13.07.2015 Views

Science 2010 binnen.indd - Altrecht

Science 2010 binnen.indd - Altrecht

Science 2010 binnen.indd - Altrecht

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

InhoudWetenschappelijk onderzoek in de klinische praktijk -Het symposiumprogramma . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8De keynotes . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12De posterpresentaties01.02.03.04.05.06.07.Twelve year history of depression andimage of God: results from the LongitudinalAging Study Amsterdam . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16Arjan BraamCognitive functioning aftertransient ischemic attack . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18Ineke BrandsThe Telephone Interview for Cognitive Status (TICS)as triage tool in a memory clinic . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20Ineke BrandsAre recently identified genetic variants regulatingBMI in the general population associated withanorexia nervosa? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22Marek BrandysThuiscoaching van Marokkaanse families waar eennaaste schizofrenie heeft: een kwalitatief onderzoek . . . . 24Benaisse HallichDe Tourette beloopstudie;een vervolgonderzoek bij de AAA . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26Mathilde HuismanIk voel, ik voel wat jij niet voelt:verstoorde tactiele perceptie in Anorexia Nervosa . . . . . . . . 28Anouk Keizer4


De keynotesEetstoornissen: tussen neurobiologie en behandelpraktijk - A. van ElburgEetstoornissen zoals Anorexia en Boulimia Nervosa zijn ernstige ziektebeelden metzowel lichamelijke als psychische symptomen. Hoewel de oorzaak van eetstoornissenniet opgehelderd is, is in toenemende mate duidelijk dat een genetische predispositiein combinatie met een trigger (bijvoorbeeld vanuit de maatschappij) tot de ziektekan leiden. In deze presentatie zal een aantal bezinningen uit translationeelonderzoek, zoals dat op Rintveld in samenwerking met het Rudolf Magnus Instituutwordt verricht, worden besproken. Hun betekenis voor de behandelpraktijk wordt aande hand van enkele voorbeelden toegelicht.Bipolaire stoornissen: wat is er (aan) te doen? - R. KupkaBipolaire (manisch-depressieve) stemmingsstoornissen worden gekenmerktdoor periodiek optredende manische en depressieve episoden, die met eenaanzienlijke ziektelast gepaard gaan en bovendien langdurige emotionele en socialeconsequenties kunnen hebben. De huidige behandelingen zijn voor veel patiëntenslechts gedeeltelijk effectief. Bovendien is er vaak sprake van psychiatrische ensomatische comorbiditeit. De Top-GGZ-afdeling <strong>Altrecht</strong> Bipolair gaat de komendejaren samenwerken met de Academische Werkplaats Bipolaire Stoornissenvan VUmc/GGZ inGeest. In deze presentatie worden belangrijke knelpunten indiagnostiek en behandeling besproken en hoe onderzoek in grote ambulantesettingen zich hierop kan richten.De psychofysiologie van somatisch onvoldoende verklaarde lichamelijke klachten(SOLK): verschuiving van lichaam naar brein - J. HoutveenIn deze presentatie wordt een up-to-date-overzicht gegeven van hetwetenschappelijke onderzoek naar somatisch niet of onvoldoende verklaardelichamelijk klachten. Er zal worden ingegaan op: 1) psychologische engedragsmechanismen die de klachten (mede) in stand kunnen houden en die hetuitgangspunt vormen van veel evidence-based interventies (het gevolgenmodel),2) of er voor veelvuldig gehanteerde perifeer stressfysiologische verklaringsmodellenwel wetenschappelijke evidentie bestaat, 3) recente inzichten vanuit de neuroscience(fMRI-studies), en 4) recente inzichten vanuit de psychoneuroimmunologie.12


De posterpresentaties15


01.Twelve year history ofdepression and imageof God: results fromthe Longitudinal AgingStudy AmsterdamPresentatie door: Arjan Braam - psychiater 1-2I.s.m.: | H. Schaap Jonker 3 | M. van der Horst 2 | B. Steunenberg 2 | A.T.F. Beekman 2 | W. van Tilburg 2 | D.J.H. Deeg 2 |1.<strong>Altrecht</strong>, Divisie Willem Arntsz2.VU Medisch Centrum, EMGO+ Instituut en Vakgroep Psychiatrie, Longitudinal Aging Study Amsterdam3.Universiteit Groningen, Vakgroep GodsdienstpsychologieArjan Braam is sinds 1992 verbonden aan LASA, thans vanuit <strong>Altrecht</strong>.In de laatste decennia komt steeds meer empirisch onderzoek beschikbaar over derelatie tussen religiositeit en depressie. Over de emotionele beleving van religiositeiten depressie bestaat relatief minder onderzoek. Die emotionele beleving wordtvaak gerelateerd aan het godsbeeld, waarbij er gevoelens zijn te onderzoeken overbijvoorbeeld troost, straf, angst of boosheid naar God. De huidige studie gaat in opde vraag hoe de gebleken kwetsbaarheid voor depressie onder ouderen samenhangtmet diverse aspecten van het godsbeeld.In het kader van de Longitudinal Aging Study Amsterdam, Vrije Universiteit(LASA, een bevolkingsstudie bij ouderen in de Nederlandse bevolking metterugkerende interviews iedere drie jaar vanaf 1992) is in 2005 een aanvullendepostenquête uitgevoerd tussen twee hoofdmetingen. Er zijn twee groepenrespondenten geselecteerd (totaal n=304), in de leeftijd van 63-93 jaar: 190respondenten die bij vorige vier LASA-interviews in de voorliggende 12 jaar minstenséén keer een hoge score hadden op de depressie screeningsschaal (CES-D >=16)en 114 respondenten als controlegroep, zonder eerdere depressiviteit. Tijdens devoorliggende interviews is ook het Diagnostic Interview Schedule afgenomen voorwat betreft ‘major depression’. Godsbeeld is onderzocht met de vragenlijst Godsbeeld(Murken/Schaap Jonker), welke zes subschalen bevat (gevoelens naar God - positief,angst, onvrede; perceptie van handelen van God - steunend, straffend/heersend,16


passief). Controlevariabelen betroffen leeftijd, sekse, burgerlijke staat, opleiding enlichamelijke beperkingen.Depressieve symptomen (huidig én in de afgelopen 12 jaar) vertoonden een duidelijkesamenhang met angstige gevoelens naar God alsook met gevoelens van onvredenaar God. Hetzelfde patroon ging op voor het vaker hebben doorgemaakt van‘minor depression’ (CES-D >=16) en eerdere ‘major depression’. De samenhangentussen positieve aspecten van het Godsbeeld en lagere niveaus depressievesymptomen waren significant maar minder sterk.Emotionele aspecten van religiositeit lijken duidelijk gerelateerd aan dekwetsbaarheid voor depressiviteit onder ouderen. Voor degenen die kwetsbaarzijn voor depressie, vertonen de religieuze gevoelens mogelijk overeenkomstenmet anhedonie, angst of een dysfore stemming, en wijzen op de ondervondenexistentiële leegte tijdens een depressie.17


02.Cognitive functioning aftertransient ischemic attackPresentatie door: Ineke Brands - neuropsycholoog 1-2-3I.s.m.: | L. Breden 2 | J.S. Straver 1 | J.M.L. Henselmans 1 |1.Zuwe Hofpoort Ziekenhuis, Woerden2.Experimental Psychology, Utrecht University, Utrecht3.<strong>Altrecht</strong> ggzA Transient Ischemic Attack (TIA) is caused by temporary changes in blood supplyto a particular area of the brain, resulting in brief neurologic dysfunction. Althoughneurological symptoms persist, by definition, for less than 24 hours, patients oftenreport longlasting fatigue, headache and concentration problems suggestive ofcognitive decline (1). To date, only few studies addressed this topic with inconsistentresults (2). The aim of this pilotstudy is to assess cognitive performance in first timeTIA-patients without comorbid neurological disorders.36 TIA-patients (mean age: 65.5 ± 6.5; mean time of testing after TIA: 1 month) werecompared with 36 age and education matched controls (CON) from the UtrechtDiabetic Encephalopathy Study Group (3). Cognition was studied by extensiveneuropsychological assessment, covering five major cognitive domains, i.e. ‘abstractreasoning’, ‘speed of information processing’, ‘memory’, ‘attention and executivefunctioning’ and ‘visuoconstruction’.TIA-patients performed slightly worse on almost all neuropsychological testscompared to controls (effect sizes 0.3-0.6), reaching significance only for the domain‘attention and executive functioning‘ (p=0.03) and tended to be significant for‘visuoconstruction’ (p=0.05).18


Cognitive performance one month after TIA is mildly disturbed. We speculate thatTIA-patients seem to be able to reach similar levels of performance as controls ofthe same age and education do, but have a diminished ability to efficiently processunstructured information. Future studies should address this issue as well as theprogression over time and the possible relation with symptoms such as fatigue,headache and levels of psychological well-being.References(1) Brandt, J., Spencer, M., & Folstein, M. (1988). The Telephone Interview for Cognitive Status. Neuropsychiatry, Neuropsychology,and Behavioral Neurology 1, 111-117.(2) Scheltens, P., Leys, D., Barkhof, F., Huglo, D., Weinstein, H.C., Vermersch, P., Kuiper, M., Steinling, M., Wolters, E.C., & Valk, J.(1992). Atrophy of medial temporal lobes on MRI in ‘probable’ Alzheimer’s disease and normal ageing: diagnostic value andneuropsychological correlates. Journal of Neurology, Neurosurgery, and Psychiatry, 55, 967-972.19


03.The Telephone Interviewfor Cognitive Status (TICS) astriage tool in a memory clinicPresentatie door: Ineke Brands - neuropsycholoog 1-2-3I.s.m.: | C. van de Moosdijk 1 | J.M.L. Henselmans 3 |1.Neuropsychology, Zuwe Hofpoort/<strong>Altrecht</strong> ggz Regional Psychiatric Center, Woerden2.Helmholtz Instituut, Utrecht University3.Neurology, Zuwe Hofpoort Hospital, WoerdenMemory Clinics (MC) differ in their diagnostic protocols. The most extensive protocolsinclude neuropsychological, physical, neurological and psychiatric evaluation, as wellas brain imaging and an electroencephalography (EEG). This is expensive, timeconsumingand tiresome, especially for the more frail elderly patients. The aim of thisstudy was to assess the value of the Telephone Interview for Cognitive Status (TICS)(1) as a triage tool to determine which patients could suffice with a limited diagnosticprotocol.TICS was administered to 55 patients (mean age: 73.4 ± 11.3), the week prior to visitingthe MC in Woerden, the Netherlands, where they completed an extensive diagnosticprotocol. TICS-scores (ranging from 0-70, higher scores reflecting better performance)were correlated with neuropsychological overall- and domain-scores (i.e. ‘abstractreasoning’, ‘orientation’, ‘attention’, ‘memory’, ‘executive function’, ‘visuoconstruction’)and with medial-temporal-lobe-atrophy (MTA)-scores (2). Also, ROC-curves werecalculated to establish the optimal cut-off score of the TICS.TICS-scores correlated highly with overall neuropsychological test-scores (r=0.85;p


neuropsychological test-scores on minimal two cognitive domains consistent withthe criteria of dementia.Results indicate that TICS can serve as prognostic tool assessing cognition in patients>70 yrs prior to visiting a MC. For patients with TICS scores


04.Are recently identifiedgenetic variants regulatingBMI in the generalpopulation associatedwith anorexia nervosa?Presentatie door: Marek Brandys - early-stage researcher 1-3I.s.m.: | Annemarie A. van Elburg 2-3 | Ruth J.F. Loos 4 | Florianne Bauer 5-6 | Judith Hendriks 1 || Yvonne T. van der Schouw 5 | Roger A.H. Adan 1 |1.Rudolf Magnus Institute of Neuroscience, Department of Neuroscience & Pharmacology, UniversityMedical Center Utrecht, University of Utrecht, Utrecht, The Netherlands2.Department of Child and Adolescent Psychiatry, University Medical Centre, Utrecht, The Netherlands3.Rintveld Centre for Eating Disorders, <strong>Altrecht</strong> Mental Health Institute, Zeist, The Netherlands4.Medical Research Council Epidemiology Unit, Institute of Metabolic <strong>Science</strong>, Addenbrooke’s Hospital,Cambridge CB2 0QQ, UK.5.Julius Center for Health <strong>Science</strong>s and Primary Care, University Medical Center Utrecht, Utrecht,The Netherlands6.Complex Genetics Section, Department of Medical Genetics-DBG, University Medical Center Utrecht,the NetherlandsThe influence of body mass index (BMI) on susceptibility to anorexia nervosa (AN) isnot clear. Recently published genome-wide association (GWA) studies of the generalpopulation identified several variants influencing BMI. The aim of this study was totest those variants for association with susceptibility to AN.We genotyped 13 variants in a sample of patients with AN, in order to test forassociation and to investigate a combined effect of BMI-increasing alleles (asdetermined in the original GWA-studies) on the risk of developing the disease.Individual single nucleotide polymorphisms (SNPs) were tested in a sample of267 patients and 1636 population controls. A logistic regression for the combinedeffect of BMI-increasing alleles included 225 cases and 1351 controls.22


We found no significant association between individual SNPs and AN. The analysisof a combined effect of BMI-increasing alleles showed absence of association withthe investigated condition. The percentages of BMI-increasing alleles were equalbetween cases and controls.This study found no evidence that genetic variants regulating BMI in the generalpopulation are significantly associated with susceptibility to AN.23


05.Thuiscoaching vanMarokkaanse familieswaar een naasteschizofrenie heeft:een kwalitatief onderzoekPresentatie door: Benaisse Hallich - onderzoeker Indigo/<strong>Altrecht</strong>Uit de literatuur blijkt dat psycho-educatie en begeleiding van familieleden vanMarokkaanse cliënten met schizofrenie gunstige effecten heeft op de prognose vande cliënt. Deze familieleden maken echter nauwelijks gebruik van de beschikbarebegeleiding en psycho-educatie. Ypsilon, een familievereniging, en Indigo hebbenom deze reden een interventie (Thuiscoaching) ontwikkeld om deze doelgroepte bereiken. Thuiscoaching wordt geëvalueerd door middel van een kwalitatiefonderzoek en bestaat uit de evaluatie van twee opeenvolgende conceptinterventies(interventie 1 + interventie 2). Dit onderzoek betreft een evaluatie vanconceptinterventie Thuiscoaching 1. Het doel van het onderzoek is om bouwstenen televeren ten behoeve van de ontwikkeling van Thuiscoaching.Bij de eerste interventie hebben 17 families deelgenomen aan Thuiscoaching.Er zijn diepte-interviews gehouden met coaches (n=6) en familieleden (n=7). Aan dehand van een logboek zijn data verzameld bij 17 Marokkaanse families. Daarnaast isliteratuurstudie verricht naar de voorwaarden waar een adequate interventie aandient te voldoen.Uit het onderzoek blijkt dat Marokkaanse familieleden van cliënten met schizofreniebehoefte hebben aan Thuiscoaching. De familieleden hebben behoefte aan psychoeducatie,oplossing van praktische problemen, uit isolement komen, toegang krijgen24


tot de hulpverlening en vermindering van zorglasten. Thuiscoaching verbetert deomgang met de persoon met schizofrenie en het bewustzijn van het belang vanmedicatie bij de families. Thuiscoaching verhoogt de draagkracht van de familie envermindert de draaglast. Kennis over culturele verschillen (waaronder de visie opbehandelmogelijkheden) en de Marokkaanse gezinsstructuren is belangrijk voor hetrealiseren van de doeleinden van Thuiscoaching. Een gebrek hieraan kan ertoe leidendat de probleemverkenning en het aanbod van Thuiscoaching een langdurig karakterkrijgen.Thuiscoaching is een hoopgevende interventie waarmee Marokkaanse familiesbereikt kunnen worden. Een aantal belangrijke voorwaarden waaraan Thuiscoachingdient te voldoen, heeft betrekking op gezamenlijke definiëring van doelen door coachen familie, de competenties van coaches, bereikbaarheid en behoud van de doelgroep,en een goede screening en diagnostiek van de problematiek.25


06.De Tourette beloopstudie;een vervolgonderzoekbij de AAAPresentatie door: Mathilde Huisman - onderzoeksassistent 1I.s.m.: | David de Jong 2 | Marieke Mink 2 | Nienke Akse 1 | Danielle Cath 1-2 |1.Academische Angstpoli <strong>Altrecht</strong>, zorgprogramma Angst <strong>Altrecht</strong> Cura2.Vakgroep klinische en gezondheidspsychologie,Universiteit UtrechtHet belangrijkste kenmerk van het syndroom van Gilles de la Tourette (GTS) is hetoptreden van tics. Comorbide aandoeningen zoals OCD en ADHD (bij ongeveer60% van de tic-patiënten die een polikliniek bezoeken) vormen, zeker bij volwassenpatiënten, vaak de belangrijkste reden om hulp te zoeken. Data over het beloop, depersistentie van tics en comorbide aandoeningen en hun determinanten zijn schaars.Een eerste doel van de hier gepresenteerde studie, is om na te gaan in hoeverre er,wanneer we de samenhang van tics en comorbiditeit bij patiënten gezamenlijkbestuderen, verschillende symptoomprofielen te onderscheiden zijn. Een tweededoel is om na te gaan of deze te onderscheiden symptoomdimensies ook vakervoorkomen bij broers en zusters van Tourette-patiënten, met andere woorden: ofdeze familiair zijn. Het e<strong>indd</strong>oel van deze studie, en reden om follow-up-data teverzamelen, is om te bestuderen wanneer, en waarom tics en comorbiditeit bijsommige Tourette-patiënten verdwijnen en bij anderen blijven bestaan.Inzicht hierin is cruciaal om ons begrip over deze raadselachtige aandoening tevergroten en nieuwe behandelstrategieën te ontwikkelen.Tussen 2002 en 2007 zijn bij 200 GTS-patiënten (gemiddeld 21 jaar oud), en 63 broersen zusters klinische gegevens verzameld over tics, comorbide psychopathologie,psychosociaal functioneren en life events. Een follow-up meting bij de AAA is in26


september <strong>2010</strong> gestart bij deze groep. Aan de vervolgmeting zijn wederom broersen zusters toegevoegd, want dat geeft ons de mogelijkheid om te ontrafelen welketrekken en symptomen oorzaak, en welke gevolg zijn van de aandoening.Op dit moment zijn we bezig met analyses van de symptomen die bij deeerste meting zijn gevonden bij de patiënten, waarbij wij de samenhang vande verschillende tics met comorbide symptomen van OCD, van ADHD en vanautismespectrum stoornissen bestuderen.Op de poster worden de eerste resultaten van multilevel factor analyses van ticsen comorbiditeit bij de patiëntengroep gepresenteerd. Verder worden resultatengepresenteerd over de erfelijkheid van tics bij dit cohort.Wij verwachten dat er uiteindelijk verschillende groepen van ticpatiënten teonderscheiden zijn, namelijk een groep met pure ticstoornissen zonder comorbiditeit(goede prognose), met tics en ADHD symptomen (redelijke prognose),met tics+OCDsymptomen(matige dimensie) en met tics+OCD+ADHD-symptomen, waarbij delaatste groep een relatie heeft met autismesymptomen (en de minst gunstigeprognose).27


07.Ik voel, ik voel wat jijniet voelt: verstoordetactiele perceptie inAnorexia NervosaPresentatie door: Anouk Keizer - AIO, experimentele psychologie 1I.s.m.: | Monique Smeets 2 | H. Chris Dijkerman 1 | Marcel van den Hout 2 | Irene Klugkist 3 | Annemarie van Elburg 4 || Albert Postma 1 |1.Functieleer, Helmholtz Research Institute, Faculteit Sociale Wetenschappen, Universiteit Utrecht2.Klinische & Gezondheidspsychologie, Faculteit Sociale Wetenschappen, Universiteit Utrecht3.Methoden & Statistiek, Faculteit Sociale Wetenschappen, Universiteit Utrecht4.Rintveld Centrum voor Eetstoornissen, <strong>Altrecht</strong>Een van de belangrijkste kenmerken van Anorexia Nervosa (AN) is een verstoordewaarneming van het eigen lichaam. Tot op heden heeft onderzoek naar dezelichaamsbeeldstoornis zich voornamelijk gericht op visuele aspecten, en aangetoonddat AN-patiënten een onrealistisch dik mentaal beeld hebben van zichzelf.Het lichaamsbeeld omvat echter meer modaliteiten dan alleen de visuele.Daarom hebben wij in het huidige onderzoek gekeken naar tactiele perceptie inAN, oftewel, verschillen AN-patiënten en controles in hoe zij aanraking op de huidwaarnemen?In Studie 1 (20 AN/25 controles) is de Tactile Estimation Task (TET) afgenomen, waaringebl<strong>indd</strong>oekte participanten werd gevraagd de afstand tussen twee prikjes op hunarm en buik te schatten tussen duim en wijsvinger. In Studie 2 (24 AN/21 controles)zijn naast de TET ook de Two Point Threshold (TPT)-taak en de Von Frey (VF)-taakafgenomen om respectievelijk receptive field size en receptorgevoeligheid te meten.In de TPT werden één of twee tactiele stimuli aangeboden op de arm en buik.Gebl<strong>indd</strong>oekte participanten werd gevraagd aan te geven of zij één of twee prikjesvoelden. In de VF werd één of geen tactiele stimulus aangeboden op de arm en buik.Gebl<strong>indd</strong>oekte participanten werd gevraagd aan te geven of zij iets of niets voelden.28


Studie 1 liet zien dat, ten opzichte van controles, AN-patiënten tactiele afstandenoverschatten. De mate van overschatting bleek positief te correleren met de matevan lichaamsdissatisfactie. In Studie 2 zijn de bevindingen uit Studie 1 gerepliceerd.Daarnaast bleek dat AN-patiënten en controles niet verschillen in receptivefield size. Wel zijn AN-patiënten beter in het detecteren van aanraking op hunbuik, wat wijst op meer gevoelige receptoren. Beide taken correleerden niet metlichaamsdissatisfactie of BMI.De lichaamsbeeldstoornis in AN beperkt zich niet tot het visualiseren van hetlichaam als groter, maar uit zich ook in het verstoord waarnemen van aanrakingenop de huid. AN-patiënten ervaren de afstand tussen twee prikjes op hun arm of buikals groter dan controles. Daarnaast zijn receptoren op hun buik gevoeliger, waardoorAN-patiënten beter zijn in het detecteren van aanraking dan controles.29


08.Somatische morbiditeiten mortaliteit bijouderen met schizofreniePresentatie door: Manon Kleijweg - psychiater polikliniek <strong>Altrecht</strong> Senior,team Meervoudige Zorg regio StadI.s.m.: | P. D. Meesters | A. Beekman | M. Stek | allen GGZ inGeestDe gemiddelde levensverwachting van patiënten met schizofrenie is 22,5 jaarlager dan die van de algemene bevolking, voor 60% verklaard door natuurlijkedoodsoorzaken.Schizofreniepatiënten tot 60 jaar lijden veel vaker aan COPD, diabetes, hart- envaatziekten, maar ook kanker en slechtziendheid. Een deel van de gezondheidsproblemenhangt samen met de ziekte zelf, een ander deel is secundair aan desymptomen van schizofrenie, zoals apathie. Waarschijnlijk speelt onder behandelaars,huisartsen en specialisten gebrek aan kennis van de specifieke gezondheidsrisico’sen hoe om te gaan met deze groep patiënten eveneens een rol. Er is geen onderzoekbekend naar somatische comorbiditeit en mortaliteit onder ouderen metschizofrenie. Doel van dit onderzoek is:• Het vaststellen van de belangrijkste somatische comorbiditeit bij een cohort60-plussers lijdend aan schizofrenie, de mortaliteit en doodsoorzaken.• Zicht krijgen op de belemmeringen die bestaan voor het leveren van adequatezorg aan patiënten met schizofrenie bij patiënten, behandelaars, huisartsen enspecialisten.• Het ontwikkelen van een multidisciplinair model waarin adequate aandachten zorg geboden kan worden voor somatische problematiek bij ouderen metschizofrenie.30


Er worden 100 patiënten verzameld via de polikliniek van <strong>Altrecht</strong> Senior.Daarnaast wordt gebruik gemaakt van de gegevens van de SOUL (SchizophreniaOUtcome in Later Life)-studie. Onder de 131 patiënten die 5 jaar geleden werdengeïncludeerd, wordt de mortaliteit bepaald en de doodsoorzaken. Tevens wordende patiënten die nog in leven zijn somatisch in kaart gebracht aan de hand vangegevens van de huisarts, door onder andere uitgebreid laboratoriumonderzoeknaar metabool syndroom, vitaminestatus, ECG, en door bepaling van visus,gehoors- en gebitsklachten, bloeddruk, buikomvang en BMI. Ook worden openinterviews afgenomen bij een aantal huisartsen, ggz-medewerkers en patiënten overhun attitude.De mortaliteitscijfers worden momenteel verzameld en bewerkt. Op de poster zullende eerste resultaten van het onderzoek worden gepresenteerd.We verwachten dat bij een groot deel van de oudere schizofreniepatiënten sprakeis van somatische comorbiditeit, met name metaboolsyndroom, zintuiglijkebeperkingen en COPD, en dat deze hoger is dan onder de algemene bevolking.31


09.Social cognition as a functionof personality organizationin patients with severesomatoform disorders andpsychiatric controlsPresentatie door: Jurrijn Koelen - psycholoog 1I.s.m.: | E.H.M. Eurelings-Bontekoe 2 | L. Veselka 3 | P. Luyten 4 | M. Bühring 1 |1.<strong>Altrecht</strong> Psychosomatiek (voorheen Eikenboom), Topklinisch Centrum voor behandelingvan somatoforme stoornissen2.Klinische en Gezondheidspsychologie, Universiteit Leiden3.<strong>Altrecht</strong> Brinkveld Persoonlijkheidsstoornissen4.Klinische Psychologie, Katholieke Universiteit Leuven; gastdocent University College LondenPrevious studies have shown that patients with severe somatoform disorders haveimpairments in theory of mind/social cognition (Subic-Wrana et al., <strong>2010</strong>) related totheir severe interpersonal difficulties. This study set out to examine social cognitionamong 190 patients with severe and chronic somatoform disorders (SFD) ascompared to 178 mixed psychiatric patients (PSA). We also introduced the concept ofPersonality Organization (PO) as conceptualized by Kernberg and Caligor (2005) as apotential moderator of social cognition.Social cognition was assessed using the Social Cognition and Object Relations Scale(SCORS; Westen, 1991) as scored on the Thematic Apperception Test. In particular,two ‘cognitive’ scales were used: (1) Complexity and differentiation of mentalrepresentations of others (COM) (2) Understanding of social causality of interactions32


(SOC). PO was assessed using the Dutch Short From of the MMPI with the paradigmdeveloped by Eurelings-Bontekoe et al. (2008). This instrument measures three levelsof PO: neurotic PO, borderline PO, and psychotic PO.It became clear that complexity of narratives of SFD-patients with Neurotic PO waslower than that of psychiatric patients with Neurotic PO, whereas mental complexityof SFD-patients with Psychotic PO was higher than in psychiatric patients withPsychotic PO (interaction effect). Furthermore, patients with SFD had significantlybetter understanding of social causality, but only in the psychotic PO-group.These results may suggest that severe somatization as seen in SFD-patients hasa detrimental impact on social cognition among those patients with neurotic PO,whereas it may serve a protective function in patients with psychotic PO. Clinicalimplications of these findings are discussed.ReferencesEurelings-Bontekoe, E. H. M., Onnink, A., Williams, M., & Snellen, W. M. (2008). A new approach to the assessmentof structural personality pathology. Theory driven profile interpretation of the Dutch Short Form of the MMPI.New Ideas in Psychology, 26, 23-40.Kernberg, O. F., & Caligor, E. (2005). A psychoanalytic theory of personality disorders (pp. 114-156). In M. F. Lenzenweger,J. F. Clarkin (Eds.), Major Theories of Personality Disorder (2nd edn.). New York: The Guilford Press.Subic-Wrana, C., Beutel, M., Knebel, A., & Lane, R.D. (<strong>2010</strong>). Theory of mind and emotional awareness deficits in patients withsomatoform disorders. Psychosomatic Medicine, 72, 404-411.Westen, D. (1991). Clinical Assessment of Object Relations Using the TAT. Journal of Personality Assessment, 56, 56-7433


10.De invloed van CognitieveRemediation Therapie ophet cognitief functionerenin eetstoornissenPresentatie door: Charlotte van der Kruijk - klinisch psycholoog in opleiding 1I.s.m. : |U. Danner 1 | A.E. Dingemans 2 | K. Tobias 1 | J.M. Donker 2 | S. Bom 2 | M.A.M. van der Geest 2 | E.F. van Furth 2 || A.A. van Elburg 1-3 |1.<strong>Altrecht</strong> Eetstoornissen Rintveld, Zeist2.Centrum Eetstoornissen ‘Ursula’, Leidschendam3.Kinder- en Jeugdpsychiatrie, Universitair Medisch Centrum UtrechtIndividuen met een eetstoornis worden gekenmerkt door zeer rigide en inflexibelecognities en manieren van denken. Onderzoek heeft laten zien dat deze mensenmeerdere neuropsychologische kwetsbaarheden laten zien die van invloedkunnen zijn op de stoornis. Recent is er een behandelmodule voor eetstoornissenontwikkeld, Cognitieve Remediation Therapie (CRT: Tchanturia et al) die zich op dezekwetsbaarheden richt. De huidige studie heeft tot doel om de invloed van CRT op hetneuropsychologisch functioneren in eetstoornissen te onderzoeken.Tachtig patiënten worden willekeurig toegewezen aan een CRT-groep met Treatmentas Usual (TAU) of alleen aan TAU-groep (de zgn. controlegroep). Tien individueleCRT-sessies van 45 minuten worden in vijf weken gegeven. Neuropsychologischfunctioneren, ernst van de eetstoornis en persoonlijkheidskenmerken worden metverschillende taken en vragenlijsten gemeten bij aanvang van de studie (T0), na deCRT-sessies of 6 weken later (T1), en 6 maanden later (T2).Voorlopige resultaten laten zien dat participanten in de CRT-groep op T1 beterpresteerden op bepaalde neuropsychologische taken in vergelijking met decontrolegroep. Tevens werden in de CRT-groep relaties gevonden tussen dezeverbeteringen en verbeteringen in kwaliteit van leven en eetpathologie.34


Andere neuropsychologische functies werden in beide groepen beter en leken niethet resultaat van CRT.De studie loopt momenteel nog. De eerste resultaten zijn veelbelovend en laten ziendat CRT een positieve invloed heeft op de cognitieve rigiditeit bij eetstoornissen.Dit leidt mogelijk tot meer succes in behandeling. Dit is een belangrijke bevinding,aangezien de meeste patiënten een langdurige eetstoornis hebben en reeds eenlange en weinig succesvolle behandelgeschiedenis hebben.35


11.Ervaringsgerichtetherapiegroep voorhoogfunctionerende metASS (9 t/m 12 jaar)gerichtop het bevorderen vansociale vaardighedenPresentatie door: Marjolein Langemeijer - gz-psycholoog/gedragstherapeut,<strong>Altrecht</strong> Jeugd, zorgdomein AutismeI.s.m.: | C. Dietz, klinisch psycholoog/onderzoeker <strong>Altrecht</strong> Jeugd, zorgdomein Autisme |Het volgen van een sociale vaardigheidstraining (sova) is common practice voorkinderen met een stoornis in het autistisch spectrum. De resultaten zijn echter vaakteleurstellend, in die zin dat er weinig verandering optreedt in het functioneren.De kennis die wordt opgedaan tijdens een sova komt theoretisch vaak wel <strong>binnen</strong>,maar lijkt onvoldoende in te slijten in het dagelijks gedragspatroon. Vanuit dezeachtergrond is deze ervaringsgerichte therapiegroep ontwikkeld die meer gerichtis op het ervaren (het ensceneren van situaties <strong>binnen</strong> de groep) en veel minder optheoretische principes. Ouders worden intensief betrokken zodat zij hun kind beterkunnen begeleiden bij zijn/haar sociale contacten, de transfer kunnen maken naardagelijkse situaties, meer inzicht hebben in de problematiek van hun kind en reëleverwachtingen kunnen stellen.De therapiegroep wordt gegeven door minimaal één psycho- of gedragstherapeutsamen met een co-therapeut. Het protocol is een richtlijn waarbij veel ruimte is voorhet individuele leerproces van het kind en de ouder(s). Doel van het onderzoek is tebeoordelen of een intensieve training, die vooral gericht is op ervaren van socialesituaties, betere resultaten in functioneren (afname probleemgedrag, competentergevoel bij kinderen en ouder en reëlere verwachtingen van ouders ten aanzien van demogelijkheden van hun kind) en meer blijvende resultaten oplevert, in vergelijking36


met eerdere sociale vaardigheidstrainingen waarvan we weten dat de resultatenvaak teleurstellend zijn.De komende 2 jaar worden minimaal 6 groepen van 6 kinderen gedraaid (N=36).De therapiegroep bestaat uit 18 kind- en 10 ouderbijeenkomsten. Voor, na- enfollow-up-metingen (na 3 maanden) worden gedaan aan de hand van vragenlijsten.We verwachten een afname van probleemgedrag, een toename van sociaal gedragen een toename in de competentiebeleving bij het kind. Daarnaast een toenamevan het competentiegevoel bij de ouder(s) onder andere als gevolg van de reëlereverwachtingen die ouders kunnen stellen naar hun kind.Tot nu toe zijn er slechts resultaten van een pilotstudie (N=6). Kwalitatieve analyseslaten een positief effect zien op het competentiegevoel van de kinderen en bij ouderseen vergroot inzicht in de problematiek.De kwaliteitsinvestering van de ontwikkeling van deze therapiegroep lijkt zijnvruchten af te werpen. De beperkingen in de veranderbaarheid van sociaal gedragbij kinderen met ASS en in de begeleidingsmogelijkheden van ouders komen echternaar voren. Het stellen van reële doelstellingen voor kinderen en ouders bij dezetherapiegroep blijft dan ook een grote uitdaging.37


12.Thuisbehandeling bijangstige thuiszittersPresentatie door: Anneke van den Maagdenberg - psycholoog,<strong>Altrecht</strong> Polikliniek Utrecht NoordI.s.m.: | Marijda Fournier, <strong>Altrecht</strong> Polikliniek Zeist | Marjolijn Korteweg, <strong>Altrecht</strong> Polikliniek Nieuwegein |Jaarlijks worden <strong>binnen</strong> de poliklinieken van <strong>Altrecht</strong> Cura ongeveer 1000 nieuwecliënten met angststoornissen aangemeld, van wie 60% tot 70% met redelijk succeswordt behandeld (klachtenreductie van minimaal 30%). Naast de aanmeldingen bijde poliklinieken hebben we in het afgelopen jaar regelmatig (>20) het verzoek vanthuiszorgorganisaties gekregen om hun medewerkers te coachen in de begeleidingvan twee groepen cliënten die de poliklinieken niet bereiken. De eerste groep cliëntenzijn mensen met een ernstige paniekstoornis en agorafobie (pan+ago) die te angstigzijn om naar de polikliniek te komen. De tweede groep cliënten bestaat uit mensenmet een ernstige obsessieve-compulsieve stoornis (OCS), vooral met smetvrees enverzameldwang (‘hoarding subtype’). Bij de OCS-cliënten spelen de problemen zichvoornamelijk af in de thuissituatie. Behandeling die uitsluitend vanuit de polikliniekwordt gegeven, lijkt niet toereikend voor deze problematiek. Voor mensen meternstige pan+ago of OCS was vooralsnog geen thuisbehandeling beschikbaar in deregio Utrecht. Het doel van dit onderzoeksproject is om vanuit de poliklinieken van<strong>Altrecht</strong> Cura en in samenwerking met Aveant en Vitras (organisaties voor thuiszorg)een adequate thuisbehandeling te ontwikkelen voor deze doelgroepen.De cognitieve gedragstherapeuten van <strong>Altrecht</strong> Cura krijgen een korte specialistischetraining om te leren 1) specifieke cognitieve gedragstherapeutische technieken toe tepassen in de thuissituatie, 2) ‘tailor-made’ gedragstherapeutische programma’s38


met exposure-behandeling in thuissituaties op te stellen, en 3) medewerkersvan thuiszorginstellingen te coachen in het uitvoeren van exposuretherapieprogramma’s.De medewerkers van de thuiszorginstellingen krijgen eentraining in detectie en probleemidentificatie van angstige thuiszitters, en in deprincipes en uitvoering van exposure-behandeling in thuissituaties.Uiteindelijk worden minimaal 30 cliënten behandeld, die zeer frequent gemonitordworden met gestandaardiseerde vragenlijsten en interviews om het behandeleffectgedetailleerd in kaart te brengen.De studie naar thuisbehandeling is recent van start gegaan, de eerste 5 cliëntenzijn begonnen met de behandeling. De baselinemetingen laten zien dat heteen doelgroep betreft met zeer ernstige problematiek. Klachten zijn bij allenlangdurig aanwezig (sinds de pubertijd) en 3 cliënten hebben al een intensiefbehandeltraject achter de rug van meer dan 10 jaar. Bij alle cliënten is er sprakevan co-morbide problematiek, waaronder angstklachten, stemmingsproblematieken persoonlijkheidsstoornissen. Daarnaast lijdt 3 van de 5 cliënten vermoedelijkaan ADHD en één aan autisme. De uiteindelijke resultaten van het behandeleffectworden als case-series gerapporteerd.39


13.De invloed van emotiesop beslisgedrag bijvrouwen met eetbuienPresentatie door: Floor van Meer - onderzoeksassistent <strong>Altrecht</strong> Eetstoornissen RintveldI.s.m.: | Unna Danner, senior onderzoeker, <strong>Altrecht</strong> Eetstoornissen Rintveld |Kenmerkend voor patiënten met eetbuien is een problematische manier van omgaanmet emoties en het impulsief reageren op emoties. Deze kenmerken zijn belangrijkvoor de behandeling, maar zijn tegelijk ook moeilijk te veranderen. In het onderzoekstond de vraag centraal hoe het ervaren van emoties invloed heeft op het nemenvan alledaagse beslissingen. Dit werd vergeleken tussen vrouwen met eetbuien engezonde vrouwen.Deelnemers waren vrouwelijke patiënten met diagnose Boulimia Nervosa (BN) enEetbuistoornis (BED) en controle vrouwen. Deelnemers werd eerst gevraagd eenaantal vragenlijsten in te vullen (o.a. over emotieregulatie en impulsiviteit). Bij dehelft van de deelnemers werden vervolgens negatieve emoties geïnduceerd doorhen naar een verdrietig filmfragment te laten kijken en de andere helft bekeekeen neutraal filmfragment. Vervolgens werd beslisgedrag gemeten met de IowaGambling Task (IGT) en tenslotte werd ernst van de eetpathologie gemeten.De resultaten laten zien dat patiënten met eetbuien slecht beslisgedrag vertonen.De invloed van emoties op het beslisgedrag leek bepaald te worden door anderefactoren zoals gevoeligheid voor beloning. Er lijkt tevens een relatie te zijntussen beslisgedrag, gevoeligheid voor beloning, impulsiviteit en ernst van deeetstoornissymptomen.40


Patiënten met eetbuien zijn kwetsbaar in hun beslisgedrag. Slechter beslisgedraglijkt met name plaats te vinden in reactie op het niet goed kunnen regulerenvan negatieve emoties en wordt mede bepaald door specifieke persoonlijkheidskenmerken.Dit inzicht kan belangrijk zijn in het behandelen van patiënten meteetbuien.41


14.Suïcides bij opgenomenpatiënten: eensystematische reviewPresentatie door: Henk Nijman - hoofdonderzoeker <strong>Altrecht</strong> Aventurijn, <strong>Altrecht</strong> ggzen bijzonder hoogleraar forensische psychologie, Radboud Universiteit, NijmegenI.s.m.: | Len Bowers & Tumi Banda, City University, Londen, UK |Hulpverleners lopen een aanzienlijke kans om tijdens hun carrière geconfronteerdte worden met een suïcide van een van hun patiënten. Er bestaat echter nog eengebrek aan empirische kennis over welke variabelen statistisch samenhangenmet verhoogde suïciderisico’s. In dit onderzoek werd door samenvoeging van in deliteratuur beschikbare gegevens over factoren die samenhangen met geslaagdesuïcides, getracht tot een overzicht te komen van waarschuwingssignalen endeterminanten. Het doel hiervan is de preventie van suïcide door hulpverleners teondersteunen.Aan de hand van de databases PsychInfo, Cochrane, Medline, EMBASE psychiatry,CINAHL en de British Nursing Index werd gezocht naar alle publicaties die vanaf 1960zijn verschenen over geslaagde suïcides onder opgenomen psychiatrische patiënten.Op deze manier werden in totaal 98 artikelen gevonden met informatie over deachtergronden van in totaal bijna 15.000 geslaagde suïcides (zie Bowers, Banda &Nijman, <strong>2010</strong>).Per 100.000 inwoners blijken er tussen de 0.28 en 2.8 geslaagde suïcides onderopgenomen psychiatrische patiënten plaats te vinden. De in de artikelengerapporteerde aantallen suïcides per 1000 psychiatrische opnamen varieerdenvan 0.06 tot 5.66. Wat betreft de determinanten van suïcide werden specifieke42


omstandigheden gevonden voor verschillende patiëntengroepen, zoals depressieveversus schizofrene patiënten. In algemene zin is de beste voorspeller van suïcide of eral eerder suïcidaal gedrag door de patiënt is vertoond, en verder zijn er aanwijzingendat ernstige conflicten in de relationele sfeer, dus tussen de patiënt en familieleden,samen lijken te hangen met verhoogde suïciderisico’s.In toekomstig onderzoek moet meer rekening gehouden worden met de verschillenin determinanten van suïcide bij de te onderscheiden patiëntengroepen, aangezienverschillende factoren en aanleidingen een rol lijken te spelen bij suïcidepogingenvan patiënten met schizofrenie, stemmingsstoornissen en (borderline)persoonlijkheidsstoornissen.LiteratuurBowers, L., Banda, T & Nijman, H. (<strong>2010</strong>). Suicide Inside: a systematic review on inpatient suicide.Journal of nervous and Mental disease, 198, 315 - 328.43


15.Is alles naar wens?Een overzicht vanpatiënttevredenheid in<strong>Altrecht</strong> van 2005-<strong>2010</strong>Presentatie door: Henk Nijman - hoofdonderzoeker <strong>Altrecht</strong> Aventurijn, <strong>Altrecht</strong> ggzen bijzonder hoogleraar forensische psychologie, Radboud Universiteit, NijmegenI.s.m.: | Louis Godschalk, tot voor kort werkzaam bij de afdeling ZorgInformatieVoorziening (ZIV) van <strong>Altrecht</strong> |In <strong>Altrecht</strong> is geruime tijd op grote schaal de tevredenheid van cliënten in kaartgebracht aan de hand van de GGZ-cliëntthermometer. Deze cliëntthermometervraagt cliënten hoe tevreden ze zijn over 16 afzonderlijke onderdelen van debehandeling in <strong>Altrecht</strong>. Daarnaast wordt de cliënten gevraagd een algemeenrapportcijfer over de behandeling te geven.In de jaren 2005 tot augustus <strong>2010</strong> werd 12.492 maal een cliëntthermometerin <strong>Altrecht</strong> afgenomen. Onderzocht werd: 1) welke van de 16 items van decliëntthermometer het sterkst samenhangen met de totale tevredenheid vancliënten en 2) welke achtergrondkenmerken van cliënten gerelateerd zijn aan eenlagere dan wel hogere tevredenheid met de behandeling.Het gemiddelde rapportcijfer steeg gestaag in de onderzochte periode en bedroegin <strong>2010</strong> gemiddeld 7,6 (op een schaal van 1 tot en met 10). Met name de items diebetrekking hadden op de hulpverleners van <strong>Altrecht</strong> werden positief beoordeelden deze items hadden ook relatief veel invloed op het algemene oordeel over deontvangen behandeling. Verder antwoordde 88% van de ondervraagde cliënten datze <strong>Altrecht</strong> aan een ander zouden aanraden. Over het algemeen bleken mannelijkecliënten overigens iets slechtere beoordelingen te geven dan vrouwelijke cliënten.44


Over de periode van 2005 tot en met <strong>2010</strong> is er sprake geweest van een stijgingvan de tevredenheid van cliënten. Deze stijging was in absolute zin klein, maarsignificant.45


16.Effecten van oogbewegingen,bilaterale piepjes en ‘alleenophalen van herinnering’in de EMDR-behandelingvan PTSSPresentatie door: Marleen Rijkeboer - klinisch psycholoog/psychotherapeut 1-2I.s.m.: | Marcel van den Hout 1-2 | Iris Engelhard 1-4 | Jutte Koekebakker 2-3 | Hellen Hornsveld 1 | Marieke Toffolo 1-3 |1.Disciplinegroep Klinische & Gezondheidspsychologie, Universiteit Utrecht2.Academisch Angstcentrum <strong>Altrecht</strong>3.Centrum Jongvolwassenen <strong>Altrecht</strong>4.<strong>Altrecht</strong> <strong>Science</strong>EMDR, waarbij oogbewegingen (EM’s) worden gemaakt tijdens het ophalen vantraumatische herinneringen, is effectief in de behandeling van PTSD (Bisson etal., 2007). Veel EMDR-behandelaars vervangen tegenwoordig deze EM’s doorauditieve bilaterale stimulatie (‘piepjes’), vanuit de overtuiging dat piepjes (vrijwel)even effectief zijn als EM’s. Er is echter geen studie die effecten van piepjes heeftonderzocht (Maxfield, 2008). Onduidelijk is of piepjes even effectief zijn als EM’s,of als het alleen ophalen van de herinnering, zonder dubbeltaak. In een reekslaboratoriumstudies met studenten werd gevonden dat EM’s effectiever zijn in hetreduceren van de emotionaliteit en levendigheid van herinneringen dan het ophalenvan negatieve herinneringen zonder meer. Ook andere ‘dubbeltaken’ (rekenen,tekenen, PC-spelletjes, etc.) hadden dit effect (Van den Hout et al., <strong>2010</strong>a; Engelhardet al., <strong>2010</strong>a-c). De grootst gemene deler van die effectieve dubbeltaken is dat ze46


het werkgeheugen belasten, wat volgens de werkgeheugentheorie noodzakelijkis voor daling van emotionaliteit (Gunter & Bodner, 2008). Wij vonden dat piepjeshet werkgeheugen niet belasten (Van den Hout et al., <strong>2010</strong>b). Daarom wordt inde huidige studie in een groep PTSS patiënten onderzocht wat het onmiddellijkeeffect is van EM’s, piepjes en blootstelling aan de traumatische herinnering zonderdubbeltaak.Het betreft een within-subjects-design waarbij 12 patiënten met als hoofddiagnosePTSS ieder een specifieke herinnering (target) ophalen onder elk van de drie condities:EM’s, piepjes of geen dubbeltaak. De volgorde van de condities wordt gebalanceerd,waarbij per patiënt twee keer dezelfde volgorde bij één target wordt aangehouden.Het onderzoek beperkt zich tot de eerste sessie waarin daadwerkelijk wordtbehandeld. Het effect van iedere conditie wordt nagegaan aan de hand van de dalingop Subjective Units of Distress (SUDS). Daarnaast wordt de levendigheid van deherinnering gemeten op een 10-puntsschaal. Ervaren EMDR-therapeuten verrichtende therapieën.Momenteel vindt de analyse plaats. Op de poster zullen de eerste resultaten van hetonderzoek worden gepresenteerd.De verwachting is dat EM’s superieur zijn aan piepjes. Mocht dit inderdaad hetgeval zijn, dan kan men serieus vraagtekens zetten bij de huidige praktijk van EMDR,waarbij piepjes worden gehanteerd als gelijkwaardig substituut voor EM’s.47


17.Consultatie in de V&V sectordoor <strong>Altrecht</strong> ggz,afdeling ouderenPresentatie door: Mirella Steenbeek - psychiater <strong>Altrecht</strong> ggz, afdeling De EsIn verpleeghuizen heeft 70% van de bewoners één (of meerdere) psychische klachten.In veel gevallen (35%) is er sprake van gedragsproblemen. Ondanks deze feiten iser bij de staf en verzorgend personeel weinig deskundigheid in het diagnosticerenen behandelen van de psychische klachten en veroorzaakt dit onnodig lijden bijbewoners en personeel.Verschillende internationale studies geven het belang aan van psychiatrischeconsultatie <strong>binnen</strong> deze sector. Over de Nederlandse situatie is slechts weinigbekend. Door middel van dit onderzoek wordt getracht een duidelijker beeld tekrijgen van de kenmerken van de bewoners die een consult krijgen en van deveranderingen die optreden in (neuro)psychiatrische symptomen en belasting van deverzorgenden na een psychiatrisch consult.Een groot aantal verpleeghuizen in de regio Utrecht ontvangt van hetconsultatieteam van <strong>Altrecht</strong> Senior psychiatrische consultatie door een sociaalpsychiatrisch verpleegkundige en psychiater. 71 consulten van 1-7-2008 tot 1-1-<strong>2010</strong>zijn geregistreerd in een voor- en nameting. Door middel van beschrijvende statistiekzijn de kenmerken van de onderzoeksgroep in kaart gebracht (o.a. leeftijd, geslacht,afdeling, reden van consult). Een quasi-experimenteel onderzoek werd uitgevoerddoor middel van de NPI-NH (Neuro Psychiatric Inventory Nursing home version,48


Kat et al., 2002) De NPI-NH bestaat uit twaalf schalen en meet vooral afwijkendegedragingen (agitatie, prikkelbaarheid, apathie, ontremdheid, etc.) en de belastingvan de verzorgenden hierbij. Analyse vond plaats door middel van SPSS, gepaardet-toets en voor de subschalen de Wilcoxon Signed Rank-toets.Momenteel vindt de analyse plaats. Op de poster zullen de eerste resultaten van hetonderzoek worden gepresenteerd.Verwacht wordt dat een goed consultatieaanbod vanuit de ggz een duidelijkeverbetering in zorg zal bewerkstelligen. Dit komt tot uiting in een reductie vanpsychiatrische symptomen bij bewoners van de V&V, ook zal de belasting voorverzorgenden verminderen. Het is wenselijk dat verpleeghuizen en psychiatriezich, mede gesteund door de resultaten van dit onderzoek, zullen inzetten omvoortzetting en uitbreiding van psychiatrische consultatie te realiseren.Nader onderzoek, bij voorkeur met behulp van een controlegroep, zal de effectiviteitvan consultatie verder in kaart kunnen brengen.49


18.Alles Kidzzz: een RCT studienaar een geïndiceerdepreventieve interventie opde basisschool voor kinderenmet externaliserendprobleemgedragPresentatie door: Sabine Stoltz - PhD-student 2I.s.m.: | Theo Mathot 1 | Monique van Londen 2 | Maja Dekovic 2 | Bram O. De Castro 2 |1.Indigo Preventie Utrecht2.Universiteit Utrecht, Pedagogiek en OntwikkelingspsychologieBij kinderen in de basisschoolleeftijd komt externaliserend probleemgedrag frequentvoor. Agressie, hyperactiviteit, aandachtstekort, opstandig gedrag en zwakke socialevaardigheden bij schoolentree, voorspellen latere gedragsproblemen en moeitemet sociale aanpassing. Terwijl de gemiddelde frequentie van externaliserendgedrag afneemt tussen de 4 en 9 jaar, blijft bij een kleine groep kinderen hetprobleemgedrag stabiel (Campbell et al., 2006; Schaeffer et al., 2006). Dit iseen voorspeller voor antisociaal en delinquent gedrag in de adolescentie ende ontwikkeling van Conduct Disorder (Broidy et al. 2003). Op basisscholen inNederland ervaart men een toename van geweld, agressie en gedragsproblemen.Het programma Alles Kidzzz is een preventieve interventie voor kinderen metexternaliserend gedrag. In deze studie wordt onderzocht in hoeverre Alles Kidzzzeffectief is en op welke wijze het programma het beste werkt.50


Door middel van een Randomized Controlled Trial wordt de effectiviteit van AllesKidzzz onderzocht. Kinderen zijn geselecteerd voor deze studie vanwege verhoogdexternaliserend gedrag (tenminste subklinisch op de Teacher Report Form-vragenlijst,subschaal externaliserend gedrag). In totaal hebben 264 kinderen met hun oudersen leerkrachten deelgenomen aan het onderzoek. Een belangrijk deel van degroep (35%) had een allochtone achtergrond en 30% was een meisje. Kinderen,leerkrachten en ouders hebben vragenlijsten ingevuld (voormeting, nameting,follow up 1 na 6 maanden, follow up 2 na 12 maanden). Zij vulden vragenlijsten inover reactieve en proactieve agressie, externaliserend en prosociaal gedrag, socialeinformatieverwerking, zelfbeeld, persoonlijkheid van het kind en opvoedingsgedragvan ouders.Data over de effecten van Alles Kidzzz en moderatoren worden momenteelgeanalyseerd. Tijdens de posterpresentatie zal ingegaan worden op de treatmentintegrity, verwachtingen en tevredenheid van ouders en leerkrachten. Op de posterzullen de eerste resultaten worden gepresenteerd.Eind 2011 verschijnt een dissertatie over de effectiviteit van Alles Kidzzz.Daarom zullen tijdens deze posterpresentatie alleen voorlopige resultatengepresenteerd worden en zal nader worden ingegaan op treatment integrity enmoderatoren van effectiviteit.51


19.Adult attachment style,personality organizationand cognitive and affectivealexithymia in patients withsomatoform disordersPresentatie door: Frauke Stuke - onderzoeksassistente 1I.s.m.: | J.A. Koelen 1 | E.H.M. Eurelings-Bontekoe 2 | P. Luyten 3 |1.<strong>Altrecht</strong> Psychosomatiek (voorheen Eikenboom), Topklinisch Centrum voor behandelingvan somatoforme stoornissen2.Klinische en Gezondheidspsychologie, Universiteit Leiden3.Klinische Psychologie, Katholieke Universiteit Leuven; gastdocent University College LondenSomatoform disorders (SFD) are among the most common and disabling psychiatricdisorders. It has been suggested that SFD are disorders of affect regulation (Waller& Scheidt, 2006; Van Dijke et al., <strong>2010</strong>). More specifically, over the past decadesalexithymia (i.e. the inability to differentiate between emotions and to verbalizethem) has been proposed as a key deficit among patients with severe somatization,such as patients with SFD. Recent studies have shown, however, that alexithymia inSFD-patients can largely be attributed to insecure attachment strategies. This studyaimed to examine the relative contributions of insecure attachment and severestructural personality pathology (personality organization) to the occurrence ofcognitive and affective alexithymia in a sample of SFD-patients.52


In a sample of 102 patients suffering from SFD, the Experiences in Close RelationshipsQuestionnaire-revised (Brennan, Clark & Shaver, 1998), the Inventory of PersonalityOrganization (Kernberg & Clarkin, 1995) and the Bermond Vorst AlexithymiaQuestionnaire (Bermond & Vorst, 1998) were administered. Two hierarchical multipleregression analyses were carried out to investigate whether attachment dimensions(avoidance, anxiety) are significant independent predictors of variance in dimensionsof alexithymia (cognitive, affective) above and beyond dimensions of structuralpersonality pathology.Our findings show that avoidant attachment is positively associated with bothcognitive and affective alexithymia, whereas anxious attachment is negativelyassociated with these two types of alexithymia. Results also suggest that indicesof structural personality pathology are less important in predicting both typesof alexithymia than attachment dimensions, although identity diffusion alsocontributed significantly and negatively to the prediction of affective alexithymia,apart from anxious and avoidant attachment.Results indicate that SFD-patients with an avoidant attachment style are proneto being alexithymic, whereas anxiously attached patients with SFD are not.These findings hold true independent of structural personality pathology. Clinicalimplications are discussed.ReferencesBermond, B., & Vorst, H. C. (1998). Bermond-Vorst Alexithymia Questionnaire. Unpublished document,University of Amsterdam, The Netherlands.Brennan, K. A., Clark, C. L., & Shaver, P. R. (1998). Self-report measurement of adult attachment: An integrative overview.In J. A. Simpson & W. S. Rhodes (Eds.), Attachment theory and close relationships (pp. 46-76). New York: Guilford.Kernberg, O. F., & Clarkin, J. F. (1995). The Inventory of Personality Organization. White Plains,NY: The New York Hospital-Cornell Medical Center.van Dijke, A., Ford, J. D., van der Hart, O., van Son, M., van der Heijden, P., & Bühring, M. (<strong>2010</strong>). Affect Dysregulation in BorderlinePersonality Disorder and Somatoform Disorder: Differentiating Under- and Over-Regulation. Journal of Personality Disorders,24, 296-311.Waller, E., & Scheidt, C. E. (2004). Somatoform disorders as disorders of affect regulation. A study comparing the TAS-20with non-self-report measures of alexithymia. Journal of Psychosomatic Research, 57, 239-247.53


20.Eerste resultaten RoutineOutcome Metingen bijFACT-cliëntenPresentatie door: Wilma Swildens - senioronderzoeker en coördinatorwetenschappelijk onderzoek <strong>Altrecht</strong> Willem ArntszI.s.m.: | Lennart Gorter | Albert van Keijzerswaard | Sascha Kwakernaak | allen <strong>Altrecht</strong> Willem ArntszBinnen een aantal teams van de divisie Willem Arntsz op de locatie Utrecht heeftzich in de afgelopen jaren een verandering voorgedaan van conventionele ambulantezorg naar Functie Assertive Community Treatment (FACT). Welke veranderingen inhet zorggebruik gingen gepaard met de overgang van reguliere ambulante zorg naarFACT en wat zijn uitkomsten voor cliënten in termen van (onvervulde) zorgbehoeften,beperkingen in het functioneren en kwaliteit van leven?Vanaf 2008 wordt bij <strong>Altrecht</strong> over alle cliënten met ernstige psychiatrischeaandoeningen routinematig om het jaar informatie verzameld over hunzorgbehoeften en zorgaanbod enerzijds en over psychosociaal functioneren (inclusiefwoonsituatie en sociale participatie) en kwaliteit van leven anderzijds. Dit gebeurtdoor middel van vragenlijsten afgenomen bij cliënten en bij hun hulpverleners.De Utrechtse zorgmonitor kan ingezet worden om inzicht te krijgen in uitkomstenvan veranderingen in het zorgaanbod zoals de overgang naar FACT. Specifieker is opbasis van voor- en nametingen gekeken naar de uitkomsten van FACT bij een groepvan 300 cliënten met psychotische stoornissen.Een uitkomst is dat de introductie van FACT gepaard ging met kleine verbeteringenbij de doelgroep op de uitkomstmaten; op het gebied van psychosociaal functioneren,dagelijkse activiteiten en afname van zorggebruik en opnamedagen.54


Een van de conclusies is dat de doelen van FACT ten dele gerealiseerd lijken teworden. Om deze bevindingen op waarde te toetsen wordt vervolgonderzoekgepland.55


21.Jongeren weer succesvolterug naar school?!Presentatie door: Nicolle van de Wiel - gezondheidszorgpsycholoog i.o. tot klinischpsycholoog, <strong>Altrecht</strong> Jeugd, zorglijn Stemming, Angst en TraumaI.s.m.: | D.A. Heyne, Faculteit der Sociale Wetenschappen, Instituut Psychologie,Sectie Ontwikkelings- & Onderwijspsychologie van de Universiteit van Leiden |Problemen met naar school gaan, hangen vaak samen met angst en soms metdepressie, naast specifieke uitdagingen op school en/of thuis. De ervaring leert datde inspectie bij jongeren met psychische problemen onmachtig is om jongerenweer naar school te krijgen. Zo zitten jongeren geregeld meer dan een halfjaar thuis,voordat zij bij de ggz worden aangemeld. Het is dus belangrijk om een efficiënte eneffectieve diagnostiek en behandeling te kunnen inzetten om jonge mensen metpsychiatrische problemen zo snel mogelijk terug te laten keren naar een normaalontwikkelingsverloop, een verloop waarbij ze slagen in hun schoolcarrière en zichverder ook sociaal en emotioneel goed ontwikkelen.De onderzoeksvragen:1. Is Cognitieve Gedragstherapie (CGT) effectief bij schoolweigeraars?2. Voor wie/welke schoolweigeraar werkt CGT het beste (moderators)?3. Wat zijn de processen waarlangs de interventies leiden tot reductie vanemotionele stress en toename in het naar school toe gaan (mediators)?4. Wat is de betrouwbaarheid en validiteit van de Nederlandse versie van de SRAS-P?Er is een pilot gedaan met vijf schoolweigeraars. Onder schoolweigeraars wordtverstaan: kinderen/jongeren (10-18 jaar) met psychische problemen die zichmede daardoor niet in staat voelen om naar school te gaan. Er is gewerkt volgens56


een vast protocol, zowel met betrekking tot diagnostiek als behandeling. Zodraeen schoolweigeraar werd aangemeld, werd hij/zij ingepland voor een intake,psychiatrisch onderzoek, intelligentiemeting en gezinsdiagnostisch onderzoek,inclusief afname van de SRAS-P naast een vast aantal vragenlijsten zoals de CBCL,TRF, YSR en HoNOS Jeugd. Binnen 14 dagen werden deze onderzoeken afgerond enteruggekoppeld in een adviesgesprek. Indien ambulante behandeling geïndiceerdwas, werd daar direct mee gestart in de vorm van CGT voor de jongere, maar ook voorde ouders, dan wel het gezin.De vijf schoolweigeraars hebben het diagnostiektraject doorlopen waarna er drieook het behandelprotocol hebben gevolgd. Twee vielen af vanwege lage intelligentie(IQ


22.Het Pakket InterventieMantelzorg op Maat (PIMM)Presentatie door: Marian Zegwaard - manager verpleegkundige kwaliteiten onderzoeker <strong>Altrecht</strong> Senior, <strong>Altrecht</strong> ggzIn Nederland was er geen goede methodiek om partners, kinderen, familie envrienden van ouderen met een depressie, een bipolaire stoornis, schizofrenie,een persoonlijkheidsstoornis of een angststoornis te ondersteunen. Doel van hetonderzoek was om in samenwerking met mantelzorgers en verpleegkundigen eenwerkwijze te ontwikkelen waarmee verpleegkundigen de mantelzorgers van dezeouderen kunnen ondersteunen om zo overbelasting te voorkomen en/of de kwaliteitvan het (samen)leven te vergroten.De resultaten uit semigestructureerde interviews gehouden met zowelmantelzorgers als met verpleegkundigen zijn gecombineerd met de recenteonderzoeksliteratuur op het gebied van interventies over mantelzorgondersteuning.In een pilot is PIMM getest met behulp van casestudies.Wanneer de psychiatrische ziekte een chronische aandoening wordt, ontstaat eensituatie waarin de mantelzorger geconfronteerd wordt met lange behandelingenzonder perspectief op genezing en met de continue zuigende werking van de interepisodesymptomen en de angst voor een terugval. De resultaten uit de interviewsmet de mantelzorgers laten zien dat de impact van de ziekte op het persoonlijkleven van de mantelzorger voor minstens 2 groepen verschillend is. Sommigemantelzorgers ervaren het als uiterst plezierig dat zij iets kunnen betekenen voor een58


persoon die door de psychiatrische ziekte ernstig belemmerd wordt in het persoonlijkfunctioneren, terwijl anderen gevangen zitten en zich nauwelijks staande kunnenhouden. De interviews met verpleegkundigen laten zien dat verpleegkundigenondersteuning voor de mantelzorger belangrijk vinden. Toch hebben zij omverschillende redenen weinig structurele aandacht.Het Pakket Interventie Mantelzorg op Maat (PIMM) is ontwikkeld om ambulanten klinisch werkende verpleegkundigen in de ggz een tool te geven waarmeezij mantelzorgers van ouderen met langer durende functioneel psychiatrischeproblematiek op een structurele wijze kunnen ondersteunen. De resultaten uit depilot zijn veelbelovend. Geconcludeerd kan worden dat PIMM aansluit bij zowelde thema’s van deze mantelzorgers als de competenties van verpleegkundigen,werkzaam in de ambulante of klinische ggz. PIMM is direct toepasbaar op decaseload van de verpleegkundige en deze voelt zich gesteund door de methode.59


<strong>Altrecht</strong> <strong>Science</strong>Door als ggz-instelling naast de patiëntenzorg ook wetenschappelijk onderzoek teverrichten samen met universiteiten, hogescholen, andere onderzoeksinstitutenen zorginstellingen, ontstaat een wisselwerking tussen de klinische praktijk en deonderzoekspraktijk, die professionals motiveert en de patiëntenzorg ten goede komt.In het Strategisch Beleidsplan 2009 - 2011 heeft <strong>Altrecht</strong> gekozen voorgespecialiseerde tweede- en derdelijns geestelijke gezondheidszorg voor de ernstige,langdurige en/of complexe zorgvraag. In het verlengde van deze strategie isnadrukkelijk gekozen voor academisering van de geestelijke gezondheidszorg vanuit<strong>Altrecht</strong>: het ontsluiten, delen, ontwikkelen en toepassen van onze kennis en hetrichten en concentreren van onze innovatie-inspanningen. <strong>Altrecht</strong> positioneert zichsterk waar het gaat om topklinische zorg. Er zijn nu drie afdelingen met het keurmerkTopGGz en <strong>Altrecht</strong> ambieert minstens één meer in 2011. Om het keurmerk TopGGZte verwerven moet er onder andere sprake zijn van structureel patiëntgebondenonderzoek. Dit geeft een impuls aan de academisering, die wordt gefaciliteerd doorde aanwezigheid van een hoogleraar Academisering.<strong>Altrecht</strong> <strong>Science</strong> coördineert en faciliteert alle wetenschappelijke onderzoeksactiviteitenvan <strong>Altrecht</strong>. Ook is het de vlag waaronder alle wetenschappelijkeonderzoeksactiviteiten van de ongeveer 100 onderzoekers bij <strong>Altrecht</strong> plaatsvinden.De activiteiten die te maken hebben met het faciliteren van wetenschappelijkonderzoek, kennisontwikkeling en kennisdeling, fondsverwerving en innovatie zijn in<strong>Altrecht</strong> <strong>Science</strong> ondergebracht. De beschikbare ervaring, kennis en vaardigheden vanmedewerkers op het gebied van wetenschappelijk onderzoek worden zo gebundeldin een nieuw te ontwikkelen kennismanagementsysteem. De gespreide investeringvan <strong>Altrecht</strong> in de verschillende kenniscentra en andere samenwerkingsverbandenkan door de inzet van <strong>Altrecht</strong> <strong>Science</strong> effectiever en efficiënter worden ingezet.Activiteiten van <strong>Altrecht</strong> <strong>Science</strong>:• adviseren, ondersteunen en faciliteren van onderzoekers, promovendi enopleidelingen bij hun onderzoek (literatuuronderzoek, statistische ondersteuning,toegang tot: SPSS, NetQuestionnaires (internetbased onderzoek) en de digitaleUniversiteitsbibliotheek, fonds- en subsidieverwerving)• coördinatie onderzoekersnetwerk (onderzoekers in kaart brengen, informeren,netwerkbijeenkomsten)60


• organiseren van kennisevenementen ten behoeve van dit netwerk (o.a. jaarlijkssymposium)• faciliteren Commissie Wetenschappelijk Onderzoek (ambtelijk secretariaat) bijkwaliteitsbewaking en advisering rond onderzoeksaanvragen• faciliteren Wetenschappelijke Advies Raad in oprichting (ambtelijk secretariaat)• exploitatie vakbibliotheek• realiseren van een kennismanagementsysteem m.b.t. wetenschappelijk onderzoek(bijv. het inrichten en onderhouden van een onderzoeksdatabank)• bevorderen en inhoud geven van samenwerking en uitwisseling met universiteitenen onderzoeksinstellingen• zorgen voor goede interne en externe presentatie van het onderzoek en deonderzoekers van <strong>Altrecht</strong> via Altranet, de website, jaarverslag en anderecommunicatiekanalen.MEDEWERKERS ALTRECHT SCIENCE• Iris Engelhard, hoogleraar Academisering• Paul Westmeijer, manager <strong>Altrecht</strong> <strong>Science</strong> en <strong>Altrecht</strong> Academie• Annemarie van Elburg, voorzitter CWO• Carieneke Kandou, beleidsmedewerker• Fieke Bannink, bibliothecaris• Lujan Prinsen, bibliothecaris• Jacob van Keulen, bibliothecaris• Els Weijzen, bibliothecarisContact: altrechtscience@altrecht.nlCOMMISSIE WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK<strong>Altrecht</strong> <strong>Science</strong> ondersteunt de Commissie Wetenschappelijk Onderzoek (CWO).Voor ieder onderzoek <strong>binnen</strong> <strong>Altrecht</strong> geldt een meldingsplicht bij de CWO. DeCWO toetst alle patiëntgebonden wetenschappelijke onderzoeksactiviteiten<strong>binnen</strong> <strong>Altrecht</strong> op inhoud, relevantie, methodiek, ethiek, haalbaarheid, draagvlaken helderheid van financiering. Dat is noodzakelijk vanwege de eisen die buitenen <strong>binnen</strong> <strong>Altrecht</strong> aan wetenschappelijk onderzoek gesteld worden. Sterkernog, patiëntgebonden wetenschappelijk onderzoek mag pas gestart worden na61


instemming door de CWO. Voor het verkrijgen van die instemming is een procedureopgesteld. Goedkeuring van onderzoeksvoorstellen is door de Raad van Bestuurgemandateerd naar de CWO; de Raad van Bestuur neemt goedkeuring door de CWOover. De deelnemers aan de CWO zijn (senior)onderzoekers (waaronder de voorzitter)en de hoogleraar Academisering. De beleidsmedewerker van <strong>Altrecht</strong> <strong>Science</strong> issecretaris van de CWO.LEDEN CWO• Annemarie van Elburg, voorzitter• Carieneke Kandou, ambtelijk secretaris• Els van den Ban, senioronderzoeker <strong>Altrecht</strong> Jeugd, gids <strong>Altrecht</strong> Jeugd• Arjan Braam, senioronderzoeker Acute Psychiatrie, <strong>Altrecht</strong> Willem Arntsz• Saskia van Broeckhuysen, senioronderzoeker <strong>Altrecht</strong> Psychosomatiek,<strong>Altrecht</strong> Cura• Danielle Cath, senioronderzoeker Academisch Angstcentrum <strong>Altrecht</strong>,<strong>Altrecht</strong> Cura• Unna Danner, senioronderzoeker TOPGGZ <strong>Altrecht</strong> Eetstoornissen Rintveld,<strong>Altrecht</strong> Cura, gids <strong>Altrecht</strong> Cura• Iris Engelhard, hoogleraar Academisering• Pieter Molenaar, onderzoeker Indigo Gezond Werken, gids• Henk Nijman, hoofdonderzoeker <strong>Altrecht</strong> Aventurijn, gids <strong>Altrecht</strong> Aventurijn• Eline Regeer, onderzoeker TOPGGZ afdeling Bipolair, <strong>Altrecht</strong> Willem Arntsz• Wim Snellen, adviseur, hoofd Centrum Psychometrie• Wilma Swildens, senioronderzoeker <strong>Altrecht</strong> Willem Arntsz,gids <strong>Altrecht</strong> Willem Arntsz• Marian Zegwaard, onderzoeker <strong>Altrecht</strong> Senior, gids <strong>Altrecht</strong> SeniorContact: CWOsecretaris@altrecht.nlWETENSCHAPPELIJKE ADVIES RAADDe Wetenschappelijke Advies Raad (WAR) is eind <strong>2010</strong> ingesteld als beleidsadviserendorgaan met betrekking tot onderzoek voor de Raad van Bestuur. De WAR formuleerthet meerjaren onderzoeksbeleid en evalueert resultaten van het onderzoeksbeleid.De WAR wordt ondersteund door <strong>Altrecht</strong> <strong>Science</strong>.62


Voorzitter: Richard van Dyck, emeritus hoogleraar Psychiatrie, VU Amsterdam.Ambtelijk secretaris: Carieneke Kandou, beleidsmedewerker <strong>Altrecht</strong> <strong>Science</strong>.Contact: c.kandou@altrecht.nlVAKBIBLIOTHEEK<strong>Altrecht</strong> beschikt over een vakbibliotheek met locaties in Utrecht en Zeist.De vakbibliotheek richt zich op alle medewerkers van <strong>Altrecht</strong>. De bibliothecarissenkunnen onderzoekers van <strong>Altrecht</strong> ondersteunen bij het opstellen vanzoekstrategieën en bij het uitvoeren van literatuuronderzoek. De vakbibliotheekheeft een uitgebreide collectie; diverse tijdschriften zijn digitaal beschikbaar.Tevens kunnen artikelen uit andere collecties opgevraagd worden. De bibliotheekheeft een uitgebreide digitale service, die ook vanuit huis bereikbaar is via internet:altrecht.vakliteratuur.info.ONDERZOEKERSNETWERKAlle medewerkers van <strong>Altrecht</strong> die zich bezighouden met patiëntgebondenwetenschappelijk onderzoek worden verzocht zich aan te melden voor hetonderzoeksnetwerk. Op deze wijze komen de onderzoekers in de verzendlijstvan <strong>Altrecht</strong> <strong>Science</strong> terecht en worden zij op de hoogte gehouden van lopendeonderzoeksactiviteiten, bijeenkomsten, mogelijkheden voor subsidieaanvragen, etc.Deel uitmaken van dit netwerk biedt verder de volgende voordelen:• ICT-contract bij de Universiteit Utrecht: <strong>Altrecht</strong> heeft met de Faculteit SocialeWetenschappen (FSW) van de Universiteit Utrecht een contract gesloten, datonderzoekers van <strong>Altrecht</strong> de mogelijkheid geeft om toegang te krijgen tot hetuniversitaire netwerk, waaronder de digitale bibliotheek van de universiteit.Ook kunnen zij dan toegang aanvragen tot NetQuestionnaires - een webtoolvoor internetbased onderzoek - en kan SPSS voor thuis worden aangeschaft bij dewebwinkel Surfspot. De kosten, 16 euro, kunnen gedeclareerd worden bij de FSW(via <strong>Altrecht</strong> <strong>Science</strong>).63


• Advies over onderzoek: Vragen over wetenschappelijk onderzoek kunnen aan<strong>Altrecht</strong> <strong>Science</strong> worden voorgelegd. Tevens kunnen onderzoekers bij <strong>Altrecht</strong><strong>Science</strong> terecht voor advies bij hun onderzoek, zoals de opzet van hun onderzoek,de steekproeftrekking, poweranalyse en statistische analyse. Deze adviseringvindt plaats in samenwerking met de afdeling Methoden en Technieken van deFSW en is bedoeld voor onderzoekers van <strong>Altrecht</strong> die een universitaire opleidingmet een aantal cursussen statistiek hebben afgerond en onderzoek uitvoerendat is goedgekeurd door de CWO - Commissie Wetenschappelijk Onderzoek - van<strong>Altrecht</strong>.• Statistiekcursussen bij de Universiteit Utrecht tegen gereduceerd tarief:De Universiteit Utrecht geeft enkele keren per jaar post-master statistiekcursussen.Gezien de samenwerkingsrelatie tussen <strong>Altrecht</strong> en de FSW kunnen medewerkersvan <strong>Altrecht</strong> net als universitaire medewerkers deze cursussen volgen tegen eengereduceerd tarief.• Opname in onderzoeksdatabank: Eind 2009 is begonnen met het inrichtenvan de onderzoeksdatabank. Deze is te vinden in de digitale bibliotheek.De databank bevat informatie over onderzoekers, onderzoeksprojecten enpublicaties. Dankzij de onderzoeksdatabank wordt het mogelijk om inzicht tekrijgen in de onderzoekspraktijk van <strong>Altrecht</strong>.Het onderzoekersnetwerk bestaat november <strong>2010</strong> uit ongeveer 100 personen.Nieuwe leden kunnen zich aanmelden via altrechtscience@altrecht.nl.64


Colofon:Vormgeving: Studio Langezaal, ZeistDrukwerk: Bergdrukkerij, AmersfoortDecember <strong>2010</strong>66

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!