13.07.2015 Views

METAFOOR VOOR METAFOOR* - linda lenssen

METAFOOR VOOR METAFOOR* - linda lenssen

METAFOOR VOOR METAFOOR* - linda lenssen

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

<strong>METAFOOR</strong><strong>VOOR</strong><strong>METAFOOR</strong> *DE ONMOGELIJKHEID TOT DUIDENESSAY / LINDA LENSSEN / MASTER OF FINE ARTS /KASK KONINKLIJKE ACADEMIE <strong>VOOR</strong> SCHONEKUNSTEN GENT / JUNI 2012 / MENTOREN: HELENADE PREESTER EN NOËL DE BUCK*BEELDSPRAAK, ZINNEBEELD, VERGELIJKING, OVERDRACHT, DENKBEELD, STIJLFIGUUR,SYMBOOL, REPRESENTATIE, <strong>VOOR</strong>STELLING, TEKEN, VERBEELDING, ALLEGORIE,SUBSTITUUT, ANALOGIE, METONYMIE, ZOEKLICHT, SPIEGEL, FILTER, MASKER, BRIL.1


INHOUD *HET AAN BRENGEN VAN EEN STRUCTU UR ISEEN KRAMPACH TIGE POGING SAMENHANGTE BRENG EN IN ZAK EN DIE EIG EN LIJKONSAMENHANGEND ZIJNINTERMEZZO / gedicht / p. 6PROLOOG / nabijheid en afstand / p. 7INLEIDING / het naakte bestaan is denkbaar / p. 10HEDENDAAGS / het ontbreekt me aan actuele relevantie/ p. 14FILOSOFIE / de mens wil zijn bestaan denken / p. 16HEIDEGGER / zijn in zijn zijn willen denken / p. 20TIJDELIJKHEID / de mens in een dunne schijf actualiteit/ p. 29AFSTAND / tussen het zichtbare en het denkbare / p. 33INTERMEZZO / gedicht / p. 37VERVREEMDING / de mens in de wereld / p. 38*Aan dit essay is een supplement verbonden met beeldend werk.De afkortingen in subscript die doorheen dit essay vermeld staan,refereren naar de titels van werken uit het supplement.3


het landschap is ons meest vertrouwde zicht / het isletterlijk daar aanwezig wanneer we naar buiten kijken / hetlandschap is het meest verre dat ons omringt / er is nietsverder van ons verwijderd dat we kunnen zien en waaropwe tegelijkertijd staan kunnen / het is nabij en veraf /eigenlijk is dat vreemd6


PROLOOGNABIJHEID EN AFSTANDDe metafoor van het landschap heeft alles in zich omduidelijk te maken wat ik vertellen wil. Het landschap is onsvertrouwd uitzicht op de ruimte waarin we ons geplaatstweten. De omgeving heeft het karakter van onopvallendevertrouwdheid. We zijn gehecht aan het landschap en stellener eigenlijk niet zoveel vragen bij. We zijn gewend aan hetzicht op de ons omringende werkelijkheid. We hebbenvertrouwen in zijn aanwezigheid. Hetgeen waar we zicht ophebben, is tevens de grond onder onze voeten. De grondwaarop we staan is direct aanwezig. De horizon als grenstussen het zichtbare en onzichtbare is voortdurend opafstand gelegen. (HTL / WTTH) Grond en horizon zijn beidegelijktijdig aanwezig. Overal en op elk moment. Beidefenomenen bestaan uit dezelfde bestanddelen; aarde enlucht. De nabijheid van de grond en de afstand van hetuiterste zicht betreffen geen tegenstelling. Het zijn tweebegrippen waarmee we twee verschillende aspecten van7


hetzelfde fenomeen duiden.Wat wij zien is hetgeen dat zichtbaar is binnenonze horizon. Deze horizon is afhankelijk van de tijd enruimte die we innemen. Het deel dat binnen onze horizonvalt is altijd kleiner dan hetgeen er buiten valt. We kunnenenkel handelen op basis van de vertrouwdheid met en dekennis die ons gegeven is binnen dat perspectief. Wekunnen niet ontkomen aan het eigen perspectief, deindividuele positionering die we innemen. Gezien we hetgeheel en de tijd die komen gaat niet overzien kunnen, zijnwe voortdurend beperkt in ons zicht. We nemen slechts eenstandpunt in dat gelijk welk moment ingewisseld kanworden voor een ander. Dat wat komen gaat is meer danhetgeen geweest is. Het is een illusie te denken dat wevoorop lopen. We zijn slechts spil in tijd en ruimte.De werkelijkheid die ons omringt en waarin weons bevinden, verandert voortdurend van aanschijn omdat erzich altijd een ander perspectief aandient. (LO) Het wisselenvan perspectief gaat nogal eens gepaard met eenschokervaring, een gevoel van onbehagen waarbij de grondonder onze voeten verdwijnt en waarin alle betrekkingen8


plots een andere plaats krijgen. Het verschuiven levertnieuwe inzichten op en zorgt ervoor dat men plots niet meervertrouwd is met de zienswijze die men eerder aangenomenhad. Het nieuwe perspectief maakt het onmogelijk hetvoorgaande perspectief nog op de eerdere manier tebekijken. Wanneer men terugblikt snapt men niet meer hoemen de wereld eerder aanschouwde, omdat de huidigezienswijze zo vertrouwd is dat men zich geen anderevoorstellen kan. Plots is alles anders geworden en kan menniet meer terug naar de wereld van daarvoor. Devanzelfsprekendheid van het bestaan tot nog toe, komt oplosse schroeven te staan. Deze verschuiving levert eveneenshet inzicht dat zo'n perspectief slechts een aanname is enmen net zo goed zichzelf iets anders zou kunnenvoorhouden. En dat er nog een aantal opties zijn die we nietkennen. Deze ervaring zet aan tot reflectie, tot denken, totcontemplatie.9


INLEIDINGHET NAAKTE BESTAAN IS DENKBAARHet menselijke bevattingsvermogen is beperkt en de mensverliest daardoor zijn zicht op de werkelijkheid. Door hetperspectief dat we innemen kunnen we de wereld om onsheen enkel bekijken in het licht van onze eigensubjectiviteit. De werkelijkheid an sich – de werkelijkheidzoals die op zichzelf is – ligt buiten ons kenvermogen. Dezeis onbereikbaar omdat ze niet in de empirischewerkelijkheid verschijnt. Er bestaat geen onmiddellijkerealiteit, geen realiteit zonder middel, geen echtheid zondervoorstelling. We kennen enkel de gemedieerdewerkelijkheid omdat een absoluut perspectief onmogelijk is.Alle observaties en oordelen zijn immers door de mensbemiddeld. Door zijn eigen subjectiviteit is er altijd sprakevan een afstand waardoor hij niet in staat is om op eenzuivere manier de werkelijkheid te zien. We moeten ietsaannemen om iets te kunnen zien. Daardoor zien we wat weaannemen.10


Toch kunnen we het concept van de werkelijkheid an sichveronderstellen. Het naakte bestaan – wezen, essentie, dingan sich, objectiviteit, absolute waarheid, het zuivere weten –is denkbaar. We kunnen vooronderstellen dat – wanneer erzoiets bestaat als subjectiviteit – zijn tegenhanger– objectiviteit – eveneens bestaat. We zijn in staat tevooronderstellen dat we de waarheid kunnen aanschouwenwanneer alle stijlmaskerades en sluiers zijn opgeheven.Sterker nog: deze aanname hebben we nodig. Waaropbaseren we immers onze beweegredenen zonder geloof in deechtheid van onze werkelijkheid? Zonder grond zijn weverdwaald en verloren. Toch?Dit essay handelt over de dualiteit omtrent het willen duidenvan de wereld om ons heen om die zodoende begrijpelijk enkenbaar te maken en de onmogelijkheid om aan een geldigeduiding te geraken.Het essay vangt aan met de mens die zich in dewereld geworpen ziet. Hij is er. Deze geworpenheid isonherleidbaar. De mens wil zijn bestaan duiden, maar heeftdaar geen vocabulaire voor. Uit deze onmogelijkheid het11


estaan te denken komt de filosofie voort. De filosofie wilzaken die zich aan een structuur onttrekken helderschematiseren. De filosofie denkt de mens in zijn bestaan,waardoor we overgaan op het zijn van de mens. De mens wilzijn identiteit duiden en is zodoende op zoek naar het zijnvan zijn zijn. Via het hoofdstuk waarin Zijn en tijd (1927)van Martin Heidegger centraal staat, komen we uit bij detijdelijkheid waarin de mens zich geworpen ziet. Dezetijdelijkheid belet de mens eeuwige uitspraken te doen. (DD)Voortdurend gelukt het niet om zicht op het geheel tehebben omdat de mens in de tijd en daarmee in het uitstelstaat.Het denken brengt de mens dichter bij de wereld,maar mens en wereld kunnen nooit samenvallen omdat menniet kan denken los van het eigen bestaan. Taal is eenconstructie om de kloof tussen mens en wereld te dichten enzodoende de wereld begrijpelijk en hanteerbaar te maken.Taal ontsluit werkelijkheid, maar is die werkelijkheid niet.Taal is altijd een abstractie die zich op afstandelijke wijzetot de werkelijkheid verhoudt. Denken in abstracties heeftals doel beter zicht op de werkelijkheid te krijgen. Wanneer12


dit denken echter geen gronding heeft in de menselijkeervaring, is zij volstrekt zinloos, omdat abstracties los vaneen context geen betekenis hebben. Het verlangen naarscherper zicht leidt dan onbedoeld naar slechter zicht.Omdat ons denken uitdrukking krijgt in hethanteren van begrippen en concepten, analyseert JacquesDerrida taal en tekst om van daaruit een strategie neer tezetten die geen doelgerichtheid kent. Hij voert deze kritiekdoor vanuit een problematiek van het onophoudelijkopschorten naar een later tijdstip, een gebeuren zondereindpunt. 1 Abstracties zijn eindtermen waaraan men nietgeraken kan. Zij bestaan niet, maar worden geponeerd alseen mogelijkheid om het denkproces in beweging te houden.(DD) Het besef dat het bereiken van een eindpunt onmogelijkis, ontlokt de mogelijkheid tot spelen. Middels de metafooren de poëzie is men in staat om te spelen zodat telkens eenander zicht op de werkelijkheid mogelijk is. (LO) Ik sluit afmet een plan, want een einde bestaat niet.1Oger (2005), Derrida, een inleiding, p. 84-8813


HEDENDAAGSHET ONTBREEKT ME AAN ACTUELERELEVANTIEIk kan dit niet schrijven zonder te bedenken dat dit niets vandoen heeft met enige noodzaak. Het betreft een al zo vaaknaar voren gehaalde geste die niets van originaliteit ofactuele relevantie in zich heeft. Het ontbreekt me aan'hedendaagsheid'. Wat ik doe is zinloos en zonderdoelgerichtheid. Ik sta in een nietszeggende cyclus. Ik kanme niet onttrekken aan de gedachte dat ik achterop loop.Waar de modernisten dachten vernieuwers te zijn, voel ikme eerder sukkel die achter de feiten aan loopt. Ik weet nietwat er gaande is.Wat moet ik denken als alles achterhaald is?Voordat ik me poog te verdiepen in een bepaalde filosofie,kan ik in de proloog al lezen dat er een heleboel kritiekenop geleverd zijn en de gehele problematiek in feiteachterhaald gebleken is. Ik moet niet alleen trachten tebegrijpen wat een denker poogt begrijpbaar te maken – met14


inbegrip van diens soms duistere terminologie – maar ookmoet ik tegelijkertijd de tegenargumentatie alvastimplementeren en tijdens het lezen al rekening houden metde onwaarheden in diens betoog. Als ik een theorie lees,ben ik het er vaak mee eens. Als ik vervolgens een theorielees die in tegenspraak is met de eerste, ben ik het daar netzo goed mee eens. Ik weet niet wat ik denken moet. Ikontkom niet aan een gevoel van tekortkoming, een gemis,een hiaat, een leemte, een gevoel de dingen net niet teraken.15


FILOSOFIEDE MENS WIL ZI JN BESTAAN DENKENEen mens moet elke dag beslissingen nemen, zonder dat hijweet waar het gaat eindigen. Situaties kunnen slechtsbekeken worden in een voorlopig perspectief. Het is eenillusie te denken dat één standpunt het ware zou zijn. (LO)Elk standpunt is relatief. We zijn telkens niet zeker of wehet juiste standpunt innemen. We hebben nooit zicht op dejuistheid van het perspectief dat we innemen. Ook hebbenwe geen tijd om te oefenen alvorens we een beslissingnemen. We have already started. (HWS)De mens is zichzelf een vraag. De mens is er. Hijis in de wereld geworpen zonder kompas dat richting geeftomtrent de invulling van zijn bestaan. Er is geen protocolwaaraan afgelezen kan worden hoe men zijn leven zoumoeten inrichten. Zin en doel zijn onbekend. Hetformuleren van een doel is een krampachtige poging om teontkomen aan de zinloosheid van het bestaan. Er is nietswaarop men vertrouwen kan. De mens weet niet wat hij16


aanvangen moet met zichzelf en weet zich daardoor geenhouding te geven. Men is weliswaar in staat een pose aan tenemen, maar met het grootste gemak kan die ingewisseldworden voor een andere. De mens speelt een rol en gelooftin de echtheid van die rol. De mens heeft geen idee wat hijmoet doen zonder zich aan het idee te onttrekken dat hijzomaar iets doet. De mens wil zichzelf zijn, maar heeft geenidee wat dat is.De mens wil spreken over zijn bestaan, zijnbestaan duiden, zijn identiteit blootleggen, maar hetontbreekt hem aan een vocabulaire om rechtstreeks vanuitzijn bevindelijkheid te spreken. Voordat men een idee trachtuit te spreken staat dit idee helder voor ogen. Wanneer mendit in woorden tracht te brengen, vervalt men in gestamel engestotter vol pathos dat niets van doen heeft met devooropgestelde intentie. Pas wanneer men woorden tracht tevinden voor wat men zeggen wou, beseft men dat men aanhet uitvinden is van wat mentaal aanwezig is. het lijktalsof / toen het nog niet uitgesproken was / toen het verderweg was / op de een of andere manier toch dichterbij was.17


Het is niet zo dat alles wat we zeggen willen al duidelijkvoor ogen staat en we er alleen maar woorden en zinnen bijhoeven te zoeken. We hebben een idee of een intuïtie vanwat we willen zeggen en vervolgens zoeken we naarwoorden om ons inzicht te verdiepen. Op die manier bestaater tussen taal en werkelijkheid een soort afbeeldingsrelatie.We zoeken een uitdrukking die bij een stand van zakenpast. 2 als ik in een gemoed ben dat ik niet begrijp / als ikgevoelens heb die ik niet kan duiden / gedachten zonderwoorden / dan vraag ik me af of het wel echt is / is er nietvoor elke gemoedstoestand een filosofie?Er is altijd een hiaat tussen de menselijke ervaring en hetvinden van woorden daarvoor. Het willen duiden van dewerkelijkheid is zodoende een onmogelijke taak. Zodra hettaalvermogen tekort schiet, zien we ons geconfronteerd meteen angst voor het onbekende.Vanuit de distantie tussen de ervaring vanuit dewereld en het denken over de wereld komt de wijsbegeertetot stand. Denken en bestaan horen bij elkaar. Het denken is2De Boer en Steenhuis (2011), Denken over dichten, hartstocht enrede komen in contact, p. 224–22518


een wijze om de wereld te bereiken. Men kan niet denkenzonder te bestaan en wanneer men denkt, ontkomt men erniet aan over het bestaan te denken. Er bestaat altijd eendistantie tussen het zijn en het denken daarover. Aan hetzijn kan men enkel geraken door erover te denken en tereflecteren. Deze handeling staat altijd met een afstand tothet zijn. Het denken over het zijn kan nooit gelijkgesteldworden aan het zijn.De wijsbegeerte poogt zekerheden te bieden voorzaken die in feite onkenbaar en ongrijpbaar zijn. Zij wil hetbestaan van de mens grijpbaar en begrijpelijk maken doorhetgeen waar zij zicht op heeft in een horizon te plaatsen endit zicht te analyseren.19


HEIDEGGERZIJN IN ZIJN ZIJN WI LLEN DENKENHet zijn is voortdurend aanwezig zonder opdringerig te zijn.Het is een vreemd begrip dat zeer vertrouwd aanvoelt entegelijkertijd niet gemakkelijk te duiden is. We hanteren hetzijn in uiteenlopende contexten – de lucht is blauw, ik benbenieuwd – maar op het moment dat ons gevraagd wordtwat het zijn is, vervalt ons gepraat in gestamel. We zijnvertrouwd geraakt aan het abstracte begrip, maar zijnnauwelijks in staat om te expliciteren wat dit inhoudt.Het zijn is een abstractie die zeer nabij gelegen is.Elk mens heeft al een zijnsverstaan nog voordat hij daaroverreflecteert. Alles is er al voordat het een naam krijgt.Tegelijkertijd is deze nabijheid onbereikbaar wanneer wewillen uitleggen hoe we het zijn in zijn zijn verstaan.Zijn is het meest algemene, onbepaalde enongedefinieerde begrip. Tot de waarheid van het zijnkunnen we onmogelijk doordringen. Het zijn verschijntenkel via de omweg van de zijnden. Alle zijnden fungeren20


in een betekenissamenhang gezien vanuit het perspectiefvan een specifiek soort zijnde dat de mens zelf is: erzijn. Deanalyse van het zijn kan dan ook enkel middels hetperspectief van het erzijn gebeuren. De alledaagsezijnsgesteldheid van het erzijn is zo vanzelfsprekend dat hethaast overbodig lijkt om de vraag naar het zijn te stellen.Dat we voortdurend reeds in-de-wereld-zijn vraagt juist omeen uitleg. 3 In Sein und Zeit (1927) stelt Martin Heideggerzich de vraag naar de zin van zijn.Het zicht is op te vatten als het perspectief van waaruit heterzijn waarneemt. We geven uitleg aan hetgeen dat we alverstaan hebben. Anders dan bij ontische wetenschappenkan het voorwerp van studie – het zijn – niet vanaf debuitenkant bestudeerd worden. De vraagsteller maakt zelfdeel uit van de vraag en kan niet de positie innemen van eenideale waarnemer die van buitenaf op het spel toeziet. Wemaken onlosmakelijk onderdeel uit van ons bestaan en het isdientengevolge onmogelijk om buiten ons perspectief tetreden en vanaf een afstand het erzijn te bestuderen. Het3Heidegger (2009), Zijn en Tijd, p. 21-2621


verstaan van de wereld ligt omsloten binnen die wereld enkan niet als analyse van buitenaf gebeuren.Ontisch is het erzijn het meest nabije, omdat wehet zelf zijn. Maar omdat de zin van zijn in duisternisgehuld blijft, staat het ontologisch zeer veraf. Omdat hetzijn een algemeen begrip is zonder eigenschappen– onaanwijsbaar en onbepaald – laat het zich niet zogemakkelijk uitleggen. Het zijn laat zichzelf wel zien, maartoont daarbij het wezenlijke voortdurend niet. Opintrigerende wijze is het zijn alles en niets tegelijk. 4Tijd is de horizon van het zijnsbesef van het erzijn. Heterzijn is geen vastliggend gegeven, maar wordt gekenmerktdoordat het voortdurend de mogelijkheid bezit om ietsanders te worden dan het momenteel is. De voortdurendeaanwezigheid van de mogelijkheid tot kunnen-zijn maaktdat het erzijn een gegeven is dat toekomstgericht is. 5Het in-zijn van het erzijn impliceert eenruimtelijkheid van in-de-wereld-zijn. Deze ruimtelijkheid4Van Sluis (2009), Leeswijzer bij Zijn en Tijd van Martin Heidegger,p. 12-165Ibid. p. 25-5622


wordt gekenmerkt door verwijdering [Ent-fernung] enoriëntering [Ausrichtung] 6 . In de ont-verring ontdekt heterzijn de verheid van zijnden waardoor deze in de nabijheidgebracht kunnen worden. Dit dichterbij brengen moet nietopgevat worden als een al te rekenkundige objectieveafstand ten aanzien van het eigen lichaam, maar als relatieveafstand waarin het erzijn zich ten opzichte van zijndengepositioneerd weet. De subjectiviteit waarmee de afstandtot de omringende wereld wordt beleefd, is juist door zijnsubjectiviteit het meest reële van de realiteit. 'Het erzijn isdaar waar het mentaal is.' 7 Met het ont-verren komt dewereld als terhanden – de zijnswijze waarin een voorwerpals onopvallende vertrouwdheid opgaat in het alledaagsein-de-wereld-zijn – nabij en ontdekt het erzijn zijnalledaagse omgeving waarin het zich reeds bevindt.'Het erzijn verstaat het zijn dat het zelf is.' 8 In dit verstaanliggen zijn mogelijkheden al besloten. Het erzijn geeft6Heidegger (2009), Zijn en Tijd, p. 1427Van Sluis (2009), Leeswijzer bij Zijn en Tijd van Martin Heidegger,p. 368Ibid. p. 4223


uitleg aan hetgeen hij reeds verstaan heeft en in hetuitleggen van deze mogelijkheden ligt het gebruik ervan alvervat. Een zijnde is op zichzelf beschouwd niet zinvol. Eenzijnde kan enkel zinvol zijn wanneer deze gerelateerd is aanhet perspectief van het erzijn. Zinvol is het net zo min omover een realiteit of een waarheid an sich te spreken, omdatdeze enkel bestaat in relatie tot het erzijn. De wereld is methet in-de-wereld-zijn van de mens gegeven. 9Het is dan ook onmogelijk om het erzijn alsgeheel te vatten gezien deze in de structuur van detijdelijkheid vervat ligt en bovendien gerelateerd is aan hetstandpunt van het erzijn. Het erzijn is steeds onvolledig envoorlopig omdat er telkens mogelijkheden in devoortlopende tijdelijkheid gelegen zijn die het proceskunnen beïnvloeden. Elk ogenblik is in potentie weerbepalend voor de toekomst. Het ontbrekende deel van heterzijn is er werkelijk nog niet waardoor het onmogelijk isom het vooraf te kennen. Het erzijn is gaande tot de dood erop volgt.9Van Sluis (2009), Leeswijzer bij Zijn en Tijd van Martin Heidegger,p. 42-4324


De dood is geen einde of voltooiing van het erzijn, omdathet af te leggen traject voortdurend onbekend is en de doodelk moment kan toeslaan. De dood is vanaf de geboorte inhet erzijn opgenomen. Het erzijn staat in de tijd en is tijd.Zodra het afgesloten is kan het geen erzijn meer zijn endaarmee valt de mogelijkheid weg om nog reflexief over heterzijn te spreken. We belanden hier bij de existentiaalontologischegrens van het erzijn. Het erzijn kan nietgekend worden door het erzijn zelf, omdat met de dood heterzijn wegvalt. Zodra het erzijn vol is, is het verdampt. 10De horizon gebruikt Heidegger als metafoor voor hetbeperkte zicht dat met de grenzen van het erzijn gegeven is.Om over het erzijn te kunnen spreken, moet men over dehorizon heen kijken. Om de ontologische afstand te dichtendient men zich te onttrekken aan de alledaagse houding dieontisch zo nabij is.Het erzijn is met het in-de-wereld-zijn gegeven enstaat niet als een 'ik' tegenover de omringende wereld. Hetgaat hier niet om twee fenomenen die tegenover elkaar10Van Sluis (2009), Leeswijzer bij Zijn en Tijd van Martin Heidegger,p. 57-7425


staan, maar om een dynamische samenhang tussen beidebrandpunten. De eenheid van het erzijn en wereld ligt in detijdelijkheid. Tijd is geen zijnde dat op zichzelf bestaat enkan enkel beleefd worden vanuit het erzijn. Dat de tijd nahet einde van het erzijn doorloopt is een abstract gegeven.Het erzijn kent steeds wisselende momenten waarbij hetsteeds uitstaande mogelijkheden tegenkomt. Maar hetcontinue in de steeds wisselende samenhang blijft daarbijonbekend.Om het erzijn in zijn geheel te kunnen vatten en teverstaan in zijn mogelijkheden moet dus over detijdshorizon heen gekeken worden. (WTTH) Omdat hetonmogelijk is om over de nabije werkelijkheid heen tekijken, moet er anticiperend op het einde geïnterpreteerdworden. 11Het erzijn is niet de som van alle momenten tussen geboorteen dood. De eenheid ligt in het gegeven van het erzijn zelf,dat zich in de tijd uitstrekt. Deze uitstrekkende existentie– dit gebeuren – tussen leven en dood duidt Heidegger aan11Van Sluis (2009), Leeswijzer bij Zijn en Tijd van Martin Heidegger,p. 57-8026


met geschieden en het existentiaal-ontologisch vatten ervanmet geschiedmatigheid. Voor het erzijn ligt degeschiedmatigheid niet in wat voorbij is, maar in deexistentie die naar de toekomst gericht is. Dat leidt tot deparadoxale constatering dat de geschiedmatigheid haarwortels in de toekomst heeft.Met de geschiedmatigheid van het erzijn, is ook degeschiedschrijving gericht op de toekomst. Alleen door degebeurtenissen uit het verleden te ontdoen van huntoenmalige zijnsmogelijkheden, kan men op schijnbaarobjectieve wijze geschiedenis schrijven.Er is een onderscheid tussen wat ontisch kenbaaris – object van natuurwetenschappen – en wat historisch is– kennis van het zijnskarakter van het erzijn – dat voorafreeds begrepen wordt. Het zijn moet het generieke verschiltussen het ontische en het historische toelaten. 12Tijd is een ambigu gegeven dat zowel objectief – wantinherent aan de wereld – als subjectief – want inherent aanhet menselijk bestaan – is. De tijd kan enkel als oneindig12Van Sluis (2009), Leeswijzer bij Zijn en Tijd van Martin Heidegger,p. 81-8727


worden. 13 De gesteldheid van het erzijn wortelt in degezien worden wanneer men geworpen en vervallen – demeest nabije zijnswijze van het erzijn waarin men opgaat inhet in-de-wereld-zijn – de wereld beschouwt en het eigeneinde negeert. De tijd wordt dan voorgesteld als eenoneindige reeks nu-momenten buiten de beleving van heterzijn om. De tijd zelf wordt dan als objectief gegevengezien, als een zelfstandig an sich waarbij het primaat vande toekomst ontbreekt. Wanneer het erzijn – op eigenlijkewijze – rekening houdt met zijn eigen tijdelijkheid, dan kaner geen tijd buiten de eigen tijdelijkheid voorgesteldtijdelijkheid waardoor de zijnsvraag onopgelost blijft.Tijdelijkheid is de fundamentele grond om het erzijn tekunnen interpreteren. Dit gegeven maakt geen einde aan dezijnsvraag, want hiermee is veeleer het erzijn dan zijngeanalyseerd. 'Blijkt de tijd zelf de horizon te zijn van hetzijn?' 1413Van Sluis (2009), Leeswijzer bij Zijn en Tijd van Martin Heidegger,p. 90-9314Heidegger (2009), Zijn en Tijd, p. 54328


TIJDELIJKHEIDDE MENS IN EEN DUNN E SCHIJFACTUALI TEITDe mens ziet zich geplaatst in de tijdelijkheid. 'De tijdverstrijkt maar bestaat niet.' 15 Het verleden bestaat niet,want dat is gepasseerd. De toekomst bestaat niet, want diemoet nog komen. En het heden is een ongrijpbaar fenomeen,want elk moment is telkens op te splitsen in delen diegeweest zijn en delen die nog moeten komen. Het iszodoende onmogelijk in het nu te leven, gezien elktoekomend moment verschuift naar het verleden.Het laatste plaatje van de film is ons niet gegeven.Niemand kan zich boven de geschiedenis verheffen naar eenstandpunt dat kan bestaan los van de geschiedenis.Voortdurend slagen we er niet in om zicht op het geheel tehebben. Alles is in de tijd en daarmee in het uitstel. De tijdis het uitstel zelf. Alles is historisch. Alles is telkens per15Michel (2010), Bij eb is je eiland groter, zoals geciteerd in De Boeren Steenhuis (2011), Denken over dichten, hartstocht en rede komenin contact, p. 19129


definitie anders. Niets heeft zomaar zijn eigen identiteit.A priori is alleen vast te stellen dat telkens alles anders is endat identiteit een onbereikbaar gegeven is. De dingen zoalszij op zichzelf zijn, zijn onkenbaar. Maar leven is wonen inde eindeloze ruimte van het uitstel en dus een afwijzen vanelke verabsolutering. (DD)Een identiteit zou enkel geformuleerd kunnenworden als de tijd stilgezet kon worden. Het verlangen naarvolledigheid voedt een eindeloos streven, waarbij de mensvoortdurend geconfronteerd wordt met de onmogelijkheidtot kennen, duiden en beheersen. De wereld is ongrijpbaaren onmeetbaar. (HTL) Wijzelf zijn slechts een momentopnamein een voortdurend veranderende setting. 'Wij levenin de voorbijgang, opgesloten in een dun schijfje actualiteit,waar de stilte van de eeuwigheid niet hoorbaar is.' 16 Deenige vorm van eeuwigheid die wij begrijpen, is het telkensherhaalde uitstel van een definitief en eeuwig afscheid. Wijleven in dit uitstel, in de dimensie van de voorlopigheid. (DD/ WTTH) We hebben de eeuwigheid nodig als idee, om devergankelijkheid als werkelijkheid te kunnen ervaren.16Verhoeven, (1999), Inleiding tot de verwondering, p. 8430


Een denken zonder historische dimensie is onmogelijk,omdat die buiten de werkelijkheid om zou plaatsvinden. Eris niets dat niet historisch en gebeurlijk is. De geschiedenisis de veelheid van mogelijkheden, als een werkelijkheid diezich ontplooit. Een eeuwige, onvergankelijke waarheid iseen waarheid op een niveau waarop we de waarheid nietkennen, omdat we ze daar niet proeven en niet ruikenkunnen.De eindeloosheid kan een grondwaarheid zijn,maar een grondwaarheid is een waarheid waaruit geenconclusie kan worden getrokken, omdat zij een eindeveronderstelt en het einde telkens achter de horizonverdwijnt. (WTTH) Een grondwaarheid kan niet wordengefundeerd, zoals de standaardmeter niet gemeten kanworden en het standaardgewicht niet kan worden gewogen.Er zijn slechts korte ogenblikken van eeuwigheidmogelijk. (1/8S) Enkel wanneer we ons zicht inperken lijkthet helder weer te zijn. Deze inperking kan voor hetzelfdegeld op een andere wijze geschieden. Elke keuze isinwisselbaar voor een andere keuze. In elke keuze die wemaken, resoneert een oneindigheid aan andere31


mogelijkheden die we op dat moment niet maken. Telkens iser de mogelijkheid van het andere, van het anders-zijn, vaneen optie die ons ontgaan is. 1717Verhoeven, (1999), Inleiding tot de verwondering, p. 64-12732


AFSTANDTU SSEN HET ZI CH TBARE EN HET DENKBAREHet samenzijn van zijn en denken is niet vanzelfsprekend.Hun bijeen horen wijst over een eindeloze afstand heen.Denken betreft een bewegen in de tijd. Het is onmogelijkom het denken als stilstaand gegeven te zien. Doordat hetdenken voortdurend voort duurt is er geen eindpunt datbereikt kan worden. (DBTL / DD / WTTH) Denken is perdefinitie geen aankomen, maar een op weg zijn. Het denkenheeft tot taak het zijn te verhelderen, maar dit denken kanenkel in termen van een uitgestelde identiteit plaatsvinden.Aan het zijn kan men niet geraken zonder de oneindiguitgestelde eindterm van een reflectie.Het denken brengt de denker dichter bij dewerkelijkheid. In het denken ervaren wij ons zelf op grondvan een ontmoeting met de werkelijkheid. Ieder denken dateen ander effect heeft dan de mens dichter bij dewerkelijkheid te brengen, is waardeloos. Het denken is eenomweg naar de plaats waar we reeds zijn. We zijn waar we33


zijn als we denken. Het denken kan niet beginnen buiten hetbestaan van de mens, en kan evenmin eindigen buiten hetbestaan van de mens. Het begint nooit, het is reeds gaande.(HWS)In het denken verliezen de dingen hun identiteit. Inhet bewegen dat het denken is, kan men nooit tot eenslotsom geraken. (DD) Alles is telkens veranderlijk. Alleendoor te besluiten niet verder te denken, krijgen de dingeneen schijn-identiteit. De dingen lijken dan statisch en vast testaan. Hun identiteit is slechts een artificieel moment vanstilstand dat nooit werkelijk bereikt kan worden. Identiteit iseen moment tussen bewegingen in die het zo-zijn van dedingen bevestigt. Zij is gemaakt en tot stilstand gebracht.De mobiliteit van het denken stelt de identiteit van dedingen als oneindig uitgesteld resultaat. In die afstandwoont en beweegt het denken. (DBTL / DD / HTL / WTTH)Het denken over het zijn, veronderstelt een bestaanop zichzelf, los van een denken. Het is de eeuwige eneindeloze opgave van het denken de dingen te denken losvan het denken, ze als het ware weg te schieten uit de kringvan het denken en ze zodoende te bereiken in hun34


zelfstandige bestaan. De ondoorgrondelijkheid van hetdenken wordt zichtbaar door de onmogelijke opgave overhaar eigen aanwezigheid heen te schieten en de dingen tebereiken op de plaats waar het denken niet meer is. Wekunnen de dingen enkel denken door ze te denken buiten hetdenken, als op zichzelf staande gegevens.Dit denken impliceert een onderscheid tussenmens en wereld. Maar het betreft een onmogelijke taak tedenken los van het eigen bestaan. De vraag naar het zijnveronderstelt al het bestaan ervan. Deze poging duurt voort,omdat zij telkens mislukt. (DBTL / DD / HTL / WTTH) Datbetekent dat zij in een voortdurende dialoog staat met haartegendeel. Het denken is enkel mogelijk door het gegevenvan eindeloos uitstel te ontkennen. Door te doen alsof detijd stilgelegd kan worden, kan een uitspraak gedaan wordendie iets zegt over de werkelijkheid. Deze uitspraak kanmeteen weer ontkracht worden wanneer men een puntachteraan de zin plaatst. (DD)Maar – eenmaal aangenomen dat alles slechtsschijnsel en voorstelling is – hoe is het mogelijk omüberhaupt nog een uitspraak te doen?35


Met het besef dat ware uitspraken niet gedaan kunnenworden, kan men niet concluderen beter op te houden metspreken en beweren. Dat is niet inherent aan deveranderlijkheid van het bestaan. Het denken isnoodzakelijk in zijn eigen blinde vlek. Het denken isgenoodzaakt te veronderstellen dat het ergens vanuit gaat,dat het zin heeft en ergens naar toe gaat. Het denken is deervaring van een uitgestelde identiteit in het denken zelf.Het metafysische verlangen naar het kennen vande werkelijkheid is een onmogelijk te vervullen verlangen.(DBTL / DD / HTL / WTTH) Telkens verandert de werkelijkheid,de waarneming ervan is afhankelijk van en beperkt door hetperspectief dat ingenomen wordt en bovendien kan de tijdniet stilgelegd worden. 18 (LO)18Verhoeven, (1999), Inleiding tot de verwondering, p. 52-11136


Look outside.To the farthest point you can see.How far do you have to go to.Again and again.37


VERVREEMDINGDE MENS IN DE WERELDHet besef dat men leeft in een wereld die men niet kennenkan, vervreemdt ons van onze omgeving. Door de breuktussen het eigen bestaan en de buitenwereld gaat de menszichzelf als een vreemdeling zien. Als er geen warewerkelijkheid is die gekend kan worden, degradeert hetrealiteitsgehalte van de dagelijkse ervaring. Dat watvanzelfsprekend was, wordt plots vreemd. Als alles andersis en hetgeen wij waarnemen niet de werkelijkheid is, waarkijken we dan naar? Zonder enige zekerheid omtrent dejuistheid van onze waarneming, zijn we volledigaangewezen op de beperktheid van ons zicht.Uit dit onbehagen, dit ongemakkelijke gevoel vanontheemd zijn, komt de filosofie voort. De filosofie verzetzich tegen de vanzelfsprekende blik waarmee we dewerkelijkheid aanschouwen. Onze waarneming is bepaalddoor een behoefte aan stabiliteit. Waarnemen is selecteren.Hele provincies aan zijnden blijken buiten onze horizon te38


liggen, ook al zijn ze vlakbij. Het besef van de oneindigehoeveelheid andere mogelijkheden van waarnemen tilt onsweg uit ons eigen middelpunt en maakt ons excentrisch.Zinloosheid, leegte en gemis aan vanzelfsprekendheidzijn zonder meer de stof waaruit het leven bestaat endoen zich voor op het moment dat de vanzelfsprekendheidomtrent het bestaan niet vanzelfsprekend blijkt. We zien onsgenoodzaakt de structuren van ons bestaan te herzien en onsvanuit de geslotenheid in een grotere openheid teoriënteren. 19 We moeten ons een houding geven ten opzichtevan de werkelijkheid die wordt ontmoet, maar hebben geengeschikte grond om onze keuze op te baseren. Er bestaat eenscala aan mogelijkheden omtrent de invulling van onsbestaan. Men wordt opgeschud, maar zit vervolgens met dehanden in het haar.19Verhoeven, (1999), Inleiding tot de verwondering, p. 24-12239


VERTROUWENNOODZAAK VAN DE AANNAME VAN DEECH TH EID VAN DE WERK ELI JKHEIDHet denken vanuit een grond veronderstelt een uitgangspunten een uiteindelijk eindpunt, maar het ontbreekt zelfs aaneen objectief ankerpunt waarmee men de wereld bekijken enbeschouwen kan. Het besef dat de dingen telkens demogelijkheid bezitten anders te zijn dan wat ze lijken tezijn, leidt niet tot de eenvoudige aanname van dewerkelijkheid als toevallig en willekeurig. Het besef dat ergeen echte grond is om op te staan neemt de behoefte naaraanwezigheid van een vaste grond niet weg.Zonder aanname van de echtheid van dewerkelijkheid kan men geen voorlopige uitspraken doen.(DD) Het gevoel van 'dit is de ware stand van zaken', heeftwellicht een psychische noodzakelijkheid omdat onshandelen anderszins wreed verstoord wordt. Verondersteldewaarheden zijn noodzakelijk om ons dagelijks leven tekunnen organiseren. Waarop moeten we immers vertrouwen40


als alles slechts voorlopig en relatief is en voor hetzelfdegeld ingewisseld kan worden voor iets anders? Waaropbaseren we ons handelen, onze keuzes en overtuigingen ineen wereld die per definitie onwetend en ontoereikend isvoor de vragen die erin gesteld worden?We hebben nood aan het geloof hier hetzelfde telezen. Praktische afspraken omtrent het benoemen van dewerkelijkheid die ons omringt zijn daarbij onontbeerlijk. Wekomen overeen dat we het over hetzelfde hebben wanneerwe zeggen 'zo meteen terug te komen' of 'de avond gaatvallen'. We vertrouwen erop dat we elkaar begrijpen. Dezezekerheid is gebaseerd op een overeenkomst van afsprakendie net zo goed anders vastgelegd hadden kunnen worden.Het is schijnbare zekerheid. Niet meer dan iets waarvan jeeen rustig en aangenaam gevoel kunt krijgen.Zolang we geen punt kunnen vinden waarop wekunnen staan, moeten we spelen dat we staan. We moetende illusie spelen dat het echt is.De ware werkelijkheid is een onmogelijk gegevendat enkel gehanteerd kan worden in het besef van deopschorting. Iets kan wel degelijk bevestigd of ontkend41


worden binnen de criteria die binnen een bepaald discoursgelden, maar daarmee wordt nog geen ware werkelijkheidgeconcipieerd. We kunnen geen enkele context construeren– wetenschappelijk, wijsgerig of poëtisch – waarin ditbegrip zinnig functioneert. Het begrip impliceert enkel eenvooronderstelling op basis waarvan voorlopige uitsprakengedaan kunnen worden en met een op de toekomst gerichtementaliteit gedacht en geleefd kan worden. 2020De Boer en Steenhuis (2011), Denken over dichten, hartstocht enrede komen in contact, 249-25642


CONSTRUCTIESTAAL ALS MIDDEL OM DE WERKELI JK HEIDTE ONTSLUITENWanneer we eenzelfde begrip hanteren, terwijl weverschillende zaken willen duiden, kan er verwarringontstaan omtrent de betekenis van het gehanteerde begrip.Door de minieme verschillen in betekenis die een woord kangenereren, komen subtiliteiten aan de oppervlakte omtrentde verschillen tussen het teken dat gehanteerd wordt enhetgeen waarnaar de gebruiker wil verwijzen. Op hetmoment waarop een woord niet automatisch naar het dingrefereert, komt de systeemmatigheid van een taal totuitdrukking. Het hanteren van taal is een menselijkeconstructie zodat we erop kunnen vertrouwen dat we hetover hetzelfde hebben. We vertrouwen er op dat we elkaarverstaan omdat we denken dezelfde taal te spreken.Taal biedt de mogelijkheid de kloof tussen wereld en hetdenken daarover te dragen en mogelijk te maken. De mens43


hanteert taal om meer kennis te verwerven over dewerkelijkheid waarin hij leeft. Om zich een plaats te gevenin de werkelijkheid, hanteert hij taal. Tekens en symbolenstellen ons in staat om de wereld om ons heen begrijpelijken hanteerbaar te maken. Concepten, strategieën, theorieën,methodes en andere systemen zijn linguïstische stelsels dieals raster over de werkelijkheid gelegd kunnen worden. Zijzijn in staat de wereld in categorieën, reeksen enbegrippenparen te ordenen. We hechten waarde aan hetoverzicht dat we door deze artificiële ingrepen krijgen envergeten soms dat dit stelsels betreffen om de onderliggendechaos te verdoezelen. De regels waarmee dergelijkestructuren tot stand zijn gekomen zijn onkenbaar.De beschrijving van de werkelijkheid kan een fictiefgegeven zijn. De band tussen taal en werkelijkheid staat nietals een statisch gegeven vast. (DD) Taal is een afgeleideabstractie die de intentie heeft de werkelijkheid tebenoemen. Maar het is die werkelijkheid niet. Er zijnelementen uit de fenomenale werkelijkheid die inverschillende talige concepten uitdrukking krijgen, terwijl44


er omgekeerd ook elementen van de taal bestaan dieverwijzen naar meerdere fenomenen. Anderzijds bestaan erelementen van de werkelijkheid zonder vertegenwoordigersin de taal. 21 Een deel van de werkelijkheid zal zich steedsaan onze taal onttrekken.Een woord verhoudt zich altijd op afstandelijkewijze tot hetgeen waaraan het refereert. Woord enverschijnsel kunnen onmogelijk samenvallen. De exactebetekenis van de dingen bereiken is daardoor eenonmogelijke opgave. Men kan de dingen niet duiden. (DD)Er is altijd een afstand gelegen tussen woorden enverschijnselen, de dingen en het spreken daarover.Woorden en termen willen duiden en definiërenom zodoende een werkelijkheid te ontsluiten. Begrippenhebben het voorkomen duidelijk gedefinieerd te zijn. Zijlijken standvastig, onomkeerbaar en altijd hetzelfde tebetekenen. Maar eigenlijk zijn er over de ontmoeting tussenwoorden en dingen geen uitspraken te doen die langer daneen seconde stand houden. 22 Door het geven van namen aan21Vanhoucke (1998), Ludwig Wittgenstein: profeet van het logischpositivismeof filosoof van de negatieve theologie?, p. 822Bernlef (2010), De tweede ruimte, over poëzie, p. 2545


de dingen wordt de cirkel van het denken gesloten omdatding en term met elkaar worden vereenzelvigd. Definiërenimpliceert een begrenzen. 23 In het benoembaar en kenbaarmaken van de dingen lijkt het alsof de dingen slechts éénentiteit hebben. Dit ontsluiten impliceert een nabij-zijn vanéén specifieke werkelijkheid en daarmee een op deachtergrond treden van een onbepaald en oneindig aantalmogelijkheden. (LO) De keuze voor een specifieke termondermijnt een andere term. Het hanteren van woorden entermen impliceert een selectie van gezichtspunten vanwaaruit men de complexe werkelijkheid wil bekijken. Doordeze vernauwde aandacht heeft men beter zicht op eendeelaspect van de werkelijkheid. De complexiteit van dewerkelijkheid wordt gereduceerd tot een overzichtelijk enhanteerbaar element dat weliswaar praktisch inzetbaar is,maar geen recht doet aan het ambigue en vergankelijkekarakter van het bestaan.In de wetenschap zoomt men vaak in op één aspectdat nader onderzocht wordt. Dit inzoomen is een specifiekewijze van kijken, waardoor een deel uitgelicht wordt en23De Boer en Steenhuis (2011), Denken over dichten, hartstocht enrede komen in contact, p. 215-21946


andere delen buiten beschouwing gelaten worden. Deaandacht ligt op een andere wijze op de werkelijkheid danbij de dagdagelijkse waarneming. Het is belangrijk notie tehebben van hetgeen waarvan men besloot het buitenbeschouwing te laten. Het residu dat overblijft is namelijkniet de werkelijkheid.Deze ordening door taal is geen lastig harnas dat men beterzou kunnen afwerpen. Deze constructie is inherent aan hetbestaan van de mens. Het gegeven dat taal een menselijkeconstructie is, impliceert niet dat buiten de talige constructiede ware werkelijkheid gelegen zou zijn. Met de mens is detaal gegeven. Men kan niet om de taal heen. De werkelijkheidis onkenbaar buiten de taal om. Taal en werkelijkheidzijn geen van elkaar los staande gegevens waarvan het eenecht en het ander onecht is. We zijn van meet af aanverwikkeld in het spel van taal en werkelijkheid. Dewerkelijkheid verschijnt in de taal. De constructie van taalmaakt de relatie tot de werkelijkheid mogelijk. Dezeverhouding tussen mens en wereld is altijd ingegeven meteen bepaald perspectief. (LO) De betekenis van woorden en47


zinnen is afhankelijk van de gegeven context. Een tekstzonder context is een abstract gegeven dat ongrijpbaar is.De woorden en zinnen waaruit teksten bestaan hebben dewonderlijke eigenschap dat ze beet gepakt kunnen wordenen eigenlijk ook weer niet. Ze zijn tastbaar en ongrijpbaartegelijkertijd. (1/8S) Wanneer een tekst in een andere contextkomt te staan, verschuift diens interpretatie en daarmeediens mogelijke betekenis. 2424De Boer en Steenhuis (2011), Denken over dichten, hartstocht enrede komen in contact, p. 222-22648


Ich fürchte mich so vor der Menschen Wort.Sie sprechen alles so deutlich aus:Und dieses heiszt Hund und jenes heiszt Hausund hier ist Beginn und das Ende ist dort.Mich bangt auch ihr Sinn, ihr Spiel mit dem Spott,sie wissen alles, was wird und war;kein Berg ist ihnen mehr wunderbar;ihr Garten und Gut grenzt gerade an Gott.Ich will immer warnen und wehren: Bleibt fern.Die Dinge singen hör ich so gern.Ihr rührt sie an: sie sind starr und stumm.Ihr bringt mir alle die Dinge um.49


Ik ben zo bang voor het woord van de mensen.Zij spreken alles zo duidelijk uit:En dit hier heet hond en dat daar heet huis;en hier is het begin en het einde is daar.Mij beangst ook hun denken, hun spel met de spot,zij weten alles, wat wordt en was;geen berg is voor hen nog een wonder;hun tuin en goed grenst direct aan God.Ik wil blijven vermanen en weerstand bieden: Blijf ver.De dingen zingen hoor ik graag.Gij raakt hen aan: ze zijn star en stom.Gij maakt mij alle dingen kapot. 2525Rainer Maria Rilke (1955), Sämtliche Werke, vertaling Theo deBoer, gedicht zoals geciteerd in De Boer en Steenhuis (2011),Denken over dichten, hartstocht en rede komen in contact, p. 22550


INZOOMENLEID T NIET NOODZAKELIJKERWIJS TOTSCH ERPER ZICH TDe vooronderstelling van een ware werkelijkheid krijgtvorm in het formuleren van essenties. Essenties zijnabstracte concepten die gehanteerd worden in een pogingbeter zicht op de werkelijkheid te krijgen door de aannamedat op de huid van de dingen de zaken het best zichtbaarzijn. Essenties kunnen geformuleerd worden door eenoorsprong en een finaliteit te vooronderstellen. Inherent aanessenties is de convergerende blik die telkens dieper zoektnaar het essentiële. Als een droste-effect graaft men in deessentie van de essentie van de essentie tot in het oneindige.Steeds verder raakt men verwijderd van het punt waar menbegon. (WTTH) De afstand tussen begin en eind wordt steedsgroter om bij de vooronderstelde kern te kunnen komen. Denaar binnen gerichte blik duurt voort tot men plots niet meerweet waarnaar men op zoek was en men niet begrijpt watdat van doen heeft met hetgeen waarop men inzoomde.51


Een essentie impliceert een wezen. Een wezen impliceerteen zijn. Een zijn impliceert een bestaan. Een bestaanimpliceert een leven. Een leven impliceert een zichbevinden. Een bevindelijkheid impliceert een waarneming.Een waarnemen impliceert een werkelijkheid. Eenwerkelijkheid impliceert een realiteit. Een realiteitimpliceert een echtheid. Een echtheid impliceert eenwaarheid. Een waarheid impliceert een juistheid. Eenjuistheid impliceert een zekerheid. Een zekerheid impliceerteen stelligheid. Een stelligheid impliceert een bepaaldheid.Een bepaling impliceert een vaststelling. Een vaststellingimpliceert een beperking. Een beperking impliceert eenbegrenzen. Een begrenzen impliceert een inperking vanmogelijkheden waarvan men heeft besloten deze buitenbeschouwing te laten.Het formuleren van essenties zijn pogingen om– middels de abstractie van een eindeloos inzoomen – beterzicht op de zaken te verkrijgen. Het is echter onmogelijk toteen conclusie te geraken. Essenties bestaan niet. Elk puntleidt naar een volgend punt. (WTTH) De ene verondersteldeessentie leidt naar een volgende veronderstelde essentie.52


Nooit geraakt men daar waar men van plan was te geraken.Juist door de blindheid van de essentie, ontstaat een scalaaan mogelijkheden. Zoeken naar het elementaire leidtparadoxaal naar wispelturigheden.We kunnen middels de evolutie van de wetenschap diepinzoomen op onze werkelijkheid. Steeds worden kleineredelen van delen ontdekt. Ook leidt wetenschappelijkeprogressie tot een steeds verder uitzoomen zodat we in staatonszelf te plaatsen ten opzichte van het heelal. Maar datvertelt niets over de realiteit in ons dagelijks bestaan. Dewerkelijkheid is – chaotisch, rommelig, voorlopig – een stukbanaler dan op basis van een methodologische blikverondersteld wordt.Het denken, het vermogen tot reflectie en analyseimpliceert een afstand ten opzichte van het onderwerp. Omiets in kaart te brengen moet de analyticus afstand nemen totde situatie. Wie afstand neemt overziet de situatie en steltzich zodoende in staat om abstracties te kunnen vormen.Deze abstracties zijn noodzakelijk om zaken los van hunomgeving te beschouwen en zodoende fundamentele53


structuren zichtbaar te maken. Zonder abstracties kunnenüberhaupt geen uitspraken over de werkelijkheid wordengedaan. Bij deze afstandelijke wijze van waarnemen gaanechter betekenisvolle nuances verloren. Een afstandelijkeblik kan enkel tot algemene uitspraken leiden. 26Het willen duiden van waarheid impliceert eenzoeken naar een essentie, terwijl het zoeken naar hetelementaire een veralgemeniseren inhoudt. (DD) Waarheiden algemeenheid komen zodoende dicht bij elkaar te liggen.Er is een kloof gelegen tussen het werkelijk reëleen het veralgemeniseerde beeld dat we van zaken hebben opbasis van de methodologische toepasbaarheid vanwetenschappelijke apparaten. Door steeds verder in- en uitte zoomen komen we tot abstracties die de intentie hebbenscherper zicht te krijgen op bepaalde fenomenen, maar dezeleiden paradoxaal genoeg tot een slechter zicht op dewerkelijke realiteit. Dit in- en uitzoomen heeft namelijk totgevolg dat het individuele verloren gaat en mensen zich nietherkennen in het algemene beeld, terwijl eenveralgemeniseren als doel heeft zaken te formuleren die26Simon (2011), En toen wisten we alles, een pleidooi vooroppervlakkigheid, p. 10-1954


voor iedereen geldig zijn. Bij het veralgemeniserenverdwijnen betekenisvolle nuances en worden waardevollebetekenissen gereduceerd tot leemtes, holtes en anderelacunes. Een algemene waarheid is alleen in haaralgemeenheid waar. Het is een waarheid die zich van elkconcreet ding heeft moeten terugtrekken en die dus los staatvan alles. 27 Deze quasi-werkelijkheden hebben niets vandoen met een mogelijke waarheid. Als we de dingen an sichwillen beschouwen leidt dit paradoxaal genoeg totvervlakking. Het werkelijk reële wordt gereduceerd totschema als het niet individueel beleefd wordt. Waarheid isnooit een element. Het zoeken naar elementaire zekerheden,levert enkel wispelturigheden op. Een deel dat oneindig is,heeft oneindige mogelijkheden. Het kan dan ook nooit toteen eenduidigheid gereduceerd worden.Vaak leiden banale gebeurtenissen tot nadenkenover het gebeurde op een abstracter niveau. Vanuit die meerafstandelijke blik tracht men vanuit de persoonlijke ervaringuitspraken te doen die in een algemene setting geplaatstkunnen worden. Deze algemene uitspraken die op iedereen27Verhoeven, (1999), Inleiding tot de verwondering, p. 8955


en ten allen tijde toepasbaar zouden zijn, worden vervolgensgezien als universele waarheid, als norm, regel en feit. (DD)Echter, wanneer men deze universele uitspraken vervolgensweer terugkoppelt naar andere individuele situaties, ontstaater kortsluiting. Er ontstaat onenigheid omdat menveronderstelt over hetzelfde te spreken. Wat in zulkegevallen over het hoofd gezien wordt, is het feit dat deuniversele begrippen gehanteerd worden los van despecifieke context waarin ze ontstaan zijn.We praten over geluk, maar hebben geen idee watdit is. We zijn vertrouwd geraakt aan het abstracte begrip,maar zijn nauwelijks in staat om te expliciteren wat hetinhoudt. Om om te kunnen gaan met abstracties hebben weeen voorstellingsvermogen nodig. We kunnen het geheelenkel zien door ons een voorstelling te maken van hetgeheel. Zonder voorstelling kunnen we niet raken aanabstracties. We kunnen abstracties enkel voorstelbaarmaken door er eigenschappen aan toe te kennen.Abstracte begrippen zijn immer herleid uitparticuliere gevallen – waarin specifieke eigenschappengelden – die op hun beurt nooit volledig samenvallen met56


andere situaties – waarin andere specifieke eigenschappengelden – waarin het algemene begrip eveneens gehanteerdwordt. Abstracte begrippen hebben niets van doen met decomplexiteit van de concrete situatie waaruit het begrip isgedestilleerd.57


ABSTRACTIESALS DENKBARE CON CEPTENDe mens leeft in de tijdelijkheid die gekenmerkt wordt doorbeweging, verschuiving, toeval en willekeur. Desondanks isde mens in staat het begrip eeuwigheid te denken. Het zichtop eindigheid neemt het verlangen naar oneindigheid nietweg. (HTL / WTTH) Abstracties zijn in staat onvoorstelbarefenomenen toch denkbaar te maken.Door iets te benoemen, wordt tegelijkertijd eensoort spiegeleffect – een naaste – geproduceerd. Wat nietgenoemd en benadrukt wordt materialiseert zich, juist doorde kracht van zijn afwezigheid. 28 On- is een voorvoegsel dateen tegenstelling of contradictie oplevert wanneer het vooreen woord gezet wordt. Onbekend, onbegrijpelijk,onbepaald, onbereikbaar, onbestaand, onecht, oneindig,ongedefinieerd, ongewoon, onkenbaar, onlogisch,onmogelijk, onrecht, onwaar, onvoltooid, onwerkelijk,onzichtbaar.28Bernlef (2010), De tweede ruimte, over poëzie, p. 11858


Onbereikbare fenomenen worden zodoende denkbaar. Maarmet de mogelijkheid van het denkbaar maken van abstractebegrippen, zijn deze nog niet automatisch voorstelbaar. Hetbetreft een artificieel ingrijpen om zodoende in staat te zijneeuwigheden te formuleren door het verglijdende karaktervan de werkelijkheid te negeren. Zodoende wordt hetonbekende bereikt via een menselijke constructie en is menin staat een uitspraak te doen over iets dat in principeongrijpbaar is. (DD)Het niets is enkel denkbaar door er een ietstegenover te plaatsen. Het niets is een talig concept enbestaat enkel en alleen in woorden. Het niets is niet voor testellen. Hier ligt de kloof tussen het vermogen van deabstractie zaken te denken die niet in de fenomenalewerkelijkheid gelegen zijn. De abstractie heeft hetvermogen het niets denkbaar te maken. Maar het niets kanniet geconcretiseerd worden. Het onttrekt zich aanordeningsmechanismen als tijd, ruimte en causaliteit. Het iszodoende onmogelijkheid om abstracte concepten – zoalsoneindigheid, objectiviteit en essenties – voorstelbaar temaken. Een abstractie kan enkel verondersteld worden op59


een abstract niveau, maar onmogelijk bereikt worden opconcreet niveau. Uit deze dialectiek kunnen we niet gerakenzonder een abstract concept op te werpen dat ons gemisvervangt. Wanneer we de abstractie trachten teconcretiseren en er eigenschappen aan willen toekennen,vervalt ons gepraat in gestamel en lijkt onzeveronderstelling pathetisch en onwaarachtig.Taal alleen maakt geen werkelijkheid. We zittenzodoende altijd fout en er is niets aan te doen dat we altijdenigermate klootzakken zijn. 2929De Boer en Steenhuis (2011), Denken over dichten, hartstocht enrede komen in contact, p. 14360


DERRIDADIFFEREN TIAAL- DENKEN ALS STRA TEGIEZONDER DOELGERICHTHEIDOmdat ons denken uitdrukking krijgt in het hanteren vanbegrippen en concepten, analyseert Jacques Derrida taal entekst om zodoende de samenhang tussen denken en hethanteren van taal te onderzoeken. Dit onderzoeken leidt toteen steeds weer opschorten van betekenissen, eenvoortdurend uitstellen van een duidelijke samenhang.Het verlangen van alles zeggen betreft eenonmogelijk te vervullen verlangen, eenvoudigweg omdateen totaliseren niet mogelijk is. (DD) Wanneer men met eennaar binnen gerichte blik zoekt naar het ene, stuit men opeen onbegrensde veelvuldigheid. Het zoeken naareenduidigheid leidt paradoxaal genoeg naar meerduidigheid.Het geven van exacte definities betreft een hopelozeonderneming omdat ze zoekt naar een eenduidige grond ofwezen, terwijl betekenissen afhankelijk zijn van eenvoortdurend veranderende context. Met de tijdshorizon als61


grens kunnen de dingen enkel aanschouwd worden in hunvoorlopigheid, in hun telkens nog niet vastgesteldeidentiteit. Er is geen begin en geen eind en de richtingwaarop we koersen gaat nergens naartoe. (HWS) Elke pogingeen grens – een stilstand – aan te brengen is een artificiëleen betreft een menselijke constructie om te voldoen aan dewens tot duiden en definiëren. (DD)De filosofie heeft als doel een volledigedenkbaarheid te omschrijven waarin elke 'wat is'-vraagbeantwoord kan worden. Elke 'wat is'-vraag is per definitieontologisch, omdat ze naar een zijn vragen. Ze zijn ookessentialistisch, omdat ze op zoek zijn naar deonveranderlijke essentie van iets. Bij dit bevragen wordt hetsamengestelde en complexe gereduceerd tot hetenkelvoudige en eenvoudige en zoekt men naarbestanddelen die niet verder op te delen zijn. Deze analyse– het doorvoeren van deconstructies – is de eindeloze wegvan het denken. Nooit houdt men een deel over datondeelbaar is. Altijd blijft er een deelbaarheid behouden enzijn de delen die gedemonteerd worden niet onveranderlijk.Het benadrukt het constructieve en destructieve karakter van62


het denken: het denken schept en vernietigt werkelijkheid.De werkelijkheid als gebeuren is eerder onbepaald ofonbeslist en valt zodoende niet te situeren. 30Het deconstrueren is een zoeken naar de oorsprong.Deconstructies laten zodoende de onderlinge samenhang enhet geordende karakter van alle constructies – teksten,regels, autoriteiten, axioma's, theorieën, gebouwen,artefacten – zien. Het gebeuren van de deconstructie wilaantonen dat structuren die zich als gesloten, star, zeker,standvastig en onveranderlijk presenteren, steeds enigermateopen, broos, labiel, veranderbaar en historisch zijn.Deconstructies destructureren. Het deconstrueren wijst opde limieten van totaliseren. (DD) Deconstructiesdestabiliseren, verstoren, en ontregelen. In deonmogelijkheid van een sluitend en stabiel systeem, schuiltde kracht van verandering en dislocatie. Het deconstruerenwijst op de mogelijkheid om alternatieve werkingen terealiseren. 3130Oger (2005), Derrida, een inleiding, p. 16-4431Ibid. p. 4663


Het gebeuren van de deconstructie tracht de werkelijkheidin de nabijheid te brengen door te analyseren en te duiden.Taal is een middel om deze toenadering mogelijk te maken.Door te spreken, te denken en te redeneren over dewerkelijkheid tracht men tot een beter verstaan van dewerkelijkheid te komen. De taaltekens die daarbij ingezetworden vormen verwijzingen naar die werkelijkheid, maarzijn die werkelijkheid niet zelf. Het teken is substituut vooriets dat zelf niet aanwezig is en maakt zaken aanwezig doorhun symbolische representatie. Het teken betekent en dientsamen te vallen met hetgeen het betekent. Dittranscendentaal betekende bestaat enkel vanwege dea priori aanname van een grond. 32Derrida wijst zoiets als het transcendentaalbetekende af. Er is volgens hem slechts een eindeloos, nooitaf te sluiten domein van tekens en betekenden die nooit toteen stilstand gebracht kunnen worden of in een enkelcentrum geplaatst kunnen worden, eenvoudigweg omdat eraltijd toekomst en subjectiviteit is. De onmogelijkheid totsamenvallen van teken en betekende betekent dat er altijd32Oger (2005), Derrida, een inleiding, p. 7064


een uitstel bestaat en men nooit aan de echte betekenis kangeraken. In het streven naar volledige nabijheid ontgliptaltijd het ding zelf, juist omdat het nabije nooittegenwoordig en enkelvoudig kan worden. Er is enkel eenspoor – zonder oorsprong of einddoel – dat we eindeloosvolgen zonder op een eindterm te stoten. 33 (WTTH)Derrida tracht taal in functie van het verlangen naaraanwezigheid te begrijpen. De vraag is wat de band is tussenhet logocentrisme (het centrisch denken dat het denken overhet denken centraal stelt en daardoor een voorkeur heeftvoor het gesproken woord) en metafysica (als filosofie vande aanwezigheid).Waar Heidegger meent dat de metafysicagekenmerkt wordt doordat men het verschil tussen zijn enzijnde vergeten is, meent Derrida dat de metafysicagekenmerkt wordt door een degradatie van het schrift. Destoffelijkheid van het taalteken staat namelijk scherp incontrast met de in de tijdelijkheid besloten aanwezigheidvan de stem. Het gesproken woord is zo efemeer dat het33Oger (2005), Derrida, een inleiding, p. 8865


zich onmiddellijk ten voordele van de aanwezigheid van despreker, de aangesprokene en het besprokene uitschakelt.(DD) De klanken die de spreker met behulp van de stemproduceert, doen zich plots voor, om het ogenblik daarnaonmiddellijk en onherroepelijk opnieuw te verdwijnen. Hetschrift lijkt te willen vaststaan, hiërarchisch te willen zijn.De stem heeft daarentegen het voorbijgaande karakter datovereenkomt met de vergankelijkheid van de werkelijkheid.Terwijl het gesproken woord in de directe nabijheid verwijstnaar het betekende, verwijst het geschreven woord op eenindirecte wijze naar dit betekende.Het woord dat geprivilegieerd wordt in hetlogocentrisme heeft te maken met het menselijke verlangennaar aanwezigheid en naar oorsprong. Het verlangen naaraanwezigheid – de levende tegenwoordigheid – zal steedsontsnappen en kan nooit helemaal bevredigd worden.(DBTL / WTTH) Het in de nabijheid brengen van dewerkelijkheid is een doel van taal en daarom begint dedeconstructie met een deconstructie van het logocentrisme.De deconstructie van het logocentrisme krijgt vorm in hetverschil-denken door de werking van de differantie centraal66


te stellen en aan te tonen. 34'La différance' is het filosofische concept dat Derridaaanwendt om het onderscheid tussen gesproken engeschreven taal te analyseren. De grafische interventie dieDerrida doorvoert – 'différence' schrijven als 'différance' –lijkt in eerste instantie op een triviale typefout, maarherbergt een moeilijk te doordringen gebeuren omdat dewijziging zich op verschillende manieren uit laat leggen.Het verschil tussen 'différence' en 'différance' speelt zichuitsluitend af op het vlak van de geschreven taal en is niethoorbaar. Het verschil zwijgt. Het heeft geen stem.'Différance' wil allereerst niets zeggen omdat zeper definitie niet behoort tot het domein van het spreken.'Différance' is strikt genomen geen woord, omdat ze oponherleidbare wijze meerduidig is. 'Différance' onttrekt zichaan de plicht van het woord om een afgeslotenbetekenisinhoud aan te geven door middel van een strengedefinitie. 'Différance' heeft geen vaste betekenisidentiteit,maar kan evenmin om het even wat betekenen. Haar niet te34Oger (2005), Derrida, een inleiding, p. 71-7967


duiden karakter leidt tot de onmogelijkheid vanidentificeren en totaliseren. 'Différance' is bovendien geenconcept, omdat het verschil tussen 'e' en 'a' niet te verstaanis. 'La différance' is niet volledig te begrijpen, omdat eenbegrijpen een veelheid van elementen wil samenvatten,omvatten, bevatten en samenbrengen om de elementen tecontroleren. Ze geeft een gebeuren aan dat niet te beheersenvalt.'Différance' kent daarnaast een veelheid aanbetekenissen. Ten eerste betekent 'différer' – want daarvanis 'différance' afgeleid – verschillend zijn, afwijken,ongelijk of niet-identiek-zijn. Het woord duidt zowel op eenverschil, een onherleidbaarheid, een verscheidenheid, eenandersheid, een interval dat een tussenruimte of afstandoverbrugt, alsook op een geschil dat zich manifesteert in eenstrijd tussen partijen, als onenigheid of conflict.Ten tweede betekent 'différer' ook het proces vanuitstellen of vertragen van een voltooiing, het inlassen vaneen omweg om de vervulling van een verlangen op teschorten, wachten tot de tijd rijp is, een omhaal maken, ietsop de lange baan schuiven. Kortom; manoeuvres om de tijd68


te rekken.Het substantief 'différance' duidt een bewegingaan: het proces van opschorten naar een later tijdstip en hetonophoudelijk produceren van verschillen. Het gaat om eengebeuren dat zich nog niet heeft vastgelegd in eeneindresultaat. Ze richt haar aandacht enerzijds optemporisatie, het telkens opnieuw verschuiven naar eentoekomstig tijdstip, en anderzijds op dat vanverruimtelijking, het tot stand brengen van steeds andereconstellaties van verschillen. Ze stelt zich neutraal op enblijft onbeslist door zich te onttrekken aan het innemen vaneen actieve of passieve rol. 35Met zijn verschil-denken probeert Derrida een problematiekuit te werken die ontsnapt aan het dubbele euvel vanteleologie (denken vanuit een doel) en archeologie (denkenvanuit een oorsprong). Denken vanuit een doel impliceertimmers een uiteindelijk bereik, terwijl dit verlangen naaraanwezigheid nooit ingewilligd kan worden en altijd opafstand blijft. Derrida tracht een dergelijke teleologie en35Oger (2005), Derrida, een inleiding, p. 78-8369


archeologie te ontkennen omdat dit volgens hem foutieveveronderstellingen zijn. Hij levert kritiek op een filosofievan de aanwezigheid en van een laatste oorsprong. Dezekritiek voert hij door vanuit een problematiek van hetonophoudelijk opschorten naar een later tijdstip, eengebeuren zonder eindpunt. Derrida wil een strategieneerzetten die geen doelgerichtheid heeft. Maar hoe kunnenwe niet gericht zijn?Het proces van verlangen naar volledige presentievan de werkelijkheid, dient onophoudelijk door te gaan.(DBTL / DD / WTTH) Het uitstellen van het aanwezig wordenvan een zo groot mogelijke nabijheid is een bewegingzonder eindpunt, een beweging die nooit ergens tot rustkomt. Het proces van onophoudelijk opgeschorteaanwezigheid kan voortkomen uit een verlangen naar iets,vrees voor iets of voor een ambigu gebeuren van eengelijktijdig aantrekken en afstoten. Hetgeen waar debegeerte vandaan komt is net zo onbekend en onkenbaar alshetgeen waarnaar de begeerte leidt. Wanneer het verlangenbevredigd zou worden zou elke begeerte volledig wegvallenen deze begeerte zelfs onmogelijk maken. Wanneer begeerte70


en doel zouden samenvallen, heffen ze zichzelf op. Met hetverlangen naar nabijheid is daarom gelijktijdig eentegengesteld verlangen verbonden: een verlangen naarafstand. Deze oorlog tussen deze aan elkaar tegengesteldebegrippen is inherent aan het leven. Met de ene hand doethij wat hij met de andere hand ongedaan wil maken. 36 Ican't get no.Dit proces van uitstellen impliceert een toekomstgerichtelevensvisie, een toekomst die nooit toekomt. (DD / WTTH)Door van het opschorten een mogelijkheidsvoorwaarde temaken waaruit betekenissen kunnen voortkomen, maakt hijer onvermijdelijk een grond van. Het is lastig te bedenkendat er een proces gaande is, zonder voor te stellen dat ditproces door iets wordt gestuurd en zonder te veronderstellendat dit proces ergens naar leidt. Het is haast onmogelijk ombij het proces van opschorten geen universele eenheid tevooronderstellen die zich vervolgens in een veelheid vanparticuliere elementen en verschillen opsplitst. 3736Oger (2005), Derrida, een inleiding, p. 83-9537Ibid. p. 99-10571


Het is moeilijk om te ontkomen aan een denken zonderoorsprong. In het ontkennen van een grond of doel, ontsluitzich de noodzaak van het gebruik van metaforiek waarintoch een gronding wordt gesuggereerd. De metafoor is bijuitstek geschikt om dit dubbele euvel aan te geven, vanwegehaar verbindende en tegelijkertijd onderscheidende karakterdat meerdere interpretaties toelaat.72


<strong>METAFOOR</strong>ALS WE NIET KUNN EN ZEGGEN WAT WEZEGG EN WILLENMet het vocabulaire dat we hanteren kunnen we over hetalgemeen alleen zaken duiden waarmee we reeds vertrouwdzijn. Taal is soms ontoereikend om bepaalde gevoelens ofervaringen uit te drukken. Wanneer de directe taal tekortschiet, biedt de metafoor een mogelijke uitkomst. Demetafoor creëert via een omweg nieuwe betekenis door tweetermen in wisselwerking met elkaar te laten treden. Dat watonzegbaar is wil de metafoor toch zeggen. Zij doet dat dooreen omtrekkende beweging te maken. De metafoor biedt eenmogelijk antwoord om toch op de een of andere manier tezeggen wat we zeggen willen als we niet rechtstreekskunnen zeggen wat we zeggen willen (dan hadden we hetimmers gewoon kunnen zeggen). De metafoor zoekt eenandere wijze om iets uit te drukken en is daarmee eenmiddel dat aanzet tot creatief denken.73


Wanneer er geen letterlijke equivalent voorhanden is,kunnen woorden uit een bepaald domein van de taalovergedragen worden op een ander domein waarin zenormaal gesproken niet gebruikt worden. Een metafoorbrengt gelijkenis te midden van het ongelijke. Domeinen diein het gewone taalgebruik op logische afstand staan, wordenmiddels de metafoor overbrugd. De metafoor bewerkstelligtnieuwe verbindingen die daarvoor afwezig waren. Eenfenomeen wordt dan bezien en begrepen in termen van eenander domein.Volgens de Franse filosoof Paul Ricoeur geeft denieuwe gelijkenis die aan het licht wordt gebracht middelsde metafoor ons meer te denken. 38 In de metafoor wordt hetonbekende beschreven in termen van het bekende. Nietalleen leidt de nieuwe vergelijking tot nieuwe inzichten endus naar nieuwe betekenissen op de werkelijkheid, maar ookde blik op het vertrouwde domein waarop de vergelijking isgebaseerd verandert door dit nieuwe gebruik. De afwijkingvan het normale taalgebruik brengt plotseling een nieuwegelijkenis aan het licht tussen het domein waaraan de38Van der Heiden, (2005), Innovatie en ‘usure’ – de metafoor bijRicoeur en Derrida, p.174


metafoor ontleend is en het domein waarop de metafoorwordt toegepast. Plots blijkt het vertrouwde anders te zijn– door tussenkomst met iets onvertrouwds – doordat hetgeladen is met nieuwe betekenis. Een metafoor moetvertrouwd genoeg zijn om het nieuwe te herkennen, zonderdat zij onmiddellijk geduid kan worden. Door hetvanzelfsprekende en vreemde te combineren kan demetafoor telkens nieuwe inzichten genereren over het leven.De metafoor kan ons helpen de wijze waarop we denken datde wereld georganiseerd is te doorbreken. Zodoende kunnenwe ons onttrekken aan de geconditioneerde blik waarmeewe de wereld bekijken en leren we de wereld met eenandere blik te bekijken. (LO) Een metafoor maakt eennieuwe visie op de werkelijkheid mogelijk. 39De twee gebieden waarnaar wordt gerefereerd in demetafoor worden niet aan elkaar gelijkgesteld, maar er vindteen spel plaats met gelijkenissen en verschillen waardoorhet veld van betekenissen verrijkt wordt. Dit spel van39Reijmerink (2010), De dood van de dichter, dat is de geboorte vande lezer, over wat teksten tot poëzie maakt, p. 575


identiteit en differentie komt tot uiting in de interpretatie diemen aan een metafoor toekent. De metafoor toont dat tweedomeinen die vreemd leken in onze taal, toch bijeen horen.De gelijkenis van de metafoor leidt niet tot een samenvallenvan overeenkomsten en verschillen. De betekenis die eenmetafoor genereert kan nooit uitgelegd worden in eenbegrip. Elke betekenistoekenning blijft ontoereikend, omdatde betekenis juist ligt in de wijze waarop deze getoondwordt en niet in de wijze waarop deze wordt uitgelegd. Deware betekenis komt zodoende nooit tot een absoluuteindpunt. (DD) Het spel van betekenisgeving is eeneindeloos, niet tot voltooiing te brengen proces.Het telkens anders kunnen uitleggen van demetafoor leidt tot telkens andere betekenissen waardoor degelijkenis die in de metafoor uitgedrukt wordt niet uitgelegdkan worden in een begrip. De metafoor geeft altijd meerbegrippen te denken. De metafoor kenmerkt zich juist doorzijn omtrekkende beweging door zich voortdurend teonttrekken aan een duidelijk terrein aan overeenkomsten enverschillen. Dit veld van betekenisgeving kent geenverzadiging. Nooit raakt het uitgeput. Dit impliceert dat de76


gelijkenis als levend spel van identiteit en differentie nooitgelijkgesteld kan worden aan een verzameling vanovereenkomsten en verschillen tussen de twee domeinen diein de metafoor bijeengebracht worden. 40 We moeten devergelijkingen die voortkomen uit dit spel voortdurend latenwisselen, want geen enkele vergelijking kan ons lange tijdvan dienst zijn. Ook de betekenis van het spel kan niet gevatworden in een eenduidige uitleg. 41En daardoor zeggen we nog steeds niet wat we zeggenwillen. Dat blijkt alleen al uit het feit dat we metaforennodig hebben om het verschijnsel metafoor uit te leggen.Wanneer we een fenomeen willen duiden met eenmetafoor, ontglipt voortdurend de kans het fenomeen in zijngeheel te duiden. Er is immers een metafoor nodig en datimpliceert dat er altijd een verschuiving is tussen het dingwaarnaar men refereert en de referent. Er zijn altijd aspectendie aan het zicht onttrokken blijven omdat onze aandachtgevestigd is op één mogelijke vergelijking. (LO) Alle andere40Van der Heiden, (2005), Innovatie en ‘usure’ – de metafoor bijRicoeur en Derrida, p.2-341Mazel (2006), Metaforen in beeld, p. 777


opties zijn slechts op latente wijze aanwezig in de zin datwe slechts besef – maar geen weet – hebben van mogelijkeandere opties. We zitten er zodoende altijd naast. Dit brengtmet zich mee dat er voortdurend de mogelijkheid bestaat dater anders gedacht kan worden over een bepaald fenomeendan enkel hetgeen waartoe de metafoor uitnodigt. Er is altijdde optie van een andere metafoor.Ondanks het meerduidige karakter van metaforenlaten ze ons onwillekeurig in een bepaalde richting wijzen.De metafoor geeft ruimte aan de verbeelding om het spelvan betekenisgeving mogelijk te maken, maar beperkttegelijkertijd deze speelruimte door de gegevenspeelelementen.78


Want de enige verborgen zin der dingenIs dat ze geen enkele verborgen zin hebben.Het is vreemder dan alles wat vreemd is,Vreemder dan de dromen van alle dichtersEn de gedachten van alle filosofen,Dat de dingen werkelijk zijn wat ze lijken te zijnEn dat er niets te begrijpen valt. 4242Pessoa (1978), Gedichten, vertaling August Willemsen, gedichtzoals geciteerd in De Boer en Steenhuis (2011), Denken over dichten,hartstocht en rede komen in contact, p. 25579


POËZIEHET MAK EN VAN EEN OMWEG IS WELLI CH TEEN DIRECTERE WIJZE OM AAN TE KOMENWAAR WE REEDS WARENAnalyse en rede zijn in staat de reeds bekende werkelijkheidte duiden en er vorm aan te geven. Zij slagen er echter nietin te vatten wat niet te controleren is. Voor debevindelijkheid van de mens – zijn muziek, gemoed,verlangen, onrust, angst, drift, droom, verdriet,betrokkenheid, zinloosheid – is in de rationele werkelijkheidgeen plaats. Wanneer taal abstracties formuleert en daardoorontsnapt aan de menselijke ervaring – aan vlees, hartstochten geweld – verliest de taal haar realiteitszin en haarbetrokkenheid bij de wereld. 'Wie zich afwendt van dewereld vervalt in bloedeloze abstracties.' 43 Wanneer denkenin abstracte concepten geen binding heeft met defenomenale werkelijkheid, heeft dit denken geen zin. Defilosofie heeft poëzie nodig, want een filosofie zonder43Bernlef (2010), De tweede ruimte, over poëzie, p. 8780


wereldbeeld is volstrekt zinloos.Denken over het bestaan kan niet los van de mensgezien worden. De mens maakt zelf onderdeel uit vanhetgeen waar hij zicht op heeft. Door zijn beperkt zicht kanhij niet echt vertrouwen op zijn eigen waarneming enwaardeoordeel. Naarmate onze kennis toeneemt, groeiteveneens het besef dat het deel dat voor ons onbekend isgroter is dan hetgeen waarmee we denken vertrouwd te zijn.Het deel dat buiten onze horizon valt is altijd groter dan hetdeel dat er binnen valt. (HTL / WTTH) Er is altijd meer af- danaanwezig. Om beter zicht te krijgen, moet de mens daaromniet alleen zijn vermogen tot redeneren verfijnen, maar ookzorgen voor een goede antenne. 44 In de poëzie wordt ietsblootgelegd dat anders aan het zicht onttrokken blijft.De werkelijkheid die door poëzie opgeroepen wordt is geenandere, tweede werkelijkheid die naast de eerste reëlewerkelijkheid bestaat. Poëzie en filosofie gaan overdezelfde wereld maar op een andere manier. 45 Poëzie44De Boer en Steenhuis (2011), Denken over dichten, hartstocht enrede komen in contact, p. 25045Ibid. p. 23381


omsluit aspecten van de menselijke werkelijkheid die metbehulp van de wetenschap, de normale taal of de filosofieniet ontsloten kunnen worden. 46 Ervaringen kunnen immersniet gemeten worden. De filosofie en de poëzie gebruikenverschillende wijzen om de werkelijkheid te ontsluiten. Dewerkelijkheid wordt zodoende in een gevarieerde ervaringonthuld en op andere wijze bezien. (LO) Gezien dewerkelijkheid niet bestaat buiten onze waarneming enbevindelijkheid om, verandert deze andere zienswijze ookde werkelijkheid. De poëzie ontsluit een werkelijkheidbinnen de horizon van de eigen ervaring. Volgens Ricoeurmoet een levende metafoor een basis hebben in de ervaring,hoe verschillend de vergeleken zaken verder ook mogenzijn. 47 De poëzie komt op voor de realiteit van onzeervaringen. 48De metafoor biedt de mogelijkheid het alledaagseop andere wijze te zien en zaken die op het eerste gezichtniets met elkaar van doen lijken te hebben toch op de een of46Reijmerink (2010), De dood van de dichter, dat is de geboorte vande lezer, over wat teksten tot poëzie maakt, p. 347De Boer en Steenhuis (2011), Denken over dichten, hartstocht enrede komen in contact, p. 18148Ibid. p. 25382


andere manier met elkaar te verbinden. Een metafoorverhoudt zich op poëtische wijze tot de werkelijkheid en isdaardoor in staat om het abstracte met het concrete teverbinden. De metafoor is in staat iets te ontsluiten waarvanhet besef nog nooit echt doorgedrongen is. De metafoorbiedt een telkens wisselend perspectief op de werkelijkheid.(LO) Het wisselende perspectief leert niet iets nieuws te zien,maar nieuw zien. 49 Elk jargon biedt een andere kijk opdezelfde werkelijkheid.Taal ontsluit werkelijkheid. Waar woordenvoornamelijk een bewerende functie hebben, heeft de taalvan de poëzie eerder een evocerende functie. 50 Waar de redezich op afstandelijke wijze tot de werkelijkheid verhoudtdoor gebruik te maken van duidende woorden, wil de poëziezich op directe wijze tot het leven verhouden door juist vanonrechtstreeks taalgebruik gebruik te maken. Paradoxaalgenoeg is de poëzie juist door deze omweg te maken in staatveel directer te zeggen wat zij zeggen wil. Ricoeur noemdede metafoor een lens waardoor je beter ziet wat er aan de49De Boer en Steenhuis (2011), Denken over dichten, hartstocht enrede komen in contact, p. 19150Ibid. p. 22883


hand is dan in gewone taal. 51 Elke literatuur die woordengebruikt reikt door die woorden heen naar een werkelijkheiden grijpt in de wereld in. Ingrijpen is veranderen en zo kanworden gezegd dat we denken en schrijven om de wereld teveranderen. 5251De Boer en Steenhuis (2011), Denken over dichten, hartstocht enrede komen in contact, p. 25052Verhoeven, (1999), Inleiding tot de verwondering, p. 15684


PROCESVOO RTDU RENDE OPSCHO RTINGDe verwondering over het zo-zijn van een ding wordt inbeweging gebracht door de mogelijkheid van een telkensanders-zijn. De toevalligheid van het constateerbare zo-zijnis niet kleiner dan die van een denkbaar anders-zijn.Wanneer die toevalligheid of onwaarschijnlijkheid wordtontdekt, houdt alle vanzelfsprekendheid op en begint deverwondering. Deze beweging is oneindig, omdat hetandere zich aan een beschrijving onttrekt en zodoendevolstrekt onbepaald blijft. De zekerheid dat alles altijdanders kan zijn, veronderstelt dat er telkens iets andersmogelijk is. Er is niet slechts één wijze mogelijk. Er zijnvele mogelijkheden. De beweging van het denken speeltzich af tussen het zo-zijn en het mogelijk anders-zijn van dedingen. Het zijn van de dingen is onuitputtelijk. Het zijn isde oneindig uitgestelde eindterm van de kennis. 5353Verhoeven, (1999), Inleiding tot de verwondering, p. 2085


Het zijn is een abstractie waaraan men nooit geraken kan.Het is de uitgestelde identiteit van de dingen. Zij is niet deuitdrukking van wat wordt gekend, maar juist van wat in dekennis nog niet wordt gekend, maar voor een eindelozeprogressie van het kennen gereserveerd wordt. Elktoenemen van kennis over de dingen onthult meermogelijkheden waardoor we meer bewust worden van onzeonwetendheid. De activiteit van het denken levert eentelkens andere blik op de werkelijkheid. (LO) In deverwondering omtrent de mogelijkheid van een telkensanders-zijn staan de zaken open, als in een toestand vanonwetendheid. Een toestand die veel werkelijker is dan eengedefinieerde staat. De identiteit van de dingen isvoortdurend onvolledig. (DD) Er is een oneindige progressiemogelijk.Het besef dat er geen eindtermen bereikt kunnenworden, neemt het verlangen en de noodzakelijkheid van hetformuleren van abstracties niet weg. Een abstractie kanenkel bestaan wanneer de onmiddellijke identiteit van hetconcrete wordt ontkend en door aan te nemen dat in deabstractie een duidelijk geformuleerde identiteit bereikt kan86


worden, een identiteit die onbereikbaar is. Abstracties zijneindtermen waaraan men niet geraken kan. Zij bestaan niet,maar worden geponeerd als een mogelijkheid om hetdenkproces in beweging te houden.De onmogelijkheid zaken te duiden leidt tot een catastrofein de filosofie. De filosofie kan niet meer de zekerheidbieden dat zij juist is. De filosofie is in staat om eengestructureerd schema te ontwerpen, waarbinnen men kannoemen en duiden, maar waarover geen uitsluitsel gegevenkan worden. Een uitspraak is slechts waar totdat men de zinmet een punt afsluit. Daarna kan de gedane uitspraak directin twijfel getrokken worden. (DD)De filosofie is de spanning tussen het opwerpenenerzijds en het ontkennen anderzijds. Voor haar is er geenuitweg. Daarom wil men in de wijsbegeerte het weten zolang mogelijk uitstellen, omdat men rekening houdt met defeilbaarheid van het verlangen de zaken een finaal bestaantoe te kennen. Omdat er geen eindstreep is. Omdat er geenfinaliteit is die bereikt kan worden. Omdat er geen absolutieis in geen enkele zin.87


Mens en wereld zijn geen gescheiden onderdelen die los vanelkaar bekeken kunnen worden. De vaststelling van dedualiteit tussen bestaan en denken is geen vastlegging, maareen dynamisch principe, een dialectisch motief dat hetdenken mogelijk maakt. Deze elementen zijn met elkaarverweven en bevinden zich in een voortdurend proces vanverandering en onderlinge doordringing. 54 Het betreft eencirculaire beweging waarin een voortdurend opschorten enuitstellen plaatsheeft. (DD / WTTH) In het uitstel zetelt eenprincipiële openheid voor het andere, een weigering om aanwat dan ook een definitieve identiteit toe te kennen. Alles isanders. Leven in het uitstel biedt de mogelijkheid hetonverwachte en onbekende toe te laten. Het uitstel heeft eenvoorlopig karakter. Het karakter van vandaag. Morgen iseen open project.Leven is wonen in het uitstel en dus een afwijzen van elkeverabsolutering. 55 Leven is de beweging van het onderwegzijn zelf. In plaats van een activiteit die gericht is ophebben, bezitten en voltooien, gaat het in de verwondering54Bernlef (2010), De tweede ruimte, over poëzie, p. 2555Verhoeven, (1999), Inleiding tot de verwondering, p. 10288


om bewegen, betrachten, vragen, verder zien, herbekijken,anders zien en niets uitsluiten. De langzaamheid en hetvertragen van de beweging is het aannemen van eenafwachtende en verwonderde houding tegenover de dingen.In het opschorten krijgt de wereld zijn betekenis.Het leven is toevallig. Wie controle wil uitoefenen, verliestde essentie van het leven uit het oog: het toeval en hetonverwachte. 56 Om daar tegen te kunnen hebben we allebanaliteiten hard nodig. We moeten vertrouwen op onzealledaagse oppervlakkige inschattingen en onszelf trainenom vertrouwen te hebben in onze verworven inzichten, ookal weten we dat deze niet noodzakelijk juist of absoluut zijn.56Jensen (2011), Echte vrienden, p. 1289


SPELONVOLLEDIGHEID NODIGT UIT TOT SPELENIets is nooit voor 100% waar of onwaar, volledig aanwezigof afwezig, geheel zichtbaar of onzichtbaar, per definitie hetene of het andere of uitsluitend concreet of abstract. Hetinzicht in de werkelijkheid kan nooit totaal zijn. Niet alles iskenbaar. De grenzen van onze taal kunnen onmogelijkoverschreden worden en we moeten daarom de beperkingenvan taal en van het menselijk kennen aanvaarden. Wekunnen niet spreken buiten onze ervaring om. De grens vande ervaring is de grens van de taal. De grens van onze taal isde grens van de wereld. Iets dat onkenbaar is, kanonmogelijk talig uitgedrukt worden. Telkens wanneer wetrachten te spreken over de essentie van de wereld, vertellenwe onzin. 57 We praten onzin als we iets metafysisch trachtente zeggen, omdat de begrippen uit het metafysische discoursniet gedefinieerd kunnen worden. Wat onzegbaar is valt hoe57Vanhoucke (1998), Ludwig Wittgenstein: profeet van het logischpositivismeof filosoof van de negatieve theologie?, p. 290


dan ook niet uit te spreken.Het besef dat het bereiken van een eindtermonmogelijk is, moet niet negatief uitgelegd worden door hetverlangen ernaar uit te sluiten. Het onbereikbare van eeneindterm dient gezien te worden als vruchtbare grond omverder te komen door alle mogelijke opties open te houden.Het denken is een spel met mogelijkheden waarin elkantwoord een nieuwe vraag oproept. Wanneer alles kenbaarzou zijn, zou het spel ten einde zijn. Onvolledigheid nodigtuit tot spelen. (HTL) De frictie tussen het tastbare en hetdenkbare schept ruimte rondom het denken en maakt eentelkens wisselende kijk op de werkelijkheid mogelijk. Deruimte van het spel is de ruimte van het uitstel en demogelijkheid tot telkens anders-zijn. De beweging van dituitstellen maakt het mogelijk om het mentale en hetfenomenale met elkaar te verbinden. (LO)De tegenstelling tussen een toestand en eenbeweging daarvan weg – de ontkenning daarvan – staat infunctie van het dialectische spel met de werkelijkheid. Dezein-between situaties bieden een ruimte waarin gespeeld kanworden, van perspectief gewisseld kan worden, waar91


mogelijkheden open liggen en waar toevallighedenverwelkomd worden. De bedoeling van het spel is om in hettussen te verblijven. Het betreft de telkens in het tussengelegen opties die geen eenduidigheid kennen. Het kanaltijd anders zijn. In plaats van het naar binnen gericht zijnop één ding, bestaat er een scala aan mogelijkheden waaropmen gericht zou kunnen zijn. Er is geen wezen, er is enkeleen telkens weer ergens anders zijn. Men is daardoor altijdiets aan het missen. Wanneer men het ene doet, doet menaltijd een heel aantal andere dingen niet. In het spel is oogvoor deze toevalligheden waaruit de werkelijkheid bestaat.92


het besef dat de 'zijnden' die werkelijk in mij aanwezig zijneen stuk banaler zijn dan ik mezelf voorhield / de tastbarewereld waarin ik me bevind, heeft niet zoveel te maken metmijn innerlijke beleving / ik vroeg me af wat 'aanwezig zijn'betekent / every morning / 100%93


PLANALS IK LOSLAAT WAT NI ET VAST TEHOUDEN IS, OMARM IK ALLESNog steeds heb ik het gevoel dat er wat komen gaat. Dat ernog een deel ontbreekt. Dat niet alles gezegd is. 'Wat leeften groeit is nooit 'af'.' 58 Want een einde bestaat niet. Heteindigt nooit. Er is geen punt dat bereikt kan worden.Waarnemen en denken zijn vermogens die in het oneindigekunnen voortduren. Achter elke horizon verschijnt eennieuwe horizon. (WTTH) Daarom sluit ik niet af met eenbesluit, maar met een plan.Metaforen zijn in staat om de brug te slaan tussen hetzichtbare en het denkbare, tussen het tastbare en hetmentale, tussen het concrete en het abstracte, tussen hetfenomenale en het noumenale, tussen banaliteiten enconcepten. Ik wil graag in dit tussen verblijven, als in hettussen van een breuk.58Heidegger (2009), Zijn en Tijd, p. 55994


Het lijkt me onmogelijk om werkelijk iets nieuws te maken,of te denken. Ik kan enkel werken met hetgeen reedsvoorhanden is. De wijze waarop iets zichtbaar gemaaktwordt kan echter wel degelijk een nieuw perspectief op debestaande werkelijkheid veroorzaken. Het gaat er om zoveelmogelijk spelmogelijkheden te ontdekken in hetgeen erreeds is. De metafoor is de vertaling die nieuweverbindingen mogelijk maakt. De aandacht is dan nietgevestigd op het wat, maar op het hoe. Eenonmiddellijkheid is essentieel om het vanzelfsprekende teherkennen en het vreemde is noodzakelijk om het nieuwezicht op de bestaande werkelijkheid mogelijk te maken.In plaats te verlangen naar het ene, wil ik het vele.Ik wens te spelen met de contrasten die in mij aanwezigzijn. Ik wil open staan voor het vele dat er is om het nieuwedaarin te kunnen zien.Het besef dat niets daadwerkelijk te duiden is,neemt het verlangen naar vatten en bevatten niet weg. Er isaltijd de illusie dat het wel kan. En daarom moet ik depoging blijven wagen.95


Als ik loslaat wat niet vast te houden is, omarm ik alles. Ikweet me nog steeds geen houding te geven. Maar ik ben instaat tot spelen. En dan kan ik toch zeggen wat ik nietzeggen kan.Onwillekeurig heb ik dan toch een grond ontdekt.Het is tijd om buiten de tijd te gaan spelen.96


BRONNENBERNLEF J. (2010), De tweede ruimte, over poëzie,Amsterdam – Antwerpen, Em. Querido's Uitgeverij BV,144 p.BOER, T. DE & STEENHUIS, P. (2011), Denken overdichten, hartstocht en rede komen in contact, Rotterdam,Uitgeverij Lemniscaat BV, 261 p.HEIDEGGER, M. (2009 [1927]), Zijn en Tijd, vertaald envan een nawoord voorzien door Mark Wildschut, Nijmegen,Uitgeverij Sun, 559 p.HEIDEN, G. VAN DER (2005), Innovatie en ‘usure’ – demetafoor bij Ricoeur en Derrida, essay, 4 p. Geraadpleegdop 7 mei 2012,http://repub.eur.nl/res/pub/7085/VanderHeiden.pdfJENSEN, S. (2011), Echte vrienden, Rotterdam, UitgeverijLemniscaat BV, 122 p.MAZEL, A. (2006), Metaforen in beeld, essay, 36 p.Geraadpleegd op 7 mei 2012,http://www.antoniamazel.nl/wpcontent/uploads/2009/08/metaforen_in_beeld_tm.pdf97


OGER, E. (2005), Derrida, een inleiding, Kapellen,Uitgeverij Pelckmans / Klement, 216 p.REIJMERINK, J. (2010), De dood van de dichter, dat is degeboorte van de lezer, over wat teksten tot poëzie maakt,essay, 7 p. Geraadpleegd op 24 februari 2011,http://www.antiquariaatgorcum.nl/archief_salon/pdf/gorcumlezing4.pdfSIMON, C. (2011), En toen wisten we alles, een pleidooivoor oppervlakkigheid, Amsterdam, Uitgeverij Ambo,179 p.SLUIS, J. VAN (2009 [1998]), Leeswijzer bij Zijn en Tijdvan Martin Heidegger, Best, Uitgeverij Damon BV, 128 p.VANHOUCKE, P. (1998), Ludwig Wittgenstein: profeetvan het logisch-positivisme of filosoof van de negatievetheologie?, essay, 10 p. Geraadpleegd op 24 februari 2011,http://www.librarian.be/pdf/ludwig_1.pdfVERHOEVEN, C. (1999 [1967]), Inleiding tot deverwondering, Best, Uitgeverij Damon BV, 189 p.98

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!