16.07.2015 Views

Download PDF - vakbladvitruvius.nl

Download PDF - vakbladvitruvius.nl

Download PDF - vakbladvitruvius.nl

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

ONAFHANKELIJK VAKBLAD VOOR ERFGOEDPROFESSIONALSARCHEOLOGIE l CULTUURLANDSCHAP l MONUMENTEN l IMMATERIEEL ERFGOED l VOLKSCULTUURJAARGANG 5 I NUMMER 17 I OKTOBER 2011MARITIEM MUSEUM ROTTERDAMZET MERCATOR OP DE KAARTMALTA EN HET ARCHEOLOGISCH DEBATVOOR U GELEZENSPOREN VAN TABAKSSCHUREN


[[JAARGANG 5NUMMER 17OKTOBER 20111030FOCUS OPLANDSCHAPSAMENWERKENAAN LANDSCHAP1635TABAKSSCHURENBIJ AMERSFOORTNIEUWS UITHET WERKVELDkort 422DUIZEND JAARSTEDENBOUWIN NEDERLANDvoor ugelezen 42xpo 47recentverschenen50


colofonVITRUVIUS NUMMER 17 OKTOBER 2011Vitruvius is een informatief, promot ioneel,onafhankelijk vaktijdschrift dat beoogtkennis en ervaring uit te wisselen,inzicht te bevorderen en belangstellingte kweken voor de vakgebiedenarcheologie, cultuurlandschap, monumenten,immaterieel erfgoed en volkscultuur.EEN UITGAVE VANUitgeverij Educom BVMathenesserlaan 3473023 GB RotterdamTel. 010-425 6544Fax 010-425 7225info@uitgeverijeducom.<strong>nl</strong>www.uitgeverijeducom.<strong>nl</strong>SUB-SPONSORSPostbus 1600, 3800 BP AmersfoortTel. 033-421 7421 www.cultureelerfgoed.<strong>nl</strong>Postbus 8423800 AV AmersfoortTel. 033-460 5020info@shmn.<strong>nl</strong>www.shmn.<strong>nl</strong>Joint venture van de Alliantie en MitrosMEDE-ONDERSTEUNERSNijverheidsweg-Noord 114 Tel. 033-299 81813812 PN Amersfoort Fax 033-299 8180Postbus 15133800 BM Amersfoort www.archeologie.<strong>nl</strong>Lange Voorhout 14, 2514 ED Den HaagTel. 070-306 6800 Fax 070-306 6870www.hobeon.<strong>nl</strong>Pelmole<strong>nl</strong>aan 12-14 Tel. 0348-437 7883447 GW Woerden www.the-missinglink.<strong>nl</strong>B. Minkenberglaan 2 – 6109 AL Ohé en LaakTel. 06-11 454 247 / 0475-55 23 30www.res-nova.<strong>nl</strong>Ruurloseweg 837251 LC VordenTel. 0575-519 455Fax 0575-519 550www.frisowoudstra.<strong>nl</strong>Showroom: Battenweg 12, 6051 AD MaasbrachtTel. 0475 - 43 64 39 www.lei-import.<strong>nl</strong>Exclusieve natuurleien voordakbedekking in de restauratieCOLOFONVakblad Vitruvius werkt meteen onafhankelijke redactie enredactieraad. Artikelen wordenpas gepubliceerd na peer reviewsdoor experts uit het werkveld.UITGEVER/BLADMANAGERRobert DiederiksREDACTIEDr. J.E. AbrahamseDrs. H.G. Baasmw. Drs. P.J. BraaksmaR.P.H. DiederiksIr. M. van HunenDr. H.C.M.KleijnS.A. MullerDrs. E. Raapmw. Drs. F.M.E. SniederDrs. H. van de VeldeREDACTIERAADDr. C.H.M. (Chris) de Bont Wageningen UniversiteitDrs. H.M.P. (Jeroen) Bouwmeester RCEDrs. B. (Boudewijn) Goudswaard The Missing Link/Archeologicmw. Dr. B. (Bernadette) van Hellenberg Hubar Res novaDr. R.J. (Reinout) Rutte TU Delftmw. Drs. F.M.E. (Francien) Snieder Afdeling Archeologie gemeente AmersfoortProf.Dr.Ir. M. (Theo) Spek Rijksdienst voor het Cultureel erfgoed, RU Groningenmw. Ir. G.A. (Gerdy) Verschuure-Stuip TU DelftDrs. H. (Henk) van de Velde ADCABONNEMENTEN4 nrs/jaar: Nederland E 45.- /België E 55.-.Voor betaling wordt een factuur verzonden.Vermeld bij correspondentie altijd hetabonnee nummer (zie de factuur). Tijdigebetaling garandeert regelmatige toezending.Abonnementen lopen automa tisch door.Opzeggingen (uitsluitend schriftelijk peraangetekend schrijven) dienen uiterlijktwee maanden voor afloop van de abonne -ments periode in ons bezit te zijn.LEZERSSERVICE / NABESTELLINGENAdresmutaties/abonnementen ennabestellingen doorgeven viainfo@uitgeverijeducom.<strong>nl</strong>.© Copyrights Uitgeverij Educom BVOktober 2011 / ISSN 1874-5008Niets uit deze uitgave mag wordengereproduceerd met welke methodedan ook, zonder schriftelijke toestemmingvan de uitgever.2


VITRUVIUS NUMMER 17 OKTOBER 2011van de redactieBROOD EN VOLKSSPELENVitruvius gaat nu ookover immaterieel erfgoed.In de persoon vanstaatssecretaris Halbe Zijstrazal de Nederlandse regering deUNESCO-conventie inzake hetimaterieel erfgoed op termijnratificeren en 2012 wordt nietalleen het jaar van de Buitenplaatsen,maar ook van het immaterieelerfgoed.Volkscultuur en immaterieelerfgoed worden vaak in een adem genoemd. Dankomen al snel Sinterklaas, beschuit met muisjes,klompendansen, oud hollandsche spelletjes om de hoek kijken.Koninginnedag is nog zo’n fraaie traditie die je als erfgoed en/of Volkscultuur zou kunnen bestempelen.Of je het nu wilt of niet, maaraan al die Volkscultuur hangt eengeur van kneuterigheid. En diegeur wordt steeds sterker nusommige publieke radiozendersverplicht wordeneen minimum percentageNederlandstalige muziek tedraaien.Wij houden van ons Holland!Wie niet, maar laten we danook vanaf nu – alstublieft! – alstegenhanger voor het zaklopen en koekhappen,Herman Brood en zijn tweede (Street)derde (Shpritsz) en vierde (Cha Cha) CD tot ons nationaal immaterieelerfgoed of Volkscultuur rekenen.–– De redactieWinnaar Arie Kepplerprijs 2011Winnaar Arie Kepplerprijs 2011Kodde Architecten is een spraakmakend bureau in Amsterdam, met bijzondere renovatie-en binnenstedelijkeKodde Architecten is eennieuwbouwprojecten.spraakmakend bureauKenmerkendin Amsterdam,voormethet bureaubijzondereis hoerenovatieenbinnenstedelijke nieuwbouwprojecten. Kenmerkend voor het bureau is hoe het methet metbeperkte ruimte groots omgaat en de combinatie van traditionele materialen en verbindingsmiddelenmet moderne technieken en materialen.beperkte ruimte groots omgaat en de combinatie van traditionele materialen enverbindingsmiddelen met moderne technieken en materialen.Kodde Architecten heeft de Arie Keppler Prijs 2011 gewonnen voor het ontwerp en derealisatie Kodde Architecten van het vernieuwdeheeft de Arie schoolgebouwKeppler Prijs van2011 de Dr.gewonnen Rijk Kramerschoolvoor het ontwerp te Amsterdam.en derealisatie van het vernieuwde schoolgebouw van de Dr. Rijk Kramerschool te Amsterdam.www.koddearchitecten.<strong>nl</strong>3


kortArchief West-Indische Compagniekrijgt status World MemoryVITRUVIUS NUMMER 17 OKTOBER 2011Het archief van de West-Indische Compagnie(WIC) is in mei van dit jaar toegevoegdaan het Memory of the World (MoW)register. Deze ‘Wereld Erfgoedlijst voor documenten’is in 1992 door UNESCO in het levengeroepen om collectief geheugenverlies tegen tegaan. Met het MoW programma roept UNESCOop tot behoud van waardevolle archieven en bibliothekenen wil men meer zichtbaarheid gevenaan deze unieke bronnen.Na VOC nu WICHet is niet voor het eerst dat archief dat berust bijhet Nationaal Archief in Den Haag tot MoWwordt uitgeroepen. In 2003 kreeg het archief vande Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC)deze status al. In 2010 heeft het Nationaal Archiefhet initiatief genomen om gezame<strong>nl</strong>ijk met de archiefpartnersin Brazilië, Ghana, Guyana, Curaçao,Suriname, het Verenigd Koninkrijk en deVerenigde Staten de WIC-archieven eveneens tenomineren.De WIC, (1621-1791) werd opgericht met alsvoornaamste taak de handelsbelangen in het Atlantischegebied veilig te stellen. De Compagniekreeg van de Staten-Generaal volgens het octrooials handelsgebied het Atlantisch gebied, dat zichuitstrekt van Labrador tot aan Vuurland en aande Afrikaanse kant van de Kreeftkeerkring totaan Kaap de Goede Hoop toegewezen. Bovendienkreeg de WIC het recht op kaapvaart. De Compagniewerd zo instrument in de strijd tegen Portugezenen Spanjaarden.In 1674 is de WIC gereorganiseerd nadat eenbankroet dreigde voor de Compagnie. Slavenhandelmaakte vanaf toen ook onderdeel uit van deactiviteiten van de WIC. Zo ontstond een driehoekshandeltussen producten van Europesebodem, slaven uit West-Afrika en de opbrengstenvan plantages in de Amerika’s.117 meter archiefVan oudsher heeft de geschiedenis van de VOCmeer aandacht gekregen. De WIC wordt vooralgeassocieerd met een zwarte pagina uit de geschiedenis:slavernij en slavenhandel. Het onderzoekhiernaar is van grote waarde en levert nogimmer belangrijke resultaten op, maar de WICarchieven bevatten zoveel meer. Naast slaven -handel en slavernij kan men onderwerpen bestuderenals vroegmoderne diplomatie en oorlog -voering, handelsnetwerken en het dagelijks levenin de kolonies of handelsposten.Slechts een klein deel van het totale WICarchieven is overgebleven (Het Nationaal Archiefherbergt 117 meter aan WIC archief tegenover 1,2km VOC archief). Als onderdeel van het GemeenschappelijkCultureel Erfgoedprogramma (2009-2012, geïnitieerd en gefinancierd door hetMinisterie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschapen het Ministerie van Buite<strong>nl</strong>andse Zaken)heeft het Nationaal Archief een managementplanopgezet voor de WIC archieven. Het archiefwordt geconserveerd, gedigitaliseerd en zal op internetgeplaatst worden. Zo zullen deze uniekebronnen wereldwijd toegankelijk worden.Memory of the WorldHet WIC-archief is van grote waarde voor onderzoeknaar de Europese expansie in West-Afrikaen Noord- en Zuid-Amerika. Op 3 november zalhet Nationaal Archief een evenement organiserenin het West-Indisch Huis (Amsterdam) om denieuwe status van de WIC-archieven te vieren.Voor meer informatie kunt u contact opnemenmet Mara de Groot, Project Manager GemeenschappelijkCultureel Erfgoed van het NationaalArchief 070-331 4143 / 06-505 20547 of e-mailmara.de.groot@nationaalarchief.<strong>nl</strong>. Nijmegen komt met Beleidsnotitie CultuurhistorieDe gemeente Nijmegen gaat een beleidsnotitieopstellen op het gebied van Cultuurhistorie.Aa<strong>nl</strong>eiding zijn ontwikkelingen op rijksengemeentelijk niveau en de wens om het bestaande,versnipperde beleid te bundelen in eenoverzichtelijke nota Cultureel Erfgoed. In dezenota wordt ook het nieuwe archeologiebeleid opgenomen.Nijmegen wil de nieuwe regels gaan inzettenom zijn ambities op het gebied van cultureelerfgoed te realiseren.Vanuit de landelijke overheid wordt voorgesteldom van een objectgerichte monumentenzorg overte stappen op monumentenzorg die meer gerichtis op de hele omgeving. Vanaf januari 2012 is hetwettelijk verplicht om bij bestemmingsplannenrekening te houden met cultuurhistorie. Nieuwis ook duurzaamheid bij monumentenzorg. Hetgaat om het informeren van eigenaren over duurzameaanpassingen met behoud van historischekwaliteiten en om herbestemming van karakteristiekegebouwen. In de nota Cultureel Erfgoedwordt ook bestaand beleid op het gebied monumentenzorg,de inzet van subsidies, bouwhistorieen archeologie gebundeld. Ook de manier waarophet verleden van de stad zichtbaar wordt gemaaktvormt onderdeel van de nota Cultureel Erfgoed.Eind 2011/begin 2012 ligt het nieuwe cultuurhistoriebeleidbij de gemeenteraad. 4


VITRUVIUS NUMMER 17 OKTOBER 2011kortBeschermde stads- en dorpsgezichten o<strong>nl</strong>ine in kaartvóór 1850, vooral in binnensteden zoals in Delften Sneek, en 170 jongere gezichten uit de periode1850-1940, variërend van de strafkolonie Veenhuizenin Drenthe tot het veenontginningsgebiedHelenaveen-Griendtsveen in Brabant.Het Monumenten Selectie Project (MSP) is voorde aanwijzing van gezichten uit de periode 1850-1940 nu in de laatste fase. In de eerste helft vandit jaar zijn de beschermingsprocedures afgerondvoor onder andere het Oostwold in Groningen,het Westhoutkwartier in Alkmaar en het PrinsHendrikpark in Baarn. Voor waardevolle gebiedenvan ná 1940 zet de rijksoverheid vooral in ophet instrument van de ruimtelijke ordening.Het havengebied van Spakenburg is aangewezen als landelijk beschermd dorpsgezicht.FOTO: STICHTING VERNIEUWING GELDERSE VALLEIAlle rijksbeschermde stads- en dorpsgezichtenin Nederland zijn vanaf 30 junijongstleden o<strong>nl</strong>ine in kaart gebracht. Surf naarcultureelerfgoed.<strong>nl</strong> en roep daar de kaart op inGoogle Earth. Zoom in op een van de 430 locatiesen er verschijnt een venster met aanwijzingsbrief,begrenzingskaart en toelichting op de aanwijzing.Met deze digitaliseringsslag maakt de Rijksdienstvoor het Cultureel Erfgoed de gekoppelde informatievoor iedereen beschikbaar. Nuttig voorbewoners en voor professionals die zich bezig -houden met ruimtelijke planning.Historisch karakterAlle beschermde gezichten zijn op een of anderemanier van bijzonder cultuurhistorisch belang.Dat kan in de loop van eeuwen gegroeid zijn. Bijvoorbeeldin de binnenstad van Leiden of langsde Lingedijk bij Oosterwijk. Het kan ook speciaalontworpen zijn, zoals de mijnkoloniën in Zuid-Limburg en het tuindorp Agnetapark in Delft.De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur enWetenschap en de minister van Infrastructuur enMilieu wijzen deze gebieden aan als rijksbeschermdstads- of dorpsgezicht om zo het historischkarakter veilig te stellen.Sinds 1961, toen de Monumentenwet van krachtwerd, zijn er al zo’n 430 stads- en dorpsgezichtenaangewezen; voor een aantal loopt de procedurenog. Het gaat om ongeveer 300 gezichten vanBeschermingEen aanwijzing tot beschermd stads- of dorpsgezichtbetekent niet dat die plek ‘op slot gaat’. Weldat bij verdere ontwikkelingen rekening wordtgehouden met de bijzondere aspecten ervan. Iseen gebied eenmaal aangewezen, dan stelt de gemeenteeen bestemmingsplan op waarin het cultuurhistorischbelang wordt meegenomen.De o<strong>nl</strong>ine informatie over de aanwijzingen is nuttigvoor stedenbouwers, planologen en andereprofessionals werkzaam bij gemeente, provincie,rijk en adviesbureaus. Zij kunnen deze meenemenbij hun ruimtelijke plannen en planontwikkeling.Ook de eigenaren van panden binnen de gezichtenmoeten bij voorgenomen wijzigingen rekeninghouden met de bijzondere karakteristiekenervan. Sommige panden zijn al een gemeentelijkof rijksmonument – voor die eigenaren veranderter weinig. Eigenaren van niet-monumenten inaangewezen stads- of dorpsgezichten zullen bijplannen voor wijziging voortaan ook een omgevingsvergunningmoeten aanvragen. Ze kunnendaarvoor terecht bij de gemeente. Archeoroute Schokland brengt bodemschatten tot levenArcheologische bodemschatten, die nu nogverborgen blijven, komen medio volgendjaar tot leven op Schokland. Met dank aan eenEuropese subsidie en een provinciale bijdragekan het Flevo-landschap een archeoroute ontwikkelenvoor het voormalig eiland. Het wandelpadvoor kinderen en gezinnen moet bezoekersbewust maken van de archeologie en de bewoningsgeschiedenisvan Schokland. 5


kortStadsuitbreiding bij station Meppelwordt beschermd stadsgezichtOud-Zuid is een statige, groene stadsuitbreidingvan eind 19de, vroeg 20ste eeuwbij het destijds belangrijke, nieuwe station vanMeppel. De Stationsweg en het Zuideinde methun chique herenhuizen en bedrijvigheid, en hetdaaraan gelegen villapark en wandelpark, metlange zichtassen en veel groen vormen zo’n ruimtelijkeeenheid dat dit deel van Oud-Zuid destatus van beschermd stadsgezicht verdient.In juli overhandigde Cees van ’t Veen, directeurvan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed hetbesluit tot aanwijzing tot beschermd gezicht aanwethouder Ton Dohle van de gemeente Meppel.VITRUVIUS NUMMER 17 OKTOBER 2011KruispuntMeppel is ontstaan op een kruispunt van waterwegenvanuit Noord-Nederland, aan een belangrijkeroute naar het IJsselmeer. Door zijn strategischeligging ontwikkelde Meppel zich al in de15e eeuw tot de belangrijkste handelsplaats vanDrenthe.Toen vanaf de 19e eeuw het vervoer over landsteeds belangrijker werd, investeerde Meppelstevig in wegverbindingen met omliggende plaatsenén verwierf zij een halteplaats op de spoorlijnenZwolle-Groningen en Zwolle-Leeuwarden.Dit gaf de groei van Meppel een nieuwe impuls.StadsuitbreidingIn de buurt van het nieuwe station (1867) vestigdezich allerhande bedrijvigheid en verrezenfraaie herenhuizen. De Stationsweg werd aan -gelegd als verbinding met het stadscentrum enbewust ontworpen als zichtas vanaf het station,met een sterke geleding in het profiel en bewustgeplaatste heggen, bomen en sierlijk gesmedehekwerken voor de huizen.Het gebied ingesloten door Stationsweg, Zuideindeen spoorlijn werd vanaf 1914 ingericht alseen villa- en wandelpark, naar een ontwerp vande bekende tuinarchitect Leonard Springer: hetWilhelminapark. Het riviertje de Reest werdgeïntegreerd in het park en vormt de afsluitingaan de zuidkant.Springer adviseerde de gemeente niet alleen overhet park, maar ook over de gebouwen in enrondom het park, met een grote diversiteit aanbouwstijlen. Nog steeds zijn de heggen en destraatprofielen goed herkenbaar en dragen ze bijaan de ruimtelijke kwaliteit.Veel van de gebouwen zijn al beschermd rijks -monument. Juist de combinatie van park envillagebied, met fraaie zichtassen en wandelparkin landschapsstijl en een rustieke vijver, is deaa<strong>nl</strong>eiding om dit deel van Oud-Zuid aan tewijzen als beschermd stadsgezicht.GevolgenHet doel van de aanwijzing tot beschermd gezichtis níet om alle gewenste veranderingen tegen tehouden, maar om daar gezame<strong>nl</strong>ijk zorgvuldigmee om te gaan, zodat het waardevolle karaktervan het gebied Zuideinde-Stationsweg-Wilhel -minapark behouden blijft.De gemeenteraad zal in zijn bestemmingsplannendan ook rekening houden met de nieuwestatus. Voor eigenaren van een gemeentelijk ofrijksmonument verandert er weinig. Eigenarenvan niet-monumenten zullen bij plannen voorwijziging voortaan ook een omgevingsvergunningmoeten aanvragen. European Heritage Alliance 3.3 gelanceerdMeer dan 25 Europeseen internationalenetwerken en organisaties,waaronder Erfgoed Nederland,hebben de ‘EuropeanHeritage Alliance 3.3’gelanceerd. Tijdens het congresvan Europa Nostra zijnde organisaties en netwerkenovereengekomen een gezame<strong>nl</strong>ijkelobby op te zettenen te werken aan een EUstrategie voor een betere positionering vancultureel erfgoed in het EU beleid.Artikel 3.3De alliantie verwijst naar artikel 3.3 in het Verdragvan Lissabon van de Europese Unie: DeUnie eerbiedigt haar rijke verscheidenheid van cultuuren taal en ziet toe op de instandhouding en de ontwikkelingvan het Europese culturele erfgoed.Door het ontwikkelen van een sterkere synergietussen de netwerken en organisaties wordt bij -gedragen aan artikel 3.3 en de positionering vanerfgoed in het EU beleid.Gezame<strong>nl</strong>ijk is al besloten om de ‘We are More’campagne van Culture Action Europe te steunen.Verder zal een gezame<strong>nl</strong>ijke position paper wordenopgesteld over de bijdrage van Europa’s cultureelen ruimtelijk erfgoed aan verschillendeEuropese beleidsprogramma's, in specifiek de EU2020 Agenda, de Digitale Agenda, de Duurzaamheidsagenda,Creative Europe, Onderzoek en Innovatie,Klimaatverandering en RuimtelijkeOntwikkeling. 6


VITRUVIUS NUMMER 17 OKTOBER 2011Een toekomst handreiking voorvoor kerken: het herbestemmenkortDe Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoedheeft o<strong>nl</strong>angs een nieuwe gids gepubliceerddie dient als handreiking bij de herbestemmingvan kerkgebouwen. De komende jarenkomen gemiddeld twee kerkgebouwen per weekvrij. Het maatschappelijk draagvlak voor hetbehoud van deze gebouwen is groot. Vaak is dekerk met de toren een herkenningsteken in dorpof stad en een baken voor de omgeving. Herbestemmingbiedt deze kerkgebouwen een toekomst.Om een verantwoorde herbestemmingvan kerken te stimuleren geeft de Rijksdienstvoor het Cultureel Erfgoed een gids uit, met detitel ‘Een toekomst voor kerken. Handreikingvoor het herbestemmen van vrijkomende kerkgebouwen’.Kerken omgebouwd tot woning, winkel of kantoor.Er zijn in Nederland al veel voorbeelden vante vinden, zoals de Heilig Hartkerk in Roosendaalwaarin een gezondheidscentrum is gevestigdof de inmiddels wereldberoemde Dominicanenkerkin Maastricht waarin een boekhandel zijnintrek heeft genomen. Met deze gids wordt iedereendie professioneel of als eigenaar betrokken isbij de herbestemming van monumentale kerkenvan praktische adviezen voorzien. Eigenaren,architecten en ontwikkelaars vinden in de gidsinspirerende voorbeelden maar ook praktischeinformatie over bijvoorbeeld regelgeving.Voor gemeenten, monumentencommissies enbeleidsmakers biedt de gids handvatten voor devormgeving van een eigen, stimulerend monumentenbeleid.De gids biedt tevens ondersteuning bij het opstellenvan een gezame<strong>nl</strong>ijke kerkenvisie. Steedsmeer gemeenten en provincies ontwikkelensamen met kerkbesturen en andere betrokkenpartijen een kerkenvisie, op grond waarvan beleidkan worden ontwikkeld voor historische kerk -gebouwen. Hiermee anticiperen zij op het vrijkomenen leegstaan van kerken, wat voor kerk -gangers en buurtgenoten vaak een emotionele gebeurtenisis.Een kerkenvisie geeft duidelijkheid over welkekerken hun religieuze functie kunnen behouden,welke kerkgemeentes samengevoegd kunnenworden in één gebouw, welke kerken een nieuwebestemming krijgen en voor welke kerken sloopaan de orde is. Het scheppen van duidelijkheidis een belangrijke voorwaarde voor een verantwoordeherbestemming.Een goed voorbeeld vanuit de provincie is de kerkenvisiedie door de provincie Friesland is opgesteld.Dit ‘Deltaplan Fryske Tsjerken’ richt zichop behoud en ontwikkeling van historischeFriese kerkgebouwen. Daarvoor is een Deltateamingesteld: een groep van onafhankelijke deskundigendie, samen met gemeenschappen rond eenvrijkomend kerkgebouw, zoekt naar ideeën enoplossingen. Onderdelen van het Deltaplan zijnhet instellen van een Kennispunt, het versterkenvan de Stichting Alde Fryske Tsjerken en hetstimuleren van onderhoud en restauratie, her -gebruik en herbestemming. De aanpak is gerichtop samenwerking tussen overheden en anderepartijen die betrokken zijn bij de kerkgebouwenproblematiek.2e Monitor Gebouwd Erfgoed beschikbaarDe eerste Monitor inzake de staat van hetgebouwd erfgoed 2009 bevat inspectiegegevensuit 2008. Dat was een nulmeting. Detweede monitor betreft de vervolgmeting van2009. Ook wordt een vergelijking gemaakt tussende resultaten van 2008 en 2009, zodat te zien is ofer een verbetering of verslechtering van het onderhoudis opgetreden. Tot slot zijn resultatenvan een steekproef uit 2010 opgenomen. Dezeis uitgevoerd onder rijksmonumenten die deMonumentenwacht niet inspecteert om te kijkenof de verkregen gegevens representatief zijnvoor het gehele bestand van rijksbeschermdegebouwde monumenten.De reguliere metingen van 2008 en 2009 bevattengegevens van panden met eenonderhoudsabonnement bij deMonumentenwacht (21% van hettotale bestand). Van 91% verkeerdein 2009 het casco in redelijketot goede staat. Bij 81% washet onderhoud redelijk tot goed.In 2008 was van bijna 82% van degeïnspecteerde monumenten destaat hetzelfde gebleven. Bij deoverige monumenten werd eengeringe verandering geconstateerd.De resultaten van de steekproefbevestigen het vermoeden dat dedoor de Monumentenwacht geïnspecteerdemonumenten eenpositiever beeld geven van destaat van sommige cate gorieënrijksbeschermde monumenten.Vooral van woonhuizen enagrarische gebouwen, die 72%van het totale monumentenbestanduitmaken, is het cascoslechter dan dat van dezelfdecategorie monumenten métabonnement.De monitor is te bekijken en tedow<strong>nl</strong>oaden via de site van hetRCE www.cultureelerfgoed.<strong>nl</strong>. 7


kort2012: Jaar van de Historische BuitenplaatsEen aantal organisatiesheeft de handenineen geslagen om 2012het themajaar van deHistorische Buitenplaatsuit te roepen.Naar het voorbeeld van2008 (Jaar van het religieuserfgoed) is er eenstichting opgericht. Destichting is er op gerichtom veel meer mensenin ons land bekend temaken met historischebuitenplaatsen en daarmeeaandacht te vragenvoor het behoud van dit culturele erfgoed. Ooitwas de buitenplaats een belangrijk fenomeen enbe lichaamden zij vooral in de huidige Randstadeen bijzondere band tussen stad en land. In voorbijeeeuwen telde Nederland vermoedelijk zesduizendof meer grote en kleine buitenplaatsen.Hiervan resteert nu nog slechts 10%. Deze circa600 buitenplaatsen zijn in alle provincies te vinden.Zonder een breed gedragen publieke steunvoor dit belangwekkend culturele erfgoed, is hetbehoud ervan een zware taak. Dit doel willen wijbereiken door het organiseren van tal van activiteiten,het stimuleren van het organiseren van activiteitenrondom buitenplaatsen en door mediate interesseren om over buitenplaatsen te berichten.Hoe meer mensen weten en zien hoe interessanten mooi historische buitenplaatsen zijn, hoemeer draagkracht zal ontstaan voor het behouden beheer van deze unieke erfgoederen.VITRUVIUS NUMMER 17 OKTOBER 2011De stichting is verantwoordelijk voor de voorbereidingen coördinatie van een aantal activiteitenin het Jaar van de Historische Buitenplaats 2012.Bij coördinatie moet worden gedacht aan het bijeenbrengenvan betrokken organisaties en partijendie zelfstandig of gezame<strong>nl</strong>ijk activiteitenwillen uitvoeren. Ook verzorgt de stichting de gemeenschappelijkecommunicatie naar de diversedoelgroepen. Daarnaast organiseert de stichtingeen aantal activiteiten zelf, op basis van door derdenbekostigde projectvoorstellen.Er zijn intussen al meer dan 70 organisaties dieparticiperen, waaronder vanzelfsprekend tal vankastelen en musea.Geinteresseerden kunnen zich via de website aanmeldenvoor de digitale nieuwsbrief. Men is opzoek naar goede initiatieven, waarbij in het achterhoofdgehouden kan worden dat het begrip‘buitenplaats’ ruim opgevat wordt. Ook historischgroen en verdwenen buitens vallen in descope van het themajaar.Zie verder www.buitenplaatsen2012.<strong>nl</strong> of viacommunicatie@buitenplaatsen2012.<strong>nl</strong>. Vitruvius: elk kwartaalimmaterieel welzijn4x jaarlijks vakblad Vitruvius ontvangen is ook een mooi geschenk. Neemcontact op met Uitgeverij Educom: 010-425 6544, info uitgeverijeducom.<strong>nl</strong>.8


De praktijk van het waarderen is het schriftelijkeverslag van de werkconferentie gehouden op 15november 2010 op Paleis Soestdijk. Het is eenvervolg op de werkconferentie De techniek van hetwaarderen en de gelijknamige publicatie uit 2009.Werkconferentie en publicatie zijn het resultaat vaneen krachtenbundeling van het Nationaal Archief,de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en deRijksgebouwendienst. Deze rijksdiensten werkensinds 2009 samen om de kennisontwikkeling en professionaliseringvan het waarderen van cultureel erfgoedte bevorderen. Op Soestdijk is de samenwerkingbekrachtigd door het ondertekenen vaneen intentieverklaring. De tekst van deze verklaringtreft u achter in de publicatie aan.In opdracht van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.Amersfoort Nieuw gebruik - Oud gebouwHet thema van de 25e Open Monumentendag isNieuw gebruik - Oud gebouw en gaat over her -bestemming. Door de toegenomen aandacht voormonumenten door de Open Monumentendag is dezorg voor monumenten meer op de politiekeagenda komen te staan. Net als bij de Open Monumentendagwordt ook bij herbestemming vooruit gekekenen krijgen monumenteneen nieuw leven, nieuwebetekenis, en kunnen zo eenverbetering voor hun omgevingbetekenen.In opdracht van degemeente Amersfoort.Nieuw verschenen bijUitgeverij EducomUitgeverij Educom BVUitgeverij Marketing DrukwerkInvesteringen Internetwww.uitgeverijeducom.<strong>nl</strong>


VITRUVIUS NUMMER 17 OKTOBER 2011Henk BaasADC Rijksdienst ArcheoProjecten voor het Cultureel ErfgoedNils van BeekHenk Curator, Baas SKOR l StichtingKunst ADC ArcheoProjectenen Openbare RuimteFOCUS OPLANDSCHAPHenk Edwin Baas RaapADC Landschapsbeheer ArcheoProjecten Nederland1 – De Haarlemmermeer tussen Bennebroek en Lisserichting Nieuw-Vennep in 1975 en 2011. Ogenschij<strong>nl</strong>ijklijkt er weinig veranderd, maar er ís veel gebeurd.Nieuw-Vennep is enorm gegroeid; iets voorbij dehoogspanningsmasten loopt een 4 baans provincialeweg en in het nieuw bebouwde landschap staan nuveel meer bosjes, zoals de rij knotbomen en hetbosje rechtsmidden. FOTO HUBERT DE BOER / EDWIN RAAPHERFOTOGRAFIEals instrument voor landschapsmonitoringDe enige constante in het landschapis verandering. Veranderenheeft het altijd gedaan, en dat zalhet altijd blijven doen. Een blikop oude kaarten laat zien dat de veranderingenvan alle tijden zijn, maar toont ook direct aan dathet vanaf circa 1900 – met een versnelling na1950 – wel heel hard is gegaan. In het begin vande 20ste eeuw was het vooral het omzetten van de‘woeste gronden’ in landbouwgrond en/of bos datgezien kon worden als de belangrijkste ruimtelijkeverandering. Na de Tweede Wereldoorlogzijn het de ruilverkaveling (de ‘Wederopbouw’)en later de verstedelijking en de bijbehorendeverschijnselen (wegen, bedrijventerreinen). Vanafde jaren negentig van de twintigste eeuw is er ookgrootschalige natuurbouw, die voormalige landbouwgrondenweer omzet in natuur, of water.In producten als de Balans voor de Leefomgeving(voorheen Natuurbalans) wordt getracht dezeveranderingen in het landschap te monitoren.Maar landschapsmonitoring blijkt lastig. Datblijkt al uit het gegeven dat er nog altijd geengoed monitoringsysteem voor landschap bestaat.Wel is in het recente verleden een aantal pogingengeweest om met behulp van landelijke datasetsen GIS-technieken tot een dergelijk systeemte komen. Het ‘Meetnet Landschap’ van hetMinisterie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteitbeoogde daar een instrument voor tezijn, maar dat systeem wordt nu niet meer (financieel)onderhouden. Ook andere initiatieven,zoals Steekproef Landschap (Alterra) of de MonitorKleine Landschapselementen (Landschaps -beheer Nederland) ontbreekt het aan middelenom daadwerkelijk zaak te maken van landschapsmonitoring.Het probleem bij landschapsmonitoring is echterdat je in alle gevallen verandering zult meten. Immers,de enige constante in het landschap is verandering.De vraag die beantwoordt moet wordenis uiteraard: is dit een vooruitgang of een achteruitgang?Die vraag kan moeilijk beantwoord worden,omdat er geen expliciete landschapsdoelenzijn gesteld. Bij natuur worden vooraf zogenaamdenatuurdoeltypen geformuleerd, compleetmet bijbehorende aantallen hectaren te behalen‘natuur’. Bij landschap werkt dat niet, je kuntniet zeggen dat je 100 hectare landschap hebt gemaakt.Er is altijd landschap, de discussie richtzich op welk landschap gewenst is. En het is eenmisvatting dat landschapsverandering per definitieslecht is. Weliswaar kunnen bestaande waardenverloren gaan, maar als daar nieuwe waardenvoor in de plaats komen hoeft dat niet per sé negatiefte zijn. De omgevings psycholoog FreekCouterier heeft dit ook geconcludeerd na velejaren onderzoek naar de landschapsbeleving vanmensen. Hij kwam ook tot de conclusie datmensen niet tegen veranderingen in het landschapzijn, maar wel tegen verlies aan waarden,zonder dat daar nieuwe waarden voor in de plaatskomen. Dit gegeven laat zien dat monitoring va<strong>nl</strong>andschap lastig is, omdat je weliswaar veranderingenmeet, maar geen uitspraken kan doen overde impact daarvan op mensen. Toch bestaat deambitie en ook de behoefte aan het vastleggenvan veranderingen, ten behoeve van beleid, planvorming,inrichting en beheer.Het is vreemd dat in Nederland nooit geprobeerdis om landschappelijke verandering met behulpvan fotografie vast te leggen. Immers, fotografieis als geen ander in staat neutrale beelden temaken van het landschap, al kan tegenwoordigdoor digitale bewerking – of gekozen camerastandpunt– uiteraard ook worden gemanipuleerd.Dirk Sijmons, voormalig Rijksadviseurvoor het landschap, heeft diverse malen opgeroe-10


VITRUVIUS NUMMER 17 OKTOBER 20112 – Groot Schoordijk, Bornem (Vlaanderen). Massart hield van de kleineelementen in het Vlaamse landschap, zoals van deze rij notenbomen opeen oude zomerdijk langs de Schelde. FOTO MASSART 1904– Dezelfde dijk in 1981, In de jaren vijftig van de 20ste eeuw zijn de noten -bomen verwijderd, in 1954 werd de eerste dijkversterking doorgevoerd,en verdwenen ook de knotwilgen, de rietgordel en de overige beplanting.Later werden ook nog rotsblokken tegen de dijk gelegd. FOTO CHARLIER 2006– De situatie van honderd jaar daarvoor is geheel verdwenen, in nietslijkt het nog op het landschap door Massart gefotografeerd.FOTO KEMPENAERS 2004 / ALLE FOTOS: BRON: P. UYTTENHOVE (RED)pen om iets dergelijks voor Nederland te doen.Landschapsbeheer Nederland heeft dit in 2006opgepakt, en heeft de samenwerking gezocht metmeerdere partijen, zoals SKOR (Stichting Kunsten Openbare Ruimte), 7Scenes (een ‘mobielstorytelling platform’, een werk-BV van Waag -society), WOT-Natuur & Milieu, Rijksdienstvoor het Cultureel Erfgoed en Landschap Noord-Holland. Dit heeft erin geresulteerd, dat momenteelvoor het eerst op een systematische wijze inéén provincie (Noord-Holland) het landschapwordt geherfotografeerd. We komen daar uitgebreidop terug.Herfotografie van landschappen– een overzichtLandschappen behoren tot de meest gefotografeerde‘objecten’ ter wereld. In de negentiendeeeuw zijn er al fotografen die vooral het landelijkeleven vastleggen. Onder invloed van de industrialisatiegaan ze op zoek naar ‘het oorspronkelijke’,naar het klassieke, pittoreske landschap datze kennen van hun voorouders. Een voorbeeldvan deze vroege fotografie is het werk van deEngelsman Emerson (1856-1936), die rond 1887het leven in de Norfolk Broads met camera vastlegt(Gierstberg 2004). In Nederland kennen wedeze vroege vorm van landschapsfotografie niet.Wellicht de bekendste fotograaf uit de vroegetwintigste eeuw met een voorliefde voor het‘boere<strong>nl</strong>andschap’ is Cas Oorthuys. Vanuit zijnsocialistische levensovertuiging fotografeerde hijvooral de mens, tegen de achtergrond van hunboerderijen en het landschap. Maar hoewel hetlandschap dus een belangrijke rol in zijn werkspeelt, is het toch vooral een fotograaf van het‘arbeidsethos’, van het optimisme van de wederopbouw.Bekend is zijn deelname aan het werkdat onder de noemer Schoonheid van ons land isgepubliceerd (o<strong>nl</strong>angs opnieuw uitgebracht doorUitgeverij Contact). Deze boekenserie met delenover het landschap, de cultuur en de natuurschetsen ‘een fraai, fier en opgeruimd (zwart-wit)beeld van het Nederlandse landschap, dat rijk is aanhistorie, cultuur en traditie’ (Gierstberg 2004).Opvallend is dat een dergelijke sociaal-geën -gageerde fotograaf weinig kritisch naar zijnomgeving was; het was immers de tijd van deenorme transformatie (rationalisatie landbouw)van het Nederlandse landschap (Sijmons 2007).Een andere prachtige serie fotoboeken is in hetkader van het 25-jarig bestaan uitgebracht doorde ANWB (1908-1911). Onder de titel ‘Ons EigenLand’ is in vier delen de schoonheid van Nederlandvastgelegd, zowel van steden als van landschappen(inclusief de natuurgebieden). In totaalhebben 126 fotografen gewerkt aan deze uitgave,die waarschij<strong>nl</strong>ijk ook heeft bijgedragen aan deopkomst en verdere groei het binne<strong>nl</strong>ands toerisme.Omdat de meeste foto’s een (summiere)topografische plaatsbepaling hebben meegekregen,zou deze uitgave zich wellicht ook goedlenen voor een herfotografie-project. In 1978 isde serie in facsimile uitgegeven.Vastleggen met passieEen andere fotograaf met een passie voor het vastleggenvan het platteland was Willem vanHeemskerck Dücker. Hij fotografeerde min ofmeer op dezelfde manier als Oorthuys, al had hijmeer een volkskundige interesse. Omdat hijtijdens de Tweede Wereldoorlog voor de Duitsersis gaan werken, en ook sympathiseerde met hetIn Noord-Holland wordt een pilot uitgevoerd van het project 'Focus op Landschap', eenherfotografieproject op basis van een fotocollectie uit de jaren zeventig van de twintigsteeeuw (Hubert de Boer). Met behulp van vrijwilligers worden plekken in het landschapopgespoord en opnieuw gefotografeerd. Doel hiervan is om de veranderingen in hetlandschap te duiden en te verklaren, maar ook om het debat hierover met bewonersaan te gaan. Landschap is immers altijd in ontwikkeling, maar hoe waarderen we dieveranderingen? Dit project past in een internationale trend om foto's te gebruiken voorhet vastleggen van veranderingen in het (gebouwde) landschap.11


VITRUVIUS NUMMER 17 OKTOBER 20113 – Eén van de foto's uit de collectie van Hubert de Boer, gemaakt rond 1975. De foto toont de straatweg van Beverwijk naar Castricum, ter hoogtevan Heemskerk. In het kader van het project Focus op Landschap is deze locatie weer opgezocht, en opnieuw gefotografeerd door Edwin Raap.4 – Ook uit de collectie van Hubert de Boer, gemaakt rond 1975. Genomen vanaf de Rijksstraatweg van Beverwijk naar Castricum.We kijken naar de twee kerktorens van Heemskerk. Op de voorgrond links nog het oude tuinderslandschap, dat bekend stond om zijn aardbeien.De tuinders hebben anno 2011 plaats moeten maken voor nieuwbouw, één kerktoren is nog met moeite zichtbaar.nationaalsocialistische gedachtegoed, is zijn werkveel minder bekend dan dat van Oorthuys.In het buite<strong>nl</strong>and is wel een aantal initiatievenwaar te nemen die het zo objectief mogelijk vastleggenvan veranderingen in het landschap alsdoel op zich hebben. Wellicht wel het mooistevoorbeeld is het Vlaamse ‘Recollecting Landscapes’(Uyttenhove 2006), een herfotografieprojectop basis van de collectie van Jean Massart(1865-1925). Deze botanicus legde zich rond 1900toe op het fotograferen van het Belgische landschap.Hoewel vooral geïnteresseerd in de botanischekanten van het landschap, vertoond hijook sterke belangstelling voor cultuurlandschappenen de menselijke invloed op het landschap.Van elke foto heeft hij de ‘metadata’ gedocumenteerd,waardoor de plekken goed terug te vindenwaren in het huidige landschap. In twee perioden(rond 1980 door Georges Charlier en rond 2004door Jan Kempenaers) zijn de plekken bezochten opnieuw gefotografeerd, waardoor ze eensubliem document vormen voor de veranderingin het Belgische landschap. Soms zijn deze summier,maar veelal ook angstwekkend ingrijpendvan aard.Een Noors voorbeeldSoortgelijke projecten hebben ook in anderelanden plaatsgevonden. Een mooi voorbeeld isSkog+Landskap in Noorwegen (Puschmann2006), waar landschappelijke veranderingenvoor al het gevolg zijn van de ‘verbossing’ van hetlandschap. Een soortgelijk project is ook inFi<strong>nl</strong>and uitgevoerd (Heikkilä 2007).In de VS is de fotograaf Mark Klett al dertig jaaractief met wat hij noemt Rephotography: hetherfotograferen van het westen van de VS (Klett2004).Genoemd moet ook worden het Franse overheidsinitiatiefDATAR om veranderingen in hetlandschap met behulp van fotografie te monitoren(Latarjet & Hers 1989). Met dit project wildemen het klassieke beeld van Frankrijk dat meerleek op prentbriefkaarten en negentiende-eeuwselandschapsschilderijen bijstellen. Het toont hetlandschap van elektriciteitsmasten, snelwegen enhet met suburbs dichtgeslibd platteland.Een ander sprekend voorbeeld uit Frankrijk is deL’Observatoire photographique du paysage, een langlopendproject (vanaf 1989) waarin simpele reeksenvan foto’s op dezelfde plek, met precieshetzelfde camerastandpunt, maar met bepaaldetijdsintervallen worden gemaakt. In deze reeksenzijn zowel de subtiele als de rigoureuze ingrepenen veranderingen in het landschap in de loop dertijd goed te volgen. Dit project moet overigensgezien worden als opvolger van het grote projectdat in 1882 is gestart, waarbij berghellingenperiodiek vanuit hetzelfde standpunt werdengefotografeerd om ze te controleren op illegalekap en zo erosie te bestrijden (Sijmons 2007).Bij beide projecten waren de Franse ministeries12


VITRUVIUS NUMMER 17 OKTOBER 2011Noorwegen of Frankrijk. Er is onderzoek gedaannaar de aanwezigheid van vroeg twintigsteeeuwsecollecties die als basis gebruikt zoudenkunnen worden voor herfotografie van het landschap,maar die blijken er niet te zijn (Kruit enVeer 2009). Het werk van Oorthuys en HeemskerkDücker geeft weliswaar een goed beeld vanhet landschap en van Nederland in de eerste helftvan de twintigste eeuw, maar de collectie is geenaselecte steekproef van het Nederlandse landschap.Het landschap is bovendien meer ‘bijvangst’dan onderwerp van studie. Tot slot, en datis in deze context erg belangrijk, weten we nietwaar veel van de opnamen van bekende foto -grafen gemaakt zijn. Dat probleem doet zichoverigens met de meeste – oudere – landschapsfoto’svoor.Wel kennen we dus de collectie van Hubert deBoer uit het midden van de jaren zeventig van detwintigste eeuw. Deze collectie heeft de potentieom te fungeren als basis voor de herfotografie vanhet Nederlandse landschap. De collectie is destijdsgemaakt voor studenten landschapsarchitectuuraan de Academie voor Bouwkunst inAmsterdam. Na het vertrek van De Boer en zijnopvolger Dirk Sijmons, is de collectie door laatstgenoemdemeegenomen en gearchiveerd bijH+N+S Landschapsarchitecten.Kruit en Veer (2009) hebben in opdracht vanWOT Natuur & Milieu een ‘haalbaarheidsstudie’uitgevoerd naar deze collectie. Uit hun onderzoekbleek dat de foto’s zijn gemaakt in de periode1975-76, in opdracht van de directie van de afdelingLandschapsarchitectuur van de Academievan Bouwkunst in Amsterdam. De directie vroegHubert de Boer bij zijn afscheid als docent(1974/1975) wat hij miste. Het antwoord was eenbeeldbank van het Nederlandse landschap vooronderwijsdoeleinden. Om de locaties van debeelden te bepalen, heeft Hubert de Boer zich ingrote lijnen laten leiden door de geomorfolo -gische landschapsindeling zoals die op datmoment in zwang was (vergelijk bijvoorbeeld ookBijhouwer 1977).De collectie van Hubert de Boer geeft het meestuitgebreide en complete beeld van het Nederlandselandschap van ongeveer 30 jaar geleden(Kruit en Veer 2009). Wellicht is het de enigehistorische beeldcollectie die zich uitgesprokenricht op het landschapsbeeld (niet stedelijkebuitengebied). Het is een beeldende vertaling inkleur van het ‘Nederlandse landschap’ volgensBijhouwer (Bijhouwer, 1977). Een nadeel is, datdoor het ontbreken van kaarten met een plaatsaanduiding(die zijn verloren gegaan), het vindenvan de originele camerastandpunten een tijds -rovende bezigheid wordt. Het project Focus opLandschap heeft deze collectie en dit gegeventot uitgangspunt genomen.Het project Focus op LandschapHet gegeven dat de exacte plaats waar de foto’szijn genomen niet bekend zijn, is als uitgangspuntgenomen van een internetspel. De provincieNoord-Holland was bereid haar financiële bijdrageaan het ‘Akkoord van Apeldoorn’ in 2008 inte zetten voor het project Focus op Landschap. Eenquick-scan van de collectie De Boer leerde datvan de 650 dia’s er ongeveer 150 in Noord-Holland gemaakt waren, waarmee die provinciehet vaakst voorkwam in de collectie.Het ontwikkelen van een speciale website alsdrager van het internetspel was niet nodig. Er6 – Gevonden! Opnieuw een foto vanHubert de Boer uit 1974/75 gevonden.Het is één van de vaarten van deWieringermeer in het Robbenoordbos,vlak naast de A7.bestaan al vele websites waar foto’s op kunnenworden geplaatst (Picasa, Flickr), net zoals sitesvoor mensen die ‘speurtochten’ dan wel georouteswillen doen. In het project werken Landschapsbeheer,SKOR en Landschap Noord-Holland samen. 7Scenes is ingehuurd om deiPhone App te ontwikkelen, terwijl flickr.com gebruiktis als platform voor de landschapsfoto’s.Om te kijken of het inderdaad mogelijk is om viabestaande kanalen aan dit project te werken, iseen eerste ‘event’ georganiseerd in de Eilandspolder.De resultaten hiervan stemmen hoopvol.Voor een discussie over de geconstateerde veranderingenin het landschap moet er een kritischemassa zijn aan geherfotografeerde plekken. Hiertoezijn – samen met de fotograaf Hubert deBoer – gedurende twee volle dagen alle dia’s bekekenen zo goed als mogelijk de locatie bepaald.Van sommigen konden we dat exact vaststellen,van een flink aantal slechts bij benadering. LandschapNoord-Holland voert momenteel op basisvan deze 150 dia's het pilot-project uit, ondersteunddoor het landelijk opererende LandschapsbeheerNederland.Nadat de dia’s in de werksessie met De Boer minof meer geografisch gepositioneerd waren, washet tijd om de techniek aan te spreken. LandschapsbeheerNederland – de trekker van hetproject – heeft daartoe 7Scenes uit Amsterdam opdrachtgegeven om een bestaande iPhone ‘App’aan te passen voor het zogenaamde ‘photomatchen’.Bezitters van een iPhone konden al georouteslopen, die onderweg informatie over deplek gaven op basis van waar de gebruiker op datmoment is. De App is uitgebreid met de mogelijkheidgebruikers te vragen om op bepaaldeplekken foto’s zonder duidelijke plaatsbepalingvan een geolocatie te voorzien; het zogenaamdephotomatchen. 7Scenes biedt ons de mogelijkheidom op de eigen website (7scenes.com) routeste ontwikkelen voor bezitters van een iPhone (anderesmartphones volgen in 2011). Als een route,‘scene’ geheten in het jargon van 7Scenes, o<strong>nl</strong>ineis gezet, kan deze ‘gespeeld’ worden. Komt eengebruiker die de App activeert met zijn of haariPhone in de buurt van één van de uitgezette punten(‘places’) in de scene, dan krijgt deze van zijniPhone een melding dat er iets moet gebeuren.De gebruiker krijgt bijvoorbeeld een foto te zien,ontvangt informatie over de omgeving of wordtnaar zijn mening gevraagd over onderwerp X.Vergelijk dit met Geo-caching, maar dan met jetelefoon én met meer mogelijkheden.Voor het project Focus op Landschap is de App,zoals gezegd, uitgebreid met het zogenaamde‘photomatchen’. Als een gebruiker een dergelijke14


VITRUVIUS NUMMER 17 OKTOBER 2011Waar wordt de collectieDe Boer bewaard?De dia’s van Hubert de Boer waren destijdsdoor Dirk Sijmons gered uit de kelders vande Academie voor Bouwkunst en keurig bewaard.Toch had de tand des tijds genadeloostoegeslagen en moest er snelgehandeld worden, wilden de dia’s nogbruikbaar blijven. De 6x6 dia’s zijn daaromallemaal uit hun raampjes gehaald, schoongemaakten ingescand op hoge resolutie.Hierna zijn ze naar de Rijksdienst voor hetCultureel Erfgoed overgebracht, waar zesindsdien onder de juiste klimatologischeomstandigheden worden bewaard. Voor hetinscannen heeft de RCE een financiëlebijdrage geleverd.plek – ‘place’ – nadert, dan verschijnt één van defoto’s uit de collectie De Boer op het scherm metverzoek deze zo exact mogelijk te lokaliseren.Heeft de gebruiker de plek gevonden, dan kandeze via de optie ‘match photo’ en de coördinatenvan de positie aan de foto worden gekoppeld. Tevenswordt de gebruiker gevraagd om een nieuwefoto van de plek te maken en te uploaden. Als deroute gereed is, kan de gebruiker thuis de gevolgderoute ‘naspelen’ en nog eens precies zienwat waar is gefotografeerd. De geüploade foto’skunnen ook direct worden bekeken.Op deze manier wordt als vanzelf een bestand opgebouwdvan de locaties van de foto’s van vroegeren nu. Het spelelement zit hem erin, dat een doorons gesuggereerde locatie helemaal niet juisthoeft te zijn. We kunnen er enkele honderdenmeters naast zitten, of misschien wel kilometers.De gebruikers zullen ons dat dan uiteraard vertellen.Aan één enkele foto uit de jaren ’70 kunnenbovendien meerdere locaties gekoppeldworden. Het is aan ons om de juiste te bepalen.Discussies over de locaties zullen daarbij helpen.Die mogelijkheid is namelijk ook aanwezig op dewebsite van 7Scenes. Het discussieplatform zettenwe ook in om de mening te peilen over dekwaliteit van het landschap en de veranderingensinds de jaren ’70. Voor geïnteresseerden: kijk opwww.7scenes.com, ga naar ‘find’ en vul in ‘Eilandspolder’.U kunt 3 gespeelde scenes naspelen en degeüploade foto’s zien.Geen iPhone, wel geïnteresseerd? De opkomstvan smartphones is onstuitbaar en zal zeker verderdoorgroeien in de komende jaren. Toch heefteen aanzie<strong>nl</strong>ijk deel van de potentieel geïnteresseerdenin het project nog geen iPhone, maarwaarschij<strong>nl</strong>ijk wel een digitale fotocamera. De‘scenes’ zijn daarom ook als pdf beschikbaar enuit te printen, zodat men dezelfde route kan volgen.De foto’s kunnen echter niet worden geüploadzoals dat met de iPhone foto’s wel gebeurt.Daarom is ook op www.flickr.com een eigen omgevingaangemaakt. Alle Noord-Hollandse foto’szijn op deze site geplaatst. Per foto is aangegevenwaar deze waarschij<strong>nl</strong>ijk gemaakt is. Gebruikerskunnen deze foto’s bekijken, eventueel uitprintenen op zoek gaan naar de juiste plekken. Per locatiekan een gebruiker maximaal 3 foto’s, naar eenspeciaal mailadres sturen (focus_op_landschap@yahoo.co.uk ). De redacteur Focus op Landschap(een medewerker van Landschap Noord-Holland)selecteert de beste en plaatst ze vervolgensop Flickr.com (www.flickr.com/photos/ focus_op_landschap). Er is een scheiding tussen de originelefoto’s van De Boer de geherfotografeerdeplekken, zodat we het overzicht behouden. Hetstaat gebruikers vrij om op elke foto die geplaatstis commentaar te leveren. Ook dit draagt zekerbij aan de discussie en nadere plaatsbepaling.Zomer 2012 hopen we alle locaties in Noord-Hollandte hebben geherfotografeerd. De ambitie isom het project ook in andere provincies te vervolgen.Het streven is om, te beginnen in Noord-Holland, minimaal 80% van de plekken die op dedia’s van De Boer staan terug te vinden. Na afloophiervan en wanneer ook de landschapsfotografenhun werk hebben gedaan, zullen we eeninternationaal symposium organiseren bij en methet Nederlands Fotomuseum. We zullen daaraanook een publicatie koppelen.Literatuur– Alpers, S. (1983) The Art of Describing: DutchArt in the Seventeenth Century. Chicago. (in Nederlandsevertaling verschenen als De Kunstvan het Kijken. Amsterdam, 1989).– Andela, G., H. van Blerck, Ch. de Bont, H.Harsema, K. Leenders, M. Nolden, T. Speken D. Sijmons (2009), Canon van het Nederlandselandschap. Wageningen.www.canonvanhetnederlandselandschap.<strong>nl</strong>)– Bijhouwer, J.T.P. (1977), Het NederlandseLandschap. Amsterdam.– Donker, H. (2006), Verdwenen Nederland.Nederland in oude schoolwandplaten. Groningen.(http://verdwenennederland.bosatlas.<strong>nl</strong>).– Gierstberg, F. (2004), Het agrarisch landschap in defotografie. In: G. Andela, Y. Feddes, F.Gierstberg,M. van den Heuvel en J. D. van der Ploeg (2004).Gemengd Bedrijf. De verandering van het agrarischlandschap. Rotterdam, 9-28.Heikkilä, T. (2007). Visual monitoring of FinnishLandscapes. Helsinki.– Klett, M. (ed.) (2004). Third Views. Second sights.A rephotographic survey of the American West.Santa Fé. (www.thirdview.org)– Kruit, J. en P.M. Veer (2009). Herfotografie va<strong>nl</strong>andschappen. Landschapsfoto’s van de ‘Collectie DeBoer’ als uitgangspunt voor het in beeld brengen vanontwikkelingen in het landschap in de periode 1976-2008.Wettelijke Onderzoekstaken Natuur & Milieu,Wageningen. (Werkdocument 129)– Latarjet, B. & F. Hers (1989). Paysages photographies.La mission photographique de la DATAR, Parijs.– Puschmann, O., W. Dramstad & R. Hoel (2006).Norwegian Landscapes in Retrospect. Oslo.(www.tilbakeblikk.no)– Roosenboom, H. (2007). Onvoltooid tegenwoordigetijd. In: S. Swart, Panorama Nederland. Zwolle,289-299.– Sijmons, D. (2007). Olieverf en emulsie.In: S. Swart, Panorama Nederland. Zwolle, 121-129.Stulemeijer, P. & H. Margarita Görri (2003).Honderd seizoenen, van land tot stad. Breda.– Swart, S. (2007). Panorama Nederland. Zwolle.Uyttenhove, P. (red) (2006). Recollecting landscapes.Herfotografie, geheugen en transformatie 1904-1980-2004.Gent.AuteursHenk Baas, hoofd landschap Rijksdienstvoor het Cultureel ErfgoedNils van Beek, curator Stichting Kunstin de Openbare RuimteEdwin Raap, stafmedewerkerLandschapsbeheer Nederland 15


VITRUVIUS NUMMER 17 OKTOBER 2011Ron A. HulstSenior archeoloog BAAC. b.v.Gedetacheerd bij hetCentrum voor Archeologie,gemeente Amersfoort1 – Tabaksschuur te Leusden uit de18de/19de eeuw, gesloopt in 1981.De schuur stond op het boerenerf ‘HetSpul’. FOTO: HISTORISCHE KRING LEUSDEN)Sporen van tabaksschurenbij Amersfoort2 – Detail van Gezicht op Amersfoort van de schilder Matthias Withoos uit 1670 mettabaksschuren rond de Hogeweg op de achtergrond. De lange gebouwen hebben allendezelfde oriëntatie. Op de voorgrond de rivier de Eem (naar het zuidoosten gezien).Niet veel mensen weten dat Nederlandooit een tabaksexporterendland was. In de 17de en de 18deeeuw voorzag het land in de behoefteaan snuiftabak in onder meer Frankrijk enEngeland. De productie, dus de tabaksplantages,was geconcentreerd in het midden van het land,in de regio’s rond Amersfoort-Nijkerk en deUtrechtse Heuvelrug. In Amerongen staat eentabaksmuseum en in de buurt zijn droogschurenofwel tabaksschuren nog steeds aanwezig, som -mige gerestaureerd, andere doen nog dienst alsopslagschuur en weer andere zijn verbouwd totwoningen. Ook tussen Amersfoort en Hoeve -laken zijn nog sterk verbouwde tabaksschuren tezien.In Nijkerk en in Leusden, vlakbij Amersfoort,hebben twee schuren zelfs de status van monumentverkregen. De schuur in Nijkerk is al in de19de eeuw verbouwd tot opslagschuur en is nu inbouwvallige staat. Het exemplaar in Leusden waseen originele 18de/19de-eeuwse tabaksschuur,maar was dermate bouwvallig dat in 1981 toch16


VITRUVIUS NUMMER 17 OKTOBER 2011tabaksbladeren voor het drogingsproces. Deschuren konden enorme afmetingen hebben; zobesloegen de sporen van een opgegraven schuurbij Amersfoort een oppervlak van 10 m bij 60 m.De kadastrale kaart uit 1832 van het gebied toontechter een schuur die meer dan 100 m lang moetzijn geweest (figuur 4).De oorspronkelijke aanwijzende tafel (OAT) diebij deze kaart hoort, laat zien dat de tabaksplantagesin handen waren van de elite, in enkelegevallen wordt een ‘bouwman’ (boer) of een bakkergenoemd 2 . Het opzetten en exploiteren vanplantages met droogschuren vergden grote investeringenen leverden ook risico’s op vanwege hetonbetrouwbare Nederlandse klimaat voor tabaksteelt.Maar in een goed jaar kon blijkbaar goedverdiend worden. De locale bevolking werd ingezetals arbeidskrachten op de plantages.Na veel puzzelwerk konden de sporen van detabaksschuren op de veldtekeningen ingedeeldworden in drie groepen, die elkaar in tijd hebbenopgevolgd hoewel er zeker overlappingen hebbenplaatsgevonden (figuur 5).Groep A, 17de eeuwVan de oudste groep A hebben we de meesteplattegronden gedocumenteerd 3 . Het in de paalsporengevonden materiaal duidt op een dateringvanaf de 17de eeuw 4 . De schuren waren voorzienvan 2 rijen binnenstijlen, die 2 tot 2.5 m uit elkaarstonden. De wandstijlen stonden gemiddeld 3.5m buiten de rijen van de binnenstijlen zodat deschuren circa 9 m breed waren. De grootstelengte bedroeg een kleine 40 m. De paalsporenvan zowel de binnen- als de wandstijlen lagen inveel gevallen zo dicht bij elkaar dat het wel moetwijzen op reparaties of herbouw op dezelfdelocatie. Een aantal plattegronden toonden eenuitbouw waar het restant van een waterput werdaangetroffen (figuur 6).De putten hadden een bakstenen wand met eenfundament van een houten krans. In tegenstellingtot de latere schuren zijn van de vroegsteschuren geen afbeeldingen bewaard; naar hetuiterlijk kunnen we dus alleen gissen. In afbeelding7 is een poging tot reconstructie gedaan, gebaseerdop bestekken van Noordhollandse boer -derijen uit de 17de eeuw 5 . De weergegevendwarsdoorsnede is niet meer dan een idee.Groep B, 17de-18de eeuwDe vertegenwoordigers van de volgende groepB blijken een aangepaste constructie te hebben.De rijen binnenstijlen werden naar buitengeschoven en aan één zijde namen ze de functievan wandstijlen over. De andere rij middenstijlenverplaatste zich tot dicht bij de wandstijlen; er6 – Waterput aangetroffen bij een tabaksschuur. Rond de put is de donkere bouwinsteek te zien.7 – Reconstructie dwarsdoorsneden 6 .8 – Deze tabaksplantagelag dichterbij de stad dan deTweede Steeg.De droogschuur isasym-metrischgebouwd (groep B).Kopergravure uit1759 van Paul vanLiender (naar hetwesten gezien).Er zijn meerafbeeldingen vantabaksschurenbij Amersfoorten Nijkerk.9 – Tabaksschuur (groep C) op de Hoogekampaan het Binnenpad te Nijkerk. Potloodtekening vanF. Kragt Hzn. uit 1935.PART. VERZ.: FOTOREPRODUCTIE L.H. WAGENINGEN.18


VITRUVIUS NUMMER 17 OKTOBER 2011ontstond een smalle zijbeuk. De gebintbalkenwerden langer en er ontstond op de begane grondeen beter toegankelijke werkruimte voor hetophangen van tabaksbladeren aan de hanken. Deopgegraven plattegronden laten zien dat dedroogschuren breder konden worden; soms meerdan 10 m, hoewel de lengte afnam. De aangepastebouwwijze had tot gevolg dat de schuren asymmetrischwerden omdat aan één zijde de wandenhoger waren dan aan de andere (figuur 7). Dewanden hadden verticale luiken voor het drogingsprocesen het is opvallend dat in alle aan -getroffen plattegronden de hoge wanden op hetzuidwesten zijn gericht.Deze oriëntatie wordt bevestigd door een gravureuit de 18de eeuw waar de hoge wand met opengeslage<strong>nl</strong>uiken op het zuidwesten staat (figuur 8).Het interieur hangt vol met tabaksbladeren en opde voorgrond staan de tabaksplanten. Te zien isook dat de plantage werd afgeschermd van dewestelijke winden door een haag en om toch eengoede luchtcirculatie voor de droging van debladeren te waarborgen, zijn de hoge wanden metde verticale luiken noodzakelijk.Het vondstmateriaal, scherven van gebruiksaardewerk,pijp- en glasfragmenten en resten van gesmedeijzeren spijkers uit de paalsporen van deplattegronden van groep B, beslaat de ruimeperiode van de 17de tot in de 19e eeuw.Op het schilderij van Withoos uit 1670 is een aantaltabaksschuren rond de Hogeweg en de Lageweg weergegeven. Duidelijk zijn de verticaleluiken te zien. Eén van de schuren is asym -metrisch van bouw (met de hoge wand op hetwesten gericht), zoals de schuren uit groep B, deoverige schuren zijn symmetrisch. Toont deschilder ons hier schuren van groep A?In zijn ‘Beschrijving van de stad Amersfoort’ uit1760 heeft van Bemmel een opmerkelijke alinea:‘De twee langste Tabaksschuren worden gevondenbuiten de Camppoort, de eene aan de hogeweg by de tweede Steeg, in de voorgaande eeuwna de oude trant gebouwd; en de andere staat teneinde van de Laage weg, op ’t Erf en Goed, genaamdVinkenhoef, voor enige jaren nieuwlingsgetimmert door de Heer Jonas Cohen’ 7 .Op de kadastrale minuut uit 1832 is de langeschuur aan de Hogeweg bij de Tweede Steeg inderdaadte zien (zie figuur 4). De langste schuur,die Withoos heeft geschilderd, kan heel goed dezelange schuur bij de Tweede Steeg zijn. Hij geefthet weer als drie achter elkaar gebouwde schuren.Van Bemmel vermeldt dat de schuur bij deTweede Steeg naar de oude trant (17de eeuw,groep A?) is gebouwd en dat de schuur aan deLageweg niet lang geleden werd getimmerd(groep B of C, zie beneden). Vinkenhoef bevondzichbuiten het weergegeven detail van het schilderij.Van Bemmel geeft ook een aanwijzing overhet gebruikte bouwmateriaal: ‘Ze (de schuren) wordengemee<strong>nl</strong>yk getimmerd aan vakken of gebinten vanzwaare greene balken, 12 à 16 voeten van malkander,…’. 8 Alle bronnen wijzen op het bestaan gedurendelange tijd van schuren van groep B en sommigeexemplaren kunnen een hoge leeftijdhebben bereikt.Overgang groep A naar groep B?Op een perceel (WV-P280, zie figuur 4) kondenuit de wirwar van paalsporen de plattegrondenvan vijf schuren worden gedestilleerd. De schurenvertegenwoordigen alle groepen (A, B en C)en dat betekent dat de plantage van de 17de totin de 19de eeuw in gebruik was. Eén plattegrondkan echter niet in de groepsindeling geplaatstworden (figuur 5). De schuur was weliswaarasymmetrisch maar had 2 rijen middenstijlen,niet in het midden van het gebouw (zoals ingroep A) maar dichter naar de wandstijlen, zodat2 smalle en ongelijke zijbeuken ontstonden.Hebben we hier te maken met een overgang vangroep A naar groep B? Helaas geeft het weinigein de paalsporen gevonden aardewerk slechts eenglobale datering van de 17de tot in de 19de eeuw.Groep C, 18de-19de eeuwDe schuren van de volgende groep C kendenweer een andere bouw. De asymmetrische bouwwerd verlaten. Middenstijlen waren er niet meer;de stijlen stonden nu dicht tegen de wand ensamen met de gebintbalken overspanden ze degehele breedte (soms meer dan 10 m) van de10 – Restant van een tabaksschuur aan de Hogeweg. Eetcafé De Tweede Steeg.schuur (figuur 5). De stijlen stonden niet in diepepaalkuilen maar op bakstenen poeren die nietdiep hoefden te worden ingegraven. De kuilendie ze, na het afbreken van de schuur, achterlieten, zaten vol met baksteenfragmenten en somswerd de onderste bakstee<strong>nl</strong>aag van de poer teruggevonden.De aangetroffen poeren, en dus de gebinten,stonden ca. 3.5 tot ca. 4.6 m van elkaar,wat overeenkomt met de maten die van Bemmelopgaf.Tabaksschuren van groep C kwamen al voor in de2de helft van de 18de eeuw. Tussen de poeren eniets naar buiten moeten, gezien de sporen, dewandstijlen hebben gestaan en, ook aan de handvan de sporen, kon de lengte van de schuren 60m bedragen. Uit de sporen en uit met de schurenin verband te brengen sporen, zoals een greppellangs een lange zijde, zijn veel fragmenten vanrode dakpannen geborgen. De dakbedekkingmoet uit deze dakpannen hebben bestaan. Nietalleen de schuren van groep C want, hoewelde sporen van de andere groepen nauwelijksdakpanfragmenten bevatten, toont het schilderijvan Withoos een rode dakpanbedekking op alletabaksschuren.De locatie van alle vier opgegraven schuren uitgroep C blijkt exact geprojecteerd te kunnen wordenop de kadastrale minuut uit 1832 (figuur 4).De tabaksplantages met droogschuren moeten indie tijd nog in functie zijn geweest. Uit de reedsgenoemde OAT bij de kadastrale kaart blijkt deplantage, die nu bij ons bekend is als WV-P289,eigendom was van Hendrik Ockhuizen, tabaksplanterte Amersfoort.19


VITRUVIUS NUMMER 17 OKTOBER 201111 – Tekening van Jan Jehee van de Leusder tabaksschuur, gesloopt in 1981.Oude afbeeldingen van schuren van groep C zijnniet veel voorhanden (figuur 9). Restanten vandeze schuren zijn er wel, hoewel sterk verbouwd,bijvoorbeeld langs de Hogeweg. Deze schurenstaan ook op de kadastrale kaart uit 1832 en heteetcafé De Tweede Steeg bestaat nog steeds vooreen deel uit de restanten van een tabaksschuur(figuur 10).Tekeningen van schuren bestaan wel, zo is in opdrachtvan Jan Kops in 1808 een schuur uit groepB opgemeten en getekend waarvan de dwarsdoorsnedein figuur 7 is weergegeven 9 . Jan Jehee heeftde tabaksschuur in Leusden (groep C) opgemetenen gedetailleerd getekend in 1978 voordat dezeschuur helaas werd afgebroken 10 . De tekening isin afbeelding 11 volledig weergegeven.Tabakscultuur en toekomstigarcheologisch onderzoekIn vergelijking tot de vele bronnen over tabaksschurenen plantages rond Amersfoort, maar ookrichting Nijkerk, steken de gevonden sporen inaantal schril af. Van de plantages zijn alleen dediepere spitsporen in de ondergrond bewaard (ziefiguur 12). Sporen van hagen rond de bedden zijn20


VITRUVIUS NUMMER 17 OKTOBER 2011niet teruggevonden of niet herkend. Veel sporenvan de tabaksteelt zijn in de loop der jaren verploegten in de bouwvoor opgenomen, zodat zeüberhaupt niet meer te vinden zijn. De sporenvan tabaksschuren steken dieper in de ondergrondzodat de kans bestaat dat in de toekomstnog resten van deze schuren tevoorschijn komen.Sporen van oudere schuren kunnen zich nogonder de verbouwde 19de-eeuwse tabaksschurenbevinden, bijvoorbeeld langs de Hogeweg.Voor zover bekend zijn in streken elders inNederland, waar tabak werd geteeld, geen archeologischegegevens over schuren en beddengedocumenteerd. Wellicht zijn sporen van dezestructuren wel tevoorschijn gekomen (zo zijn inLeusden bij de Tabaksteeg, what’s in a name, inproefsleuven de sporen van schuren uit groep Ben C ontdekt), maar zijn ze niet herkend of genegeerd/nietgedocumenteerd als zijnde recentesporen. Vergelijking van de sporen in Wieken-Vinkenhoef met resten van tabakscultuur elders(b.v. Zuidoost-Utrecht) is dus niet mogelijk. Desporen moesten geïnterpreteerd worden metbehulp van historische bronnen en enkele oudetekeningen en prenten, waartoe hierboven eenpoging is gedaan.Het is vrijwel zeker dat de gebouwen primair zijnopgericht als tabaksschuur voor het gecontroleerddrogen van tabaksbladeren; het waren geengewone boerenschuren waarin de tabak te drogenwerd opgehangen. Het bouwen en onderhoudenvan de tabaksschuren vergde hoge investeringen.De archeologisch aangetroffen plattegronden zijnin drie groepen in te delen die in tijd van elkaarte onderscheiden zijn, hoewel de groepen elkaarin tijd hebben overlapt. Op de oudste groep na(groep A) worden de twee recentere groepen (Ben C) bevestigd door historische bronnen en oudetekeningen en prenten. De schuren van Groep Azijn alleen archeologisch aangetroffen en werdenhoogstwaarschij<strong>nl</strong>ijk vanaf de tweede helft van de17de eeuw gebouwd.Het is nu duidelijk geworden dat resten van deoude tabakscultuur in de ondergrond rondAmersfoort zeker nog aanwezig zijn; de paal -sporen van de grote schuren hebben een grotekans om herontdekt te worden maar de sporenvan plantages c.q. tabaksbedden zullen veel moeilijkerte vinden zijn. De kennis die door deopgravingen is opgedaan zal zeker benut wordenbij toekomstig archeologisch onderzoek.Literatuur– Bemmel, A. van, 1760. Beschrijving van deStad Amersfoort, etc. Utrecht, heruitgave 1969,Zaltbommel.– Hekker, R.C. en J.M.G van der Poel, 1967.De Nederlandse boerderij in het begin der 19deeeuw; een documentatie-onderzoek van het Kabinetvan Landbouw. Stichting Historisch Boerderij-Onderzoek, Arnhem.– Hulst, R.A., et.al., 2011. Tabaksplantages langsde Hogeweg. Sporen van tabaksteelt uit de 17detot 19de eeuw op de locatie van het toekomstigebedrijventerrein Wieken-Vinkenhoef. Amersfoortonder ons nr. 25. Centrum voor Archeologie,gemeente Amersfoort.– Jong, S. de, 1965. Vijf Noordhollandse boerderijbestekkenuit de eerste helft van de 17de eeuw.Een studie over het ontstaan en de bouw vanstolpboerderijen. Stichting Historisch Boerderij-Onderzoek. Arnhem.– Roessingh, H.K., 1976. I<strong>nl</strong>andse tabak.Expansie en contractie van een handelsgewasin de 17e en 18e eeuw in Nederland. GelderseHistorische Reeks IX. Zutphen.Noten1 De term ‘bedden’ is misleidend; wat we vondenwaren banen spitsporen als gevolg van het opwerpenvan de bedden waarin de tabaksplanten stonden,gescheiden door smalle looppaden.2 Op basis van de OAT werden belastingen geheven.De grote invloed van de elite sluit niet uit dat vele‘kleine lieden’ ook tabak hebben geteeld en kleineschuren, stallen en zolders voor de droging hebbenbenut, ook binnen de stadsmuren. Men hing zelfs dezolders in de Sint Joriskerk vol met tabaksbladeren.3 De veelheid aan paalsporen in de plattegrondendwongen ons door tijddruk keuzes te maken;dus niet alle sporen van een plattegrond werdengedocumenteerd.4 Midden van de 17de eeuw is in de bronnen voorhet eerst sprake van tabaksschuren. Roessingh, 147.5 Zie S. de Jong, 1965.6 De volledige tekening in opdracht van Kops iste bezichtigen in het Tabaksmuseum, Amerongen.Zie Hekker en van der Poel, 34-35 en 89-90.De tekening van Aanstoot is afgebeeld inRoessingh 1976, 164.7 Van Bemmel 1760, 789.8 Van Bemmel, 1760, 789, afhankelijk van degebruikte voetmaat is dit ca. 3.6 tot ca. 4.8 m.9 Jan Kops richtte in 1808 het Kabinet vanLandbouw op.10 Uit de collectie van de voormalige StichtingHistorisch Boerderij-Onderzoek (SHBO-opmetingnr. 471). De tekening bevindt zich thans in debibliotheek van de Rijksdienst voor het CultureelErfgoed te Amersfoort. Jan Jehee is oud-medewerkervan deze Rijksdienst. Het grootschalige archeologisch onderzoek vanWieken-Vinkenhoef heeft de tabaksteelt rondAmersfoort voor het voetlicht gebracht. Buitende zichtbare resten aan de hand van de nogbestaande, verbouwde tabaksschuren weten wenu iets meer over de oudere droogschuren die inhet gebied hebben gestaan en hebben we een ideegekregen over de omvang van een plantage (zieperceel 289). Aan de hand van oude tekeningenen prenten is het uiterlijk van de tabaksschurenredelijk te reconstrueren (groepen B en C). Dehier weergegeven reconstructie van een vroegeschuur (groep A) moet echter als zeer hypothetischworden gezien.12 – Sporen van tabaksbedden op perceel WV-P289met paalsporen van een tabakschuur van groep C.21


VITRUVIUS NUMMER 17 OKTOBER 2011Atlas van de verstedelijking in NederlandJaap Evert AbrahamseSenior onderzoeker historischestedenbouw bij de Rijksdienstvoor het Cultureel ErfgoedReinout RutteUniversitair docent Geschiedenisbij de Faculteit Bouwkundeaan de TU DelftEen overzicht vanduizend jaarstedenbouw1 – De vijfendertig grootste stedelijke gemeenten in Nederland gecategoriseerd in vijf groepen op basis van de wording.Rechts de inwonertallen en het bebouwd oppervlak van de vijfendertig grootste stedelijke gemeenten in Nederland, peiljaar 2006.MENNE KOSIAN/RIJKSDIENST VOOR HET CULTUREEL ERFGOED.De Atlas van de verstedelijking in Nederlandricht zich op de ruimtelijke ontwikkelingvan steden; hun geogra -fische situering, landschappelijkeondergrond, infrastructuur, stedenbouwkundigemorfologie en ruimtegebruik. Als uitgangspuntzijn de vijfendertig stedelijke gemeenten vanNederland gekozen met het hoogste inwonertal –met 80.000 inwoners als ondergrens. Aan de handvan deze groep kan een redelijk representatiefbeeld worden verkregen van de ruimtelijke ontwikkelingop de lange termijn. 2 Bovendien liggenin deze steden de grootste beschermings-, herstructurerings-en bouwop gaven.Bestudeer je de lijst van vijfendertig, dan blijktdat twintig daarvan in de middeleeuwen ontstondenals handelsnederzetting en markt- en bestuurscentrum.Bijna alle vijftien andere dankenhun plaats op de lijst aan het gegeven dat ze in dedecennia rond 1900, en een klein aantal in delaatste vijftig jaar, opbloeiden als industrie- ofwoonstad.Oudste stedenGroningen, Deventer, Utrecht, Arnhem, Nijmegen,Maastricht en Dordrecht moeten wordengerekend tot de oudste steden van Nederland. 322


VITRUVIUS NUMMER 17 OKTOBER 2011Waarom zien de Nederlandse steden er tegenwoordig zo uit als ze eruit zien? Deze vraagis van belang voor opgaven rond bescherming, transformatie en stadsontwerp. Eenantwoord kan slechts worden gegeven door de lange-termijnontwikkeling van de stedente bekijken, vanaf de prestedelijke situatie tot heden, en in kaart te brengen wat erwanneer in welke vorm is aangelegd, gebouwd en getransformeerd, en dit te analyseren,te vergelijken en trachten te verklaren. Dit gebeurt in de Atlas van de verstedelijking inNederland, een samenwerkingsverband van de Faculteit Bouwkunde van de TechnischeUniversiteit Delft en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. 1 In dit artikel wordende eerste – nog schetsmatige – onderzoeksresultaten gepresenteerd.De stadswording vond plaats gedurende de elfdeen twaalfde eeuw, bij sommige steden zelfs eerder.Ze liggen verspreid door het land en zijn gesitueerdaan een grote rivier of een zeearm, die eenbepalende rol speelde in hun ontwikkeling. Voorhun stadswording en opbloei was die strategischeligging voor lange-afstandshandel van grootbelang, evenals de functie als markt en bestuurscentrum.Al deze steden hadden tegen het eindevan de middeleeuwen een aanzie<strong>nl</strong>ijke omvang.Het grootste deel breidde vanaf de vijftiendeeeuw tot het einde van de negentiende eeuw nietmeer noemenswaardig uit. 4 Pas omstreeks 1900zette een nieuwe periode van bloei en expansiein. Deze geschiedenis resulteert erin dat de meestesteden uit deze groep tegenwoordig behorentot de middelgrote steden (120.000-180.000 in -woners).De tegenwoordige binnensteden ontwikkeldenzich in de loop van een aantal eeuwen, vaak uitmeerdere kernen, die deels teruggingen tot deRomeinse tijd, deels stamden uit de periode vande achtste tot de elfde eeuw. Die ontwikkelingwas nauw verbonden met het water – de infrastructuur– waaraan de steden ontstonden. UitgezonderdMaastricht en Utrecht lagen ze op éénoever van de waterloop. De tegenwoordig goedherkenbare binnensteden lagen er in de latemiddeleeuwen. De laatmiddeleeuwse stadsmurenwerden vanaf het einde van de zestiende eeuw envooral in de zeventiende eeuw vervangen doornieuwe vestingwerken met bastions en bredegrachten, uitgezonderd Dordrecht. Alleen Gro -ningen werd in de zeventiende eeuw op groteschaal uitgebreid.Pas met de aa<strong>nl</strong>eg van de spoorwegen in de loopvan de negentiende eeuw traden overal ingrijpendeveranderingen op. De oriëntatie op hetspoor werd belangrijker dan die op het water.Veel steden draaiden daardoor als het ware om.De uitbreiding en ontwikkeling van de stad vondin de decennia rond 1900 vooral plaats in de richtingen omgeving van het station, dat in demeeste steden aan de andere kant van de stad lagten opzichte van de oude waterinfrastructuur. Devestingwerken werden geslecht en omgevormdtot boulevards, wandelparken en mooie woongebiedenmet villa’s en herenhuizen. Alleen inAmsterdam 743.079Rotterdam 588.697Den Haag 475.627Utrecht 280.949Eindhoven 209.172Tilburg 200.380Groningen 180.729Almere 178.466Breda 169.709Nijmegen 159.522Apeldoorn 156.051Enschede 154.377Haarlem 147.015Arnhem 142.195Zaanstad 140.270Amersfoort 136.999Haarlemmermeer 135.136‘s-Hertogenbosch 134.717Maastricht 120.175Dordrecht 118.821Leiden 118.069Zoetermeer 116.979Zwolle 113.078Emmen 108.589Ede 107.048Sittard-Geleen 96.648Deventer 96.540Delft 95.090Alkmaar 94.455Ve<strong>nl</strong>o 92.052Leeuwarden 91.817Heerlen 91.499Helmond 85.682Hilversum 83.652Hengelo 81.299Tabel 1 –Inwonertal vande 35 grootstestedelijkegemeenten inNederland,peiljaar 2006.Utrecht, Groningen en Deventer bleef de singelgrachtdeels intact. Voor de rest werden dezegedempt.In de jaren tussen de twee wereldoorlogen verveelvoudigdein bijna alle steden het bebouwdeoppervlak door de aa<strong>nl</strong>eg van middenstands- enarbeiderswijken in een gordel om de bestaandestad. In Dordrecht, Nijmegen, Arnhem enDeventer bleef de ligging op één rivieroever bepalend,hoewel in Arnhem in de loop van de jaren1930 werd begonnen met de aa<strong>nl</strong>eg van uitbreidingswijkenop de zuidoever van de Neder-Rijn.CasestudiesVan twee van de onderzochte steden is hier een casestudy opgenomen. Inde Atlas van de Verstedelijking in Nederland, die eind 2012 moet verschijnen,zullen alle vijfendertig steden op deze wijze worden opgenomen.Op de fasenkaart is met behulp van verschillende kleuren bij benadering inkaart gebracht in welke tijd de nederzettingsstructuur werd aangelegd. Hierbijmoet niet uit het oog worden verloren dat hoe ouder de nederzettingsstructuuris, hoe groter de kans dat de invulling daarvan, de bebouwing, in de loop dertijd is vervangen. De bebouwing kan dus jonger zijn dan de kleur van hetpeiljaar op de kaart. Maar nederzettingsstructuren zijn doorgaans erg taai.Dit verschijnsel wordt stedelijke inertie genoemd. Op de zogenaamdeschetskaart zijn voor de ruimtelijke transformatie belangrijke elementenweergegeven, zoals landschappelijke ondergrond en infrastructuren. Detijdbalk geeft de bepalende periodes voor de verstedelijking weer.Casestudie ArnhemREINOUT RUTTEDe oorsprong van Arnhem gaat terug tot de tiendeeeuw. Toen lag er langs de huidige Neder-Rijn,en langs een beek aan de zuidelijke voet vande Veluwerug, een agrarische nederzetting meteen bestuurlijke functie voor de omgeving. Dezeontwikkelde zich in de loop van de twaalfde eeuwtot stad. Dit was mogelijk door de gunstige liggingaan de rivier waarover handel werd gedreven tussenhet Duitse achterland, het Hollandse kustgebieden verder weg. De stadswording was echterniet alleen te danken aan gunstige economischeomstandigheden, maar ook aan de opkomendegraaf van Gelre, die in 1233 vrijheden en rechten,waaronder het marktrecht, verleende aan deinwoners van Arnhem.In 1200 bestond de jonge stedelijke nederzettinguit een gebied ter plaatse van de huidige Grote ofSint-Eusebiuskerk en juist ten noorden daarvan.23


VITRUVIUS NUMMER 17 OKTOBER 2011Na de Tweede Wereldoorlog nam de uniformiteitvan woonwijken toe: aan de stadsranden verrezenoveral grootschalige uitbreidingswijken volgensmodernistische stedenbouwkundige principes enwerd in de loop van de jaren 1970 en 1980 overgestaptop zogenaamde bloemkoolwijken. 5 Ookde meest recente uitbreidingswijken lijken erg opelkaar. Bovendien vond opnieuw een ingrijpendeinfrastructurele verandering plaats: vanaf dejaren 1950 werd de auto steeds bepalender inplaats van de trein. De naoorlogse nieuwbouwwijkenworden dan ook allemaal ontsloten dooreen systeem van wegen, dat bij voorkeur werdaangesloten op het rijkswegennet.De variëteit in de ruimtelijke ontwikkeling diede steden in het bijzonder gedurende de twintigsteeeuw doormaken, zit hem niet zozeer in devorm die de stedenbouw aanneemt – die vertoontjuist veel overeenkomsten – maar veel meer in despecifieke situering van de oude stad en de geografischeen landschappelijke omstandighedenter plaatse, en in de loop van de infrastructuren.Op de ligging op één oever van de rivier wezenwe al, evenals op de plek waar het station verrees.In Nijmegen, Maastricht en Arnhem speelde hetreliëf eveneens een grote rol. Overal was de liggingvan een stad ten opzichte van het rijkswegenneten de manier waarop de stad daar op werdaangesloten van invloed op de richting waarin destad uitbreidde in de tweede helft van de twintigsteeeuw.Casestudie Arnhem (vervolg)De veel kleinere voorganger van de Sint Eusebius, die was gewijd aan SintMaarten en ten minste terugging tot de elfde eeuw, fungeerde als stedelijkeparochiekerk. De dertiende en veertiende eeuw waren voor Arnhem overwegendeen periode van grote bloei. Het oppervlak nam in die twee eeuwen sterktoe met een aantal uitbreidingen, vooral aan de noordwestzijde en aan de oostkantvan de oude kern. Vanaf ongeveer 1400 stagneerde de handel. De omvangdie de stad toen had en die was vastgelegd door middel van een ommuring enomgrachting, zou tot in de negentiende eeuw niet veranderen.Van de vijftiende eeuw tot de negentiende eeuw bleef de stad verstoken vanuitbreidingen. Wel werd in de tweede helft van de vijftiende eeuw de Euse -biuskerk neergezet. Ook verrezen kloosters en gasthuizen. Bovendien werdende laatmiddeleeuwse muren en grachten in de jaren rond 1600 op initiatief vanprins Maurits en in verband met de oorlog tegen de Spanjaarden, vervangendoor omvangrijke nieuwe vestingwerken met aarden en stenen wallen, bastionsen brede grachten. In de loop van de zeventiende en achttiende eeuw ontstonddoor de aa<strong>nl</strong>eg van buitenplaatsen (bijvoorbeeld Sonsbeek) op deuitlopers van de Veluwerug benoorden de stad een parkachtig landschap.De omvorming van de vestingwerken tot stadspark omstreeks 1830 luidde hetbegin in van een nieuw tijdperk. Nadat in 1845 een spoorlijn richting Utrechtwas geopend, gingen de veranderingen snel. Station Arnhem werd gebouwdaan de noordwestkant van de stad en binnen enkele decennia nam het eencentrale positie in in het spoorwegnet: vanaf 1856 liep de lijn door naar Duitsland,in 1865 werd een aftakking naar Zutphen geopend en in 1879 een naarNijmegen. De stad, die vanaf haar ontstaan in de twaalfde eeuw gericht wasgeweest op de rivier, draaide in de laatste decennia van de negentiende eeuwals het ware om.De eerste grote uitbreidingen van Arnhem sinds de middeleeuwen, na ongeveer500 jaar, vonden plaats ten noordwesten en noordoosten van de bestaandestad. Initiatiefrijke particulieren begonnen met de aa<strong>nl</strong>eg en bouw van buurtenmet herenhuizen en van villaparken. Niet alleen de aanwezigheid van het stationaan de noordkant van de stad en de aangename wandeling over de voormaligebolwerken, maar ook het glooiende parklandschap met de ruggen envalleien van de Veluwerand aan die kant van de oude binnenstad, leenden zichbij uitstek voor wonen op stand. In 1900 waren benoorden de stad, aan beidekanten van de spoorlijn en op de uitgesproken rug aan de westkant tussen de1 – Fasenkaart van Arnhem MENNE KOSIAN/RIJKSDIENSTVOOR HET CULTUREEL ERFGOED, ARNOUD DE WAAIJER/TU DELFT2 – Schetskaart van Arnhem, waarop in blauw de rivier en de daaraan gerelateerdeoude binnenstad zijn weergegeven, in zwart de spoorlijnen en dedaaraan gerelateerde bebouwing, in rood de hoofdwegen en de daaraan gerelateerdebebouwing, en in groen het landschap (reliëf, ontginningsstructuur).24


VITRUVIUS NUMMER 17 OKTOBER 2011Steden vanaf de dertiende eeuwLeeuwarden, Zwolle, Amersfoort, Alkmaar, Haar -lem, Leiden, Delft, Breda, ’s-Hertogenbosch enVe<strong>nl</strong>o ontwikkelden zich hoofdzakelijk in de loopvan de dertiende en veertiende eeuw tot stad. 6Anders dan de oudste steden zijn ze niet gesitueerdaan een grote rivier, maar langs de Hollandseen Friese binnenwateren of aan kleinere rivierenzoals de Aa, de Eem, de Mark en de Dieze. Ve<strong>nl</strong>oaan de Maas is de enige uitzondering. Om deoude kernen waaruit deze steden ontstonden, verschenenin de loop van ongeveer twee eeuwenmeerdere uitbreidingen.Halverwege de vijftiende eeuw hadden ze allemaaleen aanzie<strong>nl</strong>ijke omvang. De meeste vandeze steden hadden hun opbloei te danken aaneen functie als regionaal markt- en bestuurscentrum,bijvoorbeeld Leeuwarden in Friesland,Alkmaar van het gebied benoorden Wijkermeeren IJ, Haarlem van Kennemerland, Leiden vanRij<strong>nl</strong>and, Delft van Delftland, Breda van deBaronie en ’s-Hertogenbosch van de Meierij. Hetzal geen toeval zijn dat een aantal van deze stedenin de eerste helft van de negentiende eeuwprovinciehoofdstad werd. Het merendeel breiddevanaf de vijftiende eeuw tot het einde van denegentiende eeuw bijna niet uit. 7 Alleen Leidenen Haarlem werden in de zeventiende eeuwvoorzien van grote stadsuitbreidingen, wat had temaken met hun belangrijke positie binnenHolland als nijverheidscentrum. 8spoorlijn en de Rijn, met magnifiek uitzicht over het rivierdal, vooral voornamewoonwijken verrezen. Ten oosten van de stad, niet ver van de rivier, verschenende eerste fabrieken en arbeiderswijkjes. Ook in Klarendal stonden arbeiderswoningen,zoveel mogelijk aan het zicht onttrokken door middenstandswoningenen herenhuizen langs de doorgaande wegen, langs de Velperweg zelfsriante villa’s.Na 1900 en tussen de twee wereldoorlogen ging het bouwen aan de reliëfrijkenoordkant rap door. Behalve herenhuizen en villaparken werden ook mooiemiddenstandswijken neergezet, zoals Hoogkamp, met de tegenwoordigpopulaire zogenoemde jaren-dertigwoningen, en doordacht ontworpenarbeiderswijken, veelal in de vorm van tuindorpen, zoals Geitenkamp, gerealiseerdop initiatief van woningbouwverenigingen. Men koos bewust voorsituering van deze wijken tegen een helling of juist in een vallei (bijvoorbeeldAlteveer). Tussen de groene vingers van het Veluwse parklandschap ontstondeen uitzonderlijk fraai geheel van hoog en laag gelegen woonwijken voorverschillende bevolkingsgroepen.De Tweede Wereldoorlog vormde een ingrijpende cesuur. De binnenstad vanArnhem werd zwaar getroffen. Minstens zo ingrijpend was de beslissing desprong over de rivier, die kort voor de oorlog was ingezet, op grote schaal doorte zetten: direct ten zuiden van de rivier verscheen de nieuwe uitbreidingswijkMalburgen volgens modernistische en wederopbouwprincipes, zoals gescheideninfrastructuursystemen en strokenbouw van flats en rijtjeshuizen.Benoorden de rivier verschenen volgens vergelijkbare principes ten oostenvan het industriegebied in twee fasen Presikhaaf II en III. Met deze wijkenvergrootte het bebouwde oppervlak van Arnhem in de jaren 1950 en 1960met rasse schreden.Eind jaren 1970 en vooral in de jaren 1980 ging het bouwen bezuiden de Rijngestaag door. Het dorp Elden werd geïntegreerd in een door grote wegen in hetgroen ontsloten ‘eilandenrijk’ van bloemkoolwijken met woonerven. Centraalverscheen het overdekte winkelcentrum Kronenburg, op pootjes om er onderte kunnen parkeren. Uit de opzet van deze wijken, ontsloten door autowegenen ringwegen, wordt overduidelijk dat de auto gemeengoed is geworden enveel belangrijker dan het spoor. Het is dan ook in deze jaren dat hetautowegennet rond en door Arnhem zijn beslag krijgt, waarin twee nieuwebruggen over de Rijn onmisbare schakels vormen.In de decennia na 1980 blijft Arnhem groeien.Wederom krijgen de uitbreidingen hun beslag inhet zuiden. Daar verrijzen nieuwbouwwijkenzoals deze ook in de rest van het land verschijnen- de uniformiteit lijkt alleen maar toe te nemen.In Arnhem springt de uniformiteit van de naoorlogsewijken des te meer in het oog omdat de wijkenuit de decennia rond 1900 en van tussen detwee wereldoorlogen juist worden gekenmerktdoor een grote diversiteit, die wordt versterktdoor de voor Nederland uitzonderlijke ligging ineen zeer reliëfrijk landschap. De tegenstellingmet het vlakke kleigebied bezuiden de rivier kanhaast niet groter.Voor de toelichting op de ruimtelijke ontwikkelingvan Arnhem is geput uit de volgende literatuur:F. Keverling Buisman e.a. (red.), Arnhem tot 1700(Utrecht 2008); F. Keverling Buisman e.a. (red.),Arnhem van 1700 tot 1900 (Utrecht 2009); M.H.van Meurs e.a. (red.), Arnhem in de twintigsteeeuw (Utrecht 2004); W. Lavooij, Twee eeuwenbouwen aan Arnhem. De stedenbouwkundige ontwikkelingvan de stad (Zutphen 1990); W. Lavooij,Gebouwd in Arnhem. Jongere bouwkunst van1840 (Zutphen 1990); M. Potjer, Historische atlasvan Arnhem. Van Schaarsbergen tot Schuytgraaf(Amsterdam 2005).3 – Jan van Goyen, Panoramisch landschap met gezicht op Arnhem, 1646.MUSEUM KUNSTPALAST, DÜSSELDORF25


VITRUVIUS NUMMER 17 OKTOBER 2011Tegenwoordig behoren deze tien steden tot demiddelgrote en de kleinste van de vijfendertig(zes tussen ongeveer 113.000 en 170.000 inwoners,vier iets meer dan 90.000).Alle tien steden van deze groep worden gekenmerktdoor een duidelijk herkenbare binnenstaddie tegenwoordig het centrum vormt. Dieherkenbaarheid wordt versterkt doordat, integenstelling tot de groep oudste steden, de oudevestinggrachten grotendeels niet zijn gedempt,uitgezonderd Breda en Ve<strong>nl</strong>o. In de meeste ligtde binnenstad tegenwoordig ook daadwerkelijkongeveer in het midden van de stad: in vooral delaatste ruim honderd jaar zijn de steden rondomuitgebreid. In eerste instantie gebeurde dat nogvrij voorzichtig direct rondom de oude vestinggrachtenen langs oude uitvalswegen of infrastructurenvan water en spoor. Zulke uitge -sproken verschuivingen als bij de oudste stedenoptraden na de introductie van het spoor en deaa<strong>nl</strong>eg van de stations, vonden bij deze tweedegroep niet plaats, wat niet wil zeggen dat hetspoor geen stimulans vormde voor een hernieuwdeopbloei. Tussen de twee wereldoorlogennam het bebouwde oppervlak van de meeste sneltoe door de bouw van middenstands- en arbeiderswijken.Na de Tweede Wereldoorlog nam ook hier de een-Casestudie TilburgMARCEL IJSSELSTIJNTilburg ligt op een middelhoog dekzandplateau dat in het westen afhelt naarhet beekdal van de Donge en in het zuidoosten naar het beekdal van de Reusel.Door landbouwontginningen ontstonden op het plateau vanaf de twaalfde eeuwverschillende gehuchten, de zogenoemde herdgangen. Deze gehuchtenwerden als collectief aangeduid met de naam Tilburg en waren met elkaarverbonden door een onregelmatig wegenpatroon. De bebouwing concentreerdezich aan wegen en driehoekige pleinen waarop het vee ’s avondsbijeengedreven werd. Verschillende pleinen zijn nog herkenbaar, zoals hetWilhelminapark, Julianapark en de Heuvel. De twee belangrijkste gehuchtenvormen thans het centrum van de stad: Kerk en Heuvel, met elkaar verbondendoor de Heuvelstraat.Omdat de schrale zandgronden te weinig opbrachten om de groeiende bevolkingte onderhouden begon men vanaf het einde van de middeleeuwen ookproducten van schapenwol op de markt te brengen. De textielnijverheid kwamin het rurale Tilburg tot grote bloei vanwege het goedkope productieproces ende nabijheid van steden als Breda en ’s-Hertogenbosch, waar overslag ofverdere verwerking plaatsvond. In de zeventiende eeuw was Tilburg al eengeduchte concurrent van de Hollandse steden en in de achttiende eeuw zelfshet onbetwiste landelijke centrum in textielproductie. Toch leidde deze bloeiniet tot verstedelijking. De textielnijverheid vond vooral plaats in aparte delenvan de woonhuizen of in kleine fabrieken achter de huizen, zodat enkelverdichting van de bebouwing langs bestaande wegen plaatsvond.In 1809 kreeg Tilburg stadsrechten van de Franse onderkoning LodewijkNapoleon. Door de aa<strong>nl</strong>eg van enkele belangrijke verbindingswegen en deindustrialisatie ontwikkelde Tilburg zich in de tweede helft van de negentiendeeeuw tot stad. In 1827 kwam een nieuwe rijksweg tussen Breda en ’s-Hertogenboschdoor Tilburg gereed, de Bredaseweg en Bosscheweg. De spoorlijnnaar Breda opende in 1863, gevolgd door lijnen naar Boxtel in 1865, Turnhoutin 1867 en ’s-Hertogenbosch in 1881. Met de vestiging van de centralewerkplaats van de Staatsspoorwegen in 1870 kreeg de stad er bovendien eenbelangrijke economische functie bij. De langgekoesterde wens voor een kanaalging pas in vervulling toen in 1923 het Wilhelminakanaal met de Piushavengereedkwam. De uitbreiding van de stad vond op particulier initiatief plaatsen verliep weinig planmatig, door opvulling van open terreinen tussende wegen met nieuwe fabrieken en huizen. Door de spoorlijn werd de stadin een noordelijke en zuidelijke helft verdeeld.In de eerste helft van de twintigste eeuw kreeg het stadsbestuur meer invloedop de ruimtelijke ontwikkeling. Het uitbreidingsplan van Johan Rückert uit 1917stimuleerde de (sociale) woningbouw door de gemeente en woningbouw -verenigingen. Ten noorden van het spoor verrezen arbeiders- en midden -standswijken als Molenbochten en Veld hoven. Ten zuidoosten van het spoorwerd de Armhoefse Akkers gebouwd met een gedifferentieerde bebouwingvoor arbeiders, middenstanders en gegoede burgers. Aan de zuidwestkantwerd het villapark Zorgvlied gebouwd. Ook langs de uitvals wegen naar Bredaen ’s-Hertogenbosch ontstond villabebouwing. In en om de stad werdenopenbare parken aangelegd: Julianapark, Wandelbos en Leijpark. Een anderbelangrijk voorstel uit het uitbreidingsplan was de aa<strong>nl</strong>eg van een ringwegom de stad die zou dienen als bebouwingsgrens en groene wandelboulevard.Deze ringweg werd echter pas na de Tweede Wereldoorlog aangelegd.1 – Fasenkaart van Tilburg MENNE KOSIAN/RIJKSDIENST VOOR HET CULTUREELERFGOED, ARNOUD DE WAAIJER/TU DELFT2 – Schetskaart van Tilburg, waarop in groen het landschap(landelijke nederzettingen en wegen) zijn weergegeven, in zwartde spoorlijnen en de daaraan gerelateerde bebouwing, in blauwhet kanaal en de daaraan gerelateerde bebouwing, en in rood dehoofdwegen en de daaraan gerelateerde bebouwing.26


VITRUVIUS NUMMER 17 OKTOBER 2011vormigheid toe. Evenals bij de oudste steden verrezentussen ongeveer 1950 en 1970 grootschaligeuitbreidingswijken volgens modernistische steden -bouwkundige principes en in samenhang metnieuwe infrastructuren van wegen en snelwegen.Daarop volgden dan in de laatste dertig jaar,veelal aan een andere kant ten opzichte van dewijken uit de jaren 1950 en 1960, de bloemkoolenVinexwijken. Ook bij deze groep vallen de verschillentussen de steden grotendeels te herleidentot de situering ten opzichte van infrastructurenen de geografische en landschappelijke omstandighedenter plaatse en in de omgeving. In Haarlembijvoorbeeld is de ligging op een strandwalaan de binnenduinrand en langs het Spaarne totop de dag van vandaag bepalend, in Delft dielangs een gegraven waterloop in de veenontginningen,in Amersfoort die aan de Eem op degrens van de Utrechtse Heuvelrug en de GelderseVallei.Amsterdam, Rotterdam en Den HaagDe oorsprong van de drie grootste steden vanNederland (500.000-750.000 inwoners) ligt in delate middeleeuwen. Hun stadswording en eerstebloei vonden plaats in het kielzog van de vorigegroep, juist even later. Ze liggen aan de randenvan het kerngebied van Holland, het tegenwoordigeGroene Hart. Amsterdam en Rotterdamlagen in het veen op locaties die vooral uitblonkendoor goede bereikbaarheid: waar de AmstelDe periode na de Tweede Wereldoorlog tot omstreeks 1980 werd enerzijdsgekenmerkt door nieuwe, grootschalige stadsuitbreidingen en anderzijdsdoor binnenstedelijke transformaties. De uitbreidingen gingen in de beginjaren1950 eerst in zuidelijke richting langs de ringweg, waar Oerle, Broekhoven,Berkdijk en Groenewoud werden gebouwd, met onder meer de eerste middelhogeflats. De tweede naoorlogse uitbreidingsfase vond vanaf het einde vande jaren 1950 en in de jaren 1960 plaats aan de westkant met de bouw vanHet Zand, Het Wandelbos en De Reit. Deze modernistische wijken vallen opdoor de gevarieerde bebouwing van hoog-, middelhoog- en laagbouw voorverschillende doelgroepen.Een derde uitbreidingsfase volgde tegen het einde van de jaren 1960 en inde jaren 1970 aan de noordkant van de stad waar Stokhasselt, Heikant enQuirijnstok werden gebouwd. In deze wijken is de meeste hoogbouw gerealiseerd,maar altijd subtiel geplaatst aan de randen van de wijk of temidden vanveel groen. Vanaf het einde van de jaren 1970 werd in het zuidwesten De Blaakgebouwd, in stedenbouwkundig opzicht te typeren als bloemkoolwijk, maar gevarieerdbebouwd met relatief veel villa’s. Omdat de textielindustrie verdweenin de jaren 1960 werd geïnvesteerd in het aantrekken van nieuwe bedrijvigheid.Langs het kanaal werden de bedrijventerreinen Kraaiven en Loven aangelegd,de laatste met een nieuwe haven. Toen rond 1970 ten zuiden van Tilburgde snelweg A58 gereedkwam werd daarlangs bedrijventerrein Het Laar ontwikkeld.3 – Luchtfoto van de Tilburgse wijk ’t Goirke in 1952, waar veel textiel -industrie was gevestigd. Fabrieksgebouwen, fabrikantenwoningen enarbeiderswoningen staan tussen de lintbebouwing in het voorheenagrarische landschap. KLM AEROCARTOIn de binnenstad werd in de jaren 1950 ten zuiden van de spoorlijn een nieuweoost-west boulevard aangelegd (Spoorlaan, Hart van Brabantlaan, Prof.Cobbenhage<strong>nl</strong>aan), van de Bosscheweg naar de nieuwe Katholieke Hogeschoolin De Reit. De spoorlijn werd op hoogspoor gebracht en er werd een nieuwcentraal station gebouwd. Op veel plekken werden fabrieken gesloopt envervangen door woningen, winkels of kantoren. Het centrumgebied ten zuidenvan de Heuvelstraat onderging in de jaren 1960 en 1970 grote veranderingen,onder meer door de aa<strong>nl</strong>eg van de cityring (Schouwburgring, Paleisring),de bouw van de schouwburg, het stads kantoor, verschillende woonwinkel -complexen en de complete sloop-nieuwbouw van de wijk Koningswei. Bijnieuwbouwprojecten in het centrum werd hoogbouw niet geschuwd.Sinds 1980 concentreert de stadsuitbreiding zich in De Reeshof, aan de westkantvan de stad. De aa<strong>nl</strong>eg van de verschillende wijken vindt er gefaseerdplaats en bestaat vooral uit vrijstaande woningen en rijtjeshuizen voorgezinnen. Naast de verkavelingsvormen valt op datoude landschappelijke structuren, zoals de Reeshofdijken de Langendijk, functioneren als verbindingsroutestussen de wijken. Omstreeks 2000 is inhet westelijk deel van de Reeshof het natuurgebiedde Dongevallei aan gelegd. Verder is in 1997 hetgrondgebied van de gemeente aan de oostkant uitgebreiddoor de annexatie van Udenhout en Berkel-Enschot.In het centrum van de stad wordt metde vestiging van grote kantoorgebouwen langs despoorlijn duidelijk dat de dienstverlenende sectortoonaangevend geworden is. De onderwijsfunctievan de stad is steeds belangrijker geworden metsinds de jaren 1980 de universiteit en sinds de jaren1990 de Fontys Hogeschool.Voor de toelichting op de ruimtelijke ontwikkelingvan Tilburg is geput uit de volgende literatuur:J.P.W.A. van Dijk, Tilburg. Architectuur en stedenbouwin de gemeente Tilburg 1850-1940 (Zwolle2001); K. Doevendans e.a., Stadsvorm Tilburg, historischeontwikkeling (Eindhoven 1993); C. Gorissee.a. (red.), Tilburg, stad met een levend verleden.De geschiedenis van Tilburg vanaf de steentijd tot enmet de twintigste eeuw (Tilburg 2001); N. Mens,Meer dan wonen. Een eeuw sociale woningbouwin Tilburg (Tilburg 2009); H. Rikhof en R. Rutgers,Stadsvorm Tilburg, ontwikkeling 1975-1995 (Eindhoven1995).27


VITRUVIUS NUMMER 17 OKTOBER 2011en de Rotte uitmondden in het IJ en de Maas.Deze beide steden lagen zeer gunstig ten opzichtevan de hoofdinfrastructuur, hadden goede waterverbindingenmet het achterland en met zee. DeAmstel en de Rotte werden afgedamd en voorzienvan sluizen in de periode na de grote ontginning,toen het maaiveld zo ver was gedaald dat het landmoest worden bedijkt en de rivieren afgesloten. Bijde dammen vonden op- en overslag en handelplaats. Hier lag de basis voor de ontwikkeling vande beide nederzettingen tot haven- en handelsstad.In Den Haag, dat voortkwam uit de uitgroei vaneen dorp en het grafelijk hof, ontbraken dezeverbindingen. Den Haag lag op een strandwal dieparallel aan de Hollandse kustlijn liep. De groeivan de nederzetting is vooral te danken aan deaanwezigheid van de residentie van de graven vanHolland, die rond 1230 werd gevestigd in dedirecte nabijheid van het Haagse Bos, het jachtterreinvan de graven. De aanwezigheid van voldoendewild was belangrijker dan de bereik -baarheid. De nederzetting rond het hof groeidelater aaneen met het dorp Den Haag. Met hetSpui en de Trekvliet werd Den Haag kort voor1350 aangetakt op de hoofdroute door deHollandse binnenwateren. Dit leidde tot een periodevan groei, die duurde tot ongeveer 1450. 9Amsterdam groeide in de loop van de zestiendeen zeventiende eeuw uit tot één van de grootstesteden van Europa. In Rotterdam vond in dezeventiende eeuw een flinke havenuitbreidingplaats, maar de stad werd niet veel groter danAmsterdam rond 1600 was. De groei van Amsterdamstopte in het Rampjaar 1672 voor lange tijd.In het veel kleinere Rotterdam werd op enigeschaal buiten de vesting werken gebouwd, maaruitbreidingsplannen uit 1673 kwamen niet totuitvoering. Tot 1850 stagneerde de groei vanbeide steden. Daarna begonnen Amsterdam enRotterdam, beide voorzien van verbeterde verbindingenmet de zee (het Noordzeekanaal en deNieuwe Waterweg) en het achterland, aan een periodevan groei die tot vandaag voortduurt. Debeide zeehavens strekken zich vele kilometersbuiten de steden uit in de richting van de Noordzee.In de groeifasen was Den Haag onder de Nederlandsesteden een uitzondering. Vanaf heteinde van de zestiende eeuw werd Den Haag hetbestuurscentrum van de Republiek en later vanhet Koninkrijk. Waar Amsterdam en Rotterdamsterk groeiden in perioden van economische voorspoed,maar ook perioden van stagnatie kenden,groeide Den Haag vrij constant door, ook in deperiode 1700-1850, toen de andere steden in Nederlandeen periode van stagnatie doormaakten.De stedenbouwkundige praktijk in de drie grotesteden vertoonde net zoals we bij de twee ouderegroepen al zagen geen grote onderlinge verschillen:de negentiende-eeuwse uitbreidingen warenvooral het werk van particuliere ontwikkelaarsdie op concessiebasis woningen bouwden binneneen door de gemeente over de polderstructuurheengelegd stratenplan. De gebieden rond dezeventiende-eeuwse begrenzing van de driesteden worden gekenmerkt door dergelijkewijken. Vroeg in de twintigste eeuw maakte hetstedenbouwkundig ontwerp zich los van de landschappelijkeondergrond. De straten en pleinenwerden niet alleen bebouwd door particulieren,maar ook grotere complexen corporatiewoningenbegonnen het beeld te bepalen. Na de TweedeWereldoorlog werd de strokenbouw gemeengoed.Snel daarop werd het principe van de functionalistischestempel de gebruikelijke opzet vanwoonwijken, bijvoorbeeld in Rotterdam-Zuid enbij de verweze<strong>nl</strong>ijking van het Algemeen Uitbreidingsplanvan Amsterdam. De laatste decenniavolgden ook hier de bloemkool- en de Vinex -wijken. In Amsterdam en Rotterdam is her -ontwikkeling van in onbruik geraakte haven -gebieden bepalend geweest voor het aanzien engebruik van de binnensteden en voor de stedenbouwkundigepraktijk.IndustriestedenVanaf ongeveer 1870 vond in Nederland, laterdan in de meeste omringende landen, een golfvan industrialisatie plaats. Dit leidde tot eensterke groei van de bestaande grotere steden. InHolland was de ligging ten opzichte van dewaterinfrastructuur, die werd aangevuld met dievan het spoor, bepalend voor de groei van deindustrie. 10 Maar daarbuiten bloeide een nieuwegroep steden op. Uit een dorpskern, een paarbuurtschappen of een klein landstadje ontwikkeldenzich in de decennia rond 1900 binnen kortetijd grote industriesteden, die doorgaans gespecialiseerdwaren in een beperkt aantal sectoren,zoals textiel, machine- en metaalindustrie ofelectronica: Enschede, Hengelo, Tilburg, Eindhovenen Helmond. 11 Deze steden, gelegen op dezandgronden in het oosten en zuiden van hetland, zijn allemaal ontstaan op plaatsen waar totdie tijd weinig stedelijke ontwikkeling was. Daarmeewijken ze sterk af van de steden met grotemiddeleeuwse stadskernen. De opbloei werd nietbepaald door een gunstige ligging voor de handelaan goed bevaarbaar water of door een functie alsmarkt- en bestuurscentrum, maar door de aan -wezigheid van grote aantallen goedkope arbeidskrachtenen goedkope bouwgrond. Tussen deverspreide kernen van zo’n niet of nauwelijksverstedelijkte nederzetting was ruimte voorgrootschalige industrievestiging. Dit maakte hetontstaan mogelijk van een industrieel cluster vanfabrieken en arbeiderswijken, en vaak ook wijkenvoor het hogere personeel, fabrikantenvilla’s ensoms openbare gebouwen en voorzieningen.Spoorlijnen en kanalen verzekerden de grootschaligeaanvoer van grondstoffen en de afvoervan producten. Vaak werd in korte tijd een grootaantal industriegebieden en arbeiderswijken ofcompany towns uit de grond gestampt binneneen stedelijke structuur die daar niet op wasberekend, wat in veel gevallen tot fragmentatieleidde.De gerichtheid op een beperkt aantal productenmaakte de gespecialiseerde industriesteden kwets -baar: vanaf het midden van de jaren 1960 vondgrootschalige industriële herstructurering plaats.Sinds de economische crisis van 1973 is sprakevan de-industrialisatie in de meeste Nederlandseregio’s. 12 In de loop van de tijd zijn alle industriestedenhun specifieke industriële karakterkwijtgeraakt. Daarmee zijn grote economischeen ruimtelijke veranderingen opgetreden. Hetgeheel of gedeeltelijk verdwijnen van de industrieleidde tot de noodzaak om de steden nieuweimpulsen te geven door middel van economische,sociale, culturele, stedenbouwkundige en architectonischeinterventies. Steden met kennisintensieveindustrie, zoals Eindhoven, haddenhet daarbij gemakkelijker dan bijvoorbeeld detextielsteden, omdat daaruit nieuwe bedrijvenontstaan. De erfenis van Philips bestaat nietalleen uit leegstaande fabrieken en bedrijven -terreinen, maar ook uit een groot aantal bedrijvenen de High Tech Campus. Enschede kreeg nade jaren 1960 impulsen door nieuwe industrievestigingen,maar ook door overheidsinterventies,zoals de opening van de TU Twente. OokTilburg kreeg een universiteit.WoonstedenOngeveer tegelijkertijd met de industriestedenverscheen tegen het einde van de negentiendeeeuw een tweede nieuwe groep: de woonsteden.Evenals de industriesteden is dit een zeer uit -gesproken soort, dat sterk afwijkt van de stedendie ontstonden in de middeleeuwen. Hun opbloeiwerd niet veroorzaakt door handel, markt ofbestuursfuncties. Deze steden werden grootvanwege een hoofdfunctie als woonoord.Apeldoorn en Hilversum zijn de oudste van dezegroep en worden gekenmerkt door villaparken enherenhuizen. 13 Vanaf de jaren 1920 verschenenook steeds meer middenstandswoningen en-wijken. Beide kwamen tot stand in een fraaieomgeving op het zand met vooral agrarischgrondgebruik, waar veel goede en goedkopebouwgrond beschikbaar was. Belangrijke voorwaardewas de aanwezigheid van een treinstationmet goede verbindingen. Bij beide valt ook een28


VITRUVIUS NUMMER 17 OKTOBER 2011specifieke aanjager te benoemen: in Apeldoornde aanwezigheid van het koningshuis in paleisHet Loo, die grote aantrekkingskracht uitoefendeop welgestelden; in Hilversum de zeer gunstigeligging ten opzichte van zowel Amsterdam alsUtrecht, wat de plaats uitermate aantrekkelijkmaakte voor forenzen.Emmen, Almere, Zoetermeer en de Haarlemmermeermogen gerekend worden tot de jonge woonsteden,van na de Tweede Wereldoorlog. 14 Hierwas niet de ligging in een aantrekkelijke om -geving bepalend, maar het beleid van de rijksoverheid.Emmen, dat tevens kan wordenbe schouwd als de laatste industriestad, werdwel bewust uitgebouwd ter versterking van dezwakke economie in Drente en de veenkoloniën.Zoetermeer en Almere werden bestemd om tegaan fungeren als overloop van respectievelijkDen Haag en Amsterdam. De Haarlemmermeergroeit in de decennia rond 2000 razendsnel doordater een reeks Vinexwijken uit de grond wordtgestampt. 15 Vergelijken we deze jonge woon -steden met de andere, dan mogen ze wordengetypeerd als zeer afwijkend, ja zelfs als een curiosumof een anomalie. Er is geen economischleven van betekenis, alleen een zee van huizen.Wat betreft de ruimtelijke ontwikkeling staan zegrotendeels op zichzelf, als resultaat van een snelveranderend – en steeds weer niet tot tevredenheidstemmend – concept van wat een geschiktewoonstad zou zijn.BesluitOp basis van de wording van de vijfendertiggrootste steden van Nederland kunnen dus vijfgroepen worden onderscheiden. De aard van destadswording is van grote betekenis voor hettegenwoordige aanzien van steden. Voor demeeste van de twintig steden uit de middeleeuwengeldt dat de padafhankelijkheid bijzondersterk is. Bij veel van de oudste steden bijvoorbeeld,is de situering op de ene oever van eengrote rivier tot op heden bepalend voor deruimtelijke ontwikkeling. Ook de infrastructurenen de ingrijpende veranderingen die daarinoptraden, zijn van grote invloed geweest.Eeuwe<strong>nl</strong>ang waren waterwegen doorslaggevend.Met de aa<strong>nl</strong>eg van een spoornetwerk in de tweedehelft van de negentiende eeuw traden in veel vande steden uit de middeleeuwen grote ruimtelijkeveranderingen en verschuivingen op.Voor het ontstaan van de nieuwe industriestedenen de eerste woonsteden vormden de spoorwegeneen voorwaarde. Toen in de tweede helft van detwintigste eeuw het autosnelwegennet verscheenen de auto gemeengoed werd, traden opnieuwgrootschalige veranderingen op, zowel in deoudere als de jongere steden, en de aa<strong>nl</strong>eg van dejongste woonsteden werd mogelijk. Verschillentussen steden worden dus in sterke mate bepaalddoor de manier waarop ze ontstonden, maar ookdoor de uitee<strong>nl</strong>opende landschappelijke ondergrond(klei, veen, zand en het type ontginning)en de situering ten opzichte van hoofdinfrastructuren.Noten1 Het project Atlas van de verstedelijking in Nederlandmaakt deel uit van het kennisprogramma Erfgoeden ruimtelijke opgaven van de Rijksdienst voor hetCultureel Erfgoed. Dit programma richt zich op hetleveren van kennis ten behoeve van een duurzame inbeddingvan het onroerend erfgoed in de (nationale)ruimtelijke opgaven. Yvonne van Mil en MarcelIJsselstijn zijn bij het project betrokken als onder -zoekers, Menne Kosian en Arnoud de Waaijer alskaartenmakers. Jaap Evert Abrahamse en ReinoutRutte leiden het project.2 In M. de Boer (red.), Erfgoedbalans 2009. Archeologie,monumenten en cultuurlandschap in Nederland (Amersfoort2009) is gebleken dat vergelijkende overzicht -studies ontbreken waarin de ruimtelijke ontwikkelingvan steden vanaf het ontstaan tot heden wordt geanalyseerd.Zie ook: J.E. Abrahamse, H. Baas en R.Rutte, Hollands Erfgoed. De stand van het onderzoeknaar de geschiedenis van architectuur, stedenbouw encultuurlandschap, OverHolland 8 (2009), 86-114.Wel verschijnen er de laatste jaren veel historischeatlassen en monografieën van Nederlandse steden.Zie daarover: R. Rutte, Bouwstenen voor vergelijkendeanalyse? Stedenatlassen en het stadshistorisch onderzoekin Nederland, Stadsgeschiedenis 3 (2008) 1, 71-86;R. Rutte, Historische atlassen, stadsmonografieën en hetonderzoek naar de ruimtelijke transformatie van Nederlandsesteden, OverHolland 8 (2009), 116-131.Helaas ontbreekt het ook aan een actuele bibliografievan de Nederlandse stedengeschiedenis. G. vanHerwijnen (red.), Bibliografie van de stedengeschiedenisvan Nederland (Leiden 1978) is inmiddels meer dandertig jaar oud. Zie wel, inclusief uitgebreide literatuurlijsten:R. Rutte en H. van Engen (red.), Stadswordingin de Nederlanden. Op zoek naar overzicht(Hilversum 2005); E. Taverne en I. Visser (red.),Stedebouw. De geschiedenis van de stad in de Nederlandenvan 1500 tot heden (Nijmegen 1993).3 R. Rutte, Stadslandschappen. Een overzicht van destadswording in Nederland van de elfde tot de vijftiendeeeuw, in: R. Rutte en H. van Engen (red.), Stadswordingin de Nederlanden. Op zoek naar overzicht(Hilversum 2005), 143-170.4 R. Rutte, Groei en krimp in de Hollandse stad.Stadsuitbreidingen, stedenbouw en ontstedelijking inHolland van de veertiende tot de negentiende eeuw,OverHolland 3 (2006), 27-55.5 Zie over de stedenbouwkundige ontwikkelingenvanaf 1850: L. de Klerk, De modernisering van de stad1850‐1914. De opkomst van de planmatige stadsontwikkelingin Nederland (Rotterdam 2008); H. van derCammen en L. de Klerk, Ruimtelijke ordening. Vangrachtengordel tot Vinex-wijk (Utrecht 2003); M. Ubinken T. van der Steeg, Bloemkoolwijken. Analyse en perspectief(Amsterdam 2011); H. Lörzing e.a., Vinex!Een morfologische verkenning (Den Haag 2006).6 Rutte, Stadslandschappen.7 A. Thurkow e.a., Atlas van Nederland. Deel 2:Bewoningsgeschiedenis (Den Haag 1984); B. de Pater,Van land met steden tot stede<strong>nl</strong>and. Een kleine historischestadsgeografie van Nederland, Historisch GeografischTijdschrift 7 (1989) 2, 41-56.8 N. Brand, De Randstad volgens de ranksize rule.Acht eeuwen verstedelijking in het westen van Nederland,Holland Historisch Tijdschrift 41 (2009) 3, 168-186.9 Zie over Amsterdam, Rotterdam en Den Haagbijvoorbeeld: B. Speet, Historische atlas van Amsterdam.Van veendorp tot hoofdstad (Amsterdam 2010); M.Carasso-Kok (red.), Geschiedenis van Amsterdam (vijfdelen) (Amsterdam 2004-2007); J.E. Abrahamse,De grote uitleg van Amsterdam. Stadsontwikkeling in dezeventiende eeuw (Bussum 2010); P. van de Laar enM. van Jaarsveld, Historische Atlas van Rotterdam.De groei van de stad in beeld (Amsterdam 2004);A. van der Schoor, Stad in aanwas. Geschiedenis vanRotterdam tot 1813 (Zwolle 1999); P. van der Laar,Stad van formaat. Geschiedenis van Rotterdam inde negentiende een twintigste eeuw (Zwolle 2000);S. van Schuppen, Historische atlas van Den Haag.Van Hof vijver tot Hoftoren (Amsterdam 2006);J.G. Smit e.a. (red.), Den Haag: geschiedenis vande stad (drie delen) (Zwolle 2004-2005).10 M. de Schmidt en E. Wever, De Nederlandseindustrie: positie, spreiding en struktuur (Assen/Maastricht 1987), 59-75.11 P. Nijhof, De ontwikkeling van Nederland tot industrieland,in: P. Nijhof e.a., Op zoek naar ons industrieelverleden: Gids langs monumenten en bedrijf en techniek(Haarlem 1986), 9-16. De Zaanstreek is een uitzondering.Vanaf de vroege zeventiende eeuw werd langs deZaanoevers een enorm gebied in gebruik genomenvoor scheepswerven, bouwbedrijven, zaag- en industriemolensen andere bedrijvigheid. Sittard-Geleen enHeerlen werden in hun ontwikkeling gestuurd doorde daar aanwezige delfstoffen. Dit leidde tot de grootschaligebouw van mijnen en mijnkoloniën op afstandvan de bestaande stedelijke centra. De koloniën lagentussen de oude kernen, buurtschappen en mijnen.12 De Schmidt en Wever, De Nederlandse industrie,59-75.13 C. Frank, F. Haans en H. Ummels, Apeldoorn.Architectuur en stedenbouw 1850-1940 (Zwolle/Apeldoorn 1997); J. de Haan, Gooische villaparken.Ontwikkeling van het buitenwonen in het Gooi tussen1874 en 1940 (Haarlem 1990).14 Van de Cammen en De Klerk, Ruimtelijkeordening, 163-231.15 I. Suárez (red.), Analyse atypische stedelijkheidin Haarlemmermeer (Haarlemmermeer 2008). 29


VITRUVIUS NUMMER 17 OKTOBER 2011Michiel PurmerSenior beleidsmedewerkercultuurhistorie en landschapNatuurmonumentenRobert TimmerAdviseur Landschap/CultuurhistorieStaatsbosbeheer1 – Overzichtsfoto van het Geuldal en Gerendalbij Oud Valkenburg. Karakteristiekeonderdelen van het cultuurlandschap zijngoed zichtbaar. Het beekdal met graslandbeheeren beplanting langs de beek, op de flankde nederzetting van Oud Valkenburg met kasteelGenhoes, akkers op de hogere delendaarachter en tenslotte de hellingbossen opde voor en achtergrond op de steilere delenvan de hellingen. FOTO MICHIEL PURMER, 2009Samenwerken aan landschapStaatsbosbeheer en Natuurmonumenten vragen aandachtvoor cultuurhistorisch waardevolle landschappenDaar waren eens zeven wilgenIn ene boerenwei.Die droegen grote pruiken opHun oude harde houten kopEn stonden op een rij.En hunne pruik met harenDie kwam nooit tot bedaren-Zij knikten al maar: ‘ja en neen,’Wat dat beduidde, wist er geen!Eerste couplet van een gedicht vanCarel Steven Adama van Scheltema uit 1906.De wilgen uit bovenstaand gedichtmoeten overduidelijk geknot worden:hun ‘grote pruiken’ behoeveneen regelmatige knipbeurt. Het illustreertéén van de vele beheerwerkzaamhedendie nodig zijn om het Nederlandse cultuurlandschapin stand te houden. In dit artikel latenterreinbeheerders Staatsbosbeheer en Natuurmonumentenzien hoe zij omgaan met de cultuurhistorischwaardevolle landschappen in hunbeheer. Het Zuid-Limburgse landschap dienthier- bij als voorbeeld. Daarnaast proberen we deopgaven voor de nabije toekomst inzichtelijk temaken. Want daarbij zijn meer partijen nodigdan de terreinbeheerders alleen!Cultuurhistorisch landschap bijde overheid en terreinbeheerdersDe laatste jaren staat het agrarisch cultuurlandschapsterk in de belangstelling. Dit heeft er ookbij terreinbeherende organisaties toe geleid dater volop gewerkt wordt aan herstel van dergelijkewaardevolle landschappen. Hiervoor is financieringnog wel te vinden, maar structureel geldvoor vervolgbeheer ontbreekt vaak. Weliswaarheeft het rijk heeft in 2004, gekoppeld aan deNota Ruimte, 20 Nationale Landschappen aangewezenmet het bijbehorend beleid en financiëlemiddelen, maar de Nationale Landschappenworden als beleidscategorie geschrapt en daarmeeverdwijnt de rijksbemoeienis. Het label ‘NationaalLandschap’ blijft wel bestaan, maar deverantwoordelijkheid voor de uitvoering ligt bijde provincies.De opvolger van het Programma Beheer, hetSubsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL),moet de basisfinanciering voor het natuur- e<strong>nl</strong>andschapsbeheer gaan garanderen. In hoeverredeze regeling de kosten van het landschapsbeheergaat dekken is nu nog onbekend.Cultuurhistorie en natuurin het landschap verwevenDe unieke landschappelijke kwaliteit in cul -tuurhistorisch waardevolle gebieden is voor eengroot deel een erfenis van het landbouw kundiggebruik. Landschapselementen als houtwallen,singels en boomgaarden zorgen voor een leesbaarlandschap, waarin de ontwikkelingsgeschiedeniszichtbaar is. Daarmee draagt het landschap bijaan de regionale identiteit. Boerennatuur heeftechter niet alleen landschappelijke waarden,maar ook natuurwaarden. Met het voortzettenvan het historisch voorkomende kleinschalig gebruiken daaraan gekoppelde beheer waarborgende intact gebleven cultuurhistorische landschappeneen gevarieerde flora en fauna. Er huizen veelzeldzame plant- en diersoorten die afhankelijk30


VITRUVIUS NUMMER 17 OKTOBER 2011Cultuurhistorisch waardevolle landschappen staan onder druk. Gave cultuurlandschappenzijn schaars en de kwaliteit holt vaak achteruit. Staatsbosbeheer en Natuurmonumentenwerken hard aan beheer en herstel. Het meest kleinschalige beheer in dezegebieden vraagt tijd en geld. Zeker nu beheersubsidie onder druk staat zijn nieuwe samenwerkingsvormennodig. Terreinbeheerders gaan in en met de streek werken aannieuwe ondernemingsvormen. Het Rijk moet haar verantwoordelijkheid nemen: zondereen duurzaam financieringsstelsel is het dweilen met de kraan open. Het landschap isvan ons allemaal, alleen in gezame<strong>nl</strong>ijkheid kunnen we het Nederlandse cultuurlandschapin stand houden.zijn van het historische gebruik en beheer. Meidoornheggendienen in Zuid-Limburg bijvoorbeeldals ecologische verbinding voor bijvoor -beeld sleedoornpage, heggenmus en hazelworm.Ze zijn een belangrijke schakel in het ecologischenetwerk van het gebied.Het vaak kleinschalige en soms zelfs ambachtelijkebeheer in cultuurhistorisch waardevollegebieden vraagt tijd en geld. Soms is er ooksprake van achterstallig onderhoud. Deze herstelopgave,in combinatie met het borgen van het– vaak intensieve – vervolgbeheer is dan ook eenopgave voor de komende tijd. Zeker als we dezegebieden duurzaam in stand willen houden opeen manier die ook recht doet aan de historischewaarden. Het moeten gebieden zijn waar je degeschiedenis kan proeven.2 – Eigendommen van de terreinbeheerders inhet westelijke Heuvelland. Inzet: een tweetal herstelprojecten:het Savelsbos van Staatsbosbeheeren het Noordal van Natuurmonumenten.Voorbeeld Zuid-LimburgZuid-Limburg is een voorbeeld van een cultuurhistorischwaardevol landschap dat, behoudenshet achterstallige onderhoud, plaatselijk goed bewaardis. Het is dan ook niet voor niets begrensdals Nationaal Landschap. In het Zuid-Limburgselandschap is de ontwikkelingsgeschiedenis nogzichtbaar. Het Heuvelland biedt nog aanknopingspuntenvoor talloze verhalen die iets vertellenover de geschiedenis van de streek.Natuurmonumenten beheert al ruim vijftig jaareen aantal prachtige onderdelen van het Zuid-Limburgse cultuurlandschap, Staatsbos beheer ishier al sinds 1950 actief. Een voor Nederland uitzonderlijklandschap, met veel reliëf, landschapselementenen gebouwen die in de rest van hetland niet of nauwelijks voorkomen. Het Zuid-Limburgse landschap wordt al sinds het middenvan de 19e eeuw geroemd om haar schoonheid enkent ook een oude toeristische traditie. En nogsteeds wordt het heuvellandschap hogelijk gewaardeerd:zowel Limburgers als niet-Limbur-31


VITRUVIUS NUMMER 17 OKTOBER 2011gers lopen warm voor het reliëfrijke landschapmet kastelen, vakwerkhuizen en een afwisselingvan beekdalen, meidoornhagen, hoogstamboomgaardenen bossen.Het Zuid-Limburgs cultuurlandschapin historisch perspectiefNet als andere Nederlandse cultuurlandschappenkende het zogenoemde lössontginninge<strong>nl</strong>andschapeen zeer functionele indeling. Alle landschapselementenhadden één of meerdere func -ties, samenhangend met het agrarisch landgebruik:graften bijvoorbeeld hadden een erosiewerendewerking maar leverden ook gebruiks hout.Meidoornhagen gaven perceelsgrenzen aan, maarhielden ook het vee in de percelen. Het intensievegebruik van dit landschap in de 19e eeuw zal vooreen relatief open beeld gezorgd hebben. De plateausen hellingen waren zoveel mogelijk alsakker in gebruik. Op de flauwe hellingen werdende akkers onderbroken door als hakhout beheerdegraften. De steilere gedeelten van de hellingenwaren de hellingbossen te vinden, dieeveneens in hakhoutbeheer waren genomen.De beekdalen kenden afwisselend meer open enbesloten gedeelten, met vooral hooilanden.Rondom de dorpen, met de huiskavels, boomgaardenen hagen, zal dit beslotener zijn geweest.De omschakeling van akkerbouw naar meerveeteelt en een sterke toename van de hoogstamboomgaardeneind 19e- begin 20e eeuw heeft eenbeslotener landschap tot gevolg gehad. Op de3 – Ansichtkaart omgeving Valkenburg, ca. 1950. Het cultuurlandschap nog in gebruik.Mooi te zien is dat hoogstamboomgaarden omgeven waren door heggen en dat deboomgaarden begraasd werden, hier met schapen. VERZAMELING PURMERhellingen maakten akkers plaats voor graslandenen boomgaarden en zorgden ze samen met degraften en meidoornhagen voor een dicht patroonvan landschapselementen.Schaalvergroting, intensivering en ruilverkavelingenna de Tweede Wereldoorlog zorgen voorhet verdwijnen van deze fijnmazige structuur endirecte relatie met het landschap. Het landschapnivelleerde en werd kaler. De voorheen samenhangendepatronen van landschapselementenzijn veranderd in geïsoleerde stukjes van dezelandschapselementen, die losliggend moeilijk tebegrijpen zijn.Aanwezigheid van Staatsbosbeheer enNatuurmonumenten in Zuid-LimburgStaatsbosbeheer en Natuurmonumenten kochtengebieden in dit cultuurlandschap aan vanwege dehoge natuurwaarden die samen hingen met dekleinschaligheid en variatie. Desalniettemin wasde beheerstrategie vaak gericht op extensiveringvan het beheer en, geheel in de tijdgeest, in hetcreëren van grootschalige natuur met veel ruimtevoor natuurlijke processen. Dit speelde vooral inde hellingbossen en in de beekdalen, waar hetvroegere perceelsgewijze beheer werd vervangendoor begrazing op grote schaal. Hans Renes beschrijftdit voor het Geuldal bij Valkenburg.Rond 1900 is dit beekdal vrij intensief maarkleinschalig in agrarisch gebruik, gekenmerktdoor veelal kleine graslandpercelen omgevendoor heggen. In de loop van de 20e eeuw zorgt deintensivering en schaalvergroting van de landbouwvoor verdwijnen van veel landschapselementen.Wanneer natuurbeschermers in detweede helft van de vorige eeuw gebieden in beheerkrijgen, signaleert Renes dat de vanaf daningezette extensivering van beheer heeft gezorgdvoor verruiging en het verdwijnen van het cultuurhistorische,meer agrarische beeld. De menslijkt te verdwijnen uit het landschap (Renes,2000). Toch zijn het juist ook de terreinbeheerdersgeweest die delen van het Zuid-Limburgsecultuurlandschap hebben behoed voor de ondergang.Voorbeelden zijn de schrale kalkgraslandenmet een bijzondere soortenrijkdom, die nu vrijweluitsluitend in natuurgebieden te vinden zijn.Ondanks alle lof en aandacht voor het Zuid-Limburgselandschap (denk bijvoorbeeld aan de4 – Werk in uitvoering: een graft in het Savelsbos, afgezet doorStaatsbosbeheer. De hakhoutstoven op de graft verraden hetvroegere hakhoutbeheer. FOTO: STAATSBOSBEHEER5 – Folder ‘Aktie Geuldal’, 1977. Limburgs Landschapen Natuurmonumenten zamelden metdeze aktie geld in om delen van het Geuldal tekunnen verwerven, inclusief twee watermolensen een vakwerkboerderij. De opbrengsten overtroffende verwachtingen, zodat er twee extrawater molens verworven konden worden.COLLECTIE BIBLIOTHEEK NATUURMONUMENTEN,’S-GRAVELAND32


VITRUVIUS NUMMER 17 OKTOBER 2011‘Aktie Geuldal’ in 1977) gaat de kwaliteit van hetlandschap nog steeds achteruit. De terreinbe -herende organisaties in Zuid-Limburg beherennog enkele gave onderdelen van het Heuvelland,maar ook hier is niet alles op orde. Oudehoogstamfruitbomen sterven af, graften wordenminder herkenbaar, meidoornhagen verdwijnen.Het Zuid-Limburgse Heuvellandschap heeftechter nog altijd belangrijke cultuurhistorischeennatuurwaarden. Op de lijst van de Landschapscollectiekomen (delen van) Genhoes enhet Geuldal voor.Bij de terreinbeheerders is in de laatste decenniawel een omslag gemaakt in het denken over hetbeheer van cultuurlandschappen en de relatietussen natuurlijke processen en cultuurhisto -rische waarden. Dat heeft ook consequenties voorde manier waarop Natuurmonumenten en Staatsbosbeheerin Zuid-Limburg met het landschapomgaan. Natuur- en landschapsbeheer in Zuid-Limburg is niet eenvoudig. De rijkdom aannatuur en cultuurhistorie in dit landschap staatop het spel en de bewoners, belanghebbenden entoeristen gaan er vanuit dat dit landschap wel‘even’ beheerd wordt. Maar beheer en herstel vereisenmaatwerk. Elk perceel kent weer zijn eigengeschiedenis. In de afgelopen jaren zijn zowelStaatsbosbeheer als Natuurmonumenten volopbezig om in Zuid-Limburg het nodige maatwerkte leveren met als doel het behoud van de cultuurhistorischeen natuurlijke rijkdom van het Zuid-Limburgse Heuvelland van, voor en steeds meermet de gebruikers en bewoners.Werk in uitvoeringDe Provincie Limburg heeft een waardevolleaanzet gegeven met haar Landschapsvisie Zuid-Limburg, opgesteld in samenwerking met deWageningen Universiteit (Houwen, J. et al (red)2007). Het gedachtegoed van dit rapport is in devisies van Natuurmonumenten en Staatsbosbeheerterug te vinden. In 2008 verscheen hetLandschapsherstelplan Heuvelland van Staatsbosbeheer(Cultuurland Advies, 2008) en in 2010kwam een eerste concept gereed van het Adviescultuurhistorie Zuid-Limburg (Natuurmonumenten,2010). Deze beide rapporten vormen eenbasis voor een visie op en het herstel en beheervan de gebieden. Basis voor deze rapporten vormteen grondige inventarisatie van de aanwezige cultuurhistorischewaarden. Deze inventarisatieshebben een schat aan gegevens opgeleverd enmaakten duidelijk dat landschapselementen indit gebied een geheel eigen verschijningsvormhebben. Kennis hiervan is onontbeerlijk voorverantwoord herstel van vervallen of verdwene<strong>nl</strong>andschapselementen en het inpassen van nieuwelandschapselementen.6 – Een graanakker op de Vrakelberg met vele akkerkruiden in beheer bij Staatsbosbeheer.Naast herstel van landschapselementen zorgt ook een dergelijke invulling vande akker voor een cultuurhistorisch verantwoord landschapsbeeld. FOTO STAATSBOSBEHEER.Beide organisaties hebben in de afgelopen jarenconcreet herstel uitgevoerd. Staatsbosbeheerheeft in 2009 bijvoorbeeld herstelwerk verrichtin het Savelsbos. De uitgevoerde werkzaamhedenbestaan uit bosrandenbeheer, onderhoud graftbeplantingen,hakhoutbeheer, afbreken en herplaatsenvan veerasters, afzetten van oude hagenvan meidoorn en haagbeuk, inboet van meidoornscheerhagenen aanplant van hoogstamboomgaardenmet streekeigen fruitboomrassen.Natuurmonumenten heeft onder andere in hetNoordal veel graften en meidoornhagen hersteld.De beheereenheid Zuid-Limburg ontving in2008 zelfs de Gouden Mispel voor twee herstelprojectenin het Geuldal en het Noordal. DeGouden Mispel is een prijs van de VerenigingNederlands Cultuurlandschap voor personen oforganisaties die een essentiële bijdrage hebbengeleverd aan de bescherming of ontwikkeling vanhet cultuurlandschap in Nederland. Het begin iser dus…Keuzes en kansen voor de toekomstZaak is nu op de ingeslagen weg verder te gaan.Het betekent in de praktijk oude landschapselementenwaar nodig weer in beheer nemen ennieuw en recent herstelde landschapselementenintensief blijven beheren.Er zullen wel keuzes gemaakt moeten worden.De opgave in Zuid-Limburg is groot. Niet overalis een intensief, kleinschalig beheer mogelijk.De terreinbeheerders in Zuid-Limburg moetengezame<strong>nl</strong>ijk gaan kijken waar de opgave ligt ophet schaalniveau van het gehele Zuid-Limburgselandschap. De voorzichtige koppeling van deinventarisatiegegevens van Staatsbosbeheer enNatuurmonumenten leverde al interessante inzichtenop: bijvoorbeeld dat waar eigendommenaan elkaar grenzen en beiden onderdelen vanhetzelfde landschapselement beheerden, maar opverschillende manieren. Door gezame<strong>nl</strong>ijk naargebieden te kijken kan een consistentere en efficiënterebeheerkeuze gemaakt worden. Ook zoueen taakverdeling tussen terreinbeheerders voordelenop kunnen leveren. De Landschapscollectiegeeft een eerste aanzet voor de discussieover prioritering als het gaat om de cultuurhistorischewaarden in de gebieden van de terrein -beheerders.Een intensief beheer kan alleen slagen als er voldoendedraagvlak voor is. Lokale kennis is nodigom de juiste beheervormen te vinden voor delandschapselementen. Vrijwilligers kunnen eenbelangrijke bijdrage leveren aan beheer en belevingvan het landschap. Het besef dat landschapselementende basisstructuur vormen van het zogeroemde Zuid-Limburgse landschap moet deterreinbeheerders helpen steun te verwerven bijhet beheer. En dan gaat het niet alleen om lokalesupport vanuit bevolking en gemeenten, maarook om brede erkenning dat het hier om landelijkwaardevol cultuurlandschap gaat. Een goedesamenwerking met de buren, waaronder boeren,is nodig om de samenhang en de kwaliteit van hetlandschap te versteken.Punt van zorg blijft de beheervergoeding voor delandschapselementen. Voor het herstel zijn vaakwel, zij het met de nodige moeite, eenmalige subsidieste vinden. Willen de terreinbeheerders hetintensieve vervolgbeheer echter kunnen blijvenuitvoeren, dan is een realistische beheervergoedingnoodzakelijk. Het Subsidiestelsel Natuur enLandschap (SNL) zal hiervoor het fundamentmoeten bieden. Veel is dan ook afhankelijk vande manier waarop dit in de provincie Limburggestalte zal krijgen.33


VITRUVIUS NUMMER 17 OKTOBER 2011Maar er zijn ook andere kansen. De houtopbrengstvan hakhoutbeheer kan als biomassadeels de kosten voor beheer dekken en herstel enontwikkeling op andere plaatsen als economischedrager mogelijk maken. De eerste experimentenzijn al gaande in het landschap. Fruit van hoogstamboomgaardenkan worden gebruikt voorstreekproducten zoals biologische fruitsappen.Het voorbeeld van Zuid-Limburg schetst eenaantal ontwikkelingen in de wereld van hetNederlandse landschap. Een vergelijkbaar verhaalis echter ook voor gebieden in alle andereprovincies te houden. In heel Nederland is deaandacht voor cultuurhistorie toegenomen. Datheeft geleid tot een stroom van documenten,visies en inventarisaties, die de grondslag moetenvormen voor herstel en beheer in het landschap.Zeker ook in Zuid-Limburg – met een sterk versnipperdeigendom – blijkt dan, dat de afzonderlijketerreinbeheerders het niet alleen af kunnen.Logischerwijs kijken de terreinbeheerders eerstnaar collega-organisaties en overheden. Maardaar ligt maar een deel van de opgave.Tijd voor een nieuwe ‘aktie Geuldal’?Het landschap is van ons allemaal. Het is belangrijkdat terreinbeheerders durven kijken naarandere gebruikers van het landschap, of dat nubewoners, recreanten of boeren zijn. Er zijnnieuwe samenwerkingsvormen nodig. Zeker nude regionale identiteit steeds belangrijker wordt,is het gemakkelijk en vanzelfsprekend de same<strong>nl</strong>evingnadrukkelijker bij het landschap te betrekken.Om weer even naar het Zuid-Limburgsevoorbeeld terug te keren: net als de kleine wegkapelen de vakwerkboerderijen, maar ook devlaai en het schuttersfeest, maakt het landschapdeel uit van de Zuid-Limburgse cultuur. In dezegemeenschap kunnen de terreinbeheerders hunverhaal van natuur en cultuurhistorie in hetlandschap delen.Dat daarnaast Zuid-Limburg een toeristisch aantrekkelijkeregio is, biedt allerlei aanvullendekansen. Naar schatting bezoeken, landelijk gezien,tweehonderd miljoen mensen alleen al deterreinen van Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer.Dit illustreert dat Nederlanders het landschapniet alleen waarderen, maar ook nodighebben. En dat er, zonder dat dit ten koste gaatvan de kwaliteit, ook geld verdiend kan wordenmet het landschap. Terreinbeheerders zullen ondernemendermoeten worden. Kunnen vruchtenvan onze hoogstamboomgaarden gebruikt wordenvoor streekgerechten en biologische vruchtensappen?Zijn de monumentale watermolensgeschikte vergaderlocaties? Kunnen de terreinbeheerdershun product, natuur en landschap,beter verkopen? Vergroten van het draagvlak enhet werven van participanten voor dergelijke7 – Een historisch beeld dat nog maar weinig is terug te vinden. Overstaanders in meidoorn -hagen, in het Geuldal nabij Epen. Knotbomen zorgden voor geriefhout, meidoornhagendienden als perceelscheiding en veekering. Dit soort oorspronkelijke landschapselementenzijn schaars geworden en kunnen een inspiratie bieden bij herstel. Wellicht maakten veelnu alleenstaande knotbomen in de beekdalen ook deel uit van dergelijke heggen. Bij herstelis het in ieder geval zaak voor de juiste soorten, maar ook het juiste beheer te kiezen.In dit geval door het periodiek knotten van de overstaanders. FOTO MICHIEL PURMER, 2009initiatieven, lokaal en soms ook nationaal,kunnen hierbij helpen.Als terreinbeheerders hebben en nemen Staatsbosbeheeren Natuurmonumenten verantwoordelijkheidvoor het beheer in hun gebieden. Deopgave is niet alleen in Zuid-Limburg groot. Inhet SNL zijn allerlei cultuurhistorische elementenopgenomen, maar voor een aantal pakkettenis geen of beperkte vergoeding beschikbaar gestelddoor de provincies. Het duurzaam in standhouden van waardevolle cultuurlandschappenvergt een intensief beheer. Voor een duurzaambeheer is ook een continue beheersubsidie noodzakelijk.Het Rijk schrapt de beleidscategorieNationale Landschappen. Maar is het realistischom van de provincies te verlangen dat het beleidverder uitgevoerd wordt als er geen extra geld is?Juist van de rijksoverheid mag je verlangen datze zich opstelt als hoeder van kwetsbare gebiedendan wel anderen – zoals de terreinbeheerders –ondersteunt die functie te vervullen. Uniekelandschappelijke waarden die verdwijnen krijgje immers niet meer terug. Samenwerkendeterreinbeheerders, die optrekken met gebruikersen bewoners van de gebieden, gesteund door eenstevig subsidiestelsel, moeten het mogelijkmaken het Nederlandse cultuurlandschap instand te houden. Wij zijn al vast begonnen! Wiedoet er mee?De auteurs willen graag voor hun bijdrage aan ditartikel hartelijk danken: Marcel van Ool (Staatsbosbeheer),Luc Korpel (Staatsbos beheer) An vanVeen (Staatsbosbeheer), Sandra van Lochem(Natuurmonumenten), Hans Massop (Natuurmonumenten),Eduard Habets (Natuurmonumenten)en de heer Stortelder (Alterra).Literatuur– Cultuurland Advies (2008) LandschapsherstelplanHeuvelland. In opdracht vanStaatsbosbeheer– Gorter, H.P. (1986) Ruimte voor Natuur.Vereniging tot Behoud van Natuurmonumentenin Nederland, ’s-Graveland.– Natuurmonumenten (2010) Advies cultuur -historie Zuid-Limburg. Landschap en landschaps -elementen in de gebieden van Natuurmonumenten.Concept van een intern rapport.– Nouwen, J. et al (red) (2007). LandschapsvisieZuid-Limburg. Provincie Limburg en WageningenUniversiteit, Wageningen/Maastricht.– Spek, T. (2011) ‘Unieke landschappen wordenverkwanseld, heel spijtig’ artikel in Trouw,15-06-2011.– Renes, H. (2000) ‘Een zuiver cultuurlandschap,beschaafd en aangenaam voor het oog’ - Het landschapvan het Geuldal in de twintigste eeuw.In Historische en Heemkundige Studies in enrond het Geuldal, Jaarboek 2000, pp 125-144. 34


ieuwsuit het werkveldORGANISATIES IN BEELD IOKTOBER 2011FRISO WOUDSTRARES NOVAKASTEELTJE BRUINHORSTKARAKTERANALYSE EN -HERSTELADC ARCHEO-PROJECTENDE BIJDRAGE VANMALTA AAN HETACADEMISCH DEBATKODDEARCHITECTENDE VOORDELEN VAN KLEINSCHALIGHEIDE R F G O E D I N U I T V O E R I N G


nieuws U I T H E T W E R K V E L DVITRUVIUS NUMMER 17 OKTOBER 2011Kasteeltje BruinhorstKarakteranalyse en-herstel van eenmonumentaal ensembleGelegen aan de Luntersekade nummer 1, aande noordelijke rand van Ederveen, ligt hetgemeentelijk monument kasteeltje Bruinhorst.Dit in 1879 gebouwde complex omvat eenhoofdhuis met groot koetshuis, gelegen in een parktuin.In de loop der jaren is de oorspronkelijk ruiméén kilometer lange tuin grotendeels afgestoten. Hetdeel dat nu nog resteert, heeft omstreeks 1966 haarhuidige omvang en verschijningsvorm gekregen.Ook het huis is destijds, na onder andere lange tijdals onderkomen voor repatriërende KNIL-militairente hebben gediend, flink onder handen genomen.De huidige eigenaar, de familie Dunsbergen, heeftBruinhorst in 2009 aangekocht en wenst het in oudeluister te herstellen, waarbij zo optimaal mogelijkwordt uitgegaan van de kwaliteiten die nog aanwezigzijn en van historische (typologische en cultuur -historische) waarden. Friso Woudstra Architectenen Res nova zijn bij dit project betrokken om zorgte dragen voor een verantwoorde totstandkomingen realisatie van de nieuwe plannen.Architectuurhistorisch onderzoeken ontwerptrajectHoewel het exterieur van kasteeltje Bruinhorstvandaag de dag nog in hoofdlijnen representatief isvoor de negentiende-eeuwse verschijningsvorm, isvan het oorspronkelijke interieur weinig tot nietsbehouden. Aangezien het de wens was van de opdrachtgeversom bij de herinrichting van Bruinhorstde beleving van het negentiende-eeuwse interieur alsuitgangspunt te nemen, heeft Res nova een inspi -ratiedocument opgesteld, waarin de verschillendekarakteristieke aspecten van de interieurarchitectuuruit de periode van de bouw van Bruinhorst wordenuitgediept.Aan de hand van nog aanwezige bouwhistorischewaarden en sporen en van bronnenonderzoek, waarbijvooral aandacht is besteed aan (historisch) beeldmateriaalvan negentiende-eeuwse interieurs, is eenbeeld geschetst van de wijze waarop het interieurvan Bruinhorst in haar gloriedagen zou zijn uit -gemonsterd. Hierbij speelde de ‘karakterleer’ eenbelangrijke rol. Deze leer was toonaangevend bij hetinrichten van luxe interieurs in vooral het laatstekwart van de negentiende eeuw. Bij de karakterleerspeelt de functie van het vertrek een belangrijke rolbij de aankleding. Salons en tuinkamers waren vaakin een lichte neoclassicistische stijl uitgewerkt.Stucwerk was vaak frivool door het gebruik vanflorale motieven. De hal is de eerste indruk diebezoekers van een woning kregen en moet daaromimponeren. Centrale hallen kenden daarom meestaleen ietwat zwaardere afwerking, waarbij sprake isvan rijker aangezet stucwerk. Bij woonvertrekken isde uitvoering vrijwel altijd in een neoclassicistischestijl met lage lambriseringen en een licht kleuren -palet opgezet. Stucwerkplafonds bestonden vaak uitlijstwerk met centrale ornamenten, voorzien van eendelicate detaillering. Eetvertrekken en andere meerprivate kamers als rookkamers, kenmerkten zichechter vaak door meer houtwerk (hogere lambri -seringen) en zwaarder aangezette plafonds (stucwerkvaak uitgevoerd als lijstwerk met blindeKasteeltje Bruinhorst, gezien vanaf de Luntersekade.Bruinhorst anno 1910. Vanaf de straat was sprake vaneen rechte laan, gericht op de salon van het huis. Delaan liep door een bosje. BRON: GEMEENTEARCHIEF EDEvlakverdelingen tussen de binnenste en buitenstelijst). Kleurstellingen in deze kamers waren wat donkerder,waardoor een meer intieme sfeer ontstond.Bij deze historische interieurs was eenheid in stijldus ondergeschikt. In het verlengde van de negentiende-eeuwsearchitectuur, waarbij op een soortgelijkewijze per type gebouw werd gezocht naar een(neo)stijl die ‘passend’ was bij de functie van hetgebouw, werd dus ook in het interieur per vertrek eenpassende aankleding gezocht.Op basis van de in het inspiratiedocument om -schreven karakterleer heeft Res nova een reeksaanbevelingen opgesteld op basis waarvan FrisoWoudstra Architecten haar plannen voor Bruinhorstheeft opgesteld. Hoewel de indeling van het huisniet volledig wordt teruggebracht tot de oorspronkelijkesituatie (deze was al grotendeels verdwenengedurende eerdere bouwactiviteiten), wordt in hetontwerp van Friso Woudstra wel een ambianceneergezet die past bij de historische grandeur vanhet gebouw. De aanwezige achtzijdige salon zalhierbij weer als spil van het huis gaan dienen, zoalsin de gloriedagen van Bruinhorst.FRISO WOUDSTRA RUBRIEKinfo@frisowoudstra.<strong>nl</strong>Telefoon 0575 - 519 455www.frisowoudstra.<strong>nl</strong>36


VITRUVIUS NUMMER 17 OKTOBER 2011nieuws U I T H E T W E R K V E L DDe werkzaamheden aan het exterieur zijn tot eenminimum beperkt. De grootste ingreep zal hetnieuwe terras zijn dat tegen de zuidelijke gevel (deSchauseite) wordt geplaatst. Het grote in 1966geplaatste terras wordt vervangen door een kleinerexemplaar dat de contouren van de gevel volgt en inverschijningsvorm is geïnspireerd op de situatiezoals deze zichtbaar is op oude foto’s. Door ditnieuwe terras wordt de geleidelijke overgang vanhuis naar tuin versterkt: huis – salon – terras – tuin.De plannen van Friso Woudstra Architecten zijn,aangevuld met een door Res nova opgestelde effecttoetswaarin de gemaakte keuzes in woord en beeldworden onderbouwd, aan de gemeente Ede en haarmonumentencommissie gepresenteerd en enthousiastontvangen.Tuinhistorisch onderzoek en ontwerptrajectDe gemeente en haar commissie wensten niet alleeninzicht te krijgen in de plannen die voor de bebouwingvan Bruinhorst werden opgesteld, maar wildenvanwege de ensemblewaarde van bebouwing entuin, ook al in een vroeg stadium inzicht krijgen inde plannen die de familie Dunsbergen eventueelvoor de tuin voor ogen had.Res nova heeft in dit kader een cultuur- en tuin -historische rapportage opgesteld: Bruinhorst, tuin -historisch onderzoek Luntersekade 1 te Ederveen. Dithad als doel inzicht te geven in de ontwikkelingsgeschiedenisvan de locatie Bruinhorst. De basis voorde analyse werd gevormd door de aanwezigecartogra fische bronnen en de ruim voorhandenzijnde historische foto’s, waarop de oorspron kelijketuinopzet rondom het huis duidelijk zichtbaar was.De huidige omvang van de tuin van Bruinhorstomvat een al op de kadastrale minuutkaart uit circa1832 zichtbaar, omgracht terrein en een in hetverlengde hiervan gelegen perceel aan de Luntersekade.Waarom de opdrachtgeefster van het landgoedje,mevrouw Fisler-Reiger, juist deze plek haduitgekozen als locatie voor een nieuw landgoed,is onduidelijk. Ederveen is gelegen in de GelderseVallei, een relatief laaggelegen veen- en broekgebiedtussen de Utrechtse Heuvelrug in het westen en deVeluwe in het oosten. Het overgrote deel van delandgoederen ligt in of aan de rand van de UtrechtseHeuvelrug of in of aan de rand van de Veluwe. In deGelderse Vallei werden in de negentiende eeuwnauwelijks landgoederen aangelegd. Niettemin lietze hier bij haar nieuw opgerichte huis een parktuinaa<strong>nl</strong>eggen die ruim een kilometer in lengte was.Deze oorspronkelijke in landschappelijke stijl uitgevoerdeparktuin is zichtbaar op laat-negentiendeeeuwsen vroeg-twintigste-eeuws kaartmateriaal.Vanaf de jaren dertig begint het goed in omvang afte nemen. In verschillende stadia worden delen vande tuin afgestoten. In de jaren vijftig is, ten tijde vande functie van Bruinhorst als onderkomen van KNILmilitairen,nagenoeg alle negentiende-eeuwse aanplantgerooid. Bruinhorst lag lange tijd vrij in hetlandschap.In 1966 werd de tuin opnieuw aangelegd. De grachtwerd behouden, maar werd tot aan de Luntersekadenaar het zuiden toe doorgetrokken. Hierbij werd terplekke van de oorspronkelijke zuidelijke tak eennieuwe vijver aangelegd. Tijdens deze werkzaam -heden is ook de oriëntatie van de oprijlaan gewijzigd,waardoor de karakteristieke (door begroeiing bege -leide) rechte zichtas vanaf de straat op de Schauseitevan het kasteeltje verdween.Op basis van de resultaten van het tuinhistorischonderzoek heeft Margreeth Bangert namens Resnova een tuinontwerp opgesteld, waarbij de huidigeaanwezige waarden én de historische (verdwenen)kwaliteiten tot een samenhangend geheel zijnsamengevoegd. Hierbij vormt de huidige opzet,ontstaan omstreeks 1966, de onderlegger van hetschetsontwerp. Binnen dit kader zijn enkele wijzigingenaangebracht waarbij de situatie, zoals dezezichtbaar is op historische bronnen, als inspiratiebronen referentiebeeld dient. Hierbij is tevensrekening gehouden met de karakteristieke ecologischekenmerken van de locatie. Uit het historischbeeldmateriaal blijkt dat bij de aa<strong>nl</strong>eg uit 1879 ookal rekening was gehouden met het karakter van delocatie.Dit tuinontwerp is samen met een onderbouwingvan de gemaakte keuzes naar de gemeente toe -gestuurd. In deze notitie, Bruinhorst. Notitie bij voorsteltuinontwerp Luntersekade 1 te Ederveen, wordtpunt voor punt ingegaan op de ontwikkelingen diein de tuin zullen plaatsvinden.Tot slotBij Bruinhorst vormen de onderzoeken, effecttoetsenen notities één geheel met het door Res novaopgestelde tuinontwerp en de door Friso WoudstraArchitecten opgestelde plannen voor het kasteeltje.Door deze nauwe samenwerking waarbij onderzoeken ontwerp één op één op elkaar zijn afgestemd,waarbij is uitgegaan van een karakteranalyse en eenkarakterherstelplan, ontstaat een totaalbeeld datrecht doet aan de (historische) kwaliteiten die ditnegentiende-eeuwse kasteeltje kenmerken.Don RackhamRes novaHet doorMargreeth Bangertvan Res novaopgesteldetuinontwerpvoor Bruinhorst.De rapporten van Res nova met de hierbesproken werken van Friso WoudstraArchitecten kunnen ingezien worden via:www.res-nova.<strong>nl</strong>/uitgever.html.info@res-nova.<strong>nl</strong>Telefoon 0475-552 330www.res-nova.<strong>nl</strong>RES NOVA RUBRIEK37


nieuws U I T H E T W E R K V E L DVITRUVIUS NUMMER 17 OKTOBER 2011Wat heeft de archeologievan Malta bijgedragen aanhet academisch debat?H.M. van der VeldeADC ArcheoProjectenSinds 2003 functioneert binnen Nederlandeen bestel waarin het meeste archeologischonderzoek wordt uitgevoerd doorcommerciële bedrijven (cf Van der Velde 2011).De activiteiten worden gefinancierd als gevolgvan het zogenaamde veroorzakersprincipe (bijwet vast gelegd in 2007). Het bestel is in hogemate zelf regulerend. Zo zijn richtlijnen opgesteldwaaraan onderzoek moet voldoen (KwaliteitsnormenNederlandse Archeologie, KNA), bedrijvenhebben zich moeten certificeren en de branche isvertegenwoordigd in een de SIKB. Het gevolg vandeze omslag is dat commercieel archeologen nietalleen verplichtingen aangaan ten opzichte vanhun (academische) vakgenoten maar ook rekeningdienen te houden met eisen die door (nietarcheologische) opdrachtgevers worden gesteld.Bovendien is archeologie niet langer een zuiverwetenschappelijke discipline maar ook onderdeelvan het proces van ruimtelijke ordening. Dathierin andere belangen prevaleren mag duidelijkzijn. Toch mag uiteindelijk niet vergeten wordendat archeologie een publieke zaak is. De studievan erfgoed gaat ons immers allen aan. In 2011wordt de werking van het huidige bestel geëvalueerd.Dit was een afspraak die samenhing met depolitieke goedkeuring van de wet op de archeologischemonumenten- zorg in 2007. Dat juist nude vraag gesteld wordt waar we het allemaal voordoen is hiervan een logisch gevolg. In deze bijdragewordt daarom de relatie tussen de maltagerelateerdearcheologie en de wetenschapcentraal gesteld.Nutteloos onderzoek en de kwaliteitvan programma’s van eisenVeel van de kritiek op het huidige stelsel richt zichop de wetenschappelijke resultaten die de Maltagerelateerdeonderzoeken hebben bij gedragen,of hadden moeten bijdragen, aan de kenniswinstvan de archeologie zelf. Verschillende auteurshebben daar de afgelopen jaren hun bezorgdheidover uitgesproken (Bazelmans 2009; Raemaekers2008, KNAW 2007). De kritiek komt samengevatop hetzelfde neer: er wordt teveel onnodig onderzoekuitgevoerd. De meeste onderzoeken vindenplaats op relatief kleine percelen en de resultate<strong>nl</strong>everen niet of nauwelijks een bijdrage aan kennisvermeerdering.De onderzoeken waar dit welmogelijk is zijn schaarser en de analyse van deresultaten blijkt vaak zeer beschrijvend en weinigsynthetiserend te zijn. Tenslotte ontbreekt het detraditionele partijen (met name de universiteiten)aan mogelijkheden om op basis van de resultatensynthetiserende studies te schrijven. Daaraan gekoppeldsignaleren enkele auteurs nog andereknelpunten rondom de kwaliteit van programma’svan eisen, de inzet van specialistisch onderzoekbinnen projecten en het feit dat het merendeelvan de projecten nooit het stadium van gravendonderzoek bereikt.Tenslotte constateert een enkeling dat een belangrijkfundament van het verdrag van Malta,namelijk behoud in situ, nauwelijks een rol lijktte spelen binnen de archeologische sector.De lage prijzen voor archeologisch onderzoek alsgevolg van de marktwerking zouden hier debetaan zijn (Bazelmans et al 2005; Lauwerier et al2006; Bazelmans in koenen 2008). Op deze kritiekzijn door verschillende auteurs reacties gegeven.Uit de meeste valt op te maken dat er ofwelsprake is van onvol komenheden in het nog prillebestel of dat de kritiek samenhangt met eengebrek aan inzicht in ieders belangen in eenarcheologische sector die anno 2011 diverser vansamenstelling en van belangen is dan ooit tevoren(Wispelwey 2007; Knoop 2008; Hessing2010).De kritiek die zich richt op de kwaliteit van programa’svan eisen, inhoud van rapporten en een gebrekaan synthesevorming op basis van de resultatenvan Malta-gerelateerd archeologischonderzoek is fundamenteler van aard. Wat hetlaatste punt betreft is het de vraag of dit het archeologischbedrijfsleven aangerekend kan worden.Binnen het stelsel wordt deze taak vooralgeclaimd door de universiteiten (KNAW 2007). Ineen reactie van de RCE op vragen over de handhavingvan de twee jaren-termijn wordt zelfs gestelddat het ook niet de primaire verantwoordelijkheidis van bedrijven om synthetiserendestudies te schrijven. Het belang van basisbeschrijvingenconform de KNA in relatie tot een opleveringbinnen twee jaar na het einde van hetveldwerk wordt groter geacht dan een synthetiserendestudie waarin verschillende onderzoekengepresenteerd worden (RCE notitie oktober2010). Het is ook niet verwonderlijk dat de afkalvingvan het universitaire bestel (in de afgelopen15 jaar is het aantal arbeidsplaatsen gehalveerd)gekoppeld aan de groei van de Malta-gerelateerdearcheologie leidt tot spanningen. Kreeg inhet recente verleden slechts een deel van deNederlandse bodem aandacht van de universitairearcheologie, tegenwoordig kan gesteld wordendat grote delen van Nederland en verschillendeonderzoeksperiodes niet of nauwelijks aandachtkrijgen binnen universitaire kring. Duidelijkwordt dat zonder een substantiële uitbreiding vanADC ARCHEOPROJECTEN RUBRIEK38


VITRUVIUS NUMMER 17 OKTOBER 2011nieuws U I T H E T W E R K V E L Dmogelijkheden en middelen niet van de universitairearcheologie verwacht mag worden dat zijhaar door de sector toebedachte taak volledig kanuitvoeren. In dat licht is het des te opvallender datverschillende bedrijven wel degelijk actief zijn opdit gebied. Zo participeren verschillende onderzoekersin NWO-projecten, blijken enkele medewerkersvan bedrijven in staat om promotieonderzoekuit te voeren en verschijnen de laatstejaren regelmatig grotere overzichtsstudies. Dathet merendeel van de rapporten weinig omvangrijkis en niet veel meer dan een basisbeschrijvingmet weinig toegevoegde waarde voor de wetenschapheeft, zoals R. Knoop terecht aangeeft,niets te maken met de acade mische archeologiemaar met de uitwerking van het hierboven beschrevenkwaliteitssysteem en de daaraan gekoppeldepublicatieverplichting (Knoop 2008, 36). Wezullen de resultaten helaas nooit kunnen vergelijkenmet die van een vorige generatie. Het NWO-Odyssee programma is wat dat betreft eenpij<strong>nl</strong>ijke confrontatie met de erfenis van de sector.Uit een scan van de opgegraven en nooit gepubliceerdegegevens uit de periode voor deinvoering van het verdrag van Malta (en daarbijwordt de grens op het jaar 2000 gesteld) komtnaar voren dat er minstens 20 miljoen euro nodigzou zijn om een begin te maken met het publicerenvan de belangrijkste opgravingen (Hessing &Mietes 2003; Hessing 2005). Daarmee vergelekenis de berg ‘grijze’ literatuur die de Malta-gerelateerdearcheologie jaarlijks presenteert een grotestap voorwaarts.Ook de kritiek op programma’s van eisen (PvE) isniet eenvoudig te duiden. Ook hier is sprake vanhet ontbreken van ervaring uit een voorafgaandeperiode. Dit wordt duidelijk uit een vergelijkingvan een onderzoek dat de RCE uitvoerde in 2005,2007 en 2008 (Bazelmans et al. 2005; Van denDries en Zoetbrood 2007; Van den Dries en Zoetbrood2008). Waar in 2005 geconstateerd werddat de PvE’s die in 2003 en 2004 werden opgesteldin meer dan de helft van de gevallen niet voldedenaan de kwaliteitsnormen, bleek dat in 2006terug gebracht tot 32%. Uit een onderzoek naar dekwaliteit van de rapporten die in datzelfde jaarverschenen, bleek dat 36,5% als onvoldoendebeschouwd werd. Op zich een verbetering tenopzichte van eerder onderzoek maar nog altijdeen behoorlijk percentage. Interessant in dit kaderis een andere uitkomst uit hetzelfde rapport. Vast -gesteld werd dat 98% van de veldwerkleiders voldoendeop de hoogte waren van de vraag- stellingenuit het PvE en over voldoende kennisbeschikten om hun onderzoek volgens de geldende(wetenschappelijke) normen uit te voeren.Bovendien werd geconstateerd dat deze veldwerkleidersvaak over meer kennis beschikten enmondeling de door hen gemaakte keuzes beterkonden toelichten dan dat in het rapport zelf hetgeval was (Van den Dries en zoetbrood 2008, 29-30). Blijkbaar zijn de geconstateerde omissies eerdertechnisch dan inhoudelijk van aard. Bovendie<strong>nl</strong>aat het archeologisch bedrijfsleven zien snelvan haar geconstateerde tekortkomingen te kunne<strong>nl</strong>eren. Een onderzoek uit 2010 laat zien datmet name de bedrijven (en universiteiten) zich bijzondergoed aan de eisen voor de handhavingvan de twee jaren-termijn houden. Het lijkt eenteken dat het bedrijfsleven zich goed aan hetnieuwe systeem heeft aangepast. Voor veel gemeentes,die pas sinds 2007 geconfronteerd wordenmet deze eisen, is het nog wennen. Zijscoorden beduidend minder op dit onderdeel(Erfgoedinspectie 2010b). Het is een aanwijzingdat men niet te snel moet oordelen over onvolkomenhedenin een jonge sector die laat zien bijzondersnel volwassen te kunnen worden. Tenslottemoet ook niet vergeten worden dat het aantalmensen werkzaam binnen de archeologie binnenkorte tijd explosief is toegenomen. De meeste archeologenzullen beamen dat kennis opgebouwddoor er varing van groot belang is (ook de KNA ishier op gebaseerd). Het kost nu eenmaal tijd omervaring op te doen.Een bijdrage aan de wetenschap?De bovenstaande discussies dreigen vaak hetzicht te ontnemen op de werkelijke kwaliteitswinstvan de Maltagerelateerde archeologie en wel deregionale spreiding van onderzoek en het ontstaanvan nieuwe onderzoekstradities. Op beideaspecten zal hier kort ingegaan worden.In 2002 is door de ROB een archeologiebalansgepresenteerd waarin per archeo-regio de toenmaligestand van kennis is beschreven met betrekkingtot een groot aantal kennis velden(Lauwerier en Lotte 2002). De door dezelfde instellinggepubliceerde erfgoedbalans uit 2009 biedtde mogelijkheid om de gerealiseerde kenniswinstte meten (Beukers 2009, 112 vv).Daaruit blijkt dat op de meeste terreinen kenniswinstis geboekt ten opzichte van 2002. Demeeste winst is behaald in die regio’s waarinzowel bedrijven als universiteiten actief zijn. In hetbijzonder onderzoek in Brabant en het rivieren -gebied heeft veel nieuwe gegevens voortgebracht.De archeologie van West-Brabant (regioBreda waarin zowel de gemeente als het bedrijfslevenactief is geweest) en het rivierengebied(dankzij de aa<strong>nl</strong>eg van de Betuweroute) heeft zijnkenniswinst vooral te danken aan de Maltagerelateerdearcheologie. Echter, voor Zeeland en hetgrootste deel van Limburg zijn alleen door bedrijvensubstantiële rappor-ten voortgebracht. Mededankzij de Malta-gerelateerde archeologie zijnvoor Oost-Neder- land binnen korte tijd twee dissertatiesverschenen (Van Beek 2009; Van derVelde 2011). Opvallend is de ondervertegenwoordigingvan universitaire publicaties over de archeologievan de stadskern.Het lijkt er op dat de universitaire archeologie debedrijven en de gemeentelijk archeologen nodigheeft om fundamentele kenniswinst voor alledelen en periodes binnen Nederland te bewerkstelligen.Dat de laatste spelers, wier primaire taakhet niet is, daar lang niet altijd volledig aan toekomenis geen punt van kritiek, maar een teken datindividuele archeologen en bedrijven verdereaanmoediging nodig hebben om tot een blijvendebijdrage aan de Nederlandse archeologie te kunnenkomen. Een nieuwe ‘Oogst van Malta’ zoubijzonder welkom zijn.Conclusies?Het nog prille bestel heeft geleid tot een groteverschuiving binnen een vak dat jare<strong>nl</strong>ang gedomineerdwerd door wetenschappelijke institutenen is op onderdelen misschien ook wat minderacademisch georiënteerd. Het is duidelijk datiedereen hierin zijn positie moet vinden. Zoals uitde onderzoeken naar de kwaliteit van rapportenen programma’s van eisen blijkt, hebben archeologe<strong>nl</strong>eertijd nodig om uit te vinden wat er preciesvan hen verlangd wordt. Hetzelfde geldt voorde relatie tussen universiteiten en bedrijven. Hetaantal publicaties van bedrijven dat er toe doet isvooral de laatste jaren enorm toegenomen. Alleenal ADC ArcheoProjecten heeft sinds 2007 elf monografieëngepubliceerd. Bovendien participerenvijf medewerker in universitaire onderzoeksprojectenof werken aan dissertaties. Het lijkt er dusop dat we, ondanks alle onvolkomenheden op degoede weg zijn. Misschien is het gewoon nog tevroeg om al te zware conclusies te trekken. Postbus 1513, 3800 BM AmersfoortTel. 033-299 8181communicatie@archeologie.<strong>nl</strong>www.archeologie.<strong>nl</strong>ADC ARCHEOPROJECTEN RUBRIEK39


nieuws U I T H E T W E R K V E L DKodde ArchitectenKlein is fijnKodde Architecten won recent met deverbouwing en uitbreiding van de Dr.Rijk Kramerschool in Amsterdam de ArieKeppler Prijs in de categorie cultuurhistorischerfgoed. Een gesprek met Jorrit Mulder, eenvan de twee eigenaren van het architecten -bureau. ‘De combinatie van oud en nieuwvinden we het mooist.’Een betere huisvestingsplek voor een in restauratiegespecialiseerd architectenbureau dande Amsterdamse grachtengordel is moeilijkdenkbaar. Je moet stekeblind zijn om hier nietin de ban raken van de cultuurhistorische sfeer.Kodde Architecten zit gevestigd in de benedenverdiepingvan een prachtig pand aan de Prinsengracht.Uitnodigend staat de houten buiten -deur open. Jorrit Mulder toont de Arie Kepplerpenning en zegt er trots op te zijn. Begrijpelijk,want de medegenomineerde veelgeroemderestauratie van de Hermitage was de gedoodverfdewinnaar van de prijs. Ook de jury was ervan onder de indruk (‘ronduit voorbeeldig’),maar ze was nog meer geïmponeerd door deaanpak van de Dr. Rijk Kramerschool doorKodde Architecten. Het juryrapport leest alseen lofzang: ‘Alles is dienstbaar, liefdevol enoogstrelend gemaakt.’ En: ‘Oud en nieuw zijnop een zorgvuldige manier van elkaar gescheidenin materiaal kleur en detail en vormentegelijk een symbiose.’Mulder is blij met de opmerkingen, omdat zeaansluiten bij de uitgangspunten en de werkwijzevan Kodde Architecten. Het bureau houdtervan om oud en nieuw met elkaar te combineren.Mulder: ‘Daarin schuilt veel kracht. Hetoude versterk je door er iets nieuws dichtbijte plaatsen. De school is een goed voorbeeld.We hebben daarin de oude hoofdstructuurgerestaureerd, maar moderne trappen en kastpartijentoegevoegd. Die moderne elementenmaken het project spannend, maar zijn ooknoodzakelijk om de school qua functie goedbruikbaar te maken.’Nieuw is ook de ook uit vier lagen bestaandeaanbouw tegen de achterzijde van de bestaandeschool.’ Op een computeranimatie wijstMulder naar een nieuw lokaal op de vierde verdiepingwaarin het dak van het oude trappenhuisis te zien. ‘We hadden dat dak kunnenwegslopen, maar omdat het zorgt voor eenmooie combinatie van oud en nieuw, hebbenwe het in tact gelaten. In feite hebben we denieuwbouw over het oude trappenhuis heengebouwd.’ Een kunststukje was ook het aan elkaarkoppelen van het oude en nieuwe pand,omdat de oudbouw uit twee lagen plus eenzolder bestaat, maar de nieuwbouw uit vierlagen. ‘Het kon doordat de lokalen in deoudbouw erg hoog waren en doordat we deonderste laag van de nieuwbouw een beetjein het maaiveld hebben laten verzinken.’Lachend: ‘Goed puzzelen is een van onzesterke punten. Wij zijn goed in woekeren metruimte. Onze eerste prioriteit is altijd dat demachine, in dit geval de school, soepel moetkunnen draaien. Functioneel moet het allemaalkloppen.’FietsKodde Architecten is in 1996 opgericht doorHans Kodde. Twee jaar later kwam JorritMulder erbij. Recent is de samenwerkingomgezet in een partnerschap. ‘Hans had eenaantal klanten en ik ook. Ik kende hem goed enstelde voor om samen te gaan. Met zijn tweeënis gezelliger, maar ook prettiger voor de klanten,omdat ze meer feedback hebben.’ Desamenwerking beviel en het bureau groeide.40


VITRUVIUS NUMMER 17 OKTOBER 2011nieuws U I T H E T W E R K V E L DEr werken nu zes mensen. Groter hoeft het niette worden van Mulder. ‘Wij hebben nu nog directcontact met onze klanten, die dat prettigvinden. Maar dat kan alleen doordat we nietgroot zijn.’ Er is nog een reden om niet groterte willen worden. ‘Grote kantoren, zo tussen devijfendertig en honderd medewerkers, komener in de huidige crisis achter dat groot achterhaaldis. Ik ben ervan overtuigd dat de toekomstaan relatief kleine bureaus is. Natuurlijk:voor hele grote projecten zullen altijd grotekantoren als OMA en Mecanoo blijven bestaan,die met vestigingen in meerdere landen architectuurmultinationalszijn. Maar naast dezegrote zullen veel meer kleine kantoren zijn, diebij grote projecten met elkaar samenwerken.Het is bijna onmogelijk geworden om alles nogzelf te doen doordat ook in ons vakgebied despecialismen extreem zijn toegenomen. Vroegerwerd van een bouwheer verwacht dat hijalles in huis had. Hij moest onder meer electriciën,timmerman, loodgieter en psycholoogzijn. Wij streven ernaar om al die kwaliteitennog in huis te hebben, maar dat kan alleen bijniet al te grote projecten.’ Het omslagpunt ligtvolgens Mulder ongeveer bij een werk als deRijk Kramerschool. ‘Als projecten groter worden,moeten we gespecialiseerde expertise inhuren.In dat geval worden we de coördinatorvan kennis. Dat kan ook, maar wij vinden hetleuk om zoveel mogelijk kennis in eigen huis tehebben. Dat vinden opdrachtgevers ook prettig,omdat ze dan met minder mensen aan tafelhoeven te zitten.’Mulder noemt nog een derde reden om nietgroter te willen worden. ‘Bij restauratie moet jetot het werk klaar is erbij betrokken zijn. Je kuntje niet na het definitieve ontwerp terugtrekkenen het overlaten aan de aannemer. Dat kanmisschien bij strakke nieuwbouw, maar niet bijrestauratie. Ik zal niet zeggen dat het bij restauratiealtijd tegen zit, maar er doen zich altijd onverwachtezaken voor. De complexiteit van hetherstel maakt het nodig dat je altijd bereikbaarbent. Als een uitvoerder tegen een probleemaa<strong>nl</strong>oopt, kun je niet een week wachten.’ Alleenal daarom is Mulder blij dat de meeste opdrachtenvoor Kodde Architecten uit de Amsterdamsegrachtengordel komen. ‘Als er eenprobleem is, springen we op de fiets en staanwe even later met de uitvoerder op de steiger.’Prinsengracht 4651016 HP AmsterdamTel. +31(0)20 428 2700info@koddearchitecten.<strong>nl</strong>www.koddearchitecten.<strong>nl</strong>De Dr. Rijk Kramer school is het grootste cultuurhistorische restauratieprojectvan Kodde Architecten, maar op het trackrecord van het bureau staan meerbijzondere werken. Mulder licht er drie uit.Stadsdeelkantoor Westerpark‘We hebben vijf jaar geleden decomplete buitenschil – ramen, gevels,dakgoten - gerestaureerd vandit pand, dat op de kop van hetWestergasfabriekterrein staat. Deoriginele ramen waren er uitgezaagden het oorspronkelijke kozijnwas gebruikt als stelkozijn voor aluminiumkozijnen. Qua restauratieviel er helaas weinig terug te halen.We hebben nieuwe inhaakkozijnenvan dubbel glas geplaatst. Helaas konden we er geen schuiframen inzetten, omdat dubbelglas daarvoor te zwaar is. Het zijn tuimelramen geworden, maar als ze gesloten zijn, zie je devroegere oorspronkelijke opzet. We hebben ook de doorgang van het gebouw naar het parkdichtgemaakt. Die passage was er in de jaren tachtig in gebracht om de beleving van hetpark te stimuleren, maar in de praktijk zorgde hij voor overlast. Ook kostte het veel meterswerkruimte. Die zitten nu weer in het gebouw.’Buurtboerderij Ons genoegen‘Dat is een project met een lange geschiedenis. ToenStadsdeel Westerpark een oude vervallen boerderij aande Spaarndammerdijk wilde slopen, kwam de buurt inopstand en werd hij gekraakt. De politiek draaide 180graden en besloot de boerderij op te knappen. De geestelijkegezondheidsinstelling Mentrum was bereid omde boerderij als time-outinstelling voor mensen die terugkerenin de maatschappij te huren. Ons uitgangspuntbij de restauratie was: bij voldoende gegevens brengenwe zaken terug in de oude staat. De aannemer heeftalles wat van waarde was meteen eruit gehaald omdeze zaken als referentiepunten te gebruiken. Op het terrein had hij een soort miniwerfje,waarin vaklieden alles nauwkeurig namaakten. Zonder ervaren vakmensen kun je dit soortprojecten niet doen. De boerderij, met er om heen prachtige (moes)tuinen is schitterend hersteld.’Jockeyhuis‘Het Jockeyhuis is het clubgebouw en destallen van de voormalige draf- en renbaanCruysbergen in Bussum. Het was verkochtaan een particulier, die het wilde restaureren.Er ging iets mis met het bedrijf datwerd ingeschakeld en wij hebben de restauratieweer vlot getrokken. Dit was echteen pur sang restauratie: we hebben alleswat kapot was in de oorspronkelijke staatteruggebracht. Het Jockeyhuis is uniek,want het ligt in een prachtig besloten landschap.Dat soort plekken zijn zeldzaam inNederland. Als je het ziet, waan je jezelf inEngeland.’41


V O O R U g e l e z e nVITRUVIUS NUMMER 17 OKTOBER 2011Monumentaal wonen; Gids vooreigenaren van een rijksmonumentUITGAVEGezame<strong>nl</strong>ijke uitgaveRCE, NRF, VNG, FGMen Belastingdienst 1RECENSENTFrits NiemeijerDETAILS38 pagina’s (gedrukt endigitaal). Gratis aan tevragen bij de Rijksdienstvoor het Cultureel Erfgoedin Amersfoort of tedow<strong>nl</strong>oaden via: http://fd7.formdesk.com/archis/gids_ pdfDe SPIJKER op zijn kopEnkele jaren geleden bleek uit een enquête onder 3000eigenaren van rijksmonumenten dat de grote meerderheidvan hen wist dat ze een monument kochten, maar dat de helft nietwas geïnformeerd over de consequenties daarvan. Dezelfde enquêteleerde dat tweederde van de eigenaren van mening was datze voldoende mogelijkheden hebben om het pand aan individuelewensen aan te passen. 2 Vooral deze laatste uitkomst is nogal opmerkelijk,omdat er al decennia een door velen kritiekloos doorgegevenruis gehoord kan worden van: ‘Je mag nog geen spijkerin de muur slaan’. Dat blijkt in de praktijk dus nogal mee te vallenen de eigenaren ervaren dat ook niet zo. Dat is een belangrijkinformatief punt voor potentiële (nieuwe) eigenaren, die zichanders vast wel tweemaal zouden bedenken – althans als ze alleenmet die kletskoek in aanraking zouden komen. Het is vreemd datde nieuwe gids ‘Monumentaal wonen’ hierover niets zegt. Naarverluidt moest de inhoud een positief beeld uitstralen en in hetverlengde hiervan zou dit naar de mening van uw recensent eengoed punt voor beïnvloeding van de beeldvorming zijn geweest.Een tussenkopje ‘De spijker op zijn kop’ (tevens een doordenkertje!)in een volgende editie zou een begin van een proces vanverandering kunnen zijn.hieronder (kunnen) vallen, spreekt voor ‘kenners’ meestal vanzelf,maar voor (nieuwe) eigenaren is dit soms niet helder. Wat die ‘monumentaleonderdelen’ of ‘monumentale waarden’ zijn, kan danook vragen oproepen. De discussie hierover kan op verschillendefronten worden gevoerd, maar gewoo<strong>nl</strong>ijk heeft de eigenaar daaringeen stem van betekenis. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed(of een voorganger) heeft de waarden immers namens deminister of de staatssecretaris van cultuur (benoemd en) vastgestelden die staan dan ook niet ter discussie. Wat dit betreft is hetenigszins vreemd dat de gids de indruk geeft dat een nieuwe eigenaarzich het best als eerste naar de desbetreffende gemeentekan richten. Dat klopt alleen voor zover het de aanvraag van eenvergunning voor een wijziging aan het monument betreft, maar ditgeldt niet per definitie wanneer het gaat om de omgang mét envooral niet bij vaststelling van de monumentale waarden. Vooralwanneer het om een pand in relatief slechte staat gaat, zou danbeter de Belastingdienst Bureau Monumentenpanden het eersteaanspreekpunt kunnen zijn, want alles wat er gebeurt voordat énnadat deze dienst zich op de hoogte heeft kunnen stellen van detoestand van het pand, is van blijvende invloed op verdereontwikkelingen. Niet omdat de dienst de intrinsieke waarden vanhet monument als zodanig vaststelt, maar wel omdat hij bepaaltwat er eventueel subsidiabel is bij de aanpak van het monument.En dit raakt direct aan de kosten en de tegemoetkomingen daarin:Het is dan ook wat vreemd dat de gids de nieuwe eigenaar de ‘tip’geeft (of stelt: ‘goed om te doen’) tijdig met de Belastingdienst teoverleggen, terwijl níet tijdig overleggen hem van de ene dag opde andere tienduizenden euro’s kan kosten. En dit betreft zowelhet al of niet subsidiabel zijn van ingrepen, als de grootte van eeneventuele laagrentende lening bij het Nationaal Restauratiefonds(NRF). Zo’n lening (momenteel ca. 1,5 % rente) bedraagt (maximaal)70% van de door de Belastingdienst vastgestelde subsidiabelekosten voor onderhoud (inclusief restauratie), tot eenmaximum van 300.000 euro. Gelukkig staat er duidelijk in de gidsdat wie al begonnen is met de werken geen lening of subsidiemeer kan aanvragen – of het nu met of zonder de door de gemeente(!) te verstrekken vergunning is. Niet subsidiabel zijn ondermeer comfortverbeteringen aan het pand. Dit laatste is nogal eenseen punt van discussie en van onbegrip omdat bijvoorbeeld zoietsals de vervanging van de elektrische installatie in een 17de-eeuwsHet is goed dat de gids begint met het niet bij ieder bekendefeit dat bescherming van een rijksmonument het hele pand betreft,dus niet alleen de buitenkant of de straatzijde, maar ookde inwendige structuur en indeling en de ‘monumentale onderdelen’.Wat er wordt verstaan onder monumentale onderdelenis echter niet altijd en voor iedereen duidelijk. En al helemaalniet voor nieuwe monumenteigenaren, voor wie de gids in deeerste plaats is bedoeld. Dat alle gevels en muren, de venstersen deuren, de kap, het dak, de kelder en interieur(onderdelen)42


VITRUVIUS NUMMER 17 OKTOBER 2011V O O R U g e l e z e npand wel subsidiabel is, maar het aanbrengen van dubbele beglazingniet. Het plaatsen van dubbel glas – of andere isolerendeingrepen – is toch al een heikel punt in monumente<strong>nl</strong>and. Dit isniet subsidiabel omdat het zonder twijfel om verbetering gaat,maar bovendien is het in veel gevallen niet wenselijk vanuitmonumentaal oogpunt. Vervanging van gebroken glazen door hetbijna 10 jaar geleden op de markt gekomen enkel isolerend glaskan daarentegen wel subsidiabel zijn! De gids gaat op meerderevan dergelijke gevallen kort in en verwijst verder naar diverserelevante andere bronnen van informatie.Het ‘subsidiabel’ zijn vraagt overigens nog verdere toelichting.Terwijl het voor de hand lijkt te liggen dat iets wat subsidiabelis in aanmerking kan komen voor subsidie, is dit voor wat betreftmonumenten in veruit de meeste gevallen niet het geval. Voormeerdere categorieën monumenten 3 is de subsidie afgeschaft envervangen door een laagrentende hypothecaire lening (of eenkeuze tussen beide). 4 Veruit de meeste monumenteigenaren – enin elk geval de eigenaren van woonhuismonumenten – kunnen ee<strong>nl</strong>ening aangeboden krijgen die – precies als een normale hypo -thecaire lening – opeisbaar wordt wanneer niet aan de verplichtingtot betaling van de contractuele maandbedragen wordt voldaan.Dit kan leiden tot publieke verkoop van het (onder)pand om uit deopbrengst de schuld te voldoen. Het betreft – voor zover bekend –altijd annuïteitenhypotheken; die dus over de gehele looptijd(maximaal 30 jr.) hetzelfde totaalbedrag voor rente + aflossingvragen. Met in het begin vrijwel uitsluitend een rentecomponent(en dus renteaftrek voor de belasting) en later vrijwel uitsluitendaflossing. Dit is wel iets om even over na te denken: iemand diebesluit tot het kopen van een monumentenpand en tot het aangaanvan twee mogelijk zeer forse leningen, moet financieel stevig inzijn schoenen staan. Hier staat tegenover – en dat staat niet inde gids – dat de alle subsidiabele onderhoudskosten (dit omvatook de restauratie) van de belasting aftrekbaar zijn als PersoonsgebondenAftrek. En dit niet eenmalig – of alleen in het jaar waarinde werkzaamheden zijn betaald, zoals de gids zegt - maar overeen reeks van jaren. Wel geldt hierbij een drempelbedrag: de Belastingdiensthanteert deze bouwkundige term helaas om de monumenteigenaarerover te laten struikelen. Aftrek van de inkomstenbelastingenis namelijk (jaarlijks) onderhevig aan een minimumbedrag– ‘de drempel’, die gekoppeld is aan de WOZ-waardevan het pand. De drempel staat de doelstelling van regelmatig onderhoudvan het pand uiteraard lelijk in de weg, want de eigenaarzal de noodzakelijke werken gaan uitstellen om in zo weinigmogelijk jaren steeds zo ver mogelijk boven de drempel uit tekomen. Hij zal bij wijze van spreken blijven wachten tot de eerstedruppels door de dakgoot komen eer hij het zink laat vernieuwen– en dat dan tegelijk met het intussen al achterstallig gewordenbuitenschilderwerk. Er zal wel heel goed over nagedacht zijn,maar soms bekruipt je het gevoel dat de ene maatregel de andereflink tegenwerkt, tot schade van het monument.Vraag is dan: wat biedt de gids ‘Monumentaal wonen’? Hijbevat veel nuttige informatie in compacte vorm, maar helaas zijner ook belangrijke zaken ongenoemd of onderbelicht gebleven.Het advies aan de monumenteigenaar luidt: de gids aanvragen ofdow<strong>nl</strong>oaden en doornemen en vervolgens niets doen tot deBelastingdienst groen licht heeft gegeven. En wetend dat de eersteuitgave van de gids een experiment is, adviseert de recensent deuitgevers deze versie t.z.t. te vervangen door een tweede editie,waarin nog enige puntjes zijn aangescherpt. En vergeet dan vooralde ‘mythe van de spijker’ niet. Want: begonnen met ‘spijkeren’?- dan geen subsidie en geen lening. Meer waarschuwing danverbod dus.Relevante websites (om verder te zoeken):www.cultureelerfgoed.<strong>nl</strong>www.restauratiefonds.<strong>nl</strong>www.belastingdienst.<strong>nl</strong>www.vng.<strong>nl</strong>www.monumenten.<strong>nl</strong>1 Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Nationaal Restauratiefonds,Vereniging van Nederlandse Gemeenten, Federatie Grote Monumentengemeenten[49] en Belastingdienst Bureau Monumentenpanden.2 Zie: http://www.sam-limburg.<strong>nl</strong>/sam-limburg/doc/OCenW-brief%20inzake%20MoMo%20aan%20grote%20monumentengemeenten.pdf3 De rijksmonumenten zijn om verschillende redenen ingedeeld incategorieën, zoals agrarische gebouwen, kerkelijke gebouwen enwoonhuizen. De indeling is in de loop der jaren meer dan eens gewijzigden ook de toewijzing is tot op de dag van vandaag niet eenduidig.Niettemin kan gesteld worden dat 2/3 deel van de rijksmonumentenbestaat uit verschillende typen woningen.4 Voor die categorieën waarvoor er sprake is van een keuze, is dieechter een farce, want sinds enkele jaren is subsidietoekenning ee<strong>nl</strong>oterij geworden. Zie hiervoor: http://www.cultureelerfgoed.<strong>nl</strong>/sites/default/files/u6/Toelichting%20aanvraagformulier%20Brim%202011%20gebouwd%20monument.pdf en: http://www.monumenten.<strong>nl</strong>/site/<strong>nl</strong>-<strong>nl</strong>/Direct+naar/Brim+loting+zit+u+erbij.htm 43


V O O R U g e l e z e nVITRUVIUS NUMMER 17 OKTOBER 2011Bloemkoolwijken: analyse en perspectiefAUTEURSMartijn Ubink, Thijsvan der Steeg (red.)UITGAVESUNRECENSENTJaap Evert AbrahamseDETAILSPaperback,168 pagina’s, kleur,ISBN 978-94-6105-169-1PRIJS€ 34,50Ongeveer een kwart van de Nederlandse woningvoorraaddateert uit de periode 1970-1985, toen per jaar nog meerdan 100.000 woningen werden opgeleverd, met een piek van155.000 in 1973. Een groot deel van deze woningen liggen in zogenaamdebloemkoolwijken. Deze naam verwijst naar de typischeplattegrond van zo’n wijk, met doodlopende straatjes en woonerven,ontsloten door een slingerend, onoverzichtelijk verkeerscircuit,met overal verspringingen in de rooilijnen. De meestemensen die niet in zo’n wijk wonen komen er waarschij<strong>nl</strong>ijk nooit.Sommige bezoekers zullen het bij één keer laten, nadat zij de wijkvloekend hebben verlaten zonder hun bestemming te bereiken,omdat zelfs de Tomtom er op hol slaat. Dat wil overigens helemaalniet zeggen dat de bloemkoolwijken als woonmilieu slechter zijndan andere naoorlogse uitbreidingswijken. Bureau Middelkoopheeft met steun van een aantal gemeenten en het Stimuleringsfondsvoor Architectuur onderzoek gedaan naar de huidige toestanden de ontwikkelingsmogelijkheden van zulke wijken. Hetonderzoek is in boekvorm gepubliceerd, waarbij een complementerendewebsite aanvullende informatie biedt.Het principe van de bloemkoolwijk werd rond het einde van dejaren zestig bedacht in Emmen, waar stedenbouwkundige Niek deBoer voor de gemeente werkte. Hij wilde naar een nieuwe maniervan ordening van wijken, waarbij de aanwezigheid van de auto –die tot die tijd ruim baan had gekregen en een nauwelijks te onderschattenimpact had op wijken en steden – in de directe woonomgevingwerd teruggedrongen. De Boer introduceerde hetwoonerf, een nieuwe manier van het groeperen van woningen rondcollectieve, autoluwe hoven. Het werd voor de eerste keer gerealiseerdin de wijk Emmerhout, trok veel aandacht en ontwikkeldezich in de jaren daarna snel in veel Nederlandse steden.Samen met een architectuur die zich expliciet wilde onderscheidenvan de wederopbouw – traditionele materialen als baksteen,hout en dakpannen, verspringende rooilijnen – ontstond detypische bloemkoolwijk. De bouwsector bleek na een aantal experimenteleprojecten razendsnel in staat om de systeem- en gietbouw,die tijdens de wederopbouw was ontwikkeld, toepasbaar temaken voor dit nieuwe stedenbouwkundige concept – waarbij debouwkosten de pan uit rezen in vergelijking met de eerdere modernistischewoningbouw. De wijken ogen kleinschalig, maar zijnnet als de vroegere naoorlogse wijken op industriële manier geproduceerd.Dat was mogelijk door ‘families’ van verschillendewoningtypes te combineren uit verschillende elementen, die allemaalbinnen één stramien pasten. Afwisseling werd verkregendoor een onregelmatige plaatsing van bergingen, keukens of dakkapellen,liefst allemaal met een eigen schuine kap. Zo kon opgrote schaal worden vormgegeven aan de paradoxale ambitie dieten grondslag ligt aan de bloemkoolwijken: geprogrammeerdespontaniteit, opgelegde toevalligheid. De bloemkoolwijken zijn hetultieme product van het idee van maakbaarheid.In 1979 kenschetste de architect Carel Weeber de gehele architectuurproductievan het decennium daarvoor met de term‘Nieuwe Truttigheid’. Weeber was een verklaard voorstander van‘objectiviteit’ in de stedenbouw, en van de terugkeer van de (rechte)straat en het bouwblok. Hij pleitte in niet mis te verstane termenvoor een nieuwe revolutie in de woningbouw – de zoveelste na deoorlog. Zijn betoog viel in goede aarde, niet alleen vanwege heteinde van de maakbaarheidsgedachte, maar ook vanwege denoodzaak om drastisch te bezuinigen op de stichtingskosten vannieuwbouwwoningen. Venserpolder in Amsterdam-Zuidoost wasde grootschalige, en ook weer controversiële uitwerking van Weebersideeën.De woonerfgedachte verbeeld. TEKENING NIEK DE BOER,GEMEENTELIJK STEDENBOUWKUNDIGE IN EMMEN, 197244


VITRUVIUS NUMMER 17 OKTOBER 2011V O O R U g e l e z e nMaar rond 1980 sloeg de scherpe kritiek van Weeber (en anderen)aan. Dit heeft ertoe geleid dat de bloemkoolwijk lange tijdeen sluimerend bestaan heeft geleid en zich heeft onttrokken aande aandacht van onderzoekers en ontwerpers. Pas de laatste tijd,dertig jaar na dato, wordt de kleinschalige laagbouw incidenteelwel opgevoerd als mogelijke inspiratiebron voor nieuwe ontwikkelingen,bijvoorbeeld op de Groningse woningbouwmanifestatieIntense laagbouw. Hier wordt het oppassen, want de integratie vanstedenbouw en architectuur tot één onontwarbaar systeem – veelbloemkoolwijken waren eige<strong>nl</strong>ijk een soort mini-Bijlmertjes –heeft laten zien kwetsbaar en weinig flexibel te zijn en niet goedin staat om nieuwe ontwikkelingen in zich op te nemen. Op dit puntis Weebers kritiek nog altijd actueel.Inmiddels zijn de meeste bloemkoolwijken een generatie verder.Langzamerhand beginnen de oorspronkelijke bewoners tevertrekken en komen woningen opnieuw op de markt. Door derealisatie van de VINEX is de positie van de bloemkoolwijken op dewoningmarkt drastisch gewijzigd. Het boek opent met een terugblikop het ontstaan van de wijken vanaf de jaren zeventig, als reactieop de grootschalige woningbouw uit de periode van dewederopbouw en de hoogbouwgolf van de late jaren zestig. Daarnakomen in opeenvolgende hoofdstukken analyses van de situatiewaarin deze wijken zich na één generatie bewoning bevinden –waaruit blijkt dat de meeste wijken geleidelijk achteruitgaan – doorverschuivingen op de woningmarkt, een veranderde ligging in destad, demografische dynamiek en fysieke veroudering – zonderdat ze te maken krijgen met grootstedelijke problemen als verpauperingof grote sociale onrust. Deze analyses gaan niet alleenover de structuur, maar ook over de woningvoorraad, de socialeopbouw en het eigendom van woningen. Uit de analyses blijkt datjuist de geprogrammeerde diversiteit in woningtypen en collectievebuitenruimtes niet bestand is tegen de toenemende pluriformiteitvan bewoners en leefstijlen. Met het boek heeft bureau Middelkoopde veelvormigheid en de onderlinge verschillen tussen de wijkenin kaart gebracht en laten zien dat die als woonmilieu, door hu<strong>nl</strong>igging in het landschap en de voor veel mensen aansprekende architectuur,vaak helemaal niet zo slecht zijn.Met Bloemkoolwijken krijgt een van de minder beschrevenfasen in de razendsnelle ontwikkeling van de naoorlogse stedenbouwen volkshuisvesting terecht de aandacht, zowel vanuit historischperspectief als vanuit de praktische noodzaak vaninstandhouding en transformatie. Uit de website blijkt dat inmiddelseen aantal architectenbureaus bezig is om op basis van deanalyses van Middelkoop een methodiek te ontwikkelen voor hetlaten functioneren van deze wijken op de langere termijn. Dat isnodig, want de aanpak van deze wijken zal weinig overeenkomstenvertonen met de herstructurering van de vroeg-naoorlogse wijken,niet alleen vanwege het kerende economische tij, maar ook omdateen flink deel van de woningen in bloemkoolwijken in particulierbezit is door de indertijd geldende premieregelingen en door verkoopnaderhand door corporaties. Atlas van Nederland in het Holoceen –Landschap en bewoningvanaf de laatste ijstijd tot nuAUTEURSP.C. Vos, J. Bazelmans,H.J.T. Weerts en M.J. vander Meulen (redactie)UITGAVEBert Bakker, Amsterdam, 2011RECENSENTReinout RutteDETAILSGebonden, 96 pagina’sISBN 978 90 3513 639 7PRIJS€ 24,95De Atlas van Nederland in het Holoceen is een prachtigboek en het resultaat van jare<strong>nl</strong>ange noeste arbeid, in deeerste plaats door Peter Vos. Hij tekende de kaarten die het hartvan de atlas vormen. In elf kaartbeelden krijgt de lezer een overzichtvan de transformatie die het landschap van Nederland in deafgelopen 10.000 jaar doormaakte, om precies te zijn in 9000, 5500,3850, 2750, 1500 en 500 voor Christus en in 100, 800, 1500, 1850en 2000 na Christus. Het betreft zogenaamde paleogeografischekaarten, die een momentopname tonen van een oude geografischesituatie en zijn samengesteld op basis van tienduizendengrondboringen en veel aanvullend onderzoek, onder meer geologisch,bodemkundig, archeologisch, naamkundig en historisch.Zulk onderzoek en de publicatie daarvan in de vorm van deze atlas,die toegankelijk is voor een breed publiek, is alleen mogelijk doorintensieve samenwerking. Behalve Peter Vos werkten er danook vele anderen aan. Bovendien is het een coproductie van TNO,Deltares en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.In enkele i<strong>nl</strong>eidende hoofdstukken voorafgaand aan de kaartenreekswordt de lezer ingewijd in de materie. De periode vóórhet Holoceen passeert kort de revue en centrale noties over destijging van de zeespiegel, het gedrag van de grote rivieren, degroei van het veen en de rol van de mens als inrichter van het landschapworden kernachtig uiteengezet. Ook krijgt de wijze waaropde kaarten tot stand zijn gekomen en de legenda enige aandacht.Daarop volgen de elf kaarten die elk zijn voorzien van een toelichting,waarin eerst wordt ingegaan op de natuurlijke krachten diehet landschap vormden en vervolgens op de rol van de mens.45


V O O R U g e l e z e nVITRUVIUS NUMMER 17 OKTOBER 2011Iedere kaart met toelichting heeft een pakkende titel meegekregenwaarin de meest bepalende verandering wordt getypeerd,zoals: ‘Het water stijgt’, ‘Het veen breidt uit’ en ‘De mens maakthet landschap’. Zo krijgen we binnen kort bestek een fascinerenden verhelderend inzicht in de vorming van Nederland. Op de eerstedrie kaarten, tot 3850 voor Christus, springen vooral de groteinvloed van de zee en de andere kustlijn dan wij nu gewend zijn inhet oog. Op de volgende vijf, tussen 2750 voor Christus en 800 naChristus, overheerst het veen en wordt de vorm van Nederlandlangzamerhand herkenbaarder. Op de laatste drie kaarten, vanaf1500 na Christus, treedt de invloed van de mens als vormendekracht steeds meer op de voorgrond.De kaartenreeks is een prestatie van formaat, die een belangrijkestap voorwaarts betekent ten opzichte van de eerbiedwaardigevoorganger van Zagwijn (Nederland in het Holoceen, 1986).Op vele punten is het kaartbeeld verfijnd, bijgesteld en uitgewerkt.Wat evenwel ontzettend jammer is, is dat een verantwoording vande kaartbeelden ontbreekt. In het hoofdstuk over de totstand -koming van de kaartenworden enige algemeneopmerkingen gemaakt,bijvoorbeeld over de dateringvan sedimentenen het combineren vanverschillende bronnen.En dat voor gebiedenwaarover minder bekendis, gebruik werd gemaaktvan expert knowledge.Maar welke keuzes erzijn gemaakt per kaart,en waarom, dat lezen wenergens. Terwijl natuurlijkvoor een groot deelvan de kaarten keuzesnoodzakelijk waren, aangezienveel niet precies bekend is en op aannames, reconstructieen inter pretatie berust, bovendien tot een uniform kaartbeeld overeen periode van ongeveer 10.000 jaar moest worden gekomen, watoverigens uitstekend is gelukt. Ik ga er vanuit dat de auteurs zorgvuldigeafwegingen hebben gemaakt, maar daar had ik graag watover gelezen, ook in deze publieksuitgave, waarin op z’n minst perkaart een lijstje van gehanteerde criteria had kunnen wordenopgenomen.Ik geef hier een paar voorbeelden waar voor mij de criteriaonduidelijk zijn. Het betreft de legenda-eenheden ‘steden’, ‘stedelijkgebied’ en ‘water’ op de kaarten van 1500 en 1850 na Christus.In 1500 zie ik in West-Friesland een hoge dichtheid aan rodestipjes die voor stad staan, terwijl daar toch echt niet zoveel stede<strong>nl</strong>agen. Een reeks bestaande plattelandsnederzettingen kreeg inde late middeleeuwen stadsrechten, maar de meeste ontwikkeldenzich nimmer tot stad. Hier is het criterium stadsrecht kennelijkleidend geweest voor het aangeven van steden, wat helaas eenweinig representatief beeld oplevert. Wat verder opvalt op de kaartvan 1500, is het ontbreken van belangrijke waterlopen in Holland,zoals die waaraan Delft is gesitueerd. Eerst dacht ik dat gegravenwaterlopen misschien niet worden weergegeven, maar in 1850staan bijvoorbeeld wel kanalen in Brabant op de kaart. Hoe zit dit?Overigens ontbreekt in de algemene Toelichting op de legendaeenhedenop pagina 35 de eenheid ‘Waterlopen’, die wel in delegenda’s onder de elf kaarten staat. Met de weergave van ‘steden’(als symbool: een rood puntje) en ‘stedelijk gebied’ (als rode vlekwaarvan de contouren de werkelijke grenzen van het stedelijkgebied weergeven) in 1850 is iets bijzonders aan de hand. Een deelvan de Friese steden is met het symbool ‘stad’ weergegeven, eendeel als rood vlekje. In andere gebieden komt dit eveneens voor,bijvoorbeeld in Twente, Limburg en Zeeuws-Vlaanderen. Ik zougraag weten waarom.Mijn algemene indruk is dat de kaartenreeks een representatiefoverzicht biedt van de veranderingen over de lange termijn,maar de rol van de mens minder overtuigend weergeeft als het gaatom bewoning, ontginningspatronenen infrastructuren.De keuze omper peiljaar naast de toelichtingeen kadertekstmet een kaartje op tenemen over een casusvan een voor die tijd representatievenederzettingen/of stukje infrastructuur,vind ik niet zogelukkig. Liever had ikten minste voor een aantalpeiljaren meer aandachtgezien voor bewoningspatronenen/of infrastructurenin heel Nederland,waarvan nevenkaartennaast de paleogeografische kaarten hadden kunnen wordenafgebeeld. Dit soort nevenkaarten kan tevens dienen alsonderdeel van de verantwoording. Voor wetenschappelijk gebruikvan de kaartenreeks is een verantwoording van de gemaakte keuzesper kaart hoe dan ook noodzakelijk. De makers doen zichzelftekort als zij die niet alsnog publiceren. Met die publicatie, bij voorkeurin het Engels, kan de kaartenreeks een mijlpaal worden inhet voortgaande onderzoek naar de verandering en inrichting vanons Nederlandse landschap over de lange termijn.Tot slot moet mij van het hart dat ik het een gemiste kans vinddat de atlas geen besluit heeft. Na de toelichting bij 2000 is hetineens uit. In een besluit was plaats geweest voor het neerzettenvan enige hoofdlijnen en hadden aanbevelingen kunnen wordengedaan voor een nieuwe onderzoeksagenda. Voor die onderzoeksagendavormt deze prachtatlas immers een basis, zoals in hetWoord vooraf wordt opgemerkt. Het is jammer dat van dezemogelijkheid geen gebruik is gemaakt. 46


VITRUVIUS NUMMER 17 OKTOBER 2011‘Recht zo die gaat!Varen op de kaart van Mercator’Tentoonstelling 16-10-2011 t/m 8-9-2013 – Maritiem Museum RotterdamTekst Ron Brand, conservator Maritiem Museum RotterdamWie tegenwoordig een zeereis maakt, realiseert zich misschien niet dataan boord een methode wordt gehanteerd die al bijna 450 jaar oud is:de Mercatorprojectie. Ter ere van het 500ste geboortejaar van Mercatororganiseert het Maritiem Museum Rotterdam de tentoonstelling ‘Rechtzo die gaat! Varen op de kaart van Mercator’.Het probleem van zeevarendenIn de tijd vóór Mercator voer men vooral langs de kust en op de sterren.Dat was vertrouwd. Aan de hand van herkenningspunten, zoals duintoppenof kerktorens kon men bepalen waar men was en hoe lang de reis nogzou duren. Daarnaast gebruikte men eenvoudige navigatie-instrumenten.De wereld is een bol en het is onmogelijk om die op een waarheids -getrouwe manier op een plat vlak af te beelden. Veel wetenschappers encartografen hebben geprobeerd dit probleem op te lossen, maar bij elkepoging werd de waarheid geweld aangedaan. Want altijd is er wel ietsdat niet klopt. Het kaartbeeld is altijd vervormd: oppervlakte, vorm, hoekof afstand. Op een platte kaart kan slechts één van deze eigenschappentegelijk correct afgebeeld worden.Hij zag het als zijn taak om een geschikte kaart te maken waarmee zee -lieden een rechte koers konden uitzetten. Mercator nam een globe enplaatste daar een cilinder omheen. Die cilinder raakte de globe alleen terhoogte van de evenaar en daarom was op dat punt alles correct. Allegebieden boven en onder de evenaar raakten de cilinder niet en daaromprojecteerde hij die erop. Hoe verder van de evenaar af, hoe onnauw -keuriger en onbetrouwbaarder. Op een globe lopen de lengtegraden vanpool tot pool en komen ze daar bij elkaar. De lengte graden staan loodrechtGerard Mercator kwam in 1512 in hetVlaamse Rupelmonde ter wereld.Aan de universiteit van Leuven studeerdehij wiskunde en astronomie. Hij werktehet grootste deel van zijn leven in Duisburgen zou een van de meest invloedrijkegeleerden van zijn tijd worden.Slechts drie wereldkaarten van Mercatorzijn bewaard gebleven. Het exemplaar vanhet Maritiem Museum Rotterdam is extrabijzonder omdat het een zeeatlas betreft diebovendien volledig is ingekleurd.Mercator’s oplossingDe oplossing van cartograaf Gerard Mercator (1512) werd wereldberoemd.47


op de evenaar, maar hoe verder daar vanaf hoe kleiner de hoek tusse<strong>nl</strong>engte- en breedtegraad wordt. Mercator trok alle lengtegraden recht zodatze altijd onder een hoek van 90° staan ten opzichte van de breedtegraden.We noemen dat hoekgetrouw.Om zo min mogelijk vervormingen te krijgen, paste hij het principe vande wassende graden toe. De lengtegraden hebben geen van allen dezelfdeafstand tot elkaar, de afstanden worden steeds groter.De cilinder waarop de gebieden geprojecteerd waren, rolde hij uit tot eenplatte kaart. Mercator wilde zijn kaart geschikt maken voor de zeevaart.Het was daarom belangrijk dat de kompasrichtingen op de kaart met dewerkelijkheid overeenstemden. Er moest dus gebruik gemaakt worden vaneen hoekgetrouwe projectie. Het grootste nadeel van zo’n projectie is dater naar de polen toe enorme vergrotingen optreden. Hierdoor is Groe<strong>nl</strong>andbijvoorbeeld veel groter afgebeeld dan in werkelijkheid. Voor zeeliedenwas dit niet erg, zolang ze hun koers maar konden uitzetten.Mercator in het Maritiem Museum RotterdamHet Maritiem Museum Rotterdam beschikt over een van de drie nogbestaande gedrukte wereldkaarten waarop Mercator zijn projectie voor heteerst toepaste. Het exemplaar in Rotterdam is bijzonder, omdat de bladeningekleurd zijn en bovendien is de wereldkaart in bladen van gelijkegrootte versneden en als atlas ingebonden. Mercator heeft zijn kaartwaarschij<strong>nl</strong>ijk zelf verknipt en ingeplakt. De Nederlandse vertaling vande titel van de kaart geeft direct aan voor wie hij de kaart bedoelde:‘Nieuwe en vermeerderde beschrijving van de gehele wereld, verbeterd en aan -gepast voor het gebruik door zeevarenden’.Toepassing in de scheepvaartMercator was een geleerde, die zelf nooit een grote zeereis heeft gemaakt.Bovendien was de Engelsman Edward Wright (1561-1615) ervoor nodigom de projectie van Mercator te berekenen en verbeteren. BovendienMercator maaktevanaf 1541 ook veleglobes, waarvan er nogdertig over zijn.Hij hield hier kennelijkdirect rekening met zeelieden,want op de globe in het MaritiemMuseum Rotterdam bracht hij op de zeelijnen aan. Dit zijn een soort adviesrouteswaarmee zeelieden hun koerskonden bepalen. De Mercatorglobeis o<strong>nl</strong>angs gerestaureerd inLonden. Hierbij is vast komente staan dat het papier uitde 16de eeuw dateert enovereenkomt met het papierdat op andere exemplarenvan dezelfde globe voorkomt.In Noordwest Europa maakten zeelieden in de middeleeuwen gebruik van‘leeskaarten’. Dit waren geen kaarten, maar teksten die vaarroutes beschrevenen herkenningspunten noemden, zoals (kerk)torens, duinen en riviermondingen.waren kaarten kostbaar en hield men nog lang vast aan oude methoden.Vanaf de zeventiende eeuw kwam de Mercatorprojectie steeds meer ingebruik aan boord van onder andere VOC-schepen. Uiteindelijk werd deMercatorkaart de standaard in de scheepvaart. Mercators methode wasechter zo populair dat deze ook gangbaar werd voor kaarten die niet opzee werden gebruikt. Er verschenen wandkaarten en later ook atlassen inMercatorprojectie. Zo waren tot voor kort alle kaarten in de bekende Bosatlasin Mercatorprojectie en ook bijvoorbeeld de kaarten die in het NOSjournaalwerden getoond. Daardoor heeft Mercators kaart vele generatieslang ons beeld van de aarde kunnen vormen.Nog altijd springlevend‘Recht zo die gaat!’ is een tentoonstelling voor zowel jong als oud. Er zijnunieke historische kaarten te bewonderen, maar de bezoekers gaan ookzelf aan de slag. Met globes, zeekaarten, verrekijkers, kompassen, de sterrenhemelen lachspiegels ontdekken ze hoe je kunt navigeren op zee métmaar ook zonder de beroemde projectie van Mercator. En wie had gedachtdat Mercator zelfs in onze huidige tijd nog altijd springlevend is. De kaartop de elektronische monitor van moderne schepen is namelijk nog altijdin Mercatorprojectie. Daarnaast bepaalt de wetdat een schip alle kaarten van zijn vaargebiedaan boord moet hebben. Want als de GPS uitvalt,laat klassiek navigeren, aan de hand vanhemellichamen en met behulp van goede zeekaartenen ouderwetse navigatieinstrumenten,je immers nooit in de steek.‘Recht zo die gaat!Varen op de kaart van Mercator’16 oktober 2011 t/m 8 september 2013in het Maritiem Museum Rotterdam.Tijdens het openingsfeestzondag 16 oktober van 12-16 uuractiviteiten voor jong en oud (gratis entree).Meer informatie opwww.maritiemmuseum.<strong>nl</strong> Uit de Atlas van de Wereld.48


VITRUVIUS NUMMER 17 OKTOBER 2011Nog t/m 8 januari 2012Amsterdam Nieuw-West ’50-’60StadsarchiefAmsterdamHet Stadsarchief Amsterdam en BureauMonumenten & Archeologie,Vijzelstraat 32, organiseren tot enmet 8 januari 2012 de tentoonstelling‘Amsterdam Nieuw-West ’50-’60’.Zestig jaar geleden, op 1 december1951, werd de eerste paal geslagenvoor tuinstad Slotermeer. Het wasde eerste van vijf nieuwe wijken aande westkant van de stad: Slotermeer,Geuzenveld, Slotervaart, OvertoomseVeld en Osdorp – nu samenStadsdeel Nieuw-West. In vijftienjaar werden hier ruim vijfendertigduizendwoningen gebouwd voortalrijke woningzoekenden. De nieuwewijken waren ruim opgezet, metveel groen, en met als hart de Sloterplas.Wie uit de verwaarloosde krappebinnenstad verhuisde naar Nieuw-West waande zich eigenaar van eenpaleisje. Alles was nieuw: het huis,de straat, de winkels, de scholen enkerken, de recreatieplekken rond deSloterplas. Kinderen konden overalspelen, op speelplaatsjes, de ringspoordijken de talrijke nog onbebouwde‘landjes’. Wonen en opgroeienin Nieuw-West betekendevoor velen een onbezorgde tijd – detoekomst kon alleen maar beterworden.De opzet van de buurten was doorde ontwerpers goed doordacht: ruimopgezette wijken, met veel groentussen de huizen, parken in de omgeving,en overal speelgelegenheidvoor de grote aantallen kinderen.De eerste jaren was het pionieren inde zandvlakte. Nieuw-West besloegJohan Huizingalaan hoek Plesma<strong>nl</strong>aan, 29 januari 1959Cornelis Lelylaan bij de kruising met de Hemsterhuisstraat, 17 september 1959Jan Abelszstraat, 1957-1958een enorm gebied, en de afstand totde oude stad was zo groot dat de bewonerszich weliswaar Amsterdammersvoelden, maar toch vooralkolonisten, migranten in Nieuw-West. Na 1970 veranderde Westlangzaam in een gewoon stadsdeel.De kleine boompjes uit de beginjarenwerden groot, voor klinkerskwam asfalt, kinderen werden volwassenen verlieten de buurt. In dejaren ’80 en ’90 verhuisden vaak ookhun ouders. De bevolking van nubestaat voor een belangrijk deel uitAmsterdammers van allochtone afkomst,moderne migranten in Nieuw-West.Ook tegenwoordig is Nieuw-Westnog steeds een bijzondere wijk. BureauMonumenten & Archeologiebelicht bij de tentoonstelling de stedenbouwkundigekwaliteiten, diehun oorsprong vinden in het nu wereldberoemdeAlgemeen Uitbreidingsplanuit 1934. De stedenbouwkundigevernieuwing van hetlaatste decennium heeft het aanzienvan de wijk ingrijpend veranderd.Toch zijn in de tuinsteden nogsteeds veel bijzondere voorbeelden vannaoorlogse architectuur aanwezig.De resultaten van breed onderzoeknaar architecten en bouwjaren zijnnu voor het eerst te zien.Het in De Bazel gevestigde MariaAustria Instituut heeft in de kofferkluizenvan het gebouw een expositiemet foto’s van Jan Versnel.De tentoonstelling toont het dagelijksleven tussen 1951 en 1970 aande hand van veel foto’s, aangevuldmet documenten.Een oproep voor amateurfilmpjesheeft vele bijzondere en ontroerendeinzendingen opgeleverd. Demooiste zijn op de tentoonstellingte zien. Zo komen de jeugdjaren vanNieuw-West opnieuw tot leven, tussenherinnering en geschiedenis. Foto’s: Stadsarchief Amsterdam49


ecent VERSCHENENVITRUVIUS NUMMER 17 OKTOBER 2011Monumentaal WormerlandAUTEURPeter Roggeveen (foto’sJolanda Hoogendoorn)UITGAVESt. Uitgeverij Noord-HollandDETAILSGebonden, 168 pagina’sISBN 978-90-7838-143-3Prijs € 19,50Woonhuizen, kerken, boerderijen, molens, pakhuizen, raad -huizen, een pastorie, een polderhuis, een doktershuis en eenburgemeesterswoning. Een greep uit de vele tientallen monumentendie de gemeente Wormerland rijk is. Ze liggen verspreid in de devoormalige gemeenten Wormer, Jisp, Wijdewormer en de buurtschappenOostknollendam, Spijkerboor en Neck. De aard van demonumenten rijks-, provinciale en gemeentelijke is even divers alsgevarieerd. Ze omvatten zowel chique villa’s als houten arbeiderswoningen,de internationaal befaamde fabriekswand met zijn pakhuizenen rijstpellerijen langs de oever van de Zaan, kerkgebouwenvan rooms-katholieken, hervormden en doopsgezinden, een herbergmet kolfbaan en imposante boerderijen en stolpen met de karakteristiekepiramidevorm. Onder de monumenten ook opmerkelijkeobjecten, zoals een pannenhooihuis en een seinmast als een zeldzaamoverblijfsel uit de geschiedenis van de waterbeheersing inNoord-Holland. Een bijzonderheid is ook een tot woning omgetoverdgemaal, een (gedempte) schutsluis en een particuliere begraafplaatsmet koetshuis. Geschiedenis van BrabantAUTEURJ. van OudheusdenUITGAVEWaandersDETAILSGebonden, 720 pagina’srijkelijk geïll. (kleur & z/w)ISBN 978-90-4007-781-4Prijs € 59,95Eeuwe<strong>nl</strong>ang was het hertogdom Brabant, gelegen inhet hart van de Nederlanden, het eerste in de rang van dezeventien gewesten. Maar niet alleen dat. Brabant vormde metzijn hoofdsteden Brussel, Leuven, Antwerpen en 's-Hertogenboschook een brandpunt van bestuur, cultuur en economie.Gebeurtenissen en ontwikkelingen in Brabant hadden daaromvaak ingrijpende gevolgen voor alle Nederlandse gewesten. DeOpstand tegen Spanje, die een scheuring teweeg bracht tussenNoord en Zuid, deed ook het hertogdom uiteenvallen in uiteindelijkeen Belgisch en een Nederlands deel.De geschiedenis van het hertogdom Brabant en van de gebiedendie daaruit voortkwamen, wordt nu voor het eerst beschrevenin een samenhangend wetenschappelijk overzicht, met aandachtvoor politiek, religie, sociale en economische ontwikkelingen encultuur. Een keur van gerenommeerde auteurs van beide zijdenvan de grens brengt tweeduizend jaar geschiedenis op fascinerendewijze in beeld. Over HollandAUTEURK. TomeïUITGAVEScriptumDETAILSHardcover, 580 pagina’sISBN 978-90-5594-422-4Prijs € 29,95Nederland is werkelijk wonderschoon. Er is zo veel mooisop ‘dat hele kleine stukje aarde’. De beroemde fotograafKarel Tomeï laat ons dat op een verrassende manier zien in zij<strong>nl</strong>uchtfoto-boek ‘Over Holland’. Vanuit een vliegtuigje en helikoptermaakte Tomeï opnamen die hij naar thema, stad en provincierangschikte. De kijker gaat onder meer langs winterse landschappen,havens, rivieren, stranden, buitenwijken, kerken enautokerkhoven. Dit resulteert in een fantastisch boek met maarliefst 580 pagina’s.Amsterdam, Rotterdam en Utrecht krijgen in apart de ruimte.Strakke composities kenmerken de in oblongformaat gepresenteerde,haarscherpe full-colour foto's.Tomeï – een erkend specialist – neemt de lezer mee op eenkleurrijke fantasievlucht. De fantasie wordt nog extra geprikkelddoor de begeleidende, associatieve teksten van auteurs als JulesDeelder, Maarten ’t Hart, Gerrit Komrij, Godfried Bomans enFreek de Jonge. De combinatie van foto's en teksten (Nederlandsen Engels) maken dit boek zeer bijzonder.In het voorwoord staat ‘het doel’ van dit boek fraai verwoord:‘Voor veel mensen is kijken routine. Ze zien altijd hetzelfde.En dus zien ze niets. Een van de functies van een kunstenaar is,mensen opnieuw te leren kijken. Dit boek lijkt speciaal voor datdoel gemaakt. Het staat vol met foto's van een land dat iedereNederlander kent – of denkt te kennen: zijn eigen land. Maar isdat land ons wel zo vertrouwd als we altijd dachten?’ 50


ecent VERSCHENEN 51VITRUVIUS NUMMER 17 OKTOBER 2011De stadt Alkmaer met haare dorpenAUTEURSGijsbert Boomkamp (originele tekst),werkgroep Oud Schrift Regionaal &Archief Alkmaar (transcriptie en hertaling)UITGAVESt. Uitgeverij Noord-HollandDETAILSGebonden, 336 pagina’sISBN 978-90-7838-136-5Prijs € 24,95De stadt Alkmaer met haare dorpen is een manuscript uit1740 met beschrijvingen van dorpen en gehuchten in hetnoorden van Noord-Holland, geïllustreerd met ruim 70 pentekeningen.Het is vervaardigd door de Alkmaarse geschiedschrijverGijsbert Boomkamp en wordt momenteel bewaard bij het RegionaalArchief Alkmaar. Het tot dusver nooit in druk verschenen manuscriptis vaak de enige bron die ons iets kan vertellen overinmiddels al weer afgebroken kerken en andere monumenten.Deze uitgave bevat de oorspronkelijke tekst van De stadt Alkmaermet haare dorpen, aangevuld met een moderne hertaling,zodat het werk voor iedereen goed leesbaar is. Het geheel geefteen nieuw en verrassend beeld van de Noord-Hollandse dorpenen gehuchten in de achttiende eeuw. Extra aantrekkelijk daarbijzijn de charmante pentekeningen die de dorpsbeschrijvingenillustreren. Moderne foto’s tonen wat er vandaag de dag te zien isop dezelfde plek. Het geheel vormt een onmisbaar naslagwerkvoor iedereen die de geschiedenis van Noord-Holland een warmhart toedraagt. Dordste kleuren – Architectuur ontmoetkleur in de oudste stad van HollandAUTEURSKees Rouw, Hendrik GroenewegUITGAVEThothDETAILSGebonden, 160 pagina’s, 180 kleurenillustraties,ISBN978-90-6868-578-7.Prijs € 29,90De kleur van de stedelijke omgeving is van grote invloedop het eigen karakter van een stad en wordt bepaald dooreen eeuwe<strong>nl</strong>ange geschiedenis. Het succesvolle project DordtseKleuren, dat is ontstaan uit een particulier initiatief van StichtingDe Stad, ging van start in 1993 en speelt zich af op het snijvlakvan historisch onderzoek naarkleurgebruik en de hedendaagsearchitectonische en stedenbouw -kundige ontwerp-praktijk. Hetbeoogt door middel van een historischgeïnspireerd kleurenpaletvan 66 kleuren de architectuurvan afzonderlijke gebouwen tepreciseren en de ruimtelijke kwaliteitvan de stad Dordrecht te vergroten.Woningbouwcorporaties,beleidsmakers op het gebied vanmonumentenzorg, verfleveranciers,schildersbedrijven en de gebruikers en bewoners van destad hebben aan dit project hun bijdrage geleverd.Niet eerder is in Nederland op deze wijze aandacht besteedaan de kleur en aan de kennis en toepassing daarvan binnen eenhistorische context. Stedelijk verledenin veelvoudAUTEURSHanno Brand, Jeroen Bendersen Renée Nip (red.)UITGAVEVerlorenDETAILSGebonden, 262 pagina’s, geïll.ISBN 978-90-8704-235-6Prijs € 25,-De laatmiddeleeuwse stad onderscheidde zich door eigenpolitieke-, sociaal-culturele en economische structurendie een enorme variatie van levens- en organisatievormen toe -lieten. De stadsmuren bakenden een organiek geheel af dat doorde gehele stedelijke gemeenschap werd gedragen, maar dustelkens anders werd ingevuld. Daardoor trekken steeds weernieuwe aspecten van de laatmiddeleeuwse stad de aandacht vanhistorici. De bundel Stedelijk verleden in veelvoud is een productvan deze fascinatie. In zestien bijdragen worden de centralefuncties van steden en de wijze waarop de inwoners de stedelijkesame<strong>nl</strong>eving beleefden, nader belicht. Terugkerende thema’szijn urbanisering, de relaties met rurale omgeving en de Hanze,economie, financiën en kredietwezen, verschriftelijking en stedelijkeidentiteit, militaire organisatie en religieuze beleving.


ecent VERSCHENEN VITRUVIUS NUMMER 17 OKTOBER 2011Het tegel boek –Hoogtepunten uit hetNederlands TegelmuseumAUTEURJohan KamermansUITGAVEWaandersDETAILSGebonden, 288 pagina’sca. 250 kleurenillustratiesISBN 978-90-4007-770-8Prijs € 19,95Nederland kende vele eeuwen een bloeiende tegelindustrie,waarvan de producten internationaal geliefd zijn.In buite<strong>nl</strong>andse paleizen en kerken, maar ook in de huizen vanburgers en boeren, zijn de tegels en tegeltableaus op grote schaaltoegepast rond de spreekwoordelijke haard. De diversiteit aanvoorstellingen is indrukwekkend en vormt een spiegel van deNederlandse kunstgeschiedenis. Door de samenkomst van dezeprachtige hoeveelheid aan erfgoed, is niet alleen de collectie vanhet Nederlands Tegelmuseum heel bijzonder, maar als afgeleidehiervan ook Het tegel boek een uniek document van onze cultuur.Het Nederlands Tegelmuseum in Otterlo bestaat inmiddelsvijftig jaar en heeft de grootste en meest veelzijdige collectieNederlandse wandtegels en tegeltableaus opgebouwd, vanafde late middeleeuwen tot heden. Utrecht – EuropeseKerkenstadAUTEURSG.M.J. Engelbregt enJ.B.A. TerlingenUITGAVEMatrijsDETAILSGenaaid gebonden,128 pagina’srijkelijk geïllustreerdISBN 978-90-5345-416-9Prijs € 19,95De stad Utrecht heeft een rijke schat aan middeleeuwsekerken gekend. In de loop der eeuwen is het merendeelvan deze kerken verdwenen of verminkt geraakt. OnderzoekersJoris Engelbregt en Jan Terlingen hebben de meest markantevan deze kerken als reconstructiemodellen opnieuw vormgegeven om ze zo in ongeschonden staat te kunnen laten zien.De heren Engelbregt en Terlingen begonnen al in 1971 methet bouwen van een serie reconstructiemodellen van middeleeuwseUtrechtse kerken. Om deze kerken in hun Europesecontext te kunnen plaatsen, hebben zij vervolgens een aantalmaquettes vervaardigd van belangrijke Europese kerken. Dezekerken hebben een sleutelrol gespeeld in de Europese cultuurgeschiedeniswaarop de Utrechtse kerken zijn geïnspireerd. Zowerd een serie kerkmodellen verkregen die een globaal beeldgeeft van het kerkgebouw van het Europese christendom vanafde Romeinse tijd tot in de late middeleeuwen.'Utrecht. Europese Kerkenstad' presenteert de ontwikkelingvan de middeleeuwse kerkelijke bouwkunst in Utrecht aan dehand van de maquettes en in relatie tot de Europese cultuur -geschiedenis. De combinatie van beelden van de maquettes,historische beelden en beelden van de huidige situatie verduidelijkthet zicht op de middeleeuwse kerken in Utrecht. Het boeklaat zien dat de middeleeuwse kerken in Utrecht niet op zichzelfstaan, maar deel uitmaken va de rijke Europese kerkenschat. Destad Utrecht kan hiermee met recht betiteld worden als EuropeseKerkenstad. Panorama KinderdijkAUTEURSPeter Egge enHenk SchröderUITGAVEUitgeverij WatermerkDETAILSGeniet, 21 x 30 cm,56 pagina’s,ISBN 978-90-7838-808-1Prijs € 9,95Panorama Kinderdijk laat de 19 wereldberoemde watermolensvan het UNESCO Werelderfgoed Kinderdijk in allejaargetijden zien. De korte, begeleidende teksten, zijn zowel in hetNederlands als Engels. De hoofdstukken gaan over de komstvan de molen naar Nederland, de watermolens van KInderdijk,het vroegere niet te benijden leven van de molenaar, de gemalenen het watermanagement en de nodige restauraties en onderhoudvan de molens. Het fotoboek telt 56 pagina’s met prachtigehoogwaardige kleurenfoto’s van de Lekkerkerkse fotograaf EppoNotenboom. 52


Nieuwezijds Voorburgwalte AmsterdamDONATUS VERZEKERT VERTROUWD SINDS 1852In 1852 laat Napoleon III zich tot keizer van Frankrijk kronen ensticht daarmee het Tweede Franse Imperium. In datzelfde jaar wordtDonatus opgericht. Sinds die tijd verzekeren wij kerkgebouwen,monumenten en zorginstellingen. Zonder winstoogmerk. Met veelexpertise. Voor meer informatie zie www.donatus.<strong>nl</strong> of bel 073 - 522 17 00.


Oog voorcultureelerfgoedStadsherstel Midden-Nederland zet zich inom het monumentale vastgoed in het hart vanNederland te behouden. Momenteel is zij verantwoordelijkvoor het behoud en beheer vanongeveer 240 monumenten in Utrecht en Amersfoort.Restauraties en herbestemmingen wordenmet zorg én met oog voor cultureel erfgoed gerealiseerd.Op deze manier houdt StadsherstelMidden-Nederland de binnensteden van Utrechten Amersfoort levendig en blijft het cultureel erfgoedook voor volgende generaties behouden.Postbus 8423800 AV AmersfoortBezoekadres:Muurhuizen 104Tel. 033-460 5020info@shmn.<strong>nl</strong>www.shmn.<strong>nl</strong>

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!