Boosaardig
Bas Heijen: Boosaardig - Vlees en bloed
Bas Heijen: Boosaardig - Vlees en bloed
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
BAS HEIJNE<br />
Vlees en bloed<br />
Padang, 2 april r86-<br />
Lieve mama! U ziet, wij zijn behouden in Insulinde aangekomen.<br />
Geen zware stormen, geen schipbreuk, geen besmettelijke<br />
ziekten, een alleszins voorspoedige passage, dat zei ook kapitein<br />
Smit. De zon lachte ons de gehele reis toe, een stevige bries<br />
deed de zeilen bollen en bracht ons verkoeling. Het is duidelijk<br />
dat Gods zegen op onze onderneming rust. Dat zegt Jacob, die<br />
u groet. Hij heeft, toen wij door de Golf van Biskaje voeren,<br />
twee dagen zeeziek zijn kooi moeten houden, maar dat is werkelijk<br />
alles. Dus zet uw zorgen nu maar opzij, lieve mama, van al<br />
die vreselijke ongelukken, tegenslagen en rampen die u zo sterk<br />
voorvoelde, heeft er niet een plaatsgevonden.<br />
Alleen ... onze medepassagiers! Ik hoop vurig dat het soort oudgasten<br />
dat wij aan boord troffen niet maatgevend zal blijken te<br />
zijn voor de Europeanen die wij hier in Indie zullen tegenkomen.<br />
Het is, algemeen gesproken, bijzonder ruw en onbeschaafd<br />
volk. Wie hen gadeslaat, ziet in hun bloeddoorlopen<br />
ogen de leegheid van een leven waarin God niet de toevlucht is.<br />
Daarom drinken en vloeken ze, daarom slaan ze liederlijke taal<br />
uit, daarom spelen ze tot vroeg in de ochtend een onbegrijpelijk<br />
kaartspel, waarbij hele vermogens gewonnen en verloren worden<br />
(een van hen, een jonge planter die in Deli een onderneming<br />
wil beginnen, schijnt in een beschonken toestand al zijn<br />
35
ezittingen er doorgejaagd te hebben. Water nu met hem zal<br />
gebeuren weet ik niet; hopelijk tonen zijn medespelers zich<br />
barmhartig). Daarom ook maken zij zich schuldig aan gedrag<br />
dat aan het dierlijke grenst. Nee, wees maar niet bang, mama,<br />
mij is niets onaangenaams overkomen. Jacob is de hele reis aan<br />
mijn zijde gebleven. Wel heeft hun nachtelijk rumoer ons vaak<br />
uit de slaap gehouden. Ikzelf zie het verdriet dat zij voor de wereid<br />
verborgen trachten te houden (velen van hen zijn naar Indie<br />
vertrokken omdat het leven in Holland hen niets dan teleurstellingen<br />
hood) en ik heb medelijden met hen, misschien omdat<br />
ik een vrouw ben. Jacob gruwt echter van hen. Maar hij<br />
heeft dan ook onder hun grove onbeschaamdheid te lijden gehad.<br />
Reeds te Nieuwediep deed het gerucht de ronde dat er zich<br />
een dominee aan boord bevond, wat aanleiding was tot vele<br />
flauwe grapjes en spottende opmerkingen. Toen Jacob enige dagen<br />
na ons vertrek pogingen ondernam tot het organiseren van<br />
korte morgenbijeenkomsten in onze hut, waarop de passagiers<br />
elkander zouden kunnen sterken door het lezen van Gods<br />
Woord, noemde men hem smalend 'de hemeldragonder', een<br />
bijnaam die hij tot aan het einde van de reis heeft moeten dragen.<br />
Arme Jacob! Ook hebben ze- we bevonden ons toen reeds<br />
in de Indische Oceaan - een toneelstukje opgevoerd, waarin hij<br />
als dominee een beetje bespottelijk werd gemaakt. Het was,<br />
dacht ik, in het geheel niet kwaadaardig bedoeld en ik moest er<br />
eerlijk gezegd een beetje om lachen, maar Jacob gaf mij een<br />
standje. 'Wanneer zelfs de Hollanders die zichzelf Christenen<br />
noemen, spotten met hun God, hoe kunnen wij de inheemse<br />
volkeren dan overtuigen van de waarheid van Zijn Woord? Het<br />
liederlijke gedrag van deze mensen beschaamt het geloof, en het<br />
is dan ook zeer begrijpelijk dat de onwetende inlanders de voorkeur<br />
geven aan de islam hoven het Christendom.' Ik moest toegeven<br />
dat ik het z6 niet gezien had. Ik weet nog zo weinig, mama. Ik<br />
ben bereid om te leren - o ja! - maar Jacob bezit zo oneindig veel<br />
meer kennis, nee, wijsheid dan ik, dat ik mijzelf wel eens afvraag<br />
ofhij aan mij een goede vrouw en bondgenote heeft. Ik weet wel,<br />
u vindt dat ik mijzelf te laag schat. Maar zo'n bijzonder mens als
Jacob, een man die zijn ogen slechts op een doel gericht heeft,<br />
een doel dat door de meesten van ons niet eens gezien wordt,<br />
laat staan op zijn juiste waarde geschat, zo'n man heeft niet aileen<br />
steun, maar ook bescherming nodig. En soms - niet altijd,<br />
hoor - soms betwijfel ik of ik wel over genoeg kracht beschik<br />
om hem terzijde te staan bij het volbrengen van zijn zware taak.<br />
Zeker, ik heb een roeping, maar het is een andere roeping dan<br />
die van Jacob. Hij wil het Licht van het Evangelie over de inlanders<br />
laten schijnen, en zeker, dat wil ik ook, maar mijn roeping<br />
betreft in de eerste plaats mijn liefde voor Jacob. Zijn welzijn<br />
is het belangrijkste in mijn leven. Is dat verkeerd, mama?<br />
Nee kind, hoor ik u zeggen. Jawel, dat is verkeerd, lieve Jetje,<br />
zou Jacob zeggen, er zijn belangrijkere, hogere zaken. Ikzelf<br />
weet het niet.<br />
Gelukkig waren er niet alleen ruwe klanten aan boord. Er was<br />
ook een bijzonder vriendelijke, enigszins verlegen jongeman,<br />
die zojuist benoemd was tot assistent-resident van Tanapoeli.<br />
Hij toonde in het geheel geen dedain voor zendelingen, integendeel,<br />
hij prees ons werk zelfs, en dat is meer dan van de meesten<br />
die in dienst zijn van het gouvernement gezegd kan worden, gelooft<br />
u mij. Alleen, en daarin leek hij wel een beetje op u,<br />
mama, zo bezorgd als hij was! Wat deed een jonge vrouw als ik<br />
in het land van tijgers, slangen en koppensnellers? 'lndie is<br />
geen land voor vrouwen, zeg ik u,' beweerde hij, 'en Sumatra<br />
zeker niet.' Hijzelf was ongetrouwd. En zou ook nooit trouwen,<br />
zei hij. Met een heel ernstig gezicht vertelde hij mij dat hij niet<br />
wist wat liefde was. Zijn vader en zijn moeder, hij gafveel om<br />
hen, dat wel, maar houden van hen, nee, dat deed hij niet. Stelt<br />
u voor, mama! Hij zei het zo droevig, die middag op het achterdek,<br />
dat ik niet wist wat te zeggen. 'U weet wat lief de is,' zei hij<br />
ook nog. 'Dat zie ik in uw ogen.' Vreemde jongen. 's Avonds<br />
bid ik voor hem.<br />
Mama, deze brief is al zo lang en morgen wordt een drukke dag.<br />
Vannacht blijven we in dit hotel, ons aanbevolen door de jonge<br />
assistent-resident. De kamers zijn schoon, maar ik houd uw fles<br />
ammonia paraat. Morgen reizen we verder noordwaarts, op-<br />
37
nieuw in een boot, naar Siboga, waar wij een heer van het<br />
Rijnse genootschap zullen treffen. Een zekere dominee Vogel,<br />
een Duitser. Hij zal ons verder wegwijs maken; hij heeft zelf<br />
enige jaren onder de Bataks gewerkt. Met hem reizen we verder,<br />
opnieuw naar het noorden, naar Baroes, van waar ik u verder<br />
zal berichten. Dan hoop ik u ook meer te vertellen over Sumatra,<br />
waar ik nu nog helemaal niets van heb gezien, behalve<br />
een wazige, zachtgroene kust. Padang lijkt me een schone, aantrekkelijke<br />
stad met lange en brede straten, maar ook dat is niet<br />
meer dan een indruk, want toen wij aankwamen was het reeds<br />
donker.<br />
Jacob is al naar bed gegaan en slaapt in de andere kamer. Terwijl<br />
ik u dit schrijfbij het flakkerende licht van een kaars, kan ik<br />
hem horen ademen. Mama, ik houd van hem, ik houd van hem.<br />
Water verder ook zal gebeuren, welke verschrikkingen wij ook<br />
op onze weg zullen tegenkomen, dat is iets wat zeker is, daar<br />
kan niemand iets aan veranderen. God weet dat.<br />
Mama, ik ga nu slapen. Denk aan mij, uw liefhebbende dochter,<br />
Henriette. Welterusten.<br />
Baroes~ 14 mei r86-<br />
Lieve mama! Ik schrijf u in de koele voorgalerij van het huis<br />
van dominee Vogel, een van de zendelingen van het Rijnse genootschap,<br />
die zo vriendelijk geweest is ons tijdelijk logies aan<br />
te bieden, zodat wij ons in alle rust kunnen voorbereiden op ons<br />
werk in de binnenlanden. Dominee Andreas Vogel is een robuuste,<br />
grote man met het uiterlijk van een schipper. Werkelijk,<br />
hij heeft niets van een geestelijke: hij steekt een kop hoven<br />
Jacob uit en heeft een zware, donkere baard en een stentorstem.<br />
Maar hij is gastvrij en een onderhoudend verteller. Hij woont<br />
hier samen met zijn huishoudster, een klein Maleis vrouwtje<br />
met schichtige kraaloogjes, dat nerveus wegduikt wanneer zij<br />
een van ons ziet.<br />
Mama, ik ben in een andere wereld. Alles om mij heen is nieuw<br />
en vreemd. Soms, meestal wanneer het begint te schemeren en
Jacob, dominee Vogel en ik in de galerij zitten in afwachting<br />
van het avondeten - zoals nu - en de twee mannen duizend-eneen<br />
zaken bespreken die mijn verstand te boven gaan, probeer<br />
ik mij u voor te stellen, hoe u daar zit, thuis in Amsterdam, borduurwerk<br />
op schoot, in uw mooie groene jurk. Het lukt wel,<br />
maar het kost mij iedere dag meer moeite. Het beeld is als een<br />
droombeeld geworden, zo onwerkelijk. Alles, alles is hier anders<br />
dan in Holland. Allereerst de mensen natuurlijk. Zo'n bonte<br />
mengeling heb ik nog nooit gezien: Maleiers, Chinezen, Bataks<br />
en Europeanen. En zelfs de laatsten hebben zich allerlei inheemse<br />
gewoonten eigen gemaakt, zodat zij in Holland beslist<br />
uit de toon zouden vallen. V elen van hen kunnen, vrees ik, geen<br />
goede Christenen genoemd worden. Zelfs dominee Vogel vertelt<br />
zo nu en dan verhalen en grapjes waarover men in Europa<br />
de wenkbrauwen zou ophalen. Zijn grote houten huis bevindt<br />
zich aan de rand van Baroes, ver van de overige Europeanen, en<br />
biedt een schitterend uitzicht op het gebied waar wij onze arbeid<br />
zullen verrichten: enkele uitgestrekte rijstvelden, met daarachter<br />
het diepgroene oerbos, dat aan de horizon begrensd<br />
wordt door dreigende bergkammen. Daarachter, wij kunnen het<br />
van hieruit niet zien, moet het geheimzinnige Toba-meer liggen,<br />
of tao, zoals de inlanders zeggen, wat eenvoudigweg 'het<br />
meer' betekent. Denkt u nu niet dat ik mij in zo'n korte tijd het<br />
Bataks heb eigengemaakt, het is bijkans het enige woord dat ik<br />
ken in deze taal. En mijn Maleis laat helaas ook nog zeer veel te<br />
wensen over. Jacob zegt dat ik intuitief altijd de klemtoon verkeerd<br />
leg. Hijzelf maakt goede vorderingen met het Tobaas en<br />
de andere Battadialecten. Samen met dominee Vogel, die over<br />
een enorme kennis van de inheemse talen beschikt, vertaalt hij<br />
kleine stukken uit de Evangelien. Op dit moment redetwisten<br />
de beide mannen over de juiste vertaling van Matheus 26: 26-<br />
29, waarin Jezus het brood breekt. Vogelleest: 'Doch ik zeg u,<br />
Ik zal van nu aan voorzeker niet meer van deze vrucht van de<br />
wijnstok drinken, tot op die dag, dat Ik haar met u nieuw zal<br />
drinken in het Koninkrijk mijns Vaders,' en beweert luidkeels<br />
dat de regels niet te vertalen zijn, daar de Bataks geen woord<br />
39
voor wijn kennen. Wel voor bloed, natuurlijk. Jacob antwoordt<br />
rustig (maar aan de blos op zijn wangen zie ik dat hij zich opwindt<br />
over de stelligheid van Vogel) dat er wel een equivalent<br />
moet zijn. Vogel snuift minachtend. Zoals u weet hebben wij<br />
een vertaling van het Scheppingsverhaal bij ons, maar de passage<br />
over het Laatste Avondmaalligt Jacob na aan het hart en hij<br />
meent dat de Bataks in het algemeen gevoeliger zullen blijken te<br />
zijn voor het Nieuwe Testament.<br />
Morgen zullen wij het weten, want dan neemt onze zendingsarbeid<br />
een aanvang. Samen met dominee Vogel en een zekere<br />
Herr Muller, eveneens een lid van het Rijnse genootschap, zullen<br />
wij enkele nabijgelegen kampongs bezoeken, waarvan de<br />
hoofden (Radja's, zegt men hier) ons Hollanders welgezind zijn.<br />
Dan zullen wij, zoals Jacob zegt, de aarde in ogenschouw nemen<br />
waarin wij zullen zaaien. 'Want, Jetje,' zegt hij, 'onze taak<br />
is het zaaien, en alleen het zaaien. De wasdom, het opschieten,<br />
dat is de taak van God en in de vervulling van die taak zal God<br />
niet achterblijven.' Ik moet u eerlijk bekennen, lieve mama, dat<br />
ik een beetje ongerust ben. Jacob heb ik er niets over verteld,<br />
maar de verhalen die hier over de Bataks de ronde doen, jagen<br />
mij angst aan. Hier in Baroes zijn de inlanders aan ons gewend.<br />
Zij handelen met de Maleiers en Chinezen in kamfer en benzoin<br />
en aanvaarden de heerschappij der Europeanen. Maar in<br />
de binnenlanden, in de kampongs die diep in de rimboe verscholen<br />
liggen, daar leidt men een uiterst primitief bestaan.<br />
'Het zijn wilden,' zegt dominee Vogel. 'Zij kennen God niet, zij<br />
kennen Allah niet eens, echte wilden zijn het.' De toon waarop<br />
hij dat zegt, een mengeling van spot en ontzag, maakt me bang.<br />
Niet voor mijzelf, maar voor Jacob. Beseft hij wel wat ons te<br />
wachten staat? Hij kan niet wennen aan het leven hier. De losbandige<br />
levenswijze der Europeanen is hem een doom in het<br />
oog. Vogel dringt er voortdurend bij hem op aan dat hij zijn<br />
Hollandse predikantenkostuum uittrekt; de inlander zou er achter<br />
zijn rug de spot mee drijven. Zelfheeft hij zijn zwarte rok al<br />
jaren geleden aan de klapperboom gehangen, zegt hij. Volgens<br />
hem staan de Bataks, en eigenlijk alle Indiers, uiterst argwa-
nend tegenover ons zendelingen, daar zij niet kunnen bevatten<br />
dat wij geen geldelijke of politieke belangen dienen. Men vermoedt<br />
dat wij spionnen zijn, in dienst van het gouvernement.<br />
Vogel heeft het horen fluisteren in de stad. Daarom is het zaak,<br />
zegt hij, ons zo onopvallend mogelijk te gedragen. En wij moeten<br />
ons vooral geen padri laten noemen, zoals men christengeestelijken<br />
hier aanduidt, maar goeroes. Het spreekt vanzelf dat<br />
Jacob van dit alles niet wil horen. 'God behoede ons,' heeft hij<br />
gezegd, 'dat wij ons gaan schamen voor het feit dat wij Christenen<br />
zijn. Allen die dorsten naar Gods Woord, allen die de behoefte<br />
aan de Verlosser voelen, die zullen wij met open vizier,<br />
in alle eerlijkheid tegemoet treden. Alleen dan zal ons werk<br />
vruchten afwerpen, alleen dan zullen wij de islam tot staan<br />
brengen.' Toen hij deze woorden sprak, zag ik dominee Vogel<br />
zijn schouders ophalen. De beide mannen mogen elkaar niet,<br />
dat is duidelijk. Het baart me zorgen, want ik weet dat Vogel Jacob<br />
tot steun kan zijn in dit onbekende land, dat Jacob hem nodig<br />
heeft. Hoewel hij er tegen mij niet over gesproken heeft,<br />
voel ik dat Jacob een sterke antipathie jegens Vogel koestert en<br />
diens ideeen over de verspreiding van het Evangelie niet goedkeurt.<br />
Mama, de Maleise huishoudster is zojuist verschenen - klein,<br />
vreemd vrouwtje! - en zegt dat het eten is opgediend in de achtergalerij.<br />
Ik zal u snel weer schrijven, zo snel mogelijk, want<br />
wanneer wij eenmaal in de binnenlanden zijn, zal het postverkeer<br />
nog veel trager verlopen dan nu reeds het geval is. Gisteren<br />
kreeg ik een briefkaart die u meer dan vier maanden geleden<br />
verzonden had! Ik had het gevoel of hij uit een andere wereld<br />
kwam. Mama, zorg goed voor uzelf en denk aan uw liefhebbende<br />
dochter Henriette.<br />
24 mei 186-<br />
Lieve mama, wij bevinden ons nu diep in de binnenlanden en ik<br />
weet niet hoe het hier heet. Enkele uren geleden hebben we<br />
onze tenten opgeslagen aan de oever van een kleine, snelstro-<br />
41
mende rivier, ergens ten zuidwesten van de Bakkara-vallei. U<br />
kunt het opzoeken op de kaart.<br />
Overal om ons heen is het oerbos. Overal reusachtige varens,<br />
overal tientallen meters hoge bomen, wier weelderige bladerkronen<br />
de hemel aan ons oog onttrekken. Slechts hier en daar<br />
valt een felle lichtstraal door het gebladerte. Alles is zo groen<br />
hier, mama, zo onvoorstelbaar groen. Nergens is de aanwezigheid<br />
van God zo voelbaar als hier. Hij is zo dichtbij, bijna tastbaar.<br />
Als u nu hier zou zijn, mama, midden in deze groene wereid,<br />
onder deze immense koepel van bladeren, en zou horen<br />
het gekras van de honderden vogels, het luide geklater van het<br />
water, dan zou ook u geloven, mama, ik ben er zeker van.<br />
Het water van de rivier is het helderste dat ik ooit gezien heb. Ik<br />
heb er onze kleren in gewassen. Ik zou er graag in baden, maar<br />
Jacob wil het niet hebben. Hij is bang voor bloedzuigers en wil<br />
niet dat Vogel en Muller mij zouden gadeslaan. Hoewel de zon<br />
hier niet zo fel is, vanwege het beschermende bladerdak, heerst<br />
hier toch een benauwende, zeer vochtige hitte, als een klamme<br />
hand om je keel, die iedere activiteit zinloos lijkt te maken. De<br />
vochtigheid van de lucht doet mijn inkt doorlopen.<br />
Wij zijn hier met z'n zevenen: Jacob, Herr Muller (een uiterst<br />
zwijgzaam man met een tragisch, diepgetekend gezicht), dominee<br />
Vogel, ik en nog drie bedienden. Met hen en Muller is Jacob<br />
er een uurtje geleden opuit getrokken om de omgeving te<br />
verkennen. Ik ben samen met dominee Vogel achtergebleven.<br />
We zitten bij een rokerig vuurtje, dat ons tegen muskieten zou<br />
moeten beschermen. Zou moeten, zeg ik, want mijn armen zijn<br />
bedekt met rode bulten. Dominee Vogel is verdiept in een groot<br />
boek over de flora en fauna van Sumatra, een Duits boek met<br />
een lange, onbegrijpelijke titel. Ik heb zojuist een vreemd gesprek<br />
met hem gehad.<br />
Toen de vijf mannen in het woud verdwenen waren en wij bezig<br />
waren met het aanleggen van het kampvuur, legde hij plotseling<br />
een zware hand op mijn schouder.<br />
'Jetje, kind, ik moet eens ernstig met je praten. Het gaat niet<br />
goed met jou, ik zie het. Je maakt een afgetobde indruk.'<br />
42
Ik antwoordde dat het nu de tijd niet was voor een dergelijke<br />
conversatie, dat wij het kamp gereed moesten maken voor de<br />
nacht, dat er water opgezet moest worden. Er moesten nog honderd<br />
dingen gedaan worden. En bovendien was er niets aan de<br />
hand.<br />
'Kom, je bent bang. Dat is het, nicht wahr?'<br />
'Ja.'<br />
Ik ben bang, mama. Doodsbang, sinds de dag waarop we de<br />
kampongs nabij Baroes hebben bezocht. Niet voor de Bataks,<br />
geloof ik. De primitieve schepsels die wij aldaar gezien hebben,<br />
waren ons niet vijandig gezind. Afstandelijk, of nee, onverschillig,<br />
dat waren ze wel, maar de Radja's lieten Jacob rustig uitspreken<br />
over Hij die onze zonden wegneemt en ons weer met<br />
God verzoent, over Jezus Christus, de Zoon van God, die mens<br />
geworden is en door Zijn lijden en sterven de straf op onze zonden<br />
gedragen heeft. Men heeft ons in de kampongs niet onheus<br />
bejegend. (Wel moesten ze lachen om het Scheppingsverhaal,<br />
als kleine kinderen.) Het zijn simpele zielen, die zich in hun onwetendheid<br />
door de geslepen Maleiers tot de islam hebben laten<br />
bekeren. Maar het animistische geloof van hun voorvaderen<br />
heeft zich diep in hen geworteld en in het geheim luisteren ze<br />
nog altijd naar hun oude priesters, hun sibaso. In de kampongs<br />
heb ik houten voorouderbeeldjes gezien, tekenend voor hun onwetend<br />
bijgeloof. Maar kwaadaardig zijn zij niet. Vogellacht<br />
om hen alsof het werkelijk kinderen zijn. Nee, voor hen ben ik<br />
niet bang.<br />
Waarvoor dan? vraagt u. Ik weet het niet, mama, ik weet het<br />
werkelijk niet. Er is niets om bang voor te zijn. Niets ... en<br />
toch ... toen wij op dat kleine pleintje stonden, temidden van de<br />
hoge bamboehutten, omringd door een zwijgende groep wilden,<br />
werd ik bevangen door een hevige, kruipende angst, die zich in<br />
mijn zenuwen genesteld heeft en mij nu verlamt. Een gevoel<br />
van naderend onheil, als donkere wolken die zich samenpakken<br />
aan de hemel, anders kan ik het niet uitdrukken. Ik weet dat het<br />
niet goed is u ongerust te maken, u hierover te schrijven, u die<br />
niets kunt doen, daar in Holland, zo ver van mij vandaan. Maar<br />
43
het doet mij goed het neer te schrijven, mijn zinloze angsten in<br />
nuchtere woorden te zien, ze te delen met u. Misschien verstuur<br />
ik deze brief niet.<br />
Ik vertelde dit alles aan dominee Vogel, die bedachtzaam knikte.<br />
'Hij had het niet mogen doen.'<br />
'Pardon? Wat bedoelt u?'<br />
'Verschuil, je man, hij had je in Holland moeten laten. Hij is<br />
niet goed voor je. Hij kan alleen maar aan God denken.'<br />
Verontwaardigd heb ik hem de les gelezen. Wat denkt hij wel?<br />
Wat zou Jacob hier zonder mij moeten beginnen? Jacob heeft<br />
mij nodig. Trouwens, waar bemoeit Vogel zich mee? Vreemde<br />
man! Ik weet, het klinkt mal, mama, u zegt altijd dat ik me<br />
voortdurend van alles in mijn hoofd haal, maar soms denk ik dat<br />
Vogels sterke gevoelens van antipathie jegens Jacob, die hem<br />
nooit iets gedaan heeft, hun oorzaak vinden in een geheime<br />
hartstocht voor mij. Jacob zegt dat hij samenleeft met zijn Maleise<br />
huishoudster, als u begrijpt wat ik bedoel. Dat zou verklaren<br />
waarom zij zo schuw was.<br />
Mama, de mannen zijn zojuist teruggekeerd. Ik zal zo snel mogelijk<br />
verder schrijven.<br />
27 mei. Lieve mama, wij hebben de plaats gekozen waar wij<br />
onze zendingspost zullen vestigen. Diep in de rimboe, enkele<br />
tientallen kilometers van de hoge bergkammen die de Bakkaravallei<br />
omsluiten. Daar wonen de Toba-Bataks, geregeerd door<br />
de beruchte koning aller Bataks, Si Singa Mangaradja, wat zoveel<br />
als de leeuwenkoning betekent, een titel die overigens erfelijk<br />
is. Dit alles heeft Vogel ons verteld. Wij zullen hier een<br />
huis van bamboe laten bouwen, op palen, vanwege de vochtigheid,<br />
benevens een klein gastenverblijf, een keuken en een badkamer.<br />
Later hopen wij er nog een klein hospitaal aan toe te voegen,<br />
een schooltje en - zoete droom! - een kerkje van hout. Als God<br />
het wil. Ik ben zeer gelukkig, hoewel ik de afgelopen dagen niet<br />
wel ben geweest. Mijn lieve Jacob maakt het uitstekend: hij is<br />
wat dikker geworden en ziet minder bleek. Het leven in de rimhoe<br />
schijnt hem goed te doen. Wonderlijk, want de hitte is nu<br />
44
45<br />
bijna ondraaglijk geworden. Vogel en Muller blijven de eerste<br />
tijd nog bij ons, maar uiteindelijk, over een maand of twee,<br />
wanneer wij hier een kleine gemeenschap opgebouwd hebben,<br />
zal het zendingswerk volledig op onze schouders komen te rusten.<br />
Jacob zegt dat hij met verlangen naar die dag uitziet. Zijn<br />
enthousiasme wordt met de dag groter. In zijn ogen brandt een<br />
heilig vuur.<br />
Vreemd is wel dat ik, afgezien van onze helpers, waarvan er nu<br />
zeven in getal zijn, nog geen enkele Batak heb gezien. Vogel<br />
zegt dat zij uiterst schuw en wantrouwend zijn. Volgens hem<br />
zijn zij zeer zeker van onze aanwezigheid hier op de hoogte.<br />
Maar zij laten zich niet zien.<br />
Ik ben nu niet meer bang. Het spijt me als ik u ongerust heb gemaakt.<br />
Ik steun op Jacob. En op God. Welterusten lieve mama.<br />
Uw dochter Henriette.<br />
3juni r86-<br />
Lieve mama! Niets dan goed nieuws deze keer. Ons huis is bijna<br />
voltooid, evenals de rest van onze zendingspost, die door Jacob<br />
'De Goede Hoop' is gedoopt. De inlandse helpers zijn dag en<br />
nacht in de weer, onder de bezielde leiding van een hevig zwetende<br />
dominee Vogel, die in zijn vele tropenjaren al heel wat<br />
van deze bamboe nederzettingen heeft helpen bouwen. Jacob en<br />
ik slapen nu ook in het huis. Het is wel wennen, zo een paar meter<br />
hoven de grond, maar ik heb de kamers zo huiselijk mogelijk<br />
gemaakt. Het zal u genoegen doen te horen dat het kleedje dat u<br />
voor mij geborduurd heeft, u weet wel, met die molens, over de<br />
grote tafel op de veranda ligt. Overdag, wanneer er niets dringends<br />
te regelen valt in het kamp, probeer ik het Bataks machtig<br />
te worden, wat echter nog steeds niet goed lukken wil. Ik ken<br />
nog maar een handvol woorden en van de grammatica begrijp ik<br />
niet veel. Helaas! Jacob werkt aan zijn vertaling van het Evangelie<br />
van Mattheiis, bijna voltooid nu. Af en toe leest hij mij een<br />
stukje voor en dan kent mijn bewondering voor hem geen grenzen.<br />
's Avonds na het eten, dat bereid wordt door een oude Chi-
nees die een paar dagen geleden uit Baroes overgekomen is, lezen<br />
Jacob, Herr Muller en ik, en soms dominee Vogel, altijd<br />
nog een uurtje uit de Schrift. Dan gaan wij slapen, want wij<br />
staan hier op met de zon. Voorwaar een zeer vredig bestaan in<br />
de wildernis!<br />
Maar er is nog meer goed nieuws, nieuws dat veel belangrijker<br />
is. Mijn lichte ontsteldheid van enige tijd geleden had een ongevaarlijke<br />
oorzaak, mama: over een aantal maanden kunt u een<br />
kleinkind verwachten. Herr Miiller, die jarenlang als arts werkzaam<br />
is geweest voor hij in dienst trad van de Rheinische Mission,<br />
zegt dat er geen twijfel mogelijk is.<br />
Is dat geen goed nieuws?<br />
Het is de vervulling van onze liefste wens, en van de uwe, dat<br />
weet ik. Als de tijd daar is, zal ik terug moeten gaan naar Baroes,<br />
of wellicht zelfs naar Siboga, voor mijn accouchement,<br />
maar zover is het nog lang niet. Voorlopig kan ik nog gewoon<br />
meehelpen met het werk hier. Jacob en ik bidden dagelijks tot<br />
God voor een mooi en gezond kind. Bidt u ook, mama, al gelooft<br />
u niet. Jacob, hij zit naast mij aan tafel met zijn Tobaasche<br />
Spraakkunst, laat weten dat wij het kind naar u zullen vernoemen,<br />
tenminste, als het een meisje wordt. Blijkt het een zoon,<br />
dan noemen wij hem naar grootpapa.<br />
Gaat alles goed, dan zullen wij volgende week een eerste poging<br />
doen om in contact te treden met een der naburige Batakstammen.<br />
De heer Corneelissen, een ambtenaar in dienst van het gouvernement,<br />
die hier enkele dagen op werkbezoek was, meldde ons<br />
dat een andere zendingspost van het genootschap er reeds in geslaagd<br />
is twee kampongs te kerstenen. Het is tijd om te beginnen.<br />
Morgen schrijf ik verder aan deze brief.<br />
4 juni. 's Nachts. Ik kan niet slapen. Dominee Vogel heeft ons<br />
iets gruwelijks verteld. Vanavond aan tafel hield hij een lange,<br />
verwarde monoloog over de schrikwekkende zeden der Bataks,<br />
op die schertsende toon van hem waaraan Jacob zich zo ergert.<br />
Het was allemaal hoogst onbetamelijk en Jacob wilde juist protesteren<br />
tegen het verregaande onfatsoen van de dominee, toen<br />
die plotseling zei:
'En dan eten ze natuurlijk mensenvlees, dat ook. Verstokte kannibalen<br />
zijn het, daar helpt geen Christendom aan. Afkeurenswaardige<br />
gewoonte, maar het schijnt uiterst smakelijk te zijn,<br />
vooral de voetzolen en de handpalmen. Heb ik gehoord van<br />
mensen die het weten kunnen. Tsja, vreemde volkeren, vreemde<br />
zeden.'<br />
Ik keek hem ontsteld aan. Het zal de drank geweest zijn, grote<br />
stenen kruiken jenever die hij zijn bedienden uit Baroes laat<br />
smokkelen, maar mijn hart bonsde in mijn keel. Ik sprong op<br />
van tafel en rende naar binnen.<br />
Later kwam Jacob mij troosten. Hij ging naast mij op bed zitten<br />
en haalde zijn hand door mijn haar.<br />
'J e t" Je ...,<br />
'Wist je,' zei ik.<br />
'Nee, natuurlijk niet. Anders had ik het je toch verteld? Geloof<br />
me, het is niets anders dan een beproeving die God ons oplegt,<br />
om te zien of wij Hem waardig zijn. Je moet niet bang zijn,<br />
Jetje, niet bang zijn. Ik ben bij je. Wij zijn ontkwetsbaar, jij en<br />
ik, omdat wij geloven. Vogel niet. Vogel is een godslasteraar.<br />
Vertrouw op mij, Jetje.'<br />
Hij hield mijn hand stevig vast, streek met zijn andere hand het<br />
haar van mijn voorhoofd en gaf me een kus. En ik was gerustgesteld.<br />
Maar nu ligt hij naast me en slaapt. Hij ademt regelmatig in en<br />
uit en met iedere ademtocht lijkt hij verder van mij verwijderd.<br />
God zelflijkt nu zo ver weg. Wij zijn hier alleen, aan alle kanten<br />
omringd door het oerwoud met zijn onheilspellende nachtgeluiden.<br />
God weet wat ons te wachten staat.<br />
Het is niet alleen Jacob om wie ik bezorgd ben, mama, lieve<br />
mama, er is nu ook ons kind, het kind dat in mijn lichaam<br />
groeit, weerloos. Hoe kan ik het beschermen?<br />
'De Goede Hoop~ 7 juni 186-<br />
Lieve mama! Vanochtend vroeg, ik stond de waste doen bij het<br />
badhuis, hoorde ik plotseling een vreemde, gedempte muziek,<br />
47
ergens in het woud, niet al te ver van ons huis. Ik wilde juist<br />
naar Jacob gaan toen Vogel kwam aanhollen en me buiten adem<br />
vertelde dat hij een groep Bataks ontdekt had. 'Bezig met een of<br />
ander heidens offerritueel,' hijgde hij. 'Een bruiloft of iets dergelijks.<br />
Ze gaan een karbouw slachten. Kom, haal je man, dan<br />
gaan we erop af. Dit is onze kans.'<br />
Mijn hart werd samengeknepen in mijn borst toen ik de trap<br />
van ons huis opliep om Jacob te waarschuwen. Toen ik hem Vogels<br />
verhaal vertelde, stak hij onmiddellijk de vellen met zijn<br />
Bijbelvertaling in een grote leren map. 'Jij blijft hier,' zei hij,<br />
maar daar wilde ik niet van horen. Zwijgend holde ik achter<br />
hem aan.<br />
Samen met Vogel, Muller en twee bedienden baanden wij ons<br />
een weg door het woud, in de richting van de monotone,<br />
vreemd zeurende muziek. Vogels leidden ons naar een kleine<br />
open plek, niet ver van de rivier, waar zich een troep inlanders<br />
had verzameld.<br />
'Ssh!' Vogellegde een vinger tegen zijn lippen. 'Geen geluid.<br />
En ze mogen ons niet zien.' Verscholen achter de hoge varens<br />
sloegen wij het wonderlijke schouwspel gade, het vreemdste dat<br />
ik ooit gezien heb.<br />
De muziek was afkomstig van een groepje muzikanten recht tegenover<br />
ons. Ze hadden een aantal metalen gongs opgehangen<br />
aan een rijststamper, die rustte op twee gevorkte stokken. Daarnaast<br />
zaten enkele trommelspelers en een kleine, ineengeschrompelde<br />
man met een instrument dat ik niet kende, een<br />
soort hoorn. Vier rijk uitgedoste krijgers hielden een reusachtige<br />
karbouw tegen de grond gedrukt, de poten bijeengebonden.<br />
Een groep toeschouwers zat op een grote bamboemat aan de andere<br />
kant van het rek met de bekkens en deinde zachtjes neuriend<br />
mee op de trage muziek. Achter hen, op een hoge standaard,<br />
ontwaarde ik een rijtje primitieve voorouderbeeldjes, van<br />
hetzelfde soort als die mij in de kampongs bij Baroes waren opgevallen.<br />
Een oude man met een gerafelde witte baard liep naar het midden<br />
van de open plek. Aan zijn opsmuk - veren, kettingen met
vreemde fetisjen en een felrode lendedoek - konden we zien dat<br />
het een priester was. Hij zei niets, maar begon zijn lichaam<br />
langzaam op de muziek te bewegen, zijn voorhoofd in een<br />
frons, alsof hij moeite had zich de juiste danspassen te herinneren.<br />
'Let op,' fluisterde Vogel, die kennelijk wist wat volgen zou.<br />
De bewegingen van de priester werden steeds wilder. Alles aan<br />
hem, zijn armen, zijn benen, zijn onderlichaam, zijn hoofd, alles<br />
trilde en schokte. Toen, plotseling, hief hij zijn armen ten<br />
hemel en met een hoge, hese stem riep hij, ofliever, zong hij:<br />
'Asa torun do hamu debata diatas. Managhi do hamu, debata di<br />
torn. Humundul do hamu, debata di ronga.'<br />
'Hij smeekt de gunst der goden af,' zei Vogel zachtjes. 'Hij<br />
vraagt de god van de bovenwereld neder te dalen en de god van<br />
de middenwereld onder ons te verblijven.' Ik zag Jacob knikken.<br />
Hij hield zijn ogen strak op de priester gericht. De kleur op<br />
zijn wangen verraadde zijn opwinding. Hij legde een beschermende<br />
hand op mijn schouder.<br />
'Niet bang zijn, Jetje,' fluisterde hij, toen hij een huivering door<br />
mijn lichaam voelde gaan. Zijn hand trilde. 'Ze zullen ons niets<br />
doen, ons niet. God is met ons.'<br />
'Asa torun do hamu debata diatas,' zong de priester. 'Managhi<br />
do hamu ... ' Keer op keer herhaalde hij zijn bede, nu eens gericht<br />
aan de zon, dan aan de hoge bomen, dan weer aan de gruwelijke<br />
houten beeldjes achter de toeschouwers.<br />
Toen gebeurde het. Jacob ging plotseling rechtop staan. Vogel<br />
probeerde hem nog naar beneden te trekken, maar Jacob sloeg<br />
zijn handen weg. Hij baande zich een weg door het gebladerte<br />
en stapte op de groep wilden af.<br />
Ik kon mijzelfniet bedwingen. 'Jacob! Niet doen!' Vogel greep<br />
mij vast. Ik was machteloos.<br />
De muziek zweeg abrupt en er viel een diepe stilte. Alle ogen<br />
waren op Jacobs kleine gestalte gericht. Vogel legde een hand<br />
over mijn mond.<br />
Ik zag hoe Jacob zijn handen vouwde en enkele woorden sprak,<br />
even rustig en beheerst als hij in Holland gedaan zou hebben te-<br />
49
genover een gehoor van gelovigen. De tas met de Bijbelvertaling<br />
hield hij stevig onder zijn arm geklemd. Hij sprak de woorden<br />
in het Bataks alsof hij zijn hele leven niets anders had gesproken.<br />
Ik hoorde dominee Vogel achter mij naar adem happen.<br />
'Mijn God.'<br />
Ik worstelde mij vrij uit zijn greep. 'Wat? Wat zegt hij? Nou?'<br />
Ik zag wanhoop in zijn ogen. 'Hij zegt: "lk kom u een nieuwe<br />
God brengen. De ware God."'<br />
De Bataks hadden Jacob zwijgend aangekeken terwijl hij hen de<br />
komst van de Verlosser verkondigde. De oude priester scheen<br />
hem te willen doorboren met de priemende blik in zijn koolzwarte<br />
kraaloogjes. Het was allemaal zo vreemd en onheilspellend,<br />
mama, dat ik zeker bezwijmd zou zijn wanneer dominee<br />
Vogel mij niet zo stevig vastgegrepen hield.<br />
Een ogenblik gebeurde er helemaal niets. Toen strekte de priester<br />
zijn handen uit naar Jacob en mompelde iets dat op een bezwering<br />
leek. Een zacht geroezemoes steeg op uit de groep Bataks.<br />
Ik keek Vogel vragend aan.<br />
Hij schudde zijn hoofd. 'Het is niet te geloven, niet te geloven.<br />
Hij zegt: "Toon ons uw God, opdat wij hem eren." We zijn gered,<br />
geloof ik.'<br />
Jacob draaide zich om en wenkte naar ons. Ik schrok. Het was<br />
een gebaar dat ik niet kende, het gebaar van een vorst naar zijn<br />
onderdanen, dwingend en hautain, en - ik schaam me nu ik eraan<br />
terugdenk - een moment was ik banger voor hem dan voor<br />
de troep wilden. Zo had ik hem nog nooit gezien. Pas toen ik<br />
hem naderde, zag ik dat er grote droppels angstzweet op zijn<br />
voorhoofd stonden. Hij was bang, anders niet.<br />
Dominee Vogel schudde hem de hand. 'Gefeliciteerd, kerel, ik<br />
bewonder je moed. Ik moet toegeven dat ik even dacht dat we<br />
door jou met z'n allen in een stoofpot zouden belanden.'<br />
Jacob knikte koeltjes naar Vogel. De oude priester richtte nu het<br />
woord tot de menigte en plotseling klonk er een luid gejuich dat /<br />
de vogels in de bomen deed opschrikken. Op een teken van de<br />
priester maakten twee kinderen zich los uit de groep. In hun<br />
50
handen droegen ze grote aarden schalen met sirih, die ze ons<br />
aanboden als teken van hun gastvrijheid. De muziek begon<br />
weer en er werd opnieuw gedanst, maar nu door vrijwel alle<br />
aanwezigen. Een voornaam stamlid, volgens Vogel de zoon van<br />
een hoofd, probeerde mij over te halen met hem te dansen,<br />
maar Jacob stuurde hem weg met een handgebaar.<br />
Na het dansen werd de karbouw geslacht en gebraden op een<br />
laag vuur. Ik heb mijn ogen maar stijf dichtgehouden, u weet<br />
dat ik geen bloed kan zien, niet eens van een beest. Wij zaten allen<br />
dicht opeen op de bamboemat. Jacob kreeg het eerste stuk<br />
vlees aangeboden. Hij zat tussen de priester en de zoon van het<br />
stamhoofd in en was het stralende middelpunt van het gezelschap.<br />
Zoals hij daar zat, stijf rechtop, een koele blik in zijn<br />
ogen, leek hij werkelijk een vorst of een of ander hooggeplaatst<br />
man in het gouvernement. Voor wij met eten begonnen- met<br />
bananebladeren als borden en onze vingers als bestek! - bad ik<br />
tot God en vroeg Hem om vergiffenis, omdat ik aan Hem getwijfeld<br />
had.<br />
Het was reeds diep in de nacht toen wij met veel ceremonie afscheid<br />
namen van het wonderlijke gezelschap. Onder een zwarte<br />
hemel bezaaid met sterren sprak de oude priester een lange<br />
spreuk uit, een mantra, die ons tegen onheil zou beschermen.<br />
Het was een tafereel dat ik niet snel zal vergeten: de kleine man<br />
met zijn witte baard, zijn armen naar ons uitgestrekt, scherp afgetekend<br />
tegen Gods machtige natuur. Hij luistert naar de<br />
naam Tian Dangan en heeft Jacob beloofd hem morgen op te<br />
zoeken, zodat die hem verder vertrouwd zal kunnen maken met<br />
de boodschap van het Evangelie.<br />
Mama, ik ben zo moe. Jacob slaapt al. Hij was uitgeput. Het is<br />
de slaap der rechtvaardigen. Hij heeft ons het leven gered. Het<br />
mijne en dat van mijn kind. Welterusten, lieve, lieve mama.<br />
Henriette.<br />
51
'De Goede Hoop~ 17 juni r86-<br />
Lieve mama! Ik hoor niets meer van u, maar ik weet dat u aan<br />
mij denkt. Hopelijk bereiken mijn brieven u wel. Ik laat ze door<br />
een bediende naar Baroes brengen.<br />
Onze arbeid, of liever gezegd die van Jacob, vordert gestaag. Iedere<br />
ochtend klokslag acht uur verschijnt de priester Tian<br />
Dangan voor ons huis, zo nu en dan vergezeld van enkele van<br />
zijn discipelen, en trekt zich vervolgens met Jacob terug in<br />
diens studeervertrek achter in het huis. Jacob zegt tegen mij dat<br />
Tian Dangan zeer ontvankelijk is voor Gods Woord, dat hij het<br />
Licht heeft aanschouwd, maar waar de mannen nu precies over<br />
spreken, dag in, dag uit, van's ochtends vroeg tot's avonds laat,<br />
dat weet ik niet. Jacob vertelt mij er niets over. Hoewel ik verheugd<br />
ben - natuurlijk - dat alles zo voorspoedig verloopt - geheel<br />
tegen onze verwachtingen in -, maak ik mij ook zorgen<br />
over Jacobs gezondheid. Hij ziet er vreemd en ongezond uit en<br />
pleegt roofbouw op zijn eigen lichaam. Hij verschijnt bijna<br />
nooit meer aan het avondeten en wanneer hij 's avonds laat eindelijk<br />
afscheid heeft genomen van de oude Batakpriester, werkt<br />
hij altijd nog uren aan zijn vertaling. Meestal slaap ik al wanneer<br />
hij in bed komt. Eergisteren heeft hij zelfs de gehele nacht<br />
doorgewerkt. Maar hij slaat geen acht op mijn bezorgdheid.<br />
'Het is nu niet de tijd om aan onszelfte denken, Jetje.'<br />
Mijn gezondheid is goed. Ik ondervind geen hinder van mijn<br />
toestand. Ik kan alles nog doen.<br />
20 juni. Het nieuws is niet goed. Dominee Vogel en Herr Muller<br />
zijn vanochtend onverwachts vertrokken naar Baroes. Er is<br />
grote onenigheid tussen hen en Jacob geweest. De beide mannen<br />
waren uiterst verbolgen over het feit dat Jacob bleef weigeren<br />
hen te betrekken bij de kerstening van Tian Dangan en zijn<br />
stamgenoten. Gisteravond aan tafel is het tot een uitbarsting gekomen.<br />
Jacobs hooghartige gedrag bracht dominee Vogel tot razernij<br />
en hij maakte hem uit voor alles wat mooi en lelijk was.<br />
'Jij ... jij denkt dat je God zelfbent!' schreeuwde hij. 'Wat denk<br />
je dat we zijn, je koelies?' Jacob bleef onverstoorbaar. 'Wat zijn<br />
52
jullie dan, als ik vragen mag?' vroeg hij minzaam. Hij keek Vogel<br />
niet eens aan. 'Jullie zijn je taak niet waardig. Jullie kunnen<br />
beter vertrekken.' Ik probeerde het nog te sussen, maar het was<br />
al te laat. Vogel en Muller stonden woedend van tafel open liepen<br />
met grote passen naar het gasthuis, waar ze begonnen met<br />
pakken. Ik ben hen achterna gegaan. Ik zei hen dat ik niet wist<br />
wat Jacob bezielde, dat hij de laatste tijd veel te hard gewerkt<br />
had, dat hij zijn zware last niet alleen kon dragen, dat hij hen<br />
nodig had, al besefte hij het zelf niet. Wat moesten wij zonder<br />
hen beginnen? Ik smeekte hen te blijven. Zonder resultaat. Zelfs<br />
Muller, gewoonlijk zo zachtaardig, bleek onwrikbaar. 'Als u<br />
verstandig bent,' zei hij vanochtend, vlak voor hij samen met<br />
Vogel en enkele bedienden richting Baroes vertrok, 'gaat u zo<br />
snel mogelijk terug naar Holland. Zo snel mogelijk, zeg ik u.'<br />
Terug naar Holland? En Jacob hier alleen achterlaten?<br />
23juni. Ik maak me ernstige zorgen over hem. Hij is veranderd.<br />
Ik weet niet meer wat hij denkt. Hij is - ik weet dat ik het niet<br />
mag zeggen, maar het is wat ik voe/ - een vreemde voor mij geworden.<br />
Nu Vogel en Muller vertrokken zijn, heeft hij zich afgesloten<br />
voor alles en iedereen, behalve voor de kleine, zwijgzame<br />
Batakpriester. Hij weigert zijn zorgen met mij te del en, met<br />
mij, zijn eigen vrouw. Hij ziet mij niet meer, lijkt het wel. Hij<br />
vraagt niet meer naar het kind.<br />
En er is nog iets. lets dat ik niet begrijp. U zal het onbelangrijk<br />
toeschijnen, zoiets k/eins, maar het laat me niet los. De gedachte<br />
eraan achtervolgt me.<br />
Enkele dagen geleden, toen ik<br />
24 juni. Jacob kwam de kamer binnen en ik kon niet verder<br />
schrijven. Enkele dagen geleden, toen ik zijn schrijftafel opruimde<br />
- twee van onze bedienden zijn ziek - viel mijn oog op<br />
een brief van het Bijbelgenootschap, waarmee Jacob reeds enkele<br />
maanden een correspondentie onderhoudt. Het leek mij geen<br />
brief die vertrouwelijkheden zou bevatten en ik las hem dan ook<br />
zonder schaamte. De secretaris van het genootschap, een zekere<br />
Verbrugh, beschreef de ervaringen van de taalgeleerden die<br />
men in de loop der jaren naar dit gebied gestuurd heeft, tot<br />
53
aan de Bakkara-vallei toe, om de verschillende Battadialecten te<br />
bestuderen. Verbrugh meende dat Jacob er wellicht zijn voordeel<br />
mee zou kunnen doen. De briefbevatte lange uitweidingen<br />
over de zeden en gewoonten der Bataks, veel feiten over hun<br />
animistische godsdienst en over hun verschrikkelijke kannibalisme.<br />
Het slachten en eten van een mens, schreef de secretaris,<br />
is een oeroud gebruik bij hen, dat echter aan strenge rituele<br />
voorschriften gebonden is. Dat wil zeggen: men handelt in zulke<br />
gevallen niet uit zuiver primitieve moordlust, maar eerder<br />
uit 'religieuze' overwegingen. De keuze der slachtoffers is dan<br />
ook zeker niet willekeurig. Het zijn doorgaans misdadigers of<br />
gevangen krijgers van een vijandige stam. Helemaal precies<br />
weet ik het niet meer, maar men denkt, geloof ik, dat de krachten<br />
van het slachtoffer overgaan op degene die hem eet.<br />
Het was een interessante brief en de gruwelijke passage over het<br />
kannibalisme joeg me geen angst aan. Ik wist immers dat de Bataks<br />
niets kwaads met ons in de zin hebben en dat zij in beginsel<br />
welwillend tegenover het Christendom staan. Ik stond mij dan<br />
ook afte vragen waarom Jacob mij de briefniet te lezen had gegeven,<br />
toen mijn oog op de enveloppe viel. De brief was geadresseerd<br />
aan Jacob op ons adres in Holland. Dat betekende dat<br />
hij hem ontvangen had voor ons vertrek naar Indie. Dat betekende<br />
dat hij wist. .. dat hij al die tijd geweten had, ook voor<br />
Vogel ons erover vertelde.<br />
Waarom heeft hij er tegen mij over gezwegen? Waarom zei hij,<br />
toen ik huilend op bed lag en hem vroeg ofhij het geweten had:<br />
'Nee, natuurlijk niet. Anders had ik het je toch verteld?' Hij<br />
heeft tegen mij gelogen, gelogen vanaf het begin. Maar waarom,<br />
mama, waarom zou hij liegen tegen mij?<br />
28juni. Ik heb met Jacob gesproken. De avond was reeds gevallen<br />
en we zaten samen nog wat op de veranda, hij met zijn Bijbelvertaling,<br />
ik met het zware Duitse hoek dat Vogel hier heeft<br />
achtergelaten. Ik zocht een afbeelding van de koningstijger.<br />
Gisteren is hier namelijk paniek uitgebroken onder onze helpers,<br />
omdat een van hen zo'n beest gesignaleerd zou hebben in<br />
de omgeving van 'De Goede Hoop'. Het is echter niet de eerste<br />
54
keer dat een dergelijk bericht de ronde doet, en ik ben bang dat<br />
het ook ditmaal moet worden toegeschreven aan de kennelijk<br />
onuitroeibare sensatiezucht van de Bataks. Maar hun angst voor<br />
het dier is groot en 's nachts houden enkelen van hen de wacht.<br />
Vanaf de veranda konden wij de kleine lichtjes van hun petroleumlampen<br />
zien.<br />
Het leek mij het juiste moment voor een gesprek en ik vertelde<br />
Jacob over de brief die ik op zijn schrijftafel had zien liggen. Ik<br />
vroeg hem waarom hij mij niet over de inhoud had verteld. Ik<br />
hoorde hoe mijn stem trilde. Toen ik uitgesproken was, was het<br />
een lange tijd stil. Hij schraapte zijn keel en schonk mij een lange,<br />
priemende blik.<br />
'Jij moet niet in mijn papieren snuffelen, Jetje, dat is niet goed.<br />
Dat is helemaal niet goed.'<br />
Ik keek blozend naar de vloer. 'Maar waarom ... waarom heb je<br />
het niet tegen mij verteld? Waarom heb je gelogen?'<br />
Hij slaakte een zucht van ergernis. 'Omdat het niet goed voor je<br />
geweest zou zijn het te weten v66r we hier waren. Je zou je maar<br />
van alles in je hoofd gehaald hebben. Zoals gewoonlijk.'<br />
Het was een moment stil. Ik zei dat ik toch zijn vrouw was, dat<br />
ik toch het recht had ... Hij gaf me geen antwoord. Hij staarde<br />
zwijgend in de duisternis die zich voor ons uitstrekte tot in het<br />
oneindige. Zijn ogen glansden op in het licht van de lamp.<br />
'Weet je, Jetje,' zei hij, zo plotseling dat ik ervan schrok. Zijn<br />
stem klonk nu vreemd kalm. 'Weet je, Jetje, ik ontdek hier dingen<br />
... belangrijke dingen ... dingen die ik nog niet wist. Toen<br />
wij hier kwamen, in dit onbekende land, dacht ik dat ik God<br />
kende, dat ik Zijn Woord geheel en al doorgrond had. Ik dacht<br />
dat Hij mij uitverkoren had. Ik was Zijn werktuig en door mijn<br />
mond zou Hij spreken tot de inlanders. Eigenhandig zou ik<br />
Tian Dangan en zijn stam kerstenen. Ik was degene door wie zij<br />
God zouden leren kennen. Ik was trots, J etje, ik was zo trots.<br />
Maar God zag mijn trots en Hij heeft me de ootmoed leren kennen.<br />
0 ja. Zie je, niet ik was Zijn werktuig, maar Tian Dangan.'<br />
Hij zweeg een moment, maar keek me nog altijd niet aan. In de<br />
verte hoorde ik de stemmen van de nachtwakers. 'God toonde mij<br />
55
dat ik alleen nader tot Hem zou komen, wanneer ik door de<br />
ogen van de priester leerde zien, door de ogen van hem die ik als<br />
een heiden beschouwde. Tian Dangan kent God. 0 ja. Van hem<br />
heb ik geleerd dat God in ons is en niet in ons. Begrijp je? God<br />
is overal, zeker, maar nergens is Hij helemaal. Hij is in de bladeren<br />
van de bomen, Hij is in de krekels die wij nu horen, Hij is<br />
in de wind en in deze tafel. Hij is in Tian Dangan, maar ook in<br />
de tijger die in het oerwoud jaagt. Hij is in jou, Jetje, en Hij is<br />
in mij. Maar niet helemaal, nee, niet helemaal. Zie je het dan<br />
niet? Zie je het dan niet? Wij moeten de ander zoeken en eenworden<br />
met hem. Wij moeten eenworden met God.'<br />
Ik begreep niets van zijn woorden en ontsteld vroeg ik hem wat<br />
hij bedoelde. Maar hij herhaalde alleen maar: 'Wij moeten eenworden<br />
met God.' Toen stond hij open liep naar binnen.<br />
Later lag ik naast hem en keek naar zijn slapende gezicht. Er<br />
sprak een diepe rust uit. Maar ik ben bang voor hem. Ook nu<br />
hij zo kalm is. Juist nu hij zo kalm is.<br />
later. Vanochtend zat ik met wat verstelwerk op de veranda,<br />
toen Jacob plotseling verscheen, in het gezelschap van Tian<br />
Dangan. De oude Batak lachte hoog toen hij mij zag en ging<br />
grijnzend voor mij staan. Hij strekte een hand naar mij uit.<br />
'Wat wil hij?' vroeg ik. 'Niets,' zei Jacob. 'Hij wil je alleen maar<br />
even zien. Dat is alles.' Hij lachte kort. Tian Dangan ging op<br />
zijn hurken zitten en legde zijn bruine hand op mijn knie. Zijn<br />
kettingen bungelden tegen mijn benen. 'Jacob, toe ... zeg dat hij<br />
op moet houden.' Jacob zei niets. Hij stond daar maar te lachen.<br />
Tian Dangan begon te giechelen als een klein kind. Toen liet<br />
hij zijn hand over mijn buik gaan.<br />
Ik gilde het uit. Blind van angst sprong ik de veranda af en hield<br />
niet op met rennen voor ik bij het badhuis was. Daar kon ik de<br />
beide mannen nog horen lachen. Ik hoor ze nu nog lachen. Ik ...<br />
Help me, mama. Help me, alstublieft.<br />
later. Jacob ligt naast me. Hij praat in zijn slaap. Hij mompelt,<br />
maar ik hoor heel goed wat hij zegt. Hij zegt: 'En terwijl zij<br />
a ten, nam J ezus een brood, sprak de zegen uit, brak het en gaf<br />
het aan zijn discipelen en zeide: Neemt, eet, dit is mijn lichaam.
En Hij nam een beker, sprak de dankzegging uit en gafhen die<br />
en zeide: Drinkt allen daaruit. Want dit is het bloed van mijn<br />
verbond, dat voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden.'<br />
Dat zegt Jacob en nu weet ik wat hij van plan is. Nu weet<br />
ik wat Tian Dangan hem geleerd heeft. Niet alleen mij, maar<br />
ook mijn kind. Als een varken. Hij is krankzinnig. Indie heeft<br />
hem gek gemaakt. Ik moet weg van hier.<br />
later. Nu weet ik het. God is niet goed, Hij is slecht. Hij is net<br />
zo slecht als Jacob. God is slechter dan de Satan oh veel slechter<br />
want ik houd van God Jacob en degene van wie je houdt is in<br />
staat tot het grootste kwaad. 'U weet wat liefde is. Dat zie ik in<br />
uw ogen.' De jongen op de boot had ongelijk. Nu weet ik het.<br />
Maar nu bent alleen u er nog, mama. Ik ga weg van hier. Komt<br />
u me halen, lieve mama? Komt u snel?<br />
'De Goede Hoop~ 8 juli 186-<br />
Geachte mevrouw Duinstra - ik heb droevig nieuws voor u. Er<br />
heeft een ongeval plaatsgevonden, hier in de buurt van onze<br />
zendingspost. Ik weet niet hoe ik het u schrijven moet - mijn eigen<br />
verdriet heeft mij stom gemaakt.<br />
God heeft uw dochter Henriette tot Zich genomen.<br />
Wat u moet weten is dat zij de laatste weken zeer gespannen was<br />
en haar geest uiterst verward was, wellicht een gevolg van haar<br />
toestand. Zij had last van lichte zenuwaanvallen en moest veelvuldig<br />
het bed houden. Op een avond zaten wij samen na de<br />
avondmaaltijd op de veranda van ons huis. Ik werkte aan mijn<br />
Bijbelvertaling, toen ik plotseling merkte dat zij mij vreemd<br />
aanstaarde. Ik meende dat zij om een praatje verlegen zat en<br />
maakte een onschuldige opmerking over het eten van die avond.<br />
Ik weet niet meer precies wat ik zei, ik meen dat ik opmerkte dat<br />
onze Chinese kok aan vervanging toe was, aangezien hij iedere<br />
avond hetzelfde klaarmaakte en dat ik wel eens iets anders wilde<br />
eten. Hoe dan ook, ik had nog niet gesproken of zij slaakte een<br />
ijselijke gil, sprong de veranda af en rende weg in de duisternis.<br />
Een van onze bedienden hield de wacht en wilde haar te-<br />
57
genhouden. Ze heeft hem gekrabd en geslagen.<br />
Wij hebben onmiddellijk een zoektocht georganiseerd, met behulp<br />
van enige bevriende inlanders, en hebben tot diep in de<br />
nacht naar haar gezocht. Tevergeefs.<br />
De volgende ochtend heeft een van de Bataks haar jurk gevonden.<br />
Die was - het doet mij pijn u dit te schrijven, maar ik ben<br />
er zeker van dat u het wilt weten - aan flarden gescheurd en<br />
doordrenkt met bloed. Aangenomen mag worden dat zij in het<br />
donker is aangevallen door een koningstijger, die reeds enkele<br />
mal en in de omgeving van onze post is gezien. Ik geloof niet dat<br />
zij heeft geleden.<br />
Dat is wat er is gebeurd. Ik weet niet wat ik u verder moet<br />
schrijven. Het is de wil van God en ik tracht mijzelf te troosten<br />
met die gedachte, maar ik begrijp dat u daaraan geen steun kunt<br />
ontlenen. Maar weet dat uw dochter gestorven is bij het verrichten<br />
van de arbeid die haar vervulling bracht. Ik weet dat het<br />
haar liefste wens geweest zou zijn dat ik alleen doorga met het<br />
uitvoeren van de taak die God ons heeft opgedragen. Aan die<br />
zekerheid klamp ik mij vast in mijn donkerste uren. En ik zal<br />
niet rusten voor mijn taak is volbracht. Henriette is nu bij God.<br />
Zij zal voortleven in mijn werk en in mijzelf. God zij met u, Jacob<br />
Verschuil.