05.12.2012 Views

1 Hayungs in Norden - Heppie Baiker

1 Hayungs in Norden - Heppie Baiker

1 Hayungs in Norden - Heppie Baiker

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

1 <strong>Hayungs</strong> <strong>in</strong> <strong>Norden</strong><br />

Gebeurtenissen voor 1810<br />

vanaf 1744 Oost-Friesland is deel van het kon<strong>in</strong>krijk<br />

Pruisen<br />

1769-1781 Inpolder<strong>in</strong>gen ten zuidwesten van <strong>Norden</strong><br />

ca. 1790 Jann Redolphs <strong>Hayungs</strong> trouwt Gertrud<br />

H<strong>in</strong>richs<br />

ca. 1790 Antje Janssen <strong>Hayungs</strong> geboren<br />

1794 Commerciële turfw<strong>in</strong>n<strong>in</strong>g door de Norderfehn<br />

Kompanie<br />

2 dec. 1795 Rudolph Janssen <strong>Hayungs</strong> geboren<br />

1797 Aanleg Berumerfehnkanaal<br />

26 april 1798 Henrich Janssen <strong>Hayungs</strong> geboren<br />

ca. 1800 Grietje Janssen <strong>Hayungs</strong> geboren<br />

14 okt. 1806 Pruisen verliest <strong>in</strong> de slag bij Jena, Hollandse<br />

troepen bezetten Oost-Friesland<br />

21 nov. 1806 Afkondig<strong>in</strong>g Cont<strong>in</strong>entaal Stelsel<br />

22 nov. 1806 Hollandse troepen bezetten <strong>Norden</strong><br />

14 juni 1807 Pruisische troepen verslagen <strong>in</strong> de slag bij<br />

Friedland<br />

25 juni 1807 Vrede van Tilsit<br />

1807 Invoeg<strong>in</strong>g Oost-Friesland als departement bij<br />

het Kon<strong>in</strong>krijk Holland<br />

1809 Komst van douanier imperial langs de kust<br />

om het Cont<strong>in</strong>entaal Stelsel te handhaven<br />

<strong>Norden</strong> <strong>in</strong> 1810<br />

Bevolk<strong>in</strong>g Ca. 3.500 <strong>in</strong>woners<br />

Structuur Stad zonder muren met haven aan de Waddenzee<br />

Voertaal Nedersaksisch (verwant aan het Gron<strong>in</strong>gs),<br />

school- en kerktaal Nederlands<br />

Economie Landbouw, visserij, melkveehouderij, turfafbouw<br />

Gebeurtenissen 1810 - 1815<br />

9 juli 1810 E<strong>in</strong>de kon<strong>in</strong>krijk Holland, Oost-Friesland<br />

geannexeerd door Frankrijk<br />

1 jan. 1811 Oost-Friesland wordt departement Emsoriental<br />

(Oostereems)<br />

1811 Gez<strong>in</strong> <strong>Hayungs</strong> woont Här<strong>in</strong>gstraβe<br />

17 jan. 1811 Vader Jann Redolphs <strong>Hayungs</strong> overleden<br />

11 april 1811 Relletjes <strong>in</strong> Aurich<br />

dec. 1812 Napoleon verpletterd <strong>in</strong> Rusland<br />

1813 Oost-Friesland weer <strong>in</strong> Pruisische handen<br />

19 okt. 1814 Napoleon verlagen <strong>in</strong> slag bij Leipzig<br />

18 juni 1815 Napoleon verslagen <strong>in</strong> slag bij Waterloo<br />

Turfstekerij <strong>in</strong> Oost-Friesland.<br />

1814-15 Weenercongres, Oost-Friesland toegewezen<br />

aan het Kon<strong>in</strong>krijk Hannover<br />

1815 Vermoedelijk vertrek van Henrich Janssen<br />

<strong>Hayungs</strong> uit <strong>Norden</strong><br />

“Eala frya Fresena - seid gegrüßt, freie Friesen!"<br />

Zo luidde groet van de trotse middeleeuwse Fries. Want<br />

trots waren ze.<br />

Oost-Friesland <strong>in</strong> het uiterste noordwesten van Duitsland<br />

heeft landschappelijk heel wat gemeen met de prov<strong>in</strong>cie<br />

Gron<strong>in</strong>gen <strong>in</strong> Nederland: wijds, vlak, groen en kle<strong>in</strong>schalig.<br />

Het silhouet van landschap wordt bepaald door baksteendorpjes<br />

met smalle straten en ple<strong>in</strong>en, veel molens<br />

en knusse dorpskerken. Zelfs het dialect lijkt sprekend op<br />

elkaar. De Duitse Oost-Friesen hebben veel meer met<br />

hun westelijke buren, de Gron<strong>in</strong>gers, dan met de Nederlandse<br />

Friezen.<br />

Na de slag bij Jena en Auerstedt werd Oost-Friesland <strong>in</strong><br />

het kon<strong>in</strong>krijk Holland opgenomen. Onmiddellijk na de<br />

slag, al vanaf oktober 1806, bezetten Hollandse troepen<br />

Oost-Friesland en officieel op 11 november 1807 is het<br />

gebied onderdeel van het kon<strong>in</strong>krijk. In 1810 kwam het<br />

als departement Ems-Orientale (Osterems) bij het Franse<br />

Keizerrijk. Het westelijke Oost-Friesland (Rheiderland)<br />

werd op basis van oude aanspraken uit Holland van<br />

Oost-Friesland afgezonderd en bij het Hollandse departement<br />

Ems-Occidentale met de hoofdstad Gron<strong>in</strong>gen<br />

<strong>in</strong>gedeeld.<br />

Frankrijk brengt moderne rechtsideeën naar Oost-Friesland<br />

en zet de eerste belangrijke stappen naar een omvangrijke<br />

ombouw van oude maatschappelijke structuren.<br />

In 1811 moesten de Oost-Friesen tot nu toe onbekende<br />

familienamen aannemen. Er werden ook voor het eerst<br />

burgemeesters <strong>in</strong> de dorpen geïntroduceerd. De Oost-<br />

Friese dorpsgemeenschappen kenden tot dan toe geen<br />

centraal bestuursorgaan. De verantwoordelijkheid was<br />

over de ouderl<strong>in</strong>gen, dijkgraven en andere locale notabelen<br />

verdeeld. Na de nederlagen van Napoleon neemt<br />

Pruisen het land <strong>in</strong> 1813 weer <strong>in</strong> bezit.<br />

Turf vervoer met mankracht op platte schuiten via een stelsel<br />

van kanalen.


Bij de onderhandel<strong>in</strong>gen op het Congres van Wenen <strong>in</strong><br />

1815 worden de Europesche landsgrenzen opnieuw<br />

vastgesteld. Oost-Friesland wordt bij het kon<strong>in</strong>krijk Hannover<br />

gevoegd. Tot 1837 is het <strong>in</strong> personele unie geregeerd<br />

met het Verenigd Kon<strong>in</strong>krijk en is het een lidstaat<br />

van de Duitse Bond. Het nieuwe bew<strong>in</strong>d onderneemt<br />

geen enkel <strong>in</strong>itiatief tot ontwikkel<strong>in</strong>g van de streek. Al<br />

spoedig onderv<strong>in</strong>dt het tegenstand van de bevolk<strong>in</strong>g. 30<br />

Jaar lang streeft men – zonder succes - de eigen soevere<strong>in</strong>iteit<br />

na. Na de Pruisisch-Oostenrijkse Oorlog <strong>in</strong><br />

1866 wordt Oost-Friesland door Pruisen geannexeerd<br />

als een prov<strong>in</strong>cie, dit tot grote vreugde van de bevolk<strong>in</strong>g.<br />

De stad<br />

In 1810 is <strong>Norden</strong> een stad zonder stadsmuren; dit <strong>in</strong><br />

tegenstell<strong>in</strong>g tot bijvoorbeeld havenconcurrent Emden.<br />

Die openheid naar de omgev<strong>in</strong>g was er niet voor niets.<br />

Men was een handelscentrum met een groot achterland<br />

dat boven het regionale uitsteeg. Overstrom<strong>in</strong>gen en<br />

afkalv<strong>in</strong>g van de kustlijn hebben er voor gezorgd dat<br />

<strong>Norden</strong> aan de Waddenzee kwam te liggen. De haven<br />

is van groot belang geworden <strong>in</strong> de economische ontwikkel<strong>in</strong>g<br />

van de stad. Het heeft contacten en handel<br />

gebracht met verre oorden. De daaruit voorvloeiende<br />

welvaart is af te zien aan de huizen en de aanwezigheid<br />

van regionale <strong>in</strong>stituten.<br />

Ten tijde van het kon<strong>in</strong>krijk Holland werd <strong>Norden</strong> bezet<br />

met twee jaar <strong>in</strong>kwartier<strong>in</strong>g van een bataljon Hollandse<br />

soldaten. Dit tot ongenoegen van de bewoners want<br />

<strong>in</strong>kwartier<strong>in</strong>g brengt altijd kosten en een vreemde soldaat<br />

over de vloer. 1 In de Franse tijd probeerden de<br />

machthebbers met het Cont<strong>in</strong>entaal Stelsel de economie<br />

van Groot-Brittannië te ontwrichten. Talrijke Franse<br />

douaneambtenaren werden <strong>in</strong> Oost-Friesland <strong>in</strong>gezet<br />

om de grenzen te bewaken. De uitwerk<strong>in</strong>g was averechts.<br />

Vele Oost-Friese markten g<strong>in</strong>gen verloren. De<br />

smokkel met Engeland bloeide.<br />

In 1804 had <strong>Norden</strong> ca. 3500 <strong>in</strong>woners; <strong>in</strong> 1826 ruim<br />

5700.<br />

Omgev<strong>in</strong>g<br />

Het gebied ten zuidoosten van <strong>Norden</strong> kenmerkt zich<br />

door uitgestrekte moorlanden: ongecultiveerd land met<br />

lage vegetatie <strong>in</strong> een zoutachtig milieu. Het gebied<br />

vertoont grote gelijkenis met de randen van het Wad <strong>in</strong><br />

de prov<strong>in</strong>cie Gron<strong>in</strong>gen. Vanaf de 16 de eeuw brengt<br />

men de moorlanden <strong>in</strong> cultuur door <strong>in</strong>polder<strong>in</strong>g. Gebieden<br />

worden bedijkt en ontwatert met watermolens. Dat<br />

geeft het landschap uitgestrektheid.<br />

De Pruisische heersers van na 1744 stimuleerden <strong>in</strong>terne<br />

kolonisatie d.m.v. <strong>in</strong>polder<strong>in</strong>g van de moerassen.<br />

Rond <strong>Norden</strong> werden verschillende polders <strong>in</strong>gedijkt. In<br />

1794 stichtten zeven kooplieden en burgers uit <strong>Norden</strong><br />

en Hage de Norder Fehnkompanie. Zij vestigden de<br />

kolonie Norderveen (Norderfehn), later hernoemd tot<br />

Te koop <strong>in</strong> Amsterdam: ossenvlees uit <strong>Norden</strong>. Algemeen<br />

Handelsblad, 16 maart 1854.<br />

<strong>Hayungs</strong> <strong>in</strong> <strong>Norden</strong><br />

Berumerveen (Berumerfehn), ten oosten van <strong>Norden</strong>. De<br />

kolonisten, eenvoudige jonge mannen en jonge vrouwen,<br />

kregen stukken land <strong>in</strong> erfpacht. Door het cultiveren<br />

kregen zij op den duur land <strong>in</strong> eigendom. Belast<strong>in</strong>gfaciliteiten<br />

en vrijstell<strong>in</strong>g van militaire verplicht<strong>in</strong>gen moesten<br />

het aantrekkelijk maken zich hier te vestigen.<br />

Turfstekers hadden het zwaar. Er gold hier een gezegde<br />

over het veen: “Den Eersten sien Dod, den Tweeten sien<br />

Not, den Drütten sien Brod“: de eerste kolonist gaat er<br />

dood, de tweede heeft er slechts nood en de derde verdient<br />

er zijn brood.<br />

De turfstekers groeven eerst het 14 km lange Berumerfehn-kanaal,<br />

dat de Norder haven met de nieuwe veenkolonie<br />

verb<strong>in</strong>dt. Vervolgens werd op 1500 ha. turf<br />

gestoken die vanaf 1797 met kle<strong>in</strong>e schepen naar <strong>Norden</strong><br />

werd getransporteerd. Daarmee werd de stad<br />

onafhankelijk van importen uit Gron<strong>in</strong>gen en Saterland.<br />

Naarmate de turfw<strong>in</strong>n<strong>in</strong>g vorderde werd het kanalenstelsel<br />

uitgebreid.<br />

Middelen van bestaan<br />

Naast locaal handelscentrum was de haven een economische<br />

factor met vaarten op Nederland, Groot-Brittannië,<br />

Skand<strong>in</strong>avië en de Baltische staten. Er was visserij,<br />

zoals har<strong>in</strong>g- en scholvangst, vervoer en overslag van<br />

goederen. De voornaamste exporten waren landbouwgranen<br />

zoals w<strong>in</strong>ter- en zomergerst, haver, boekweit,<br />

zaaigoed, koolzaad, erwten en bonen, producten uit de<br />

melkveehouderij zoals kaas, boter, vlees en huiden, en –<br />

na e<strong>in</strong>de 18 de eeuw - turf.<br />

Naast talloze kooplieden en handelsvertegenwoordig<strong>in</strong>gen<br />

bezat <strong>Norden</strong> ook de nodige ambachtslieden en<br />

enige <strong>in</strong>dustrie. Om een <strong>in</strong>druk te krijgen van de veelheid<br />

aan handwerkslieden. Een tell<strong>in</strong>g uit 1880 toen <strong>Norden</strong><br />

ongeveer 6500 <strong>in</strong>woners had: 35 bakkers, 10 klompenmakers,<br />

18 schilders, 11 zadelmakerijen, 21 slachters, 15<br />

slagers, 24 slotenmakers, 21 smeden, 8 wagenmakers,<br />

26 kleermakers, 60 schoenmakers en 63 timmerlieden.<br />

En dan hebben we nog niet over bijvoorbeeld koetsiers,<br />

kappers, dakdekkers, metselaars, schoorsteenvegers,<br />

uurwerkmakers, scheepsbouwers, touwslagers, kuipers<br />

en mandenmakers. Iedere opsomm<strong>in</strong>g blijft onvolledig.<br />

Opvallend is dat er geen huiswevers, naaisters en strijksters<br />

worden genoemd. Die waren er <strong>in</strong> 1800 nog <strong>in</strong> grote<br />

getale. Veel van deze ambachten raakten overbodig<br />

doordat handwerk door mach<strong>in</strong>ale fabricage werd overgenomen.<br />

Beg<strong>in</strong> 19 de eeuw konden juist velen er hun<br />

brood mee verdienen.<br />

Importen bestonden uit alles wat een stad en zijn om-<br />

Restanten van de <strong>Norden</strong>se Doornkaat fabriek en een<br />

reclameschild.


<strong>Hayungs</strong> <strong>in</strong> <strong>Norden</strong><br />

gev<strong>in</strong>g maar nodig kan hebben: huishoudelijke goederen,<br />

thee, hout, suiker, zout, kruiden, porcele<strong>in</strong>, wijn,<br />

jenever, weefgoed, tafels, stoelen. De vrachtlijsten<br />

waren e<strong>in</strong>deloos. <strong>Norden</strong> was een belangrijke stapelplaats<br />

voor koloniale waren die men van Amsterdam<br />

naar de Baltische landen voerde. Door verland<strong>in</strong>g en<br />

<strong>in</strong>polder<strong>in</strong>g is het belang van de haven gaandeweg verdwenen.<br />

Industrie: Grote bekendheid genoot de Kornbrennerei<br />

Doornkaat. Deze jeneverfabriek werd <strong>in</strong> 1806 opgericht<br />

door Jan ten Doornkaat Koolman uit het Gron<strong>in</strong>gse Midwolda.<br />

2 Ondanks stevige concurrentie van 24 andere<br />

branderijen <strong>in</strong> <strong>Norden</strong> wist men het merk <strong>in</strong> de vierkante<br />

groene fles grote bekendheid te geven. In 1833 was de<br />

jaarproductie al ruim 1.850 hectoliter en had men zes<br />

arbeiders <strong>in</strong> dienst. De Rauchtabakfabrik Ste<strong>in</strong>bömer &<br />

Lub<strong>in</strong>us was hier al <strong>in</strong> 1769 gevestigd.<br />

Armoede was er ook. In 1799 herbergt het Armenhuis<br />

109 bewoners, t.w. 50 bejaarden en 59 weesk<strong>in</strong>deren.<br />

Bovendien verstrekte men nog aan 35 arme k<strong>in</strong>deren<br />

een middagmaaltijd.<br />

Stad met aanzien<br />

De beg<strong>in</strong> 19 de eeuwse bezoeker van <strong>Norden</strong> verbaasde<br />

zich over het rijke uiterlijk. In 1808 bereisde de Dokkumse<br />

predikant Hebelius Potter 3 Oost-Friesland en<br />

beschreef <strong>Norden</strong> met de woorden: “Rijkdom en aanzien<br />

die men <strong>in</strong> de voornaamste oorden van de Nederlanden<br />

niet anders zou verwachten. (...) De markt is van<br />

een verbaz<strong>in</strong>gwekkende omvang, omr<strong>in</strong>gt door voorname<br />

huizen en met weelderige bomen beplant met<br />

fraaie wandelpaden waardoor men zich <strong>in</strong> een woud<br />

waant, met <strong>in</strong> het midden een oude grote kerk die zich<br />

majestueus verheft”. 4<br />

Ja, Potter zag het goed.<br />

<strong>Norden</strong> was kle<strong>in</strong> van omvang maar had stadse allure.<br />

Een handelstad trekt altijd veel kooplieden van he<strong>in</strong>de<br />

en verre. Met de komst van zoveel mensen van buiten<br />

deed de middenstand goede zaken. Ongetwijfeld waren<br />

er dan ook alle voorzien<strong>in</strong>gen die men van een stad kan<br />

verwachten: eethuizen <strong>in</strong> allerlei soorten en maten,<br />

cafe’s, bier- en wijnhallen, hotels, theehuizen, logementen,<br />

stalmogelijkheden voor paard en wagen en pakhuizen.<br />

Openbare gelegenheden zorgden voor vermaak<br />

met danszalen en Theaterlokale. Het wordt nergens<br />

Evangelisch-Lutherse Ludgeri kerk. Een beeld dat de Heijungs<br />

gezien moeten hebben.<br />

genoemd maar voor animerend vertier na het zakendoen<br />

waren er ongetwijfeld ook gelegenheden; <strong>in</strong> achterkamertjes<br />

van de Altstadt.<br />

Er bestaan geen afbeeld<strong>in</strong>gen van <strong>Norden</strong>se gebouwen<br />

uit beg<strong>in</strong> 19 de eeuw. Foto’s uit beg<strong>in</strong> 20 ste eeuw geven<br />

een glimp van de statigheid en de rijkdom van de huizen<br />

aan de markt. Huizen met trapgevels, klokgevels, renaissance<br />

trekjes en <strong>in</strong> rococostijl. Zelfs eenvoudige bakstenen<br />

gevels waren versierd met sierstenen, ornamenten of<br />

ze waren sierlijk gepleisterd. Uithangborden <strong>in</strong> de fraaiste<br />

uitvoer<strong>in</strong>g prezen de waren aan. Alles getuigde van koopmanlust<br />

en welstand. Naar de architectuur te oordelen<br />

waande de bezoeker zich een welvarende Hollandse<br />

handelsstad. Hoe dichter men bij de markt woonde hoe<br />

deftiger de huizen; verder daar vandaan werden huizen<br />

eenvoudiger en de versierselen m<strong>in</strong>der.<br />

Het marktple<strong>in</strong> fungeerde als veemarkt waar koeien,<br />

schapen, paarden en ander kle<strong>in</strong> vee werd verhandeld.<br />

Handelen g<strong>in</strong>g er aan toe zoals dat op alle boerenmarkten<br />

g<strong>in</strong>g: keuren, afd<strong>in</strong>gen, handjeklap, weglopen, afd<strong>in</strong>gen,<br />

handjeklap en de koop bezegelen met een brandewijntje.<br />

Er waren ook andersoortige markten, bijvoorbeeld<br />

voor de verkoop van dagelijkse levensbehoeften en een<br />

turfmarkt.<br />

Kerkelijk leven<br />

Oost-Friese machthebbers kenden <strong>in</strong> het beg<strong>in</strong> van de<br />

16 de eeuw al een voor hun tijd opvallende tolerantie voor<br />

andersdenkenden. Anna, regentes van Oost-Friesland<br />

1528-1540, bood al bescherm<strong>in</strong>g aan slachtoffers van<br />

religieuze vervolg<strong>in</strong>g. Meestal g<strong>in</strong>g dat samen met een<br />

som beschermgeld. De doopsgez<strong>in</strong>den of mennonieten<br />

zijn daarvan een bekend voorbeeld. 5 Deze houd<strong>in</strong>g wordt<br />

weerspiegeld <strong>in</strong> het aantal geloofsgemeente en kerkgebouwen<br />

<strong>in</strong> het kle<strong>in</strong>e <strong>Norden</strong>. Het aantal conflicten met<br />

de zittende lutherse kerk was er overigens niet m<strong>in</strong>der<br />

om.<br />

Het wereldberoemde orgel, de Heijungs zongen hier hun<br />

kerkliederen bij.


Westerstraβe<br />

Westermarsch<br />

Osterstraβe<br />

Markt<br />

Klosterstraβe<br />

Neue Weg<br />

Kirchstraβe veenkanaal<br />

<strong>Hayungs</strong> <strong>in</strong> <strong>Norden</strong><br />

mennonietenboerderij<br />

Impressie van de stad <strong>Norden</strong><br />

Het midden 19 de eeuwse stratenplan is omgeven door fotowerk uit het beg<strong>in</strong> van de tw<strong>in</strong>tigste eeuw. In het midden de<br />

overmaatse markt met lutherse kerk en begraafplaats. De markt is omzoomd met honderden bomen. Er staan de fraaiste<br />

huizen die voor geen rijke Hollandse stad onderdoen. Alles ademt koopmanslust en welvaart. Van een totaal ander karakter<br />

is de Altstadt, de volksbuurt van <strong>Norden</strong>. Rechts onder ligt de haven met verb<strong>in</strong>d<strong>in</strong>g naar de Waddenzee en de aansluit<strong>in</strong>g<br />

op het Berumer veenkanaal.<br />

Uffenstraβe<br />

Her<strong>in</strong>gstraβe<br />

haven met molen


<strong>Hayungs</strong> <strong>in</strong> <strong>Norden</strong><br />

Kerken en geloofsgemeenschappen.<br />

Op de markt stond de lutherse Ludgerikirche, imposant<br />

en zeer aanwezig. De kerk was van oorsprong van de<br />

katholieken en <strong>in</strong> de tijd van de reformatie geannexeerd.<br />

Het merendeel van <strong>Norden</strong>se <strong>in</strong>woners kerkten<br />

hier. Er werd meerdere malen gewisseld van strom<strong>in</strong>g<br />

tussen lutherse en gereformeerde (calv<strong>in</strong>istische) predikanten.<br />

In 1579 werd het def<strong>in</strong>itief een lutherse kerk.<br />

Het bouwen van een gereformeerde kerk werd stelselmatig<br />

geblokkeerd en aldus kregen de gereformeerden<br />

onderdak <strong>in</strong> een schuilkerk bij slot Lütetsburg.<br />

De lutherse geestelijkheid dom<strong>in</strong>eerde – geheel naar de<br />

tijdgeest - de locale moraal, was bemoeiziek als het om<br />

geld g<strong>in</strong>g en we<strong>in</strong>ig tolerant naar andersdenkenden.<br />

De mennonieten of doopsgez<strong>in</strong>den gebruikten s<strong>in</strong>ds<br />

1780 eveneens imposant gebouw <strong>in</strong> rococostijl aan de<br />

zuidzijde van de markt. Door de groei van de gemeenschap<br />

werd <strong>Norden</strong> het mennonitisch centrum met<br />

banden met geloofsgenoten <strong>in</strong> Amsterdam. Tot 1885<br />

bleven de kerktaal Nederlands, evenals de liederenboeken.<br />

Helaas was men voortdurend <strong>in</strong> conflict met de<br />

zittende lutheranen. In 1826 was er nog een conflict<br />

over de exploitatie en bijdragen aan de armenhuizen,<br />

hoewel de mennonieten zich over hun eigen armen<br />

ontfermden. Het aantal doopsgez<strong>in</strong>den is <strong>in</strong> de loop der<br />

tijd sterk teruggelopen.<br />

Joden waren er al beg<strong>in</strong> 16 de eeuw. De joodse begraafplaats<br />

is een der oudst bekende. Men stichtte een synagoge<br />

<strong>in</strong> 1804. Die lag aan een kle<strong>in</strong> straatje geheten de<br />

Judenlohen (thans Synagogenweg) tussen de Nieu<br />

Weg en de Uffenstraβe. Tevens had men een joodse<br />

school. Joden waren sterk vertegenwoordigd <strong>in</strong> de<br />

veehandel, slachterijen, manufacturen en <strong>in</strong> koloniale<br />

waren. In 1938 viel de synagoge ten prooi aan openlijk<br />

antisemitisme.<br />

De katholieken hadden tot 1885 geen gebouw en kerkten<br />

<strong>in</strong> een huurkamer aan de Groβneustraβe en later<br />

aan de Sielstraβe, de Paterei genoemd.<br />

Orthodox-luthersgez<strong>in</strong>de (of calv<strong>in</strong>istische) <strong>Norden</strong>se<br />

burgers – men beweert dat het de deftige gelovigen<br />

waren - stichtten <strong>in</strong> 1684, na een periode van bittere en<br />

gewelddadige strijd, een gereformeerde kerk <strong>in</strong> het<br />

nabijgelegen dorp Bargebur. 6 De geschiedenis herhaalt<br />

zich: dit was pas mogelijk onder bescherm<strong>in</strong>g van de<br />

graaf van Lütetsburg, Dodo II van Inn und Kniphausen.<br />

De omstandigheden <strong>in</strong> 1811<br />

In Nederland was de Republiek der Zeven Verenigde<br />

Nederlanden vervangen door de vazalstaat Bataafse<br />

Republiek (1795-1801). De Franse <strong>in</strong>vloed wordt verder<br />

verstevigd door de Republiek te vervangen door een<br />

andersoortige vazalstaat het Bataafse Gemenebest<br />

(1801-1806). Tenslotte zetten Napoleon zijn broer<br />

Lodewijk Napoleon op een troon en stichtte voor hem<br />

het Kon<strong>in</strong>krijk Holland (1806-1810).<br />

Keizer Napoleon was ontevreden over de voortgang die<br />

Lodewijk Napoleon maakte met het Cont<strong>in</strong>entaal Stelsel,<br />

<strong>in</strong>gesteld <strong>in</strong> 1806. Op 9 juli 1810 kwamen de zes<br />

noordelijke, de zogenaamde Hollandse departementen<br />

door <strong>in</strong>lijv<strong>in</strong>g bij Frankrijk. Het Kon<strong>in</strong>krijk Holland hield<br />

op met bestaan. Behalve de uitbreid<strong>in</strong>g van het Cont<strong>in</strong>entaal<br />

Stelsel was de conscriptie ook een belangrijke<br />

reden om tot annexatie over te gaan. Op 1 januari 1811<br />

trad het Franse bestuur <strong>in</strong> werk<strong>in</strong>g en hertog Lebrun 7<br />

werd gouverneur-generaal over de zes departementen.<br />

Hij betrok een grachtenpand aan de Amsterdamse<br />

Herengracht nr. 40 en schreef <strong>in</strong> maart aan Napoleon dat<br />

de conscriptie goed verliep. 8 Wel waren er hier en daar<br />

relletjes tegen de Franse legerdienst. Op 11 april 1811<br />

liet hij de <strong>in</strong>woners van de Amsterdamse Jodenbreestraat<br />

ontwapenen, nadat die dag een conscriptieoproer had<br />

plaatsgevonden.<br />

Dit oproer doet sterk denken aan relletjes bij de maritieme<br />

concriptie van zeelieden <strong>in</strong> Oost-Friesland. Wat<br />

was daar gebeurd? Nadat keizer Napoleon ongeveer<br />

heel Europa veroverd had probeerde hij de Engelse zeemacht<br />

op de knieën te krijgen. Daarvoor had hij ervaren<br />

zeelui nodig. Zo werd bepaald dat de noordelijke Hollandse<br />

departementen 3.000 zeesoldaten moest leveren.<br />

Het aandeel voor het departement Ems-Oriental werd<br />

vastgesteld op 300 man. Bij de lot<strong>in</strong>g was het al tot<br />

ongeregeldheden gekomen want <strong>in</strong> Oost-Friesland had<br />

nog nooit militaire dienstplicht gegolden. Op 11 april 1811<br />

(sic!) wordt 600 zeelieden uit de kantons Aurich, Berum,<br />

<strong>Norden</strong> en Timmel bevolen op het kasteel van Aurich te<br />

komen voor de lot<strong>in</strong>g. De schippers van het kanton Timmel<br />

veroorzaken danig tumult. De Franse prefect werd<br />

met een knuppel geslagen en moest via de slotgracht<br />

vluchten.<br />

Een militaire commando kwam 14 april de rust terug<br />

brengen en marcheerde richt<strong>in</strong>g veengebieden. De veenbewoners<br />

die er niets voor voelden hun leven te riskeren<br />

voor een oorlog met de veel sterkere Engelse vloot hadden<br />

zich bewapend en wachtten de Fransen op <strong>in</strong> het<br />

moeras. Het kwam tot een treffen waarna de Fransen<br />

zich terugtrokken <strong>in</strong> Aurich.<br />

De overw<strong>in</strong>n<strong>in</strong>g was van korte duur. Enkele dagen later<br />

bezetten 600 man Franse troepen het gebied om de<br />

achtergebleven raddraaiers gevangen te nemen en voor<br />

de krijgsraad te brengen. Een aantal werd gefusilleerd,<br />

anderen kregen 16 jaar dwangarbeid en de rest werd<br />

onder toezicht van de authoriteiten gesteld. De zeven<br />

gevluchte mannen werden bij verstek ter dood veroordeeld.<br />

Als repressaille voerde men nog eens 300 Oost-<br />

Friese mannen naar het Franse leger en de mar<strong>in</strong>e. Door<br />

deze maatregel ontstond er grote armoede onder de<br />

achterblijvers. Na een jaar mochten ze terugkeren. 9<br />

Lodewijk Napoleon , kon<strong>in</strong>g<br />

van Holland. Schilderij<br />

van Charles Howard<br />

Hodges.<br />

Charles-Franḉois Lebrun,<br />

hertog van Plaisance.<br />

Schilderij van François<br />

Pascal Simon Gérard.


Vertell<strong>in</strong>g<br />

Bezetters <strong>in</strong> <strong>Norden</strong><br />

oktober 1806<br />

In oktober laat de Pruisische gouverneur de <strong>Norden</strong>se<br />

secretaris pamfletten aanplakken. Hij deelt mee dat hij<br />

opdracht heeft het bestuur van de prov<strong>in</strong>cie over te<br />

dragen aan nieuwe machthebbers: von das Königreich<br />

Holland. Er zou een batallion Hollandse soldaten<br />

gehuisvest worden. Het leek hem het beste dat men<br />

zich zou schikken tot het weer voorbij was. Een tweede<br />

pamflet <strong>in</strong>strueerde over de omgang met de vreemdel<strong>in</strong>gen,<br />

huisvest<strong>in</strong>g van vreemde soldaten en welke<br />

nieuwe regels van kracht werden. Provoceer ze niet, ga<br />

niet met ze <strong>in</strong> discussie. Het werd verboden om niet<br />

<strong>in</strong>gekwartierde soldaten na 7 uur ’s avonds bier, wijn of<br />

sterke drank te schenken.<br />

Op 22 november 1806 stond een kle<strong>in</strong>e 300 man plotsel<strong>in</strong>g<br />

op de Markt. Met ontbloot sabel en ferme tred liet<br />

de commandant zich aandienen bij de burgemeester.<br />

Hij las een papier voor waar<strong>in</strong> de <strong>in</strong>kwartier<strong>in</strong>g was<br />

geregeld en wenste onmiddellijke uitvoer<strong>in</strong>g. De voertaal<br />

bleek frans. Gelukkig kende de secretaris een paar<br />

woorden. Hij trad naar voren met een aantal klerken en<br />

wenkte de commandant hem te volgen. Op een eenvoudige<br />

plattegrond wees hij de huizen aan waar en<br />

hoeveel soldaten en officieren <strong>in</strong>gedeeld konden worden.<br />

Kwartiermakers <strong>in</strong>specteerden de verblijven of ze<br />

acceptabel waren.<br />

Die Holländer droegen prachtige uniformen: een witte<br />

pantalon met slobkousen. De kapotjas lag opgerold op<br />

de ransel. De sjako (hoge muts) met versierselen zag<br />

er <strong>in</strong>drukwekkend. Het waren grote donkerblonde mannen<br />

met een blozend gezicht, getaand en gezond van<br />

de buitenlucht.<br />

Vanaf dat moment waren ze onophoudelijk en nadrukkelijk<br />

aanwezig. Tweemaal daags hielden ze opzichtig<br />

appèl am Markt, meestal gevolgd door excercitie oefen<strong>in</strong>gen,<br />

zoals musket presenteren, wapen<strong>in</strong>spectie,<br />

controle van de uitrust<strong>in</strong>g en het uniform. De officier van<br />

dienst had er schik <strong>in</strong> en brulde onophoudelijk bevelen.<br />

Een enkel<strong>in</strong>g werd stevig toegesproken. De officier<br />

kwam dan zo dichtbij dat omstanders vreesden dat de<br />

soldaat zijn neus werd afgebeten.<br />

Na het ochtendappèl g<strong>in</strong>gen de peletons uiteen onder<br />

tromgeroffel en wapperend vaandel. Eén ervan marcheerde<br />

rond de markt, dan door de Altstadt richt<strong>in</strong>g<br />

haven. Iedereen stoof aan de kant, luiddruchtig gevolgd<br />

door de straatjeugd. Ze spelen soldaatje met een stok<br />

Het zilveren 50 stuiver stuk uit de tijd van kon<strong>in</strong>g Lodewijk<br />

Napoleon.<br />

<strong>Hayungs</strong> <strong>in</strong> <strong>Norden</strong><br />

als musket. Een oude muts met een duivenveer doet<br />

dienst als sjako. Zodra de buurtgrens wordt bereikt<br />

rennen ze weg en gaan over tot het spel van elke dag.<br />

Het peleton houdt halt bij het douanekantoor waar enkele<br />

douaniers zijn gehuisvest. Dan gaat het verder <strong>in</strong> de richt<strong>in</strong>g<br />

van Westermarsch waar een straatpost is <strong>in</strong>gericht<br />

met een slagboom; zoals bij alle andere toegangswegen<br />

trouwens. Men schijnt vooral op zoek te zijn naar spionnen.<br />

Het waterpompen gaat met veel gemor van de <strong>in</strong>woners<br />

gepaard. Er verschijnt een wagen met twee paarden. Wel<br />

een uur lang nemen soldaten de pomp <strong>in</strong> beslag om hun<br />

watertonnen te vullen. Gewapende soldaten houden<br />

omstanders op afstand.<br />

Gisteren was een peleton naar Aurich gemarcheerd <strong>in</strong><br />

volle uitrust<strong>in</strong>g. Hun banjonetten schitterden <strong>in</strong> de zon.<br />

De commandant en zijn paard genoten van het weer. In<br />

de stad houden de soldaten het hoofd strak naar voren<br />

gericht maar de ogen schieten van l<strong>in</strong>ks naar rechts <strong>in</strong> de<br />

hoop de lange blik van een stadsschone te treffen. In<br />

Aurich leken de meisjes nog mooier en nog meer te<br />

lachen dan elders.<br />

Na het tweede appèl g<strong>in</strong>gen ze naar hun <strong>in</strong>kwartier<strong>in</strong>g of<br />

ze zaten op de terrassen en betaalden het bier en de wijn<br />

met zilveren munten die de <strong>Norden</strong>aren nooit eerder hadden<br />

gezien. De beeldenaar was een man met golvend<br />

haar en een spitse neus. De wisselaar am Markt had de<br />

munten graag en daarom accepteerde de bevolk<strong>in</strong>g ze<br />

ook.<br />

Ondertussen vroeg Henrich <strong>Hayungs</strong> de soldaten honderduit<br />

over Holland. De meeste kwamen uit het westen<br />

en het zuiden. Ze vertelden natuurlijk over de mooie kant<br />

van het Hollandse leven: zeevaart, handel, molens, rijkdom,<br />

vrijheid voor het volk, de succesvolle <strong>in</strong>terventie van<br />

de Fransen en de vlucht van de stadhouder.<br />

juli 1807<br />

Aan de oorlogen leek maar geen e<strong>in</strong>de te komen. De<br />

Pruisische troepen werden<br />

nu helemaal verslagen en<br />

hadden een vernederende<br />

verdrag met Napoleon te<br />

tekenen. Oost-Friesland<br />

werd nu def<strong>in</strong>itief aan<br />

Holland toegevoegd.<br />

december 1809<br />

De Hollandse soldaten zijn<br />

<strong>in</strong>middels vervangen door<br />

andere. De markt wordt nu<br />

<strong>in</strong>genomen door mannen<br />

<strong>in</strong> donkere uniformen,<br />

voornamelijk Fransen die<br />

er voor moeten zorgen dat<br />

smokkelaars geen kans<br />

krijgen. Er circuleren wilde<br />

verhalen over smokkelvrachten<br />

op strategische<br />

plaatsen. Af en toe wordt<br />

een geheim schuurtje met<br />

smokkelwaar ontdekt. De<br />

goederen worden<br />

geconfisceerd en het


<strong>Hayungs</strong> <strong>in</strong> <strong>Norden</strong><br />

schuurtje <strong>in</strong> brand gestoken. Soms wordt een groepje<br />

douaniers overvallen en beschoten, waarop dan weer<br />

dreigende pamfletten volgen van de overheid.<br />

Gertrud <strong>Hayungs</strong> verzorgt de was voor een groepje<br />

grenssoldaten dat is ondergebracht bij de oude burgemeester.<br />

Dochter Antje, <strong>in</strong>middels 19 jaar oud, poetst<br />

laarzen en tassen, naait knopen aan en stopt gaten. Af<br />

en toe geeft zij een guitige blik aan een knappe soldaat<br />

maar verder dan wat plagerij komt het niet.<br />

februari 1811<br />

De <strong>Hayungs</strong>’ kunnen het geld goed gebruiken want<br />

s<strong>in</strong>ds de dood van vader Jann is het moeilijk rondkomen.<br />

Gertrud hoopt dat Henrich zijn leertijd bij de smid<br />

<strong>in</strong> de Kirchstraβe eens serieuzer benutte en wat m<strong>in</strong>der<br />

rondh<strong>in</strong>g bij de soldaten. Dan kon hij straks wat geld<br />

verdienen voor het gez<strong>in</strong>. Intussen brengen de douaniers<br />

weer andere fraai glimmende vreemde munten<br />

b<strong>in</strong>nen. De beeldenaar toont een norse man met een<br />

lauwerkrans. Gertrud doet ze zorgvuldig bij de andere<br />

<strong>in</strong> een oud blikken busje dat buiten het zicht bewaard<br />

wordt <strong>in</strong> een holte van de schouw.<br />

Henrich doet ondertussen klusjes voor de douaniers,<br />

bemiddelt <strong>in</strong> afspraakjes met dienstmeiden en gidst ze<br />

langs de w<strong>in</strong>kels. Hier en daar vangt hij een munt of<br />

een half brood. Laatst kwam hij met een worst thuis. Ze<br />

hadden er met z’n allen goed van gegeten.<br />

Zo zou het gebeurd kunnen zijn!<br />

Na het vertrek van de Fransen (1813) blijft de situatie<br />

onrustig. Het Cont<strong>in</strong>entaal Stelsel had de handel op de<br />

Oostzee gedecimeerd. Er waren genoeg kapers op de<br />

kust om die over te nemen. Veel zeelieden en boerenzonen<br />

waren omgekomen <strong>in</strong> het Franse leger, vooral <strong>in</strong><br />

de veldtocht naar Rusland. 10 Na de Franse kwamen de<br />

Pruisen even terug. Vanaf 1815 is de streek onderge-<br />

bracht bij het kon<strong>in</strong>krijk Hannover. Men wordt op afstand<br />

bestuurd. De Britse vorsten hebben maar we<strong>in</strong>ig oog voor<br />

dat kale moerassige landje aan de Waddenzee. Er ontstond<br />

zoveel onvrede over het gebrekkige economisch<br />

perspectief dat de Oost-Friezen zelfs streefden naar<br />

eigen souvere<strong>in</strong>iteit.<br />

Hoe was het <strong>in</strong> Nederland?<br />

De na-napoleontisch situatie <strong>in</strong> Nederland van na 1815<br />

was verre van rooskleurig. Napoleon had Nederland leeg<br />

geplunderd. Er waren vorder<strong>in</strong>gen geweest van paarden,<br />

de conscriptie van mannen aan het Franse leger, zware<br />

belast<strong>in</strong>gen, regelmatige bijdragen aan de oorlogskas<br />

van Frankrijk. De gevolgen waren een verkle<strong>in</strong>d arbeidspotentieel<br />

en een stijgende staatsschuld. Het Cont<strong>in</strong>entaal<br />

Stelsel veroorzaakte verlies van koloniën en het<br />

def<strong>in</strong>itieve e<strong>in</strong>de van stapelmarkten. Kortom: verloren<br />

bezit en afgeknepen <strong>in</strong>komsten. Dit alles bracht Nederland<br />

dicht bij een faillissement. Zonder arbeidspotentieel<br />

werd het moeilijk hieruit te ontsnappen. Er heerste alom<br />

bittere armoede <strong>in</strong> handel en nijverheid; wel drie decennia<br />

lang. Alleen de landbouw floreerde; dat was wel een<br />

uitzonder<strong>in</strong>g. Men omschrijft deze tijd als de jan-salie-tijd:<br />

een periode van gelatenheid en apathie.<br />

Migranten <strong>in</strong> soorten<br />

Migranten kunnen van plan zijn enkele weken of maanden<br />

te blijven, enkele jaren of permanent. Al naar gelang<br />

de beoogde verblijfsduur en motieven valt er een onderscheid<br />

te maken tussen vluchtel<strong>in</strong>gen, seizoenarbeiders,<br />

arbeidsmigranten en permanente immigranten.<br />

Vluchtel<strong>in</strong>gen worden door politieke of godsdienstige<br />

opvatt<strong>in</strong>gen gedreven hun thuisland te verlaten. Zij hebben<br />

er voor hun leven te vrezen. Holland bezat een reputatie<br />

van gastvrijheid, gebaseerd op tolerantie, verdraagzaamheid,<br />

economische <strong>in</strong>tegratie van de nieuwkomers<br />

en een goede eerste opvang. Tussen de 16 de en 18 de<br />

eeuw ontv<strong>in</strong>g de Republiek een rijke schaker<strong>in</strong>g aan<br />

De achttienjarige smidsknecht He<strong>in</strong>rich Wilhelm Büss<strong>in</strong>g uit Nordsteimke (hertogdom Braunschweig) <strong>in</strong> opleid<strong>in</strong>g bij het<br />

“Comb<strong>in</strong>ierten Schmiede, Schlosser- und Nagelschmiede Gilde” <strong>in</strong> Vorsfelde <strong>in</strong> 1860. L<strong>in</strong>ks zijn gezellenproef, midden het<br />

titelblad van zijn Wanderbuch en rechts zijn personalia. Archiv MAN Braunschweig, Christoph Gerlts.


evolk<strong>in</strong>gsgroepen die hier hun toevlucht zochten: protestanten<br />

uit Noord-Frankrijk en Belgie (Walen), Portugese<br />

joden, Engelse dissenters, Franse jansenisten,<br />

Poolse en Russiche joden en Hugenoten. Amsterdam<br />

was een bekend toevluchtsoord. Behalve dat de authoriteiten<br />

de vluchtel<strong>in</strong>gen hulp boden was het ook dank<br />

zij de kerken - zelf ooit vluchtkerk - dat dissidenten<br />

zich konden vestigen <strong>in</strong> Amsterdam. Deze categorie<br />

migranten beschouwden zichzelf als passanten en<br />

hoopten lang op mogelijkheden van terugkeer. Helaas<br />

gebeurde dat maar zelden en aldus werden ze tegen<br />

wil en dank vanzelf permanente immigrant. 11<br />

Seizoenarbeiders of trekarbeiders kende men <strong>in</strong> Nederland<br />

al sedert de Republiek. Ieder jaar weer trokken<br />

tienduizenden arbeiders uit meer land<strong>in</strong>waarts gelegen<br />

gebieden richt<strong>in</strong>g kuststreken om seizoengebonden<br />

arbeid te verrichten. Het tijdelijk werk lag hier voor het<br />

oprapen. Holland was aantrekkelijk omdat de lonen er<br />

zo hoog lagen. Het Hollandse loonpeil was tweemaal zo<br />

hoog als <strong>in</strong> de oostelijke prov<strong>in</strong>cies en zelfs driemaal zo<br />

hoog als <strong>in</strong> Westfalen. Ieder jaar g<strong>in</strong>gen de seizoenarbeiders<br />

na een paar maanden ook weer terug. Slechts<br />

we<strong>in</strong>igen bleven hier hangen. Het fenomeen is bekend<br />

vanaf het beg<strong>in</strong> van de 17 de eeuw. In de 18 de en het<br />

beg<strong>in</strong> van de 19 de eeuw moeten we voor Holland jaarlijks<br />

rekenen op 15.000 seizoenarbeiders, meest mannen.<br />

Waren de trekarbeiders permanent afhankelijk van hun<br />

werk <strong>in</strong> Holland om hun keuterbedrijfjes elders te kunnen<br />

handhaven, andere tijdelijke migranten waren<br />

alleen <strong>in</strong> een specifieke levensfase gericht op migratie.<br />

Het gaat hierbij om jong-volwassenen. In tegenstell<strong>in</strong>g<br />

tot seizoenarbeiders waren zij <strong>in</strong> de regel nog ongehuwd.<br />

Onder hen was een groot aandeel vrouwen. Zij<br />

waren van plan te sparen om zo voor zichzelf betere<br />

kansen te scheppen op een zelfstandig <strong>in</strong>komen en een<br />

huwelijk. In de Republiek vallen soldaten, matrozen,<br />

avonturiers en dienstboden onder deze categorie, alsmede<br />

rondtrekkende ambachtsknechten. Van de laatste<br />

groep was het rondtrekken en het ervar<strong>in</strong>g opdoen een<br />

wezenlijk onderdeel van de beroepsopleid<strong>in</strong>g. Het aantal<br />

tijdelijke emigranten moet <strong>in</strong> de 17 de en 18 de eeuw<br />

honderdduizenden hebben bedragen.<br />

Zoals geschetst verlieten velen om allerlei redenen de<br />

geboortestreek en zouden “ooit een keer” terug gaan.<br />

Sommigen <strong>in</strong>tegreerden echter zo snel dat ze bleven<br />

hangen en nooit meer terugkeerden. Uit onderzoek is<br />

bekend dat aan het e<strong>in</strong>de van de 18 de eeuw, toen de<br />

Republiek al enige tijd over haar economische hoogtepunt<br />

heen was (...) een op de vijf Amsterdammers <strong>in</strong><br />

1800 <strong>in</strong> Duitse streken was geboren. 12 Duitsers voelden<br />

snel thuis en werden blijkbaar makkelijk opgenomen. 13<br />

Gedurende de 19 de eeuw verm<strong>in</strong>derde de arbeidsmigratie<br />

naar Nederlandse steden duidelijk ten opzichte<br />

van de eeuw ervoor. Grote delen van Europa moesten<br />

bijkomen van de napoleontische tijd. Wel vestigden zich<br />

nog altijd buitenlandse ambachtsknechten om te werken<br />

bij bakkers en kleermakers. Velen vonden nog werk<br />

als dienstbode, handels- en w<strong>in</strong>kelbediende, bierbrouwer<br />

of suikerbakker. Vooral Duitsers, Scand<strong>in</strong>aviërs –<br />

de traditionele arbeidsmigranten - en Belgen behoorden<br />

tot deze groepen.<br />

<strong>Hayungs</strong> <strong>in</strong> <strong>Norden</strong><br />

Bij deze nationaliteiten voegden zich groepen die zich<br />

niet eerder <strong>in</strong> Nederland waagden. Er kwamen Italiaanse<br />

schoorsteenvegers zoals de 14-jarige Vitale die <strong>in</strong> 1838<br />

te voet vanuit het Noord-Italiaanse bergdorpje Druogno<br />

naar Amsterdam vertrok. 14 Er kwamen ook handelaren uit<br />

tal van andere landen: parapluverkopers uit de Franse<br />

Auvergne, handelaren <strong>in</strong> handschoenen uit Tirol, Italianen<br />

die gipsenbeelden verkochten en Belgische strohoedenverkopers.<br />

Daarnaast kwamen er gouvernantes uit<br />

met name Duitsland en Zwitserland die de opvoed<strong>in</strong>g van<br />

de k<strong>in</strong>deren van de elite op zich namen. Tot slot waren<br />

Nederlandse steden als Den Haag en Amsterdam aantrekkelijke<br />

vestig<strong>in</strong>gsplaatsen voor buitenlandse prostituees<br />

uit Duitsland, België en Frankrijk.<br />

De ambachtsknecht op Wanderschaft<br />

Aan het e<strong>in</strong>de van de 19 de eeuw was <strong>in</strong> Nederland het<br />

gildesysteem afgeschaft. De monopoliserende <strong>in</strong>vloed op<br />

de bedrijvigheid was verdwenen maar het praktijkgerichte<br />

leerstelsel bleef gehandhaafd. De opleid<strong>in</strong>g begon al<br />

vroeg door als leerl<strong>in</strong>g <strong>in</strong> dienst te treden bij een meester<br />

<strong>in</strong> het vak. Leerl<strong>in</strong>gen wisselden na enkele jaren van<br />

meester, waarna rond het 14 de levensjaar de gezellen<br />

periode begon. Rondtrekkende ambachtsknechten van<br />

zeventien jaar oud waren daarom geen uitzonder<strong>in</strong>g.<br />

Tot zover was er we<strong>in</strong>ig verschil met Duitsland. Echter<br />

daar was het gildesysteem nog spr<strong>in</strong>glevend; alleen <strong>in</strong> de<br />

Franse tijd was het even weggeweest. De Duitse gezel<br />

was verplicht om na het afleggen van zijn gezellen<br />

examen op Wanderschaft 15 te gaan. De Wanderbursche<br />

trok rond om bij verschillende meesters te gaan werken,<br />

om ervar<strong>in</strong>g op te doen en om zijn brood te verdienen. Dit<br />

was een volstrekt normaal levensperspectief. De Wanderbursche<br />

was ongetrouwd, k<strong>in</strong>derloos en had geen<br />

schulden. Afhankelijk van zijn vak duurde zo'n periode<br />

wel drie tot zes jaar. Er waren opleid<strong>in</strong>gen die een zekere<br />

beroepskled<strong>in</strong>g eisten. Niet alleen om het praktische nut<br />

maar ook omwille van de herkenbaarheid. Bij andere<br />

opleid<strong>in</strong>gen mocht de gezel niet b<strong>in</strong>nen een straal van 50<br />

km van de geboorteplaats komen; om de zelfstandigheid<br />

te bevorderen en om concurrentie tegen te gaan. En<br />

omdat de gezel we<strong>in</strong>ig middelen bezat was lopen de<br />

aangewezen wijze van verplaatsen. 16<br />

Een smidsgezel moest drie jaar en één dag op pad gaan<br />

en droeg zijn eigen smeedhamer altijd bij zich. Hij kon<br />

enkele dagen bij een meester blijven maar ook maanden.<br />

Hij moest vooral veel leren.<br />

De gezel was <strong>in</strong> het bezit van een Wanderbuch, een<br />

soort van registratieboekje. Behalve zijn personalia<br />

bevatte het een reglement van de opleid<strong>in</strong>g. De personalia<br />

waren belangrijk om de gezel te onderscheiden van<br />

vagebonden en landlopers. Authoriteiten zetten een<br />

stempel <strong>in</strong> het Wanderbuch als bewijs dat de gezel zich<br />

had gemeld. Meesters schreven er de vorder<strong>in</strong>gen en het<br />

Gezocht een smidsgezel, Duits of Hollands die de smederij<br />

kan overnemen (waarschijnlijk <strong>in</strong> Amsterdam). Algemeen<br />

Handelsblad, 10 maart 1863.


<strong>Hayungs</strong> <strong>in</strong> <strong>Norden</strong><br />

gedrag van de gezel <strong>in</strong>. Zo werd het boek zijn<br />

getuigschrift om op de nieuwe plek aan de slag te<br />

kunnen. De actieradius van de gezel kon wel een paar<br />

honderd kilometer bedragen, afhankelijk van zijn ambities,<br />

eigen <strong>in</strong>itiatief, het netwerk van de meester en het<br />

netwerk van het gilde. 17 De Wanderschaft was een<br />

gelegenheid om goed <strong>in</strong>gewerkt te raken en mogelijk<br />

kon de gezel een lopend bedrijf overnemen. In Duitstalige<br />

streken werd de Wanderschaft tot beg<strong>in</strong> tw<strong>in</strong>tigste<br />

eeuw gepraktiseerd.<br />

Terug naar onze Henrich Janssen Heijngs. <strong>Norden</strong> kan<br />

zo we<strong>in</strong>ig vooruitzichten geboden hebben, dat Henrich<br />

nooit op Wanderschaft is gegaan maar l<strong>in</strong>ea recta naar<br />

Amsterdam als economische migrant.<br />

Er zijn argumenten die Henrichs Wanderschaft aannemelijk<br />

maken.<br />

In de eerste plaats was de Wanderschaft <strong>in</strong> Duitstalige<br />

gebieden een hele <strong>in</strong>geburgerde leerschool. Ten<br />

tweede had Henrich er tussen 1815 en 1820 de leeftijd<br />

voor. Als derde argument zullen wij later zien dat Henrich<br />

mogelijk de gebaande paden van het gildenetwerk<br />

heeft benut. Tot slot kan zijn twee jaar oudere broer<br />

Rudolph, ook smidsgezel, eerder een dergelijke tocht<br />

hebben ondernomen en hem hebben getipt over de<br />

fraaie vooruitzichten <strong>in</strong> Holland.<br />

Wanderschaft of migrant, de afstand <strong>Norden</strong> – Amsterdam<br />

is te groot om <strong>in</strong> een keer te overbruggen. Hij zal<br />

dus wat andere adressen hebben aangedaan <strong>in</strong> het<br />

Duitse Oost-Friesland en de Nederlandse prov<strong>in</strong>cies<br />

Gron<strong>in</strong>gen en Friesland. Dan is het handig wanneer dat<br />

onder de legitimiteit van Wanderschaft gebeurd. Maar<br />

het blijft gissen. Had zijn Wanderbuch nog maar<br />

bestaan dan hadden wij het precies geweten!<br />

Vertell<strong>in</strong>g<br />

Het vertrek der Fransen<br />

december 1812<br />

De klokken beieren; per ongeluk natuurlijk. Er kl<strong>in</strong>ken<br />

vreugde schoten; met opzet. Keizer Napoleon was verslagen<br />

<strong>in</strong> Rusland <strong>in</strong> december 1812. Hij was gevlucht<br />

van het slagveld werd er verteld. De bezett<strong>in</strong>gsmacht<br />

voelt zich onzeker en houdt zich op de vlakte. Wel laat<br />

ze aanplakken dat vuurwapens <strong>in</strong>geleverd moeten<br />

worden maar niemand geeft gehoor aan de oproep.<br />

Ondertussen sleept het leven zich voort. De ontdekk<strong>in</strong>g<br />

van een smokkelschip zorgt voor prettige reur<strong>in</strong>g. Maar<br />

<strong>Norden</strong>se schepen liggen verzegeld aan de kett<strong>in</strong>g en<br />

de handel is stil.<br />

Het gouden 40 francs stuk uit de tijd van keizer Napoleon.<br />

oktober 1813<br />

Opnieuw vreugdeklokken, nu met opzet, na de slag bij<br />

Leipzig <strong>in</strong> oktober 1813. De aanleid<strong>in</strong>g is de verpletter<strong>in</strong>g<br />

van de legers van Napoleon. Ineens is de atmosfeer<br />

kompleet veranderd. Weg opzichtig appèl <strong>in</strong> <strong>Norden</strong>. De<br />

Franse douaniers blijven veiligheidshalve b<strong>in</strong>nen en<br />

bemoeien zich niet meer met schippers en smokkelaars.<br />

Schippers kappen de kett<strong>in</strong>gen. Bewoners barricaderen<br />

hun eigendommen, bewapenen zich met bijlen, rieken en<br />

spades. Ze vormen buurtwachten terwijl de douaniers<br />

worden uitgejouwd. W<strong>in</strong>keliers nagelen de etalage dicht<br />

en de bakker laat nog slechts twee klanten per keer<br />

b<strong>in</strong>nen.<br />

In de ochtend wordt de luitenant bevolen op het stadhuis<br />

te verschijnen. Voor de deur wordt hij tegen gehouden<br />

door mannen met prikstokken. Impulsief grijpt hij naar zijn<br />

sabel maar nog sneller is hij oms<strong>in</strong>geld door zes mannen.<br />

Dit is niet de ontvangst die hij gewend is. De zes mannen<br />

voeren hem naar de raadskamer en gaan mee naar b<strong>in</strong>nen.<br />

Normaal wordt hij met alle egards en persoonlijk door de<br />

maire verwelkomd. Dit maal is het anders. Désarmez<br />

kl<strong>in</strong>kt het. Er kl<strong>in</strong>kt gebonk <strong>in</strong> het pronkkab<strong>in</strong>et en hij<br />

vreest dat zijn vriend er zich onvrijwillig ophoudt. Dit is<br />

een hoogsteigenaardig protocol wat duidt op veranderde<br />

verhoud<strong>in</strong>gen. Het gebonk leidt tot veel irritatie en één<br />

beweg<strong>in</strong>g van de man achter de tafel is voldoende om<br />

twee mannen de kast te laten openen. De luitenant ziet<br />

nu een verwilderde maire staan. Er stromen verontwaardigde<br />

woorden maar een paar rake klappen doen hem<br />

zwijgen. Met de laatste mep stort hij neer. De kast gaat<br />

op slot.<br />

De oude burgemeester zit op de plaats van de maire.<br />

Gebroken aardewerk, een openhangende kast en slordige<br />

hopen papieren duidt eveneens op iets ongewoons.<br />

De luitenant probeert de ijzige sfeer nog met een sierlijk<br />

reverence te doorbreken maar de oude burgemeester<br />

blijft nors voor zich uitkijken.<br />

Désarmez kl<strong>in</strong>kt het opnieuw en dat was het laatste<br />

woord frans dat de man achter de tafel sprak. Onder het<br />

prikken met boothaken gespt hij het sabel los. Hij wil die<br />

op de tafel leggen maar de burgermeester gebaart dat<br />

het op de grond moest. Zag hij daar een vergenoegde<br />

grijns dat hij moest buigen om het sabel neer te leggen?<br />

Zonder uit zijn stoel te komen beveelt de nieuwe machthebber<br />

<strong>in</strong> het duits dat de luitenant deze morgen om 10<br />

uur zijn troepen moet laten aantreden op de markt. Ze<br />

moeten hun wapens, munitie en vaandels <strong>in</strong>leveren bij de<br />

pomp. Daarna moeten zij onmiddellijk vertrekken. Zij krijgen<br />

proviant en water mee voor drie dagen.<br />

Mensen <strong>in</strong> de gang horen stemverheff<strong>in</strong>gen en gestampvoet.<br />

Er worden de vreselijkste dreigementen geuit, <strong>in</strong> het<br />

frans. Met zes boothaken <strong>in</strong> zijn billen geprikt begrijpt de<br />

luitenant dat de douaniers ongewenst zijn. Hij voelt zich<br />

toch al niet meer gesteund door zijn keizer en kiest eieren<br />

voor zijn geld.<br />

Voor zijn eigen veiligheid wordt hij geëscorteerd naar zijn<br />

won<strong>in</strong>g, onderweg uitgejouwd en bekogeld met eieren.<br />

Hij roept zijn commandanten bij zich en vertelde zijn


opdracht. Sommigen willen vechten, anderen proberen<br />

een tussenoploss<strong>in</strong>g. Maar het aantal schippers met<br />

boothaak groeit zienderogen.<br />

Die ochtend is heel <strong>Norden</strong> op de been. De markt is<br />

afgezet met boerenkarren en barricades van boomstammen.<br />

In een cordon van mannen en schippers werpen<br />

de soldaten hun geweren <strong>in</strong> een boerenkar. Een<br />

protesterende officier wordt van zijn paard getrokken.<br />

Hij wordt ontdaan van zijn wapen, laarzen en paard.<br />

Met enkele meppen als bonus kan hij verder lopen. Een<br />

soldaat die meende een ponjaard te kunnen achterhouden<br />

wordt eveneens gedwongen zijn laarzen af te<br />

geven en krijgt trappen na.<br />

Het vernederd schouwspel neemt pas een e<strong>in</strong>de als ze<br />

vertrekken. En zo gaan ze zoals ze gekomen waren:<br />

met tromgeroffel maar zonder vaandel. Het <strong>Norden</strong>s<br />

escorte loopt mee tot Mariënhafe. Daar worden ze<br />

opgewacht door de mannen van Aurich. In Gron<strong>in</strong>gen<br />

wordt een deel van hen gevangen genomen. Pruisische<br />

soldaten staan b<strong>in</strong>nen de korste keren <strong>in</strong> Aurich om de<br />

orde te herstellen.<br />

Verweg <strong>in</strong> Amsterdam ontstaan relletjes, Enkele pakhuizen<br />

worden leeggeplunderd en <strong>in</strong> brand gestoken. In<br />

een sfeer van gezagloosheid worden persoonlijke vetes<br />

beslecht. Die nacht drijven er enkele lijken <strong>in</strong> de gracht.<br />

Douaniers worden gevangen genomen, publiekelijk<br />

geschoffeerd en bekogeld met modder en rottende vis.<br />

Bevrijde gebieden vieren feest. De armen krijgen anderhalve<br />

stuiver uitgereikt om mee te doen <strong>in</strong> de feestvreugde.<br />

Er worden pekvuren aangestoken, er wordt<br />

gedanst en gehost op marktple<strong>in</strong>en.<br />

Zo zou het gebeurd kunnen zijn!<br />

Wat is er bekend over <strong>Hayungs</strong>?<br />

Genealogische vorsers zullen vergeefs de naam Heijungs<br />

zoeken <strong>in</strong> het Oost-Friese. De daar gebruikte is<br />

Haijungs, normaliter geschreven als <strong>Hayungs</strong>. Het is<br />

fonetisch gelijk aan Haungs, Hue<strong>in</strong>gs en Haynks. Het<br />

blijkt een echte Oost-Friese naam die <strong>in</strong> de 17 de eeuw<br />

al veel gebruikt wordt als patroniem voor Hay, Haynk of<br />

Hayung. Om die reden komt de naam veel voor, echter<br />

zonder familieverband.<br />

In het volgende hoofdstukken komen wij daar nog op<br />

terug.<br />

Het gez<strong>in</strong> <strong>Hayungs</strong> woonde <strong>in</strong> 1811 aan de<br />

Här<strong>in</strong>gstraβe (thans Her<strong>in</strong>gstraβe). Dat is bekend<br />

omdat vader Jann Redolphs <strong>Hayungs</strong> er op 17 januari<br />

overlijdt op 52 jarige leeftijd. 18 Jann was timmerman.<br />

Zijn vader heette Redolph Janssen <strong>Hayungs</strong>. Jann was<br />

Terugtrekkende douaniers uit Leer worden gevangen<br />

genomen. Rotterdamsche Courant 4 december 1813.<br />

<strong>Hayungs</strong> <strong>in</strong> <strong>Norden</strong><br />

getrouwd met Gertrud H<strong>in</strong>richs. Dit valt te herleiden uit<br />

gegevens van m<strong>in</strong>stens vier k<strong>in</strong>deren waarvan de eerste<br />

drie <strong>in</strong> Amsterdam en omgev<strong>in</strong>g worden aangetroffen,de<br />

laatste bleef <strong>in</strong> <strong>Norden</strong>. 19 Die k<strong>in</strong>deren heten Antje<br />

(geboren ca. 1790), Rudolph (1795), Henrich (1798) en<br />

Grietje (geboorte datum onbekend).<br />

De Här<strong>in</strong>gstraβe vormt samen met de Uffenstraβe een<br />

der verb<strong>in</strong>d<strong>in</strong>gsstraten tussen de haven en het imposante<br />

marktple<strong>in</strong>. Er stonden wel 100 huisjes. Drie andere<br />

straten voerden eveneens naar de haven. Aan de<br />

Burggraben stond de Gotteskammer, een huisje voor<br />

arme burgers van de gereformeerde kerk. Samen met de<br />

Kirchestraβe (ca. 75 huisjes) en de Sielstraβe (ca. 60<br />

huisjes) vormen deze de z.g.n. Altstadt. De straten waren<br />

dichtbebouwd. De huisjes boden onderdak aan handwerkslieden,<br />

vissers, kle<strong>in</strong>e w<strong>in</strong>keltjes van allerlei aard en<br />

arbeiders. Dr<strong>in</strong>kwater moest gepompt op het marktple<strong>in</strong>.<br />

Op zomeravonden g<strong>in</strong>gen de stoelen naar buiten en<br />

genoot men van het aangename weer. Men maakte<br />

muziek en zong liederen. Als de lierenman kwam werd er<br />

ook gedanst. De liedjeszanger met een buikorgeltje<br />

bezong rampzalige gebeurtenissen, gruwelijke moorden,<br />

tragische levens of aandoenlijke liefdesgeschiedenissen<br />

met dienstmeiden en huzaren. De mensen genoten van<br />

het vermaak en beloonden de zanger met een groschen<br />

of een borreltje.<br />

De Altstadt was een echte volksbuurt. 20 Vermoedelijk<br />

waren het ook drukke straten wanneer schepen gelost en<br />

geladen moesten worden. Dan g<strong>in</strong>gen de pakhuizen<br />

open, was er veel volk op straat en klonk het ratelen van<br />

karren over de kasseien.<br />

Vertell<strong>in</strong>g<br />

Henrich wordt Wanderbursche<br />

1814.<br />

Vrijdag is er een brief b<strong>in</strong>nengekomen uit Amsterdam.<br />

Rudolph schrijft dat er een tijdlang geen brievendienst op<br />

Oost-Friesland functioneerde. Maar hij is gezond aangekomen<br />

<strong>in</strong> Amsterdam. Hij heeft een baantje gevonden<br />

als smidsknecht. Met vier streekgenoten, ook smidsknechts,<br />

bewoont hij een haveloze zolder boven een<br />

w<strong>in</strong>kel met oude meubels. Het weekloon wordt regelmatig<br />

betaald en er is elke dag voldoende te eten.<br />

Volgens Rudolph is Amsterdam een hele grote stad. De<br />

schepen zijn vele malen groter dan de schepen die <strong>Norden</strong><br />

aandoen. De huizen zijn groter; ja alles is er imposanter.<br />

De pakhuizen dragen exotische namen van<br />

oorden waar, volgens zeggen, donkere kleurige mensen<br />

wonen en mensachtige wezens met een dierenkop. Hij<br />

had <strong>in</strong> een Bierstube een matroos gesproken die vijf jaar<br />

<strong>in</strong> Indië had gezeten. Die vertelde over zeemonsters en<br />

menseneters <strong>in</strong> de oost.<br />

Naarmate de kroezen vaker geleegd werden, werden de<br />

monsters en gevaren groter. De rijkdommen h<strong>in</strong>gen als<br />

trossen aan bomen en wie er op af g<strong>in</strong>g hoefde zijn geluk<br />

maar op te scheppen van de straat. Amsterdam was de<br />

plaats waar het geld als het ware gemaakt werd. Werk <strong>in</strong><br />

overvloed. Als Henrich nog een gezellenplaats zocht dan<br />

kon Rudolph er wel voor zorgen.<br />

Gertrud zucht; zij mist haar Bube, hij is al zo’n grote man<br />

die zoveel op z’n vader lijkt. Henrich luisterde alleen<br />

maar. Zijn fantasie krijgt vleugels op de woorden van zijn


<strong>Hayungs</strong> <strong>in</strong> <strong>Norden</strong><br />

grote broer. Hij ziet zich werken aan de fraaie rijtuigen<br />

van voorname kooplieden en hun dames <strong>in</strong> wijde<br />

japonnen. Het is vast allemaal nog veel mooier dan het<br />

gespan van de burgemeester. Ook hun dienstmeiden<br />

zijn veel mooier dan die van hier. Zij geven schalkse<br />

blikken aan de smidsknecht en hun grote ogen zijn<br />

oceanen waar<strong>in</strong> je makkelijk kan verdr<strong>in</strong>ken.<br />

1815<br />

Henrich vertelt enthousiast over zijn reisplannen. Zijn<br />

leermeester smid <strong>in</strong> de Kirchstraβe kijkt nog heel even<br />

bedenkelijk maar besluit tot de gezellenproef. Volgende<br />

week mag Henrich zelfstandig een vierponds muuranker<br />

smeden met het cijfer acht. Hij slaagt met glans.<br />

Als cadeau krijgt Henrich een leren foudraal met zijn<br />

eigen smeedhamer waar<strong>in</strong> de letters HH zijn geslagen.<br />

Dan stuurt hij Henrich naar het gildekantoor met de<br />

gezellenbrief.<br />

Het Wanderbuch van Henrich is gereed. Moeder maakt<br />

de reisproviant klaar: een donker brood, twee droge<br />

worsten, een fl<strong>in</strong>k stuk spek, een kwart kaas, een kroes<br />

en een mes. Ze neemt een bonte keukendoek, knoopt<br />

de e<strong>in</strong>den bijeen en vult hem met de proviand. Het<br />

blikken busje komt tevoorschijn. Zorgvuldig bestudeert<br />

zij de afbeeld<strong>in</strong>gen en besluit de zwaarste munten mee<br />

te geven. Zo’n jongen moet toch <strong>in</strong> een herberg kunnen<br />

slapen. Traantjes druppelen op de doek.<br />

Knuffels, tranen, wijze woorden, alles wordt tien keer<br />

gezegd. Grietje heeft een pet voor hem genaaid, met<br />

een omslag voor het geval het koud wordt. Er gaat ook<br />

een brief mee voor Rudolph.<br />

He<strong>in</strong>rich vertrekt, richt<strong>in</strong>g Leer, en kijkt nog maar één<br />

keer om.<br />

Zo zou het gebeurd kunnen zijn!<br />

Reizen van <strong>Norden</strong> naar Amsterdam<br />

De 19 de eeuwse reizigers kon reizen per postwagen,<br />

trekschuit of met een der vele beurtschepen. De postwagen<br />

was duur en we<strong>in</strong>ig comfortabel op de<br />

onverharde karresporen. Er werd alleen gereden<br />

wanneer het seizoen het toeliet. Ideaal was de<br />

trekschuit: comfortabel, betrouwbaar en goedkoop,<br />

maar wel langzaam. Als men echt goedkoop uit wilde<br />

zijn was de benenwagen het aangewezen middel.<br />

Regelmatige gereglementeerde verb<strong>in</strong>d<strong>in</strong>gen tussen<br />

verschillende plaatsen werden onderhouden door <strong>in</strong><br />

toerbeurt varende vrachtschippers. Deze schepen voeren<br />

meestal onder zeil en over natuurlijke wateren zoals het<br />

IJ, de Zuiderzee en de Waddenzee. Ze overbrugden<br />

grotere afstanden. Ze waren bedoeld voor het vervoer<br />

van goederen, maar ze namen graag passagiers mee.<br />

Passagiers konden overigens wel voor verrass<strong>in</strong>gen<br />

komen te staan zoals onzeker tijdstip van vertrek, w<strong>in</strong>dstilte,<br />

tegenw<strong>in</strong>d, zeeziekte of overboord geslagen<br />

bagage. Zoals <strong>in</strong> de advertentie uit 1806 te lezen valt was<br />

de reis niet zonder gevaar. Sommige vrachtschippers<br />

garanderen schone, tochtvrije zitplaatsen, een vuurplaats<br />

met voldoende hout en turf <strong>in</strong> het vooronder en zelfs de<br />

aanwezigheid van bier en kaarsen. Tegen betal<strong>in</strong>g<br />

uiteraard.<br />

Er bestond een rechtstreekse vaart van <strong>Norden</strong> op Amsterdam.<br />

Deze route was de snelste maar tevens de<br />

m<strong>in</strong>st frequente. In 1799 deden 37 schepen uit <strong>Norden</strong> de<br />

stad Amsterdam aan. 21 Tien jaar later zijn dat nog maar 2<br />

schepen 22 , ongetwijfeld een gevolg van de terugloop <strong>in</strong><br />

handel door het Cont<strong>in</strong>entale Stelsel.<br />

Frequenter g<strong>in</strong>g de vaart van <strong>Norden</strong> via Delfzijl en App<strong>in</strong>gedam<br />

naar Gron<strong>in</strong>gen. Vanaf 1808 bezit de Norder<br />

schipper Ulfert Poort het recht op deze vaart. Hij verzorgt<br />

deze met kle<strong>in</strong> schip van 8 à 9 last groot. 23 In Gron<strong>in</strong>gen<br />

stapt de reiziger dan over op een schip naar Lemmer aan<br />

de Zuiderzee.<br />

Niet te vermijden was de Zuiderzee. Gelukkig had vrijwel<br />

iedere zuiderzeestad een dienst op Amsterdam. Kwam<br />

men vanuit het noordwesten van Duitsland dan was de<br />

meest logische veerhaven Lemmer. 24 De beurtman van<br />

Lemmer voer dagelijks.<br />

Het Reichard’s Reisebuch uit 1811 verhaalt dat de veerdienst<br />

met tweemasters voer. 25 Vier soorten onderkomens<br />

stonden de ruim 100 passagiers ter beschikk<strong>in</strong>g.<br />

De beste plaats was de kajuit voor acht personen en<br />

uitgerust met slaapkooien. Het roefje is geschikt voor<br />

twaalf personen en eveneens voorzien van kooien. In het<br />

vooronder is het niet comfortabel. Benedendeks is het<br />

wel comfortabel, al loopt daar iedereen door elkaar. Er is<br />

eten en dr<strong>in</strong>ken verkrijgbaar tegen schappelijke prijzen.<br />

De overtocht kost één dukaat. 26<br />

De tocht duurde twaalf uurtjes onder normale omstandigheden.<br />

Bij tegenw<strong>in</strong>d duurde de tocht langer. In 1828<br />

zijn de eerste stoomschepen geïntroduceerd en werd de<br />

overtocht <strong>in</strong> 5 à 6 uren voltooid.<br />

Kleermakersgezel Wilhelm Ludwigs uit <strong>Norden</strong> is op weg naar Amsterdam. Hij valt van het schip op de route Gron<strong>in</strong>gen Lemmer en<br />

verdr<strong>in</strong>kt. Gron<strong>in</strong>ger Courant, 9 mei 1806.


De route<br />

Met welke route Henrich Janssen Heijungs naar Amsterdam<br />

heeft genomen is niet gedocumenteerd. Zijn<br />

Wanderschaft kan hem overal heengevoerd hebben.<br />

De gezel g<strong>in</strong>g meestal zonder veel geld op stap. Hij zal<br />

gelopen hebben zoals veel tijdgenoten deden. Gangbaar<br />

was de landroute via Aurich naar Leer. De moeraslanden<br />

ten zuiden van de stad Gron<strong>in</strong>gen vermeed<br />

men met een kle<strong>in</strong>e omweg. Vanuit Leer g<strong>in</strong>g het<br />

richt<strong>in</strong>g Holland via Papenburg naar bijvoorbeeld Neu-<br />

Rhede aan de grens.<br />

Grasmaaiers uit Schleswig Holste<strong>in</strong> – toch veel verder<br />

dan Oost-Friesland – verzamelden zich <strong>in</strong> Neu-Rhede<br />

en trokken bij Bourtanger (zuid-oost Gron<strong>in</strong>gen) de<br />

grens over. Omwille van de veiligheid liepen ze <strong>in</strong><br />

groepen. Ze volgden eeuwenoude paden over hoge<br />

zandruggen. De route vervolgde naar Bakkeveen. Dit<br />

was een bekende verzamelplaats om te rusten. Van<br />

daaruit via Heerenveen naar Lemmer. Het open veenlandschap<br />

leek erg veel op dat van Oost-Friesland; een<br />

reden temeer zich daar veilig te voelen. Meestal sliep<br />

men <strong>in</strong> de openlucht of <strong>in</strong> goedkope herbergen als het<br />

weer te wensen overliet. Op de geschetste wijze nam<br />

de voettocht <strong>Norden</strong> Lemmer twee à drie weken <strong>in</strong><br />

beslag.<br />

Een vertell<strong>in</strong>g<br />

Hoe Henrich naar Lemmer reist<br />

<strong>Norden</strong> – Aurich – Leer – Weener – NeuRhede, afstand<br />

ca 120 km, reisduur 5-6 dagen.<br />

Even voor Leer ontmoette hij Adolph. Adolph zat te luieren<br />

tegen een boom en g<strong>in</strong>g ook naar Amsterdam. Hij<br />

had de reis al verschillende keren gemaakt, zei hij en<br />

kende de weg. Zo liepen ze samen verder. Henrich was<br />

maar wat blij een reisgenoot getroffen te hebben en<br />

vertelde honderd uit over zijn plannen, over zijn broer,<br />

over <strong>Norden</strong>. Adolph kwam uit Emden en was kleermakersgezel,<br />

vandaar dat hij naast wat proviand alleen<br />

een kleermakersschaar droeg.<br />

Adolph bleek uitermate behendig <strong>in</strong> het buitenleven. Hij<br />

sliep nooit <strong>in</strong> een herberg: veel te duur. Hij droeg een<br />

groot opgevouwen stuk zeildoek onder zijn jas. Onderweg<br />

zocht hij een hoge plek. Het zeil drapeerde hij over<br />

een paar grote stokken. Zo bleef hij droog, verklaarde<br />

hij. Met wat droog mos, berkenbast en kle<strong>in</strong> hout wist hij<br />

een vuurtje te maken. Daarop kookte hij wat water met<br />

kruiden. Ook wist hij een konijntje te vangen dat ze<br />

samen oppeuzelden.<br />

Vanaf Weener kende Adolph een alternatieve route<br />

naar Neu-Rhede. Daarmee lieten ze de weg naar Ems<br />

liggen. Het was korter maar voerde over een stuk<br />

afgelegen heide. Met Neu-Rhede <strong>in</strong> zicht maken zij<br />

kwartier en aten brood met spek. Adolph had nog een<br />

bier. Ze proostten op de goede reis naar Bourtanger.<br />

De volgende ochtend was Adolph verdwenen, net als<br />

de beurs aan Henrich’s riem. Hij was beroofd! Hij<br />

prentte het gezicht van die Adolph nog eens goed <strong>in</strong>,<br />

mocht hij hem nog eens tegenkomen. Hij was boos en<br />

miste tegelijk zijn moeder. Ze had hem nog zo<br />

gewaarschuwd voor al te belangstellende reizigers.<br />

Gelukkig had hij die grote franse munten nog die Grietje<br />

<strong>Hayungs</strong> <strong>in</strong> <strong>Norden</strong><br />

<strong>in</strong> zijn hemd had genaaid en die <strong>in</strong> de beurs om zijn hals.<br />

Hij was nog steeds moe, besloot die dag te rusten <strong>in</strong><br />

Neu-Rhede. Met zijn laatste kle<strong>in</strong>e muntgeld logeert hij <strong>in</strong><br />

een goed logement en trakteerde zichzelf een stevige<br />

maaltijd.<br />

NeuRhede - Bourtanger – Bakkeveen, afstand ca. 95 km,<br />

reisduur 4-5 dagen.<br />

Op het dorpsple<strong>in</strong> van Neu-Rhede verzamelden zich<br />

grote groepen seizoenarbeiders, mannen met wetsteen<br />

en zeis. Het leek wel of ze elkaar allemaal kenden. Ze<br />

bespreken waar dit jaar de beste werken zijn. Een deel<br />

zweert bij Friesland, een ander deel bij Holland. Henrich<br />

sluit zich aan bij een groep uit Oost-Friesland, gaat op<br />

weg naar Bourtanger en dan naar Bakkeveen.<br />

Bakkefean is niet meer dan een kle<strong>in</strong>e br<strong>in</strong>k met enkele<br />

boerderijtjes. Buiten het dorp groepen de spitverblijven<br />

van turfstekers bijeen. Hier ontmoet hij smid Menne<br />

Haisma. Kwoaivullik zegt Menne terwijl met z’n hamer<br />

naar de plaggenhutten wijst. Bij Menne kan Henrich een<br />

week blijven om karrenwielen te leren maken. Hij kan bij<br />

de familie mee eten en slaapt <strong>in</strong> de schuur. Het is een<br />

arm gez<strong>in</strong>, dat ziet Henrich zo. Geen luxe aan de tafel,<br />

houten borden, t<strong>in</strong>nen lepels en eten uit de kookpot; een<br />

kakdoos bij de potstal. Hij verdient er een hele gulden.<br />

Op de laatste dag vult Menne het Wanderbuch met een<br />

keurige beoordel<strong>in</strong>g en geeft hem het adres van een smid<br />

<strong>in</strong> Lemmer die veel scheepsijzer vervaardigt.<br />

Bakkeveen - Heerenveen – Lemmer, afstand ca. 70 km,<br />

reisduur 3 à 4 dagen.<br />

De laatste boot <strong>in</strong> Lemmer is uitgevaren. Morgen gaat er<br />

weer een krijgt Henrich te horen bij het veerkantoor. De<br />

overtocht kost een dukaat of vijf gulden. Henrich liet zijn<br />

Franse munten zien maar begreep dat hiermee de<br />

overtocht niet te doen was: de wisselaar zit naast de<br />

Wildeman. De Wildeman blijkt een dure herberg.<br />

De geldwisselaar kijkt verstoord op van zijn lessenaar en<br />

monstert de b<strong>in</strong>nenkomer. Henrich weet niet goed wat hij<br />

zal zeggen. Dan haalt hij een van de Franse munten uit<br />

zijn buidel en zegt noag Amsterdam. De wisselaar werpt<br />

kort een blik op de munt en bestudeert de waarde. Hij<br />

bladert <strong>in</strong> een boekje, weegt de munt en schudt zijn<br />

hoofd. Steekt vier v<strong>in</strong>ger op: Vier gulden und ‘n halbes<br />

He<strong>in</strong>rich August Ottokar<br />

Reichard en zijn reis almanak.


<strong>Hayungs</strong> <strong>in</strong> <strong>Norden</strong><br />

brot dazu.<br />

Henrich beseft dat er gehandeld kan worden en start<br />

met ‘neije’. Uite<strong>in</strong>delijk e<strong>in</strong>digen de onderhandel<strong>in</strong>gen<br />

bij zes gulden, een brood en een schalkse lach van de<br />

dienstmeid. Morgen kan Henrich met de veerboot mee.<br />

Die nacht slaapt hij op de kade en wacht de gebeurtenissen<br />

af.<br />

Zo zou het gebeurd kunnen zijn!


E<strong>in</strong>dnoten H. 1 (<strong>Hayungs</strong> <strong>in</strong> <strong>Norden</strong>)<br />

E<strong>in</strong>dnoten (H. 1)<br />

1 Gerhard Canzler, <strong>Norden</strong> <strong>in</strong> Ostfreesland-Kalender 1992, Seite 235ff.<br />

Ostfriesischer Alltag <strong>in</strong> der Franzosenzeit, E<strong>in</strong>quartierungen <strong>in</strong> <strong>Norden</strong> - Wiederaufgefundene Briefe.<br />

Die Besetzung Ostfrieslands durch holländische Truppen im Oktober 1806 brachte im Zuge der Besitzergreifung des Landes<br />

durch Napoleon große Belastungen für die Bevölkerung mit sich. Die Norder Bürger teilten bereits e<strong>in</strong>en Monat später das<br />

Schicksal Auricher, Leeraner und Emder E<strong>in</strong>wohner, holländische Besatzungssoldaten <strong>in</strong> ihren Mauern aufnehmen zu<br />

müssen und ohne Entschädigüng Kost und Logis zu gewähren.<br />

Am 22. November 1806 rückte das 1. Bataillon des 9. Regiments der Königlich-Holländischen Infanterie unter Capta<strong>in</strong> Hoffmann<br />

<strong>in</strong> <strong>Norden</strong> e<strong>in</strong>. Das Bataillon setzte sich aus acht Offizieren, 34 Unteroffizieren und 223 Mann zusammen; außerdem<br />

gehörten ihm elf Tambours (Trommelschläger) und Pypers (Pfeifer) und drei Fourriere (für Unterkunft und Verpflegung<br />

zuständige Unteroffiziere) an. Die 288 Angehörigen des Bataillons wurden auf 24 Privatquartiere verteilt.<br />

Allen E<strong>in</strong>wohnern, "welche <strong>in</strong> ihren Häusern-Bier und scharfe Getränke verschenken (ausschenken)", untersagte der Magistrat<br />

ausdrücklich, Soldaten, die nicht dort Wohnten, nach Zapfenstreich, das heißt nach abends sieben Uhr, <strong>in</strong> ihrem Haus<br />

aufzunehmen und ihnen Bier oder Genever auszuschenken.<br />

Am 4. April 1807 mußte die Stadt <strong>Norden</strong> e<strong>in</strong> Kont<strong>in</strong>gent von 100 holländischen Offizieren für längere Zeit aufnehmen. Man<br />

kann davon ausgehen, daß zu dem Zeitpunkt die erste E<strong>in</strong>quartierung bereits beendet und die Truppen abgezogen waren.<br />

Der Magistrat forderte die Quartiergeber auf, "bei poena" (Strafe) 50 rthl (Reichstaler) den Offizieren e<strong>in</strong> ordnungsgemäßes<br />

Quartier zu überlassen und die E<strong>in</strong>quartierten "standesgemäß" zu behandeln.<br />

Die Quartierlisten weisen aus, daß auch die Honoratioren der Stadt nicht von der Bewirtung der Offiziere verschont blieben.<br />

So werden zum Beispiel "Monsieur von Knyphausen", Hausnummer 7 (am Markt), ebenso genannt wie der Adm<strong>in</strong>istrator von<br />

Wicht, Osterkluft Nr. 30, oder der im Ruhestand lebende Bürgermeister Neupert, Osterkluft Nr. 100. Auch die "Ratsverwandten"<br />

(Ratsherren) Conerus, Hausnummer 193, Harmens, Nr. 200, und Uven, Nr. 237, s<strong>in</strong>d aufgeführt. Selbst Super<strong>in</strong>tendent<br />

Kirchhoff, Westerkluft Nr. 580, und der amtierende Bürgermeister von Glan, wohnhaft Westerkluft Nr. 582, mußten je e<strong>in</strong>en<br />

holländischen Lieutenant <strong>in</strong> ihrem Haus aufnehmen.<br />

Der Kommandant wohnte im Hause Hoppe am Neuen Weg. E<strong>in</strong>e bis heute dort aufbewahrte Kam<strong>in</strong>uhr soll sich <strong>in</strong> dessen<br />

Besitz befunden haben.<br />

H<strong>in</strong> und wieder hät es zwischen den Quartierleuten und den Besatzern Schwierigkeiten gegeben. So zeigte 1807 der holländische<br />

Premierlieutenant Kroje an, daß e<strong>in</strong> Offizier, der bei dem Kaufmann Reemt Janssen Uven untergebracht war, so<br />

schlecht bewirtet werde, "daß derselbe mit e<strong>in</strong>em bloßen Butterbrodt und e<strong>in</strong>em Glase Genever vorlieb nehmen müsse".<br />

Deshalb wurde vorgeschlagen, daß auf Kosten des Norder Bürgers dem Offizier im We<strong>in</strong>hause, dem bekannten Gasthof am<br />

Markt, mittags und abends e<strong>in</strong> Speisequartier angewiesen werden möge. Der Magistrat bewilligte dies e<strong>in</strong>stimmig, und es<br />

wurde sofort e<strong>in</strong>e Anweisung an den Gastwirt Heun angefertigt.<br />

Am 12. Dezember 1807 ordneten Amtsverwalter, Bürgermeister und Rat e<strong>in</strong>e "Abkündigung" von der Kanzel der Ludgerikirche<br />

an, die folgendermaßen lautete:<br />

"Da seit e<strong>in</strong>iger Zeit hie und da zwischen dem Militair und e<strong>in</strong>igen unruhigen E<strong>in</strong>wohnern Zänckereyen vorgefallen s<strong>in</strong>d, die<br />

leicht <strong>in</strong> der Folge zum Nachteil der ruhigen Bürger gereichen könnten, wird hierdurch jeder E<strong>in</strong>wohner <strong>in</strong> der Stadt und dem<br />

Amte <strong>Norden</strong> ernstlich gemanet, sich mit ke<strong>in</strong>em Soldaten <strong>in</strong> Streitigkeiten, Wortwechsel oder gar <strong>in</strong> Prügeley e<strong>in</strong>zulassen,<br />

sondern jeder, welcher sich von e<strong>in</strong>em Soldaten nur im ger<strong>in</strong>gsten beleidigt zu se<strong>in</strong> glaubt, hat sich deshalb sofort mediat<br />

(unverzüglich) bey dem hieselbst commandierenden Hern Officier zu melden und die genaueste Unterstützung und sicherste<br />

Satisfaktion (Genugtuung) zu gewärtigen. Dah<strong>in</strong>gegen alle E<strong>in</strong>wohner, die sich demohngeachtet unterstehen, durch Prügeley<br />

sich selbst Recht verschaffen zu wollen, mit aller Strenge der Gesetze von der Civil-Obrigkeit behandelt und bestraft werden.<br />

Signatum Nordae <strong>in</strong> Curia (auf dem Rathaus) am 12. Dec. 1807."<br />

Die am 17. Dezember 1807 e<strong>in</strong>rückende Abteilung gehörte zum 2. holländischen Infanterieregiment und umfaßte 90 Mann.<br />

Die Dauer dieser E<strong>in</strong>quartierung steht nicht fest, vermutlich hielten sich die holländischen Soldaten nur während der W<strong>in</strong>termonate<br />

<strong>in</strong> <strong>Norden</strong> auf. An die Stelle e<strong>in</strong>es abmarschierenden Husarenkommandos traf am 14. März 1808 e<strong>in</strong>e Compagnie<br />

Gendarmen e<strong>in</strong>, die von hier aus die Küste bewachen sollten. Später wurden die Wirtsleute verschiedentlich aufgefordert,<br />

Anträge auf Erstattung von Quartiergeldern beim Magistrat vorzulegen. In welcher Form die betreffenden Hausbesitzer für die<br />

über Jahre reichende E<strong>in</strong>quartierung entschädigt wurden, ist nicht bekannt.<br />

Als drückend erwiesen sich für alle Ostfriesen die von der holländischen Adm<strong>in</strong>istration verfügten Steuerzahlungen. Neben<br />

e<strong>in</strong>er Grundbesteuerung für Haus- und Grundbesitz mußten für alle Gebrauchsgüter und Waren, besonders aber für Luxusgüter,<br />

hohe Abgaben gezahlt werden. Häufig gab es bei der Festsetzung der Steuern Ungerechtigkeiten; die Steuere<strong>in</strong>nehmer<br />

waren äußerst verhaßt.<br />

Verheerend wirkte sich für den ostfriesischen Seehandel die Sperrung der Häfen aus. Jede Verb<strong>in</strong>dung mit England und<br />

jedes Zusammentreffen mit englischen Schiffen wurde strengstens verboten. Es blieb nur der Schleichhandel über Helgoland,<br />

um nicht auf die begehrten Kolonialwaren wie Tee oder Kaffee verzichten zu müssen.<br />

Die Situation verschärfte sich noch, als Ostfriesland 1810 als französische Prov<strong>in</strong>z "Departement Ost-Ems" dem Kaiserreich<br />

Napoleons direkt e<strong>in</strong>verleibt wurde. Ständig patrouillierten französische Kanonenboote vor der Ems-mündung, Gendarmen<br />

und Zöllner, im Volksmund "Komisen" genannt, überwachten auch die kle<strong>in</strong>sten Häfen bei Tag und bei Nacht. Die Bürgermeister<br />

hießen nun "Maire", statt Holländisch wurde Franzögisch zur Amtsprache erhoben.<br />

In <strong>Norden</strong> muß sich schon zu Beg<strong>in</strong>n des Jahres 1810 e<strong>in</strong>e französische Abteilung aufgehalten haben, denn nach vorliegenden<br />

Quellen wurde der Norder Kaufmann Voß am Abend des 21. Januar 1810 im Beise<strong>in</strong> von anderen Norder Bürgern von<br />

e<strong>in</strong>em französischen Major angegriffen und beleidigt. Die Beschwerde legte man dem verantwortlichen Offizier schriftlich vor.<br />

Im umgekehrten Falle beschwerte sich am 9. Juli 1810 der <strong>in</strong> Emden stationierte französische Kommandierende darüber, daß<br />

der Norder Magistrat sich geweigert habe, französischen Douaniers (Zolle<strong>in</strong>nehmern) Quartier zu geben. Er drohte dem<br />

Magistrat, die Douaniers im erneuten Weigerungsfalle auf Kosten der Stadt <strong>in</strong> e<strong>in</strong>en Norder Gasthof verlegen zu lassen.<br />

Daß die Norder sich gegen E<strong>in</strong>quartierungen wehrten, ist verständlich. So hatte im Frühjahr 1810 der Magistrat, als bekannt<br />

wurde, daß französische Kavallerie <strong>in</strong> die Stadt e<strong>in</strong>ziehen sollte, den Landdrosten <strong>in</strong> Aurich wissen lassen, daß <strong>in</strong> <strong>Norden</strong> nur<br />

wenige öffentliche und private Gebäude vorhanden wären, die sich zum Unterstellen von Militärpferden eigneten. Der Mangel<br />

an Pferdesställen <strong>in</strong> der Stadt erklärte sich aus der Tatsache, daß <strong>in</strong> <strong>Norden</strong> ke<strong>in</strong> Pferdemarkt gehalten werde und auch ke<strong>in</strong>


E<strong>in</strong>dnoten (H.1 )<br />

Durchzug von Koppelpferden stattf<strong>in</strong>de, weil <strong>Norden</strong> an der Seeküste gelegen und daher nicht für den Pferdehandel <strong>in</strong> Frage<br />

komme.<br />

Daß diese berechtigten oder nur vorgeschobenen Argumente bei dem französischen Gouverneur <strong>in</strong> Aurich Gehör fanden,<br />

muß bezweifelt werden, denn Ende April 1810 ließ der Magistrat <strong>in</strong> <strong>Norden</strong> durch den Gerichtsdiener folgende<br />

Bekanntmachung verbreiten:<br />

"Es wird hiermit jedem Bürger bekannt gemacht, sich von Stund an bereitzuhalten, E<strong>in</strong>quartierung aufzunehmen. Jeder Soldat<br />

bekommt Frühstück nebst Schnaps, Mittagessen mit Fleisch und Abendbrot nebst Bier. Von guter Aufnahme wird die<br />

Behandlung abhängen. <strong>Norden</strong>, <strong>in</strong> Curia, den 23. April 1810. Der Magistrat."<br />

Maire von Glan ließ wenig später bekanntgeben, der hiesige französische Platzkommandant habe angezeigt, daß am Abend<br />

vorher e<strong>in</strong>ige Offiziere "von bösen Menschen auf dem Siel <strong>in</strong> e<strong>in</strong>er ehrenrührigen Art" angegriffen worden seien. Der Bürgermeister<br />

wies die Norder Bürger darauf h<strong>in</strong>, daß sie sich durch solches Benehmen der Gefahr aussetzten, bestraft zu werden.<br />

Außerdem würde e<strong>in</strong>e stärkere E<strong>in</strong>quartierung die unausbleibliche Folge se<strong>in</strong>. Das Zusammenrotten der Bürger auf den<br />

Straßen wurde verboten. Nach 9 Uhr abends durften sich die Bürger nicht mehr <strong>in</strong> den Wirtshäusern aufhalten.<br />

Es ist auch vorgekommen, daß die Franzosen mehr von ihren Quartiergebern verlangten, als recht und billig war. Deshalb<br />

verfügte der Präfekt des Departements Ost-Ems, die E<strong>in</strong>wohner seien nur verpflichtet den Soldaten "Wohnung und e<strong>in</strong>en<br />

Platz beim Feuer" zu geben.<br />

Nur selten erhielten die geplagten Gastgeber Dank für ihre Mühe. So war das Schreiben des Majors Dumontel, Kommandant<br />

des 2. Bataillons vom 2. französischen L<strong>in</strong>ienregiment, vom 2. Juni 1810 sicherlich e<strong>in</strong>e Ausnahme. Er besche<strong>in</strong>igte dem<br />

Norder Magistrat, daß der Bürgerrat und die E<strong>in</strong>wohner <strong>Norden</strong>s sich sehr gut und großmütig gegenüber den drei Kompagnien<br />

betragen hätten, die vom 20. Mai bis zum 3. Juni 1810 <strong>in</strong> der Stadt e<strong>in</strong>quartiert gewesen wären.<br />

1811 verpflichtete e<strong>in</strong> kaiserliches Gesetz alle Bürger zur Annahme e<strong>in</strong>es verb<strong>in</strong>dlichen Familiennamens.<br />

Im März 1811 fand die erste Aushebung von ostfriesischen Rekruten für die französische Armee statt.<br />

Wer von den wehrpflichtigen jungen Männern beim Losen e<strong>in</strong>e niedrige Zahl zog, mußte sich den Musterungsbehörden<br />

stellen. Er hatte "e<strong>in</strong> schweres Los" vor sich. Zog jemand e<strong>in</strong>e hohe Zahl, blieb er vom Militärdienst befreit. Er hatte e<strong>in</strong><br />

"leichtes Los" gezogen.<br />

Fand sich e<strong>in</strong> Stellvertreter, der bereit war, für e<strong>in</strong>e bestimmte Summe an die Stelle des "Gezogenen" zu treten, so konnte<br />

dieser dem Militärdienst entgehen. Oft genug legten die Familien den ersparten Notgroschen zusammen, um e<strong>in</strong>en<br />

Angehörigen freizukaufen.<br />

In zahlreichen Briefen und E<strong>in</strong>gaben aus der "Franzosenzeit" f<strong>in</strong>det sich der <strong>in</strong>s Plattdeutsche übernommene Ausdruck<br />

"Rampelsant" für den französischen Begriff "Remplaçant" für Ersatzmann. Häufig kommt die Redewendung vor: "Er kaufte für<br />

se<strong>in</strong>en Sohn e<strong>in</strong>en Rampelsant". Nach Dunkmann ("Ostfriesland <strong>in</strong> der Zeit der Befreiungskriege", Aurich 1913) s<strong>in</strong>d bis 1813<br />

<strong>in</strong> sechs Aushebungen 2326 Rekruten e<strong>in</strong>gezogen worden. Die gezogenen Rekruten wurden häufig <strong>in</strong> weit entfernt liegende<br />

Garnisonen beordert und marschierten unter Bewachung zu ihren Regimentern nach Gron<strong>in</strong>gen, Amsterdam oder sogar nach<br />

Paris.<br />

Bis heute ist nicht bekannt, wieviele Ostfriesen am Rußlandfeldzug Napoleons teilnahmen beziehungsweise wieviele davon<br />

nicht zurückgekehrt s<strong>in</strong>d. Wie e<strong>in</strong>e Tafel <strong>in</strong> der Ansgarikirche <strong>in</strong> Hage ausweist, s<strong>in</strong>d alle<strong>in</strong> aus dieser Geme<strong>in</strong>de zwölf junge<br />

Männer "im Feldzug 1811-1813" gefallen.<br />

Die Briefe des 1790 <strong>in</strong> Wundel bei Schoonorth geborenen Freerk Siefken Schipper aus der Garnison Gron<strong>in</strong>gen und der<br />

Normandie, wo er als französischer Kanonier an Beschießungen englischer Schiffe teilnahm legen Zeugnis ab von dem<br />

Schicksal der Ostfriesen, die gegen ihren Willen für e<strong>in</strong> fremdes Land <strong>in</strong> den Krieg ziehen mußten.<br />

Freerk S. Schipper erlebte auf französischer Seite die Niederlage der Franzosen gegen die Preußen bei Briennes vor Paris<br />

mit. Wenige Wochen später gelang es ihm, zu den Preußen überzulaufen. Am 18. April 1814 erhielt er den Marschbefehl <strong>in</strong><br />

Richtung Heimat. Wahrsche<strong>in</strong>lich wurde er auf dem Weg dorth<strong>in</strong> von preußischer Seite reaktiviert und gegen die Franzosen<br />

e<strong>in</strong>gesetzt. Die Familiengeschichte überliefert, daß er nach dem Sieg über Frankreich mit <strong>in</strong> Paris e<strong>in</strong>marschiert ist. Erst am<br />

21. Februar 1816 ist Freerk S. Schipper als Unteroffizier aus Königlich-Preußischen Diensten entlassen worden. Er kehrte<br />

nach Wundel zurück und wurde Landwirt. 1833, im 43. Lebensjahr stehend, heiratet er Charlotte Janssen aus<br />

Neuharl<strong>in</strong>gersiel.<br />

Die folgenden Ausschnitte aus den wiederaufgefundenen Orig<strong>in</strong>albriefen Schippers geben E<strong>in</strong>drücke von dem Fußmarsch<br />

nach Cherbourg und se<strong>in</strong>en Erlebnissen <strong>in</strong> den Kämpfen vor Paris wieder:<br />

Gron<strong>in</strong>gen, 26. April 1812<br />

Geliebte Eltern, Brüder und Schwester!<br />

Wir s<strong>in</strong>d nun ause<strong>in</strong>ander geteilt und <strong>in</strong> Compagnien gemacht, ich b<strong>in</strong> unter die Canoniers gekommen. Im ganzen 15 aus<br />

Ostfriesland. Ich habe aber e<strong>in</strong>en besten Schlafkameraden getroffen, der ist aus Jever ... Wir haben es auch noch mäßig gut.<br />

Tags zweimal gibt es was zu essen, des morgens um 10 Uhr Suppe und um 4 Uhr ander Essen mit e<strong>in</strong>em Stück Fleisch.<br />

Geld haben wir im Ganzen 5 Stüwer empfangen, jeder hat se<strong>in</strong>e eigenen Kleider noch an. Sie sagen, wir kriegen blaue<br />

Kleider (=Uniformen) ... hier ist alles teuer. E<strong>in</strong> kle<strong>in</strong>er Schnaps 2 Stüwer, Kanne Bier 4 Stüwer, We<strong>in</strong> 22 Stüwer. Das nimmt<br />

Geld weg ... sie sprechen hier stark, daß Frieden mit England werden soll. Wenn das gel<strong>in</strong>gt, dann glaube ich, werden wir alle<br />

frei Ich will aber thun, was ich kann, um frei zu werden ... Wir thun nichts, liegen was beie<strong>in</strong>ander herum, doch was soll man<br />

thun, man muß sich sputen... Grüße Euch alle freundlich und hoffe zu bleiben Ihr lieber Sohn ...<br />

Gron<strong>in</strong>gen, den 6. Mai 1812<br />

Schreibt auch über die Losung (= geme<strong>in</strong>t ist das Losziehen), ob es wohl bald wieder geht. Geliebte Eltern, wir müssen uns<br />

trösten, Wir sagen doch: mit sechs Jahren s<strong>in</strong>d wir alle frei. Das muß man eben durchstehen. Ihr könnt es nicht glauben,<br />

wieviel Bauernsöhne hier unter uns s<strong>in</strong>d, die auch alle Rampl. (=Rampelsant) gehabt haben genauso wie ich ... [Vermutlich<br />

wurden die anfänglich Freigekauften später doch e<strong>in</strong>gezogen.]<br />

Douay, den 8. August 1812<br />

... S<strong>in</strong>d 23 Tage unterwegs gewesen, worunter 4 Rüsttage (Ruhetage) s<strong>in</strong>d. Wir s<strong>in</strong>d den ersten Tag von Gron<strong>in</strong>gen nach<br />

Assen marschiert, das waren sechs Stunden ... den 4. Tag auf Zwolle ... dann nach Nymwegen, dann auf Breda, das waren<br />

zusammen 15 Stunden. Da hatten wir wieder Rüsttag. In Antwerpen lagen große L<strong>in</strong>ienschiffe ... Hier (= <strong>in</strong> Douay) liegt jetzt<br />

viel Volk, so an die 10 000 Mann...<br />

Cherbourg, den 13. April 1813


E<strong>in</strong>dnoten (H. 1)<br />

... Wir s<strong>in</strong>d 280 Fußstunden von Delfzyl (= entfernt) ... Caen ist e<strong>in</strong>e große Stadt, dar<strong>in</strong> wird viel Handel getrieben, sie liegt<br />

noch weit von der See, doch da fließt e<strong>in</strong> Fluß dah<strong>in</strong> (Orne), wo große Schiffe dr<strong>in</strong> fahren können ... Von da s<strong>in</strong>d wir nach hier<br />

marschiert. Wir liegen e<strong>in</strong>e halbe Stunde vor der Stadt, <strong>in</strong> e<strong>in</strong> er festen Schanze ... Oben stehen die Kanonen, darunter die<br />

Baracken, wo wir schlafen. Auf dieser Schanze stehen an die 100 Kanonen. Meist von die 36 Punders. Solche Schanzen s<strong>in</strong>d<br />

hier 4 vor der Stadt. Und h<strong>in</strong>ter der Stadt, auf e<strong>in</strong>em hohen Berg, da s<strong>in</strong>d 2 Schanzen - mit großen Kanonen versehen. Die<br />

Engelsen s<strong>in</strong>d alle Tage so nahe, daß man sie wohl beschießen könnte, aber sie (= die Franzosen) lassen sie stille zufrieden.<br />

Da wird ke<strong>in</strong> Schuß nach ...<br />

Cherbourg, den 16. Mai 1813<br />

... Und hier kommen alle Tage Berichte, die besagen, daß die Ostfriesen nicht auf die Schiffe wollen, und hier s<strong>in</strong>d auch noch<br />

ke<strong>in</strong>e gekommen. Wenn die hier gekommen s<strong>in</strong>d, s<strong>in</strong>d unterwegs viel von desertiert. Sobald sie hier kommen, müssen sie<br />

sogleich auf die großen Schiffe, wo sie nichts als pro Tag 2 mal Pferdebohnen bekommen ... Zum Essen haben wir es noch<br />

ordentlich, wir machen es uns noch nach alter Sitte ... Waschen tun sie (= die französischen Frauen) bei fließendem Wasser,<br />

da sitzen sie auf den Knieen her und haben e<strong>in</strong> Brett <strong>in</strong> der Hand, damit schöpfen sie das Wasser darauf, und dann schlagen<br />

sie solange mit dem Stück Holz darauf, bis es re<strong>in</strong> ist. Manchmal schlagen sie es auch kaputt. Die Weiber tragen Hüte auf<br />

dem Kopf, die s<strong>in</strong>d gewiß e<strong>in</strong> Fuß hoch und e<strong>in</strong>e halbe Eile breit ... Und sie arbeiten so gut wie die Männer. Sie reiten auf<br />

Pferden so gut wie der beste Kerl ... Vergangene Woche s<strong>in</strong>d hier noch viele englische Waren (= wahrsche<strong>in</strong>lieh<br />

Schmuggelware) verbrannt. E<strong>in</strong>e Ladung Kattun. Gestern ist hier auch e<strong>in</strong> Brie fan gekommen, dar<strong>in</strong> stand, daß die<br />

Engländer mit 600 Schiffen vor Holland lägen, um Landung zu tun ... Ob die Consseribthion (Conscription = Aushebung) bald<br />

wieder geht? ...<br />

Cherbourg, den 28. Juni 1 813<br />

... Die Engländer sieht man hier alle Tage genug, aber sie tun nichts. Als letzt kam e<strong>in</strong> Schiff so nahe, daß es etliche Male<br />

schoss auf e<strong>in</strong>em der Schiffe, die hier liegen, da schossen wir auf ihn mit e<strong>in</strong> 36 Pfunder, da g<strong>in</strong>g es geschw<strong>in</strong>d zurück ...<br />

He<strong>in</strong>itzpolder, den 14. Mai 1814<br />

... Aber ich habe gedient und me<strong>in</strong> Leben für die Franzosen wagen müssen. Es war nichts anderes, als ob es Kugel bei uns<br />

regnete. Wir hatten Kanonen, die wurden jeder Schuss mit 8 Pfund Pulver und 300 bis 400 Kugeln geladen. Aber wo die h<strong>in</strong><br />

g<strong>in</strong> g, da blieben auch alle liegen. Und doch verloren wir vor Paris 15 000 Mann und etliche Kanonen. Da kamen wir au fe<strong>in</strong><br />

Fort, allwo wir 14 Tage blockiert gewesen s<strong>in</strong>d und hatten bald nichts zu essen noch tr<strong>in</strong>ken. Wie das da endlich vorüber war,<br />

da b<strong>in</strong> ich zu den Preussen gegangen und habe me<strong>in</strong> Passport geholt. Da wollten die Franzosen mich nicht gehen lassen und<br />

haben mir me<strong>in</strong>e Kleider abgenommen ... Und so g<strong>in</strong>g ich fort mit me<strong>in</strong> eigen gute Sachen ...<br />

So weit die Briefe. - Zu Beg<strong>in</strong>n der Rekrutierung von Ostfriesen für die französische Armee war es an mehreren Orten zu<br />

Unruhen gekommen, doch die Franzosen g<strong>in</strong>gen hart gegen die Meuterer vor. So wurden am 24. Mai 1811 neun Ostfriesen<br />

zum Tode verurteilt, andere zu langjährigen Kettenstrafen. Aus dem Unterbezirk Timmel brachte man dreißig Seeleute unter<br />

starker Bewachung nach Antwerpen.<br />

Mit der Erhebung Preußens gegen Napoleon im Jahre 1813 und dessen Niederlage <strong>in</strong> Rußland endete die französische<br />

Fremdherrschaft. Aber viele Ostfriesen hatten ihr Leben für den Eroberer hergeben müssen. Die Nachrichten von den<br />

verlorenen Schlachten Napoleons verbreiteten sich wie e<strong>in</strong> Lauffeuer.<br />

Als die französischen Soldaten abzogen, rief der preußische König alle wehrfähigen Männer <strong>in</strong> Ostfriesland auf, <strong>in</strong> die<br />

Landwehr oder <strong>in</strong> den Landsturm e<strong>in</strong>zutreten. Der Ruf verhallte nicht ungehört. Unzählige Freiwillige meldeten sich bei den<br />

Sammelstellen. Auf dem Blücherplatz <strong>in</strong> <strong>Norden</strong> wurde das "Ostfriesische Freiwilligen Jäger Detachement" unter dem Befehl<br />

des aus Pewsum gebürtigen Leutnants Sasse zusammengestellt und später durch Abteilungen aus Tecklenburg und L<strong>in</strong>gen<br />

ergänzt.<br />

Da es damals bei Männern und Frauen üblich war, zum Andenken an geme<strong>in</strong>same Erlebnisse Er<strong>in</strong>nerungsblätter zu<br />

verschenken, läßt sich der Fußmarsch der Freiwilligen Jäger nach Frankreich rekonstruieren. Die Blätter s<strong>in</strong>d <strong>in</strong> dem<br />

Freundschaftsalbum des aus Pewsum stammenden Leutnants A. F. Sasse enthalten (im Besitz von H. Fremer, der es für<br />

diesen Beitrag freundlicherweise zur Verfügung stellte). Die "Waffengefährten" brachten sich durch zum Teil selbstverfaßte<br />

Gedichte und Freundschaftsbekundungen <strong>in</strong> Er<strong>in</strong>nerung.<br />

Nach der Aufstellung der Freiwilligentruppe und Feldübungen <strong>in</strong> <strong>Norden</strong> im Juni 1815 marschierten die Rekruten über Hage<br />

nach Aurich, wo weitere dienstfähige junge Leute sich anschlossen. Am 20. Juni erreichte das Bataillon L<strong>in</strong>gen. Dort<br />

verstärkte e<strong>in</strong> weiteres Kont<strong>in</strong>gent aus dem Emsland und aus dem Tecklenburger Land das Aufgebot. Auf dem Weitermarsch<br />

passierte die Abteilung Wesel und gelangte Ende August 1815 nach Neubourg <strong>in</strong> der Normandie. Als weitere Stationen s<strong>in</strong>d<br />

auszumachen: St. Quent<strong>in</strong> <strong>in</strong> der Picardie vor Paris, Cambrai und Mons. Auf dem Rückmarsch kampierte die Truppe am 21.<br />

Januar 1816 <strong>in</strong> e<strong>in</strong>er Sammelstelle bei Bochum, von wo aus die Landsleute <strong>in</strong> Gruppen entlassen wurden. Die Blätter weisen<br />

e<strong>in</strong>e ganze Reihe Norder Familiennamen auf, darunter F. Lub<strong>in</strong>us, J. P. von Halem, R. Rulffes, L. Franzius, Conerus, G. C. A.<br />

Wenckebach, Kettler u. a. ... Die Sammlung enthält auch Texte weiterer Norder Bekannten, zum Beispiel von H. C. Peterssen<br />

geb. Kempe, Cathar<strong>in</strong>a Juliane Hoppe geb. Reimers, M. J. Reimers, Christ<strong>in</strong>e Rykena, Louise v. Closter, Justizrath<br />

Schomerus, Friederike v. Closter und andere mehr.<br />

Zusammen mit dem Aufgebot aus Ostfriesland und dem Emsland müssen auch britische E<strong>in</strong>heiten an den Kämpfen gegen<br />

Napoleon teilgenommen haben, denn unter den Er<strong>in</strong>nerungskärtchen f<strong>in</strong>den sich auch e<strong>in</strong>ige <strong>in</strong> englischer Sprache wie das<br />

folgende: "May the girl we love, be true. May the Man we asteem be honest. And may the Land, we live <strong>in</strong>, be free. (Frei<br />

übersetzt: Mag das Mädchen, das ich liebe, treu se<strong>in</strong>. Mag der Mann, dem ich vertraue, ehrenhaft se<strong>in</strong>. Und mag das Land, <strong>in</strong><br />

dem ich lebe, frei se<strong>in</strong>.) - Muchale, Paymaster of the 1 Bataillon 3rd. Regiment of Westphalien Militia (= Landwehr), Bochum,<br />

21. Januar 1816.<br />

Der traditionsreiche Name Blücherplatz <strong>in</strong> <strong>Norden</strong> er<strong>in</strong>nert an Leberecht Blücher, den "Marschall Vorwärts", der von 1804 bis<br />

1806 als Gouverneur des durch die Demarkationsl<strong>in</strong>ie vom kriegführenden Deutschland abgetrennten Gebietes <strong>in</strong><br />

Ostfriesland hier e<strong>in</strong>gesetzt war.<br />

Ostfriesische Landwehrtruppen nahmen an der Belagerung der Festung Delfzijl teil, wo sich die französische Besatzung<br />

festgesetzt hatte. Die Ostfriesen bewährten sich auch <strong>in</strong> der Schlacht von Ligny <strong>in</strong> Frankreich und waren bei der Verfolgung<br />

napoleonischer Truppen bis Paris beteiligt. Nach der endgültigen Niederlage Napoleons bei Waterloo trafen im Februar 1816<br />

die ostfriesischen Wehrmänner wieder <strong>in</strong> der Heimat e<strong>in</strong> und wurden überall begeistert empfangen.<br />

Die Norder Freiwilligen wurden am E<strong>in</strong>gang des festlich geschmückten Neuen Weges durch Bürgermeister Conerus feierlich<br />

begrüßt und unter lebhafter Anteilnahme der Norder Bürger zum Vossenhuus geleitet, wo e<strong>in</strong> Festessen zu Ehren der


E<strong>in</strong>dnoten (H.1 )<br />

Heimkehrer stattfand. Die überreichte silberfarbene Fahne trug die Inschrift: "Ligny-Waterloo. Den tapferen Söhnen des<br />

Vaterlandes zum herzlichen Willkommen".<br />

Die Er<strong>in</strong>nerung an die Beendigung der napoleonischen Fremdherrschaft ist lange wachgeblieben. So wurden bei den Jahrhundertfeiern<br />

1913 überall längs der Küste auf den Deichen Freudenfeuer abgebrannt<br />

2 Jan ten Doornkaat Koolman (Mitwolda 1773 - <strong>Norden</strong> 1851) trouwde is de grondlegger van de firma Doornkaat <strong>in</strong> <strong>Norden</strong>.Jan<br />

was het tweede van twaalf k<strong>in</strong>deren van Fiepke Olferts Koolman uit Mitwolda en zijn vrouw Annegien ten Doornkaat, dochter<br />

van koopman Jan ten Doornkaat uit Noordbroek. De familie Koolman behoorde tot een oud geslacht van mennonieten <strong>in</strong><br />

Nederland. Zoals gebruikelijk kreeg Jan als tweede zoon de voornamen van zijn grootvader aan moederszijde. Aan de<br />

voornaam werd ook de achternaam toegevoegd omdat een mannelijke opvolger ontbrak en de naam anders zou uitsterven.<br />

De vader van Jan ten Doornkaat Koolman – Fiepke Olferts Koolman – was pachter van de familieboerderij <strong>in</strong> Midwolda. In<br />

1784 gaf hij het boerenbedrijf op en begon <strong>in</strong> Pekela bij Gron<strong>in</strong>gen brandewijn te fabriceren.<br />

Over de k<strong>in</strong>derjaren van Jan ten Doonkaat Koolmann is we<strong>in</strong>ig bekend. De onzekere verhoud<strong>in</strong>gen <strong>in</strong> de Nederlanden noopten<br />

hem en zijn broers het geluk elders te beproeven. Jan en zijn broers Scholto, Jakob, Seebo en Uko weken omstreeks<br />

1800 uit naar Oost-Friesland.<br />

Rond 1805 komt Jan <strong>in</strong> <strong>Norden</strong> aan. Hij wordt vriendelijk opgenomen bij de koopmansfamilie van Doede Lübberts Cremer, die<br />

eveneens tot de mennonitengemeenschap behoort. Dank zij diens hulp kan Jan e<strong>in</strong>d 1805 e<strong>in</strong> kle<strong>in</strong>e branderij overnemen.<br />

Op 10 april 1810 trouwt Jan met Antje Doedes Cremer, de dochter van zijn compagnon. Zij sterft reeds op 9 december 1810<br />

<strong>in</strong> het kraambed bij de geboorte van Antje Cremer ten Doornkaat. Twee jaar later hertrouwt Jan met Jeikel<strong>in</strong>a Jans Cool. Jan<br />

sterft <strong>in</strong> 1851 en werd op de Norder begraafplaats begraven.<br />

3 Frederiks, Hebelius (doopnaam Haeble) Potter, geboren 22 april 1770 te Dokkum, studeerde <strong>in</strong> de godgeleerdheid te Franeker<br />

en werd 20 oktober 1794 predikant te Pe<strong>in</strong>s-en-Zwe<strong>in</strong>s. Hij werd <strong>in</strong> 1803 beroepen aan Kaap de Goede Hoop maar kon<br />

wegens de oorlog, pas <strong>in</strong> 1805 de reis aanvaarden, zonder zijn gez<strong>in</strong>. Zijn schip werd bij St. Helena door een Engels vaartuig<br />

genomen, en na nog <strong>in</strong> een zeegevecht met een Frans schip slaags geweest te zijn kwam hij <strong>in</strong> oktober 1805 te Plymouth<br />

aan. Nu g<strong>in</strong>g hij naar Londen, waar hij enige beurten den predikdienst bij de Hollandse gemeente waarnam. In 1806 keerde<br />

hij naar Nederland terug en g<strong>in</strong>g te Dokkum wonen, doch werd <strong>in</strong> september van dat jaar hulpprediker te Amsterdam. In 1810<br />

werd hij predikant bij de Hollandse gemeente te Hanau en <strong>in</strong> 1817 te Soerabaya, waar hij 10 april 1827 overleed.<br />

Behalve enige leerredenen en godsdienstige geschriften gaf hij uit: Zestal leerreden, uitgesproken <strong>in</strong> de Nederlandse kerk te<br />

Londen, Haarlem 1806; Lotgevallen en ontmoet<strong>in</strong>gen op eene mislukte reize naar de Kaap de Goede Hoop <strong>in</strong> 1804 tot 1806,<br />

<strong>in</strong> brieven aan een vriend, 4 delen, Haarlem 1806; Wandel<strong>in</strong>gen en kle<strong>in</strong>e Reizen door sommige gedeelten van het Vaderland<br />

als: <strong>in</strong> Friesland, naar het eiland Schiermonnikoog, <strong>in</strong> Gron<strong>in</strong>gen, <strong>in</strong> de Friesche Zevenwouden en het landschap Drenthe,<br />

door Amsterdam, en van daar naar Muiderberg en het Gooiland, 2 delen, Haarlem 1808; Reize door de oude en nieuwe oostelijke<br />

Departementen van het kon<strong>in</strong>grijk Holland, en het Hertogdom Oldenburg, gedaan <strong>in</strong> den jare 1808, 2 delen, Haarlem<br />

1808; Reize door een groot gedeelte van Zuid-Holland, gedaan <strong>in</strong> de jaren 1807 en 1808, Amsterdam 1809; Reize van Amsterdam<br />

naar Hanau, door een groot gedeelte van Duitschland, gedaan <strong>in</strong> den jare 1810, Amsterdam 1810; Een w<strong>in</strong>ter <strong>in</strong><br />

Londen, 3 delen, met platen, Amsterdam 1810; Wandel<strong>in</strong>gen en kle<strong>in</strong>e Reizen <strong>in</strong> den omtrek van Hanau, Frankfort en andere<br />

voorname gedeelten van Duitschland, Amsterdam 1811; Lotgevallen op eene reis van Friesland door Westfalen en het<br />

Waldeksche naar Hanau <strong>in</strong> september 1813, Amsterdam 1816; Vruchten der eenzaamheid, Gron<strong>in</strong>gen 1819, 4 stukken,<br />

waar<strong>in</strong>: Reizen door de Wetterau en langs den Lahnstroom. Verhaal van het voorgevallene <strong>in</strong> en bij Hanau, <strong>in</strong> de maanden<br />

October en November 1813, Amsterdam 1814.<br />

4 Amstelodamum, 46 ste jaargang, januari 1959, blz. 103 e.v. “(...) Dit gaf hem ook de mogelijkheid van februari tot mei 1808 een<br />

langere reis te ondernemen ‘door de oude en nieuwe Oostelijke departementen van het Kon<strong>in</strong>grijk Holland en het hertogdom<br />

Oldenburg’. De aanleid<strong>in</strong>g tot deze reis was een beroep om <strong>in</strong> <strong>Norden</strong> te komen prediken. Als hulpprediker te Amsterdam was<br />

Ds. Potter’s positie ‘m<strong>in</strong>der dan een quart’ van een gewoon predikant, zoals hij het zelf uitdrukte. Deed zich een goede kans<br />

voor op een volwaardige predikantsplaats elders, dan mocht die niet worden verzuimd. De reis was - als gewoonlijk - vol<br />

wederwaardigheden. In Aurich, de hoofdstad van het <strong>in</strong>gelijfde Oost-Friesland, maakte Ds. Potter de luisterrijke <strong>in</strong>tocht van<br />

G.A.G.Ph. baron van der Capellen, de nieuw benoemde landdrost, mee, <strong>in</strong> een door acht paarden getrokken reiskoets,<br />

voorafgegaan en gevolgd door een escorte van ruiters: ‘eene niet onaardige en zelfs m<strong>in</strong> of meer Kon<strong>in</strong>klijke vertoon<strong>in</strong>g,<br />

waarvan het deftige niet we<strong>in</strong>ig vermeerderd werd door het aanhoudende schieten van het kanon en het luiden van alle de<br />

klokken’. De Zondag daarop preekte Ds. Potter tweemaal <strong>in</strong> de Nederduitsch-Gereformeerde Kerk van <strong>Norden</strong>, even buiten<br />

de stad gelegen, maar van een benoem<strong>in</strong>g daar is niets gekomen.”<br />

noot auteur: Potter zal gesolliciteerd hebben <strong>in</strong> bij kerkgemeente <strong>in</strong> Bargebur.<br />

5 De mennonieten of doopsgez<strong>in</strong>den zijn genoemd naar de Friese priester Menno Simons, rond 1540. Hij was een katholiek<br />

priester die overg<strong>in</strong>g tot het anabaptisme. Nadat hij <strong>in</strong> 1535 opnieuw gedoopt was, gaf hij <strong>in</strong> 1536 zijn priesterambt op. Daarna<br />

wijdde hij zich aan prediken en geschriften.<br />

Deze religieuze strom<strong>in</strong>g heeft zich, dikwijls om te ontkomen aan vervolg<strong>in</strong>g, over een groot gedeelte van de wereld<br />

verspreid. In Nederland worden zij ook wel doopsgez<strong>in</strong>den genoemd.<br />

De mennonieten streven naar een geweldloze wereld. De kenmerken van deze beweg<strong>in</strong>g waren de totale scheid<strong>in</strong>g van kerk<br />

en staat, de afwijz<strong>in</strong>g van de k<strong>in</strong>derdoop, het weigeren van de eed en de persoonlijke belijdenis van mondige mensen, <strong>in</strong><br />

plaats van het onderschrijven van de door de kerk vastgelegde teksten. De doperse non-conformistische uitgangspunten<br />

riepen veel weerstand op. In de 16 de eeuw werden de dopers te vuur en te zwaard vervolgd. In die tijd zijn <strong>in</strong> Nederland zo'n<br />

tweeduizend dopers om hun overtuig<strong>in</strong>g omgebracht. Nog steeds gelden bij doopsgez<strong>in</strong>den de uitgangspunten van persoonlijke<br />

verantwoordelijkheid van ieder lid of vriend van de gemeente. Doopsgez<strong>in</strong>den kennen geen ambtsdragers. De predikanten<br />

worden beschouwd als gewoon lid van de gemeente te midden van alle anderen. Respect voor elkaar en voor elkaars<br />

men<strong>in</strong>g is normaal en ook betrokkenheid op elkaar en <strong>in</strong> de wereld, zonder dat dit tot beklemm<strong>in</strong>g leidt: er zijn geen meerderen<br />

en geen m<strong>in</strong>deren. Een ander adagium luidt: niet moeten, maar mogen.<br />

6 De scheid<strong>in</strong>g der geesten bestaat nog steeds. De Luthersen noemen zich thans “Evangelisch-Lutherische Kirchengeme<strong>in</strong>de<br />

<strong>in</strong> <strong>Norden</strong> Stadt (Ludgeri)” en de orthodoxen “Evangelisch-reformierte Kirchengeme<strong>in</strong>de <strong>Norden</strong>-Bargebur”<br />

7 Charles-Franḉois Lebrun, hertog van Plaisance werd per 1 januari 1811 aangesteld als stadhouder pr<strong>in</strong>s en gouverneurgeneraal<br />

over de Hollandse departementen, waaronder Oost-Friesland.<br />

8 Conscriptie is de <strong>in</strong>schrijv<strong>in</strong>g van alle jonge mannen voor de verplichte legerdienst. Een door het lot aangewezen en <strong>in</strong>gelijfde<br />

soldaat noemde men een conscrit of lotel<strong>in</strong>g. Uit deze <strong>in</strong>schrijv<strong>in</strong>gslijst werd door toeval via lot<strong>in</strong>g een cont<strong>in</strong>gent aangewezen<br />

dat effectief de legerdienst moest vervullen. De lot<strong>in</strong>g zelf greep plaats met een houten trommel met draaizwengel voor het<br />

trekken van de lotnummers, opgeborgen <strong>in</strong> houten houdertjes. Vermogende lotel<strong>in</strong>gen kochten zich vrij van militaire dienst


E<strong>in</strong>dnoten (H. 1)<br />

door een m<strong>in</strong>der gefortuneerde via betal<strong>in</strong>g zijn dienstplicht te laten vervullen. Deze conscriptie zorgde voor de <strong>in</strong>lijv<strong>in</strong>g van<br />

vele boerenzonen <strong>in</strong> Napoleons leger.<br />

9 Hermann Aden, Nortmoor <strong>in</strong> Ostfreesland-Kalender 1990, Seite 153ff.<br />

Die Fehntjer wollten nicht für Napoleon sterben.<br />

Wer heute von Timmel durch die Meeden nach Neuefehn fährt und dabei das Spetzer- und das Bagbander Tief überquert,<br />

ahnt nicht, daß es <strong>in</strong> dieser friedlichen Landschaft am 14. April 1811 zu e<strong>in</strong>em Feuergefecht zwischen französischen<br />

Besatzungstruppen und ostfriesischen Seeleuten gekommen ist. E<strong>in</strong>em französischen Kommando wurde auf se<strong>in</strong>em Marsch<br />

nach den Fehnen hier <strong>in</strong> den Meeden von den Ostfriesen der Weg verlegt. Es mußte sich, nachdem die Fehntjer mit ihm<br />

scharfe Schüsse gewechselt hatten, unverrichteter Sache wieder nach Aurich zurückziehen.<br />

Wie war es dazu gekommen? Nachdem der französische Kaiser Napoleon nahezu ganz Europa erobert hatte, versuchte er<br />

auch noch die Seemacht England <strong>in</strong> die Knie zu zw<strong>in</strong>gen. Dazu benötigte er erfahrene Seeleute. Und so ordnete er am 10.<br />

Februar 1811 an, daß die sieben holländischen Departements se<strong>in</strong>es französischen Kaiserreichs 3000 Mar<strong>in</strong>esoldaten zu<br />

stellen hätten Auf das Departement der Ost-Ems, das sich etwa mit Ostfriesland deckte, entfielen nach dieser Anordnung 300<br />

,,Conscribirte". Für den ganzen ostfriesischen Raum rechneten die französischen Behörden damals mit etwa 2600 Seeleuten<br />

im Alter zwischen 24 und 49 Jahren, aus denen nun 300 ausgelost werden sollten. Bei diesen Losungen war es nun bereits <strong>in</strong><br />

Leer und Detern zu Unruhen gekommen, hatte es doch bis dah<strong>in</strong> noch nie e<strong>in</strong>e Militärpflicht für Ostfriesen gegeben. Als nun<br />

am 11. April 1811 600 Seeleute aus den Kantonen Aurich, Berum, <strong>Norden</strong> und Timmel aufs Schloß nach Aurich zur Losung<br />

befohlen wurden, verursachten die Schiffer des Kantons Timmel dort e<strong>in</strong>en Tumult, <strong>in</strong> dessen Verlauf der französische<br />

Präfekt mit e<strong>in</strong>em Knüppel zwei Schläge <strong>in</strong> den Nacken erhielt und schließlich durch den Schloßgraben flüchtete. Vor dem<br />

dann anrückenden Militär zerstoben die Schiffer <strong>in</strong> alle W<strong>in</strong>de.<br />

Um die Seeleute des Kantons Timmel zur Räson zu br<strong>in</strong>gen, wurde am 14. April 1811 e<strong>in</strong> militärisches Kommando nach den<br />

Fehnen <strong>in</strong> Marsch gesetzt. Die Fehntjer nun, die wußten, was ihnen bevorstand und ke<strong>in</strong>en Wert darauf legten, <strong>in</strong> e<strong>in</strong>em<br />

Kampf mit der weit überlegenen englischen Flotte ihr Leben für die unersättlichen Eroberungspläne des französischen<br />

Kaisers zu verlieren, hatten sich notdürftig bewaffnet und den Franzosen <strong>in</strong> den sumpfigen, von breiten Wasserläufen durchzogenen<br />

Meeden den Weg verlegt. Es kam dann zu e<strong>in</strong>em regelrechten Feuergefecht, <strong>in</strong> dessen Verlauf sich herausstellte,<br />

daß die französische E<strong>in</strong>heit zu schwach war, um den Widerstand der Fehntjer überw<strong>in</strong>den zu können. So zogen sich die<br />

Franzosen erst e<strong>in</strong>mal über Timmel nach Aurich zurück.<br />

Wir können uns das Triumphgefühl der Fehntjer vorstellen, denen es gelungen war, mitten <strong>in</strong> Europa e<strong>in</strong>e kle<strong>in</strong>e franzosenfreie<br />

Zone zu schaffen, wenn auch nur für kurze Zeit. Militärisch gesehen war das ganze Unternehmen natürlich e<strong>in</strong> Wahns<strong>in</strong>n,<br />

denn von Cadiz <strong>in</strong> Spanien bis Königsberg <strong>in</strong> Ostpreußen standen französische Truppen: Was konnten die wenigen<br />

Fehntjer schon dagegen ausrichten! Aber wie tief muß ihre Verzweiflung und ihr Widerwille gegen Napoleon gewesen se<strong>in</strong>,<br />

daß sie sich zum bewaffneten Widerstand h<strong>in</strong>reißen ließen.<br />

Der Triumph der Fehntjer dauerte natürlich nicht lange. Wenige Tage später besetzten 600 Mann französische Infanterie die<br />

Fehne, um die Rädelsführer des Aufstandes gefangen zu nehmen, deren Namen man unter der Hand erfahren hatte. Die<br />

Mehrzahl von ihnen konnten sie verhaften, andere waren geflohen, zum Teil bis h<strong>in</strong> zur damals britischen Insel Helgoland.<br />

Auf Anordnung des Generalgouverneurs der holländischen Departements, Herzog von Plaisance, wurden die Verhafteten am<br />

24. Mai 1811 auf dem Schloß zu Aurich vor e<strong>in</strong> Kriegsgericht gestellt. Von den 21 Angeklagten, von denen allerd<strong>in</strong>gs sieben<br />

geflohen waren, stammten sechs von Großefehn, fünf von Boekzetelerfehn, vier von Jher<strong>in</strong>gsfehn, drei von Neuefehn, zwei<br />

aus Tirnmel und e<strong>in</strong>er aus Moordorf. Die Anklage lautete: ,,Sämmtlich beschuldigt an den <strong>in</strong> Aurich, Departement der Ost-<br />

Ems, am 11ten April e<strong>in</strong>tausendachthundertundelf, vor dem Palais der Präfektur, bei Gelegenheit der Losung der Seeconscribirten,<br />

ausgebrochenen Aufruhr Antheil genommen, und sich sowohl gegen die zur Ausführung dieses Geschäfts verordneten<br />

Kaiserlichen Behörde <strong>in</strong> der Person des Herrn Präfekten, als auch gegen e<strong>in</strong> Detachement Kaiserlicher Truppen <strong>in</strong> der<br />

Gegend von Timmel und Neuen-Vehn, am l4ten April desselben Jahres, bewafnet zu haben".<br />

Zwei der Angeklagten, Focke Frerichs Janssen, e<strong>in</strong> Tagelöhner aus Großefehn, und Johann Reck aus Moordorf wurden zum<br />

Tode verurteilt und am nächsten Morgen auf dem Kirchdorfer Feld bei Aurich erschossen. Zwei weitere Angeklagte wurden zu<br />

l6jähriger Kettenstrafe verurteilt, die restlichen wurden zwischen e<strong>in</strong>em Jahr und sechs Monaten ,,unter Aufsicht der hohen<br />

Polizei und zur Disposition des Gouvernements gestellt". Über die sieben Geflohenen verhängte man <strong>in</strong> Abwesenheit<br />

ebenfalls die Todesstrafe.<br />

Doch damit war der Zorn der Franzosen noch nicht besänftigt. Da etwa gleichzeitig auch <strong>in</strong> Amsterdam Unruhen ausgebrochen<br />

waren, vermutete Napoleon, daß die Engländer diese Tumulte angezettelt hätten und ordnete deshalb als warnendes<br />

Beispiel e<strong>in</strong> weiteres Strafgericht an. Unabhängig von den nun bereits im Dienst der französischen Flotte stehenden Seeleuten<br />

des Kantons Timmel wurden jetzt alle übrigen Schiffsleute dieses Kantons, etwa 300 an der Zahl, zur Armee<br />

e<strong>in</strong>gezogen und nach Antwerpen geführt. Die besten Seeleute wurden davon <strong>in</strong> Toulon auf französische Kriegsschiffe verteilt,<br />

der Rest von 137 Mann kam auf die Festung Lille. Durch diese Maßnahme gerieten viele Familien auf den Fehnen <strong>in</strong> große<br />

wirtschaftliche Not, wurde doch damit 117 Frauen und 368 K<strong>in</strong>dern der Ernährer genommen. Erst im nächsten Jahr sah<br />

Napoleon wohl e<strong>in</strong>, daß se<strong>in</strong>e Reaktion übertrieben gewesen war und erlaubte den Ostfriesen, <strong>in</strong> ihre Heimat zurückzukehren;<br />

am 7. Juli 1812 trafen die ersten Heimkehrer auf den Fehnen e<strong>in</strong>.<br />

Was waren dies nun für Männer, die sich der Aushebung zum Dienst <strong>in</strong> der französischen Flotte gewaltsam widersetzt<br />

hatten? Auf dem alten Friedhof <strong>in</strong> Timmel etwas südlich des Kirchturms f<strong>in</strong>den wir heute noch den Grabste<strong>in</strong> des Lüppe<br />

Gerdes Buß, der auch zu den Angeklagten vor dem Kriegsgericht <strong>in</strong> Aurich gehört hatte. Er stammte ursprünglich aus Wrisse,<br />

wo er 1778 geboren war, und se<strong>in</strong>e Vorfahren lassen sich bis zu dem Vollerbenbesitzer Ino Konken im Jahre 1627 <strong>in</strong> Holtrop<br />

nachweisen, also e<strong>in</strong> altes ostfriesisches Bauemgeschlecht.<br />

Da se<strong>in</strong> jüngerer Bruder den elterlichen Hof übernahm, zog er nach Neuefehn, fuhr als Kapitän auf eigenen Schiffen zur See,<br />

erwarb e<strong>in</strong> umfangreiches Grundvermögen und wurde Vater von neun K<strong>in</strong>dern. Fünf se<strong>in</strong>er Söhne wandten sich ebenfalls der<br />

Seefahrt zu, von denen zwei vor Jütland ertranken. Lüppe Gerdes Buß verkörperte also den typischen Fehntjer, wagemutig,<br />

tatkräftig und unternehmend. Nun aber drohte Napoleons Kont<strong>in</strong>entalsperre die wirtschaftliche Existenz der Fehne zu<br />

vernichten. Unabhängige freie Seeleute, für die es bisher nie e<strong>in</strong>en Militärdienst gegeben hatte, sollten französische<br />

Uniformen tragen. Und da die Lebensumstände der übrigen Angeklagten von den Fehnen denen des Lüppe Gerdes Buß<br />

ähnlich waren, braucht es uns nicht zu wundern, daß die Fehntjer <strong>in</strong> Napoleon den Zerstörer ihrer vertrauten Welt sahen. ,,De<br />

grote Undögt" wurde er im Volksmund genannt, dem nichts heilig war. Und so setzten sie sich zur Wehr.<br />

Bis auf den Grabste<strong>in</strong> des Lüppe Gerdes Buß er<strong>in</strong>nert heute nichts mehr an die Männer jenes Gefechts zwischen Timmel und<br />

Neuefehn. Wäre es deshalb nicht angebracht, ihnen e<strong>in</strong>en Gedenkste<strong>in</strong> <strong>in</strong> den Meeden zu setzen, damit diese Ereignisse aus<br />

dem Jahre 1811 nicht <strong>in</strong> Vergessenheit geraten? Im umgekehrten Falle hätten es die Franzosen sicher längst getan.


E<strong>in</strong>dnoten (H.1 )<br />

10 He<strong>in</strong>rich Roskam, Friesische Blätter 1969: Das Rhauderfehn, Seite 137ff.<br />

Die Fehntjer verweigern dem Kaiser der Franzosen die Wehrpflicht.<br />

Im frühen Mittelalter war Friesland <strong>in</strong> Terrae (Landschaftsverbände) e<strong>in</strong>geteilt. In unserer engeren Heimat waren z. B. das<br />

Saterland, das Overled<strong>in</strong>gerland, das Rheiderland, das Moormerland und Uplengen solche Terrae. Innerhalb dieser Verbände<br />

waren die Bewohner wehrpflichtig und <strong>in</strong> Fähnle<strong>in</strong> e<strong>in</strong>geteilt. Die Anführer nannten sich Luitnand und Fähnrich, aber auch der<br />

Schüttemeister <strong>in</strong>nerhalb der Kirchspiele hatte damals e<strong>in</strong>e führende Stellung <strong>in</strong>nerhalb dieser Bauern-Miliz.<br />

Noch im September des Jahres 1399 schlugen die Overled<strong>in</strong>ger und Sater geme<strong>in</strong>sam Witzelt tom Brook, der mit se<strong>in</strong>en<br />

Seeräubern und Patjacken auf der Deternergaste lagerte, vernichtend. Auch <strong>in</strong> der zweiten uns bekannten Schlacht von<br />

Detern schlugen sie unter der Führung von Fokko Ukena den geme<strong>in</strong>samen aus dem Oldenburgischen vordr<strong>in</strong>genden Fe<strong>in</strong>d<br />

und jagten ihn <strong>in</strong> die Sümpfe (Krietskolk).<br />

Auf dem Papier bestanden diese Fähnle<strong>in</strong> noch im 18. Jahrhundert. Als die Häuptl<strong>in</strong>ge etwa um das Jahr 1440 <strong>in</strong> Ostfriesland<br />

mit Hilfe der Hamburger zur Macht kamen und sich Graf von Ostfriesland nennen durften, war es mit diesem Bauernheer bald<br />

vorbei.<br />

Die Ständeversammlung, bestehend aus Häuptl<strong>in</strong>gen, der Geistlichkeit und dem Hausmannsstand, versagte ihnen die Gunst.<br />

Die Stände glaubten, damit e<strong>in</strong>er völligen Abhängigkeit besser entgehen zu können. So mußten die Grafen sich der Söldner<br />

bedienen, von denen es damals genügend gab. Diese lockte der versprochene Sold und <strong>in</strong> Fehdezeiten der versprochene<br />

Anteil an der Beute.<br />

Mit Söldnern waren auch die Rhauderschanzen besetzt, als im Herbst des Jahres 1622 die Mansfelder erschienen und <strong>in</strong><br />

kurzer Zeit Herr der Lage waren. Auch Stickhausen fiel im Handumdrehen.<br />

Im Jahre 1744, am 25. Mai, verstarb der letzte Souverän Ostfrieslands k<strong>in</strong>derlos. Seit dem Großen Kurfürsten von Brandenburg<br />

unterhielten die Preußen e<strong>in</strong> Mar<strong>in</strong>ebataillon <strong>in</strong> Emden. Von diesem Bataillon trafen schon am 4. Juni des selben Jahres<br />

60 Soldaten <strong>in</strong> Aurich e<strong>in</strong>. Aus Pyrmont folgten am 8. Juni 500. Auf dem Herd des Regierungsgebäudes <strong>in</strong> Aurich wurde das<br />

Feuer für die Cirksenas gelöscht und neu mit Soden vom Stadtwall für Preußen entfacht. Nach den damaligen Gepflogenheiten<br />

war dieses damals so rechtens. Wer wollte den Preußenkönig Friedrich II. auch daran h<strong>in</strong>dern! Außer anderen Bed<strong>in</strong>gungen<br />

verlangte er für die Befreiung der Ostfriesen vom Wehrdienst e<strong>in</strong> Freiengeld von jährlich 16.000 Thaler.<br />

In dem Dokument des Königs vom 19. April 1769, das die Konzession zur Rhauderfehngründung enthält, greift der König<br />

wohl auf Vorstellung der Unternehmer auf diesen Handel zurück und dokumentiert, daß auch die künftigen Bewohner des<br />

Rhauderfehns frei vom Militärdienst se<strong>in</strong> sollten. - Der Wunsch der Stadt Emden, dort gegen die englischen Übergriffe e<strong>in</strong>e<br />

Kriegsmar<strong>in</strong>e aufzubauen, blieb ohne Erfolg. Der König scheute die hohen Kosten, auch war er dauernd <strong>in</strong> Kriege verwickelt.<br />

Dieses alles sollte sich ändern, als Napoleon Bonaparte sich im Alter von 35 Jahren zum Kaiser der Franzosen machte und<br />

se<strong>in</strong>e Expansionsgelüste sich über ganz Europa erstreckten. Se<strong>in</strong>en steilen Aufstieg verdankte er se<strong>in</strong>er überragenden<br />

Intelligenz, se<strong>in</strong>er Schaffenskraft, se<strong>in</strong>em brennenden Ehrgeiz, se<strong>in</strong>em persönlichen Mut und nicht zuletzt se<strong>in</strong>er ungeme<strong>in</strong>en<br />

Rücksichtslosigkeit.<br />

Mit vere<strong>in</strong>ten Kräften versuchte man ihn an se<strong>in</strong>em Vormarsch durch die Niederlande zu h<strong>in</strong>dern. Die Engländer und mit<br />

ihnen die Hannoveraner zogen sich über die Ems zurück. Overled<strong>in</strong>gen mußte viele englische und hannoversche Soldaten<br />

aufnehmen. Die meisten waren abgehetzt und krank. Der spätere König von Großbritannien und Hannover hatte <strong>in</strong> der<br />

Pastorei von Rhaude se<strong>in</strong> Quartier bezogen.<br />

In den Niederlanden setzte der Kaiser Napoleon se<strong>in</strong>en Bruder Louis Napoleon zum König e<strong>in</strong>, und im Jahre 1806 war auch<br />

schon Ostfriesland zur 11. Prov<strong>in</strong>z der Niederlande erklärt. Dieses war das Signal Englands, die Ostfriesen-Schiffe zu kapern<br />

und <strong>in</strong> ihren Häfen festzuhalten. Am Ende des Jahres 1806 belief sich diese Zahl auf 163 Schiffe.<br />

Von dem Augenblick an, als im August 1806 Preußen den Krieg an Napoleon erklärte, folgten <strong>in</strong> französischen Häfen weitere<br />

90 Ostfriesen-Schiffe, und als die Franzosen <strong>in</strong> Lübeck e<strong>in</strong>rückten, fanden sie dort derer 29 vor. - Norwegen tat es den<br />

Engländern gleich. So darf es uns nicht wundern, wenn der Handel <strong>in</strong> Ostfriesland über See völlig zum Erliegen kam.<br />

Von Napoleon war außerdem die Kont<strong>in</strong>entalsperre verhängt worden. Louis Napoleon konnte diese Blockade nach<br />

Auffassung se<strong>in</strong>es kaiserlichen Bruders nicht wirksam genug aufrecht halten, er wurde abgesetzt. Der Schmuggel <strong>in</strong> den<br />

Sielorten stand <strong>in</strong> voller Blüte, bis der Kaiser e<strong>in</strong>griff. Ostfriesland wurde mit Jever zusammen das Departement "Ost-Ems".<br />

Für uns hier war Emden das Arrondissement (Unterabteilung) und Detern-Stickhausen der Canton. Die Marie (Geme<strong>in</strong>de) für<br />

die beiden Rhauderfehne war Rhaude.<br />

So ist es ke<strong>in</strong> Wunder, daß uns exakte Angaben dafür bislang nicht überkommen s<strong>in</strong>d. Wir müssen hier auf die Ostfriesische<br />

Geschichte zurückgreifen. Als Departement OSTEMS war Ostfriesland dem Kaiser Napoleon direkt unterstellt und gehörte<br />

nunmehr zu Frankreich.<br />

Schon die erste Truppenaushebung zeigte den Ostfriesen, daß ihnen die Abmachung von 1744 mit dem Preußenkönig nicht<br />

mehr helfen konnte. Diese Aushebung erfolgte etwa sechs Wochen nach der Zeit, als Ostfriesland zum Departement des<br />

französischen Reiches geworden war, im Februar 1811. Unter anderen wurden 80 Seeleute gebraucht, und kurz darauf<br />

mußte das Departement nochmals 300 erfahrene Seeleute stellen.<br />

Außer e<strong>in</strong>igen Deserteuren und solchen, die der Musterung von vornhere<strong>in</strong> fern blieben, g<strong>in</strong>g die Aushebung zur Armee<br />

ziemlich glatt vonstatten. Die welterfahrenen Seeleute sträubten sich vor e<strong>in</strong>er gewaltsamen Anmusterung. Hauptsächlich <strong>in</strong><br />

Leer und Stickhausen leisteten sie zum Teil bewaffneten Widerstand gegen die Musterung, so daß der Präfekt flüchten<br />

mußte. Die Musterungen konnten nicht durchgeführt werden.<br />

Die totalitäre Machtstellung des Kaisers ließ e<strong>in</strong> solches Verhalten nicht zu. Die zur Musterung aufgerufenen Seeleute wurden<br />

<strong>in</strong> kle<strong>in</strong>en Trupps zusammengeholt und <strong>in</strong> die Uniform gesteckt. Zwei Rädelsführer wurden zum Tode, und zehn zu<br />

langjährigem Kerker verurteilt. Außerdem wurden von den Fehnen noch 300 Männer wahllos festgenommen und nach Toulon<br />

und Lille zur Ketten-Karrenstrafe gebracht, das heißt sie wurden an ihren Schiebkarren, mit denen sie arbeiten mußten, Tag<br />

und Nacht angeschlossen. - Am schlimmsten war der Widerstand <strong>in</strong> Timmel und Neuefehn, dort hatten die Schiffer sich<br />

verschanzt und es kam zu Feuergefechten, bis e<strong>in</strong>e Kompanie Soldaten anrückte und sie zur Übergabe zwangen.<br />

Für das Landheer und den Kriegszug nach Rußland stellte Ostfriesland von 1811-1813 im ganzen 2326 Soldaten. Nur wenige<br />

kamen zurück. - Den <strong>in</strong> fremden Häfen Internierten und mit den gekaperten Schiffen <strong>in</strong> Gefangenschaft geratenen Seeleuten<br />

erg<strong>in</strong>g es zumeist nicht besser. Auch sie wurden zwangsweise unter die Besatzung e<strong>in</strong>er fremden Nation, von der sie<br />

gefangen gehalten wurden, auf Schiffen verteilt. Im Volksmunde heißt diese Zeit "de Griepetied". Auch die Er<strong>in</strong>nerung an die<br />

Vokabel "Karrenstrafe" ist bei der älteren Generation noch lebendig.<br />

Die Wehrpflicht blieb auch <strong>in</strong> der Hannoverschen Zeit <strong>in</strong> Ostfriesland bestehen. Es wurde gelost. Wer e<strong>in</strong> niedriges Los zog<br />

und gesund war, konnte damit rechnen, daß er Soldat se<strong>in</strong> mußte. Begüterte konnten sich freikaufen, <strong>in</strong>dem sie auf eigene<br />

Kosten e<strong>in</strong>en Ersatzmann stellten. - Als wir im Jahre 1866 wieder an Preußen kamen, war die Bevorzugung der Begüterten


E<strong>in</strong>dnoten (H. 1)<br />

vorbei. Jeder gesunde Mann mußte den bunten Rock anziehen. Die Infanteristen dienten zwei Jahre, das galt auch für die<br />

Artillerie, außer der Reiterabteilung. Die Kavallerie und die Mar<strong>in</strong>e mußten drei Jahre dienen.<br />

Im Laufe der Zeit gewöhnten sich auch die Fehntjer an die Wehrpflicht. Als im August 18l4 der erste Weltkrieg ausbrach,<br />

waren die Menschen mit wenigen Ausnahmen sehr begeistert. Dieses änderte sich aber, je länger der Krieg dauerte. Daß<br />

man den Mut aber nicht hat s<strong>in</strong>ken lassen, das beweist der Spruch auf dem Denkmal für die Gefallenen des ersten<br />

Weltkrieges auf dem Ehrenfriedhof <strong>in</strong> Westrhauderfehn (altes Foto).<br />

Am 26. August 1969 waren es genau 30 Jahre her, daß der erste Mobilmachungstag zum zweiten Weltkrieg war. Am selben<br />

Tage mußten <strong>in</strong> Holte und Jhrhove nach vorheriger Musterung Pferde, Pferdegeschirr und Wagen gestellt werden. Am<br />

anderen Tage mittags um 12 Uhr mußte ich z. B. <strong>in</strong> Ritterhude se<strong>in</strong>, um als 42jähriger zum zweiten Mal Soldat zu werden.<br />

Quellen: Akten aus der Franzosenzeit der Geme<strong>in</strong>de Coll<strong>in</strong>ghorst im Archiv des Fehn- und Schiffahrtsmuseums <strong>in</strong><br />

Westrhauderfehn und: Ostfriesische Geschichte von Enno Klopp aus Leer.<br />

11 C.M.G. Berkvens-Stevel<strong>in</strong>ck, Politiek-religieuze vluchtel<strong>in</strong>gen <strong>in</strong> de Republiek, <strong>in</strong> het bijzonder de Hugenoten.<br />

12 Lucassen, Van het beg<strong>in</strong> van de 17 de eeuw tot ver <strong>in</strong> de tw<strong>in</strong>tigste eeuw, vormden Duitsers verreweg de grootste migrantengroep<br />

<strong>in</strong> Nederland. Zelfs bij de volkstell<strong>in</strong>g van 1971 voerden Duitsers nog de ranglijst van niet-Nederlandse nationaliteiten<br />

aan met ruim 36.000 personen, (...). In de vroegmoderne periode vestigden <strong>in</strong>woners uit Duitse staten zich <strong>in</strong> groten getale <strong>in</strong><br />

de Republiek, vooral <strong>in</strong> Hollandse steden. Zelfs aan het e<strong>in</strong>de van de 18 de eeuw, toen de Republiek al enige tijd over haar<br />

economische hoogtepunt heen was, was hun aandeel <strong>in</strong> de bevolk<strong>in</strong>g – vooral <strong>in</strong> de kustprov<strong>in</strong>cies – nog steeds aanzienlijk<br />

en deed het nauwelijks onder voor het percentage <strong>in</strong> het buitenland geborenen heden ten dage. Zo was een op de vijf<br />

Amsterdammers <strong>in</strong> 1800 <strong>in</strong> Duitse streken geboren.<br />

13 Lucassen, Uit het feit dat deze Duitse immigranten en hun nakomel<strong>in</strong>gen zich op de langere termijn niet hebben ontwikkeld tot<br />

een herkenbaar deel van de bevolk<strong>in</strong>g, mogen we afleiden dat er sprake is geweest van een relatief snelle assimilatie. De<br />

nieuwkomers zelf spraken vaak nog Duits of Nederlands met een Duits accent, en organiseerden zich deels <strong>in</strong> eigen<br />

verenig<strong>in</strong>gen en kerken, maar de meeste van hun k<strong>in</strong>deren beschouwden zichzelf als <strong>in</strong>heems, en werden ook als zodanig<br />

gezien. Hoe die assimilatie zich voltrok, daarover weten we betrekkelijk we<strong>in</strong>ig. In vergelijk<strong>in</strong>g met getalsmatig m<strong>in</strong>der belangrijke<br />

groepen immigranten, zoals de joden uit het Iberisch schiereiland, de Zuid-Nederlanders of de Hugenoten, zijn de<br />

Duitsers tot voor kort stiefmoederlijk bedeeld door migratiewetenschappers. Dankzij het onderzoek van Marlou Schrover naar<br />

Duitsers <strong>in</strong> Utrecht en de uitkomsten van deelproject Duitsers van het nwo-pionieronderzoek over immigratie <strong>in</strong> Nederland<br />

(1860-1960) is daar verander<strong>in</strong>g <strong>in</strong> gekomen. Voor de 19 de eeuw dr<strong>in</strong>gt zich het volgende beeld op. Vanaf 1820 nam het<br />

aandeel van <strong>in</strong> het buitenland geborenen (het merendeel Duitsers) gestaag af. De groep die hier reeds woonde, werd nog<br />

maar ten dele met ‘verse’ migranten aangevuld en aangezien hun k<strong>in</strong>deren volgens de Grondwet van 1815 en het Burgerlijk<br />

Wetboek van 1838 door geboorte het Nederlanderschap verwierven, stierf deze ‘vroegmoderne’ groep langzaam maar zeker<br />

uit. Tegelijkertijd kwam er een kle<strong>in</strong>ere immigratiestroom op gang uit Duitsland van zowel specifieke beroepsgroepen (zoals<br />

w<strong>in</strong>keliers) als van arbeidsmigranten die werk vonden <strong>in</strong> de horeca, de nijverheid en de handel. Op grond van recent<br />

onderzoek mogen we de voorzichtige conclusie trekken dat deze nieuwe Duitse migranten <strong>in</strong> sociaal, economisch, religieus,<br />

en geografisch opzicht zeer divers waren en dat zij die zich permanent vestigden <strong>in</strong> de 19 de eeuw het over het geheel<br />

genomen maatschappelijk niet slecht deden.<br />

14 Het Noord-Italiaanse berggehucht Druogno ligt op een steile bergpas <strong>in</strong> de omgev<strong>in</strong>g van Locarno, vlagbij het Lago Maggiore.<br />

In de herfst van 1838 vertrok hier een veertienjarige jongen te voet naar Amsterdam om daar zijn geluk als schoorsteenveger<br />

te beproeven. Na een barre tocht van veertien maanden en vele ontber<strong>in</strong>gen arriveerde de kle<strong>in</strong>e globetrotter gezond en wel<br />

<strong>in</strong> Amsterdam waar hij als leerl<strong>in</strong>g schoorsteenveger aan de slag kon bij de familie Bonardi <strong>in</strong> de Grote Kruissteeg. De familie<br />

Bonardi was eveneens afkomstig uit Druogno, dus was het niet verwonderlijk dat de jongen al zo snel aan het werk kwam <strong>in</strong><br />

een stad die hem volstrekt onbekend was, maar die hij <strong>in</strong> de jaren die volgden zo goed zou leren kennen.<br />

In die dagen was het verplicht om eerst drie jaar als leerl<strong>in</strong>g en vervolgens twee jaar als gezel te werken. Nadat hij zijn<br />

opleid<strong>in</strong>g bij de familie Bonardi met succes had voltooid, ontv<strong>in</strong>g de knaap, zoals iedere schoorsteenvegersleerl<strong>in</strong>g <strong>in</strong> de 19 de<br />

eeuw, een gouden zakhorloge en honderd zilveren guldens.<br />

Nog eenmaal bezocht hij zijn geboorteland om zijn militaire dienstplicht te vervullen, maar <strong>in</strong> 1842 keerde hij weer terug <strong>in</strong><br />

Amsterdam. Zoals voor zijn vertrek was afgesproken werkte hij nog twee jaar voor de familie Bonardi <strong>in</strong> de, <strong>in</strong>middels tot<br />

Schoorsteenvegerssteeg omgedoopte, nauwe doorgang tussen het S<strong>in</strong>gel en de Herengracht.<br />

Nadat hij getrouwd was met de Française Maria Pardoën, bood zijn schoonvader hem een kle<strong>in</strong>e len<strong>in</strong>g aan waardoor hij zijn<br />

grootste wens <strong>in</strong> vervull<strong>in</strong>g kon zien gaan.<br />

In 1844 startte hij <strong>in</strong> de Utrechtsedwarsstraat zijn eigen schoorsteenvegersbedrijf. S<strong>in</strong>dsdien zijn er zes generaties verstreken<br />

en staat de zevende generatie alweer klaar om de ondernem<strong>in</strong>g met de naam Vittali voort te zetten.<br />

Dit was echter niet de achternaam van de veertienjarige jongen die <strong>in</strong> 1838 uit Druogno vertrok, hij heette zeer waarschijnlijk<br />

Vitale, maar door schrijffouten van verschillende klerken, zowel <strong>in</strong> Italië als <strong>in</strong> Amsterdam, verbasterde zijn achternaam. Dit<br />

proces kon hij <strong>in</strong> Nederland helemaal niet tegenhouden omdat hij de Nederlandse taal nog niet beheerste. Waardoor de naam<br />

Vitale eerst veranderde <strong>in</strong> Vitali, om een paar decennia later nog verder te verbasteren tot het hedendaagse Vittali.<br />

15 Voor Wanderschaft worden diverse andere woorden gebruikt: Gesellenwanderung, Auf der Walz, Wanderzwang of Tippelei.<br />

16 Omstreden is het dragen van een oorr<strong>in</strong>g. Normaal kreeg de gezel een kle<strong>in</strong> bedrag aan geld mee. Aan het e<strong>in</strong>d van zijn<br />

Wanderschaft moest hij nog steeds <strong>in</strong> het bezit zijn van dat bedrag, als bewijs dat hij <strong>in</strong> zijn onderhoud had kunnen voorzien.<br />

Voor noodgeval droeg hij een oorr<strong>in</strong>g die hij te gelde kon maken. Als de gezel zich misdroeg werd hem de oorr<strong>in</strong>g door de lel<br />

getrokken. Hij had dan schlitzohr. Dat was natuurlijk geen reclame voor de gezel want het betekende zoveel dat hij zijn eer<br />

had verloren. In het Duits is Schlitzohr thans nog de aanduid<strong>in</strong>g voor een goedaardige vagebond.<br />

17 Staarman, blz. 20 en 30, Wat zeer opvalt <strong>in</strong> dit geval van Oostfriesland, is het feit dat de vier (met Esen vijf) genoemde<br />

‘gildensteden’, die zeker ook een bakkersgilde bezaten, ook precies de vier steden zijn waar <strong>in</strong> de huidige steekproef relatief<br />

grote concentraties knechts vandaan kwam: <strong>Norden</strong>, Aurich, Emden en Leer. Omdat zich <strong>in</strong> deze steden de gilden bevonden<br />

zijn er veel mogelijkheden voor gezellen om bij een meester <strong>in</strong> opleid<strong>in</strong>g te gaan. Dat is terug te zien <strong>in</strong> het patroon van de<br />

geboorteplaatsen van knechts die uit deze streek naar Amsterdam zijn getrokken, waarschijnlijk <strong>in</strong> het kader van een<br />

leerperiode <strong>in</strong> het buitenland. Een gildestad trok vaak knechts aan uit de stad omr<strong>in</strong>gende dorpen. Stellen we ons het patroon<br />

voor van geboorteplaatsen bakkersknechts <strong>in</strong> Oostfriesland ten tijde van de bakkersgilden, dan zou daaruit waarschijnlijk een<br />

geografische spreid<strong>in</strong>g van geboorteplaatsen naar voren komen (...). Hieraan kan de Wanderpflicht worden toegevoegd, die<br />

vanaf de 16 de eeuw (rond 1595) steeds gebruikelijker werd, de evidentie dat er contacten waren met Holland, en het gegeven<br />

dat het gros van de buitenlandse migranten naar Holland <strong>in</strong> de grote steden Amsterdam en – zoals Lucassen e.a. hebben<br />

laten zien – <strong>in</strong> Rotterdam terecht kwam. Deze gegevens laten zien dat de wegen die een 19 de eeuwse bakkersknecht uit


E<strong>in</strong>dnoten (H.1 )<br />

Oostfriesland naar Amsterdam niet zo heel veel verschilden van de wegen die een 16 de eeuwse knecht bewandelde. De<br />

gegevens leiden dus tot de nieuwe aanname dat bakkersknechts uit de hier genomen steekproef naar Amsterdam trokken<br />

b<strong>in</strong>nen de gebaande paden van een oud gildenetwerk. In 1850 zijn de gilden <strong>in</strong> feite al geruime tijd afgeschaft, maar de<br />

manier van opleiden van bakkersknechts blijft, zo zien we <strong>in</strong> Ad Knotter’s werk, zelfs na de opkomst van de broodfabriek<br />

(1860) onveranderd. En niet alleen de methode, ook het netwerk blijkt nog lang ongewijzigd te blijven.<br />

Van de auteur: en zo was het met de smeden ook.<br />

18 In 1826 wordt zijn dood certificaat uitgegeven door predikant en super<strong>in</strong>tendent Johann Hillern Taaks, geb. <strong>Norden</strong> 25 oktober<br />

1751, overl. <strong>Norden</strong> 27 februari 1843, 1782 2 de pastor <strong>in</strong> Dornum; 1794 3 de pastor <strong>in</strong> <strong>Norden</strong>, 1798 2 de pastor, 1823 1 ste pastor<br />

en super<strong>in</strong>tendent, z.v. Willem Gerdes Taaks en Rewenda Margareta Kokebacker, geh. met Dorothea Cathar<strong>in</strong>a Telt<strong>in</strong>g, 11<br />

k<strong>in</strong>deren. Taaks was pastor van de evangelische kirche, de lutherse Ludgerikirche.<br />

19 Bijvoorbeeld BS Amsterdam 1835, register 2, folio 40v., huwelijksbijlagen, akte van toestemm<strong>in</strong>g van de moeder van de<br />

bruidegom: “Vor den Justiz Commissair und Notar Wilhelm Gerhard Taaks zu <strong>Norden</strong> <strong>in</strong> Ostfriesland erschien des weiland<br />

Zimmmermans Jann Redolph Heijungs, wittve Gerdrudt H<strong>in</strong>richs“. Vertal<strong>in</strong>g: “Voor de commissaris van justitie en notaris<br />

Wilhem Gerhard Taaks te <strong>Norden</strong> <strong>in</strong> Oost-Friesland verscheen Gerdruth H<strong>in</strong>rich, weduwe van wijlen de timmerman Jann<br />

Redolph Heijungs“.<br />

20 In 1968 was de buurt dusdanig verloederd dat ze werd gesaneerd en vervangen door moderne nieuwbouw. Deze buurt doet<br />

de auteur denken aan een volksbuurt als de Jordaan <strong>in</strong> Amsterdam waar Henrich een aantal jaren zal wonen. Wellicht verschilden<br />

beide volksbuurten niet zo veel en voelde Henrich zich meteen thuis <strong>in</strong> Amsterdam.<br />

21 Constitutioneele Oprechte Bataafse Courant, editie Amsterdam, 3 januari 1800.<br />

22 Vriesche Courant, 5 januari 1810<br />

23 Canzler, blz. 142, “Der als Buertschiffer bestallte Wessel Heeren nahm ab 24. November 1787 die Buertschiffahrt mit e<strong>in</strong>em 8<br />

bis 9 Lasten groβen Schiff von <strong>Norden</strong> nach Gron<strong>in</strong>gen auf. ... Als nachfolger des Wessel Heeren s<strong>in</strong>d später Tamme<br />

Weyerts und 1808 schiffer Ulfert Poort genannt. Tranportiert wurden alle im Reglement ausgefühten Waren. Auch Personen<br />

konnten mit dem Buertschiff befördert werden. Den <strong>in</strong> <strong>Norden</strong> wohnenden Kauflauten war bei Androhung von Strafgeldern <strong>in</strong><br />

Höhe von sechs höllandischen Gulden vorgeschrieben, ihre Ausfuhrgüter nach Gron<strong>in</strong>gen ausschlieβlich mit dem Buertschiff<br />

transportieren zu lassen.”<br />

NB. Een last of scheepslast was ongeveer 2.000 kg. Een schip van 8 tot 9 last heeft een draagvermogen van 16 tot 18 ton.<br />

Het is daarmee is heel kle<strong>in</strong> b<strong>in</strong>nenvaart schip.<br />

24 Reizigers uit het zuidwesten (Noordrijn-Westfalen) kwamen meestal aan <strong>in</strong> Kampen of Hasselt. Daar werden ze overgezet<br />

met schepen die aanmeerden <strong>in</strong> het Damrak bij de Oude Brug. Die plek stond bekend als de Moffenbeurs.<br />

25 He<strong>in</strong>rich August Ottokar Reichard, Der Passagier auf der Reise <strong>in</strong> Deutschland, <strong>in</strong> der Schweiz, zu Paris und Petersburg. E<strong>in</strong><br />

Reisehandbuch für Jedermann, uitgave Berl<strong>in</strong> 1811, blz. 203-204. Die Beurtschiffe s<strong>in</strong>d große, zweymastige Schiffe auf der<br />

Südersee, die zwischen Amsterdam, dem Lemmer, Harl<strong>in</strong>ger u.s.w. h<strong>in</strong>- und herfahren. Es s<strong>in</strong>d 4 Platze darauf: 1) die Kajüte<br />

für 8 Personen: der beste Platz und mit Betten u.s.w., 2) der Roef für 12 Personen, ebenfalls mit Betten; 3) der Keller:<br />

unbequem: 4) der Raum, der wohlfeilste Platz, wo aber Alles sich durche<strong>in</strong>ander aufhalt. S<strong>in</strong> solches Schiff ist oft mit 100 und<br />

mehr Personen besetzt. Für die Kajüte im Beurtschiff von Lemmer nach Amsterdam wird e<strong>in</strong> Ducaten bezahlt, es mögen 8<br />

oder mehrere Personen solche miethen. Man hat übrigens alle Bequemlichkeit auf e<strong>in</strong>em solche Schiffe, und kann, wie <strong>in</strong><br />

e<strong>in</strong>em Wirthshause, Getränke und Lebensmittel gut und zu billigen Preise bekommen.<br />

Johann Jacob Volkmann, Neueste Reisen durch die vere<strong>in</strong>igten Niederlande, uitgave Leipzig 1783, blz. 30: Auf der Südersee<br />

reiset man mit ziemlich großen zweymastigen Schiffen. Es gehen nämlich beständig von Amsterdam nach dem Lemmer,<br />

Harl<strong>in</strong>gen und andern Orten über die Südersee Schiffe (Beurtschiffe genannt) h<strong>in</strong> und her, womit Reisende fahren. Es s<strong>in</strong>d<br />

vier Platze dar<strong>in</strong>n: 1) die Cajüte, dar<strong>in</strong>n e<strong>in</strong>e mittelmäßig große Person stehen kann, mit Banken an den Wänden, für acht<br />

Personen, zwey Fenstern, e<strong>in</strong>em Tische <strong>in</strong> der Mitte, und <strong>in</strong> den Wänden theils Schränke, theils Betten, die man Coyen<br />

nennt; 2) der Ruf, (Roef) e<strong>in</strong> bedeckter Platz auf dem Verdeck, dar<strong>in</strong>n zwölf Perfonen sitzen können; er ist mit Tisch und<br />

Betten versehen; 3) der Keller, vorne im Schiffe, e<strong>in</strong>ige Stufen h<strong>in</strong>unter, ist sehr unbequem und niedrig, jedoch auch mit<br />

Betten versehen; 4) der Raum unten im Schiffe ist geräumig, es sitzt aber alles dar<strong>in</strong>n unter e<strong>in</strong>ander; hier ist der wohlfeilste<br />

Platz, wo zugleich die Waaren aufbehalten werden. E<strong>in</strong> solches Schiff führt oft 100 bis 130 Perfonen.<br />

26 Het Reisebuch refereert aan een munt die <strong>in</strong> 1811 niet meer gangbaar was. De dukaat was een gouden munt met een<br />

waarde van 5 gulden. Hij werd tot 1808 geslagen <strong>in</strong> verschillende prov<strong>in</strong>ciale munthuizen. Vanwege de hoge waarde was hij<br />

voornamelijk bij de handel <strong>in</strong> gebruik. Tijdens het kon<strong>in</strong>krijk Holland (1806-1810) werd de dukaat aangemaakt met de<br />

beeltenis van Lodewijk Napoleon. Onder de Franse bezett<strong>in</strong>g (1810-1814) werd de Franse frank het betaalmiddel. Het Franse<br />

muntstelsel bevatte geen dukaat. De eerste munten onder kon<strong>in</strong>g Willem I waren weer handelsmunten zoals de gouden<br />

dukaat en de zilveren dukaat.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!