cf. A. Ramaekers, De Kruisherenorde als Ordo canonicus, in ,,Rond inhoud ...", p.<br />
47-94, vooral p. 77-78.<br />
26 Cf. A. van de Pasch, De tekst van de constituties der Kruisheren van 1248, Brussel 1952,<br />
p. 47.<br />
27 Cf. A. van de Pasch, Definities ... 1417, p. 35: ,,Item declaramus hoc, quod dicitur in<br />
fine capituli ,, De officio ecclesiae'', quod omnes ecclesiae Ordinis nostri in honorem sanctae<br />
Crucis consecrentur ".<br />
28 Cf. Definities ... 1410, p. 27: ,, Antiphona ad Magnificat feria quinta de sancta Cruce:<br />
'O Crux splendidior'; ad Matutinum invitatorium de Exaltatione eiusdem; super psalmos et<br />
responsoria sicut in Inventione; ad Laudes antiphona: '0 magnum pietatis opus', ad Benedictus<br />
et ad Horas sicut in Exaltatione.<br />
29 Cf. Definities ... 1411, p. 28; zie ook Definities ... 1456, p. 103.
'In<br />
fartafatoicmum^o tmisfmiiifonuff<br />
, iw«i»rtr titiimnimuepirliir<br />
Wafionfifalii lit<br />
J<br />
talus iii pmnUis<br />
liamlottstamurfi<br />
oulfitanoritslio<br />
itoififnturnminij<br />
} iirDtrfanrtifitapo<br />
jjiUnnutilmuifi<br />
naitmmtnt<br />
mmamliaimma<br />
1«<br />
I<br />
i O<br />
O<br />
w<br />
5<br />
o
118 HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN
HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN 119<br />
H. Kruis, ter ere van de Maagd Maria en ter ere van de H. Augustinus30.<br />
Die van het H. Kruis stond op de eerste plaats.<br />
Ook de processie op de beide Kruisfeesten, in 1485 door het Generaal<br />
Kapittel verplichtend voorgeschreven, is een aanwijzing te<br />
meer, hoe belangrijk de leiding van de Orde de viering van deze<br />
feestdagen vond31.<br />
Het kruisofficie op de vrijdagen<br />
In het eerste gedeelte van dit artikel hebben wij in het kort geschetst,<br />
hoe de gedachtenis aan Christus' kruislijden vanaf het begin<br />
van de Kerk tot in de Middeleeuwen zijn plaats vond in het persoonlijke<br />
gebed en in het gebed van de gemeenschap. In een tweede ge<br />
deelte hebben wij gegevens uit de oudste geschiedenis van onze Orde<br />
bijeengebracht, die van belang zijn voor het liturgisch aspect van on<br />
ze Kruisspiritualiteit. In dit hoofdstuk willen wij het Kruisofficie, zoals<br />
dat eeuwenlang in onze Orde op de Vrijdagen gebeden is, aan<br />
een nader onderzoek onderwerpen.<br />
Het was voor mij een fijne ervaring liturgische handschriften uit<br />
vroegere Kruisherenkloosters in Duitsland in handen te mogen houden,<br />
daarin te zoeken naar het Kruisofficie voor de Vrijdagen en de<br />
daar gevonden gegevens met elkaar te vergelijken.<br />
Het belangrijkste handschrift voor dit onderzoek is tot nu toe naar<br />
mijn mening Hs 18 uit de Diozesanbibliothek in Keulen. Het is een<br />
handgeschreven (op papier) brevier uit c. 1470, afkomstig uit het<br />
klooster Hohenbusch bij Erkelenz. Het is daarom zo belangrijk, omdat<br />
het de volledige tekst van het Kruisofficie geeft vanaf de eerste<br />
Vespers op Donderdag tot en met de Noon op Vrijdag. Bovendien<br />
geeft het een mime keuze uit een serie van 10 x 3 lezingen32.<br />
Een tweede, perkament-handschrift uit deze bibliotheek Hs. 147<br />
stamt eveneens uit Hohenbusch (1495). Het is ten dele een psalterium,<br />
ten dele een antiphonarium. Het bevat het invitatorium, de<br />
antiphonen, de responsoria en de versus van het Kruisofficie, en wel<br />
30 Cf. Definities ... 1417, p. 35.<br />
31 Cf. Definities ... 1485, p. 168.<br />
32 Ms. 18.fol. 4l2r-4l5v.
120 HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN<br />
met de muzieknotatie erbij33. De capitula uit de H. Schrift, de<br />
hymnen en de lessen ontbreken. De tekst is vrijwel dezelfde als die<br />
van Hs. 18, maar veelal slecht te lezen, omdat dit handschrift een pa<br />
limpsest is.<br />
Van de handschriften van de universiteitsbibliotheek in Diisseldorf<br />
zijn de drie volgende belangrijk:<br />
Hs. D 14, een antiphonarium uit het klooster Marienvrede bij Bocholt,<br />
een perkament-handschrift uit de vijftiende eeuw. Dit hand<br />
schrift geeft alleen de tekst met muzieknotatie van de memoria<br />
Crucis34.<br />
Hs. D 16 is een perkamenten antiphonarium uit het klooster te Diis<br />
seldorf (1483). Het is een sierlijk, duidelijk handschrift met muziek<br />
notatie, kennelijk voor koorgebruik bedoeld. Hierin vinden we: het<br />
invitatorium, de antiphonen, responsaria en versus van het Kruisof-<br />
ficie35.<br />
Hs. D 22 is een perkament-antiphonarium uit Marienvrede (15e<br />
eeuw). Het is met muzieknotatie voorzien en dus voor koorgebruik<br />
bestemd. Van het Kruisofficie geeft het alleen de hymne ,,Salve,<br />
Crux sancta" 36. Wei geeft dit handschrift uitgebreid de gezangen<br />
voor het feest van de H. Helena, ,,quae fuit inventrix Ordinis sanctae<br />
Crucis" 37 en voor het feest van Kruisverheffing38.<br />
Verder heb ik ook het zogenaamde ,,Udens brevier" in het onderzoek<br />
betrokken. Dit is een te Parijs voor de Dominicanen gedrukt<br />
brevier uit 1512 (wiegedruk). Aan het begin en aan het einde zijn<br />
handgeschreven bladzijden toegevoegd met het ordeseigene van de<br />
Kruisheren en bovendien een aantal gebeden. Ook het Kruisofficie<br />
voor de Vrijdagen is daarin opgenomen39. Omdat bij het ordeseige<br />
ne zich ook het feest van de H. Gertrudis (van Nivelles) bevindt en<br />
bij de gebruikelijke commemoraties ook die van de H. Gertrudis is<br />
opgenomen, kan op goede gronden aangenomen worden dat dit bre<br />
vier uit het klooster Bentlage bij Rheine (Duitsland) stamt, dat Ger<br />
trudis tot patrones had40.<br />
33 Ms. 147, fol. 185v-188v.<br />
34 Ms. D 14, fol. 126r +v and fol. 213r + v.<br />
35 Ms. D 16, fol. 211r + v and fol. 194v-196v.<br />
36 Ms. D 22, fol. 233v-234v.<br />
37 Ib., fol. 87r-96v.<br />
38 Ib., fol. 119r-126v.<br />
39 Het zog. ,,Udens brevier", gedrukt bij Jean Petit, Parijs, 1512, in het archief klooster<br />
Uden N.583. Het Kruisofficie is ingevoegd na p. 75.<br />
40 Cf. A. van Asseldonk, Een Predikheren-Wiegedruk als Kruisherenbrevier, Clairlieu 1954,<br />
p. 3-16.
HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN 121<br />
Als laatste getuige voor dit onderzoek is het eerste gedrukte Kruisherenbrevier<br />
genomen, dat in 1625 op last van Magister Generaal<br />
Augustinus Neerius te Luik uitgegeven is. Daarin vinden we dezelfde<br />
tekst voor het Kruisofficie op de Vrijdagen als in de onderzochte Middeleeuwse<br />
handschriften41. In tegenstelling echter met het Udens<br />
brevier, dat bij het Kruisofficie maar drie lessen geeft:, staat in het<br />
brevier van 1625 een serie van 14 x 2 lessen, die zich ten dele dekken<br />
met die uit Hs. 18 afkomstig uit Hohenbusch, nu in Keulen41a.<br />
Afgezien van de lessen zijn de teksverschillen in al deze Kruisofficies<br />
minimaal. Alle hebben dezelfde hymne „ Salve, Crux sancta,<br />
salve mundi gloria'', de eerste twee strophen in de Vespers en de<br />
Metten, de overige in de Laudes. De tekst van deze hymne, die<br />
destijds ook op het feest van Kruisvinding en Kruisverheffing gezongen<br />
werd, hebben we in zijn geheel in de voetnoten opgenomen42.<br />
41 Breviarium patrum Ordinis sanctae Crucis sub regula canonicorum regularium S. Augustini<br />
militantium iussu et auctoritate reverendissimi Patris F. Augustini Neerii eiusdem Or<br />
dinis Generalis restitutum et opera et studio reverendi Patris F. Pauli Reineri conventus Ruremundensis<br />
Prioris concinnatum, Luik (J. Tournay) 1625.<br />
Officium sanctae Crucis p. 45-56.<br />
4la Ter aanvulling kan ik nog twee handschriften uit het Stadtarchiv Koln vermelden: Hs.<br />
GB, fol. 7332v"53r De officio S. Crucis in feria sexta. Dit handschrift is een ordinarium van het<br />
Kruisherenklooster in Keulen (begin I6e eeuw) en geeft alleen het ,,incipit" der liturgische<br />
teksten. Deze stemmen overeen met die van Hs. 18, afkomstig uit Hohenbusch. Dit geldt ook<br />
voor Hs. GB 4° i5883rb"83va (eveneens uit het begin I6e eeuw), dat van het Kruisofficie alleen<br />
de Metten geeft.<br />
42 Hymnus "SALVE CRUX SANCTA, SALVE MUNDI GLORIA"<br />
Salve, Crux sancta, salve, mundi gloria<br />
vera spes nostra, vera ferens gaudia;<br />
signum salutis, salus in periculis;<br />
vitale lignum, vitam portans omnium.<br />
Te adorandam, te Crucem vivificam,<br />
in te redempti, dulce decus saeculi,<br />
semper laudamus, semper tibi canimus;<br />
per lignum servi, per te, lignum, liberi.<br />
Originale crimen necans in Cruce,<br />
nos a privatis, Christe, munda maculis.<br />
Humanitatem miseratus fragilem,<br />
per Crucem sanctam lapsis dona veniam.<br />
Protege, salva, benedic, sanctifica<br />
populum cunctum Crucis per signaculum.<br />
Morbos averte corporis et animae.<br />
Hoc contra signum nullum stet periculum.<br />
Laus Deo Patri sit in Cruce Filii,<br />
laus coaequali sit Sancto Spiritui.<br />
Civibus summis gaudium sit angelis;<br />
honor sit mundo Crucis haec Inventio/Exaltatio/veneratio.
122 HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN<br />
Hij stamt van Heribert van Rothenburg, die c. 1030 bisschop van<br />
Eichstatt was. Deze hymne was o.a. bij de Dominicanen en de Windesheimers<br />
in gebruik43. Hij kan dus van de Dominicanen zijn<br />
overgenomen zoals veel in onze Liturgie.<br />
Deze eenheid in tekst van het officie is geen toeval. In de 15e<br />
eeuw hebben namelijk de Generale Kapittels met klem aangedrongen<br />
op eenheid in de Liturgie en dit ook bij gelegenheid van de jaarlijkse<br />
visitaties laten controleren44. Eenzelfde uniformiteit constateerde<br />
E. Overgaauw bij zijn studie van de ,, libri ordinarii" (boeken<br />
voor het gebruik van de kapitteldienst (officium capituli) na de<br />
Priem in gebruik bij de Kruisheren45.<br />
Behalve de hymne ontleende het Kruisofficie ook de antiphonen,<br />
de responsoria en de verzen alsook de psalmen in de Metten aan het<br />
feest van Kruisverheffing. Dit lijkt mij een karakteristiek gegeven<br />
voor de wijze waarop de Kruisbroeders in hun Liturgie het mysteri-<br />
um Crucis vierden.<br />
Ter illustratie volgen hier enige teksten uit het Kruisofficie:<br />
Invitatorium:<br />
,,Komt, laat ons de Heer, de Koning aanbidden,<br />
die door het Kruisgeheim de wereld verlost heeft''46<br />
Hymne: de eerste en tweede strophe van ,,Salve, Crux sancta" :<br />
,,Gegroet, heilig kruis, gegroet 's werelds roem,<br />
onze ware hoop, gij brengt ons de ware vreugde,<br />
teken van heil, redding in gevaar,<br />
Levensboom, die aller leven draagt.<br />
Gij, vererenswaardig, levenwekkend Kruis,<br />
aan u zijn wij verlost, lieflijk sieraad der wereld.<br />
Wij prijzen en bezingen u zonder ophouden.<br />
Door het hout slaaf geworden, zijn wij nu door u, o Kruis,<br />
vrij"47.<br />
43 Cf. G. Dreves-Cl. Blume, Analecta Hymnica Medii Aevi, vol. 50, nr. 223, p. 291.<br />
44 Cf. Definities ... 1450, p. 92; 1457, p. 105; 1464, p. 122; 1470, p. 136.<br />
45 Cf. E.A. Overgaauw, Het officium capituli en de kapittelboeken van de Kruisheren,<br />
Clairlieu 1987, p. 53-87.<br />
46 ,,Regem Dominum, qui per Crucis mysterium redemit mundum, venite, adoremus".<br />
47 Cf. de volledige Latijnse tekst van deze hymne in voetnoot 42.
2e resp. in de Metten:<br />
HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN 123<br />
,,Ziet het kruis des Heren, vlucht vijandelijke<br />
machten. Overwonnen had de leeuw van Juda, de wortel van<br />
David.<br />
Vers: O gezegend Kruis, waaraan de Koning van de engelen<br />
de triomf behaalde " 48.<br />
Ant. in de Lauden:<br />
,,O groots werk der Iiefde. De dood stierf toen, toen op het<br />
Kruis het Leven stierf" 49.<br />
Ant. bij Benedictus:<br />
,,Gij alleen (o heilig Kruis) zijt boven alle cederhout verheven.<br />
Aan u heeft het Leven der wereld gehangen, aan u<br />
heeft Christus getriomfeerd en door zijn dood voorgoed de<br />
dood overwonnen''50.<br />
Karakteristiek zijn ook de antiphonen en het vers voor de commemoratio<br />
Crucis in de Paastijd, die in de handschriften onmiddellijk<br />
na het Kruisofficie gegeven worden:<br />
bij de Vespers:<br />
bij de Laudes:<br />
,, Hij nam zijn Kruis op zich Die de macht van de onderwereld<br />
vernietigde, met macht gewapend verrees Hij op de derde<br />
dag, alleluia"51.<br />
,,De Gekruisigde verrees uit de dood en verloste ons, al<br />
leluia"52.<br />
Vers: ,,Verkondigt aan de volkeren, alleluia; dat de Heer regeert<br />
vanaf het Kruishout, alleluia" 53.<br />
Dit laatste vers is gedeeltelijk een ontlening aan Ps. 96/95, 10, gedeeltelijk<br />
een toevoeging in de eerste eeuwen van het Christendom.<br />
Aan het psalmvers (naar de Vulgaat): ,,Dicite in nationibus, quia<br />
48 ,,Ecce Crucem Domini, fugite partes adversae. Vicit leo de tribu Iuda, radix David".<br />
(Versus) O Crux benedicta, in qua triumphavit Rex angelorum".<br />
49 ,,O magnum pietatis opus! Mors mortua tune est, quando in ligno mortua Vita fuit".<br />
50 ,, Super omnia ligna cedrorum tu sola excelsior, in qua Vita mundi pependit, in qua<br />
Christus triumphavit et mors mortem superavit in aeternum''.<br />
51 ,,Crucem suam subiit, qui infernum confregit. Armatus est potentia, surrexit die tertia,<br />
Alleluia".<br />
52 ,,Crucifixus surrexit a mortuis et redemit nos, Alleluia, alleluia".<br />
53 ,,Dicite in nationibus, Alleluia, quia Dominus regnavit a ligno, Alleluia".
124 HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN<br />
Dominus regnavit'' is klaarblijkelijk al in de tweede eeuw toegevoegd<br />
,, a ligno " en dit ,, a ligno'' werd geduid als ,, vanaf het Kruishout'.<br />
De apologeet Justinus (c.100 - c.165) verwijt c. 150 de Joden (ten<br />
onrechte) dat ze in hun tekstrecensie van Ps. 96/95,10 de woorden<br />
„ vanaf het Kruishout" bewust hebben weggelaten. Justinus zelf zag<br />
in dit psalmvers een voorzegging van Christus' overwinning door Zijn<br />
kruisdood54. Ook Tertullianus blijkt c. 200 deze versie ,,quia Do<br />
minus regnavit a ligno" te kennen. Ook hij ziet daarin een aanduiding<br />
van het Kruis55. Deze tekst en uitleg vinden we ook bij Augustinus56<br />
evenals bij vele andere Westerse Kerkvaders57. Zo is het<br />
te verklaren dat Venantius Fortunatus, met deze traditie vertrouwd,<br />
in zijn ,, Vexilla Regis'' dichten kon58:<br />
,, Vervuld is nu wat David eens<br />
in een betrouwbaar lied bezong<br />
de volkeren voorzeggend:<br />
God regeert vanaf het Kruishout'.<br />
Samenvattend kunnen we zeggen: de hymne, de antiphonen,<br />
responsaria en verzen van het Kruisofftce op de Vrijdagen zijn ontleend<br />
aan het feest van KruisverhefEing c.q. Kruisvinding. Zij bezingen<br />
de ,, gloria Crucis". De liturgie viert in een dankbare, vreugdevolle,<br />
ja triomfantelijke stemming het geheim van onze Verlossing<br />
door Christus aan het Kruis. Nu zouden we wellicht spreken van de<br />
viering van het ,, Pascha-mysterie ". Tevens is de liturgie een hulde<br />
aan de reliek van het ,,ware" Kruis. Beide aspecten der liturgie voe-<br />
ren ons terug naar Jerusalem, de plaats van kruisiging en opstanding,<br />
de plaats ook waar eeuwenlang de reliek van het H. Kruis vereerd<br />
werd. Daar is de Kruisliturgie ontstaan. Vandaar verspreidde zij zich<br />
in Oost59 en West. Reeds keizerin Helena zou op haar landgoed<br />
54 Justinus Martyr, Dialogus cum Tryphone 73, 1-2, ed. E. Goodspeed, p. 182-183.<br />
55 Tertullianus, Adversus Marcionem III, 19, CCL I, p. 533-534.<br />
56 Augustinus, Enarrationes in Ps 95 (CCL 39, p. 1350).<br />
57 Cf. G. Reijners, The terminology of the Holy Cross in early Christian Literature, as based<br />
upon Old Testament Typology (Graecitas Christianorum primaeva 2), Nijmegen 1965, p.<br />
36-37 en 86-87.<br />
58 ,,Vexilla Regis", vierde strophe:<br />
Impleta sunt quae concinit<br />
David fldeli carmine,<br />
dicendo nationibus:<br />
regnavit a ligno Deus.<br />
59 Cf. B. Bornert, La celebration de la sainte Croix dans le rite byzantin, in La maison-Dieu<br />
75, 1963, p. 92-108.
HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN 125<br />
,, in Sessorianis'' te Rome een kerk voor de relieken van de kruisiging<br />
hebben laten bouwen met de veelbetekende naam ,, Santa Croce in<br />
Gerusalemme''. Vanuit Rome verspreidde zich de Kruisliturgie en de<br />
Kruisverering over West Europa60.<br />
In zijn artikel over het Kruis in de Romeinse liturgie merkt P. Jounel<br />
terecht op61: ,, La liturgie de la sainte Croix est avant tout une li<br />
turgie de gloire''.<br />
Deze indruk wordt door ons onderzoek van de inhoud der lessen van<br />
het Kruisofficie nog bevestigd. Wei was hier blijkbaar aan de afzonderlijke<br />
conventen een grote mate van vrijheid toegestaan, zoals we als<br />
aangestipt hebben.<br />
Hs. 18, afkomstig uit Hohenbusch, geeft een serie van tienmaal drie<br />
lessen. Het Udens brevier heeft slechts drie lessen, die echter verschillen<br />
van die van Hohenbusch. Het gedrukte brevier van 1625 geeft veertien<br />
maal twee lessen; viermaal zijn het dezelfde als die van Hohenbusch,<br />
de andere tienmaal verschillende. Ofschoon een diepgaand onderzoek,<br />
vooral naar het auteurschap, nog meer gegevens aan het licht kan brengen,<br />
is nu toch al de algemene conclusie gewettigd: de inhoud van de<br />
ze lessen bestaat uit:<br />
ofwel een theologische beschouwing van het Kruismysterie<br />
ofwel een typologische of allegorische duiding van het Kruis<br />
ofwel een rhetorische verheerlijking van het Kruis.<br />
Een diepere beschouwing van de smarten van de Gekruisigde ofwel<br />
het wekken van gevoelens van medeleven vinden we er niet. Dit is<br />
mijns inziens een belangrijk gegeven voor het bepalen van de aard van<br />
onze Kruisspiritualiteit. Deze spiritualiteit herkennen we in de ons zo<br />
vertrouwde Introitus van de Kruisfeesten: ,, Nos autem ... ". De tekst<br />
ervan is geinspireerd op Gal 6,14 maar door latere generaties voor ons<br />
verduidelijkt: ,, Wij moeten roemen op het Kruis van onze HeerJesus<br />
Christus. In Hem in ons heil, ons leven en onze verrijzenis. Door Hem<br />
zijn wij verlost en bevrijd''62. In deze tekst voelen we de nauwe band<br />
tussen Christus en het Kruis. Het Kruis, symbool van de gekruisigde<br />
en verrezen Heer, wordt hier als het ware met Hem geidentificeerd.<br />
In die zin moet, meen ik, ook ons ordesdevies ,,In Cruce Salus"<br />
geduid worden.<br />
60 P. Jounel, La Croix dans la liturgie romaine, ib. p. 68-91.<br />
61 P. Jounel, art.cit., p. 87.<br />
62 Volledige tekst in het Latijn: ,,Nos autem gloriari oportet in Cruce Domini nostrijesu<br />
Christi, in quo est salus, vita et resurrectio nostra; per quem salvati et liberati sumus".
126 HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN<br />
Andere Kruis- en Lijdensofficies<br />
Bewust heb ik in de voorgaande bladzijden de eigen aard van onze<br />
Kruisspiritualiteit, zoals die in het Vrijdagse Kruisofficie tot uitdruk-<br />
king komt, zo benadrukt. Ook in verband met de verdere ontwikke-<br />
ling. Want ook spiritualiteit is geen statisch gegeven, omdat ze in<br />
mensen leeft, die kinderen van hun tijd en hun cultuur zijn.<br />
Er begon zich namelijk in de Middeleeuwen in Europa een anders<br />
gerichte spiritualiteit te ontwikkelen. De eerste symptomen daarvan<br />
vinden we reeds bij Petrus Damiani (1007-1072). Duidelijk kenbaar<br />
wordt ze voor ons in de preken van Bernardus van Clairvaux<br />
(1090-1153). Als geen ander heeft Bernardus het geestelijk klimaat<br />
van de Westerse Kerk in de eerste helft van de twaalfde eeuw bein-<br />
vloed. In zijn geschriften komt een innige, mystieke vroomheid tot<br />
uitdrukking, die zich op Christus in zijn mensheid, vooral in zijn lij-<br />
den concentreert. Ook Maria speelde in zijn beschouwingen een grote<br />
rol. Hoewel Bernardus geen directe invloed op de vormgeving van de<br />
Kruisliturgie gehad heeft, heeft zijn benadering van het Christusge-<br />
heim, zijn spiritualiteit, ook in onze Orde grote invloed gehad. C.<br />
van Dal ondrzocht de invloed van Bernardus in ,, Vestis nuptialis''<br />
van Petrus Pincharius63. P. van den Bosch schreef in zijn dissertatie<br />
dat het aantal geschriften van Bernardus, dat door Kruisbroeders in<br />
hun scriptoria overgeschreven was, dat van de werken van Augusti-<br />
nus evenaarde64.<br />
Een andere persoonlijkheid, die op deze ontwikkeling van de spi<br />
ritualiteit zijn stempel gedrukt heeft, was Franciscus van Assisie<br />
(1181-1226). De kern van zijn geestelijk leven werd gevormd door<br />
de mystieke, gevoelvolle beschouwing van de gekruisigde Christus.<br />
Ook zijn invloed is niet te onderschatten. Ze blijkt alleen al uit de<br />
duizenden volgelingen, die in enkele tientallen jaren voor de ,,Fran-<br />
ciscaanse beweging" gewonnen werden.<br />
Voor de doorwerking van deze Franciscaanse spiritualiteit is Bona-<br />
ventura (1217-1274) een belangrijke verbindingspersoon. Zijn<br />
ascetisch-mystische geschriften waren ook buiten de eigen Orde zeer<br />
63 Cf. C. van Dal, Sint-Bernardus' invloed op Pierre Pinchar o.s.c. (c. 1320-1382), in Citeaux<br />
in de Nederlanden, Deel VIII, 1957, p. 165-180, Westmalle.<br />
64 P. van den Bosch, Studien over de observantie van de Kruisbroeders in de vijftiende<br />
eeuw, Diest 1968 (Clairlieu), p. 140-141.
HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN 127<br />
verbreid. Zijn handleiding voor het kloosterleven , Jtinerarium men<br />
tis ad Deum'' was ook in vele kloosterbibliotheken der Kruisbroeders<br />
te vinden65.<br />
Voor de ontwikkeling van de Kruisspiritualiteit in een liturgisch kader<br />
is zijn ,,Officium de passione Domini" belangrijk: een lijdens<br />
officie, evenals het koorgebed over zeven getijden verdeeld. In deze<br />
getijden geeft Bonaventura te overwegen, wat Christus op die zeven<br />
uren, te beginnen op Witte Donderdag na het laatste avondmaal tot<br />
op de avond van Goede Vrijdag geleden heeft66.<br />
Typerend voor de geest van dit lijdensofficie is het afsluitende gebed<br />
in de Complcjen67: ,,Geef, o Heer, wij bidden U, dat wij uit<br />
diepe smart om uw lijden overvloedige tranen storten, met heel de<br />
toewijding van ons hart uw lijden steeds bewenen, en het met brandend<br />
verlangen in ons hart zo overwegen, alsof het nu eerst plaats<br />
vond".<br />
Dit lijdensofficie ademt een geheel andere geest als ons Kruisofficie<br />
voor de Vrijdagen. Op gevoelvolle wijze richt het de aandacht<br />
op het ,,bittere" lijden en de dood des Heren, ook in de Schriftlezingen.<br />
Dit officie van Bonaventura heeft naar inhoud en vorm inspiratief<br />
ingewerkt op andere Kruis- en lijdensofficies uit de Late Middel-<br />
eeuwen.<br />
Ook het geschriftje ,,De meditatione passionis Domini per septem<br />
diei horas libellus" 68, dat nu eens aan Beda, dan weer aan Bernardus<br />
of Bonaventura wordt toegeschreven, legt er sterk de nadruk op<br />
dat men bij de afzonderlijke uren van het koorgebed aan die taferelen<br />
uit het lijden des Heren moet denken, die zich op dat uur hebben<br />
afgespeeld. Ook zal men daarbij de smarten van Maria niet ver-<br />
geten.<br />
De practijk die hier aanbevolen wordt, was ook in onze Orde niet<br />
vreemd. Petrus Pincharius, de latere Prior Generaal, adviseert in zijn<br />
,,Vestis nuptialis" c. 1360 de Kruisbroeders eveneens de overweging<br />
65 P. van den Bosch, Observantie ..., p. 144.<br />
66 Bonaventura, Opera omnia, ed. Quaracchi, deel. VIII, p. 152-158.<br />
67 Bonaventura, Op. cit., p. 158: ,,Fac nos, quaesumus, Domine, passionis tuae compuctione<br />
lacrimis abundare et tota cordis devotione ipsam passionem tuam semper plangere eamque<br />
quasi recentem in ardenti desiderio retinere".<br />
68 Cf. PL 94, 561-568.
128 HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN<br />
van het Lijden des Heren met de zeven getijden van het koorgebed<br />
te verbinden. Daartoe citeert hij het volgende vers69:<br />
Haec sunt septenis propter quae psallimus horis:<br />
Matutina ligat Christum, qui crimina purgat;<br />
Prima replet sputis; causam dat Tertia mortis;<br />
Sexta Cruci nectit; latus eius Nona bipartit;<br />
Vespera deponit; tumulo Completa reponit.<br />
De affectieve benadering van de persoon van Christus in Zijn menselijk<br />
lijden wordt meer en meer bepalend voor de Westerse vroomheid.<br />
Deze vroomheid werd ook gevoed door vele ,, Tractatus en<br />
,,Meditationes de passione Domini" en door levensbeschrijvingen<br />
van Christus, die in de Late Middeleeuwen het licht zagen, zoals o.a.<br />
die van Michael van Massa (c. 1300). Het meest bekende ,,Vita<br />
Christi" is dat van de Kartuizer Ludolphus van Sachsen (gest. 1378),<br />
die de overwegingen van het lijden van Christus over zeven hoofdstukken<br />
verdeelde naar de zeven getijden van het koorgebed70.<br />
In zijn artikel ,,Einleitung in die Passionsliteratur in den mittelalterlichen<br />
Kreuzherrenbibliotheken"71 somt P. van den Bosch een<br />
groot aantal tractaten op, destijds aanwezig in de bibliotheken van<br />
onze oude kloosters, die handelen over de verbinding van het koor<br />
gebed met de overweging van het lijden en de dood van Christus.<br />
Voor de Late Middeleeuwen geldt ongetwijfeld wat F. Vernet<br />
schreef in: ,, La spiritualite medievale " : ,, Le Moyen Age eut la pas<br />
sion de la Passion du Saveur" 72. Als kinderen van hun tijd hebben<br />
ook de Kruisbroeders in de Late Middeleeuwen en nog lang daarna<br />
de invloed van deze ontwikkeling in de spiritualiteit ondergaan.<br />
In de geschiedenis van het Kruisofficie moeten we ook een eigen<br />
plaats inruimen voor de zogenaamde ,,getijdenboeken" (horaria/horae),<br />
de oudste ,, kerkboeken " der leken, die ons vooral uit<br />
69 Cf. ,,Vestis nuptialis" in de bewerking van Aegidius dc Vreese, Keulen 1639, p- 49.<br />
Godefridus van Lit, Prior van Venlo, herhaalt in ,,Lucerna splendens", een commentaar op<br />
de constitutes, Keulen 1632, p. 19 hetzelfde advies en geeft hetzelfde citaat als Pincharius.<br />
70 Cf. W. Baier, Untersuchungen zu den Passionsbetrachtungen in der ,,Vita Christi des<br />
Ludolf von Sachsen", Analecta Cartusiana 44, 3 delen, Salzburg 1977. De tekst dezer medidaties<br />
vinden we in deel I, c. 58-68, p. 142-147.<br />
71 Cf. Clairlieu 1980, p. 13-37, vooral p. 24.<br />
72 F. Vernet, La spiritualite medievale, Paris 1929, p. 82 (geciteerd uit: Dictionnaire de<br />
spiritualite II, c. 2579 s.v. ,,Croix".
HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN 129<br />
de vijftiende en zestiende eeuw bewaard zijn73. Zoals al eerder opgemerkt<br />
is, waren de leken in de Vroege Middeleeuwen bij de liturgie<br />
,,toehoorders" geworden. Hun eigen gebed bestond uit het<br />
Onze-Vader en het Wees-gegroet, een kort schietgebed en het persoonlijk<br />
gebed dat uit het hart opwelde. We mogen daarbij ook niet<br />
vergeten dat de meeste leken lezen noch schrijven konden.<br />
Met de opkomst van de steden in de Late Middeleeuwen kwam<br />
hierin echter verandering. De burgers van de steden voelden zich binnen<br />
hun stadsmuren politiek sterk. Hun verlangen ging uit naar meer<br />
algemene ontwikkeling en betere vakbekwaamheid. Ook hun religieuze<br />
aspiraties reikten verder. Zo werden in de Late Middeleeuwen<br />
getijdenboeken op de markt gebracht ten dienste van leken. De<br />
naam „ getijden-boek " duidt er al op dat het liturgisch gebed der<br />
geestelijkheid en der monniken als model genomen werd. De oudste<br />
zijn nog in het Latijn gesteld, de taal van de Kerk.<br />
De oudste, die meestal op bestelling gemaakt werden, zijn nog<br />
met de hand geschreven en dikwijls met prachtige miniaturen verlucht74.<br />
Alleen de adel en rijke kooplieden konden zich zulk een kerkboek<br />
veroorloven. Door de uitvinding van de boekdrukkunst kwam daarin<br />
verandering en konden ook gegoede burgers zo'n getijdenboek kopen.<br />
Naar inhoud bestaan ze uit75: een kalendarium, de meest bekende<br />
gebeden zoals: Onze-Vader, Wees-gegroet, Ere zij de Vader<br />
..., Credo, Gloria, Te Deum, verder een of meer (verkorte) getijden<br />
ter ere van O.L. Vrouw, de H. Geest of het H. Kruis, de zeven<br />
boetpsalmen, de litanie van alle Heiligen en het dodenofficie.<br />
Geleidelijk aan verschenen ook uitgaven van deze getijdenboeken<br />
in de landstaal. Zo heeft Geert Groote, de vader van de Moderne<br />
73 Cf. L. Daniels, Van den seven Ghetijden der Passien onses Heren, in: Ons geestelijk erf<br />
16, 1942, p. 186-235.<br />
J. Stadlhuber, Das Laienstundengebet vom Leiden Christi in seinem mittelalterlichen Fortleben,<br />
in Zeitschrift fur katholische Theologie 72, 1950, p. 282-325.<br />
B. Spaapen, Middeleeuwse Passiemystiek, in Ons geestelijk erf, 35, 1961, p. 167-185.<br />
Fr. Gorissen, Das Stundenbuch im rheinischen Niederland, in Studien zur klassischen Musikund<br />
Literaturgeschichte (Beitrage zur rheinischen Musikgeschichte 75), Keulen 1968, p. 63-109.<br />
G. Achten, Das christliche Gebetbuch im Mittelalter. Andachts- und Stundenbiicher in Handschrift<br />
und Friihdruck, Berlin, 19872, p. 7-44.<br />
74 Dat de belangstelling voor deze getijdenboeken ook in onze tijd nog groot is, blijkt o.a.<br />
uit de drukbezochte tentoonstellingen van liturgische handschriften en getijdenboeken in:<br />
Bonn, Wissenschaftszentrum 1988<br />
Utrecht, Catherijnenconvent 1990-1991<br />
Keulen, Diozesanmuseum 1992-1993<br />
Liturgie und Andacht im Mittelalter. (Bibliotheca apostolica vaticana).<br />
75 Cf. Gorissen, Stundenbuch ..., p. 65-66.
130 HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN<br />
Devotie, c. 1380 een Middelnederlandse bewerking van eert Latijns<br />
liber horarum geschreven, die in de Nederlanden en in West-<br />
Duitsland (Niederrhein) zeer verbreid was. Daarin geeft hij ook getijden<br />
van het H. Kruis; langere die grote overeenkomst vertonen<br />
met het Iijdensofficie van Bonaventura, kortere, die voor persoonlijk<br />
gebruik bedoeld waren76.<br />
De korte getijden van het H. Kruis werden blijkbaar ook in onze<br />
kloosters privaat gebeden. We vinden ze o.a. in twee handschriften,<br />
afkomstig uit het vroegere Kruisbroederklooster in Keulen77 en in<br />
een handschrift uit Diisseldorf78. Het kernstuk van dit Kruisofficie<br />
wordt gevormd door de hymne ,, Patris sapientia " 79, die zou gedicht<br />
76 Ib., p. 99-100.<br />
77 Nu in het Stadtarchiv Koln GB 8, 69, fol. 10v-12v (Aphose 999) en GB W 1250, fol.<br />
185M88v (Aphose 1002).<br />
78 Nu in de handschriftenafdeling van de universiteitsbibliotheek in Diisseldorf C 68, fol.<br />
69r-72r.<br />
79 Hier volgt de tekst van de zeer verbreide hymne ,, Patris sapientia'', zoals te vinden in<br />
Dreves-Blume An.Hymn., deel 30, nr. 13, p. 32-34. Er zijn in de Kruisherenhandschriften kleine<br />
varianten:<br />
Patris sapientia, veritas divina,<br />
Deus homo captus est, hora matutina.<br />
A notis, discipulis cito derelictus,<br />
Iudaeis est venditus, traditus, afflictus.<br />
Hora prima ductus est Jesus ad Pilatum.<br />
Falsis testimoniis multum accusatum<br />
in collo percutiunt, manibus ligatum,<br />
vultum Dei conspuunt, lumen caeli gratum.<br />
Crucifige damitant hora tertiarum.<br />
Illusus induitur veste purpurarum.<br />
Caput eius pungitur corona spinarum.<br />
Crucem portat humeris ad locum poenarum,<br />
Hora sexta Jesus est Cruci condavatus<br />
et est cum latronibus pendens reputatus.<br />
Prae tormentis sitiens felle saturatus,<br />
agnus crimen diluit sic ludificatus.<br />
Hora nona Dominus Jesus exspiravit.<br />
Eli damans animam Patri commendavit.<br />
Latus eius lancea miles perforavit.<br />
Terra tune contremuit et sol obscuravit.<br />
De Cruce deponitur hora vespertina.<br />
Fortitudo latuit in mente divina.<br />
Talem mortem subiit vitae medicina.<br />
Heu corona gloriae iacuit supina.<br />
Hora completorii datur sepulturae<br />
corpus Christi nobile, spes vitae futurae.
HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN 131<br />
zijn door Paus Johannes XXII (1316-1334). Deze hymne is over de<br />
zeven getijden van het officie verdeeld. Aan de voor ieder ,,uur"<br />
toepasselijke strophe van deze hymne gaat als inleiding vooraf:<br />
,, Christus Dominus noster factus est pro nobis obediens usque ad<br />
mortem, mortem autem Crucis" (vgl. Phil 2,8). Na de toepasselijke<br />
strophe van de hymne volgt het vers: ,, Adoramus te, Christe, et benedicimus<br />
tibi, quia per (sanctam) Crucem tuam redemisti mundumM,<br />
met de toevoeging: ,,Qui passus est pro nobis, miserere no<br />
bis". Als afsluiting van het ,,uur" volgt dan het gebed80: ,,Heer<br />
Jesus Christus, Zoon van de levende God, stel uw lijden en kruisdood<br />
tussen uw oordeel en mijn ziel nu en bij haar heengaan (uit het lichaam).<br />
Gewaardig u, de levenden genade en barmhartigheid te<br />
schenken, de overleden gelovigen rust en vergiffenis, de Kerk vrede<br />
en eendracht en ons, arme zondaars, leven en eeuwige vreugde ..."<br />
Bij de Vespers vinden we echter in deze handschriften het ons uit de<br />
vroegere liturgie van het Triduum sacrum bekende gebed81: ,,2ie<br />
op uw gemeenschap hier (verzameld), wij bidden U, Heer, voor wie<br />
onze Heer Jesus Christus zich zonder aarzelen in de handen van<br />
schuldigen overgeleverd heeft en de marteling van het Kruis heeft<br />
ondergaan". Naar inhoud en stemming wijken deze korte getijden<br />
van het H. Kruis sterk af van het op de Vrijdagen in het koor gebruikelijke<br />
Kruisoffkie. Zij liggen veel dichter bij de volksdevotie, die<br />
zich in de late Middeleeuwen, zoals we reeds vermeld hebben, bij<br />
voorkeur verdiepte in het menselijke lijden van Christus en dat van<br />
de Moeder van smarten.<br />
Ook in de beeldende kunst van die tijd vindt deze gevoelvolle spiritualiteit<br />
onmiskenbare uitdrukking. Denken we aan de smartelijke<br />
gelaatstrekken van Christus op de kruisbeelden uit die tijd, aan de<br />
Conditur aromate, complentur Scripturae.<br />
Iugis sit memoriae mors haec mihi curae.<br />
Has horas canonicas cum devotione<br />
tibi, Christe, recolo pia ratione,<br />
ut, qui pro me passus es amoris ardore,<br />
sis mihi solatium mortis in agone.<br />
80 Latijnse tekst van deze oratio: ,,Domine Jesu Christe, fill Dei vivi, pone passionem, cru<br />
cem et mortem tuam inter iudicium tuum et animam meam nunc et in exitu eius, et largiri<br />
digneris vivis gratiam et misericordiam, fidelibus defunctis requiem et veniam, ecclesiae pacem<br />
et concordiam, nobis autem, miseris peccatoribus, vitam et laetitiam sempiternam . "<br />
Latijnse tekst van deze oratio: ,,Respice, quaesumus, Domine, super hanc familiam tu<br />
am, pro qua Dominus noster Jesus Christus non dubitavit manibus tradi nocentium et Crucis<br />
subire tormentum ..."
132 HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN<br />
beelden van Christus ,,op de steen" of als ,,Man van smarten" (ec-<br />
ce homo), aan de beeltenis van Maria met het dode lichaam van haar<br />
Zoon op haar schoot82.<br />
Het Generaal Kapittel schreef in 1504 het feest ,,compassio gloriosae<br />
Virginis" op Vrijdag na Beloken Pasen verplichtend voor83,<br />
een teken dat deze ontwikkeling in de Orde algemeen erkenning<br />
vond.<br />
In een handschrift afkomstig uit ons klooster in Keulen84 vinden<br />
we korte getijden ,,De compassione gloriosae Virginis Mariae". Elk<br />
,,uur" eindigt met het gebed dat vroeger in aansluiting aan het<br />
,,Haec est praeclarum vas" gebeden werd85. Dit is een gebed tot<br />
Christus, waarin Maria, de Moeder van smarten, om haar voorbede<br />
gevraagd wordt, nu en in het uur van onze dood (Interveniat pro nobis<br />
...). Interessant is in het Keulse handschrift de toevoeging aan het<br />
einde: niet alleen een zwaard van droefheid heeft: Maria's hart doorboord,<br />
maar Christus1 verrijzenis deed in Maria's hart een nieuw lief-<br />
devuur opstijgen.<br />
Diezelfde affectieve, op de mensheid van Christus betrokken<br />
vroomheid, vinden we ook in de vele gebeden uit die tijd, die gewijd<br />
zijn aan de overweging van Christus1 lijden en sterven en aan het me-<br />
delijden van Maria. In meerdere artikelen in Clairlieu zijn een aan-<br />
tal van deze gebeden bijeengebracht, die A. van de Pasch uit vele<br />
handschriften van Kruisherenbibliotheken verzameld had86.<br />
Deze ontwikkeling in de spiritualiteit stelt ons echter voor een pro-<br />
bleem: We constateren namelijk gelijktijdig in onze Orde twee richtingen<br />
in haar Kruisspiritualiteit. De ene, de traditionele, vindt haar<br />
neerslag in de officiele liturgie. Zij beleeft dankbaar en vreugdevol<br />
82 In Duitsland wordt deze afbeelding van Maria ook ,, Vesperbild " genoemd. Dit herinnert<br />
nog er aan dat tijdens de Vespers de depositio Christi de Cruce herdacht werd.<br />
« Cf. Definities ... 1504, p. 231.<br />
84 In Stadtarchiv Koln, GB 4, 158, fol. 18r +v.<br />
85 De tekst van deze oratio volgens dk handschrift luidt: ,,Interveniat pro nobis, quasumus,<br />
Domine Jesu Christe, nunc et in hora mortis nostrae apud tuam clementiam gloriosissima<br />
virgo Maria, mater tua, cuius sacratissimam animam in hora benedictissimae tuae passionis<br />
doloris gladius pertransivit et in resurrectione tua novus amor ascendit..."<br />
Cf. A. van de Pasch, Godsvrucht in de handschriften der Kruisheren, in Clairlieu 1980, p.<br />
8-11.<br />
86 Cf. A. van den Pasch, Godsvrucht .... Clairlieu 1978, p. 137-148; 1979, p. 89-100;<br />
1980, p. 3-11; 1981, p. 73-87.<br />
A. van Asseldonk, Middeleeuwse gebeden in Udens I6e eeuws brevier, in Clairlieu 1954, p.<br />
17-38.
HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN 133<br />
het Verlossingsmysterie als Christus' overwinning op duivel, zonde en<br />
dood. Voor haar is de Kruisdood onafscheidelijk verbonden met de<br />
Verrijzenis: ,,Crucifixus surrexit a mortuis et redemit nos, alleluia".<br />
Dit was de zienswijze en beleving van de Kerkvaders, die het Oosten,<br />
sterker vasthoudend aan de traditie, steeds bewaard heeft87. Daarnaast<br />
kwam in het Westen in de Middeleeuwen een andere spiritu<br />
aliteit op, die zich meer op de mensheid van Christus richtte vooral<br />
op zijn bitter lijden en sterven. Dit lijden ontroerde het hart van<br />
de Middeleeuwse mens ten diepste en bracht hem spontaan tot gevoelens<br />
van mede-lijden en wederliefde. Deze spiritualiteit had een<br />
sterk affectief karakter, zij raakte het hart van de mens. Ze was sterk<br />
persoonlijk, subjectief. Klaarblijkelijk heeft ze in de Late Middeleeu<br />
wen en nog lang daarna velen (priesters en leken) erg aangesproken.<br />
Deze vonden daarin een uitdrukking van hun eigen religieuze gevoelens.<br />
Het waren ook de meer devotionele vormen van godsvrucht, die<br />
deze behoefte het best bevredigden. Zo vinden wij naast het privaat<br />
bidden van de kleine getijden van het H. Kruis ook vele gebeden tot<br />
de lijdende Christus, o.a. een gebed dat nog van Paus Gregorius de<br />
Grote (c.54O - 604) zou stammen en met vele aflaten verrijkt was.<br />
Verder gebeden tot de vijf H. Wonden en tot de Moeder van smar<br />
ten. In het kader van deze spiritualiteit ontstaan in de zestiende eeuw<br />
de eerste ,, Kruiswegen'', in het begin in de open lucht, ook dikwijls<br />
met zeven ,, staties''.<br />
Bij deze ,,nieuwe" richting in de spiritualiteit ligt er gevoelsmatig<br />
een grote afstand tussen Goede Vrijdag en Pasen.<br />
De spiritualiteit van de katholieke hervorming<br />
De Reformatie betekende een scheuring in de Kerk en een breuk in<br />
haar geschiedenis. Het concilie van Trente (1545-1563) bracht gelukkig<br />
binnen de Katholieke Kerk een diepere bezinning op de geloofsinhoud<br />
en schiep de voorwaarden voor de zo nodige hervorming in ,, hoofd en<br />
leden". Deze katholieke hervorming, de zog. Contrareformatie, voerde<br />
tot een verdieping van geloofsbeleving, van spiritualiteit.<br />
Ter bevordering van dit geestelijke leven werd er, begunstigd door<br />
de boekdrukkunst, een overvloed aan kerkboeken op de markt ge-<br />
87 Cf. B. Spaapen, Middeleeuwse Passiemystiek ...p. 172-174.
134 HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN<br />
bracht. Maar vergeleken met de ,,getijden-boeken" was de inhoud<br />
van deze kerkboeken anders geworden. Wij vinden daarin — in de<br />
landstaal — de voomaamste gebeden: het Onze-Vader, het Weesgegroet,<br />
de geloofsbelijdenis der Apostelen, een opsomming van de<br />
voomaamste geboden, Communie- en Biechtgebeden alsook gebeden<br />
voor persoonlijke devotie. De getijden, ook die van het H. Kruis zijn<br />
er uit verdwenen. Zoals uit de inhoud en het karakter van deze ge<br />
beden blijkt, staat de mens als individu nu veel sterker in het middelpunt,<br />
niet meer het menselijke leven en lijden van Christus.<br />
Christus is nu de Leraar geworden, die de mensen onderricht, hoe ze<br />
als Christen moeten leven88. De spiritualiteit was nu veel meer individueel<br />
gericht. Daar deze ontwikkeling ook voor de kloosterpoort<br />
geen halt hield, lijkt het mij dienstig er hier wat uitvoeriger op in te<br />
gaan, ook voor een beter begrip van de ontwikkeling van onze eigen<br />
spiritualiteit.<br />
In het begin van dit artikel hebben we gezien dat het streven van<br />
de Christenen in de eerste eeuwen was: door vijf gebedstijden twee<br />
gemeenschappelijke en drie private — naar apostolische traditie —<br />
de gehele dag te heiligen. De inhoud van de twee gemeenschappe<br />
lijke gebedstijden werd gevormd door: Schriftlezingen, het zingen<br />
van psalmen en hymnen, een onderrichting en een vermanend woord<br />
en soms door de viering der Eucharistie. Bij de drie private gebedstij<br />
den was een gedachtenis aan het lijden en de Kruisdood des Heren<br />
opgenomen. Na de Kerkvrede (313) hebben geleidelijk aan monniken<br />
en clerici het gemeenschappelijk gebed, dat eigenlijk voor alle<br />
Christenen bedoeld was, als hun speciale opdracht overgenomen. In<br />
de kloosters werd het tot zeven gebedstijden uitgebreid, waarin ook<br />
de private gebedstijden opgenomen waren. Het was dit gemeenschappelijk-God-lofzingen,<br />
dat het levensritme der kloosters bepaalde.<br />
,,Niets mag voorrang hebben op het koorgebed", schreef Benedictus<br />
in zijn regel89. Men leefde in de kloosters als het ware de ge<br />
hele dag in een sfeer van gebed, gevoed door de liturgie en de lec<br />
tio divina, en mogelijk gemaakt door het stilzwijgen. Vaste tijden<br />
voor meditatie waren niet voorgeschreven. Benedictus neemt zelfs in<br />
88 Cf. J. Stadlhuber, Das Laienstundengebet vom Leiden Christi ..., p. 316-322.<br />
89 ,,Nihil open Dei praeponatur", Reg. Ben. 43, ed. cit., p. 136.
HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN 135<br />
zijn regel de bepaling op dat de tijd voor het persoonlijk gebed (tijdens<br />
het koorgebed) kort gehouden moet worden90.<br />
De Middeleeuwse Ordes hebben van de monniken deze vorm van<br />
koorgebed overgenomen. Ook bij de Kruisbroeders werd de dagorde<br />
door de tijden voor het koorgebed bepaald. De definities van de<br />
Generale Kapittels ruimen een grote plaats in voor bepalingen over<br />
het koorgebed (viering van feestdagen en rubrieken). Ook het eerste<br />
hoofdstuk van onze oude constituties (tot en met de uitgave van<br />
1962) was aan het koorgebed gewijd. Zo behield onze Orde vanaf de<br />
Middeleeuwen tot ver in de Nieuwe Tijd een overwegend contemplatief<br />
karakter.<br />
Waarom beklemtoon ik dit zo sterk ? Omdat zich in de zestiende<br />
eeuw in de gebeds-spiritualiteit een duidelijke kentering manifesteert.<br />
Ik zou het een trend tot individualisme willen noemen. Bij de veranderingen<br />
in de inhoud van de kerkboeken heb ik er al op gewezen.<br />
Bij dit proces hebben de Jesui'eten een belangrijke rol gespeeld. Ig<br />
natius van Loyola (c. 1495-1556) wilde geen Orde stichten in de traditionele<br />
zin, zoals Benedictijnen of Dominicanen. Hij wilde een<br />
,,mobiele compagnie". Daarom zag hij af van het gemeenschappelijk<br />
koorgebed en een eigen ordeskledij. Hij legde andere accenten:<br />
methodische meditatie, algemeen en bijzonder gewetensonderzoek,<br />
retraite op gezette tijden en de keuze van een geestelijk leidsman. Zo<br />
wilde hij de leden van zijn ,,societeit" voorbereiden op hun apostolische<br />
taak ,,ad maiorem Dei gloriam". Zo werden de Jesuieten tot<br />
sterke persoonlijkheden gevormd. Zij hebben de spiritualiteit in 'de<br />
Kerk van de Contrareformatie in sterke mate beinvloed, vooral ook<br />
door hun ,, colleges" en aan de universiteiten.<br />
Vele andere religieuze gemeenschappen, die in de zestiende en zeventiende<br />
eeuw, ja zelfs nog later gesticht zijn, hebben zich op de<br />
ze Ignatiaanse spiritualiteit gebaseerd en veelal de structuur van de<br />
,,Societas Jesu" als richtsnoer genomen. Deze nieuwere gemeen<br />
schappen kozen zich veelal een speciale geestelijke of maatschappelijke<br />
nood als doelstelling, o.a. zieken- of bejaardenzorg, onderwijs<br />
of verwaarloosde jeugd, of ook de bevordering van een speciale devotie<br />
(bijv. van het H. Hart). Men voelt hier duidelijk een andere<br />
mentaliteit als bij de oude of Middeleeuwse Ordes. Deze hadden<br />
door hun gemeenschappelijk koorgebed, over de gehele dag gespreid,<br />
90 Reg. Ben. 20, ed. cit., p. 106.
136 HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN<br />
een sterkere binding aan de gemeenschap en een meer monastieke<br />
sfeer behouden91.<br />
Dat wil echter niet zeggen dat de Jesui'eten de spiritualiteit in de<br />
oudere Ordes niet beinvloed hebben. Zo hebben bijv. de Franciscanen<br />
in 1594 de meditatie als gemeenschappelijke geestelijke oefening<br />
ingevoerd. Ook in onze Orde bepaalde het Generaal Kapittel van<br />
1614 dat alien voor de Priem en na de Completen minstens een<br />
kwartier aan meditatie moesten besteden92. Daar deze bepaling in<br />
de constituties van 1660 in het hoofdstuk ,,De officio ecdesiae" is<br />
opgenomen93, moet hier wel een gezamenlijke meditatie in de kerk<br />
te houden, bedoeld zijn. Ook een jaarlijkse retraite werd in de Or<br />
de voorgeschreven. Het Generaal Kapittel van 1673 legde dit aan alle<br />
conventen op94. In 1682 werd bepaald dat ieder lid van de Orde<br />
jaarlijks gedurende acht dagen retraite moest houden95. Arnold<br />
Hertzworms gaf in 1684 een handleiding voor de retraite uit met ver-<br />
lokkende titel: ,,Vacantia vel vacatio sacra" 96.<br />
Deze nieuwe richting in de spiritualiteit van religieuze gemeenschappen<br />
heeft op de liturgie van het koorgebed geen directe invloed<br />
gehad. De oudere Ordes hidden vast aan hun traditionele liturgie,<br />
hoewel Rome na het concilie van Trente sterk aandrong op overna-<br />
me van de Romeinse liturgie97.<br />
De volksdevotie ging verder in de richting die we al in de Late<br />
Middeleeuwen gesignaleerd hebben: een sterke affectieve vroomheid,<br />
vooral bij het overwegen van Chrisms' lijden en sterven. Uit de devotie<br />
tot de vijf H. Wonden is de H. Hartdevotie voortgekomen.<br />
Uit de zeventiende eeuw zijn ons vele gedrukte publicaties van medebroeders<br />
bewaard gebleven vooral op religieus gebied. Een daarvan<br />
is het ,,0fficium sanctissimae Crucis" van Albertus Tonsorius98,<br />
91 Cf. G.M. Oury, ,, Office divin" in Diet, dc Spir.XI, c. 685-706 (1982).<br />
92 Definities ... 1614, p. 435.<br />
93 Cf C.R. Hermans, Annales canonicorum regularium S. Augustini, Ordinis sanctae Cru<br />
cis, 's Hertogenbosch 1858, in deel III, p. 263. Deze tekst is overgenomen in de uitgave van<br />
de constituties van 1868, p. 37.<br />
94 Cf. Definities ... 1673, pp. 496-497.<br />
95 Cf. Definities ... 1682, p. 506; 1686, p. 509; 1721, p. 518.<br />
96 A. Hertzworms, Vacantia vel vacatio sacra, Luik 1684.<br />
97 A. van Asseldonk, Het brevier van de Kruisheren, Clairlieu 1944 passim.<br />
98 A. Tonsorius, Officium sanctissimae Crucis, Roermond 1656. Het jaartal van de tweede<br />
uitgave is ook nog in een chronicon vastgehouden:<br />
CresCat gLorla sanCtlsslMae CrVCls Chrlstl (1661)
HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN 137<br />
een Kruisbroeder uit het Roermondse convent. Dit Kruisofficie was<br />
in de eerste plaats bedoeld, zoals blijkt uit het voorwoord, voor Roer<br />
mondse Katholieken, die blijkbaar op de Vrijdagen in de Vastentijd<br />
zeven kerken in Roermond bezochten en in iedere kerk een van de<br />
zeven getijden baden. In onze kloosterkerk (St. Cornelius) werden<br />
de Vespers gebeden.<br />
De opbouw van dit Kruisofficie is gebaseerd op Bonaventura's<br />
,,Officium de passione Domini". In de hymnen, antiphonen,<br />
responsaria, Schriftlezingen en gebeden werd het bittere lijden van<br />
de Heer en het mede-lijden (compassio) van Maria overwogen. Dit<br />
officie heeft ook een eigen ,,Te, Jesum, laudamus".<br />
De hymnen der getijden eindigen alle met de strophe:<br />
Sit laus Mariae filio<br />
matrique collaudatio,<br />
qui per Crucis consortium<br />
nobis Crucis dent praemium.<br />
De psalmen der afzonderlijke uren zijn samengesteld uit goed gekozen<br />
verzen uit verschillende psalmen, die alle in verband met het<br />
Kruislijden van de Heer geduid kunnen worden.<br />
Het geheel maakt een zeer verzorgde, wel wat ,, overdadige " indruk.<br />
In elk geval spreekt er een grote liefde tot de Gekruisigde uit<br />
en tot de Moeder van smarten. Het is meer een lijdensofficie in de<br />
trant van dat van Bonaventura als een Kruisofficie. Het zou interessant<br />
zijn na te zoeken, welke andere bronnen behalve Bonaventura<br />
door Tonsorius gebruikt zijn.<br />
In de spiritualiteit van de zeventiende en achttiende eeuw stond<br />
in het algemeen het individuele streven naar heiligheid door het ontvangen<br />
der Sacramenten, door het beoefenen der deugden en door<br />
devotionele practijken op de voorgrond, minder de gemeenschappelijke<br />
liturgische vieringen.<br />
Bovendien drong in de achttiende eeuw de rationalistische geest<br />
van de ,,Verlichting" steeds meer in de kloosters door: Het houden<br />
van Generale Kapittels en generate visitaties werd zeldzamer<br />
(hoogstens eenmaal in de drie jaren) en tengevolge daarvan verminderde<br />
het saamhorigheidsgevoel en de discipline in de kloosters.
138 HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN<br />
De Franse Revolutie en de Napoleontische tijd betekenden dan<br />
ook practisch het einde van het kloosterleven in West-Europa. On-<br />
ze Orde, die alleen nog maar nederzettingen had in de Zuidelijke<br />
Nederlanden en in West-Duitsland was gedoemd om uit te sterven.<br />
Eigen of eigentijdse kruisspiritualiteit ?<br />
Gelukkig is het niet tot uitsterven gekomen! Dat neemt echter niet<br />
weg dat er toch een zekere discontinuiteit in de ordestraditie en dus<br />
ook in de identiteit en spiritualiteit ontstaan is. De leemte van der-<br />
tig tot veertig jaar betekende toch dat het doorgeven van een levende<br />
traditie van dat wat de Orde altijd als waardevol beschouwd en be-<br />
leefd had, uiterst moeilijk was geworden. Dat konden de vier nog<br />
overgebleven Kruisheren van St. Agatha en Uden, die overigens ook<br />
geen nieuwe leden mochten aannemen, alleen ook niet waar maken.<br />
De numeriek veel sterkere groep, die na 1840 intrad en waarvan<br />
meerderen al een opleiding tot wereldheer achter de rug hadden,<br />
bracht toch een andere mentaliteit mee. Zij waren veel sterker op<br />
pastorale activiteit gericht. Wei bestond er binnen de Orde nog een<br />
zekere tegenstelling tussen het meer contemplatieve leven in Sint<br />
Agatha en het meer op activiteit ingestelde leven in Uden " en de<br />
nieuwe stichtingen in Diest (1845) en Maaseik (1855).<br />
Toch heeft Henricus van den Wijmelenberg, die sinds 1841 com-<br />
missaris generaal van de Orde was en in 1853 tot Magister Generaal<br />
werd gekozen, zich bewust ingezet voor de bevordering van de<br />
Kruisspiritualiteit, omdat hij daarin iets eigens van de Orde zag. Zo<br />
verkreeg hij in 1845 op zijn verzoek van Rome voor de prioren de fa-<br />
culteit om Kruiswegen te mogen oprichten 10°.<br />
In 1848 kwam daar het privilege bij om de zeven zogenaamde<br />
,,lijdensfeesten" tussen Septuagesima en de Passietijd, die o.a. bij<br />
de Passionisten in gebruik waren, in het kalendarium van de Orde te<br />
mogen opnemen101.<br />
99 Cf. J. Scheerder, Henricus van den Wijmelenberg, een religieus emancipator in Oost-<br />
Brabant 1800-1881, Tilburg 1976, p. 34-54; 136-144.<br />
100 Cf. Hermans, Annales ..., Deel III, p. 653.<br />
101 Cf.Ib., p. 654-655.<br />
A. van Asseldonk, Brevier ..., p. 25-27.<br />
Deze lijdensfeesten werden in 1914 door Rome geschrapt, in 1923 echter weer toegestaan.
HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN 139<br />
In 1856 heeft de Orde — op aandringen van Rome — het eigen<br />
brevier opgegeven en het Romeinse brevier overgenomen. Wei mocht<br />
de Orde de feesten Kruisvinding en Kruisverheffing als ,, duplex pri-<br />
mae classis cum octava" vieren. Bovendien mocht de commemora-<br />
tio Crucis in Laudes en Vespers op die dagen behouden blijven, waar-<br />
op dit volgens de rubrieken was toegestaan102.<br />
Met deze brevierverandering was ook het eigen Kruisofficie op de<br />
Vrijdagen afgeschaft.<br />
Dat de nieuw gekozen Magister Generaal de bestudering van de<br />
ordesgeschiedenis belangrijk vond, blijkt uit zijn opdracht aan Dr.<br />
C.R. Hermans, de rector van het stedelijk Gymnasium in 's Herto-<br />
genbosch, om alle nog bereikbare documenten uit het rijke verleden<br />
van de Orde te verzamelen en uit te geven. Dit resulteerde in de uit-<br />
gave van de ,, Annales canonicorum regularium sancti Augustini, or-<br />
dinis sanctae Crucis" 103 in 1858, de eerste vrucht van modern histo-<br />
risch onderzoek inzake ordesgeschiedenis.<br />
Ook bij andere Kruisheren leefde de overtuiging dat het hun op<br />
dracht was de eeuwenoude Ordestraditie voort te zetten. Dit bleek<br />
duidelijk op het Generaal Kapittel van 1868. Daar stemde de over-<br />
grote meerderheid der ,, capitulares' ervoor om de constituties van<br />
1660, die eigenlijk voor een meer contemplatief gericht kloosterleven<br />
bedoeld waren, practisch ongewijzigd over te nemen104. Zo is de<br />
uitgave van de constituties van 1868105 ,,quoad substantiam" de-<br />
zelfde als die van 1660.<br />
Toch bleef er in de Orde behoefte bestaan aan een duidelijke om-<br />
schrijving van Kruisspiritualiteit. Een eerste poging tot formulering<br />
is de verklaring van het Generaal Kapittel van 1914, die — verkort<br />
weergegeven — hierop neerkomt: ,, Zoals andere ordes hun specia-<br />
le doelstelling hebben, zo beroemt onze Orde zich erop in het bij-<br />
zonder het Iijden en Kruis des Heren te vereren. Daarom dringen wij<br />
er met klem op aan dat alle medebroeders met hart en ziel dikwijls<br />
de goddelijke Liefde overwegen, die voor ons in het Iijden, de Won-<br />
den en het Kruis des Heren zichtbaar geworden is ..., en om,<br />
102 Cf. Annales ..., Ill, 683-684.<br />
A. van Asseldonk, Brevier ..., p. 55-56.<br />
103 Volledige titel en uitgave: zie opmerking 93.<br />
104 Cf. J. Scheerder, van den Wijmelenberg ..., p. 226-229.<br />
105 Volledige titel: Regula et Constitutiones cum Caeremoniali FF. Ordinis canonici sanc<br />
tae Crucis, Gestel S. Michaelis 1868.
140 HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN<br />
voor 2over mogelijk, dagelijks of in elk geval dikwijls de Kruisweg of<br />
tot de H. Wonden te bidden" 106.<br />
Het benadrukken van dit aspect van de Kruisspiritualiteit is vanuit<br />
de ontwikkeling van de algemene spiritualiteit sinds de Late Midde-<br />
leeuwen begrijpelijk, maar toch, naar ons aanvoelen, een eenzijdig<br />
devotionele betoning van het lijdensaspect der Kruisspiritualiteit. De<br />
Kruisspiritualiteit, zoals die in onze Orde in de Middeleeuwen beleefd<br />
werd en ook in het Middeleeuwse KruisofGcie tot uitdrukking<br />
komt, heeft een veel rijkere en een vreugdevolle inhoud.<br />
Het nieuwe kerkelijke wetboek van 1917 maakte ook een aanpassing<br />
van onze constituties noodzakelijk. In de nieuwe uitgave van<br />
1925 107 werd voor het eerst een statuut opgenomen, dat een om-<br />
schrijving van Kruisspiritualiteit geeft108: ,,Daar onze Orde als<br />
tweede doel (finis secundarius) nastreeft dat alle medebroeders, ja al-<br />
le mensen het H. Kruis en het Lijden des Heren vereren, alsook dat<br />
in alien de liefde tot de lijdende Verlosser toeneemt, daarom moeten<br />
onze medebroeders door overweging en beschouwing bij zichzelf,<br />
door woorden, aansporingen en het goede voorbeeld te geven bij anderen<br />
de devotie tot het H. Kruis en het Lijden des Heren wekken".<br />
Of iedere medebroeder na 1925 zich in deze formulering herkende,<br />
betwijfel ik. Er groeide in elk geval een ander levensgevoel, waarvan<br />
men zich vooral in de naoorlogsjaren sterk bewust werd. De vraag<br />
naar de zin van het lijden, die na al het leed en de ellende van de<br />
Tweede Wereldoorlog zo schrijnend aangevoeld werd, bracht ook tot<br />
een herbezinning op het Lijden van Christus.<br />
Lijden is op zich geen doel, het kan slechts aanvaard worden als<br />
middel tot iets positiefs, als loutering, als weg tot levensgeluk. Dit<br />
106 Volledige tekst: ,,Sicut alii Ordines suum habent speciale devotionis ac cultus obiectum,<br />
sic et Ordo noster gloriatur se specialius colere Passioncm et Crucem Domini nostri Je<br />
su Christi. Quamobrem vehementer desideramus, ut omnes fratres praecipue corde et animo<br />
saepius recogitent divinam Caritatem, nobis Passione, Vulneribus et Cruce Domini nostri Jesu<br />
Christi manifestatam, singulis mensibus saltern unum diem specialius huic devotioni consecrent,<br />
v.g. primam cuiusque mensis feriam sextam, et in quantum possibile quotidie vel saltern sae<br />
pius Stationes Viae Crucis sequantur aut Coronam quinque Vulnerum Domini recitent, sc. dicant<br />
in honorem uniuscuiusque Vulneris quinquies ,, Gloria Patri" et addant singula vice, i.e.<br />
in totum quinquies, unum ,,Ave Maria" in honorem dolorosissimae Virginis Mariae".<br />
107 Volledige titel: ,,Regula sancri Patris nostri Augustini episcopi et Consritutiones Codici<br />
iuris conformatae cum Caeremoniali FF. Ordinis Sanctae Crucis", Rome 1925.<br />
108 Tekst Nr. 25, p. 38: ,,Cum Ordo noster tamquam finem secundarium prosequatur, ut<br />
fratres et omnes homines colant et venerentur Ss. Crucem et Passionem Domini nostri Jesu<br />
Christi, et ut augeatur in omnibus amor Salvatoris patientis, hinc omnes confratres nostri turn<br />
meditatione et contemplatione in semetipsis, turn verbis, adhortationibus et bono exemplo in<br />
aliis excitent devotionem erga Ss. Crucem et Passionem Domini nostri Jesu Christi".
HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN 141<br />
De Verrezen Christus met de wonden van zijn Kruislijden.
142 HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN<br />
Griekse voorstelling van de Verrijzenis uit de S. Marco in Venetie.
HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN 143<br />
geldt ook voor het lijden van Christus. Het kan slechts aanvaard worden<br />
als weg tot Verlossing, tot Leven en Verrijzenis.<br />
Dit aspect van de Kruisspiritualiteit benadrukte M. Vinken in zijn<br />
voortreffelijk boekje ,,De spiritualiteit van de Kruisheren" 109, dat<br />
in 1953 uitkwam. In datzelfde jaar wendde hij zich in een brief aan<br />
Magister Generaal Dr. W. van Hees met het verzoek, het oude Kruis<br />
officie, dat hem bekend was uit het ,,Udense brevier'1 van 1512 en<br />
uit de gedrukte brevieruitgave van 1625 ,,in een of andere vorm"<br />
weer in de Orde in te voeren no. In 1954 vestigden ook de Maaseikse<br />
studiedagen opnieuw de aandacht op het eigen karakter van de<br />
spiritualiteit van de Orde m. Zo is het te verklaren dat het Generaal<br />
Kapittel van 1955 als votum uitsprak om in Rome aan te vragen, op<br />
de Vrijdagen die daarvoor in aanmerking kwamen, het Kruisofficie<br />
te mogen bidden112.<br />
De confraters M. Vinken en A. van Asseldonk hebben zich ervoor<br />
ingezet, teksten voor dit officie te zoeken (van Metten tot en met de<br />
Noon). Slechts enkele teksten hebben zij aan het Middeleeuwse<br />
Kruisofficie ontleend. Zij wilden vooral de persoon van Christus in<br />
zijn verlossende Liefde centraal stellen. Na ampele besprekingen met<br />
anderen werden als lessen genomen: gedeeltes uit de preken van St.<br />
Augustinus over de Liefde en stukken uit recente encyclieken, o.a. uit<br />
,,Mystici corporis" (1943) en „Mediator Dei" (1947).<br />
Dit officie werd in Rome goedgekeurd, ook voor de Paastijd. Daardoor<br />
wilde men uitdrukkelijk het levenwekkende aspect van het<br />
Kruismysterie benadrukken, dat overigens ook in gekozen teksten tot<br />
uitdrukking kwam.<br />
Met ingang van 1 januari I960 werd dit officie verplichtend gesteld<br />
op alle Vrijdagen die daarvoor in aanmerking kwamen (o.a. niet in<br />
de Advent of in de Vastentijd). In het rondschrijven waarin de Ma<br />
gister Generaal W. van Hees het bidden van dit officie voorschreef,<br />
hield hij een warm pleidooi voor een goede verzorging van de Liturgie<br />
als eerste taak van onze Orde113.<br />
109 M. Vinken, De spiritualiteit van de Kruisheren, Antwerpen 1953, p. 59-62.<br />
110 Archief van het Generalaat: brief 090-2-25.<br />
111 Verslagboek van deze studiedagen: ,,Rond inhoud en beleving van de spiritualiteit der<br />
Orde van het H. Kruis", Diest 1955.<br />
112 Cf. Verslag van het Generaal Kapittel 1955 in Chronicon Curciferorum 11,1 p. 27.<br />
1J3 Rondschrijven van Mag.Gen.Dr. W. van Hees, gepubliceerd in Chron. Crucif. 11,3, p.<br />
291-296 (Nederlandse tekst) en p. 296-300 (Engelse tekst).
144 HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN<br />
In het ,,Chronicon Cruciferorum" werd een interview met M.<br />
Vinken over dit Kruisofficie afgedrukt114. Daarin betoogde deze uitdrukkelijk<br />
dat het de bedoeling geweest was om in dit nieuwe offi-<br />
cie vooral de verlossende liefde van Christus in het middelpunt te<br />
stellen. Het gaat om de persoon van Christus; het Kruis is het sym-<br />
bool van zijn Liefde tot het uiterste.<br />
Ongeveer tegeiijkertijd vond de Kruisspiritualiteit in de vernieuwde<br />
constituties van 1962 een nieuwe, en naar mijn mening betere formulering,<br />
die overigens ook meer in de lijn van de oude traditie lag.<br />
Bovendien kreeg zij een centrale plaats als eerste nummer van de<br />
,,Distinctio prima". Deze tekst wil ik graag hier citeren, omdat hij<br />
een synthese poogt te geven van ons Kruisherenleven en van de spi-<br />
ritualiteit, waardoor dit leven gedragen wordt115:<br />
,, Als reguliere kanunniken van de Orde van het Heilig Kruis beloven<br />
de Kruisbroeders (fratres) door de geloften van gehoorzaamheid,<br />
zuiverheid en armoede een kloosterlijk leven te leiden, wetend<br />
dat er geen ander heil is dan in het Kruis van onze Heer Jezus<br />
Christus. Daarom zullen zij naar het voorbeeld van onze zalige Vader<br />
Theodorus van Celles en zijn gezellen in eensgezinde liefde met<br />
elkaar leven en met het goddelijk lofgebed een apostolisch leven in<br />
dienst van de Kerk verbinden. Zij zullen een bijzondere verering<br />
hebben voor de Verlosser, die ons door zijn Kruis gevoerd heeft tot<br />
de vreugde van de kinderen Gods. Mogen dus alle Kruisbroeders zowel<br />
bij zichzelf door het ,,goddelijke officie" en de meditatie, alsook<br />
bij anderen door woorden, opwekkingen en het goede voorbeeld,<br />
verering wekken voor het geheim van het levenbrengend Kruis".<br />
Zo formuleerden onze constituties het in de uitgave van 1962. Dit<br />
bredere zicht op het Kruismysterie dan dat in de constituties van<br />
1925 vertoont een grote overeenkomst met de opvatting van het<br />
,,Pascha-mysterie", zoals deze in de constitutie over de H. Liturgie<br />
van het Tweede Vaticaans Concilie tot uitdrukking gebracht is. Dit<br />
114 Cf. Chron. Crucif. 11,3, p. 213-220.<br />
115 Constitutiones Ordinis canonici fratrum sanctae Crucis promulgatae anno 1962, in Acta<br />
capituli generalis 1961, Diest 1962.. Tckst Nr. 7, p. 16-17: ,,Ut canonici regulares Ordi<br />
nis sanctae Crucis fratres votis obedientiae, castitatis et paupertatis canonicam promittunt ducere<br />
vitam, scientes non esse salutem nisi in Cruce Domini nostri Jesu Christi. Unde iuxta exemplum<br />
bead Patris nostri Theodori Cellesii et sociorum in unitate caritatis viventes et cum laudibus<br />
divinis vitam apostolicam in servitium ecdesiae coniungentes, specialem erga Redemptorem,<br />
qui per Crucem suam in gaudium filiorum nos transtulit, colant devotionem. Hinc omnes<br />
fratres turn divino o£5cio et meditatione in semetipsis, turn verbis, adhortationibus et bono<br />
exemplo in aliis excitent venerationem erga vivificae Crucis mysterium''.
HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN 145<br />
concilie bracht het Verlossingsgeheim als volgt onder woorden116:<br />
,,Het werk van de Verlossing der mensen ... heeft Christus onze<br />
Heer, vooral volbracht door het Pascha-mysterium van zijn Lijden en<br />
zijn Verrijzenis ... In dit mysterie heeft hij onze dood te niet gedaan<br />
en ons leven hersteld door te verrijzen. Want toen Christus sluimerde<br />
op het Kruis, is uit zijn Zijde het bewonderenswaardige sacrament<br />
dat de Kerk is, voortgekomen'\<br />
In deze formulering zijn de beide aspecten van het Verlossingsmysterie:<br />
Lijden en Verrijzenis op een gelukkige wijze verenigd.<br />
Beide aspecten moeten immers — ook in de Kruisspiritualiteit gelijktijdig<br />
bedacht worden. Het is tenslotte het ene heilshandelen van<br />
God in en door Christus.<br />
Dit zicht op het geheim van de Verlossing is niet nieuw. Het werd<br />
al in de tweede helft van de tweede eeuw op poetische wijze verwoord<br />
in de homilie van Melito van Sardes ,,Over het Pascha" 117.<br />
Het is de visie der Kerkvaders, die in de Oosterse kerk bewaard bleef,<br />
maar in het Westen vanaf de Late Middeleeuwen, vooral in de devotionele<br />
vroomheid, een sterk eenzijdig karakter kreeg.<br />
Het KruisofFicie van 1959 was geen lang leven beschoren. De hervorming<br />
van het Romeinse brevier, die al in de constitute over de Liturgie<br />
was aangekondigd118, kreeg in de jaren na het concilie zijn<br />
beslag en werd in 1970 door Paus Paulus VI goedgekeurd119. Voortaan<br />
werd ook de mogelijkheid geopend het nieuwe brevier — na<br />
voorafgaande goedkeuring van de vertaling door Rome — in de<br />
landstaal te bidden.<br />
Dit alles maakte een bewerking van het Kruisofficie van 1959<br />
noodzakelijk. Deze taak werd H. van Rooijen opgedragen, die als<br />
,,peritus" van de Magister Generaal het Tweede Vaticaans Concilie<br />
had bijgewoond. Er ontstond practisch een nieuw KruisofFicie (van<br />
de Metten tot en met de Vespers). Dit officie had voor alle uren eigen<br />
psalmen in tegenstelling met dat van 1959. De antiphonen en<br />
psalmen in de Metten zijn ontleend aan het feest van Kruisverheffing.<br />
De antiphonen en gebeden in Terts, Sext en Noon hebben be-<br />
116 Cf. ,,Sacrosanctum Concilium", Nr. 5 (vertaling in ,,Katholiek Archief", Amersfoort<br />
1966/2, p. 11).<br />
Cf. A. Adam, Das Kirchenjahr mitfeiern. Seine geschichtliche Bedeutung nach der Iiturgieerneuerung,<br />
Freiburg 1980, p. 24-25.<br />
117 Melito van Sardes, Homelie sur la Paque, ed. O. Perler in ,, Sources chretiennes" 123<br />
Pans 1966, Nr. 65-71, p. 94-100.<br />
118 Cf. Sacr.Conc, Nr. 87-94.<br />
119 Cf. A. Adam, Das Kirchenjahr ..., p. 227.
146 HET KRUISOEFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN<br />
trekking op het Kruislijden van Jesus pp Goede Vrijdag, de gekozen<br />
psalmen kunnen ook zo geduid worden. De antiphonen van Laudes<br />
en Vespers zijn ten dele aan het Middeleeuwse Kruisofficie ontleend,<br />
de psalmen en de cantica zijn weer vrij gekozen. De antiphoon bij<br />
het Magnificat is ongewoon; ze is ontleend aan Ephrem de Syrier en<br />
verheerlijkt het Kruis als brug over de afgrond van de dood 12°. De<br />
hymnen zijn gedeelten uit het „ Vexilla Regis" en het ,,Pange, lin<br />
gua ". De eerste lessen in de verschillende maanden zijn uit het Ou-<br />
de of Nieuwe Testament genomen en kunnen in verband met het<br />
Kruislijden van Christus geduid worden. De tweede lessen zijn aan<br />
kerkelijke schrijvers ontleend: Leo de Grote, Caesarius van Aries, Ber-<br />
nardus van Clairvaux, Petrus Pincharius' Vestis nuptialis, Thomas a<br />
Kempis, de Iibellus de perfectione fratrum sanctae Crucis, Petrus Ca-<br />
nisius en Russelius' Chronicon Cruciferorum. Hier zijn dus ook<br />
geestelijke schrijvers uit de eigen Orde opgenomen. Het is jammer<br />
dat Augustinus ontbreekt. Het officie mist de eenheid van opzet, die<br />
het officie van 1959 kenmerkte. Het is intussen in meerdere landsta-<br />
len vertaald.<br />
Hiermee zijn we aan het einde gekomen van de geschiedenis van<br />
het Kruisofficie in onze Orde. Ons rest nog een korte nabeschouw-<br />
ing.<br />
Nabeschouwing<br />
Hiermee is over het Kruisofficie op de Vrijdagen in onze Orde niet<br />
het laatste woord gesproken. Ons onderzoek is namelijk niet uitput-<br />
tend geweest. Veel is nog onduidelijk in het Middeleeuwse Kruisof<br />
ficie dat de Kruisbroeders gebruikt hebben. Dit betreft o.a. de her-<br />
komst van antiphonen en responsoria, voor zover deze niet direct aan<br />
de H. Schrift ontleend zijn. Wat de lessen van dit Kruisofficie aan-<br />
gaat heb ik de indruk dat de Kruisbroeders zelf hier een keuze ge-<br />
maakt hebben, die van klooster tot klooster verschilde. Jammer ge-<br />
noeg werd bij deze lessen zelden aangegeven, aan welke schrijver of<br />
aan welk werk ze ontleend zijn.<br />
120 Ephraem Syrus, Sermo de Domino nostro, III, 4, 9, Ed. Th. Lamy, Vol I, Mechelen<br />
1882, p. 152.
HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN 147<br />
Ook zou ik er op willen wijzen dat wij uit de achttiende eeuw geen<br />
gegevens over de Kruisspiritualiteit en het Kruisofficie in de Orde bezitten.<br />
Bovendien had de leemte in de ordestraditie tussen de opheffing<br />
van bijna alle kloosters tengevolge van de Franse Revolutie en de<br />
decreten van Napoleon enerzijds en het nieuwe begin van de Orde<br />
vanaf 1840 anderzijds tot gevolg dat van den Wijmelenberg en de<br />
zijnen tastend moesten zoeken naar een geeigende vorm van<br />
Kruisspiritualiteit, ook in de Liturgie.<br />
In de geschiedenis van het Kruisofficie weerspiegelt zich enerzijds<br />
de oud-christelijke opvatting van het Verlossingsmysterie, anderzijds<br />
de verandering in de beleving van het Kruisgeheim in de loop van<br />
de tijden. De spiritualiteit beschouwt namelijk het Christusmysterie<br />
niet abstract zoals de systematische theologie, maar tevens in zijn con<br />
crete beleving. Daarom heb ik deze geschiedenis van het Kruisoffi<br />
cie ,,ingebed" in de ontwikkeling van de Christelijke gebedspraktijk.<br />
Een reden te meer om dat te doen is, dat onze Orde naar mijn<br />
mening altijd gevoelig is geweest voor invloeden van buitenaf, zo<br />
bijv. voor die van de Devotio moderna en van de Ignatiaanse spiri<br />
tualiteit. Dit impliceert natuurlijk dat de Orde ,,open" stond, ontvankelijk<br />
was voor dergelijke invloeden. Dit heeft een positieve zijde,<br />
maar duidt van de andere kant toch op het gemis aan een sterke<br />
identiteit. Ook in onze tijd mag terecht de vraag gesteld worden:<br />
moeten we niet streven naar bewustwording en versterking van de<br />
Ordes-identiteit ? Wat is namelijk nog de bestaansgrond van een Or<br />
de als ze geen eigen charisma meer te beleven en uit te dragen heeft ?<br />
Wij zijn als Kruisheren in de gelukkige situatie dat ons charisma het<br />
hart van het Christendom raakt: de beleving van het Kruisgeheim als<br />
het ,,Pascha-mysterie", d.w.z. als geheim van dood en verrijzenis<br />
van Christus, volgens Paulus de kern van ons geloven (vgl. 1 Cor<br />
15,3-4). De ascetische en mystieke aspecten van dit geheim te leven<br />
en anderen daarin te laten delen door ons gemeenschapsleven, on<br />
ze liturgie en ons apostolaat, lijkt mij nog altijd voor een Orde een<br />
zeer zinvolle opdracht.<br />
Deze gelijktijdige uitdrukking van het geheim van dood en leven,<br />
dat wij vieren in het Kruismysterie ,,Crucifixus surrexit a mortuis"<br />
(vgl. Me 16,6) vind ik treffend uitgebeeld in de ,,gekruisigde Verrezene"<br />
uit de Ehrensteiner kloosterkerk alsook in de bekende Griek-
148 HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN<br />
se verrijzenis-ikoon: Christus bevrijdt de gerechten uit het rijk van de<br />
dood (descendus ad inferos)121.<br />
Beide zijn in dit nummer van Clairlieu afgebeeld.<br />
Dr. Ger. Q. Reijners o.s.c.<br />
121 Cf. HJ. Schulz, Erlosungsbotschaft als Bild. Die Ikone von Kreuz, Aufterstehung und<br />
Herrenmahl, in ,,Der christliche Osten" 1981, 1-2, p. 3-36. (in Sonderdruck).<br />
De beide andere afbeeldingen zijn aan handschriften uit het vroegere Kruisbroederklooster<br />
,,Marien-frede" ontleend; de hymne ,,Salve, Crux sancta" met muzieknotatie aan Ms. D 22,<br />
fol. 233v-234r (vgl. voetnoot 36 and 42); het gedeelte van het klein officie ter ere van het H.<br />
Kruis aan Ms. C 68, fol. 71v-72r (vgl. voetnoot 78).<br />
Deze handschriften zijn een ,,Leihgabe" van de stad Diisseldorf aan de universiteitsbibliotheek<br />
te Diisseldorf. Met verlof en medewerking van Dr. G. Karpp, directeur van de afdeling hand<br />
schriften, konden ze hier gepubliceerd worden.
ZUSAMMENFASSUNG<br />
HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN 149<br />
Dieser Aufsatz untersucht die Spiritualitat des Kreuzoffiziums an den Freitagen in der Liturgie<br />
der Kreuzherren. Sie bewertet sie jedoch im grofleren Rahmen der Entwicklung der<br />
christlichen Gebetspraxis.<br />
Bekanntlich haben die ersten christlichen Gemeinden die Gebetszeiten und teilweise die Ge<br />
betspraxis von den Juden ubernommen. Besonders beim Gebet zur dritten, sechsten und neunten<br />
Stunde gedachten sie des Todesleidens Jesu. Diese Gebetsstunden wurden spater in das<br />
Chorgebet der Monche und der Kleriker aufgenommen und erhielten allmahlich ihre ausgepragte<br />
Form.<br />
Die Konstantinische Wende (In hoc signo vinces), die Auffindung des Kreuzes durch Kaiserin<br />
Helena und die Verbreitung der Kreuzpartikel einerseits, die Kreuzzuge im Hochmittelalter<br />
andererseits haben die Kreuzesverehrung stark gefordert.<br />
Aber seit dem 13. Jahrhundert gab es eine Akzentverschiebung in der Kreuzesspiritualitat,<br />
besonders in der Volksfrommigkeit. Im liturgischen Kreuzkult, auch im Kreuzoffizium an den<br />
Freitagen, blieb das Geheimnis der Erlosung als ganzes (Tod und Auferstehung) im Mittelpunkt<br />
stehen. In der Volksfrommigkeit jedoch, die auch in den kleinen Horen vom Heiligen<br />
Kreuz ihren Ausdruck fand, wurden besonders das bittere Leiden und der Tod Jesu am Kreuz<br />
sowie das Mitleiden (compassio) der schmerzhaften Mutter betont.<br />
Auch die Kreuzesspiritualitat im Orden wurde in der geschichtlichen Weiterentwicklung van<br />
diesen zwei Tendenzen gepragt.<br />
SUMMARY<br />
The writer researches in this article the spirituality in the Offices of the Holy Cross which were<br />
and are prayed by the Crosiers on Fridays. This spirituality however is considered in the bro<br />
ader framework of the development of the Christian prayer practice.<br />
As known the first Christian communities have adopted the hours of prayer from the Jews<br />
and partly its practice. Especially at the prayer of the third, sixth and ninth hour they recal<br />
led the suffering and death of the Lord. These 'prayer-times' were inserted later on in the choral<br />
prayer of the monks and the clerici and slowly they obtained their standard form.<br />
The great political and social changes in favour of the Christians, starting from Constantine<br />
[in hoc signo ( = the Cross) vinces], the finding of the Cross by Empress Helena and the<br />
spreading of particles of the real Cross across the Christian world of the time and also the en<br />
thusiasm for the Crusades in the twelfth and thirteenth century have given the veneration of<br />
the Cross a big impetus.<br />
However since the thirteenth century the accent in the Cross spirituality changed, especially<br />
in the popular veneration. In the liturgy, also in the office of the Holy Cross, the mystery of<br />
Redemption as a whole (Life from death) kept nevertheless its central place. In the popular<br />
devotion however, which is also reflected in the Little Office of the Holy Cross, the bitter suf<br />
fering and the humiliating death of Jesus on the Cross is stressed as well as the 'corn-passion'<br />
of the sorrowful Mother.<br />
In the further history of the Crosier Order, we find both tendencies in its spirituality of the<br />
Cross.<br />
RESUME<br />
Dans cet article l'auteur presente une recherche sur la spiritualite dans l'office de la Croix<br />
qui etait et est prie par les croisiers les vendredis. Toutefois cette spiritualite est considered dans<br />
le cadre plus large du developpement de la pratique oratoire chretienne.<br />
Comme on sait, les premieres communautes chretiennes ont repris des Juifs les ,,heures"<br />
et partiellement les pratiques oratoires. En particulier pour tierce, sexte et none elles commemoraient<br />
la passion et la mort du Seigneur. Ces ,,heures " furent reprises plus tard dans la priere<br />
chorale des moines et des clercs et y rec.urent progressivement leur forme definitive.<br />
Les grandes mutations politiques et sociales concernant les chretiens depuis Constantin (in<br />
hoc signo ( = croix) vinces), l'invention de la sainte croix par l'imperatrice Helene et la dis-
150 HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN<br />
tribution des reliques de la croix dans le monde chretien d'alors ainsi que l'enthousiasme pour<br />
les croisades aux 12° et 13° siedes ont donne une solide impulsion a la veneration de la croix.<br />
Mais l'accent de la spiritualite de la croix a change" depuis le 13° siede, surtout dans la de<br />
votion populaire. II est vrai que dans la liturgie ainsi que dans 1'office de la croix le mystere<br />
de la Redemption en tant qu'un tout (vie venant de la mort) a conserve sa place centrale. Mais<br />
dans la devotion populaire, qui a trouve un echo dans le petit office de la croix, on a surtout<br />
accentue la souffrance amere et la mort douloureuse de Jesus en croix et la compassion de la<br />
Mere des douleurs.<br />
Nous retrouvons ces deux tendances dans l'histoire subsequent^ de l'ordre des croisiers.
KRONIEK<br />
VERSLAG <strong>CLAIRLIEU</strong>VERGADERING 1996<br />
Op woensdag 10 april kwam de Historische Kring „ Clairlieu" voor haar jaar-<br />
vergadering bijeen in het gastvrije klooster te Maaseik.<br />
Aanwezig waren: Clem Brasseur, voorzitter en de leden: Karel Cools, Roger<br />
Janssen, Gerard Reijners, Wim Slangen en Piet Winkelmolen.<br />
Afwezig met verontschuldiging: L. van Belkom en J. Corstjens.<br />
* Opening'. Om 14.30 opende de voorzitter de vergadering en heette de aan-<br />
wezige leden hartelijk welkom. Daarna legde hij de agenda aan de vergadering<br />
voor. De volgende punten werden besproken:<br />
* Vers/ag van de jaarvergadering 1995. Dit verslag was de leden al vrij kort na<br />
de vorige vergadering ter aanvulling en correctie toegestuurd en reeds gepubli-<br />
ceerd in jaargang 1995 van het tijdschrift ,, Clairlieu". Ter vergadering kwamen<br />
er van de kant van de leden geen opmerkingen meer.<br />
* Financieel verslag over het boekjaar 1995. Dit verslag werd door de penning-<br />
meester P. Winkelmolen toegelicht. Hoewel de abonnementsgelden ontoereikend<br />
zijn om de uitgave van het tijdschrift ,, Clairlieu'' te dekken, zijn door subsidies<br />
van de kant van de Orde, door boekenverkoop en door een goed beheer van de<br />
penningmeester de financien van de kring toch gezond te noemen.<br />
De voorzitter dankte pater Winkelmolen voor zijn gewetensvol en nauwgezet<br />
beheer.<br />
* Jaargang 1996 van ,, Clairlieu ". Voor de inhoud van deze jaargang staan ter<br />
beschikking:<br />
- Een studie van R. Janssen over het verval van de Orde in de achttiende eeuw.<br />
- Een genealogische bijdrage van H.-W. Jegodtka over een aantal personen die<br />
in de kloosterkerk van de Kruisheren te Keulen hun laatste rustplaats vonden.<br />
- Een artikel van G. Reijners over het Kruisofficie in de geschiedenis van de Orde.<br />
- Ook voor de Kroniek zijn al meerdere bijdragen beschikbaar.
152 KRONIEK<br />
* Actualia:<br />
- Op 3 november 1995 herdacht de Belgische provincie het 150-jarig bestaan<br />
van het klooster te Diest. Tijdens de kerkelijke viering in de kloosterkerk van<br />
Diest sprak R. Janssen over het apostolaat van het klooster in deze periode.<br />
- Op 26 april 1996 wordt de tentoonstellingsruimte in de gerestaureerde Oostvleugel<br />
van het klooster te Bentlage in tegenwoordigheid van de Magister Generaal<br />
L. Graus en meerdere confraters officieel in gebruik genomen.<br />
- In augustus 1996 wordt in het vroegere Kruisherenklooster te Kerniel een tentoonstelling<br />
gehouden van schilderijen van M. Aubee waaronder de taferelen<br />
van de Odilialegende en een portret van Magister Generaal Jacques Dubois.<br />
* Werkzaamheden op gebied van Ordesgeschiedenis:<br />
- Roger Janssen legt de laatste hand aan zijn dissertatie over de geschiedenis van<br />
de Orde in de 18e en 19e eeuw.<br />
- Jan van Wagenberg is bijna klaar met zijn studie over leven en werk van de<br />
Kruisheren in de Belgische Congo/Zaire.<br />
- Leo Samosir is nog steeds bezig met zijn onderzoek naar de beginperiode<br />
1926-1942 van de Kruisherenmissie op het eiland Java (Indonesia).<br />
Om 17.00 sloot de voorzitter de vergadering met dank aan de leden.<br />
Gerard Reijners o.s.c.<br />
EXALTATIO CRUCIS - 11 december 1995 promoveerde aan de Katholieke<br />
Universiteit Brabant te Tilburg dhr. Louis van Tongeren tot doctor in de Godgeleerdheid<br />
op het proefschrift 'Exaltatio Cruets, Hetfeest van Kruisverh effing<br />
en de zingeving van het kruis in het Westen tijdens de vroege middeleeuwen\<br />
Het is een liturgie-historische studie. Van de verschillende kruisfeesten die op<br />
het einde van de christelijke oudheid en in het begin van de vroege middeleeuwen<br />
zijn ontstaan, vormt de viering van het feest van Kruisverheffing (14 Sep<br />
tember) in het Westen het onderzoeksobject van deze studie. Aan de hand van<br />
de liturgische bronnen worden de oorsprong, de genese en de verspreiding van<br />
het feest in kaart gebracht, en door een nauwkeurige bestudering van het liturgisch<br />
tekstmateriaal wordt de betekenis van het feest inhoudelijk geanalyseerd.<br />
Belangrijke aandachtspunten bij deze analyse zijn de plaats, de functie en de<br />
betekenis van het kruisreliek, evenals de kruistheologie die in het feest is ge'in-<br />
ventariseerd.<br />
Het onderzoek is gebaseerd op de vroegmiddeleeuwse bronnen van de westerse<br />
liturgie en heeft daardoor betrekking op de periode waarin in het Westen de<br />
veelvormige liturgie geleidelijk plaats maakte voor een uniforme Latijnse litur<br />
gie. Binnen deze contekst van uniformeren en romaniseren is het feest van<br />
Kruisverheffing vanuit Rome in het Westen verspreid. Dit roept vragen op naar<br />
de uniformiteit en naar het Romeins gehalte van het feest. In deze studie wordt<br />
vooral nagegaan in welke mate de inheemse zingeving van het kruis, die deel
KRONIEK 153<br />
uitmaakte van het gedachtengoed van met name de Spaanse en Gallische tradities,<br />
via de vroeg-middeleeuwse liturgische boeken bewaard is gebleven.<br />
Het proefschrift is uitgegeven door de Tilburg University Press en telt 339<br />
bladzijden. Het is voorzien van een uitgebreide bronnen- en literatuurlijst, een<br />
register van bijbelplaatsen en persoonsnamen.<br />
Voor ons als kruisheren is het geheel een rijke aanwinst voor de betekenis van<br />
het hoogfeest van onze Orde.<br />
P.W.<br />
E.A. OVERGAAUW - Martyrologes manuscrits des anciens dioceses d'Utrecht<br />
et de Liege. Etude sur le developpement et la diffusion du Martyrologe d'Usuard,<br />
2 delen, Hilversum 1993.<br />
Reeds in 1987 had de auteur in Clairlieu (p. 53-87) een gedegen artikel gepubliceerd<br />
over ,,Het officium capituli en de kapittelboeken van de Kruishe<br />
ren". Dit artikel was een onderdeel van een veel uitgebreider onderzoek naar<br />
gebruikte Martyrologia *. De rijpe vrucht van dit onderzoek is zijn dissertatie<br />
geworden (Leiden, 1990), die het resultaat is van een minitieus onderzoek naar<br />
het gebruik van het Martyrologium van Usuardus in de Middeleeuwse bisdommen<br />
Luik en Utrecht. Voor de bisdomindeling van 1559 omvatte het bisdom<br />
Luik practisch het gehele tegenwoordige Belgie ten Oosten van Brussel, bovendien<br />
een gedeelte van Zuid-Nederland en Aken, het bisdom Utrecht de rest van<br />
Nederland op een gedeelte van de provincie Groningen na. Beide bisdommen<br />
behoorden tot de Keulse kerkprovincie. In zijn dissertatie heeft Dr. Overgaauw<br />
zijn onderzoek tot deze beide bisdommen beperkt. Daarbij ging het hem om<br />
handgeschreven Martyrologia in de traditie van Usuardus. Er waren namelijk<br />
ook nog andere Martyrologia in omloop. Het oudste ons bekende, het zogenaamde<br />
Martyrologium Hieronymianum, stamt uit Noord-Italie (5e eeuw).<br />
Ook Beda (gest. 735) heeft een Martyrologium geschreven en in de negende<br />
eeuw Florus van Lyon en Ado van Vienne. Als laatste in deze rij heeft omstreeks<br />
860 Usuardus, een Benedictijner-monnik van de Parijse abdij saint Germain des<br />
Pres, zich aan de uitgave van een Martyrologium gewaagd, dat een zeer grote<br />
verbreiding gevonden heeft en de basis van het later gedrukte ,, Martyrologium<br />
Romanum" is geworden.<br />
1 Voor de laatste hervorming van het Romeinse brevier (vgl. Vat. II, Const, over de Liturgie,<br />
Nr. 87-93) werd bij het koorgebed na het ,,Benedicamus Domino" van de Priem uit het<br />
Martyrologium de heiligenkalender van de volgende dag voorgelezen. Daarna volgde de zg.<br />
,, Pretiosa-ritus'', nog een herinnering aan het ,, officium capituli''.
154 KRONIEK<br />
Bij zijn onderzoek naar de Usuardus-tekst in 47 handschriften afkomstig uit<br />
kloosters en kapittelkerken in de genoemde bisdommen, bleek het de auteur door<br />
vergelijking van de afzonderlijke ,, lemmata ", d.w.z. de aangifte van naam en<br />
plaats alsook van korte levensbijzonderheden der heiligen, gerangschikt naar de<br />
dagen van het kalenderjaar, dat in de handschriftelijke overlevering van Usuar-<br />
dus (Ile-l6e eeuw) meerdere groepen onderscheiden kunnen worden. Deze<br />
groepen heeft hij achtereenvolgens zeer gedetailleerd in zijn dissertatie behan-<br />
deld. Een eerste groep gaat terug op een model uit Reims (abdij saint Remi), een<br />
tweede groep vormen de Cistercienser-handschriften, een derde groep die der<br />
Premonstratensers, een vierde groep die der Kruisheren, een vijfde groep die der<br />
Augustijner Koorheren van Windesheim. Een zesde groep wordt gevormd door<br />
Middelnederlandse vertalingen van de Latijnse tekst van Usuardus; deze waren<br />
vooral in vrouwenkloosters in gebruik. De laatste groep is een ,, restgroep ".In het<br />
tweede deel van zijn dissertatie (edition) heeft Dr. Overgaauw met al de varianten<br />
die hij gevonden had, een eigen ,, Martyrologium " samengesteld.<br />
Bij de lectuur ging onze interesse vooral uit naar de groep handschriften, die<br />
uit Kruisherenkloosters afkomstig zijn. Het zijn alle zogenaamde kapittelboe-<br />
ken, waaruit tijdens het ,,officium capituli" dat meestal in aansluiting aan de<br />
Priem werd gehouden, voorgelezen werd. Deze kapittelboeken bevatten behalve<br />
het Martyrologium meestal ook een necrologium, verder de tekst van de Consti-<br />
tuties en een Evangelistarium. Van de kloosters: Roermond, St. Agatha, 's Her-<br />
togenbosch, Aken Maastricht en Maaseik — alle gelegen in de Middeleeuwse<br />
bisdommen Luik of Utrecht — zijn ons deze kapittelboeken bewaard gebleven.<br />
Bovendien van de kloosters: Bentlage, Marienfrede (2 ex.) en Lannoy. Voor een<br />
gedetailleerde beschrijving van deze kapittelboeken verwijs ik naar Clairlieu<br />
1987, p. 67-87.<br />
De onderzochte Martyrologia in de kapittelboeken van de Kruisheren heb-<br />
ben zoveel gemeen en onderscheiden zich in die mate van de andere groepen,<br />
dat Dr. Overgaauw van mening is, dat hier terecht van een eigen groep kan<br />
gesproken worden. Uit de ,, Definitiones" der generate kapittels sinds 1410 weten<br />
we dat het kapittel meermalen op uniformiteit in de Liturgie heeft aange-<br />
drongen en dat in het bijzonder de visitatoren daarover te waken hadden (vgl.<br />
Definities 1450, 1457, 1462).<br />
De tekstrecensie van alle zes handschriften gaat terug op het zog. prototype,<br />
dat in het Dominikanerklooster in Parijs 1259-1260 geschreven werd en dat ons<br />
nog bewaard gebleven is. Dit handschrift berust nu in het Generalaat der Dominicanen<br />
te Rome. Het bevat de tekst van alle in de Dominicaanse Liturgie ge-<br />
bruikte boeken, o.a. het Martyrologium van Usuardus.<br />
Ook deze afhankelijkheid van de Dominicanen behoeft ons niet te verwon-<br />
deren. Het is bekend dat de Kruisheren in 1248 behalve de Constituties ook de<br />
Liturgie van de Dominicanen hebben overgenomen. Onze Orde bleef zich deze<br />
afhankelijkheid bewust, zoals blijkt uit de Definitiones van 1469, 1489, 1583
KRONIEK 155<br />
en 1620. In de Definitiones van 1469 werd zelfs uitdrukkelijk naar „ liber originalis<br />
ordinis Praedicatorum Parisiis" verwezen.<br />
Van vijf van de zes onderzochte Marytrologia is de zijde, waarop de Heiligen<br />
die op 1 November gevierd worden, vermeld staan, ter illustratie in de disser<br />
tatie opgenomen.<br />
De handschrifiten der Kruisheren vertonen niet alleen een grote uniformiteit<br />
in tekst, maar ook in schrift (littera textualis), formaat en band.<br />
De studie van Dr. Overgaauw is het resultaat van geduldige en moeizame<br />
,,kleinarbeid", een echt ,,monnikenwerk''. Door zijn streng methodisch en<br />
veelomvattend onderzoek is zijn dissertatie tot een standaardwerk op dit gebied<br />
uitgegroeid.<br />
Dr. Ger. Q. Reijners, o.s.c.<br />
AMERIKA - In jrg. 50 (1992), pag. 175 publiceerden wij een bespreking van<br />
het proefschrift van Drs. H. van Stekelenburg, Landverhuizing als regionaal verschijnsel.<br />
Van Noord-Brabant naar Noord-Amerika 1820-1880. In januari 1996<br />
is hierop een tweede deel verschenen: Dr. H. van Stekelenburg, Landverhuizing<br />
van Noord-Brabant naar Noord-Amerika 1880-1940.<br />
Schr. geeft ons inzicht in de mogelijke motieven en het lot van de Noordbrabantse<br />
emigranten naar Noord-Amerika. Het overgrote deel was afkomstig van<br />
het met werkeloosheid bedreigde platteland: boeren en arbeiders van de Oostbrabantse<br />
zandgronden en van de kleigrond van Noordwest-Brabant. Vergeleken<br />
met hun voorgangers rond 1850, waarover Schr. in zijn eerdere studie<br />
schreef, hadden de landverhuizers van na 1880 het door de modernisering iets<br />
minder moeilijk dan hun voorgangers. Zij werden land- of industriearbeider,<br />
boer of tuinder, stichtten 'Hollandse' kerken en behielden veelal opvallend lang<br />
de meegebrachte waarden en normen. Toch konden zij zich in het algemeen<br />
goed aanpassen aan de snel veranderde Amerikaanse maatschappij. Tot in de<br />
jaren vijftig bleven de vooroorlogse landverhuizers brieven schrijven en foto's<br />
sturen naar hun families in Noord-Brabant. Kortom, ook in dit boek geeft de<br />
Schr. een intrigerend verhaal over gewone Brabantse mensen, die ondanks de<br />
bezwaren en bedenkingen van hun omgeving, de grote sprong waagden naar<br />
een beter bestaan in de Nieuwe Wereld.<br />
Na de mislukking van de eerste poging tot vestiging van de Orde in Wiscon<br />
sin rond 1850, gingen de Kruisheren opnieuw in 1910 met emigranten naar<br />
Amerika. Deze tweede poging is het begin van de definitieve vestiging van de<br />
Orde in Amerika.
156 HET KRUISOFFICIE IN DE LOOP DER EEUWEN<br />
Wij zijn de Schr. dank verschuldigd voor zijn gedegen studie, die ons een<br />
kijk geeft op het leven en werken van de eerste Kruisheren in Amerika en de<br />
aan hun zorg toevertrouwde landgenoten.<br />
Het boek is zeer verzorgd uitgegeven in groot formaat door de Stichting<br />
Zuidelijk Historisch Contact te Tilburg en telt 230 bladzijden.<br />
P.W.<br />
AMICI ISRAEL. - Naar aanleiding van de negatieve nota van de Congregatie<br />
voor de Geloofsleer over de activiteiten van de Grieks-orthodoxe vrouw Vassula<br />
Ryden (zie: Katholiek Nieuwsblad 3-11-1995) vergeleek J. Horsthuis pr, Vader<br />
van de Foyer Klein Sion te Leuvenheim bij Arnhem, deze afkeurende nota in<br />
een reactie (KN 1-12-1995) met wat er in 1928 was gebeurd met AmiciIsrael.<br />
Hij wees erop dat er in de Kerk profeten en leraars, herders en tenslotte aposte-<br />
len zijn en dat deze laatsten de eindverantwoordelijkheid dragen. ,,Dat wil niet<br />
zeggen dat mettertijd het getij niet kan keren. Zo gebeurde in het verleden<br />
meer dan eens. In 1926 had zich in Rome een grote groep gevormd van kerke-<br />
lijke hoogwaardigheidsbekleders, die zich verbonden had om trouw voor de jo-<br />
den te bidden. Ze noemden zich 'Amici Israel'. Na twee jaar werd deze groep<br />
zonder opgave van redenen door het H. Officie, de voorganger van de Congre<br />
gatie voor de Geloofsleer, verboden. Een van de twee stichters zei tot een ge-<br />
troffen student: ,,Maak je niet ongerust. De aardappel is in de grond gestopt.<br />
Te zijner tijd zal ze vrucht dragen". Dat gebeurde in 1962, toen pausJohan<br />
nes in de Sint Pieter op Goede Vrijdag het zangkoor aftikte, dat op de oude,<br />
want anti-joodse wijze het gebed voor de joden inzette. Weer iets later kwam<br />
het document 'Nostra Aetate' uit, dat zich positief uitliet over de joden. Wat<br />
gehoorzaamheid vermag".<br />
Gevraagd naar een .toelichting omtrent de tweede stichter naast Van Assel-<br />
donk o.s.c. onthulde hij eerst iets over de inspiratie van Van Asseldonk m.b.t.<br />
de joden. Hij was eens in Oostenrijk in gebed na de Communie en mediteer-<br />
de over de doornenkroning van Jesus. Bij de woorden 'Wees gegroet, Koning<br />
de Joden' was het ,,alsof de Heer tegen hem zei: ,,Maar Ik ben Koning der Jo<br />
den" (nog altijd!). Zo had hij dat nooit gezien. En zijn liefde voor de Heer<br />
bracht hem ertoe ook liefde voor de Joden te krijgen". (Brief 21-12-1995)<br />
In Rome leerde Van Asseldonk, als overste van het huis aldaar, pater Him-<br />
melreich o.f.m. kennen. Deze was eveneens overste en bezat blijkbaar een ge-<br />
lijke liefde voor de Joden. Deze twee hebben samen de groep Amici Israel op-<br />
gericht. Zegsman van vader Jozef Horsthuis was Henri van Rooijen o.s.c. die<br />
toentertijd in Rome theologie studeerde en met alles van harte meeleefde. Hij<br />
was de door het veroordelende decreet 'getroffen student'.<br />
Vader Horsthuis bracht een correctie aan in mijn bericht. Dat 25 maart op<br />
Goede Vrijdag viel in 1928, ontleende ik aan Dr. Ramaekers o.s.c. (Clairlieu<br />
1978, p. 23) die verwees naar AAS 1928, p. 103-104. Deze verwijzing kan alleen<br />
de tekst van het Decreet betreffen, de woorden 'goede vrijdag' zijn door<br />
Ramaekers zelf toegevoegd.
KRONIEK 157<br />
Goede Vrijdag viel in dat jaar echter op 5 april en niet op 25 maart. Het tijdschrift<br />
Nederlandsche Katholieke Stemmen jrg 28 (1928) p. 129-130 drukt de<br />
Latijnse tekst van het Decreet eveneens volledig af. Deze tekst werd op 21 maart<br />
in plenaire vergadering aangenomen, de dag daarop door paus Pius XI ondertekend<br />
en op 25 maart gepubliceerd. Mijn opmerking over de vermeende publikatie<br />
op Goede Vrijdag was dus niet terecht.<br />
L. VAN Belkom o.s.c.<br />
BENTLAGE - We laten hier een verslag volgen over de opening van een gerestaureerde<br />
vleugel van het kruisherenklooster te Bentlage.<br />
26 april 1996 mogen we aanmerken als een hoogtijdag voor het oude kruis<br />
herenklooster van Bentlage. In vorige afleveringen van Clairlieu is al veel over<br />
Bentlage geschreven. Het was niet alleen een hoogtijdag voor de mensen van<br />
Rheine/Bentlage doch ook voor ons Kruisheren. Sinds 1803 toen de Kruisheren<br />
uit het Bentlagerklooster verdreven werden, werd het klooster voor verschillende<br />
doeleinden gebruikt. In 1803 kwam het in bezit van de hertogelijke familie<br />
Looz-Corswarem als residentie van het vorstendom Rheina-Wolbeck. Na<br />
de opheffing van dit vorstendom in 1806 werd het privebezit van genoemde familie<br />
en bleef dit vele jaren. In 1828 werd de kloosterkerk, gedeeltelijk door<br />
brand verwoest, met een deel van de oostelijke vleugel afgebroken. In de laatste<br />
wereldoorlog diende het als lazaret en werd het getroffen door een bom. In<br />
1978 werd het eigendom van de stad Rheine. Kort daarna begint de restauratie<br />
van het geheel. Een van de drie vleugels is dit jaar klaar gekomen en werd<br />
op 26 april 1996 met een grote festiviteit in gebruik genomen. Deze vleugel is<br />
nu ingericht als museum. Veel eigendommen uit het vroegere klooster hebben<br />
daarin een plaats gekregen waardoor de geschiedenis, het leven en werken van<br />
de Kruisheren in Bentlage levendig zal blijven. Bij de opening van deze nu gerestaureerde<br />
vleugel waren de magister-generaal met zijn secretaris en twee<br />
kruisheren uit Amersfoort uitgenodigd. In het Okonomiegebouw werden de<br />
meer dan tweehonderd gasten verwelkomd door Gunter Thum, burgemeester<br />
van de stad Rheine en door Clemens Ricken, Stadt-direktor van Rheine. De<br />
feestrede werd gehouden door Use Brusis, minister voor stadsontwikkeling, kultuur<br />
en sport uit Diisseldorf. Meerdere welkomstwoorden zijn uitgesproken door<br />
Marianne Wendzinski, voorzitster van de Landschaftsversammlung van<br />
Nordrhein-Westfalen, Christina Riesenbeck, Landratin van de Kreis Steinfurt<br />
en tenslotte door Werner Friedrich, voorzitter van de Forderverein van het<br />
klooster Bentlage. Deze sprekersrij werd afgewisseld met schitterende pelgrimsmuziek<br />
en motetten uit de middeleeuwen en renaissance, uitgevoerd op<br />
oude muziekinstrumenten. Na deze verschillende sprekers kreeg de Stadtdirektor<br />
door Prof. Herbert Pfeiffer van het architectenbureau de sleutel van de gerestaureerde<br />
vleugel aangeboden. Omdat tot nu toe slechts een derde deel van
158 KRONIEK<br />
de gehele restauratie voltooid was, werd hem ook maar een derde deel van de<br />
sleutel overhandigd.<br />
Na deze meer dan twee uren durende plechtigheid trokken alien naar het<br />
klooster. Hier hield de magister-generaal van de Orde, mgr. L Graus, zijn<br />
toespraak, waarin hij vooral wees op het werk van de Kruisheren en op hun spi-<br />
ritualiteit. Hij bracht dank aan alien die op welke wijze dan ook hebben meegewerkt<br />
aan het tot stand komen van deze zeer geslaagde restauratie waardoor<br />
het klooster voor de toekomst bewaard kan blijven.<br />
Na de inwijding van deze vleugel en een kort woord door Prof. Klaus Busz-<br />
mann van het Westfalische Landesmuseum voor kultuur- en kunstgeschiedenis<br />
in Munster, kregen de gasten gelegenheid het museum te bezoeken.<br />
Gelijkvloers zijn alle ruimten ingericht met stukken die eens eigendom van<br />
het klooster waren o.a. de beelden van het doxaal uit de kloosterkerk, het<br />
apostelrelief met de twaalf apostelen, afkomstig van het hoogaltaar, beelden van<br />
de heilige Gertrudis en de heilige Helena en een aantal documenten en kazui-<br />
fels. Het pronkstuk is wel de twee reliekschrijnen van grote omvang en vervaar-<br />
digd door Cistercienserinnen in 1499 en 1520. Deze twee schrijnen hebben ooit<br />
het hoogaltaar gesierd. Ruim twee jaren heeft een team van zeven personen aan<br />
de restauratie ervan gewerkt. In stille bewondering werden beide schrijnen,<br />
waardevolle kunststukken, bekeken.<br />
De bovenverdieping is ingericht voor moderne kunst. Hier zijn ook nog de<br />
oorspronkelijke cellen van de paters te vinden.<br />
Na deze rondgang werd gebruik gemaakt van een lopend buffet in het Oko-<br />
nomiegebouw. Uiterst voldaan zijn we dankbaar voor alles wat hier in gezamen-<br />
lijke arbeid tot stand is gekomen. Een bezoek aan het klooster van Bentlage zal<br />
niemand teleurstellen. Wij hopen dat na de restauratie van de twee andere<br />
vleugels het gehele kloostercomplex in zijn oude glorie zal herrijzen. Aan alle<br />
medewerkers zijn wij veel dank verschuldigd en wij wensen hen veel succes bij<br />
hun verdere werkzaamheden.<br />
P.W.<br />
BUZANCAIS - In Buzangais zijn momenteel de restauratie-werken aan de voormalige<br />
Kruisherenkerk stop gezet, in afwachting van nieuwe financiele mid-<br />
delen.<br />
De voorbereidende werken voor het tweede gedeelte van de dakbedekking,<br />
de onderbouw van het toekomstig klokken-torentje, een kleine negenduizend<br />
leien, aangevoerd en betaald ... alles samen ligt er voor 100.000 FF. materiaal<br />
te wachten. De aannemer schat de loonkosten voor dit gedeelte op 500.000 FF.<br />
Intussen blijft de Heer Bochin met zijn Vriendenkring ,,Sauvegarde du<br />
Prieure Sainte-Croix " zorgzaam zoeken naar verdere inkomsten. Tweemaal per<br />
jaar is er een concertavond met Klassieke Muziek. Dit jaar op 5, 6 en 7 juli was<br />
er een Klank- en Iichtspel rond de geschiedenis van Buzangais. Er was ook een
KRONIEK 159<br />
Photo Bochin
160<br />
KRONIEK<br />
tableau bij waar een zevental jeugdige Kruisheer-tjes (in habijt) op het podi<br />
um verschenen. Door ruim 1500 toeschouwers werden ze toegejuicht.<br />
Dossiers om subsidies van hogerhand zijn ingediend bij stad, regio en depar-<br />
tement ... met wisselend resultaat ... (zie Clairlieu 1995).<br />
In September en oktober dit jaar waren een viertal Kruisheren uit Belgie op<br />
bezoek in Buzangais. Kuypers en Brasseur werden ontvangen op het stadhuis.<br />
Ondergetekende maakte van de gelegenheid gebruik om het stadsbestuur te<br />
danken voor de geboden hulp en waardering ... en drukte de wens uit dat deze<br />
goede verstandhouding ook in de toekomst mag voortduren. De Kruisheren Put<br />
en Bierens passeerden in oktober in Buzangais. Over toekomstige bestemming<br />
en mogelijke functie van de Prieure wordt intussen uitvoerig nagedacht en gepland<br />
... U kan daarover meer lezen in Clairlieu 1995 pp. 86-101. Aan dhr. Bo-<br />
chin en zijn vriendenkring onze allerbeste wensen.<br />
C. Brasseur<br />
<strong>CLAIRLIEU</strong> - Van de Heer Jean Gustin, conservator, ontvingen wij een exemplaar<br />
van een pas verschenen cataloog. Het gaat over I6e-eeuwse boekwerken<br />
die bewaard worden op de bibliotheek van het Groot Seminarie te Luik.<br />
Moederhuis in Clairlieu nabij Hoei<br />
Een groot aantal van deze I6e-eeuwse pretiosa komen uit onze kloosters van<br />
Hoei en Luik. Van Hoei alleen al 162 exemplaren.<br />
Ook bij de kostbare banden (p. 433 ev.) zijn er 19 uit Hoei, waartussen tien<br />
incunabelen. Verder banden van de huizen Maastricht, Luik en Namen.
KRONIEK 161<br />
Bibl. gegevens: Jean Gustin - Catalogue des imprimes du XVIe siede con<br />
serves a la bibliotheque du Seminaire de Liege, format A4, 445 p., Uitgegeven<br />
door ABB (Archief- en Bibliotheekwezen in Belgie) Extranummer 50, 1996 ....<br />
(p.a. Koninklijke Bibliotheek Albert I, Keizerslaan 4, 1000 Brussel)<br />
Vermeldenswaard is: de prachtige kleuren-illustratie op p. 398a die gekozen<br />
werd uit een exemplaar van Hoei. Het is een front-pagina van een ,, Catalogus<br />
Sanctorum" die heeft toebehoord aan Laurentius van Ghdbach, prior-generaal<br />
vanaf 10 sept. 1521.<br />
C. Brasseur o.s.c.<br />
DILKRATH/BRUGGEN - In diesem Jahr gedachte die Pfarrgemeinde Dilkrath-<br />
Schwalmtal wahrend der Oktav der hi. Gertrudis von Nivelles, Patronin der Kir<br />
che, dafi die Kreuzherren von Briiggen vor 350 Jahren die Pfarrseelsorge ubernommen<br />
hatten. Im Jahr 1646 ubertrug namlich Rittmeister Franz von Hafften<br />
die ,, Herrlichkeit Dilkrath" kauflich den Briiggener Kreuzherren. Damit<br />
wurde die Pfarrkirche dem Kloster inkorporiert und war der Prior rechtens Inhaber<br />
der Pfarrstelle Dilkrath. Am Mittwoch dem 20. Marz wurde dieses ,Jubilaum"<br />
gefeiert mit einem Vortrag im Pfarrsaal iiber den Orden vom Heiligen<br />
Kreuz und anschlieflend mit einer Vesper in der Kirche.<br />
Als Pfarrer (Prioren) oder als Deservitor (Stellvertreter) an St. Gertrudis in<br />
Dilkrath sind uns folgende Namen bekannt: Wilhem Beeck 1646-1678; Heinrich<br />
Gertners 1678-1710; Theodor Curlis und Gerhard Gaelen 1719-1730; Reinerus<br />
Nelissen 1730-1735; Peter Antonius van Oyen 1749-1753; Peter Mertens<br />
1753-1759; Heinrich Peters 1759-1763; Arnold Compans 1763-1792; Leonard<br />
Gotzen 1792-1824. Der letzte Kreuzherr blieb nach der Auflosung des Klosters<br />
(1802) als Pfarrer in Dilkrath bis 1824.<br />
Von der Ausstattung der Kirche vor der Franzosischen Revolution sind noch<br />
vorhanden: eine mittelalterliche Statue der hi. Gertrudis, eine ubermalte Statue<br />
der hi. Katharina, ein Kelch und ein Reliquiar und die barocke Orgel aus 1762,<br />
die vor einigen Jahren restauriert worden ist. Die spatgotische Kirche selbst ist<br />
mehrmals umgebaut und vergrofiert.<br />
G.R.<br />
KOLN - Durch Vermittlung von Schwester Maria Amata aus dem<br />
Karmelitinnen-Kloster ,,Maria vom Frieden" in Koln erhielt ich eine Kopie des<br />
Totenzettels von Stephan Joseph SCHIRM, ,Jubilar-Priester, ehemaliges und<br />
letztes Mitglied der Regulierten Kreuzherren in Koln". Er wurde am 25. Januar<br />
1764 in Koln geboren, legte 1784 seine Profefi im Orden ab und wurde 1787<br />
zum Priester geweiht. Er starb am 16. November 1839. An vier verschiedenen<br />
Tagen wurden fur seine Seelenruhe Bruderschafts-Exequien gehalten, und
162 KRONIEK<br />
zwar am 23.11. in St. Alban, am 26.11. in St. Andreas, am 27.11. in St. Pan-<br />
taleon in der Schnurgasse (d.h. in der Klosterkirche der Karmelitinnen, die da-<br />
mals als Pfarrkirche gebraucht wurde) und am 29.11. in St. Jakob.<br />
Da eine Gedenktafel in der Klosterkirche an ihn erinnerte und in vier Kirchen<br />
Exequien gehalten wurden, liegt es auf der Hand, dafi er nach der Aufhebung<br />
des Kreuzherrenklosters in Koln (1802) noch lange in Koln als Priester<br />
tatig gewesen ist. Die Gedenktafel mit seinem Namen, auf der noch zwei an-<br />
dere Namen verzeichnet sind, ist jetzt in die Mauer der Krypta unter dem Ho-<br />
chaltar der Klosterkirche eingelassen.<br />
Ger. Reijners o.s.c.<br />
KOLEN - De werkgroep Martin Aubee richtte in de late zomer van 1996 in de<br />
cistercienzerabdij van Kolen een fijn verzorgde tentoonstelling in over het schilderkunstig<br />
ceuvre van Martin Aubee. In opdracht van VTB - VAB en met de<br />
steun van de provincie Iimburg publiceerde deze werkgroep een boeiende, geillustreerde<br />
brochure: ,, Martin Aubee Schilder in het land van Loon " (54 p.).<br />
De samenstellers belichten achtereenvolgens de politieke situatie ten tijde van<br />
Martin Aubee, de situering van de Luikse 18de eeuwse schilderkunst, de biografie<br />
van Aubee, de religieuze opdrachtgevers in Kolen (de kruisheren) en<br />
tenslotte het schilderkunstig ceuvre van Aubee. Wat in deze brochure over de<br />
kruisheren wordt geschreven, is niet nieuw. Toch is ze de moeite waard, precies<br />
omdat de kruisheren en Aubee in een ruimere historische en kunsthistorische<br />
context worden geplaatst, waardoor het resultaat toch nog verrast.<br />
Roger Janssen<br />
MULO ZAIRE - Voor de geschiedenis van de Kruisheren is 1996 wel een bijzonder<br />
jaar. Op 6 sept, werden de eerste Zairese Kruisheren tot priester gewijd:<br />
Kolinzo Dieudonne en Paluku Muhumira Henri.<br />
Voor onze lezers niet-kruisheren een beetje geschiedenis.<br />
De Kruisheren begonnen in 1920 in het Bisdom Bondo met de uitbouw van<br />
een Missiegebied, ongeveer zo groot als Nederland en Belgie samen. In de<br />
bloeitijd van de vijftiger jaren waren er een zestigtal Kruisheren werkzaam. Zoals<br />
bekend vondep in de jaren 1964-1965 door de rebellie van de Simba's 23<br />
Kruisheren de marteldood. De missionering in het Bisdom Bondo werd niettemin<br />
voortgezet. In 1984 werden nieuwe stichtingen begonnen in N.Kivu. De<br />
omstandigheden tot intrede van kandidaten waren hier gunstiger dan in Bon<br />
do ... en momenteel is het aantal Zai'rese Kruisheren gestegen tot 27. In Zai<br />
re zijn er nu drie Kruisheren-gemeenschappen: Musyenene, Mulo en Kinshasa.<br />
In het kader van deze forse aangroei werd in sept. 1996 overgegaan tot een<br />
uitgebreide ,, concertation " over de toekomst van de regio. Deze samenkomst
KRONIEK<br />
had plaats in Mulo. Het was in zekere zin een eerste ,,Regionaal Kapittel", dat<br />
duurde van 16 tot en met 27 sept.<br />
Kruisheer Jan van Wagenberg werkt aan een historische studie van de Zairemissie<br />
vanaf de begintijd. We zullen daar nog op terugkomen.<br />
C. Brasseur<br />
TER APEL - Jaarlijks organiseert de Vereniging Middeleeuws TerApe/cen mid<br />
deleeuwse dag. Dit jaar, 1996, heeft dit plaats gehad op 8 juni. Rondom het<br />
klooster komt daar het verleden weer tot leven op een middeleeuwse markt, die<br />
rond de middag geopend werd met kanonschoten. Om twee uur 's middags<br />
vertrok vanaf het marktplein de middeleeuwse trouwstoet. Het bruidspaar trekt<br />
in optocht naar het klooster en wordt voorafgegaan door ruiters, tamboers, di<br />
verse figuranten, de dorpsomroeper en het executiepeleton van de vesting Bourtange.<br />
Allen natuurlijk in middeleeuwse kleding.<br />
Om drie uur vindt in de kloosterkerk de wettelijke en kerkelijke inzegening<br />
van het huwelijk plaats. Voor deze plechtigheid zijn ook de Kruisheren dit jaar<br />
uitgenodigd. Aan weerszijden van de dominee werd door hen plaats genomen<br />
in de sedilia van het priesterkoor.<br />
De gehele plechtigheid die ruim een uur duurde, werd afgewisseld met gezangen<br />
door het Gospelkoor uit Ter Apel en het Sint Michaelskoor uit Emmen.<br />
Na de huwelijksplechtigheid werd het bruidspaar met gevolg ontvangen op<br />
de middeleeuwse markt rond het klooster.<br />
's Avonds zou er nog een klank- en lichtspel zijn. Jammer dat dit vanwege<br />
de regen niet door kon gaan.<br />
Wij wensen de Vereniging Middeleeuws Ter Apel van harte proficiat met hun<br />
onderneming en hopen dat zij samen met de Stichting Museum-Klooster hun<br />
werk nog lang mogen voortzetten.<br />
P.W.<br />
VENLO - In Clairlieu, jg. 34 (1976) biz. 11-63 schreef J. Scheerder een uitvoerig<br />
artikel over 'De onderhandelingen over de terugkeer van de Kruisheren naar<br />
Venlo'. Op dit artikel gaat A. Bogers verder in het tijdschrift De Maasgouw, jg.<br />
115 (1996) biz. 29-56. Schr. begint zijn artikel met te beschrijven dat Deken<br />
Raetsen in 1875, ruim voordat de kwestie met de Kruisheren was afgehandeld,<br />
zijn voornemen bekend maakte om de kruisherenkerk te laten restaureren. Niemand<br />
minder dan de bekende architect Pierre Cuijpers werd hiervoor aangezocht.<br />
Het werk begon in januari 1877 en in 1879 was het zover gevorderd dat<br />
de kerk door de bisschop van Roermond kon worden geconsacreerd. Dat de<br />
restauratie de Venlonaren dierbaar was, blijkt wel uit het feit dat zij royaal bijdroegen<br />
in de kosten van de restauratie. De grootste weldoenster was een zekere
164 KRONIEK<br />
Petronella Lampe, die tijdens haar leven rijke schenkingen aan de kerk deed en<br />
na haar dood de hoofdkerk van Venlo, waaronder de Klaaskerk viel, benoem-<br />
de tot haar enige en algemene erfgenaam.<br />
Schr. verhaalt verder nog over de inrichting en verfraaiing van de kerk, de<br />
bouw van de klokketoren en de verheffing tot rectoraatskerk. Tot slot wordt nog<br />
gesproken over de verheffing van de Klaaskerk tot parochiekerk. De fatale dag<br />
voor de Klaaskerk valt op zondag 5 november 1944 als de stad hevig wordt ge-<br />
bombardeerd. Bommen treffen het kerkgebouw dat totaal afbrandde. De Ven-<br />
lonaren wensten dat de kerk weer op dezelfde plaats zou worden opgebouwd,<br />
doch tevergeefs. Een nieuwe Klaaskerk zou er komen, echter niet meer in de<br />
binnenstad.<br />
Hoezeer echter de plaats de Venlonaren aan het hart ging, blijkt wel uit het<br />
feit dat zij bleven ijveren voor een gedachteniskapel ter plekke. Noch door de<br />
Deken, noch door het bisdom werd medewerking verleend. Ook de vraag naar<br />
een aanbiddingskapel werd door het bisdom afgewezen als zijnde niet meer van<br />
deze tijd! De ijvere Venlonaren kregen van het bisdom verlof tot het plaatsen<br />
van een gedenksteen, maar ook die werd nooit aangebracht.<br />
Hiermee was de H. Nicolaas definitief uit het centrum van Venlo verdwenen.<br />
Wij zijn Schr. dankbaar voor zijn rijk gedocumenteerd artikel dat met foto's en<br />
tekeningen is verlucht. Het geeft ons een goede kijk hoe dierbaar de Kruishe-<br />
renkerk van Venlo bij de bevolking was.<br />
P.W.
n<br />
sa<br />
ip ' '-'l