16.07.2015 Views

Download PDF - vakbladvitruvius.nl

Download PDF - vakbladvitruvius.nl

Download PDF - vakbladvitruvius.nl

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

itruviusJAARGANG 1 • NUMMER 1 OKTOBER 2007O N A F H A N K E L I J K V A K T I J D S C H R I F T V O O RARCHEOLOGIE CULTUURLANDSCHAP MONUMENTENZORGDE MEERN 4:ROMEINS SCHIPIN UTRECHTSEBODEMDE BIOGRAFIE VANHET LANDSCHAPHET CULTUUR-HISTORISCHE ERFGOEDVAN DE VELUWEBAKSTEEN- EN METSEL-MORTELKEUZE VOORZWAAR REGENBELAST MASSIEFOPGAAND METSELWERKMONUMENTALE KUNST INDE WEDEROPBOUWPERIODEINFOTORIAL: STADSHERSTEL AMERSFOORT EN DE GROTE SPRONG VOORWAARTSEN MEER


+ARCHEOLOGIECULTUURLANDSCHAPMONUMENTENZORGDe som is meer dan de delen...Dat geldt zéker voor VITRUVIUS. Een nieuw kwaliteitsvakbladover archeologie, cultuurlandschap en monumentenzorg. Diepgaandmaar onderhoudend; hoog niveau maar toegankelijk. Eenkeur aan gerenommeerde namen uit de vakgebieden dragen bijaan de fraai verzorgde uitgaven. Vitruvius bereikt iedereen diemeetelt op de drie werkterreinen. Vitruvius verschijnt niet in dewinkel, maar is uitsluitend via de uitgever verkrijgbaar.Introductie-aanbieding: 4x per jaar €35,-(normaal € 45,-) België: € 45,- / normaal € 55,-Maak voor een (cadeau)abonnement gebruik van deantwoordkaart elders in deze uitgave of mail naarinfo@uitgeverijeducom.<strong>nl</strong>


VITRUVIUS NUMMER 1 OKTOBER 2007EEN NIEUW VAKTIJDSCHRIFT...LECTORI SALUTEM!In uw handen heeft u het eerstenummer van ‘Vitruvius’,het onafhankelijke vaktijdschriftover Archeologie,Cultuurlandschap en Monumenten,gemaakt door professionals uit diedrie vakgebieden en gepresenteerd in hunonderlinge samenhang. Naar de mening vande redactie was zo’n tijdschrift er in Nederlandnog niet, terwijl dit wel node werd gemist.In Vitruvius vindt u artikelen van hoogwaardigekwaliteit: nieuw onderzoek, actuele onderwerpen,geschreven en beoordeeld door vakspecialistenen -generalisten uit ons werkveld.De kwaliteit ervan wordt geborgd door eenredactie en een redactieraad, waarbij deredactie voor ieder nummer de inhoudbepaalt en de redactieraad meer algemeenauteurs benadert en actuele onderwerpenaandraagt. Daarnaast beoordelen redactie- enredactieraadleden artikelen op hun vakinhoudelijkemerites door middel van eenpeer review-systeem.Wie hebben er zitting in die gremia? Het zalMarcus Vitruvius Poll(i)o(85–20 v. Chr.), naamgever vandit blad, was een Romeins veldheerdie vocht onder Caesar enAugustus, maar hij was ookarchitect en zijn faam heeft hijvooral aan die laatste functie tedanken. Of beter nog: aan zijnwerk ‘De Architectura’, een vande weinig overgeleverde werkenover de klassieke bouwkunde. Het beïnvloedde niet alleenstedebouwkundigen, maar ook archeologen (Reuvens!) en tuin- e<strong>nl</strong>andschapsarchitecten.geen verbazing wekken dat dit wetenschapperszijn werkzaam in de archeologie, hetcultuurlandschap of de monumentenzorg.Voor het eerste nummer is een groep enthousiastelingenaan het werk gegaan, maar hetstreven is om te komen tot een evenredigevertegenwoordiging van zowel overheid alsuniversiteiten als bedrijfsleven in de bredezin des woords. Daarom: als u denkt eenbijdrage te kunnen leveren aan dit nieuweinitiatief als redactielid of lid van de redactieraad,meldt u aan bij de uitgever.We hopen samen met u een mooi, breedgedragen en bovenal interessant vaktijdschriftte maken!De redactieVitruvius is een informatief/promotioneelonafhankelijk vaktijdschrift dat beoogtkennis en ervaring uit te wisselen,inzicht te bevorderen en belangstelling tekweken voor de vakgebieden archeologie,cultuurlandschap en monumentenzorg.VITRUVIUS, JAARGANG 1NUMMER 1, OKTOBER 2007UITGAVEUitgeverij Educom BVMathenesserlaan 3473023 GB RotterdamTel. 010-425 6544Fax 010-425 7225E-mail info@uitgeverijeducom.<strong>nl</strong>www.uitgeverijeducom.<strong>nl</strong>UITGEVER/BLADMANAGERRobert DiederiksC O L O F O NREDACTIEBaas, H.G.Braaksma, mw. Drs. P.J.Diederiks, R.P.H.Hunen, Ir. M. VanKleijn, Dr. H.C.M.Lauwerier, R.C.G.M.Muller, S.A.Theunissen, mw. Dr. E.M.REDACTIERAAD In oprichtingABONNEMENTEN Introductieprijs:Nederland 4 nrs/jaar E 35,-(normaal E 45,-).België 4 nrs/jaar E 45,-(normaal E 55,-)Voor betaling wordt een factuurverzonden. Vermeld bij correspondentiealtijd het abonneenummer (zie defactuur). Tijdige betaling garandeertregelmatige toezending.Abonnementen lopen automatisch door.Opzeggingen (uitsluitend schriftelijk peraangetekend schrijven) dienen uiterlijktwee maanden voor afloop van deabonnementsperiode in ons bezit te zijn.LEZERSSERVICE /NABESTELLINGENAdresmutaties/abonnementenen nabestellingen doorgevenvia info@uitgeverijeducom.<strong>nl</strong>© CopyrightsUitgeverij Educom BV – oktober 2007Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerddoor middel van boekdruk, foto-offset, fotokopie,microfilm of welke andere methode dan ook,zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.ISSN 1874-50084


K ortVITRUVIUS NUMMER 1 OKTOBER 2007REUVENSDAGEN 2007 IN DEVENTERDe thema’s van de lezingen van deReuvensdagen sluiten ook dit jaaraan bij het specifieke werkterrein vande gaststad (Deventer) en de gastprovincie(Overijssel).Aan de opkomst van laatmiddeleeuwsesteden ging een urbanisatieproces voorafdat vanaf de 7de eeuw vanuit Merovingischeen Karolingische handelsplaatsen begon.Sommige van deze handelsplaatsen warenpermanent (Maastricht, Utrecht), andereverdwenen (Dorestad), sommige namen sterkaf in betekenis (Tiel) of versterkten hun positie(Deventer, Groningen). In de afgelopen jarenheeft in veel van de vroegmiddeleeuwsehandelsplaatsen archeologisch onderzoekplaatsgevonden of werd oud onderzoek uitgewerkt.Hierdoor zijn voor een aantal vandeze steden nieuwe inzichten ontwikkeld inhet functioneren van deze nederzettingen inde 7de – 12de-eeuwse same<strong>nl</strong>eving.In de provincie liggen de vondsten meerverscholen en zijn alleen met gerichte onderzoeksmethodende geheimen van het verborge<strong>nl</strong>andschap vindbaar. Zowel de biografie vanhet landschap als landschapsafhankelijkonderzoek worden gebruikt om de historievan bewoning en gebruik weer leesbaar temaken.Het verschil tussen de materiële cultuur vanboeren (platteland) en burgers (stedelijkecontext) wordt nader belicht in het derdethema. Zowel de achterliggende oorzakenvoor de rijkere cultuur in de stad, als demogelijkheden van systematische beschrijvingvan vondsten worden behandeld. Overde zin en onzin van beschrijvingssystemendie een landelijke bruikbaarheid hebben,wordt een forumdiscussie gehouden metdiverse ervaringsdeskundigen.MINISTER PLASTERK WIJST100 TOPMONUMENTENWEDEROPBOUW AANOp 1 juli trad de Tijdelijke beleidsregelaanwijzen beschermde monumenten2007 in werking. MinisterPlasterk gaat tot 2009 honderd topmonumentenuit de Wederopbouwperiodeaanwijzen die minstens vijftig jaar oud zijn,dat wil zeggen gebouwd tussen 1940-1958.De monumenten moeten toonaangevend zijnvoor de belangrijkste stromingen in de architectuur,landinrichting, ruimtegebondenkunst of voor vernieuwingen in de bouwtechniek.Dit najaar zal minister Plasterk delijst van 100, die volgens hem de top vormen,aan de Tweede Kamer sturen en zullen deaanwijzingsprocedures in gang worden gezet.De Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschapen Monumenten (RACM) heeft deafgelopen jaren onderzoek verricht om ee<strong>nl</strong>andelijk referentiekader op te bouwen.Van vijfentwintig categorieën bouwwerken isde beschikbare literatuur en veldkennisbestudeerd, waaronder die van raadhuizen,(groene) kruisgebouwen, sportaccommodaties,winkelcentra en spoorwegstations. Dit referentiekadervormt de basis voor de selectievan de ruim twee miljoen bouwwerken uit deWederopbouwperiode.Uit de periode van voor 1940 zullen geengebouwde monumenten meer worden aangewezen.Verzoeken die buiten het kader vande beleidsregel vallen,zullen door de ministerworden afgewezen.Tot slot zal de ministerzich richten op het beschermenvan die archeologischemonumenten diebijdragen aan een evenwichtigermonumentenbestand.In lijn met hetVerdrag van Valetta (Malta)ZEELANDBRUGwordt het aanwijzingsbeleid voor archeologischemonumenten verruimd. Het bestandaan beschermde archeologische monumente<strong>nl</strong>aat op een aantal vlakken lacunes zien,zo luidt de conclusie van het recente RACMrapport‘Uit balans’. Daar wordt nu werk vangemaakt. Uiteindelijk moet het archeologischemonumentenbestand representatief zijnvoor wat globaal in of op de Nederlandsebodem te vinden is aan sporen uit het verreverleden. De nieuwe beleidsregel* geldt tot 1januari 2009. De minister heeft gekozen vooreen korte werkingsduur van de beleidsregel,omdat hij de modernisering van de monumentenzorgsnel ter hand wil nemen.*www.racm.<strong>nl</strong>/content/xml_racm/wr_tijdelijke_beleidsregel_aanwijzing.xml.aspGROOTHANDELSGEBOUW, ROTTERDAM5


ADR. R.M. VAN HEERINGEN, DRS. T. DE GROOT, DR. J.M.A.W. MOREL, DR. E. JANSMA, F. DALLMEIJER, DR. IR. D.J. HUISMAN – WERKZAAM BIJ RACMIR. A. SMIT, DRS. K. LINTHOUT – WERKZAAM BIJ INSTITUUT VOOR GEO- EN BIOARCHEOLOGIE, VRIJE UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM (IGBA)Romeins schip1in Utrechtse bodemIn 2003 werd tijdens archeologisch onderzoek naar de RomeinseLimesweg op de Vinexlocatie Leidsche Rijn bij toeval in eendichtgeslibde Rijnarm het Romeinse schip ‘De Meern 4’ ontdekt.De ontdekking vond slechts een week na de spectaculaire bergingvan het Romeinse schip ‘De Meern 1’ plaats, dat ongeveer 150 mverder naar het westen lag. De bodem van de Leidsche Rijnter plaatse heeft de houten schepen tweeduizend jaar langgoed geconserveerd.SAMENVATTINGIn 2005 heeft de RACM een waardestellend onderzoekin Leidsche Rijn uitgevoerd naar het Romeinse schip‘De Meern 4’. Doel van het onderzoek was het verkrijgenvan aanvullende gegevens over de inhoudelijke enfysieke kwaliteit van het schip en het conserverendvermogen van het bodemmilieu. Het schip bevindtzich in een oude bedding en tegen een kade langs deLimesweg. Dit archeologische ensemble zal in de toekomstwettelijk beschermd worden. In dit artikel wordende resultaten van het onderzoek gepresenteerd.Opnames van hetTime Team tijdenshet onderzoek in 2005Onwillekeurig komt de vraagop hoe Vitruvius, bouwmeestervan Julius Caesar enAugustus, de schepen zouhebben beoordeeld op de driekenmerken die hij in de architectuur onderscheidt:utilitas (gebruiksaspecten, zoalsdoelmatigheid, nuttigheid en deugdelijkheid),firmitas (fysieke zaken zoals duurzaamheid,vastheid en sterkte) en venustas(beleving: bekoorlijkheid, uiterlijk schoon).Een groot aantal van deze aspecten komt ookaan de orde in de uitvoerige publicaties dieo<strong>nl</strong>angs over het onderzoek van De Meern 1en De Meern 4 zijn verschenen. De Meern 1zal op termijn tentoongesteld worden in degemeente Utrecht. De Meern 4 bevindt zichnog steeds in de grond onder het Corbulopadnabij boerderij De Balije midden in de nieuwe6


VITRUVIUS NUMMER 1 OKTOBER 2007woonwijk2 en 6. Dit schip zal samen meteen deel van de Limesweg als wettelijkbeschermd monument worden ingericht. Ditartikel gaat kort in op de resultaten van hetwaardestellende scheepsarcheologische enmilieukundige onderzoek van De Meern 4 inrelatie tot de beslissing het schip voor langeretijd in de grond te laten zitten.Behoud in situ?Archeologen zijn steeds beter in staat doorbureau- en booronderzoek en het inzettenvan geavanceerde ‘moderne’ technieken deligging van vindplaatsen in een vroeg stadiumte voorspellen. De aa<strong>nl</strong>eiding voor dit systematischearcheologische vooronderzoek ineen dichtbevolkt land als Nederland is veelalwoningbouw of de aa<strong>nl</strong>eg van infrastructuur.Belangrijke vindplaatsen worden vervolgensvoorafgaande aan de bouwactiviteiten aaneen opgraving onderworpen. Zeker voor deRomeinse tijd heeft dit de laatste jaren totspectaculaire ontdekkingen geleid: tempelsbij Elst, een vrachtschip bij Woerden, eengrafveld in het centrum van Utrecht, degracht van Corbulo bij Voorburg, een plattelandsnederzettingbij Tiel. Voorbeelden teover.Minder bekend is dat archeologen zich ookzorgen maken over de eindigheid van hunkennisbron. Wetenschapstechnisch is eenopgraving een vrij grof instrument waarbij dekennisbron tegelijkertijd vernietigd wordt.Een herkansing is er niet. Een opgraving iseen tijdsgebonden activiteit die wordt aangestuurddoor actuele vragen. En techniekendie nu worden ingezet zullen in de toekomstals ‘verouderd’ worden beschouwd.Daarnaast gelden economische wetten. Hoemeer wordt opgegraven, des te meer ‘spullen’boven de grond komen die moeten wordenbeschreven, geconserveerd en beheerd indepots. Opgraven, conserveren en beherenkost veel geld, terwijl de kenniswinst van eenopgraving niet op voorhand te voorspellen is.Deze overwegingen leiden er toe dat tegenwoordigde bodem als archiefbewaarplaatsmeer in de belangstelling is komen te staan.In vakjargon spreken archeologen dan overbehoud in situ. Uiteraard is dit niet directeen onderwerp dat veel media-aandacht oplevert.Toch is voor het bepalen van de waardevan een vindplaats veel vakkennis vereist enzijn geavanceerde technieken nodig om hetconserverend vermogen van het bodemmilieuvast te stellen. Want behoud in situmoet wel op lange termijn gegarandeerd zijn,anders verdient een opgraving alsnog devoorkeur. De Romeinse schepen De Meern 1en 4 vormen de keerzijdevan dezelfde medaille onderhet motto: ‘opgraven als hetmoet’ en ‘bewaren als hetkan’.Verkenningen 2003en 2005Het schip is in 2003 ontdekttijdens archeologisch onderzoekvan de gemeenteUtrecht. Het lag tegen eenzware eikenhouten beschoeiingvan de oever waaroverde Romeinse Limesweg liep3. Het schip is ‘De Meern4’ genoemd, doornummerendop eerdere scheepsvondstenin het gebied,waaronder fragmenten vantwee kano’s.Naar aa<strong>nl</strong>eiding van devondst is door de gemeentein samenwerking met deRijksdienst voor Archeologie,Cultuurlandschap enMonumenten (RACM, toennog ROB/NISA), een beperktonderzoek uitgevoerd naarde aard, omvang, gaafheiden conservering van hetschip. Vanwege zeer ongunstigeweersomstandighedenmoest het onderzoekvoortijdig gestaakt wordenen is het schip weer afgedekt.Er kon worden vastgesteld dathet een schip van het zogehetenZwammerdam-type betreft;een platbodem, gebouwd voorhet vervoer van bulkgoederenover de rivieren. De typebenamingverwijst naar de plekwaar drie van dergelijke schepenzijn opgegraven. Ook deeerder genoemde schepen DeMeern 1 en Woerden 7 behorentot dit type. In totaal zijnten noorden van de Alpen ca.vijftien ‘Zwammerdam’-schepenbekend.Het achterschip van De Meern4 bleek opvallend hoog tegende (toenmalige) oever te liggen3. Hierdoor is 2,5 m van hetnoordelijke boord en 5 m van het zuidelijkeboord weggerot en alleen nog als grondspoorbewaard gebleven. Het schip ligt onder eenhelling van ca. 15%, ingebed in rivierafzettingen.★2Locatie van het onderzoekVanwege de zeer diepe ligging van het voorschipkon de exacte lengte van het schip nietbepaald worden. Door middel van sonderingenis vastgesteld dat het schip over ee<strong>nl</strong>engte van minimaal 18 m bewaard is gebleven7


A3Het onderzoek van De Meern 4 in 2003VITRUVIUS NUMMER 1 OKTOBER 2007van de camera’s van het Time Team 1. Doelvan het onderzoek was het verkrijgen vanaanvullende gegevens over de inhoudelijkeen fysieke kwaliteit van het schip en hetconserverend vermogen van het bodemmilieuom tot een gefundeerde inhoudelijkewaardestelling te komen en de mogelijkhedenvoor behoud in situ te bepalen.en waarschij<strong>nl</strong>ijk goed geconserveerd is. Opgrond van de toen maximaal waargenomenbreedte van 4,75 m en de doorgaans gebruikelijkebreedte-lengte verhouding van 1:7,werd de lengte, indien compleet, op 30-35 mgeschat.De ligging tegen de beschoeiing deed vermoedendat het schip vóór 100 na Chr.gebouwd zou zijn en daarmee één van deoudst bekende schepen van het Zwammerdam-type.De aanwezigheid van een eventuelelading of scheepsinventaris kon niet wordenvastgesteld.Naar aa<strong>nl</strong>eiding van het onderzoek is door deRACM en de gemeente afgesproken om, naafronding van de bouw- en inrichtingswerkzaamhedenin de VINEX-locatie, het ensemblevan de Limesweg, beschoeiing en hetschip wettelijk te beschermen. Toen in 2005de aa<strong>nl</strong>eg van een fietspad, het Corbulopad,over de locatie van het schip gepland was,waardoor het schip niet langer voor onderzoektoegankelijk zou zijn, is tot een aanvullendwaardestellend onderzoek besloten.Bovendien deed zich de mogelijkheid voorhet onderzoek een rol te laten spelen in dearcheologische documentaireserie ‘Time Team’van de Britse BBC . Dit onderzoek is uitgevoerddoor de RACM en archeologen vande gemeente Utrecht, onder het wakend oogMet het oog op de voorgenomen wettelijkebescherming diende het onderzoek zo nondestructiefmogelijk te zijn. Dit is gewaarborgddoor de aa<strong>nl</strong>eg van een relatief kleineopgravingsput van 4 bij 8 m haaks op hetschip en het uitzagen van een doorsnede vanhet schip van 0,3-0,4 m breed 4 en 5. Dezedoorsnede is in het laboratorium aan naderscheepstechnisch, dendrochronologisch endegradatieonderzoek onderworpen. Het transectkan bij een eventuele latere opgraving ententoonstelling van het schip weer teruggeplaatstworden.Wetenschappelijke waardeHoewel het onderzoek beperkt van omvangwas en De Meern 4 bovendien, na De Meern 1en Woerden 7, de derde vondst van een schipvan het Zwammerdam-type binnen één jaar,heeft het onderzoek veel nieuwe en onverwachteinformatie opgeleverd.De verwachte, vroege datering van het schipis bevestigd door de resultaten van hetdendrochronologisch onderzoek. De eikenwaaruit De Meern 4 gebouwd is, blijken rond100 na Chr. te zijn omgehakt. De bomengroeiden in hetzelfde bos, op een vochtigestandplaats, vermoedelijk op een locatie in4Doorsnede van het in 2005 uitgenomen transect van De Meern 4 met de scheepstermen.8


VITRUVIUS NUMMER 1 OKTOBER 20075 Gecombineerd bovenaanzicht van de veldverkenning in 2003 en het aanvullend onderzoek in 2005midden-Nederland. Het schip was dus van‘Nederlands’ hout gebouwd. Bij de bouw zijnde planken die afkomstig waren uit dezelfdeboom, niet systematisch, maar door elkaarheen in het schip verwerkt.De Meern 4 heeft op het eerste gezicht eenvrij eenvoudige constructie 4. Het heeft eenvlakke bodem, bestaande uit zeven naastelkaar geplaatste vlakplanken. Hier zijnzogeheten L-vormige kimmen tegenaangeplaatst. Deze vormen de overgang van hetvlak naar de boorden. De boorden zijn opgehoogdmet een boordgang. Ter verstevigingen om beschadiging te voorkomen is aan debuitenzijde een zware plank (het berghout)aangebracht. Ook aan de binnenzijde werdeen plank ter versteviging (het binnenboord)aangebracht. De maximale breedte van hetschip blijkt 4,05 m te zijn en daarmee ietskleiner dan tijdens het vooronderzoek werdingeschat. De geschatte lengte van het schipkomt hiermee op ca. 27 m.De bovenbeschreven constructie is kenmerkendvoor schepen die binnen descheepsarcheologie doorgaans tot de rheinischetraditie worden gerekend. De constructiewijzevan deze schepen is waarschij<strong>nl</strong>ijkontwikkeld in de streek ten noorden van deAlpen en sterk gebaseerd op inheemsemethoden en technieken. Ditin tegenstelling tot schepenbehorende tot de meer zuidelijkontwikkelde gallische traditie.Het belangrijkste verschilis dat schepen die behorentot de eerste traditie eenovernaads gebouwde huidganghebben: de plankenoverlappen elkaar en zijnbevestigd met spijkers.Schepen binnen de tweede traditiezijn ‘karveel’ gebouwd:de planken van de huid zijntegen elkaar geplaatst, waardooreen gladde romp ontstaat.Het bijzondere aan De Meern4 is echter dat het de striktescheiding tussen bovengenoemdetradities doet vervagen.De kimmen, vlakplankenen boordgangen blijken niet,zoals gebruikelijk, verspijkerd,maar door ‘veer-en-deuvelverbindingen’verbonden 7.Deze techniek wordt in deMediterrane wereld al sinds de8e eeuw v. Chr. in de scheeps-6Foto van het onderzoek in 2005 vanuit eenhoogwerker, met op de achtergrond deVINEX-locatie Leidsche Rijn9


Documentatie van het vlak van De Meern 4 met behulp van de digitale tekenarm (foto: Ton Penders, RACM)


AVITRUVIUS NUMMER 1 OKTOBER 2007‘Veer- en deuvelverbindingen’in een doorsnedevan De Meern 4bouw gehanteerd. Bij de schepen van hettype Zwammerdam is deze techniek nog nieteerder in de vlakplanken aangetroffen. DeMeern 4 blijkt dus een geheel karveelgebouwde romp te hebben.Dit werpt mogelijk nieuw licht op de typologischeontwikkeling van schepen van dittype. Gezien zijn relatief vroege datering enhet gebruik van zowel zuidelijke als inheemsescheepsbouwkundige aspecten kan DeMeern 4 wellicht gezien worden als de missinglink tussen de inheemse rheinische enzuidelijke gallische traditie. Dit roept nieuwevragen op over de context waarin dit soortschepen gebouwd werd. Was dit in opdrachtvan bijvoorbeeld het Romeinse leger, datkennis van de Mediterrane scheepsbouwmeebracht, maar werd de uitvoering gedaandoor inheemse werklui, die de lokale scheepsbouwtechniekenbeheersten? Hoe dan ook:het gebruik van de Mediterrane veer-en-deuvelverbindingviel kennelijk niet in desmaak, want in latere schepen werd deze nietof nauwelijks meer gebruikt. Mogelijk wasdeze verbinding te zwak voor de lange entorsiegevoelige Zwammerdamschepen.Naast uitgebreide scheepstechnische informatieheeft het onderzoek ook een aanwijzinggeleverd over hoe het schip gezonkenis. In het schip zijn namelijk tientallenbasaltblokken en een houten balk aangetroffen,die vermoedelijk afkomstig zijn vande aanpalende oeverbeschoeiing 3 en 5.7Petrografisch en geochemischonderzoek wijst uitdat basaltblokken vanbeschoeiing en schip alleafkomstig zijn uit hetRijngebied ten zuidenvan Bonn en dat ze, opéén blok uit het schip na,uit één partij komen.Deze gegevens suggererendat het schip stuurloosis geraakt en tegen dekade is gebotst, waarna destenen in het schipterecht zijn gekomen. Deresultaten van het onderzoekpleiten in ieder gevaltegen een interpretatie alsballast om het schipmoedwillig te laten zinkenen als kadeverstevigingte laten fungeren. Indat geval zou de samenstellingvan de stenendivers zijn geweest.Fysieke kwaliteit van het schipBij het vaststellen van de fysieke kwaliteitvan het schip is gekeken naar de gaafheid enconservering van de twee belangrijkste materialen:het eikenhout en de ijzeren spijkers.De gaafheid van het vrijgelegde deel van hetschip bleek goed te zijn, met uitzonderingvan het bakboord, dat deels verzakt en aande bovenzijde weggerot was.Om de conserveringsgraad van het hout enijzer te bepalen, zijn de mate van aantastingen daarvoor verantwoordelijke processengeanalyseerd. Voor het hout speelt met namede verzadiging van de grond met bodemwateren het zuurstofgehalte een belangrijkerol. Gebleken is dat de belangrijkste houtaantastingheeft plaatsgevonden in hetbovenste deel van achterschip, als gevolg vande aanwezigheid van zuurstof: het hout isboven 60 cm-NAP door vermoedelijk schimmelstot grondspoor gereduceerd. Beredeneerdkan worden dat deze aantasting al langgeleden moet hebben plaatsgevonden. Onderhet genoemde niveau was sprake van een grotendeelszuurstofloos milieu en heeft alleenaantasting door erosiebacteriën plaatsgevonden.Dit betekent dat de kern van het hout noghard en weinig aangetast is.Tijdens het onderzoek is één losliggendeijzeren spijker geborgen en nader onderzocht.De aanwezige corrosiekorst bleekgelaagd te zijn. Aan de buitenzijde zat ijzercarbonaaten aan de binnenkant ijzersulfide.Ook spijkers van De Meern 1 en de Woerden7 vertoonden dit patroon. De aanwezigheidvan ijzersulfide betekent dat het materiaal openig moment in contact heeft gestaan metzuurstofloos sulfaathoudend water. Aangeziende aanwezigheid van brak of zoutkwel- of zeewater in de Romeinse tijd terplaatse onwaarschij<strong>nl</strong>ijk wordt geacht, gaande gedachten uit naar een tijdelijke middeleeuwseinundatie van zeewater via deZuiderzee. Het zou de Allerheiligenvloedvan 1170 kunnen zijn.Conserverend vermogen van bodemEén van de bouwstenen om tot een afgewogenoordeel te kunnen komen of behoud in situvan De Meern 4 voor langere tijd mogelijk is,is het onderzoek naar het conserverendvermogen van het bodemmilieu. Een jaarlang werden op vijf locaties rond het schip devolgende parameters gemeten: grondwaterstand,redoxpotentiaal (maat voor het oxiderendvermogen van de bodem), vochtgehalte,zuurstofgehalte en de zuurgraad. Daarnaastis bureauonderzoek verricht naar de bodemkundigeen waterstaatkundige situatie op delocatie, voordat de plek onderdeel is gaanvormen van de nieuwe woonwijk.Een voorbeeld van de resultaten van ditonderzoek geven de twee grafieken vanafbeelding 8 en 9(volgende pagina).De eerste grafiek geeft de grondwaterstandenen de redoxpotentiaalklassen op meetpunt IV8. Hoe hoger de redoxklasse op een schaalvan 1 tot 10 is, des te beter het bodemmilieuvoor behoud in situ is. De tweede grafiekgeeft de bodemvochtgehaltes op dezelfdelocatie 9 . Hoe groter de ‘bellen’ in dezegrafiek, des te hoger de verzadigingsgraad is.Hier is ook het niveau van het ter plaatsehoogst voorkomende scheepshout ingetekend.De zuurgraad van de bodem is bijnaoveral licht basisch.Uit de meetresultaten blijkt dat het laagstegrondwaterpeil op ongeveer 1,15m-NAP ligt.Soms is de bodem tot enkele decimetersboven de grondwaterspiegel met water verzadigd,op andere momenten echter is debodem vrijwel direct boven de grondwaterspiegeldroog. Een ‘droge’ bodem komt opzijn diepst voor op 0,95m-NAP. Dit betekentdat de kans op behoud van het hout en ijzerop een niveau dieper dan 1,15m-NAP zeergroot is. Wat zonder technische voorzieningende kans op behoud is voor het hout enijzer tussen 1,15 en 0,95 m-NAP, is vooralsnogonduidelijk. De conditie van het ijzer12


VITRUVIUS NUMMER 1 OKTOBER 2007ondieper dan 0,95m-NAP wordt aantoonbaarbedreigd.Het historisch onderzoek heeft duidelijkgemaakt dat door de slechte afwatering enoptredende kwel de hydrologische situatie nade Romeinse tijd gunstig geweest voor hetbehoud van organisch materiaal op de onderzoekslocatie.Het huidige peil voor de woonwijkligt bij de locatie van het schip op ca.1,00m-NAP. Dit komt overeen met detijdens het onderzoek gemeten waarden.Monument in de bodemHet waardestellend onderzoek heeft hetbelang van De Meern 4 voor de Romeinsescheepshistorie en de geschiedenis van hetNederlandse deel van de Limes onomstotelijkaangetoond. Het schip is een goed geconserveerden vroeg voorbeeld van een schipvan het Zwammerdam-type. Het heeft daarnaasteen onverwacht en uniek inzicht gebodenin de tot nu toe onbekende invloeden vande Mediterrane scheepsbouw in ‘onze’ regio.8Redoxpotentiaalklassen en grondwaterstand op meetpunt IVDe vooruitzichten voor behoud in situ zijnrelatief gunstig. Het overgrote deel van hetschip bevindt zich door de kwelsituatie terplaatse in een gunstig bodemmilieu. Deschatting is wel dat als de huidige grondwaterstandgehandhaafd blijft, over maximaal4,15 m van de lengte (grotendeels hetgedeeltelijk dat in 2005 is verkend) hetachterschip onderhevig is aan enige vormvan degradatie. Wanneer ter plaatse van hetschip en de Limesweg in het kader van deinrichting als beschermd monument ee<strong>nl</strong>ichte peilverhoging wordt gerealiseerd,gecombineerd met een eenvoudig monitoringsprogramma,dan kan voor het schipvoor de langere termijn een behouden ‘vaart’worden gegarandeerd.91.7 1.8 1.9 1.10 1.11 1.12 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 1.7 1.8 Datum2005 2006Bodemvochtgehaltes en grondwaterstand op meetpunt II (zwart)aangevuld met grondwaterstand op meetpunt IV (grijs)Referenties– Jansma, E. & J.-M.A.W. Morel (red.)2007: Een Romeinse rijnaak, gevonden inUtrecht - De Meern; resultaten van hetonderzoek naar de platbodem ‘De Meern 1’,Amersfoort (Raportage ArcheologischeMonumentenzorg 144).– Groot, T. de & J.-M.A.W. Morel(red.) 2007: Het schip uit de Romeinsetijd De Meern 4 nabij boerderij de Balije,Leidsche Rijn, gemeente Utrecht.Waardestellend onderzoek naar dekwaliteit van het schip en het conserverendvermogen van het bodemmilieu,Amersfoort (Rapportage ArcheologischeMonumentenzorg 147).1.7 1.8 1.9 1.10 1.11 1.12 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 1.7 1.8 Datum2005 200613


CPROF. DR. J.C.A. KOLEN HOOGLERAAR ERFGOED VAN STAD EN LAND, VRIJE UNIVERSITEIT AMSTERDAMNaar een nieuwe benadering van het erfgoed van stad en landDe BIOGRAFIE vanhet LANDSCHAPBEELD: SCRIPT UNLIMITEDBlue Banana: de verstening van het Europese landschapDE HEDENDAAGSE CONTEXT VAN HET ERFGOEDVaak zien we de veranderingen die zich in onze omgeving voltrekkenscherper als we ze van enige afstand beschouwen. We kunnen onsbijvoorbeeld terugtrekken in de ontspannen sfeer van ons woonhuisof onze intellectuele bolwerken, om ons van daaruit te bezinnen opde hectiek van het bestaan. We kunnen een historisch standpuntinnemen en onze leefruimte zien in het perspectief van de tijd en hethistorisch proces. We kunnen vertrekken naar andere oorden,naar het buite<strong>nl</strong>and, een natuurlandschap of een stiltegebied,om de eigenaardigheden van onze vertrouwde landschappen- bij terugkeer - opeens helder waar te nemen.Aan deze mogelijkheden is inonze tijd van technologischeinnovaties nog een geheelnieuwe toegevoegd. Vanuitons huis kunnen we, via dePC, namelijk contact zoeken met satellietenom onze woonomgeving van grote hoogte teaanschouwen. Van binnen naar buiten enweer terug, maar zonder ons te verplaatsen.Dat levert een verrassende, maar ook welenigszins vervreemdende ervaring op. Metde toenemende afstand lost onze eigen woonomgevingop in het grotere geheel van hetland, het continent en het aardoppervlak.Wie ‘uitzoomt’ zal opmerken dat wij inNederland leven in een ‘blauw’ gebied, datzich naar het westen verder uitstrekt overZuid-Engeland, en in zuidoostelijke richtingSAMENVATTINGOnze stedelijke en landschappelijkeomgeving verandert in sneltempo enregio’s gaan op zoek naar een nieuwe,postindustriële identiteit. Ook hetkarakter en de rol van erfgoed veranderenin deze tijd. Erfgoed refereertniet uitsluitend aan gebouwen enmuseumstukken, maar aan hele landschappenen delen van de stedelijkeomgeving en aan de materiële wereldvan herinneringen en verhalen.Dat maakt erfgoed geschikt voor deconstructie van nieuwe identiteiten.Deze verschuiving vraagt om een kritischantwoord van historische wetenschappenen van het cultuurhistorischebeleid. Kolen brengt een nieuw conceptvoor onderzoek onder de aandacht:de biografie van het landschap.over het Duitse Rijngebied, Zwitserland enNoord-Italië. Stedenbouwkundigen noemendeze uitgestrekte zone de ‘blue banana’: deblauwe banaan. De blauwe kleur is een indicatievan de verstening van het landschap.De Randstad (inmiddels Deltametropoolgenoemd), de Brabantse stedenrij en deVlaamse Ruit (het gebied tussen Brussel,Gent, Antwerpen en Leuven) liggen in dezezone, net als Londen en de Engelse industriesteden,het Ruhrgebied en de stedelijkeregio’s van Bern, Milaan en Turijn. Om dezereden wordt de blauwe banaan geïnterpreteerdals één uitgestrekt stedelijk weefsel.Een metamorfoseEenmaal terug op aarde zien we wat dat inonze leefomgeving allemaal inhoudt. Hetlandschap slibt dicht met kantoorsteden,bedrijventerreinen, ‘shopping malls’ (megawinkels),woonwijken en nieuwe infrastructuur.Onze omgeving ondergaat een metamorfose.Maar anders dan het begrip ‘stedelijkweefsel’ doet vermoeden, heeft de nieuweleefruimte weinig te maken met de stad en destedelijke cultuur. Van de stad als nederzetting,als politiek, economisch en religieus14


VITRUVIUS NUMMER 1 OKTOBER 2007centrum én als integratie van functies, isimmers weinig meer over, en hetzelfde geldtvoor de symbiose van stad en platteland diezo kenmerkend was voor het oude cultuurlandschap.Het is niet langer ons plaatsvasteverblijf en bestaan, maar de beweging vanmensen, goederen en informatie die de ruimtelijkeorde produceert. In veel opzichten ishet nieuwe ruimtelijke weefsel dus nietalleen post-ruraal, maar daarmee ook directpost-stedelijk en post-industrieel.Ook de regio’s worstelen met deze metamorfose.In de meeste regio’s in Nederland hebbenniet alleen de grondgebonden landbouwen vertrouwde rurale cultuur terrein prijsmoeten geven, maar ook de industrie en hettraditionele bedrijf die zo nadrukkelijk vormgaven aan de stad. Philips, bijvoorbeeld, wasin het Eindhoven van de vorige eeuw eenbedrijf met een familiestructuur dat zorgdroeg voor arbeid en ontspanning, voor scholingen sociale zekerheid, en voor een werkenwoonplek. Na 1980 verloor het Philipsconcerngeleidelijk zijn leidende positie in deelektrotechnische industrie, en verplaatstehet zijn hoofdvestiging naar Amsterdam.Ook in andere regio’s zijn bedrijf en industriehun oude rol kwijt geraakt, of hebbenzich daar zelfs volledig teruggetrokken.Denk aan Zuid-Limburg, waar de mijnbouw,keramiekindustrie en mergelwinning ooithun stempel drukten op de vormgeving vanstad en land en het sociale leven. Veel vandeze regio’s zijn inmiddels op zoek naarnieuwe mogelijkheden voor economischeontwikkeling, en daarom in zekere zin naareen nieuwe, post-industriële identiteit.Verrassend genoeg komt het verleden daarbijgoed van pas. Steden als Eindhoven en Maastrichtpresenteren zich als ‘creatieve stad’ enbenutten daarbij hun erfgoed als symbolischkapitaal. Het erfgoed toont het succes van deregio in het verleden, en draagt de boodschapuit dat het zin heeft om in de regio te investeren,om je er als hoogopgeleide of ondernemerte vestigen, of er gewoonweg op bezoekte gaan om het verleden te bewonderen.Overigens geldt dat niet alleen voor hetindustriële en stedelijke erfgoed, maar vanzelfsprekendook voor het rurale cultuurlandschap,dat in sommige regio’s gelukkignog steeds een belangrijke drager is vaneconomische en sociale ontwikkelingen.Uit het voorgaande blijkt al enigszins, datkarakter en rol van het erfgoed in onze tijdveranderen. Het erfgoed van stad en landheeft zijn statische en kwetsbare imago blijkbaarafgeschud. Het speelt een actieve rol inculturele en ruimtelijke transformaties vanDe Nieuwe Hollandse Waterlinie wordt in het ruimtelijke beleid ingezetals onderlegger voor ruimtelijke transformaties. Toeristische bewegwijzering die,naar Frans voorbeeld, de identiteit van de omgeving voor de automobilistduidelijk moet maken, is onderdeel van de strategie die daarbij hoort.uitee<strong>nl</strong>opende aard. Het begrip ‘erfgoed’refereert niet langer uitsluitend aan gebouwenen museumstukken, maar aan hele landschappenen delen van de stedelijke omgeving,en niet te vergeten aan de immateriëlewereld van herinneringen, verhalen, ervaringen tradities. Het is daardoor voor een grotegroep toegankelijk. En dat maakt weer daterfgoed een geschikte substantie is voorculturele en politieke samenwerking, economischeontwikkeling, de constructie vannieuwe identiteiten en het genereren vanallerlei vormen van publieke participatie.Deze verschuiving vraagt om een (kritisch)antwoord van de historische wetenschappenen het cultuurhistorisch beleid. Tegelijk isechter duidelijk, dat deze daarvoor noggrotendeels de concepten en instrumentenontberen. In Nederland beginnen in beleiden onderzoek de omtrekken van zo’nantwoord echter al zichtbaar te worden. Inhet bijzonder wijs ik in dit verband op hetBelvederebeleid (Nota Belvedere, 1999) eneen nieuw concept voor onderzoek, namelijkde ‘biografie van het landschap’ (Kolen2005a).Belvedere en de biografievan het landschapIn de context van de hiervoor geschetste ontwikkelingenontkomen we er niet aan, dat de‘kunst van het erven’ tegelijk wordt opgevatals een ‘kunst van het veranderen’. Het is eenidee-fixe dat we het oude landschap kunnenbewaren en aan volgende generaties kunnenoverdragen door er een hek omheen te zetten.Dat werd in Nederland aan het eind van dejaren negentig van de vorige eeuw onderkenddoor een groep vooruitstrevende geografenen beleidsmakers. Zij stelden voor om bijruimtelijke interventies de geschiedenis vande plek en het landschap telkens richtinggevendte laten zijn voor ontwerp en planning.Dit idee, beter bekend als het principevan ‘behoud door ontwikkeling’ of het Belvederebeleid,heeft geleid tot een geheel nieuwebenadering in de erfgoedsector, en kaninmiddels worden geïllustreerd aan de handvan een groot aantal geslaagde (en soms ookminder geslaagde) plannen en uitvoeringsprojecten.Maar het ‘verpakken’ van degeschiedenis in ruimtelijke ontwikkelingenbrengt ook gevaren met zich mee. Dat dekunst van het erven tegelijk ook de kunst vanhet veranderen is, wil niet zeggen dat elkeontwikkeling ook vanzelfsprekend de randvoorwaardenin zich draagt voor een succesvolleoverlevering.Een nieuwe benadering in het historischonderzoek van landschappen, de biografievan het landschap, biedt op dit punt aanknopingspuntenvoor een constructieve, maarook kritische en terughoudende aanpak.Uitgangspunt van de landschapsbiografie isdat landschappen door de tijd heen als hetware hun eigen levensgeschiedenis opbouwen.De begrippen ‘biografie’ en ‘levensgeschiedenis’hebben in dit verband uiteraard eenmetaforische betekenis. Ze zijn bedoeld omde menselijke factor, het subject, weer eenplaats te geven in het landschapsonderzoek,zoals dat eerder in de regionale geografiegebeurde met behulp van begrippen als deFOTO:BEAUTIFUL MINDS15


CVITRUVIUS NUMMER 1 OKTOBER 2007FOTO: MIRJAM KAPELLE‘personnalité géographique’. De benaderingis dan ook een antwoord op de zogenaamdemorfologische traditie van de geografie enarcheologie, waarin het cultuurlandschapfeitelijk wordt beschouwd als een nevenproductvan sociaal-economische ontwikkelingen,met name die in de landbouw. Dat‘zielloze’ landschap strookt niet met hetgegeven dat landschappen in alle culturen,ook de onze, altijd bijzondere sociale enreligieuze ladingen bezitten.De landschapsbiografie was aanvankelijkgeïnspireerd op antropologische studies vanmateriële cultuur. In een invloedrijke bundelmet de titel ‘The social life of things’ maaktende antropologen Appadurai en Kopytoff(1986) duidelijk dat de materiële cultuur vanniet-westerse same<strong>nl</strong>evingen wordt gevormddoor bezielde objecten die soms langdurigcirculeren, en in dat geval onderscheidbaretrajecten in de sociale tijdruimte beschrijven.Plekken en land zijn daarop geen uitzondering.Archeologen gebruikten dit inzicht bijde interpretatie van prehistorische en vroeghistorischelandschappen. Het idee dat weeen biografie kunnen schrijven van plekkenen landschapen bestond echter al eerder in degeografie. De Amerikaanse geograaf MarwynSamuels (1979) sprak bijvoorbeeld van‘authored landscapes’. Daarmee wilde hijbenadrukken dat landschappen nooit zomaarpassieve uitdrukkingsvormen zijn vananonieme processen, en dat het individu ervoor een goed begrip van de landschapsgeschiedeniswel degelijk toe doet. In hetNederlandse onderzoek kunnen we inmiddelsverschillende interpretaties van hetDe Beemster. Landschappen zijn nooit zomaar passieveuitdrukkingsvormen van anonieme processen.biografieconcept onderscheiden. Nu eens ligtwat meer nadruk op de cultuurgeschiedenisvan regio’s (o.a. Rooijakkers 1999), dan weerop de ontwikkeling of inrichting van landschappen(Hidding et al. 2001; Kolen 2005a)of de antropologische interpretatie van landschapservaringenen verhalen.De landschapsbiografie richt zich in het bijzonderop de gelaagdheid en temporaliteitvan plekken, landschappen en regio’s. Deomgang met het verleden is onderdeel van deruimtelijke conditie van same<strong>nl</strong>evingen, al ishet maar omdat alle gemeenschappen eenbestaan moeten opbouwen te midden van allesporen die door vorige generaties in hun leefruimtezijn achtergelaten (Meinig 1979). Hoeze dat doen, en hoe ze daarbij omgaan methet verleden, wordt niet alleen bepaald doorde fysieke ruimte en de daarin aanwezigesporen en structuren, maar ook door de economischebehoeften, sociale waarden envoorstellingswereld van de gemeenschappenin kwestie (Kolen 2005a). De inherentegelaagdheid van landschappen kan dus wordenbegrepen als het (tussen)resultaat van wisselwerkingen:tussen sociale waarden en defysieke inrichting van de ruimte, tussencultuurspecifieke keuzes en ecologische processen,etc. Op de lange termijn van eeuwenof zelfs millennia kunnen deze wisselwerkingenherkenbaar zijn aan bijzondere ruimtelijkeontwikkelingstendensen en ritmes.16Een landschapsbiografie behelst in het idealegeval de (zeer) langetermijngeschiedenis vaneen landschap, regio of stad, waarbij de transformaties,functieveranderingen en betekenisverschuivingenvan de belangrijkste plekkenen ruimtelijke structuren nauwkeurig inkaart worden gebracht. De doorwerking vanhistorische verschijnselen en processen, dehistorische gelaagdheid van plekken enruimtelijke structuren op specifieke momenten,krijgen daarbij bijzondere aandacht.De kunst van het ervenDe waarde van de landschapsbiografie blijftniet beperkt tot het veld van wetenschappelijkonderzoek. Een biografische benaderingvan het landschap kan historici en erfgoedexpertsnamelijk helpen zowel kritische alsconstructieve bijdragen te leveren aan deculturele en ruimtelijke ontwikkelingen vanonze tijd. Drie van die potentiële bijdragenwil ik hier kort noemen.Een eerste toepassingsmogelijkheid ligt in desfeer van het economische gebruik van heterfgoed, of beter gezegd de kritische wegingdaarvan. Regio’s lijken zich steeds vaker enprominenter te profileren op grond van hunverleden en erfgoed (Kolen 2005b). Vaakwordt het regionale verleden daarbij doormarketingspecialisten, bestuurders en vormgeversbeschouwd als een ‘streekeigenproduct’. Het verleden wordt in die gevallengereduceerd tot een enkele laag uit de landschapsgeschiedenis,een enkele historischegebeurtenis of een enkele persoon. Amsterdam‘is’ de stad van de Gouden Eeuw, Rotterdam‘is’ de stad van de hedendaagse stedenbouwen architectuur, Leiden ‘is’ Rembrandten Eindhoven ‘is’ Philips, om maar een paarvoorbeelden te noemen. Landschapsbiografieënkunnen deze beelden nuanceren,zonder het erfgoed te isoleren uit de eigentijdseculturele, economische en ruimtelijkeontwikkelingen. Ze leggen achter de gewenstehistorische iconen ook de diepere gelaagdheden,ingewikkelde historische processenen soms ook het ongewenste en vergetenverleden bloot.Een tweede toepassingsmogelijkheid betreftde rol van authenticiteit bij het zoeken naareen evenwicht tussen behoud en ontwikkeling.Dat elk landschap gestalte krijgt in eenwisselwerking tussen sociaal-economische enecologische ontwikkelingen, mentaliteitenen ideeën, en de concrete vormgeving eninrichting van de ruimte, houdt uiteraard indat we de materiële aspecten van het landschapserieus moeten nemen. Toch bestaat inonze same<strong>nl</strong>eving, waarin de nadruk verschuiftvan de productie van fysieke goederennaar de consumptie van belevenissen (de‘ervaringseconomie’), de neiging om hetauthentieke en materiële karakter van landschappenen erfgoed te verwaarlozen.


VITRUVIUS NUMMER 1 OKTOBER 2007eerste plaats danken aan hun inherente materiëlegelaagdheid en duurzaamheid. Juistomdat het landschap – als ruimtelijk samenstel– zijn bewoners overleeft, is het eenvoedingsbodem voor culturele identiteiten.Overigens is het maar helemaal de vraag ofde historische ervaring überhaupt zonderauthenticiteit kán bestaan. ‘Nee’, stellen JoTollebeek en Tom Verschaffel in hun inspirerende‘Apologie van de historische interesse’(1992), en ze illustreren dat overtuigend aande hand van vele voorbeelden. Het zijn bijuitstek plekken in onze omgeving, zo concluderenze onder andere, die het historischbewustzijn door hun relatieve onvergankelijkheidkunnen activeren (p. 112, noot 6).FOTO: ELS TEN NAPELDe monumentale Philipsfabriek, de Lichttoren in Eindhoven,wordt momenteel getransformeerd voor wonen en werken.Philips blijft ook in de toekomst overeind als icoon van Eindhoven.De Amerikaanse cultuurhistorica AlisonLandsberg (2004) benadrukt, niet geheel tenonrechte, dat de historische ervaring door deinvloed van de massamedia en het internethaar uniciteit dreigt te verliezen. Doordat desensatie van het verleden in principe altijd enoveral oproepbaar is, in beeld, woord engebaar, wordt de authenticiteit van heterfgoed serieus op de proef gesteld. Maarbiografische studies leren ons, dat landschappenhun vermogen om verhalen en betekenissente verzamelen (en genereren) in deOok de vormgevers van onze leefruimte kunnenvaak letterlijk en figuurlijk niet om hetverleden heen. De eerder genoemde transformatiesvan de regio kunnen het rurale,stedelijke en industriële verleden namelijkonmogelijk reduceren tot een loutere herinneringof sensatie. Dat verleden wordt immersook overgeleverd in de vorm van een enormevoorraad fysieke ruimten en gebouwen.Gezame<strong>nl</strong>ijk vormen oude industriecomplexen,in onbruik geraakte bedrijventerreinen,defensieterreinen, de gebouwen e<strong>nl</strong>andgoederen van zorginstellingen, kloostersen kerken, om nog maar te zwijgen over vrijkomendeagrarische bedrijfscomplexen e<strong>nl</strong>andbouwgronden, misschien wel één van degrootste ruimtelijke opgaven van onze tijd.Elke oplossing daarvoor is in zekere zin maartijdelijk, want die historische voorraad wordtNationaal Monument Kamp Vught maakt de herinnering aan de geschiedenis van het kamp en de slachtoffers letterlijk voorstelbaar doorde reconstructie van barak en wachttorens.FOTO: ELS TEN NAPEL17


VITRUVIUS NUMMER 1 OKTOBER 2007Cultuurhistorische waardevolle gebouwenen terreinen van de Willem Arntsz Hoeve, eeninstelling voor geestelijke gezondheidszorgin Den Dolder, komen gedeeltelijk vrij.Door nieuwe functies als wonen en werkenmogelijk te maken, blijven de historischecomplexen behouden.FOTO: KLAAS-HARM KATCREDIT FOTOGRAAFdoor de snelheid waarmee ruimtelijke transformatiesplaatsvinden voortdurend aangevuld.Een derde mogelijkheid van de landschapsbiografieis de ontwikkeling van een ‘reflexieveplanologie’. Daarvoor verwijs ik naar deprachtige dissertatie van Joks Janssen over deruimtelijke ontwikkelingen in Zuidoost-Brabant (Janssen 2006). Daarin beschrijft hijhoe lokale bestuurders en planners vanaf hetbegin van de twintigste eeuw eendrachtighebben geprobeerd om de verstedelijkingvan het Brabantse platteland tegen te gaan.Die defensieve houding werd in belangrijkemate gevoed door een mentaliteit: het ideedat de stedelijke cultuur en industrie potentieelschadelijk zijn voor de harmonieuze,katholieke plattelandsgemeenschappen. Maarzodra de plattelandsbestuurders inzagen datze daarmee ook een bron van werkgelegenheidbuiten de deur hielden, in de jaren na deTweede Wereldoorlog, maakte die idealistischehouding plaats voor een meer pragmatische.Vanaf dat moment werd gestreefd naar eengespreid en selectief toelatingsbeleid, zodatde industriële ontwikkeling in evenwichtkon worden gehouden met de rurale tradities.Na de Tweede Wereldoorlog volgde verdereindustriële decentralisering, paradoxaalgenoeg nog steeds gebaseerd op een idyllischbeeld van het vooroorlogse, Brabantse platteland.Deze decentralisering leidde uiteindelijktot het tegenovergestelde van hetgeenbeoogd werd. In hoog tempo volgde een totaleverstedelijking van de regio, een proces datvervolgens weer aa<strong>nl</strong>eiding gaf tot sterkeregevoelens van nostalgie. Dat laatste resulteerdein krachteloze pogingen om het oude Brabantenigszins te ‘herstellen’, zowel in hetruimtelijk beleid als door het musealiserenvan plekken, gebouwen en landschappen.Een biografische studie van regio’s en landschappenkan dus de vertraagde en vaakonvoorziene effecten blootleggen van ruimtelijkeinterventies in het verleden. Een planologiedie niet alleen vooruit kijkt maar ookreflecteert en terugblikt, kan daarmee haarvoordeel doen. Kritische reflectie op hetverloop van de landschapsontwikkeling is numeer dan ooit noodzakelijk. Het ruimtelijkeweefsel dat zich vandaag de dag vormt, isimmers niet zomaar het resultaat van eenreeks bescheiden ruimtelijke interventies,maar van een overtreffende trap daarvan: eenregelrechte metamorfose van de leefruimte.In dat licht doen we er goed aan de ‘lege’,stille en groene regio’s die nog resteren, tekoesteren. De kunst van het veranderenvraagt hier juist om het ombuigen van detransformatiedrift in een gevoel voor traagheiden een ethiek van onthouding.Welvaartsplan voorNoord-Brabant(1947-1949):spreiding vande industrie overhet platteland uitangst voor degrootstad.Referenties– Appadurai, A (1986). Introduction: commoditiesand the politics of value, in A. Appadurai(ed.), The social life of things. Commodities incultural perspective, Cambridge, 3-63.– Hidding, M., J. Kolen en Th. Spek, 2001:De biografie van het landschap. Ontwerpvoor een inter- en multidisciplinaire benaderingvan de landschapsgeschiedenis en het cultuurhistorischerfgoed, in J.H.F. Bloemers &M.-H. Wijnen (red.), Bodemarchief inBehoud en Ontwikkeling: de conceptuelegrondslagen, Den Haag, 7-109.– Janssen, J (2005). Vooruit denken enverwijlen. De (re)constructie van het plattelandschapin Zuidoost-Brabant (1920-2000), dissertatieUniversiteit van Tilburg, Tilburg.– Kolen, J (2005a). De biografie van het landschap.Drie essays over landschap, geschiedenisen erfgoed, Amsterdam (Vrije Universiteit).– Kolen, J (2005b). De ‘geheugenprothese’ enandere verhalen. Over de historische ervaring inhet tijperk van massaconsumptie, in R. Brons,J. Rodermond & G. Wallagh (eds),Ontwerpen aan geschiedenis. Een cultuur vanruimte maken, Rotterdam (Stimuleringsfondsvoor Architectuur), 6-13.– Kopytoff, I (1986). The cultural biographyof things: commoditization as process, inA. Appadurai (ed.), The social life of things.Commodities in cultural perspective,Cambridge, 64-91.– Landsberg, A (2004). Prosthetic memory.The transformation of American remembrance inthe age of mass culture, New York/Chichester.– Meinig, D (1979). The beholding eye. Tenversions of the same scene, in D.W. Meinig(ed.), The interpretation of ordinarylandscapes, New York/Oxford, 33-47.– Nota Belvedere (1999). Beleidsnota overde relatie cultuurhistorie en ruimtelijkeinrichting, Ministeries van OC&W, LNV,VROM en V&W, Den Haag.– Rooijakkers, G (1999). Mythisch landschap:verhalen en rituelen als culturele biografie vaneen regio, in J. Kolen & T. Lemaire (eds),Landschap in meervoud. Perspectieven op hetNederlandse landschap in de 20ste/21ste eeuw,Utrecht, 301-326.– Samuels, M. S (1979). The biography oflandscape. Cause and culpability, in D.W.Meinig (ed.), The interpretation of ordinarylandscapes, New York/Oxford, 51-88.– Tollebeek, J & Verschaffel, T (1992).De vreugden van Houssaye. Apologie vande historische interesse, Amsterdam.18


C olumn VITRUVIUS NUMMER 1 OKTOBER 2007FRONTINUS: EEN GROTE NAAM OPHET DIPLOMA VAN ELST P.A.C. SCHUTIn 1988 is bij een archeologische kartering bij Elsteen militair diploma gevonden (Haalebos 2000). Bijhet lezen van de publicatie hierover trok de vermeldingop het document van de Romeinse consulFrontinus mijn aandacht.Frontinus is vooral bekend vanwege zijn literaire nalatenschap, metname zijn werk over de watervoorziening van Rome (o.a. Eck 1989,Dahm 1997). Bij het onderzoek naar het Romeinse aquaduct vanNijmegen en andere watergerelateerde onderwerpen heb ik regelmatiggebruik gemaakt van zijn werk (o.a. Schut 2005). Hoewelwater een van de eerste levensbehoeftes van de mens is, is deaandacht in het zo waterrijke Nederland voor de Romeinse watervoorzieningbeperkt. Het is dan ook niet verwonderlijk dat weinigenzich bewust zijn van de achtergronden van de persoon Sextus IuliusFrontinus. Dankzij de vondst van een ander diploma in Duitsland isbekend geworden dat Frontinus niet alleen in Engeland, Rome enAzië een belangrijke rol heeft gespeeld, maar, in eenandere functie, ook in onze regio (Eck & Prangert 2003).Tot 212 na Chr., toen keizer Caracalla het staatsburgerschapverleende aan alle vrije inwoners,konden niet-Romeinen (perigrini) slechts doordienst te nemen in een van de hulptroepen (auxilia)het Romeins staatsburgerschap (civitasRomana) verwerven. Na 25 jaar trouwe dienstverkregen afzwaaiende militairen, evenals hunvrouw en kinderen, deze felbegeerde status die ookbelastingvoordelen en rechtsbescherming betekende.Een document, het diploma, vormde de definitievebevestiging van de verkregen rechten (Lambert &Scheuerbrandt 2002). Het in brons uitgevoerde diplomawas een afschrift van een centraal document dat inRome publiekelijk werd opgehangen en waar alle soldatenstonden vermeld die eervol de dienst hadden verlaten en hetburgerrecht hadden verkregen. Mogelijk bezaten alleen diegenendie zich een afschrift konden veroorloven, met name de beterbetaalde ruiters, zo’n bronzen document. Het diploma was vooralvan belang voor diegenen die zich vestigden in hun geboortestreekwaar niemand kon getuigen van hun nieuw verworven status.Een militair diploma bestaat uit twee bronzen plaatjes (ca. 15 x 13cm) die samen werden gebonden en verzegeld. Het vermeldt de keizermet zijn eretitels, de eenheden waarvan soldaten eervol ontslagkrijgen, de verkregen rechten en de naam van de betrokken soldaaten eventueel zijn gezinsleden. Het diploma uit Elst, waarvan slechtseen helft grotendeels is bewaard, was eigendom van een Bataaf, diedienst deed in de ruitereenheid ala Batavorum. Hij kreeg met zijnBataafse vrouw en twee dochters op 20 februari 98 het burgerrecht.De vondst uit Elst is vooral van belang omdat hier de namen wordengenoemd van de legereenheden in Germania Inferior, het deel vanhet Romeinse Rijk waarin ook het huidige zuiden van Nederland ligt.De vermelding van Frontinus op het diploma is beperkt tot zijnfunctie als consul: ‘Op 20 februari toen keizer Trajanus Augustus, deGermanenveroveraar, en Sextus Iulius Frontinus voor de tweedekeer het consulambt bekleedde.’ De betekenis van de vermeldingvan Frontinus op het diploma is daarmee duidelijk verwoord. Hetdateert het diploma en de namen Traianus en Frontinus geven aanonder wiens verantwoordelijkheid het diploma is uitgegeven. Dezeaangevulde zinsnede (Haalebos 2000) is identiek aan de formuleringop een Hongaarse diploma uit Felsõnána (CIL XVI 042), terwijl fragmentenuit Dunáujváros (Hongarije) en Parndorf in Oostenrijk waarschij<strong>nl</strong>ijkop dezelfde datum zijn uitgegeven (RMD II 80 en 81).Frontinus was sinds 97 als curator aquarum verantwoordelijk voorde watervoorziening van Rome. Zijn werk De aquis urbis Romae ookwel De aquae ductu genaamd, beschrijft de organisatie en geschiedenisvan de watervoorziening van Rome inclusief de hoofdpijndossiersonkunde en bouwfraude. Een andere auteur isMarcus Vitruvius Pollio die in zijn De Architectura,naast een aantal technische aspecten van de watervoorziening,inzicht geeft in de achterliggendegedachtewereld. Samen vormen deze schrijvers debelangrijkste antieke bron met betrekking tot hetthema watervoorziening. Frontinus was niet alleenbestuurder in het verre Rome. Eck en Prangerl(2003) hebben op basis van een ander diploma,uit 85 na Chr., aangetoond dat Frontinus in dejaren 81 tot 83/84 een soort van stadhouder waslangs de Neder Rijn: het gebied dat sinds 85formeel bekend stond als de provincie GermaniaInferior waar ook Zuid Nederland onder viel.In Xanten en Oppenheim waren al eerder inscriptiesaangetroffen die op de aanwezigheid van Frontinus in dit gebiedduiden. Deze grote naam uit Rome op het diploma van Elst krijgtdaardoor ook een directe betekenis voor onze regio.REFERENTIES– CIL: Corpus inscriptionum Latinarum.– Dahm, M.K. 1997: The career and writings of Sextus JuliusFrontinus, Auckland (Master’s thesis).– Eck, W.1989: Die Gestalt Frontins in ihrer politischen und sozialenUmwelt, In: Wasserversorgung im antiken Rom: Sextus Iulius Frontinus,curator aquarum, hrsg. Frontinus-Gesellschaft e.V. München.– Eck, W. & A. Prangerl 2003: Sex. Iulius Frontinus als legat des NiedergermanischenHeeres. Zu neuen Militärdiplomen in den germanischenProvinzen, Zeitschrift für Papyrologie und Epigraphik 143, 205-219.– Haalebos, J.K., 2000: Traian und die Hilfstruppen am Niederrhein:Ein Militärdiplom des 98 n. Chr. aus Elst in der Over-Betuwe(Niederlande), Saalburg Jahrbuch 50, 31-72.– Lambert, N. & J. Scheuerbrandt 2002: Das Militärdiplom,Schriften des Limesmuseums Aalen 55.– RMD II Roxan, M.M. 1985: Roman military diplomas 1978-1984,Institute of Archaeology, Occasional Paper 9.– Schut, P.A.C. 2005: De aardwerken van Groesbeek: een aquaductvoor de Romeinse legioensvesting van Nijmegen? Amersfoort(Rapportage Archeologische Monumentenzorg 119).19


MCASPAR GROOT, JOS GUNNEWEG – TU DELFT, FACULTEIT CIVIELE TECHNIEK EN GEOWETENSCHAPPENBAKSTEEN-ENMETSELMORTEL-KEUZE voor zwaar regenbelastmassief opgaandmetselwerkIn het recente verleden is bij de nieuwbouw van bijvoorbeeld molensgebleken dat het realiseren van niet-lekkend massief metselwerk nieteenvoudig is. Al haalde men er het meest deskundige advies bij dan liephet toch nog mis. Ook bij het herstel van massief opgaand mestelwerk(bijvoorbeeld bij inboeten) bleek vaak, betrekkelijk korte tijd naoplevering, schade te ontstaan. Kennis en kunde op het gebied van hethygrische gedrag van massief metselwerk lijken niet sterk ontwikkeldte zijn in de huidige bouwpraktijk of wellicht verloren te zijn gegaan.Eige<strong>nl</strong>ijk is dit niet verwonderlijk;immers, in modernebouw doet het er niet toe ofmetselwerk lek is. Het wordttenslotte goeddeels toegepastals buitenblad in een spouwconstructie: endit voorblad mag lek zijn, omdat de spouw ervoor is om het doorgeslagen vocht te latenverdampen.Anders is de situatie bij het historische metselwerk.Sinds enige tijd is het besef gegroeiddat meer inzicht in de vochthuishouding vanmassief metselwerk sterk zou kunnen bijdragenaan duurzaamheidsverhoging van hetgebouwde erfgoed in Nederland. In dezecontext is o.a. het project ‘Aanpak Vochtproblemenin Massief Metselwerk’ in uitvoering.In dit project wordt onderzoek gedaanSAMENVATTINGVochtproblemen in massief historischmetselwerk komen veelvuldig voor.Bekend is dat er hier veel oorzaken voorkunnen zijn. In dit artikel is de aandacht inhet bijzonder gericht op de keuze van baksteenen metselmortel met het oog op hetvoorkomen of oplossen van vochtproblemenin massief opgaand metselwerk,dat zwaar regenbelast is. Zowel via veldstudiesals laboratoriumonderzoek isgetracht een beter inzicht te krijgen in hethygrische gedrag van baksteen, metselmortelen metselwerk, en de gewensteuitvoeringspraktijk. Op grond van resultatenvoortkomend uit het onderzoek wordenconcrete aanbevelingen gedaan overde gewenste hygrische eigenschappenvan baksteen en metselmortel voornieuwbouw en herstel van zwaarregenbelast massief metselwerk.20


VITRUVIUS NUMMER 1 OKTOBER 20071 LINKS: VERVUILDE ZICHTZIJDEMETSELWERK MOLEN AEOLUS TEVLAARDINGEN. ONDER: LEGVLAK(ZOOL) EN DE BUITENZIJDE(ZICHT) VAN EEN STEEN VAN MOLENDE HOOP TE ROZENBURG.Wat zeggen deze karakteriseringen over devochtopname in een muur?Initiële Wateropzuiging (IW) is een maatvoor de snelheid waarmee vocht wordt opgenomendoor de steen (uitgedrukt in kg/m 2 /min). Als classificatie van de initiële wateropzuigingvan bakstenen, kan worden gehanteerd,zwakzuigend: IW 2.5De vrijwillige wateropneming (VW) is eenmaat voor de vochtopname-capaciteit (debuffering) van de steen (uitgedrukt in massa% of volume %). De VW-waarden liggen tussen5 en 35 vol %.Te begrijpen valt dat vooral de snelheid waarmeewater door metselwerk wordt geabsorbeerdvan belang is voor de hoeveelheidvocht die wordt opgenomen. Daarbij moetmen bedenken dat het absorberen van vocht(via capillaire werking) minder energie vergtdan droging (via verdamping); maw vochtabsorptiegaat snel en drogen langzaam.Informatie over drogen wordt in feite hetgemakkelijkst verkregen via weging(gewichtsverlies als functie van de tijd). Welis belangrijk dat de droogproef zo wordtingericht, dat het droogproces iets met dewerkelijkheid te maken heeft; bij een muurbetekent dit dat droging meestal in éénrichting plaatsvindt.naar oorzaken van en oplossingen voor ditveel voorkomende probleem.Bekend is zowel uit praktijkervaring alsexperimenteel onderzoek dat er veel oorzakenkunnen zijn voor vochtproblemen[1,2]; te noemen zijn, materiaaleigenschappenvan metselstenen en metselmortel en decompatibiliteit tussen steen en voeg, vakmanschap,constructie en ontwerp, deinvloed van beschermende maatregelen op devochthuishouding en de effecten van scheuren.In dit artikel is de aandacht voornamelijkgericht op de keuze van baksteen en mortelvoor nieuwbouw en restauratie van zwaarregenbelast massief metselwerk.Steenkeuze: globale en eenvoudigehygrische karakteriseringenSteenachtige bouwmaterialen vallen onderde zgn ‘poreuze media’. De porositeit komtvoor bouwmaterialen zoals natuursteen,beton, baksteen en mortels op verschillendewijzen tot stand, maar weze<strong>nl</strong>ijk voor dezematerialen is dat ze via capillaire werkingvocht op kunnen nemen, en via verdamping(droging) weer vocht kunnen afstaan. Debalans tussen vochtopneming- en drooggedragvan het metselwerk onder uitee<strong>nl</strong>opendeomgevingscondities bepalen het al danniet optreden van vochtdoorslag/lekkage.Van oudsher werd baksteen, zonder dat daarnummerieke criteria aan ten grondslag lagen,dmv klinken op het gehoor uitgesorteerd opdoorbakkenheid (hardheid/porositeit) in eenopklimmende reeks van ‘rood’, via ‘hargrauw’tot ‘kelderklinker’ (met de daarbijbehorende toepassingsgebieden). Door eenpermanente terugkoppeling met de bouwpraktijkbleek dit eeuwe<strong>nl</strong>ang een bruikbaremethode van kwaliteitsbeheersing.Om echter op een gekwantificeerde manieriets over vochtopneming en droging te kunnenzeggen, is klinken niet genoeg; is het noodzakelijkvochtopname- en drooggedrag tekarakteriseren. Bekende en eenvoudigevochtopnamekarakteriseringen zijn deInitiële Wateropzuiging (IW) en deVrijwillige Wateropneming (VW). De initiëlewateropzuiging wordt bepaald door desteen via een vlak van de steen, bij 5 mmdompeling, water op te laten zuigen gedurende1 minuut; de vrijwillige wateropnemingwordt bepaald door een steen gedurende 48honder te dompelen in water; voor de detailsover de uitvoering en uitwerking van dezeeenvoudige proeven zie [3].De snelheid van vochtopname:IW-waardenAan de hand van historische bouwwerken,die geen vochtproblemen vertonen is eenbeeld verkregen van de initiële wateropzuigwaardendie in de praktijk voorkomen. Dezebouwwerken bestonden uit zes molens entwee utiliteitsgebouwen.De initiële wateropzuigswaarden zijn bepaaldaan het legvlak (de zool) en aan de aan hetweer blootgestelde buitenzijde (de zichtzijde),zie figuur 1.Figuur 1De zool is schoongemaakt van mortelrestenen geeft bij de bepaling van de Initiële Wateropzuigingeen indruk van het opzuigsnelheidvan de steen op het moment van verwerkingdestijds. De zichtzijde is de buitenzijde van desteen, die in de loop van de tijd een anderopzuiggedrag heeft gekregen onder invloedvan vervuiling, mogelijke toepassing vanvochtremmende middelen etc.Uit de resultaten in figuur 2 (volgende pagina)is op te maken dat de IW-waarden aan dezoolzijde voor vier van de zes molens hoogtot zeer hoog zijn. Tevens blijken de IWwaardenaan de zichtzijde van het metselwerkbijzonder veel lager zijn dan die aan dezoolzijde: de IW-waarden aan de zichtzijdezijn ~0.5 tot 0.3 zo hoog als die aan de zoolzijde.Dit is van belang omdat de toetredingvan regen in de molenromp vanuit de zichtzijdeplaatsvindt. In feite betekent dit dat,wat betreft de stenen, de vochtopname meteen gematigde opzuigkracht (IW-waardenvan ~1.5-3.0) plaatsvindt.Meestal is niet duidelijk hoe de vochtoverlastsituatiebij de molens is geweest gedurendede eerste tientallen jaren na bouw. Waren zetoen lek, of had men er minder last vanomdat er goed gelucht werd en men niet te21


M2 Initiele Wateropzuiging Zool* Zicht**kg/m 2 /min kg/m 2 /min1 DSM, Delft 1910 2.2 1.32 De Roos, Delft 1727 4.3 2.23 TU-Delft, Delft 1910 2.8 2.24 Aeolus, Vlaardingen 1793 2.8 1.35 Molen 7, Kinderdijk 1738 6.1 2.46 De Hoop, Zierikzee 1850-76 5.5 2.57 De Hoop, Rozenburg 1887 6.3 3.38 Windlust, Achthuizen 1852 3.3 1.7*Zool: binnenzijde /legzijdekieskeurig was? Of zijn ze in de loop van dejaren waterdicht geworden? Of is de invloedvan de voeg-steenovergang (barrière) op dewaterdichtheid toch groter dan het effectvan de porositeit van de steen op de vochtdoorslag?ReinigingEen interessante conclusie uit deze vochthuishoudingsanalyseis tevens dat gevelreinigingtot vochtproblemen kan leiden: immersdoor reiniging zal de snelheid van vochtopnamedrastisch toe kunnen toenemen(verhoging van de IW-Waarde).MortelkeuzeDaar waterdichtheid niet alleen bepaaldwordt door de hygrische eigenschappen vande steen, maar ook door de al dan niet vochtkerendewerking van de voegen, werd heteffect van de mortel op de waterdichtheidnader onderzocht. Daartoe is een onderzoekprogrammaopgesteld waarin het gedrag vanVITRUVIUS NUMMER 1 OKTOBER 2007**Zicht: verweerdebuitenzijde / strekzijde2 INITIËLE WATEROPZUIGINGSWAARDEN AAN ZOOL- EN ZICHTZIJDEVAN STENEN TOEGEPAST IN MASSIEF METSELWERK ZONDERVOCHTPROBLEMEN. STEENMONSTERS 2 EN 4 T/M 8 ZIJN VANHISTORISCHE MOLENS. MONSTER 1 EN 3 ZIJN VAN RESP.EEN FABRIEKSGEBOUW (VOORMALIG GIST EN SPIRITUS) ENEEN TU DELFT GEBOUW (VOORMALIG MIJNBOUWKUNDE).mortels, op zich en in combinatiemet bakstenen, naderkon worden geanalyseerd.Hierbij werd eerst de verwerkbaarheidgetest: demogelijkheid tot goed ‘volen zat’werken en het makenvan ‘doorstrijkwerk’ (d.i.dichtstrijken van de voegen met de uitstulpendemetselmortel). Deze onderzoekingenmondden uit in de bestudering van hetvochtdoorslag- en lekgedrag van een tweetalproefmuren, die beregend werden.Het onderzoek is op de volgende wijze toegepitst:– Via de beoordeling van de verwerkbaarheidvan een 15-tal mortels werden 3 zeer goedverwerkbare en een referentiemortel (eencementmortel met een slechte verwerkbaarheid)uitgekozen voor verder onderzoek(voor de beschrijving van een praktischebeoordeling van de verwerkbaarheid zie [3]).Van het 4-tal mortels werden de volgendeeigenschappen bepaald: druksterkte, vervormingsgedrag,hygrische uitzetting/krimp,vrijwillige vochtopneming (porositeit) envochtopname- resp. drooggedrag van metselwerk;hieruit werd een mortelkeuze gemaaktvoor de beregeningsproeven. Om vochtdoorslag-en lekgedrag te bestuderen werden 2muren gebouwd met 2 verschillende steentypenen het geselecteerde morteltype; hieropwerden beregeningsproeven uitgevoerd.Op basis van de verwerkbaarheid werden deonderstaande kalkmortels A,B en C geselecteerd.Als referentiemortel werd gekozen eenmetselcement mortel (mortel X).Overzicht beproefde mortels:Zeer goed verwerkbaar en doorstrijkbaarMortel A Schelpkalkmortel;kalk:zand verhouding 1:2Mortel B Licht hydraulische kalkmortel;kalk:zand verhouding 1:2Mortel C Steenkalk-tras basterdmortel;kalk:tras:zand verh. 5:1:12Referentiemortel:Mortel X Metselcement mortel MC10;MC:zand verhouding 1:3MorteleigenschappenUit het TNO-onderzoek [4] kwam naarvoren dat de schelpkalkmortel (A) en zwakkesteenkalk-tras basterd mortel (C) een zeerlangzame sterkte-ontwikkeling lieten zien.Na 90 dagen werd een druksterkte vanslechts 1 N/mm 2 gehaald. De hydraulischekalkmortel (B) en de metselcement mortel(X) hebben een snelle sterkte-ontwikkeling(bouwtempo) en bereikten na 14 dagen eindsterktenvan resp 5 en 10 N/mm 2 .3METSEL’BEERTJES’AANZICHT VANBUITENMUUROPPER-VLAK, VAN WAARUITVOCHTABSORPTIEEN DROGINGPLAATSVINDT;DE ANDERE5 ZIJDEN ZIJN METPLASTIC BEKLEEDOM DROGINGVANUIT DIEZIJDEN TEVOORKOMEN.22


VITRUVIUS NUMMER 1 OKTOBER 2007Met betrekking tot de vervormingscapaciteit(zonder breuk) scoorde de steenkalk- enschelpkalkmortels het best; de hydraulischekalkmortel bevond zich wat vervormbaarheidtussen de kalkmortels en de cementmortel.De drogingskrimp als gevolg van verlies vanwater uit de specie was het grootst bij deschelpkalkmortel en zwakke steenkalk-trasbasterd mortel. Deze krimp was bij de mortelsmet cement en hydraulische kalknagenoeg afwezig. Bij de verharde mortelsvertoonde de hydraulische mortels juist degrootste hygrische zwelling en krimp.Waterabsorptie- en drooggedragvan metselwerkOm een indruk te krijgen van het vochtopnamegedragen het drooggedrag werdenmetselwerk’beertjes’ gemetseld. De beertjesbestaan uit 3 lagen metselwerk van 3 stenenper laag (zie figuur 3). Ze zijn opgebouwd uit2 typen stenen, een matig-zuigende (IWwaarde2.3) en een sterk-zuigende steen (IWwaarde3.5), ieder vermetseld met de 4verschillende metselmortels. De proefstukkenvormen een deel van een muur. Dein figuur 3 naar boven gerichte zijde van debeertjes is de zichtzijde van de muur. Vanuitdeze zijde wordt tijdens de proef (en ook inde werkelijkheid) vocht opgenomen en vochtafgestaan (gedroogd); het vocht passeertsteen en waar mogelijk mortelstootvoegen.De andere 5 zijden zijn met plastic bekleedom vochttransport (droging) in deze richtingente voorkomen.Figuur 3Opzuiging van water via het zichtvlak vondplaats gedurende 24 uur. De droging vanuithet zichtvlak, werd geregistreerd gedurende35 dagen. De hygrische eigenschappen van degebruikte metselstenen zijn verzameld inonderstaande tabel.Initiële WateropzuigingVrijwillige Wateropnemingkg/m 2 /min Vol % Gew %Rood 2,3 17,5 9,0Geel 3,5 29,0 18,4In figuur 4 worden de resultaten van deabsorptie en droogproeven weergegeven.Bij de gele, sterk zuigende steen (zie linkergrafieken) valt op dat de vochtopname van deproefstukken vermetseld met Schelpkalkmortel(A) en de zwakke steenkalk-trasbasterd mortel (C) aanzie<strong>nl</strong>ijk hoger ligt danbij de hydraulische kalkmortel (B) en de metselcementmortel (X). Na 24 uur zijn deproefstukken (A) en (C) nagenoeg verzadigd:vochtgehalte iets lager dan de vrijwilligewateropneming 18.4 % (m/m). Daarentegenis de vochtopname van de proefstukken (B)en (X) minder dan 2/3 van het beschikbareporiënvolume, 11-12 % (m/m).Kennelijk werken de voegen in het laatstegeval als een barrière voor het transport vanvocht door het gehele proefstuk heen.Het drogen van de proefstukken metSchelpkalk mortel (A) en de zwakke steenkalk-trasbasterd mortel (C) gaat gedurendede eerste 15 dagen iets sneller dan bijde proefstukken met de hydraulischeSteen Haller 40 Steen Haller 20Vochtgehalte (m/m%)4RESULTATENABSORPTIE- (BOVEN)EN DROOGPROEVEN(ONDER) .IN DE FIGUREN ZIJNDOOR MIDDEL VANDE HORIZONTALEGESTIPPELDELIJNEN VRIJWILLIGEWATEROPNEMINGS-WAARDEN:18.4 (GEW %) VOORDE GELE STEENEN 9 (GEW %)VOOR DETijd (uur)RODE STEENAANGEGEVEN. Mortel 3 Mortel 5 Mortel 7 Mortel 1123


Mkalkmortel (B) en de metselcement mortel(X). Echter, na 2 weken is het vochtgehaltein de proefstukken (A) en (C) nog steedsruim 10 % (m/m), terwijl de proefstukken (B)en (X) ongeveer op de helft daarvan liggen.Verondersteld mag worden bij wisselderegen- en droogcondities, dat het metselwerkmet de kalkmortels in combinatie met sterkzuigendestenen gemiddeld structureel vochtigerzal zijn dan het metselwerk met dehydraulische bindmiddelen.Het vochtgehalte in het metselwerk metmatig zuigende stenen is voor alle mortelslager dan bij de sterk zuigende stenen (zierechter grafieken). Het scherpe onderscheidin vochtopname tussen kalk en hydraulischemortels doet zich veel minder voor bij hetmetselwerk met matig-zuigende stenen. Welis een zelfde volgorde in mate van vochtopnamete zien als bij de zwak-zuigendestenen en is de vochtopname van de proefstukkenmet hydraulische mortels 2/3 totminder dan de helft van het beschikbareporiënvolume. Na 15 dagen drogen ligt hetvochtgehalte voor alle proefstukken ruimschootsonder de helft van het beschikbareporiënvolume.VITRUVIUS NUMMER 1 OKTOBER 2007WATEROVERDRUK5ONDER: SCHEMATISCHEOPSTELLING VAN DE REGENPROEF(TOMAS WIJFFELS, TNO);RECHTS: DE PROEFMUREN METMUURDIKTEN VAN BOVEN NAARBENEDEN: 1 /2-STEEN,1-STEENS EN 2-STEENS.DE GELE STENEN ZIJN STERKZUIGEND, DE GRIJZE STENENMATIG ZUIGEND; ZICHTBAAR IN DEMUUR: BOORKERNGATENVOOR NADER ONDERZOEKVAN DE VOEGSTEENDOORSNEDEN.HALFSTEENSSTEENSDUBBELSTEENSVerhoudingsgewijs is de absorptie-droogsituatievan de zuivere luchtkalkmortels incombinatie met de sterk-zuigende bakstenenopvallend ongunstig en bij de matig-zuigendestenen minder ongunstig.Deze resultaten komen overeen met wat menin de praktijk constateert: zwak tot matigzuigende stenen toegepast met een hydraulischemortel, zoals toegepast in kerken, fabriekenen openbare gebouwen (zie figuur 2) inhet begin van de 20e eeuw vertonen lagevochtgehalten en er is zelden sprake vandoorslag. Bij molens gemetseld met sterkzuigende stenen en met kalkmortels wordenaan de regenzijde hoge vochtgehalten gemetenen komt lekkage regelmatig voor.In aanmerking nemend niet alleen absorptiedrooggedrag,maar ook vervormingscapaciteit,druksterkte-ontwikkeling en initiëlekrimp dan presteert de hydraulische kalkmortelhet beste. Verondersteld mag wordendat andere licht hydraulische mortels eenvergelijkbaar gedrag zullen vertonen: dit zalnader geverifieerd moeten worden.Vochtdoorslag- en lekkageproeven (TNO)Na vervaardiging van de muren werden beregeningsproevenuitgevoerd. Daartoe werdende muren omkast (zie figuur 5) en vanuit dekastzijde besproeid. Aan de voorzijden vande muren zijn bij de overgangen van 1 /2-steennaar 1-steens en van 1-steens naar 2-steensgoten aangebracht (zie figuur 5, rechts) omdoorslaand lekvocht op te vangen.Figuur 5De 2 proefmuren werden ieder vervaardigdmet een verschillend steentype, maar met éénen dezelfde metselmortel: de geselecteerdehydraulische kalkmortel. De hygrische eigenschappenvan de 2 steentypen staan in onderstaandetabel:Initiële WateropzuigingVrijwillige Wateropnemingkg/m 2 /min Vol % Gew %Grijs 1,5 13,1 6,8Geel 5,9 32,1 21,9De uitvoering van de regenproef is gebaseerdop NEN 2778 ‘Vochtwering gebouwen’, metachtereenvolgens:– 1 uur beregening zonder overdruk,2 liter/m 2 /min.– 89 uur beregening met overdruk 50 Pa,12 liter/m 2 /uur.– 1 uur beregening met overdruk 400 Pa,2 liter/m 2 /min.a6A NA 1-UUR BEREGENING (ZONDEROVERDRUK). 38 MINUTEN NA DE AAN-VANG VAN DE BEREGENING WAS DEGELE (STERK ZUIGENDE) 1 /2-STEENSMUUR REEDS VOLLEDIG DOORGESLAGEN.BIJ DE GELE 1-STEENS MUUR KOMTDUIDELIJK NAAR VOREN DAT DESTENEN (KOPPEN) DOORSLAAN.24


MVITRUVIUS NUMMER 1 OKTOBER 2007Na 90 uur was de muur verzadigd. Tijdenshet laatste uur is bepaald hoe groot de lekkageis bij een regenbelasting, 2 liter/m 2 /min bijmet overdruk 400 Pa.Resultaten beregeningsproeven aanmatig en sterk zuigende proefmurenDe doorslag van het water werd per camerageregistreerd en tevens gedurende het laatsteuur gekwantificeerd door het op te vangenvia gootjes aan de onderkant van de 1 /2-steensen 1-steens muurtjes in containers. Hiermeewordt in feite de hoeveelheid lekwaterbepaald.Uit de cameraregistratie blijkt dat de 1 /2-steens gele muur (sterk-zuigende stenen)volledig is doorgeslagen na 38 minuten, ende 1 /2-steens grijze muur (matig-zuigendestenen) na 5.7 uur. Voor de 1-steens muur isdit na 5.7 uur (geel) en 22 uur (grijs), na 90uur zijn de beide 2-steens muren grotendeelsdoorgeslagen, zie figuur 6.Figuur 6Figuur 6 geeft een indruk van het ‘tekenen’van de muur, het is uiteraard van groterbelang hoeveel lekwater door de muur gaat.Vochtdoorslagwaarden (lekkage) zijn bepaaldbij een continue constante wateraanvoer van2 liter/m 2 /min (=120 liter/m 2 /uur) en eenoverdruk van 400 Pa (een uitermate zwareregen- en overdrukbelasting). Dit gebeurdegedurende 1 uur na verzadiging van de muur(na 90 uur). Figuur 7 laat zien dat de verschillenin lekwater zijn zeer aanzie<strong>nl</strong>ijk zijn.Figuur 7 Volgende paginaBespreking resultatenNaast de verschillen in snelheid van vochtdoorslagbij de twee muren valt op, dat bij degrijze muur met de matig-zuigende stenenhet vocht eerst door de voegen slaat (ziefiguur 6b) terwijl bij de gele muur met desterk-zuigende stenen het vocht bijna directdoor de stenen (figuur 6a) slaat. Uit bestuderingvan slijpplaatjes blijkt dat er regelmatigeen spleet is tussen mortel en grijze steen inhet hechtvlak (tot 1mm), ondanks de zorgwaarmee ‘vol en zat’ gemetseld is. Verondersteldmag worden dat de steen te langzaamvocht onttrekt uit de mortel, waardoor demortel niet aantrekt aan de steen bij dit typemortel. Deze situatie kan verbeterd wordendoor toepassing stenen met een iets hogereIW-Waarde.Toch geldt voor de 1 /2-steens ende 1-steens muren dat de lekkage bij degrijze muur duidelijk geringer is dan bij degele muur. Kennelijk is de geringe vochtdoorlatendheidvan de grijze steen in vergelijkingmet die van de gele steen doorslaggevendvoor het totaal gedrag.Het doorslaggedrag van de 2-steens muurdiktenwijkt af van kleinere muurdikten: beidenzijn na 90 uur beregening grotendeelsdoorgeslagen maar lekken niet. De daaropvolgende zware beregening (2 liter/m2/minbij overdruk 400Pa) leidt in beide reeds verzadigdemuren niet tot lekken. Dit duidt opeen effectieve barrièrewerking van de mortel.In feite onderstreept dit resultaat hetbelang van de mortelkeuze (zie figuur 4).Opgemerkt moet worden dat de beregeningsproevenextreem zwaar waren: nagenoeg 4dagen aan één stuk (zeer zware buien durenmax enige uren) en 7x hogere intensiteit danonder gemeten extreem hoge neerslagcondities[5]. Tevens wordt de invloed van hetdrogen op de vochthuishouding van de muurin deze proef niet in aanmerking genomen.Conclusies en aanbevelingenNieuw massief metselwerkUit de proeven komt naar voren dat zowel dehygrische eigenschappen als het type metselmortelgrote invloed hebben op de vochthuishoudingin de muur.Zo blijkt dat:– het vochtgehalte in muren met matig zuigendestenen structureel lager is dan in6 VERLOOP VOCHTDOORSLAG TIJDENS REGENPROEFLINKS (GEEL) DE MUUR MET DE STERK ZUIGENDE STENEN, RECHTS (GRIJS) MET DE ZWAK ZUIGENDE STENENb c d6B NA 2 UUR BEREGENING (MET 50PAOVERDRUK) IN HET 1 /2-STEENS GRIJZE(MATIG ZUIGENDE) METSELWERK ISDUIDELIJK TE ZIEN DAT DE VOEG (OFLIEVER HET HECHTVLAK STEENVOEG)DE ZWAKKE STEEN IS. DE TEKENINGVAN DE GRIJZE STENEN VINDT PLAATSVANUIT LEKKAGE DOOR HECHTVLAKKEN.6C NA 5.7-UUR BEREGENING (MET 50 PAOVERDRUK) NA 5.7 UUR IS DE 1-STEENSGELE MUURVOLLEDIG DOORGESLAGEN.DE GRIJZE 1-STEENS MUUR, NU NOGGEDEELTELIJK DROOG, SLAAT NA 22UUR DOOR.6D NA 90-UUR BEREGENING (MET 50PA OVERDRUK) AAN HET EIND VANDE PROEF IS OOK HET 2-STEENSMETSELWERK (GEEL MINDER DANGRIJS!) GROTENDEELS DOORGESLAGEN.25


MVITRUVIUS NUMMER 1 OKTOBER 2007liter / m 2Doorslag door proefmuren7LEKKAGE DOORBEREGENING VANDE PROEFMUREN.HET VOCHT ISOPGEVANGEN AANDE ONDERKANT VANDE 1 /2-STEENS MUUR-GEDEELTEN EN AANDE ONDERKANT VANDE 1-STEENS MUUR-GEDEELTEN VAN DE2 PROEFMUREN.DE 2-STEENS MUUR-GEDEELTEN SLAANWEL DOOR MAARLEKKEN NIET!Tijd (min)muren met sterk zuigende stenen, zie resultatenabsorptie-droogproeven;– het vochtgehalte in de muur en vochtdoorslagafhankelijk is van de barrièrewerkingvan de mortel;– de barrièrewerking van de voeg sterk afhankelijkis van de aanwezigheid van hydraulischecomponenten in de mortel.De barrièrewerking wordt effectief bij muurdikten> 1-steens;– zuivere kalkmortels in deze proevennauwelijks barrièrewerking vertonen;– voor metselwerk met een goede vervormingscapaciteiten barrièrewerking lichthydraulische mortels geschikt zijn;– spleetvorming tussen steen en voeg, alsgevolg van onvoldoende afzuiging van hetwater in de mortel door de steen een belangrijkeinvloed heeft op de vochtdoorslag(goede aanpassing van hygrisch gedrag vansteen en mortel in deze van groot belang);– de beoordeling vooraf van de verwerkbaarheidvan de mortel van essentieel belang isom ‘vol en zat’ te kunnen metselen met demogelijkheid van doorstrijken (voor eenpraktische verwerkbaarheidsproef zie [3]).Uitgaande van de voorafgaande conclusies enin aanmerking nemend dat in massievemuren veelal dunne muurdikten aanwezigzijn (balkopleggingen, verlopende muurdiktenetc.) wordt aanbevolen bij het realiseren vannieuw massief metselwerk bakstenen meteen Initële Wateropzuiging (IW-waarde) van1,7 tot 2,5 [kg/m 2 /min], type traditionelemetselklinker/hardgrauw kwaliteit, in combinatiemet een licht hydraulische kalkmetselmortelmortel,hetzij op basis vannatuurlijke licht hydraulische kalk hetzij opbasis van luchtkalk en tras toe te passen.Herstel van massief metselwerkHerstel van massief kalkmetselwerk (inboeten)vindt meestal plaats in metselwerk waarbijde stenen een matig zuigend zichtvlak (ziefig. 1 en 2) vertonen. De restauratiesteen dientvergelijkbaar hygrisch gedrag te vertonen:IW-Waarden: 1.7 tot 2.5 [kg/m 2 /min].De mortel dient goed verwerkbaar en doorstrijkbaarte zijn (hervoegen bij inboetwerkdient bij voorkeur te worden vermeden). Dehygrische eigenschappen van de reparatiemorteldienen ongeveer gelijk te zijn aan dievan de daarachter liggende oude metselmortel(i.v.m. drogen oude mortel); lichthydraulische mortels zijn zowel wat compatibiliteitals duurzaamheid veelal geschikt voordit type metselwerk.Referenties– [1] Grimm C.T. (1982), Water permeanceof Masonry Walls: A Review of the Literature,in Masonry: Materials, Properties andPerformance, ASTM STP 778, J.G. Borchelted., American Society for testing andMaterials, pp. 178-199.– [2] Ramamurthy K. and K.B. Anand,(2001), Classification of Water PermeationStudies on Masonry, Masonry International,Vol. 14, No 3, pp.74-79.– [3] Groot C. en Gunneweg J. (2007),Bouwstenen voor de Richtlijn:Restauratiebaksteen en Metselmortel,TU Delft, Faculteit CiTG, maart 2007.– [4] Wijffels T. en Hermanns S. (2007),Metselmortels voor waterdicht metselwerk.Eigenschappen van 4 mortels en resultatenvan de regenproef. TNO-Rapport2007-D-R0482, Delft.– [5] Groot C. en Gunneweg J. (2007),Rapport Kwaliteitseisen Restauratiebaksteenen Metselmortels in Kalk. TU Delft,Faculteit CiTG, maart 2007.26


K ortVITRUVIUS NUMMER 1 OKTOBER 2007AFSCHEID GUUS BORGERALS HOOGLERAAR HISTORISCHE GEOGRAFIEWoensdag 29 augustus jl. nam prof. dr. GuusJ. Borger, hoogleraar in de historische geografie,afscheid van de Universiteit vanAmsterdam. Hij is totaal 43 jaar aan de universiteitverbonden geweest, waarvan 27 jaarals hoogleraar. In zijn afscheidsrede heeft hijuiteraard teruggekeken op deze lange periode,maar ook vooruit gekeken. Zijn rede heeftdan ook de titel ‘Het verdwenen veen en detoekomst van het landschap’ meegekregen.Dit zijn bij uitstek de twee thema’s waarmeeGuus Borger zich actief heeft bezig gehouden.De vee<strong>nl</strong>andschappen hebben centraalgestaan in zijn wetenschappelijke werk, terwijlde toekomst van het Nederlandse landschap– met name gedurende zijn lidmaatschapvan de Raad van het Landelijk Gebied– zijn warme belangstelling heeft genoten.In zijn promotieonderzoek De Veenhoop(1975) heeft Guus Borger in navolging vanideeën ontwikkeld door geologen en bodemkundigenop basis van archiefonderzoek aangetoonddat de zeekleiafzettingen die tegenwoordigin West-Friesland aan de oppervlakteliggen gedurende de Volle Middeleeuwennog bedekt moeten zijn geweest door eengesloten veendek van plaatselijk enkelemeters dik. Dit inzicht is de start geweest vaneen serie onderzoeken naar veenontginningslandschappen,zoals de ‘verdwenen venen’in West-Brabant en West-Friesland, hetGroninger Woldgebied en de veenkolonieVeenendaal. Zijn interesse in de geschiedenisvan de veenontginningslandschappen brachthem geregeld naar onze oosterburen, waar hijeen zeer gewaardeerde gast was. Prof. dr.Winfried Schenk van de Universiteit vanBonn bedankte hem dan ook namens zijnDuitse collega’s voor zijn inzet en voorbeeldfunctiedie hij ook in Duitsland heeft vervuld.Maar zijn wetenschappelijke interessebeperkte zich niet tot vee<strong>nl</strong>andschappen.Ook is (onder zijn begeleiding) onderzoekuitgevoerd op het gebied van bedijkings- enwaterstaatsgeschiedenis, historische stedenbouw,kustgenese, historische wegen enzandgebieden.Naast het wetenschappelijke werk heeft GuusBorger zich lange tijd sterk gemaakt voorbehoud van het historische cultuurlandschap.Dat heeft hij gedaan als lid van deRaad voor het Landelijk Gebied, maar ookals voorzitter van het Platform Landschap enCultuurhistorie en als voorzitter van deBeekmanstichting. In die periode is onderzijn voorzitterschap een aantal publicatiesverschenen waarin de zorg voor het historischecultuurlandschap werd uitgesproken,zoals Het historische landschap... ook een zorg(Beekmanstichting, 1990) en Een landschapmet verleden (Natuurbeschermingsraad,1991). Al eerder toonde hij zijn betrokkenheidmet het onderwerp door een bijdroegaan de publicatie Levend Verleden (1989), éénvan de achtergrondstudies bij het Natuurbeleidsplan,waarin met name de historischgeografischekwaliteit van het Nederlandselandschap werd uitgewerkt.In zijn werk en ook in zijn publicaties heefthij zich altijd sterk gemaakt voor de interneenexterne integratie van de cultuurhistorie.Daarmee wordt bedoeld dat de verschillendecultuurhistorische disciplines hun krachtenmoeten bundelen (interne integratie), maardat ze ook de informatie over de cultuurhistorischekenmerken zodanig moetenbundelen dat zij een rol kunnen spelen in deruimtelijke planvorming (externe integratie).Een eerste aanzet in die richting is gegevenmet het rapport over de cultuurhistorischekwaliteit van het Groene Hart (1996). Ook isBorger betrokken geweest bij het ‘project 33’van het Natuurbeleidsplan, dat geresulteerdheeft in de rapportage Ontgonnen Verleden(2001).Uiteindelijk hebben zijn inspanningen medeaan de wieg gestaan van de Nota Belvedere(1999) en ook van het door prof. dr. J.H.F.Bloemers geïnitieerde NWO-StimuleringsprogrammaBodemarchief in Behoud enOntwikkeling (2001).Hoewel Guus Borger nu officieel met emeritaatis, zal hij als gastdocent aan deUniversiteit van Amsterdam behouden blijvenvoor het vakgebied. In 2005 is Guus Borgerook (in deeltijd) aan de VU aangesteld alshoogleraar Historische Geografie, bij deFaculteit Aard- en Levenswetenschappen.Tijdens zijn afscheid heeft hij een aantalzaken genoemd waarop hij zich de komendeperiode wil gaan richten. Eén van de zakendie hij op korte termijn wil oppakken ishet schrijven van het ‘handboek historischegeografie’, iets dat het vakgebied nog altijd(vreemdgenoeg) ontbeert.Een ander aspect blijft zijn betrokkenheid bijde toekomst van het Nederlandse landschap.Eén van de ontwikkelingen die door zal zettenis de schaalvergroting in de landbouw. Alsgevolg hiervan zullen er nieuwe bedrijfsgebouwennodig zijn, die qua omvang vaakniet passen bij het landschap. Tevens zullende agrarische producten worden vervoerdmet zwaardere vrachtwagens, waardoor eringrijpende infrastructurele aanpassingennodig zullen zijn. Borger stelt dat de overheiddeze ontwikkeling steunt, doordat defilosofie van ‘landschapsbehoud door ontwikkeling’wordt aangehangen. Volgens GuusBorger is dit boerenbedrog, en zal het eenhele klus worden om overheden ervan teovertuigen dat alleen ‘behoud in ontwikkeling’kan leiden tot enerzijds landschappelijkevernieuwing en anderzijds tot behoud vanonze historische cultuurlandschappen.Henk Baas, RACMGuus J. Borger, Het verdwenen veen ende toekomst van het landschap. Rede inverkorte manier uitgesproken bij hetafscheid van het ambt van hoogleraarin de Historische Geografie aan deUniversiteit van Amsterdam opwoensdag 29 augustus 2007. Universiteitvan Amsterdam, 2007.27


CTON ROOZEN, INE SANDERSGELDERSCH LANDSCHAP EN GELDERSCHE KASTEELENHetcultuurhistorischeerfgoedvan de VeluweHET FRAAIE LANDGOEDROSENDAEL TE ROZENDAALGeldersch Landschap en Geldersche Kasteelen zetten zich al enige tijd in om de Veluwe in beeld tebrengen voor daarmee samenhangende toeristische, economische betekenis) spelen zeker ook andereoverwegingen een rol. De Veluwe is vooral bekend als een uitgestrekt bos- en natuurgebied, waarheerlijk gewandeld en gefietst kan worden. Minder bekend is de bijzondere aardkundige encultuurhistorische betekenis van het gebied.SAMENVATTINGDe Veluwe is bijzonder. Of het nu gaat omde aardkundige waarden, de natuurwaardenof de cultuurhistorische waarden, inieder opzicht is de Veluwe van betekenis,maar de samenhang tussen deze waardenmaakt de Veluwe pas echt bijzonder e<strong>nl</strong>eidt tot een geheel van meer betekenisdan de som der delen.Door de lange bewoningsgeschiedenis vande Veluwe en de sporen die daarvan in hetgeheugen van het landschap zijn vastgelegdis de Veluwe als een geschiedenisboek.Een geschiedenisboek waar jedoorheen kunt wandelen en waarin zo’n300.000 jaar menselijke geschiedenis isopgetekend.28e durven de stelling aan datWhistorische en aardkundigewaarden van even grote, zoniet van grotere betekeniszijn dan de natuurwaarden.Zij kunnen overigens niet los van elkaargezien worden. Het constateren van eenbijzondere samenhang tussen geologischewaarden, cultuurhistorische waarden en denatuur leidt tot een geheel van meer betekenisdan de som der delen. Om die reden wordtgeopteerd voor de werelderfgoedcategorie‘Cultural Landscapes’. Slechts een handjevolvan dergelijke bijzondere gebieden mag zichverheugen in deze status van ‘mixed sites’.In deze bijdrage wordt vooral de cultuurhistorischebetekenis van de Veluwe belichtwaarbij ook wordt ingegaan op de bovengenoemdesamenhang. Omdat het echter nietmogelijk is om een compleet beeld te schetsen


VITRUVIUS NUMMER 1 OKTOBER 2007Geldersch Landschap en GelderscheKasteelen hebben al veel natuur- encultuurparels gered van de ondergang.Als onafhankelijke non-profit organisatiedoen zij dat op eigen kracht met steunvan ondermeer 43.000 begunstigers.De organisatie draagt zorg voor behoud,beheer en ontwikkeling van Gelderserfgoed, al meer dan 75 jaar, met eendeskundig oog voor het verleden, eenrealistisch oor voor het heden en eenscherpe neus voor de toekomst.Meer informatie:www.mooigelderland.<strong>nl</strong>De United Nations Educational,Scientificand Cultural Organization(UNESCO)Opgericht op 16 november 1945 is deUNESCO een gespecialiseerde organisatie1 van de Verenigde Naties 2 met als doelhet waarborgen van vrede en veiligheiddoor de samenwerking tussen de verschillendelidstaten op het vlak van onderwijs,wetenschap, cultuur en communicatie.De UNESCO stelt onder andere eenLijst van het Werelderfgoedlijst (WorldHeritage) op 3 . Door plaatsing van cultuurennatuurmonumenten op de Werelderfgoedlijstwordt de ‘uitzonderlijke enuniversele’ betekenis van de monumentenerkend.In 1992 ratificeerde Nederland hetWerelderfgoedverdrag van de UNESCO(1972). Vanaf dat moment is Nederlandmede verantwoordelijk voor de instandhoudingvan werelderfgoed van dewereldgemeenschap, in het bijzondervoor wat op zijn grondgebied is gelegen.Voordrachten kunnen door Nederlandworden ingediend bij de Commissie voorhet Werelderfgoed van de UNESCO.Nederland actualiseert momenteel deVoorlopige (Tentatieve) Lijst van hetWerelderfgoed in Nederland.Om aangewezen te worden als Werelderfgoedmoet het object van uitzonderlijkeuniversele waarde zijn en alvoldoende beschermd. Aan het beschermingscriteriumvoldoet de Veluwe.Unesco legt géén extra regels of beperkingenop aan een Werelderfgoed. Welkan het – als de unieke status van eenwerelderfgoed verdwijnt – door deCommissie van de Werelderfgoedlijstworden verwijderd.1 http://<strong>nl</strong>.wikipedia.org/wiki/Gespecialiseerde_organisatie_van_de_Verenigde_Naties2 http://<strong>nl</strong>.wikipedia.org/wiki/Verenigde_Naties3 http://<strong>nl</strong>.wikipedia.org/wiki/Werelderfgoedlijstwordt in het navolgende een beperkt aantalfacetten voor het voetlicht gebracht in hetbijzonder de ijzerwinning en de factor water.In de verkenningen naar een mogelijke voordrachtals werelderfgoed is overigens eengroot aantal aspecten in beeld gebracht engetracht om daarvan de nationale en internationalebetekenis aan te geven. De bijgaandetabel geeft hiervan een beknopt overzicht.Het ‘Veluwse Ruhrgebied’De betekenis van de ijzerwinning op deVeluwe is in brede vakkring voldoendebekend. In de ijzertijd vormde ijzeroer degrondstof voor de ijzerproductie en later, inde vroege Middeleeuwen waren het vooral deklapperstenen die het toenmalige VeluwseRuhrgebied tot ontwikkeling hebbengebracht. IJzeroer ontstaat op plaatsen waarijzerrijk grondwater vanuit hooggelegengebieden uit de grond kwelt. Zonder stuwwalgeen kwel en zonder kwel geen ijzeroer. Ookvoor de klapperstenen geldt iets dergelijks.IJzerafzetting rond leemkernen zijn gevormdvóór de voorlaatste ijstijd in het Rivierengebieden door stuwwalvorming in hetVeluwemassief opgehoopt. Kortom zonderijstijden geen ijzerindustrie. Als men vervolgensbedenkt dat de Saalien stuwwallen vande Veluwe tot de meest bijzonder stuwwalcomplexenter wereld gerekend mag worden,wordt duidelijk dat hier sprake is van eenbijzondere samenhang tussen het aardkundigeen culturele erfgoed. En het gaat verder.Voor de productie van ijzer zijn hogere temperaturennodig dan met stoken van hout kanworden gerealiseerd. Houtskool bracht deoplossing. Voor de productie daarvan is zeerveel bos gekapt, hetgeen ontegenzeggelijkgeleid heeft tot het ontstaan van heideveldenen zandverstuivingen. Landschappen die nuzeer gewaardeerd worden, niet alleen vanuitde belevingswaarde maar zeker ook vanwegede natuurwaarden. De bijzondere biodiversiteitvan heide en zandverstuivingen is redengeweest om de Veluwe in het kader van devogel- en habitatrichtlijn aan te wijzen alsEuropees Natura 2000-gebied.Water en waterkrachtEen tweede voorbeeld van samenhang tussenbodem, natuur en cultuur vormen de bekenen sprengbeken rondom de Veluwe, waarvande betekenis op een bijzonder fraaie wijze inbeeld is gebracht in het recent verschenenboek ‘Veluwse beken en sprengen’ (uitgaveMatrijs). Sprengbeken worden buiten deVeluwe niet aangetroffen en zijn uniek in dewereld. Ook hierbij geldt dat de waarde ervanGeldersch Landschap en GelderscheKasteelen trekken het voorbereidingsennetwerkproces van de Veluwe alsWerelderfgoed en hopen hiermee plaatsingop de Voorlopige (Tentatieve) Lijst tebewerkstellingen. Wereldwijd zijn er 851erfgoederen (zgn. sites) geplaatst op deWerelderfgoedlijst: 660 cultural sites,166 natural sites en 25 mixed sites.Nederland ondersteunt het beleid vanUNESCO om terughoudend te zijn metvoordrachten ten gunste van voordrachtenuit-niet westerse landen.De huidige Nederlandse Werelderfgoederenzijn alle cultural sites.Natuurgebieden van ‘outstanding universalvalue’ komen in het dichtbevolkteNederland nauwelijks voor. Het aantalmixed sites (cultuurlandschappen)bedraagt slechts 3% van het totaal aantalsites. En op deze laatste - ondergewaardeerde- categorie wordt ingezet metDe Veluwe. De Veluwe is - naast deWaddenzee - een gebied van formaat,het oudste industriegebied van Nederland,dat zich kenmerkt door ijzer enwaterkracht.Een voorbeeld van cultuurhistorischerfgoed bij uitstekRadiozendstation Kootwijk, ook wel ‘dekathedraal’ genoemd, kwam in 1918-’23tot stand voor de radio- en telegraafverbindingmet Nederlands-Indië. Hetwas het eerste eigen Nederlandse zendstation.Voor de zandverstuiving vanKootwijk werd gekozen omdat deze eenrelatief storingsvrije omgeving had en aleigendom was van de overheid (Staatsbosbeheer).De architect Julius Maria Luthmann(1890-1973) liet zich voor zijn expressionistischeontwerp inspireren door kathedralenen Egyptische bouwkunst. Vanuitde lucht ziet het gebouw er uit als eensfinx in de woestijn. Luthmann verklaardezelf dat hij dit imposante en mysterieuzekarakter had toegepast om hetgebouw niet alleen een doelmatigomhulsel voor de zenders te laten zijn,maar ook een monument voor de nieuwe,raadselachtige radiotechniek.29


CVITRUVIUS NUMMER 1 OKTOBER 2007RECONSTRUCTIE VAN EEN CELTIC FIELD-COMPLEXUIT DE IJZERTIJD OP HET WEKEROMSE ZANDWATERRAD BIJ KASTEEL STAVERDEN IN DE GEMEENTE ERMELOniet op zich staat. Zonder stuwwal en dedaarin opgeslagen watervoorraad zou hetverschijnsel sprengbeek ondenkbaar zijn.Ook voor de vele landgoederen op of directrond de Veluwe speelt water een cruciale rol.In veel gevallen is de ligging van landgoedereningegeven door de aanwezigheid van water inde vorm van bronnen en al dan niet opgeleidebeken en sprengbeken. Denk aan: drinkwater,ijs en verfraaiing in de vorm vangrachten, vijvers en fonteinen, door waterverlevendigde tuinornamenten en folly’s ende aan water ontleende macht via zeggenschapover allerlei typen watermolens. Vaakis op een bijzondere en ingenieuze wijzegebruik gemaakt van het reliëf en de hydrologischegesteldheid van de Veluwe. Mooievoorbeelden hiervan zijn de landgoederendie aan de zorg van Geldersch Landschap enGeldersche Kasteelen zijn toevertrouwdzoals Rosendael, Cannenburch, Staverden,Warnsborn, Lichtenbeek, Laag Oorsprong,Zwaluwenburg, Schouwenburg en Hoekelum.Maar zeker ook Het Loo en particuliere landgoederenzoals Middachten, Biljoen en TerHorst.thema water op en rond de Veluwe.Het bijzondere bekenstelsel bij de Cannenburchzal hierbij worden benut. Dit voornemenwordt verder uitgewerkt in het kadervan de restauratie van het park van dePALEIS HET LOO PHOTO HOLLAND, APELDOORNCannenburch, waarvoor het VSB fonds o<strong>nl</strong>angsin het kader van de tenderregeling Groenmonumenteneen bijdrage heeft toegekendvan ruim € 1,3 miljoen.Beleving van het culturele erfgoedDankzij de lange bewoningsgeschiedenis vande Veluwe en het voortdurend benutten vande natuurlijke hulpbronnen zoals ijzer en hetstromende water is er een rijk cultuurlandschapontstaan dat niet door iedereen alszodanig wordt herkend of gewaardeerd.Er zijn nog veel kansen om het cultureleerfgoed beter zichtbaar en toegankelijk temaken: in bezoekerscentra, Veluwetransferia,in publicaties en bovenal buiten. Eengoed initiatief in dit verband is het voornemenvan Geldersch Landschap en GelderscheKasteelen om samen met o.a. deStichting tot Behoud van de VeluwseSprengen en Beken op de Cannenburch eenpubliekspresentatie te realiseren over het30


VITRUVIUS NUMMER 1 OKTOBER 2007Verder onderzoekNieuwe onderzoeks- en inventarisatietechniekenhebben de afgelopen jaren verrassendveel informatie opgeleverd. Een goed voorbeeldzijn de Celtic Field-complexen. Naastde al vanouds bekende complexen bijWekerom en Vaassen, heeft het AHN (AlgemeenHoogtebestand Nederland) door radarmetingenvele nieuwe celtic field-complexenopgeleverd, onder andere bij de Sysselt en inbosgebieden op de noordelijke Veluwe.Zo veel dat inmiddels de vraag gesteld magworden of deze Celtic Fields overalbeschermd en behouden dienen te worden.Hier missen wij een goed waardestellendkader waar het gaat om cultuurhistorischeelementen en structuren in het buitengebied.Zeldzaamheid, gaafheid en kenmerkendheidzijn voor de hand liggende criteria die alleendan goed gehanteerd kunnen worden indiener in voldoende mate een min of meer compleetbeeld is gegenereerd van het voorkomenvan die elementen. Van archeologischeobjecten en cultuurhistorische elementen isdit bepaald niet het geval.Zo zijn Geldersch Landschap en GelderscheKasteelen de afgelopen jaren met een onderzoeksprogrammagestart om een beeld tekrijgen van cultuurhistorische objecten inhaar terreinen. Op grond van onderzoek inde terreinen bij Oosterbeek en Arnhem(Warnsborn, Mariëndaal, Lichtenbeek,Duno, Hoog en Laag Oorsprong) is ondertusseneen zeer groot aantal houtwallen,greppels, enkwallen, grind- en ijzerkuilen,kerkpaden, grensbomen, grenspalen, karrensporen,landweren etc. in kaart gebracht.Naar schatting herbergen de terreinen vanGeldersch Landschap en GelderscheKasteelen zo’n 10.000 van dergelijke objecten,dus ruim 1 per ha.De conclusie lijkt daarmee gerechtvaardigddat de Veluwe een ware schatkamer is metsporen en overblijfselen van de bewoningsgeschiedenis.Deels zijn deze zichtbaar enprachtig bewaard gebleven zoals de landgoederenen buitenplaatsen of in het bodemarchiefopgeborgen. Dat er op de Veluwe nogzoveel bewaard is gebleven, is zeker tedanken aan de grote betekenis voor natuuren landschap die aan dit gebied is toegekend.Waarden die door terreinbeherende organisatieszoals Geldersch Landschap en GelderscheKasteelen, Natuurmonumenten enStaatsbosbeheer, maar zeker ook door particulierenwaaronder het Kroondomein,Nationaal Park de Hoge Veluwe en veleparticuliere landgoedeigenaren zijn gekoesterden behoed voor allerlei ongewensteplanologische ontwikkelingen. Waarden diemede hebben geleid tot instelling van hetNationaal Landschap Veluwe.Dit betekent echter niet dat deze elementenalle gevallen veilig zijn. Niet altijd wordt debetekenis onderkend en worden bij hetterreinbeheer de juiste afwegingen gemaakt,waardoor het kan voorkomen dat door hetTwee voorbeelden vancultuurlandschappenBlaenavon: van verlatenmijnstadje tot een levendigeleef- en werkomgeving.Blaenavon in Zuid-Wales was ooit speerpuntvan de industriële revolutie. Tweeeeuwen lang draaide hier alles om kolenen ijzer. Daarna trad verval in. Het purekarakter van een vroeg industrielandschapis echter behouden gebleven.Hieraan heeft Blaenavon zijn erkenning in2000 als Werelderfgoed te danken. Menheeft het verleden weer tot leven gewekt.Een bezoek kan gebracht worden aan demijn Big Pit. Voormalige mijnwerkers leidende bezoekers rond. Met een liftkooi kan tot90 meter diepte worden gegaan.Bovengronds kan men kennis maken metde infrastructuur van het mijnstadje. Deimposante overblijfselen van de ijzersmelterijvan Blaenavon maken het tot een vande best bewaard gebleven exemplaren.uitslepen van hout of door intensieve betredingdoor grote grazers, archeologische encultuurhistorische sporen vervagen. Ookvoor het beheer is een degelijk waardestellendkader daarom niet zonder betekenis.GeschiedenisboekDoor de lange bewoningsgeschiedenis vande Veluwe en de sporen die daarvan inhet geheugen van het landschap zijn vastgelegdkan de Veluwe gezien worden als eenZuid-ÖlandHet agrarische landschap van Zuid-Ölandin Zweden is sinds 2000 opgenomen in delijst van monumenten op de Werelderfgoedlijstvan UNESCO. Het eiland Ölandis het op drie na grootste eiland in deOostzee. Het zuidelijke deel beslaat eenderde van het eiland en wordt overheerstdoor een groot kalkstenen plateau. Debewoning heeft zich aangepast aan defysische beperkingen van dit eiland.Hierdoor is het landschap uniek met velesporen uit de prehistorie, de steentijd, debrons en ijzertijd. De kalksteen van heteiland is gebruikt bij de bouw van de huizenen de typische windmolens op heteiland. Het landschap bestaat voor de helftuit heide (vegetatie), heide met een dunnelaag aarde en kent een unieke flora. Devlakke aan de kust gelegen weiden zijnaantrekkelijk voor vogels.31


CVITRUVIUS NUMMER 1 OKTOBER 2007geschiedenisboek. Een geschiedenisboekwaar je doorheen kunt wandelen en waarinzo’n 300.000 jaar menselijke geschiedenis isopgetekend.Van dat geschiedenisboek is inmiddels eenaantal hoofdstukken geschreven. De omvangvan die hoofdstukken en de gedetailleerdheidverschillen echter sterk en alleen demeest recente eeuwen zijn het meest volledigin beeld gebracht. Het is tijd voor een breed,multidisciplinair onderzoek naar de bewoningsgeschiedenisvan de Veluwe. Voor debeleving van de Veluwe door de in toenemendemate in cultuur geïnteresseerde binnen- enbuite<strong>nl</strong>andse bezoeker, maar ook voor hetmaken van verantwoorde keuzen in hetbeheer, verdient de Veluwe een standaardwerkop dit gebied. Het Drentse Esdorpe<strong>nl</strong>andschap,geschreven door Theo Spek magin dit verband een inspirerend voorbeeldheten. Het initiatief van HazenbergArcheologie voor een dergelijke brede studie– gepresenteerd tijdens het congres Archeologievan de Veluwe op 20 juni jl. – verdientook brede steun.Tot slot: of het nu gaat om de aardkundigewaarden, de natuur of cultuurhistorischewaarden, in ieder opzicht is de Veluwe vanbetekenis, maar de samenhang tussen dezewaarden maakt de Veluwe pas echt bijzonder.Werelderfgoederenin Nederland– Schokland en omgeving, 1995– de Stelling van Amsterdam, 1996– Molencomplex Kinderdijk-Elshout, 1997– Ir. D.F. Woudagemaal te Lemmer, 1998– Droogmakerij De Beemster, 1999– Rietveld-Schröderhuis te Utrecht, 2000Meer informatie:www.werelderfgoed.<strong>nl</strong>www.unesco.org/whcIn voorbereiding zijnde nominaties:- de 17-de eeuwse grachtengordel vanAmsterdam binnen de Singelgracht;- Van Nellefabriek;- Nieuwe Hollandse Waterlinie (als uitbreidingop de Stelling van Amsterdam).En de Waddenzee dingt mee voornominatie.DE VELUWE:CULTUURHISTORISCHEWAARDENNB = Nationaal belangIB = Internationaal belangPrehistorische grafheuvels,archeologie. Grote concentratie; belangstellingvan koningin Wilhelmina voor grafheuvels;Holwerda’s opgravingen op Kroondomeinen;burgemeester Nairac BarneveldErmelo: enige Romeinse marskampvan Nederland. Eén van de hoogsteconcentraties in Europa; bijzonder alsaan de stuwwal gebonden locatiesCeltic Fields en urnenveldenNB Grootste Celtic Field complexen;resten van urnenvelden.IB Onderdeel van de grootste CelticField-complexen van Europa.Vroegmiddeleeuwse ijzerindustrieNB Unieke resten van een grootschaligeijzerwinning op basis van klapperstenen.IB Uniek, ook belangrijk als enig bewijsvan grootschalige organisatie uit hetVroeg-ME in West-Europa.Middeleeuwse walburgenNB Twee walburgen, als onderdeel van degeschiedenis van de vroege ijzerindustrie.IB Als onderdeel van de geschiedenisvan de vroege ijzerindustrie.Oude wegenNB Veel sporen van allerlei soorten wegen:prehistorische wegen, Hanze-, Hessen enKoningswegen; Zuiderzeeweg.IB Sporen van internationalehandelsroutes.Esdorpe<strong>nl</strong>andschap (essen, resten van(wild)wallen, oude boerderijen en schaapskooien)NB Veel resten, maar er is geen goedoverzicht van de waarden. De Veluwseessen zijn een eigen type.IB De essen hebben internationalebetekenis als Veluwse type.KastelenNB Restanten van het middeleeuwsenetwerk van kastelen langs de voet vanhet Veluwe Massief.BossenNB Grootste bosgebied van ons land. Oudeboskernen en malenbossen. Sporen vanvroeger hakhoutbeheer.IB Oude boskernen, malebossen ensporen van vroeger hakhoutbeheer.HeideveldenNB Grootste oppervlakte in Nederland.IB Natuurrijk cultuurlandschap vanEuropese betekenis (Natura 2000).Veluws heideschaap en geit enVeluwse hoenderrassen, heidekoeienNB Veluwse schaap en geit grootstepopulatie op de VeluweIB Deze oude rassen hebben ookgenetisch een Europees belang.Sprengenbeken en restantenwatermolens, kanaliseringNB De Veluwe vormde het belangrijkstewatermole<strong>nl</strong>andschap van ons land. Vande Nederlandse sprengenbeken ligt hetovergrote deel (90%) op de Veluwe.Van de molens is weinig over, maarde sprengenbeken zijn nog voor eenbelangrijk deel bewaard gebleven.Apeldoorns kanaal (1829) metdrietrapssluis bij DierenNB Eén van de Europese watermole<strong>nl</strong>andschappenin samenhang metpapierfabricage.IB In samenhang met sprengenbekenen stuwwalmassief uniek.BuitenplaatsenNB Buitenplaatsen en tuinen van nationaalbelang: het Loo, Rosendael, Middachten,Biljoen, voormalig Hof te Dieren.IB Van internationaal belang zijn Het Loomooiste voorbeeld van een 17de eeuwsegeometrische Baroktuin, Rosendael hadwaterwerken van internationale allure (17deen 18de eeuw) en nog steeds de grootsteschelpengalerij in NW-Europa; Biljoenmet stucdecoraties; de Cannenburch, metZuid-Nederlandse invloed op 18de-eeuwseinterieurdecoratie en als vroeger voorbeeldvan de landschapsstijl, Doorwerth metinternationaal bekende bewoners: gravin dela Tremouille en Charlotte Sophie Bentinck.32


VITRUVIUS NUMMER 1 OKTOBER 2007NP Hoge Veluwe en St. Hubertussloten de kunstcollectie Kröller-Müller.Landbouw- en veeteeltverbeteringenTabaksteelt Gelderse ValleiProefboerderijen en modelboerderijen:Wageningen, zuivelinrichting Renkum,Staverden.A. Vogeltuinen ElburgBarneveldse kippenJACHT– Jachtgebied koning-stadhouder Willem III(Doorwerth, Rosendael, Hof te Dieren, Loo).– Prins Hendrik: introductie buite<strong>nl</strong>andserassen; Aardhuis.– Nederlands JachtmuseumINDUSTRIALISATIE– AKU, ENKA, AKZO, ParencoSTEDENBOUW EN(SUB)URBANISATIE– Elburg: vestingstad met regelmatigstratenplan.– Fabrieksdorp Heveadorpals voorbeeld van tuindorp.NB Voorbeeld van vroege suburbanisatie opde Zuidelijke Veluwezoom; door terugkeervan kolonialen ontstaan villawijken en-dorpen: Oosterbeek, Velp, omgevingZutphen, omgeving Harderwijk.IB Elburg in Europese ontwikkelingvestingsteden. Heveadorp past ininternationale ontwikkeling ‘cottagestijl’.SANATORIA, PSYCHIATRISCHEINRICHTINGEN ENGEHANDICAPTENZORGEen van de belangrijkste Nederlandsegebieden waar sanatoria werden gesticht.Psychiatrische inrichtingen omgevingErmelo ‘Het Dorp’ bij Arnhem.WETENSCHAP– Universiteit Harderwijk– Wageningen universiteit– Radio KootwijkNB Bijzondere Amsterdamse schoolarchitectuur,eerste NederlandseWereldzendstation en symbool voorhet wereldwijde handelsnetwerk.IB Belangrijke rol in pioniersfaseradiotelegrafie.– SchildersdorpenNB Nederlandse schildersdorpen:Oosterbeek, Elspeet/Nunspeet, Hattem enSpakenburg/Bunschoten. Oosterbeek ishet oudste schildersdorp en heeft belangrijkebijdragen aan de ontwikkeling van deHaagse School, Hattem aan deVerkade-albums.IB Europees netwerk van schildersdorpen,Oosterbeek als voorloper op de HaagseSchool en de recente Europesemasterclasseswaarin het landschap eenbelangrijke rol heeft.RECREATIESinds de opkomst van de recreatie aan hetbegin van de 19e eeuw is de Veluwe vannationaal recreatief belang als grootaaneengesloten bos-heide en stuifzandcomplexen staat het na kust- en duinop de tweede plaats.– Monument de PosbankOPKOMST HOTELS– Dierentuinen: Burgers dierenpark alsvroeg voornbeeld van ontwikkelingdierentuinen in Nederland (1913/1923).– Concentratie van dierentuinen:Burgers Dierenpark, Ouwehand’sDierenpark en Dolfinarium Harderwijk.– Julianatoren Apeldoorn– Burgers dierenpark met Eco-displaysNATUURBEHEERNB Oudste Nationale Parken zijn deHoge Veluwe en Veluwezoom.IB Veluwezoom en Hoge Veluwevroege voorbeelden in internationaleontwikkeling van Nationale Parken.MILITAIRE EN KOLONIALEGESCHIEDENIS– Oefenterreinen, kazernes en musea,militair vliegveld Terlet: o<strong>nl</strong>angs eennationaal monument geworden.– Bronbeek ArnhemTWEEDE WERELDOORLOG– Aanslag bij Woeste Hoeve op Rauter– Oorlogsgeschiedenis Putten (Oldenaller)– Lunteren als NSB-bolwerk– Schaffelaarse Joden– Operatie Market Garden– Hartenstein en Schoonoord Oosterbeek.– Kate ter Horst (‘engel van Arnhem’)– Bunker Diogenes Schaarsbergen.– Wapenstilstand Wageningen– Erebegraafplaatsen Loenen en– Grebbeberg, oorlogsgraven Oosterbeek– Bilderberg, vredesconferentiesdoor Prins Bernhard.MUSEAAls onderdeel van de regionalegeschiedenis van Nederland.– Kröller-Müller museum: kunstcollectieen beeldentuin, in setting NP Hoge Veluwe.– Nederlands Ope<strong>nl</strong>uchtmuseumNB Oudste ope<strong>nl</strong>uchtmuseum vanNederland (1918).IB Vroeg voorbeeld in ontwikkeling vanope<strong>nl</strong>uchtmusea in Europa.– ZandwinningOnderdeel zandwinninggeschiedenis,zie > aardkunde.IMMATERIËLE CULTUUR– ‘Bible belt’– Sagen en legenden Veluwe:Jaq. Gazenbeek, Eelke de Jong.33


MDRS. F.J. VAN BURKOM – INSTITUUT COLLECTIE NEDERLAND (ICN) M.M.V. MW. DRS. A.M. BLOM – RACMMonumentale kunstin dewederopbouwperiodeRACM,KRIS RODERBURGDe monumentale kunst na de Tweede Wereldoorlog kent vele verschijningsvormen– wandschilderkunst, glas- en natuursteenmozaiek, sgrafitto, betonreliëf, baksteenreliëfen wandkeramiek, glas in beton om een aantal te noemen – en is buitengewoonactief beoefend geweest. Nu echter is die hele ontwikkeling opvallend genoeg, vrijweluit het collectieve bewustzijn verdwenen en behoren haar resultaten tot de minstbekende naoorlogse kunst in Nederland. De monumentale kunst uit de wederopbouwperiodeof vroeg-naoorlogse jaren (1940-1965) wordt om die reden verwaarloosd,bedreigd en vernietigd. Tijd voor een waarderingsoffensief. Als opmaat daartoe hebbenhet Projectteam Wederopbouw van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschapen Monumenten en het Instituut Collectie Nederland het rapport Monumentale Kunst.Categoriaal onderzoek wederopbouw 1940-1965 opgesteld. Dit rapport, geschrevendoor Frans van Burkom en Yteke Spoelstra onder redactie van Anita Blom, is teraadplegen via www.wederopbouwkunst.<strong>nl</strong>r bestonden in de naoorlogseEperiode opleidingen en specialeberoepsverenigingen vooren de overheid stimuleerdedeze zeer sociaal gerichtekunst met behulp van specifieke financieringsregelingen.Destijds was er om allerleiredenen sprake van een machtig en sterkdraagvlak, ook bij particuliere opdrachtgevers.Waarschij<strong>nl</strong>ijk zijn de mate waarin ende wijze waarop de monumentale kunst inNederland is gerealiseerd zelfs uniek in dewereld. Haar manifestatie was niet zo links,groots en propagandistischspectaculair als in Mexico (deMexicaanse wandkunst was inNederland al voor de oorlogbekend), want Nederland is eenburgerlijk-monarchale democratie,maar wel minstens zo‘opbouwend’.Bedreigde kunstSinds de jaren tachtig is al veelaan architectuur en bijbehorendemonumentale kunst verlorengegaan. De deconfessionaliseringvan de jaren zeventig heefthaar tol aan kerken geëist.De voortdurende onderwijsvernieuwingenen vergrotingenvan scholen en schoolgebouwen,34


VITRUVIUS NUMMER 1 OKTOBER 2007de economische recessie van begin jarentachtig (bedrijfssluitingen en sloop vanbedrijfspanden), de daarop volgende privatiseringswoedesvan overheidsdiensten en zorginstellingen(sloop en vervreemding vangemeentelijke en rijksgebouwen): alles leeker – bewust of onbewust – slechts op gerichtde jongste geschiedenis met haar architectuuren de daarin aanwezige kunsttoepassingenop te ruimen.desgevraagd vaak minder onverschillig testaan tegenover de in hun wijken aanwezigekunsttoepassingen.Dat blijkt aldoor uit de protesten die rijzen,wanneer iets plotseling gesloopt is. Juist zijblijken makkelijk enthousiast te maken voorbehoud, wanneer relevante informatie wordtgegeven. Want het werkelijke probleem ismeestal dat men de kunst niet kan plaatsenomdat men niet weet wat het is en het ookaan niemand kan vragen.Behalve het bevorderen van het directe fysiekebehoud van deze kwetsbare gebruikskunst enhet toegankelijk maken of houden van dewerken, is dus vooral het vermeerderen enuitdragen van kennis erover van belang;gespecialiseerde kennis op collectieniveau(het gehele veld), maar ook meer gebruiksgerichtekennis op objectniveau. De monumen-De huidige golf van vernieuwbouw, diesamenhangt met de afschrijving van vooralde woningbouw uit de wederopbouwperiodeen die hele stadswijken treft, lijkt echter tochhet bewustzijn losgemaakt te hebben, dat eenzo totaal raseren van het verleden niet (meer)opweegt tegen de economische voordelen vannieuwbouw. ‘Lokaal verleden’ of ‘identiteit’blijkt ook een kwaliteit te zijn, die ingezetkan worden als een wapen in de strijd tegenverloedering, anonimisering en ghetto-vormingin de wijk.IN HET TRAPPENHUIS VAN HET VOORMALIGE LTS PATRIMONIUM IN AMSTERDAM BEVINDENZICH OVER DE VOLLE HOOGTE DIVERSE GEGOTEN BETONRELIËFS MET VOORSTELLINGENVAN TECHNISCHE BEROEPEN EN MACHINERIËN.Juist de wat oudere wederopbouwarchitectuurmet haar vaak formele eigenzinnigheid(eerder juist een reden tot sloop) blijkt eengrote pragmatische én semantische rol tekunnen spelen bij het weer doen ontstaanvan ‘groepsidentiteit’ en ‘worteling’.Bovendien heeft de jongste tijd volopgeleerd, dat sloop niet automatisch betekentdat er iets beters voor terugkomt. En wat dedaar aanwezige monumentale kunst betreft:bewoners van wederopbouwwijken blijkenSAMENVATTINGDe toepassing van monumentale kunst inen aan gebouwen kunnen we een typischfenomeen uit de wederopbouwperiodenoemen. Dit erfgoed wordt nu bedreigd,evenals de gebouwen waarvan zij meesteleen nagelvast onderdeel vormen. Het issoms gebrek aan waardering, maar meestalde onbekendheid van de aanwezigheid vande monumentale kunst die haar zo kwetsbaarmaakt. Het Instituut CollectieNederland en de Rijksdienst voorArcheologie, Cultuurlandschap enMonumenten besteden aandacht aan ditbijzondere cultureel erfgoed. Dit betekentinventariseren en waarderen, maar ookadvisering over instandhouding. Van grootbelang hierbij is de publieksvoorlichtingover de betekenis van monumentale kunstvoor en de waarde ervan voor de omgeving.RACM, KRIS RODERBURG35


MVITRUVIUS NUMMER 1 OKTOBER 2007tale kunst van de wederopbouw is immerseen ‘sociale kunst’. Het zou een gemiste kanszijn een potentieel nieuw sociaal draagvlakervoor te veronachtzamen. Want alleen zókan deze kunst weer ‘zichtbaar’ wordengemaakt. Pas wanneer iets weer kenbaar enzichtbaar is, zijn oordelen mogelijk en kunnenwaarden en kwaliteiten worden afgewogen.Zo kunnen beredeneerde keuzes wordengemaakt. Dat is noodzakelijk, want nietalles kan blijven bestaan.Collectief vergeten geschiedenisDe wederopbouwperiode ligt nu anderhalftot twee generaties achter ons en juist dekunst uit deze periode is in al haar aspectenvooral ‘vergeten geschiedenis’ geworden.Verbazend is dat niet, want Nederland, dat depretentie heeft altijd ‘wordend’ te zijn, bezitgeen sterk ontwikkeld algemeen cultuurbewustzijnof -geheugen. De monumentalekunst verloor haar culturele en materiëlegebondenheid en draagvlak na 1965 echter inzó opvallend snelle mate, dat er meer aan dehand moet zijn geweest. Men kan zelfs vaneen werkelijke paradigmaverandering spreken:de cultuur klapte letterlijk om. Bijna alhet voorafgaande werd door de jongeren – derevolterende generatie van 1968 – als afgeslotenen ouderwets beschouwd. Deze jeugdrevolutiewas echter de afsluiting van eenproces dat al in de jaren vijftig merkbaarwerd. De verschuiving was typisch westers,fundamenteler dan alleen ‘anti-autoritair’ e<strong>nl</strong>inks, en dus niét kenmerkend voor alleenNederland. De canon van de kunst veranderdeen ook het internationale centrum van debeeldende kunst verschoof van het existentialistische,tragische Parijs naar het optimistische,jeugdige en consumentistische NewYork of het swingende Londen.de gebouwde omgeving. Algemeen doorbrakde beeldende kunst op allerlei niveaus devoor haar geijkte begrenzingen.De conceptuele kunst (of ideeënkunst) doorbrakzelfs de grenzen van de fysieke en zichtbarematerialiteit van het ‘object’, ze werd‘denkbaar’ en ‘voorstelbaar’ en ‘de-materialiseerde’.( Lucy Lippard’s baanbrekende SixYears: The de-materialization of the artobjectverscheen in 1966). Alles kon kunst zijn (enook iedereen kunstenaar.) Omstreeks hetmidden van de jaren zestig werd zelfs de‘vrije schilderkunst’ dood verklaard.Tijdens de ‘ontgrensde’ jaren zeventigverschenen geen overzichtsboeken vanabstracte en concrete kunst. De kennis vande naoorlogse figuratieve traditie was inmiddelsvrijwel verloren gegaan, en zo er al naargekeken werd, dan paste die kunst niet meerin de nieuwe canon.Onbesprokenheid betekent in dit geval hetzelfdeals onzichtbaarheid: het een genereerthet ander. En als het gaat om monumentalekunst, dan was deze toch al vaak fysiekonzichtbaar, doordat de kunstwerken vaak‘binnen zitten’. Er is dus gelijktijdig zowelsprake geweest van een intense vorm vanactief vergeten en verdringen, als van statusenidentiteitsverlies en verlies van attentiewaardevan het object.VENSTER MET GLASAPPLIQUE VAN KAREL APPEL IN DE PAASKERK IN ZAANDAM.FOTO RACM, KRIS RODERBURGOok de taal waarin over beeldende kunstwerd gecommuniceerd veranderde van Fransnaar Engels, zoals uit de samenvattingen vanhet destijds enige tijdschrift voor modernekunst Museumjournaal blijkt. Plotseling verscheeneen geheel nieuwe, Amerikaans/Europese avantgarde van ‘beredeneerde enberedeneerbare kunst’: pop art, happenings,environments, actiekunst, het concrete realismevan Zero en Nul, colorfield en hardedgeschilderkunst, minimal art, land art,conceptuele kunst.De kunst verliet voor zijn presentatie deelsde musea en schoof de straat op, zoals demonumentale gebonden kunst toen voor zijn‘presentatie’ ook het gebouw (het architectonischeobject) begon los te laten en opging inNederlandse kunst. Het nationale of cultuureigenewerd algemeen beschouwd als ultraconservatiefen reactionair. Kunst was intrinsiekinternationaal, want zoals ook geproclameerdin de conceptuele kunst: ‘verbeeldingis grenzeloos’.De handboeken of overzichtspublicaties uitde jaren vijftig en jaren zestig belichtten grotendeelsandere kunstenaars, dan de handboekenen overzichten die voor het eerstweer in de jaren tachtig begonnen te verschijnen.Die latere handboeken vertellen ook eenándere kunstgeschiedenis, gaan uit van eenandere canon, dan de eerdere, die vooralgericht was op figuratie: namelijk die van eenveelvormig modernisme dat uitloopt opHernieuwde belangstellingVanaf medio jaren tachtig werden echter ookal weer verschuivingen zichtbaar, samenhangendmet het ook daarom zo genoemde postmodernisme.Het bracht de academischebelangstelling voor de kunst uit de vroegnaoologseperiode op kunst- en architectuurhistorischniveau weer terug, met zijn accentop de ‘meervoudigheid van de waarheid’, zijnhistorische en psychologische interessen,zich vooral uitend in archiefonderzoek, zijnrelaties tussen taal, cognitie en beeld. In diecontext groeide ook belangstelling voorandere vormen van historische beeldendekunst dan alleen de ongebonden, autonomekunst. Een relatief vroege (academische)36


VITRUVIUS NUMMER 1 OKTOBER 2007publicatie waarin weer aandacht wordtgevraagd voor de monumentale kunst Dedoorbraak van de moderne kunst in Nederland –de jaren 1945-1951 verscheen in 1984.Eind jaren tachtig ontwaakte de belangstellingvoor de jaren vijftig meer algemeen, ookdie voor (figuratieve) beeldhouwkunst enverschenen de eerste publicaties over degeschiedenis van de percentageregelingen inrelatie tot de wederopbouw én over de wederopbouwkunstzelf. Op abstract-structureelniveau bekeken is ook dit weer te interpreterenals een ‘generatiegebonden’ golfbeweging,hoe complex verder ook. De babyboomgeneratie(1945-50) die de wederopbouw nade oorlog in het werk van de generatie vanhaar eigen ouders en grootouders had zienontstaan, in haar jeugd alle aspecten van devormgeving daarvan had ervaren en beleefden er in haar vroege volwassenheid afstandvan had genomen, keert er nu, als beginnendesenioren naar terug en haar ‘uitgevlogen’jongeren blijken – niet onvoorspelbaar maaraltijd weer verrassend – geïnteresseerd in hetwerk van hun grootouders.De monumentale kunst en het specifiekeoverheidsbeleid dat eraan ten grondslag heeftgelegen, behoren tot typisch sociaal-culturele,Nederlandse cultuuruitingen en beidezouden dus ook beschouwd moeten wordenals waardevol cultureel erfgoed. Overheidsbeleidwordt echter zelden beschouwd alscultureel erfgoed (hoewel er natuurlijk welover wordt gepubliceerd), omdat het hogelijkabstract of ongrijpbaar is. Het kan alleenaanschouwelijk en grijpbaar worden gemaaktin zijn resultaten, c.q. in de eruit resulterendekunsttoepassingen. Dat is nog een redentemeer daarmee voorzichtig en zorgvuldigom te gaan. Het is nog niet te laat en welbeschouwdgeven de huidige ontwikkelingenreden tot gematigd optimisme als het gaatom het wekken van belangstelling en hetbouwen van nieuw draagvlak, resulterend inbescherming, handhaving, verplaatsing ofhergebruik.Waarderen van monumentale kunstBij monumentale kunst gaat het om eenvorm van kunst, die binnen de algemenecontext van de beeldende kunst zelf een categorievertegenwoordigt, namelijk die van de‘niet-vrije, gebonden- of gebruikskunst ineen architectonische setting’. Met het begrip‘niet-vrij’ maakt ze feitelijk deel uit van eenensemble en als zodanig is ze ook fysiekonzelfstandig, want buiten het ensemble– namelijk buiten de nagelvaste context vande architectuur – kan ze slechts onder zeerbepaalde, gecontroleerde condities blijvenbestaan. De onzelfstandigheid geldt nietalleen de fysieke materialiteit van het object(de afmetingen en het gewicht ervan wanneerhet eenmaal is losgemaakt), ze geldt ook voorde plaatsgebonden ‘metafysische’ specifiteitvan vorm en betekenis. Losgemaakt uit zijnensemblecontext verliest het werk zijn vaakbedoelde functie van ‘explicateur’ van functieof bedoeling van het gebouw.Voor vrije kunst gelden andere waarderingscriteriadan voor gebonden kunst: zelfrealiseringvan de kunstenaar, prototypischevernieuwing van vorm, materiaal of inhoud/conceptie, verkoopsucces op de markt,succesvolle galerie- of museale tentoonstellingen.Afgezien van de marktspecifieke kantenervan ontleent geslaagde monumentalekunst zijn belang en waarde daaraan deelsook, maar vooral aan de mate van succeswaarmee aan het relationele ensembleaspectwerd vormgegeven.De gebondenheid van dit soort werk komtook nog op een andere manier tot uiting: deimmobiliserende omvang ervan maakt datobjecten van wandkunst vrijwel ‘onverzamelbaar’zijn, dit in tegenstelling tot objectenvan ‘vrije kunst’. In musea ontbreken verplaatstewerken van deze categorie echtervrijwel geheel en. Afgezien van zeldzameprobeersels op internetveilingsites, wordt erook geen succesvolle handel in bedreven. Dedoor de reguliere kunsthandel of door veilinghuizengegeven financiële taxaties zijnfeitelijk dan ook irrelevant en zelfs contraproductief:er is geen handel in, dus is er ookvan een ‘ruilwaarde’ geen sprake. Dit wordtdan als argument gebruikt om niet over tehoeven gaan tot het maken van – hogere –verplaatsings- of restauratiekosten. Doordeze economische argumenten kan de kunsthandeleen destructieve rol spelen in hetbehoud van nagelvaste kunsttoepassingen.Monumentale kunst is door zijn gebondenheidenerzijds afhankelijk van de architectonischetheorievorming en -praktijk en anderzijdsvan de beeldende kunst in al haar theoretische,beeldende en materiële veranderlijkheden.Veranderingen in één van dezebeide polariteiten hebben dan ook directegevolgen voor de concepties en de uitwerkingenvan de monumentale kunst. Daarmee samenhangend,maar in een weer iets andere positiegeplaatst, is er nog een derde polariteit: dievan de extreem tijdsgebonden (‘modieuze’)opvattingen van de interieurarchitect overde afwerkingen van het interieur (kleur-,materiaalgebruik van wand- en vloerafwerkingen,verlichting, meubilering). Daarmeezag de monumentale kunstenaar zich ook37


GLAS-IN-LOODRAMEN VAN EUGÈNE LAUDY, H.H. ANTONIUS EN LODEWIJKKERK IN DEN HAAGVAN DE ARCHITECTEN F. PEUTZ EN W. WOUTERS. FOTO: RACM, JAN VAN GALEN


Mgeconfronteerd en daarmee zal hij even actiefrekening gehouden hebben. Interieurs zijnqualitate qua dynamisch en veranderlijk enveranderingen daarin aangebracht hebbendus steeds uitwerking op het toch al kwetsbareensemble. Een belangrijke vraag zal dusook altijd moeten zijn, waar je als huidigewaarnemer naar kijkt en in hoeverre hetgeenwaargenomen wordt nog strookt met deoorspronkelijke bedoelingen: de vraag dusnaar de gaafheid en herkenbaarheid van hetconcept en zijn uitvoeringTenslotte de meest subtiele verschillen inwaardering tussen vrije kunst en monumentalekunst, die van de mate van vrijheid van dekunstenaar. Vernieuwing in concept of uitvoeringtelde weliswaar mee, maar het moestook weer niet te ver gaan. Een monumentaalkunstwerk, dat vaak uit collectieve middelenwerd gerealiseerd, was onderhevig aan degoedkeuring van adviescommissies, de toestemmingvan opdrachtgevers en de al danniet loyale medewerking van architecten.Individuele vrijheid of creatieve vormvernieuwingstond binnen deze collectievecontext vaak dus juist niét voorop: het werkmoest voldoen aan allerlei verwachtingenVITRUVIUS NUMMER 1 OKTOBER 2007van anderen dan de kunstenaar zelf.Kunstenaars internaliseerden die verwachtingendus vaak ook. Men wilde, ook omwillevan nieuwe opdrachten, zijn opdrachtgeverstevreden stellen. De oplossingen richttenzich dus ook daarop. Dat verklaart deels dekwaliteitsverschillen, die soms aantoonbaarzijn binnen het oeuvre van één en dezelfdekunstenaar en de soms opvallende stilistischediversiteit ervan.Wil men dan in staat zijn een bepaald gebondenkunstwerk van een bepaalde kunstenaarwerkelijk kwalitatief op zijn merites tewegen, de kunst- of culturele waarde ervanbepalen, dan moet er niet alleen inzicht zijnin al die relationele processen en onderlingeafhankelijkheden, maar ook in de eigenheidvan het specifieke kunstenaarschap, de matewaarin dat zich afhankelijk maakte van eisenen beïnvloedingen. Dat laatste is echteralleen dan mogelijk wanneer er inzichtbestaat in de ontwikkelingen binnen hetoeuvre van de kunstenaar in kwestie en vande plaats die zijn of haar gebonden werkdaarin inneemt. Dat soort inzichten ontbreektechter vaak nog, want kunsthistorischgesproken zijn er kennisachterstanden vantientallen jaren op dit terrein. Zoals eerder alaangegeven: het gros van de ‘wederopbouwkunstenaars’is na 1970 ‘uit de canon gevallen’.Zelfs van kunstenaars van wie nu al welduidelijk is dat ze grote talenten waren, alwas het alleen maar omdat ze in de tijd zelf zobeschouwd werden: Berend Hendriks, NicoWijnberg, Lex Horn, Louis van Roode,Wally Elenbaas, Jan Groenestein, Ap Muis,Harry op de Laak, Dick Elffers, om er maarheel enkelen te noemen, mankeren toegankelijkeen beredeneerde oeuvreoverzichten.En als ze er zijn, dan ontbreekt vaak hunmonumentale werk of wordt daar slechts zeersummier aandacht aan gegeven. Een meerspecifiek kunsthistorisch waardestellendkader gericht op monumentale kunst ontbreektvooralsnog óók, terwijl tevens hetarchitectonisch waardestellend kader daarvoortot nog toe te weinig dienstig is geweest.Ter doorbreking van de abstractie van hetverhaal ten slotte nog twee voorbeelden vantypische wederopbouw-ensembles: hetProvinciehuis van Gelderland in Arnhem,opgeleverd in 1954 en de Lagere TechnischeSchool van de Christelijke StichtingPatrimonium in Amsterdam (nu ROC ASA)uit 1956.RACM, KRIS RODERBURGVOORMALIGE LTS PATRIMONIUM IN AMSTERDAM, NU ROC ASA OOST VAN DE ARCHITECTEN J.B. INGWERSEN, C. DE GEUS UIT 1956.40


VITRUVIUS NUMMER 1 OKTOBER 2007PROVINCIEHUIS TE ARNHEM, ARCHITECTEN: J.J.M. VEGTER EN H. BROUWERRACM, KA.J. VAN DER WALProvinciehuis ArnhemDe provincie Gelderland kreeg in 1946 devrijheid van het rijk om ‘voor de eerste keerin de geschiedenis van het koninkrijk’ eeneigen monumentaal Huis der Provincie temogen bouwen, De provincie had deopdracht vergeven aan (de latere rijksbouwmeester)Jo Vegter en diens technischeco-architect H.Brouwer. Dezen ontwierpenhet imposante gebouw naast de middeleeuwseSabelpoort aan de Markt, met uitzicht overde Rijn. Vegter was een traditionalist, diezich hier ontwikkelde tot ‘shake-hands’architect door typische aspecten van hetvooroorlogse Nieuwe Bouwen – platte dakenen grote raampartijen – te combineren meteen zeer decoratief en monumentaal gebruikvan baksteen in de gevels.De vijf bouwlagen zijn gegroepeerd rond eencentrale hof, de entreehall werkt daarbij als‘een ruwe grot met trappen het licht tegemoet’,naar de piano nobile met Statenzaal ennoord- en zuidgalerij. Zowel uitwendig alsinwendig is het Huis van grote hoeveelhedenkunst voorzien. De kunstwerken zijn vooralafkomstig van schenkingen, gedaan doorgrote in Gelderland gevestigde industrieën ofbestuurs- en nutsorganisaties. Het Rijkschonk een bronzen balconhek (een opvallendornamenteel ontwerp van de Bergensebeeldhouwer Willem Reijers) en een stenenwapendecoratie aan de voorgevel (ook vanReijers). De verder bij de bouw betrokkenkunstenaars werden aangezocht door eenspeciaal aangestelde coördinator/adviseur,Bram Hammacher, invloedrijk kunstcriticus/auteuren sinds 1947 directeur van hetRijksmuseum Kröller-Müller. Hammacherwas door zijn niet aflatende streven zijn eigenmuseum van een internationale beeldentuinte voorzien, in het bijzonder geïnteresseerdin sculptuur. 15 Nederlandse beeldhouwersleverden werken: van zeer geavanceerdabstracten zelfs omstreden (Bill Couzijn,Hans Verhulst, Carel Kneulman, Piet vanStuivenberg en John Grosman), tot de hautevolée classique van de Amsterdamse Rijksacademie(Han Wezelaar, Piet Esser. Deopdrachten varieerden van monumentalefonteinbeelden (Esser op de binnenhof,Fri Heil op de begane grond), een serieabstracte onderraamsfriezen langs de binnenhof(Couzijn, Verhulst, Kneulman, Grosman),abstracte betonnen wandsteentjes (VanStuivenberg, Verhulst en Kneulman) totdecoratieve bronzen schikgodinnetjes (EverdineHenny in de Commissariskamer).De enorme natuursteenmozaieken van dejonge Rotterdamse graficus Wally Elenbaasin de Noord- en Zuidgalerij zijn eige<strong>nl</strong>ijk deenige voorbeelden van werkelijk nagelvastemonumentale kunst. Met Elenbaas hadHammacher een risico genomen, want dezegewezen communistische arbeidersfotograafen voormalig lid van de Rotterdamse groep r,had tot dan toe nog weinig monumentaalwerk laten zien. ‘Mobiele fresco’s’, zoalstappisserie vaak werd omschreven, zijn eroverigens ook Zo zijn er wandtapijten vanLex Horn (VbMK), van Piet Donk en van deBelgische abstract Michel Seuphor, en vloertapijtenvan Kitty van der Mijll-Dekker,Herman Scholten en Desirée Scholten-vande Rivière.In combinatie met de voorbeeldig ingerichtebinnenruimtes (interieurarchitect T.T. Deurvorst)heeft het geheel nu bijna een musealeallure en is het te beschouwen als een zeerfraaie opeenvolging van ‘historische binnenruimten’,met een voor de vroege jaren vijftigopvallende en uitzonderlijke kwantiteit aanabstracte kunst.41


MVITRUVIUS NUMMER 1 OKTOBER 2007RACM, A.J. VAN DER WALDE ZUIDGALLERIJ VAN HET PROVINCIEHUIS MET OP DE ACHTERGROND HET NATUURSTEENMOZAIEK VAN WALLY ELENBAAS.LINKS BIJ DE OPGANG NAAR DE STATENZAAL DE BALUSTRADE VAN TITUS LEESER.Voormalige LTS AmsterdamHet ensemble dat de LTS van Patrimoniumaan de Amsterdamse Wibautstraat te ziengeeft, is uiteraard van een ander niveau, maarin zijn soort minstens zo interessant. In zijnarchitectonische ontwerp gaf de jonge BenIngwersen blijk van een grote bewonderingvoor het werk van de Fransman LeCorbusier, in het bijzonder zijn woningbouwin Marseille. Ingwersen ging in zee met eenVbMK-monumentalist van katholieke huize,Harry op de Laak en liet hem experimenterenmet een techniek waarmee op datmoment in Nederland nog nauwelijks ervaringwas: in de glijbekisting gegoten betonreliëf.Op de Laak bracht over de volle hoogtevan de wand van het centrale trappenhuis uitlatten getimmerde contrareliëfs aan van kranenen machine onderdelen, die na het lossenvan de bekisting in negatief in het vlak blevenstaan. Ook elders in het gebouw brachthij dergelijke reliëfs aan, die later gepolychromeerdwerden. Beeldend zijn die vaakvan een kwaliteit die aan die van Puristen alsLéger (of het picturale werk van LeCorbusier zelf) doen denken. Buiten deschool, aan het eind van een hellingbaan naarhet souterrain, speelde Op de Laak een spelletjemet Ingwersen’s verering voor LeCorbusier. Daar staat diens Modulor-figuurnamelijk, zoals het hoort in betonrelief, maarhier gepolychromeerd en verkleed als technischvolleerd bouwvakker in blauwe overallbij een betonmolentje.Voor de entree van de school, aan deVrolikstraat, kreeg Op de Laak meer speelruimtevan Ingwersen, en Op de Laakgebruikte die voor een nu nogal vervallennatuursteenmozaiek met dieren, een techniekwaarin hij veel vaker werkte, aangebracht opeen hoge borstwering die het speelterrein vande school deels afsluit.De school is ook in zijn interieure maatvoeringenen binnenafwerkingen in beton bruten gelakt blank hout nog vrijwel onveranderden architectonisch van hoge kwaliteit.Werkgroep monumentale kunstZoals gezegd heeft de onbekendheid metdeze unieke vorm van kunst, het feit dat dezenagelvast in of aan gebouwen zit en er geentot de verbeelding sprekende handel in ofmuseale collectievorming van bestaat totgevolg dat veel van deze kunst ongezien ensamen met de wederopbouwarchitectuurverdwijnt.Om er meer aandacht voor te generen en uiteindelijkde goede keuzes te kunnen makenom dit kostbare nieuwe erfgoed op zinvollemanier te beheren en te behouden is eenwerkgroep gestart met het in kaart brengenervan. Deze werkgroep bestaat uit medewerkersvan ICN, RACM, RKD, RGD engemeentelijke instellingen: Amsterdam (bMA),Rotterdam (dS+V) en Den Haag (Stroom).Een belangrijke stap is het inventariserenvan monumentale kunst: wat is er gemaakt,42


VITRUVIUS NUMMER 1 OKTOBER 2007RACM, A.J. VAN DER WALGANG MET DECORATIEF METSELWERK EN EEN GRANIETEN FRIES VAN PIET VAN STUIVENBERG.BOVEN DE DEUREN SGRAFITTO'S VAN SIMON ERB.wat is nog bewaard gebleven en welke kwaliteitheeft dat. Speciaal voor deze inventarisatie,waarbij de werkgroep ieders hulp inroept,is een website gecreëerd waarop monumentalekunst kan worden aangemeld en wordenbekeken (www.helpwandkunstopsporen.<strong>nl</strong>).Naast het vergaren en verspreiden van kennisis een belangrijk doel een waardestellendkader te creëren, zodat in de toekomst eengoede keuze kan worden gemaakt wat tebehouden. Daarbij is het niet de bedoelingalles te willen behouden, het gaat er om dejuiste keuze te maken tussen behouden envernietigen. Meer informatie over het projectis te vinden op www.wederopbouwkunst.<strong>nl</strong>.Referenties– A.M. Hammacher, Stromingen en persoo<strong>nl</strong>ijkheden– een halve eeuw schilderkunst inNederland, Amsterdam, 1955.– A.M. Hammacher, Beeldhouwkunst vandeze eeuw – en een schets van haar ontwikkelingin de negentiende eeuw, Amsterdam, 1955.– Charles Wentinck, De NederlandseSchilderkunst sinds Van Gogh, Nijmegen, 1959.– H. Jaffé, De beeldende kunst in Nederlandna 1945.– H. Redeker Het Hollandse karakter inde schilderkunst voor en na 1945, in:Drukkersweekblad Autolijn, Kerstnummer1960/52, pp. 17-19 en pp. 21-42.– H. Gerson, Voor en na Van Gogh.De Nederlandse schilderkunst – deel III,Amsterdam 1961.– Dr. H.E. van Gelder e.a. (eds.)Kunstgeschiedenis der Nederlanden –Negentiende en Twintigste Eeuw (2 delen)en De Twintigste Eeuw (2 delen), Utrecht1954/56 (3) en 1963/64 (4).– Tententoonstellingscatalogus NationaleHerdenking 1813-1963 – 150 jaar NederlandseKunst, Stedelijk Museum Amsterdam, 1963.– G. Imanse e.a. (eds.) Van Gogh tot CobraNederlandse Schilderkunst 1880-1950,Württemberg/Amsterdam, 1982.– G. Imanse (ed.) De Nederlandse Identiteitin de kunst na 1945, Amsterdam 1989.– C. Blok (ed.) Nederlandse Kunst vanaf1900, Utrecht (Teleac), 1994.– Pieter Jongert, Wandschilderkunst 1945-1952 in: W. Stokvis (ed.), De Doorbraakvan de moderne kunst in Nederland – de jaren1945-1951, Amsterdam, 1984, pp 155 ev..– Ineke Middag, De voorgeschiedenis van de‘Arnhemse School’; de integratie der kunsten1945-1966 in: I. Middag, J. Fritz-Jobse(eds.), De Arnhemse School: 25 jaarmonumentale kunstpraktijk, Arnhem(Hogeschool voor de kunsten), 1994.– Wilma Jansen, Kunstopdrachtenvan de Rijksgebouwendienst na 1945,Rotterdam, 199543


VITRUVIUS NUMMER 1 OKTOBER 2007AGENDA5.10.07–27.1.08 DeventerStokvis en stadsmestDeventer in de middeleeuwenTentoonstelling over hoe de bouw van een Vikingwal na 881Deventer tot bloeiende Hanzestad maakte. Met de resultatenvan het archeologisch onderzoek van de laatste 50 jaarworden zeven thema’s belicht: de relatie stad & platteland,stadsverdediging, handel & vervoer, dagelijks leven, religie,ambacht & nijverheid en huizenbouw. Deze thema’s wordengepersonifieerd door zeven figuren. In zo authentiek mogelijkkostuum, daterend van de 9de tot de 16de eeuw, vertellen zehun levensverhaal in de tentoonstelling die van 5 oktobert/m 27 januari 2008 te bezichtigen is.INFORMATIE: HISTORISCH MUSEUM DEVENTERBRINK 56, DEVENTER, TEL. 0570-69 37 80WWW.DEVENTERMUSEA.NL10.10 Den HaagMolens in het NederlandsecultuurlandschapHet jaarlijkse instandhoudingssymposiumvan de RACM is dit jaar gewijd aan molens ensluit daarmee aan op het Jaar van de Molen.Op woensdag 10 oktober gaan in TheaterDiligentia in Den Haag enthousiastedeskundigen uitgebreid in op zowel decultuurhistorische als de functionele kantvan molens. Molens zijn onze nationalemonumenten bij uitstek. Eeuwe<strong>nl</strong>ang hebbende windmolens een vitale rol gespeeld voorde same<strong>nl</strong>eving. Met windkracht werd hetland droog en bewoonbaar gehouden. Een functie die nuweer actueel lijkt te worden. Maar daarvoor moeten demolens wel in goede staat worden gehouden.INFORMATIE: VERSTEGEN & STIGTER,BUREAU@VERSTIGT.NL OF TEL. 020-623 5451WWW.VERSTIGT.NL/RACM11–14.10 Alphen aan de RijnExperimentele archeologie in EuropaJaarlijks, internationaal congres over experimentele archeologie,dit jaar gehouden van 11 t/m 14 oktober in archeologisch themaparkArcheon. Het thema van het komende congres is ‘Vestigenen bouwen. Ope<strong>nl</strong>ucht musea en didactiek’. Tijdens de driedagen met diverse voordrachten zal enerzijds dit themacentraal staan, anderzijds worden over diverse andere onderwerpe<strong>nl</strong>ezingen gegeven. De lezingen worden vaak in hetEngels of Duits gegeven. Daarnaast worden onderzoekenen (eerste) resultaten van experimenten en uitgeprobeerdetechnieken door middel van posterpresentaties gepresenteerd.INFORMATIE: WWW.EXAR.ORG13.10 heel NederlandLandelijke Archievendag 2007Dit jaar vindt de Landelijke Archievendag plaats op 13 oktober2007. Archiefinstellingen door het hele land organiseren opdeze dag bijzondere activiteiten voor het publiek. Het aanmeldformuliervoor activiteiten van archieven is te vinden opwww.weekvandegeschiedenis.<strong>nl</strong>/index/landelijke-archievendag.INFORMATIE: ERFGOED NEDERLAND, CONTACT-PERSOON: E.WIESSNER@ERFGOEDNEDERLAND.NL12–21.10 heel NederlandWeek van de GeschiedenisDe Week van de Geschiedenis – in 2007 op 12 t/m 21oktober – is een projectvan Anno, het promotiebureauvoor NederlandseGeschiedenis. Het themavoor dit jaar is ‘Wonen inNederland’. Instellingenkunnen hun activiteitvoor de Week van deGeschiedenis op de siteaanmelden. Alle organisatiesdie participeren aande Week met een activiteitdingen bovendienmee naar Anno’s Weekvan de Geschiedenisprijs.Informatie over de prijs iste vinden op www.weekvandegeschiedenis.<strong>nl</strong>/prijs.WWW.WEEKVANDE-GESCHIEDENIS.NL44


VITRUVIUS NUMMER 1 OKTOBER 200726.10 LeidenLezing door opleiding EgyptologieOp vrijdag 26 oktober om 20.00 uur organiseert deopleiding Egyptologie van de Universiteit Leiden eenopenbare lezing in de Tempelzaal van het Rijksmuseumvan Oudheden.Deze Engelstalige lezing is vrij toegankelijk voor allebelangstellenden. Prof. Kenneth A. Kitchen (Universityof Liverpool) zal spreken over: Egypt’s Silver Age (c. 1100-600 BC): Caught between the Gold of Empire and the Iron Fist ofForeign Rule. De lezing wordt gevolgd door een receptieen speciale toegang tot de Egyptische afdeling.INFORMATIE: RIJKSMUSEUM VAN OUDHEDEN,LEIDEN. TEL. 0900-6 600 600 (10 CENT P/M)30.10 RotterdamRuimteconferentie 2007In 2007 organiseert het Ruimtelijk Planbureau voor devijfde keer zijn grote werkconferentie, en wel op dinsdag 30oktober, wederom in de Cruise Terminal te Rotterdam.Zoals ieder jaar worden de workshopssessies voorafgegaan dooren afgesloten met een plenaire i<strong>nl</strong>eiding door een vooraanstaandekeynote speaker. Dr. Pieter Winsemius – lid van de WetenschappelijkeRaad voor Regeringsbeleid en voormalig ministervan VROM – zal de openingsspeech houden.INFORMATIE: RUIMTELIJK PLANBUREAU,CONTACTPERSOON SIMONE LANGEWEG31.10 UtrechtStudiedag ‘opzetten van beeldbanken’Op 31 oktober 2007 vindt een studiedag over het opzetten vanBeeldbanken plaats in het Academiegebouw in Utrecht. De dagwordt georganiseerd door de Tasforce Archieven, in samenspraakmet het Geheugen van Nederland, Erfgoed Nederland en DEN.Verschillende organisaties uit de erfgoedsector beheren naastgeschreven documenten ook beeldmateriaal, zoals foto's, kaarten,tekeningen en prentbriefkaarten. Dit beeldmateriaal is bijuitstek interessant voor grote publieksgroepen. Steeds meerinstellingen kiezen ervoor om zelf, of samen met andereinstellingen, het beeldmateriaal o<strong>nl</strong>ine beschikbaar te stellenvia een beeldbank.Op deze studiedag zullen inspirerende praktijkvoorbeeldengepresenteerd worden en kunt u workshops over verschillendeaspecten (organisatorisch, juridisch, technisch) van hetopzetten van een beeldbank volgen. De studiedag is bedoeldvoor zowel ‘beginners' als ‘gevorderden' op beeldbankgebiedbinnen de erfgoedsector.AANMELDEN VIA WWW.TASKFORCE-ARCHIEVEN.NL31.10 St. Joris-WeertDerde LandschapscontactdagOp woensdag 31 oktober zal de derde Landschapscontactdagplaatsvindenin Domein De Kluis, in het Meerdaalwoud-Heverleebos, Kluis 1 te St. Joris-Weert (Provincie Vlaams-Brabant) in België. In de traditie van de vorige contactdagen isdeze studiedag bedoeld voor iedereen die interesse heeft vooren werkzaam is in de historische studie van landschappenen landschapselementen.INFORMATIE EN AANMELDING:WWW.ENAMECENTER.ORGOF COLLOQUIUM@ENAMECENTER.ORG1.11 Den BoschBelvedere FestivalDe kwaliteit van de leefomgeving staat hoog op de politiekeen publieke agenda. De rol van cultuurhistorie hierin is nietonbelangrijk. De manier waarop cultuurhistorie en ruimtelijkeplannen en ontwerpen elkaar kunnen versterken komt aande orde op het Belvedere Festival op 1 november 2007.Een scala aan oplossingen, werkwijzen en doorbraken uitde Belvedere-uitvoeringspraktijk passeert dan de revue.De oogst van inmiddels zeven jaar Belvedere-praktijk wordtin zeven thema’s ten toon gespreid. Naast deze zeven thema’sis er o.a. ook ruimte voor presentaties van inspirerendeBelvedereprojecten. En natuurlijk is er ook plek ingericht omelkaar te ontmoeten. Het Belvedere Festival is bestemd vooriedereen die betrokken is bij de uitvoeringspraktijk waarincultuurhistorie en ruimtelijke inrichting met elkaar verbondenworden: opdrachtgevers (publiek en privaat), projectleiders,ontwerpers, deskundigen en adviseurs.Dit festival wordt georganiseerd door Projectbureau Belvedere(www.belvedere.nu) i.s.m.: het Nirov www.nirov.<strong>nl</strong>, Habiforumwww.habiforum.<strong>nl</strong>, Dienst Landelijk Gebied www.dienstlandelijkgebied.<strong>nl</strong>,Nationaal Restauratiefonds www.restauratiefonds.<strong>nl</strong>,Stimuleringsfonds voor Architectuur www.archfonds.<strong>nl</strong>,RACM www.racm.<strong>nl</strong>, Projectbureau Nieuwe HollandseWaterlinie www.hollandsewaterlinie.<strong>nl</strong>.Bureau De Lijn www.delijn.<strong>nl</strong> en Marbles dragen, samen metBosch Slabbers e.a., zorg voor de uitvoering van het festival.INFORMATIE: HTTP://FESTIVAL.BELVEDERE.NU1.11 AmsterdamInteractie, divers gebruikvan migrantenerfgoedOp 1 november vindt de landelijke studiedag Interactie, diversgebruik van migrantenerfgoed plaats in de Bazel in Amsterdam(foto). De studiedag wordt georganiseerd door Erfgoed Nederlanden DAAR (Archieven Dordrecht, Amersfoort, Arnhem enRotterdam). Een landelijke studiedag voor erfgoedgebruikers,archivarissen en conservatoren over het gebruik van migrantenerfgoed.Diverse gebruikersgroepen worden uitgenodigd omkennis te maken met en hun visie te geven op (het verwervenvan) migrantenerfgoed.45


VITRUVIUS NUMMER 1 OKTOBER 20072.11 UtrechtDag van deFysische GeografieOp 2 november zal deze dag (thema: FysischeGeografie, de 21e eeuw in) worden gehouden op deUithof, het universiteitsterrein van de Universiteit Utrecht.INFORMATIE: KRING VOOR TOEGEPASTE FYSISCHEGEOGRAFIE (KTFG), TEL. 030-253 5251WWW.FGDAG.NL5-6-7.11 WenenCultural Heritage andNew TechnologiesVoor de twaalfde keer organiseert het bureau voor stadsarcheologievan Wenen dit congres, waarin cultureel erfgoed incombinatie met ICT toepassingen centraal staat. Het programmavoorziet op 5 november in een serie workshops, en op 6 en 7november in een serie lezingen die gesplitst zijn in tweeonderdelen: archeologie en technologie, en cultureel erfgoed.INFORMATIE: WILLEM BEEX, INFO@BEEX.NLWWW.STADTARCHAEOLOGIE.AT8-9.11 DeventerReuvensdagenDe Reuvensdagen vormen één van de hoogtepunten van hetarcheologische jaar. Het congres is vernoemd naar CasparReuvens (Leiden, 1793-1835), de eerste hoogleraar archeologie terwereld. Als enige algemeen wetenschappelijk archeologischecongres in Nederland brengt het archeologen uit alle geledingenen uit alle specialismen bij elkaar. Het tweedaags congresfungeert ook als reünie van archeologen uit Nederland enVlaanderen. De invulling is multi-disciplinair. Vakgenoten uitverwante vakgebieden worden dan ook van harte uitgenodigddeel te nemen. De Reuvensdagen worden elk jaar in een andereplaats gehouden: in 2007 in Deventer. Zie ook pagina 5.CONTACTPERSOON: BENEDICT GOES(CONGRESCOÖRDINATOR), TEL. 020-716 73502e woensdag v/d maand AmsterdamErfgoedarena novemberDe Reinwardt Academie en Erfgoed Nederland organiserenmaandelijks een erfgoedbreed debat. De debatten vinden elketweede woensdag van de maand plaats vanaf 20.00 uur in de aulavan de Reinwardt Academie. De debatten hebben erfgoedbredethema’s. De thema’s worden gekozen door een programmacommissiebestaande uit vertegenwoordigers van de ReinwardtAacademie en Erfgoed Nederland. De programmacommissiebetrekt ook het erfgoedveld bij de keuze van de thema’s.Elk debat wordt ingeleid door een spreker. Vervolgens reagerendrie panelleden onder leiding van een voorzitter op de spreker.Daarna is de arena aan de zaal en vindt het debat plaats.De weerslag van de debatten wordt jaarlijks in eenpublicatie vastgelegd.INFORMATIE: ERFGOED NEDERLANDCONTACTPERSOON: ELISABETH WIESSNER15.11 ZutphenDag van de KleineLandschapselementenHet jaarlijkse LBN symposium, de Dag van de KleineLandschapselementen, zal dit jaar in het teken staan vanhet water. Tevens zijn er 3 excursies en worden een viertalworkshops georganiseerd. De dag zal onder voorzitterschapstaan van Kees Joosse, directeur van de KNHM. Locatie:Theater en Congrescentrum Hanzehof te Zutphen.INFORMATIE: LANDSCHAPSBEHEER NEDERLAND29.11 AmersfoortArcheologie 2050Maltacongres RACMDe nieuwe monumentenwet treedt in werking: een markantpunt in een bewogen tijd. Geen eindpunt, maar een stap verderin een dynamisch werkveld met veel professionele partijen.De RACM organiseert een feestelijk congresprogramma, waarbijde blik vooral op de toekomst is gericht. Hoe denken de sprekers– afkomstig van binnen en buiten het vakgebied – dat de archeologieeruit ziet in 2050? Locatie: De Flint te Amersfoort.INFORMATIE: RACM, CONTACTPERSOON:DOLF MULLER29.11.07–11.5.08 LeidenHakken in het zandTentoonstelling van 29 november 2007 t/m 11 mei 2008over de geschiedenis van de opgravingen in Egypte door hetRijksmuseum van Oudheden. Persoo<strong>nl</strong>ijke notities, dagboekfragmenten,foto's en vondsten geveneen beeld van het werk van deconservatoren die namens hetmuseum onderzoek verrichtten.INFORMATIE: RIJKSMUSEUMVAN OUDHEDEN, LEIDEN,0900-660 06 00WWW.RMO.NL7.12 Den HaagBehoud doorontwikkelingna 2000-2007Congres op 7 december 2007 te Den Haag waarin de evaluatievan het BBO-beleid 2000-2007 en een vooruitblik op welk beleidnodig is om het Belvedere-concept ‘behoud door ontwikkeling’ook voor de komende jaren te laten aanslaan, centraal staan.INFORMATIE: NWOWWW.NWO.NL10.12 AmsterdamArcheologie en publieksbereikNa het succesvolle congres in januari over archeologie ende publieke boodschap, richt dit tweede congres zich op demogelijkheden om de lokale gemeenschap meer en blijven46


VITRUVIUS NUMMER 1 OKTOBER 2007der bij archeologische projecten te betrekken. Daarbijwordt gekeken naar voorbeelden uit binnen- en buite<strong>nl</strong>anden worden de voors en tegens tegen elkaar afgewogen.INFORMATIE: ERFGOED NEDERLANDCONTACTPERSOON JEROEN VAN DER VLIET14.12 RotterdamCongres erfgoed brede kwaliteitszorgOp 14 december worden in De Doelen te Rotterdam actueleontwikkelingen voorgelegd aan een erfgoedbreed gezelschap.De integrale kwaliteitsbenadering staat centraal, sectoroverstijgend.Organisatie: Erfgoed Nederland.14.12 RotterdamDag van het HistorischCultuurlandschapHet Netwerk Historisch Cultuurlandschap organiseert ieder jaareen contactdag: de Dag van het Historisch Cultuurlandschap.Op deze dag wordt aandacht besteed aan actuele onderzoeksprojecten,beleidsinitiatieven en discussies op het gebied vanhet Nederlandse historische cultuurlandschap.Naast presentaties wordt ook veel ruimte ingeruimd vooractieve participatie van de deelnemers en voor informelecontacten na afloop van de dag (borrel, diner etc.).De dag bestaat uit twee delen. In de ochtend zullen drie lezingenworden gehouden. De eerste wordt verzorgd door Theo Spek,die zal ingaan op de relatie tussen het historisch onderzoek enparticipatieve planning in het Drentse Aa gebied. Vervolgens zalJan Kolen ingaan op het concept van de biografie van het landschap.In de derde lezing zal Eric Thoen, hoogleraar aan deUniversiteit van Gent, een overzicht geven van het Vlaamsehistorische landschapsonderzoek. Dit laatste zal een mooieopstap zijn voor het middag programma, waarin een State ofthe Art wordt gepresenteerd van de huidige stand van zakenvan het Nederlandse landschapshistorische onderzoek.Hierop zal de Wageningse Belvederehoogleraar André van derZande een reflectie geven. Vervolgens zal in deelgroepjes overtoekomstig onderzoek naar historische cultuurlandschappenworden gediscussieerd. Locatie: Nederlands ArchitectuurInstituut (Nai) te Rotterdam.INFORMATIE WWW.HISTORISCHEGEOGRAFIE.NLTips en persberichten voor de Agenda kuntu mailen naar info@uitgeverijeducom.<strong>nl</strong>14.12 AmsterdamRomeinensymposiumJaarlijkse symposium over actuelethema’s uit het onderzoek vanRomeins Nederland en België.INFORMATIE: ARCHEOLOGISCH CENTRUM VRIJEUNIVERSITEIT, TON DERKS, AMJ.DERKS@LET.VU.NLWWW.ACVU.NL/NIEUWS26-29.3.08 GentVierde InternationaleEname ColloquiumMet de aanvaarding door UNESCO in 2003 van de Conventiebetreffende de bescherming van het immaterieel cultureelerfgoed is er een belangrijk nieuw domein ontstaan van erfgoeddocumentatie,-conservatie, -interpretatie en gemeenschapsbetrokkenheid.De 78 staten die de conventie al geratificeerd ofaanvaard hebben, zijn begonnen met het maken van nationaleinventarissen van immaterieel erfgoed, ook al bestaat er nogdiscussie over de precieze omschrijving, de context en deadministratieve procedures voor de verdere bewaring.Dit driedaagse colloquium presenteert een brede waaier aanperspectieven en blikt vooruit op de toekomst van het erfgoedbeleid,de financiering, de interpretatietechnologieën en debetrokkenheid van het publiek in Europa en in de rest van de wereld.INFORMATIE: ENAME EXPERTISECENTRUMVOOR ERFGOEDONTSLUITING, EVA ROELS,COLLOQUIUM@ENAMECENTER.ORGWWW.ENAMECENTER.ORGNuttige sites en telefoonnummers– Belvedere, Projectbureauwww.belvedere.nu +31 (0) 30 23 05 010– Erfgoed Nederlandwww.erfgoednederland.<strong>nl</strong> +31 (0) 20 71 67 350– Landschapsbeheer Nederlandwww.landschapsbeheer.<strong>nl</strong> +31 (0) 30 23 45 010– Monumenten.<strong>nl</strong>www.monumenten.<strong>nl</strong> +31 (0) 33 25 39 444– Nederlandse Organisatie voorWetenschappelijk Onderzoek (NWO)www.nwo.<strong>nl</strong> +31 (0) 70 34 40 640– RACMwww.racm.<strong>nl</strong>+31 (0) 33 42 17 421– Ruimtelijk Planbureauwww.rpb.<strong>nl</strong> +31 (0) 70 32 88 751– Rijksmuseum van Oudhedenwww.rmo.<strong>nl</strong> +31 (0) 900 66 00 600– Stichting Nationaal Restauratiefondswww.restauratiefonds.<strong>nl</strong> +31 (0) 33 25 39 439– Taskforce-Archievenwww.taskforce-archieven.<strong>nl</strong> +31 (0) 70 33 15 55547


I nfotorialDe Amersfoortse Maatschappijtot Stadsherstel bezit en beheertin Amersfoort ongeveer tweehonderdpanden. De aangekondigdesamenwerking met deUtrechtse woningcorporatieMitros zorgt voor een grotesprong voorwaarts. De bundelingvan krachten levert het grootstemonumente<strong>nl</strong>ichaam inNederland op. Directeur Fonsde Backer: ‘Ook in de wereldvan stadsherstel draaithet om schaalvergroting’.De geschiedenis van Stadsherstel geeft eenboeiend inzicht in het denken over de waardevan monumentale panden in oude binnensteden.Het begon in de jaren zestig met hetlangzaam groeiende bewustzijn dat deAmersfoortse binnenstad er niet goed bij lag.Monumentale panden kregen niet de aandachtdie zij verdienden. Zeven leden van deJuniorkamer Eemland vonden in 1967 dat eriets moest gebeuren. Zij richtten de NVAmersfoortse Maatschappij tot Stadsherstelop, die door de uitgifte van aandelen eenwerkkapitaal had van twintigduizend euro.Ups and downsHet initiatief had het tij mee, want de landelijkeoverheid verstrekte in de jaren zeventig ruimhartigrestauratiesubsidies. Toch raakte na deaankoop en het opknappen van ongeveer tienpanden bij Stadsherstel de vaart eruit. Eenbelangrijke reden was de verandering van hetlandelijke subsidiebeleid. Het verkrijgen vanrijkssubsidies voor onderhoud en beheer waseen stuk moeilijker geworden. Het gevolgwas dat Stadsherstel in de jaren tachtig eensluimerend bestaan leidde.In 1988 kreeg men de exploitatie nauwelijksnog rond. Hulp kwam van woningcorporatieSCW (sinds 2001 onderdeel van de Alliantie),dat Stadsherstel overnam. In de jaren negentigging het snel bergopwaarts. Vooral sinds debenoeming in 1997 van De Backer als directeurwerd er flink gekocht, zodat het bezitsteeg van veertig naar ongeveer tweehonderdpanden. Kenmerkend is de grotediversiteit van het bezit: naast woningenomvat het winkels, café’s, bedrijfsruimtes enrestaurants en enkele bijzondere objecten.Stadsherstel verhuurt de panden. Deopbrengst daarvan wordt ingezet voor debedrijfsvoering. Voorop staat het behoud vanmonumentale panden.StadAmvoo48


Fons de Backer tijdenshet 30-jarig bestaan vanStadsherstel Amersfoortin 2001. Inmiddels bestaatStadsherstel Amersfoortal weer meer dan 35 jaar.herstelrsfoorten degrotesprongwaartsDoor Jos van der BurgHoldingstructuurDe kracht van Stadsherstel zit in de expertisedie in de loop der jaren over historischepanden is opgebouwd. Elk pandwordt als een uniek object gezien en jaarlijkswordt het hele bezit door de monumentenwachtgeïnspecteerd. Onderhoudstaat bij Stadsherstel hoog in het vaandel,zodat daarop niet wordt beknibbeld. Hetbesef leeft dat goed onderhoud op langetermijn financieel voordeliger is dan verwaarlozing.Stadsherstel doet dat onderhoudoverigens niet zelf, maar besteedt deregie daarvan uit aan ZINNIG Beheer enMeer. Deze organisatie beheert de pandenvan Stadsherstel. Voor onderhoud en restauratieschakelt het onderaannemers in.De zorgvuldige werkwijze van Stadsherstelis niet onopgemerkt gebleven. Zo verscheenStadsherstel op het netvlies van deUtrechtse woningcorporatie Mitros, toendeze vaststelde dat het beheer en onderhoudvan haar zeshonderd monumentalepanden tekort schoot. De woningcorporatiestelde onomwonden vast dat zij de kennisen deskundigheid miste om dit bezitadequaat te beheren. In het totale bezitvan 31 duizend woningen werden demonumentale panden als een knelpuntervaren. Fons de Backer ging in gesprekmet Mitros. In zijn kantoor in een prachtighistorisch pand in Amersfoort vertelt dedirecteur hoe van het een het ander kwam.‘Mitros had twee mogelijkheden. Ze kondenzelf intern een afdeling optuigen voor hetbeheer van hun monumentale panden ofexpertise inhuren. Ze kozen voor het laatste.Daarna zijn Mitros en de Alliantie (deenige aandeelhouder van Stadsherstel)nog een stap verder gegaan met hetbesluit de samenwerking in een aparte juridischeentiteit onder te brengen. Er ontstaateen holdingstructuur, waarin demonumentale panden van Stadsherstel enMitros worden ondergebracht. Zowel deAlliantie als Mitros blijven eindverantwoordelijkvoor het portefeuillebeleid ende ontwikkelingen die plaatsvinden binnenhun eigen portefeuille. Niet uitgesloten isdat op termijn een of meer andere lotenaan de stam zullen worden toegevoegd.’MeerwaardeDe holding, die nog geen naam heeft, zal– inclusief een deel van het monumentenbezitvan Mitros – voorlopig ongeveer 360monumentale panden tellen. Het zorgtvoor een portefeuille met een waarde van75 miljoen euro. Overigens komt nog eenaanzie<strong>nl</strong>ijk deel van de overige vierhonderdmonumenten van Mitros er latermogelijk nog bij. In de nieuwe constructieis Stadsherstel verantwoordelijk voor hetbeheer van het bezit met ZINNIG alsuitvoerende beheerorganisatie. De samenwerkingtussen Mitros en Stadsherstel iseen fraai voorbeeld van een win-win situatie,die in het businessplan als volgt wordtomschreven: ‘Beide partijen kunnen in eensamenwerkingsverband met een grotereportefeuille de organisatie nader professionaliseren,schaalvoordelen realiseren ende ruime ervaring en expertise van dezeobjecten meer effectief bundelen’. DeBacker formuleert het aldus: ‘De meerwaardevoor Mitros is dat ze een professioneleorganisatie krijgt die het beheer enonderhoud van hun monumentale pandenvoor haar doet. Voor Stadsherstel zit demeerwaarde in de groei. Ons bezit inAmersfoort is op orde en groeit nog slechtsin beperkte mate. We belanden nu in defase van overwegend beheer. Het isgeweldig dat we ons nu verder kunnenontwikkelen’Belangrijke spelerDe Backer wijst erop dat groei ook belangrijkis in het kader van subsidieverlening. Erzijn in Nederland ongeveer vijftig organisatiesvan stadsherstel, waarvan slechtsvijf grote. De grote hebben panden inbezit, terwijl de kleintjes panden opknappenom ze te verkopen. Wij zijn door deRijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschapen Monumenten (RACM) aangewezenals organisatie voor monumentenbehoud,op grond van het Besluit RijkssubsidiëringInstandhouding Monumenten(BRIM). Daarvoor moet je minstens twintigpanden in eigendom hebben en jeminimaal vijf jaar hebben bewezen alsrestaurerende organisatie. Het zijn voorwaardendie schaalvergroting stimuleren.’Ook wat dat betreft, komt de samenwerkingmet Mitros op het goede moment,meent De Backer. ‘Wij groeien door tot degrootste organisatie op het gebied vanstadsherstel. Dat maakt ons tot eenbelangrijke speler. We zijn niet langeralleen gesprekspartner voor Amersfoortmaar ook voor de rijksoverheid.’Stadsherstel gaat een nieuwe fase in, maarer moet f inancieel en organisatorisch nogeen en ander geregeld worden voor desamenwerking – per 1 januari 2008 – vanstart kan gaan. De samenwerking vanMitros en Stadsherstel richt zich primair opcultuurhistorische en maatschappelijkedoelen. Het behoud en beheer van monumentendraagt bij aan de rijkdom vande stad. Daarnaast zijn er andere doelstellingen,zoals het streven naar een jaarlijksegroei van het bezit met vijf procent.De Backer twijfelt niet aan de toekomst.‘Dit wordt een succes.’ 49


R ecensie VITRUVIUS NUMMER 1 OKTOBER 2007RECENSIEAUTEURTITELCultuurhistorie van de burgerMartijn DuineveldVan oude dingen,de mensen, die voorbijgaan Over de voorwaarden meer recht te kunnen doenaan de door burgers gewaardeerde cultuurhistoriesUITGAVE Eburon, Delft, 2006, 172 p.RECENSENT Henk Baas, AmsterdamDe in het kader van het NWO-Stimuleringsprogramma ‘Bodemarchiefin Behoud en Ontwikkeling’uitgevoerde dissertatie van MartijnDuineveld (afgestudeerd als planoloog aan deUniversiteit Wageningen) behandelt eeninteressant en actueel thema, namelijk hetverschil in waardering voor cultuurhistorietussen ‘wetenschappers’ en ‘burgers’.Naar zijn mening wordt de omgang met cultuurhistorie– en dat wordt in deze studievooral uitgewerkt voor de archeologie – inNederland gedomineerd door ‘experts’ diezijn georganiseerd in een min of meer gesloten(beleids)wereld. Vanuit een postmodernewerkelijkheidsbeleving – vooral gebaseerd opde ideeën van de Franse filosoof MichelFoucault - betoogt Duineveld dat het beleidveel meer dan nu het geval is zou moetenworden afgestemd op hetgeen burgersbelangrijke ‘cultuurhistories’ vinden, waardoorook een groter draagvlak ontstaat. Inhet beleid zou het dan ook volgensDuineveld niet moeten gaan welke cultuurhistoriesbehouden moeten blijven, maarwiens cultuurhistories. Naar mijn idee moetde discussie echter toch gewoon moeten gaanom welke cultuurhistorie we willen behouden,ongeacht uit welk ‘domein’ deze afkomstigis.In feite is dit een discussie die overal speelt.De bescherming van natuurwaarden wordtbijvoorbeeld ook in hoge mate bepaald doorwat deskundigen belangrijk vinden. Eenschraalgrasland is vaak niet iets wat degemiddelde burger interessant vindt, maartoch kan een terreinbeheerder subsidie krijgenvoor de instandhouding ervan. Deburger ervaart een weiland met koe ook alsnatuur (ook als cultuurhistorie trouwens),dus ook hier is een conflict met de wetenschappers.Of wat te denken van de discussiebinnen de (podium)kunsten, bij uitstek eensector waarin burgers andere accenten zoude<strong>nl</strong>eggen dan de sector zelf. Het is, en datnoemt de auteur terecht, daarom wellichtmeer een probleem van de moderne democratie,waarin een klein groepje professionalsop vele vlakken bepaald wat de grote meerderheidvan de bevolking aangaat.In het eerste hoofdstuk zet hij zijn onderzoeksvraagneer, en tevens wordt direct al eenaantal conclusies gepresenteerd. Hij start meteen aantal – in zijn ogen – heersende veronderstellingenin de ‘cultuurhistorischebeleidswereld’. De eerste is dat wetenschapperseen directere toegang hebben tot ‘de realiteit’dan niet-wetenschappers. De tweede isdat er min of meer eenduidige en vaststaandedefinities bestaan van wat (waardevolle) cultuurhistorieis en van de problemen die verbondenzijn met het verdwijnen daarvan. Dederde veronderstelling is volgens Duinevelddat zowel het behoud en de ontwikkeling vancultuurhistorie, als het betrekken van de burgersdaarbij, een min of meer conflictlozebezigheid zou kunnen zijn. De drie veronderstellingenzijn naar zijn idee geengeschikt uitgangspunt om te kijken naar cultureelerfgoed, en ook niet om de mogelijkhedendaartoe te onderzoeken. De eerste veronderstellingzou ook afbreuk doen aan de doelstellingde door burgers gewaardeerde cultuurhistoriemeer belang te geven. Duineveldformuleert vervolgens twee hypotheses. Deeerste is dat het archeologisch beleidsveldleeft met denkwijzen die geen goed uitgangspuntbieden om de burgers tegemoet te treden.De tweede hypothese ligt in het verlengdehiervan: de onjuiste zienswijzen belemmerenhet tot elkaar komen van beide werelden eerderdan dat ze deze versterken. Deze twee hypothese<strong>nl</strong>eiden tot de centrale vraagstellingvan zijn onderzoek: hoe kunnen overhedenmeer recht doen aan de door burgers gewaardeerdecultuurhistorie? Om hierop antwoordte geven heeft Duineveld zich gewend totmethoden uit antropologisch en interpretatiefonderzoek. Bij de empirische studies isgebruik gemaakt van semi-gestructureerdeinterviews. Ook is allerhande geschrevenmateriaal, zoals brochures, kranten en internetsites,geïnventariseerd en geanalyseerd.Bij de waardering voor cultuurhistorischeobjecten, patronen, structuren of landschappen,spelen per discipline verschillende criteriaeen rol. Vaak gaat het hierbij om behoudvan informatiewaarde, bijvoorbeeld de matewaarin een object informatie geeft over eenbepaalde fase van de bewoningsgeschiedenis.Beleving speelt bij wetenschappers een veelkleinere rol, maar juist voor niet-wetenschappers(burgers) lijkt dit een belangrijker criterium.Zij reageren direct op wat ze zien enherkennen, en plaatsen dit veel minder ineen (inter)nationale context, of betrekkenaspecten van herkenbaarheid in hun beoordeling.Bekend uit belevingsonderzoek isonder meer dat er eerst herkenning moetplaatsvinden voordat men iets als waardevolerkent. Duineveld stelt dat er te weinig wordtstilgestaan bij de wensen van uitee<strong>nl</strong>opendegroepen mensen, die – blijkbaar – hele andereaccenten en prioriteiten ten aanzien van ‘decultuurhistorie’ zouden leggen. Vanuit depraktijk van de bescherming van cultuurhistorischerfgoed is dit zoals gezegd een zeeractueel thema, des te teleurstellender is hetom te moeten vaststellen dat dit proefschriftde discussie nauwelijks verder brengt. Deauteur gaat in het geheel niet in op criteriadie wetenschappers gebruiken, en heeft relevanteliteratuur over dit onderwerp ogenschij<strong>nl</strong>ijkniet gebruikt. In de literatuurlijstmis ik bijvoorbeeld methodische studies ophet gebied van selectie en waardering,zoals die van Bert Groenewoudt voor dearcheologie of Hans Renes voor de historische50


VITRUVIUS NUMMER 1 OKTOBER 2007geografie. Daarentegen heeft hij de problematiekwel theoretisch ingekaderd, en heefthij interessante ideeën. Maar aan het eindvan zijn betoog overheerste bij mij toch eengevoel van ontevredenheid, het gevoel dat ermeer had ingezeten. Dat heeft waarschij<strong>nl</strong>ijkook te maken met de ogenschij<strong>nl</strong>ijk bredeinsteek van het onderzoek (zie titel), terwijlde uitwerking eige<strong>nl</strong>ijk vooral op de archeologiebetrekking heeft.In hoofdstuk 5 gaat hij in op de formele werkingvan het archeologisch beleidveld, waarhij min of meer een karikatuur van maakt.Wellicht heeft deze case de hele studie beïnvloed,want de archeologie is bij uitstek demeest afgeschermde van de verschillendecultuurhistorische disciplines. Inderdaadmaken beroepsarcheologen onderling uit watbelangrijk is, wie onderzoek mag doen, hoedat onderzoek eruit hoort te zien, etcetera.Inderdaad een gesloten circuit met weinigoog voor wat er zich daarbuiten afspeelt.Maar zal de archeologie niet altijd – gezienhet feit dat 95% van de archeologische monumentenniet zichtbaar zijn – andere prioriteitenmoeten stellen dan de gemiddelde burgerwellicht graag zou willen? Wat betoog nietsterker maakt is het feit dat hij regelmatigbegrippen door elkaar gebruikt. Zo praat hijover archeologisch en cultuurhistorisch erfgoed,terwijl het ene toch echt onderdeel isvan het andere. Hij schakelt snel over vancultuurhistorie naar landschappelijk erfgoed,en heeft het vervolgens weer alleen overarcheologie. Ook lopen begrippen als cultuurhistorie(een moeilijk ‘vast te pakken’begrip, dat een optelsom is van materiële enimmateriële zaken) en cultuurhistorischewaarden (elementen, patronen en structurendie je kunt ‘karteren’) door elkaar.Duineveld betoogt dat ‘de deskundige’ nietdichter bij de waarheid staat dan eenamateur. Wat cultuurhistorisch belangrijkwordt gevonden is een sociale constructie,dus de waardering van de amateur is evengoedvan belang als de waardering van dewetenschapper. Bij de besluitvorming,bijvoorbeeld ten aanzien van behoud vancultureel erfgoed, moet je daarom zowel aanhet publiek domein als aan het wetenschappelijkdomein aandacht besteden.In zijn casebeschrijving over de Bollenstreektoont hij aan dat de bewoners andere zakenbelangrijk vinden dan de provincie, diesamen met een aantal deskundigen deCultuurhistorische Waardenkaart (CHW)heeft samengesteld. Deze kaart bestaat uitdrie afzonderlijke ‘bladen’, te weten eenarcheologische, een landschappelijke en eennederzettingenkaart. De mensen uit deBollenstreek ervaren de bollenvelden, met debloemen en de bollenschuren, als hét (cultuurhistorisch)kenmerkt van hun streek.Deze aspecten bepalen het debat over de toekomstvan het gebied, veel meer dan bijvoorbeeldde archeologische terreinen die op deprovinciale CHW staan. Dit is een juiste constatering,maar mag niet leiden tot de conclusiedat wetenschappers andere zaken belangrijkvinden dan burgers. Dat zou veronderstellendat de cultuurhistorische waardenkaartenalle informatie uit een gebied zoubevatten die cultuurhistorisch van betekenisis, terwijl meer immateriële zaken als dialect,gebruiken of bollencultuur niet met dit soortinstrumenten te vangen zijn. Haalt de auteurhier ook niet de begrippen cultuurhistorie encultuurhistorische waarden door elkaar?Wellicht zou de conclusie dat de cultuurhistorischewaardenkaarten niet alle cultuurhistorievan een gebied afdekken meer rechtdoen aan de hypothese, dan de stelling datdeskundigen andere zaken belangrijk vindendan burgers?In het laatste deel gaat de auteur in op hetaspect van draagvlak, een lastig te operationaliserenbegrip. De overheid heeft als doeldraagvlak te creëren voor haar beleid, dusook voor de cultuurhistorie, maar hij betoogtdat er onder burgers al veel draagvlak is voorcultuurhistorie, alleen niet altijd voor de cultuurhistorievan de experts, maar wel voor dezaken die buiten het officiële discoursbelangrijk worden gevonden, zoals bunkersuit de koude oorlog, cultuurhistories die hunbehoud grotendeels te danken hebben aan deinzet van burgers die niet tot het cultuurhistorischbeleidsveld worden gerekend.Hoewel hij hier een punt heeft, heb ik tochmoeite met de veronderstelling dat er al voldoende‘draagvlak’ bij burgers aanwezig is.De dissertatie is op een strategisch goedmoment verschenen, namelijk ten tijde vande samenvoeging van de oude Rijksdienstvoor de Monumentenzorg en de Rijksdienstvoor het Oudheidkundig Bodemonderzoektot de nieuwe Rijksdienst voor Archeologie,Cultuurlandschap en Monumenten (RACM).Deze nieuwe rijksdienst kan goed de rol vervullendie Duineveld verwacht van de sector.Maar laat wat mij betreft de selectie van welkerfgoed belangrijk en behoudenswaardig isvooral in handen van experts, uiteraard zouik willen zeggen met inbreng van ‘amateurs’.Concluderend: het proefschrift werkt eeninteressante vraagstelling maar deels enonnodig ingewikkeld uit. Bovendien lijkt hetalsof de auteur per sé zijn postmodernewetenschapsopvatting op het werkveldcultuurhistorie wil loslaten, een werkveld datonderling nog helemaal niet toe is aan postmoderneevaluatie. De sector zelf is pasrecent gaan nadenken over een gezame<strong>nl</strong>ijkselectie- en waarderingsbeleid, iets waar overigenshelemaal niet aan wordt gerefereerd.Ook wordt er geen alternatief selectiebeleidvoorgesteld. Behalve dat politici, beleidsmakersen onderzoekers meer recht moetendoen aan de wensen van de verschillendegroepen mensen. Dit is uiteraard een beoordelingdie hout snijdt, maar wel een enormeopen deur.ISBN 978-90-5972-162-3Tevens verschenen als proefschriftaan de Universiteit Wageningen,http://library.wur.<strong>nl</strong>/wda/dissertations/dis4102.pdf51


Uitgeverij Educomuitgevers met passie...Uitgeverij Educom BV • Mathenesserlaan 347, RotterdamT 010 - 425 6544 • info@uitgeverijeducom.<strong>nl</strong> • www.uitgeverijeducom.<strong>nl</strong>

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!